1
Inhoudstafel Inhoudstafel ........................................................................................................................................... 1 Inleiding .................................................................................................................................................. 3 1
2
3
4
De FAB-akkerrand ........................................................................................................................ 4 1.1
Terminologie............................................................................................................................ 4
1.2
Is het een bloemenakker, bloemweide of akkerrand?............................................................ 6
1.3
De akkerrand voor bestuivers ................................................................................................. 7
1.4
De akkerrand voor natuurlijke plaagbeheersing ..................................................................... 8
1.5
Natuurlijke plaagbeheersing, kansen voor de witloofwortelteelt ........................................ 10
1.6
De landbouwer en de akkerrand ........................................................................................... 12
Samenstelling .............................................................................................................................. 13 2.1
Mengsels uitgetest op het proefcentrum Herent ................................................................. 13
2.2
Algemene bevindingen .......................................................................................................... 21
Aanleg........................................................................................................................................... 26 3.1
Ligging .................................................................................................................................... 26
3.2
Breedte .................................................................................................................................. 26
3.3
Voorbereiding ........................................................................................................................ 27
3.4
Inzaai...................................................................................................................................... 27
Beheer ........................................................................................................................................... 29 4.1
Eenjarige akkerranden (schoffelen) ...................................................................................... 29
4.2
Het jaar na de eenjarige akkerrand ....................................................................................... 30
4.3
Meerjarige akkerranden (maaibeheer) ................................................................................. 30
5
Kosten en baten van een akkerrand.............................................................................................. 31
6
Voorlopig besluit ........................................................................................................................... 32
Referenties ............................................................................................................................................ 33
2
Inleiding
Dit document bundelt de voorlopige resultaten van het praktijkonderzoek dat in het proefcentrum Herent wordt gevoerd rond de samenstelling, de aanleg en het beheer van akkerranden. Dit onderzoek kadert in het thema agrobiodiversiteit van het provinciaal landbouwbeleid. De provincie verdeelt al verschillende jaren bloemenmengsels aan particulieren ter ondersteuning van bijen. Met dit praktijkonderzoek willen we ook landbouwers sensibiliseren en kennis verspreiden rond aanleg en beheer van akkerranden. Een akkerrand kan immers als een nieuwe teelt beschouwd worden. We zijn dan ook uitgegaan van de vaak zeer relevante vragen die leven bij landbouwers. Welke samenstelling, wat met onkruiddruk, waar leg ik de strook aan, welk maaibeheer, etc., zijn topics die hier aan bod komen. In het voorlopig besluit gaan we ook even in op het imagoversterkend effect van akkerranden voor de landbouw in het algemeen.
Samenstelling : Jonas De Win, Ine Vervaeke (provincie Vlaams-Brabant) Werkten mee: Joachim Moens (HOGent)
Voor bijkomende informatie kan u steeds terecht bij Jonas De Win tel: 016-21 37 52,
[email protected]
Aansprakelijkheidsbeperking Deze publicatie werd met de meeste zorg en nauwkeurigheid opgesteld. Er wordt evenwel geen enkele garantie gegeven omtrent de juistheid of de volledigheid van de informatie in deze publicatie. De gebruiker van deze publicatie ziet af van elke klacht tegen de provincie Vlaams-Brabant en zijn medewerkers, van welke aard ook, met betrekking tot het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie. In geen geval zullen de provincie Vlaams-Brabant of zijn medewerkers aansprakelijk gesteld kunnen worden voor eventuele nadelige gevolgen die voortvloeien uit het gebruik van de via deze publicatie beschikbaar gestelde informatie.
3
1 De FAB-akkerrand 1.1
Terminologie
A. Biodiversiteit Biologische diversiteit - ofwel in het kort biodiversiteit - is een relatief jong begrip. Het werd pas in de jaren '80 gelanceerd en verwoordt erg goed waar het bij de levende materie echt op aankomt: diversiteit. Deze verscheidenheid komt tot uiting in de veelheid aan soorten dieren, planten, schimmels, maar ook micro-organismen zoals bacteriën en schimmels. Biodiversiteit is echter meer dan de indrukwekkende optelsom van soorten, al krijgt deze soortendiversiteit politiek en maatschappelijk vaak de meeste aandacht. Biodiversiteit omvat eveneens de genetische variatie. Deze variatie binnen een soort stelt soorten in staat om te overleven als omgevingssituaties wijzigen, zoals bij klimaatsverandering. Een grote vijver aan genetische kenmerken waaruit gevist kan worden maakt dat populaties zich sneller kunnen aanpassen. Waar de genetische variatie te beperkt is, kan een soort snel achteruitgaan of verdwijnen. Soorten hebben daarnaast ook ingewikkelde ecologische relaties met hun omgeving en met andere soorten, de zogenaamde ecosystemen, die essentieel zijn voor het voortbestaan van een soort (Honnay, 2010; Van Dyck, 2010; CBD). In het moderne biodiversiteitsbegrip is de mens uitdrukkelijk een onderdeel van het ecosysteem dat hij in positieve of in negatieve zin kan beïnvloeden (ten Holt, 2011). In relatie tot landbouw worden cultuurgewassen en landbouwhuisdieren beschouwd als gedomesticeerde biodiversiteit, want ze zouden zonder menselijke tussenkomst wellicht niet bestaan.
B. Agrobiodiversiteit Agrobiodiversiteit staat voor de agrarische biologische verscheidenheid. Het wordt gedefinieerd als: “het geheel aan plantaardige en dierlijke bronnen, bodem- en micro-organismen, insecten en andere flora en fauna in agro-ecosystemen die relevant zijn voor agrarische productiesystemen en tevens de elementen van natuurlijke habitats die relevant zijn voor agrarische productie". De gewassen op het veld, het bodemleven, de insecten, bloemen aan de rand van percelen en de weidevogels: dat alles is agrobiodiversiteit. In de landbouwsector is er een erg nauwe band tussen de productieactiviteit en biodiversiteit. Levende organismen en ecologische processen zijn voor landbouwers immers productiefactoren waarvan ze in hoge mate afhankelijk zijn. Tegelijk oefenen landbouwers door hun productieactiviteit druk uit op de natuurlijke omgeving, die ze door hun activiteiten zowel negatief als positief kunnen beïnvloeden (D'Haene et al., 2010; ten Holt, 2011).
C. Functionele Agrobiodiversiteit (FAB) Landbouw werkt in en met de natuur. In die natuur zijn er allerlei planten, dieren en processen aanwezig die een positief effect hebben op onze landbouwproductie. Denk bijvoorbeeld aan het bestuiven van gewassen door bijen en hommels, het verbeteren van de bodemstructuur door de activiteiten van regenwormen of micro-organismen die de bodemgezondheid verbeteren. Ook de beheersing van ziekten en plagen door natuurlijke vijanden valt hieronder. Deze functionele
4
agrobiodiversiteit draagt bij tot een biologisch evenwicht in het landbouwsysteem. Alle biodiversiteit in het landbouwlandschap die (direct of indirect) een positieve bijdrage levert aan de productiefunctie van landbouw noemen we Functionele Agrobiodiversiteit (FAB) (D'Haene et al., 2010; ten Holt, 2011). Daarnaast kan biodiversiteit ook schade berokkenen aan de landbouw (competitieve agrobiodiversiteit) of neutraal zijn (neutrale agrobiodiversiteit) (Janssen, 2012).
D. Ecosysteemdienst De voorbije jaren kende het concept “ecosysteemdiensten” (ESD) een groeiende belangstelling vanwege de link tussen de ecosystemen, het maatschappelijke belang en de economische waarde van ecosystemen. Het concept biedt een andere kijk op de relatie tussen mens en omgeving. Ecosysteemdiensten worden gedefinieerd als “al de goederen en diensten die ecosystemen aan de maatschappij ondersteunende
leveren”. (o.a.
Verschillende bodemvorming,
ecosysteemdiensten nutriëntencyclus),
worden
regulerende
onderscheiden, (o.a.
zoals
klimaatregulatie),
producerende (o.a. voedsel, brandstof) en culturele (ecotoerisme, religie, ...) (Honnay, 2010). Het concept ecosysteemdiensten is zeer antropocentrisch aangezien er een verband moet zijn met het menselijk welzijn (MEA, 2005; Danckaert & Carels, 2009). Het concept maakt ook duidelijk dat we als menselijke maatschappij de vele gratis diensten die natuurlijke processen en biodiversiteit ons leveren moeten koesteren en zo optimaal mogelijk bewaren (Mergeay & Adriaens, 2013). Dit betekent dat biodiversiteit niet enkel kan beschouwd worden als mooi maar onbelangrijk, maar veeleer als nuttig en zelfs onmisbaar. Het behoud en duurzaam gebruik van biodiversiteit is volgens recente wetenschappelijke inzichten puur eigenbelang voor de menselijke soort omdat ze primaire en secundaire levensbehoeften levert. Dat biodiversiteit deze diensten blijft produceren is echter niet meer zo vanzelfsprekend (ten Holt, 2011). Het verdwijnen van biodiversiteit en bijgevolg een verminderde levering van ecosysteemdiensten kan een geleidelijk proces zijn maar kan ook de vorm aannemen van een plotselinge, onverwachte ineenstorting van soorten en ecosystemen, die een ernstige bedreiging kunnen vormen voor de mens (ten Holt, 2011). De relatie met Functionele Agrobiodiversiteit ligt in het feit dat FAB gebruik maakt van deze ecosysteemdiensten. De wederzijdse relatie tussen bestuivers en bloemplanten en de natuurlijke plaagbeheersing zijn ecosysteemdiensten. In dit document gaan we verder in op deze twee ecosysteemdiensten, omwille van hun bijzondere waarde voor de land- en tuinbouw. Beide vertonen ook heel wat gelijkenissen qua vereisten en bedreigingen. Door middel van aanleg en beheer van flora kunnen voorwaarden worden geschapen om de gewenste fauna te stimuleren. (Koster, 2000). We gaan vooral in op de mogelijkheid om met aangelegde akkerranden deze voorwaarden te creëren. We zijn ons er van bewust dat dit slechts een deel van het gehele plaatje is.
5
1.2
Is het een bloemenakker, bloemweide of akkerrand?
