1 Samuël 15:1-8 (Amelek) Toen na de tweede wereldoorlog voor het eerst een delegatie van de Duitse regering naar Israël kwam, had een aantal Israëli’s op een muur geschreven: ‘Gedenk wat Amelek u heeft gedaan.’ 1 Samuël 15 is een van de moeilijkste bijbelgedeelten om in deze tijd te lezen. Dat is ook wel eens anders geweest. Er waren tijden en er zijn plaatsen waar mensen niet gek opkijken van dit soort bijbelteksten en verhalen. Meestal waren dat tijden en zijn dat mensen die uit eigen ervaring weten wat geweld is en er de dupe van zijn. Maar voor ons is het moeilijk. Net als bijvoorbeeld psalm 139, een prachtige psalm – U kent mij, U doorgrondt mij, U weet het als ik zit of sta – tot die laatste verzen: ‘Zou ik niet haten wie u haten, HEER, niet verachten wie tegen u opstaan?’ Het lijkt slecht te rijmen met wat Jezus leert en doet: bidden voor zijn vijanden. Ik wil hier vanmorgen, aan tafel met u, met jullie over nadenken. Wat vraagt God eigenlijk van ons? En dan beginnen we bij Saul. Wat vraagt God eigenlijk van Saul? Saul krijgt van Samuël (van God) de opdracht om de Amelekieten te verslaan. Om hen uit te roeien. Met man en vrouw, en kinderen, en zuigelingen, en schapen, kamelen, runderen en ezels. Amelek moet in de ban. In de ban, dat betekent: alles moet aan de HEER gewijd worden. Niets ervan mag blijven bestaan. Ook niet voor jezelf, als buit. Een heilige oorlog dus eigenlijk. Een soort jihad. Waarom is dat? Amelek staat in de Bijbel voor alles dat kwaad is. Echt kwaad. In Genesis 36 lezen we dat Amelek één van de stadsvorsten is in Edom. Een nakomeling van Esau, Jakobs oudere broer. Misschien denk je ‘nou én?’ Maar dat is veelzeggend. Want Esau was degene die Jakob haatte omdat God Jakob verkoos en Esau niet! En zo is het altijd gebleven. Die haat tegen Gods verkiezingswerk. De haat tegen zijn verlossingswerk. Dát is Amelek. Amelek groeide uit tot een volk dat later Israël bij zijn uittocht uit Egypte in de rug aanviel. In de achterhoede, waar de ouderen van dagen en de kinderen liepen. Dat is de geschiedenis van de strijd waarin Mozes zijn armen omhoog moest houden (Exodus 17).1 Amelek staat steeds weer op in de geschiedenis. In het bijbelboek Esther, bijvoorbeeld, was Haman – degene die het plan bedacht voor de totale vernietiging van de joden – genocide – een nakomeling van Agag! 1
Verder zegt Mozes tegen de Israëlieten in Deuteronomium 25:17-19: ‘Vergeet niet wat de Amalekieten u hebben aangedaan tijdens uw tocht uit Egypte.’ Later zegent Bileam, een niet-Israëliet, Israël en zegt over Amelek dit: ‘Amalek, vooraanstaand onder de volken, zal ten slotte volledig te gronde gaan.’ (Num. 24:20).
Israël: dat is Gods verlossingswerk. En Gods verlossingswerk, dat zijn wij, hier aan tafel. Geroepen uit de duisternis. Om God te dienen. Maar er is ook een andere werkelijkheid. Dat is Amelek. Dat is het werk van de tegenstander, die rond gaat als een brullende leeuw en erop uit is om Gods verlossingswerk te vernietigen. Het werk dat wij hier aan tafel vieren. Er is er één die er alles voor zal doen om dat kapot te maken. Gedenk wat Amelek u heeft gedaan. En bedenk wat het God kost, dat wij hier aan tafel zitten. Hoe waardevol dat is. Deze gemeenschap, in het gebroken lichaam en het vergoten bloed van onze HEER.
