1994 11/1 Van de bestuurstafel Tien jaar geleden - op 16 januari 1984 - werd in de zaal van de muziekschool aan de haven te Hardenberg de oprichtingsvergadering van onze vereniging gehouden. 37 Mensen gaven zich op als lid. Meer dan 800 mensen zijn tot nu toe gevolgd. Het ledental van onze vereniging is bemoedigend naar de toekomst, elke maand geven zich mensen op als lid. Misschien krijgt onze eerste voorzitter en ere-lid, de heer H. Roetman, gelijk dat de vereniging eens meer dan 1000 leden zou tellen. Laten we dit realiseren in 1994. Feestelijkheden kunnen er niet af. Door de uitgave van Clara Feyoena's Hofdicht is de financiële positie van de vereniging op dit moment niet te rooskleurig. Het bestuur werkt eraan om dit drastisch te verbeteren en met glans het koperen jubileum te kunnen vieren. Natuurlijk dan met 1000 leden of meer. Werkt u ook mee!! Jaarvergadering De jaarvergadering wordt dit jaar gehouden op maandag 25 april 1994 in De Schakel, aan het Wilhelminaplein te Hardenberg. De aanvang is 19.30 uur. Zie bijgaande uitnodiging. Na afloop van de vergadering zal de heer Gerrit Kuipers, u allen bekend, een voordracht houden met dia's over Drenthe en voorlezen uit eigen werk. Komt allen vroeg!!! Boeken Het hofdicht van Clara Feyoena is nog te verkrijgen; dit is een uitgave van onze vereniging. Verder is nog verkrijgbaar: Bekijk hét van beide kanten, een boek over leven, werken en kleding in de grensstreek tot aan het begin van deze eeuw. Een uitgave van de gezamenlijke heemkunde-verenigingen langs de grens, waaronder de onze. Oude nummers Rondom den Herdenbergh Alle nummers zijn nog verkrijgbaar, enkele in fotokopie. De prijs bedraagt f 5,- per stuk (exclusief verzendkosten). Voorjaarsexcursie Deze vindt plaats op zaterdag 11 juni 1994. Dit jaar gaat de reis naar de oude Hanzestad Kampen. Via een mooie route, zoals we dat gewend zijn, komen we in Kampen aan. Wij drinken daar eerst koffie in een restaurant aan de IJssel. De gidsen van de VVV komen ons dan halen voor een rondwandeling door de stad. Nadien bezoeken we de oudste kerk van Kampen en laten ons alles vertellen over de oude schepenzaal in het bijzonder mooie stadhuis. Tegen 17.00 uur zijn we weer terug in onze eigen Hanzestad Hardenberg. Vertrek: zaterdag 11 juni 1994, 9.00 uur, Stephanusplein, Hardenberg. Kosten f 25,- per persoon; koffie, rondleiding, entrees en bus inbegrepen. U krijgt voldoende gelegenheid om te lunchen. Opgave bij: Wim Meijer, Sportstraat 14, Kloosterhaar, telefoon 052341249, of bij Hennie van den Anker, Herenstraat 86, Slagharen, telefoon 05231-1935. Er zijn 50 plaatsen in de bus; wilt u mee, geef u dan zo spoedig mogelijk op. Opgegeven betekent ook betalen of zelf zorgen voor een plaatsvervanger. 50 Jaar bevrijding Ook onze vereniging is druk bezig met de voorbereiding van deze herdenking. In samenwerking met diverse andere groeperingen zullen diverse evenementen opgezet worden. Wij vragen hiervoor uw medewerking. Hebt u thuis voorwerpen, artikelen uit de pers, affiches, die te maken hebben met de bezetting en bevrijding van Hardenberg, laat dit dan aan het bestuur weten. Misschien is het net „dat" voorwerp dat een helder licht werpt op deze periode. Kijk uw archief eens na.
Van de redactie Het eerste nummer van de elfde jaargang bevat negen bijdragen. We hopen dat ze bij onze leden en lezers in de smaak zullen vallen. Denkt u ook aan onze jaarvergadering op maandag 25 april in De Schakel?
Plat ni'js In de veurige oflevering van „Rondom den Herdenbergh" eindigden wi-j oonze rubriek met de zin: „Ik heb 'n iep in de hilde boven de bieste bi-j 'n darden stalreppel 'elegd boven de neurende starke". De vertaling in koel Nederlaands luudt as volgt: „Ik heb het hakmes op 't zoldertje boven de koeien bij de derde stalpaal gelegd, boven de hoogdrachtige vaars". Van Herman Makkinga kregen wi-j nog een mooie uutleg van het scheldwoord: een „goa bi-j de vore". Het worden wel is gebruukt tegen een manspersoon die opvol deur zien meniere van lopen. Vrogger, aldus Makkinga, hadden de boeren een grote en een kleine knecht. Bi-j 't ploegen van 't bemeste laand mos de kleine knecht met 'n gaffel (soort vörke) de mest in de vore „harken". Letterlijk heetten zo'n jonge dan een „goa bi-j de vore". Zien gaank was heel on-elegant, want met zien iene bien leup e meestal in en met zien aandere langs de vore. Ja, zo ko'j makkelijk een scheldname kriegen! Ok disse keer trakteert oonze warkgroep oe weer op een haandvol olde dialectwoorden en -gezegden. Ken-ie ze nog? hoenderfraans - onduidelijke taal haanschen - handschoenen hapscheere - aanstelster in de mute - tegemoet ingaank - ingang jappel - aardappel jaank heimwee jaank in 't gat - rusteloos krange - averecht kreute bijdehand, aanvallig kind krummelhakke - onhandig persoon kribben - ruziën (van kinderen) knasterig - humeurig koagieskaantjes - uitgebakken reuzel köchies idem keuchies - idem (deze drie verschillen worden resp. gebezigd in het noorden, oosten en zuiden van de gemeente Hardenberg) lierenlauw - langzaam, traag luus - lang riet aan de waterkant.
1 21
Het gezegde: „Over Emmelkaamp noar de bissing" slot op een persoon die niet regelrecht kan zeggen wat e bedoelt. En wie kan nog noavertellen wat de uutdrukking: „Doar hef zich al een Boalderhond tegen dood'eblaft" betekent? Warkgroep Dialect
Bijna een halve eeuw geleden
c. Lina
Over deze foto van 9 juli 1948 wist mevrouw Martha Blaauwkamp-Bosch veel te vertellen. We zien hier een meisjesgroep van de gymnastiekvereniging HGV voor het gemeentehuis te Heemse, een karakteristiek gebouw, dat men helaas gemeend heeft te moeten afbreken. Op deze foto zien we van links naar rechts staande: 1. Dicky Zweers; zij woonde op de hoek van de Eiermarkt (Oude Bosch) in één van die oude huizen, niet ver van smid Schuurman, Otten Puk en Steunenberg. Naast haar zien we Nellie Frijling, een dochter van Ruth Frijling, die als schilder het beroep van zijn voorvaderen in ere hield te Hardenberg. Het derde meisje is Riek Boerrigter. Haar vader was kassier van de Boerenleen-bank. Hij was de opvolger van kassier Bruins. In die tijd was er een ruil van za-kenpanden. De Boerenleenbank kwam op de plaats waar nu de modezaak „Kien" is en Boekhandel Snel kwam in de winkel waar nu Bruna en drogisterij „De Trekpleister" hun intrek hebben genomen. De boerderij van Boerrigter in Brucht verdween. Zoon Herman Boerrigter bouwde een nieuw bedrijf op aan het kanaal. Het vierde meisje is Antje Grootoonk. Zij was hulp in de huishouding bij dominee Visser aan de Stationsstraat. Ze was een dochter van Hendrik Grootoonk, de koster van de hervormde kerk. Deze Grootoonk was ook gemeentewerkman. De 122
bezem van de reinigingsdienst was bij hem in goede handen en verder was hij een toegewijd brandweerman. De mooiste ogenblikken waren voor hem wel wanneer de brandsirene loeide tijdens de kerkdienst op zondag. Dan zag je hem met een stra-lend gezicht langs de rijen ern-stig kijkende kerkgangers naar de uitgang stappen. Grootoonk bezat ook vermaardheid als vis-ser. Nummer vijf is Truida Waayman. Haar vader, Henk Waayman, was molenaar. Zijn molen stond achter de oude marechaussee-kazerne. Tegenover de Gamma ziet men in de muur van het oude kerkhof nog ingemetselde molenstenen als men daar zijn auto parkeert. Het gezin Waay-man woonde op het Oosteinde, tussen smid Borneman en de twee gezusters Raak, die de hoedenwinkel van Zwaantje Zwiers overnamen. Naast Truida zien we Gerda Brouwer uit hotel-restaurant Brouwer, een wat Oud-Hardenberg bij de Eiermarkt. ouderwetse gelegenheid met Op de achtergrond de toren van de vergaderzaal-tjes. In het achterhuis was hervormde kerk. ruimte voor koetsen en paarden, hetgeen herinnert aan het verleden, toen hier nog de postkoets tussen Zwolle en Lingen pleister-de. In de achttiende eeuw woonde hier al een postmeester Van Munster. Bavink nam later de zaak over. Brouwer volgde hem op. Deze werkte ook nog bij de Dedemsvaartse tram, die een eindpunt en remise had te Heemse bij het ge-meentehuis van Ambt-Hardenberg. Als zevende zien we Gerrie Frijling, een zuster van Nellie. Naast haar staat Jennie Leerink, een knappe dochter van hotelhouder Sjoerd Leerink. Het hotel stond aan de Markt tegenover de Fortuinstraat, waar nu de Hema is. Op de onderste rij zien we Ko Meijer, een dochter van Freek Meijer. Haar vader had rechts van schoenhandel Bekker een groentezaak in de Voorstraat. Zij trouwde met Gerrit de Wit, die de boekwinkel van Snel overnam. Zwaantje Bulthuis, die naast Ko Meijer staat, trouwde met Anne Meijer, een broer van Ko. Zwaantje werkte bij bakker Tukkers en kwam elke dag langs de groentezaak van Meijer, die daar vlakbij lag. Vandaar ..... Anne werkte te Zwolle bij de spoorwegen. Hij was machinist. Naast Zwaantje zien we Gerda Fredriks. 123
Rechts: de molen van Waayman, gezien vanaf de Stationsstraat.
