Visserij
De Vlaamse visserijsector biedt sinds meerdere jaren het hoofd aan vele uitdagingen. Wegens dalende visbestanden werden er vangstbeperkingen opgelegd. Bovendien heeft de sector ook te kampen met verdubbelde brandstofprijzen, lagere visprijzen. Visserschepen brengen samen voor 80 miljoen euro vis aan in de Belgische havens. De gemondialiseerde vishandel overspoelt de toelevering naar de detailhandel. In een kritisch rapport uit 2007 wees het Europese Rekenhof erop dat het Europese visserijbeleid voor de visserijsector gefaald heeft. Visserij is al decennialang een individuele activiteit. In Vlaanderen zijn er meer reders geregistreerd dan vissersvaartuigen, de meeste reders zijn dus veeleer klein. De effectiviteit van beleidsmaatregelen is afhankelijk van een geconsolideerde sector die zou moeten kunnen steunen op de draagkracht van een goed gestructureerde keten. De visserijsector moet voldoende innoveren en samenwerken om op de vragen van de consument in te spelen en te antwoorden op de kritiek betreffende milieu-impact en ongewenste bijvangsten en teruggooi. Er is nood om op korte termijn meer te investeren in een gediversifieerde vloot, met het oog op energiezuinigere en milieuvriendelijkere visserijmethoden. De EU wil met het Europees Visserijfonds hiervoor nationale initiatieven, opgenomen in het Nationaal Operationeel Programma (NOP), financieel ondersteunen. 242
1 Productiemiddelen 1.1 Visgebieden De Belgische vissersvloot is zowel actief in de eigen zeegebieden als in de EU-wateren en in de wateren van derde landen. Met een kustlijn van 67 km beslaan de Belgische zeegebieden (figuur 10.1) een totale oppervlakte van 3.478 km², waarvan 1.430 km² behoort tot de territoriale zee. De afbakeningen van de territoriale zee en de Exclusief Economische Zone (= Belgisch Continentaal Plat) met de buurlanden zijn vastgelegd bij onderling verdrag en bevestigd door Belgische wetten. De territoriale zee wordt in hoofdzaak bevist door de kustvissers en enkele eurokotters. Figuur 10.1: De Belgische zeegebieden
Bron: Beheerseenheid van het Mathematisch Model van de Noordzee en het Schelde-estuarium (BMM)
Buiten de Belgische zeegebieden is de vloot actief in de Zuidelijke en Centrale Noordzee maar ook in de Westelijke wateren. Ook wordt jaarlijks gedurende een aantal weken op tong gevist in de Golf van Biskaje. De Belgische vloot heeft met de Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) verdere toegang gekregen tot de kustwateren van andere lidstaten (figuur 10.2 en tabel 10.1). In geografisch afgebakende gebieden van de kustwateren van het Verenigd Koninkrijk, Ierland, Denemarken en Frankrijk heeft de Belgische vloot toegang tot de zone van 6 tot 12 zeemijl. Over de hele kust van Nederland heeft de Belgische vloot toegang tot de zone van 3 tot 12 zeemijl. Conform het Benelux-akkoord heeft de Belgische vloot bovendien toegang tot de zone van 0 tot 3 zeemijl. Naast de toegangsregels dienen de vaartuigen die vissen in de kustwateren, ook te voldoen aan de voorgeschreven technische specificaties aangaande maximaal motorvermogen, vistuig en minimaal te respecteren maaswijdte. België beschikt ook over de mogelijkheid om ten hoogste en tezelfdertijd twee vaartuigen te laten vissen in de ‘Shetlandbox’. 243
Figuur 10.2: Toegang tot de kustwateren van andere EU-lidstaten
Bron: Nationaal Strategisch Plan (NSP)
Tabel 10.1: Toegang tot de kustwateren van andere EU-lidstaten Geografisch gebied
Vissoort
Nederland (3 tot 12 zeemijl)
Hoeveelheid
hele kust
Alle soorten
Onbeperkt
Ierland (6 tot 12 zeemijl)
Demersale soorten
Onbeperkt
Cork south tot Carnsore Point south Wicklow Head east tot Carlingford Lough south-east Verenigd Koninkrijk (6 tot 12 zeemijl)
Berwick upon Tweed east tot Coquer Island east North Foreland east tot Dungeness new lighthouse south
Haring Onbeperkt
Cromer north tot North Foreland east Dungeness new lighthouse south tot Selsey Bill south
Demersale soorten
Straight Point south east South tot Bishop north-west Denemarken
Blavands Huk tot Bovbjerk (6 tot 12 zeemijl)
Kabeljauw, Schelvis
Thyboron tot Hanstholm (6 tot 12 zeemijl)
Wijting, Schol
Skagerrak (Hanstholm-Skagen) (12 tot 45 zeemijl)
Schol
Frankrijk (6 tot 12 zeemijl)
Onbeperkt, alleen in juni en juli
Belgisch-Franse grens tot het oosten van het departement La Manche (monding van La Vire -Grandcamp-les-Bains)
Demersale soorten
• 49° 23’ 30” NB - 1° 2’ WL richting NNO
St-Jacobsschelpen
Onbeperkt
Bron: Departement Landbouw en Visserij
244
In de niet-Europese wateren beschikken Belgische vissersvaartuigen over beperkte quota in de Noorse wateren. Quotabeperkingen en beperkingen voor de visserijinspanningen in de verordeningen zijn van toepassing in de vermelde gebieden erkend door de International Council for the Explorations of the Sea (ICES) (figuur 10.3). De gebieden die door Belgische vissers bevist mogen worden, zijn: • Noordzee in gebieden IIa en IV; Skagerak in IIIa; • Westen Schotland in Vb; • Ierse zee in VIIa, • Westelijk deel kanaal in VIIe; • Oostelijk deel kanaal in VIId, • Keltische zee in VIIf,g; • Golf van Biskaje in VIII. De toegekende quota in visgronden in I, II, IVc,Vb(Faeröer), VIIIa,b, VIIh,j,k, VIII,XII, XIV worden niet bevist, meestal omwille van de geruilde quota. Figuur 10.3: ICES-visgebieden
Bron: ICES
1.2 Productie-eenheden 1.2.1 Belgische visserijvloot Eind 2007 waren er nog 102 vissersvaartuigen geregistreerd, verdeeld over 102 rederijen. Dit wijst op een zeer sterk geïndividualiseerde instelling van de sector en een verregaande versnippering wat voor structurele en andere maatregelen niet altijd bevorderlijk is. De gemiddelde ouderdom van de Belgische vloot bedraagt 21,5 jaar. Deze vloot telt 28 vaartuigen die ouder zijn dan 30 jaar, 45 vaartuigen tussen 15 en 25 jaar, 28 schepen tussen 5 en 15 jaar en twee schepen van minder dan 5 jaar oud. De vaartuigen uit het KVS (klein vlootsegment) zijn met 24,5 jaar begin 2008 gemiddeld 5 jaar ouder dan de vaartuigen uit het GVS (groot vlootsegment). Door gebrek aan vernieuwing blijft de gemiddelde ouderdom van de vloot stijgen. 245
Figuur 10.4: Aantal vaartuigen en capaciteit van Belgische vloot, 1950-2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
In het begin van de jaren vijftig werd gewerkt met een voortstuwingscapaciteit van 44.000 kW en een totaal van meer dan 450 vaartuigen. In 1970 werd een maximumcapaciteit bereikt van 74.000 kW voor nog 332 vaartuigen. Een grote vlootuitdunning in de jaren zeventig zorgde voor een dalende trend in het vermogen en bruto tonnenmaat. In 1979 bereikte het vermogen een minimum van 59.000 kW. Na een capaciteitsuitbreiding waarbij in 1990 77.000 kW bereikt werd, werd in 2007 gevist met een totaal motorvermogen van 60.620 kW. De totale bruto tonnage bedroeg in 2007 19.292 GT (figuur 10.4). Sinds 2002 is het totale aantal kW gedaald, maar het gemiddelde aantal kW per vaartuig in het GVS steeg door samenvoeging en doordat het aantal vaartuigen met één vierde daalde terwijl het globale motorvermogen met 11 % verminderde.
