Training Fotografie
1. Theorie camera’s 1.1 Soorten camera’s Je kunt verschillende type camera’s onderscheiden: 1. Compactcamera's Min of meer de standaard camera. Vaak zijn ze net te groot om in je broekzak te steken. • Erg eenvoudig in gebruik • Vaak gunstig geprijsd en daardoor een goede prijs/kwaliteitsverhouding 2. Ultracompact, design of broekzak camera De zeer compacte camera's hebben vaak een mooi en strak design. Ze zijn meestal iets duurder dan een compactcamera. • Mooi en strak ontwerp • Je steekt 'm zo in je broekzak • Tegenwoordig net zo goed als een compacte camera • Makkelijk in gebruik. 3. Mega- of superzoomcamera De digitale camera's met een groot zoombereik. • Hoogwaardige camera's met veel mogelijkheden • Geschikt voor actiefotografie • Nog steeds (redelijk) makkelijk te bedienen 4. Digitale spiegelreflexcamera's (dSLR) Camera waarbij lenzen verwisseld kunnen worden en je de instellingen volledig in eigen hand hebt. • Veel opties en mogelijkheden • Zeer hoogwaardige beeldsensor • Volledige controle en creatieve vrijheid 1.2 Licht Fotograferen is het vastleggen van licht. Ieder soort licht heeft een bepaalde kleurtemperatuur, zo kun je merken dat het licht ‘s morgens en ‘s avonds anders is dan op de dag. Hoeveel licht er op je ‘film’ komt hangt af van 3 factoren: 1. Sluitertijd 2. Diafragma 3. ISO- waarde We noemen dit de belichtingsdriehoek.
1.2.1 De sluitertijd De sluiter van je camera bevindt zich in de body. Druk je op de ontspanknop dan bewegen er heel snel ‘gordijnen’. Hoe langer de ‘gordijnen’ open zijn hoe meer licht er op je ‘film’ valt en hoe sneller ze dicht gaan des te minder licht valt er op je ‘film’.
1.2.2 Diafragma Het diafragma bepaalt hoeveel licht er op de lichtgevoelige chip valt. De hoeveelheid licht wordt aangegeven met een f-reeks. Het kleinste getal (f 1.2) heeft de grootste opening. Iedere stop hoger laat minder de helft minder licht door. Het diafragma wordt vooral gebruikt voor het regelen van de scherpte diepte. Hoe kleiner je diafragma (hoe groter de opening), hoe meer scherpte diepte je krijgt. 1.2.3 ISO-waarde Bij een analoog toestel wordt een film (rolletje) gebruikt op het beeld vast te leggen. De film is lichtgevoelig. Deze lichtgevoeligheid wordt uitgedrukt in de zogenaamde ISO-waarde. Hoe hoger het getal, hoe sneller de film op het licht reageert. Een ISO -100 heeft dus 2x zoveel licht nodig dan een ISO - 200. Bij de meeste digitale camera’s kun je je ISO instellen. Het nadeel van een hoge ISO is dat de film korrelig wordt. In sommige gevallen is dat wenselijk maar vaak wil je een scherpe foto.
2.Foto’s maken Een foto maken kan iedereen, maar een goede foto maken is een kunst. Wat een foto een goede foto maakt is een combinatie van: ✦Gekozen onderwerp ✦focus ✦belichting ✦scherpte- diepte ✦compositie 2.1 focus 2.1.1 autofocus Een mooie foto is een scherpe foto. Nu is het niet altijd wenselijk om alles op je foto scherp te hebben (bij portret fotografie is een wazige achtergrond heel mooi). Maar hoe bepaal je nu wel deel van de foto scherp moet worden gesteld? Een camera heeft daarvoor twee functies: Manuel focus = handmatig instellen autofocus = automatisch instellen Een camera heeft zo genoemde focus punten. Hierop kun je zien waar je camera op scherp stelt. Dit kun je zien als je de ontspanknop half indrukt. Soms stelt je camera scherp op een punt wat jij juist niet scherp wil hebben of andersom. Je kunt dan je ontspanknop half ingedrukt houden en je compositie nog wat verplaatsen. 2.1.2 vast houden camera Als je een camera verkeert vasthoud kan het betekenen dat je tijdens het fotograferen zelf beweegt. Hierdoor kun je ook een bewogen foto krijgen. Hieronder zie je hoe je een camera op de juiste manier moet vasthouden. Je kunt ook gebruik maken van een statief of een vast object (oa een muur) om je camera op te steunen.