De grote winkel van Roelf Bosch aan het Oosteinde. Ze was een zuster van de postbode Jo Fredriks. Deze had later een textielzaak aan het Oosteinde, die gespecialiseerd was in de verkoop van gordijnstof. Naast Gerda zien we Martha Bosch, die trouwde met winkelier G.J. Blaauwkamp uit Lutten. Die verkocht fietsen, maar ook wasmachines, radio- en televisietoestellen en dergelijke artikelen. Martha Bosch woonde in 1948 aan het Oosteinde, waar de familie Bosch een groot en mooi warenhuis bezat. 124
Jennie Kedde is de vijfde van de onderste rij. Zij trouwde met J. Weide-naar, die kommies was bij de douane te Venebrugge. Later wordt hij na zijn studie deurwaarder te Sneek. Vader Kedde werkte op de drukkerij van Ru de Bruin. Die was wethouder van Stad-Hardenberg en gaf het blad „De Vechtstreek" uit. Als laatste zien we Alberdien Plen-der, die aan het kanaal woonde. Zij trouwde met Schottert en ging in Den Ham wonen. Wat was eigenlijk de aanleiding tot het maken van deze foto? Wel, één van de meisjes van dit gymnastiek-groepje ging trouwen. Haar naam was Paulien Jansen. Ze kwam uit Zeeland. Daar was ze werkzaam bij de familie lemhoff en ze verhuisde mee naar Hardenberg toen de heer lemhoff hier een betrekking aanvaardde als leraar. Paulien ontmoet-te in Hardenberg een aardige jonge-man, Mans Bolks uit Brucht. Wan-neer nog tijdens de oorlogsjaren de familie lemhoff naar Heerlen ver-huist, vertrekt ook De bruid is gekleed in Walcherse klePaulien naar het zuiden. Daar komt voor derdracht Ze draagt een kanten muts. haar de be-vrijding in 1944, terwijl Mans Het gouden oorijzer heeft spiraalvorminog steeds in bezet gebied leeft en ge krullen. Haar halssnoer van granageen berichten kan ontvangen van Pau- ten heeft een sierlijk gouden slot. Op lien. Die heeft het ook moeilijk, want zij een donker jak met korte mouwen krijgt evenmin iets te horen uit draagt ze een fijn gehaakte sjaal. De Hardenberg. Haar ouders te Bigge- koets staat klaar voor Mans en Paulien. kerke, een plaatsje op het bevrijde eiland Walcheren, hebben haar hulp dringend nodig. Niet ver van Biggekerke ligt de Westkappelse Zeedijk, die in de oorlog stukgebombardeerd is, waardoor Walcheren voor een groot deel onder water kwam te staan. Over vonders en met bootjes moet men zich verplaatsen om het vee te verzorgen. Te Biggekerke staat het water een meter hoog in de straten. Maar in juli 1948 is alle leed geleden. Dan treedt Mans Bolks met zijn geliefde Paulien, die voor deze gelegenheid in Zeeuwse klederdracht is gestoken, in het huwelijk. Nu alweer 45 jaar geleden! Mans werkt in Hardenberg op de melkfabriek, maar wordt na een fusie overgeplaatst naar Dordrecht. Later wordt hij conciërge van het schippersinternaat. We vinden hem met zijn vrouw thans te Biggekerke in het huis van Pauliens ouders. Ze verhuren daar vlakbij de zee huisjes aan zomergasten. 125
Veel inlichtingen over de genoemde personen kregen we van mevrouw Martha Blaauwkamp-Bosch en van de familie Flierman uit Brucht. Mevrouw Flierman, Mina Bolks, is namelijk een zuster van Mans. Vandaar dat zij met haar man 's zomers weleens graag naar Zeeland reist. Als u een keer van Hardenberg naar Brucht gaat, moet u links voorbij de beek toch eens naar het huis kijken dat daar staat. De heer Flierman heeft namelijk op het dak een sierlijk scheepje als windwijzer laten aanbrengen. Weet u waarom? Omdat daar, reeds in de achttiende eeuw, een herberg voor Vechtschippers was. De naam van die herberg was: „Het Scheepje".
Het scheepje van de familie Flierman. Genealogie
Dinah Hesselink-Zweers
Er zijn, gezien de vele reacties en vragen, veel mensen die zich bezighouden met stamboomonderzoek in Hardenberg. Hoe je als beginnend genealoog zoiets het best kunt aanpakken, is te vinden in diverse boeken (bibliotheek) of door het volgen van een cursus (momenteel op televisie). Het terugzoeken tot 1811 geeft over het algemeen weinig problemen, omdat toen de Burgerlijke Stand door Napoleon is ingevoerd. Ook door overlevering of notariële akten kunt u nog vrij eenvoudig iets meer te weten komen over uw voorouders. In Hardenberg zijn de doop- en trouwboeken bijgehouden vanaf 1708 en in Heemse vanaf 1662. De predikanten vergaten echter weleens iets te noteren of het is onleesbaar. Kinderen werden gedoopt in omliggende plaatsen, huwelijken gesloten in bijv. 126
Uelsen (Duitsland). Het wordt dan erg moeilijk om een generatie verder te komen. Wanneer u vastgelopen bent, zijn er genoeg mogelijkheden om verder te zoeken. In het Rijksarchief te Zwolle zijn naast het Recht. Archief (voorloper van de notaris) verschillende bronnen te raadplegen, o.a.: * Verpondingsregisters uit 1601 en 1602 (ook Ambt-Hardenberg) en Paardegeld in 1602. * Inkwartieringslijsten anno 1668 van heel Ambt-Hardenberg, waarin genoteerd alle erven die schade hadden geleden bij de laatste expeditie ten velde door de regimenten van Caspar Richard Hoenderbeeck en George de Thouars. Die schade kon zijn toegebracht aan „vack en ander stroo, turf, hecken, tuinen, groen, koorn, hooi en weidelanden" (alle buurtschappen worden afzonderlijk genoemd in het Staten Archief invoer 5207). * Vuurstedengeld 1675; hierop komt alleen de hoofdbewoner (bewoonster) van een huis voor. De sekretaris van de stad Hardenberg, Swam Woelerts, heeft er op 10 april 1675 nog bijgeschreven dat door het langdurige beleg van Coevorden de burgerij bedorven is. Er zal dus wel niet al teveel geld in de schatkist zijn gekomen; daar kwam nog bij dat in hetzelfde jaar ook het hoofdgeld en de 500e penning betaald moesten worden. * In 1703 (met een correctie in 1711-SA2546), 1734 (SA2549), 1751 (SA2555) en 1758 (SA2558) de 1000e penning (alleen voor de „rijken"). * In 1708 worden de namen van de mensen genoteerd wier huis is afgebrand, dus bijna alle inwoners van de stad (Oudarchief Gemeentehuis Hardenberg, K. Jongsma). * In 1711, bij de benoeming van Gerrit Bloemers als koster, lange lijsten met handtekeningen, evenzo in 1731, bij de benoeming van ds. Ter Poorten (Ridderschap inv. 1027). * In 1723/1724 hoofdgeld (SA2682), telling van de bewoners met opmerkingen over bijv. oude mensen, paupers of onvermogenden, soldaten, etc. * Extra lijst Verponding 1733; de oude registers zijn verbrand in het stadhuis. Behalve de bewoners worden ook de stukken grond onder stad Hardenberg genoemd. * In 1748 wordt er een telling gehouden. Nu worden alle mensen genoemd. Zelfs de kinderen worden gesplitst in ouder of jonger dan tien jaar. * In 1764, 1765 en 1767 hoofdgeld (inv. 2688/2694). Vooral de laatste, waarin ook de namen van kinderen worden genoemd, is interessant voor de genealoog). * In 1784 huisaanslagen in vier klassen (1 gld./16 stuivers/12 stuivers of 8 stuivers). Hierin kunt u mooi zien hoe riant uw voorouders woonden (Stadsresolutie in Gemeentehuis Hardenberg). In 1798 lijsten met stemgerechtigden (met geboorteplaats en leeftijd), ook in die tijd van Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap lijsten waarop u kunt zien of uw voorouders ook hun onveranderlijke afkeer van het stadhouderlijk bestuur, het federalisme, de aristocratie en de regeringloosheid betuigden. Behalve wanneer u een nazaat bent van Derk Jan Cremer of H. van Laar; zij waren befaamde aanklevers van Orange (Oranje) en aristocratie. * Volkstelling 1795 met beroepen. 127
* In 1814 weerbare mannen van 17 jaar en ouder, hun leeftijd, kinderaantal en beroep worden genoemd (ook in 1782 lijst met weerbare mannen). Als u van plan bent om naar het Rijksarchief te gaan, kunt u eventueel met mij contact opnemen i.v.m. carpool (tel. 05232-65829).
