RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 4 maart 2004 (05.03) (OR. fr)
7072/04
ENT 58 ENV 138 INGEKOMEN DOCUMENT van: mevrouw Patricia BUGNOT, directeur, namens de secretaris-generaal van de Europese Commissie ingekomen: 1 maart 2004 aan: de heer Javier SOLANA, secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger Betreft: Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig artikel 9 van Aanbeveling 98/480/EG van de Commissie van 22 juli 1998 inzake goede milieupraktijken voor huishoudelijke wasmiddelen
Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument COM(2004) 134 def.
________________________
Bijlage: COM(2004) 134 def.
7072/04
mg DG C I
1
NL
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 27.02.2004 COM(2004) 134 definitief
VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD overeenkomstig artikel 9 van Aanbeveling 98/480/EG van de Commissie van 22 juli 1998 inzake goede milieupraktijken voor huishoudelijke wasmiddelen
NL
NL
1.
Inleiding
1.1.
Sinds het begin van de jaren zeventig voert de Gemeenschap een beleid voor de wasmiddelensector dat gericht is op het oplossen van problemen ten gevolge van oppervlakteschuim in watersystemen. Alle bestaande communautaire wetgeving1 op dit gebied is dan ook hoofdzakelijk bedoeld om milieuproblemen, zoals schuimvorming in rivieren, te reduceren en is gebaseerd op tests op biologische afbreekbaarheid.
1.2.
De huidige wetgeving inzake wasmiddelen biedt een stevige grondslag voor de interne markt en heeft tot een relatief hoge mate van milieubescherming geleid. Oppervlakteactieve stoffen die als primair biologisch afbreekbare bestanddelen gelden, verliezen hun oppervlakteactieve eigenschappen vrij snel. In het algemeen zijn zij minder toxisch dan andere oppervlakteactieve chemicaliën. Regelgevingseisen inzake de primaire biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen hebben niet alleen het probleem van de schuimvorming opgelost, maar hebben ook gezorgd voor een omvattend mechanisme om biologisch niet-afbreekbare oppervlakteactieve chemicaliën uit te bannen.
1.3.
Sinds de jaren zeventig hebben zich echter in de productietechnologie van wasmiddelen en oppervlakteactieve stoffen grote veranderingen voorgedaan. De oude productietechnologie voor wasmiddelen maakte gebruik van de sproeitorentechnologie, waardoor strenge eisen voor het product golden, zodat slechts een beperkt aantal soorten oppervlakteactieve stoffen kon worden gebruikt. De nieuwe productietechnologieën voor wasmiddelen maken een meer geconcentreerd product en de aanwending van meer soorten chemicaliën mogelijk. Sommige van deze nieuwe oppervlakteactieve chemicaliën kunnen niet naar behoren worden getest met de in de bestaande richtlijnen voor wasmiddelen vastgelegde testmethoden.
1.4.
Voorts is de wasmiddelenwetgeving aangevuld met vrijwillige maatregelen, zoals de aanbeveling van de Commissie inzake de etikettering van detergenten en reinigingsmiddelen2, en de aanbeveling van de Commissie voor goede milieupraktijken op het gebied van huishoudelijke wasmiddelen3.
1.5.
In 1996 ontwikkelde de AISE een gedragscode voor goede milieupraktijken voor huishoudelijke wasmiddelen (hierna “de code” genoemd) die in achttien landen moet worden toegepast4, namelijk in de vijftien EU-lidstaten en in IJsland, Noorwegen en
1
2 3 4
Richtlijn 73/404/EEG van de Raad, PB L 347, 17.12.1973. Richtlijn 73/405/EEG van de Raad, PB L 347, 17.12.1973. Richtlijn 82/242/EEG van de Raad, PB L 109, 22.4.1982. Richtlijn 82/243/EEG van de Raad, PB L 109, 22.4.1982. Richtlijn 86/94/EEG van de Raad, PB, L 080, 25.3.1986. Aanbeveling 89/542/EEG van de Commissie, PB L 291, 10.10.1989. Aanbeveling 98/480/EG van de Commissie, PB L 215, 1.8.1998. België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden als lidstaten van de Europese Unie, evenals IJsland, Noorwegen en Zwitserland.
2
Zwitserland. De AISE5 beloofde initiatieven te nemen om de doelstellingen uit de code te bereiken en vroeg de Commissie deze te onderschrijven. Dit verzoek leidde tot een aanbeveling van de Commissie, na overleg tussen de Commissie en de lidstaten. 2.
Doelstellingen van Aanbeveling 98/480/EG van de Commissie van 22 juli 1998
2.1.
In Aanbeveling 98/480/EG van de Commissie van 22 juli 1998 voor goede milieupraktijken op het gebied van huishoudelijke wasmiddelen werden voor het eerst afspraken gemaakt tussen de industrie en de Commissie ter ondersteuning van de uitvoering van de in de aanbeveling beoogde maatregelen. De aanbeveling houdt rekening met de resoluties van de Raad en het Europees Parlement van 17 juli 1997 en 7 oktober 1997 over milieuconvenanten, waarin het belang wordt erkend van vrijwillige overeenkomsten als waardevol instrument om de eigen verantwoordelijkheid van de industrie optimaal te benutten6.
2.2.
De aanbeveling noemt de volgende vijf tegen eind 2001 te verwezenlijken doelstellingen, uitgaande van de situatie in de vijftien EU-lidstaten in 1996:
2.3.
