RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 14 januari 2003 (17.01) (OR. fr) 5207/03 ADD 1
Interinstitutioneel dossier: 2002/0309 (COD)
TRANS 5 CODEC 22 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Sylvain BISARRE, directeur, namens de secretaris-generaal van de Europese Commissie ingekomen: 31 december 2003 aan: de heer Javier SOLANA, secretaris-generaal/hoge vertegenwoordiger Betreft: Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake minimale veiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet
Hierbij gaan voor de delegaties de bijlagen I, II en III van Commissiedocument - COM(2002) 769 def., Volume I en II.
________________________ Bijlage: COM(2002) 769 def., Volume I en II
5207/03 ADD 1
DG C IV
mg
1
NL
BIJLAGE I Maatregelen 1.
Infrastructurele maatregelen
1.1
Tunnelclassificatie
1.1.1
Voor tunnels met één buis en tunnels met twee buizen is de tunnelklasse afhankelijk van het verkeersvolume en de lengte, zoals aangegeven in de volgende tabel: Type tunnel
Soort verkeer
-
-
Verkeersvolume VV in voert./richting/rijstrook VV>= 9000
Tunnellengte
Tunnelklasse
L in km
-
L >= 0,5
I
4500<=VV
L>= 3 1 <= L < 3
I II
0,5<= L< 1
III
L >= 6
I
< 9000
enkele buis
tweerichtingsverkeer
2000<=VV
3 <= L < 6
II
< 4500
1 <= L <3
III
0,5<= L< 1
IV
500<=VV < 2000
VV <500
twee buizen
eenrichtingsverkeer
L >= 10
I
3 <= L < 10
II
1 <= L <3
III
0,5<= L< 1
IV
L>= 20
I
10 <= L <20
II
3 <= L <10
III
1 <= L <3 0,5<= L< 1
IV V
VV>= 12500
L >= 0,5
I
9000<=VV
L>=1
I
<12.500
0,5<= L< 1
II
4500<=VV
L>= 3 1 <= L < 3
II
<9000
0,5<= L< 1
III
L >=6,0
I
I
2000<=VV
1 <= L < 6,0
II
<4500
0,5<= L<1
III
L >=6
I
VV< 2000
3 <= L < 6
II
1 <= L <3 0,5<= L< 1
III IV
1.1.2 Indien het aantal vrachtwagens zwaarder dan 3,5 t 15% van het jaarlijkse gemiddelde dagelijkse verkeersvolume overschrijdt, of indien de rijstrookbreedte minder is dan 3,5 m, of indien de maximale helling in de tunnel meer dan 3% bedraagt, wordt er een risicoanalyse uitgevoerd teneinde vast te stellen of een hogere uitrustingsklasse meer gepast is. 30
1.2 Aantal buizen 1.2.1 Indien een voorspelling voor 15 jaar bij tunnels in de ontwerpfase aangeeft dat het verkeersvolume hoger zal liggen dan 9000 voertuigen per dag en per rijstrook, zal een tunnel met twee buizen en eenrichtingsverkeer gereed zijn zodra deze waarde wordt overschreden. 1.2.2 Indien mogelijk zal binnen en buiten de tunnel hetzelfde aantal rijstroken als voor normaal verkeer behouden worden. 1.3
Ontsnappingsroutes
1.3.1 Het bestuursorgaan specificeert de noodzakelijke ontsnappingsroutes. 1.3.2 In tunnels met tweerichtingsverkeer is de aanleg van speciale ontsnappingsroutes of veiligheidsgangen verplicht voor tunnels van klasse I en II. 1.4
Ventilatie
1.4.1 Voor tunnels met tweerichtingsverkeer en dwarsventilatie en/of semi-dwarsventilatie worden de volgende minimummaatregelen getroffen met betrekking tot ventilatie: - Er worden lucht- en rookafzuigkleppen geïnstalleerd die apart kunnen worden bediend. - De longitudinale lucht- en rooksnelheid wordt constant gestuurd en het automatische stuurproces van het ventilatiesysteem (kleppen, ventilators, enzovoort) wordt hierop afgestemd. - Er worden verbeterde branddetectiesystemen, ofwel traploos geïnstalleerd ofwel gebruik makend van tenminste twee verschillende typen sensors met regelmatige intervallen, ingebouwd. 1.4.2 In tunnels met tweerichtingsverkeer wordt alleen gebruik gemaakt van lengteventilatie, indien de normale verkeersomstandigheden toelaten dat voertuigen de tunnel in de richting van de rook kunnen uitrijden. 1.4.3 Indien het in tunnels met twee buizen en eenrichtingsverkeer niet mogelijk is om de tunnel uit te rijden vanwege verkeersopstoppingen, wordt gebruik gemaakt van dwars- of semi-dwarsventilatie. 1.5
Nooduitgangen
1.5.1 Indien de rookverspreiding en verspreidingssnelheid in lokale omstandigheden aangeven dat de hierboven genoemde voorzieningen niet voldoende zijn om de veiligheid van weggebruikers te garanderen, dan zullen er aanvullende maatregelen worden genomen, zoals de aanleg van korte loodrechte vluchtgangen naar buiten of de aanleg van een parallel lopende veiligheidsgang met dwarsverbindingen voor zelfredding op afstanden van minder dan 500 m. 31
1.5.2 Indien gepland is om een tunnel later van een tweede buis te voorzien, kunnen tot de voltooiing van de tweede buis proefschachten als ontsnappingsroutes worden ingezet. 1.5.3 Er worden geen schuilgelegenheden gebouwd die geen uitgang naar een ontsnappingsroute naar buiten hebben. 1.5.4 In bestaande tunnels met tweerichtingsverkeer worden de nooduitgangen opnieuw geëvalueerd door de veiligheidsbeambte. Indien nodig wordt er een verslag met voorstellen voor aanpassingen aan ontsnappingsroutes en ventilatiesystemen naar het bestuursorgaan verzonden. Het bestuursorgaan kan een verzoek indienen voor aanvullende aanpassingen. 1.6
Afstand tussen uitwijkhavens De afstand tussen uitwijkhavens is niet groter dan 1000 m. Het bestuursorgaan kan kortere afstanden tussen uitwijkhavens eisen, indien een risicoanalyse aangeeft dat dit noodzakelijk is.