Huizen met een verleden: de winkel van Goris
C. Lina
Enige tijd geleden deed Frits Goris van „De Knipscheere" in de Voorstraat een ontdekking in zijn eigen huis. Onder zijn winkel en woning zijn namelijk grote gewelfde kelderruimten, die bij alle moderniseringen aan het huis in de oude toestand gelaten zijn. Men vindt dergelijke keldergewelven onder meerdere huizen in de Voorstraat. Sommige dateren uit zeer oude tijden, van vóór de brand in 1708, toen op 8 mei in twee uur tijd het stedeke Hardenberg een prooi der vlammen werd. Wanneer we in het restaurant „Kuma Novo", een Balkangrill-gelegenheid, langs een in de eeuwen uitgesleten stenen trap naar een prachtig keidergewelf afdalen, zien we dat de wanden bestaan uit eeuwenoude stenen van grote afmeting, die mogelijk behoord hebben tot de oude stadsmuren. Maar ook onder de muziekwinkel van Souman, bij Weitkamp en Goris vinden we keldergewelven die nog niet ten offer zijn gevallen aan de verbouwingen van winkels en woonhuizen. Frits Goris wist dat ergens in het achterste gedeelte van zijn huis een put moest zijn. Grootvader had daar weleens iets over verteld aan zijn vader. Ook Jan Sierink wist van het bestaan van een put, waaruit vroeger door middel van een pomp water werd gehaald. Men vertelde dat deze put altijd water bevatte, zelfs bij zeer grote droogte, als de Vecht, zonder stuwen en sluizen in vroeger dagen, bijna geheel droog stond. Sierink kon er iets van weten, want eertijds woonde loodgieter Sierink twee huizen verder in de Voorstraat. Sierink was niet alleen loodgieter, hij handelde tevens in artikelen die met zijn bedrijf in verband stonden. Maar ook voor kachels, ijzerwaren en hout kon je bij hem terecht. Bij het speuren in het achterste gedeelte van de kelder van Goris bleek dat in één hoek de vloer oneffen was. Dit werd veroorzaakt door de aanwezigheid van een loden buis in de grond. Gravend langs deze loden pijp, stuitte Goris op het grote ronde deksel, dat de put hermetisch afdichtte. Het bleek ondoenlijk het zware deksel te verwijderen, zodat Frits Goris besloot er een opening in te bikken. Nadat het hem gelukt was een gat in het putdeksel te maken, kon hij met behulp van een lamp in de gemetselde put kijken, die een middellijn had van ongeveer anderhalve meter. Toen het gruis van de doorbroken afdeksteen bezonken was, bleek de put water te bevatten, even helder als leidingwater. Tussen een glas leidingwater en een glas putwater was geheel geen verschil te zien of te proeven. De kelders onder het huis van Goris zijn de moeite waard om te bekijken. Van het voorste gewelf maakten we een foto. In die kelderruimte vinden we een stenen trap, die vroeger naar de winkel leidde, maar nu is afgesloten. In de achter128
De oude winkel van Goris., Grootmoeder staat hand in hand met het dochtertje van meester Klooster, die aan de Gramsbergerweg woonde. Aan de muur zien we oude reclameborden voor cacao en chocolade en voor Van Nelle's pakjes koffie. De stoepen waren ongelijk van hoogte.
Een keldergewelf bij Goris.
129
ste kelderruimte vinden we twee gemetselde bakken om eieren in te bewaren. De bakker kocht die eieren in een tijd dat ze goedkoop waren. Ze werden dan met kalkwater in de bak gedaan. Op die manier kon je „kalkeieren" langdurig bewaren. Jasper van Braam, die voordat grootvader Goris zich als bakker vestigde, in hetzelfde pand reeds een bakkerij had, deed dat op dezelfde manier. Zijn beide kinderen, Evert en Mietje van Braam, zetten het bedrijf voort. Ze verkochten ook kruidenierswaren en je kon er een borrel krijgen, maar dan moest je wel naar de kamer achter de winkel gaan, want Van Braam had geen vergunning om drank te schenken. Tegen Sinterklaasavond kneep men weleens een oogje dicht. De meeste bakkers maakten daar een gezellig gebeuren van. Je kon op die avond dobbelen of schieten om prijzen in de bakkerswinkels. Het was er dan ook druk van klanten en bezoekers, die allen wel graag een speculaaspop, een taart of een tulband wilden winnen. Later kwam bij enkelen ook de sjoelbak er nog bij. Voor hen die op zo'n gezellige avond iets wilden drinken, was er gelegenheid om een glaasje te nemen; niet in de winkel natuurlijk en met mate, want het moest genoeglijk blijven. De koele en droge kelderruimten waren bijzonder geschikt voor het opslaan van allerlei handelswaren. Schoenwinkelier Santman gebruikte zijn kelder om daarin laarzen en ander schoeisel te bergen. Het leer van de laarzen bleef daar soepel en goed bewaard. Goris had een gemetselde ijsbak in de kelder. IJs werd met een wagen gebracht, in staven van ongeveer één meter lengte. Vervolgens laadde de bezorger deze koude vracht op zijn schouder, die beschermd werd door een leren lap. Met zijn ijzige last daalde hij af in de kelder om de bak te vullen. De ijsstaven waren nodig voor koelingsdoeleinden en bij het maken van schep- en roomijs. Een moeilijke tijd brak aan voor grootmoeder Goris toen haar man Everhard, na een kortstondig ziekbed, bezweek aan de Spaanse griep. De vader van Frits Goris was toen nog maar acht jaar. Er was geen opvolger voor de bakkerij, zodat deze werd stilgelegd. De verdiensten moesten toen uit de kruidenierswinkel komen. Omdat de inkomsten daalden, nam grootmoeder kostgangers in huis. Eén ervan was kandidaat-notaris Holties, die later notaris werd te Groningen. Zodra de vader van Frits het kon klaarspelen, werd er weer brood gebakken bij Goris. Later volgde de jonge Frits zijn vader, de oude Frits, op in de zaak en na de oorlog kwamen er, maar nu niet meer klandestien als bij Van Braam, een lunchroom en een slijterij bij. Aan de jeugd werd veel ijs en patat gesleten. Wegens allergische aandoeningen en reumatiek van zijn vrouw Jo, veroorzaakt naar men meende door het bakkersbedrijf, besloot Goris van branche te veranderen. Een hele stap voor iemand die al zijn bakkersdiploma's, het banketbakkers-/kokdiploma en het slijtersdiploma bezat.... Frits moest weer aan de studie voor zijn nieuwe bedrijf. Ook voor zijn vader, die zo hard gewerkt had om de bakkerszaak weer op te bouwen, was het een moeilijke stap. Frits begon een zaak in naaimachines en stoffen, die we nu kennen als: „De Knipscheere". Loopt u ook nog eens door het smalle straatje tussen Otterman en Goris. U zult 130
Diep onder de vloer wordt het putdeksel opengebroken. Het metselwerk van de put.