Een bloemenakker (soms ook biodiversiteitsakker genoemd) bestaat uit één- of tweejarige planten zoals klaprozen, korenbloemen, boekweit, dille, koriander, ... Ze kiemen op verstoorde grond. Het is dus noodzakelijk dat de grond geschoffeld en geploegd wordt vooraleer te zaaien (Coremans et al., 2008). Een bloemenweide is een grasland dat bestaat uit meerjarige ofwel doorlevende planten zoals margriet, duizendblad, kaasjeskruid, wilgenroosje, ... Als een bloemenweide 2 à 3 maal per jaar wordt gemaaid en het maaisel wordt afgevoerd, komen deze planten jaarlijks terug (Coremans et al., 2008). Er is een groot verschil tussen een bloemenweide en een bloemenakker. In tuincentra biedt men vaak zakjes met bloemen aan onder de noemer van bloemenweide, maar vaak gaat het om éénjarigen. De samenstelling ontbreekt daarbij ook vaak op de verpakking. De bijenweide is het geheel van planten die voedsel (nectar en stuifmeel) verschaffen aan de bijen. Slechts een beperkt aantal planten zijn belangrijk voor de bijen. De waarde van de bijenweide wordt bepaald door het aantal en de verscheidene soorten bijenplanten die er in de loop van het jaar voorkomen. Bijenplanten kunnen op verschillende plaatsen voorkomen: in de landbouw, de tuinbouw, de fruitteelt, op wegbermen, in weiden, tuinen, bossen. Akkerranden zijn stroken langs percelen die begroeid zijn met gras, granen en/of bloemen en die verschillende functies hebben. Ze kunnen dienen als schuilplaatsen, overwintering en voedsel voor insecten
en
andere
fauna,
als
erosiestroken
of
als
bufferzones
voor
nutriënten
en
gewasbeschermingsmiddelen langs waterlopen. Akkerranden kunnen zowel éénjarigen als meerjarige bloemen bevatten en dus zowel onder de categorie bloemenakker als bloemenweide vallen. Akkerranden worden hoofdzakelijk in landbouwgebied teruggevonden. Vanwege de verschillen tussen éénjarige en meerjarige randen wordt vaak aangeraden om beide types op landbouwbedrijfsniveau aan te leggen. Ook om andere gewenste fauna aan te trekken zijn er specifiek beheerde randen, bijvoorbeeld de duo- en trioranden voor akkervogels. Ook voor bestuivers en natuurlijke plaagbeheersers kunnen deze randen voedsel en/of schuilplaatsen bieden. Het principe van gefaseerd maaien kan ook toegepast worden in bloemenakkers, - weides of akkerranden. De verschillen tussen éénjarige en meerjarige akkerranden worden weergegeven in onderstaande tabel:
6
Tabel: verschillen tussen éénjarige en meerjarige akkerranden (bron: van Rijn et al., 2011) Bloemen
Eénjarig
Meerjarig
Snel en veel bloemen. Keuze uit veel
Minder ruimte voor bloemen, grassen
soorten, concurrentie speelt een
gaan in latere jaren vaak overheersen.
kleinere rol.
Weinig soorten kunnen concurrentie weerstaan, minder geschikte soorten beschikbaar.
Functies en
Levert in de lente en zomer prooien,
Biedt het hele jaar voedsel en
seizoenen
nectar en stuifmeel vooral vliegende
leefgebied voor op de bodem levende
insecten. Wordt jaarlijks verwijderd,
natuurlijke vijanden. 's Winters
vooral in het najaar kaal.
belangrijk als schuilplaats.
Plaats kan elk jaar opnieuw gekozen
Plaats ligt voor meerdere jaren vast.
Flexibiliteit
worden. Kosten
Elk jaar aanlegkosten.
Toegankelijkheid
Rand niet geschikt als rijpad.
Alleen eerste jaar aanlegkosten. Wel jaarlijks onderhoudskosten (maaien). Rand eventueel geschikt als wandelpad of (incidenteel!) als rijpad
Onkruiden
Elk jaar aandacht voor onkruiden
Na eerste jaar zijn zaadonkruiden
nodig.
grotendeels verdwenen. Wortelonkruiden vragen wel aandacht.
1.3
De akkerrand voor bestuivers
De meeste studies die de relatie tussen diversiteit van bestuivers en ingezaaide bloemrijke akkerranden bestuderen focussen op bijen, hommels en zweefvliegen. Algemeen werd aangetoond dat bloemrijke akkerranden een belangrijke rol kunnen spelen om de achteruitgang van bestuivers tegen te houden. Oudere en dus meerjarige akkerranden resulteerden in meer diversiteit van bezoekende insecten dan nieuw aangelegde randen. Het zijn ook vooral de meest voorkomende soorten insecten die aangetrokken worden, al zijn er ook voorbeelden van meer zeldzame soorten. Kwantitatieve studies zijn echter beperkt (Fründ et al., 2010, Haaland et al., 2011, Wratten et al. 2012).
7
1.4
De akkerrand voor natuurlijke plaagbeheersing
De term natuurlijke plaagbeheersing wordt vaak omschreven als natuurlijke plaagbestrijding, het inzetten van natuurlijke vijanden of nuttigen, of biologische controle van plaagsoorten. Beheersing zegt in principe meer waar het hier om gaat, namelijk het onder controle houden van plagen (schadelijke
soorten)
door
predatoren
(onschadelijke
soorten).
Zweefvliegen,
gaasvliegen,
roofwantsen, lieveheersbeestjes, sluipwespen, sluipkevers, spinnen en oorwormen zijn voorbeelden van nuttige insecten. Akkerranden liggen dicht bij het gewas waardoor hun invloed groter is dan verder weg gelegen landschapselementen. Door hun langgerektheid beïnvloeden akkerranden vanzelf een groot deel van de akker. Terwijl meerjarige akkerranden een schuilplaats en leefgebied bieden als er geen gewas op de akker staat, zijn éénjarige bloemenranden weer meer geschikt om vliegende, natuurlijke vijanden tijdens het groeiseizoen het noodzakelijke aanvullende voedsel te bieden in de vorm van nectar en stuifmeel (van Rijn et al., 2011). Om gebruik te kunnen maken van deze natuurlijke vijanden moet ervoor gezorgd worden dat deze in voldoende hoge aantallen in het gewas aanwezig zijn, wat kan door hun populaties te stimuleren en te beschermen. Dit wordt ook wel “Conservation Biological Control” genoemd (Eilenberg et al., 2001). Naast een aangepast insecticidengebruik (selectieve middelen), kunnen deze natuurlijke vijanden beschermd en gestimuleerd worden door een geschikte leefomgeving te creëren (Landis et al., 2000; Gurr et al., 2004; Scarratt, 2005). Dit kan gebeuren door het aanbieden van voedsel zoals nectar (Baggen & Gurr, 1998), pollen (Hickman & Wratten, 1996) en honingdauw (Wäckers et al., 2008), het voorzien van alternatieve gastheren/prooien (Viggiana, 2003) en het aanbieden van schuil- en overwinteringsplaatsen (Geiger et al., 2009). Onderzoek toonde aan dat bloemrijke akkerranden een geschikte leefomgeving zijn voor natuurlijke vijanden en voldoen aan bovenvermelde criteria. Hierdoor zal de efficiëntie van natuurlijke plaagbestrijders toenemen met als mogelijk gevolg een verhoogde plaagbeheersing (Baggen & Gurr, 1998; Lavandero et al., 2006; Pontin et al., 2006; Winkler et al., 2006, 2009; Lee & Heimpel, 2008a,b; Lundgren & Seagraves, 2011; Géneau et al., 2012; Pfannenstiel & Patt, 2012; Portillo et al., 2012). De invloed van zo een bloemrijke akkerrand op natuurlijke vijanden en hun plaagonderdrukking is reeds uitvoerig onderzocht in verschillende teelten met wisselende resultaten (Hickman & Wratten,1996; Flückiger & Schmidt, 2006; Scheele & van Gurp, 2007; De Geus et al., 2011; Van Gils et al., 2011; Moens, 2013). In aardappel en granen werd aangetoond dat de aanleg van een bloemrijke akkerrand grenzend aan het perceel wel plaagonderdrukkend werkt, waardoor het aantal insecticidebehandelingen kon verminderd en zelfs vermeden worden (Scheele & van Gurp, 2007). Volgens Merijn Bos (persoonlijke mededeling, 2013), coördinator van het Nederlandse project Bloeiend Bedrijf, heeft de inzet van de akkerrand ook bij bieten het gewenste plaagonderdrukkend effect. Het effect van bloemrijke akkerranden is afhankelijk van de onderzochte teelt wisselend (Scheele & van Gurp, 2007; Moens, 2013). In Vlaanderen en Nederland werd de mogelijkheid van natuurlijke plaagbeheersing bij de teelt van spruitkool onderzocht. Door het plaagcomplex bij de teelt en de specifieke teeltkenmerken (hoge kwaliteitseisen en lang en laat teeltseizoen) bleek stimulatie van natuurlijke plaagbeheersing door middel van een akkerrand ontoereikend (Scheele & van Gurp, 2007; Moens, 2013). Dit toont aan dat het gebruik van een bloemrijke akkerrand ter bevordering van plaagbeheersing per teelt dient onderzocht te worden. Daarnaast is er nog een gebrek aan kennis omtrent het effect van een meerjarige bloemrijke akkerrand op de plaagbeheersing in een teeltrotatie van akkerbouwgewassen.
8
Figuur 1: Schematische weergave van een bladluisplaag zonder (a) en met (b) vertraging door kevers en spinnen uit de akkerrand (in de lente). In de zomer worden de bladluizen verder onderdrukt door nuttige insecten als sluipwespen en zweefvliegen, die daarvoor nectar en stuifmeel uit de bloemenrand benutten. Bij een goedwerkende plaagbeheersing wordt bladluispopulatie onder de schadedrempel gehouden (van Alebeek et al., 2007). Het toepassen van FAB-akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing stopt niet bij de aanleg en beheer van akkerranden. Het controleren van de gewassen op ziekten en plagen, ook wel scouting genoemd, vormt samen met het hanteren van schadedrempels een belangrijke basis voor de gewasbescherming (Scheele & van Gurp, 2007). Scouting is zowel bij chemische als natuurlijke plaagbeheersing onontbeerlijk is (Krauss et al., 2011; Temmerman et al., 2012). Dit wordt onderstreept door de invoering van IPM. Temmerman et al. (2012) vat het belang van scouting van plagen en hun natuurlijke vijanden samen: scouten is van belang voor een goede timing van de behandelingen, voor een maximale bestrijdingsefficiëntie en voor een minimale impact op de natuurlijke vijanden. De auteurs stellen dat behandelen zonder scouting de plaagbeheersing niet ten goede brengen. Preventieve insecticidebehandelingen hebben een significante directe kost door inzet van materieel en arbeid zonder een lange termijn winst voor de beheersing van bladluizen en met een negatief effect op de natuurlijke plaagbeheersing, beoordeelde Krauss et al. (2011). Het onderzoek vergeleek gangbare percelen met preventieve inzet van insecticiden en percelen die een behandeling inzetten op basis van de plaagdruk. Scheele & van Gurp (2007) stellen wel dat het belangrijk is om voldoende curatieve middelen ter beschikking te hebben. Deze middelen zijn van belang in jaren dat de werking van natuurlijke plaagbeheersing onvoldoende is en de plaagdruk bijgevolg de schadedrempel overschrijdt. Werken met scouting (het monitoren van plagen) en schadedrempels vergen dat curatieve middelen beschikbaar en betaalbaar zijn, anders zullen de risico’s van functionele agrobiodiversiteit te groot zijn.
9
1.5
Natuurlijke plaagbeheersing, kansen voor de witloofwortelteelt
De witloofteelt is een sector die de laatste jaren vele uitdagingen heeft gekend. Er zijn de moeilijke jaren van economische crisis. Tevens is er de omwenteling naar een geïntegreerde teelt (en het desgevallende wegvallen van bepaalde effectieve, maar breedwerkende insecticiden). De verandering in teeltwijze leidde er toe dat de landbouwer bij het telen van witloof met meer aandacht is gaan kijken voor plaaginsecten. De verplichting van IPM vanaf 1 januari 2014 onderstreept deze omwenteling. Het telen van witloof kent twee facetten. Enerzijds is er het telen van witloofwortels op de akker, anderzijds is er de forcerie van de witloofkrop op de witloofwortel. Het forceren gebeurt in vollegrond of op hydrocultuur. De plantschade die plagen veroorzaken in het eerste gedeelte, hebben een grote (economische) weerslag op de kwaliteit van de geforceerde witloof. De witloofteelt kent enkele belangrijke plagen. Jaren van onderzoek bracht vele mogelijke natuurlijke plaagbeheersers naar voor.
