2008/1
In dit nummer o.m.: Financiële perikelen van VN Klimaatconferentie op Bali Militair ingrijpen in Afrika Positie van vrouwen Nederland en mensenrechten Antarctica Kinderrechtenverdrag Signalementen
VN Forum 2008/1 De redactie van VN Forum bestaat uit: drs Marloes Geboers, Tjerk Halbertsma Msc, ir Arend Meerburg, Adriënne Schillemans BA Hoofdredacteur drs Carel H. Jansen Eindredactie en produktie drs Peter A. Schregardus Redactieraad Tjerk Halbertsma Msc, drs Ruud Hoff, mr Eppo Jansen, mr Toon Schmeink Redactieadres VN Forum, Postbus 93539, 2509 AM Den Haag Inhoudelijke opmerkingen of eventueel in het blad te plaatsen opinies, brieven of artikelen kunnen per e-mail verzonden worden aan Carel H. Jansen, adres:
[email protected] Druk Ervee design & drukwerk bv, Zoetermeer Uitgave VN Forum is een uitgave van de Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN). VN Forum verschijnt vier maal per jaar. Kopij dient ingezonden te worden minimaal veertien dagen voor de deadline, d.w.z. vóór 1 maart, 1 juni, 1 september of 1 december. De in de bijdragen neergelegde opvattingen blijven voor de verantwoordelijkheid van de schrijvers en geven niet noodzakelijkerwijs de mening van de NVVN en/of de redactie weer. Het overnemen van een artikel uit dit tijdschrift is, mits met bronvermelding, toegestaan. Abonnementen Bij het lidmaatschap van de NVVN is toezending van VN Forum inbegrepen. Losse abonnementen E 35 per jaar: schrijf naar het NVVN-secretariaat voor aanmelding als abonnee. Abonnementen worden automatisch verlengd, tenzij vóór 1 december schriftelijke opzegging heeft plaats gevonden. NVVN De Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties (NVVN) stelt zich ten doel het bevorderen van de doelstellingen van de Verenigde Naties in Nederland, teneinde de bevolking bewust te maken van de noodzaak van internationale samenwerking en de opbouw van een wereldrechtsorde. De NVVN is lid van de World Federation of United Nations Associations (WFUNA). Het lidmaatschap staat open voor een ieder. Kijk voor informatie op de achterpagina of op www.nvvn.nl of neem contact op met het secretariaat van de NVVN, Postbus 93539, 2509 AM Den Haag; telefoon 070 374 66 02. Secretaris Christine Snoeks. Omslag G. Wielaard Studio, Den Haag
Inhoud Financiële perikelen van de VN door C.H. Jansen NVVN viert lustrum door Yvonne Donders Op weg naar een legitiem VN-klimaatregime Theo van Boven kijkt terug op door Marloes Geboers lange carrière bij VN verslag Schillemans Waaromvan in Adriënne Vredesnaam naar Afrika? De grens van ingrijpen VN: jeugdig van ‘sweet sixt(y)een’ door Adriënneelan Schillemans door Paul de Waart Geen ’responsibility to protect’ zonder de Eennoodzakelijke strijdster van(militaire) het eerstemiddelen uur voor ‘to protect’ aandacht voor de VN in het onderwijs door Noortmann door Math C.H. Jansen Statement van de VrouwenvertegenNieuwe poging VN nauwer bij Irak woordiger in de Algemene Vergadering te vanbetrekken de Verenigde Naties 2007 door Jansen door C.H. Regina Smit Het VN-verdragssysteem de Commission on the Statusvoor of Women Rechten van de Mens (CSW) 2008 samenvatting Adriënne Schillemans door Regina Smit van AIV-rapport Global Gender Gap Report 2007 door C.H. Alvaro de Jansen Soto doet boekje open over VN-politiek in Midden-Oosten (2) Mensenrechten verheven speerpunt vertaling en bewerking C.H.totJansen buitenlands beleid door Adriënne Schillemans e BZ-briefing voor de 62 Algemene Vergadering de sociaal-economische Verenigde Naties Het verband van tussen verslag van Arend Meerburg ontwikkeling en mensenrechten
1 1 3 3 10 9
14 14
18 17
20 21 23 25 27 38
door C.H. Jansen 31 Wereldwijde AIDS-bestrijding gebaseerd op de rechten van de mens Het Antarctica Verdrag door Arend J. Meerburg 39 Adriënne Schillemans 41 Het VN-Kinderrechtenverdrag geen Spetterende Nacht van de kinderlijk Verenigde Verdrag Naties door Simone Bommeljé
46 45
Signalementen Het Internationaal Strafhof: over successen en uitdagingen door F. Rossi
49
Signalementen
54
51
VN Forum 2008 - 1
1
Financiële perikelen van de VN door C.H. Jansen
Het Administrative and Budgetary Committee van de VN, het Vijfde Comité, heeft zich eind 2007 gebogen over de vraag hoe de ambitieuze hervormingsplannen van de VN moeten worden bekostigd. Hoewel die kosten nog niet geheel vaststaan, worden ze voorlopig geraamd op $ 500 miljoen als het gaat om de financiering van de belangrijkste voornemens: het opwaarderen van het VN-computersysteem ($ 120 miljoen, verdeeld over meerdere jaren); een eenmalig bedrag om staffunctionarissen vrijwillig de organisatie te doen verlaten ($ 100 miljoen); en verbetering van de voorzieningen van de stafmedewerkers in het veld ($ 280 miljoen). In de begroting voor 2006-2007 is daarvoor ongeveer $ 40 miljoen extra uitgetrokken, voornamelijk bestemd voor opstartkosten en het invullen van tijdelijke posten. (De VN-begroting voor 2008-2009, inmiddels in de Algemene Vergadering aangenomen – met de Verenigde Staten als tegenstemmer – bedraagt in totaal $ 4,17 miljard – weinig meer dan in de voorgaande jaren).
Er is duidelijk weinig animo onder de lidstaten om hun bijdragen te verhogen. Dat geldt met name voor de belangrijkste geldschieter, de Verenigde Staten. Waren de Amerikanen na 11 september geneigd eindelijk hun enorme schuld aan de VN in te lossen, tegenwoordig lijkt men er in Washington weer meer van overtuigd dat de VN niet de organisatie is waarvan zij het moeten hebben. De schuld van de Verenigde Staten aan de VN was in december 2007 dan ook opgelopen tot $ 687 miljoen voor de reguliere betalingen (Japan had per 1 december nog een schuld van $ 9 miljoen; de overige grote betalers hadden hun contributie in de loop van het jaar voldaan, Nederland al in januari 2007) en ruim $ 1 miljard wat betreft de Amerikaanse bijdragen aan vredesoperaties (Japan volgt met een schuld van $ 730 miljoen; Nederland stond op dat moment nog voor $ 33 miljoen in het krijt). De hoop om de kosten van de hervormingen te dekken door besparingen verkregen uit herzieningen van de VN-mandaten, ging in rook op
toen de Groep van 77 (G-77) (131 ontwikkelingslanden) vaststelde dat die besparingen ten goede dienden te komen in de gebieden waaraan zij waren onttrokken. De 9.000 VN-mandaten waar het hier om gaat, zijn meestentijds ingesteld om in de noden van ontwikkelingslanden te voorzien. Volgens insiders zouden de besparingen nu nog maar hoogstens $ 5.000 opleveren. Het Amerikaanse Government Accountability Office (GAO) had berekend dat deze besparingen tussen de $ 100 en 400 miljoen zouden hebben opgeleverd. Het voorstel van de toenmalige SecretarisGeneraal van de VN, Kofi Annan, om een deel van het werk van de VN (het vertalen en uitgeven van VN-documenten) uit te besteden, stuitte eveneens op sterke weerstand bij de G-77. Bovendien zat daarbij een resolutie van de Algemene Vergadering uit 2000 in de weg, die voorwaarden had vastgelegd waaraan het uitbesteden van werk moest voldoen. Zo zou er niet van uitbesteding sprake mogen zijn als dat een mogelijke negatieve uitwerking zou hebben op
2
de omvang van de staf. Het zou weer veel geld kosten om het geldende systeem op dit gebied aan te passen. Japan stelde in het Vijfde Comité voor dat de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad minimaal 3 tot 5% van het VN-budget voor hun rekening zouden nemen. Dat zou de positie van Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten niet raken, omdat die nu al resp. 6,2, 6 en 22% van het totale VN-budget bijdragen. China betaalt echter slechts 2,053% en Rusland 1,10% (cijfers van 2006) en zij zouden volgens dit voorstel dus meer moeten gaan betalen. China verzette zich tegen dit idee. In november 2007 zijn de Chinese reserves opgelopen tot $ 1 biljoen, maar de Chinese regering zegt dat een land met een bevolking van 1,3 miljard als arm gekwalificeerd moet blijven worden. Volgens Peking waren er in 2005 23,5 miljoen Chinezen die minder verdienden dan $ 85 per jaar. Bovendien zou men de indruk kunnen krijgen dat de vijf permanente leden macht zouden willen kopen als ze meer zouden moeten betalen voor hun recht deel uit te maken van de Veiligheidsraad. Ook de Europese Unie pleit voor een verhoogde bijdrage van China en Rusland, niet omdat zij deel uitmaken van de Veiligheidsraad, maar omdat hun economieën groeien en zij onterecht profiteren van kortingen die gelden voor ontwikkelingslanden. India, Brazilië, China en Rusland krijgen een korting van 60%; China alleen al meer dan alle Afrikaanse landen bij elkaar. China betaalde in 2007 $ 53 aan de VN. De Britse afgevaardigde in het Vijfde Comité, Wasim Mir, wees erop dat het Japanse voorstel zwakke plekken vertoont, omdat het budget voor 70% door de Algemene Vergadering of de ECOSOC wordt bepaald en niet door de Veiligheidsraad. Als het gaat om vredesoperaties betalen de permanente leden al meer, omdat die operaties berusten op beslissingen van de Veiligheidsraad. Als landen meer betalen, willen ze ook meer te zeggen hebben over de bestedingen, zo meende Mir, terwijl men bij het beoordelen van de gewenste hervormingen dient te kijken naar de gestelde prioriteiten.
VN Forum 2008 - 1
Objectief gezien zou China meer voor de VN over moeten hebben, omdat het sterk profiteert van zijn toenemende macht binnen de organisatie. Zo wist het voor elkaar te krijgen dat de nieuwe Secretaris-Generaal uit een Aziatisch land moest komen, juist nu het mogelijk scheen van dit regionale afwisselingssysteem af te raken. China’s belang bij de olie in Soedan maakte dat Peking een stevige actie om een einde te maken aan de genocide in Darfur blokkeerde. Verder voorkwam China dat er een sterke reactie kwam op de kernwapentest van Noord-Korea. Als China over de brug komt, zal Rusland wel moeten volgen, zo is de verwachting. Bron: Global Policy Forum; en Ayca Ariyoruk en Robert W. Hsu (UNA-US); Mw. Ariyoruk is senior associate en de heer Hsu is research assistant bij de afdeling-Global Policy Program van de VN.
VN Forum 2008 - 1
3
Op weg naar een legitiem VN-klimaatregime door Marloes Geboers
Eind 2007 tekenden de Verenigde Staten na dramatische onderhandelingen op het Indonesische eiland Bali een akkoord dat de route uitstippelt naar een nieuw internationaal klimaatregime. Staten committeren zich aan de afspraak om in 2009 een postKyoto-akkoord met bindende afspraken te tekenen – een afspraak over een afspraak, zoals minister Cramer het verwoordde. Het belangrijkste doel van ‘Bali’ was de grote mogendheden bij het nieuwe klimaatregime te betrekken. De Verenigde Staten zijn binnenboord. Maar daarvoor is een hoge prijs betaald: harde cijfers over CO2-reductie ontbreken in de slottekst. Dit ondanks het verschijnen van twee VN-rapporten met wetenschappelijk bewijs voor de noodzaak van een CO2-reductie van 25 tot 40% tegen 2020, om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. Geen cijfers In het bijzonder de lidstaten van de Europese Unie drongen aan op het opnemen van de door de VN-rapporten opgestelde reductienorm in de slotovereenkomst van het Bali-akkoord. In de UNEP- en UNDP-rapporten van 2007 tonen wetenschappers aan dat geïndustrialiseerde landen hun CO2-uitstoot met minimaal 25 tot 40% moeten terugbrengen om een gemiddelde temperatuurstijging over de hele wereld van 2 graden Celsius te voorkomen. Deze ‘2 graden Celsius’-grens wordt gezien als limiet voor ‘gevaarlijke klimaatwijzigingen’. Op basis van simulaties heeft het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) becijferd dat de uitstoot van broeikasgassen in de hele wereld vóór 2050 met minimaal 50% moet dalen om gevaarlijke opwarming van de aarde te beperken tot 2,4 graden Celsius. De noodzakelijke reductienorm komt voor de middellange termijn uit op 25% minder CO2-uitstoot.1 Herhaaldelijk aandringen op het meenemen van deze reductienorm in de slottekst van het Baliakkoord mocht niet baten: men wilde de Amerikanen binnenboord houden en dat lukte
alleen door deze cijfermatige norm te schrappen. “Het is een zwak raamwerk dat desondanks ruimte biedt voor vooruitgang,” zo vatte de Franse minister voor milieu, KosciuskoMorizet, de top samen.2 De Bali Roadmap stippelt de route uit waarlangs de internationale gemeenschap de komende twee jaar gaat onderhandelen over een nieuw klimaatakkoord. Dit nieuwe akkoord heeft een bredere participatie nodig dan dat van het huidige Kyoto Protocol (1997), dat door een aantal belangrijke grote mogendheden, zoals Australië en de Verenigde Staten, niet is getekend. Destijds bestond minder wetenschappelijke zekerheid over de oorzaak van klimaatverandering; zelfs het bestaan van een, door mensen veroorzaakte, opwarming van de aarde werd in twijfel getrokken. Mede door het UNEP-rapport Geo4 is dit klimaatscepticisme van tafel geveegd. Het UNDP-rapport 2007/2008, dat begin november 2007 werd uitgebracht, legt ook de internationale verantwoordelijkheid voor aanpak van het probleem bloot. De nadruk in dit rapport ligt op de desastreuze gevolgen van klimaatverandering voor ontwikkelingslanden. Zo’n 2.6 miljard mensen zullen de dupe
4
worden van mislukte oogsten en milieurampen die direct te relateren zijn aan de door mensen veroorzaakte klimaatverandering. Dit zal ontwikkelingshulp en economische vooruitgang ondermijnen en de verschillen versterken tussen landen die zich door technologieën wel kunnen aanpassen aan klimaatverandering en de landen die hier niet de capaciteiten en middelen voor hebben.3
Gebrekkig akkoord Het is inmiddels wetenschappelijk bewezen dat de klimaatbeheer-mechanismen die uit Kyoto zijn voortgekomen te flexibel zijn om voldoende vermindering van CO2-uitstoot te waarborgen. Het belangrijkste euvel is wel dat de grootste vervuiler, de Verenigde Staten, geen deel uitmaken van het regime. De Amerikanen hebben in 1992 op een VN-conferentie in Rio de Janeiro wel het UNFCCC-akkoord ondertekend, waarin zij samen met nog 191 andere landen verklaarden de uitstoot van broeikasgassen te stabiliseren tot het niveau waarop geen gevaarlijke klimaatveranderingen meer kunnen optreden. Dit verdrag zette de klimaatproblematiek op de agenda. Binnen dat kader werd in 1997 in het Japanse Kyoto het huidige klimaatregime opgesteld. Zoals gezegd zonder de ondertekening van de Verenigde Staten, die niet wilden meegaan in de eis aan industrielanden om een reductie van 5,2% van de uitstoot van broeikasgassen ten opzichte van 1990 te verwezenlijken. Het ontbreken van een aantal grote mogendheden resulteerde in een akkoord met ernstige tekortkomingen. Het Kyoto Protocol sluit te weinig vervuilers in. Een streven van 5,2%emissiereductie door landen die wel hebben ondertekend, resulteert in een totale uitstootvermindering van 0,9% op wereldniveau.4 Een te verwaarlozen cijfer. Tegen 2020 zal bovendien een groot deel van de uitstoot afkomstig zijn van groeiende ontwikkelingslanden als China, India en Brazilië, die volgens de huidige afspraken behoren tot Annex II-
VN Forum 2008 - 1
landen, waaraan binnen Kyoto geen verplichtingen zijn gesteld. Daarnaast wordt het protocol niet voldoende nageleefd. Bij de totstandkoming van het Kyoto Protocol werden marktgebaseerde mechanismen ingevoerd waarmee partijen op een economisch efficiënte manier emissierechten kunnen verwerven. Deze mechanismen hebben het afgelopen decennium jammerlijk gefaald. Vooral het Clean Development Mechanism (CDM) kent gebreken. Met dit mechanisme kunnen industrielanden emissierechten verkrijgen door te investeren in initiatieven die leiden tot emissiereductie. Op nationaal niveau wordt bedrijven een hoeveelheid emissierechten toegekend. Als een bedrijf minder broeikasgassen uitstoot dan is toegestaan, houdt het rechten over. Deze kan het verkopen op de emissierechtenmarkt. Op internationaal niveau kunnen bedrijven emissierechten verkrijgen door te investeren in duurzame projecten in ontwikkelingslanden. De ontwikkelingsvoordelen voor arme landen door het CDM worden nauwelijks bereikt. Liefst 75% van de investeringen door rijke landen worden in semi-ontwikkelingslanden gedaan, het overgrote deel van de projecten vindt plaats in India en China. Vooral Afrikaanse landen lopen dergelijke projecten mis. Daarnaast zijn emissierechten te goedkoop geworden. In de praktijk hebben bedrijven te veel rechten gekregen van de overheid: meer dan ze nodig hebben. Zo is een overschot aan emissierechten ontstaan. Dit resulteerde in april 2006 tot een ineenstorting van de markt. De prijs van een ton CO2-uitstoot halveerde (van 30 euro naar minder dan 15 euro), zodat thans nauwelijks betaald hoeft te worden om extra CO2 uit te stoten. Vervuilers van het klimaat kunnen op deze manier simpel doorgaan met het uitstoten van broeikasgassen.5 Ook het gebruik van biobrandstoffen als oplossing voor minder CO2-uitstoot roept vragen op. De verbouw van graan zet de lokale voedselpro-
VN Forum 2008 - 1
ductie onder druk en het vervoer van sommige biobrandstoffen verbruikt meer energie dan rechtstreekse verbranding van fossiele brandstoffen zou vergen.
Bredere participatie Het Kyoto-akkoord is niet milieu-efficiënt genoeg en blijft in gebreke wat betreft participatie van grote mogendheden. Voor een meer legitiem akkoord in de toekomst is een steviger machtsbasis noodzakelijk. Belangrijk doel van de klimaatconferentie op Bali was dan ook de opname van in het bijzonder Rusland, de Verenigde Staten en opkomende mogendheden als India, China en Brazilië in een nieuw klimaatregime. Dat kon met recht een uitdaging worden genoemd. Wat betreft het binnenboord houden van alle landen is de top geslaagd. Maar keiharde cijfers zijn niet terug te vinden in het akkoord. De angst voor cijfermatige doelstellingen bestond vooral bij de Verenigde Staten en China. Oorzaak is een harde patstelling tussen beide landen die draait om koolstofschuld. Op het moment van dit schrijven stond China op nummer twee als grootste CO2-producent ter wereld na de Verenigde Staten, maar uit voorspellingen in eerdergenoemde VN-rapporten zal China nog dit jaar koploper worden.6 Aangezien het emissieniveau per hoofd van de bevolking slechts 6% van het wereldgemiddelde bedraagt, redeneert China echter dat het recht heeft op een bepaald niveau van koolstofuitstoot zodat het zijn economische groei in stand kan houden. Zo lang de grootste vervuiler, de Verenigde Staten, niet overgaan tot actie, zijn reductienormen voor China onbespreekbaar. Maar president Bush wil alleen participeren als voor ontwikkelingslanden ook cijfermatige verplichtingen tot reductie van uitstoot gelden. Volgens het Klimaatverdrag van Rio de Janeiro (1992), dat zowel China als de Verenigde Staten hebben geratificeerd, moeten industrielanden de eerste stappen zetten in het terugdringen van
5
hun emissies. Er zijn volgens Simon Calcoen, auteur van de paper ‘Is er leven na Kyoto’, genoeg redenen te bedenken waarom de Amerikanen, en niet de Chinezen, het initiatief moeten nemen. Op een klimaatsymposium van de Evert Vermeer Stichting in Utrecht (november 2007) verdedigde hij de stelling dat de Amerikanen het voortouw moeten nemen door te wijzen op de veel grotere bestuurscapaciteit in de Verenigde Staten ten opzichte van China. “Om te vergelijken: het Chinese milieudepartement telt zo’n 200 werknemers, het Amerikaanse Environmental Protection Agency liefst 18.000,” aldus Calcoen.
Isolement Bush De Verenigde Staten legden in hun klimaatbeleid vooralsnog de nadruk op een technologische aanpak, mogelijk gemaakt door economische groei. Cijfers voorspellen dat dit beleid tussen 2002 en 2012 zal leiden tot een emissietoename van 14%.7 Tijdens een topontmoeting van de zestien grootste vervuilers ter wereld in Washington in september 2007, werd duidelijk dat president Bush geïsoleerd stond in zijn pogingen dit beleid buiten het VN-kader in stand te houden. Het binnenlandse draagvlak voor zijn beleid is al langer tanende. De toespraak van Al Gore tijdens de klimaattop was een duidelijke weerspiegeling van waar de Democraten voor staan. Gore riep op desnoods zonder de Verenigde Staten door te onderhandelen over een akkoord in 2009. De komende twee jaar kan een aantal ontwikkelingen leiden tot een versterkte positie voor de VN ten opzichte van de Verenigde Staten en China: het aantreden van een nieuwe regering in Washington en het feit dat China koploper wordt wat betreft CO2-uitstoot. De verwachting is dat China, maar ook India en Brazilië, het klimaatprobleem beleidsmatig niet langer meer kunnen negeren. In het Amerikaanse Congres circuleren wetsvoorstellen voor een importtaks tegenover landen die niet aan emissiereductie doen. Deze gegevens versterken de druk op de
VN Forum 2008 - 1
6
grote mogendheden mee te gaan in een VNregime.
Klimaatmodellen Naast de politieke dimensie van veranderende machtsstructuren spelen een aantal theoretische modellen voor toekomstig klimaatbeleid een rol. Tijdens het symposium van de Evert Vermeer Stichting in Utrecht werden deze door Simon Calcoen8 geschetst. Onder meer een universele CO2-taks en enkele varianten op het Kyoto-model werden aan de hand van een aantal criteria geanalyseerd op politieke haalbaarheid, kostenefficiëntie, sociale rechtvaardigheid en ecologische duurzaamheid. Calcoen: “Bij de beoordeling van sociale rechtvaardigheid moet rekening worden gehouden met de capaciteit van ontwikkelingslanden om klimaatdreiging af te wenden of zich aan te passen aan de gevolgen ervan (adaptatie).” Een van de varianten op het model van het huidige Kyoto-akkoord is het ‘Kyoto Lite’-model. Daarin neemt uitstoot af naarmate productie toeneemt. De gedachte hierachter is dat door economische vooruitgang vanzelf een zuiniger energieverbruik mogelijk zal zijn en ook zal ontstaan. Economische groei resulteert in technologische mogelijkheden die er op hun beurt voor zorgen dat een energiezuiniger industrie ontstaat. ‘Lite’ staat hier voor: een afgezwakte vorm van het huidige klimaatmodel, waarop Kyoto in 1997 is gebaseerd. Gebleken is dat de uitstoot niet voldoende afneemt ten opzichte van de toename van de productiehoeveelheid. Voorstanders van een wereldwijde belasting op CO2-uitstoot redeneren dat een universele taks burgers zal aanzetten zuiniger om te gaan met energie. Dit zou het economisch draagvlak vergroten voor de ontwikkeling van zuinige technologie. Dit model kan volgens Calcoen nuttig zijn om energie-efficiëntie op nationaal niveau aan te moedigen. Maar men mag niet veronderstellen dat het mogelijk is een prijs vast te leggen die via de markt eenzelfde uitstootvermindering veroorzaakt als onder een bindend klimaatverdrag.
Een variant op het bestaande Kyoto-regime is ‘Kyoto Plus’. Dit bouwt verder op het Kyoto Protocol en wordt vooral verdedigd door de Europese Unie en diverse milieuorganisaties. De principes en mechanismen blijven behouden en de periode waarin het protocol van kracht is, loopt door tot 2030 (het protocol loopt nu in 2012 af). Binnen die periode moeten landen een gezamenlijke uitstootvermindering van 30% bereiken. Het regime zal na 2012 stapsgewijs maatregelen tot matiging invoeren voor ontwikkelingslanden. De sterkte van Kyoto Plus is ook de zwakte: het zal moeilijk zijn de onvolkomenheden van het huidige Kyoto Protocol recht te trekken. In het Kyoto-systeem moet elk land over zijn uitstootverplichtingen onderhandelen. Een land dat in een vorige verbintenisperiode de uitstootnormen niet goed naleefde, heeft een sterkere onderhandelingspositie. Omdat het meer vervuilt dan andere landen, zal het eenvoudiger zijn om lichtere uitstootnormen voor zichzelf te bepleiten. Kyoto Plus heeft daarnaast te weinig aandacht voor de wetenschappelijke consensus over de noodzakelijke daling van schadelijke uitstoot van mondiaal ten minste 50% tegen 2050. Een opvallend voorbeeld wordt geschetst door o.a. Calcoen: volgens het Kyoto Protocol mag de uitstoot van Australië met 8% toenemen!9
Gefaseerd model In het verlengde van Kyoto Plus ligt de ‘multistage’-benadering. Deze gaat uit van participatie van ontwikkelingslanden. Tegen 2030 zullen ontwikkelingslanden samen meer dan de helft van de werelduitstoot vertegenwoordigen. Deze landen worden ingesloten in het regime, maar het is hen toegestaan hun emissies iets te laten toenemen om economische ontwikkeling te bewerkstelligen. Het model verdeelt landen in fasen, op basis van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en het bevolkingsaantal. In de eerste fase, bij een laag BBP per capita, gelden geen verplichtingen. Een tweede fase moet lan-
VN Forum 2008 - 1
den aanzetten tot het loskoppelen van economische groei en uitstoot. Fase drie heeft stabilisatie van uitstoot tot doel; in fase vier moeten landen bindende reductienormen naleven. Dit model probeert ontwikkelingslanden stapsgewijs te verplichten tot reductie en respecteert een mate van sociale rechtvaardigheid. Maar de manier waarop bepaald wordt in welke ontwikkelingsfase een land thuishoort, zal tot conflicten leiden. In een debat op het eerdergenoemde symposium in Utrecht werd voorspeld dat elk land zal proberen zo voordelig mogelijk uit te komen in de fasering. Ook blijft het verhogen van welvaart in de eerste drie fasen belangrijker dan het vinden van een oplossing voor het klimaatprobleem dat op lange termijn speelt.