1.2.2 Bedrijfsgrootte Sinds december 2005 wordt de vloot opgedeeld in volgende segmenten: • groot vlootsegment (GVS): alle vissersvaartuigen (54 eind 2007) die een totaal geregistreerd motorvermogen hebben van meer dan 221 kW en gelijk aan of minder dan 1.200 kW. 83 % van het globale geregistreerde motorvermogen behoort tot dit segment. Ook voor de tonnage geldt een gelijkaardige verhouding. • klein vlootsegment (KVS): alle vissersvaartuigen (44 eind 2007) die een totaal motorvermogen hebben van 221 kW of minder, met uitsluiting van de vissersvaartuigen die behoren tot het kustvisserssegment. • kustvisserssegment: alle vissersvaartuigen (4 schepen eind 2007) die een totaal geregistreerd motorvermogen hebben van 221 kW of minder, een tonnenmaat van hoogstens 70 GT, en die zeereizen ondernemen van hoogstens 24 uur waarvan begin en einde een Belgische haven is. Aansluiting bij het kustvisserssegment gebeurt op vrijwillige basis. Uit de officiële lijst van de Belgische vissersvaartuigen blijkt dat de 102 geregistreerde vissersvaartuigen uitgebaat worden door circa honderd rederijen. Eén Nieuwpoortse rederij (met Nederlands kapitaal) beheert 3 schepen uit het KVS.
246
1.2.3 Structuuraanpassingen Om het hoofd te bieden aan een aantal structurele problemen in de visserij-, mari- en aquacultuursector, meer bepaald de vestiging van jonge reders en de oprichting van aquacultuurbedrijven, maar ook om de continuïteit in de steunverlening aan de investeringen inzake de bouw en modernisering van vissersvaartuigen te garanderen met cofinanciering van de EU kan de sector een beroep doen op het Financieringsinstrument van de Vlaamse visserij- en aquicultuursector (FIVA). FIVA kan zowel rentesubsidies als gelijkwaardige kapitaalpremies verlenen. Van 1999 tot eind 2007 betaalde het FIVA 21,3 miljoen euro aan subsidies uit aan de Belgische vissers-reders (tabel 10.2). In 2007 werd naast de rentesubsidie, kapitaal en slooppremies ook nog voor 115.238 euro aan bankwaarborg betaald voor 1 waarborgdossier. Sedert eind 2006 worden ook financieringen voor onderzoeksprojecten op FIVA vastgelegd. Tabel 10.2: Uitbetaalde steun door het FIVA, 1.000 euro, 1999-2007
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
rentesubsidie
454
1.712
2.076
1.854
1.510
1.346
1.197
907
781
kapitaalpremies
391
1.154
1.401
414
178
355
286
126
42
beëindiging
nvt
nvt
nvt
nvt
nvt
1.195
nvt
1.726
1.726
totaal
845
2.866
3.477
2.268
1.687
2.895
1.483
2.759
2.971
Bron: Departement Landbouw en Visserij
De ruim 21 miljoen FIVA-subsidies werden aangevuld met meer dan 17 miljoen euro uit het Europees Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV). Voor de rederijen en aquacultuurbedrijven loopt de FIOV-steun parallel met de steun van het FIVA die hiertoe een voorwaarde uitmaakt. Ten opzichte van de voorziene middelen werd tot eind 2007 slechts 65 % van de mogelijke FIOV-steun (17,424 miljoen op 26,591 miljoen euro) toegekend aan allerhande projecten, meer bepaald investeringsdossiers, horizontaal ondersteunende projecten, sloop en promotie. Van FIOV 2000-2006 kunnen de resterende FIOV-middelen zowel in 2007 als in 2008 worden gebruikt. Daarmee laat de EU een optimale aanwending van de nog beschikbare communautaire FIOV-middelen toe. In tabel 10.3 wordt een overzicht gegeven van de toegekende FIOV-steun aan investeringsprojecten. De tabel vermeldt nog niet de in 2008 goedgekeurde projecten.
247
Tabel 10.3: Overzicht van de toegekende FIOV-steun tot en met 2007 t.o.v. de beschikbare middelen voor de periode 2000-2006, euro voorzien Vlaanderen
toegekend 2000-2007
toegekend 2000-2006
beëindigingspremies
6.700.026
4.611.413
4.611.413
0
investeringen vloot
1.949.555
1.640.343
1.495.587
144.756
50.000
0
0
0
aquacultuur
304.453
49.930
0
49.930
havenuitrusting
550.000
368.543
368.543
0
visverwerking
3.029.695
3.215.325
1.818.602
1.396.723
andere acties
50.000
0
0
0
100.000
0
0
0
promotie
2.000.000
1.986.963
1.512.963
474.000
acties door bedrijfsleven
5.087.831
3.140.653
2.168.454
972.199
tijdelijke stillegregeling
748.247
748.247
748.247
0
1.000.000
1.003.386
383.879
619.517
825.973
659.768
636.829
22.939
22.395.780
17.424.570
13.744.506
3.680.064
aquatische rijkdommen
kleinschalige kustvisserij socio-economische maatregelen
innoverende acties technische bijstand totaal
toegekend 2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
In 2007 werden 10 investeringsprojecten ‘modernisering vissersvaartuigen’ (waaronder 1 collectief investeringsdossier) gesubsidieerd. Er werd 1 dossier ‘aquacultuur’ gesubsidieerd. In het kader van de oproep voor projecten ‘visverwerking en –afzet’, georganiseerd in 2007, werd aan zes investeringsprojecten steun toegekend (tabel 10.4). Naast deze investeringsprojecten werden 7 horizontale ondersteunende projecten goedgekeurd in 2007. Tabel 10.4: Toegekende FIOV-steun als investeringssteun, 2007 project modernisering vissersvaartuigen
aantal
toegekende steun (15%) (euro)
subsidiabele kosten (euro)
10
144.756
964.887
aquacultuur
1
49.931
332.870
visverwerking en afzet
6
1.396.723
9.311.486
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Ten gevolge van de algemene slechte economische toestand die in de visserijsector heerst, werd maximaal een beroep gedaan op de beschikbare FIOV-middelen wat de definitieve beëindiging betreft. Het investeringsklimaat was echter ondermaats met enkel minimale uiterst noodzakelijke investeringen. 248
Door Verordening 2006/1198/EG van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (EVF), dat de financieringen van het FIOV overneemt, kan de sector van 2007 tot 2013 communautaire steun krijgen voor de duurzame ontwikkeling van de visserij en aquacultuur. Het bedrag dat oorspronkelijk aan België werd toegewezen in 2007 als mogelijke Europese cofinanciering voor deze periode van zeven jaar bedraagt 26 miljoen euro en maakt deel uit van de geprogrammeerde 50 miljoen euro inspanning voor 2007-2013 in de Belgische visserij.
1.2.4 Vistechnieken Het overgrote deel (94 %) van onze visserijinspanning wordt gepresteerd door de boomkorvisserij. Dit betekent dat de boomkor in ongeveer 80 % van de gepresteerde zeedagen ingezet wordt (tabel 10.5). Van de vissersvaartuigen die met de boomkor vissen, zijn er enkele die seizoenaal overschakelen naar bordenvisserij. Zij benutten in 2006 ongeveer 5 % van de totaal gepresteerde zeedagen. De passieve visserij (staande want) is in nog mindere mate ontwikkeld (de Belgische kust is slechts 70 km lang). Slechts vier vaartuigen visten met passieve visserijtechnieken.
