les
1 Monnikenwerk 4 Waar of niet waar? Zet een kring om de goede letters. waar niet waar
K
O
R T
E N
M
K
N O O
S N E
L
I
In de ziekenzaal werken verpleegsters. Jorik weet eerst niet waar hij is. De vader van Jorik is een horige van het klooster. Jorik is na een paar dagen weer beter. Monniken bidden de hele dag. Monniken maken zelf medicijnen. Alle monniken in het klooster schrijven boeken over. Bij het klooster hoort een boerderij.
Met de letters waar een kring omheen staat, kun je een woord maken. Welk woord?
KLOOSTER Welk woord kun je maken met de andere letters? 1 Jorik heeft een ongeluk gehad. Wat is er gebeurd? Zet een kruisje voor het goede antwoord. Hij heeft met een monnik gevochten om een appel. x Bij het plukken van een appel is hij uit de boom gevallen. Door te werken zonder pet heeft hij een zonnesteek opgelopen. Hij heeft met zijn sikkel in zijn been gehakt.
MONNIKEN 5 Voordat Jorik met de broeder gepraat heeft, is hij bang voor hem. Waarom is Jorik bang?
Jorik is bang dat hij straf krijgt van de broeder, omdat hij een appel van het klooster wilde stelen.
2 Wat mankeert Jorik?
Hij heeft pijn aan zijn been en aan zijn hoofd. 3 Hoe zou het komen dat Jorik aan het begin van het verhaal niet goed weet wat er met hem gebeurd is?
Hij is nog helemaal versuft door de val. Misschien heeft hij een hersenschudding.
6 De broeder vertelt wat de monniken in het klooster allemaal doen. Zet kruisjes voor de goede zinnen. Ze houden zich bezig met het drukken van boeken. x Ze verzorgen de zieken. x Ze bakken brood. Ze oefenen in zwaardvechten. x Ze verzorgen de dieren. Ze geven les op de scholen. x Ze verbouwen groenten en fruit.
5
Bij de tijd groep 7, kopieerblad bij blok 2
© Malmberg, ‘s-Hertogenbosch
les
1 Monnikenwerk 3 6 4
9 2
8
7 Dit is het klooster waar Jorik verpleegd werd. Zet de cijfers op de goede plaats in de tekening. 1 kruidentuin 2 kerk 3 stallen 4 akkers 5 slaapzaal 6 bibliotheek 7 ziekenzaal 8 boomgaard 9 bakkerij 8 Jorik denkt na over het leven van de broeders. Wat lijkt hem het moeilijkst in het leven van een broeder?
Dat je ’s nachts je bed uit moet om te bidden. 9 ‘Als je broeder wilt worden, moet je er bijna alles voor opgeven,’ zegt de broeder. Aan welke twee belangrijkste regels moet je je houden? Zet kruisjes voor de goede antwoorden. x Je mag niet trouwen en geen kinderen krijgen. Je mag niet op het land werken. Je moet de hele dag bidden. x Je moet al je bezittingen inleveren.
5
1
7
10 Wat denk je dat Jorik gewoonlijk doet overdag? Zet een kruisje voor het goede antwoord. Hij gaat naar school. Hij werkt in de ziekenzaal van het klooster. Hij past op de geiten en varkens. x Hij werkt met zijn vader op het land van het klooster.
❀11 Jorik begrijpt niet goed dat de broeders in armoede leven. Wat klopt er volgens hem niet?
Het klooster bezit veel grond. De broeders laten er mensen werken en de opbrengst is voor het klooster. Dan ben je toch niet arm, maar juist rijk?! Waarom zegt de monnik dan toch dat hij arm is?
Hij heeft geen persoonlijke bezittingen. Toen hij in het klooster ging, heeft hij al zijn bezittingen aan het klooster moeten geven. ❀12 Het leven van de boeren bij een klooster leek veel op het leven van de boeren bij een kasteel. Wat was voor al die boeren hetzelfde?
Ze waren niet vrij. Ze moesten voor de kasteelheer of voor het klooster werken. 6
Bij de tijd groep 7, kopieerblad bij blok 2
© Malmberg, ‘s-Hertogenbosch
les
2 Groei van het christendom
BLOK 2
8
Lees in je boek het stukje Germanen en Romeinen. Maak daarna vraag 1 t/m 3.