1.7
Aanvullende bepalingen voor tunnels met twee buizen
1.7.1 Bij een incident in één van de buizen van een tunnel met twee buizen wordt de andere buis gebruikt als ontsnappings- en reddingsroute. 1.7.2 Dwarsverbindingen in tunnels met twee buizen die een ontsnappings- en reddingsroute bieden bij ongelukken in één buis zullen worden ingezet. 1.7.3 Dwarsverbindingen voor voetgangers verbinden de buizen op afstanden van minder dan 500 m, afhankelijk van het verkeer, zodat mensen op eigen kracht kunnen ontsnappen. 1.7.4 Elke derde dwarsverbinding is tevens geschikt voor de doorgang van voertuigen van alarmdiensten. 1.7.7 Gepaste middelen, zoals deuren of overdruk, voorkomen dat rook of gassen zich van de ene naar de andere buis verspreiden. 1.7.8 Voor elke tunnelingang dient het mogelijk te zijn om de middenberm over te steken. Deze maatregel zorgt ervoor dat alarmdiensten onmiddellijk toegang tot beide buizen kunnen krijgen. 1.8
Aanvullende bepaling voor tunnels met een hellingshoek Longitudinale hellingshoeken groter dan 5% zijn niet toegestaan, omdat zij de potentiële gevaren kunnen vergroten.
1.9
Aanvullende bepaling voor tunnels met verkeersopstoppingen 32
In tunnels met eenrichtingsverkeer waarin dagelijks sprake is van verkeersopstoppingen worden de ventilatie-eisen voor tunnels met tweerichtingsverkeer toegepast. 1.10
Aanvullende bepaling voor onderwatertunnels Voor onderwatertunnels dient een risicoanalyse te worden uitgevoerd om te bepalen of er behoefte is aan gedeeltelijke of totale beperking van het vervoer van gevaarlijke stoffen.
1.11
Minimale voorzieningen
1.11.1 Tunnels worden voorzien van het volgende: – indicatie van ontsnappingsroutes door middel van verlichting op tenminste elke 100 m en door middel van tekens elke 25 m, 1,1 tot 1,5 m boven het niveau van de ontsnappingsroute, en door middel van verlichting en tekens boven veiligheidsnissen en brandblusapparatuur. – systematische installatie van brandblusapparatuur in de tunnels op afstanden van tenminste 150 m en bij de ingangen, en watervoorziening voor de brandweer op afstanden van tenminste 150 m; – radiozendapparatuur in alle tunnels met speciale kanalen voor gebruik door de alarmdiensten. De tunnelbeheerder en de alarmdiensten dienen in staat te zijn om de radio-uitzending te onderbreken voor noodmeldingen; – videobewakingssystemen in tunnels langer dan 1000 m, met inbegrip van automatische incidentdetectie; – veilige voeding van hoog- en laagspanningskabels (elektriciteit, radio, enzovoort). Elektrische, meet- en regelschakelingen zijn dusdanig ontworpen dat een lokale storing (vanwege bijvoorbeeld brand) geen invloed heeft op ongeschonden schakelingen. 1.11.2 De minimale voorzieningen voor elke tunnelklasse worden in de volgende tabel uiteengezet:
33
Categorie van voorziening Type voorziening
Klasse I
Klasse II
Klasse III
Klasse IV
Klasse V
Opmerkingen dient te voldoen aan prCR 14380 "Light and lighting - Tunnel lighting" tenminste elke 100 m, 1,1 tot 1,5 m boven niveau ontsnappingsroute
Permanente verlichting
Verlichting
Veiligheidsverlichting
Communicatie
Noodtelefoon
Elektriciteitsvoorziening Radio-uitzendingen Luidsprekers Noodstations
Verkeersbeheersing
Brandblusapparatuur Watervoorziening Brandbestendigheid van constructie en voorzieningen Ontsnappingsroutes Nooduitgangen Nooddoorgangen voor reddingsdiensten Noodgangen Uitwijkhavens Vluchtstroken Oversteken middenberm Schuilgelegenheden met reddingsmogelijkheden
Brandweer bij portaal
Voorzieningen om voertuigen in de tunnel te stoppen
Brandkranen
Structurele maatregelen
Ventilatie
Bestendigheid
Voorzieningen om de tunnel af te sluiten
Automatische alarmvoorzieningen Interventieprogramma's
Handmatige alarmfunctie
verplicht
Variabele informatieborden
Brandmelding
Automatische incidentdetectie
CCTV (gesloten televisieschakeling)
Voorzieningen om de hoogte van voertuigen te controleren Controlecentrum Incidentdetectie
aanbevolen optioneel
34
tenminste elke 150 m tenminste elke 150 m
alleen voor tunnels langer dan 1000 m
alleen voor tunnels langer dan 1000 m
tenminste elke 150 m
tenminste elke 500 m tenminste elke 1500 m tenminste elke 1000 m
1.12
Verkeerstekens Er worden speciale tekens gebruikt om ontsnappingsroutes en veiligheidsvoorzieningen in tunnels aan te geven. Bijlage III bevat een lijst met tekens, panelen en pictogrammen voor gebruik in tunnels.