Ontwikkelingsmodel Tijdens het klimaatsymposium in Utrecht van november 2007 kwam het Contraction & Convergence model (C&C) als beste uit de bus. Dit klimaatmodel gaat uit van een wereldwijde uitstoot die moet dalen tot een veilig en duurzaam niveau: het contractieniveau. Landen krijgen uitstootrechten toegewezen om die limiet te halen, overeenkomstig hun bevolkingsaantal. Het voorstel is eenduidig: ieder land moet op termijn eenzelfde uitstoot per hoofd van de bevolking bereiken. Er wordt daarbij rekening gehouden met de financiële mogelijkheden van landen. Rijke landen moet inkrimpen, ontwikkelingslanden mogen duurzaam groeien tot beide curves elkaar ontmoeten op het contractieniveau. C&C is naast een klimaatmodel ook een ontwikkelingsmodel. Industrielanden die in het verleden sterk hebben bijgedragen tot de huidige opwarming, zullen grotere inspanningen moeten leveren. Ontwikkelingslanden ontsnappen niet aan een uitstootbeperking, maar hun bijdrage is afgesteld op hun mogelijkheden en verantwoordelijkheden. Een ander voordeel is dat het C&Cbeleid meer steunt op wetenschappelijk bewijs dan in het huidige Kyoto-akkoord het geval is. Dit vermindert de machtspolitieke dimensie van het internationale klimaatbeleid.
7
Tijdens een bezoek aan Japan in 2007 lanceerde de Duitse Bondskanselier Angela Merkel een voorstel voor de periode na Kyoto, gebaseerd op C&C. Belangrijke aanhangers van het model zijn Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ook China, India, het IPCC, de Wereldbank, sommige VN-functionarissen en de Afrikaanse Unie zouden voor dit idee te vinden zijn. Desondanks verwachtte Calcoen vóór de Bali-conferentie niet dat landen radicaal genoeg zouden durven te zijn om het Kyoto-model los te laten en voor C&C: te kiezen: “Hoewel het in veel opzichten aantrekkelijk is, botst het waarschijnlijk te veel met het huidige klimaatregime. Het vergt een zeer grote mate van gelijkheid tussen landen.”
Platform Om legitiem te zijn moet het toekomstige klimaatregime streven naar een zo breed mogelijke participatie. Op het eerste gezicht leek het VN-kader het meest geschikt als platform voor de totstandkoming van het regime. Toch is er kritiek, vooral op de trage werkwijze van de VN in het verleden wat betreft beleid rondom klimaatverandering. Vanaf de Top in Rio de Janeiro in 1992 duurde het dertien jaar alvorens het Kyoto Protocol van kracht werd. Maar critici vergeten dat de urgentie van de klimaatproblematiek destijds niet zichtbaar was of in ieder geval niet voldoende werd ondersteund door wetenschappelijk bewijs. Zoals de Belgische minister van Leefmilieu en Pensioenen, Bruno Tobback, in een interview met het Belgische Mo* magazine zegt: “Twee jaar geleden discussieerden we in Montréal met de VS over de realiteit van klimaatverandering. Nu liggen er wetenschappelijke bewijzen op tafel, die onder andere door Al Gore voor een groot publiek in beeld zijn gebracht. Ondertussen passeerden een aantal natuurrampen die te relateren zijn aan klimaatverandering. Los van het geloof in klimaatverandering is er ook de realiteit van stijgende brandstofprijzen. Dat maakt het voor landen interessant om er iets aan te doen.”
8
Met dank aan de G8? Klimaatverandering is ook op de agenda van de G8 gezet, in de hoop dat een akkoord onder de grote mogendheden de basis kan leggen voor een bredere consensus over klimaatbeheersing. De G8-bijeenkomst van juli 2007 in het Duitse Heiligendamm werd omschreven als een doorbraak. Voor het eerst werd in verklaringen van de G8 over het klimaat verwezen naar de VN. Er kwam een principeverklaring waarin industrielanden de uitstoot tegen 2050 zullen trachten te halveren, en dat binnen het VN-kader zullen doen, al voegden de Verenigde Staten er een verklaring aan toe dat ook China en India moeten worden geïntegreerd in een toekomstig regime. Zou men kunnen stellen dat de aansluiting van de Verenigde Staten bij het Bali-akkoord aan deze G8-bijeenkomst te danken is? Calcoen zegt hierover: “In Heiligendamm is geprobeerd om alle landen te verbinden aan een 50 procent reductie tegen 2050. De VS hebben dit niet willen beloven, dus echt veel vooruitgang heeft die vergadering niet gebracht. Het is wel zo dat andere landen erin geslaagd zijn de VN als centraal bevoegd orgaan voor klimaatbeheer aan te duiden, wat ook de VS hebben moeten toegeven. Bovendien hebben andere machtige landen duidelijk gemaakt dat ze vooruit willen. Of dit de VS heeft overgehaald in Bali voor het compromis te kiezen valt te betwijfelen. Ik denk dat de G8 meer deel uitmaakt van een geheel internationaal proces in 2007, waaruit bleek dat de VS geïsoleerd staan. Dit proces, en niet zozeer de G8 op zich, heeft de druk op de VS in Bali opgedreven en hen uiteindelijk overgehaald om zich aan te sluiten bij de internationale consensus om over een post-Kyoto-akkoord te onderhandelen.”
Toekomstperspectief De vrees voor de start van de Bali-top was vooral dat beslissingen zouden uitblijven over de periode na 2012, d.w.z. als Kyoto afloopt. Er
VN Forum 2008 - 1
Pijlers akkoord Bali Het terugdringen van broeikasgassen, aanpassing aan klimaatverandering en technologische samenwerking op internationaal niveau vormen de drie belangrijkste inhoudelijke pijlers in het akkoord dat in december 2007 op Bali tot stand kwam. In 2009 moet invulling zijn gegeven aan: • meetbare en controleerbare acties van rijke landen, inclusief concrete percentages voor vermindering van broeikasgassen; • meetbare en controleerbare acties van landen die zich ontwikkelen, waarbij zij technologisch en financieel worden ondersteund door rijke landen; • beleid om ontbossing op grote schaal tegen te gaan. • ook moet er in 2009 internationale samenwerking zijn om bestaande gevolgen van klimaatverandering aan te pakken. Zo moeten er afspraken komen over financiering van het Adaptatiefonds. • daarnaast moet breed worden samengewerkt aan technologische ontwikkeling, en moet technologische kennis worden overgedragen aan ontwikkelingslanden. (Bron: Regering.nl, 2007)
was grote behoefte aan een overlegorgaan, waar regeringsleiders samenkomen en non-stop onderhandelen tot ze een akkoord bereiken. De Top van Bali mag dan geen optimale uitkomst hebben gekend omdat harde cijfers ontbreken, men is toch tot een aardig resultaat gekomen wat betreft een internationaal overlegorgaan voor aanpak van klimaatverandering. De oprichting van de Ad Hoc Working Group on Long-term Cooperative Action under the Convention10, die voor 2009 moet leiden tot een nieuw klimaatregime waarin wél afspraken staan, is aan te duiden als zo’n overlegorgaan waaraan behoefte was. Bruno Tobback schetst in bovenvermeld interview met Mo* magazine hoe de historische vooruitgang die wél is geboekt niet overschaduwd mag worden door het feit dat er geen cijfers over emissiereductie zijn opgenomen in het
VN Forum 2008 - 1
akkoord: “Ontwikkelingslanden die bereid zijn een tekst te aanvaarden waarin ook voor hen engagementen staan, de VS die bereid zijn een tekst te aanvaarden waarin zij gaan onderhandelen over een vergelijkbare inspanning met bijvoorbeeld de Europese landen. Dat zijn stappen vooruit waar we een jaar of twee geleden alleen maar van konden dromen. Dat er dan niet met zoveel woorden in staat met hoeveel procent de inspanningen moeten zijn is spijtig, maar het mag het andere niet overstemmen. Het voornaamste doel van Bali bestond eruit om iedereen aan de onderhandelingstafel te krijgen en in die opzet is Bali geslaagd. De komende twee jaar zal er intensief onderhandeld worden. Willen deze onderhandelingen daadwerkelijk voldoende effectief zijn, dan kan dat niet zonder cijfers op tafel te leggen. De EU stelt 20 procent reductie tegen 2020 vast. Als we hier geloofwaardig over willen onderhandelen met landen als China, India en de VS, zullen we ook moeten aantonen dat dit in Europa lukt.” De eerste sessie van de ad hoc werkgroep zal, zoals vastgelegd in het Bali-akkoord, niet later dan april 2008 plaats moeten hebben. Het debat over technologie-overdracht werd op de Top van Bali onder andere door professor Bernard Mazijn gevoerd. Lees een interview met hem in nummer 2. 1 2 3 4 5
6 7 8
9 10
Geo4 UNEP rapport http://www.unep.org http://ipsnews.be/ Human Development Report 2007/2008 Is er leven na Kyoto?, Mo*paper, december 2007 http://www.greenpeace.nl/campaigns/broeikaseffect-enklimaatveran/wat-is-emissiehandel Geo4 UNEP rapport: http://www.unep.org Is er leven na Kyoto?, Mo*paper, december 2007 Simon Calcoen is co-auteur van de paper ‘Is er leven na Kyoto? Is er leven na Kyoto?, Mo*paper, december 2007 http://unfccc.int/files/meetings/cop_13/application/ pdf/cp_bali_act_p.pdf
9
VN Forum 2008 - 1
10
NGIZ-lezing door Patrick Cammaert
Waarom in Vredesnaam naar Afrika?: De grens van ingrijpen door Adriënne Schillemans
Generaal-majoor (bd) der mariniers Patrick Cammaert, tot voor kort commandant van de oostelijke divisie van de VN-missie in Congo (MONUC), hield 14 december j.l. een lezing over ‘Afrika en de grens van het ingrijpen’ in de burgerzaal van het Stadhuis in Rotterdam.1 Aan de hand van VN-beeldmateriaal liet hij zien hoe gruwelijk de situaties in conflictgebieden in Afrika kunnen zijn; gewoonweg te gruwelijk voor woorden. In 2005 vonden 14 van de 25 oorlogen wereldwijd plaats op het Afrikaanse continent – een daling ten opzichten van het jaar daarvoor, toen maar liefst 24 van 34 oorlogen wereldwijd in Afrika werden uitgevochten. Het UN Human Security Report 2005/2006 concludeerde dan ook dat het beter gaat met Afrika, tot verbazing van Ko Colijn, voorzitter NGIZ (afdeling Rotterdam) en inleider van de lezing van Patrick Cammaert. Vandaar de centrale vraag in Cammaert’s lezing ‘of meer militair ingrijpen gewenst is en of het überhaupt kan in Afrika?’. In opdracht van de Nederlandse regering onderzoekt Cammaert thans de mogelijkheid van voorbereiding van een Nederlandse deelname aan een vredesmissie in Afrika. Als co-referent trad Math Noortmann2 op. Hij belichtte de juridische aspecten van humanitair interveniëren, in het bijzonder de ontwikkeling van het begrip ‘responsibility to protect’. (Zie zijn bijdrage elders in dit nummer van VN-Forum.) Geen tekort problemen Afrika Het gebied in de Democratische Republiek Congo (DRC), waar Cammaert twee jaar heeft gezeten – tegen de grens van Rwanda en Burundi – en waarover hij verantwoording droeg, was 2,5 keer zo groot als Frankrijk. DRC in zijn geheel is zo groot als West-Europa. “Het lijkt dus heel wat wanneer je 17.000 man hebt, maar in een gebied zo groot als 2,5 x Frankrijk is dat niks.” Heel belangrijk de afgelopen tien jaar in Cammaerts carrière is zijn post, gedurende 2,5 jaar, als militair adviseur van VN-SecretarisGeneraal Kofi Annan in New York geweest. Volgens eigen zeggen zou Cammaert nooit zo hebben kunnen functioneren zoals hij gedaan heeft in Afrika, wanneer hij deze ervaring niet had gehad. “Het is heel belangrijk om te weten
hoe het systeem werkt, op wiens deur in New York je kunt kloppen en vooral op wiens deur je niet moet kloppen.” Allereerst vertelt Cammaert over de uitdagingen en dilemma’s van de implementatie van de mandaten. De Verenigde Naties werken vaak samen met andere organisaties, bijvoorbeeld de Afrikaanse Unie en de Europese Unie, zoals nu weer het geval is in Tsjaad en de Centraal Afrikaanse Republiek. Wat in ieder mandaat terugkomt, is de protection of civillians under imminent threat of physical violence. De missies in Congo, Sudan en Darfur neemt hij als uitgangspunt om te laten zien hoe het eigenlijk allemaal zou moeten in Afrika. Verder vertelt hij over de geweldsinstructies waarmee troepen worden uitgestuurd en over de samenwerking
VN Forum 2008 - 1
met civiele componenten, zoals NGO’s en mensenrechtenorganisaties. Kindsoldaten spelen in militaire interventies en bij de problemen van Afrika een enorm grote rol. Het onderwerp van de kindsoldaten gaat Cammaert zeer ter harte. De beelden die hij laat zien, maken duidelijk waarom sommige van onze politici bang zijn voor Afrika. En waarom sommige mensen niet willen dat we troepen uitzenden naar dat continent.
Implementatie mandaten “Sinds de inauguratie van de divisie waar ik commando over voerde in DRC zijn de VN redelijk succesvol geweest in het terugdringen van het geweld in het Oosten. Minder martelingen, minder verkrachtingen, minder gewelddadigheden. Maar er zijn ook een heleboel missies waar het onder de vlag van de Afrikaanse Unie (AU) wat minder goed gaat, zoals in Darfur en Somalië. De laatste jaren ontstaat er een toenemende vraag in de VN-Veiligheidsraad om vooral missies naar Afrika uit te zenden. In vergelijking met de conventionele missies in het aloude patroon van het Midden-Oosten, zoals waarnemers uitsturen, rapporten schrijven e.d., dan is dat nu anders. Tegenwoordig zijn het grote missies, zoals naar DRC, Liberia, Ivoorkust, Sierre Leone en recent naar Darfur en Tsjaad. Darfur is even zo groot als Frankrijk. Er zijn grote concentraties van vluchtelingen. De meeste van deze operaties hebben te maken met dezelfde drama’s als Srebrenica, Somalië en Rwanda.” “De meeste missies hebben een mandaat meegekregen dat valt onder hoofdstuk VI van het VN-Handvest. Peacekeepers mogen geweld gebruiken voor zelfbescherming. Je wordt bedreigd en je mag wat doen aan die bedreiging. Hoofdstuk VII van het VN-Handvest voorziet in: “to use necessary means to implement the mandate”. In alle gevallen wordt zo min mogelijk geweld gebruikt om het doel te bereiken. Een dergelijk mandaat hebben nu bijna alle missies na de drama’s in Srebrenica,
11
Somalië en Rwanda. Dat is vooral in Afrika heel belangrijk omdat er heel veel splintergroepen en afgescheiden groepen zijn die ook wapens hebben en die geweld jegens elkaar, de burgerbevolking en de VN gebruiken. Thans is er een Afrikaanse missie in Darfur. Deze zal per 1 januari 2008 worden omgezet, zoals dat heet, in een ‘hybride strijdkracht’, die dan door UNAMID (United Nations-African Union Mission in Darfur) wordt overgenomen. Omdat de Centraal Afrikaanse Republiek aan Darfur grenst, zal dit land met een ‘overloop’ van problemen te kampen krijgen, gezien het feit dat zo’n honderdduizend vluchtelingen naar dit land zullen trekken. En daar zijn ook geen frisse heren aan het bewind. We zullen dus daar ook weer alle soorten ellende zien ontstaan. Vaak worden milities door de regeringen gesteund.”
Brahimi-rapport 3 “Eind jaren ‘90, begin 2000, liet het Department of Peace Keeping Operations in New York weten dat er na de drama’s in Srebrenica en Rwanda wat moest veranderen. Lakhdar Brahimi, een zeer gerespecteerd VN-diplomaat, heeft daartoe een rapport geschreven met praktische en concrete aanbevelingen die de peacekeeping-operaties en de organisatie daarvan in het Hoofdkwartier in New York efficiënter moesten maken. Een van die aanbevelingen was dat er meer samenwerking moest komen tussen civiele en militaire componenten. Nu zie je in Afrika een aantal van wat wij noemen ‘integrate missions’, dat wil zeggen missies die bestaan uit een militaire component, administratie, politie, alsmede uit deskundigen op het gebied van de mensenrechten, vrouwenaangelegenheden, bescherming van kinderen en organisatoren van verkiezingen. Er is dus nu een heel conglomeraat van invalshoeken voor zo’n missie die allemaal met elkaar moeten zien samen te werken. Het is niet meer alleen maar militair. Militairen zorgen voor een veiliger omgeving, waarin heel langzaam de contouren van de wederopbouw van het gebied weer zichtbaar worden en die de hearts and minds van de lokale bevolking moe-
12
ten zien te winnen, zoals ook in Afghanistan geprobeerd wordt. Als die veiligheid er niet is, dan is het ook heel moeilijk weer iets op te bouwen. Non-gouvernementele organisaties blijven dan weg, omdat zij niet zonder de bescherming van de militaire component kunnen. Gelukkig is Brahimi erin geslaagd deze benadering doorgevoerd te krijgen, als we kijken naar wat voor missies we nu hebben. Dat betekent wel dat diegenen in uniform (militairen en politie), die niet altijd gewend zijn met burgercollega’s en mensenrechtenorganisaties om te gaan, gedwongen worden nauw samen te werken. Daar zit wel eens een spanningsveld. Je kunt je dat voorstellen, als je bedenkt dat ik in Congo 48 nationaliteiten onder mijn hoede had en dat daaronder ook vertegenwoordigers zijn van landen waar de militairen aan het bewind zijn. Dus als ik tegen commandanten zeg dat ze nauw moeten samenwerken met burgers, non-gouvernementele- en mensenrechtenorganisaties, dan kijken sommigen me heel vreemd aan. Daarom zijn trainingen noodzakelijk, om iedereen goed te matchen in zo’n integrate mission, anders gaat het niet goed.”
Bescherming van bedreigde burgers Cammaert vertelt het een en ander over de bescherming van burgers die permanent bedreigd worden. “U heeft de drama’s gezien van Rwanda, Sudan en Somalië. Daar werd niet gesproken van een mandaat dat de burgers moest beschermen.” Cammaert laat een foto zien van een geval van genocide waar 47 vrouwen en kinderen bijeen waren gedreven. Hun hutten werden in brand gestoken en ze werden levend verbrand. De daders vluchtten vervolgens terug de bush in. Dit was niet de eerste keer dat ze dit deden; ze hadden dit al vele malen gedaan en zullen dat nog velen malen doen. Deze daders plegen verschrikkelijke misdaden tegen vrouwen. De bescherming van burgers tegen geweld is daar hard nodig. Ik wist waar deze daders naartoe gevlucht waren in de bush. Op dat moment sta je voor de vraag: ‘doe ik daar wat aan?’ of ‘moet ik wachten tot ze
VN Forum 2008 - 1
weer opduiken?’ Volgens mijn interpretatie van de reglementen en instructies die ik heb meegekregen en die ik ook aan mijn ondercommandant heb doorgegeven, luidt de conclusie dat er sprake is van een voortdurende dreiging, omdat je niet weet of het nu of morgen gaat gebeuren, en misschien zijn we dan weer te laat. Op grond daarvan hebben mijn eenheden de daders opgespoord en uitgeschakeld. Je kunt de discussie aangaan van ‘ben je dan binnen je mandaat, binnen je rules, bezig?’ Mijn antwoord daarop is: ja!” “Als je praat over ‘the protection of civilians under imminent threat of physical violence’, dan staat er niet bij wie die dreiging creëert. Dat kunnen rebellen zijn, maar dat kan ook de regering zijn. In DRC was dat regelmatig het regeringsleger. De VN zijn onpartijdig en niet neutraal. Dat betekent dat het kan gebeuren dat de VN een confrontatie moeten aangaan met het regeringsleger, dus het gastland. Dat heeft vergaande politieke consequenties. Bij de onlusten in Kinshasa vorig jaar hebben de VN niet opgetreden waar ze dat wel hadden moeten doen. En als we dan kijken naar de berichten in de kranten over Sudan, waar de regering groeperingen steunt die dorpen platbranden, dan kunt u zich voorstellen dat het niet lang duurt, indien deze missie op 1 januari 2008 wordt uitgezonden, dat de Soedanese regering, misschien al binnen twee dagen, zal uittesten wat de Verenigde Naties zullen doen, als ze wederom met elkaar worden geconfronteerd.”
Peacekeeping en peacebuilding “Peacekeeping en peacebuilding gaan hand in hand. Dat houdt in dat je de lokale bevolking voor je moet zien te winnen. Het duurt lang voordat je het vertrouwen hebt gewonnen van de lokale leiders, de oudsten van het dorp. Maar als je dat vertrouwen eenmaal hebt gewonnen, dan kun je ze helpen met het opbouwen van de infrastructuur, van scholen, sanitair, wateren elektriciteitsvoorziening, ziekenhuizen, ze voorzien van medische trainingen, enz. Als je
VN Forum 2008 - 1
een actie moet ondernemen, vaak ondersteund door geweldshelikopters, dan moet je heel zorgvuldig opereren. Je kunt je voorstellen dat wanneer een raket zijn doel mist en op verkeerde gebouwen of hutten terechtkomt waarbij onschuldige burgers worden getroffen, dat je daarmee in een klap het vertrouwen van de lokale bevolking hebt verloren.”
Command and control “Wie heeft er de leiding? Vaak is dat een probleem als twee organisaties gescheiden commandolijnen hebben. Zoals bij de verkiezingen in Kinshasa (DRC), waar de Europese Unie een eenheid stuurde om de Verenigde Naties bij te staan in geval er zulke problemen bij het verloop van die verkiezingen zouden ontstaan dat de Verenigde Naties het niet meer alleen aankonden. Het is dan niet zo dat de Europese Unie tegen de Verenigde Naties zegt: ‘hier heb je voor drie maanden 1000 man’. Nee, de Europese Unie heeft een eigen commandolijn, die is gescheiden van de VN. Vlak voor de Congolese verkiezingen in augustus 2006 attaqueerde de Republikeinse Garde de residentie van de vice-president in Kinshasa. Hier kwamen de Verenigde Naties tussenbeide en riepen de assistentie van de Europese Unie in. Vervolgens arriveren EU-eenheden op de plek des onheils en dan ontstaat ter plekke een probleem wie nu de leiding heeft. Daar moesten een driesterren-generaal van de VN en een tweesterren-generaal van de EU aan te pas komen om de zaak te coördineren. U heeft het ook gezien in Somalië. Daar was een Amerikaanse operatie en een VN-operatie uitgezonden. De Force Commander van de Verenigde Naties zat in zijn helikopter – hij kwam net terug van een conferentie – en zag in de verte dat Mogadishu in vlammen opging. Hij wist nergens van.”
Kindsoldaten “Het is een van de meest dramatische dingen die ik in mijn carrière heb meegemaakt.”
13
Cammaert verwijst naar de film Blood diamonds. “Wanneer je iets wilt weten over kindsoldaten, dan moet je deze film zien. Kinderen die hun kind zijn is afgenomen. Vaak niet ouder dan 8 of 9 jaar wanneer ze worden gerekruteerd of daartoe gedwongen worden. Soms geven ouders hun eigen kinderen weg. Binnen de kortste keren zijn deze kinderen ontzettend getraumatiseerd. Ik heb dat ook vaak gezien in Congo, waar zeker wel 20.000 getraumatiseerde kindsoldaten zijn. In het ICC in Den Haag zit momenteel een van de militieleiders uit Congo in detentie. Het probleem van de kindsoldaten komt veelvuldig voor in Congo, Liberia, Sierre Leone, Ivoorkust, Somalië en in iets mindere mate in Darfur.” “Zoals velen in de VN zeg ook ik dat de Westerse wereld meer moet doen voor de vredesoperaties in Afrika. Ik zeg dit niet zonder reden. Ik heb het gezien in New York. De Westerse landen zijn diegenen die in de Veiligheidsraad het plan schrijven. Zij schrijven dan: dit en dat moet er gebeuren. Maar als er troepen moeten worden geleverd, laten de Westerse landen het over aan andere, in het bijzonder de Aziatische landen. Het risico moet gedeeld worden en het is een teken van betrokkenheid als ook Westerse landen worden uitgezonden en deelnemen aan operaties in Afrika.” Momenteel is Cammaert bezig met een studie over wat Nederland kan doen in Afrika. Cammaert sluit af door nog een foto te laten zien van een groep Afrikaanse kinderen, waarbij hij zegt : ‘daar doen we het allemaal voor.’ 1 Deze lezing werd georganiseerd door de afdeling Rotterdam van het NGIZ, Studium Generale en Faculteit der Sociale Wetenschappen van de Erasmus Universiteit en het aan deze universiteit verbonden Erasmus Debating Centre. 2 Math Noortmann is universitair hoofddocent internationaal recht aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. 3 Zie ook het artikel van Dick Leurdijk, ‘Robuuste vredeshandhaving; nieuwe doctrine voor VN-operaties’, in Internationale Spectator, jrg. 60, nr. 7-8, juli/augustus 2006, p. 376.