131
dan achter het huis van Goris voor een verrassing komen te staan. Ondanks de ingrijpende restauraties van het huis zien we de achtergevel van een mooie boerenwoning! De meeste bewoners van de Voorstraat hadden naast hun normale bezigheden ook nog een boerenbedrijf. Zelfs dokter Van Riemsdijk, die op de plaats woonde waar nu het postkantoor staat, had een boerenbedrijf. Mensen die de dokter niet konden betalen, kregen geen rekening. Wel vroeg hij soms een tegenprestatie, bijvoorbeeld: helpen bij het hooien of de tuin omspitten. Tijdens de tweede wereldoorlog had Goris nogal eens onderduikers in huis. In zijn kelder maakte hij voor hen een schuilplaats achter een grote voorraad turf. Die turf was nodig voor de bakkersoven en de kachel. Bij gevaar doken de onderduikers weg achter een muur van turf, waar een ruimte voor hen was uitgespaard. Evenals in andere oude plaatsen zijn verhalen over onderaardse gangen ook te Hardenberg in omloop. Er is weleens driftig naar gezocht in het verleden, echter zonder resultaat. Die gangen zouden leiden in de richting van de Höftekerk, waar in de middeleeuwen een kasteel stond van de Utrechtse bisschop. Helaas wijst tot op heden niets op de aanwezigheid van dergelijke gangen. Wel jammer.
132
Een erepoort in Radewijk
Jan en Jannie Woertel
Niet alleen in Hardenberg was men bedreven in het maken van erepoorten, ook in Radewijk (Roke) maakte men een fraaie erepoort. Deze werd in 1945 gemaakt, ter gelegenheid van de verjaardag van Koningin Wilhelmina op 31 augustus. In Radewijk noemen wij zo'n erepoort een „boog". Deze boog stond over de Radewijkerweg, bij het huis van fam. Kampherbeek, no. 20 (nu mevr. Tjeerde). Een boog werd gemaakt door een buurtschap of een deel daarvan. BIJ een huwelijk was dit het werk van de jongeren in de buurt. Deze boog is gemaakt door enkele families die aan de Radewijkerweg wonen, o.a. fam. Kampherbeek, Hamberg en Woertel. Misschien waren er meer bij, maar dit is niet meer te achterhalen. Het ontwerp is van Bertus Kampherbeek en zijn vrouw Dine (allebei inmiddels overleden). Deze boog is aangebonden met dennegroen en groen van de jeneverbes. De letters „Oranje boven" en „Nederland herrezen" waren gemaakt van gevlochten haverstro. Soms werden de bogen ook aangebonden met bloeiende heide, die toen nog volop aanwezig was. Dat was ook een schitterend gezicht. De heide werd eerst gemaaid en daarna door de jongens met de vork op de wagen geladen. Achter in Radewijk werd bij het maken van zo'n heideboog, tijdens het laden van de afgemaaide heide, per ongeluk een adder mee opgeladen. Dit werd niet eerder ontdekt dan bij het afladen van de heide bij de boer op de deel. Dit was even schrikken, als je bedenkt dat het oppakken van de heide op de boerenwagens meestal door de meisjes met de blote handen werd gedaan.
133
Na de bevrijding
C. Lina
Na enkele spannende dagen in de maand april 1945, toen de Duitsers werden verdreven door de Canadezen en de Polen en onze bevrijders meer naar het westen trokken met hun pantserwagens, kwam op 6 mei de officiële capitulatie van het Duitse leger. De oorlog was voorbij, een oorlog die velen leed en rouw bracht. Toch wilde men uiting geven aan de blijdschap dat die boze droom voorbij was. De bevrijding moest dankbaar gevierd worden, kerkdiensten werden gehouden, vlaggen uitgestoken, erepoorten opgericht, optochten georganiseerd. Na de bange oorlogsnacht zou Nederland eensgezind aan een nieuwe toekomst bouwen. Ook in Hardenberg besloot men een optocht te houden in de maand mei. We zien hiervan een fragment op een foto, die gemaakt werd bij het notariskantoor op De Brink. Rechts zien we de tuin van de notaris, die voor hem aan de andere kant van de straat lag. Nu vinden we op die plaats het benzinestation van garage De Jong. Op de voorgrond beelden enkele Hardenbergers de terugkeer van Duitse soldaten naar hun vaderland uit, lopend, sommigen met oude fietsen, die in de laatste fase van de strijd door de Duitse soldaten zoveel gevorderd werden. Daarachter rijdt een imitatietank van de Canadezen met een bord waarop we de woorden „Verleden" en „Toekomst" ontwaren.
De Duitse uniformen die in de optocht gedragen werden, waren voor dat doel geleend in het krijgsgevangenkamp Erika. 134
Links met de damesfiets zonder banden zien we Antonie Santman, een bekend schoenhandelaar uit Hardenberg. Achter hem loopt Albert Breukelman, die als bouwvakker aan de wederopbouw van ons land werkte; daarachter marcheert Jan Bakker, die naar Zuid-Afrika emigreerde. In het midden met de herenfiets - ook al zonder banden, want die waren zelfs met bon al niet meer te krijgen - ontdekken we Jan Lotterman Jzn. Aan de fiets heeft hij een bord bevestigd met het opschrift: „De weg terug". Dit opschrift was geïnspireerd door het boek van Erich M. Remarque: „Der Weg zurück", waarin de zinloosheid en de uitzichtloosheid van het oorlogvoeren is uitgebeeld. Een boek dat door de nazi's in 1933 verbrand werd, omdat het zo anti-militaristisch was, terwijl de schrijver, Remarque, die uit Duitsland was weggevlucht, in 1938 het Duitse staatsburgerschap werd ontnomen. Lotterman kijkt alsof hij denkt aan de ellende van zo'n terugtocht. Achter hem zien we de winkelier Dick Steenwijk. Hoewel hij een gewonde Duitser met een arm in het verband uitbeeldt, loopt hij opgewekt in de optocht mee. Achter Steenwijk loopt Tinus Smit. Hij emigreerde later naar Canada. Zijn broer Bertus was garagehouder bij de Vechtbrug. Toen de Duitsers op vrijdag 7 april omstreeks zeven uur de Vechtbrug in de lucht lieten vliegen, veroorzaakte dat een grote ravage bij garage Smit. Geheel rechts, met de handen op de rug, omdat hij iets meezeult, zien we post-bode Lotterman uit de Achterstraat (later de Wilhelminastraat). Achter Lotterman loopt iemand met een helm op het hoofd, een voor mij onbekende. Wie kan ons zijn naam noemen? Achter hem, bijna nog onder de poort, zien we rechts Ger-hardt Sierink. Hij woonde in de Voorstraat naast de winkel van Trui Bosch. De namen van de „Canadezen", ook keurig in uniform, op hun geïmproviseerde pantserwagen weten we helaas niet. De Canadezen worden gevolgd door een wagen vol muzikanten, die na de oorlog hun instrumenten weer kunnen gebruiken voor het spelen van vaderlandse liederen. Kinderen lopen mee, vooral bij de pantserwagen van de Canadezen. Notaris Boodt heeft de vlag met de oranjewimpel uitgestoken.
Door de straten van Hardenberg rijdt na de bevrijding een prachtig versierde wagen met oranje sinaasappels en het veelkleurige Nederlandse wapen met het fiere: „Je maintiendrai". 135
Op de wagen valt met grote letters te lezen: „Wel gebogen, niet gebroken". Volgens kenners is dit een wagen van Freek Meijer uit het Oosteinde, die op deze manier bijdroeg aan de feestvreugde in het bevrijde Hardenberg.