5
6
–
een vermindering van 5 % van het energieverbruik per wascyclus voor de productgroep (kWh/wasbeurt); uitgangswaarde: 1,04 kWh;
–
een vermindering van 10 gewichtsprocenten van de per hoofd verbruikte huishoudelijke wasmiddelen (kg/hoofd); uitgangswaarde: 9,94 kg;
–
een vermindering van 10 gewichtsprocenten van de primaire en secundaire verpakkingsmaterialen van de per hoofd verbruikte productgroep (kg/hoofd); uitgangswaarde: 0,71 kg;
–
een vermindering van 10 gewichtsprocenten van de per hoofd verbruikte biologisch slecht afbreekbare organische bestanddelen (kg/hoofd); uitgangswaarde: 0,32 kg;
–
de consument informatie verstrekken over mogelijkheden om wasmiddel beter te benutten.
Met de toepassing van de code werd in het najaar van 1997 in Denemarken en Zweden als proefproject begonnen. Als gevolg van de positieve resultaten die met dit proefproject werden behaald en na bekrachtiging ervan door de Europese Commissie in een aanbeveling in juli 1998, zijn de overige EU-landen sinds medio 1998/begin 1999 bezig met de toepassing van de code.
De AISE (Association internationale de la savonnerie, de la détergence et des produits d’entretien) is de officiële organisatie die de belangen van de sector zeep, was- en onderhoudsmiddelen binnen Europa en tegenover andere internationale organisaties behartigt. De bij de AISE aangesloten leden en nationale verenigingen bevinden zich in 28 landen (voornamelijk in Europa); als lid aangesloten zijn bedrijven die producten van bovengenoemde categorieën lokaal op de markt brengen. De AISE vertegenwoordigt meer dan 90 % van de was- en reinigingsmiddelensector in de Gemeenschap. Resolutie van de Raad en het Europees Parlement van 17.7.1997, PB C 286, 22.9.1997, blz. 254. Resolutie van de Raad en het Europees Parlement van 7.10.1997, PB C 321, 22.10.1997, blz. 6.
3
2.4.
De verbintenissen en doelstellingen in de AISE-code berusten op risico- en levenscyclusanalyses. Met de code stemmen de fabrikanten ermee in de consumenten te voorzien van relevante gebruiksinformatie door aanwijzingen te geven over hoe zij op een voor het milieu verantwoorde wijze kunnen wassen.
2.5.
AISE- en enkele niet-AISE-leden die huishoudelijke wasmiddelen binnen de Europese Gemeenschap en de Europese Economische Ruimte verkopen, in de handel brengen of produceren, hebben zich er dan ook toe verbonden deze aanbeveling, in samenwerking met nationale verenigingen, na te leven en over de voortgang inzake verbruik, verpakkingsmateriaal en biologisch slecht afbreekbare bestanddelen ten minste om de twee jaar te rapporteren en over het energieverbruik aan het einde van de periode van vijf jaar, dat wil zeggen cijfers voor 2001.
2.6.
Opgemerkt zij dat de lidstaten ermee hebben ingestemd mee te werken aan de uitvoering van deze aanbeveling van de Commissie en dat alle belanghebbenden belangstelling hebben getoond voor de verwezenlijking van de in bovengenoemde aanbeveling genoemde doelstellingen, met name: –
wassen bij lagere temperaturen, teneinde het energieverbruik en daarmee de CO2-uitstoot te verminderen;
–
verminderen van het verbruik van wasmiddelen en de verpakking ervan, teneinde het algemene milieueffect van wasmiddelen te reduceren;
–
verminderen van de concentratie biologisch slecht afbreekbare bestanddelen in wasmiddelen, teneinde het effect van wasmiddelen op het milieu te reduceren.
3.
Voortgang van de uitvoering van Aanbeveling 98/480/EG
3.1.
Overeenkomstig artikel 7 van de aanbeveling heeft de AISE een externe organisatie ingeschakeld voor het verzamelen en verwerken van de statistische gegevens. PricewaterhouseCoopers (PwC) werd gekozen om de voortgang voor de doelstellingen inzake verbruik, verpakkingsmateriaal en biologisch slecht afbreekbare bestanddelen om de twee jaar te toetsen en bovendien in het eindverslag in 2002 over het energieverbruik te rapporteren. PwC werd in 2002 overgenomen door IBM Global Services, waardoor het eindverslag op naam van IBM staat in plaats van PwC. Ondanks deze verandering werd het eindverslag door dezelfde groep mensen geschreven als de twee eerdere tussentijdse rapporten.
3.2.
PwC stelde tussentijdse rapporten op voor de periode 1996-19987 en 1999-20008. De rapporten waren op vergelijkbare wijze opgezet: de dataverzamelingsmethode wordt beschreven, de resultaten voor de drie hierboven beschreven doelstellingen worden besproken, zowel op Europees als nationaal niveau, en de belangrijkste tendensen worden samengevat. Deze rapporten zijn te raadplegen op de website van de Commissie:
7
8
“AISE Code of Good Environmental Practice: Progress report to the European Commission, 1997-1998”, PricewaterhouseCoopers, december 1999. “AISE Code of Good Environmental Practice: Progress report to the European Commission, 1999-2000”, PricewaterhouseCoopers, oktober 2001.
4
http://europa.eu.int/comm/enterprise/chemicals/legislation/detergents/index.htm en de Commissie schreef er een verslag over aan de Raad en het Europees Parlement9. 3.3.
