0-meting 7-Antillengemeenten
Radar, Amsterdam
0-meting 7-Antillengemeenten
Amsterdam, maart 2007 Dit rapport is geschreven aan de hand van beleidsrapportages en interviews met medewerkers van professionale voorzieningen en zelforganisaties en in opdracht van de 7-Antillengemeenten. Colofon © Radar Interviewers: Gerschwin Bonevacia, Suzanne Huender, Valika Smeulders, Boris Dumfries en Han Paulides Schrijven van de rapportage: Suzanne Huender, Valika Smeulders en Piet van Diepen Kwaliteitsbewaking onderzoek: Piet van Diepen Inhoudelijke advies: Thomas Hofmans Projectleider: Han Paulides Foto voorkaft: Jeanette Bos Met dank voor de bijdrage van de respondenten in de gemeenten en de feedback door de coördinatoren van de Gemeente Nijmegen: dhr. Peter Kluver; Gemeente Den Helder: mw. Marianne Zwankhuizen; Gemeente Den Haag: mw. Nel Statema; Gemeente Rotterdam: dhr. Aad van Trigt; Gemeente Groningen: dhr. Jan Wijbenga; Gemeente Amsterdam: mw. Sandra Lutchman; Gemeente Dordrecht: dhr. Jan Robberegt; en namens de 7-Antillengemeenten dhr. Oebele Kooistra van Quality Data, strategisch onderzoek en beleid. Veemarkt 83 1019 DB AMSTERDAM tel.: 020-4635050 fax: 020-4635051
0-meting 7-Antillengemeenten
1
Inhoudsopgave Voorwoord
5
0.
6
1.
2.
3.
Samenvatting 0.1. 0-meting in perspectief
6
0.2. Definiëring en omvang van de probleemgroep
7
0.3. Vereisten voor toekomstige registratie
8
0.4. Gemeenten en sluitende aanpak
9
Inleiding
12
1.1. Aanleiding onderzoek
12
1.2. Vraagstelling
13
1.3. Onderzoeksaanpak
14
1.4. Leeswijzer
15
Aandachtspunten en definitie
16
2.1. Karakter onderzoek: geen beoordeling maar een foto
16
2.2. Wat hebben gemeenten gemeenschappelijk en wat is specifiek?
16
2.3. Aard en omvang probleem: hoe wordt het gedefinieerd?
17
2.4. Cijfers: wat kan verwacht worden?
18
2.5. Overige inhoudelijke aandachtspunten
19
Gemeente Amsterdam
22
3.1. Schets in grote lijnen
22
3.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
23
3.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
24
3.4. Samenhang en Aansturing
26
3.5. Resultaten
28
0-meting 7-Antillengemeenten
4.
5.
6.
7.
2
Gemeente Den Haag
30
4.1. Schets in grote lijnen
30
4.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
31
4.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
32
4.4. Samenhang en aansturing
36
4.5. Resultaten
37
4.6. Jongeren in de mist
38
Gemeente Den Helder
40
5.1. Schets in grote lijnen
40
5.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
40
5.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
41
5.4. Samenhang en aansturing
45
5.5. Resultaten
46
5.6. Jongeren in de mist
47
Gemeente Dordrecht
50
6.1. Schets in grote lijnen
50
6.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
51
6.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
51
6.4. Samenhang en aansturing
54
6.5. Resultaten
55
6.6. Jongeren in de mist
56
Gemeente Groningen
58
7.1. Schets in grote lijnen
58
7.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
58
7.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
59
0-meting 7-Antillengemeenten
3
7.4. Samenhang en aansturing
64
7.5. Resultaten
65
7.6. Jongeren in de mist
67
Gemeente Nijmegen
68
8.1. Schets in grote lijnen
68
8.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
68
8.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
69
8.4. Samenhang en aansturing
72
8.5. Resultaten
73
8.6. Jongeren in de mist
75
Gemeente Rotterdam
76
9.1. Schets in grote lijnen
76
9.2. Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
77
9.3. Dienstenaanbod: visie en aanpak
77
9.4. Samenhang en aansturing
80
9.5. Resultaten
81
9.6. Jongeren in de mist
82
8.
9.
10.
Totaalbeeld en vervolgstappen
84
10.1.
Inleiding
84
10.2.
Plaatsbepaling van de 0-meting in het kader van modelontwikkeling
84
10.3.
Gemeenten onderling: overeenkomsten en verschillen
86
10.4.
Definitie van de probleemgroep en hantering daarvan
91
10.5.
Naar een programma van eisen voor de kwantitatieve 0-meting
93
0-meting 7-Antillengemeenten
11.
Steden in Cijfers
4
96
11.1.
Inleiding
96
11.2.
Inventarisatie kwaliteit en beschikbaarheid gegevens per gemeente
96
11.3.
Cijfers van de steden afzonderlijk
98
11.4.