15 606 241
boomkor andere** totaal
aanvoer (ton)
besomming (1.000 euro)
GT
borden passief tuig garnaal kreeften
zeedagen
besomming (euro per zeedag)
kW
Reizen
aanvoer (kg per zeedag)
gewogen gemiddelde
aantal vaartuigen
Tabel 10.5: Besomming en reizen per visserijtechniek, 2007
211
5% 1.298
6% 1.309
6% 4.516
5% 1.008 3.479
188
4%
500
2%
135
1% 1.085
1%
270 2.170
61 1.411
31% 2.381
12%
628
3% 2.491
3%
264 1.046
90 696 248 2.591
57% 15.607
77% 19.363
89% 80.553
5 349 34 210
53
8 345 140
94
2%
404
2%
348
1 219
16
0%
18
0%
10
68
89% 1.241 5.161
2% 1.660
2%
862 4.109
0%
0%
565 1.271
23
104* 616 218 4.511 100% 20.208 100% 21.793 100% 90.328 100% 1.078 4.469
* omdat een vaartuig, naargelang van het seizoen, soms op een andere visserij kan overschakelen, komt dit vaartuig bij meerdere visserijen voor, zodat door dubbeltelling de som van de vaartuigen, die de verschillende visserijen beoefenen, niet gelijk hoeft te zijn aan het totale aantal vaartuigen. ** dreggen, seine- en spanvisserij
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Aquacultuur Het grootste deel van de Belgische aquacultuur bevindt zich in Wallonië. De opbrengst in de Belgische aquacultuurproductie is in het jongste decennium gedecimeerd. In Vlaanderen is de productie zeer beperkt en geconcentreerd op karper. In Oostende is de kweek van oesters gestart. Een aantal jaren geleden experimenteerden twee bedrijven in het arrondissement Hasselt met de kweek van paling, maar ze staakten hun activiteiten omdat het resultaat tegenviel. Het bekendste Vlaamse aquacultuurproduct is wellicht de kaviaar van een voederbedrijf uit Turnhout. De firma begon eind jaren tachtig met de opbouw van een broedstock van verschillende steursoorten en huurt nu vijvers in het hele land waar de eigen gekweekte steuren uitgroeien tot geslachtsrijpe vissen. In 2007 werd zo’n 850 kg kaviaar geproduceerd. 249
Op zee wordt ter hoogte van Nieuwpoort experimentele mosselkweek gerealiseerd door een privé-onderneming in samenwerking met de Stichting Duurzame Visserijontwikkeling (SDVO). Aquacultuur op zee moet maricultuur genoemd worden en is gedeeltelijk federale bevoegdheid, onder andere wat de milieu-impact betreft.
1.2.5 Tewerkstelling In de rechtstreekse met de visserijsector samenhangende werkgelegenheid (vlootbemanning en rederijen) kunnen er ongeveer 900 personen geteld worden. Per 31 december 2007 waren er 720 erkende zeevissers (nagenoeg 100 % mannelijk), waarbij reders en personeel aan wal moeten worden toegevoegd. Bij de erkende zeevissers waren er 550 die meer dan 5 visreizen maakten in 2007. De gemiddelde leeftijd van deze 550 erkende zeevissers bedroeg 38 jaar. De verdeling per leeftijdsgroep voor deze vissers is weergegeven in figuur 10.5. Figuur 10.5: Aantal vissers per leeftijdsgroep, 2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Bij de rederijen ligt de genderverhouding op 70 % mannen en 30 % vrouwen. Volgens SDVO, dat over de cijfers van de sociale zekerheid beschikt, waren er in 2007 450 arbeidsplaatsen op voltijdse basis. 75 % van de tewerkgestelden werken op vaartuigen van het GVS, de rest op vaartuigen van het KVS. 78 % van de bemanningsleden heeft de Belgische nationaliteit, 21 % heeft de Nederlandse. In het KVS zijn 21 % van de rederijen eenmanszaken tegenover 4 % in het GVS. Daartegenover staat dat 29 % van de rederijen in het GVS onder de nv-bedrijfsvorm werkt tegenover 13 % in het KVS. De visverwerkende sector telde volgens de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (2006 laatst beschikbare cijfers) 1.373 werknemers, waarvan 983 arbeiders en 390 bedienden. Wat de regionale onderverdeling betreft, leidt CRB uit de Statinfo van de Sociale Zekerheid af dat 82 % werkzaam is in Vlaanderen en 18 % actief is in Wallonië. Zowel in Vlaanderen als in Wallonië worden in de visverwerkende nijverheid de arbeidsplaatsen ingenomen door 52 % mannen en 48 % vrouwen. De werkgelegenheid in de afgeleide nevenactiviteiten voor de visserij wordt in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) geschat op 5.000 arbeidsplaatsen. 250
De visserijsector en de visverwerkende sector kennen een aanzienlijk aantal zelfstandigen in de handelssector. De cijfers van CRB voor 2006 voor de hele sector worden weergegeven in tabel 10.6. Tabel 10.6: Aantal zelfstandigen in de vissector, 2006 bijkomende bezigheid
V
M
V
M
totaal
M
gepensioneerden
totaal
totaal
hoofdbezigheid
V
totaal
zeevisserij
41
12
53
6
1
7
6
0
6
132
aquicultuur
42
11
53
18
5
23
11
2
13
178
490
188
678
110
19
129
214
54
268
2.150
573
211
287
2.460
bestuurders van vennootschap totaal
784
134
25
159
231
56
Bron: CRB
2 Visvangst De vangstmogelijkheden voor de zeevisserij worden bepaald door het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Dit beleid kwam in 1983 na jaren onderhandelen tot stand. De belangrijkste doelstelling van het GVB is het in stand houden van de visbestanden, om zo duurzame bevissing mogelijk te maken. Ook heeft het GVB oog voor de bescherming van de visgebieden, het behoud van de biologische rijkdommen en wil het de visserij in economisch en sociaal verantwoorde omstandigheden mogelijk maken. Hoewel het GVB gezorgd heeft voor een zekere continuïteit en stabiliteit in de visserijsector, kon het niet voorkomen dat belangrijke visbestanden er volgens wetenschappers slechter voor staan dan vóór het GVB. Deze vaststelling leidde tot de ingrijpende hervorming van 2002, die in het huidige beleid doorslaggevend is. Het GVB wil een evenwicht tussen biologie, ecologie en economie bevorderen, zodat ook toekomstige generaties over vis kunnen beschikken. Om de visserijmogelijkheden voor bepaalde visserijtakken te bewaren, bepaalt de Europese Commissie, afhankelijk van de situatie van de betrokken visbestanden, dat twee typen meerjarige plannen worden toegepast. Herstelplannen moeten bestanden helpen opbouwen die op instorten staan en beheersplannen zijn bedoeld om bestanden op een biologisch veilig niveau te houden. Binnen deze plannen kunnen tevens streefniveaus worden ingesteld voor de duurzame exploitatie van bestanden in verhouding tot de populatiegrootte en/of opbrengsten op lange termijn, visserijsterfte en stabiliteit van de vangsten. Om duurzame visserijactiviteiten in de EU-wateren te bevorderen en een specifiek bestand of een groep bestanden te beschermen, past de EU een aantal instandhoudingsmaatregelen toe. Deze maatregelen omvatten: • totaal toegestane vangsten (TAC’s of quota) om de maximumhoeveelheid vis te beperken die in een bepaalde periode uit een specifiek bestand kan worden gevangen; 251
• technische maatregelen zoals minimummaaswijdten, selectief vistuig, gesloten gebieden, minimummaten voor de aanvoer van vis en grenzen voor de bijvangst; • de visserijinspanning beperkt het aantal dagen dat vissersschepen op zee mogen vissen; • vaststellen van het aantal en het type vaartuigen waarmee mag worden gevist. Naast deze instandhoudingsmaatregelen kunnen ook nog economische incentives en maatregelen worden ingezet om een meer selectieve visserij te bevorderen, de visserijinspanning te beperken en de economische gevolgen te verlichten die deze maatregelen kunnen hebben voor het inkomen van de vissers. Een en ander kan medegefinancierd worden in het kader van het Europees Visserijfonds.