De AISE schreef twee rapporten10, 11 ter aanvulling op de tussentijdse voortgangsverslagen van PwC. Deze aanvullende rapporten waren hoofdzakelijk gericht op acties die werden ondernomen door de nationale AISE-verenigingen sedert de goedkeuring van de aanbeveling en de officiële aanvangsdatum ervan in alle lidstaten voor het gehele codeproject, met name op acties betreffende de verstrekking van informatie ter bevordering van het juiste gebruik van huishoudelijke wasmiddelen.
3.4.
Nadat de verslagen van PwC en de AISE in oktober 2000 waren ingediend, heeft de Commissie met de lidstaten een werkgroepvergadering georganiseerd om informatie te geven over de in de jaren 1997-1998 geboekte vooruitgang. Er is tevens overleg georganiseerd met andere belanghebbenden zoals de BEUC (Europese Consumentenorganisatie) en het Europees Milieubureau, die ook commentaar hebben geleverd. De verslagen werden eveneens ingediend bij het Consumentencomité voor advies over de stand van de uitvoering van de aanbeveling.
3.5.
De belangrijkste conclusies van deze organisaties voor de verslagperiode 1996-1998 waren dat van de vier doelstellingen die aan een tussentijdse evaluatie moeten worden onderworpen er twee volledig zijn bereikt, namelijk de vermindering van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen en de verstrekking van informatie aan de consument, maar dat uit de gegevens voor 1996-1998 bleek dat nog veel moest worden gedaan om het verbruik van wasmiddelen en de hoeveelheid verpakkingsmaterialen te reduceren.
3.6.
IBM heeft nu een eindverslag12 opgesteld dat betrekking heeft op de volledige periode van vijf jaar. Dit verslag is op dezelfde wijze opgezet als de tussentijdse verslagen van PwC. Beschreven worden de methodes in verband met dataverzameling, controle, planning en beheer. Evenals voor het referentieverslag werden in 2001 opnieuw gegevens met betrekking tot het energieverbruik verzameld, door middel van een gespecialiseerd bedrijf, Taylor Nelson Sofres (voorheen Taylor Nelson AGB).
3.7.
Uit het IBM-jaarverslag blijkt dat voor de periode 1996-2000 het aantal bedrijven dat zich ertoe heeft verbonden de code na te leven, van 119 tot 168 is gestegen, ondanks een aantal fusies in de sector. Deze bedrijven vertegenwoordigen ongeveer 90 % van de EU-markt. De gegevens over het verbruik van wasmiddel, verpakkingsmateriaal,
9
10
11
12
“Verslag van de Commissie over de voor de periode 1996-2000 bereikte resultaten van de uitvoering van Aanbeveling 98/480/EG van de Commissie”, COM (2002) 287. def. “Implementation of the AISE Code in Europe: Complementary report from AISE to the PwC 1997-1998 Progress Report, AISE”, oktober1999. “Implementation of the AISE Code of Good Environmental Practice for household laundry detergents in Europe, AISE 1999/2000 Progress Report”, AISE, november 2001. “AISE Code of Good Environmental Practice: Final report to the European Commission, 1996-2001”, IBM, oktober 2002.
5
biologisch slecht afbreekbare bestanddelen en energie voor het jaar 2001 werden vergeleken met de referentiegegevens. 3.8.
Het AISE-verslag13 presenteert dezelfde gegevens als het IBM-eindverslag en licht tevens de verbruikstendensen toe. Daarnaast worden in het AISE-rapport verslag gedaan van de acties in de media waarmee de AISE streefde naar bevordering van duurzame consumptie, met name de “WashRight”-campagne, die tot doel had het verbruik van energie en wasmiddelen door het juiste gebruik ervan te verminderen. De acties omvatten reclamecampagnes op televisie, een speciale website en mededelingen op de verpakking.
3.9.
De Commissie overlegde op 21 november 2003 met de lidstaten, op 18 maart 2003 met de AISE en op 5 juni 2003 met het Consumentencomité over de voortgang van de uitvoering van de aanbeveling. Het Consumentencomité publiceerde in oktober 2003 zijn advies14 hierover.
13
14
“Implementation of the A.I.S.E. Code of Good Environmental Practice for household laundry detergents in Europe, A.I.S.E. 1996/2001 final report”, A.I.S.E., december 2002. Deze mededeling is te raadplegen op http://europa.eu.int/comm/consumers/cons_org/associations/committ/opinions/opinions_en.htm.
6
4.
Vooruitgang op weg naar de doelstellingen in de periode 1996-2001
Wasmiddelenverbruik (kg per hoofd per jaar) 10,50 Uitgangswaarde
10,00
9,50 Streefdoel (-10%)
9,00 8,50 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Verbruik van verpakkingsmateriaal (kg per hoofd per jaar) 0,74 0,72
Uitgangsw aarde
0,70 0,68 0,66 Streefdoel (-10%)
0,64 0,62 0,60 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Verbruik van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen (kg per hoofd per jaar) 0,34 Uitgangsw aarde
0,32 0,30
Streefdoel (-10%)
0,28 0,26 0,24 0,22 1996
1997
1998
1999
2000
2001
Figuur 1: Voortgang met betrekking tot de doelstellingen voor 1996-2001 (gegevens uit 4.1).
7
4.1.
De voortgang in de vijftien EU-lidstaten met betrekking tot de in 2.2 beschreven doelstellingen is grafisch weergegeven in figuur 1 en hieronder in tabelvorm: 1996-1998
1996-2000
1996-2001
Doelstelling 2001
Verbruik van wasmiddel
+ 2,2 %
– 4,6 %
– 7,9 %
– 10 %
Verbruik van verpakkingsmateriaal
– 6,8 %
– 5,9 %
– 6,7 %
– 10 %
Verbruik van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen
– 13,1 %
– 14,5 %
– 23,7 %
– 10 %
Energieverbruik
geen gegevens
geen gegevens
– 6,4 %
–5%
4.2.
