Frans A1
Livret de français 1
Se présenter
Sommaire 1.1
Introduction ............................................................................................
2
1.2
Leçon 1: Se présenter ..........................................................................
3
1.3
Prononciation .........................................................................................
5
1.4
Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous ..............................................
7
1.5
Grammaire .............................................................................................
7
1.6
Exercices ...............................................................................................
11
1.7
Résumé ................................................................................................
12
1.8
Devoirs ...................................................................................................
13
1.9
Solutions des exercices .........................................................................
14
1.10
Liste de vocabulaire ...............................................................................
18
© Copyright Laudius
02
Se présenter
Livret de français 1
Eerste les – première leçon Frans voor beginners – niveau 1 Se présenter
1.1
Introduction
Se présenter Mooi, dat u ervoor gekozen heeft om met een taalcursus van Laudius de Franse taal te leren. We wensen u hierbij veel plezier en we verheugen ons op een prettige samenwerking. In deze les leert u het gezin Dufour kennen. Eerst maakt u kennis met Anouk Dufour, de moeder, later met de vader, Simon Dufour en de twee opgroeiende kinderen Brigitte en Pierre. Het gezin woont in Parijs. In de loop van de taalcursus komen de verschillende gezinsleden steeds langs en op die manier leert u hun dagelijks leven in Frankrijk kennen. Na het bestuderen van deze les kunt u: Gespreksituaties:
Specifieke doelen per gespreksituatie:
−
Elkaar begroeten en afscheid nemen.
−
− − − −
Zich voorstellen
Grammaire:
Les articles définis: le, la, l’, les
Uw afkomst benoemen
Les articles indéfinis: un une, des
Naar het beroep vragen
Les pronoms personnels et
Namen spellen
le verbe être au présent Le verbe avoir au présent Le verbe parler au présent Le verbe s’appeler au présent
−
Vocabulaire:
Se saluer, se présenter, se dire au revoir
−
Culture:
Un, deux, trois et quatre bisous
−
La prononciation: L’alphabet La phonétique : Les accents et la cédille
2
Se présenter
1.2 1.
Livret de français 1
Leçon 1: Se présenter Luistert u op de cd naar het gesprek tussen Anouk Dufour en George Dutrannois, minstens twee keer zonder mee te lezen. Misschien doet u zelfs uw ogen dicht en laat u de onbekende zinsmelodie op u inwerken. Het zou kunnen dat u zelfs een paar woorden begrijpt. Welke woorden heeft u begrepen?
CD 1, Track 1
2.
Leest u bij de derde keer luisteren met de tekst mee. Probeert u sommige stukjes van de tekst te onthouden.
3.
Spreekt u bij de vierde keer luisteren de zinnen na. Na elke zin volgt een korte pauze. Indien nodig, kunt u ook gebruikmaken van de pauzetoets van uw cd-player.
Vindt u een aantal klanken lastig? Dit is niet erg, want u oefent straks de uitspraak van enkele klanken van het Franse alfabet. De vertaling van de les vindt u onder 1.9 Solutions des exercices. Probeert u echter eerst de oefeningen te maken zonder dat u gebruikmaakt van de vertaling. Anouk Dufour et un touriste belge devant la Tour Eiffel Anouk Dufour et un touriste belge, George, se présentent devant la Tour Eiffel : Anouk:
Bonjour, je m’appelle Anouk Dufour. Et vous ? Comment vous appelezvous ?
George:
Bonjour, je m’appelle George Dutrannois.
Anouk:
Pardon. Je ne comprends pas. Comment vous appelez-vous ?
George:
George: G-E-O-R-G-E
Anouk:
Ah, George. Très bien.
George:
Je suis Belge et je visite Paris. Habitez-vous à Paris ?
Anouk:
Oui, j’habite à Paris, la capitale de la France.
CD 1, Track 1
3
Se présenter
Livret de français 1
George:
Travaillez-vous à Paris ?