Arbeidsomstandigheden in het veen van Stad- en Ambt-Hardenberg (II)
JanH.Kompagnie
(enquête naar de arbeidsomstandigheden in de veenderijen van NoordoostOverijssel rond 1890) De „jongeheer Van der Sanden" meet op We weten nu wat van het werk van de baggelaars en hoeveel ze daarvoor betaald krijgen. Kijken we nu eens naar de derde arbeider die die dag voor de commissie verscheen, een turfgraver nu, wiens getuigenverhoor opnieuw iets vertelt van de arbeidsomstandigheden in het veen. Het betreft hier Herman Brunink, die afkomstig is uit Stad-Hardenberg. Brunink werkt in de veenderij van de heren Van Roijen, waarvan de heer Van der Sanden, die straks nog aan het woord komt, rentmeester of administrateur is. De graaftijd heeft dit jaar ruim negen weken geduurd. Brunink heeft toen samengewerkt met een zwager van hem. Hij zegt dat men op één dag samen, als het heel goed gaat, 23, 24 stok kan graven. Het schepenladen, dat minder goed betaalt dan het turfgraven, hoeft hij tussendoor niet te doen, dat doen andere arbeiders, die in vaste dienst bij Van Roijen zijn. Brunink is in losse dienst. Hij meldt dat hij na de graaftijd soms nog weleens in de veenderij werkt, niet voortdurend echter, zoals de vaste arbeiders, die het gehele jaar door werk hebben. Na het graven werkt hij „hier en daar", zoals op dit moment „aan een dijkje", nadat er een doorbraak van de Vecht bij de grens is geweest. Het is heel moeilijk om het gehele jaar door werk te vinden. „Voor dat werkje hadden zich wel 200 liefhebbers gemeld", aldus Brunink. Hij verdient er echter niet veel mee. Fabriekswerk, dat is het zwaarst, maar betaalt het best. De vaste arbeiders van Van Roijen worden na de graaftijd beziggehouden met het droogmaken van turf, het afbonken en het graven van nieuwe wijken. De opmeting van het gegravene geschiedt door de onderbaas Roelof Scholten en „den jongeheer Van der Sanden". De stok is acht voet groot (1 voet is ruim 30 centimeter), zodat die stok 2,50 meter bedraagt. Er zitten geen koperen knopjes aan die stok, vertelt Brunink, 't is een eenvoudige lat, door de timmerman gemaakt, een zogenaamde roelat. Hijzelf kan ook precies nagaan wat hij elke dag aan werk verzet heeft. Een enkele maal is er verschil van mening met de onderbaas of met Van der Sanden jr. Is het verschil aanzienlijk, bijvoorbeeld een halve roede, dan wordt opnieuw gemeten. Dat zware werk, „dat knoeit een arbeider" Het loon dat Brunink ontvangt, wordt berekend per dagwerk of per stok. Er gaan 45 stok in één dagwerk, dat is een hoeveelheid werk dat door een ploeg gravers - vijf a zes man - in één dag kan worden verzet (of door één man in een werkweek van vijf a zes dagen). Het graafwerk wordt verschillend beloond. Zo wordt 136
17, 18 en 22 cent per stok verdiend. Het makkelijkste graven levert 17 cent op, zit het veen dieper en moet er meer worden gekruid, dan wordt 19 cent betaald. Het werk bij Van der Sanden lijkt veel op het werk in De Krim, alleen zijn daar de 1 turven gemiddeld 24 A palm lang en bij Van Roijen 24 palm. Dat maakt verschil voor het graven, zowel als voor het kruien. In De Krim werkte Brunink met een stok van 25 palm. Toen die stok daar op 25 palm kwam, is niet het loon verhoogd, maar juist verlaagd. De arbeiders verdienden toen daarna wel éénderde minder dan voorheen. De prijs van de turf die de verveners maakten, was toen ook wel gedaald. De verveners hebben de arbeiders dus van twee zijden „benepen"; het werk is immers verzwaard en het loon verlaagd. Men wordt doorgaans met 1 april door Van der Sanden aangenomen, dat hangt van het weer af. Dit jaar was het daarvoor pas half april. Dan ook wordt het loon bepaald. Er wordt alleen nog over dat loon geaccordeerd als het afwijkt van dat van het vorige jaar. Verleden jaar bijvorbeeld kwam er een cent per stok bij. Het loon wordt uitbetaald „aan het kantoor, dat naast de woning van den onderbaas gebouwd is". Men wordt in contant geld uitbetaald. Als ze het geld een uur of half uur eerder willen dan om drie uur of half vier (de normale betaaltijd), dan krijgt men een briefje mee voor „mijnheer". Men wordt weliswaar in Pruisisch geld betaald, maar men kan het op verzoek ook in Nederlands geld krijgen. De mark wordt op 60 cent berekend. Vroeger, toen de arbeidstijd wat langer duurde, verdiende Brunink weleens 255 gulden, wat nu de arbeiders niet meer maken. Brunink: „Dat het werk zwaarder geworden is, knoeit een arbeider nog meer, dan dat het loon verminderd is. De turf zit diep en aan alle kanten vast, wat erg ophoudt". Dat de stok langer en het loon lager werd, zal zo'n negen jaar geleden gebeurd zijn. In De Krim zit het veen wel wat dieper, dat geeft meer bijwerk, waarvoor twee cent meer gerekend wordt. Of de arbeiders het goed met de patroon kunnen vinden, vraagt de commissie. „Daar hebben wij geen klagen over", antwoordt Brunink diplomatiek. (wordt vervolgd)
Heemsenaren uit 1930
C. Lina
Dat het maken van poorten en erebogen bij gedenkdagen en nationale feesten ook in Hardenberg en omringende plaatsen veelvuldig voorkwam, blijkt uit oude foto's die we geregeld ontvangen. Onder zo'n erepoort staan meestentijds de bouwers ervan met de straat- en buurtbewoners, die de fotograaf de gelegenheid bieden hen te „vereeuwigen". Deze foto's bieden ons de gelegenheid iets over de mensen te vertellen die erop voorkomen, voor zover dat nog te achterhalen is. Oude foto's met naamloze personen verliezen onze belangstelling. We zien dan een curieus groepje mensen uit het verleden. Anders wordt het wanneer we de namen van hen die afgebeeld staan, kunnen noemen. Naast de genealogie van namen krijgen we een soort/beeldgenealogie. Nog interessanter wordt het wanneer we iets over deze mensen kunnen vertellen. Deze keer gaan we naar Heemse, waar in 1930 een erepoort opgericht werd ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van koningin Wilhelmina. De versiering van groene jeneverbestakken kapte men op het Hietveld. Het Hietveld lag bij de 137
Kleine Beltjes in de buurt van het midgetgolfterrein. Men haalde ook groen van de Rheezerbelten en uit Diffelen. Met vereende krachten werd de poort bij het landhuis Heemse opgericht. Wie zijn hier op de gevoelige plaat vastgelegd en wat weten we over hen te vertellen? 88
Van links naar rechts zien we afgebeeld: als eerste Willem Theodoor, baron van Ittersum, die in het landhuis Heemse woonde. Zijn vader was oud-burgemeester van Stad-Hardenberg en woonde tegenover zijn zoon op Welgelegen. Zijn broer Jan was inspecteur van de belasting te Almelo. Willem Theodoor was consul van de ANWB en belastingconsulent. Ook nam hij rijexamens af. Een rijbewijs was in die dagen niet zo moeilijk te verkrijgen. Zo weten we dat veehandelaar Kosse uit Slagharen als eerste een vrachtauto kocht te Coevorden bij Van Berkum. Daarvóór had hij nog nooit een auto bestuurd. Van Berkum gaf aanwijzingen hoe hij moest starten, schakelen en gasgeven. Kosse moest het maar eens proberen onder zijn toeziend oog. Al gauw achtte Van Berkum dat Kosse het wel onder de knie zou krijgen, „'t Gaat wel", meende hij, „oefen maar goed". Vervolgens schreef hij een rijbewijs voor hem uit en kon Kosse vertrekken met zijn nieuwe vrachtauto. Zo ging het ook vaak bij Van Ittersum in Heemse. Het verkeer was ook niet zo druk als in onze dagen en het woord verkeersfiles was een onbekend begrip. De jonker had een eigenaardigheid. Enkele malen per dag wisselde hij van kostuum. Je kon hem 's morgens tegenkomen met een knickerbocker aan en een bijpassend colbertjasje, een pet op het hoofd, voorzien van een ANWB-speldje, 's middags kon hij daaropvolgend verschijnen in een wandelkostuum of in een lange jas met hoge hoed en het was niet vreemd als men hem later op de dag in jagerstenue tegenkwam. Zijn lidmaatschap van de NSB wekte weerzin op bij de Heemsenaren. Als zodanig heeft hij niets ten nadele van zijn dorpsgenoten on138