2.1 Quota In de Europese Unie dateren de eerste gemeenschappelijke quota en TAC (Total Allowable Catches) -maatregelen van 1970. Eerder waren er ook al quota en TAC’s in gebruik op diverse nationale en internationale visgronden. Conferenties van de Verenigde Naties over het zeerecht, gehouden te Genève in 1958 en 1960 en latere op andere plaatsen hebben geleid tot het Verdrag van de Verenigde Naties over het zeerecht, ondertekend door 110 landen in Montego Bay (10 december 1982). Meer dan een halve eeuw was er internationaal geredetwist over de vraag wie de zeggenschap heeft over welk stuk zee. Daarbij ging het ook om de zeggenschap over dat deel van de zee dat direct aan het land grenst, de territoriale wateren. Met het VN-verdrag van 1982 en bijhorende “Conventie over het in stand houden van biologische rijkdommen” kwam aan de strijd om de zee een voorlopig einde. Het verdrag verdeelt de zee in diverse zones zoals de twaalfmijlszone, de uitgebreide zone, de exclusieve economische zone, de visserijzone, de milieuzone en ook de regels met betrekking tot het deel van het Continentaal Plat van de aangrenzende landen. Het Gemeenschappelijk Visserijbeleid kreeg vorm in 1983. De TAC’s zijn een van de eerste instandhoudingsmaatregelen van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid geweest, aangezien de vissers uit de EU er al vertrouwd mee waren. De Europese Unie verdeelde in 1983 de vangstmogelijkheden onder de lidstaten in de vorm van quota. Er werd een formule opgesteld om de totaal toegestane vangsten voor de EU te verdelen op grond van een aantal factoren, waaronder de vangsten die de vloot van een land in het verleden had behaald. Deze verdeelsleutel wordt nog altijd gebruikt op grond van het als “relatieve stabiliteit” bekend staande beginsel, dat de lidstaten een vastgelegd percentage waarborgt van de vangstmogelijkheden voor commerciële soorten. Het huidige Europese meerjarenplan schol en tong Noordzee, alsook de herziening van het meerjarenplan kabeljauw, zullen ingrijpende evoluties voor de vangstmogelijkheden en visserijactiviteiten met zich brengen. De TAC’s zijn de laatste jaren gevoelig gedaald en met het oog op het overgaan naar een beheerssysteem MSY (Maximum Sustainable Yield) mag verwacht worden dat de TAC’s de komende jaren nog zullen dalen (tabel 10.7).
252
Tabel 10.7: Evolutie van de totale initiële Belgische visquota toegekend per vissoort (zonder ruil), ton, 1983-2007 vissoort
1983
1993
1998
2003
2005
2006
2007
kabeljauw
9.690
4.385
5.525
1.135
1.113
955
814
schelvis
1.700
1.190
1.200
538
709
634
667
koolvis
80
130
100
130
115
11
107
pollak
nvt
430
530
529
529
476
476
4.300
2.255
1.765
686
817
727
851
schol
11.080
12.395
6.595
5.563
4.562
4.508
4.027
tong
3.910
4.870
4.135
4.147
4.297
4.201
4.021
tarbot & griet
nvt
nvt
660
421
334
317
386
roggen
nvt
nvt
1.020
694
542
461
369
schar & bot
nvt
nvt
820
627
491
466
466
tongschar & witje
nvt
nvt
650
448
352
334
334
doornhaai
nvt
nvt
nvt
95
19
16
2.841
heek
250
420
340
172
248
255
307
makreel
nvt
660
470
474
148
154
372
schartong
300
510
610
395
525
499
498
zeeduivel
2.560
2.090
2.770
1.822
2.905
3.031
3.231
haring
5.000
8.950
7.460
8.752
9.715
9.355
8.465
sprot
100
1.560
1.560
2.810
2.915
3.064
1.948
horsemakreel
nvt
nvt
90
65
64
64
64
roodbaars
nvt
50
50
145
129
121
116
langoustines
nvt
795
869
1.117
1.472
1.368
andere
nvt
50
60
60
39
39
39
wijting
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Een gedetailleerd overzicht van de toegekende en benutte quota is beschikbaar in de publicatie “De Belgische zeevisserij, Aanvoer en besomming 2007”. Het sedert begin 2007 vernieuwde Vlaamse quotabeleid draagt bij tot een optimale quotabenutting. Het proefproject individuele quota op vaartuigniveau heeft bewezen dat de reders haast unaniem opteren voor de collectieve aanpak, met een toewijzing naargelang van het vermogen voor enkele visbestanden. Daarnaast is een toewijzing op zeereisbasis van toepassing, waarbij eventueel zelfs vaartdagen voor vangstmogelijkheden kunnen worden ingeruild. 253
Wat 2007 betreft werden de TAC’s evenals de quota (verdeling van het EU-TAC-aandeel over de diverse lidstaten) voor het jaar 2007 definitief vastgesteld eind december 2006. In het kader van het herstel van de kabeljauw- en heekbestanden werd tevens een beperking van de visserijinspanning in de Noordzee, Skagerrak, Ierse Zee en ten westen van Schotland beslist. Deze beperking is afhankelijk van het vistuig en betekende in 2007 een maximale aanwezigheid in de kabeljauwherstelgebieden voor Vlaamse boomkorvaartuigen van 147 dagen per jaar. De EU kende initieel 132 dagen toe maar door de herverdeling van de zeedagen van gesloopte vaartuigen werden 15 supplementaire zeedagen toegekend, zodat het aantal zeedagen 147 bereikte. Door 33 supplementaire quota-uitwisselingen in de loop van het jaar werd getracht om het gehele jaar rond te kunnen vissen. Wat de economisch belangrijkste vissoorten voor onze visserij betreft, werden via quotaruil de volgende aanpassingen van de initiële quota gerealiseerd: tong +27 %, schol +58 %, tarbot en griet -7 %, tongschar +106 %, zeeduivel -11 % en kabeljauw +53 % (tabel 10.8). Tabel 10.8: Benuttingsgraad van de totale beschikbare quota van enkele belangrijke vissoorten, ton, %, 2004 tot 2007
kabeljauw
2004
quota + ruil
1.089 + 957
4.815 + 1.180
4.143 + 762
590 - 150
358
1.739
5.717
4.105
329
331
85
95
84
75
93
1.113 + 1.062
4.562 + 1.219
4.297 + 820
542 - 200
334 - 55
1.996
4.792
4.033
334
268
92
83
79
98
96
955 + 696
4.508 + 1.164
4.201 + 961
461 - 100
317 - 18
1.581
4.952
3.673
355
241
96
87
71
98,3
81
814 + 429
4.027 + 2.325
4.021 + 1.077
369
368 - 25
1245
5500
3566
268
272
102
87
70
73
79
vangsten
benutting in %
2005
quota + ruil
vangsten
benutting in %
2006
quota + ruil
vangsten
benutting in %
2007
quota + ruil
vangsten
benutting in %
schol
Tong
tarbot + griet
jaar
rog
Bron: Departement Landbouw en Visserij
254
2.2 Visaanvoer - Volumes Sinds het begin van de jaren negentig daalt de totale aanvoer door Belgische vissersvaartuigen nagenoeg onafgebroken en deze bedraagt nu nog ongeveer de helft van 20 jaar geleden. Ondanks de daling van het aantal vaartuigen kende de aanvoer van visserijproducten door Belgische vaartuigen in 2007 voor het eerst sinds 1990 een significante toename. De aanvoer van visserijproducten in Belgische havens nam toe tot 18.977 ton (+ 6 %) en in vreemde havens tot 2.810 ton (+23 %). De totale aanvoer steeg zo met 8 % tot 21.793 ton, een lichte verhoging t.o.v. 2006. Figuur 10.6: Aandeel van de aanvoer door Belgische vissersvaartuigen in de verschillende Belgische havens, %, 1991-2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
De aanvoer in de haven van Zeebrugge bleef nagenoeg constant bij 10.140 ton (+1 %), wat 53 % vertegenwoordigt van de aanvoer in Belgische havens door Belgische vaartuigen (-3 %) (figuur 10.6). De aanvoer door Belgische vaartuigen in de haven van Oostende vermeerderde in 2007 met 11 % tot 8.642 ton wat overeenkomt met 46 % (+3 %) van de totale aanvoer. De aanvoer van dagverse visserijproducten door Belgische vaartuigen in Nieuwpoort kon zich in 2007 enigszins herstellen t.o.v. de voorgaande jaren. Er werd in totaal 195 ton aangevoerd, een toename met 9 %. In 2007 daalt het aantal reizen in alle havens. De aanvoer per reis is het hoogst in Zeebrugge en ligt in 2007 rond 9.600 kg per reis. Oostende noteert rond 4.600 kg per reis. De aanvoer per koelcontainer zakte in 2007 tot ongeveer 39 % van de totale aanvoer in de Belgische afslagen. Tot 2005 groeide dergelijke aanvoer en bereikte toen zelfs 43,3 %. Ook het verkopen van de vangsten van eenzelfde reis in meer dan één afslag nam af in 2007.