Anouk:
Non. Je travaille à Fontainebleau, à 67 kilomètres de Paris. Je suis infirmière et mon mari Simon est professeur d’anglais. Et vous ?
George:
Je suis étudiant. J’habite à Bruxelles, mais je viens de Liège. Avez-vous des enfants ?
Anouk:
Oui, j’ai deux enfants. Une fille – elle s’appelle Brigitte et un fils – il s’appelle Pierre. Vous parlez très bien français.
George:
Merci. Enchanté Madame. Au revoir.
Anouk:
Enchantée, George. Au revoir.
4.
Heeft u misschien een begroeting begrepen? Onderstreep ze dan in de tekst. Aan het eind van dit onderdeel vindt u een overzicht met de meest gebruikte begroetingen in het Frans.
5.
Luistert u op de cd naar de begroetingen. Spreekt u ze na en onthoud deze zinnen. Mocht u niet alles begrepen hebben, raadpleeg dan de woordenlijst aan het einde van deze les.
6.
Luistert u nog een keer naar de begroetingen, bedek daarbij de tabel. Schrijf de begroetingen op die u begrijpt. Controleer daarna of u de woorden op dezelfde manier gespeld heeft als de woorden die in de tabel staan.
CD 1, Track 2
Bonjour !
Au revoir !
Bonsoir !
Au revoir !
Salut ! Hallo!
Salut ! Tchao !
Ça va? Hoe gaat het?
Très bien.
Comment ça va? Hoe gaat het?
Bien.
Comment vas-tu? Hoe gaat het met je?
Ça va.
Comment allez-vous? Hoe gaat het met u?
Mal.
4
Se présenter
1.3
Livret de français 1
Prononciation
L’alphabet français: In het volgende gedeelte leert u, hoe men het Franse alfabet uitspreekt. Dit kan handig zijn, als u uw naam in Frankrijk moet gaan spellen (bij voorbeeld om een kamer te reserveren of als u naar de dokter moet). De uitspraak van de letters kan echter bij verschillende lettercombinaties binnen een woord veranderen. Deze bijzonderheden leert u in de volgende lessen. 1.
Luister naar het alfabet op de cd.
2.
Luister een tweede keer naar de cd. Na elke letter volgt een korte pauze. Spreek in de pauze de letter na.
Letter
Uitspraak van de letter
Uitleg
A, a
a
zoals in het Nederlands
B, b
be
zoals in het Nederlands
C, c
se
zoals in het Nederlands
D, d
de
zoals in het Nederlands
E, e
e
open e zoals in “bezit“
F, f
ef
zoals in het Nederlands
G, g
zje
ongeveer zoals in het woord “garage“, goed luisteren!
H, h
asj
de “h“ wordt als “asj“ uitgesproken
I, i
i
zoals in het Nederlands
J, j
zjie
zoals in het woord “gilet“, goed luisteren!
K, k
ka
zoals in het Nederlands
L, l
el
zoals in het Nederlands
M, m
em
zoals in het Nederlands
N, n
en
zoals in het Nederlands
O, o
o
zoals in het Nederlands
P, p
pe
zoals in het Nederlands
Q, q
ku
zoals in het Nederlands
R, r
er
zoals in het Nederlands
S, s
es
zoals in het Nederlands
T, t
t
zoals in het Nederlands
U, u
u
zoals in het Nederlands
V, v
vee
Zoals in het Nederlands
W, w
doubleve
X, x
iks
Y, y
iegrek
Z, z
zed
vertaald betekent dit: een dubbele “v“ zoals in het Nederlands zoals het Nederlandse “i“ of “y“ zoals in het Nederlands 5
CD 1, Track 3
Se présenter
Livret de français 1
Toets bijvoorbeeld bij google alphabet français in. U zult verschillende video's vinden, die u in gesproken of gezongen vorm het Franse alfabet presenteren. Zing mee, als u daar zin in heeft! La phonétique: Les accents et la cédille Als u onderdeel 1 goed gelezen heeft, zal u gaan opvallen dat een paar letters in het Frans van accenten zijn voorzien. Deze bijzonderheden van de Franse spelling hebben ook hun invloed op de uitspraak. Letter
Naam
Uitspraak
Voorbeeld
é
accent aigu
zoals het Nederlandse e in zee
è
accent grave
zoals het Nederlandse e in Marlène très
ê
accent circonflexe
zoals het Nederlandse e in Marlène être
ç
cédille
zoals het stemloze s
étudiant
ça va ?