14
VN Forum 2008 - 1
Reactie lezing Generaal-majoor Cammaert
Geen ‘responsibility to protect’ zonder de noodzakelijke (militaire) middelen ‘to protect’ door Math Noortmann
In reactie op de lezing van Generaal-majoor Cammaert ga ik in op de internationaalrechtelijke aspecten van militaire interventies en de kloof die wellicht bestaat tussen de gewenste ‘responsibility to protect’ en de werkelijke politieke wil en juridische mogelijkheden tot interventie. In het verhaal van Patrick Cammaert is duidelijk geworden dat er naast de politieke, juridische en morele aspecten van militair ingrijpen ook een belangrijk praktische component bestaat, die mijns inziens steeds vaker over het hoofd wordt gezien, nl. doelmatigheid. Na een uiteenzetting van de volkenrechtelijke geschiedenis van het algemeen verbod op het gebruik van geweld en het non-interventiebeginsel ga ik in op de relatie tussen de wenselijkheid van een morele/juridische ‘plicht tot ingrijpen’ en de politieke/praktische consequenties daarvan. Historisch gezien zijn militaire interventies niets bijzonders. Discussies over militaire interventies zijn dat evenmin. Als onderdeel van het grotere vraagstuk van oorlog en vrede concentreert het interventiedebat zich rond de vraag of het militair ingrijpen gerechtvaardigd is. De politieke argumenten zullen daarbij van een geheel andere orde zijn dan de morele of juridische, en in bijna alle gevallen zal er een afweging van argumenten plaatsvinden. Het morele, ‘humanitaire’ argument in de rechtvaardiging van militair ingrijpen heeft daarbij vaak een dubieuze rol gespeeld. Aan het eind van de 19de eeuw waren militaire interventies verworden tot “een voortzetting van politiek met andere middelen” om Von Clausewitz’s uitspraak over oorlog nog maar eens te misbruiken. Denk aan de Amerikaanse interventie op Cuba in 1889, waaraan de Verenigde Staten Guantánamo Bay hebben overgehouden, en de Europese interventie in China tijdens de boxer-opstand in 1899. Ten gevolge van deze Gunboat diplomacy begon het idee van gerechtvaardigd geweldgebruik haar waarde te verliezen en met het opkomend
Victoriaans internationalisme werd een begin gemaakt met het inperken van het ‘recht’ van staten om militair geweld te gebruiken (Haagse Vredesconferenties, Volkenbond, Eerste Wereldoorlog, Spaanse Burgeroorlog 1936, Tweede Wereldoorlog).
Algemeen geweldsverbod Eerst in 1945 mondde deze ontwikkeling uit in het ‘algemeen’ geweldsverbod van artiel 2 lid 4 van het VN-Handvest en de formulering van een algemeen non-interventiebeginsel. Op het geweldverbod van artikel 2 lid 4 bestonden slechts twee formele uitzonderingen: zelfverdediging (artikel 51 VN-Handvest) en autorisatie door de Veiligheidsraad (artikel 42 VN-Handvest) Het non-interventiebeginsel gold evenzeer voor de VN als voor staten. Op basis van artikel 2 lid 7 van het VN-Handvest was het de organisatie verboden zich te bemoeien met de interne aangelegenheden van staten. Nationale soevereiniteit en internationale vrede en veiligheid vormden – en vormen nog steeds, zo lijkt het – de
VN Forum 2008 - 1
centrale beginselen in de internationale rechtsorde. Praktisch gezien waren het echter de tegenstellingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie die de militaire ontwikkelingen in de wereld bepaalden. De VN konden hun taak op het terrein van de internationale vrede en veiligheid slechts beperkt vervullen. De Veiligheidsraad was verlamd door de tegenstelling-VS/ USSR, terwijl de Algemene Vergadering niet over het benodigde mandaat beschikte. Individuele staten konden als gevolg hiervan en met verwijzing naar humanitaire redenen militair blijven interveniëren in situaties waar zij dat opportuun achten. (Denk aan India in Bangladesh 1971, Tanzania in Oeganda 19711978, Vietnam in Cambodja 1978, Syrië in Libanon 1978 – om maar een paar te noemen). Dit niet zonder kritiek uit de filosofische en volkenrechtelijke hoek overigens. Michael Walzer, de bekende Amerikaanse filosoof, schreef in 1977 in zijn klassieke werk Rechtvaardige en onrechtvaardige oorlogen over humanitaire interventies het volgende: “voorbeelden van zuivere humanitaire interventies zijn zeldzaam. Ik heb er geen gevonden. Slechts voorbeelden van interventies waar het humanitaire aspect slechts een van vele motieven is. Staten sturen hun soldaten niet uit om levens te redden. [...] Humanitaire interventie is gerechtvaardigd indien het een reactie is (met een redelijkerwijs te verwachten mate van succes) tegen daden ‘welke het morele bewustzijn van de mensheid shockeren’.” [mijn cursivering] Staten hadden volgens Walzer het recht, maar geen plicht, om dat te doen. Die plicht is er nog steeds niet en zelfs de VN zijn afhankelijk van welwillende staten om Veiligheidsraadsresoluties uit te voeren. Bij het ontbreken van een VN-leger een belangrijke praktische beperking.
Uitholling geweldsverbod Juristen zoals Peter Kooijmans zijn terecht bevreesd voor uitholling van het geweldsverbod
15
en voor schendingen van onderdelen van het internationaal (humanitair) oorlogsrecht. De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in de zaak Congo versus Oeganda, waarin het Hof zowel de burgeroorlog als de interventies verantwoordelijk acht voor het grote aantal burgerslachtoffers, lijkt deze mening te bevestigen. Na 1990 is niet alleen de welwillendheid van staten om in VN-kader te opereren toegenomen, maar ook de welwillendheid om buiten het VNrecht om te handelen indien de VNVeiligheidsraad militair ingrijpen weigert te sanctioneren. De ‘humanitaire interventie’ komt weer prominent op de beleidsagenda’s. In Nederland komt al in 1992 een advies van de Commissie Mensenrechten (ACM) en de Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV), met als titel ‘het gebruik van geweld voor humanitaire doeleinden: handhaving voor humanitaire doeleinden en humanitaire interventie’. De juristen in het belangrijkste volkenrechtelijk adviesorgaan hebben de politiek-juridische deur naar humanitaire interventies weer opengezet. Acht jaar later, na de NAVO-bombardementen op Servië, volgt het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken en de Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken betreffende ‘Humanitaire interventie’. De 21ste eeuw wordt ingeluid met een advies dat evenzeer aan het eind van de 20ste eeuw geschreven had kunnen zijn. “De triomf van de theorie van de gerechtvaardigde oorlog (en de gevaren van succes).” noemde Walzer – verwijzend naar zijn eerdere werk en met de nodige zelfkritiek – deze ontwikkeling in 2002. Het humanitaire argument is niet slechts volop terug in de discussies, het maakt wederom en in versterkte mate onderdeel uit van de rechtvaardiging van militair geweld. Het morele bewustzijn van de mensheid lijkt na 1990 opeens meer geshockeerd. Somalië is erger dan Bangladesh, Rwanda erger dan Cambodja en Joegoslavië erger dan Libanon.
16
Rapport AIV In het gezamenlijke rapport ‘Humanitarian Intervention’ van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV) en de Commissie van Advies Inzake Volkenrechtelijke Vraagstukken (CAVV) uit 2000 wordt geconcludeerd dat “humanitaire interventie een juridische, politieke en morele afweging is tussen het volkenrechtelijk verbod op geweldgebruik en het noninterventiebeginsel en mensenrechten. Daarbij wordt aangetekend dat de twee eerste beginselen een essentieel deel vormen van de internationale rechtsorde en van groot belang zijn voor de stabiliteit en duurzaamheid van die orde”. Hoofdstuk VII van het VN-Handvest ziet, gelet op artikel 39, inderdaad formeel toe op de handhaving van de internationale vrede en veiligheid. Die bewoordingen hebben de AIV en de CAVV er kennelijk toe gebracht te concluderen dat er “nog steeds geen duidelijke juridische basis is” voor humanitaire interventies, welke strikt genomen niet altijd de internationale vrede en veiligheid in gevaar brengen. Deze constatering lijkt me onnodig legalistisch en, voorzover zij nog refereert aan het traditionele verschil tussen interne en internationale zaken, in deze tijd van globalisering en transnationalisering sterk verouderd. Dat betekent niet dat we nu maar een verplichting tot ingrijpen of een “responsibility to protect” moeten gaan formuleren. Een verplichting om te beschermen is een verplichting om in te grijpen en vereist niet alleen een politieke wil en een juridische mogelijkheid, maar ook praktische haalbaarheid. Als bescherming niet gegarandeerd kan worden, verkopen we met het formuleren van juridische verplichtingen de zogenaamde rechthebbende een politieke kat in een volkenrechtelijke zak. Opvallend genoeg wordt in het advies van ACM and CAVV geen overwegingen van praktische/militaire aard genoemd. Een vraag die we ons, zo meen ik, naast de politieke, morele en juridische ook dienen te stellen. Onsuccesvolle humanitaire interventies kunnen situaties immers eerder verergeren dan verbeteren. En
VN Forum 2008 - 1
zelfs met de beste politieke, morele en juridische bedoelingen werken zij eerder contraproductief en ondoelmatig. Het formuleren en promoten van een plicht tot ingrijpen lijkt aan deze praktische kant van militaire interventies voorbij te gaan.
Responsibility to protect Daarbij moeten we beseffen dat er geen risicovrij militair ingrijpen bestaat. Bescherming wordt niet geboden door bombardementsvluchten, maar door het beveiligen van gebieden, het ontwapenen van ‘rebellen’, het arresteren en vervolgen van de verantwoordelijken. Hierbij zullen slachtoffers onder militairen vallen. Zijn we bereid dat risico te lopen voor anderen, zijn we bereid de verworvenheden uit het internationale oorlogsrecht ten dele opzij te zetten, omdat gedrogeerde en gehersenspoelde tieners dit recht ook niet in acht nemen; zijn we bereid complete staten en bevolkingen onder internationale curatele te stellen, op te splitsen, regeringen af te zetten en nieuwe te benoemen? Over de hele wereld militairen inzetten, omdat wij een ‘responsibility to protect’ hebben, maar zonder de noodzakelijke ‘means to protect’ daarmee beschermen we wellicht onze eigen gemoedsrust, maar niet noodzakelijkerwijs de bevolkingsgroepen in delen van Afrika. Indien we dat laatste willen, dan dient militair ingrijpen niet alleen moreel, politiek en juridisch rechtvaardig te worden geacht of zelfs tot plicht te worden verheven, maar moet dat ingrijpen worden ontdaan van de vele praktische belemmeringen die doelmatig en effectief ingrijpen onmogelijk maken. Wellicht wordt het weer eens tijd om de oprichting van een VN-leger prominent op de VN-agenda te zetten. Wellicht is Afrika daar meer bij gebaat dan de discussies over een permanente Veiligheidsraadzetel voor een Afrikaanse staat of een ‘responsibility to protect’. J.M.P.H. Noortmann, Universitair Hoofddocent Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit, trad op als co-referent bij de lezing van Generaal-majoor der mariniers Patrick Cammaert.
VN Forum 2008 - 1
17
Statement van de Vrouwenvertegenwoordiger in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties 2007 door Regina Smit
Al 61 jaar spreekt een Nederlandse namens alle Nederlandse vrouwen een statement uit voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in New York. In totaal zijn er drie landen die vrouwenvertegenwoordigers bij de AVVN hebben: Israël, Japan en Nederland. De Nederlandse Vrouwen Raad droeg Regina Smit in 2007 voor aan de Minister van Buitenlandse Zaken om tijdens de 62ste Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in de Derde Commissie haar statement uit te spreken. Met de Nederlandse Regeringsdelegatie, die bestond uit Tweede-Kamerleden en een vertegenwoordiger van VNO/NCW, ging zij in oktober naar New York. Hieronder leest u een verslag van haar hand. Tijdens mijn verblijf in New York heb ik werkbezoeken afgelegd, vrijwel altijd begeleid door een beleidsmedewerker van de Permanente Vertegenwoordiging. Ik ging alleen met de beleidsmedewerker of er gingen leden van de Tweede Kamer mee, die belangstelling hadden voor het zelfde onderwerp. Ook legde ik een werkbezoek af met Sandra van Beest, de jongerenvertegenwoordiger. Ik bezocht o.a. de Division for the Advancement of Women (DAW), waar ik sprak met de directeur, Ms Carolyn Hannan. DAW heeft in Afrika een project opgezet waar 600 personen aan mee doen, die gedurende zes weken online vragen over geweld tegen vrouwen beantwoorden. De antwoorden worden verzameld en er worden rapporten van gemaakt die met de regeringen van de betrokken landen worden besproken. De samenwerking met de Non Governmental Organizations (NGO’s) is belangrijk, evenals goede statistiek. Regeringen moeten bij deze projecten worden betrokken. Onderwijs is het onderwerp voor mijn statement en om goed betrouwbaar statistisch onderzoek te kunnen doen, moet er eerst goed onderwijs worden gevolgd. Ook dank zij de statistiek wordt ge-
volgd hoe het in de diverse landen met het onderwijs is gesteld. DAW heeft de opdracht de Commission on the Status of Women van de VN te organiseren en te ondersteunen.
Voorvechtersrol Ook sprak ik met Ms Rachel Mayanja uit Oeganda, speciaal adviseur van de SecretarisGeneraal Mr Ban Ki-moon, voor het Department of Economic and Social Affairs. Vrouwenzaken/gender equality zit in haar portefeuille. Ook zij benadrukte dat statistiek belangrijk is om aan te tonen hoe het gesteld is met onderwijs. Ms Mayanja benadrukt de voorvechtersrol van de oudere vrouwen. De jongeren moeten het overnemen. De ontwikkeling moet doorgaan. Aan het uitspreken van mijn statement is een jaar van voorbereiding voorafgegaan. Mijn onderwerp heb ik gekozen tijdens de vergadering van de Commission on the Status of Women van de Verenigde Naties in februari 2007. Er werd druk gesproken over de Millennium Development Goals; vooral de tweede ‘Alle meisjes en jongens naar school’ en de
18
derde ‘Gelijke kansen voor mannen en vrouwen’ spraken mij aan. Onderwijs is belangrijk. Ik heb ‘Vrouwen, Onderwijs en Equality’ gekozen als onderwerp voor mijn statement.
Gender Equality De Derde Commissie van de VN is die voor de Rechten van de Mens, waar vrouwenzaken/gender equality onder valt. Op 15, 16 en 17 oktober 2007 heeft de Derde Commissie vergaderd en op 15 oktober heb ik mijn statement uitgesproken. Het was de eerste dag van de besprekingen in de Derde Commissie. Om 10.00 uur was de opening. De drie statements werden door Ms Carolyn Hannan, directeur van DAW, Ms Rachel Mayanja, Speciaal Adviseur van de Secretaris-Generaal; en Ms Joanne Sandler, directeur ad interim van Unifem, uitgesproken. Vervolgens kwamen de landen aan de beurt. Op een lijstje aan de muur stond de volgorde waarin de landen spreken. Nederland was vijfde op de lijst. Ik zat op de plaats van de Nederlandse vertegenwoordiger en wachtte mijn beurt af. Twee medewerkers van de Nederlandse Vertegenwoordiging secondeerden mij. De Statements gingen allemaal vlot en toen er twee landen afvielen, was ik snel aan de beurt. Om 12.10 uur zei de voorzitter: “I’ll give the floor to the distinguished representative of the Kingdom of the Netherlands Ms Regina Smit.” Vervolgens mocht ik mijn statement over ‘Women, Education and Equality’ uitspreken. “Education is light. When you don’t know how to read and write, ignorance is like darkness. Please give us light, because we don’t want to stay in darkness,” zei een jong meisje uit een vluchtelingenkamp in een ontwikkelingsland. Dat was de start voor mijn statement. Gelijke kansen voor jongens en meisjes. De gevolgen van gender inequality zijn verstrekkend en geweld tegen meisjes is daarvan één van de ernstigste. Gender inequality leidt er onder andere toe dat meer vrouwen in armoede leven dan mannen en dát heeft directe gevolgen
VN Forum 2008 - 1
voor de kinderen in deze wereld. Onderwijs is de basis voor gender equality. Gender equality is de basis voor empowerment en empowerment van vrouwen is het middel om verschillen tussen mannen en vrouwen weg te werken, econonische zelfstandigheid te bereiken en armoede te bestrijden. De weg naar empowerment loopt via het onderwijs. Naar school gaan leidt tot economische en maatschappelijke zelfstandigheid. Uitgangspunt daarbij moet zijn dat in het onderwijs zaken aan de orde komen zoals de bewustwording van je autonomie wat betreft je leven en lichaam. Dat je recht hebt om ‘nee’ te zeggen als je geen seks wilt, of als je thuis en in de maatschappij wordt onderdrukt of als je te maken krijgt met geweld. Uit diverse onderzoeken blijkt dat er een correlatie bestaat tussen de mate van educatie en geweld tegen vrouwen: hoe beter de bevolking is opgeleid, hoe minder geweld. Gelijke toegang tot onderwijs is bovendien essentieel in de strijd tegen HIV/AIDS en vooral tegen de feminisering ervan. Meer meisjes worden besmet dan jongens. Ook daar helpt goed onderwijs, om de kennis en de assertiviteit van vrouwen en meisjes te vergroten. Helaas hebben meisjes nog altijd een achterstand ten opzichte van jongens.
Gender balance en economie Gelijke toegang tot kwalitatief goed onderwijs en evenwicht in onderwijs en op de werkvloer zijn ook van belang voor een gezonde economie. Binnen Europa zijn bijvoorbeeld grote verschillen in gender balance als het gaat om opleidingen in technische vakken en doorstroming naar leidinggevende functies. En dat is niet goed – niet voor vrouwen, maar ook niet voor de maatschappij. Zo is in Nederland meer dan de helft van de studenten in het universitair onderwijs vrouw. Vrouwen zijn, wanneer ze afstuderen, gemiddeld bijna een jaar jonger dan mannen, dus sneller. Er zijn veel afgestudeerde vrouwen, maar vanuit bestaande rolopvattingen en traditionele studieadviezen kiezen vrouwen
VN Forum 2008 - 1
vaak te eenzijdig. Afgestudeerde vrouwen zijn vervolgens sterk ondervertegenwoordigd in technische beroepen. Uit onderzoek is gebleken dat een gender-neutrale blik van ouders en docenten van cruciaal belang is in het stimuleren van meisjes bij een keuze voor niet-traditionele studies en beroepen. In ontwikkelingslanden blijkt een niet-traditionele beroepskeuze door vrouwen te leiden tot snellere en grotere economische zelfstandigheid. Er is daar een grote behoefte aan (beroeps)opleidingsmogelijkheden, vooral voor meisjes. In leidinggevende functies zijn vrouwen sterk ondervertegenwoordigd. Het percentage vrouwen aan de top blijft ver onder de 10% steken. Slechts 4% van de Raden van Bestuur en Raden van Commissarissen in Nederland is vrouw. Behalve de traditionele rolopvattingen is een belangrijke belemmering voor het bereiken van leidinggevende posities de combinatie van werk en zorg voor het gezin. Dit is niet alleen een privézaak, maar ook het belang van een evenwichtige maatschappij. Een economie kan en blijft bloeien als mannen en vrouwen werken. Vrouwen zijn mede dé motor van de wereldeconomie. Maar er moet nog veel gebeuren voordat het doel ‘alle meisjes een adequate opleiding’ wordt bereikt. Veel belemmeringen voor meisjes moeten worden weggenomen en daar kunnen wij samen iets aan doen.
Tien actiepunten • Onderwijs moet erop gericht zijn dat jongens en meisjes dezelfde mogelijkheden en kansen hebben. • Ouders moeten ervan worden overtuigd dat onderwijs ook voor hun dochters essentieel is om de armoedespiraal te doorbreken. • De school moet veilig zijn voor jongens en meisjes. Adequate sanitaire voorzieningen zijn daarbij, zeker voor meisjes, onmisbaar. • Schoolgebouwen en schoolomgeving moeten veilig worden gemaakt, de staf moet worden getraind in veiligheids- en gezondheidsaspecten.
19
• Om schooluitval te voorkomen, is het belangrijk dat meisjes niet te jong trouwen. De internationale verdragen op dit gebied moeten worden nagekomen. Daartoe moeten jongens en meisjes goede seksuele voorlichting krijgen. • Jongens moeten leren dat meisjes gelijkwaardig zijn en meisjes moeten worden gestimuleerd hun opleiding af te maken. • Onderwijs en de leermiddelen moeten sekseneutraal zijn. • Overheden moeten leerkrachten stimuleren om meisjes voor te lichten over keuzen voor (niet-traditionele) studies en beroepen. • Meisjes moeten ondersteuning krijgen bij het volgen van onderwijs. Meisjes met een hogere opleiding kunnen jongere meisjes stimuleren en helpen met hun opleiding, als mentor en als rolmodel. Hierbij kunnen jongeren- en vrouwenorganisaties over de hele wereld een belangrijke rol spelen. • Laat overheden meer gebruik maken van hun know how, inzet van bestaande netwerken en van de expertise die aanwezig is in NGO’s en VN-programma’s. Conclusie: Alle meisjes naar school, is goed voor vrouwen en voor de maatschappij. De samenleving is een kweekvijver voor jonge mensen op weg naar zelfstandigheid. Geef ze de mogelijkheden om goede en verantwoordelijke keuzen te maken. Dat is onze opdracht.
Brief aan de Tweede Kamer In december 2007 heeft de minister van Buitenlandse Zaken, drs. M.J.M. Verhagen, een brief geschreven aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de resultaten van de Derde Commissie van de AVVN. De conclusie is dat over het geheel genomen de resultaten die in de Derde Commissie werden geboekt, zonder meer positief zijn. Dit geldt niet alleen voor de thematische resoluties, maar ook voor de resoluties die ingaan op concrete landensituaties. Hiermee wordt bewezen dat de Derde Commissie, naast
VN Forum 2008 - 1
20
de Mensenrechtenraad, een essentiële rol speelt in de VN-architectuur op het gebied van de mensenrechten. Nederland zal zich blijven inzetten om prioritaire onderwerpen op de agenda van de Derde Commissie te houden. Drie dagen van actief onderhandelen en het uitbrengen van statements over gender equality, gender mainstreaming, geweld tegen vrouwen, arbeidsparticipatie, onderwijs en vrouwen aan de top hebben op 15, 16 en 17 oktober 2007 op
de agenda gestaan. De onderwerpen hebben alle aandacht gekregen. Nu is de taak aan de regeringen om te implementeren en uit te voeren. De traditie van Vrouwenvertegenwoordiger bij de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zal ieder jaar zijn vruchten afwerpen. Vrouwenzaken blijven belangrijk. Regina Smit is Vrouwenvertegenwoordiger bij de AVVN voor 2007.
Commission on the Status of Women (CSW) 2008 Verenigde Naties New York, 25 februari tot 8 maart 2008 De Commission on the Status of Women (CSW) heeft tot taak het beleid op het gebied van vrouwenzaken voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties voor te bereiden. In het najaar van 2008 vindt de jaarlijkse Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) plaats. In juni 2000 heeft de CSW de opdracht gekregen de actie punten “Platform for Action” van de Beijing vrouwenconferentie van 1995 jaarlijks te evalueren. De actiepunten hebben een overlap met de acht Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen. De acht Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen zijn: • Armoede en honger halveren • Alle meisjes en jongens naar school • Gelijke kansen voor mannen en vrouwen • Kindersterfte verminderen met 66% • Moedersterfte verminderen met 75% • Bestrijding aids, malaria en andere dodelijke ziektes • Schoon drinkwater en 100 miljoen mensen minder in krottenwijken • Meer hulp, eerlijker handel, minder schulden Vóór 2015 moeten de doelstellingen gehaald zijn. Wij zijn nu in 2008 en we hebben nog veel te doen voordat we alle doelstellingen gehaald hebben.
Jaarlijks wordt één punt uit de “Platform for Action” gedetailleerd besproken, het ‘Priority Theme’. Vanuit heel de wereld komen regeringsvertegenwoordigers bijeen om te discussiëren over de onderwerpen op de agenda. Het resultaat van de CSW vergadering is het maken van de ‘agreed conclusions’. Daarnaast zijn Non Governmental Organisations (NGO’s) met consultatieve status, zoals Zonta, bij de vergadering aanwezig om advies aan de commissie en aan de regeringsvertegenwoordigers te geven. De NGO’s zijn de oren en de ogen van de regering. Het onderwerp dat centraal staat in de 52e zitting in 2008 van de CSW is: ‘Financing for gender equality and the empowerment of women’. Er is altijd een terugblik op voorgaande onderwerpen en dit jaar wordt ‘geweld tegen vrouwen’ gecontroleerd. Hoe is het gesteld in de landen? Het advies is om statistiek te gebruiken om te kunnen meten. Zonder statistiek kun je nooit zien of er vooruitgang geboekt is.