255
Figuur 10.7: Top 10 van de aangevoerde vissoorten, ton, 2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
De specialisatie van onze vissersvloot op platvissen blijkt overduidelijk. Schol, tong, rog, tongschar en schar betekenen samen meer dan twee derde van de aangevoerde vis (figuur 10.7). De belangrijkste vissoort voor de besomming is de tong, waarmee in 2007 47 % van de totale vlootbesomming gerealiseerd werd. Schol tekende voor ongeveer 12 % van de besomming. Tong en schol vormen de hoofdbrok van de opbrengsten van de visserijactiviteiten van de Belgische vloot (figuur 10.8). Figuur 10.8: Top 10 besomming per vissoort, 1.000 euro, 2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
256
2.3 Visserijresultaten Het beheer van de Belgische quota houdt in een aantal gevallen rekening met de visserijmethode maar nog meer met de indeling in klein en groot vlootsegment (KVS ≤ 221kW; GVS > 221kW).
kW
GT
prijs (euro per kg)
besomming (euro per zeedag)
besomming (1.000 euro)
aanvoer (kg per zeedag)
aanvoer (ton)
rekenkundig gemiddelde
zeedagen
reizen
aantal vaartuigen
Tabel 10.9: Overzicht van de resultaten van elk vlootsegment en de subgroepen (Belgische en vreemde havens), 2007
klein vlootsegment (KVS)
53
2.871
7.273
214
76
3.982
548
17.298
2.378
4,34
kustvissers
27
1.575
3.288
208
56
1.036
315
4.210
1.280
4,06
eurokotters
21
988
3.513
221
104
2.764
787
12.488
3.554
4,52
andere KVS
5
308
472
217
64
182
386
600
1.271
3,29
930
288 17.811
1.389
73.031
5.697
4,1
315
16.356
1.480
67.121
6.072
4,1
145
1.455
824
5.910
3.346
4,06
groot vlootsegment (GVS)
56
1.561 12.819
boomkor (>662kW)
47
1.245
andere GVS
9
316
11.053 1.009 1.766
517
Bron: Departement Landbouw en Visserij
De proportionele vangst van het KVS wijkt sterk af van de GVS-vangsten. Zo vangt het KVS verhoudingsgewijs meer steenbolk, bot, schar, pelagische soorten, garnaal, langoustines en wulk. Daartegen staat een dominantie van het GVS voor kabeljauw, pollak, leng, heek, tongschar, schartong, rog, zeewolf, zeeduivel en inktvissen; waarschijnlijk omdat de meeste van deze soorten in de verder afgelegen gebieden gevangen worden.
2.4 Waarde De gemiddelde visprijs nam in 2007 met 8 % af tot 4,2 euro per kg (figuur 10.10), vooral door de slechte prijsvorming in de tweede helft van het jaar, zodat de totale omzet in 2007 met bijna 3 % verminderde tot 79,5 miljoen euro t.o.v. 82 miljoen euro in 2006. De toegevoegde waarde bedroeg in 2007 iets meer dan 42 miljoen euro of 52 % van de omzet. Indirect creëert de Belgische visserijvloot een bijkomende toegevoegde waarde van 17 miljoen euro. De totale toegevoegde waarde in de visvangst door de visserijsector gecreëerd komt op 59 miljoen euro in 2007. Volgens de beschikbare raming bedroeg de totale aanvoer door Belgische vaartuigen in vreemde havens 2.816 ton in 2007 wat een toename is met 23 % t.o.v. 2006. Zowat 90 % van deze aanvoer gebeurde in Nederlandse havens (-6 %) en 9 % ervan in Denemarken (+7 %). 257
De gemiddelde visprijs in vreemde havens bedroeg 3,8 euro per kg, een daling met 3 % t.o.v. het vorige jaar en zowat 8 % lager dan de gemiddelde prijs in de Belgische havens. Bij de vreemde havens werd de beste gemiddelde prijs gehaald in Nederlandse havens, nl. 3,9 euro per kg, bijna status-quo t.o.v. 2006, maar nog steeds 6 % lager dan in Belgische havens. Dit brengt de totale aanvoerwaarde van Belgische vaartuigen in vreemde havens op ongeveer 11 miljoen euro of 20 % meer dan in 2006. De totale aanvoerwaarde van onze vloot wordt daarmee op 90,3 miljoen euro gebracht of 0,4 miljoen minder dan in 2006 (figuur 10.9). Figuur 10.9: Evolutie van de aanvoerwaarde van de Belgische vissersvaartuigen, 1.000 euro, 1991-2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
De evolutie van de gemiddelde prijzen (euro per kg) voor kabeljauw, schol, tong, garnaal en ‘alle soorten’ in Belgische havens zijn weergegeven in figuur 10.10. Er moet rekening mee gehouden worden dat de maandelijkse schommelingen groter zijn dan de jaarschommelingen. Figuur 10.10: Gemiddelde visprijzen, euro per kg, 1998-2007
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Tong is goed voor ongeveer 50 % van de besomming en bepaalt in belangrijke mate de resultaten van de visserij. De gemiddelde prijs van tong nam in 2007 voor het eerst in jaren af met 2 % tot 11,56 euro per kg. De prijzen van de grootste sorteringen stegen nog fors, maar de kleinste tongklassen kenden een gevoelige daling. De aankooppolitiek van de grootdistri258
butie speelt hierbij zeker een rol. De aanvoer van de kleinere grootteklassen 4 en 5 samen is ongeveer het dubbele van de aanvoer van de andere grootteklassen samen.
3 Aanwending van de productie 3.1 Afzet van vis In de drie Vlaamse vissershavens Nieuwpoort, Oostende en Zeebrugge beschikt de vloot over aanlegplaatsen, allerhande haveninfrastructuur en een visafslag. Na het lossen en de eventuele controles is de vis klaar om te worden verkocht. De kopers hebben de keuze om plaats te nemen in de veilzaal of om hun aankopen te verrichten via het thuiskoopsysteem in hun kantoren. Via de tweede klok kan een verbinding worden gemaakt met collega-veilingen. Op elk ogenblik kunnen zowel reder als koper via een gecodeerde sleutel hun verkoop- of aankooplijsten opvragen. De van elk vaartuig aangekochte vis kan opgehaald worden na de verkoop aan het distributiecentrum van de veiling en afgevoerd worden naar de plaatselijke visverwerkingsruimtes of naar de wachtende koelwagens. Er zijn 260 visverwerkende inrichtingen in Vlaanderen: 5 grote ondernemingen (>250 werknemers), 20 middelgrote ondernemingen en 235 kleine en micro-ondernemingen (<5 werknemers. Uit de cijfers van de buitenlandse handel blijkt dat deze bedrijven vooral actief zijn in de verwerking van ingevoerde vis. Binnen het segment van verse zeevis hadden de speciaalzaak en de openbare markt in 2007 marktaandelen van respectievelijk 26 % en 16 % van de totale zeevisverkopen. Dit blijkt uit marktcijfers van GfK Panel Services Benelux voor VLAM. Wat de totale verse (en ontdooide) visverkoop betreft hebben speciaalzaak en markt respectievelijk 12 % en 7 % van de totale verkoop terwijl de buurtsupermarkt en hard discount samen bijna 26 % van de verkoop in handen hebben. De grootwarenhuizen verkochten 44 % van de verse vis en week- en schaaldieren. De sterke concentratie van de grootdistributie (70 % van de detailhandelsomzet) heeft de visgroothandel en de aankoopstructuur in de visafslagen sterk gedestabiliseerd. Met hun dominerende positie hebben de grootwarenhuizen de aankoop en verdeelfunctie van de vroegere visgroothandels praktisch gedecimeerd. Wat er nu nog overblijft aan groothandel bedient de gespecialiseerde handel en restaurants, voor zover deze zich niet bij de grootdistributie bevoorraden. De aankoopdiensten van de grootwarenhuizen zijn niet alleen toonaangevend bij de keuze van het aanbod dat de consument bereikt, maar hun marktgewicht geeft de aankopers ook een ongewenste “arbitragecapaciteit”, niet alleen wat de keuze van het product betreft maar ook over de herkomst. Tegen de concentratie van de vraag heeft het aanbod in de visserij geen afdoend antwoord beschikbaar. Met hun dominante positie kunnen de aankopers de marges van hun opdrachtgevers zowel bij prijsstijgingen als prijsdalingen vrijwaren terwijl de vissers, mede door de prijszetting van ingevoerde vis, passief het aankoopgedrag van de grootdistributie ondergaan.