Populatie en ontwikkeling van gemeenten vergeleken
105
0-meting 7-Antillengemeenten
5
Voorwoord Voor u ligt de 0-meting 7-Antillen gemeenten in Nederland. Door een team van inhoud en onderzoekdeskundigen waarvan een groot gedeelte van Antilliaanse afkomst is de rapportage 0-meting gemaakt. In de laatste twee weken van januari 2001 zijn in de 7-gemeenten interviews gehouden. Veel geïnterviewden in de gemeenten zijn, ondanks enige 'Antillianen & Arubanen' onderzoeksmoeheid, direct bereid geweest tijd en energie beschikbaar te stellen voor de 0-meting. De resultaten van de interviews is in de maand februari samen met de beleidsrapportages van de gemeenten verwerkt tot het kwalitatieve gedeelte van de 0-meting. Dit kwalitatieve gedeelte is begin maart besproken met de 7-gemeenten. Gedurende de maand maart en begin april is het een stevige exercitie geweest om het kwalitatieve materiaal mede te onderbouwen met cijfers. In nauwe samenwerking met de coördinatoren van de gemeenten en de opdrachtgever namens de 7 gemeenten is deze klus geklaard. Alle betrokkenen wil ik bedanken voor hun inzet, respons en betrokkenheid. Han Paulides Projectleider namens Radar voor de 0-meting 7-Antillen gemeenten
0-meting 7-Antillengemeenten
0.
Samenvatting
0.1.
0-meting in perspectief
6
De afgelopen vijf jaar laten een verhoogde instroom zien van Antilliaanse en Arubaanse jongeren die de reis overzee wagen om zich in Nederland te vestigen. Het gaat om een groep jongeren die vanwege de slechte economische omstandigheden op de Antillen en een slechte opleiding weinig te verliezen heeft. Daar waar voorgaande generaties Antillianen en Arubanen over het algemeen wel een plaats in de Nederlandse samenleving konden vinden verloopt de integratie voor deze groep problematischer. Dit uit zich onder meer in lage en vaak voortijdig afgebroken schoolopleidingen, werkloosheid, overlast en, voor een kleine groep, in criminaliteit. De zeven gemeenten waarin deze jongeren zich vaak vestigen (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Groningen, Nijmegen, Dordrecht, Den Helder) zagen zich met deze problemen geconfronteerd en namen in 1999 gezamenlijk initiatief tot een specifieke sluitende aanpak gericht op deze zeer mobiele groep. Die sluitende aanpak moet nu zowel binnen als tussen de steden worden gerealiseerd. Daarvoor is tevens samenwerking alsmede extra financiering nodig van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksaangelegenheden. Deze vraag is gehonoreerd met een bedrag van 24 miljoen voor een periode van vier jaar voor de zeven gemeenten gezamenlijk. Een vereiste was het houden van een 0-meting waarbij inzichtelijk werd: • aard en omvang van de probleemgroep; • (sluitende) aanpak per stad; • bereik van voorzieningen per stad. De 0-meting is uitgevoerd door een team inhouds- en onderzoeksdeskundigen, waarvan sommigen met Antilliaanse etniciteit en deskundigheid, van Radar in de periode januarimaart 2001. Een probleem bij het vaststellen van de omvang van de probleemgroep is dat realisering van criteria en een registratiesysteem (nodig om een goede meting mogelijk te maken) onderdeel zijn van een specifieke aanpak die nog gerealiseerd moet worden. Met andere woorden: een 0-meting helemaal voorafgaand aan de aanpak is, noodgedwongen, vooral een exercitie ‘waarin geroeid moet worden met de riemen die je hebt’ en die het karakter heeft van een inventarisatie van ‘witte vlekken’. Die moeten in de toekomst weggewerkt worden om zo’n meting goed te kunnen doen. Dit probleem was reeds bij aanvang van het onderzoek helder. Een meting kan niet los worden gezien van de specifieke aanpak die per gemeente verschilt afhankelijk van de specifieke kenmerken van de problematiek in die gemeente, de visie die men bezigt en de organisatie van het reguliere veld. Op basis daarvan wordt per stad een programma geformuleerd met daarin specifieke, vaak meetbare taakstellingen, op onderdelen van dat programma. Een beknopte schets van de aanpak per stad en van de taakstellingen is derhalve onmisbaar in de 0-meting. Op basis daarvan kan immers nagegaan worden of men het programma zelf heeft gerealiseerd en of de eigen taakstellingen zijn gehaald (bereik en output). Vervolgens kan aan de hand van de ontwikkeling van de probleemgroep worden vastgesteld wat het effect is van het gerealiseerde programma (outcome). Naast een kwantitatieve meting van de probleemgroep, heeft daarom ook een inventarisatie plaatsgevonden van aandachtspunten voor een te realiseren registratiesysteem enerzijds en
0-meting 7-Antillengemeenten
7
van de aanpak plus taakstellingen bij programma’s (gezamenlijk foto’s per gemeente genaamd) anderzijds.
0.2.