De vijfde doelstelling had betrekking op de informatieverstrekking aan consumenten, als maatregel om de vier kwantificeerbare doelstellingen uit bovenstaande tabel te verwezenlijken. De consument kreeg adequate informatie via de WashRightcampagne en mededelingen op de wasmiddelverpakking. Er kan gesteld worden dat aan de doelstelling met betrekking tot informatieverstrekking is voldaan.
4.3.
De gegevens in bovenstaande tabel suggereren een aanvankelijke stijging van het verbruik van wasmiddelen tussen 1996 en 1998, dat vervolgens omgebogen kon worden en gedurende de rest van de periode afnam. De daling van het verbruik voldeed niet aan de doelstelling in verband met de uitgangswaarde van 1996. Ten opzichte van het maximum van 1998 bedroeg de daling 9,9 %.
4.4.
Het verbruik van verpakkingsmateriaal daalde aanzienlijk tijdens de eerste verslagperiode, maar sindsdien werd geen verdere vooruitgang bereikt. De doelstelling werd bij lange na niet gehaald.
4.5.
De doelstelling voor biologisch slecht afbreekbare bestanddelen was op het einde van de verslagperiode 1996-1998 al bereikt en de dalende tendens heeft sindsdien doorgezet. De doelstelling werd ruimschoots gehaald.
4.6.
De gegevens over het energieverbruik werden pas aan het eind van de periode van vijf jaar ingezameld. De doelstelling, een vermindering van 5 %, werd ruimschoots gehaald.
5.
Analyse van het succes van de uitvoering in de praktijk
5.1.
In de aanbeveling werden vier kwantitatieve doelstellingen vastgesteld met betrekking tot beperking van het verbruik en een vijfde doelstelling met betrekking tot informatieverstrekking aan consumenten om hen te stimuleren wasmiddelen op de juiste wijze te gebruiken. Dit laatste werd gezien als een essentiële ondersteunende maatregel waarvoor actieve medewerking van de consument onontbeerlijk was om de doelstellingen, dat wil zeggen vermindering van het verbruik van wasmiddel en energie, te bereiken. Het bereiken van deze doelstellingen zou betekenen dat adequate informatie verstrekt is aan de consument, en dat die daarnaar gehandeld heeft.
8
5.2.
De WashRight-campagne: een belangrijk onderdeel hiervan was informatie over de juiste dosering en wastemperatuur, die overal in de EU op dezelfde wijze aan de consument verstrekt werd. De informatie zelf werd aangepast aan de bestaande gebruiksgewoonten in ieder land. Aan het eind van de verslagperiode was de doelstelling met betrekking tot het energieverbruik bereikt, maar niet die met betrekking tot het wasmiddelenverbruik. Op het eerste gezicht lijkt het erop dat de informatie de consument bereikte, en dat deze daarnaar handelde wat betreft energieverbruik, maar minder ontvankelijk was voor de informatie inzake het wasmiddelenverbruik. Uit een onderzoek van AISE bleek inderdaad dat 79 % de WashRight-aanbevelingen over energie (wastemperatuur) opvolgde, tegen 64 % de aanbevelingen over dosering.
5.3.
Veranderingen in de wasgewoonten van consumenten alsmede het feit dat de energiedoelstelling betrekking had op een wasbeurt, terwijl het wasmiddelenverbruik bekeken werd per hoofd van de bevolking, vormen de belangrijkste verklaring voor de verschillen in de resultaten met betrekking tot energie- en wasmiddelenverbruik. De invloed van deze aanvullende factoren wordt uitgebreider besproken in bijlage A. Uit de correlaties blijkt dat de vermindering van het wasmiddelengebruik eerder toe te schrijven is aan het feit dat de consumenten de aanwijzingen met betrekking tot de dosering opvolgden dan dat zij compactere wasmiddelen gingen gebruiken. Hoewel dit resultaat volledig overeenkomt met de doelstellingen van de WashRightcampagne, is het geen bewijs voor een causaal verband tussen de campagne en de vermindering van het verbruik.
5.4.
De vier kwantitatieve doelstellingen: Geen van de vier in de aanbeveling vastgestelde doelstellingen werd exact gehaald. In sommige gevallen wordt de doelstelling niet gehaald, in andere ruimschoots. De extra milieuwinst als gevolg van de overmaatse resultaten wat betreft energieverbruik en biologisch slecht afbreekbare bestanddelen is op zich welkom, maar het is niet wenselijk dat de doelstellingen wat betreft het verbruik van wasmiddel en verpakkingsmateriaal niet gehaald zijn.
5.5.
Of de uitvoering in haar geheel succesvol is geweest, hangt af van de vraag of de extra resultaten voor sommige doelstellingen de onvoldoende prestaties wat betreft andere aantoonbaar kunnen compenseren, dat wil zeggen of de milieuwinst op grond van de behaalde resultaten groter of kleiner is dan beoogd werd. De methode die gebruikt is om deze vergelijking van methoden te kwantificeren wordt beschreven in bijlage B. Uit deze kwantitatieve analyse blijkt dat de betere resultaten dan verwacht voor biologisch slecht afbreekbare bestanddelen de onvoldoende prestaties wat betreft de andere doelstellingen ruimschoots compenseren.
6.
Conclusies
6.1.