VN Forum 2008 - 1
Tijdens de CSW onderhandelen de regeringen en brengen verslag uit. Regeringen en NGO’s organiseren side-events die betrekking hebben op het onderwerp ‘financiering voor gender equality’. Iedere dag is er een ‘caucus’, het overleg om te horen wat er die dag is gedaan en welke nieuwe conclusies en ontwikkelingen er zijn. Zo blijft een ieder op de hoogte: regeringen en NGO’s. De voorbereidingen in Nederland zijn uitgebreid geweest met regeringsvertegenwoordigers en NGO vertegenwoordigers. Ambtenaren van de Directie Emancipatie van het ministerie van OCW zijn aanwezig bij de CSW en voeren voor Nederland de onderhandelingen samen met ambtenaren van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van de Nederlandse Ambassade bij de VN in New York. Het Nederlandse beleid is vastgelegd in nota’s, zoals de Emancipatienota die minister Plasterk (OCW) in de Tweede Kamer het afgelopen jaar heeft gepresenteerd. Hoe staat het in Nederland met gender equality? Hoe staat het met de implementatie van alle afspraken? Al eerder heeft de CSW als methode om gender equality te financieren ‘gender directed budgetting’ aanbevolen. Bij het opstellen van begrotingen moet je bij ieder punt kijken of de uitwerking sekse neutraal is. Begrotingen moeten sekse neutraal zijn. In Nederland wordt deze methode niet toegepast en er wordt in de Emancipatienota niets over vermeld. De politieke wil van de Nederlandse overheid om gender sensitief te budgetteren integraal toe te passen is minimaal. Zonder een commitment op dit punt van de overheid, zal gender mainstreaming een langzaam en marginaal proces blijven. Blijf, naast het decentraliseren van financieringsstromen, voldoende investeren in overkoepelende structuren die zorgen voor de maatschappelijke toetsing van het beleid en die bovendien het maatschappelijke proces stimuleren, faciliteren en coördineren zodat coherentie en continuïteit niet verloren gaan.
21
Gender budget analyse en gender sensitief budgetteren zijn een krachtig en noodzakelijk instrument om de bestaande gender ongelijkheid aan te pakken. Tijdens de CSW wordt uitgebreid over bovenstaande zaken gesproken. Woordvoerder Robert Dijksterhuis van het ministerie van Buitenlandse Zaken zette uiteen hoe Nederland zich inzet voor de zeven prioriteiten die de VN-Task Force on Education and Gender Equality heeft gesteld om de gender kloof te dichten. Nederland blijft 15% van het ontwikkelingsbudget bestemmen voor onderwijs. Dat zal vast ook meisjes ten goede komen, maar onduidelijk blijft hoe en hoeveel. Geweld tegen vrouwen is de 7e prioriteit en hiervoor heeft Nederland extra geld beschikbaar gesteld: 4 miljoen voor het UN Trust Fund “End Violence Against Women”, en 25 miljoen voor bilaterale activiteiten op dit terrein. Nederland steekt wat betreft het financieren van gender equality op binnenlands niveau mager af bij tal van andere landen. Wat betreft internationale samenwerking/ontwikkelingsamenwerking scoort Nederland aanmerkelijk beter als het gaat om financiering for gender equality and women’s empowerment. Slovenië is dit halfjaar voorzitter van de EU. Zij verwoordt de standpunten van de EU landen. Op de website van UN/womenwatch/daw staan na 8 maart de ‘agreed conclusions’. Mijn taak is om mijn opvolgster Hester May, voormalig CDA wethouder in Amsterdam, bij de AVVN 2008 te introduceren bij de VN. Hester May is door de Nederlandse Vrouwen Raad geselecteerd en zal worden voorgedragen bij de Minister van Buitenlandse Zaken om de vrouwenvertegenwoordiger bij de AVVN 2008 te zijn. Hester houdt een dagboek bij. Het is te volgen op haar weblog www.de-nvr.nl Regina Smit Vrouwenvertegenwoordiger voor het Koninkrijk der Nederlanden in de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties 2007 te New York.
22
VN Forum 2008 - 1
Ruim 60 jaar geleden werd, op aandringen van Prinses Juliana, de Nederlandse Koninkrijksdelegatie naar de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties met een Vrouwenvertegenwoordiger uitgebreid. Jaarlijks krijgt sindsdien een Nederlandse vrouw de gelegenheid de afgevaardigden van de 193 lidstaten van de VN toe te spreken. In haar ‘statement’ stelt deze Vrouwenvertegenwoordiger zaken aan de orde die de kans op gelijkheid inzake gender op ernstige en vaak hardnekkige wijze belemmeren. De vertegenwoordiger spreekt namens de Nederlandse vrouwen, maar komt in principe voor alle vrouwen uit de hele wereld op. WILT U IN 2009 DIE VROUWENVERTEGENWOORDIGER ZIJN? De Nederlandse Vrouwen Raad zoekt een vrouw voor de Koninkrijksdelegatie naar de Algemene Vergadering van de VN (AVVN) in 2009. Beschikbaarheid Met de invulling van deze functie is een tijdsbesteding van gemiddeld 1 dagdeel per week gedurende 2 jaar gemoeid. De kandidate moet soms overdag voor overleg beschikbaar zijn. In de periode oktobernovember 2009 verblijft zij 4 weken in New York. Als onderdeel van de voorbereiding behoort deelname aan de vergadering van de Commissie on the Status of Women in februari/maart 2009 in New York tot de mogelijkheden. Functievereisten De kandidate beschikt over kennis en ervaring op het gebied van gender en is bereid en in staat de opgedane AVVN-ervaring breed in Nederland te verspreiden. Ook heeft zij politiek inzicht, internationale ervaring en een uitstekende schriftelijke en mondelinge uitdrukkingsvaardigheid in de Nederlandse en Engelse taal. Tijdens de voorbereiding van haar ‘statement’, haar optreden in de AVVN en daarna, doet de Vrouwenvertegenwoordiger steeds rechtstreeks verslag via haar weblog op de site van de NVR. Zij bereidt haar ‘statement’ via dit weblog en in direct gesprek met vrouwen en vrouwenorganisaties voor. Uitgesloten van sollicitatie zijn parlementsleden en werknemers in overheidsdienst. Uw sollicitatie kunt u sturen naar de Nederlandse Vrouwen Raad Benoemingsadviescommissie AVVN 2009 Benoordenhoutseweg 23 2596 BA Den Haag De functie is onbezoldigd. Een reis- en verblijfkostenvergoeding wordt verstrekt tijdens verblijf in New York. Voor informatie: secretariaat NVR, tel: 070 - 346 9304; fax: 070 - 345 9346 Sluitingsdatum aanmelding: 14 april 2008.
VN Forum 2008 - 1
23
World Economic Forum
Global Gender Gap Report 2007 door C.H. Jansen
De kloof tussen mannen en vrouwen is over de hele wereld een stuk smaller geworden als het gaat om gezondheid en scholing. Maar qua deelname aan de economie is de kloof nog groot, en nog veel groter als het gaat om deelname aan politieke macht. Dat staat te lezen in een rapport van het World Economic Forum over het jaar 2007, dat berust op berekeningen van de universiteiten van Harvard en Berkeley op grond van gegevens uit 128 landen. Klaus Schwab, oprichter en voorzitter van het World Economic Forum, zegt in het voorwoord van het rapport dat het Forum erkent dat vooruitgang van vrouwen een belangrijke economische en maatschappelijke zaak is. Teneinde de kloof tussen mannen en vrouwen te dichten, is een nieuwe Gender Parity Group opgericht, waarin vijftig mannen en evenveel vrouwen uit de zakenwereld, de politiek, de wetenschap, de media en de civil society zitting hebben. Daar zullen ideeën worden uitgewisseld over het verkleinen van de kloof in het bedrijfsleven, het onderwijs, de politiek en de gezondheidszorg. De gegevens die in dit rapport bijeen zijn gebracht, dienen als raamwerk van deze groep. Zij hebben betrekking op 90% van de wereldbevolking. Het rapport dient ook om beleidsmakers een stuk gereedschap te geven voor het vaststellen van nationale prioriteiten. Schwab eindigt zijn betoog aldus: “Each country must follow its own unique path based on its cultural practices, structure and priorities, but as it becomes increasingly evident that gender-based biases are detrimental to today’s global marketplace, we must ensure that these biases hold no place in our collective future.” In 2006 heeft het World Economic Forum de Global Gender Gap Index opgezet om de rangorde van landen te kunnen vaststellen wat betreft de rol van de vrouw in het onderwijs, de gezondheidszorg, de economie en de politiek. Dit om de regeringen ervan bewust te maken welke taak hen nog wacht als men de kloof tussen mannen en vrouwen wil dichten. Het laatste deel van het rapport is gewijd aan de profielen van de 128 onderzochte landen, waarin meer dan dertig variabelen die met gender te maken hebben, zijn vastgelegd. Gemeten is vooral de mate waarin
voorzieningen gelijkelijk toegankelijk zijn voor iedereen, en niet zozeer het kwaliteitsniveau van die voorzieningen. Dit is gedaan om de meting op alle landen te kunnen toepassen, ongeacht de fase van ontwikkeling waarin zij verkeren. Er is dus ook geen rekening gehouden met de aard van een regime of de heersende, cultureel bepaalde opvattingen. Van belang is vast te stellen in welke mate de kloof tussen mannen en vrouwen in de loop der jaren verkleint, niet of vrouwen daardoor meer macht zouden hebben gekregen. Het gaat er niet om vast te stellen wie de ‘winnaar’ is in de ‘strijd tussen de seksen’. De kloof op het gebied van de gezondheid is voor 96% gedicht (volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen = 100%), die van de scholing voor 92%, zo blijkt uit het rapport. Maar op economische gebied is dat slechts voor 58% het geval, terwijl dat op het terrein van de politieke macht maar voor 14% opgaat. Sinds 2006 is er op de meeste gebieden enige vooruitgang geboekt, behalve op het gebied van de gezondheid waar de kloof zich enigszins verwijdde.
24
Over het geheel genomen scoort Oceanië (voornamelijk Australië en Nieuw Zeeland) het best, direct gevolgd door West-Europa en NoordAmerika, met een gemiddelde van 70%, terwijl de rij gesloten wordt door het Midden-Oosten en Noord-Afrika, waar men gemiddeld niet verder komt dan 58%. Uit het rapport, dat begin 2008 is verschenen onder de titel The Global Gender Gap Report 2007, blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen de landen onderling. Niet ieder land doet het op alle gebieden even goed. Gemiddeld genomen staat Zweden op de eerste plaats, met een score van ruim 81%; Nederland staat veertiende, met een score van bijna 74%. Jemen sluit op de 128ste plaats de rij met 45%. Maar als we naar de deelgebieden kijken, ontstaat er een genuanceerder beeld. Op het gebied van de deelname aan het economisch leven staat Mozambique bovenaan (78%), en Nederland, met ruim 66%, pas op de 49ste plaats. Ook in deze sector wordt de rij gesloten door Jemen (25%). In de sector scholing scoren de meeste landen boven de 90%, maar Jemen blijft ook hier achter met ruim 56%. Tsjaad sluit hier de rij met 47%. Bij gezondheid en overlevingskansen scoren alle landen tussen de 92 en 100%. Binnen West-Europa gaan de Scandinavische landen met de eer strijken. Zweden, Noorwegen en Finland scoren over de hele linie gemiddeld 80%, terwijl ook IJsland en Denemarken hoog genoteerd staan. Met uitzondering van Finland boekten de Scandinavische landen vergeleken met het jaar daarvoor vooruitgang op economisch gebied, vooral door de verhoogde participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en de verkleining van de kloof op het gebied van de salarissen. De Filippijnen en Sri Lanka zijn de enige Aziatische landen in de top-20. De Filippijnen is een van de zes landen in de wereld die erin geslaagd zijn de kloof te dichten qua scholing en gezondheid. Ook de andere indicatoren staan er in dit land relatief goed voor. De Verenigde Staten scoren in het algemeen slecht. Stond het land in 2006 nog op de 23ste plaats (toen waren de gegevens van 115 landen bekend), nu zijn de Amerikanen gezakt naar
VN Forum 2008 - 1
plaats 31. In allerlei sectoren is er een daling van de plaats van de Verenigde Staten in de rangorde waar te nemen, hoewel het aantal vrouwelijke arbeidskrachten toenam (van 82 naar 86%). Cuba verscheen dit jaar voor het eerst op de lijst en verdrong Colombia als hoogst genoteerd Latijns-Amerikaans land. Het staat op de 22ste plaats, te danken aan de geringe kloof tussen jongens en meisjes in het primair en secundair onderwijs en op het gebied van de alfabetisering. Bovendien zit er een betrekkelijk hoog aantal vrouwen in het parlement en op ministeriële posten. Verder overtreft het aantal vrouwen onder de ‘professional and technical workers’ in Cuba dat in Colombia, dat nu op plaats 24 staat. Costa Rica volgt op de 28ste plaats. Argentinië steeg van plaats 41 naar 33, hoewel het land het nog slecht doet als het gaat om gelijke beloning voor gelijk werk. De conclusie luidt dat algehele gelijkheid tussen mannen en vrouwen nog op geen enkel terrein geheel is verwezenlijkt. Er is een duidelijk verband gebleken tussen de ‘gender gap’ en de economische positie van een land, zonder dat duidelijk is of het ene leidt tot het ander of juist omgekeerd. In ieder geval is gelijkheid iets waaraan alle geledingen van de samenleving moeten werken, en volgens het Rapport zal dat een goede uitwerking hebben op de economie, hoewel het moet toegeven dat een causaal verband moeilijk aantoonbaar is. De algemene conclusies waartoe deze cijfers aanleiding geven, moeten echter met grote omzichtigheid gehanteerd worden, zoals blijkt wanneer men de gegevens per land bekijkt en gesplitst in verschillende onderdelen waaruit genoemde categorieën bestaan. Dan ziet men binnen die categorieën soms grote verschillen. Zo blijkt dan dat de deelname van vrouwen aan het hoger onderwijs (tertiair onderwijs) in heel veel landen hoger scoort dan de deelname van de mannen – bijvoorbeeld in een land als Zweden, waar vrouwen 102% scoren tegenover mannen 66%, wat op dat punt een mate van ongelijkheid in de man-vrouw-verhouding oplevert van 1,55 (het cijfer 1,00 geeft totale gelijkheid weer) ten voordele van de vrouwen.
VN Forum 2008 - 1
25
‘Political Empowerment’ is, zoals gezegd, de zwakste schakel in het geheel. Zweden scoort hier weer het hoogst met ruim 52%. Nederland staat op de 11de plaats met bijna 32%, terwijl de Verenigde Staten hier niet verder komen dan plaats 69 (met 10%), hoewel het aantal vrouwelijke parlementariërs is toegenomen. Onderaan prijkt Saoedi-Arabië met 0%. Over het geheel genomen doet West-Europa het gemiddeld op dit gebied het best, gevolgd door Oceanië en Azië. Voor het deelnemen aan de macht beperken de cijfers zich tot het percentage vrouwen in het parlement (1), in de regering (2) en van het aantal jaren waarin vrouwen in de afgelopen 50 jaar als (gekozen) staatshoofd hebben gefungeerd (3). In deze categorie scoort alleen SaoediArabië over de hele linie een nul, maar ook de meeste andere landen komen er wat dit betreft niet zo goed af. Sri Lanka neemt op politiek gebied een geprivilegieerde plaats in - met een vrouw als president in 21 van de laatste 50 jaar. Hieronder volgt een lijst van de best scorende landen als het gaat om politieke macht: Denemarken Duitsland Finland Ierland Nederland Noorwegen Spanje Sri Lanka IJsland Zuid-Afrika Zweden
(1) 0,58 0,46 0,72 0,15 0,58 0,61 0,56 0,05 0,50 0,49 0,90
(2) 0,52 0,86 0,89 0,27 0,56 0,84 1,00 0,11 0,38 0,71 1,10
(3) – 0,04 0,16 0,52 – 0,24 – 0,72 0,47 – –
Een apart hoofdstuk wordt gevormd door de categorie ‘Economic Participation and Opportunity’, omdat dit de basis vormt van het geheel. De economische positie van vrouwen is immers ook van doorslaggevende betekenis voor de andere categorieën waar het in dit rapport over gaat: ‘Educational Attainment’, ‘Health and Survival’ en ‘Political Empowerment’. De scores op economisch gebied wijken sterk af van die van het algemeen gemiddelde. Niet Zweden prijkt hier bovenaan, maar Mozambique, gevolgd door de Filippijnen, Ghana, Tanzania,
Moldavië en dan pas Zweden. Om meer inzicht te krijgen in de oorzaken die landen op een bepaalde positie in de rangorde doen belanden, is het dus zaak te analyseren waaruit die scores voortkomen, zodat we beter kunnen beoordelen welke waarde we aan al deze cijfers moeten hechten. De score voor het onderdeel Economic Participation and Opportunity wordt opgebouwd uit verscheidene parameters: 1) Labour force participation; 2) Wage equality for similar work; 3) Income (PPP US$); 4) Legislators, senior officials and managers; en 5) Professional and technical workers. Wat de twee laatste deelcatagorieën betreft, is het jammer dat de gehanteerde begrippen niet gedefinieerd worden, maar het gaat in het eerste geval kennelijk om hoger personeel, beleidsmakers en managers, en in het tweede geval om geschoolde werknemers en zelfstandigen op een lager niveau. Kijken we nu waarom een land als Mozambique in deze categorie op de eerste plaats staat in de rangorde, dan blijkt dat dat vooral beïnvloed wordt doordat dit land de toppositie inneemt waar het gaat om de arbeidsdeelname. Uit de score blijkt dat er meer vrouwen dan mannen werkzaam zijn (score vrouwen/mannen 1,03 [1,00 = gelijkheid van mannen en vrouwen in dit opzicht]). In deze deelcategorie staat Mozambique daarom op de eerste plaats. Op de tweede plaats staat dit land als het gaat om het aandeel van het inkomen van vrouwen in het totaal (0,81), hoewel het land pas op de 65ste plaats komt als het gaat om gelijke beloning voor gelijk werk. Gegevens over het aandeel van vrouwen in de genoemde subcategorieën van werkenden ontbreken. Op de alomvattende lijst neemt Mozambique plaats 43 in. Deze tamelijk lage plaats is te danken aan de positie van de vrouw in het onderwijs (0,75) (plaats 120), een 57ste plaats als het gaat om gezondheid (met een score van 0,98) en een 22ste plaats bij Political Empowerment (0,23). Vergelijken we dit met een land als Zweden, dan scoren Zweden en Mozambique gelijk als het gaat om het inkomensaandeel van vrouwen in het geheel (0,81),
VN Forum 2008 - 1
26
Nederland volgens Global Gender Gap Report 2007 Rank
score
female
male
Economic Participation and Opportunity Labour force participation Wage equality for similar work Income (PPP US$) Legislators, senior officials, and managers Professionals and technical workers
49 44 74 32 58 54
0,68 0,82 0,64 0,63 0,35 0,92
Female-tomale ratio
70% 24.652 26% 48%
85% 39.035 74% 52%
0,82 0,64 0,63 0,35 0,92
Educational Attainment Literacy rate Enrolment in primary education Enrolment in secondary education Enrolment in tertiary education
44 1 87 1 1
0,99 1,00 0,99 1,00 1,00
99% 98% 90% 62%
99% 99% 89% 57%
1,00 0,99 1,01 1,08
Health and Survival Sex ratio at birth (female/male) Healthy live expectancy
70 1 87
0,97 0,94 1,04
49% 73
51% 70
0,94 1,04
Political Empowerment 11 Women in parliament 6 7 Women in ministerial positions Number of years with a female head of state(last 50y) 42
0,32 0,58 0,56 0,00
37% 36% 0
63% 64% 50
0,58 0,56 0,00
Gender Gap Index 2007
0,738 (0,00 = inequality; 1,00 = equality)
12
staat Zweden op de 62ste plaats als het gaat om gelijk loon voor gelijke arbeid, en scoort het land iets lager bij arbeidsdeelname van vrouwen (0,95); daarmee komt Zweden in de rangorde op plaats 6 uit. Zweden heeft echter wel gegevens over de deelname van vrouwen aan hogere functies (0,45) en lagere functies (1,04). Bij onderwijs, gezondheid en politieke macht scoort Zweden in twee gevallen beter dan Mozambique (plaats 27 en 1 bij resp. onderwijs en politieke macht), maar bezet slechts plaats 73 bij gezondheid en overlevingskansen (score van 0,97). In deze categorie liggen de scores van de meeste landen vlak bij elkaar, zoals ook uit dit voorbeeld blijkt. Uit deze opsomming moge blijken dat de cijfers met de nodige voorzichtigheid gehanteerd moeten worden. Er zijn uit de diverse scores op economisch gebied wel enige algemene conclusies te trekken. Zo blijkt dat vrouwen de meeste kans hebben gelijk loon te ontvangen voor gelijk werk in landen die een vrij laag gemiddeld inkomen hebben. De rangorde voor de eerste tien van deze landen is: 1. Ghana, 2. Tunesië, 3. Indonesië, 4. Oezbekistan, 5. Nigeria, 6. (een uitzondering op deze regel) Singapore, 7. Filippijnen, 8. (alweer
een uitzondering) Zuid-Korea, 9. Moldavië, 10. Mali. Kijkt men naar de kans op hoge functies voor vrouwen, dan staan de Filippijnen op de eerste plaats, gevolgd door Tanzania, Oekraïne, op een gedeelde vierde plaats de Verenigde Staten, Litouwen en Letland, en vervolgens twee landen op plaats 7: Moldavië en Panama. Als het gaat om de participatie van vrouwen als ‘professional and technical workers’, scoren vrouwen beter dan mannen, en dat is ook de tendens in veel andere landen. In Estland en Litouwen werken meer dan twee maal zoveel vrouwen als mannen in de lagere functies. Ook in 48 andere landen werken meer vrouwen dan mannen in deze categorie. Van de 193 landen die lid zijn van de Verenigde Naties doen 65 landen niet mee met het onderzoek – of omdat er te weinig gegevens zijn, of omdat het land in oorlog is, zoals Irak, Soedan, Afghanistan. Veel eilandstaatjes, zowel in de Caraïben als de Stille Oceaan, ontbreken op de lijst, evenals een 18-tal landen in Afrika. Van nog eens 25 landen, die wel op de lijst voorkomen, ontbreken een of meer gegevens. Bron: Global Gender Gap Report 2007
VN Forum 2008 - 1
27
Interview met mensenrechtenambassadeur Arjan Hamburger
Mensenrechten verheven tot speerpunt buitenlands beleid door Adriënne Schillemans
Stonden de mensenrechten al hoog op de politieke agenda in Nederland, met de pas uitgebrachte mensenrechtenstrategie van het kabinet-Balkenende IV zijn ze tot speerpunt van het buitenlands beleid gemaakt. Een aantal thema’s en groepen krijgt speciale aandacht, zoals de afschaffing van de doodstraf, het uitbannen van martelingen, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie, het beschermen van religieuze minderheden, maar ook de vrijheid om van religie te veranderen of geen religie te hebben dan wel een overtuiging in plaats van een religie. Groepen die extra aandacht krijgen, zijn vrouwen, kinderen en homoseksuelen. Nederland is thans vice-voorzitter van de VNMensenrechtenraad in Genève en zet zijn schouders eronder om te zorgen dat de mensenrechten overal in de wereld hoog op de agenda komen te staan. Dit is ook de taak van de mensenrechtenambassadeur, de heer Arjan Hamburger 1, op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Hieronder volgt een impressie over hoe hij dat aanpakt. China Allereerst gaat de aandacht uit naar China, waar de Olympische Spelen voor de deur staan en omdat er onlangs een kamerbrief is gepubliceerd inzake het verslag over het recente bezoek van de Nederlandse mensenrechtenambassadeur aan China2. “Inderdaad probeert de internationale gemeenschap de Olympische Spelen aan te grijpen om China de kans te geven de wereld te laten zien dat het een andere kant op wil. Of dat ook gebeurt, moeten we nog maar afwachten. De Centrale Overheid ziet dat ze een andere koers moet gaan varen wil China internationaal meetellen.” Hamburger heeft in China niet alleen met de regering gesproken, maar ook met niet-overheidsinstellingen, zoals de universiteit in Hongkong, waar een groot aantal nongouvernementele organisaties gehuisvest zijn. China kent veel non-gouvernementele organisaties; alleen zijn het niet de non-gouvernementele organisaties zoals wij ze hier kennen, omdat zij meestal een relatie hebben met iemand van
de Communistische Partij. Hamburger heeft ook een aantal non-gouvernementele organisaties bezocht die Peking niet binnen mogen omdat ze naar de smaak van de overheid te kritisch zijn, en heeft ook met hen gepraat. “Aan de ene kant gaat het heel snel vooruit in China wat betreft economische en sociaal-economische rechten. Daar wordt gelukkig wel veel aandacht aan besteed. Per 1 januari van dit jaar treedt er een nieuwe arbeidscontractenwet in werking, waarbij het om de rechten van de individuele werknemer gaat. In een land met 1,5 miljard mensen is dit een enorme verbetering. Maar op het vlak van politieke en burgerrechten zie je dat er nog veel onderdrukking is, dat mensen arbitrair gevangen worden genomen en dat er veel executies zijn; de vrijheid van meningsuiting wordt zwaar aan banden gelegd. In de aanloop naar de Olympische Spelen heeft de Chinese regering tijdelijke regels uitgevaardigd om buitenlandse journalisten meer ruimte te geven. Na afloop van de Spelen zal China bekijken of deze tijdelijke regels een permanent
VN Forum 2008 - 1
28
karakter kunnen krijgen. Een hoop dingen gaan nog niet goed. We zien enige verstrakking van het beleid richting de Olympische Spelen in plaats van het omgekeerde.” “Daarnaast spreken wij in het Westen altijd over individuele rechten van de individuele mens. In China is de invalshoek de cohesie van de groep, het collectieve. Dat noemen ze dan de social harmony en de harmonious society. Dat staat altijd voorop en zit heel diep. Een fundamenteel punt is dat er te weinig relatie bestaat tussen het centrale en lokale niveau. Op het lokale niveau is het nog als vanouds; daar komen vaak landonteigeningen voor waarbij partijbonzen met projectontwikkelaars onder één hoedje spelen. Steeds vaker klinken er protesten op van boeren. Je leest nooit iets over de duizenden, zo niet honderdduizenden protesten die er jaarlijks in China opklinken. Op het lokale en provinciale niveau zijn veranderingen nauwelijks zichtbaar.”