Definiëring en omvang van de probleemgroep
In overleg tussen ministerie en gemeenten is een ruime leeftijdcategorie aangehouden: van 12 tot en met 34 jaar. Vervolgens is met de gemeenten die aan het onderzoek deelnamen tijdens het traject overeenstemming bereikt over de werkdefinitie. Volgens die definitie is de probleemgroep van Antilliaanse en Arubaanse jongeren onderverdeeld in preventiegroep, risicogroep en ‘harde kern’, die respectievelijk als volgt zijn te omschrijven: • •
•
De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die steun van voorzieningen nodig heeft bij het verwerven van een plaats op de arbeidsmarkt, binnen het onderwijs en bij het zoeken naar huisvesting, om zo maatschappelijk volwaardig te kunnen participeren; De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die dezelfde steun nodig hebben van voorzieningen, maar waarbij tevens hun reeds vertoonde criminele gedrag moet worden bestreden. Deze groep verdient intensieve aandacht omdat het risico van het ‘afglijden’ naar de ‘harde kern’ manifest is; De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die op het moment van meting primair als crimineel zijn aan te merken, en waarbij de nadruk vooralsnog dient te liggen op repressieve en penitentiaire maatregelen.
Bij de inventarisatie van gegevens die via een contactpersoon per gemeente werden toegeleverd, leverde de volgende belangrijkste resultaten op: • De omvang van de totale groep jongeren van 12 tot en met 34 jaar was 19.7221. • De omvang van de totale populatie Antillianen en Arubanen in de periode van 1996 tot 2000 is gegroeid van 35.286 naar 44.605 (26%). • Hoewel niet alle gemeenten gegevens hebben over de ontwikkeling per leeftijdsgroep kan gesteld worden dat de groep van 12 t/m 34 jaar in die periode in gelijke mate is gegroeid. • De groei van de groep Antillianen en Arubanen varieert per gemeente. Groei vindt vooral plaats in de zuidelijke randstad. In Amsterdam is de geregistreerde groei veel minder groot. Over de feitelijke omvang van de probleemgroep was het moeilijk om de benodigde gegevens te verzamelen. Per gemeente was er variatie. Het meest waren beschikbaar gegevens over de werkloosheid, maar dan niet uitgesplitst naar leeftijd. Gegevens over startkwalificaties waren er veel minder. Gegevens (beschikbare) over criminaliteit, nog minder vanwege de privacygevoeligheid. Er moet met een aantal aannamen worden gewerkt om tot een grove schatting van boven-en onderkant te komen. Dit leidt tot de schatting dat de groep Antilliaanse probleemjongeren in deze gemeenten tussen 4000 en 10.000 ligt (bandbreedte van 20-50% van de gehele groep).
1
Hierbij is in beperkte mate gewerkt met aannamen omdat leeftijdscategorieën niet altijd overeen kwamen.
0-meting 7-Antillengemeenten
8
Hierachter ligt de volgende redenering: •
• •
In Rotterdam en Nijmegen blijkt dat zo’n 50% van de Antillianen het onderwijs verlaat zonder startkwalificatie. Onder de volgende aannamen kunnen we het getal van 50% als bovengrens voor de gehele probleemgroep hanteren: • aangenomen is dat dit representatief is voor de verschillende steden; • aangenomen is dat dit representatief is voor de gehele groep van 12 t/m 34 jaar; • aangenomen is dat deze groep gelijk te stellen is aan de probleemgroep en beleidsaandacht nodig is. Er moet rekening mee gehouden worden dat velen van hen toch een weg vinden, bijvoorbeeld naar arbeid, al of niet op eigen kracht. Uit werkloosheidsgegevens blijkt dat een werkloosheidspercentage van circa 20% op dit moment vrij realistisch is. In Amsterdam duikt het er onder, in Groningen ligt het veel hoger. Indien 20% als gemiddelde aangehouden wordt voor de gehele groep en dit aangehouden wordt als onderkant van de probleemgroep dan is die ondergrens gelijk aan 4000.
Binnen deze groep is er sprake van een harde kern die niet alleen voor zichzelf maar ook voor de rest van de maatschappij buitenproportioneel veel overlast veroorzaakt. Schattingen gemaakt door deskundigen geven aan dat het om kleine groepen gaat, die evenwel soms ook zware criminaliteit plegen. Een probleem vormen de jongeren ‘in de mist’ die zich niet laten registreren als zij naar Nederland komen en/of zich tussen Nederlandse steden voortbewegen. Hoewel in het kader van dit onderzoek veel kwalitatieve informatie is verzameld, kunnen geen uitspraken worden gedaan over de omvang. Beweegredenen kunnen variëren van het bewust buiten het bereik van de overheid willen blijven tot onwetendheid.
0.3.
Vereisten voor toekomstige registratie
De basis voor een gezamenlijke registratie vormt eenheid in definitie en operationalisering. De hier gebruikte werkdefinitie kan als basis dienen en verder worden geoperationaliseerd. Daarvoor dient nadere afstemming plaats te vinden binnen specifieke beleidsvelden (bijvoorbeeld operationalisering begrip ‘harde kern’). Een gezamenlijke registratie dient een beperkte gezamenlijke basis te hebben om niet te veel belasting met zich mee te brengen. Zo mogelijk moeten dezelfde categorieën gehanteerd worden, bijvoorbeeld voor leeftijd. Daar bovenop is het wenselijk dat gemeenten modulen formuleren die gebaseerd zijn op specifieke gemeentelijke taakstellingen binnen het eigen programma. De basisingrediënten zijn: •
Ontwikkelingen van de omvang van totale populatie over periode van 5 jaar met daarin de vertegenwoordiging van diverse leeftijdsgroepen. Daarbij is een verdeling van de groep 12 t/m 34 jaar gewenst. De groep leerplichtigen dient als zodanig herkenbaar te zijn.