Met de WashRight-campagne werd de doelstelling van het verstrekken van adequate informatie aan consumenten in de hele EU bereikt. Het was echter niet mogelijk de bijdrage van de campagne aan het bereiken van de vier kwantitatieve doelstellingen te kwantificeren, want de invloed van informatie op consumentengedrag is per definitie moeilijk te meten.
6.2.
Uit de analyse van de resultaten met betrekking tot de vier kwantitatieve doelstellingen blijkt dat de netto-milieuwinst als gevolg van de door de industrie verwezenlijkte verminderingen in het kader van de uitvoering van de aanbeveling,
9
samen met de bijdrage van de consument, aanzienlijk groter is dan wanneer de doelstellingen exact gehaald zouden zijn. De Commissie concludeert daarom dat de uitvoering van de aanbeveling in haar geheel succesvol was. 6.3.
Door middel van dit verslag verstrekt de Commissie overeenkomstig artikel 9 van Aanbeveling 98/480/EG informatie over de resultaten die bij de uitvoering daarvan zijn bereikt.
7.
Toekomstige ontwikkelingen De AISE ontwikkelt een “Handvest voor duurzame ontwikkeling” om de in de gedragscode voor goede milieupraktijken ontwikkelde aanpak uit te breiden. Dit handvest heeft betrekking op zowel professionele schoonmaak als wasmiddelen en ruimt een centrale plaats in voor gezondheids- en milieurisicobeoordelingen15 voor de bestanddelen van was- en reinigingsmiddelen. Pas geleden heeft de Commissie een voorstel goedgekeurd voor nieuwe wetgeving inzake chemicaliën, het REACHsysteem, waarmee eveneens risicobeoordeling een belangrijk criterium wordt voor het toelaten van chemische producten tot de markt. Daarnaast wordt de bestaande wetgeving inzake de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen in wasmiddelen gemoderniseerd zodat het milieu beter beschermd wordt.
15
http://www.heraproject.com/RiskAssessment.cfm
10
Bijlage A Analyse van de WashRight-campagne 1.
Het gedrag van de consument wordt natuurlijk in grote mate bepaald door de informatie die hij krijgt, maar uit de grote verschillen tussen de resultaten van de verschillende EU-landen blijkt dat ook andere factoren zeker van belang zijn. De verandering in het wasmiddelenverbruik varieerde bijvoorbeeld van – 18,8 % in Denemarken tot + 13,7 % in Finland. De verandering in energieverbruik varieerde ook sterk, van – 13,5 % in Griekenland tot 0 % in Duitsland, Ierland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Deze verschillen doen zich voor ondanks het feit dat de consumenten in alle lidstaten dezelfde informatie kregen. Op het eerste gezicht lijken deze grote verschillen in de verbruiksgegevens niet te rijmen met de gegevens uit de WashRight-enquête, waarin respectievelijk 64 % en 79 % van de consumenten zei de aanbevelingen met betrekking tot wasmiddelen- en energieverbruik op te volgen.
2.
De AISE voert drie factoren aan voor de slechte resultaten met betrekking tot de doelstelling voor wasmiddelenverbruik. Ten eerste kocht de consument minder graag compacte wasmiddelen en navulverpakkingen; ten tweede komen er steeds meer eenpersoonshuishoudens en ten derde worden kleren vaker gewassen. Het AISErapport vermeldt cijfers voor de periode 1996-2001, waaruit blijkt dat het aantal huishoudens met 4,1 % toenam en het totale aantal wasbeurten met 11 %. Daarbij moet bedacht worden dat de bevolking van de EU tijdens deze periode met 1,3 % toenam. De AISE wijst er ook op dat het totale wasmiddelenverbruik per wasbeurt met 16 % gedaald is, maar per hoofd 7,9 %. Per wasbeurt werd daarnaast 14,9 % minder verpakkingsmateriaal gebruikt, maar per hoofd 6,7 %.
3.
Op basis van deze cijfers over het totale wasmiddelenverbruik kunnen echter geen conclusies getrokken worden over de oorzaak van de vermindering: in hoeverre werd deze veroorzaakt doordat de consument de doseerinstructies overeenkomstig de WashRight-campagne opvolgde en in hoeverre doordat hij meer compacte producten gebruikte? Gezien de aard van de beschikbare gegevens is het niet mogelijk een oorzaak-gevolgrelatie ten aanzien van het consumentengedrag vast te stellen. Het is echter wel mogelijk een onderscheid te maken tussen de afzonderlijke bijdragen van lagere doses en het gebruik van verschillende soorten wasmiddelen aan de totale afname van het wasmiddelenverbruik en deze te kwantificeren.
4.
De waarde van de bijdrage van het gebruikte soort wasmiddel kan afgeleid worden uit de statistische correlatie tussen het totale wasmiddelenverbruik en het totale verbruik van verpakkingsmateriaal. In de tabel hieronder staan gedetailleerde cijfers over de veranderingen in de vijftien EU-lidstaten voor de periode 1996-2001. Zoals blijkt uit figuur 2, bedraagt de correlatiecoëfficiënt (R2) 0,48. Dit betekent dat iets minder dan de helft van de verandering in het verbruik van wasmiddel en verpakkingsmateriaal aan dezelfde achterliggende oorzaak toegeschreven kan worden.