De witloofmineervlieg Napomyza cichorii Spencer legt haar eitjes af in de hoofdnerf aan de bladbasis van de witloofbladeren (Ministerie van Landbouw, 1993). Van daaruit maken de larven mineergangen in het blad, tot ze verpoppen en als adult het blad verlaten. De witloofmineervlieg heeft drie generaties per jaar. De eerste twee generaties, aanwezig in resp. mei-juni en juli-augustus, leveren weinig schade. Zij zorgen wel voor de populatieopbouw van de derde en belangrijkste generatie die optreedt vanaf september tot eind oktober. Het is deze derde generatie die de grootste schade in de witloofteelt veroorzaakt. De larven van deze derde generatie zitten bij de rooi immers in de bladkraag en wortelhals, waardoor ze na de rooi kunnen meekomen van op het veld tot op het bedrijf. Bovendien overleven ze in de koelcellen en kunnen ze zich verder ontwikkelen tijdens de forcerie. Gedurende deze periode voeden ze zich in de kroppen en laten zichtbare mineergangen achter. Enkele sluipwespen uit het geslacht Chorebus zijn de belangrijkste natuurlijke vijanden, waarvan Chorebus glaber de voornaamste is. Door deze sluipwesp verder te stimuleren, kan de populatieopbouw van de witloofmineervlieg teruggedrongen worden. Aanbod van nectar voor de sluipwesp in nabijheid van de teelt resulteert op een langere levensduur en meer eileg.
Rond juni migreert de wollige slawortelluis vanaf de winterwaardplant (populier) naar de witloofwortels waar ze tot in het najaar enkele generaties ondergronds blijft. Deze wortelluis zuigt aan de wortels en onttrekt zo sappen aan de plant waardoor de bladeren in droge periodes uitdrogen met een mindere ontwikkeling van de wortels tot gevolg. Dit resulteert in een verminderde wortelopbrengst geschikt voor de forcerie (Locus & De Marez, 2010; Drenth, 2011). Het vermijden van deze wortelluisaantasting kan een stijging in de witloofproductie met een minimum van 500 kg/ha geven (Locus & De Marez, 2010). Door zijn beschermde levenswijze is deze luis echter moeilijk te beheersen met chemische middelen. De wollige slawortelluis kent vele natuurlijke vijanden. Naast Carabidae, Staphylinidae, Araneae, Coccinellidae, Acari en Reduviidae, is de grasvlieg Thaumatomyia sp., een belangrijke natuurlijke vijand van deze wortelluis (Casteels et al., 2004, 2005 & 2007). De larven van deze grasvlieg voeden zich met wortelluizen, terwijl de adulten zich voeden met pollen en nectar.
10
De afbeelding links laat enkele exemplaren van de witloofmineervlieg zien (bron: NPW). Rechts een afbeelding van een sluipwesp die uit de pop van een witloofmineervlieg ontluikt (bron: ILVO). Natuurlijke plaagbeheersing die tal van predatoren en parasitaire organismen ons gratis bieden, is niet de enige ecosysteemdienst die herwaardering mag genieten. Grondwitlooftelers telen eigen selecties, waardoor iedere grondwitloofteler aan eigen zaadwinning doet. De bloemetjes van witloofplanten blijven welgeteld één dag open, waardoor voldoende bestuiving noodzakelijk is. Hiervoor rekent de landbouwer op de natuurlijke bestuiving van (wilde) bijen, hommels, zweefvliegen en andere insecten. Een ander aspect van agrobiodiversiteit is de genetische variatie. Door het in stand houden van de eigen selecties helpen de grondwitlooftelers mee aan de genetische variatie bij de witloofteelt.
Een bloemetje van de witloofplant blijft maar één dag open, waardoor er voldoende nuttigen moeten zijn om de bestuiving te volbrengen (links). Op de rechtse afbeelding staan de geoogste zaadwortels. Het zaad wordt nog verder afgerijpt voor het geoogst wordt.
11
1.6
De landbouwer en de akkerrand “Wij boeren krijgen heel weinig waardering voor wat wij doen. Als ik een mooi product aan de fabriek aflever, gaat het op de grote hoop. Ik krijg mijn geld maar ik krijg niet te horen: wat ziet het er goed uit. Kwaliteit wordt nauwelijks gewaardeerd. Daar heb ik heel veel moeite mee. Toen ik mijn Bloeiend Bedrijf-rand had staan, kreeg ik een sms’je van iemand uit de buurt: ‘Wat heb je een mooie bloemen, mag ik daar een boeketje uit plukken?’ Ook stoppen er fietsers, die tegen mij zeggen dat ze het zo mooi vinden. Ik krijg opeens waardering voor het feit dat ik boer ben. Dat is nieuw en uiterst plezierig.” Hein in ‘t Hout, akkerbouwer in Veendam (Bloeiend bedrijf, 2013)
De aanleg en beheer van akkerranden moet worden beschouwd als een nieuwe teelt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er enige afwachtende houding ten opzichte van akkerranden is. Volgende vraagtekens van landbouwers werden in Nederland vastgesteld (Bos, 2014):
Hoe effectief is een bloeiende akkerrand?
Op welke termijn kan ik effect verwachten?
Gaat dit niet tot veronkruiding leiden?
Is de natuurlijke plaagbeheersing voldoende?
Wat doen de prijzen dit jaar?
Wat zijn de milieueffecten van gewasbeschermingsmiddelen?
Moet ik ingrijpen of het z’n beloop laten?
Hoe staat het met de gewaskwaliteit?
Wat kost het mij/wat levert het op?
Wat vindt mijn buurman hiervan?
Is de consument of de maatschappij bereid te betalen? …
De mogelijke neveneffecten van een akkerrand zijn voor vele landbouwers een belemmering om de akkerrand aan te leggen. De akkerrand wordt gezien als een onkruidbank waarvan de zaden niet veel later over heel de akker zijn verspreid. Voornamelijk de schrik voor de aversie van de aanpalende landbouwer of particulier zijn een barrière voor het inplannen van akkerranden. Het praktijkonderzoek op het proefcentrum van Herent wil door kennisverspreiding over aanleg en beheer drempelverlagend zijn voor aarzelende landbouwers. Daarom zijn wij in 2013 gestart met proeven rond aanleg en beheer van akkerranden. Door de invoering van geïntegreerde teelt (IPM), wordt de landbouwer zich meer bewust van het belang van plagen. De landbouwer staat niet afkerig tegenover de akkerrand ter ondersteuning van natuurlijke plaagbeheersing en/of wilde bestuiving zolang deze teeltgerelateerde plagen niet stimuleert. Aanleg en beheer van een akkerrand hebben een kostprijs. Niet enkel de aankoop van zaden, het gebruik van materieel en de arbeidsinzet hebben een prijs, maar ook het verlies aan productieve oppervlakte. Een akkerrand kan ten slotte ook imagoversterkend zijn voor de landbouw (Spruijt, 2005; Bloeiend bedrijf 2013). Een akkerrand is een duidelijke uiting van de inzet voor de biodiversiteit en het milieu in het algemeen. Een inzet die weinig wordt gezien en de perceptie tegen heeft.
12
2 Samenstelling Wil men het jaarrond stuifmeel ter beschikking hebben voor de nuttige insecten, dient men een juiste keuze te maken qua soortensamenstelling. De bloeiboog is de opeenvolging van bloeiperiodes van de verschillende soorten in een mengsel. Idealiter loopt deze boog van het vroege voorjaar tot het late najaar. De bloeiperiode en de productie van stuifmeel en/of nectar wordt ook beïnvloed door de zaaiperiode, groeiplaats, daglengte, aantal uur zonneschijn en de weersomstandigheden (Van Blitterswijk et al., 2009; Koster, 2009).
2.1
Mengsels uitgetest op het proefcentrum Herent
In 2013 en 2014 werden op het proefcentrum Herent tien mengsels ingezaaid. Alle mengsels worden besproken op basis van onze ervaringen. Eenjarige mengsels 1. Tubinger-Mengsel Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
eenjarig mengsel met meerjarigen Producent Omniaflora 11 1 g/m² 2013 en 2014 20 euro 200 euro
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
A
Anethum graveolens dille Borago officinalis Bernagie Calendula officinalis goudsbloem Carum carvi karwij Centaurea cyanus korenbloem Coriandrum sativum koriander Fagopyrum esculentum boekweit Malva moschata muskuskaasjeskruid Phacelia tanacetifolia phacelia Raphanus sativus subsp. oleiferus bladrammenas Sinapis alba gele mosterd
Apiaceae Boraginaceae Asteraceae Apiaceae Asteraceae Apiaceae Polygonaceae Malvaceae Boraginaceae Brassicaceae Brassicaceae
M E E T E E E T E E E
U U B I I B U I U U U
%
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul 2 2 5 5 3 7 26 3 36 4 7
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 80-140 20-80 30-45 30-60 30-60 30-45 15-60 40-80 30-100 20-80 30-80
Ervaring Het mengsel kent een vlugge start en komt snel in bloei. Phacelia, bladrammenas en gele mosterd overheersen tijdens de bloei. Andere bloemsoorten komen amper tot ontwikkeling. De werkelijke bloeiboog is dan ook kleiner en stopt in juli. Het mengsel bevat vele uitheemse, sterk uitzaaiende soorten zoals bernagie, phacelia, gele mosterd en bladrammenas. Deze soorten zijn niet aan te raden op landbouwgronden. Bezoekers van het mengsel zijn voornamelijk wilde bijen en vlinders.
13
2. Particulier mengsel Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
eenjarig mengsel met enkele meerjarigen Producent Omniaflora 11 1 g/m² 2013 en 2014 onbekend onbekend
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
A
Achillea millefolium Anethum graveolens Calendula officinalis Centaurea cyanus Coriandrum sativum Echium vulgare Fagopyrum esculentum Glebionis segetum Malva moschata Myosotis arvensis Papaver rhoeas
Asteraceae Apiaceae Asteraceae Asteraceae Apiaceae Boraginaceae Polygonaceae Asteraceae Malvaceae Boraginaceae Papaveraceae
M M E E E M E E T E E
I U B I B I U I I I I
gewoon duizendblad dille goudsbloem korenbloem koriander slangenkruid boekweit gele ganzenbloem muskuskaasjeskruid akkervergeet-mij-nietje grote klaproos
% Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul 10 6 10 17 10 8 12 4 10 8 5
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 15-50 80-140 30-45 30-60 30-45 30-120 15-60 30-60 40-80 15-50 30-70
Ervaring In 2013 was dit één van de mooiere mengsels. De eenjarigen zorgden er voor dat het mengsel na de Tubinger als eerste in bloei kwam. De bloeiboog was lang. Alle planten kwamen het eerste jaar in bloei, met uitzondering van akkervergeet-mij-nietje. Deze plant kwam pas in het vroege voorjaar van het tweede jaar in bloei. Het mengsel kwam het tweede jaar overigens bijna geheel terug. De bloei begon vroeger in het voorjaar, maar de grote bloei stopte eind juni. Het ingezaaide mengsel van 2014 kwam minder op. Het demoveld bestaat uitsluitend uit goudsbloem. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de bodem en het voorgaande mengsel uit 2013. Het mengsel heeft een groot ‘kleuterbloem’-gehalte, bloemen die herkenbaar zijn voor Jan met de pet. 3.