1.13
Controlekamers Het bestuursorgaan bepaalt of het voor sommige tunnels (bijvoorbeeld tunnels met een hoog verkeersvolume en een grote behoefte aan veiligheidsvoorzieningen) noodzakelijk is om over een controlekamer te beschikken. Het toezicht op verscheidene tunnels kan worden gecentraliseerd in één besturingscentrum, bijvoorbeeld met de verzending van videosignalen en operationele gegevens.
1.14 Afvoer van ontvlambare vloeistoffen is mogelijk via goed ontworpen goten met roosters in de dwarssecties van de tunnel, waar het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan. 2.
Operationele maatregelen
2.1
Rol van het bestuursorgaan Op organisatorisch niveau omvatten de taken van het bestuursorgaan, met het oog op de coördinatie en het toezicht op interventieprogramma's in wegentunnels, het volgende: - het opstellen van eisen voor de inspectie van tunnels vanuit het oogpunt van veiligheid; - supervisie op organisatorische plannen en uitvoeringsplannen (met inbegrip van calamiteitenplannen) voor de training en uitrusting van alarmdiensten, in samenwerking met de veiligheidsbeambten; - het specificeren van de taken van veiligheidsbeambten; - het toezicht houden op en het uitvoeren van de noodzakelijke risicobeperkende maatregelen; - het afsluiten van tunnels voor de training van alarmdiensten en het houden van brandoefeningen.
2.2
Rol van de veiligheidsbeambten Alle tunnelbranden worden geregistreerd en geëvalueerd door veiligheidsbeambten en onder de aandacht van het bestuursorgaan gebracht met de bijbehorende details. De lidstaten stellen statistieken samen over zowel ongelukken en branden in tunnels als de frequentie en oorzaken van dergelijke ongelukken, en verstrekken informatie over de feitelijke rol en effectiviteit van veiligheidsvoorzieningen en -maatregelen.
35
2.3
Tunnelwerkzaamheden
2.3.1 Volledige of gedeeltelijke afsluiting van rijstroken vanwege bouw- of onderhoudswerkzaamheden die van tevoren gepland zijn begint en eindigt altijd buiten de tunnel. Het gebruik van verkeerslichten in tunnels is verboden voor dergelijke geplande afsluitingen. Verkeerslichten worden alleen gebruikt bij ongelukken/incidenten. 2.3.2 De afsluiting van rijstroken wordt aangegeven voordat de weg de tunnel binnenkomt. Voor dit doel kan gebruik gemaakt worden van variabele informatieborden, verkeerslichten en mechanische afsluitbomen. 2.4
Interventieprogramma's
2.4.1 Bij ernstige incidenten sluit de tunnelbeheerder of de veiligheidsbeambte de tunnel (alle buizen) onmiddellijk af. Dit geschiedt door gelijktijdige activering van de hierboven vermelde voorzieningen voor de portalen, en de variabele informatieborden, verkeerslichten en mechanische afsluitbomen in de tunnel, indien aanwezig, zodat al het verkeer buiten en binnen de tunnel zo spoedig mogelijk kan worden gestopt. 2.4.2 De toegangstijd voor alarmdiensten bij tunnelincidenten wordt gemeten tijdens periodieke oefeningen. Deze moet vanaf het alarm gerekend minder dan 10 minuten zijn voor alle tunnels van Klasse I. In grote tunnels met tweerichtingsverkeer en hoge verkeersvolumes kan het na een risicoanalyse noodzakelijk zijn om alarmdiensten te stationeren bij de twee uiteinden van de tunnel. 2.5
Activiteit van het controlecentrum
2.5.1 Voor alle tunnels, en met name voor tunnels die in verschillende lidstaten beginnen en eindigen, is de controle op elk moment volledig in handen van één controlecentrum. 2.5.2 Met name de afstand tussen voertuigen en de snelheid van voertuigen in tunnels is onderworpen aan meer controle, teneinde een regelmatige doorstroom van het verkeer en een verhoogde veiligheid in tunnels te bereiken. 2.5.3 Het verkeer wordt op zodanige wijze beheerst dat voertuigen die niet bij het incident betrokken zijn en niet in het verkeer vastzitten de tunnel na een incident snel kunnen verlaten. 2.6
Tunnelafsluiting
2.6.1 Bij (lang of kort durende) tunnelafsluitingen informeren de lidstaten de gebruikers over de beste alternatieve rijroutes, door middel van makkelijk toegankelijke informatiesystemen.