11
30
Verandering in verbruik van verpakkingsmateriaal, %
25
FI
y = 0,9918x + 1,1305 2
R = 0,4809
20 15 10
PT
5
DE
ES BE/L
0 -5 SE
-10
IE
IT NL
AT DK
-15
UK
-20 -20
FR
-15
GR -10
-5
0
5
10
15
Verandering in wasmiddelenverbruik, %
Figuur 2: Correlaties tussen de veranderingen in het verbruik van wasmiddel en verpakkingsmateriaal in de vijftien EU-lidstaten voor de periode 1996-2001 (gegevens uit het IBM-rapport). 1996 – 2001
Verandering in verbruik van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen per hoofd
Verandering in Verandering in wasmiddelenverbru energieverbruik ik per hoofd per hoofd
Verandering in verbruik van verpakkingsmateriaal per hoofd
Oostenrijk
– 38,5 %
– 8,4 %
– 7,4 %
– 10,5 %
België
– 26,1 %
0,7 %
– 10,7 %
0,6 %
Denemarken
– 25,7 %
– 18,8 %
– 4,0 %
– 14,1 %
– 1,7 %
13,7 %
– 10,1 %
27,1 %
Frankrijk
– 14,9 %
– 15,6 %
– 6,0 %
– 16,2 %
Duitsland
– 25,6 %
– 0,7 %
0,0 %
7,9 %
Griekenland
10,2 %
0,6 %
– 13,5 %
– 18,3 %
Ierland
10,2 %
– 5,7 %
0,0 %
– 8,1 %
Italië
– 39,0 %
– 0,8 %
– 3,7 %
– 8,1 %
Luxemburg
– 26,1 %
0,7 %
– 10,7 %
0,6 %
Portugal
– 19,4 %
– 1,8 %
– 9,2 %
9,0 %
Spanje
– 23,9 %
– 11,4 %
0,0 %
3,9 %
Zweden
– 25,6 %
– 11,5 %
– 6,9 %
– 7,5 %
Nederland
– 34,4 %
– 2,5 %
– 10,2 %
– 10,5 %
– 4,6 %
– 17,1 %
0,0 %
– 16,8 %
– 23,7 %
– 7,9 %
– 6,4 %
– 6,7 %
Finland
VK EU-15
Verandering in het verbruik van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen, wasmiddel, energie en verpakkingsmateriaal tussen 1996 en 2001 voor de 15 EUlidstaten (gegevens uit het IBM-rapport).
12
5.
Door figuur 2 te beschouwen als een afwijking ten opzichte van de situatie waarin geen enkele consument van wasmiddel verandert16, kan de correlatiecoëfficiënt (R2 = 0,48) geïnterpreteerd worden als een aanwijzing dat ongeveer de helft van de vermindering van het totale wasmiddelenverbruik per hoofd veroorzaakt wordt door het feit dat de consument hetzelfde product in dezelfde verpakking blijft gebruiken, maar in kleinere hoeveelheden. De andere helft van het wasmiddelenverbruik per hoofd kan verklaard worden op grond van het verschil in verpakkingsmateriaal tussen verschillende producten. Dit kan het gevolg zijn van een grote verandering bij de consument, zoals het gebruik van compacte wasmiddelen in plaats van de traditionele poeders, maar ook van een kleine verandering, zoals het gebruik van hetzelfde merk, maar in een andere maat verpakking. Dit zou tot eenzelfde statistisch effect leiden, omdat de hoeveelheid verpakkingsmateriaal ten opzichte van de hoeveelheid wasmiddel verandert.
6.
Van de door IBM genoemde daling van het wasmiddelenverbruik van 7,9 % kan daarom slechts ongeveer de helft (dat wil zeggen 4 %) worden toegeschreven aan een vermindering van het verbruik van het normale product. Omdat de daling van het wasmiddelenverbruik per hoofd gepaard ging met een toename van het aantal wasbeurten per hoofd, kan deze daling van het wasmiddelenverbruik alleen het gevolg zijn van een verlaging van de dosis van het gebruikelijke product per wasbeurt. De AISE meldt dat tijdens de WashRight-campagne de aanbevolen dosering met iets meer dan 25 % verminderd werd, dat wil zeggen van 150 naar 110 gram per wasbeurt. De verwezenlijkte vermindering van het wasmiddelenverbruik met 7,9 % per hoofd vertaalt zich in een vermindering van 17 % per wasbeurt (92,1 % per hoofd gedeeld door 111 % aantal wasbeurten). Slechts ongeveer de helft van deze vermindering per wasbeurt (dat wil zeggen 8,5 % in plaats van 17 %) kan toegeschreven worden aan een verlaging van de dosis van het gebruikelijke product door de consument overeenkomstig de hem verstrekte informatie.
7.
De dosisverlaging als gevolg van het gebruik van andere productvormen leidde tot een verdere verlaging met 8,5 %. Op het eerste gezicht zou dit inhouden dat de consument overgestapt is op compactere wasmiddelen. Dan zou het redelijk lijken in ieder geval een deel van de vermindering van het verbruik toe te schrijven aan de producenten vanwege de introductie van nieuwe productvormen, in plaats van de vermindering in haar geheel toe te schrijven aan de consument die zich aan de aanbevolen lagere dosering hield. De AISE meldt echter dat de consument zich juist enigermate afwendde van compacte wasmiddelen. Dit blijkt ook uit figuur 2: het verbruik van verpakkingsmateriaal nam met 1,1 % toe, hoewel het wasmiddelenverbruik niet veranderde.