Zijn specifieke taken Als mensenrechtenambassadeur op het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft hij een paar hoofdtaken. “Een daarvan is, namens de minister of met ministers, reizen naar en het bezoeken van landen waar het in meer of mindere mate niet goed gesteld is met de mensenrechten. Ik ga bijvoorbeeld jaarlijks naar China. In andere gevallen is het ad hoc, zoals in Myanmar (Birma). Ik ben naar Congo geweest – dat was samen met twee Europese collega’s – om daar vooral het geweld tegen vrouwen te bespreken, om zowel bij de overheid als bij de regering erop aan te dringen dat ze er echt meer aan moeten gaan doen. Dat ze ook eens de wil tonen hier iets aan te doen en inzien dat dit onacceptabel is en dat er in het land wat moet gebeuren. Dan gaat het niet alleen om de zorg nadat het geweld, veelal verkrachtingen, heeft plaatsgevonden, maar ook om het te voorkomen en om de strafbaarstelling van diegenen die geweld plegen. Een enkele keer wordt er wel eens een soldaat opgepakt en komt het tot een berech-
ting, maar dan grijpt een hoge militair in en is het proces weer voorbij. Daar moet dus iets aan gebeuren. Dat is dus een van de redenen waarom ik met mijn collega’s daar naartoe ben gegaan en dan hoop je dat er genoeg anderen zijn die dat ook doen, zodat het er uiteindelijk toe leidt dat er in Congo toch iets gaat veranderen. Tegelijkertijd ondersteunen we medische zorg en psycho-sociale opvang voor slachtoffers. Je zult daarbij ook moeten kijken naar de cohesie op dorpsniveau. Wat je nu ziet, is dat de sociale structuur uiteenvalt, vooral in OostCongo. Dat moet je proberen terug te dringen.” “Dit is dus het ene element in mijn takenpakket, het buitenland, het afreizen naar landen als Myanmar, Congo en China. Het andere element is het binnenlandse deel van mijn werk. Dus veel contacten met NGO’s, universiteiten, het bedrijfsleven, FNV en VNO-NCW, om daar te bespreken wat wij doen, wat we gaan doen en waarom we dat gaan doen. Maar tegelijkertijd ook om van de andere kant te horen wat zij daarvan vinden en of zij nog suggesties hebben, want daar kunnen we van leren. Het is een wisselwerking. Een aantal organisaties en individuen heeft soms veel kennis van een bepaald thema, waarmee wij ook ons voordeel kunnen doen. Ik heb de afgelopen maanden ook een aantal presentaties gegeven voor studenten over het onderwerp mensenrechten en wat Nederland, het ministerie van Buitenlandse Zaken en onze ministers daaraan doen.” Hamburger is het ermee eens dat mensenrechten wat steviger in het onderwijs aanwezig zouden mogen zijn. Dat er meer aandacht voor komt in bijvoorbeeld het middelbaar, voortgezet en hoger onderwijs. In de opstelling van curricula van onderwijsinstellingen zou er meer aandacht moeten zijn voor de mensenrechten.
Mensenrechtenraad Voordat Hamburger, begin dit najaar, als mensenrechtenambassadeur op het ministerie van Buitenlandse Zaken kwam, is hij nauw betrokken geweest bij het tot stand komen van de
VN Forum 2008 - 1
Mensenrechtenraad. “In de eerste plaats was iedereen het erover eens dat de Commissie hoewel ze ook een paar goede dingen heeft gedaan, die nog al eens worden vergeten, zoals op het gebied van de speciale rapporteurs, het mandaat en het ontwikkelen van normen – niet meer effectief was. Op een gegeven moment zei men dat we daar vanaf moesten. Er was volgens sommigen iets te veel naming and shaming en de Commissie was te groot. De bedoeling was een wat kleiner orgaan op te zetten, zoals door Kofi Annan gepropageerd. Daar zou ook een meer volwassen dialoog kunnen worden gevoerd. En dan mag het best zo zijn dat landen waar het slecht gaat met de mensenrechten, sterk ter discussie worden gesteld en dat de landen waar het wat beter gaat, wat minder. Maar het moest toch iets meer op basis van gelijkwaardigheid. Daar is lang over onderhandeld en zo is uiteindelijk de Nieuwe Mensenrechtenraad naar voren gekomen. Een van de uitkomsten van deze discussie is het opzetten van de Universal Periodic Review geweest, waarbij in eerste instantie alle leden van de Mensenrechtenraad, dat zijn er nu 47, aan bod gaan komen. Over de gehele linie wordt per land gekeken hoe ze het doen op het gebied van de mensenrechten. Uiteindelijk komen alle VNlidstaten aan de beurt. Dat is belangrijk. Er was ook besloten de Raad kleiner en daarmee effectiever te maken. Dat is maar heel beperkt gelukt. Sommige dachten: we moeten terug naar 36 of naar 24 leden, of naar de omvang van de Veiligheidsraad. Dat is er niet van gekomen, omdat teveel landen bang waren voor zitting in de Raad nooit aan de beurt te komen. Toen is het uiteindelijk op 47 landen gekomen. De zetels werden anders over de regionale groepen verdeeld, waardoor de Westerse regio zetels moest inleveren. Gevolg daarvan is dat de positie van Westerse landen, de politieke positie, verzwakt is. Dat betekent dat er iets harder tegen de stroom opgeroeid moet worden, omdat er een aantal landen in zit die andere opvattingen hebben over mensenrechten. Het is wel zo – en dat is een verschil met de Commissie – dat de echte ‘bad guys’ er niet meer inzitten, landen zoals
29
Noord Korea, Iran, Zimbabwe. Er is een soort drempel, in de zin van dat je een stuk moet presenteren waarin je als land aangeeft wat je allemaal doet om mensenrechten te respecteren en wat je plannen zijn als lid van de Mensenrechtenraad. Sommige landen besluiten daarom zich niet kandidaat te stellen, omdat ze aanvoelen dat ze die toets niet doorstaan en dat ze het bij de verkiezingen niet halen. Dat is dus wel een verbetering. Nederland is twee keer gekozen in de Mensenrechtenraad. De eerste keer hadden we de pech dat we maar voor één jaar werden gekozen, dat werd per lot bepaald. Een jaar later hebben we ons opnieuw kandidaat gesteld; dat hebben we ook gehaald, al was dat stukken moeilijker omdat een aantal landen van mening was dat we de beurt nu aan een ander moesten laten.
Mensenrechtenstrategie Allereerst benadrukt Hamburger het karakter van een strategie: niet alles staat erin. “Er is gekozen voor een aantal strategische terreinen waar de minister de komende jaren in deze regeerperiode extra aandacht aan wil geven. Mensenrechten stonden altijd al vrij hoog op de agenda, maar met deze extra inzet komt het nog hoger op de agenda te staan en is het in feite een van de centrale elementen in het buitenlands beleid geworden. Een aantal thema’s krijgt extra aandacht: afschaffing van de doodstraf, het uitbannen van martelingen, vrijheid van meningsuiting, vrijheid van religie, het beschermen van religieuze minderheden, maar ook de vrijheid om van religie te veranderen of geen religie te hebben dan wel een overtuiging in plaats van een religie. Groepen waarnaar extra aandacht zal uitgaan zijn: vrouwen, dat kan breed zijn, zoals hun positie op de arbeidsmarkt tot aan het geweld tegen vrouwen, zoals in Congo. Bij kinderen kan het gaan om toegang tot scholen, om kindsoldaten en kinderarbeid, om uiteindelijk de positie van kinderen te versterken. Ook de positie van homoseksuelen krijgt extra aandacht. In de strategie is aandacht voor zowel politieke en burgerrechten als economische,
30
sociale en culturele rechten. De afschaffing van de doodstraf is typisch iets dat hoort bij de politieke en burgerrechten, de eerste categorie mensenrechten. Toegang van kinderen tot scholen hoort bij de economische, sociale en culturele rechten, de tweede categorie.”
Decriminaliseren van homoseksualiteit “Van homoseksuelen, daarvan kun je zeggen dat zij een groep vormen die internationaal heel weinig aandacht heeft gekregen. In 2006 is er in Indonesië een begin gemaakt door een internationaal gezelschap in Jogyakarta, waar men een aantal principes is overeengekomen onder andere op het gebied van het decriminaliseren van homoseksualiteit, die in een flink aantal landen nog als een misdaad wordt gezien. Of in landen waar wordt ontkend dat homoseksualiteit voorkomt. Het is een heel lastig onderwerp. In Nederland zijn we nu zo ver dat er open over kan worden gepraat, bijvoorbeeld ook over het homohuwelijk. Maar het aantal landen waar dit ook zo is, kun je nog op de vingers van een hand tellen. Het idee is in ieder geval die dialoog aan te gaan met andere landen om dit soort thema’s op tafel te krijgen.” 1
2
Sinds 3 september jl. vervult Arjan Hamburger de functie van mensenrechtenambassadeur op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Voorafgaand aan deze functie was hij Plaatsvervangend Permanent Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in New York en daarvoor Directeur van de Directie Afrika (DAF) op het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Zie de Kamerbrief inzake verslag bezoek Nederlandse mensenrechtenambassadeur aan China, 17-12-2007.
VN Forum 2008 - 1
VN Forum 2008 - 1
31
Boekbespreking van Casting the Net Wider: Human Rights, Development and New Duty-Bearers
Het verband tussen sociaal-economische ontwikkeling en mensenrechten door C.H.Jansen
Sinds de jaren negentig wordt er op allerlei manieren een relatie gelegd tussen sociaaleconomische ontwikkeling en mensenrechten. Niet dat dat op zichzelf een nieuw verschijnsel was. Al uit het Handvest van de Verenigde Naties, dat in 1945 tot stand kwam, blijkt dat de oprichters van de volkerenorganisatie beseften dat de vrede en veiligheid alleen gewaarborgd konden worden als men ook aandacht besteedde aan sociaal-economische ontwikkeling en de bevordering van mensenrechten. In artikel 1 van het Handvest wordt als derde doelstelling genoemd: “[i]nternationale samenwerking tot stand te brengen bij het oplossen van internationale vraagstukken van economische, sociale, culturele of humanitaire aard, alsmede bij het bevorderen en stimuleren van eerbied voor de rechten van de mens en voor fundamentele vrijheden voor allen, zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst”. Maar in eerste instantie lag de nadruk vooral op handhaving en bevordering van de internationale vrede en veiligheid. De Economische en Sociale Raad (ECOSOC), door sommigen destijds gezien als een soort parlement voor sociaal-economische vraagstukken, werd volgens artikel 68 gemachtigd commissies op te zetten op sociaal-economisch gebied naast de commissie die de mensenrechten moest bevorderen. In 2008 zijn die ideeën uitgegroeid tot een ingewikkeld stelsel van organisaties en suborganisaties die zich hiermee bezighouden, gesteund door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de verdragen waarin een en ander een bindende vorm heeft gekregen. En zo langzamerhand zijn het niet alleen de staten en de internationale organisaties, maar ook andere belanghebbenden die zich inzetten voor een betere wereld waarin mensenrechten en sociaal-economische ontwikkeling als vanzelfsprekend in elkaars verlengde liggen. Dat is althans in de jaren negentig het ideaal geworden. Of en in welke mate dat ideaal inderdaad bereikt is, wordt beschreven in Casting the Net
Wider: Human Rights, Development and New Duty-Bearers, geschreven door een zeventiental deskundigen onder redactie van Margot E. Salomon, als deskundige op het gebied van internationaal recht verbonden aan de London School of Economics and Political Science; de socioloog Arne Tostensen, als onderzoeker verbonden aan de Chr. Michelsen Institute in Bergen (Noorwegen); en Wouter Vandenhole, hoogleraar in de mensenrechten, in het bijzonder de rechten van het kind, aan de Universiteit van Antwerpen. Het boek verscheen in november vorig jaar bij de uitgeverij Intersentia (Antwerpen/Oxford). De belangrijkste vraag die het hele boek door een rol speelt, is of de diverse actoren zich bij hun streven naar economische vooruitgang voldoende inzetten voor het bevorderen en het behoud van mensenrechten, en of hun handelingen er niet toe leiden dat aan de rechten van de mens direct of indirect afbreuk wordt gedaan. Dat daar niet altijd een eenduidig antwoord op
32
te geven is, ligt voor de hand als je zo’n uitgebreid internationaal gezelschap van deskundigen aan het woord laat. Gelukkig is het boek voorzien van een 40 pagina’s tellend personenen zakenregister, zodat de lezer steeds kan nakijken of er elders in het boek door een andere schrijver niet iets anders wordt gezegd over de handel en wandel van een bepaalde organisatie, want dat komt zo nu en dan voor. In het boek wordt ook nogal wat aandacht besteed aan de ontwikkelingen in Europa, waarop hier niet verder ingegaan zal worden.
Scheefgroei De verhouding tussen de arme en hulpbehoevende landen en de rijke donoren is scheefgegroeid, schrijven de redacteuren in een inleidend hoofdstuk. Algemeen wordt erkend dat het handelsregime onder de auspiciën van de World Trade Organization (WTO) de rijke landen bevoordeelt, dat wil zeggen de landen die een substantieel deel van de wereldhandel voor hun rekening nemen, boven die landen waar een groter aantal armen wonen. Dit geeft aanleiding tot belangrijke vragen, zoals wiens voordeel de overeenkomsten op het gebied van de handel dienen. Het laten voortbestaan van extreme armoede noemen de schrijvers op zich al een schending van de mensenrechten en zonder de armen meer macht en zeggenschap te geven zal die armoede ook blijven voortbestaan. Om daar verandering in te brengen, moet er niet alleen gewerkt worden aan de leniging van materiële nood, maar ook aan andere aspecten van de samenleving waardoor het lot van de armen mede wordt bepaald. Het gebrek aan macht, veiligheid, de mogelijkheid keuzen te maken en zijn bekwaamheden aan te wenden komt voor een belangrijk deel voort uit het ontbreken van burgerlijke en politieke rechten, zoals bijvoorbeeld het recht op informatie, vrijheid van vereniging en deelname aan het bestuur op alle niveaus. Dit draagt ertoe bij dat armoede blijft voortbestaan en rechtvaardigt de erkenning van het feit dat mensenrechten en de strijd tegen armoede nauw met elkaar verbonden zijn. Stelt
VN Forum 2008 - 1
de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zich niet ten doel de mensheid te vrijwaren van armoede? Die gedachte leidde in 2000 uiteindelijk tot de formulering van de Millennium Verklaring door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties en het opstellen van de Millennium Ontwikkelingsdoelen voor het jaar 2015 op de topconferentie in New York, waaraan 150 staatshoofden en regeringsleiders deelnamen. Al is de benadrukking van het streven naar internationale vrede en veiligheid met het verdwijnen van de Koude Oorlog zeker niet geheel op de achtergrond geraakt. Het recht op ontwikkeling als zodanig stuit in de rijke landen sinds jaar en dag op tegenstand, maar de schrijvers zijn van oordeel dat die rechten zijn af te leiden uit verdragen die sinds de jaren zestig tot stand gekomen zijn, zoals de International Covenant on Economic, Social and Cultural Rights (1966) en de Convention on the Rights of the Child (1990). Traditioneel wordt de invulling van die rechten die daaruit voortkomen toevertrouwd aan de nationale staten die deze verdragen hebben geratificeerd, maar in dit boek wordt op diverse plaatsen betoogt dat dat de rijke staten niet ontslaat van de plicht aan de verwezenlijking van die rechten bij te dragen – ook buiten hun eigen landsgrenzen – en deze zeker niet tegen te werken door bijvoorbeeld maatregelen te nemen ter bescherming van de eigen landbouw, zoals de Europese Unie en de Verenigde Staten doen. Maar we staan volgens de schrijvers nog maar aan het begin van het besef dat de wereld als geheel verantwoordelijkheid draagt voor de sociaal-economische ontwikkeling van iedereen. Dit besef betekent echter niet dat de nationale staten niet de plicht hebben zelf ook hun uiterste best te doen de ontwikkeling van hun eigen inwoners te bevorderen. Het is nu nog vaak zo dat de samenwerking tussen donoren en ontwikkelingslanden – in het bijzonder in Afrika – gunstig uitpakken voor de westerse ondernemingen en de elites van de
VN Forum 2008 - 1
betrokken landen zonder dat de arme bevolking daar enig profijt van heeft.
Human Development Report Sinds het verschijnen van het eerste Human Development Report van de UNDP in 1989 en het opstellen van de Human Development Index (HDI) als weergave van de mate van ontwikkeling van een land, bestaat er beter inzicht in de gang van zaken. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar macro-economische gegevens, maar ook naar de mate waarin mensen toegang hebben tot onderwijs, gezondheidszorg, werk, voedsel, huisvesting; en waarin ze kunnen genieten van sociale veiligheid, democratische bestuursvormen, onafhankelijke rechtbanken en een kritische burgerij. De bestrijding van acute armoede kreeg daarmee meer aandacht, omdat het inzicht ontstond dat al deze zaken daar nauw verband mee houden. “Zelfs de Wereldbank volgde deze trend met het opstellen van het Comprehensive Development Framework die het terugdringen van de armoede als een nieuw en alles overheersend doel van haar ontwikkelingsactiviteiten erkent”, schrijft Manfred Nowak in zijn hoofdstuk over de drie pijlers waarop de VN rusten: veiligheid, ontwikkeling en mensenrechten, onderling afhankelijk, zoals de vroegere Secretaris-Generaal van de VN, Kofi Annan, in zijn rapport ‘In Larger Freedom’ nogmaals benadrukte. Helaas vond zijn oproep tot collectieve verantwoordelijkheid voor de gecombineerde dreigingen van wereldwijd geweld, armoede, vernietiging van het milieu en schendingen van de mensenrechten weinig gehoor bij de wereldleiders toen zij in september 2005 overeenstemming bereikten over de noodzakelijk geachte hervormingen van de VN, moet Nowak constateren. De trend die met de calamiteiten van 11 september 2001 was ingezet, namelijk dat unilateraal optreden de voorkeur verdiende boven het multilateralisme waar de VN model voor staan, werd volgens Nowak helaas voortgezet, met de nadruk op de oude nationale veiligheidsideologie, die hoge prioriteit geeft aan de militaire strategieën als het gaat
33
om bestrijding van bijvoorbeeld terrorisme. Toch zal men de mensenrechten centraal moeten stellen als we de belangrijkste oorzaken van gewapende conflicten en terrorisme, zoals armoede en machteloosheid van grote delen van de bevolking, willen wegnemen.
Global Compact Behalve over de rechten en plichten van staten gaat dit boek ook over de betrokkenheid van anderen bij het ontwikkelingsproces, zoals de transnationale ondernemingen en de verschillende organisaties op het gebied van ontwikkeling. In het bijzonder de private ondernemingen zijn maar moeilijk in het gareel te houden, omdat de rechtsmiddelen om dat te doen veelal ontbreken of nog in de kinderschoenen staan. In feite wordt daaraan door onder andere de ILO en de OESO al sinds de jaren zeventig aan gewerkt en speelden ook de VN op verschillende tijdstippen daarbij een rol. Als een van de initiatieven van Kofi Annan kan de oprichting van het Global Compact in 2000 genoemd worden, een overeenkomst tussen de VN en het bedrijfsleven om zich vrijwillig in te zetten voor verbetering van mensenrechten, arbeidsrechten, milieubescherming en anti-corruptiemaatregelen. Van de 54.000 transnationale ondernemingen hebben inmiddels zo’n 3000 het voornemen kenbaar gemaakt zich aan een of meer van deze doelen te committeren. Het staat hen vrij te kiezen wat zij voor hun onderneming van belang achten en er is geen mechanisme ingebouwd ter controle of die ondernemingen er ook daadwerkelijk mee aan de slag gaan. Die vrijblijvendheid heeft bij menigeen wantrouwen gewekt ten aanzien van de effectiviteit van deze opzet en anderen beschuldigden de ondernemingen ervan zichzelf een soort keurmerk van de VN aan te meten door zich aan te melden, wat door cynici het ‘blauwwassen’ van de onderneming wordt genoemd. Bovendien kiezen deze ondernemingen ervoor alleen dié doelstellingen van het Global Compact voor hun rekening te willen nemen die het gemakkelijkst te verwezenlijken lijken te zijn. Van deze kritiek is in het boek
VN Forum 2008 - 1
34
overigens weinig terug te vinden, maar Karin Buhmann, die hierover bericht, wijst erop dat deze ondernemingen tenminste hebben laten zien zich verantwoordelijk te voelen voor hun bijdrage aan de rechten van de mens. Van het merendeel van de transnationale ondernemingen kan dat echter blijkbaar niet gezegd worden. Ook is het niet zo dat de 3000 firma’s die zich wel aangemeld hebben, zich houden aan de afspraken, bijvoorbeeld om op gezette tijden een voortgangsrapportage in te dienen, zoals afgesproken was.
‘Normen’ In 2003 kwam de Mensenrechtencommissie van de VN met de UN Norms on the Responsibilities of Transnational Corporations and Other Business Enterprises with regard to Human Rights (de ‘Normen’), maar dat stuitte op nogal wat weerstanden zowel bij het bedrijfsleven als de overheden, zoals in het verleden ook is gebeurd als er een poging werd ondernomen het bedrijfsleven bepaalde normen op te leggen waaraan zij werden geacht zich te houden. Dat zag altijd meer in zelfregulering en het aangaan van verantwoordelijkheden op vrijwillige basis, zonder een directe verwijzing naar bestaande mensenrechten- of arbeidsrechtverdragen. Toen de ‘Normen’ in 2003 waren aangenomen door de UN Sub-Commission on the Promotion and Protection of Human Rights, benoemde Kofi Annan op verzoek van de Mensenrechtencommissie in 2005 een UN Special Representative on Business and Human Rights. De Harvard-professor John G. Ruggie, de man achter de Millennium Ontwikkelingsagenda en het Global Compact, kreeg de taak aandacht te besteden aan de vraag hoe je mensenrechtenverdragen bindend kunt maken voor het transnationale bedrijfsleven. De verdragen zelf verwijzen doorgaans niet naar de rol die ondernemingen spelen of zouden kunnen spelen. In zijn interimrapport uit 2006 toonde Ruggie zich sceptisch over de vraag of dat mogelijk is, zoals de ‘Normen’ aangeven. Later, maar dat staat niet in dit boek, zou Ruggie zich ook nog bezighouden
met de vraag in hoeverre het bedrijfsleven strafrechtelijk verantwoordelijk gehouden zou kunnen worden voor schendingen van de mensenrechten, schendingen die bijvoorbeeld voortkomen uit het uitbesteden van werk dat sterk onderbetaald wordt of lijkt op een vorm van slavernij. Ondernemingen zijn uiteraard wel gebonden aan de wetgeving van het land waar zij hun hoofdkwartier hebben, maar niet rechtstreeks aan de verdragen die dat gastland heeft ondertekend. Daar is doorgaans aparte wetgeving of een verdragsverandering voor nodig en staten zijn nogal huiverig om transnationale ondernemingen te veel aan regels te binden, omdat het gevaar bestaat dat deze hun heil elders gaan zoeken, constateert Ruggie dan. De enige VN-organisatie die ondernemingen in zijn verdragen bepaalde verplichtingen kan opleggen, is tot nu toe de ILO, die veel arbeidsrecht e.d. heeft vastgelegd in de ruim 200 verdragen die sinds de oprichting van die organisatie in 1919 tot stand gekomen zijn. Helaas wordt er in het boek geen aandacht besteed aan de ILO. Ook ten aanzien van het Global Compact is Ruggie sceptisch, waar van ondernemingen verwacht wordt dat zij zich ook buiten hun werksfeer bezighouden met het bevorderen van mensenrechten. Hij wijst erop dat de invloedssfeer van een onderneming sterk afhangt van de commerciële sector waarbinnen het bedrijf thuishoort, het aantal landen waarbinnen het vestigingen heeft, de mate van ontwikkeling van het land waar de onderneming opereert, en hoe de firma zijn commerciële doelstellingen afweegt tegen andere overwegingen. ‘Normen’ die voor ieder land en voor ieder bedrijf gelden, zullen moeilijk bereikbaar zijn en zouden wel eens moreel van minder belang kunnen zijn, meent Tom Soreli in zijn hoofdstuk over projectfinanciering in ontwikkelingslanden.
