Bijlage bij kamerbrief MRA 006/06 Verslag Bilaterale bezoeken mensenrechtenambassadeur
De mensenrechtenambassadeur heeft in 2005 bezoeken gebracht aan - in chronologische volgorde - Turkmenistan, Guatemala, Peru, Colombia, Jemen, Turkije, Ethiopië, Eritrea, Tadzjikistan, Kirgizië, Kazachstan, Pakistan, China en Afghanistan. Op deze reizen wordt onderstaand ingegaan. Guatemala, Peru en Colombia Tijdens het gesprek met de voorzitter van het parlement en diverse commissievoorzitters in Guatemala (28 maart - 1 april) kreeg de mensenrechtenambassadeur de verzekering dat Guatemala zou instemmen met de vestiging van een kantoor van de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Hoezeer het land nog worstelt met de mensenrechtenschendingen uit het verleden bleek tijdens opgravingen – met het oog op analyse en herbegrafenis - van massagraven uit de jaren ’80. In gesprekken met o.a. minister van Buitenlandse Zaken Briz en Binnenlandse Zaken Vielmann erkenden deze ernst en de omvang van de mensenrechten- en veiligheidsproblematiek, maar stelden zij tevens dat de situatie beter was dan een aantal jaren geleden. Minister Vielmann was doende de explosieve mix van corrupte politieagenten, ontslagen militairen en grote aantallen particuliere veiligheidsdiensten onder controle te brengen; verbetering in de training van de politie geschiedt met Nederlandse hulp. Vooralsnog was evenwel de conclusie dat de overheid zwak en op veel plaatsen corrupt blijft en de straffeloosheid hoog. Het wantrouwen tussen NGO’s, die vaak onder druk staan en bedreigd worden, en de regering blijft groot, evenals de afstand tussen de bestuurlijke elite en de – grotendeels inheemse – bevolking. Daarbij bleek bij de regering het besef groeiende dat in een globaliserende wereld het land niet verder komt zonder een betere honorering van de sociaaleconomische rechten van de bevolking, waaronder beter onderwijs. Het korte bezoek aan Peru (9 mei) was gericht op het bespreken van internationale en regionale mensenrechtenkwesties tegen de achtergrond van de veelal gelijkgezinde houding van Peru in internationale fora, en vooral op de bespreking van de stand van zaken betreffende de aanbevelingen van de Waarheidscommissie uit 2003. De vice- minister van Justitie, aangesproken op de trage implementatie, lichtte de mensenrechtenambassadeur in over de reeds in uitvoering genomen plannen voor collectieve tegemoetkomingen aan slachtoffers van het terroristische geweld van vooral het Lichtende Pad en over de nog te behandelen plannen voor individuele tegemoetkomingen. Het bezoek aan Colombia (10-13 mei) viel samen met een intensief debat over de ontwerpwet Vrede en Gerechtigheid, die enerzijds recht moet doen aan de slachtoffers van het geweld dat het land nu al jaren in zijn greep houdt, anderzijds aantrekkelijk moet zijn voor paramilitairen en op termijn de guerrilla’s om te demobiliseren, hun wapens neer te leggen en opnieuw in de maatschappij te integreren. In gesprek met vice-president Santos heeft de mensenrechtenambassadeur aangedrongen op versterking van de rechten van de slachtoffers op waarheid en gerechtigheid, net als de Hoge Commissaris voor de mensenrechten dat daags tevoren bij president Uribe gedaan had. De vice-president heeft toegezegd dat nog aan
1
verbetering op deze punten gewerkt werd, maar heeft tegelijk de complexiteit benadrukt van een situatie waarin de te reïntegreren groepen niet militair overwonnen zijn. Deze complexiteit werd ook duidelijk in gesprek met – deels met Nederlandse steun gedemobiliseerde jongeren in Bogotá en Medellin, de burgemeester van Medellin en met vertegenwoordigers van de OAS- missie, die – eveneens met Nederlandse steun – de gesprekken tussen regering en paramilitairen (AUC) faciliteert, alsmede het staakt- het-vuren en het demobilisatie- en reïntegratieproces verifieert. De vice-president heeft ook aangegeven dat Colombia meer werk zal maken van de verbetering van het lot van inheemse volken. Jemen Bezoek aan Jemen (17 – 23 juni) vond plaats op uitnodiging van minister voor Mensenrechten Al-Sosswa. Het klachtencentrum op haar ministerie, opgezet met Nederlandse steun, probeert de kloof tussen burger en overheid te verkleinen. Een van de belangrijkste thema’s in gesprekken met president Saleh, de minister van Justitie, rechters, de procureur- generaal en NGO’s was de verbetering van de rechterlijke macht, die met grote problemen kampt. Van Nederlandse zijde is gepleit voor grotere onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, voor grotere toegankelijkheid van het rechtssysteem en een betere procesgang. Nederland steunt deze ontwikkelingen ook in de praktijk. Het andere thema in het gesprek met de president was de participatie van vrouwen in de politieke besluitvorming. De president sprak zich duidelijk uit voor quota van vrouwen op de diverse kandidatenlijsten. In een ontmoeting met vrouwen in vooraanstaande posities in de diverse politieke partijen bleek er nog verdeeldheid over de details van een quotaplicht voor de politieke partijen. Op de achtergrond spelen diepgewortelde traditionele voorstellingen over de rol van de vrouw in Jemen mee. De persvrijheid is in Jemen was in het voorafgaande jaar verslechterd, met name als gevolg van de terroristische activiteiten in 2004 in de buurt van Saadah in het noorden, en – na allerlei bemiddelingspogingen – de harde reactie van het leger daarop. Tijdens het bezoek is de dialoog tussen de regering en de journalistenvereniging bevorderd over een op stapel staande nieuwe perswet. Turkije Het bezoek aan Turkije (3-8 juli) gaf een goed beeld van de sinds 1999 doorgevoerde hervormingen die sinds 2002 in een stroomversnelling zijn gekomen, maar sinds de EU-top in december 2004 vertraagd uitgevoerd lijken te worden. In gesprekken met overheidsfunctionarissen, onder wie de minister voor Godsdienstzaken en de Directeur-Generaal van Diyanet, maar ook met niet-statelijke actoren, werd over vrijheid van godsdienst en de rechten van religieuze minderheden gesproken. Andere mensenrechtenkwesties die aan de orde kwamen waren discriminatie, geweld tegen vrouwen, vrijheid van meningsuiting en marteling. Op dit laatste punt waren de verschillende gesprekspartners het eens: marteling komt aanzienlijk minder voor dan een paar jaar geleden. Kwesties betreffende etnische en religieuze minderheden werden vooral zichtbaar tijdens het deel van het bezoek dat zich in het zuidoosten van het land afspeelde. Zoals bekend bestaat er in Turkije in theorie een scheiding van kerk en staat, maar strookt de staatscontrole over de soennitische islam daar niet mee. Van de kant van de substantiële alevitische minderheid werd erop gewezen dat imams wel op de Diyanet- loonlijst staan en alevitische voorgangers niet. Complicerende factor daarbij is de grote mate van overlap van alevieten en Koerden. Een aantal gesprekken in het zuidoosten illustreerden de afstand tussen benoemde gouverneurs en gekozen burgemeesters, met name in Koerdisch gebied. Ook bleek dat NGO’s vaak met wantrouwen bejegend worden. Uit
2
gesprekken met protestantse en syrisch-orthodoxe voormannen bleek dat discriminatie op een aantal punten nog niet tot het ve rleden behoort. Eritrea, Ethiopië Zowel in Eritrea als in Ethiopië (5-9 september) bleek het moeilijk met de autoriteiten in gesprek te komen over de mensenrechtensituatie. In Eritrea werd het gebrek aan bepaalde vrijheden steevast in verband gebracht met het onopgeloste grensconflict met Ethiopië. Zo werd gesteld dat een proces tegen de G11, een groep politieke gevangenen die sinds september 2001 in eenzame opsluiting vast zit, de natio nale eenheid in gevaar zou brengen. Ook het verschijningsverbod voor niet aan de overheid gelieerde kranten werd gelegitimeerd met een verwijzing naar de staatsveiligheid. Bij de kwestie van godsdienstvrijheid ligt de zaak anders. Beargumenteerd werd dat de introductie van nieuwe geloofsgemeenschappen naast de vier bestaande (katholicisme; lutheranisme; orthodox-christendom en islam) sociaal onwenselijk is, met name waar het gaat om de introductie van extremistische bewegingen. Uiteraard heeft de mensenrechtenambassadeur tegen deze visies geopponeerd, daaraan toevoegend dat het draagvlak voor voortgezette financiële steun aan Eritrea in Nederland aan het afbrokkelen is. De enige lichtpuntjes van het bezoek waren een zekere openheid voor vervolgactiviteiten op mensenrechtenterrein, bijvoorbeeld in de vorm van trainingen, en he t feit dat de interne voorbereidingen voor toetreding tot het Verdrag tegen Foltering afgerond waren. In Ethiopië bleek de bereidheid van de overheid om over mensenrechten te spreken gering in de nasleep van de verkiezingen in mei en de daarop volgende onlusten. In gesprekken met de ombudsman, de mensenrechtencommissaris, de vice-president van de Hoge Raad, internationale actoren en Ethiopische NGO’s kon de mensenrechtenambassadeur desalniettemin een goed beeld van de situatie krijgen. Thema’s die daarbij aan bod kwamen