16
De situatie waarin iedere consument hetzelfde wasmiddel in dezelfde verpakking is blijven gebruiken en om wat voor reden dan ook alleen de hoeveelheid product verandert, is in feite de gebruikelijke gang van zaken in veel huishoudens. In dit geval bestaat er een vast verband tussen het verbruik van verpakkingsmateriaal en wasmiddel, ongeacht de omvang van het verbruik, en de correlatiegrafiek zou op de hierna beschreven wijze afwijken van figuur 2: ten eerste zou de lijn een waarde van exact 1,00 hebben, dat wil zeggen dat een verandering van x % in het wasmiddelenverbruik automatisch leidt tot een verandering van x % in het verbruik van verpakkingsmateriaal. Ten tweede zou de lijn de oorsprong snijden, dat wil zeggen als het wasmiddelenverbruik niet verandert, verandert het verbruik van verpakkingsmiddelen evenmin. Ten derde zou de correlatiecoëfficiënt exact R2 = 1,00 bedragen, dat wil zeggen dat alle punten precies op de lijn zouden liggen, wat betekent dat alle veranderingen in het verbruik van wasmiddel en verpakkingsmateriaal door dezelfde achterliggende factor veroorzaakt worden, namelijk een verandering in de hoeveelheid, maar niet het soort wasmiddel.
13
8.
Hoe kan een verminderd gebruik van compacte wasmiddelen tot een verlaging van de dosering per wasbeurt leiden? Een mogelijke verklaring hiervoor is dat consumenten los van eventuele informatiecampagnes de doseerinstructies waarschijnlijk beter lezen wanneer ze een nieuw product gaan gebruiken dan wanneer ze hun gebruikelijke product blijven gebruiken. Het is daarom aannemelijk, hoewel niet afdoende bewezen, dat de volledige 17 % vermindering van het wasmiddelenverbruik per wasbeurt, of de 7,9 % per hoofd toegeschreven kan worden aan het feit dat de consument zich houdt aan de doseerinstructie.
9.
Gezien de aanbevolen verlaging van de dosering van 25 % per wasbeurt, komt de vermindering van 17 % per wasbeurt erop neer dat ongeveer twee derde van de consumenten de dosering aanpast aan de nieuwe, lagere doseerinstructies. Dit cijfer komt overeen met de resultaten van de AISE-enquête naar de WashRight-campagne, waarin 64 % van de consumenten zei zich te houden aan de doseerinstructie. Het lijkt er dus op dat de meerderheid van de consumenten de juiste dosering toepast bij iedere wasbeurt. Het effect van de WashRight-campagne op de mate waarin consumenten zich aan het doseervoorschrift houden, is echter niet uit deze gegevens op te maken.
10.
De reactie van de consumenten op de doseerinstructie, dat wil zeggen de vermindering van het wasmiddelenverbruik per wasbeurt met 17 %, overschreed de doelstelling van 10 %. Omdat er echter vaker gewassen wordt, bedraagt de totale vermindering van het verbruik van wasmiddel en verpakkingsmateriaal per hoofd slechts ongeveer de helft van wat die anders geweest zou zijn. Dientengevolge zijn deze twee doelstellingen per hoofd niet gehaald17.
11.
De verschillen tussen de percentages van de vermindering van het verbruik per hoofd en per wasbeurt zijn voornamelijk veroorzaakt door de trend onder consumenten om vaker te wassen – een trend die niet voorspeld was in de aanbeveling (of in de WashRight-campagne) – dus door een externe factor. Nu het duidelijk is dat externe factoren een rol spelen, waardoor de taak waarvoor de industrie zich geplaatst ziet veel moeilijker wordt, moet de verandering in het wasgedrag van consumenten meegenomen worden in de objectieve evaluatie van het succes van de aanbeveling wat betreft de doelstelling om het effect van wasmiddelen op het milieu te verkleinen. Daarnaast moet een dergelijke evaluatie zo kwantitatief mogelijk zijn. Een dergelijke analyse is opgenomen in bijlage B.
17
In tegenstelling tot de doelstellingen voor het verbruik van wasmiddel en verpakkingsmateriaal werd aanvankelijk gestreefd naar een vermindering van het energieverbruik per wasbeurt. Gezien de toename van het aantal wasbeurten met 11 %, zoals vermeld door de AISE, verandert de vermindering van het energieverbruik met – 6,4 % in een stijging van + 2,2 % per hoofd. De resultaten per wasbeurt zijn dus voor alle criteria wezenlijk anders dan die per hoofd.
14
Bijlage B Analyse van de vier kwantitatieve doelstellingen 1.
In de aanbeveling werd verwacht dat een aanzienlijke en interessante verkleining van het milieueffect van het gebruik van wasmiddelen zou kunnen worden bereikt door het verwezenlijken van de verschillende doelstellingen. Desalniettemin was het duidelijk dat de milieuvoordelen niet gekwantificeerd zouden kunnen worden. Wanneer geprobeerd wordt de door industrie en consument gerealiseerde kwantificeerbare dalingen in verband te brengen met de niet-kwantificeerbare milieuvoordelen daarvan, is het daarom moeilijk om het globale succes van de uitvoering te beoordelen in geval van onder- of juist overmaatse prestaties.
2.
Een eenvoudige opsomming van de positieve of negatieve resultaten met betrekking tot de verschillende doelstellingen kan gezien worden als een aanvaardbare indicator van de inspanningen van de industrie om aan de doelstellingen te voldoen, maar de milieueffecten van chemische stoffen zijn zo complex dat een dergelijke eenvoudige indicator niet gebruikt kan worden, tenzij aangetoond kan worden dat er een goede reden bestaat om aan de verschillende parameters eenzelfde gewicht toe te kennen.
3.