36
2.6.2 Deze alternatieve rijroutes maken deel uit van systematische rampenplannen. Zij moeten erop gericht zijn de doorstroom van het verkeer zo goed mogelijk te handhaven en de secundaire gevolgen voor de veiligheid in omringende gebieden zoveel mogelijk te beperken. 2.6.3 Bij incidenten in tunnels met twee buizen wordt het verkeer gestopt en omgeleid in beide buizen, zodat de incidentvrije buis gebruikt kan worden als ontsnappings- en reddingsroute. 2.7
Vervoer van gevaarlijke stoffen
2.7.1 De lidstaten en hun bestuursorganen passen met betrekking tot toegang tot tunnels voor voertuigen die gevaarlijke stoffen vervoeren de volgende maatregelen toe: - plaatsing van nieuwe tekens bij tunnelingangen die aangeven welke soorten gevaarlijke stoffen zijn toegestaan/verboden; - uitvoering van een risicoanalyse volgens artikel 13 voorafgaande aan vaststelling van tunneleisen met betrekking tot gevaarlijke stoffen; - overweging van operationele maatregelen ter beperking van de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen in tunnels, zoals aangifte bij binnenkomst of escorte, voor elk geval apart te bepalen; bij vervoer van bepaalde soorten zeer gevaarlijke stoffen moeten misschien konvooien met begeleidende voertuigen worden geformeerd; - verbetering van de verkeersbeheersing ten behoeve van het vervoer van gevaarlijke stoffen, bijvoorbeeld door introductie van automatische detectiesystemen.
2.8
Inhalen in tunnels Om inhalen voor vrachtwagens in tunnels met meer dan één rijstrook in elke richting mogelijk te maken, voeren lidstaten een risicoanalyse uit.
2.9
Afstand tussen voertuigen Met de toegestane maximumsnelheid rijdende weggebruikers houden onder normale omstandigheden een minimumafstand aan tot het voertuig vóór hen - 50 m voor personenwagens en 100 m voor vrachtwagens - , en doen dit ook in geval van motorpech, verkeersopstoppingen, ongelukken of branden in tunnels .
2.9.1 In tunnels moet, wanneer het verkeer tot stilstand komt, tenminste de helft van de bovenstaande afstanden worden gehouden. 3.
Maatregelen betreffende voertuigen in wegentunnels
3.1
Alle door wegtunnels rijdende vrachtwagens, bussen en touringcars dienen te zijn uitgerust met brandblusapparatuur. 37
3.2
Indien vrachtwagens zijn uitgerust met extra tanks, b.v. tanks die op de oplegger gemonteerd zijn of tanks die niet vast zijn aangesloten op de motortoevoer, dient de tunnelbeheerder ervoor te zorgen dat deze tanks leeg zijn. Deze bepaling geldt niet voor draagbare jerrycans.
3.3
De lidstaten handhaven deze voorschriften door uitvoering van willekeurige controles.
4.
Maatregelen ter informatie van tunnelgebruikers
4.1
Voorlichtingscampagnes
4.1.1 De lidstaten organiseren, in samenwerking met belanghebbenden, regelmatig voorlichtingscampagnes over veiligheid in tunnels op basis van het geharmoniseerde werk van internationale organisaties. 4.1.2 Tijdens deze campagnes krijgen de weggebruikers voorlichting over hoe zij een tunnel moeten in- en doorrijden, met name in geval van motorpech, een verkeersopstopping, ongeluk of brand. Informatie over de beschikbare veiligheidsvoorzieningen en hoe weggebruikers zich in een tunnel dienen te gedragen wordt op rustplaatsen voor tunnels en bij tunnelingangen getoond aan stilstaand verkeer (bijvoorbeeld bij tolpoorten). 4.2
Communicatie
4.2.1 Tunnels dienen zodanig te worden uitgerust dat een continue werking van in het voertuig ingebouwde communicatieapparatuur (dat wil zeggen: radio's, navigatie- en positioneringssystemen, mobiele telefoons) is gewaarborgd. 4.2.2 Indien een gebruiker vanuit een tunnel met een mobiele telefoon het alarmnummer 112 belt, bereikt deze informatie direct de tunnelbeheerder en de alarmdiensten.
38
BIJLAGE II Goedkeuring van het ontwerp, veiligheidsdocumentatie, ingebruikname van een tunnel, wijzigingen en periodieke oefeningen
1. Goedkeuring van het ontwerp •
De bepalingen van deze richtlijn worden toegepast vanaf de voorlopige ontwerpfase.
•
De tunnelbeheerder pleegt in de ontwerpfase van een constructie overleg met de veiligheidsbeambte. Na ontvangst van een positief advies van de veiligheidsbeambte, dient de tunnelbeheerder het ontwerp ter goedkeuring in bij het bestuursorgaan.
•
Het bestuursorgaan kan overleg plegen met de inspectiedienst.
•
Het ontwerp wordt zo nodig goedgekeurd door het bestuursorgaan, dat de tunnelbeheerder zal informeren over zijn besluit.
2. Veiligheidsdocumentatie •
De tunnelbeheerder dient te allen tijde voor elke tunnel veiligheidsdocumentatie bij te houden. Hij dient een kopie van de veiligheidsdocumentatie aan de veiligheidsbeambte te verstrekken.
•
De veiligheidsdocumentatie omvat veiligheidsmaatregelen die noodzakelijk waarborgen, rekening houdende met de constructie, de omgeving, de aard van externe alarmdiensten.