0-meting 7-Antillengemeenten
•
Om de omvang van de probleemgroep vast te stellen zijn er de volgende vereisten: • • • •
•
9
12-16 jaar: aantal schoolverzuimers 16-17 jaar: aantal leerplichtigen dat onderwijs verlaat zonder startkwalificatie 16 jaar ouder: aantal werkloos (wel of niet werkzoekend), in regeling en leeftijdverdeling. Alle leeftijden: aantal jongeren (inclusief leeftijd) met vergrijpen, aantal en soort vergrijpen en data daarvan.
Wat het bereik van voorzieningen betreft: We hebben vastgesteld dat alleen deelname aan de WIN voor alle gemeenten als aandachtpunt geldt. Nagegaan kan worden hoeveel jongeren een traject doorlopen en wat het resultaat is (uitval, uitstroombestemming). Aangezien gemeenten jongeren actief willen benaderen, kan onderscheiden worden in zelfmelders en door anderen gemeld.
Het meten van andere meer gemeentespecifieke punten is vooral voor de toekomst belangrijk. Deze punten zijn afhankelijk van de gemeentelijke aanpak. Daartoe moet de gemeente zelf modulen kunnen ontwikkelen. De kwantitatieve meetpunten die in de hoofdstukken zijn genoemd kunnen daarbij als basis dienen. Er moet rekening gehouden worden met een moeilijk vooraf in te schatten invloed van jongeren ‘in de mist’. Ter illustratie: als het om een potentieel grote groep gaat die in het vervolg bereikt wordt en geregistreerd, kan dit tot gevolg hebben dat het aantal geregistreerde probleemjongeren toeneemt terwijl de aanpak effectief is.
0.4.
Gemeenten en sluitende aanpak
Verschillen in aanpak Alle gemeenten gaan uit van een sluitende aanpak. De uitwerking daarvan verschilt echter per gemeente onder meer afhankelijk van de probleemdefinitie en van de organisatie van de reguliere uitvoering. Voor een goed begrip van de varianten is aandacht nodig voor de fase waarin de aanpak van Antillianen en Arubanenproblematiek zich bevindt. In de jaren negentig is er eerst in de gemeenten een specifieke projectgerichte aanpak met stimuleringsprojecten tot stand gekomen, te schetsen als ‘laat duizend bloemen bloeien’. De bedoeling daarvan was vervolgens implementatie in de reguliere situatie. Zoals bijvoorbeeld Nijmegen aangeeft zou dit feitelijk nu moeten gebeuren. Tegelijkertijd vraagt de toegenomen stroom van jongeren met specifieke problemen om categoriale accenten, die per gemeente kunnen verschillen. Zo zijn die accenten bijvoorbeeld in Rotterdam zwaarder aangezet dan in Amsterdam. Nader beschouwd gaat het hier in alle gevallen meer om een versterking van de reeds aanwezige motorfunctie of om definiëring van specifieke doelgroepgerichte arrangementen. Deze zijn nodig om een effectieve reguliere aanpak in de toekomstige situatie te garanderen.
0-meting 7-Antillengemeenten
10
In het oog springende accenten zijn verder: • • • • •
In sommige gemeenten neemt de wijkgerichtheid van de problematiek (Dordrecht en Den Helder) een meer centrale plaats in dan bij anderen. Sommige gemeenten richten zich op een grote variatie aan groepen (bijvoorbeeld Rotterdam) andere spitsen hun aandacht toe op een kleinere groep. Amsterdam geeft aan zich voornamelijk op nieuwkomers te willen richten. In Groningen wordt, evenals in Rotterdam, aandacht geschonken aan het zelfbeeld en emancipatie van de groep. Den Haag focust op de problematische communicatie tussen deze groep jongeren en de voorzieningen. Nijmegen geeft aan dat de problematiek moeilijk beheersbaar is door de grote mobiliteit van jongeren.
Overeenkomsten: kritische succesfactoren Er is een aantal gemeenschappelijke kritische succesfactoren te benoemen op basis van de overeenkomsten tussen gemeenten. Deze kunnen ook gezien worden als kwalitatieve meetpunten. 1. Informatie uitwisseling op vier niveaus • Instellingen binnen de gemeenten. • Tussen gemeenten (mobiliteit Antillianen, WIN-wel of niet ingeburgerd, waar informatie -denk aan privacy- over de persoon te halen is binnen de andere gemeente). • Tussen ministeries onderling (BiZa en sociale zaken). • Tussen de Antillen en de gemeenten (b.v. detentie/criminaliteit, onderwijs). 2. Afstemming gegevensuitwisseling en registratie • Afstemming en standaardisering kwantitatieve gegevens. 3. Antilliaanse gemeenschap • Betrekken van de Antilliaanse gemeenschap bij planvorming, uitvoering en bijstelling. 4. Regierol op uitvoerend niveau • Een (eventueel) Antilliaanse regisseur en instellingen die productafspraken maken en nakomen en zich laten regisseren (ketenbenadering en de integrale aanpak bij een meervoudige problematiek). 5. Bij categorale aanpak • Bij een categorale aanpak er voor zorgen dat reguliere instellingen de specifieke werkwijze adopteren (diversiteitsbenadering). 6. Definitie doelgroep • Een duidelijke doelgroepdefinitie (met sub-groepen, zie tienermoeders)en gericht aanbod. • Preventief & curatief beleid. • Een duidelijke maar wel complementaire scheiding van preventief & curatief beleid. 7. Draagvlak • Politieke en bestuurlijke steun voor de aanpak. 8. Beleidsmatige daadkracht • Van de regisserende dienst (bijvoorbeeld welzijn of SoZaWe), afstemming met andere diensten. 9. Uitvoerende daadkracht • Aanhaking projectleiding (zie Amsterdam) en projecten bij dienst.