Inagro eenjarig mengsel Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
eenjarigen Producent Ecosem 8 3,5 g/m² 2013 en 2014 20 euro 700 euro
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
A
Centaurea cyanus Coriandrum sativum Fagopyrum esculentum Glebionis segetum Helianthus annuus Papaver rhoeas Vicia sativa subsp. sativa
Asteraceae Apiaceae Polygonaceae Asteraceae Asteraceae Papaveraceae Fabaceae
E E E E E E E
I B U I B I B
korenbloem koriander boekweit gele ganzenbloem zonnebloem grote klaproos voederwikke
%
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 30-60 30-45 15-60 30-60 100-400 30-70 10-100
Ervaring Het mengsel is zowel in 2013 als in 2014 goed opgekomen en heeft een mooie en lange bloeiboog. Het mengsel is evenwichtig samengesteld. Uit wetenschappelijke onderzoeken blijken korenbloem, boekweit en voederwikke een duidelijke meerwaarde voor de aantrekking en ondersteuning van sluipwespen. Door zijn samenstelling ondersteunt het de bestuiving, de natuurlijke plaagbeheersing (zweefvliegen en sluipwespen) en vogels (zonnebloemen in het najaar).
14
4.
Van Dijke Zaden eenjarig mengsel (Bloeiend Bedrijf) Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
eenjarig mengsel met meerjarigen Van Dijke Zaden (NL) 18 2,5 g/m² 2013 en 2014 30 euro 750 euro
Familie
J
Agrostemma githago bolderik CaryophyllaceaeE Ammi majus groot akkerscherm Apiaceae E Anthemis tinctoria gele kamille Asteraceae M Carthamus tinctorius saffloer Asteraceae E Centaurea cyanus korenbloem Asteraceae E Chrysanthemum coronarium gekroonde ganzenbloem Asteraceae E Coreopsis tinctoria meisjesogen Asteraceae E Coriandrum sativum koriander Apiaceae E Cosmos bipinnatus cosmos Asteraceae E Fagopyrum esculentum boekweit Polygonaceae E Gilia capitata hoofdjesgilia PolemoniaceaeE Glebionis segetum gele ganzenbloem Asteraceae E Gypsophila paniculata pluimgipskruid CaryophyllaceaeE Helianthus debilis kleinbloemige zonnebloem Asteraceae E Medicago sativa luzerne Fabaceae M Panicum miliaceum gerst Poaceae E Papaver rhoeas grote klaproos Papaveraceae E Triticum aestivum zomertarwe Poaceae E
A I U I U I U B B U U U I U B B U I U
%
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul 6 3 2 7 6 2 4 2 2 14 3 2 8 2 5 5 3 22
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 20-100 60-100 30-60 60-120 30-60 50-70 50-100 30-45 100-160 15-60 50-70 30-60 60-90 100-225 30-80 20-120 30-70 70-160
Ervaring het mengsel sprong in het oog door de soms exotische bloemen. Planten als saffloer, hoofdjesgillia en gipskruid komt men niet tegen in Vlaamse akkermengsels. De uitheemse planten hebben zich in 2014 niet tot nauwelijks uitgezaaid, ondanks de zachte zomer. Het mengsel heeft de opties om schermbloemigen (groot akkerscherm en koriander) en phacelia (niet voor gekozen) toe te voegen. De akkerrand werd bezocht door zowel wilde bestuivers als kleinere natuurlijke plaagbeheersers.
15
Meerjarige mengsels 5.
B1 Leem - en zandleemgronden (voor 'normale tuingrond') Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
meerjarig mengsel Ecoflora (Halle) 25 1 à 2 g/m² 2013 en 2014 550 euro 5500 à 11000 euro
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
Achillea millefolium gewoon duizendblad Barbarea vulgaris barbarakruid Centaurea jacea knoopkruid Crepis biennis groot streepzaad Daucus carota wilde peen Echium vulgare slangenkruid Erodium cicutarium gewone reigersbek Galium mollugo glad walstro Hieracium laevigatum stijf havikskruid Hieracium umbellatum schermhavikskruid Hypericum perforatum sint-Janskruid Hypochaeris radicata gewoon biggenkruid Jasione montana zandblauwtje Leontodon autumnalis herfstleeuwetand Leucanthemum vulgare wilde magriet Luzula campestris gewone veldbies Malva moschata muskuskaasjeskruid Oenothera biennis middelste teunisbloem Origanum vulgare wilde marjolein Plantago lanceolata smalle weegbree Prunella vulgaris brunel Ranunculus acris scherpe boterbloem Rhinanthus minor kleine ratelaar Silene dioica dagkoekoekbloem Tragopogon pratensis pratensis gele morgendster Trifolium arvense hazepootje
Asteraceae M Brassicaceae T Asteraceae M Asteraceae M Apiaceae T Boraginaceae M Geraniaceae M Rubiaceae M Asteraceae M Asteraceae M Hypericaceae M Asteraceae M CampanulaceaeE Asteraceae M Asteraceae M Juncaceae M Malvaceae T Onagraceae T Laminaceae M PlantaginaceaeM Laminaceae M Ranunculaceae M OrobanchaceaeE CaryophyllaceaeM Asteraceae T Fabaceae E
A
%
I I I I I I I I I I I I I I I I I U I I I I I I I I
-
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 15-50 20-90 10-120 40-120 30-90 30-120 5-60 30-120 15-120 10-120 20-80 15-60 10-30 7-45 30-60 20-40 40-80 50-150 30-60 35-40 5-40 30-80 10-50 30-90 20-90 5-30
Ervaring Het mengsel is in beide jaren nauwelijks opgekomen. De reden is onbekend. Het mengsel is omwille van zijn kostprijs ongeschikt voor de landbouw.
16
6.
B6 Boomgaardmengsel Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
meerjarig mengsel met twee- en eenjarigen Ecoflora (Halle) 21 2,5 g/m² 2013 230 5750
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
Achillea millefolium gewoon duizendblad Agrostemma githago bolderik Borago officinalis Bernagie Centaurea cyanus korenbloem Consolida regalis wilde ridderspoor Daucus carota wilde peen Echium vulgare slangenkruid Geranium pyrenaicum bermooievaarsbek Glebionis segetum gele ganzenbloem Leontodon hispidius ruige leeuwentand Leucanthemum vulgare wilde magriet Malva moschata muskuskaasjeskruid Origanum vulgare wilde marjolein Papaver rhoeas grote klaproos Saponaria officinalis zeepkruid Satureja vulgaris borstelkrans Silene flos-cuculi echte koekoeksbloem Silene latifolia ssp. Alba avondkoekoekbloem Silene vulgaris blaassilene Tragopogon pratensis pratensis gele morgendster
Asteraceae M CaryophyllaceaeE Boraginaceae E Asteraceae E Ranunculaceae E Apiaceae T Boraginaceae M Geraniaceae M Asteraceae E Asteraceae M Asteraceae M Malvaceae T Laminaceae M Papaveraceae E Caryophyllaceae Laminaceae M CaryophyllaceaeM CaryophyllaceaeT CaryophyllaceaeM Asteraceae T
A
%
I I U I I I I I I I I I I I
-
I I I I I
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 15-50 20-100 20-80 30-60 15-50 30-90 30-120 20-60 30-60 15-40 30-60 40-80 30-60 30-70 40-70 30-60 30-50 45-100 30-60 20-90
Ervaring Het mengsel van Ecoflora was in beide jaren geliefd bij het publiek. Het mengsel trekt naast vele wilde bijen en vlinders ook kleinere nuttigen aan zoals zweefvliegen en sluipwespen. Plantenkeuze is verfrissend en zorgt voor een lange bloeiboog. Toch is dit mengsel weinig geschikt voor de landbouw: de aankoopprijs van meer dan een halve euro per vierkante meter ligt te hoog. De hoge kostprijs komt enerzijds door de keuze van minder voor de hand liggende meerjarige soorten en het niet selecteren van grassen. Dit houdt de vergrassing niet tegen: deze begon vanaf het eerste jaar.
17
7.
B9 Bijen- en vlindermengsel Type meerjarig mengsel met een- en tweejarigen Leverancier Ecoflora (Halle) Aantal soorten 33 Zaaidichtheid 1,5 à 2 g/m² Ingezaaid 2013 Kostprijs (per kg) 245 euro Kostprijs (per ha) 3675 à 4900 euro
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
Achillea millefolium Barbarea vulgaris Campanula rapunculoides Carduus nutans Carum carvi Centaurea cyanus Centaurea scabiosa Chaerophyllum aureum Cichorium intybus Crepis biennis Daucus carota Dipsacus fullonum Echium vulgare Galium mollugo Galium verum Hypericum perforatum Knautia arvensis Leucanthemum vulgare Linaria vulgaris Lotus corniculatus Malva moschata Malva sylvestris Origanum vulgare Papaver rhoeas Pastinaca sativa Pimpinella major Salvia pratensis Scrophularia nodosa Sinapis arvensis Tanacetum vulgare Verbascum nigrum Verbascum thapsus
Asteraceae M Brassicaceae T CampanulaceaeM Asteraceae M Apiaceae T Asteraceae E Asteraceae M Apiaceae M Asteraceae M Asteraceae M Apiaceae T Dipsacaceae T Boraginaceae M Rubiaceae M Rubiaceae M Hypericaceae M Dipsacaceae M Asteraceae M PlantaginaceaeM Fabaceae M Malvaceae T Malvaceae M Laminaceae M Papaveraceae E Apiaceae T Apiaceae M Laminaceae M Scrophulariaceae M Brassicaceae E Asteraceae M Scrophulariaceae M Scrophulariaceae T
gewoon duizendblad barbarakruid akkerklokje knikkende distel karwij korenbloem grote centaurie gouden ribzaad wilde cichorei groot streepzaad wilde peen Grote kaardebol slangenkruid glad walstro geel walstro sint-Janskruid beemdkroon wilde magriet vlasbekje gewone rolklaver muskuskaasjeskruid groot kaasjeskruid wilde marjolein grote klaproos pastinaak grote bevernel veldsalie knopig helmkruid herik boerenwormkruid zwarte toorts koningskaars
J
A
%
I I I I I I I U I I I I I I B I I I I I I I I I B I I I U I I I
-
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 15-50 20-90 45-120 30-200 30-60 30-60 30-120 50-120 30-200 40-120 30-90 90-200 30-120 30-120 15-120 20-80 15-60 30-60 30-90 10-40 40-80 50-140 30-60 30-70 80-100 30-90 30-60 30-120 30-80 60-120 60-150 30-200
Ervaring Het mengsel van Ecoflora was in beide jaren geliefd bij het publiek. Het mengsel is vooral gericht op wilde bestuivers. De plantenkeuze is verfrissend. Het aantal geselecteerde soorten is hoog en niet essentieel. Toch is dit mengsel weinig geschikt voor de landbouw: de kostprijs van bijna een halve euro per vierkante meter ligt te hoog. De hoge kostprijs komt enerzijds door de keuze van minder voor de hand liggende meerjarige soorten en het niet selecteren van grassen. Vanaf het eerste jaar begon de vergrassing.
18
8.
Inagro meerjarig mengsel Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
meerjarigen Inagro (Producent Ecosem) 12 + grassoorten 2 à 2,5 g/m² (afhankelijk van zaai in voor- of najaar) 2013 50 euro 1000 à 1250 euro
Inagro meerjarig mengsel Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
A
Achillea millefolium Centaurea cyanus Centaurea jacea Crepis biennis Daucus carota Foeniculum vulgare Glebionis segetum Leucanthemum vulgare Lotus corniculatus Malva moschata Papaver rhoeas Pastinaca sativa
Asteraceae Asteraceae Asteraceae Asteraceae Apiaceae Apiaceae Asteraceae Asteraceae Fabaceae Malvaceae Papaveraceae Apiaceae
M E M M T T E M M T E T
I I I I I B I I I I I B
gewoon duizendblad korenbloem knoopkruid groot streepzaad wilde peen venkel gele ganzenbloem wilde margriet gewone rolklaver muskuskaasjeskruid grote klaproos pastinaak
%
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul W W
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm W W W W 15-50 30-60 10-120 40-120 30-90 100-150 30-60 30-60 10-40 40-80 30-70 80-100
Ervaring Het eerste jaar is het mengsel niet in bloei gekomen. Dit is waarschijnlijk een gevolg van de maaibeurt in juni. De maaibeurt was noodzakelijk om de massaal opgekomen melganzevoet te bestrijden. In 2014 is het mengsel volop in bloei gekomen. In vergelijking met het meerjarig akkerrandenmengsel van Van Dijke is de akkerrand hoger in groei en bloei. Dit is voornamelijk een gevolg van de grassenkeuze. Het mengsel bevat 60% graszaden, maar dit bleek in 2014 niet nadelig voor de bloei.