Een andere bijzonderheid van de Franse taal is het feit dat sommige letters die aan het einde van en woord geschreven worden, niet altijd uitgesproken worden, zoals non of Paris. Ook als de h aan het begin van een woord staat, wordt deze letter niet uitgesproken, zoals habiter (wonen). La pratique: Compréhension auditive: Épeler le prénom ou le nom 1.
Luister goed naar dialoog 1. U kunt zo vaak naar de dialoog luisteren, totdat u denkt dat u de dialoog begrepen heeft. Schrijft u dan de naam op, die gespeld wordt.
2.
Kiest u voor dezelfde aanpak bij de tweede en de derde dialoog.
CD 1, Track 4-6
De tekst van de vijf dialogen is onder 1.10 Solutions des exercices te vinden. Raadpleegt u de tekst echter alleen ter controle, als u moeite heeft om de dialogen te begrijpen.
Dialoog 1: ______________ Dialoog 2: ______________ Dialoog 3: ______________
6
Se présenter
1.4
Livret de français 1
Culture: Un, deux, trois ou quatre bisous
U leert in het kader, hoe mensen elkaar in Frankrijk begroeten. Gebruikt u de informatie als lees- en uitspraakoefening. U vindt de tekst op de cd. Vertaal de vermakelijke informatie met behulp van de woordenlijst. Un, deux, trois ou quatre bisous En France, dire bonjour et dire au revoir à la famille, à des amis, à des voisins ou à des collègues de bureau s’accompagne souvent de la bise. Les Français se donnent une, deux, trois ou quatre bises selon la région: En général, ce sont plutôt deux bises. Les hommes se serrent généralement la main.
Vocabulaire: un, deux, trois ou quatre en France et bisous (m.) bisous (m. pl.) bise (f.) dire bonjour dire au revoir s’accompagner de souvent Français (m. pl.) se donner ami (m.) voisin (m.) collègue de bureau (m.) se faire la bise selon région (f.) en général, généralement ce sont plutôt hommes (m. pl.) se serrer la main
1.5
CD 1, Track 7
een, twee, drie of vier in Frankrijk en zoen, kusje (m.) zoenen, kusjes (m. pl.) zoen, kusje (n.) elkaar begroeten van elkaar afscheid nemen hier: met iets verbonden zijn vaak Fransen (m. pl.) elkaar geven vriend (m.) buurman (m.) collega (m., f.) als groet of afscheid elkaar zoenen afhankelijk van regio (f.) in het algemeen het zijn eerder mannen (m. pl.) elkaar een hand geven
Grammaire
Les articles définis : le, la, l’, les In de Franse taal worden de bepaalde lidwoorden op dezelfde manier gebruikt als in het Nederlands. Er zijn twee lidwoorden, namelijk voor mannelijke en voor vrouwelijke zelfstandig naamwoorden. Er is dus geen apart lidwoord voor onzijdige zelfstandig naamwoorden. Het bepaalde mannelijke lidwoord in het enkelvoud is le. Het bepaalde vrouwelijke lidwoord in het enkelvoud is la. Voorbeelden: le garçon la fille
–
de jongen
–
het meisje
Voor klinkers (a, e, i, o, u) en voor de h verandert de la of le in een l’.