0-meting 7-Antillengemeenten
10. • 11. • 12. •
11
Communicatie Communicatie met de Antilliaanse en niet Antilliaanse bewoners. Inburgering Inburgeringstraject dat ook de probleemjongeren aan zich bindt. Projectmatig naar regulier Een projectmatige aanpak implementeren binnen reguliere voorzieningen (de opgebouwde expertise verder inzetten). 13. Financiële bedrijfsvoering • Een plan maken wat later niet te bekostigen is uit eigen middelen of dat je afhankelijk blijft van cofinanciering.
0-meting 7-Antillengemeenten
1.
Inleiding
1.1.
Aanleiding onderzoek
12
Al een aantal jaren is er sprake van een toenemende stroom van Antilliaanse en Arubaanse migranten naar Nederland. Voor een belangrijk deel gaat het daarbij om jongeren met weinig kansen op de Antillen, veelal vanwege onvoldoende startkwalificaties en afgebroken opleidingen. De slechte economische situatie op de Antillen treft hen zodanig dat aldaar een toekomstperspectief ontbreekt. Wisten voorgangers voorheen over het algemeen vrij moeiteloos een plaats te veroveren in de Nederlandse maatschappij; deze jongeren gaat dit vaak veel moeilijker af. Dit uit zich in problemen als werkloosheid, schooluitval, overlast en criminaliteit. Deze problemen treffen niet alleen henzelf maar de gehele Nederlandse samenleving en in het bijzonder de Antilliaanse gemeenschap. Die problemen zijn voornamelijk geconcentreerd in een aantal steden waar reeds een Antillianen- en Arubanengemeenschap gevestigd is. Kenmerkend is dat hoewel de probleemgroepen (bijvoorbeeld in vergelijking met andere groepen jongeren) beperkt zijn, de problemen groot zijn. Bovendien geldt dat een adequate opvang en aanpak van deze groep jongeren veel eisen stelt vanwege specifieke kenmerken en gedrag van de jongeren: men laat zich vaak niet registreren, is binnen Nederland mobiel en wil, soms door middel van criminaliteit in Nederland snel geld verdienen. Men neemt een ‘tussenpositie’ in ten opzichte van andere migranten: hoewel men rijksgenoot is en wel enig Nederlands beheerst is men vaak toch te onbekend met de taal de voorzieningen en de cultuur om gemakkelijk te kunnen integreren. De zeven gemeenten die te maken hebben met de meest manifeste problemen rond Antilliaanse en Arubaanse jongeren hebben zich aaneengesloten vanuit de constatering dat de problematiek rond Antilliaanse jongeren om een bijzondere en realistische aanpak vraagt. Dit zowel gezien de ernst als het specifieke karakter van de problemen. De huidige voorzieningen zijn niet toereikend en dienen op de jongeren toegespitst te worden; een sluitende aanpak die voorkomt dat jongeren om uiteenlopende de redenen uit de voorzieningen vallen, is gewenst. Op basis van een realistische analyse is voor de gemeenten duidelijk dat zij het probleem niet afzonderlijk aankunnen. Dit hangt samen met de aanzienlijke instroom van jongeren, die zich bovendien niet altijd laten registreren. Tevens zijn de jongeren mobiel en bewegen zij zich, vaak ook in de WINperiode, tussen gemeenten. Er is daarom intergemeentelijke samenwerking nodig om zicht te krijgen op dit probleem. Ook is een actieve rol van de Rijksoverheid onmisbaar. Zij dient bijvoorbeeld in een zo vroeg mogelijk stadium (‘bij de poort’) greep te krijgen op de instroom. Daarnaast is het van de Rijksoverheid (BPR) afhankelijk of het mogelijk is dat de huidige GBA-systematiek zodanig wordt aangepast, dat intergemeentelijke verhuizingen gemeld worden aan de ontvangende gemeente. De gemeenten zijn tot de conclusie gekomen dat voor een adequate tegemoettreding van de problematiek extra financiering wenselijk is. Dit verzoek is gehonoreerd door het Ministerie
0-meting 7-Antillengemeenten
13
van Binnenlandse Zaken met een totaalbedrag van 24 miljoen gulden. Voor de besteding van de bedragen zijn door de gemeenten plannen ingediend. Als voorwaarde stelt het Ministerie dat op korte termijn een 0-meting met betrekking tot de problematiek in de gemeenten wordt geleverd: zowel in absolute als in relatieve termen is zicht op de omvang van de groep ‘problematische jongeren’ gewenst. Dit inzicht dient gebaseerd te zijn op een eenduidige definitie. Op basis hiervan wil men over twee jaar zicht hebben op de ontwikkelingen in de tussenliggende periode. De gemeenten zelf zouden deze 0-meting kunnen leveren. De gemeenten zelf geven aan dat er rekening moet worden gehouden met de specifieke elementen in de aanpak die per gemeente verschilt. Daarom is er inzicht nodig in het voorzieningenaanbod: in welke mate is dit afgestemd op de Antillianen en Arubanen, in welke mate is er onderlinge afstemming (sluitende aanpak) en wat is het bereik? 1.2.