9.
Van Dijke Zaden meerjarig mengsel (Bloeiend Bedrijf) Type meerjarig mengsel met eenjarigen Leverancier Van Dijke Zaden (NL) Aantal soorten 15 Zaaidichtheid 2,5 g/m² Ingezaaid 2013 Kostprijs (per kg) 30 euro Kostprijs (per ha) 750 euro
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
Achillea millefolium Agrostis capillaris Anthemis tinctoria Cichorium intybus Cynosurus cristatus Fagopyrum esculentum Festuca rubra Foeniculum vulgare Glebionis segetum Leucanthemum vulgare Lotus corniculatus Medicago sativa Papaver rhoeas Plantago lanceolata Trifolium repens
Asteraceae M Poaceae M Asteraceae M Asteraceae M Poaceae M Polygonaceae E Poaceae M Apiaceae T Asteraceae E Asteraceae M Fabaceae M Fabaceae M Papaveraceae E PlantaginaceaeM Fabaceae M
gewoon duizendblad gewoon struisgras gele kamille wilde cichorei kamgras boekweit roodzwenkgras venkel gele ganzenbloem wilde magriet gewone rolklaver luzerne grote klaproos smalle weegbree witte klaver
J
A I I I I I U I B I I I B I I I
%
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul 2 14 3 1 14 20 18 7 3 4 5 2 2 2 3
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 15-50 10-70 30-60 30-200 20-60 15-60 15-90 100-150 30-60 30-60 10-40 30-80 30-70 35-40 05-25
19
Ervaring Het mengsel werd in het voorjaar van 2013 ingezaaid. Een koud en nat voorjaar, wat het mengsel traag deed opkomen. Dit gaf onkruidzaden als melganzevoet de kans om en masse tot kiemen te komen. De akkerrand is daarom in juni gemaaid. Dit had een positief effect: de eenjarige onkruiden kwijnden weg en de meerjarige planten uit het mengsel groeiden dicht. Een nadeel van maaien is dat de toegevoegde eenjarigen (zoals boekweit) de maaibeurt niet overleven. Het mengsel kent in 2014 een lange bloeiperiode. De witte klaver is overheersend.
10.
Mengsel Regionale landschappen Noord- en Zuid-Hageland Type Leverancier Aantal soorten Zaaidichtheid Ingezaaid Kostprijs (per kg) Kostprijs (per ha)
meerjarig mengsel met eenjarigen Noord- en Zuid-Hageland (Producent Ecosem) 19 200 g/are 2013 onbekend onbekend
Wetenschappelijke naam Nederlandse naam
Familie
J
A
%
Achillea millefolium Calendula officinalis Carum carvi Centaurea jacea Dactylis glomerata Daucus carota Fagopyrum esculentum Festuca arundinacea Festuca rubra Glebionis segetum Leucanthemum vulgare Lolium multiflorum Lotus corniculatus Malva sylvestris Medicago lupulina Origanum vulgare Poa pratensis Prunella vulgaris Trifolium pratense
Asteraceae Asteraceae Apiaceae Asteraceae Poaceae Apiaceae Polygonaceae Poaceae Poaceae Asteraceae Asteraceae Poaceae Fabaceae Malvaceae Fabaceae Laminaceae Poaceae Laminaceae Fabaceae
M E T M M T E M M E M T M M M M M M M
I B I I I I U I I I I I I I I I I I I
2,5 1,8 1,8 7,5 3,6 4,1 1,8 3,6 21,4 3,6 3,3 10,7 3,3 9 3 2,4 10,7 4 1,6
gewoon duizendblad goudsbloem karwij knoopkruid kropaar wilde peen boekweit rietzwenkgras roodzwenkgras gele ganzenbloem wilde magriet Italiaans raaigras gewone rolklaver groot kaasjeskruid hopklaver wilde marjolein veldbeemgras brunel rode klaver
Bloeiperiode en kleur Jan feb Mrt Apr Mei Jun Jul
Hoogte Aug Sep Okt Nov Dec in cm 15-50 30-45 30-60 10-120 30-90 30-90 15-60 50-200 15-90 30-60 30-60 30-100 10-40 50-140 5-50 30-60 10-90 5-40 15-50
Ervaring Enkele harde regenbuien na de eerste kieming hebben de akkerrand weinig goeds gedaan. Uiteindelijk zijn enkel de goudsbloem en het kaasjeskruid opgekomen.
20
2.2
Algemene bevindingen
De samenstelling van een akkerrand is van vele factoren afhankelijk. Om de effectiviteit van akkerranden ter ondersteuning van de bestuiving en natuurlijke plaagbeheersing, te verhogen en negatieve neveneffecten te beperken, is een samenstelling aangepast aan de teelt wenselijk. Tevens zijn niet alle nuttige planten even geliefd in een landbouwcontext. Bevindingen uit de wetenschappelijke literatuur worden aangevuld met ervaringen uit het PAC.
A.
Aantrekkelijk voor bestuivers en/of nuttigen/plagen
Een belangrijke stap bij de samenstelling van een mengsel, is het bepalen van het doel. Er is wel degelijk een verschil in plantenkeuze tussen een (wilde) bestuiving-bevorderende of een natuurlijke plaagbeheersing-bevorderende akkerrand. Illustratief voor een verschil in doelstelling is Malva sylvestris of groot kaasjeskruid (waarneming proefcentrum Herent). Groot kaasjeskruid is een vrij goede drachtplant voor de honingbij (Hb3, drachtplanten.nl) en een aantrekkelijke, inheemse blikvanger in de akkerrand, wat haar geliefd maakt bij mengselsamenstellers. In het kader van natuurlijke plaagbeheersing heeft de plant minder te bieden. De bloem is niet toegankelijk voor insecten als zweefvliegen en sluipwespen. Daarnaast wordt de bloem ook veelvuldig bezocht door motsoorten, wat niet bij elke teelt gewenst is.
Een gamma-uil op Malva sylvestris. Motsoorten kunnen prachtige beelden opleveren, maar zijn niet bij elke teelt gewenst.
21
De meeste bloemen zijn optimaal aangepast om insecten aan te trekken die kunnen bijdragen aan (kruis)bestuiving. Dit doen ze door een beloning te bieden (nectar en/of stuifmeel) en dit kenbaar te maken door middel van opvallende vormen, kleuren en/of geuren. Ook soorten die onbelangrijk zijn voor de bestuiving van bloemen kunnen van deze signalen gebruikmaken. Zo worden Cotesiasluipwespen die een suikergebrek hebben, aangetrokken door gele vlakken en bloemgeurstoffen, maar verdwijnt deze kleur- en geurvoorkeur zodra het suiker-tekort is opgeheven (Wäckers, 1994). Vervolgens leren sluipwespen en andere natuurlijke vijanden ook snel geuren en kleuren te associëren met bepaalde beloningen, waardoor ze beter gebruik kunnen maken van de voedselbronnen die hen ter beschikking staan (Lewis et al., 1998; Lunau, 2000). Om een voldoende aan natuurlijke plaagbeheersing te verkrijgen en dus een effect te bekomen op de plaag, moet het aantal aanwezige nuttigen een voldoende hoge dichtheid bereiken (van Rijn & Wäckers, 2007). Natuurlijke vijanden moeten in voldoende hoge aantallen in hét gewas zijn voordat de economische schadedrempel wordt bereikt, om de plaag effectief te kunnen beheersen. Het is ook belangrijk dat de plaag niet wordt versterkt door de aangelegde akkerrand. Scheele & van Gurp (2007) raden aan om vlinderplanten en kruisbloemigen te vermijden. Vlinderplanten als havikskruid, beemdkroon en paarse dovenetel, bevorderen vlinderplagen en niet de natuurlijke vijanden. Vlinders kunnen met hun roltong de nectar bereiken. Bepaalde kruisbloemigen (Cruciferae) zijn de waardplant van vele koolplagen.
Figuur 3: Overzicht van de suikerbronbehoefte per orde (Wäckers, 2008)
22
Om aan deze voorwaarden te kunnen voldoen is kennis nodig over zowel het plaagdier als zijn natuurlijke vijanden. Zo is er in de witloofwortelteelt nog weinig geweten over het effect van stuifmeel en nectar op de witloofmineervlieg en over de levenscyclus van de sluipwesp in het algemeen. Een gevolg van de bovenstaande voorwaarden is dat een akkerrand een doordachte aanpassing aan de teelt vraagt. Vanaf het moment dat er voldoende prooien in het gewas aanwezig zijn en de populatieopbouw van natuurlijke vijanden kan beginnen, moet er voldoende stuifmeel en nectar voorhanden zijn om deze groei mogelijk te maken (van Rijn & Wäckers, 2007).
B.
Voedselbron beschikbaar en toegankelijk voor natuurlijke vijanden
Uit: Van Rijn & Wäckers, 2007 Lang niet alle bloemen die aantrekkelijk zijn voor natuurlijke vijanden zijn geschikt als nectar- of stuifmeelbron (Wäckers 2004). Bloemen beschermen hun nectar vaak met bepaalde structuren tegen uitdroging en regen, maar ook tegen misbruik door niet-bestuivende insecten. Veel sluipwespen en zweefvliegen (zeker de soorten die luizen aanvallen) hebben maar zeer korte monddelen, waarmee alleen nectariën in open bloemkronen of in korte kelkbuizen bereikt kunnen worden (Jervis et al., 1993; Gilbert, 1985). Om deze reden zijn oppervlakkige nectariën van schermbloemigen (Apiaceae) vaak zeer geschikt voor deze insecten, evenals de open bloemen van bijvoorbeeld mosterd, boekweit en borage (Winkler et al., 2005). Ook samengesteldbloemigen (Asteraceae) worden vaak aangemerkt als aantrekkelijk voor deze insecten (Colley & Luna, 2000; Tooker & Hanks, 2000). Toch zijn bij veel samengesteldbloemigen de kelkbuizen te lang en te nauw om met korte monddelen de nectar te kunnen bereiken (Jervis et al., 1993). Een bloem die onder labo-omstandigheden als aantrekkelijk voor natuurlijke vijanden kan worden beschouwd, kan in de akkerrand een geheel ander resultaat vertonen. In akkerranden worden bloemen behalve door natuurlijke vijanden ook veelvuldig door andere insecten bezocht (van Rijn & Wäckers, 2007). Het effect is tweeledig. Enerzijds heeft dit een invloed op het aanbod beschikbare nectar en stuifmeel. Anderzijds worden (vaak kleinere) nuttigen van de bloemen verjaagd. Dit effect kan verklaren waarom bernagie (Borago officinalis) –populair bij hommels- weinig zweefvliegen aantrekt (P. van Rijn, persoonlijke waarneming, 2008), terwijl de plant onder labo-omstandigheden als een zeer aantrekkelijke plant wordt bevonden.