7
Se présenter
Livret de français 1
Voorbeelden: l’étudiant
–
de student
l’étudiante
–
de studente
l’homme
–
de man
l’amie
–
de vriendin
In het meervoud is er voor beide geslachten maar een lidwoord: les. Voorbeelden: les garçons les filles
–
de jongens
–
de meisjes
Les articles indéfinis : un, une, des Zoals ook in het Nederlands, bestaat er ook in de Franse taal het onbepaald lidwoord: Het onbepaald mannelijke lidwoord enkelvoud is un. Het onbepaald vrouwelijk lidwoord enkelvoud is une. Voorbeelden: un garçon une fille
–
een jongen
–
een meisje
Ook hier is er in het meervoud maar één vorm voor beide geslachten: des. Voorbeelden: des garçons des filles
–
jongens
–
meisjes
Het onbepaalde lidwoord des wordt in het Nederlands niet, dus zonder lidwoord vertaald. Bij voorbeeld wordt de Franse zin: “Je travaille avec des enfants”, op de volgende manier vertaald: “Ik werk met (…) kinderen.“ Les pronoms personnels et le verbe être au présent : je
suis
ik ben
tu
es
jij bent
il, elle, on
est
hij, zij, men is
nous
sommes
we zijn
vous
êtes
jullie zijn u bent
ils, elles
sont
ze zijn
Zoals u in de tabel kunt zien, bestaan in het Frans de persoonlijk voornaamwoorden il (hij), elle (zij) en on (men). Het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord het bestaat in de Franse taal niet. Vaak wordt in plaats hiervan de mannelijke vorm il gebruikt. Het Franse persoonlijk voornaamwoord on (men) wordt in les 7 nader uitgelegd. Verder zijn er twee meervoudsvormen in de derde persoon: ils en elles. Elles wordt gebruikt als het alleen maar om meisjes, vrouwen of voorwerpen gaat wiens grammaticaal geslacht vrouwelijk is.
8
Se présenter
Livret de français 1
Attentie: Zodra er echter een jongen, een man of een voorwerp bijkomt wiens grammaticaal geslacht mannelijk is, moet u de meervoudsvorm ils gebruiken.
Voorbeelden: Anouk et sa fille Brigitte sont à la Tour Eiffel. Elles sont à la Tour Eiffel. Ze zijn bij de Eiffeltoren. Anouk, Brigitte et Frank sont à la Tour Eiffel. Ils sont à la Tour Eiffel. Ze zijn bij de Eiffeltoren.
Attentie: Het Franse woord vous is aan de ene kant het persoonlijk voornaamwoord “jullie“ en aan de andere kant de beleefdheidsvorm “u“.
Voorbeelden: Anouk et Brigitte, vous êtes à Paris ? Anouk en Brigitte zijn jullie in Parijs? Vous êtes Madame Dufour ? Bent u mevrouw Dufour? Le verbe avoir au présent : In de dialoog bij 1.2 komen twee vaak gebruikte onregelmatige werkwoorden voor. Zojuist heeft u de vervoeging van het werkwoord être bestudeerd. Nu volgt het werkwoord avoir. Beide behoren tot de derde werkwoordengroep van de onregelmatige werkwoorden en kunnen als hulpwerkwoord of zelfstandig werkwoord gebruikt worden. Over de drie Franse werkwoordsgroepen leert u meer in les 2 en 7. Leert u nu de vervoegingen van beide werkwoorden uit uw hoofd! avoir
hebben
j’ai
ik heb
tu as
jij hebt
il, elle, on a
hij, zij, het, men heeft
nous avons
wij hebben
vous avez
jullie hebben u heeft
ils, elles ont
zij hebben
Voorbeelden: Nous avons deux enfants. –
We hebben twee kinderen.
J’ai un ami français.
–
Ik heb een Franse vriend.
Avez-vous des enfants ?
–
Heeft u/Hebben jullie kinderen?