Vraagstelling
Om aan deze behoefte van het Ministerie te beantwoorden hebben de zeven gemeenten in gezamenlijkheid opdracht gegeven voor een onderzoek gericht op Antilliaanse en Arubaanse probleemjongeren in de leeftijd van 12 t/m 35 jaar en de op hen gerichte lokale voorzieningen in de respectievelijke gemeenten. De gemeenten zelf willen dat dit gekoppeld wordt aan inzicht in de specifieke aanpak per gemeente. De volgende vier vragen staan centraal: 1. Wat is in absolute getallen de omvang van de probleemgroep Antilliaanse en Arubaanse jongeren in de zeven gemeenten? Welke definitie van de probleemgroep wordt daarbij gehanteerd? 2. In hoeverre is er per gemeente sprake van een op deze groep afgestemd dienstenaanbod? 3. In hoeverre is er binnen de gemeente sprake van een samenhang in de plannen voor de Antilliaanse probleemgroep (sluitende keten). 4. In welke mate worden deze jongeren door de diverse voorzieningen in iedere betrokken gemeente bereikt? De gemeenten stellen, ter aanvulling op de eisen van het Ministerie, dat zij in het onderzoek graag inzicht willen krijgen in zowel het ‘specifieke’ als het ‘gemeenschappelijke’ van probleem en aanpak per gemeente. Bepalend voor de onderzoeksaanpak en de te stellen verwachtingen aan het resultaat van het onderzoek is de korte looptijd. De opdracht is eind december 2000 verstrekt, de resultaten werden verwacht per eind februari 2001. Daarom is gewerkt met een breed samengesteld onderzoeksteam. Er was een grote afhankelijkheid van medewerking van de gemeenten voor de levering van zowel kwalitatieve als kwantitatieve gegevens. In deze rapportage geven we de bevindingen weer.
0-meting 7-Antillengemeenten
1.3.
14
Onderzoeksaanpak
Bij aanvang van het onderzoek hebben wij allereerst per gemeente afgestemd met een coördinerende medewerker. Van deze personen hebben wij gemeentelijke beleidsplannen gevraagd met betrekking tot de Antilliaanse en Arubaanse populatie. Verder is via deze contactpersoon nagegaan hoe aan registratiecijfers van bijvoorbeeld SoZaWe, de politie, burgerzaken en bureau nieuwkomers moest worden gekomen. Tevens is via deze persoon vastgesteld met welke instellingen en personen het beste gesproken kon worden binnen de gemeente in het kader van het onderzoek. Voor wat betreft de registraties hebben we gebruik gemaakt van bestaand onderzoeksmateriaal van wetenschappelijke en/of statistische afdelingen van de gemeente en instanties in de gemeente. Na een ‘verzamelperiode’ hebben we de bruikbaarheid van het statistisch materiaal plaats en vervolgens de 0-meting ingericht voor wat betreft het kwantitatieve deel. Het materiaal geeft een beeld over aard en omvang van de hele populatie Antillianen en Arubanen, maar er wordt ingezoomd op de probleemgroep. Daarnaast gaan we in op cijfers ten aanzien van bereik en registratie van voorzieningen. In iedere gemeente hebben we aan de hand van een eenduidige en vastgestelde vragenlijst gesprekken gevoerd met sleutelfiguren van: 1. gemeentelijke afdelingen welzijn, sociale zaken, onderwijs, educatie, veiligheid en minderheden; 2. voorzieningen zoals politie, welzijnswerk, jongerenwerk, WIW, jeugdhulpverlening, voogdijvereniging, sociale werkvoorziening etc. Er is rekening gehouden met het verschil in infrastructuur tussen de zeven gemeenten. We zijn ingegaan op het beleid en de positie van de betreffende instelling met betrekking tot Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Daarnaast zijn de beschikbare middelen, taakstellingen en de inrichting van de voorzieningen behandeld. Tevens brengen we zo mogelijk in beeld met hoeveel jongeren de voorzieningen in 2000 in contact zijn geweest, wat de aard van het contact was en tot welke resultaten dit leidde, en hoeveel klanten uit deze groep de voorziening op dit moment (per 1 februari 2001) heeft. Ten slotte zijn in iedere gemeente gesprekken gevoerd met sleutelfiguren (ook oudere jongeren) uit de A/A gemeenschap om de probleemgroep en de diverse te onderscheiden groepen