2.2 Belichting Een van de belangrijkste onderdelen van fotografie is de belichting. Een goede belichting geeft het beste de sfeer weer van een foto. De meeste camera’s hebben een automatische lichtmeter die de juiste instellingen doorgeeft aan je camera. Je sluitertijd en je diafragma bepalen hoeveel licht er op je film valt. Je sluitertijd bepaalt de tijd dat het licht op je film valt en het diafragma regelt de hoeveelheid licht. Je moet dus met fotograferen gebruik maken van het licht. We kennen hierbij twee soorten licht: ✦Daglicht (buiten) ✦kunstlicht (studio) Ook de positie van het licht bepaalt hoe de sfeer van een foto. Zo lijkt het vaak ideaal om in het felle zonlicht te fotograferen, maar directe zonlicht zorgt ook voor harde schaduwen. We hebben verschillende lichteffecten: ✦meelicht (= licht komt van voren) ✦strijklicht (= licht komt vanaf de zijkant) ✦tegenlicht (=licht komt van achter)
2.2.1 flitslicht Soms is er onvoldoende kunst- of natuurlijk licht om mooie foto’s te maken of zijn er te harde schaduwen om een mooie foto te kunnen maken. Op zo’n moment maken we gebruik van een flitser. Een te sterke flits maakt je foto ‘plat’ of te licht, daarom maak je gebruik van een invulflits. Het natuurlijke licht wordt niet overheerst en de hinderlijke schaduwen worden opgevuld.
2.2.2 studioverlichting Als fotograven hun belichting volledig willen beheersen maken ze gebruik van een studio. Dit hoeft niet perse een aparte ruimte te zijn, veel fotograven hebben een thuisstudio. In een studio kun je je foto precies krijgen zoals je hem hebben wilt. Denk daarbij aan licht, achtergrond, vloer etc.
Omdat je geen gebruik maakt van daglicht wordt er in de studio gebruik gemaakt van studioverlichting. Ook hier geldt de positie van je lampen bepalen de belichting.
2.3 compositie Compositie is de manier waarop het onderwerp van de foto op het vlak geordend is. Je moet hierbij letten op: ✦De regel van derde ✦Kadering ✦Perspectief 2.3.1 Regel van derden Veel hobby fotografen plaatsen hun onderwerp precies in het midden. Hierdoor komt je onderwerp wel naar voren maar het levert wel een saaie foto op. Bij de regel van derde worden er lijnen getrokken op 1/3 en 2/3 van de horizontale en verticale as. De regel is dat je je onderwerp op een of meerdere van die kruispunten moet zetten.
2.3.2 Kadering Het kader is de uitsnede van het onderwerp. Je foto is altijd bij te snijden maar vooraf is het wel goed om te letten op je kader. Het gaat bij het kiezen van de kader over afstand. Door bewust te kijken en de juiste afstand te kiezen maak je mooiere foto’s Je kunt kiezen uit: ✦close-up ✦dichtbij ✦medium ✦totaal
2.3.3 Perspectief Je perspectief is het standpunt waaruit je een foto maakt. Je moet hierbij wel letten op het onderwerp. Een foto wordt bijna nooit vanuit staande positie genomen. Vaak moet je door je knieën of een ladder op.
3. bewerken 3.1 Formaten Alle afbeeldingen zijn opgebouwd uit puntjes (pixels). Dit betekent dat de afbeelding die je bewerkt in Photoshop korrelig wordt als hij wordt vergroot. Daarom fotograferen fotografen vaak in een RAW-formaat. Een RAW-bestand bevat de oorspronkelijke (ruwe en onbewerkte) gegevens en geeft daardoor de fotograaf met bewerken nog de volledige vrijheid. Het nadeel is dat een foto heel erg groot is (waardoor je dus minder foto’s kan maken of een groot geheugenkaartje moet gebruiken) en je hebt speciale bewerkingsprogramma’s nodig op je foto’s te kunnen bewerken en exporteren. Twee van de meest gebruikte programma’s hiervoor zijn: 1. Photoshop 2. Lightroom 3.2 Inleiding Photoshop 3.2.1 Functies van Photoshop Photoshop is een programma voor het bewerken van afbeeldingen en foto’s. Het programma is een onderdeel van Adobe creative suite (CS). Met Photoshop kun je een afbeelding retoucheren (bijwerken), speciale effecten toepassen, stukjes uit een afbeelding in een andere afbeelding zetten, kleuren bijstellen of teksten invoegen. 3.2.2 Het scherm Al je in Photoshop wil bewerken zijn er 2 opties: Je bewerkingen in RAW- formaat of bewerken in een ander formaat. Photoshop herkent automatisch welk scherm hij moet openen.