1 Samuël 15:9-23 (waarom Saul de kans liet liggen) Saul krijgt de kans om Amelek – de vleesgeworden macht van het kwaad – met wortel en tak uit te roeien. Zoals God eerder de farao met zijn soldaten deed verdrinken in de Rietzee. Saul mocht Gods verlossingswerk een stukje dichterbij brengen. Ik vroeg net: wat wilde God eigenlijk van Saul? Nou dat: Gods verlossingswerk dichterbij brengen. Het valt op dat deze test veel makkelijker is dan die van hst. 13. Militair gezien: Saul heeft als veldheer / tacticus geen enkele moeite met Amelek. Maar ook geestelijk. Niet alleen brengt Samuël deze boodschap over namens God, Mozes had dat in het verleden ook gezegd. Zelfs Bileam had erover geprofeteerd. Er kon dus geen twijfel over bestaan dat dit is wat God wilde. En toch doet Saul het niet. En daarmee laat hij zien dat de Messias niet zomaar iemand is die opkomt uit mensen. Dat de gehoorzaamheid die God van ons vraagt geen eigenschap is van mensen. Dat ook ík de messias niet ben. Het leek een kleinigheid. Alles vernietigd, behalve koning Agag en wat schapen en koeien. Saul is de man die alles mee had en die zo goed begon. Maar zijn verhaal is dat hij vaak nét niet doet wat God van hem vraagt. En dat is ook mijn verhaal. Samuël confronteert hem met zijn eigen bescheidenheid (vers 17). Je mag dan zeggen dat je klein bent in je eigen ogen, maar Saul, je staat wel aan het hoofd van Israël! Het verschil tussen Samuël en Saul is dit: Saul heeft geen besef van God. Hij is niet met zijn hart bij de HEER. Ten diepste leeft hij voor zichzelf. Saul heeft geen oog voor Gods verlossingswerk. Want dat is Israël. De mensen hier om tafel zijn niet zomaar een paar mensen. Dit is Gods verlossingswerk. Zie je dat? Ben je met je hart bij de Heer en bezig met zijn plan? Zoals Samuël. Samuël schreeuwt de hele nacht tegen de HEER. Want hij is wel met zijn hart bij God. Dat vrederijk. De messias. Het kon allemaal weer van voor af aan beginnen. Samuël is met zijn hart bij de HEER en bij zijn verlossingswerk. Israël, dat is: Gods verlossingswerk. Dat is bedoeld tot zegen van de volken. Want Gods werk moet verder, de wereld door! Had Saul dát had maar ingezien – het grote plaatje en zijn rol daarin – was hij God maar gehoorzaam geweest …
Maar Saul wordt beheerst door een andere geest. De geest van het volk dat hij bestrijdt zit ook in zijn eigen hart. Samuël zegt tegen Saul dat ongehoorzaamheid net zo erg is als toverij. Letterlijk staat er: ongehoorzaamheid ís toverij! Ongehoorzaamheid is beheerst worden door andere geesten.2 God wil iedereen en ons allemaal aan deze tafel beheersen door zijn Geest. Hij wil dat we met ons hart bij Hem zijn. Bij zijn volk. Bij zijn plan. Bij Gods verlossingswerk, dat verder moet. Hoe doe je dat? Wat wil God van óns? God vraagt eenvoudige gehoorzaamheid, geen vrome praatjes. Een gebroken hart, dat vergeving zoekt. Een wil, die erop gespitst is te luisteren naar wat God wil. En handen die jeuken om te doen wat God vraagt. Dat is de bedoeling van Gods verlossingswerk. Daarvan getuigt dit brood. Het is een oproep tot een hartelijke bereidheid om nu Hij zijn leven voor ons gegeven heeft, voortaan voor Hem te leven. Met ons hart bij Hem te zijn.