3.2 Buitenlandse handel De invoer van visserijproducten betekent een veelvoud van de eigen aanvoer en blijft groeien. Vooral rondvisfilets, mosselen, visconserven en garnalen worden in grote hoeveelheden in259
gevoerd, hoofdzakelijk uit Nederland gevolgd door Denemarken en Frankrijk (tabel 10.10 en tabel 10.11). De uitvoer realiseert een behoorlijke toegevoegde waarde en creëert werkgelegenheid. De groei van deze sector onderstreept het belang van de visverwerking en vishandel. Tabel 10.10: Invoer, uitvoer en saldi van visserijproducten, 1.000 euro, 2006-2007
2006
uitvoer
Saldo
777.637
414.941
-362.696
777.893
402.205
-375.689
357.315
216.836
340.449
194.325
59.600
11.887
65.194
14.051
bereidingen en conserven van vis
157.155
58.372
175.987
62.442
zoetwatervis
194.898
127.448
186.732
130.125
siervissen
8.670
398
9.531
1.262
schaal- en weekdieren
723.263
464.365
-258.898
749.699
442.869
-306.831
vers bevroren en gezouten
578.015
362.905
585.127
340.144
bereidingen en conserven
145.248
101.459
164.572
102.725
37.554
43.613
6.059
39.063
42.107
3.045
5.630
1.113
7.511
2.297
visvetten en oliën
24.126
19.393
22.434
19.437
overige zeeproducten
7.798
23.107
9.118
20.373
922.918
-615.536
887.181
-679.475
vis levend, vers en gekoeld gezouten en gedroogd
andere vismeel
totaal
invoer
2007
1.538.454
invoer
1.566.655
uitvoer
saldo
Bron: Departement Landbouw en Visserij op basis van Eurostat
260
Tabel 10.11: Invoer, uitvoer en saldi van visserijproducten, ton, 2006-2007
2006
invoer
vis
2007
uitvoer
Saldo
83.245
43.815
67.340
38.995
6.942
988
7.578
1.166
bereidingen en conserven van vis
43.108
13.591
45.727
13.062
zoetwatervis
45.977
31.664
45.578
29.936
siervissen
995
18
1.976
88
schaal- en weekdieren
127.280
77.948
134.548
81.046
106.899
60.895
112.261
63.312
20.381
17.053
22.287
17.734
40.290
105.009
41.635
81.053
6.324
1.897
8.034
2.834
visvetten en oliën
28.717
26.811
28.883
25.250
overige zeeproducten
5.249
76.301
4.719
52.969
gezouten en gedroogd
vers bevroren en gezouten bereidingen en conserven andere vismeel
totaal
90.074
75.531
340.123
273.031
-82.479
uitvoer
168.200
levend, vers en gekoeld
172.553
invoer
-49.332
64.719
-67.092
344.383
245.345
saldo -84.955
-53.502
39.418
-99.039
Bron: Departement Landbouw en Visserij op basis van Eurostat
3.3 Bevoorradingsbalans en zelfvoorzieningsgraad van verse vis De Belgische schepen zorgden in 2007 voor een zelfvoorziening die 18 % bedroeg van het totale visverbruik, maar die toch 43 % betekende van het verse visverbruik (tabel 10.12). Tabel 10.12: Belgische bevoorradingsbalans visserijproducten, ton, 2006-2007 aanvoer eigen visserij*
2006
2007
20.264
21.793
invoer
340.123
344.383
uitvoer
273.031
245.345
eigen verbruik (=aanvoer + invoer - uitvoer)
87.356
120.831
zelfvoorzieningsgraad
23,20%
18,04%
* totaal Belgische schepen (vreemde havens inbegrepen) 261
Bron: Departement Landbouw en Visserij
Invoer en uitvoer in de tabel hierboven omvat alle visserijproducten. Een tabel waarbij voor invoer en uitvoer enkel verse en gekoelde vis geselecteerd wordt, geeft een beter beeld van het relatieve belang van de visserij (tabel 10.13). Tabel 10.13: Belgische bevoorradingsbalans verse en gekoelde vis, 2006-2007
2006
2007
aanvoer eigen visserij*
20.264
21.793
invoer vers en gekoeld
75.531
67.340
uitvoer vers en gekoeld
43.815
38.995
eigen verbruik (=aanvoer + invoer - uitvoer)
51.980
50.138
zelfvoorzieningsgraad
38,98%
43,47%
* totaal Belgische schepen (vreemde havens inbegrepen)
Bron: Departement Landbouw en Visserij
3.4 Thuisverbruik Uit de gegevens die GfK Panel Services Benelux verzamelde voor VLAM in 2007 blijkt dat de Belg gemiddeld 6,27 kg verse en 5,40 kg verwerkte vis, week- en schaaldieren kocht voor thuisverbruik. Verse vis, week- en schaaldieren stegen, vooral onder impuls van de mosselen en de zoetwatervis, in 2007 met 7,4 % in volume en met 3,4 % in besteding (tabel 10.14). Het thuisverbruik van bereide vis, week- en schaaldieren neemt toe met een gemiddelde jaarlijkse groei sinds 2000 van 3,7 %. Het aantal kopers van verse vis, week- en schaaldieren lag in 2007 met 84,4 % op hetzelfde niveau als in 2006. De gestegen winkelprijzen bij verse zeevis (+ 7 %) zorgden voor een volumedaling van 13 %. Deze hoge prijzen en de gemakstrend zorgen voor een verdere groei van het verbruik van diepvriesvis en bereide vismaaltijden. Qua distributie groeit hard discount verder door maar blijven de viswinkel en de openbare markt de specialisten voor verse zeevis. In dit segment handhaven zij hun marktpositie. Het verbruik van verse zeevis is sinds 2000 met ongeveer 1 kg per capita of met bijna 40 % gedaald. In 2007 kocht de Belg gemiddeld 1,59 kg verse zeevis en besteedde er 21,51 euro aan. Het aantal kopende gezinnen loopt ook gestaag terug. Terwijl in 2000 twee op de drie Belgische gezinnen verse zeevis kochten was dit in 2007 gedaald naar 57 op 100. De hoge prijzen in de detailhandel zijn wellicht de voornaamste oorzaak van de dalende belangstelling voor de verse zeevis. De gemiddelde prijs voor verse zeevis in de detailhandel bedroeg 13,5 euro per kg in 2007 of bijna 40 % meer dan in 2000 en 7 % hoger dan in 2006. De gemiddelde aankoopfrequentie bedroeg vorig jaar 6,3 keer op jaarbasis ofwel één keer om de twee maanden. Meer dan de helft van de verkochte verse zeevis wordt gefileerd aangeboden.
262
Tabel 10.14: Thuisverbruik van verse vis in België, inclusief verse schaal- en weekdieren, 2007 kg per capita
jaar
waarvan verse schaal- en weekdieren
euro per capita
2000
7,0
nb
56,0
2001
6,2
nb
52,2
2002
6,3
3,2
57,2
2003
7,0
4,1
56,9
2004
7,2
4,2
57,6
2005
6,8
4,1
55,1
2006
5,8
3,1
57,8
2007
6,3
3,8
60,0
Bron: NSP en VLAM
Het thuisverbruik van verse vis, inclusief schaal- en weekdieren, moet aangevuld worden met het thuisverbruik verwerkte vis, week en schelpdieren dat 5,4 kg bedroeg in 2007 en 5,23 kg in 2006.