(Photoshop beginscherm)
(Photoshop beginscherm RAW- Formaat)
3.2.3 Het Raw beginscherm Wanneer je een RAW-foto opent kom je automatisch in het beginscherm voor RAW. Met RAW kun je alles nog aanpassen, vandaar dit scherm. Het heeft de volgende functies: Temperature/tint = een foto warmer of ouder maken. Exposure = een foto lichter of donkerder maken Contrast = een foto meer of minder contrast geven Highlights = een foto meer of minder highlights geven Shadows = een foto meer of minder schaduwen geven Whites = meer of minder wit-tinten Blacks = meer of minder zwart-tinten Clarity = Een foto scherper of onscherper maken Viberance/Saturation = een foto meer of minder kleur geven Omdat Photoshop niks in je foto verandert maar er een bestand naast maakt waar jouw aanpassingen op staan ben je nooit je officiële bestand kwijt en kun je altijd je XMP. bestand weggooien en opnieuw beginnen.
Oefening 1: 1. Open het bestand IMG_8598.CR2 2. Maak met behulp van de functies in het RAW-scherm de foto goed. 3. Klik op de knop open Image (nu wordt het beginscherm van Photoshop geopend) 3.2.4 Bestanden opslaan Als je foto’s bewerkt zijn in je RAW-scherm heb je twee opties: 1. Opslaan 2. Openen in Photoshop Als de foto verder geen verbetering nodig heeft kun je de foto opslaan. Je gaat dan naar Save Image (links onder). Zorg daarbij altijd voor de volgende punten: Select folder = selecteer een map waarin jouw foto opgeslagen kunt worden (save in same location) File extension = .JPG Quality = Maximum 12 Wanneer je foto wel nog verder bewerkt moet worden kies dan voor de knop Open Image. Je komt dan automatisch in het Photoshop beginscherm.
3.2.5 Tools In Photoshop zitten heel veel hulpmiddelen voor het bewerken van foto’s (of maken van afbeeldingen) We lopen ze allemaal even na. Vergeet niet dat in alle hokjes vaar een driehoekje onderin de hoek staat er meerdere acties mogelijk zijn.
1.De aanwijzer 2.Selecteer een rechthoek/ variaties 3.Lasso Tool/ variaties 4.Magic wand/ Quick selection 5.Crop / variaties 6.Kleuren pipet 7. Spot healing brush / patchtool/ content-Aware move tool / red eye tool 8.Brush tool/ variaties 9.Clone stamp / variaties 10. History brush 11.Gum 12.Vul kleur / gradient 13.Verscherpen/ vervagen/ uitsmeren 14.Dodge tool, burn tool, sponge tool 15.Pen 16.Tekst 17. Selection tool 18.Lijn trekken 19.Hand tool 20.Vergroten 21.Kleur
3.2.6 Selecteren in Photoshop Een van de belangrijkste vaardigheden bij het werken met Photoshop is het selecteren. In Photoshop zijn er meerdere manieren om iets te kunnen selecteren. 1.Je Lasso Tool (en variaties) = Daarmee kan je een lijn trekken rondom het voorwerp. Dit is vaak lastig omdat je heel precies op het lijntje moet zitten en dat lukt niet altijd met je muis. 2.Quick selection tool = Door met je muis over datgene heen te gaan wat je wilt selecteren, selecteer je. Je kunt ook dingen van je selectie afhalen of erbij doen.
3. Magic wand tool = Deze selecteert alles van dezelfde kleur. Heel gemakkelijk als je dus bijvoorbeeld wit van een afbeelding weg wilt hebben, maar lastig bij foto’s.
Oefening 2: 1. Open het bestand IMG_8598.CR2 wat je bij oefening 1 hebt verbeterd. 2. Selecteer tijgertje met de quick selection tool 3. Druk dan op Cntr J (Tijgertje is dan in een andere laag geplaatst) 4. Maak nu een nieuwe laag aan en kopieer daar achtergrond.JPG in. 5. verplaats tijgertje zo dat het net lijkt alsof hij voor een muur staat.
3.2.7 Retoucheren Retoucheren is het repareren van vlekjes of onzuiverheden. Photoshop heeft veel handige tools om foto’s gemakkelijk te kunnen retoucheren. Het mooie van deze tools is dat ze rekening houden met de eigenschappen van het gebied waarover heen ‘geschilderd’ word. 1.Spot healing brush = Kleine vlekjes van de huid kunnen worden geretoucheerd 2. Patch tool = grotere onzuiverheden, zoals donkere kringen onder je ogen, kunnen worden geretoucheerd.
3.2.7.1 Filters In het bewerken van foto’s worden vaak filters gebruikt. Filters leggen een laagje over je afbeelding waardoor je oneffenheden kunt vervagen of mooie dingen juist naar voren kunt laten komen. De meest gebruikte filters zijn: Blur = wordt gebruikt om een huid te vervagen Liquify = daarmee kun je iemand dunner of dikker maken Sharpen = daarmee kun je aspecten verscherpen.
Oefening 2: 1. Ga naar http://www.youtube.com/watch?v=ezUNHY4ujUA en bekijk het filmpje over retoucheren. 2. Zoek een grote afbeelding van jezelf of van een celebrity en retoucheer deze.