waren het etnische federalisme, vrijheid van godsdienst en persvrijheid. De invulling van sociaal-economische rechten kwam aan de orde bij een bezoek aan een project in de Rift Valley dat zich richt op voedselzekerheid, inkomen en scholing en daarbij de mensenrechtenbenadering tot uitgangspunt genomen heeft. Een positief punt is de prioriteit die Ethiopië geeft aan de hervorming van de justitiële sector, deels met Nederlandse steun. Daar staat tegenover dat de nasleep van de verkiezingen aantoont dat de Ethiopische regering niet schroomt elementaire rechten te schenden als dat haar noodzakelijk voorkomt. Centraal-Azië Aanleiding voor het bezoek aan de Turkmeense hoofdstad Ashgabat (7-8 maart) was de slechte mensenrechtensituatie, die in diverse resoluties zowel in de Mensenrechtencommissie als in de Algemene Vergadering van de VN veroordeeld was. Centraal stonden twee gesprekken met de minister van Buitenlandse Zaken, Meredov, die overigens de avond voor de gesprekken van zijn functie van vice-premier ontheven was. Het belangrijkste punt van gesprek was toegang tot politieke gevangenen, met name tot hen die opgepakt zijn na de vermeende aanslag op president Niyazov in 2002 en sindsdien in eenzame opsluiting zitten, waarbij de vrees bestaat dat sommige van hen overleden zijn. Het enige lichtpunt van het bezoek was dat Turkmenistan zich de laatste tijd iets meer gelegen laat liggen aan zijn internationale verplichtingen op mensenrechtenterrein, bijvoorbeeld door beter aan zijn rapportageverplichtingen te voldoen onder de diverse VN-verdragen en door zich actiever op te stellen in de OVSE.
3
Het bezoek aan Kazachstan (7-12 november), stond vooral in het teken van de een maand later te houden presidentsverkiezingen. Door gesprekken te voeren met de voorzitter van de Centrale Verkiezingscommissie Zhumabekov, met een van de kandidaten voor het presidentschap en met de staf van een andere kandidaat kon een goed beeld van de stand van zaken verkregen worden. In gesprek met Zhumabekov zijn de belangrijkste zorgpunten, als de beperkte vrijheid van vereniging, de ongelijke toegang tot de media, de onvolledigheid van de kieslijsten en de ongelijke omstandigheden waarin de verschillende kandidaten campagne moeten voeren naar voren gebracht. De aan het eind va n het bezoek getrokken conclusie dat de verkiezingen van 4 december waarschijnlijk niet “free and fair” zouden zijn, maar wel beter dan de voorgaande verkiezingen is naderhand bewaarheid. Met een aantal gesprekspartners, waaronder de voorzitter van de presidentiële mensenrechtencommissie, de ombudsman, een aantal NGO’s en internationale instellingen is gesproken over recente ontwikkelingen op mensenrechtenterrein, zoals de nieuwe, in april 2005 in werking getreden extremismewetgeving, het mogelijke Kazachstaanse voorzitterschap van de OVSE in 2009 en het hopelijk spoedig af te ronden ratificatieproces van het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten. Tijdens deze reis zijn ook korte bezoeken gebracht aan Tadzjikistan en Kirgizië. In Tadzjikistan werd het kader voor het bezoek gevormd door de nasleep van de parlementsverkiezingen in februari 2005 en de langzame wijze waarop het land uit het dal klimt na de burgeroorlog in de jaren ’90, in Kirgizië door de onlusten in februari/maart die tot het verjagen van president Akayev leidden en de verkiezing van president Bakiyev in juli. Pakistan Het bezoek aan Pakistan (30 november-3 december) gaf het beeld te zien van een regering die op mensenrechten terrein stapjes vooruit probeert te doen, maar daarbij verstrikt zit in een stroperig besluitvormingsproces. Het bezoek betrof deels Islamabad, deels Lahore. De belangrijkste thema’s die aan de orde kwamen, waren vrouwenrechten, de ruimte voor civil society en de pers, en vrijheid van godsdienst. De conclusies waren: • dat er recent een Gender Reform Action Plan is aangenomen waarvan het effect nog moet worden afgewacht; dat de straf voor eremoorden is verzwaard, maar dat nog niet duidelijk is of het aantal moorden daardoor ook daalt; en dat de intrekking van de Hudood-wetgeving, waarvoor van Nederlandse kant gepleit is, op dit moment niet haalbaar lijkt, maar dat het Hooggerechtshof wel bepaald heeft dat alleen de verklaring van een vrouw dat zij verkracht is voldoende bewijs is dat er geen sprake was van overspel; • dat de vrijheid van mensenrechten NGO’s, maar ook van andere maatschappelijke organisaties en de pers, die traditioneel groot is, meer en meer onder druk