•
De veiligheidsdocumentatie voor een tunnel in de ontwerpfase omvat:
de preventieve maatregelen en zijn om de veiligheid van personen te aard van de route, de opbouw van de het verkeer en de actieradius van de
- een beschrijving van de geplande constructie en toegang daartoe, tezamen met de plannen die noodzakelijk zijn om inzicht in het ontwerp en de verwachte wijze van exploitatie te verschaffen; - een voorspellend verkeersonderzoek dat de verwachte omstandigheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen specificeert en rechtvaardigt, tezamen met een vergelijkende analyse van de gevaren die verbonden zijn aan verschillende mogelijke regelingen voor de uitvoering van dit soort vervoer. - een specifieke risicostudie die alle soorten ongelukken beschrijft die tijdens het gebruik van de tunnel zouden kunnen plaatsvinden, alsmede de aard en omvang van de mogelijke gevolgen; de studie dient maatregelen ter beperking van de kans op ongevallen en de gevolgen daarvan aan te geven en met argumenten te onderbouwen; 39
- een veiligheidsadvies van een deskundige of een gespecialiseerde organisatie op veiligheidsgebied. •
Bij tunnels die in aanbouw zijn bevat de veiligheidsdocumentatie tevens maatregelen die zijn getroffen om de veiligheid van de op de bouwlocatie werkzame personen te waarborgen .
•
De veiligheidsdocumentatie voor een in gebruik zijnde tunnel omvat: - een beschrijving van de tunnel als bouwwerk en de toegang daartoe, tezamen met de plannen die noodzakelijk zijn om inzicht in het ontwerp en de verwachte wijze van exploitatie te verschaffen; - een analyse van het huidige verkeer en te verwachten veranderingen, met inbegrip van de voor het transport van gevaarlijke stoffen geldende voorwaarden; - een specifieke risicostudie die alle soorten ongelukken beschrijft die gedurende het gebruik van de tunnel zouden kunnen plaatsvinden, alsmede de aard en omvang van de mogelijke gevolgen; de studie dient maatregelen ter beperking van de kans op ongevallen en de gevolgen daarvan aan te geven en met argumenten te onderbouwen; - een beschrijving van de organisatie, personele en materiële middelen en de instructies die door de tunnelbeheerder ten behoeve van gebruik en onderhoud van de tunnel zijn opgesteld; - een in samenwerking veiligheidsplan;
met
de
alarmdiensten
opgesteld
actie-
en
- een beschrijving van het systeem van permanente terugkoppeling van ervaring waarmee ernstige incidenten en ongelukken kunnen worden geregistreerd en geanalyseerd; - een verslag en analyse van ernstige incidenten en ongelukken; - een lijst met de uitgevoerde veiligheidsoefeningen en een analyse van de hieruit geleerde lessen. 3. Openstelling •
Bij het voor de eerste maal openstellen van een tunnel voor het openbaar verkeer moet het bestuursorgaan zijn goedkeuring verlenen volgens onderstaande procedure.
•
Deze procedure moet ook worden gevolgd bij openstelling van een tunnel voor het openbaar verkeer na ingrijpende wijzigingen in de constructie of exploitatie, of na een belangrijke verbouwing van de tunnel waardoor bepaalde onderdelen van de veiligheidsdocumentatie ingrijpend gewijzigd zouden moeten worden.
•
Hiervoor zal de tunnelbeheerder volledige veiligheidsdocumentatie samenstellen. Deze documentatie omvat:
40
- een beschrijving van de tunnel als bouwwerk en de toegang daartoe, tezamen met de plannen die noodzakelijk zijn om inzicht in het ontwerp en de verwachte wijze van exploitatie te verschaffen; - een bijgewerkt voorspellend verkeersonderzoek; - een specifieke risicostudie die alle soorten ongelukken beschrijft die gedurende het gebruik van de tunnel zouden kunnen plaatsvinden, alsmede de aard en omvang van de mogelijke gevolgen; de studie dient maatregelen ter beperking van de kans op ongevallen en de gevolgen daarvan aan te geven en met argumenten te onderbouwen; - een beschrijving van de organisatie, personele en materiële middelen en de instructies die door de tunnelbeheerder ten behoeve van gebruik en onderhoud van de tunnel zijn opgesteld. - een in samenwerking veiligheidsplan;
met
de
alarmdiensten
opgesteld
actie-
en
- een beschrijving van het systeem van permanente terugkoppeling van ervaring waarmee grote incidenten en ongelukken kunnen worden geregistreerd en geanalyseerd; - een analyse door een deskundige of een in tunnelveiligheid gespecialiseerde organisatie, waarin de in deze documentatie vervatte maatregelen wat betreft de veiligheidseisen worden goedgekeurd. •
De tunnelbeheerder stuurt deze veiligheidsdocumentatie naar de veiligheidsbeambte, die zijn advies geeft inzake de openstelling van de tunnel voor het openbaar verkeer.
•
Na ontvangst van een gunstig advies van de veiligheidsbeambte stuurt de tunnelbeheerder de veiligheidsdocumentatie naar het bestuursorgaan, dat kan besluiten de inspectiedienst te raadplegen. Na ontvangst van het commentaar van het inspectiedienst beslist het bestuursorgaan of de tunnel voor het openbaar verkeer kan worden opengesteld en of hierbij beperkende voorwaarden moeten gelden. Het bestuursorgaan informeert vervolgens de tunnelbeheerder. Een kopie van dit besluit wordt toegestuurd aan de alarmdiensten.