9
Se présenter
Livret de français 1
Le verbe parler au présent : Gelukkig zijn er niet alleen onregelmatige werkwoorden. U vindt in de dialoog van deze les ook regelmatige werkwoorden uit de zogenaamde eerste werkwoordengroep. Deze komt in het Frans het vaakst voor. Het zijn werkwoorden, die op -er (behalve het werkwoord aller dat leert u later!) eindigen. Om deze werkwoorden te vervoegen, neemt u de stam van het hele werkwoord en plakt u er een uitgang aan vast. Laten we dit door een voorbeeld van het werkwoord parler duidelijk maken: Stam
Uitgang
Spreken
parl-
er
je
parl-
e
ik spreek
tu
parl-
es
jij spreekt
il, elle,on
parl-
e
hij, zij, het, men spreekt
nous
parl-
ons
wij spreken
vous
parl-
ez
jullie spreken u spreekt
ils, elles
parl-
ent
zij spreken
Voorbeeld:
Vous parlez très bien français. U spreekt/ jullie spreken heel goed Frans.
Onthoudt u goed de uitgangen. Nu kunt u alle regelmatige werkwoorden op -er vervoegen. Probeert u ook andere werkwoorden van de eerste werkwoordengroep (dus werkwoorden die eindigen op -er behalve aller) te vervoegen die u in deze les tegenkomt.
−
travailler
−
habiter
−
visiter
−
aimer
Le verbe s’appeler au présent: Ook dit werkwoord vindt u in de dialoog van deze les. Het werkwoord s’appeler (heten, zich noemen) is in het Frans een wederkerend werkwoord. Het werkwoord s’appeler is weliswaar een zogenaamd regelmatig werkwoord, dat in de stam echter, ten behoeve van de uitspraak, behalve in de eerste en de tweede persoon meervoud een dubbele ‘l’ krijgt. s’appeler
heten
je m’appell-e
ik heet
tu t’appell-es
jij heet
il, elle, on s’appell-e
hij, zij, het, men heet
nous nous appel-ons
wij heten
vous vous appel-ez
jullie heten u heet
ils, elles s’appell-ent
zij heten
10
Se présenter
Livret de français 1
Voorbeelden:
1.6
Comment vous appelez-vous ?
–
Hoe heten jullie? Hoe heet u?
Je m’appelle George.
–
Ik heet Georg.
Je m’appelle Mathilde.
–
Ik heet Mathilde.
Comment t’appelles-tu ?
–
Hoe heet je?
Exercices
Nu bent u aan de beurt. Hier kunt u uw nieuw verworven kennis toetsen. Aan het einde van de les onder 1.10 Solutions des exercises vindt u de oplossingen die bij de oefeningen horen. Veel plezier! 1.
2.
3.
4.
Schrijft u het werkwoord être in de juiste vervoeging op: 1.
George __________ Belge.
2.
Paris ____________ la capitale de la France.
3.
Je m’appelle Anouk et je ___________ Française.
4.
Et vous ? _________ – vous Français ou Belge ?
5.
Anouk et George _____________ à la Tour Eiffel.
6.
Tu _______ de Liège ?
Schrijft u het werkwoord avoir in de juiste vervoeging op: 1.
Vous ________ des enfants ?
2.
Oui, j’________ une fille.
3.
Nous __________ des amis français.
4.
Monsieur Dupont __________ un fils.
Vertaal naar het Nederlands: 1.
Simon est professeur d’anglais.
2.
Simon est le mari d’Anouk.
3.
Il habite à Paris.
4.
George est Belge. Il habite à Bruxelles.
5.
Paris est la capitale de France.
Vertaal naar het Frans: 1.
Ik woon in Parijs.
2.
George is student.
11
Se présenter
Livret de français 1
3.
Mevrouw Dufour heeft een dochter. Ze heet Brigitte.
4.
Ze heeft ook een zoon. Hij heet Peter.
5.
Hoe gaat het? Bedankt, goed.
1.7
Résumé
Elkaar begroeten en afscheid nemen van elkaar: Bonjour ! Bonsoir !
Au revoir ! Au revoir !
Salut ! Ça va ? Comment ça va ?