dernomen. Na de oorlog werd hij opgepakt en overgebracht naar het kamp Hessum te Vilsteren, in de buurt van de uitspanning Madrid. Dit eerverlies was voor hem een zware slag, die hij niet te boven kwam. Zes weken later sterft deze deerniswekkende man. Rechts naast Van Ittersum zien we Hendrik Hamhuis. Deze timmerman-aannemer woonde op de hoek van de Esweg en de Hessenweg. Met Albert Hofsink van de Brandweg bouwde hij de Höftekerk. Als derde van links zien we Reindert Veldsink, de grootvader van Minie Veldsink, die getrouwd is met Gerrit Jan Kerkdijk. De Veld-sinks woonden achter de familie Kerkdijk. G.J. Ensing woonde achter het landhuis Heemse. Zijn zoon werkte op het notariskantoor. Op Welgelegen woont Willem, baron Van Ittersum. Hij was gehuwd met Theodora Wal-ter. Als zijn zoon Willem Theodoor trouwt, laat hij voor hem het landhuis Heemse bouwen. Ook de weide langs de Scholtensdijk en de woning van de familie Ensing be-hoorden bij het landhuis. Na Van Ittersum woonde daar burgemeester Van Oor-schot. Nu is de directeur van de Wavin, de heer H. de Kiewit, de bewoner. De vierde van links is Mans Dorman. Deze was koster en klokkeluider van de hervormde kerk. Hij woonde bij de kerk in het oude kostershuis, dat nu gerestau-reerd is en een andere bestemming gekregen heeft. Een nieuwe kosterswoning werd gebouwd in de tuin van Welgelegen. De volgende persoon is Ben den Engelse (zonder hoofddeksel). Hij woonde in het Weidehuis, waar vóór hem de heer Bruins resideerde. Bruins was kassier van de Boerenleenbank te Hardenberg. Later, na het vertrek van Den Engelse, wordt het Weidehuis een jeugdherberg. Den Engelse was leraar aan de landbouwwinterschool op De Brink, waarvan de heer Blok directeur was. Een broer van de graaf Van Rechteren, die zich wilde bekwamen in de landbouw, woonde bij hem op kamers. We zien vervolgens op de foto de landbouwer Jan Slotman. Hij was de grootvader van dominee J. Slotman. Naast hem staat Gerrit Veldsink, de zoon van Reindert Veldsink en een broer van Willem Veldsink. Gerrit Veldsink was boer en huisslachter. Om in de winter werk te hebben, leerde hij ook het klompenmakersvak. In de grote openluchtspelen „Hardenberg 600 jaar" en „Heemse 1813" bleek hij een goede toneelspeler te zijn. Als achtste op de foto zien we Hermannus Ensing, een ongehuwde oom, die bij Gerrit Jan Ensing inwoonde. Hij deed tuinmanswerk bij Van Ittersum en anderen. Naast hem komen we bij Hendrikus Ribberink, die rietdekker van beroep was. Hij trouwde met Hilligje Veldsink en woonde in het huis van de Kerkdijks, rechts van de baanderdeur. Ribberink was afkomstig uit Diffelen. Daarnaast zien we Albert Boers. Albert was zwak van gezondheid; hij had suikerziekte. Hij zette een boomkwekerij op, maar dit bleek te zwaar voor hem. Later werd hij meteropnemer om in zijn onderhoud te kunnen voorzien. Naast hem staat Derk Veldsink, 139
de vader van Siny Veldsink, die wij kennen uit haar verzorgde voordrachten en declamaties. Achter Derk Veldsink staat een onbekende. Daarnaast zien we Gerrit Willem Slotman, evenals zijn vader landbouwer van beroep. Hij is de vader van predikant J. Slotman. Daarnaast staat Gerrit Boers (met horlogeketting). Hij was kantonnier bij Rijkswaterstaat. Zijn vader werkte ook bij het onderhoud van de Vecht. Vervolgens komt Derk Zweers, een boerentimmerman, die werkte bij de aannemer Jan Meier. Hij was er vermaard om dat hij voor geen enkele hond bang was. De gevaarlijkste blaffers en bijters die op hem aanstormden, wist hij te kalmeren en gedwee te maken. Naast hem volgt Berend Boers. Deze woonde naast Welgelegen. Boers had in zijn boerderij een grote schouw (boezem noemde men die), waarin vlees, spek en worst gerookt werden. Oud-burgemeester Van Ittersum vroeg hem of zijn vlees ook in die schouw mocht hangen. Dat was afgesproken. Maar de verhouding verslechterde. Dat kwam mede door de hond van Boers, die naar de naam „Mie" luisterde. Naar gewoonte kwamen op zondagmorgen na het melken de buren die rondom Welgelegen woonden, allen nog op klompen en in hun werkplunje bij elkaar om een praatje te maken en nieuwtjes uit te wisselen. Ook werd er gedebatteerd. De oud-burgemeester was, net als de anderen, van de partij, ook op zijn klompen. Wanneer de toren negen uur sloeg, ging ieder naar huis om zich in het zondagse pak te steken en zich klaar te maken voor de kerkgang. Op één van die praatmorgens was Van Ittersum zo druk aan het redeneren, dat hij niet bemerkte hoe Mie een pootje ophief tegen zijn broekspijp en een plasje deed dat in de klompen van de oud-burgemeester terecht kwam. Het gesprek dat daarop volgde, werd bepaald onvriendelijk, vooral omdat men de vreugde van Boers over de prestatie van zijn hond van zijn gezicht kon scheppen. Enige dagen later was er weer onenigheid tussen de beide mannen, waarbij Boers zo boos werd, dat hij het huis in stormde, de worst, het spek en het vlees van de oud-burgemeester uit de wimme haalde en het allemaal in de tuin van Welgelegen gooide, roepend: „Daar heb je het spul, ik wil niks meer met je te maken hebben!" Van Ittersum besloot daarop om in Welgelegen een rookkast te laten maken, naast de schoorsteen. Een broer van Berend Boers was Gerrit Boers. Deze was getrouwd met een zuster van veldwachter Schuldink. Hij besloot om in Den Hulst een smederij te beginnen. Omdat hij niet veel geld bezat, zette hij zijn vrouw op de tram en ging zelf lopend naar zijn nieuwe woonplaats. Gerrit was een harde werker, die later een bloeiend touringcarbedrijf wist op te bouwen, de Gebo, zo genoemd naar de eerste letters van zijn voor- en achternaam. Naast Berend Boers zien we Gerrit Jan Kerkdijk. De vader van Gerrit Jan kwam oorspronkelijk uit Den Ham en werd opgenomen in het gezin Van Bruggen op de Achterbrink, toen hij twaalf jaar oud was. Bij Van Bruggen leerde hij metselen op het karwei. In 1890 koopt hij het huis van schilder Schriebels aan de Scholtensdijk. Nog lang bleef men hem Van Bruggen noemen. Gerrit Jan Kerkdijk trouwt met de zuster van aannemer Jan Meier. Zijn zoon Herman heeft belangstelling voor het boerenleven. Herman gaat werken bij lange Jan Zweers om ervaring op te doen. Naast het werken in de landbouw wordt nu ook de veestapel uitgebreid. 140
Herman koopt ook nog een paard. Naast Gerrit Jan Kerkdijk staat Roelof Slotman, de zoon van Jan Slotman, die ook op de foto staat. Hij was timmerman. Zijn zuster Geesje was getrouwd met de timmerman-aannemer Hamhuis, die aan de Esweg woonde, op de hoek van de Hessenweg. Roelof Slotman gaat in de avonduren aan de studie en komt later bij het kadaster. Hij woont nu in Middelburg in een bejaardencentrum. Als laatste op de foto zien we Evert Zweers, de broer van Derk Zweers. Evert was ongetrouwd en was een echte klusjesman. De zoon van Derk Zweers was de melkboer Albert Zweers. Hij woonde op de Norden. Derk en Evert waren trouwe marktbezoekers te Hardenberg en in de omgeving. Hun huis stond niet ver van „Het Vrèchien", waar nu de familie Vinke woont. De naam Vrèchien zou iets te maken kunnen hebben met het oude middeleeuwse woord vrechte, dat begrenzing of afsluiting van een erf of een stuk land betekende (van Heemse of van de marke?). In het dialect bestaat nog het woord vree; dat is een haag of omheining. Men zegt nog wel, in het voorjaar, voordat de koeien de wei ingaan: „Wi-j mut weer neudig an 't vrè'n" (het land afrasteren; rikken). Met deze opmerking sluiten wij onze bijdrage af. Deze kwam tot stand door me-dewerking van Gerrit Jan Kerkdijk, die gemeenteambtenaar was, en Hendrikus Ensing, die vroeger op het notariskantoor werkte. Nadat we de mannenfoto uit-voerig besproken hadden, bleek er ook nog een foto gemaakt te zijn met alle-maal vrouwen uit Heemse onder de erepoort. Of dit iets met emancipatie uit die dagen te maken heeft, kan ik u niet vertellen. Wij komen later op deze foto terug in ons blad.