C.
Inheems karakter
Als proefcentrum raden we de inzaai van mengsels als Tübinger en Brandenburger in akkerranden af. Deze mengsels hebben hun meerwaarde voor de bijen, maar bloeien slechts een beperkte periode. Vanaf half juli zijn de mengsels grotendeels uitgebloeid, waardoor de meerwaarde voor de biodiversiteit maar van korte duur is. De korte bloeiperiode is het gevolg van de snelgroeiende phacelia en koolgewassen, die andere soorten maar weinig kans geven. Een bijkomend probleem is dat de belangrijkste kruiden van het mengsel uitheems zijn en vrij invasief. De vraag kan gesteld worden of phacelia, bladrammenas, gele mosterd en bernagie in akkerbouwgebied thuishoren. Ook van particulieren kregen we de melding dat o.m. bernagie al snel een probleem vormt in de tuin en dan als onkruid wordt ervaren. Vandaar dat in het particuliere mengsel deze soort al enkele jaren geleden werd vervangen.
23
Ook het Nederlandse mengsel kent voornamelijk uitheemse planten. In Nederland wordt bij de samenstelling van de mengsels minder aandacht besteed aan het inheems karakter van de planten dan in Vlaanderen. Men stelt wel dat men enkel uitheemse gekweekte planten mag selecteren als ze zich niet in ons (winter)klimaat kunnen handhaven (Scheele & van Gurp, 2007). Op de vraag hoe groot de herkomstregio van kruiden mag zijn om nog te spreken van ‘autochtone herkomst’ is geen eenduidig antwoord. Mergeay & Adriaens (2013) raden aan om de regionale oorsprong van zaadmengsels nooit liberaler te interpreteren dan de afkomst van Noord-West Europa (Verenigd Koninkrijk, Noord-Frankrijk, Benelux, West-Duitsland). Andere zaadmengsels zouden dus voor Vlaanderen niet als autochtoon moeten worden beschouwd en dus geweerd voor toepassingen die gericht zijn op een permanente natuurlijke bestemming. Een aantal leveranciers heeft aandacht voor zaden van inheemse planten en vermeldt in min of meerdere mate de herkomst. De provincie Vlaams-Brabant vraagt ook deze herkomst op bij de aanbesteding van de aankoop van zaden voor particulieren. Er blijkt geen uniform certificaat hiervor te bestaan. Een selectie van leveranciers wordt opgesomd in Mergeay & Adriaens (2013).
D.
Akkerrand = berm?
Moet een akkerrand complementair of in overeenstemming zijn met de nabijgelegen bermen? Wij zijn van mening dat een akkerrand als aanvulling gezien kan worden op het aanwezige bloemenaanbod. Ter illustratie de schermbloemige Anthristcus sylvestris (fluitenkruid) is ontegensprekelijk een waardevolle plant, maar is in het voorjaar reeds in grote getale aanwezig in het landschap. Het is dan interessant om andere bloemensoorten de voorkeur te geven. Goede alternatieve schermbloemigen zijn koriander en venkel. Andere planten komen na verloop van tijd vanzelf in de akkerrand, zoals duizendblad, beemdooievaarsbek en smalle weegbree.
E.
Opkomst snelheid
Akkerranden vragen een betrouwbare, goede en snelle opkomst. Akkerranden moeten, geholpen door een juiste aanpak bij de aanleg, snel dichtgroeien. Plantenkeuze kan hier bij helpen. Illustratief hiervoor is boekweit, die door zijn snelle groeiontwikkeling mee onkruiden kan onderdrukken. Omwille van de kostprijs van het zadenmengsel worden vaak graszaden aan het mengsel toegevoegd (Bos, 2011). Het aandeel graszaden kan sterk verschillen, van geen tot meer dan 60 procent van de totale massa. Er wordt voornamelijk gekozen voor polvormende soorten, zoals Festuca rubra (roodzwenkgras). Het nut van polvorming is dat de grassoorten de akkerrand minder snel zullen domineren. Bovendien geven polvormende grassen een surplus aan de akkerrand door het bieden van een overwinteringsplaats/beschutting aan spinachtigen en kevers (Collins et al., 2002; Deconinck et al., 2012; Temmerman et al., 2012) (evenals de winterstructuren van het duurdere beemdooievaarsbek en goedkope klaverachtigen). Ook de bodemsoort speelt een rol. Op rijkere zandleem en leemgronden zullen randen vaak een mindere botanische waarde hebben (Cassaert et al., 2012). Cassaert et al. (2012) stelt voor om dan de concurrentiekrachtige grassoorten minder dicht in te zaaien en door het doorzaaien van vooraf gekozen tweezaadlobbigen. Dit om algehele vergrassing te voorkomen. Een bemerking is dat uiteindelijk elke meerjarige akkerrand zal vergrassen bij een
24
normaal beheer, ook de akkerranden zonder grassoorten in het oorspronkelijke mengsel. Om die reden heeft een akkerrand een houdbaarheidsdatum. Volgens van Rijn et al. (2012) moet een goed beheerde graskruidenmengsel moeiteloos vijf jaar een goede biodiversiteitswaarde blijven behouden. Na vijf tot zeven jaar is het aan te raden om de meerjarige akkerrand te hernieuwen (persoonlijke mededeling Joachim moens, 2013).
F.
Onkruidbank?
Een akkerrand zal voor velen steeds blijven flirten met het etiket ‘onkruidbank’. Terughoudendheid bij landbouwers wordt vaak gevoed door bezorgdheid voor de reacties van eigenaars van de omliggende percelen. De weerstand wordt verlaagd door bij de samenstelling te kiezen voor gekende bloemvormen.
Bloemvormen
die
niet
met
onkruid
worden
geassocieerd,
zoals
vele
samengesteldbloemigen. Naast deze bloemen kan gekozen worden voor minder alledaagse of ‘wildere’ soorten.
25
3 Aanleg De aanleg van een akkerrand vraagt een toewijding van de landbouwer. Om een bloemrijk resultaat te verkrijgen, mag men de aanleg van de rand niet verwaarlozen ten opzichte van de economische teelten. 3.1
Ligging
De locatie van de akkerrand draagt mee bij tot het welslagen van het vooropgestelde doel. Dat doel bepaalt de functie van de akkerrand en de ligging. Akkerranden voor het bevorderen van nuttige insecten (bestuivers en natuurlijke vijanden van plaagdieren) worden het best in de akkerlengte aangelegd. Zo wordt het verst afgelegen punt vanaf de akkerrand het kleinst. Bijkomend argument is dat de akkerrand het best zo weinig mogelijk wordt bereden. Door de akkerrand in de lengterichting in te zaaien, ligt zij buiten de wendakker. Een in- en uitrit door de akkerrand vormt geen probleem. Toch heeft de landbouwer niet altijd de keuze en wordt vanuit praktisch en economisch perspectief de akkerrand ingepland aan de rand van het perceel. De perceelrand heeft vaak de hoogste onkruiddruk en tevens zijn bemestingstoestand en structuur er het minst optimaal (van Rijn et al., 2011). Een goede voorbereiding is daarom cruciaal om het gewenste resultaat te verkrijgen. Kies ook steeds de zonnige kant: de groei zal beter zijn en er zullen meer insecten worden aangetrokken (Bos, 2011). Bij het kiezen van een geschikte locatie wordt best rekening gehouden met de onkruiddruk en de bodem. Een grote onkruiddruk is te mijden, omdat dit bepalend is bij de opkomst van de gewenste soorten (Bos, 2011). Planten als melganzenvoet, hanenpoot en koolzaad zullen snel overheersen. Op sterk vervuilde gronden wordt het lastig om onkruidproblemen te voorkomen in eenjarige akker- of bloemenrand (van Rijn et al., 2011). In de praktijk zijn er mogelijkheden om de onkruiddruk aan te pakken. Hierover later meer. Bovendien zorgt een goede bodemstructuur voor minder wortelonkruiden en zal het meest kans geven op een mooie eenjarige akkerrand (van Rijn et al., 2011).
3.2
Breedte
Er is in de literatuur en de praktijk een consensus over de minimale breedte van een akkerrand gericht op het aantrekken van nuttige insecten, namelijk drie à zes meter (Bos, 2011). In de praktijk zal men een akkerrand aanleggen met een breedte van één à twee werkbreedtes. Wanneer de akkerrand de instandhouding van akker- en weidevogels als functie heeft, dan is een minimale breedte van 6 meter vereist (van Rijn et al., 2011). In een onderzoek van het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) werd nagegaan of een bredere akkerrand een effect heeft op de activiteit-densiteit van nuttige organismen (Van Gils et al., 2011). Uit de resultaten blijkt dat er minstens een even hoge verhouding is bij een breedte van 9 meter als bij een 3 meter brede akkerrand. Bij de meeste opgevolgde geleedpotigen werd er zelfs een hogere aanwezigheid gevonden bij de 9 meter brede akkerrand. Het onderzoek suggereert dat er theoretisch dus meer potentieel is om voor de plaagbeheersing te benutten. De hypothese werd niet verder onderzocht.
26
3.3
Voorbereiding
Er werd reeds aangehaald dat bij de keuze van de locatie van de akkerrand, men de onkruiddruk niet uit het oog mag verliezen. Als het perceel waar de akkerrand wordt ingezaaid een hoge wortelonkruiddruk heeft, is het vereist het probleem aan te pakken. Dit kan door herbiciden (van Rijn et al., 2011) of door inzet van de schoffel (Scheele & van Gurp, 2007). Men kan zich hier terecht de vraag bij stellen of gebruik van herbiciden past binnen het kader van FAB. Eenjarige onkruiden kan men beheersen door de aanleg van een vals zaaibed. Een vals zaaibed is onontbeerlijk voor de inzaai van een akkerrand (van Rijn et al., 2011; Temmerman et al., 2012). Door de aanleg van een vals zaaibed wordt het onkruid onderdrukt en wordt een beter zaaibed gecreëerd. Hierbij wordt met een eg een zaaibed klaar gemaakt (Scheele & van Gurp, 2007). Het bovengelegen onkruidzaad zal beginnen kiemen. Enkele weken (literatuur spreekt soms van twee maanden) later wordt een oppervlakkige grondbewerking voltrokken om het gekiemde onkruid af te doden. Vervolgens kan het zaaibed ingezaaid worden.
3.4
Inzaai
Een goede inzaaiperiode van akkerranden is tussen begin april en begin mei (van Rijn, 2011; Temmerman et al., 2012). Temmerman et al. (2012) stelt wel dat een meerjarige akkerrand inzaaien in het najaar een onkruidonderdrukkend effect heeft. Dit komt doordat grondbewerkingen in het voorjaar de voorjaarkiemers stimuleert zoals melganzevoet, perzikkruid en varkensgras (Cassaert et al., 2012), onkruiden die in Herent het grootste probleem bleken. Op het proefcentrum wordt bij inzaai een onderscheid gemaakt tussen eenjarige en meerjarige mengsels. De inzaaimethode staat in het teken van het beheersen van de onkruiddruk. Eenjarige akkerranden De eenjarige mengsels worden op het proefcentrum Herent momenteel op rijen ingezaaid. Er zou ook kunnen gekozen worden om breedwerpig te zaaien, maar de ervaring leert dat het vaak onvoldoende is om enkel te steunen op de techniek van een vals zaaibed om de onkruiddruk onder controle te houden. Als interlinie tussen de rijen wordt een dikke 50 cm genomen. Deze maat is gekozen in functie van de schoffelbreedte. Een kleinere interlinie zou mogelijk zijn, mits de juiste schoffel voor handen is. Maar is een kleinere interlinie interessanter? De zaaihoeveelheid in de rij is kleiner, waardoor de rijen minder dik zullen staan. Het gevolg is dat er meer onkruid kan ontluiken in de rij en deze zijn arbeidsintensiever om te beheersen. Grotere interlinieafstanden hebben het nadeel dat de rijen minder snel dichtvallen. Bij een witloofperceel werd een akkerrand ingezaaid op ruggen, identiek aan de naastgelegen witloofwortels. De interlinie is met 60 cm groter, waardoor het mengsel later dicht viel. Deze methode liet toe om de schoffelmachine die bij de witloofruggen wordt ingezet, ook te gebruiken bij de opkomende akkerrand.