Lees in je boek het stukje Problemen in het Romeinse Rijk. Maak daarna de opdrachten 4 t/m 7.
1 Welke van deze zinnen klopt en welke niet? waar niet waar x Vanaf het jaar 300 bestuurden rijke Germanen het Romeinse Rijk. x De Romeinen bewonderden de Germanen. x Germanen en Romeinen werkten goed samen. x Er woonden allerlei Germaanse volken in het Romeinse Rijk. x Rijke Germanen kregen belangrijke functies in het Romeinse Rijk. x Germaanse en Romeinse jongeren trouwden zelden met elkaar.
4 Tegen het jaar 400 gaat het steeds slechter met het Romeinse Rijk. Hoe kun je dat verklaren? Zet de zinnen in de goede volgorde. Geef wat het eerst komt het cijfer 1 en het volgende cijfer 2, 3 en 4.
Rijn
Ka sp is ch e
Zwarte zee
Rome
M idd
e
ll
an
0
d se Zee
500 km Ni
het Romeinse Rijk
jl
2 Bekijk het kaartje goed en vergelijk dit met de kaart van Europa in de atlas. Welke landen van nu hoorden vroeger (gedeeltelijk) bij het Romeinse Rijk? x Frankrijk x Zwitserland x Italië IJsland x Portugal Tsjechië x Nederland x Griekenland x Kroatië Polen x Duitsland Ierland x Turkije Noorwegen
e
nau
Ze
Do
3 1 4
De mensen werden ontevreden en opstandig. De landbouw leverde niet genoeg graan op. De leiders konden daardoor het land niet goed besturen.
2
Daardoor ontstonden er hongersnoden.
5 Welke kenmerken passen bij de Hunnen? Zet een cirkel om de letters van het goede antwoord. goed fout N N De Hunnen leefden van de jacht op wilde dieren. I E Normaal leefden de Hunnen in kleine groepen. E N Hunnen waren erg goede ruiters en soldaten. N M De Hunnen leefden tientallen jaren op dezelfde plek. O U Rond het jaar 400 verzamelden ze zich tot een groot leger. R H De Hunnen trokken rond met hun vee en leefden in tenten. Welk woord kun je maken met de letters die je omcirkeld hebt?
ROMEIN Welk woord kun je met de andere letters maken?
HUNNEN
3 In sommige kloosters bemoeiden de monniken zich niet met de wereld buiten het klooster. Noem drie dingen die ze wel deden.
6 Waarom de Hunnen naar het westen trokken, weten de geleerden niet zeker. Welke twee redenen worden in de les genoemd?
1 bidden 2 boeken verzamelen 3 boeken overschrijven
1 Misschien werd het kouder in hun gebied en had het vee niet meer genoeg te eten.
-3000
-50
1
500
9
2 Misschien kregen ze oorlogszuchtige leiders. ❀ 7 Het Romeinse Rijk kreeg te maken met binnendringende volkeren. Op de tekeningen zie je wat daarvan het gevolg was. Schrijf onder elk plaatje wat er te zien is.
Rovers plunderen de stad.
Lees in je boek het stukje Monniken in Ierland. Maak daarna de opdrachten 8 en 9.
8 In de tijd van wanorde in Europa trokken er monniken naar Ierland. Waarom deden ze dat?
Ierland was een eiland aan de rand van Europa. Het geweld kwam daar niet. 9 Vul de puzzel in. 1 Monniken uit Ierland bouwden in WestEuropa …. 2 Een Frankische koning die christen werd. 3 Een bekende prediker in ons land. 4 De monniken wilden iedereen bekeren tot het …. 5 Hier gingen de monniken uit Ierland eerst naartoe. 6 In kloosters werden … overgeschreven. 7 Monniken waren de enigen die konden … en schrijven. 8 Monniken kregen steun van de … koningen. 9 Mensen die het geloof verkondigen, heten ….
C B o n c h r i s b Een kerk staat in brand. F r a
k o f e n b
e l v i a t n E g ij e l n k i p r e
r i t d e l e s d
k s i o l s z c i
e n u s m a n d e n h e k e r s
Wat betekent het woord dat je onder het pijltje van boven naar beneden leest? Weet je het niet, zoek het dan op.
Een klooster wordt leeggeroofd.