2
Het is dan ook een kleine stap van hier naar Endor, waar we Saul later tegenkomen om de geest van Samuël te raadplegen.
1 Samuël 15:24-35 (tolerantie) Ongehoorzaamheid is net zo erg als toverij. Het is beheerst worden door een andere geest. De geest van Amelek, van de tegenstander. Van Saul. Terwijl de Geest van God ons vol wil maken van zijn plan en steeds meer van harte bereid maakt om zijn wil te doen. Ik zei net dat dit een moeilijk bijbelgedeelte is om te lezen. Het lijkt slecht te rijmen met wat Jezus leert en doet: bidden voor zijn vijanden. Toch liggen 1 Samuël 15 en het Nieuwe Testament in elkaars verlengde. God vroeg van Saul om oog en hart te hebben voor zijn verlossingswerk en geen medelijden te hebben voor de macht van het kwaad. Dat heeft Jezus gedaan als geen ander. Hij heeft óns geleerd te bidden voor onze vijanden, maar niet voor de duivel: verlos ons van de boze! Tegelijk leren we van Saul dat de macht die hij bestrijdt, in zijn eigen hart zit. En in ons hart. En dat daarom Jezus moest komen. Geboren uit de maagd Maria, maar ontvangen van de Heilige Geest. Iemand met een zuiver hart.3 Nog één keer Saul en Samuël tegenover elkaar. Steeds weer voel ik bij mezelf de neiging om voor Saul te kiezen. Hij is het meest herkenbaar. Hij lijkt ook de tolerante van de twee. En Samuël de godsdienstfanaticus. Zeker wanneer de oude Samuël zich geen twee keer bedenkt en Agag van zijn hoofd ontdoet. Maar God ontmaskert de tolerantie van Saul als een houding die halfslachtig is. Van iemand die het op een akkoordje gooit met de macht van het kwaad. Zo iemand speelt met vuur. Waarom zeg ik halfslachtigheid? Als Saul vergeving vraagt lezen we een paar zinnen verder waar hij écht op uit is: dat Samuël hem tegenover de leiders van het volk niet afvalt, op zijn eigen eer dus. Samuël maakt duidelijk dat met twee dingen niet te spotten valt. Niet met God. En niet met de macht van het kwaad. Wat wil God van óns? Geen heilige oorlog zoals van Saul. Of ja, toch wel. Eentje tegen de macht van het kwaad in ons eigen hart. God vraagt van ons om vol te zijn van deze maaltijd. Van zijn verlossingswerk. Om te bidden voor mijn vijanden. En de komst van zijn koninkrijk. In het besef dat in Gods plan de fanatiekste aanhanger van het kwaad de grootste volgeling van Jezus kan worden.
3
In 1 Samuël 16 vers 7 zegt God tegen Samuël over David: ‘Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart.’
Dat betekent niet dat ik het met slechte mensen moet samenwerken. Of mag toegeven aan mijn eigen slechte neigingen. Ik hoef niet samen te werken met Saulus. Maar ik mag wel bidden dat hij een Paulus wordt. Tot slot. Saul en Samuël hebben elkaar hierna nooit meer gezien. Tot groot verdriet van Samuël. En van God. Maar Gods verdriet betekent niet dat Hij van zijn besluiten terugkomt. Twee teksten, één over Gods spijt en één over Gods onveranderlijke voornemen in één hoofdstuk. Dat is bijzonder en geeft aan dat wij het één niet tegen het ander kunnen uitspelen. God heeft een plan, waar Hij niet van afgebracht kan worden. Met of zonder Saul. Met of zonder iedereen die hier aan tafel zit. Dat is een waarschuwing. God vraagt gehoorzaamheid. Maar dat is ook mooi. Want bij God is altijd vergeving en verlossing. Dat is zijn plan. Laat ieder die dat ziet stil zijn van diep ontzag en hopen op de Heer (ps. 40) Israël: hoop op God!