27
De eenjarige akkerranden kunnen ingezaaid worden met een manuele rijenzaaier (beeld proefcentrum Herent) of met een bietenzaaier (beeld Maatje van Eck). Een aandachtspunt is om ontmenging te voorkomen.
Op het PAC werd gezaaid met een manuele (een)rijenzaaier. Als zaaischijf werd geopteerd voor een bietenschijf. Deze neemt alle zaden het best mee. Het mengsel wordt aangedikt met zand om een betere afstelling te bekomen (niet mogelijk met model rijenzaaier). De rijenzaaier zaait het zaad in op 1 à 2 cm diepte en drukt het zaad deels aan. Na het zaaien wordt de bodem met de rol aangedrukt. In Nederland worden eenjarige akkerranden met een bietenzaaier ingezaaid (zie https://www.youtube.com/watch?v=jWnkruwkOMY). Van belang is dat de zaden niet worden ontmengd. Als zaaihoeveelheid geven de verschillende zaadhuizen een andere hoeveelheid op in functie van hun mengsel. Toch is het aan te raden niet te weinig gram per m² te nemen omwille van de hoge onkruiddruk op de akkerlanden. Een zaaihoeveelheid van 2,5 à 3,5 gram per m² is aan te raden. Bij 25 euro per kg wordt de prijs voor het aangekochte zaad 6,25 à 8,75 eurocent per m².
Meerjarige akkerrand Een meerjarig mengsel wordt breedwerpig gezaaid. Op het proefcentrum werden de meerjarige akkerranden manueel gezaaid. Het zaad wordt aangedikt met zand om een betere spreiding te bekomen. Zaaien gebeurt met de drievingermethode: de zaden rusten in de holte van de handpalm en glijden langs wijs-, midden- en ringvinger. Zaaien kan ook mechanisch met een meststofstrooier. Belangrijk hierbij is om ontmenging te voorkomen.
28
4 Beheer 4.1
Eenjarige akkerranden (schoffelen)
De eenjarige akkerranden worden op rijen ingezaaid, wat schoffelen mogelijk maakt. Van zodra de kruiden uit het mengsel 5 à 10 cm groot zijn, kan er geschoffeld worden (van Rijn et al., 2011). Afhankelijk van de onkruiddruk wordt er in het voorjaar 1 à 2 maal geschoffeld.
Met een schoffelmachine wordt op 16 mei 2014 het onkruid verwijderd. De akkerrand werd ingezaaid op 10 april.
Maaien is bij eenjarige akkerranden geen optie, omdat de eenjarige kruiden zich niet meer herstellen of pas laat in bloei komen na een maaibeurt. Een eenjarige akkerrand blijft normaal gesproken één seizoen op het veld. Indien mogelijk, is het interessant om de akkerrand pas na de winter te verwijderen. Zo geeft men nuttigen een overwinteringsgelegenheid.
29
4.2
Het jaar na de eenjarige akkerrand
Wanneer de strook op het perceel waar het jaar voordien een eenjarige akkerrand heeft gestaan, terug in productie worden genomen, kan dit problemen geven met opslag van bloemen (Temmerman et al., 2012). Zo blijkt koriander een hardnekkige soort om (chemisch) te bestrijden. Door de eenjarige akkerrand steeds op dezelfde plaats in te plannen, kunnen problemen met opslag worden vermeden. De auteurs stellen wel dat de onkruiddruk niet te hoog mag zijn. Bij een lage onkruiddruk kan de herinzaai na de winter ploegloos verlopen. Dit kan in één werkgang met een pennenfrees in combinatie met een zaaimachine. Men zou ook de opslag van eenjarigen kunnen benutten door een (oppervlakkige) bodembewerking (Cassaert et al., 2012). Hierbij is de onkruiddruk zeker van tel. 4.3
Meerjarige akkerranden (maaibeheer)
De eerste maanden staat beheer bij meerjarige akkerranden in het teken van onkruidbeheersing. Bij inzaai in het voorjaar is twee maanden na de inzaai de akkerrand sterk genoeg ontwikkeld en kan er bij hoge onkruiddruk een eerste maal gemaaid worden. Randen die in het najaar werden ingezaaid, worden best vroeg in het voorjaar gemaaid en eventueel in juli nog een tweede keer. Stel de maaihoogte af op 10 à 15 cm. Eenjarige onkruiden als melganzevoet kwijnen na de maaibeurt weg en de meerjarige kruiden (en grassen) uit het mengsel dikken zich. Voornamelijk de eerste twee jaren wordt er 2 keer gemaaid:
Half juli na de eerste bloei om hergroei en –bloei te genereren. Probeer gefaseerd te maaien, zo wordt de bloei meer gespreid.
Voor half september: zo is er nog een gedeeltelijke hergroei waardoor de rand voldoende ruig de winter in gaat en overwinteringsgelegenheden biedt voor nuttigen.
De mate en snelheid van hergroei is uiteraard sterk afhankelijk van de weersomstandigheden. Zo merkten we met de sombere augustusmaand van 2014 dat de hergroei veel trager verliep dan in 2013. Het is raadzaam om het maaisel af te voeren, zodat vergrassing van de rand wordt tegengehouden.
30
5 Kosten en baten van een akkerrand De aanleg en beheer van een akkerrand hebben een financiële kost (Spruijt, 2005; Scheele & van Gurp, 2007; van Rijn et al., 2011; Cassaert et al., 2012). Er is een verlies in teeltoppervlak en dus een indirect verlies aan opbrengst. Er is de aankoop van het zaaigoed. Verder zijn er de kosten van alle bewerkingen die in het teken staan van aanleg en beheer, zowel door het gebruik van machines als de ingezette arbeidsuren. Het areaal akkerranden is voor de gemiddeld landbouwbedrijf te klein, waardoor de aanschaf van aangepast materieel niet rendabel is (Demeulemeester et al., 2012). Daardoor is de landbouwer genoodzaakt een beroep te doen op de diensten van derden (bijvoorbeeld loonwerkbedrijf), wat de directe kost verhoogd. Demeulemeester et al. opperen dat de kost kan verlaagd worden als landbouwers samenwerken in het kader van bijvoorbeeld een machinering of agrobeheergroep. Een voorbeeld is de agrobeheergroep Groot-Maldegem, waar een dertigtal landbouwers zich verenigd hebben en elk jaar een bijenvriendelijk mengsel inzaaien. Scheele & van Gurp (2007) stellen dat een deel van de kost verminderd door het verkleinde productieareaal, wat leidt tot een arbeidsbesparing op gewaswerkzaamheden. Een FAB-akkerrand, aangelegd om plagen te beheersen, zal bij sommige teelten het aantal behandelingen met gewasbeschermingsmiddelen verminderen. Daartegenover staat de kost van de noodzakelijke scouting. Scouting is het controleren van het gewas op ziekten en plagen (Scheele & van Gurp; 2007). Volgens van Rijn et al. (2011) zal zelfs bij een besparing van 75% op het insecticidegebruik de kosten van scouting maar net gedekt worden. Voor elke teelt afzonderlijk is een kostprijsberekening van een akkerrand nodig. In het kader van het Solabio-project berekende Cassaert et al. (2012) de kostprijs voor enkele teelten. Een bemerking bij de berekening van de kostprijs is dat loonwerk en het afvoeren van maaisel de kostprijs van een akkerrand sterk kunnen verhogen (Scheele & van Gurp, 2007; van Rijn et al., 2011). De opbrengst van akkerranden zijn ten opzichte van de kosten moeilijk in geld uit te drukken. Toch zijn de baten niet onbelangrijk. Doorheen de tekst werden de bijdrage voor milieu, biodiversiteit, imago voor de landbouw en de aantrekkelijkheid van het landbouwlandschap (o.a toerisme) aangehaald.
31
6 Voorlopig besluit Na twee jaar kunnen we besluiten dat met een beperkte inzet van arbeid en de nodige zorg bij aanleg de onkruiddruk kan beperkt blijven. Dit werd ook bevestigd in het Solabio-project. Ook al kan aangetoond worden dat de aanleg en beheer van een akkerrand mits een minimale arbeidsinspanning tot een bloeiend resultaat met weinig onkruiddruk kan leiden, er blijven nog veel vragen open. Vooral het specifiek effect van een akkerrand op plagen bij bepaalde teelten en teeltrotaties vraagt bijkomend onderzoek. Ook de bekommernis om probleemonkruiden in het (landbouw)milieu binnen te brengen blijft bestaan. Daarom is een doordachte samenstelling van het akkerrandenmengsel van belang. Een akkerrand is niet enkel belangrijk in het kader van plaagbeheersing en bestuiving, maar ook voor het landschapseffect en het imago van de landbouwer. Akkerranden langs een perceel maïs kunnen dus zeker hun nut hebben, ook al is het belang van plaagbeheersing en bestuiving nihil (van Rijn et al., 2011). Akkerranden langs wandel- en fietspaden verfraaien het landschap en dragen bij tot een positief imago voor de landbouwsector. Hierbij merken we dat het brede publiek niet kijkt naar de toegevoegde waarde van elke plant afzonderlijk, maar naar vormen en kleuren in zijn geheel. We stellen daarbij vast dat buren bezorgd zijn voor de mogelijke veronkruiding vanuit de rand naar hun tuin of buurperceel.