Belgische zeevis
aanvoer (ton)
zelfvoorziening
verbruik (ton)
gemiddelde aanvoerprijs
gemiddelde winkelprijs*
Tabel 10.15: Thuisverbruik, zelfvoorzieningsgraad en detailprijzen van thuisaankopen, 2007
winkelprijs in % van koop**
kabeljauw
4.636
915
16,11
3,45
20%
467%
tong
1.958
3.338
15,32
11,46
170%
133%
schol
1.011
4.505
9,07
1,94
445%
468%
rog
841
1.801
13,03
1,88
214%
694%
koolvis
472
16
9,38
1,37
3%
686%
zeewolf
374
58
14,56
3,19
16%
456%
schelvis andere vis
296
257
15,81
1,7
87%
928%
zalm
4.126
nvt
14,92
nvt
nvt
nvt
victoriabaars
1.456
nvt
9,59
nvt
nvt
nvt
forel
895
nvt
8,89
nvt
nvt
nvt
roodbaars
774
nvt
12,92
nvt
nvt
nvt
zalmforel
693
nvt
10,87
nvt
nvt
nvt
haring
520
nvt
9,41
nvt
nvt
nvt
* gemiddelde van 12 maandgemiddelden in euro ** aankoop in Belgische veilingen
Bron: Departement Landbouw en Visserij op basis van GfK Panel Services Benelux, VLAM
263
De cijfers met betrekking tot het thuisverbruik bevestigen de consumentenperceptie dat verse vis duur is terwijl de aanvoerprijs die de vissers ontvangen laag is (tabel 10.15). De lage prijsvork (133 %) voor tong kan verklaard worden doordat de gemiddelde aanvoerprijs ook de prijzen voor de grotere tongen omvat terwijl voor thuisverbruik vooral de kleinere tongen in de detailhandel aangeboden worden. Ook de lagere prijzen van ingevoerde tongen spelen mee. Grotere tongen gaan naar de restaurants en de uitvoer.
4 Bedrijfseconomische situatie in de Belgische visserij De totale aanvoer van de Belgische vloot was het resultaat van ongeveer 17.400 zeedagen en 3.400 zeereizen, respectievelijk 9 % en 11 % minder dan in 2006. De gemiddelde aanvoer per zeedag bedroeg 1.100 kg, maar liefst 17 % hoger dan in 2006. De besomming per zeedag bedroeg gemiddeld 4.580 euro per zeedag wat een toename is met 7 % t.o.v. 2006. De gasolieprijs bleef in het eerste kwartaal van 2007 relatief laag, 10 % onder het niveau van 2006, om daarna langzaam te stijgen tot 0,50 euro per liter in september. In het laatste kwartaal kende de brandstofprijs echter een steile opgang tot een piek van 0,57 euro per liter in de twee laatste maanden. De gemiddelde gasolieprijs voor 2007 bedroeg 0,48 euro per liter net zoals in 2006 en oefende een blijvende druk uit op de visserijsector. In de publicatie “Uitkomsten van de Belgische zeevisserij” worden de details van de kostenfactoren binnen de besomming van de zeevisserijgroepen weergegeven. Het kengetal winstgevendheid (netto-winst (vóór belasting) x 100 / omzet) geeft een samenvatting van de jaarresultaten van de vlootsegmenten. Dit kengetal wordt uitgedrukt in % en ligt best zo hoog mogelijk (tabel 10.16). De weergegeven gemiddelde resultaten verbergen wel een zeer grote variabiliteit in individuele rentabiliteit. Tabel 10.16: Winstgevendheid Belgische zeevisserij, %, 2003-2007*
2003
2004
2005
2006
2007
2008**
3,0
-4,3
-2,4
-7,9
0,0
-20,9
kustvissers
6,4
-11,5
-7,7
-13,6
n.b.
n.b.
eurokotters
3,3
-1,6
0,0
-3,2
n.b.
n.b.
-7,5
-14,0
8,6
n.b.
n.b.
2,9
-5,7
-12,5
-5,0
-2,6
-22,7
bokken
2,7
-5,7
-13,8
-5,4
n.b.
n.b.
andere
6,1
-5,1
-3,8
5,5
n.b.
n.b.
KVS
andere GVS
* 2007 en 2008: berekeningen op tabellen van SDVO –Policy Research Corporation ** 1ste semester
Bron: Departement Landbouw en Visserij
De verbetering in de winstgevendheid in 2007 is het gevolg van de grotere besomming bij nagenoeg gelijk gebleven gemiddelde brandstofkosten en van het niet beschikbaar zijn van boekhoudkundige gegevens van de meest verlieslatende en stilliggende vaartuigen.
264
Voor 2008 zullen de visserijresultaten slechter zijn. Gedurende het eerste trimester bleef de brandstofprijs relatief stabiel met een stijging van 0,57 ct per l naar 0,59 ct per l eind maart, met daarna een ononderbroken klim naar 0,77 ct per l op eind juni en juli. Naast de winstgevendheid geven de berekende indices voor besomming (bedrijfsopbrengst) en kosten een beter beeld van de gestegen kosten die niet gedekt worden door betere inkomsten (tabel 10.17). Tabel 10.17: Index financiële resultaten vlootsegmenten, index: 2002-2003 = 100%, 2007 1. vlootsegment GVS 2002-2003 (in 1.000 euro)
2004
2005
2006
2007
bedrijfsopbrengst
1.065
99
97
108
117
100
bedrijfskost
1.111
105
105
111
115
121
waarvan loon
350
101
102
112
128
109
waarvan brandstof
259
113
148
162
162
221
-46
-119
-127
-87
-32
-124
2002-2003 (in 1.000 euro)
2004
2005
2006
2007
bedrijfsopbrengst
318
103
112
127
136
111
bedrijfskost
336
106
116
117
128
131
117
91
100
113
114
93
63
113
149
163
160
216
-18
-28
-34
13
0
5
bedrijfsresultaat
1e semester 2008
2. vlootsegment KVS
waarvan loon waarvan brandstof bedrijfsresultaat
1e semester 2008
Bron: Departement Landbouw en Visserij op basis van SDVO – Policy Research Corporation
De moeilijke situatie voor de zeevisserij duurt nu al verscheidene jaren wat ook door negatieve winstgevendheid duidelijk gemaakt wordt. Dit bemoeilijkt sterk de nodige investeringen en versnelt bedrijfsstopzettingen.
5 Visserij en milieu De Europese Maritieme Strategie heeft een doelstelling die slaat op het streven naar een goede kwaliteit van het mariene milieu. In relatie tot de mariene voedselketen en de kwaliteit van het mariene milieu neemt de ecosysteembenadering de komende jaren een alsmaar prominentere plaats in in een geïntegreerd Europees visserij- en milieubeleid. Menselijke activiteiten, waaronder de visserij, hebben een invloed op het mariene milieu en zijn voedselweb. Omgekeerd heeft het milieu een impact op de visbestanden en dus – direct of indi265
rect – op de vangstmogelijkheden voor de visserij. Deze benadering vereist een inzicht in de mechanismen die de interacties met de mariene voedselketen en het mariene ecosysteem beïnvloeden en in de manier waarop technische en andere beheersmaatregelen de eventuele negatieve effecten kunnen beperken. Naast de scheepvaart, zand- en grondwinningsactiviteiten, baggerspeciestortingen, windmolenparken, sportvisserij en schelpdierkweek is de visserij een van de belangrijke factoren die een invloed hebben op de toestand van het mariene milieu. Een Europees verslag uit 2000 over de toestand van het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan plaatste visserij bovenaan op de lijst van factoren die de regio beïnvloeden, samen met emissies van gevaarlijke stoffen. Een wijdverspreide afname van visbestanden tot niveaus die hun herstel op de lange termijn kan bedreigen wordt niet alleen door de milieugroepen toegeschreven aan overexploitatie door zeevisserij. Er is een toenemende bezorgdheid over de bijvangst van vissen waar niet gericht op gevist wordt. Maar er is ook de kritiek op en het terechte ongenoegen over de teruggooi (discards) van gevangen (= meestal gedode) vissen, omdat quotabeperkingen toepasbaar zijn op aanlandingen en niet op vangsten. Het Europees Parlement heeft aan de commissie gevraagd om de accenten in het GVB zo te verleggen dat teruggooi van vis op termijn wordt beëindigd. Er is ook kritiek op de al dan niet tijdelijke schade aan habitats die veroorzaakt wordt door allerlei vistuig, in het bijzonder door het gebruik van dreggen en tuigen die de zeebodem omwoelen. Deze vistechnieken worden geassimileerd aan bodem- en milieubeschadigende vistechnieken vanwege van hun destructieve invloed. Verschillende onderdelen van de EU-milieuwetgeving zijn relevant voor de visserijsector, met name de Vogel- en Habitatrichtlijnen in Natura 2000. Het Operationeel Programma (OP) met EVF-financiering levert op verschillende manieren een bijdrage aan de milieudimensie van duurzame visserij: • Steun die leidt tot een hogere visserijdruk is niet meer toegestaan. • Het OP financiert verschillende maatregelen die de mariene rijkdommen en het milieu beschermen en de teloorgang van mariene ecosystemen een halt toeroepen en stimuleert meer selectieve en milieuvriendelijkere alternatieve visserijmethoden. • Er is steun beschikbaar voor niet-zeevisserijgebonden activiteiten zoals voor biologische aquacultuur, viskwekerijen in beschermingszones van Natura 2000 en maatregelen voor de bescherming van de aquatische fauna en flora. • Ook kan het EVF een bijdrage leveren aan de bestrijding van bepaalde vormen van milieuschade in visserijgebieden. Alternatieve visserijmethoden worden bestudeerd en ontwikkeld door het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) en de SDVO. Veel aandacht gaat naar de ontwikkeling van de alternatieve boomkor. Technische aanpassingen aan de boomkor kunnen leiden tot een verminderd brandstofverbruik, een gereduceerde teruggooi en een betere viskwaliteit. Dit kan een tussenstap zijn totdat verder ontwikkelde technieken het mogelijk maken dat er kan worden geïnvesteerd in alternatieven. Er wordt verder geëxperimenteerd met technieken die toegepast kunnen worden aan boord van bestaande boomkorvaartuigen. Het betreft twin, triple of quadruple bordennetten en de outrigger of ook de Deense zegen- of flyshootvisserij. Een geheel ander, maar niettemin zeer belangrijk milieuprobleem betreft intensieve mariene en aquacultuurproducties, die gepaard gaan met bijvoorbeeld emissies van verontreinigende stoffen, de introductie van uitheemse vissoorten, nieuwe ziekteverwekkende organismen, 266
geluidshinder en wateronttrekking bij zoetwaterviskweek. Nieuwe ontwikkelingen in de aquacultuur die gevolgen hebben voor het milieu, moeten nu ook beoordeeld worden in overeenstemming met de Europese Richtlijn betreffende milieueffectbeoordeling.