Salut ! Tchao ! Très bien. Bien.
Comment vas-tu ? Comment allez-vous ?
Ça va. Mal.
Bonjour, je m’appelle Carla. Je suis Hollandaise. J’habite à Amsterdam. Je travaille aussi à Amsterdam. J’ai un enfant. Il s’appelle Nico. Comment t’appelles-tu ? Je m’appelle Brigitte. Et toi ? Je m’appelle Frank. Namen spellen:
Les articles : L’article défini Singulier
Zich voorstellen en naar de naam vragen:
masculin
féminin
le garçon
la fille
voor klinker of h: l’homme
voor klinker of h: l’année
être
zijn
je suis
ik ben
tu es
jij bent
il, elle, on est
hij, zij, het, men is
Excusez-moi. Je ne comprends pas. Que dites-vous ? Vous pouvez épeler votre nom s’il vous plaît ?
Pluriel
les garçons
les filles
L’article indéfini
masculin
féminin
Singulier
un garçon
une fille
nous sommes
wij zijn
Pluriel
des garçons
des filles
vous êtes
jullie zijn u bent
avoir
hebben
ils, elles sont
j’ai
ik heb
Voorbeeld:
tu as
jij hebt
Je suis d'Amsterdam.
il, elle, on a
hij, zij, het, men heeft
Je suis Hollandais.
nous avons
wij hebben
vous avez
jullie hebben u heeft
ils, elles ont
zij hebben
zij zijn
Zijn afkomst benoemen: Je viens de Liège. Je suis Belge. Je viens de Paris. Je suis Français. Je suis Française.
Voorbeeld: Avez-vous des enfants ? J’ai une fille.
12
Se présenter
1.8 1.
Livret de français 1
Devoirs Lees de volgende zinnen over Simon Dufour en vervoeg vervolgens deze zinnen in de eerste persoon enkelvoud. Laat Simon spreken. Begin op die manier:
Voorbeeld:
Simon est Français.
–
Je suis Français.
Il habite à Paris. Il s’appelle Simon. Il a une fille et un fils. Il aime lire et faire du sport.
2.
3.
4.
Vertaal naar het Nederlands: 1.
Brigitte est la fille d’Anouk et de Simon Dufour.
2.
Avez-vous des enfants ?
3.
Comment vous appelez-vous ? Pardon ? Pouvez-vous épeler s’il vous plaît ?
4.
Mon prénom est Anouk. Mon nom est Dufour.
5.
J’aime Paris – la capitale française.
Vertaal naar het Frans: 1.
Amelie is een vriendin van George.
2.
George is in Parijs.
3.
Hoe gaat het met u?
4.
Ik kom uit Liège en u?
5.
Ik werk in Parijs.
Compréhension auditive: Luistert u naar de volgende zinnen op de cd. Voeg in de tekst de ontbrekende woorden in. U mag meerdere keren naar de zinnen luisteren, totdat u ze begrepen heeft.
13
CD 1, Track 8
Se présenter
Livret de français 1
Bonjour. _______________ ça va ? Je suis Française et je m’____________Camille. J’__________ à Nice. Mon mari, Stéphane est aussi ___________________. Il __________ de Rennes. Nous ______________ trois enfants. Trois filles. ______________ s’ ______________ Louise, Romane et Margaux.
5.
Expression orale: Leest u de volgende vragen door. Geef mondeling in hele zinnen antwoord. Neem uw gesproken zinnen op, sla deze op uw usb-stick op en stuur deze naar uw persoonlijk docent.
1.9
−
Comment vous appelez-vous ?
−
Que dites-vous ? Pouvez-vous épeler votre prénom s’il vous plaît ?
−
Où habitez-vous ?
−
Avez-vous des enfants ?
−
Aimez-vous la lecture ?