1000
Het woord evangelie betekent ‘goede boodschap’. Met het evangelie worden de verhalen over het leven en de leer van Jezus bedoeld, zoals die door de apostelen Mattheus, Markus, Lukas en Johannes beschreven zijn.
1500
1600
1700
1800
1900
1950
nu
les
3 Koning Karel wordt keizer
1 Kleur op de kaart de landen die bij het rijk van Karel de Grote hoorden.
2 Koning Karel kreeg als bijnaam ‘de Grote’. Waarom kreeg hij die bijnaam? Zet een kring om de goede letters. goed fout K E Hij regeerde over heel het gebied dat nu Europa heet. U O Hij zorgde ervoor dat de mensen in zijn land christenen werden. R N Hij zorde ervoor dat zijn land goed bestuurd werd. I O Hij was de oprichter van de Europese Unie. P N Hij was een goede en slimme legeraanvoerder. G A Hij vond dat mensen zelf hun eigen godsdienst mochten kiezen.
4 De priesters vonden Karel een goede koning. Waarom vonden ze dat? Zet een kruisje voor het goede antwoord. Hij betaalde de priesters een hoog loon. Hij veroverde heel veel landen. x Hij wilde iedereen bekeren tot het christendom. Hij liet vijanden van de kerk doodmaken. 5 Karel de Grote werd door de paus tot keizer gekroond. Waarom was Karel daar niet zo blij mee? Zet een kruisje voor het goede antwoord. x Nu leek het net of de paus belangrijker was dan Karel. Nu hij keizer was, mocht hij geen oorlog meer voeren. Hij moest de paus voor deze kroning veel geld betalen. Hij was bang dat hij oorlog zou krijgen met jaloerse koningen.
Welk woord ontstaat er met de letters die een cirkel hebben gekregen?
EUROPA
Welk woord ontstaat er met de andere letters?
KONING 3 Geef op de tijdlijn aan in welke periode Karel de Grote leefde.
500
x
1000
1500
7
Bij de tijd groep 7, kopieerblad bij blok 2
© Malmberg, ‘s-Hertogenbosch
les
3 Koning Karel wordt keizer
6 Vul de puzzel in. 1 In het jaar 800 werd Karel gekroond tot ... 2 Regels van Karel waar iedereen zich aan moet houden. 3 Met dit volk heeft Karel vele oorlogen gevoerd. 4 De boerderijen waar Karel steeds een tijdje woonde. 5 Hier woonden en werkten de monniken. 6 Je werd christen door je te laten ... 7 Dappere soldaten die een stuk land kregen van Karel. 8 Koning die dappere soldaten een stuk land in leen geeft. Welk woord lees je boven naar beneden in de grijze hokjes?
k e i z e r w e t t e n S a k s e n p a l t s e n k l o o s t e r s d o p e n l e e n m a n n e n l e e n h e e r
zwaarden
7 Waarom bleef Karel de Grote niet op één plaats ❀10 Bedenk twee redenen waarom het in die tijd wonen? Zet kruisjes voor de goede antwoorden. niet mogelijk was om een uitgebreide hofhouding het hele jaar genoeg eten te geven. Hij was steeds op de vlucht voor zijn vijanden. x Nu kon hij overal zelf zien hoe het in zijn land 1 De mensen kenden toen nog bijna geen ging. x Er was dan niet het hele jaar genoeg eten voor manieren om eten lang te bewaren. hem en zijn hofhouding. Zo kon hij overal in zijn land de mensen dopen.
2 Er waren niet zoveel goede wegen, dus 8 Hieronder staat een stukje uit een toespraak. kon voedsel niet snel en makkelijk vervoerd Maak jij de zinnen volledig? worden. Kies uit: de baas - een heel groot huis - veel geld mag je houden - een stuk land - monnik soldaten en wapens - moet je aan mij geven ❀11 Karel kreeg als bijnaam ‘de Grote’. Welke naam zou jij de keizer willen geven? ‘Als jij voor mij vecht, geef ik je
land
een stuk
. Daar mag je wonen. Alles wat op het
land groeit,
de baas
mag je houden
. Jij bent er
Waarom heb je deze naam gekozen?
. In tijden van oorlog moet je mij
dan wel komen helpen. Ook moet je dan
soldaten en wapens
meenemen.’