4. Wijzigingen •
• •
•
De tunnelbeheerder licht de veiligheidsbeambte in over alle wijzigingen in constructie en werking die van invloed zouden kunnen zijn op delen van de veiligheidsdocumentatie. Verder voorziet de tunnelbeheerder, alvorens aanpassingswerkzaamheden aan de tunnel te laten plaatsvinden, de veiligheidsbeambte eerst van beschrijvende informatie . De veiligheidsbeambte onderzoekt de gevolgen van de aanpassing en stelt de tunnelbeheerder in ieder geval in kennis van zijn conclusies. Hij stuurt een kopie naar de alarmdiensten. Indien er geen overeenstemming is, informeert de veiligheidsbeambte het bestuursorgaan, dat de tunnelbeheerder eventueel kan verzoeken om de tunnel opnieuw open te stellen volgens de procedure die is beschreven in paragraaf 3 van “Openstelling”. De veiligheidsbeambte kan ook verkeersbeperkende maatregelen specificeren of in urgente gevallen (bijvoorbeeld incidenten/ongelukken, verkeersopstopping, 41
defecten) opdracht geven tot afsluiting van de tunnel voor het publiek. De veiligheidsbeambte stuurt een kopie van dit besluit naar de alarmdiensten. 5. Periodieke oefeningen Tenminste één keer per jaar organiseert de tunnelbeheerder in samenwerking met de veiligheidsbeambte oefeningen voor het tunnelpersoneel en de alarmdiensten. Die oefeningen: • • • •
moeten zo realistisch mogelijk zijn en dienen te corresponderen met de gedefinieerde incidentscenario's; dienen duidelijke resultaten te op te leveren; dienen uitgevoerd te worden in samenwerking met deskundigen van de onderhouds- en alarmdiensten teneinde schade aan de tunnel te voorkomen en de doorstroom van het verkeer zo weinig mogelijk te hinderen; kunnen tevens gedeeltelijk uitgevoerd worden met modellen of computersimulaties voor aanvullende resultaten.
De veiligheidsbeambte houdt toezicht op deze oefeningen, stelt een verslag op en stelt eventueel verdere acties voor aan de tunnelbeheerder.
42
BIJLAGE III
Verkeersborden voor tunnels 1.
Algemene eisen De in dit hoofdstuk genoemde verkeerstekens staan, tenzij gespecificeerd, beschreven in het Verdrag van Wenen inzake verkeerstekens.
1.1
Er worden verkeerstekens gebruikt voor aanduiding ontsnappingsroutes en veiligheidsvoorzieningen in tunnels:
van
de
volgende
Nooduitgangen: hetzelfde bord wordt gebruikt bij de ingang of de rechtstreekse uitgangen naar buiten, en de verbindingen met de andere tunnelbuis of een veiligheidsgang; Ontsnappingsroutes naar nooduitgangen: de weg naar de twee dichtstbijzijnde nooduitgangen wordt tenminste om de 25 m met wegwijzers op een hoogte van 1,1 tot 1,5 op de tunnelwanden aangeduid, onder vermelding van de afstanden; Veiligheidsnissen: met aanduiding van de aanwezigheid van een noodtelefoon en een brandblusapparaat op minder dan 150 m afstand; Uitwijkhavens: tenminste om de 1.000 m; deze worden systematisch van tevoren aangegeven; in een uitwijkhaven zijn per definitie een noodtelefoon en minstens twee brandblusapparaten aanwezig; Radiofrequenties: deze worden aangegeven op een bord bij de ingang van de tunnel, en in lange tunnels op borden om de 1000 m . 1.2
Al deze borden zijn zo ontworpen en geplaatst dat ze duidelijk zichtbaar zijn voor naderende weggebruikers; ze worden permanent verlicht.
2
Beschrijving van borden, panelen en pictogrammen De borden dienen conform de volgende specifieke voorschriften te zijn, zowel wat betreft de bordkeuze als de gebruikte materialen.
2.1
Verticale borden •
Verplichte verticale borden in de waarschuwingszone vóór een tunnel zijn onder andere: -
-
het bord “Tunnel”, zoals beschreven in het Verdrag van Wenen betreffende verkeerstekens (bord E, 11a); dit bord impliceert het gebruik van dimlicht en is voorzien van een extra paneel met daarop de lengte en de naam van de tunnel, met name bij tunnels die langer zijn dan 1000 m; het bord voor de specifieke maximumsnelheid (bord C, 14) in de tunnel; eventueel het bord “Inhalen verboden” (C, 13a /C, 13aa/ C, 13ab voor alle voertuigen of C, 13b/C, 13ba/C, 13bb voor vrachtwagens); 43
indien nodig, andere aanvullende borden, zoals borden die voertuigen met gevaarlijke stoffen (C, 3h) of bepaalde gevaarlijke stoffen (C, 3m of C, 3n) de toegang verbieden. Verplichte verticale borden in de tunnel zijn: het bord “Maximumsnelheid” (C, 14), om de 500 m, indien de tunnel langer is dan 1000 m; eventueel het bord “Inhalen verboden” (C, 13a /C, 13aa/ C, 13ab voor alle voertuigen of C, 13b/C, 13ba/C, 13bb voor vrachtwagens), om de 500 m, indien de tunnel langer is dan 1000 m; Verplichte verticale borden ná de tunnel zijn: het bord (E, 11b “einde tunnel”) en borden die de snelheidsbeperking (C, 17b) of andere verboden (C, 17c “einde inhaalverbod” of C, 17d “einde inhaalverbod vrachtwagens”) intrekken. Voor verticale borden worden opvallende, hoogwaardige en retro-reflecterende materialen gebruikt: -
•
•
•
-
-
2.2
borden in tunnels moeten gemaakt zijn van materiaal met maximale retroreflectie en dienen van binnen of van buiten permanent verlicht te worden, zodat de borden zowel overdag als 's nachts duidelijk zichtbaar zijn; de in tunnels en in de waarschuwingszone vóór de tunnel gebruikte materialen dienen aan de hoogste eisen voor reflectiviteit te voldoen, zoals gespecificeerd in de nationale normen van elk land, met hoogwaardige retroreflecterende bekleding (micro-cube technologie), waardoor de borden 's nachts ook bij uitval van elektriciteit duidelijk zichtbaar zijn.