6 Visserijbeleid De visserijsector verkeert de jongste jaren in een continue crisis. De belangrijkste redenen hiervoor zijn de sterk verminderde rentabiliteit, vooral door de hoge energiekost en de perceptie van een verminderend visbestand. Tegemoetkomingen voor de brandstofprijzen zijn niet mogelijk aangezien de visserijbrandstof al volledig vrijgesteld is van belastingen en accijnzen. De voorbije jaren heeft de Vlaamse regering heel wat steunmaatregelen goedgekeurd. Zo werd de vloot met subsidies gevoelig ingeperkt: enerzijds door een effectieve sloopronde waarmee 10 % van de vlootcapaciteit verwijderd werd in 2006 en door de verhoging van het maximale plafond KW na samenvoeging anderzijds. Hierdoor verkregen de overblijvende vaartuigen elk een groter gedeelte van de Vlaamse visquota. Ook het quotabeleid zelf werd versoepeld door over te gaan van het systeem van maximale dagvangsten naar maximale vangst en aanlandingen per zeereis. Naast deze vlootaanpassingen besteedt het beleid veel aandacht aan maatregelen om de Vlaamse visserijsector zelf structureel te verduurzamen. Het nieuwe operationele programma voor de visserij, voor de periode van 2007 tot 2013, speelt voluit de kaart van duurzaamheid. Hiervoor wordt van overheidswege meer dan 50 miljoen euro beschikbaar gemaakt (Europese cofinanciering inbegrepen) bij de goedkeuring van het OP. Deze middelen zullen worden ingezet om de sector op relatief korte termijn om te schakelen naar energieoptimaliserende instrumenten (zoals de econometer), energiebesparend vistuig (zoals de bordenvisserij), selectiever vistuig (zoals het benthos-ontsnappingsvenster), of om over te schakelen naar een andere visserijtechniek zoals de pulskorvisserij, de passieve visserij met haken en dergelijke. Het onderzoek naar praktische toepassingsmogelijkheden wordt zeer sterk aangemoedigd en gefinancierd om economische overlevingskansen waar te maken voor de vissers die keuzes willen en kunnen maken. Nationaal Strategisch Plan (NSP) en Nationaal Operationeel Programma (NOP) Door Verordening (EG) nr. 1198/2006 van 27 juli 2006, die het Europees Visserijfonds (EVF) in het leven roept, kan van 2007 tot en met 2013 communautaire steun worden verleend voor de duurzame ontwikkeling van de visserijsector. Het bedrag dat de EU in 2007 aan België toewees voor deze periode van zeven jaar bedroeg 26 miljoen euro op een totaal EUbedrag van 4,3 miljard euro. In het Nationaal Strategisch Plan (NSP) en het bijhorende Operationeel Programma (OP) wordt bij de algemene strategie uitgegaan van de noodzaak om de sector verder te verduurzamen (minder energiegebruik – duurzame vistechnieken) en om de activiteiten te differentiëren. Zowel het NSP als het OP moet de volledige visserijsector behandelen, met inbegrip van activiteiten in Wallonië die binnen de EVF-verordening kunnen kaderen. De Commissie heeft het Belgische NOP aangenomen op 11 november 2008 267
Het OP omvat 5 prioritaire zwaartepunten die aangeven wat het NOP voor de Belgische visserijsector probeert te bereiken in de praktijk. • Aanpassingen van de communautaire vloot (15,1 miljoen euro). Deze maatregel richt zich erop om de structurele overcapaciteit bij de Belgische vissersvloot te neutraliseren. Het gebruik van vistuig en vistechnieken die milieuvriendelijker zijn, komt eveneens voor steun in aanmerking. Er is ook steun beschikbaar voor de verbetering van de veiligheid en hygiëne aan boord van vissersvaartuigen. • Mari- en aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet (10 miljoen euro). Deze maatregel is erop gericht om door middel van verschillende acties de aquacultuur en de maricultuur (meer) productief te maken en de omschakeling in de visserijsector op te vangen. Aanvullend wordt bestaande infrastructuur omgeschakeld van conventionele productie naar modernere aquacultuur, waarbij de impact op het milieu minimaal blijft en de rentabiliteit optimaal wordt. Wat de introductie van technieken in de aquacultuur betreft, worden die technieken toegepast die de negatieve impact op het milieu verminderen en/of de positieve effecten op het milieu versterken. Ook initiatieven ter bevordering van de hygiëne en ter bescherming van de volksgezondheid kunnen ondersteund worden. En ook initiatieven voor de afzetbevordering van visserij- en aquacultuurproducten komen voor steun in aanmerking. De nadruk ligt op steun voor kleine en middelgrote ondernemingen. • Gemeenschappelijk belang (19 miljoen euro). De projecten die hier voor steun in aanmerking komen, zijn projecten die bijdragen aan de duurzame ontwikkeling of de instandhouding van de visbestanden, aan de verbetering van de dienstverlening door vissershavens, en de versterking van de markten voor visserijproducten of aan de bevordering van partnerschappen tussen wetenschappers en actoren in de visserijsector. • Duurzame ontwikkeling van visserijgebieden (5,8 miljoen euro). Het EVF ondersteunt maatregelen en initiatieven die gericht zijn op diversificatie en op een sterke economische ontwikkeling van de visserijgebieden die met een afname van de visserijactiviteiten te kampen hebben. • Technische bijstand (2,7 miljoen euro). Het EVF kan acties financieren die nodig zijn om de tenuitvoerlegging van de voorgestelde verordening voor te bereiden, op te volgen, op administratief en technisch vlak te ondersteunen, te evalueren, aan een audit te onderwerpen en te controleren. Begin 2008 bedroeg de toegelaten overheidssteun maximaal 40 % van de geplande investeringen. In toepassing van de noodmaatregelen (744/2008) kan voor bepaalde investeringen het percentage overheidssteun in de visserijsector opgetrokken worden tot 60 %. Van de totale nationale bijdrage neemt Vlaanderen 19,69 miljoen euro voor zijn rekening. De overige 6,56 miljoen euro zijn voorbehouden voor projecten die Wallonië kan opzetten. De voorbije programma’s alsook het lopende FIOV-programma tonen aan dat het gebruik van Europese middelen afhankelijk is van de draagkracht van de sector.
268