jongeren in beeld te brengen. Daarbij gaat het met name om de groep jongeren ‘in de mist’. Daarmee wordt bedoeld de groep jongeren die weliswaar in Nederland zijn maar zich niet laten registreren. Tevens is het de bedoeling om ontwikkelingen in beeld te brengen die niet of gebrekkig door beleidsmakers en uitvoerders worden herkend. Voor deze interviews is een aparte vragenlijst gehanteerd. Overigens dient ook de rol van de politie benadrukt te worden zowel bij het leveren van registratiegegevens als van gegevens over jongeren ‘in de mist’. Het onderzoek is uitgevoerd door een team bestaande uit onderzoeksdeskundigen en inhoudsdeskundigen, waarvan de meeste zelf een Antilliaanse achtergrond hebben. Deze kennis is zeer actief gebruikt tijdens het onderzoek. Aan de hand van discussies binnen het onderzoeksteam gedurende verschillende fasen van het onderzoek hebben we getracht meer zicht te krijgen op de vragen. De complexiteit van de materie en de veelheid van informatie maakt het noodzakelijk gericht te zijn op specifieke aandachtpunten en de vraagstelling
0-meting 7-Antillengemeenten
15
verder aan te scherpen. Ook kon er met deze onderzoeksgroep goed toegang verkregen worden tot sleutelfiguren uit de A/A gemeenschap. Van tevoren hebben we verwachtingen en aandachtspunten geformuleerd, tussentijds hebben we gesproken over de interpretatie van de informatie en uiteindelijk hebben we gezamenlijk de analyse opgesteld van de gemeenten. 1.4.
Leeswijzer
Het rapport valt grofweg uiteen in twee delen. In het eerste, meest omvangrijke, deel (tot en met hoofdstuk 10) wordt de aanpak per gemeente weergegeven, waarbij voor elke gemeenten eigen kwalitatieve en kwantitatieve meetpunten worden benoemd. In een tweede beknopt deel (hoofdstuk 11) worden de kwantitatieve beelden per gemeente gegeven. De afzonderlijke hoofdstukken laten zich als volgt lezen. In hoofdstuk 2 gaan we dieper in op relevante begrippen en aandachtspunten die richtinggevend zijn geweest voor het onderzoek. De aanpak om tot een sluitende definitie te komen, komt hier aan bod. Diverse punten daarvan zijn behandeld tijdens besprekingen binnen het onderzoeksteam. De punten worden themagewijs behandeld. In hoofdstuk 3 t/m 9 volgen zogenaamde foto’s van de afzonderlijke gemeenten. Aan de hand van een gemeenschappelijk kader en structuur wordt elke individuele gemeente geschetst. Daarbij zal met name aandacht zijn voor de meer specifieke aspecten per gemeente. In hoofdstuk 10 volgt ten slotte het gemeenschappelijk overzicht. Overeenkomsten en verschillen zullen behandeld worden. In hoofdstuk 11 worden de kwantitatieve gegevens op een rijtje gezet. In hoofdstuk 12 wordt geëindigd met de samenvatting.
0-meting 7-Antillengemeenten
2.
16
Aandachtspunten en definitie
In het onderzoek zijn uiteraard de onderzoeksvragen leidend geweest voor inrichting van het onderzoek. Die vragen zijn herkenbaar in de opbouw van de beschrijvingen per gemeente, die in de volgende hoofdstukken volgen. Gezien de veelheid aan gegevens concludeerden wij echter bij aanvang van het onderzoek dat het gewenst was om richting te geven aan het zoeken naar informatie. Vervolgens moet die informatie worden belicht die het meest relevant is. Bovendien moest dit gebeuren op een wijze die past bij de doelstellingen van deze 0-meting die zowel een kwantitatief als een kwalitatief karakter dient te hebben. Dit heeft geleid tot de vaststelling door de onderzoeksgroep van een aantal thema’s dat als een rode draad door de hoofdstukken heenloopt. Aan de hand daarvan is goed weer te geven wat de afzonderlijke gemeenten typeert en onderscheidt van de anderen. Zo streeft elke gemeente naar een sluitende aanpak, maar geeft daar weer op eigen wijze vorm aan. Een ander voorbeeld vormen de verschillen tussen gemeenten in de wijze waarop men de Antilliaanse gemeenschap betrekt bij de planvorming. Hier gaan we dieper in op deze thema’s en geven we weer hoe daar in de volgende hoofdstukken mee wordt omgegaan. 2.1.