Patentrechten Als het om het handhaven van patenten gaat, stelt het bedrijfsleven zich doorgaans hard op, ook wat betreft de levering van bijvoorbeeld
VN Forum 2008 - 1
AIDS-remmende middelen aan armen die de officiële prijs niet kunnen betalen. Het Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS Agreement), uitgevaardigd door de WTO, beschermt de rechten van de eigenaars van patenten en legt sancties op aan staten die daar onderuit trachten te komen of goedkope vervangers voor die producten op de markt brengen. Dit beleid lijkt soms regelrecht in te gaan tegen een van de Millenniumdoelstellingen die verbetering van de gezondheidstoestand van de mens beoogt en die de bestrijding van AIDS hoog in het vaandel heeft staan. Deze tegenstelling van belangen is niet nieuw en speelde ook al een rol bij het tot stand komen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de Internationale Conventie van Sociaal-Economische Rechten. De Verenigde Staten hebben het laatste verdrag daarom ook altijd geweigerd te ratificeren. Volgens de ‘Normen’ hebben ondernemingen de plicht om de mensenrechten te bevorderen die erkend zijn in internationale en nationale verdragen, schrijft de Amerikaanse specialiste in het patenrecht, Ruth L. Okediji, maar zij stelt tevens vast dat de bescherming van patentrechten ook een mensenrecht is, een bescherming van de mensen die hun intellect en middelen hebben ingezet om producten te creëren of te verbeteren. Tussen deze uiteenlopende belangen dient een evenwicht gevonden te worden, zo schrijft zij. Vooralsnog sterven jaarlijks 11 miljoen kinderen aan een ziekte die te bestrijden zou zijn geweest als hun verzorgers zouden hebben kunnen beschikken over de medicijnen die op de markt zijn maar die zij niet kunnen betalen.
Wereldbank Er wordt in het boek tamelijk veel aandacht besteed aan de handel en wandel van de belangrijkste instellingen als het om internationale financieringspolitiek gaat, de Wereldbank en het IMF, die beide een sleutelrol spelen in de ontwikkelingsproblematiek. Van de oorspronkelijke idealistische ideeën die de initiatiefnemer
35
John Keynes midden in de Tweede Wereldoorlog bij de oprichting van de Wereldbank had en die gericht waren op verbreiding van de welvaart over de hele wereld, niet meer beheerst door enkele financiële centra, kwam weinig terecht toen diezelfde centra het heft in handen namen en de instituties omzetten in bewakers van het heersende economische systeem van de vrije markt. Deze neoliberale benadering legde de nadruk op een strakke fiscale politiek, lage inflatie en terugdringing van de rol van de staat bij de regulering van de markt. Dat betekende liberalisering van de handel en van kapitaalstromen, privatisering van staatsbedrijven, terugdringing van de publieke bestedingen en begrotingstekorten en verbetering van de concurrentiepositie van staten op het internationale vlak, in het bijzonder als het ging om het aantrekken van buitenlandse investeringen. Deze doelstellingen werden door Wereldbank en IMF gezamenlijk tot credo verklaard in de zogenaamde ‘Washington Consensus’ (zie Ivan Manokha in hoofdstuk 3).
Liberalisering De globalisering van dit systeem maakte uiteindelijk dat de meeste staten, inclusief de Verenigde Staten, geheel afhankelijk zijn geworden van externe financiering en dat het structureel onmogelijk is geworden dat een individuele staat zijn onafhankelijkheid weet te bewaren of zelfs maar zijn autonome, economische, politieke en sociale structuren kan handhaven, om het even of het nu om ontwikkelde of om ontwikkelingslanden gaat. De positie van de laatste werd daarbij sinds eind jaren zeventig bovendien nog sterk ondermijnd door het oplopen van hun schuldenlast. Hoewel de reserves van de Wereldbank en het IMF slechts een fractie zijn van wat er aan kapitaal in de wereld omgaat, zijn deze publieke internationale financiële instituties zeer invloedrijke ontwikkelingsfinanciers voor de ontwikkelingslanden en hebben zij grote politieke invloed op de ontvangende landen. Zij dwingen hen tot een strenge fiscale en monetaire discipline (Margot E.
36
Salomon, hoofdstuk 8), terwijl zij andere bilaterale of multilaterale donoren en ook private investeerders wijzen op het bestaan van een – door hen zelf gecreëerd – geschikt investeringsklimaat in de betrokken landen, waardoor zij nog meer invloed kunnen uitoefenen op de geldstroom naar zo’n land. De voorwaarden die zij stellen aan leningen zijn gericht op liberalisering van de economieën die hun hulp inroepen. De regeringen van die landen zien hun eigen speelruimte daardoor sterk beperkt. De beslissingen van de financiële instellingen hebben gevolgen voor de sociaal-economische rechten van de betrokken bevolking, bijvoorbeeld wat betreft de levensstandaard, de toegang tot voedsel, water, gezondheidszorg, onderwijs en sociale zekerheid. De hervormingen die de instellingen eisen, dienen volgens Salomon vooral de belangen van de binnen Wereldbank en IMF dominerende, geïndustrialiseerde staten. Met de bevordering van de mensenrechten heeft dit alles weinig van doen. De gevoerde politiek heeft voornamelijk een schadelijk effect en leidt tot toename van de armoede - met als neveneffect dat het gezag van de autoriteiten van de betrokken staten bij hun onderdanen wordt ondermijnd en de kans op geweld toeneemt. Tegenwoordig tracht de Wereldbank zijn imago als het gaat om bevordering van de mensenrechten te verbeteren. De Bank concentreert zich nu op vermindering van de armoede door middel van economische groei gepaard gaande met sociale gerechtigheid. Ook het IMF, dat tot nu toe over het algemeen aan de rechten van de mens geen rol toebedeelde in zijn overwegingen, erkent zo langzamerhand dat er ook andere factoren dan economische ontwikkeling en liberalisering van de markt een rol kunnen spelen en het Fonds heeft meer aandacht gekregen voor de structurele oorzaken van de verstoring van het monetaire evenwicht in een staat. Het IMF is zich daarmee net als de Wereldbank meer gaan richten op ontwikkeling op lange termijn. Maar beide instellingen hebben nog geen gezamenlijk standpunt ingenomen als het gaat
VN Forum 2008 - 1
om de rechten van de mens. Bestrijding van de armoede en betere verdeling van de inkomens staan nog steeds niet echt op het programma ondanks de gebezigde retoriek. Ook wil de Wereldbank in de praktijk wel eens beslissingen nemen die nog steeds regelrecht ingaan tegen wereldwijd inmiddels aanvaarde mensenrechten, zoals het recht op vrij basisonderwijs, waar zij van een ontwikkelingsland eist dat het schoolgeld invoert om de begrotingstekorten van de staat terug te dringen. De VN Speciale Rapporteur over het recht op Gezondheid sprak er zijn bezorgdheid over uit dat in veel landen de armen en andere gemarginaliseerde groepen van gezondheidszorg verstoken blijven omdat zij daar alleen recht op hebben als ze het kunnen betalen, hetgeen wel eens strijdig zou kunnen zijn met het gepropageerde recht op gezondheid. Het eigen toezichthoudend lichaam van de Wereldbank, de Independent Evaluation Group, bevestigde onlangs dat de projecten van de Bank de laatste vijf jaar niet hadden geleid tot vermindering van de armoede in de geld lenende staten. Als de economie als geheel groeit – zoals tussen 1999 en 2005 in een aantal Afrikaanse landen beneden de Sahara het geval is geweest – blijkt dat toch vooral ten gunste te zijn van de rijken. Toch groeit ook binnen de Wereldbank het besef dat bijvoorbeeld investeringen in gezondheid en onderwijs, speciaal voor vrouwen, een voorwaarde zijn voor economische groei en terugdringing van de armoede. Maar de machtsverhoudingen binnen zowel de Bank als het IMF blijven ongunstig als het gaat om de positie van de arme landen. Binnen de Wereldbank controleren de vijf rijkste staten ongeveer 40 procent van de stemmen, terwijl 26 Afrikaanse landen tezamen over 1,99 procent van de stemmen beschikken en 22 andere Afrikaanse landen over 3,41 procent. Dat betekent dat de economische belangen van de rijke landen dikwijls zullen blijven prevaleren, ook al beseft men dat niets doen aan verbetering van de rechten van heel veel mensen zich op den duur kan wreken,
VN Forum 2008 - 1
in de vorm van toenemend geweld en migratiestromen die al evenmin welkom zijn.
Case studies In het boek wordt veel aandacht besteed aan de regels die wereldwijd zijn opgesteld om de mensenrechten te waarborgen en waar mogelijk te verbeteren ten dienste van economische ontwikkeling. De schrijvers kunnen, als het om de implementatie daarvan gaat, veelal slechts de hoop uitspreken dat dit inderdaad adequaat zal gebeuren. Dikwijls gaat het alleen maar om papieren regelingen die mooi klinken en ongetwijfeld goed bedoeld zijn, maar waarvan de verwezenlijking nogal eens op zich laat wachten. Er zijn een aantal case studies in het boek opgenomen om daar enig zicht op te geven. Als voorbeelden zijn genomen de situatie in Uganda en Kenia, twee staten in dezelfde regio die toch een heel andere aanpak laten zien. De vraag die daarbij voorop stond, was of hervormingen in de wetgeving en het justitiële apparaat voldoende waren om de positie van de armen te verbeteren. De schrijver van dit hoofdstuk, de Noorse wetenschapper Bard Andreassen, aarzelt om die vraag in positieve zin te beantwoorden, hoewel de casus-Uganda een aantal positieve resultaten laat zien. Het grote probleem in Afrikaanse landen is vaak het bestaan van allerlei vormen van corruptie. Bewezen is dat landen met een hoge mate van corruptie economisch slechter presteren. Kenia presteert wat de bestrijding van dit verschijnsel betreft slechter dan Uganda, zo blijkt. De onverschilligheid waarmee men in regeringskringen en in het parlement omgaat met pogingen aan de corruptie een einde te maken, is tekenend voor de situatie. De hervormingen zijn vooral retorisch van aard. Beide programma’s, zowel in Kenia als in Uganda, zijn eerder ‘top-down’ en door de regeringen vastgesteld zonder dat de mensen waarvoor zij bedoeld waren er in te kennen of te raadplegen. De donoren, die degenen waren die de hele hervormingsbeweging hebben geïnitieerd, namen dat voor lief en verplaatsten hun aandacht van de NGO’s die voor betere regelgeving gestreden
37
hadden naar het instrument dat door de regeringen was opgezet om het proces te begeleiden, al waren ook zij niet tevreden met het resultaat. Het hervormingsprogramma van Uganda had het voordeel dat het kleiner van omvang was en minder centraal opgezet dan dat van Kenia, waar de hervormingen maar net de buitenwijken van de hoofdstad Nairobi bereikten. Een andere case study (van de hand van Karin Lukas) betreft Macedonië. Daar speelden vooral etnische tegenstellingen een negatieve rol. De Macedoniërs beschouwden de hervormingen vooral als een tegemoetkoming aan de wensen van de Albanese minderheid en liepen er om die reden alleen al niet warm voor. Dat men zich toch bij de plannen neerlegde, was vooral omdat men op die manier sneller aansluiting hoopte te krijgen bij de Europese Unie. Dus ging het vooral om macro-economische doelen, eerder dan om bestrijding van de armoede en verbetering van de mensenrechten.
Onderwijs Grote nadruk wordt bij alle hervormingsplannen gelegd op de ontwikkeling van het onderwijs en de gezondheidszorg en aan beide onderwerpen wordt dan ook in het boek de nodige aandacht besteed. In de resolutie van de Algemene Vergadering van de VN, A World Fit for Children, van 11 oktober 2002, werd gesteld dat men bij het opzetten van ontwikkelingsplannen prioriteit wil geven aan de rechten en de noden van kinderen, daar “investeringen in kinderen en de realisering van hun rechten de meeste effectieve manier vormt om de armoede uit te bannen”. Het maakt de mensen mondiger en beter in staat voor hun rechten op te komen en brengt hen de bekwaamheden bij die nodig zijn om in de wereld vooruit te komen. De Finse Maija Mustaniemi-Laakso besteedt in het vijftiende hoofdstuk aandacht aan het recht op onderwijs als mensenrecht en vraagt zich af of deze human rights based approach to development, die zich kwalitatief onderscheidt van de op de algemene welvaart gerichte benadering
38
uit het verleden, inderdaad heeft geleid tot een veranderde opstelling van de donorlanden. Het recht op gratis primair onderwijs voor iedereen heeft een plaats gevonden in de Millenniumdoelen en daarmee hebben staten zich verplicht tot collectieve inspanning om dat doel te bereiken. Leidt dit ook tot een wettelijke verplichting zich ook buiten de eigen grenzen daarvoor in te spannen?, vraagt de schrijfster zich af. Van de 680 miljoen kinderen in de leeftijd van de basisschool ontvangen 115 miljoen in de ontwikkelingslanden nog steeds geen enkele vorm van onderwijs. Mustaniemi ziet in de mensenrechtenverdragen voldoende aanknopingspunten om te kunnen veronderstellen dat de staten die deze verdragen hebben geratificeerd wel degelijk een wettelijke verplichting op zich hebben genomen om de daarin vastgelegde rechten te helpen bevorderen, ook buiten de eigen landsgrenzen, voorzover zij daartoe in staat zijn. In ieder geval zijn de rijke staten gezamenlijk verantwoordelijkheid, als bijvoorbeeld een instituut als de Wereldbank als voorwaarde voor het ontvangen van ontwikkelingshulp eist dat de betrokken staten schoolgeld vragen voor het basisonderwijs dat volgens de Millenniumdoelstellingen voor Ontwikkeling (MDG’s) gratis behoort te zijn. Volgens de Principles and Guidelines on a Human Rights Appoach to Poverty Reduction Strategies van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten zijn staten inderdaad wettelijk verplicht alles te doen wat in hun vermogen ligt om de mensenrechten buiten hun landsgrenzen te bevorderen en af te zien van daden die het de armen moeilijker maken hun mensenrechten te verwezenlijken. Die verplichtingen zijn ook terug te voeren op onder andere het Handvest van de VN, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en Conventie no. 182 van de ILO, die handelt over de Worst Forms of Child Labour, schrijft Mustaniemi. Maar dat wordt niet door iedereen erkend. En in de praktijk blijkt dat staten hun verplichtingen niet nakomen. Het recht op onderwijs is mede daardoor een van de MDG’s die nog het verst van verwezenlijking verwijderd is.
VN Forum 2008 - 1
Hetzelfde kan min of meer gezegd worden van het recht op een goede gezondheidszorg. Men heeft nog steeds meer oog voor bedrijfswinsten en het onttrekken van grondstoffen aan ontwikkelingslanden dan voor verbetering van de gezondheidszorg, suggereert Nsongurua Udombana, een van de schrijvers. De VN zijn beter bekend als een instituut dat goed is in het formuleren van doelstellingen dan in het ten uitvoer brengen daarvan, al hoopt hij dat de Millennium Ontwikkelingsdoelstellingen een ander lot beschoren zal zijn. Margot E. Salomon, Arne Tostensen, Wouter Vandenhole (redactie), Casting the Net Wider; Human Rights, Development and New Duty-Bearers; 2007; ISBN 90-5095-718-8; xxi + 430 p.; hardback; prijs (€ 79,-; uitgever Intersentia, Oxford/Antwerpen (This book was produced under the auspices of European Cooperation in the Field of Scientific and Technical Research (COST) on Human Rights, Peace and Security Policy.)
VN Forum 2008 - 1
39
Het Antarctica Verdrag door Arend J.MeerburgI
Onder het Antarctica Verdrag wordt een gebied zo groot als Europa beheerd en bestuurd door een beperkte groep van 28 landen (w.o. Nederland), zonder directe VN-bemoeienis. In 2009 bestaat het Verdrag 50 jaar, terwijl van maart 2007 tot maart 2009 het vierde wetenschappelijke Internationale Pooljaar wordt gehouden. Genoeg reden weer eens stil te staan bij deze unieke vorm van internationaal bestuur. Korte geschiedenis en inhoud van het VerdragII Internationale samenwerking in de wetenschap – en zeker in de aardwetenschappen – bestaat al sinds de 19de eeuw. Het Internationale Geofysisch Jaar (IGY) van 1957-1958 was echter bijzonder vanwege de grote schaal waarop over de hele wereld metingen en onderzoek werden verricht om de aarde en de oceanen te beschrijven en te begrijpen, met intensieve uitwisseling van gegevens door de deelnemende landen en wetenschappelijke instellingen. Een belangrijk onderdeel van onderzoek vormde Antarctica. Er waren daar al enkele vaste bases opgericht door een beperkt aantal landen, maar het IGY was een goede aanleiding het onderzoek op dit enorme continent en de oceanen daaromheen te verbreden en te verdiepen.
‘taartpunten’ van het Zuidpool-gebied. De claims van Argentinië, Chili en het Verenigd Koninkrijk overlappen elkaar vrijwel volledig. De Verenigde Staten en de toenmalige Sovjetunie meenden goede argumenten te hebben voor grote claims (zij waren immers verhoudingsgewijs zeer actief in het gebied), die de claims van andere landen zouden overlappen. Kortom, er dreigden allerlei potentiële conflicten die beter konden worden opgelost. In het Antarctica Verdrag worden de claims dan ook ‘bevroren’, d.w.z. er wordt formeel niet over gepraat. Dit weerhoudt overigens Australië, Argentinië en vooral ChiliIV er niet van hun claims ‘warm te houden’, maar daar trekt verder niemand zich iets van aan.
Twaalf landen waren tijdens het IGY (tevens 3de Internationale Pooljaar) actief in Antarctica, w.o. als nieuwkomer BelgiëIII. (Nederland nam niet deel: ons onderzoek richtte zich in die tijd op de tropen, en kleinschalig op de Noordelijke Poolstreken.) De samenwerking liep zo goed dat de betrokken landen besloten gezamenlijk door te gaan, waartoe het Antarctica Verdrag werd uitonderhandeld, en op 1 december 1959 in Washington ondertekend. Het Verdrag trad in werking op 23 juni 1961 na ratificatie door alle 12 ondertekenende landen.
Het Verdrag kent twee soorten partijen. Alléén de Consultative Parties (CP) doen mee aan de besluitvorming; andere partijen hadden in het begin eigenlijk niets te vertellen. De oorspronkelijke twaalf landen zijn en blijven CP – ook al doen ze niets meer in het verdragsgebied – maar als een land substantiële langjarige onderzoeksactiviteiten onderneemt, kan het een CP worden. Nederland werd partij in 1967V, maar werd pas in 1990 – na een redelijk onderzoeksprogramma te hebben opgezet – Consultative Party. Daarvan zijn er nu 28. Wetenschappelijk onderzoek leidt overigens niet automatisch tot CPstatus: daaarover moeten de andere CP’s overeenstemming bereiken.
Een belangrijke reden om het Verdrag te sluiten was de kwestie van de verschillende claims op
Uiteraard legt het Verdrag vast dat wetenschappelijke samenwerking zal worden gecontinu-
40
eerd en dat er vrijheid van wetenschappelijk onderzoek zal zijn. Maar om dit mogelijk te maken, is er een aantal belangrijke politieke kwesties in het Verdrag opgenomen. Alle onderzoek en activiteiten in Antarctica moeten vreedzaam zijn, d.w.z. dus geen militaire activiteiten (behalve voor logistiek e.d.). Dus geen kernwapens, waarmee Antarctica de eerste Kernwapenvrije Zone werd (hoewel die uitdrukking toen nog niet werd gebruikt)VI. Ook geen kernwapentests en geen opslag van radioactief afval. Elke CP heeft het recht waarnemers naar bases van andere landen te sturen om te controleren of er geen overtredingen worden begaan. Dit was in de tijd van de Koude Oorlog, toen dit Verdrag werd ontwikkeld, uniek: Amerikanen die Sovjetbases controleerden en andersom! Het gebied dat door het Verdrag wordt bestreken, omvat alles ten zuiden van de 60ste breedtegraad, inclusief alle eilanden in dat gebied. Opgemerkt moet echter worden dat het recht van de vrije zee niet wordt aangetast, dus met kernwapens uitgeruste onderzeëers kunnen rustig door het verdragsgebied varen.
Relatie met de Verenigde Naties Rond 1983 kwam er binnen de VN, aangezwengeld door Maleisië, een discussie op gang over de vraag of de VN niet beter het beheer over Antarctica konden overnemen. Het was toch te gek dat een stel – vooral rijke – landen zonder toestemming van de VN zo’n groot gebied bestuurden, en dan ook nog op een weinig transparante manier, aldus Maleisië c.s. De Consultative Parties verzetten zich uiteraard heftig tegen deze gedachtegang, waarbij zij erop wezen dat alles prima geregeld was, terwijl dat via de lastige VN-procedures met bemoeienis van de Algemene Vergadering van de VN alléén maar slechter kon worden. Na een aantal jaren verzandde de discussie, die echter wel leidde tot een aantal veranderingen. Ten eerste gingen meer landen meedoen. Nogal wat landen werden partij bij het Verdrag, waar-
VN Forum 2008 - 1
onder een substantieel aantal CP, wat betekent dat deze 16 extra landen serieus onderzoek gingen doen in Antarctica. Ten tweede kunnen partijen die geen CP zijn, nu aan de vergaderingen deelnemen, natuurlijk zonder stemrecht. In zijn algemeenheid kan men stellen dat het bestuur en beheer aanzienlijk transparanter zijn geworden. Vanuit de VN wordt er dan ook nauwelijks meer gemopperd. Gezien de grote belangen van het onderzoek in Antarctica voor o.m. de klimaatdiscussie en de bescherming van de biosfeer rond Antarctica is dit een goede zaak.
Besluitvorming en aan het Verdrag gerelateerde conventies Jaarlijks (vroeger tweejaarlijks) wordt er een vergadering van de Consultative Parties gehouden. Daar komen een fors aantal onderwerpen ter sprake. De discussies leiden vaak tot – soms zeer gedetailleerde – aanbevelingen op het terrein van milieubescherming e.d., tot nu toe zo’n 350. Gerelateerd aan het Antarctica Verdrag kwam in 1972 een aparte Conventie tot stand voor de Conservation of Antarctic Seals, dat in 1978 in werking trad. Een Convention on the Conservation of Antarctic Marine Living Resources werd getekend in 1980 en trad in werking in 1982. Dit verdrag, dat vooral gericht is op onderzoek naar en het verstandig omgaan met krill – het begin van de voedselketen in de Antarctische wateren – heeft een eigen secretariaat in Hobard, Tasmanië. Veel voorwerk wordt gedaan door adviesorganen. Vanaf het begin tracht het onafhankelijke Scientific Committee on Antarctic Research (SCAR) het uitgebreide wetenschappelijk onderzoek richting te geven en te coördineren. SCAR is verbonden met internationale wetenschappelijke organisaties, verenigd in de International Council of Scientific Unions (ICSU) en werkt nauw samen met de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO).
VN Forum 2008 - 1
41
42
Veel later, in 1994, begon de voorloper van het Committee for Environmental Protection (CEP) van 1998 zijn werk. Aan dit adviesorgaan kunnen alle partijen deelnemen, al nemen alléén de CP’s in de jaarvergadering besluiten. De CEP heeft een interessante geschiedenis. In de jaren tachtig werden er langdurige en moeizame onderhandelingen gevoerd over een regiem om bodemschatten in het verdragsgebied te winnen, uiteraard op zo’n manier dat het milieu niet (teveel) geschaad zou worden. Er kwam terzake in 1988 een apart verdrag tot stand, de Convention on the Regulation of Antarctic Mineral Resources. Felle protesten van milieugroepen, die vreesden dat (ongelukken bij) het winnen van bodemschatten in en rond het Zuidpoolgebied – inclusief natuurlijk die onder de zeebodem – een te groot risico vormden voor het milieu, leidden ertoe dat een aantal CP’s besloten deze conventie niet te ratificeren. Hiermee bleef dit een dode letter. Van de weeromstuit kwam er in 1991 een Protocol on Environmental Protection to the Antarctic Treaty tot stand, dat mede voorzag in de oprichting van het CEP. Het Protocol verklaart Antarctica als een ‘natural reserve devoted to peace and science’ en verbiedt de winning van bodemschatten tot 2048. Daarna kan het Protocol eventueel worden aangepast als alle CP’s daarover overeenstemming hebben bereikt, een nogal onwaarschijnlijke situatie. Met deze Conventie zijn de milieuregels voor dit immense gebied verder aangescherpt.