De milieuwinst als gevolg van een verandering in zeer verschillende parameters als elektriciteit en biologisch slecht afbreekbare bestanddelen kan niet rechttoe rechtaan vergeleken worden. Het eerste heeft invloed op de atmosfeer (broeikaseffect) door het vrijkomen van CO2, terwijl het tweede invloed heeft op het aquatisch milieu (toxiciteit). Wat echter wel vastgesteld kan worden, is dat de grootste bezorgdheid in verband met het gebruik van wasmiddelen bestaat ten aanzien van het effect op het aquatisch milieu. Daarom concentreert de EU-wetgeving inzake wasmiddelen zich vooral op het aquatisch milieu en de biologische afbreekbaarheid van oppervlakteactieve stoffen in het bijzonder.
4.
Het zou daarom een goed idee zijn om de vier kwantificeerbare parameters te rangschikken naar hun invloed op het aquatisch milieu. Biologisch slecht afbreekbare bestanddelen en wasmiddelenverbruik hebben rechtstreeks invloed op het aquatisch milieu, en staan daarom boven verpakkingsmateriaal en energieverbruik. Wasmiddelen bestaan uit organische en anorganische stoffen. De organische componenten vormen in het algemeen een groter probleem dan de anorganische en de biologisch slecht afbreekbare stoffen vormen het grootste probleem. Daarom is een vermindering van het verbruik van deze stoffen ook tot een van de doelstellingen gekozen. Het verbruik van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen staat daarom boven wasmiddelenverbruik. De milieueffecten van verpakkingsmateriaal en energieverbruik zijn een veel kleiner probleem. Gezien de door de EU in het Kyotoprotocol aangegane verplichting is het echter redelijk energieverbruik boven een vermindering van de hoeveelheid verpakkingsmateriaal te plaatsen.
5.
De rangorde van parameters luidt dus als volgt: 1.
verbruik van biologisch slecht afbreekbare bestanddelen;
2.
verbruik van wasmiddelen;
3.
energieverbruik;
15
4.
verbruik van verpakkingsmateriaal.
Nu zien we meteen wat in het slechtste geval de milieugevolgen van de uitvoering zullen zijn in vergelijking met de situatie waarin alle doelstellingen nauwkeurig verwezenlijkt zouden zijn. Daartoe hoeven we alleen maar gewicht 1 toe te kennen aan het verbruik van verpakkingsmateriaal en aan te nemen dat een parameter hoger op de ranglijst niet minder belangrijk kan zijn dan een parameter lager op de lijst. 6.
Met deze aanname wordt een grensgeval gedefinieerd waarbij ook aan de overige drie parameters gewicht 1 wordt toegekend. Het gevolg hiervan is een onderschatting van het milieueffect van zowel onder- als overmaatse prestaties met betrekking tot de parameters waarvoor het milieu het gevoeligst is. Als er numeriek gezien op de parameters hoog op de lijst vaker ondermaats gepresteerd werd dan overmaats, zou deze hypothese onaanvaardbaar zijn. Nu in de meeste gevallen de doelstellingen echter ruimschoots gehaald zijn, en vooral doordat de grootste overschrijding optreedt bij de parameter die het hoogst geklasseerd is, kunnen we deze hypothese veilig aannemen omdat hiermee de milieuvoordelen als gevolg van overmaatse prestaties zo veel mogelijk beperkt zijn.
7.
Hiermee is voldaan aan de voorwaarde voor het toekennen van een gelijk gewicht aan de parameters, zoals beschreven onder punt 2, en kunnen de milieuvoordelen die voortvloeien uit de uitvoering in de praktijk vergeleken worden met de voordelen die verwezenlijkt zouden zijn als de doelstellingen precies gehaald zouden zijn. Deze vergelijking geschiedt op basis van de procentuele verschillen van de onder- en overmaatse resultaten.
8.
Uit onderstaande tabel blijkt dat onder de strengste aanname, namelijk dat de ondermaatse resultaten voor de doelstellingen voor verbruik van verpakkingsmateriaal en wasmiddel ternauwernood gecompenseerd worden door een even groot overschot met betrekking tot de resultaten voor biologisch slecht afbreekbare bestanddelen, er netto 9,7 % meer milieuwinst behaald werd. Parameter
Rang
Gewicht
Doel
Resultaat
Verschil
Biologisch slecht afbreekbare bestanddelen
1
1
– 10 %
– 23,7 %
– 13,7 %
Wasmiddel
2
1
– 10 %
– 7,9 %
2,1 %
Energie
3
1
–5%
– 6,4 %
– 1,4 %
Verpakkingsmateriaal
4
1
– 10 %
– 6,7 %
3,3 %
– 35 %
– 44,7 %
– 9,7 %
Totaal
Bovenstaande gegevens zijn voor biologisch slecht afbreekbare bestanddelen, wasmiddel en verpakkingsmateriaal per hoofd berekend, en voor energieverbruik per wasbeurt. Als het energieverbruik per hoofd (+ 2,2 %) in plaats van per wasbeurt (-6,4 %) beschouwd werd, en rekening gehouden werd met de 11 % toename van het aantal wasbeurten, zou er nog steeds een nettowinst van 1,1 % zijn. 16
9.
Onder realistischere aannames, waarbij aan de parameter biologisch slecht afbreekbare bestanddelen een groter gewicht dan 1 wordt toegekend, zou de voorspelde netto-milieuwinst veel groter zijn dan hierboven berekend. Het is duidelijk dat de ruimschootse prestaties met betrekking tot de parameter die de grootste invloed heeft op het milieu, biologisch slecht afbreekbare bestanddelen, zwaarder wegen dan de ondermaatse prestaties voor alle andere doelstellingen, zelfs uitgaande van de strengste voorwaarden.
17