32
Referenties Baggen, L.R. & Gurr, G.M. (1998). The influence of food on Copidosoma koehleri (Hymenoptera: Encyrtidae), and the use of flowering plants as a habitat management tool to enhance biological control of the potato moth, Phthorimaea operculella (Lepidoptera: Gelechiidae). Biological Control 11(1): 9-17. Bloeiend Bedrijf (2013). Akkernatuur werkt! Nieuwsbrief no. 7, Louis Bolk Instituut. Bos, M. (2011). Aanleg en beheer van nuttige akkerranden. Voorwaarden en handrijking. Louis Bolk instituut, Driebergen. Cassaert, M., Vogels, L., Wauters, S. & Ver Berne, A., (2012). Onderzoek naar de landbouweffecten van aangepast (akker)randen beheer in functie van akkervogelbescherming. Katholieke Hogeschool Kempen vzw. Departement agro- en biotechniek, Geel. Casteels, H., Hubrechts, W. & Desmet, D. (2007). Inventarisation of natural enemies in witloof chicory fields: preliminary results. Communication in Agricultural and Applied Biological Sciences 72 (3): 517-520. Casteels, H., Witters, J. & De Bondt, G. (2004). Inventarisatie van natuurlijke vijanden in de witloofwortelteelt. Proeftuinnieuws 14 (7): 21-23. Casteels, H., Witters, J., De Bondt, G. & Desamblanx, J. (2005). Natuurlijke vijanden van plaaginsecten in witloofwortelteelt. Landbouw & Techniek 18 (10): 42-44. Colley, M.R. & Luna, J.M. (2000). Relative attractiveness of potential beneficial insectary plants to aphidophagous hoverflies (Diptera: Syrphidae). Environmental Entomology 29: 1054-1059. Collins, K.L., Boatman, N.D., Wilcox, A., Holland, J.M. and Chaney, K. (2002). Influence of beetle banks on cereal aphid predation in winter wheat. Agriculture, Ecosystems and Environment 93, 337-350. Convention on Biological Diversity (CBD). Secretariat. Global Diversity Outlook 1. Montreal, Canada (http://www.cbd.int/doc/publications/gbo/gbo-ch-01-en.pdf). Coremans, G., Fiers, E. & Tijskens, G. (2008). Stappen naar een ecologische tuin, aanleg en beheer. VELT (D/2008/3489/1). D’Haene, K. Laurijssens, G. Van Gils, B. De Blust & G. Turkelboom, F. (2010). Agrobiodiversiteit. Een steunpilaar voor de 3de generatie agromilieumaatregelen? Rapport van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) i.s.m. het Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek (ILVO). I.o.v. het Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie. INBO.R.2010.38 Danckaert S. & Carels K. (2009). Blauwe diensten door de Vlaamse land- en tuinbouw, Departement Landbouw en Visserij, afdeling Monitoring en Studie, Brussel. de Geus, J., van Gurp, H., van Alebeek, F., Bos, M., Janmaat, L., Molendijk, L., van Rijn, P., Schaap, B., Visser, A., Vlaswinkel, M., van de Wal, E., Willemse, J. & Zanen, M. (2011). Eindrapportage FAB2. 2008-2011. ZLTO projecten. 26p Demeulemeester, K., Janssen, K., Hubrecht, L., Ryckaert, I., Anthonissen, A., Braekman, P. & Rombouts, G. (2012). Praktijkgids Landbouw en Natuur. Module rundvee, grasland en andere voedergewassen. Departement Landbouw en Visserij, afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling, Brussel. Eilenberg, J., Hajek, A. & Lomer, C. (2001). Suggestions for unifying the terminology in biological control. Biological Control 46(4): 387-400. Flückiger, R. & Schmidt, M.H. (2006). Contribution of sown wildflower areas to cereal aphid control: from local to landscape scale. IOBC/WPRS Bulletin 29(6): 41-44. Fründ J., K.E. Linsenmair & N. Blütthgen (2010). Pollinator diversity ans specialization in relation to flower diversity. Oikos 119: 1581 - 1590. Geiger, F., Wäckers, F.L. & Bianchi, F.J.J.A. (2009). Hibernation of predatory arthropods in semi-natura habitats. Biocontrol 54(4): 529-535. Géneau, C.E., Wäckers, F.L., Luka, H., Daniel, C. & Balmer, O. (2012). Selective flowers to enhance biological control of cabbage pest by parasitoids. Basic and Applied Ecology 13(1): 85-93. Gilbert, F.S. (1985). Ecomorphological relationships in hoverflies (Diptera, Syrphidae). Proceedings of the Royal Society of London, Series B, Biological Sciences 224: 91-105. Gurr, G.M., Wratten, S.D. & Altieri, M.A. (2004). Ecological engineering for pest management - Advances in habitat manipulation for arthropods. CSIRO Publishing, Melbourne, Australia.
33
Haaland, C., Naisbit, R.E. & Félic, L. (2011). Sown wildflower strips for insect conservation: a review. Insect Conservation and Diversity 4: 60-80. Hickman, J.M. & Wratten, S. (1996). Use of Phacelia tanacetifolia strips to enhance biological control of aphids by hoverfly larvae in cereal fields. Journal of economic Entomology 89(4): 832-840. Honnay, O. (2010). Biodiversiteit: basisproduct of luxegoed? Visietekst werkgroep Metaforum Leuven, voorgesteld op het symposium van 4 november 2010 (www.kuleuven.be/metaforum). Janssen, K. (2012). Praktijkgids Landbouw & Natuur. Departement Landbouw en Visserij, afdeling Duurzame Landbouwontwikkeling, Brussel. Jervis, M.A., Kidd, N.A.C., Fitton, M.G., Huddleston, T. & Dawah, H.A. (1993). Flower-visiting by Hymenopteran parasitoids. Journal of Natural History 27: 67-105. Koster, A. (2000). Wilde bijen in het stedelijk groen. Een evaluatie van het ecologisch groenbeheer. Alterra rapport 048. Koster, A. (2009). Plantenvademecum voor tuin, park en landschap. Fontaine Uitgevers B.V. Krauss, J., Gallenberger, I., Steffan-Dewenter, I. (2011). Decreased Functional Diversity and Biological Pest Control in Conventional Compared to Organic Crop Fields. PLoS ONE 6(5): e19502. doi:10.1371/journal.pone.0019502 Landis, D.A., Wratten, S.D. & Gurr, G.M. (2000). Habitat management to conserve natural enemies of arthropod pests in agriculture. Annual Review of Entomology 45: 175-201. Lavandero, B.I., Wratten, S.D., Didham, R.K. & Gurr, G. (2006). Increasing floral diversity for selective enhancement of biological control agents: A double-edged sward? Basic and Applied Ecology 7(3): 236-243. Lee, J.C. & Heimpel, G.E. (2008a). Effect of floral nectar, water and feeding frequency on Cotesia glomerata longevity. Biocontrol 53(2): 289-294. Lee, J.C. & Heimpel, G.E. (2008b). Floral resources impact longevity and oviposition rate of a parasitoid in the field. Journal of Animal Ecology 77(3): 565-572. Lewis, W., Stapel, J., Cortesero, A. & Takasu, K. (1998). Understanding how parasitoids balance food and host needs: Importance to biological control. Biological Control 11: 175-183. Locus, E. & De Marez, T. (2010). Bestrijding van de slawortelluis: Movento erkend in witloof. Proeftuinnieuws 19: 21-23. Lunau, K. (2000). The ecology and evolution of visual pollen signals. Plant Systematics and Evolution 222: 89111. Lundgren, J.G. & Seagraves, M.P. (2011). Physiological benefits of nectar feeding by a predatory beetle. Biological Journal of the Linnean Society 104(3): 661-669. Mergeay J. & T. Adriaens (2013). Afwegingskader voor het gebruik van bloemenzadenmengsels ten bate van bestuivers en biodiversiteit. Rapporten Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2013 (INBO.R.2013.5) Instituut voor Natuur en Bosonderzoek, Brussel. Millennium Ecosystem Assessment (MEA) (2005). Ecosystem Assessment and human well-being. Island Press, Washington DC. Ministerie van Landbouw, (1993). Witloofteelt, 3de uitgave. Brussel, 220 p. Moens, J. (2013). Conservation biological control of key pests of Brussels sprouts (Brassicae oleracea L. gemmifera). PhD thesis, Ghent University, Ghent, Belgium. Onderzoek in kader van het Interreg IVa project SOLABIO. ILVO onderzoeksrapport, 35p Pfannenstiel, R.S. & Patt, J.M. (2012). Feeding on nectar and honeydew sugars improves survivorship of two nocturnal cursorial spiders. Biological Control 63(3): 231-236. Pontin, D.R., Wade, M.R., Kehrli, P. & Wratten, S.D. (2006). Attractiveness of single and multiple species flower patches to beneficial insects in agroecosystems. Annals of Applied Biology 148(1): 39-47. Portillo, N., Alomar, O. & Wäckers, F. (2012). Nectarivory by the plant-tissue feeding predator Macrolophus pygmaeus Rambur (Heteroptera: Miridae): Nutritional redundancy or nutritional benefit? Journal of Insect Physology 58(3): 397-401. Scarratt, S.L. (2005). Enhancing the biological control of leafrollers (Lepidoptera: Tortricidae) using floral resource subsidies in an organic vineyard in Marlborough, New Zealand. PHd thesis, Lincoln University, Christchurch, New Zealand.
34
Scheele, H. & van Gurp, H. (2007). Eindrapportage Functionele AgroBiodiversiteit (FAB) 2005-2007. LTO Projecten, 47 p. Spruijt, J. (2005). De lusten en lasten van de akkerrand: Functionele agrobiodiversiteit. Nieuwe oogst 3, 12-13. Temmerman, F., France, P., Delanote, L. , Liberloo, M. (2012). Onderzoek naar het effect van akkerranden op functionele biodiversiteit en natuurlijke plaagbeheersing. Inagro. Afdeling Biologische productie, RumbekeBeitem. ten Holt H., Hagens J. & Blanken, H. (2011). Agrobiodiversiteit, landbouw en provincies. Strategische verkenning, inventarisatie en aanbevelingen aan provincies. Novio Consult i.o.v. IPO-Prismo, Nijmegen. Tooker, J.F. & Hanks, L.M. (2000). Flowering plant hosts of adult Hymenopteran parasitoids of central Illinois. Annals of the Entomological Society of America 93: 580-588. van Alebeek, F., Visser, A. & van den Broek, R. (2007). Akkerranden als (winter)schuilplaats voor natuurlijke vijanden. Entomologische Berichten 67 (6): 223-225. van Blitterswijk, T.A. de Boer & J.H. Spijker (2009). De betekenis van het openaar groen voor bijen. Notitie over de toepassing van stuifmeel- en nectarleverende planten in het openbaar groen ten behoeve van bijen. Alterra-rapport 1975, Wageningen. Van Dijck, H. (2010). Wat hebben wij aan biodiversiteit. Eos, 56. Van Gils, B., Casteels, H. & De Bondt, G. (2011). Agrobiodiversiteit in bloemenrijke graanranden. van Rijn, P., Willemse, J. & van Alebeek, F. (2011). FAB en akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing. LTO FAB 2 project, Wageningen. van Rijn, P. & Wäckers, F.L. (2007). Bloemrijke akkerranden voeden natuurlijke vijanden. Entomologische Berichten 67 (6): 00-00. van Rijn, P., Willemse, J., & van Alebeek, F. (2011). FAB en akkerranden voor natuurlijke plaagbeheersing. PPOAGV, Lelystad. Viggiana, G. (2003). Functional biodiversity for the vineyard agroecosystem: aspects of the farm and landscape management in Southern Italy. Bulletin Oilbl/Srop 26(4): 197-202. Wäckers, F.L. (1994). The effect of food deprivation on the innate visual and olfactory preferences in the parasitoid Cotesia rubecula. J. insect Physiol. 40, 641-649. Wäckers, F.L. (2004). Assessing the suitability of flowering herbs as parasitoid food sources: flower attractiveness and nectar accessibility. Biological Control 29: 307-314. Wäckers, F.L., van Rijn, P.C.J. & Heimpel, G.E. (2008). Honeydew as a food source for natural enemies: Making the best of a bad meal? Biological Control 45(2): 176-184. Winkler, K., Pinto, D. & Wäckers, F.L. (2005). Herbivores and their parasitoids show differences in abundance on eight different nectar producing plants. Proceedings of the Netherlands Entomological Society Meeting 16: 125-130. Winkler, K., Wäckers, F., Bukovinszkine-Kiss, G. & van Lenteren, J. (2006). Sugar resources are vital for Diadegma semiclausum fecundity under field conditions. Basic and Applied Ecology 7(2): 133-140. Winkler, K., Wackers, F.L., Kaufman, L.V., Larraz, V. & van Lenteren, J.C. (2009). Nectar exploitation by herbivores and their parasitoids is a function of flower species and relative humidity. Biological Control 50(3): 299-306. Wratten, S.D., Gillespie, M., Decourtye, A., Mader, E., Desneux, N. (2012). Pollinator habitat enhancement: benefits to other ecosystem services. Agriculture, Ecosystems and Environment 159: 112-122.
35