Onderzoek: waar gaat het allemaal om? VN-Forum is vermoedelijk niet de juiste plek om een wetenschappelijke verhandeling te houden over onderzoek in Antarctica, maar gezien het wereldwijde belang van veel van het onderzoek toch het volgende. Na de ontdekkingsreizen in vooral het begin van de 20ste eeuw was er gedurende vele decennia slechts beperkte belangstelling voor het Zuidpoolgebied. Vooral in het Geofysisch Jaar van
VN Forum 2008 - 1
1957-1958 kwam het onderzoek in Antarctica goed op gang. Meteorologisch/klimatologisch was en is Antarctica interessant omdat het redelijk symmetrisch op en rond de geografische Zuidpool is gelegen, een grote landmassa met daaromheen vrijwel ongestoorde zeeën (afgezien van de punt onder Zuid-Amerika). Hierdoor kan men lucht- en watercirculatie gemakkelijker bestuderen dan in het Noordpoolgebied met zijn wisselende ijsbedekking en de afwisselende land/ zee-gebieden daaromheen. Alle onderzoekstations doen dan ook meteorologische waarnemingen (druk, temperatuur, vochtigheid, wind), vaak ondersteund door metingen met behulp van weerballonnen. Het belang van de laatste is in de loop der tijd wat afgenomen vanwege de komst van weersatellieten die ook het ozononderzoek vanaf de grond in belangrijke mate hebben overgenomen. Ook kennis van de oceaanstromen rond het gebied zijn van groot belang. Door de kou zakken watermassa’s vol met nutriënten naar de zeebodem, die elders weer boven komen (upwelling): vandaar de enorme visvangsten voor de kusten van Namibië en Chili/Peru. De in grote hoeveelheden aanwezige krill rond Antarctica vormt, zoals eerder vermeld, de basis voor een complexe voedselketen, die het ook mogelijk maakt grote aantallen walvissen en zeehonden te voeden en uiteraard de twee soorten Antarctische pinguïns. De pinguïns vormen natuurlijk een onderzoeksonderwerp op zich: hoe kunnen deze wonderlijke dieren in de barre winterse omstandigheden van Antarctica overleven. Vrij recent is het biologisch onderzoek in een versnelling gekomen. Enkele decennia geleden dacht men dat er bijv. in de bergen enkele honderden kilometers van de kust vrijwel niets leefde, behalve wat korstmossen. Maar nu worden er steeds meer bacteriën gevonden die het klimaat kunnen weerstaan (zoals men nu ook bacteriën vindt in hete lava). Het metabolisme van
VN Forum 2008 - 1
zulk extreem leven is natuurlijk hoogst interessant. Ook onder het winterse zee-ijs en het drijvende shelf-ijsVII worden steeds meer soorten leven gevonden, in de vorm van algen, bacteriën en sponzen. Reeds in een vroeg stadium begon men met boren in de vaak kilometers dikke laag aangestampte sneeuw die Antarctica grotendeels bedekt. Met slimme trucs kan men de verschillende jaarovergangen vinden. In eerste instantie was dit interessant om te kijken hoeveel sneeuw er jaarlijks was gevallen (met mogelijke insluitingen van stofdeeltjes die door grote vulkaanuitbarstingen de stratosfeer in waren geslingerd en die het weer over de hele wereld hebben beïnvloed), maar vooral de laatste tijd is het onderzoek van groot belang geworden voor de klimaatdiscussie. Zo maakt de laag van honderdduizenden jaren sneeuwval het bijvoorbeeld mogelijk het koolzuurgehalte in de atmosfeer met de toen heersende temperatuur te meten, hoogst belangrijk voor onze huidige discussie over ‘global warming’. Dit laatste onderwerp is ook anderszins van belang voor het onderzoek. Er heerst bij sommigen een soort panieksfeer dat Antarctica zal smelten, wat zou leiden tot een tientallen meters hoger zeeniveau. Anderen zeggen: Antarctica is zo koud dat dit in ieder geval niet zal gebeuren (wellicht wat meer smelt aan de randen, maar niet in het grote binnenland), terwijl de hogere temperatuur in de atmosfeer wellicht leidt tot meer transport van vocht naar en sneeuwval in Antarctica: dus juist gunstig voor het zeewater niveau. Een echt antwoord op deze hoogst belangrijke kwestie is er nog niet, dus nogal wat onderzoek richt zich recent op deze kwestie. Fascinerend zijn nieuwe ontdekkingen in het binnenland. Men is erachter gekomen dat op sommige plekken grote meren aanwezig zijn onder de kilometers dikke sneeuwlaag, wat alléén kan door de zeer hoge druk aldaar. Interessant zou natuurlijk zijn in zo’n meer te boren om te kijken of er (resten van) leven
43
gevonden kan (kunnen) worden. Maar het boren kan ook leiden tot contaminatie van het water, dat daar zo’n miljoen jaar zonder enige verstoring aanwezig is. Precies op de geografische Zuidpool wordt op een paar km diepte een kubieke km ijs volgestopt met 6000 sensoren om neutrino’s te detecteren, het project Icecube. Neutrino’s, lastige deeltjes die maar zelden reageren met andere deeltjes, zijn een boeiend onderwerp voor studies van activiteiten in verre sterrenstelsels. Icecube is een internationaal project waar ook de Universiteit van Utrecht aan deelneemt. Verscheidene landen zetten nu automatische telescopen neer, o.m. op het hoogste punt van Antarctica, 4,1 km boven de zeespiegel en met temperaturen in de winter van tegen de min 90 graden Celsius, het koudste gebied op aarde. Het gebrek aan vochtigheid, de stabiele temperatuur en de hoogte maken het mogelijk waarnemingen te doen die vergelijkbaar zijn met die van telescopen in de ruimte. Kortom, er wordt steeds meer baanbrekend onderzoek in het Zuidpoolgebied gedaan.
Nederland en het vierde Internationaal Pooljaar 2007-2009 (IPY) Er doen zo’n 60 landen, met vele duizendenVIII onderzoekers, mee aan onderzoek in het kader van het International Polar Year (IPY), dat overigens ook het Noordpoolgebied omvat. De website van het pooljaar, www.ipy.org, bevat allerlei links naar de activiteiten op dit terrein, w.o. ook de Nederlandse. De Nederlandse overheid heeft 7 miljoen Euro uitgetrokken voor het IPY. De meeste projecten zijn op ecologisch en klimatologisch terrein. Nederlandse wetenschappers in het Zuidpoolgebied maken gebruik van andere expedities voor transport, huisvesting e.d. In Groningen bestaat al lang een Arctisch Centrum, gekoppeld aan de Groningse Univer-
VN Forum 2008 - 1
44
siteit (www.arctic-centre.nl). Daar ook andere universiteiten en onderzoeksinstellingen zich met poolonderzoek bezighouden, is recent het coördinerende Willem Barentsz Pool Instituut opgericht, eveneens in Groningen en voorlopig gehuisvest bij het Arctisch Centrum (www.wbpolar.nl).
Toerisme Er is een explosieve groei van toerisme naar AntarcticaIX. Terwijl in de jaren zeventig één schip – dit is het schip dat kort geleden is vergaan in de Antarctische wateren – pionierde met kleinschalig toerisme, komen er nu gigantische cruiseschepen naar de punt van Zuid-Amerika om het gebied te bezoeken. Met veel geld kan men zelfs naar Antarctica vliegen. De, vaak kleine, wetenschappelijke bases kunnen massatoerisme natuurlijk niet opvangen, terwijl de grote aantallen personen die de dierenwereld willen aanschouwen tot ernstige verstoringen kunnen leiden. De Consultative Parties hebben de afgelopen jaren regels opgesteld voor het toerisme, zoals hoeveel mensen bepaalde natuurgebieden mogen bezoeken en wat ze allemaal wel en vooral niet mogen doen. De International Association of Antarctic Tour Operators (IAATC) heeft additionele regels opgesteld, zoals hoeveel cruiseschepen er tegelijkertijd in een haven mogen liggen. Wel is er de hoop dat de soms adembenemende vergezichten, de walvissen en ander dierenleven, ook de toeristen ervan zal overtuigen dat Antarctica de speciale bescherming van het Antarctica Verdrag verdient.X I
II
Ir A.J.Meerburg is lid van de Redactie. Hij nam deel aan de 3e Belgisch-Nederlandse Antactische Expeditie van eind 1965 tot begin 1967 als meteo-waarnemer en ozononderzoeker. De tekst van het Antarctica Verdrag is o.m. te vinden op www.ats.aq, de website van het, nog niet zo lang bestaande, Antarctic Treaty Secretariat. De vroegere Nederlandse diplomaat Jan Huber – die op het Ministerie van Buitenlandse Zaken jarenlang Antarctica-zaken behandelde – is de eerste Uitvoerend Secretaris.
België had overigens een Antarctische geschiedenis, met de eerste overwintering van een expeditie in Antarctica met het schip de Belgica in 1898. Deze geschiedenis speelde een belangrijke rol bij de opzet van het vrij uitgebreide Belgisch antarctisch onderzoek sinds het IGY. Thans wordt in het binnenland van Antartica de unieke futuristische Koningin Elisabeth-basis gebouwd,die energie-neutraal moet gaan opereren: een staaltje samenwerking van Vlaamse en Waalse wetenschappers, technici en bedrijven, die buitenstaanders wellicht niet meer verwachten van dit politiek zo verscheurde land. IV Chili liet in dit kader een kind geboren worden binnen hun claim. V Nederland was laat met de ratificatie van het Verdrag, gezien het feit dat we in de periode 1964-1966 samen met de Belgen een basis hadden. Ik denk dat, als we vóór 1964 hadden geratificeerd, we toen al de CP-status hadden kunnen krijgen. Het heeft later heel wat lobby-werk gekost om zover te komen, vooral omdat we geen eigen basis hadden (en hebben). VI De eerste officiële kernwapenvrije zone was die van Latijns-Amerika (Verdrag van Tlatelolco). De grenzen daarvan sluiten naadloos aan op het verdragsgebied van het Antarctica Verdrag. VII Grote gletsjers uit het binnenland schuiven richting zee en gaan op een gegeven ogenblik drijven, en breken later af als tafelijsbergen. VIII D.w.z. in de zomermaanden; overwinteraars zijn er veel minder. IX Er is tegenwoordig zelfs een Lonely Planet voor Antarctica, die overigens een uitstekende beschrijving geeft van het gebied, inclusief de eilanden rondom Antarctica. Vergeefs zal men zoeken naar goedkope hotels en kroegen! X Met dank aan Jan Huber (Antarctic Treaty Secretariat) en Peter Abbink (Arctisch Centrum) voor hun opmerkingen en aanvullingen. III
VN Forum 2008 - 1
45
VN-Kinderrechtenverdrag geen kinderlijk verdrag door Simone Bommeljé
“There should be no argument about the best interests of the child as being the number one priority. We want to be more involved. Let our voices be heard. We don’t want to hear any more good intentions, we want to see more actions.” World Fit for Children 2007, Keniaans meisje, 15 jaar1 Op 20 november 2007 bestaat het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (hierna: VN-Kinderrechtenverdrag) achttien jaar; het is meerderjarig geworden. Tijd voor een feestje? Hoewel er de afgelopen jaren al flink wat voor kinderen is bereikt, worden over de hele wereld nog heel veel kinderrechten stelselmatig geschonden. Ook Nederland blijkt niet altijd het beste jongetje van de klas op het gebied van kinderrechten. Gelukkig zijn er ook verbeteringen zichtbaar. In het eerste deel van het artikel wordt de implementatie van het VN-Kinderrechtenverdrag op internationaal niveau belicht. Wat zijn de successen? Waar is verbetering nodig? Wat willen kinderen zelf? In het tweede deel wordt volgens een zelfde stramien ingegaan op de vraag hoe Nederland de rechten uit het VN-Kinderrechtenverdrag naleeft.
Naleving VN-Verdrag internationaal In 1989 is het VN-Kinderrechtenverdrag door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen en vervolgens op 2 september 1990 in werking getreden. Per 1 januari 2007 zijn 193 landen partij bij het Verdrag. Hiermee is dit verdrag het meest geratificeerde internationale mensenrechtenverdrag en daarmee het meest breed geaccepteerde mensenrechteninstrument ter wereld. Alleen de Verenigde Staten en Somalië hebben het wel getekend, maar nog niet geratificeerd. Het Verdrag is uniek, omdat het alle rechten van kinderen bundelt. Niet alleen burgerlijke en politieke rechten, zoals het recht om niet van je vrijheid te worden beroofd en het recht op registratie bij geboorte en op naam,
maar ook economische, sociale en culturele rechten, zoals het recht op sociale zekerheid, onderwijs en het recht op spelen. De rechten zijn specifiek afgestemd op kinderen. Door de ratificatie hebben regeringen wereldwijd verplicht zich te conformeren aan internationale minimumnormen ter bescherming en bevordering van rechten van jeugdigen. Hierdoor is een beroep op rechten uit het Verdrag mogelijk binnen het nationale recht. Voor de toepassing van het Verdrag in concrete zaken is het wel van belang of het desbetreffende artikel uit dit Verdrag rechtstreekse werking heeft.2 Elk kind dat zich bevindt onder de rechtsmacht van één van de landen waarbinnen het Verdrag in werking is getreden, heeft recht op de vervulling van zijn of haar rechten. Het VN-Comité inzake de Rechten van het Kind ziet toe op de naleving van het Verdrag. Op basis van vijfjaarlijkse regeringsrapportages geeft zij aanbevelingen, die de regeringen dienen op te volgen. Er is echter geen Internationaal Hof voor de Rechten van het Kind, zoals er wel een Europees Hof voor de Rechten van de Mens bestaat. Hierdoor is de implementatie van kinderrechten vooral een kwestie van politieke wil van regeringen om nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met het Verdrag. Om deze reden is er thans een campagne voor een communicatie- en klachtenprocedure bij het VN-Kinderrechtenverdrag gestart.3
Internationale successen Felicitaties voor de successen die geboekt zijn,
46
mede dank zij het VN-Kinderrechtenverdrag, zijn zeker op hun plaats. Hieronder volgen ter illustratie een aantal van deze successen.4 – Het Verdrag heeft ervoor gezorgd dat het kind op de voorgrond is komen te staan als drager van rechten, onafhankelijk van ouders, verzorgers, enzovoort. Er is steeds meer aandacht voor de stem van kinderen. Internationaal is er bijvoorbeeld de Junior 8 en zijn er jongerenvertegenwoordigers bij de Verenigde Naties. Ook stond New York afgelopen december – rondom Mensenrechtendag – voor de tweede maal tijdens de VN Kindertop ‘A World Fit for Children’ in het teken van kinderen. – Er is sinds de ondertekening van het Verdrag een grote slag geslagen in de bestrijding van meisjesbesnijdenis. Inmiddels is in een aantal Afrikaanse landen – zoals in Eritrea – deze vorm van ernstige kindermishandeling door de regering verboden. Ook uit het recente Unicef-rapport Progress for Children5 valt te lezen dat de afgelopen 15 jaar daadwerkelijk minder meisjes zijn besneden. – Het belang van geboorteregistratie wordt
VN Forum 2008 - 1
steeds meer ingezien. Als kinderen niet geregistreerd staan, hebben ze geen recht op bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg. Om te voorkomen dat kinderen buiten de boot vallen, voeren steeds meer overheden en hulporganisaties programma’s in die ervoor zorgen dat niet-geregistreerde kinderen worden opgespoord en alsnog een geboortebewijs krijgen. – Sinds het Verdrag is er meer aandacht gekomen voor de aanpak van kinderarbeid. Er is meer controle gekomen door overheden en lokale organisaties. Een van de landen met het meeste aantal kinderarbeiders – India – heeft in 2006 verboden kinderen onder de 14 jaar nog langer als huishoudelijke hulp of in de horeca te laten werken. – Er is veel aandacht voor kinderen in de Millenniumdoelstellingen, die in september 2000 door alle VN-lidstaten zijn afgesproken. Zes van deze doelstellingen zijn specifiek gericht op kinderen, waaronder toegang tot onderwijs en goede voeding. Kinderrechten komen ook steeds meer op de Europese voorgrond. Waar de Raad voor Europa zich sinds jaar en dag inzet op dit front, is de Europese Unie sinds
13 december 2007, VN-Kindertop in New York tijdens de slotsessie, op het podium vertegenwoordigster van het Kinderforum Millicent Atieno Orondo, 15 jaar, uit Kenia. [Foto: Susan Markisz]
VN Forum 2008 - 1
2006 begonnen met een kinderrechtenstrategie en een Europees Forum.6 Er kan onder andere geconcludeerd worden dat door de invoering van het Verdrag de rechten van kinderen hoger op de agenda van wereldleiders zijn komen te staan. Daarnaast speelt het VN-Kinderrechtenverdrag op zowel internationaal als landenniveau een grote rol in de lobby voor en bewerkstelliging van kinderbeschermingswetgeving.
Verdrag als handreiking Om met de woorden van Ann M. Veneman, directeur Unicef Internationaal tijdens ‘A World Fit for Children, 2007’ te spreken: “Some remarkable progress has been made, but much more must be done. Children are the resources needed for change and we have to tap into each others strengths to create a World Fit for children.” Onderstaande voorbeelden geven een aantal terreinen weer waar wereldwijd nog veel winst voor kinderen valt te behalen: – Hoewel in 2007 werd bekendgemaakt dat het aantal sterfgevallen onder kinderen jonger dan vijf jaar in 2006 minder dan tien miljoen bedroeg, is dit nog steeds een onacceptabel hoog aantal. – In dit internationale jaar van de sanitatie zorgen onvoldoende sanitaire voorzieningen, slechte hygiëne en onveilig drinkwater er mede voor dat elk jaar meer dan 1,5 miljoen kinderen overlijden aan de gevolgen van diarreeziekten. In 2004 beschikte 41% van de wereldbevolking – dat zijn 2,6 miljard mensen – niet over sanitaire voorzieningen. – Ook komen in veel landen nieuwe besmettingen met hiv voor, vooral onder jonge mensen. In 2006 namen zij 40% van de 4,3 miljoen nieuwe hiv-besmettingen voor hun rekening. Het aantal jongeren dat weet hoe zij besmetting met het aidsvirus kunnen voorkomen, is nog te laag. – Over de hele wereld komt veel geweld tegen kinderen voor. Enerzijds hebben kinderen in
47
conflictgebieden en post-conflictlanden dagelijks te maken met bijvoorbeeld de gevaren van landmijnen en clusterbommen; deze veroorzaken jaarlijks duizenden doden en gewonden, waarvan een kwart tot eenderde kind is. Anderzijds wordt geweld tegen kinderen gebruikt in de maatschappij (het gezin, op school, in instellingen, in werksituaties). De ‘Violence Study’ van Pinheiro vestigt hierop de aandacht, concludeert dat geen enkel geweld tegen kinderen gerechtvaardigd is en biedt aanbevelingen om dit te voorkomen.7 Onderwijs speelt een sleutelrol in de bewustwording van kinderen hoe op te komen voor hun rechten. Door educatie kunnen kinderen van jongs af aan geïnformeerd worden over hoe te voorkomen dat je sterft aan onveilig drinkwater, besmet raakt met aids, dat je op een mijn stapt of clustermunitie opraapt, enz. Miljoenen kinderen hebben de afgelopen jaren toegang gekregen tot onderwijs. Er moet nog heel wat werk verzet worden om de 93 miljoen nietschoolgaande kinderen in de klas te krijgen.
Naleving in Nederland De Nederlandse regering heeft een actieve rol gespeeld in de onderhandelingen over het VN-Kinderrrechtenverdrag. Nederland heeft getracht het Verdrag meer te laten zijn dan een herhaling en een hergroepering van rechten die in andere verdragen reeds vastgelegd waren: “Het IVRK zou moeten bestaan uit ‘bij-de-tijdse’ en concrete beginselen, voorzien van praktische voorschriften voor toepassing.” Op 26 januari 1990 heeft Nederland in New York tezamen met ruim zestig andere landen het Verdrag ondertekend. Op 8 maart 1995 treedt het Verdrag in Nederland in werking. Nederland is land nummer 167 waar het Verdrag in werking treedt.8
Nederlandse successen In Nederland gaat het in vergelijking met andere landen relatief goed. Zo verscheen in 2007 nog een Unicef-rapport waaruit bleek dat
VN Forum 2008 - 1
48
Nederlandse kinderen de gelukkigste waren van rijke landen.9 De onderstaande successen hebben hier wellicht aan bijgedragen: – Sinds het ontstaan van het Verdrag werken diverse kinderrechtenorganisaties – verenigd in het Kinderrechtencollectief10 – nauw samen om bewustwording te creëren voor rechten van kinderen. Het Kinderrechtencollectief stelt – als tegenwicht aan de regeringsrapportage – een NGO-rapportage op om het VNKinderrechtencomité te informeren over hoe in Nederland de kinderrechten worden nageleefd. – De invloed van het Verdrag begint langzaam maar zeker door te sijpelen in de Nederlandse samenleving, o.a. in jurisprudentie en wetgeving. Denk bij deze laatste aan het verbod op kindersekstoerisme in het Wetboek van Strafrecht; de extraterritoriale werking wat betreft meisjesbesnijdenis en kindersekstoerisme en het verbod op slaan in het Burgerlijk Wetboek. Ook in het beleid treden kinderrechten meer en meer op de voorgrond. Zo heeft Nederland zijn eerste minister voor Jeugd en
Gezin. Deze heeft volmondig aangegeven het VN-Kinderrechtenverdrag als uitgangspunt te nemen voor zijn beleid. Ook zijn er instituten opgericht die de rechten van kinderen beschermen. Kinderporno, kinderhandel en kinderprostitutie worden bestreden door het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel, dat door middel van onderzoek inzicht probeert te verkrijgen in de problemen en dit aan de overheid rapporteert. – Eén belangrijk instituut om als toezichthouder op kinderrechten op te treden, heeft Nederland echter nog niet: een Kinderombudsman. Dit terwijl er inmiddels al 35 Kinderombudsmannen in Europa zijn, verdeeld over 25 landen. Hier komt verandering in nu ook Minister Rouvoet van Jeugd en Gezin in reactie op het jaarbericht kinderrechten 200811 en de eerdere lobby rondom de Kinderombudsman heeft aangegeven positief te staan tegenover de invoering van een spreekbuis voor kinderen met een duidelijk herkenbaar gezicht. Ook een meerderheid van de Tweede
A World Fit for Children Ban Ki Moon: Children are the future leaders of this World. Tell us how you see your future and how to get to a world fit for children. We don’t want anymore resolutions, we need action. You adults move too slow for us. (Egyptisch meisje) De VN-lidstaten bekeken in december 2007 onder het motto ‘A World Fit for Children’ hoe het is gesteld met de afspraken die zijn gemaakt na een soortgelijke bijeenkomst in 2002. Toen werden maatregelen afgekondigd die de levensomstandigheden van kinderen moesten verbeteren. Naast onze Nederlandse VN-jongerenvertegenwoordigers – Sandra van Beest en Wouter Thiebou – zijn er op de eerste dagen van het door Unicef georganiseerde Kinderforum 93 jongeren, tussen de elf en achttien jaar uit 51 verschillende landen. Negentien van hen nemen de daaropvolgende dagen direct deel aan de Algemene Vergadering van de VN. De anderen kunnen via hen input leveren. Tijdens de plenaire sessie, waar regeringsleiders van over de hele wereld aanwezig zijn, roept Minister Rouvoet van Jeugd en Gezin op om aandacht te hebben voor kinderen en geweld (met name meisjes). Hij nodigt zijn collega’s uit op de conferentie die hierover in 2009 door en in Nederland zal worden georganiseerd. In één van de door de Griekse ambassade georganiseerde side events geeft een meisje aan dat alle andere resultaten teniet zullen worden gedaan als we de Millenniumdoelstelling over het milieu niet behalen. Een Griekse hoogleraar vertelt een persoonlijk verhaal over zijn zoontje van acht. Deze vroeg hem wat hij ging doen. Hij antwoordde dat hij naar een conferentie ging om te praten over opwarming van de aarde. Het jongetje zegt: Ik hou daar niet van, want daaraan gaan dieren dood en ik hou van dieren. De vader durft zijn zoontje niet te vertellen dat naast dieren ook kinderen zullen sterven aan de gevolgen van klimaatverandering.
VN Forum 2008 - 1
49
12 december 2007, (van links naar rechts) kinderdelegatie tijdens ronde-tafel bijeenkomst op VN-Kindertop New York; Christelle Binti Lutala, 16 uit Congo, Selquia Magali Rivera, 14 uit Nicaragua en Marian Brehmer, 16 uit Duitsland. [Foto: David Berkwitz]
Kamer geeft aan voor de komst van een Kinderombudsman te zijn12. De Nationale Ombudsman denkt zeer bereidwillig mee over een efficiënte oplossing. Unicef schreef (namens het Kinderrechtencollectief en een aantal kinderrechtenexperts) in 2007 een advies hoe te komen tot deze Kinderombudsman. De Partijen zijn het – met het Unicef advies – eens dat er geen nieuwe instantie opgetuigd hoeft te worden. Er kan gebruik worden gemaakt van bestaande expertise door de Kinderombudsman onder te brengen bij de Nationale Ombudsman – maar dan wel met een voor kinderen herkenbaar, eigen gezicht. Khadija Arib (indiener van het oorspronkelijke wetsvoorstel) heeft in antwoord op het advies van de Raad van State inmiddels een reactie geschreven, waar de Kamer zich formeel over zal buigen.13
Verbeterpunten Kinderen in Nederland zijn gelukkig, maar zoals uit meerdere (Unicef-) rapporten blijkt zijn er ook in Nederland verbeteringen noodzakelijk, waaronder: – Kinderen komen met de installatie van het nieuwe kabinet weliswaar meer en meer in
beeld in het beleid, maar jeugdigen zijn wel veelal nog onderwerp van zorg en worden als veroorzakers van problemen gezien. Kinderen worden nog onvoldoende beschouwd als onafhankelijke rechtssubjecten, die een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappij mits hen voldoende kansen wordt geboden. – Op meerdere fronten is de Nederlandse regering door verscheidene (internationale) organisaties – waaronder het VN-Kinderrechtencomité – op de vingers getikt wegens het onvoldoende handhaven van rechten van kinderen. Uit het recentelijk door Unicef en Defence for Children gepresenteerde jaarbericht kinderrechten blijkt dat Nederland onvoldoende scoort wat betreft de uitvoering van kinderrechten. Kinderen staan in Nederland onnodig lang op wachtlijsten voordat zij van jeugdzorg gebruik kunnen maken; steeds meer kinderen zijn het slachtoffer van geweld; of worden onnodig van hun ouders gescheiden. Ook is meisjesbesnijdenis nog altijd een te veel voorkomend probleem. Het is volgens de opstellers van het rapport onaanvaardbaar dat meer dan 100.000 kinderen per jaar worden mishandeld, kinderen in armoede leven, kinderen worden opgesloten in gevangenissen of uitgesloten van voorzie-
VN Forum 2008 - 1
50
ningen op grond van (het ontbreken van) hun verblijfsstatus. – Er moet ook in Nederland nog steeds veel gebeuren om rechten van kinderen bij iedereen tussen de oren te krijgen; van politici, beleidsmakers, professionals, die met of voor kinderen werken. De Kinderombudsman kan hierbij helpen en een belangrijke stap zijn naar de oplossing van bovenstaande problemen voor kinderen in Nederland. De Minister van Jeugd en Gezin toont een grote bereidheid zich in te zetten voor verbeteringen van rechten van kinderen. Maar wat als deze
Lancering jaarbericht Unicef en Defence for Children Met het Jaarbericht kinderrechten 2008 wordt aan het begin van het nieuwe jaar stilgestaan bij de situatie van kinderen in Nederland. Hieruit volgt dat Nederland onvoldoende scoort voor rechten van kinderen. Experts en professionals komen in het rapport aan het woord. Zij concludeerden dat op een schaal van 1 tot 5 punten het thema vreemdelingenbeleid een 2 krijgt, kindermishandeling een 3, gezondheidszorg een 2, jeugdzorg ook een 2, terwijl het jeugdstrafrecht een 3 scoort. Het jaarbericht is door de ondertekenaars Defence for Children International Nederland en Unicef op 21 januari 2008 tijdens een discussiebijeenkomst aan Minister Rouvoet van Jeugd en Gezin aangeboden. Die dag stond Nederland op met kinderrechten en ging er dank zij de media-aandacht mee naar bed. Een belangrijke conclusie die tijdens het debat met professionals uit het kinderrechtenveld volgde, was dat er blijvende aandacht voor de rechten van kinderen in Nederland moet zijn. De erkenning dat kinderen rechten hebben, moet nog meer juridisch, politiek en pedagogisch vertaald worden. Het Ministerie voor Jeugd en Gezin, beleidsambtenaren, kinderrechters, werkers in het jeugdveld en alle anderen die met en voor kinderen werken, moeten het VN-Kinderrechtenverdrag meer toepassen, zodat de situatie voor kinderen in Nederland verbetert. Daarbij erkende de Minister het belang van de Kinderombudsman. Het was een mooie dag voor kinderen in Nederland!