Horizontale verkeerstekens (wegmarkeringen) • •
•
De rand van de rijbaan moet op 10 tot 20 cm van de wegrand voorzien zijn van overlangse markering. Dit moeten strepen zijn met een breedte van 30 cm. De middenstrepen moeten minimaal 15 cm breed zijn. In tunnels met tweerichtingsverkeer moeten aan beide zijden van de middenstreep (enkele of dubbele streep) retro-reflecterende wegpunaises (“kattenogen”) worden aangebracht, zodat, gemeten vanaf de buitenrand van iedere streep, een 10 tot 15 cm brede scheiding tussen de twee rijstroken wordt verkregen. De afstand tussen de retro-reflecterende wegpunaises mag volgens de nationale voorschriften inzake maximumhoogte en afmetingen ten hoogste 20 m bedragen. Wanneer de tunnel zich in een bocht bevindt, moet de onderlinge afstand voor de eerste 10 reflectoren vanaf de tunnelingang worden verkort tot 8 meter . ·Voor horizontale verkeerstekens moeten opvallende, hoogwaardige en retroreflecterende materialen gebruikt worden: - de wegmarkeringen dienen van de hoogste kwaliteit te zijn en dag en nacht duidelijk zichtbaar te zijn - de wegmarkeringen dienen ook in natte omstandigheden de grootst mogelijke zichtbaarheid te hebben - de retro-reflecterende wegpunaises dienen van de hoogste kwaliteit te zijn, om ook 's nachts zeer duidelijk zichtbaar te zijn. 44
2.3
Variabele informatieborden •
• • 2.4
In tunnels (en indien mogelijk vóór tunnels) met tunnelbewaking wordt bij de tunnelingang gebruik gemaakt van variabele informatieborden (VMS) voor weergave van specifieke berichten in geval van incidenten in de tunnel of om in noodsituaties te voorkomen dat het verkeer de tunnel binnenrijdt . In lange tunnels moet deze apparatuur op meerdere plaatsen in de tunnel zijn aangebracht. De op variabele informatieborden in tunnels gebruikte tekens en pictogrammen dienen geharmoniseerd te worden.
Borden, panelen en pictogrammen voor het signaleren van voorzieningen Beschrijvend paneel Bij elk tunnelportaal wordt een beschrijvend paneel geplaatst. Het paneel bestaat uit twee borden boven elkaar : − Bovenaan bord E11 van het Verdrag van Wenen betreffende wegtunnels; − Onderaan de Europese vlag met aanduiding van de categorie veiligheidsvoorzieningen. Tunnels met dit bord voldoen aan alle eisen van bijlage I en bijlage III van deze richtlijn voor de op het paneel aangegeven tunnelklasse.
Veiligheidsnissen In veiligheidsnissen bevinden zich diverse veiligheidsvoorzieningen, met name noodtelefoons en brandblusapparatuur. Ze zijn echter niet bedoeld om weggebruikers te beschermen bij brand. De borden geven de voorzieningen voor weggebruikers aan:
45
Noodtelefoon
Brandblusapparaat
De kleuren zijn de in CEN-norm EN 12899 van januari 2001 gedefinieerde kleuren
Het pictogram is als gedefinieerd in ISO-norm 6309
In veiligheidsnissen geeft een duidelijk leesbare tekst in verscheidene talen aan dat de veiligheidsnis geen bescherming biedt bij brand. Hieronder vindt u een voorbeeld:
Uitwijkhavens Uitwijkhavens zijn wegverbredingen waar weggebruikers in noodsituaties kunnen stoppen. Deze worden met onderstaande borden aangegeven; de kleur van de achtergrond kan ook groen zijn; de uitwijkhaven dient voorzien te zijn van een telefoon en een brandblusapparaat, hetgeen wordt aangegeven op een extra paneel. Deze informatie kan tevens op het bord zelf zijn aangegeven.
Nooduitgangen De borden voor “Nooduitgangen” dienen conform te zijn met de pictogrammen zoals die zijn voorgesteld door de norm ISO 6309 of de CEN-norm EN 12899 van januari 2001. De achtergrondkleur is groen. Hieronder vindt u een aantal voorbeelden:
46
Het is tevens noodzakelijk om ongeveer om de 25 m op een hoogte van 1,1 tot 1,5 meter op de tunnelwanden aan te geven waar zich de twee dichtstbijzijnde uitgangen bevinden. Hieronder vindt u een aantal voorbeelden.