9 Wie zou deze tekst uitgesproken hebben?
Karel de Grote
8
Bij de tijd groep 7, kopieerblad bij blok 2
© Malmberg, ‘s-Hertogenbosch
les
4 Geloven in Nederland
BLOK 2
10
Lees in je boek het stukje 5000 jaar geleden. Maak daarna vraag 1 en 2.
Lees in je boek het stukje Joden en christenen in Nederland. Maak daarna vraag 3 t/m 5.
1 Waar of niet waar? Zet een kring om de 3 Zet een kruisje voor de zinnen die waar zijn. goede letters. Protestanten en christenen zijn katholieken. x Katholieken en protestanten wilden vroeger waar niet waar niets met elkaar te maken hebben. G M Het christendom is al ongeveer x Alle christenen geloven in dezelfde god en in 5000 jaar oud. A E De joodse godsdienst is ontstaan Jezus Christus. in Palestina. Katholieken en protestanten geloven niet in L H Palestina is een stad in Turkije. dezelfde god. x De meeste gelovigen in Nederland zijn A O Israël ligt in het gebied dat vroeger Palestina heette. christenen. x Er zijn twee groepen christenen: katholieken V R De joden geloofden in meer dan één god. en protestanten. x In onze tijd werken de katholieken en B E De Thora is het boek met joodse verhalen over hun god. protestanten veel meer samen. A N Ongeveer 5000 jaar geleden ontstond de joodse godsdienst. ❀ 4 Hitler had een grote afkeer van de Joden. Wat deed hij? Schrijf onder elk plaatje een Welk woord kun je maken van de omcirkelde passend onderschrift. letters?
ABRAHAM Welk woord kun je maken van de andere letters?
GELOVEN 2 De zinnen hieronder staan in de verkeerde volgorde. Geef elke zin een nummer zodat het verhaal klopt met de tekst in je boek. De eerste zin staat al goed. 1 Ongeveer 2000 jaar geleden leefde Jezus Christus in Palestina.
4
In zijn preken noemde hij zich de zoon van God.
6
Ze vertelden het verder en schreven de verhalen op.
2 5
Hij preekte over dezelfde God als de joden.
1 Hitler liet de Joodse gebouwen verwoesten of nam het gebouw in beslag.
Na zijn dood geloofden veel mensen dat hij de zoon van God was.
7
Zo ontstond een nieuwe godsdienst, het christendom.
3
Hij vertelde de mensen hoe ze goed moesten leven.
-3000
-50
1
2 Hitler liet veel Joden in de oorlog wegvoeren en doden.
500
11
5 Elke godsdienst heeft regels waar de gelovigen zich aan moeten houden. De één doet dat veel strenger dan de ander. Geef daar voorbeelden van.
7 Het varkensvlees is in de aanbieding. Toch zal deze man het niet kopen. Waarom niet?
Sommige mensen gaan veel vaker naar de synagoge of kerk dan anderen. Sommige mensen bidden veel meer dan anderen. Bij sommige mensen speelt het geloof een rol bij alles wat ze doen, bij anderen is dat veel minder zo. Lees in je boek het stukje Alle jongens dragen een mutsje. Maak daarna vraag 6 en 7.
6 Trek een lijn tussen de kaartjes die bij elkaar passen.
Hebreeuws
joodse jongen van 13 jaar
Joden mogen geen varkensvlees eten; varkens zijn onreine dieren. Lees in je boek de stukjes Een kruisbeeld in de kamer en Een beetje kaal. Maak daarna vraag 8 en 9.
keppeltje
taal van de joden
bar mitswa
heilige dag van de joden
sabbat
synagoge
1000
kerk van de joden
mutsje dat gedragen wordt uit eerbied voor God
8 Het neefje van Linda is gedoopt. Kruis aan wat dat betekent. Als je gedoopt bent, … mag je voortaan naar de kerk. x hoor je bij de kerk. krijg je geld van de kerk. hoef je niet meer naar de kerk. 9 Kerstmis en Pasen zijn belangrijke feesten bij de protestanten en de katholieken. Schrijf op wat er dan gevierd wordt. Kerstmis
De geboorte van Jezus Christus. Pasen
Dat Jezus weer uit de dood is opgestaan.
1500
1600
1700
1800
1900
1950
nu