Minister bij de installatie van een nieuw kabinet verdwijnt? Het mag niet van de politieke wind van het moment afhangen of er aan de rechten van kinderen aandacht wordt besteed. Kinderen hebben áltijd rechten. 1
2
3
4
5 6
7
8
9
10
11
12
13
Zie voor uitspraken van kinderen over de hele wereld: http://www.ourstories.org/ Zie voor Nederlandse kinderrechtenjurisprudentie: G.C.A.M. Ruitenberg (2003), Het Internationaal Kinderrechtenverdrag in de Nederlandse rechtspraak. VU-ACK-reeks. Jurisprudentiebundel Internationaal Jeugdrecht, 2005, Ars Aequi Libri. In een petitie wordt verzocht om een resolutie bij de Mensenrechtenraad, waarna de ontwikkeling van een nieuw optioneel protocol voor deze procedure kan volgen. De petitie is te vinden op http://www.crin.org/law/ CRC_complaints/. Ruim 300 organisaties, hebben hun naam aan de campagne verbonden. De successen zijn ontleend aan het artikel 18 jaar kinderrechten, op naar méér successen, Kinderen Eerst, najaar 2007, en het Unicef-rapport Progress for Children, A World fit for Children, Statistical Review, nr. 6, december 2007. Dit rapport biedt uitgebreide informatie over de maatregelen die zijn genomen om de Millenniumdoelen te halen . Zie bovenstaande noot voor de literatuurverwijzing. Towards an EU Strategy on the Rights of the Child, 04/07/2006, Zie voor meer uitgebreide informatie, www.eurochild.org. Unicef, Altijd bang, het effect van explosieven op het leven van kinderen, 2007. World Report on violence against children, Paulo Sérgio Pinheiro, 2006. S. Meuwese, M. Blaak, M. Kaandorp, Handboek Internationaal Jeugdrecht, Een toelichting voor rechtspraktijk en jeugdbeleid op het Verdrag inzake de Rechten van het Kind en andere internationale regelgeving over de rechtspositie van kinderen, 2005, Ars Aequi Libri. Unicef Innocenti Research Centre, Report Card 7, Child poverty in perspective: An overview of child well-being in rich countries, 2007. Het Kinderrechtencollectief bestaat uit: Defence for Children, Kinderpostzegels, Jantje Beton, De Nationale Jeugdraad, de Kinder-en Jongeren rechtswinkels, Plan Nederland, Save the Children en Unicef. Zie voor meer info: www.kinderrechten.nl Jaarbericht kinderrechten 2008, kinderrechten in Nederland, Unicef en Defence for Children. ‘Tweede Kamer wil Kinderombudsman’, Trouw, 21 januari 2008. TK vergaderjaar 2007-2008, 28 102, nr. 5.
Simone Bommeljé is pleitbezorger kinderrechten voor Unicef Nederland. Namens Unicef Nederland was zij aanwezig bij de VN-Kindertop en het Kinderforum in 2007. Zij is nauw betrokken bij de strijd voor de Kinderombudsman en kinderrechten in Nederland
VN Forum 2008 - 1
51
Het Internationaal Strafhof: over successen en uitdagingen door mr F. Rossi
Het Internationaal Strafhof (ICC) is op 17 juli 1998 per verdrag in het leven geroepen. Op die dag stemden 120 staten tijdens de United Nations Conference of Plenipotentiaries on the Establishment of an ICC voor de aanname van het Statuut van Rome, genoemd naar de plaats waar de onderhandelingen plaatsvonden. Op 11 april 2002 was de 60ste ratificatie, noodzakelijk voor inwerkingtreding van het Statuut, een feit. Op 1 juli 2002 werd het Statuut van kracht. Inmiddels zijn 105 staten partij bij het ICC. Als zetel werd gekozen voor Den Haag, stad van internationaal recht en vrede. Het ICC is daar ondergebracht in tijdelijke huisvesting. In december 2007 heeft de Assemblee van Statenpartijen in New York de belangrijkste besluiten genomen die nodig waren om het bouwproces voor de definitieve huisvesting van start te laten gaan. De eerste fase in dit proces was in februari jl. het uitschrijven van de architectuurcompetitie. Beoogd wordt de nieuwbouw in 2014 op het terrein van de Alexanderkazerne in Den Haag te openen. Dat het ICC sinds zijn oprichting ook wat betreft de substantiële, tot zijn mandaat behorende werkzaamheden niet heeft stilgezeten, moge blijken uit de vier onderzoeken die de Aanklager van het ICC, Luis Moreno-Ocampo, in de tussentijd formeel heeft geopend. Het ICC kan volgens het Statuut van Rome op drie gronden rechtsmacht uitoefenen: de Aanklager kan op eigen initiatief (proprio motu) een onderzoek starten; een verdragspartij kan een situatie aangeven bij de Aanklager; of de VNVeiligheidsraad kan, handelend krachtens Hoofdstuk VII van het VN-Handvest, een situatie bij de Aanklager aangeven. Op aangeven door Statenpartijen heeft de Aanklager van drie situaties gemeend dat deze de moeite van het onderzoeken metterdaad
waard zijn. Het betreft situaties in de Democratische Republiek Congo (DRC), Oeganda en de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR). Daarnaast is door toedoen van de VNVeiligheidsraad een onderzoek van het ICC geïnitieerd: in maart 2005 verwees de Raad op grond van Resolutie 1593 de situatie in Darfur naar de Aanklager van het ICC. Dit laatste voorbeeld toont aan dat het werk van het ICC en de VN hand in hand kunnen gaan. VN-Secretaris-Generaal Ban Ki-Moon onderstreepte de relatie tussen beide instellingen recent nog tijdens de Assemblee van Statenpartijen van het ICC: vrede hangt mede af van de inzet van het ICC voor berechting en rechtvaardigheid. De onafhankelijkheid als juridisch orgaan, vrij van politieke inmenging, staat echter voorop. Het ICC is overigens ook niet onder de vleugels van de VN tot stand gebracht, zoals wel het geval is bij ad hoc-tribunalen als het Joegoslavië Tribunaal. Het is een door staten bij verdrag in het leven geroepen rechtsorgaan. De vier bovengenoemde onderzoeken van het ICC hebben tot op heden geleid tot uitvaardiging van tien arrestatiebevelen in drie staten. Volgend op het onderzoek in de DRC zijn drie arrestatiebevelen uitgevaardigd die met medewerking van de Congolese autoriteiten zijn geëffectueerd. Dank zij deze gezamenlijke
52
inspanningen bevinden zich thans drie verdachten in de detentiefaciliteiten van het ICC te Scheveningen: Thomas Lubanga Dyilo, de eerste ICC-aangeklaagde, op verdenking van oorlogsmisdrijven; Germain Katanga en, meest recent, Mathieu Ngudjolo Chui, de laatste twee op verdenking van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. De aangeklaagden wordt onder meer het ronselen van kindsoldaten en het coördineren van aanvallen op de burgerbevolking aangerekend. De uitvoering van de overige arrestatiebevelen gaat met aanmerkelijk meer moeilijkheden gepaard. Hier ligt ook direct de grootste uitdaging voor het ICC dezer dagen: de voor de uitoefening van zijn mandaat noodzakelijke samenwerking met staten. Het ICC beschikt immers niet over een eigen politiemacht om uitstaande arrestatiebevelen te effectueren. Ten aanzien van Oeganda vaardigde het ICC in juli 2005 vijf arrestatiebevelen uit voor de rebellenleiders van het Lord’s Resistance Army (LRA): eerste man Joseph Kony, zijn secondant Vincent Otti, alsmede de bevelhebbers Raska Lukwiya, Okot Odhiambo en Dominic Ongwen. Twee van hen zijn inmiddels gedood: Lukwiya in 2006 tijdens gevechten met het Oegandese regeringsleger; Otti in oktober 2007, vermoedelijk door toedoen van Kony, met wie Otti in een interne machtsstrijd was verwikkeld. De rebellen houden zich schuil in de jungle van Garamba Park in het noordoosten van de DRC, wat het voor Oeganda moeilijk maakt de door het ICC aangeklaagden op te pakken en uit te leveren. Velen zijn van mening dat de arrestatiebevelen van het ICC in belangrijke mate hebben bijdragen aan het initiëren van vredesbesprekingen, waaraan ook een delegatie van het LRA deelneemt. Het vredesproces, in juli 2006 gestart, is nog immer gaande1. Na maanden van onderhandelingen hebben Oeganda en het LRA in februari 2008 een akkoord bereikt over het grootste struikelblok van de onderhandelingen: de mechanismen van
VN Forum 2008 - 1
accountability and reconciliation. De afspraken voorzien in nationale berechting van degenen die verdacht worden van ‘serieuze misdaden’ in een nog op te richten speciale kamer van het Hooggerechtshof en in een aanvullend stelsel van traditionele rechtspraak. Voor het ICC is evenwel géén actieve rol voorzien, ondanks de uitstaande arrestatiebevelen en de verplichting van Oeganda met het ICC samen te werken. Nu past een nationaal proces wel in het raamwerk van het Statuut van Rome, dat immers het primaat van berechting van misdrijven bij nationale jurisdicties legt. Het ICC was echter ingeschakeld door Oeganda zelf, omdat het land de LRA-rebellen niet eigenhandig kon berechten. Oeganda zou pas na wezenlijke veranderingen in zijn rechtssysteem de berechting weer ter hand kunnen nemen. Nochtans zou het land dan wel een formeel verzoek aan het ICC moeten richten, een zgn. admissibility challenge (en dat is nog niet gebeurd). Pas bij positief oordeel door de rechters van het ICC dat het nationale systeem aan internationale standaarden voldoet, zou Oeganda de rechtsmacht weer kunnen worden ‘teruggegeven’. Tot slot behoort ook de opschorting van de arrestatiebevelen door de VN-Veiligheidsraad tot de mogelijkheden, maar een dergelijk ingrijpen van een politiek orgaan in een lopende juridische procedure lijkt vanuit de onafhankelijkheidsoptiek weinig wenselijk. Ook in Soedan zijn er problemen met de uitvoering van arrestatiebevelen. Het land wenst in het geheel niet mee te werken met het ICC. Op 27 april 2007 hebben de rechters van de Kamer van Vooronderzoek besloten arrestatiebevelen uit te vaardigen tegen twee Soedanese verdachten, onderminister voor Humanitaire Zaken Ahmad Harun en Janjaweed-militieleider Ali Kushayb. Waar het gedurende het onderzoek van Moreno-Ocampo nog enige medewerking gaf, is de Soedanese houding sinds de uitvaardiging van de arrestatiebevelen verstard. Soedan claimt dat het niet verplicht is tot samenwerking met het ICC, daar het geen verdragspartij is bij het Statuut van Rome. Dit is evenwel pertinent onjuist: hoewel Soedan geen partij is bij het
VN Forum 2008 - 1
Statuut, is het in ieder geval gebonden aan Resolutie 1593 van de VN-Veiligheidsraad, waarin o.a. is bepaald dat “(...) the Government of Sudan and all other parties to the conflict in Darfur, shall cooperate fully with and provide any necessary assistance to the Court and the Prosecutor pursuant to this resolution (...)”. Ook zegt Soedan onder nationale jurisdictie werk te maken van vervolging en berechting van in Darfur gepleegde misdrijven. De Aanklager van het ICC heeft in zijn rapportages aan de VN-Veiligheidsraad echter geconstateerd dat in Soedan geen sprake is van adequate rechtspleging op nationaal niveau. Dit blijkt ook wel uit het feit dat Harun tot hoofd is benoemd van een comité dat de mensenrechtenschendingen in Darfur moet onderzoeken. Bovendien is hij recent ook nog eens benoemd tot lid van de monitoring-commissie voor UNAMID. De tweede verdachte, Kushayb, is in oktober 2007 vrijgelaten uit detentie. Niet voor niets heeft Aanklager Moreno-Ocampo in zijn meest recente rapportage tot non-cooperation van Soedan geconcludeerd. Hoewel het ICC een onafhankelijk rechtsorgaan is, toont het bovenstaande aan dat het welslagen van dit instituut afhankelijk is van de medewerking van staten. Het is van belang dat staten dit beseffen: duurzame vrede is immers niet mogelijk zonder gerechtigheid. Alleen in een ideale wereld zou het ICC misschien niet behoeven te bestaan, omdat landen dan zelf de berechting van de meest ernstige misdrijven van internationaal belang ter hand nemen. 1
Het definitieve vredesakkoord wordt op korte termijn verwacht. Dat laat onverlet dat er nog arrestatiebevelen van het ICC openstaan, waarmee Oeganda en het LRA rekening zullen moeten houden.
Mr. F. Rossi is beleidsmedewerker van de Taakgroep Internationaal Strafhof, Ministerie van Buitenlandse Zaken
53
54
VN Forum 2008 - 1
SIGNALEMENTEN door Tjerk Halbertsma en Carel Jansen
Veel doden onder VN-personeel in 2007 2007 was een gevaarlijk jaar voor de leden van de VN-staf: 42 leden van de staf en vredestroepen werden gedood. Het ergste incident vond op 11 december plaats, toen 17 VN-medewerkers in Algiers het slachtoffer werden van een bomaanslag.
Cypriotische deel van het eiland. De deling van Cyprus is een twistpunt binnen de NAVO en de Europese Unie, vooral vanwege de Turkse ambitie om toe te treden tot de Europese Unie. De EU en de VS hadden er bij Christofias op aangedrongen het herenigingsproces weer op gang te brengen. Bron: De Wereldomroep, 26 februari 2008
Bron: UN-Wire
Gedwongen beperking VN-voedselhulp Het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties komt in 2008 veel geld tekort. Dat zou kunnen leiden tot een beperking van de voedselhulp, zei WFP-directeur Sheeran eind februari bij de BBC. De WFP krijgt minder donaties en daarbij neemt de vraag naar voedsel sterk toe, bijvoorbeeld in landen als Afghanistan. Ook zijn in het afgelopen jaar de voedselprijzen met 40% gestegen. Voor de geplande voedselhulp komt het WFP voor dit jaar 500 miljoen euro tekort. Sheeran benadrukte voorts het belang van de voedselhulp: “Op veel plaatsen in de wereld zijn mensen volledig afhankelijk van de voedselhulp die de Verenigde Naties bieden.”
VN-campagne tegen geweld tegen vrouwen De VN hebben tijdens de jaarlijkse zitting van de Commissie over de Status van Vrouwen, een campagne gelanceerd om geweld tegen vrouwen over de hele wereld een halt toe te roepen. Volgens de VN wordt één op de drie vrouwen tijdens haar leven ooit geslagen, gedwongen tot seks of misbruikt. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie wordt het meeste fysieke geweld gepleegd door een partner. Secretarisgeneraal van de VN, Ban Ki-moon, vroeg de VN-Veiligheidsraad een systeem te ontwikkelen om geweld tegen vrouwen en meisjes in kaart te brengen. Aangezien een effectieve strategie tegen geweld tegen vrouwen per land verschillend is, riep de SG elke regering op een eigen strategie uit te werken. Bron: De Morgen (België), 25 februari 2008
Bron: NOS, 26 februari 2008
Cyprus wil VN-bemiddeling De nieuwe president van het Griekse deel van Cyprus, Demetris Christofias, heeft bij de VN een verzoek tot bemiddeling met de TurksCypriotische leider Mehmet Ali Tatat ingediend. Doel van de bemiddeling is de hereniging met het internationaal niet erkende Turks-
VN Atoomenergie Agentschap (IAEA) nog niet tevreden over Iran Iran werkt steeds beter samen met de nucleaire waakhond van de VN, maar nog onvoldoende om te bewijzen dat zijn nucleaire programma niet gericht is op het ontwikkelen van een kernwapen. Dat stelt het Internationaal Atoom-
VN Forum 2007 - 4
55
energie Agentschap (IAEA) in een op 22 februari 2008 gepubliceerd rapport. Hoewel IAEA-waarnemers eindelijk toegang hebben gekregen tot enkele Iranese faciliteiten waar nucleaire componenten worden vervaardigd en Teheran op een na alle openstaande vragen over zijn nucleaire activiteiten in het verleden heeft opgehelderd, blijft een aantal vragen over het mogelijke gebruik van nucleair materiaal voor een wapen niet beantwoord. Bovendien test Iran technologie waarmee het land de verrijking van uranium zou kunnen versnellen.
vond de eerste ervaring met de VN een schok. “De structurele discriminatie van homo-organisaties laat zien hoe belangrijk het is om te blijven vechten. Het is belangrijk om in gesprek te blijven met conservatieve lidstaten.”
Bron: ANP, 22 februari 2008
De VN roepen donoren op om 17 miljoen euro bijeen te brengen om een humanitaire crisis in Tadzjikistan, het armste land van de voormalige Sovjetunie, te voorkomen. Oorzaak van de dreigende humanitaire crisis is de zeer strenge winter waarmee het land, net als overigens de rest van Centraal-Azië, kampt. Volgens de VN heeft een kwart van de bevolking, ca. twee miljoen Tadzjieken, dringend voedselhulp nodig. Het land wordt tegelijkertijd getroffen door de ergste energiecrisis ooit, waardoor veel huizen niet kunnen worden verwarmd. In ziekenhuizen, kindertehuizen en scholen is volgens de VN sprake van ‘catastrofale’ omstandigheden door een tekort aan generatoren.
Afrikaanse vredesmacht langer in Somalië De VN-Veiligheidsraad heeft de vredesmacht van de Afrikaanse Unie (AU) toestemming gegeven een half jaar langer in Somalië te blijven. Daardoor zal het waarschijnlijk een half jaar langer duren voordat de Veiligheidsraad daadwerkelijk besluit een VN-vredesmacht naar Somalië te sturen. Sinds maart 2007 zijn er in Somalië AU-troepen, die als taak hebben het land te helpen stabiliseren. Er mogen 8.000 Afrikaanse vredessoldaten worden ingezet, maar er zijn er slechts 2.000, bestaande uit 1.800 Ugandese en 200 Burundese militairen.
Bron: Reformatorisch Dagblad, 20 februari 2008
VN: voorkom humanitaire crisis in Tadzjikistan
Bron: NRC Handelsblad/AFP, 19 februari 2008
Bron: De Morgen (België), 21 februari 2008
Europees centrum voor de VN-Millenniumdoelencampagne
COC geen status als consultant bij de VN
Om ervoor te zorgen dat de acht Millenniumdoelen van de VN tegen 2015 realiteit worden, moet je eerst en vooral de nationale regeringen aan hun beloftes blijven herinneren. Dat is althans de overtuiging van Marina Ponti, de directrice van het onlangs in Rome geopende Europese centrum voor de VN-Millenniumdoelencampagne. Eerder openden de VN al regionale centra in Bangkok en Nairobi. De VN willen lokale burgerorganisaties op die manier helpen om de politici te blijven herinneren aan de acht doelstellingen die de internationale
Het COC Nederland krijgt, net als homobelangenorganisaties uit Brazilië en Spanje, voorlopig nog geen consultant-status bij de VN. Door een afwijzende houding van het comité van non-gouvernementele organisaties (NGO-comité) kunnen de homobelangenclubs geen bijdrage leveren aan debatten binnen de Economische en Sociale Raad van de VN (Ecosoc). Afgevaardigde Joyce Hamilton van COC Nederland
56
gemeenschap formuleerde op de Millenniumtop in 2000. Bron: Mondiaal Nieuws (België)/IPS, 12 februari 2008
VN verspillen tientallen miljoenen in Soedan De VN hebben de afgelopen drie jaar tientallen miljoenen dollars verspild bij hun vredesoperaties in Soedan. Dit blijkt uit diverse interne onderzoeken van de VN. Het ontbrak de VN vooral aan de benodigde capaciteit en deskundigheid voor de omvangrijke operaties in het land. Zo’n 10.000 VN-militairen zien sinds 2005 in Zuid-Soedan toe op naleving van een vredesakkoord dat na 22 jaar een einde maakte aan een bloedige burgeroorlog. Sinds 2006 zijn de VN, samen met de Afrikaanse Unie, ook betrokken bij een vredesmacht in Darfur. Deze moet eind dit jaar 26.000 militairen tellen. Twee hoge VN-medewerkers die zijn betrokken bij de verwerving van goederen en diensten, zijn door een VN-panel aangeklaagd wegens wanbeheer. Zij zouden zich niet hebben gehouden aan regels die corruptie moeten voorkomen. De VN onderzoeken dubieuze contracten ter waarde van 300 miljoen dollar voor voedsel, transport en benzine. VN-medewerkers die betrokken zijn bij vredesoperaties, erkennen de problemen in Soedan. Zij wijzen er echter op dat onderbezetting en Soedanese tegenwerking mede bijdroegen aan stijging van de kosten. Bron: De Volkskrant, 11 februari 2008
Karzai wijst Brit af als VN-vertegenwoordiger De Afghaanse president Karzai heeft de Brit Paddy Ashdown afgewezen als Speciale Vertegenwoordiger van de VN in Kaboel. Volgens diplomatieke bronnen groeide Karzai’s verzet tegen de benoeming van de Brit, toen hij kennis
VN Forum 2008 - 1
kreeg van de rol die deze in Bosnië heeft gespeeld als hoge vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap. Daar had hij de reputatie dat hij zeer actief bij het bestuur betrokken was en het vermoeden bestaat dat Karzai bang was dat de Brit een te grote rol in Afghanistan zou willen spelen en zo de autoriteit van zijn eigen regering zou ondermijnen. Ashdown ontkent dit en zei dat hij er door de Amerikanen toe was overgehaald de taak op zich te nemen. Hij ziet daar nu verder van af. Ashdown vermoedt dat Karzai’s houding iets te maken heeft met de kritiek van Karzai op het Britse optreden in de Afghaanse provincie Helmand, waar fel is gevochten om de teruggekeerde leden van de Taliban weer te verdrijven. Karzai uitte die kritiek medio januari op de economische conferentie in Davos. Volgens hem had het Afghaanse leger de provincie volledig onder controle en was de situatie daar net gestabiliseerd, toen de Britten en Amerikanen de situatie kwamen verstoren. Bron: Guardian, 28 januari 2008
VN verlengt missie in Ethiopië en Eritrea De vijftien leden van de VN-Veiligheidsraad hebben op 30 januari 2008 unaniem besloten de VN-missie in Eritrea en Ethiopië met een half jaar te verlengen tot 31 juli. De Raad nam een resolutie aan dat het mandaat verlengt van de 200.000 man tellende UNMEE-troepenmacht, die de 1000 kilometer lange grens tussen Eritrea en Ethiopië bewaakt. De situatie tussen beide landen zit in een impasse, na het onderlinge grensgeschil (1998-2000) dat aan 70.000 mensen het leven kostte. Onder internationale druk sloten de landen in 2000 een vredesverdrag. Bron: ANP, 31 januari 2008
Samen met de VN gaat veel beter De VN staat voor mensenrechten, ook voor betere gezondheidszorg, beter onderwijs, bestrijding van armoede, bescherming van het milieu, sociale en economische ontwikkeling, handhaving van vrede, bemiddeling bij conflicten, strijd tegen criminaliteit, terrorisme etc. De VN doet dat allemaal op wereldniveau. De Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties heeft leden nodig. De VN wordt nogal eens in haar bestaan bedreigd omdat er machten zijn die de VN liever kwijt dan rijk zijn of die de Organisatie gebruiken voor eigen doeleinden. Dat mag niet zo doorgaan. Internationale samenwerking van mensen die de VN een goed hart toedragen is daarom dringend noodzakelijk. De VN heeft internationale steun nodig van mensen die weten waar het om gaat in onze wereld. Laat dat blijken en wordt daarom lid van de NVVN. Maak uw mening over de toekomst van de wereld duidelijk. Wordt daarom lid van de Nederlandse Vereniging voor de Verenigde Naties. Stuur de bon in, of bel 070 374 66 02
Ja, ik kies, ik word lid van de NVVN Naam (mevrouw/heer) Straat
………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………
Postcode …………………………… Woonplaats ………………………………………………………… Telefoon ………………………………………………………………………………………………………… E-mail
……………………………………………………………………………………………………………
Stuur mij een acceptgirokaart voor: * …… een jaar lidmaatschap inclusief VN Forum € 35,* …… een jaar jongerenlidmaatschap (t/m 25 jaar) inclusief VN Forum € 20,* …… SIB leden € 10,* …… een jaar institutioneel lidmaatschap inclusief VN Forum € 70,-
Handtekening * duidelijk aankruisen svp
Stuur deze bon vandaag nog in naar: Secretariaat NVVN Postbus 93539 2509 AM Den Haag