Uit het leven van een joodse jongen in oorlogstijd (X)
Izak Kan
Die middag vertelt de onderwijzer aan Wind dat ik hoogstwaarschijnlijk maandag weg zal gaan. Maandagmorgen voel ik me echter niet goed en ga na een tijdje op te zijn geweest, weer naar bed. Dat komt wel heel slecht uit. Het is die dag 31 augustus, de verjaardag van de koningin en ik wil erg graag de radio horen, maar dit kan nu niet. Gelukkig komen ze 's avonds niet om me weg te brengen. De andere dag voel ik me veel beter en sta dan ook weer op. 's Middags vertrekken de loges. Ik heb de juffrouw gevraagd om een brief mee te nemen voor de familie Dikkers. Ik had beloofd nog eens iets van me te laten horen en de gelegenheid doet zich nu mooi voor. Ze wil dit graag voor me doen en ze zal de brief bij Dikkers afgeven. Misschien is het hierdoor dat ze iets is beginnen te begrijpen, want als we afscheid van elkaar nemen, zegt ze: „Sterkte, Johan!" 's Avonds krijg ik dan eindelijk de brief van thuis. Gelukkig is alles daar goed. M'n vader heeft alleen nog wat last van reumatiek, maar verder is er niets geen bijzonders. Ze zijn ontzettend blij dat ik bij zulke goede mensen ben terechtgekomen. Moeder schrijft dat getrouwde vrouwen nu ook worden opgeroepen voor de kampen. En verder dat Dajo ook gaat onderduiken. Hartie heeft zich belast met de afwikkeling der zaken met de Verwalter. Verder nog dat een neef van me uit z'n huis is gezet, omdat de Duitsers er beslag op hebben gelegd. Alles is dus goed thuis. Ik begrijp dan nog niet welk een dreigende voortekenen al deze berichten zijn. Hoewel ik weet dat de invasie dit jaar niet meer zal komen en de 141
oorlog dus nog minstens een jaar zal duren, ben ik toch vol goede moed dat we er ons met z'n drieën wel door zullen slaan. En hoewel de Duitse legers nog steeds verder in Rusland doordringen en hun grote aanval op Stalingrad gaan inzetten, Rommel gevaarlijk dicht bij Alexandrië en het Suezkanaal staat, verontrust me dit niet. Ik ben er nog steeds van overtuigd dat de geallieerden de oorlog zullen winnen, al zal het nog een behoorlijke tijd duren. Wanneer de onderwijzer 's avonds komt vertellen dat ze een plaats voor me hebben gevonden en dat ze me daar morgenavond zullen brengen, ben ik dan ook in de beste stemming. Als ik nog wat met hem praat, zegt hij eensklaps: „Je raadt nooit wie ik op 't ogenblik bij me thuis heb!" En als ik het niet kan raden, zegt hij fijntjes lachend: „Andries Kalter uit Nieuw-Amsterdam". „Hé, wat!", schreeuw ik hem bijna toe, „ik meen dat die allang in Engeland zit. Ik heb zelf iemand gesproken die zegt dat hij hem heeft weggeholpen". Hartelijk lachend zegt de onderwijzer dat hij al een paar weken bij hem thuis is. „Ik zou hem weleens willen spreken", zeg ik. „Ik denk dat hij morgenavond jou gaat wegbrengen. Maar je herkent hem vast niet, want hij heeft z'n haar nu heel anders en hij draagt nu een bril. Enfin, je zult hem wel zien, dus tot morgenavond". Andries Kalter. S. zou hem weggeholpen hebben. Alle verhalen van S. storten als een kaartenhuis ineen. Wat hebben we ons toch op de mouw laten spelden. Wat S. bewogen heeft om ons zomaar wat voor te liegen, is me een raadsel. Hij heeft misschien dergelijke verhalen horen vertellen en nu wil hij interessant doen. Maar hij begrijpt niet dat hij met mensenlevens speelt. Wat een geluk dat we niets op zijn voorspiegelingen gedaan hebben en uit het kamp zijn gevlucht. Waar men in deze omstandigheden toch niet overal voor moest oppassen. Ik zal het maar als een goede leer beschouwen, dan werpt dit geval toch nog enige winst af. De andere dag ben ik nogal zenuwachtig. Dat komt natuurlijk omdat ik weer over de weg moet. Maar ik hoor ook vervelende dingen over m'n lotgenoot, die een week tevoren bij me sliep. Hij kan het in huis blijkbaar slecht uithouden en fietst gewoon rond, zonder persoonsbewijs. Hij is ook al een paar keer bij Wind in de winkel geweest. De buurt begint er al over te praten en ongemerkt wordt er dan ook over mij gepraat. Het wordt dus werkelijk tijd dat ik hier wegga. Men blijft gewoonlijk niet zo heel veel langer dan een dag of tien ergens logeren. Om een uur of tien komt de dominee en hij vertelt dat hij een nieuw adres voor hem heeft gevonden. Hij was bij vier boeren geweest om te vragen; eerst bij de laatste is het in orde gekomen. Dat nu weer zoveel mensen van e.e.a. weten, is zeker niet bevorderlijk voor de veiligheid. Maar de dominee is allang blij dat hij onderdak voor hem heeft. „Die boerderij is erg afgelegen", zegt hij, „hij kan daar rondlopen zo veel als hij wil". En zo is het dan 's avonds om half tien opstappen. M'n kleren e.d. heb ik in een doos gepakt. Van mevr. Wind heb ik nog diverse toiletbenodigdheden gekocht, zeep e.d., nog vele waardevolle artikelen zonder bon dus. Met meneer Wind spreek ik af dat ik hem weleens brieven zal sturen, die dan via m'n vriend in Hardenberg naar m'n ouders zullen gaan. Ook zal hij tegen de herfst zorgen dat ik m'n overjas krijg. Als de onderwijzer komt, neem ik afscheid van familie Wind. Ik bedank hen voor het vele dat ze voor me hebben gedaan en vraag aan Wind of hij nog eens naar m'n oudelui wil gaan, hetgeen hij me belooft. Dan stappen we op en dan maak ik 142
hernieuwde kennismaking met de vrouw van de onderwijzer en met Andries Kalter. Even blijven we nog staan praten en dan rijden we weg. De onderwijzer rijdt een flink eind voor ons uit en wij houden hem goed in de gaten. Als er dan controle van persoonsbewijzen is, worden we bijtijds gewaarschuwd en kunnen dan nog terug. Praktisch kan ons dus niets overkomen. Verder moeten we erom denken dat we in Vriezenveen direct de eerste brug overgaan. Aan de andere kant van het kanaal is niet zoveel verkeer, daar is het dus veiliger. Ik herken die brug wel en ken de situatie aardig goed. „Zo", zegt Andries Kalter, „jij bent dus uit een kamp ontvlucht". „Ja", zeg ik, „we moesten naar Westerbork". „Gelijk had je. Je zou nu al in Polen gezeten hebben. Wist je wel dat ik ervandoor was?" „Ja, dat had ik al gehoord toen ik nog thuis was. Jouw vader was op een middag bij de Zilverbergs geweest en had het verteld. Maar ik dacht dat je in Engeland zat. Dat hebben ze me tenminste verteld". Andries lacht. „Ik heb zelfs iemand gesproken die beweerde dat hij persoonlijk je weg geholpen heeft. Het was een zekere S. uit Coevorden, hij zou mij ook weg helpen". „Nooit van gehoord", zegt Andries. „Hoe zijn ze eigenlijk achter die organisatie van jullie gekomen?" vraag ik. „Ja, dat is me ook nog steeds een raadsel. Toevallig was ik juist die dag dat ze me wilden halen, naar Den Haag en zodoende werd ik bijtijds gewaarschuwd. Onmiddellijk belde ik verschillende lui op, maar enkelen waren al opgepakt. Iemand in Haarlem die ik twee keer belde, sloeg m'n waarschuwing in de wind; nu zit hij in Assen. De stommeling. Ze hebben z'n hele huis overhoop gehaald, maar gelukkig niets gevonden. Nog twee of drie meer