staat naarmate de invloed van de strijdkrachten zich op steeds meer terreinen laat gelden; • dat er sprake is van een groeiende religieuze intolerantie in de samenleving en dat de regering en de politie onvoldoende optreden tegen incidenten. Dit geldt niet alleen voor christelijke minderheidsgroepen maar ook voor ahmadi’s en voor twisten tussen soennieten en sjiieten. Beperkte aanpassing van de blasfemiewetgeving eind 2004 heeft nauwelijks verbetering in de situatie gebracht. Ook werden meer institutionele zaken besproken zoals de vorming van een nationale mensenrechtencommissie – een voorstel daartoe ligt nog in het parlement en moet nog nader besproken worden – en de ratificatie van een aantal mensenrechtenverdragen. Wat dit laatste betreft werd meegedeeld dat toetreding tot het Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten, het Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, en het Verdrag tegen Foltering nu bij het kabinet is aangeland voor finale besluitvorming. Mede in het licht van het zich uitbreidende OS-programma in de onderwijssector, werd een bezoek gebracht aan twee
4
madrassa’s, een die onder verantwoordelijkheid van de overheid is opgezet en een die met privaat geld gefinancierd wordt. Op de laatste was de ruimte voor andere vakken dan koranstudie beperkt, al was de boodschap die uitgedragen werd er een van respect en tolerantie voor andere religies. China Tijdens het bezoek in China is gestreefd naar een verbreding van de contacten op mensenrechtenterrein. Behalve met de Chinese speciale gezant voor mensenrechten en andere ambtenaren op het ministerie van Buitenlandse Zaken is ook gesproken op het ministerie van Burgerzaken, met name over op stapel staande NGO-wetgeving, en het United Front Department van de Communistische Partij over Tibet. In het gesprek met de Chinese speciale gezant voor mensenrechten is een aantal kwesties aan de orde geweest waaronder het bezoek van Speciaal VN Rapporteur Martelingen Nowak aan China, de noodzaak tot grotere vakbondsvrijheid mede in het licht van China’s economische ontwikkeling en de China’s relatie met buurlanden waar mensenrechten geschonden worden, m.n. Noord-Korea. Op deze punten – bijvoorbeeld voor wat betreft het terugsturen van Noord-Koreaanse vluchtelingen – kon weinig voortgang worden geboekt. Enige andere onderwerpen konden evenwel niet behandeld worden, vooral omdat de bijeenkomst korter was dan gepland. Daarbij kon de indruk niet vermeden worden dat deze bekorting gerelateerd was aan de Chinese onvrede over de formulering “Tibet en China” in een van de door de Tweede Kamer in november aangenomen moties1 . Een deel van het bezoek stond in het teken van Nederlands-Chinese samenwerking inzake rechtsstaat en mensenrechten, zoals op het terrein van de hervorming van het gevangeniswezen en de rol die NGO’s kunnen spelen in het moderne China. Afghanistan Het bezoek aan Afghanistan was gecentreerd rond een conferentie, georganiseerd door de Hoge Commissaris voor Mensenrechten, in samenwerking met UNAMA en de Afghaanse Onafhankelijke Mensenrechtencommissie, over waarheidsvinding en verzoening. Deze conferentie, waarvan de slotdag door de mensenrechtenambassadeur werd voorgezeten, vond plaats net na de aanvaarding in het Afghaanse kabinet van een actieplan inzake vrede, rechtvaardigheid en verzoening. De conferentie toonde vooral de dringende behoefte aan onder de Afghaanse deelnemers – uit alle hoeken van het land – aan doorlichting van het oorlogsverleden en berechting van diegenen die zich aan misdaden schuldig hebben gemaakt. Het bezoek bood de mogelijkheid tot separate gesprekken met de Afghaanse minister van Buitenlandse Zaken Abdullah, minister van Justitie Danish, de voorzitster van de Afghaanse Onafhankelijke Mensenrechtencommissie mw. Samar, de Speciale Vertegenwoordiger van de SGVN Arnault en de Speciale Vertegenwoordiger van de EU Vendrell. Bij minister Abdullah, die op de slotdag ook de conferent ie toesprak, is aangedrongen op voortvarende implementatie van het actieplan. Met Vendrell en Arnault is vooruitgekeken naar de volgende stappen in dit proces. De heer Arnault maakte zich daarbij zorgen over de blijvende betrokkenheid van de internationale gemeenschap bij Afghanistan nu de afgelopen jaren een aantal zichtbare stappen vooruit gezet zijn, zoals een grondwet, een gekozen president en de vorming van een parlement en dergelijke stappen de komende tijd niet verwachtbaar zijn.
1
Motie Van der Laan, Kamerstuk 30300 V, nr. 59
5