Solutions des exercices
Bij 1.2 Leçon 1: Se présenter Traduction: Zich voorstellen: “Goedendag, hoe gaat het?“ Voor de Eiffeltoren stellen zich Anouk Dufour en een Belgische toerist met de naam George aan elkaar voor:
−
Goedendag, ik heet Anouk Dufour. En u? Hoe heet u?
−
Goedendag, ik heet George Dutrannois.
−
Pardon. Ik begrijp het niet. Hoe heet u?
−
G-E-O-R-G-E.
−
Ah, George, heel goed.
−
Ik ben Belg en ik bezichtig Parijs. Woont u in Parijs?
−
Ja, ik woon in Parijs, de hoofdstad van Frankrijk.
−
Werkt u in Parijs?
−
Nee. Ik werk in Fontainebleau, 67 kilometer van Parijs vandaan. Ik ben verpleegster en mijn man Simon is docent Engels. En u?
14
Se présenter
Livret de français 1
−
Ik ben student. Ik woon in Brussel, maar ik kom uit Liège. Heeft u kinderen?
−
Ja, ik heb twee kinderen. Een dochter, ze heet Brigitte, en een zoon, hij heet Peter. Ze spreken heel goed Frans.
−
Bedankt. Mooi, om kennis met u te maken. Tot ziens.
−
Insgelijks, George. Tot ziens.
Bij 1.4 La pratique: Compréhension auditive: Épeler le prénom ou le nom. Dialoog 1: Dialoog 2: Dialoog 3:
DUPONT MARIE CLAIRE CD 1, Track 4–6
Transcription: Dialoog 1:
− − − − − −
Bonjour. Je m’appelle Anouk Dufour. Je suis infirmière. Bonjour, Madame. Je suis Rémy Dupont. Que dites-vous ? Rémy Dupont. Mon nom est Dupont: D-U-P-O-N-T. Très bien, Monsieur Dupont. Comment ça va, aujourd’hui ? Ça va, merci.
Dialoog 2:
−
Bonjour, je m’appelle Dufour et je suis le professeur d’anglais. Comment t’appelles-tu ?
− − − − − − −
Je m’appelle Nico. Et toi ? Je m’appelle Caroline. Et toi ? Je m’appelle Marie. Comment s’écrit ton prénom ? M-A-R-I-E.
Dialoog 3:
− − − − − −
Bonjour, je m’appelle George. Bonjour, mon prénom est Claire. Pardon, comment s’écrit ton prénom ? C-L-A-I-R-E. Enchanté, Claire. Enchantée, George.
15
Se présenter
Livret de français 1
Vertaling van de dialogen: Dialoog 1:
− − − − − −
Goedendag. Ik heet Anouk Dufour. Ik ben verpleegster. Goedendag. Ik ben Rémy Dupont. Wat zegt u? Rémy Dupont. Mijn naam is D-U-P-O-N-T. Heel goed, meneer Dupont. Hoe gaat het vandaag met u? Bedankt, het gaat.
Dialoog 2:
− − − − − − − −
Goedendag, ik heet meneer Dufour en ik ben de docent Engels. Hoe heet u? Ik heet Nico. En jij? Ik heet Caroline. En jij? Ik heet Marie. Hoe schrijft men je voornaam? Marie. M-A-R-I-E.
Dialoog 3:
−
Goedendag, ik heet Georg.
−
Goedendag, mijn voornaam is Claire.
−
Sorry, hoe schrijft men je voornaam?
−
Claire. C-L-A-I-R-E.
−
Mooi om kennis met je te maken, Claire.
−
Insgelijks, Georg.
Bij 1.7 Exercices 1.
2.
Schrijf het werkwoord être in de juiste vervoeging op: 1.
George est Belge.
2.
Paris est la capitale de la France.
3.
Je m’appelle Anouk et je suis Française.
4.
Et vous ? Êtes-vous Français ou Belge ?
5.
Anouk et George sont à la Tour Eiffel.
6.
Tu es de Liège ?
Schrijf het werkwoord avoir in de juiste vervoeging op: 1.
Vous avez des enfants ?
2.