Radiofrequentie Stem uw radio af op de aangegeven frequentie.
Pictogrammen voor variabele informatieborden De hier weergegeven borden en pictogrammen zijn nog niet gedefinieerd in internationale wettelijke instrumenten Let op verkeerslichten en borden(Borden kunnen in de tunnel veranderen)
47
Pech
Ongeluk
Brand in voertuig
Rij naar een vluchtstrook, een uitwijkhaven of tenminste naar de verharde berm of de rand van de weg
Schakel uw waarschuwingsknipperlichten in
In geval van verkeersopstopping motor afzetten
48
EFFECTBEOORDELINGSFORMULIER EFFECT VAN HET VOORSTEL OP HET BEDRIJFSLEVEN, MET NAME OP HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF (MKB)
TITEL VAN HET VOORSTEL: Voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad betreffende minimale veiligheidseisen voor tunnels in het transeuropese wegennet
REFERENTIENUMMER VAN HET DOCUMENT: HET VOORSTEL 1.
Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de voornaamste doelstellingen? Doelstelling van de richtlijn is door middel van een samenstel van bindende technische voorschriften te komen tot de vaststelling van een uniform, constant en hoog beschermingsniveau voor de gebruikers van tunnels van meer dan 500 meter lengte die deel uitmaken van het transeuropese wegennet. Het voorstel is enerzijds het gevolg van de vaststelling dat de veiligheid van vele onder de richtlijn vallende tunnels onvoldoende is en anderzijds van de verplichting die voortvloeit uit Beschikking Nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een transeuropees vervoersnet, waarin de Gemeenschap verplicht wordt voor een hoog veiligheidsniveau te waarborgen.
EFFECT OP HET BEDRIJFSLEVEN 2.
Waarop is het voorstel van invloed? De beperking van het brandgevaar in de tunnels door de richtlijn zal sterk in het voordeel van de kleine en middelgrote ondernemingen werken, omdat die in geval van langdurige sluiting van een tunnel van hun afzetgebieden kunnen worden afgesneden. De schade die de Italiaanse bedrijven in de Val d'Aoste hebben geleden als gevolg van de brand in de Mont-Blanc tunnel in 1999 is geschat op tussen de 300 en 450 miljoen euro per jaar. Als gevolg van het voorstel zullen grote bouwprojecten moeten worden ondernomen. De ondernemingen die deze werken zullen uitvoeren zijn talrijk, gestructureerd en van verschillende grootte. – welke bedrijfstakken? Alle bedrijfstakken ; openbare werken , tunnelexploitatiemaatschappijen – welke bedrijfsomvang (met welk aandeel van kleine en middelgrote bedrijven)? Gunstig effect voor bedrijven van allerlei grootte, maar vooral voor de kleine en middelgrote bedrijven 49
– zijn er bijzondere geografische gebieden van de Gemeenschap waar deze bedrijven voorkomen? De aan centraal gelegen bergketens grenzende gebieden 3.
Wat moeten de bedrijven doen om aan de voorgestelde wetgeving te voldoen? Het voorstel heeft geen rechtstreekse gevolgen voor de tunnelexploitatiemaatschappijen. De voor aanpassing aan de minimum veiligheidseisen vereiste investeringen zullen, wat de tot het openbaar wegennet behorende tunnels betreft, door de staat moeten worden gedaan, ofwel door de exploitatiemaatschppijen na wijziging van de concessieovereenkomst waarin de financiering geregeld is (verlenging van de duur van de concessie of wijziging van de tarieven).
4.
Welke economische gevolgen zal het voorstel waarschijnlijk hebben? – voor de werkgelegenheid? Positieve gevolgen (door de investeringen en de verbetering van de kwaliteit van het vervoersnet) – voor de investeringen en de oprichting van nieuwe bedrijven? Positieve gevolgen – voor het concurrentievermogen van de bedrijven? Positieve gevolgen
5.
Bevat het voorstel maatregelen om rekening te houden met de bijzondere situatie van kleine en middelgrote bedrijven (minder zware of andere eisen, enz.)? Het voorstel bevat clausules die het mogelijk maken, om in geval van kosten die boven het gemiddelde liggen, de aard van de werkzaamheden te wijzigen, en deze in de tijd te spreiden.
RAADPLEGING 6.
Geef een overzicht van de organisaties die over het voorstel zijn geraadpleegd en zet hun standpunten in grote lijnen uiteen. Bij de opstelling van het voorstel zijn de vertegenwoordigers van de ministeries van vervoer van de lidstaten geraadpleegd. Zij vertegenwoordigen de voornaamste organisaties die de eisen van de richtlijn zullen moeten toepassen. Zij zijn het met het principe van het richtlijnvoorstel eens, maar vragen om de mogelijkheid de eisen aan te passen wanneer het gaat om tunnels die een speciaal geval zijn. Het voorstel is gebaseerd op de harmonisatiewerkzaamheden van de VN/ECE in Genève. De samenwerkingsverbanden die de sectoren openbare werken vertegenwoordigen nemen deel aan de werkzaamheden. Deze ondernemingen zijn bij voorbaat de begunstigden. 50