zitten in Assen, ook twee vrouwen. Maar die rotlui van de Gestapo hebben niets aan hen. De voornaamste dingen wist ik alleen, bijv. waar de financiën vandaan kwamen. De organisatie had vertakkingen in België en Frankrijk en wij hebben velen weggeholpen, maar nu is het jammer genoeg gebeurd. Gelukkig hebben ze me niet in hun vingers gekregen, ik zal wel flink oppassen dat ze me nooit krijgen, want wie weet wat ze met je doen om wat uit je te krijgen. En je kunt vooruit nooit weten of je wel of niet iets los zult laten. Daarom mag je daarginds waar je heen gaat, nooit mijn naam noemen". „Natuurlijk niet", zeg ik, „maar degene waar ik nu heen ga, kent je toch?" „Ja", lacht hij, „dat is vanzelfsprekend, als die me ook niet zou kennen? Dat is één van onze vaste medewerkers". Hij komt ons halfweg tegemoet rijden. „Stop eens", zegt hij dan, en vlug remmen we. „Het rode achterlichtje in de verte is verdwenen, dus moeten we even afwachten. De onderwijzer is ons een flink stuk voor geraakt", zeg ik, „we moeten wat aanfietsen, temeer daar we Vriezenveen naderen en er dus meer fietsers op de weg zullen zijn". Dan gloeit het rode achterlichtje weer aan en we vervolgen onze weg. „Wist je wel dat Henk Witvoet ook ondergedoken is?" „Nee", zeg ik, „waarom moest dat?" „Om dezelfde reden als ik, hij was ook bij onze organisatie. Je kent hem toch?" „Nou, of ik hem ken! Zit hij hier in de buurt?" „Ja, in Vriezenveen. Hij werkt daar bij een boer, op dezelfde manier als jij nu gaat doen". We passeren de eerste huizen van Vriezenveen. Voor mijn gevoel zijn we de brug die we over moeten, al gepasseerd, maar Andries zegt dat we er nog niet voorbij zijn. Als we midden in Vriezenveen zijn, weet ik zeker dat we de brug al gehad hebben. De onderwijzer rijdt nu dus aan de andere kant van het kanaal. 143
Enfin, we moeten niet zo ver meer van de tweede brug verwijderd zijn, laten we dus maar doorrijden. En jawel, als we de brug over zijn, zien we al gauw de onderwijzer aan de kant van de weg staan. „Jullie zijn, dunkt me, de tweede brug over gegaan, hè?" „Ja", zeggen we. „De andere kant was beter geweest. Het is nu kwart over tien, nog een kwartiertje rijden, denk ik". Verder gaat het nu. Het is flink donker geworden. De nacht maakt niet spraakzaam. Na een poos rijden stuiten we weer op de onderwijzer. „We moeten maar eens even wachten", zegt hij. „Dit is het punt waar we elkaar meestal ontmoeten". En zo wachten we een poosje. Als er in de verte twee fietsers aankomen die zonder licht rijden, stappen we weer op. Het zou politie kunnen zijn. Maar er is niets aan de hand. Even later stuiten we op degene die de begeleiding over zal nemen. We praten nog even, waarbij me nog eens weer op het hart gedrukt wordt nooit iets te zeggen. Dan fietsen we met ons tweeën verder. Nu en dan praten we wat. Ik vertel enkele dingen over m'n ontvluchting. We passeren Vriezenveen, waarna we weinig mensen meer tegenkomen. Even later verlaten we het kanaal. De streek begint te veranderen. Het wordt wat bosachtiger. Er komt mist opzetten en het begint wat frisser te worden. Half twaalf is het als we de stil geworden straten van het plaatsje Wierden doorfietsen. Voor een groot nieuw huis staan we stil. „Wacht maar even", zegt m'n begeleider. Ik maak het touw waarmee m'n bagage op de fiets bevestigd is, reeds los, maar als m'n begeleider weer naar buiten komt, blijkt dat we nog verder moeten. En even later zijn we er dan. Een hoekhuis met een tuintje opzij. We tasten naar de deur. Het is erg geheimzinnig in het donker. Op ons geklop wordt de deur open gedaan. Een portaaltje door en dan sta ik oogknippend in het felle licht. Aan een tafel zitten een vrouw en een jongen. De vrouw blijkt mevr. Lodeweges te zijn en de jongen is een lotgenoot van ongeveer mijn leeftijd. „De baas is nog op pad", zegt mevr. Lodeweges, „maar hij zal wel gauw komen". Als ik achterom kijk, is m'n begeleider verdwenen. We drinken een kopje koffie en even later verschijnt de baas; Lodeweges, de leider van de organisatie. Het is een man van middelbare leeftijd met een vastberaden gezicht. Hij wil direct m'n persoonsbewijs zien. Ik zeg dat de onderwijzer die al meegenomen heeft. Hij rommelt wat in een oude grammofoon, waaruit hij verschillende persoonsbewijzen haalt, waaronder ook het mijne. „Dan heb ik vergeten om het te veranderen", zegt hij, „maar dat gebeurt nog wel. En je krijgt ook een stamkaart, die je mij geregeld moet doen toekomen als er weer bonuitreiking is". Mevr. Lodeweges heeft intussen de bedden in gereedheid gebracht. „Je moet voor die paar nachten maar op de grond slapen", zegt ze. „M. slaapt op de divan". Ik zeg dat het best zal gaan en M. en ik verdwijnen in de aangrenzende kamer. En even later lig ik op de vloer met een paar dekens boven en onder me. Het is nogal hard, maar het zal wel wennen. (wordt vervolgd)
144
1994 11/1 RONDOM DEN HERDENBERGH Tijdschrift van de Historische Vereniging Hardenberg en Omgeving Lidmaatschap f 27,50 per jaar Bestuur:
Mevr. H. v.d. Anker-v.d. Brand te Slagharen, voorzitter W.B. Meijer te Kloosterhaar, secretaris/penningmeester J. Bruggers te Hardenberg, lid L. Bruins te Vroomshoop, lid F. Ekkel te Kloosterhaar, lid G. Gerrits te Hardenberg, lid Mevr. D. Hesselink-Zweers te Hardenberg, lid Mevr. G. Jonkhans-Kampman te Radewijk, lid Mevr. F. Kampman-Herbert te Oud-Bergentheim, lid Het adres van de secretaris/penningmeester is: Postbus 127, 7770 AC Hardenberg Telefoon secretaris/penningmeester: 05234-1249
Redactiecommissie: Mevr. D. Hesselink-Zweers J. Weitkamp C. Lina, eindredacteur Bruchterweg 17, 7772 BD Hardenberg, tel. 05232-61274
Bankrelatie: Rek.nr. 3849.47.824 bij Rabobank Hardenberg (Postrek. v.d. bank: 812263) Inhoud:
pag.
1. Van de redactie................................................................................
121
2. Plat ni-js ............................................................ J. Luisman-de Jonge
121
3. Bijna een halve eeuw geleden ............................................... C. Lina
122
4. Genealogie ................................................. Dinah Hesselink-Zweers
126
5. Huizen met een verleden: de winkel van Goris ...................... C. Lina
128
6. Een erepoort in Radewijk ............................... Jan en Jannie Woertel
133
7. Na de bevrijding ....................................................................... C. Lina
134
8. Arbeidsomstandigheden in het veen van Stad- en Ambt Hardenberg (II) .............................Jan H. Kompagnie
136
9. Heemsenaren uit 1930 ........................................................... C. Lina
137
10. Uit het leven van een joodse jongen in oorlogstijd (X) ......... Izak Kan
141
11. Van de bestuurstafel ........................................................................... omslag Het overnemen van artikelen of gedeelten daarvan uit dit tijdschrift mag alleen na daartoe verkregen toestemming van de redactie