Oui, j’ai une fille.
3.
Nous avons des amis français.
4.
Monsieur Dupont a un fils.
16
Se présenter
3.
4.
Livret de français 1
Vertaal naar het Nederlands: 1.
Simon is docent Engels.
2.
Simon is de man van Anouk.
3.
Hij woont in Parijs.
4.
George is Belg. Hij woont in Brussel.
5.
Parijs is de hoofdstad van Frankrijk.
Vertaal naar het Frans: 1.
J’habite à Paris.
2.
George est étudiant.
3.
Madame Dufour a une fille. Elle s’appelle Brigitte.
4.
Ella a aussi un fils. Il s’appelle Pierre.
5.
Comment ça va ? Merci, ça va bien. (Merci, bien.)
Notes ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________ ___________________________________________________________
17
Se présenter
1.10
Livret de français 1
Liste de vocabulaire
accompagner accompagner – s’accompagner de aimer allemand Allemand (m.), Allemande (f.) année (f.) appeler appeler – s’appeler au revoir aujourd’hui aussi avoir beau (m.), belle (f.) Belge (m./f.) belge (m./f.) bien bise (f.) bisous (m.) bonjour bonsoir Bruxelles ça ça va capitale (f.) ce ce – c’est ce – ce sont cela veut dire collègue (m./f.) comment Comment allez-vous ? Comment ça va ? Comment vas-tu ? comprendre d’abord des deux devant dire au revoir dire bonjour donner donner – se donner elle en en général, généralement enchanté(e) enfant (m./f.)
begeleiden verbonden zijn met houden van, leuk vinden Duits Duitser, Duitse jaar roepen, noemen heten, zich noemen tot ziens vandaag ook hebben mooi Belg (m/v) Belgisch goed kusje zoen, kus goedendag goedenavond Brussel dat, het het gaat hoofdstad dat dat is dat zijn dat betekent collega hoe hoe gaat het met u? hoe gaat het? hoe gaat het met je? verstaan eerst onbepaald lidwoord in het meervoud twee voor afscheid nemen elkaar begroeten geven elkaar geven zij (ev) in in het algemeen aangenaam kind
18
Se présenter
épeler et être étudiant (m.), étudiante (f.) faire faire – se faire la bise faire du sport famille (f.) femme (f.) fille (f.) fils (m.) Français (m.), Française (f.) français (m.), française (f.) France (f.) garçon (m.) habiter à Hollandais (m.), Hollandaise (f.) homme (m.) il ils infirmier (m.), infirmière (f.) je, j’ kilomètre (m.) kilomètre – à... kilomètre de... la le lecture (f.) lire main (f.) mal mari (m.) merci moi Nice nom (m.) non nous on oui pardon parler passer plutôt prénom (m.) présenter présenter – se présenter professeur (m./f.) puis quatre région (f.) salut
Livret de français 1
spellen en zijn student, studente maken elkaar met een kusje begroeten aan sport doen gezin vrouw dochter, meisje zoon Fransman, Française Frans Frankrijk jongen wonen in Nederlander, Nederlandse man hij zij (mv) verpleger, verpleegster ik kilometer ... kilometer vandaan van de/het (f.) de/het (m..) lectuur lezen hand slecht man bedankt ik, me, mij Nice naam nee wij men, wij ja sorry spreken gebeuren eerder voornaam voorstellen zich voorstellen docent, docente dan vier regio hallo, dag 19
Se présenter
Livret de français 1
selon serrer serrer – se serrer la main sinon soixante souvent sport (m.) toi
afhankelijk van drukken, omklemmen elkaar de hand geven anders zestig vaak sport jij, je, jou
Tour Eiffel (f.)
Eiffeltoren
touriste (m./f.) traditionnellement travailler très trois tu un une venir de visiter voisin (m.) vous
toerist(e) traditioneel werken heel drie jij een (m.) een (f.) komen uit bezichtigen, bezoeken buurman jullie, u
20