Karakter onderzoek: geen beoordeling maar een foto
In de 0-meting is het de bedoeling per gemeente een goed beeld van de startsituatie te hebben van zowel aard en omvang van de problematiek, de voorzieningen als het bereik van die voorzieningen. Al snel bleek dat bij elke gemeente de situatie anders is. Een waardering daarvan met benoeming van ‘zwakke’ en ‘sterke’ kanten laten we achterwege. Dit is gezien het korte tijdsbestek niet goed mogelijk en op dit moment ook niet wenselijk. Wat we wel doen is het maken van een ‘startfoto’ per gemeente. De problematiek en aanpak zoals deze door de gemeente wordt geformuleerd en de ervaren knelpunten worden getypeerd en beschreven. Daarnaast gaan we in op de ambities per gemeente: waar wil men op scoren? De vastgelegde problemen, aanpak en ambitie bieden zo een kader om later bij een meting te kunnen vergelijken en te beoordelen in hoeverre de ambities zijn gerealiseerd. In de volgende hoofdstukken maken we per gemeente deze foto. De opbouw per hoofdstuk is als volgt. We beginnen met een korte typering van de gemeente op de relevante onderdelen. Vervolgens gaan we dieper in op de onderdelen van de foto waarin de onderzoeksvragen te herkennen zijn. Respectievelijk: aard en omvang van het probleem, voorzieningen gericht op de doelgroep, de sluitende aanpak, en bereik. 2.2.
Wat hebben gemeenten gemeenschappelijk en wat is specifiek?
De zeven gemeenten hebben zich aaneengesloten omdat zij te maken hebben met een gemeenschappelijke problematiek rond Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Kortweg: er is een toenemende stroom van kansarme jongeren die geen aansluiting vinden in de Nederlandse samenleving. Dit veroorzaakt voor hen zelf, voor de Antilliaanse gemeenschap en voor de gemeenten een toenemend probleem. Ook in de aanpak zijn diverse gemeenschappelijke elementen: er moet gewerkt worden aan een specifieke op de groep gerichte aanpak met preventieve en repressieve elementen. Alle gemeenten willen integratie
0-meting 7-Antillengemeenten
17
van voorzieningen en een sluitende aanpak. Het probleem van ‘jongeren in de mist’ is eveneens voor alle gemeenten herkenbaar. Er zijn echter ook verschillen per gemeente. Om te beginnen bij de aard en omvang van de (ervaren) problematiek. Deze is bijvoorbeeld de ene gemeente meer wijkgebonden dan bij de ander. Daarnaast is er een samenhang met de schaalgrootte van de gemeente en de omvang van andere etnische groepen en eventuele samenhangende problematiek. Ook in de aanpak zijn er verschillen: de ene gemeente gaat uit van een reguliere aanpak met bijzondere aandacht voor de groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren, terwijl de andere meer met projecten werkt. En hoe interpreteert men een sluitende aanpak binnen de gemeente zelf? Daarin zijn aanzienlijke verschillen. Verder zien gemeenten verschillende knelpunten die men wil wegnemen. Ten slotte: waar men op wil scoren? In de komende hoofdstukken gaan we zo kort mogelijk in op meer algemene voor alle gemeenten geldende aspecten. We hebben vooral aandacht voor specifiek gemeentegebonden onderdelen van problematiek en aanpak. 2.3.
Aard en omvang probleem: hoe wordt het gedefinieerd?
Om een 0-meting te kunnen maken van de omvang van de groep Antilliaanse probleemjongeren in de verschillende gemeenten is het nodig duidelijk te krijgen welke definities gehanteerd worden. Ook hier geldt dat er rekening moet worden gehouden met per gemeente uiteenlopende definities, verband houdend met verschillen in problemen en aanpak. De ene gemeente concentreert zich vooral op probleemjongeren, weer een andere spreekt over risicojongeren. Een derde gemeente vindt vooral het onderscheid tussen nieuwkomers en oudkomers relevant. De gemeenten willen die definities niet zonder meer opgeven omdat zij verbonden zijn aan hun probleemanalyse en aanpak. Het doel van dit onderzoek is tot een eenduidige definitie van probleemjongeren te komen, en daarmee een algemeen meetinstrument. Daarbij willen we tevens aangeven met welke gemeentespecifieke elementen er rekening moet worden gehouden. Als uitgangspunt hebben we gekozen voor de vaker gehanteerde onderverdeling van de jongerenpopulatie in: • doorstromers; • preventiegroep; • probleem- of risicojongeren; • ‘harde’ kern. Hoewel aangegeven is dat het om probleemjongeren gaat zal in de praktijk de aandacht op zowel preventie- als probleem- of risicojongeren2 gericht zijn. Het gaat hier dus met name om de tweede en derde aandachtsgroep. Daarbij dient echter opgemerkt te worden dat deze niet los van de andere groepen gezien kunnen worden3. 2
De termen probleem- en risicojongeren worden in de praktijk beiden gebruikt ter aanduiding van de derde groep. We gaan hier na of de term risicojongeren gebruikt kan worden om daarmee verwarring met de vraagstelling uit de weg te gaan. 3 Ook in de uitvoeringspraktijk kunnen de groepen niet los van elkaar gezien worden. Zo kiest Groningen er voor de harde kern mee te nemen in de aanpak als voorwaarde voor een effectieve aanpak van de andere groepen.
0-meting 7-Antillengemeenten
18
De ‘doorstromers’ gelden als de groep die wel door de gemeente wordt bediend maar geen extra beleidsaandacht behoeft. Preventiegroepen zijn jongeren die aan de hand van een aantal kenmerken preventieve beleidsaandacht nodig hebben. Voor probleemjongeren geldt dat men al enige lichte vergrijpen heeft gepleegd en voor overlast zorgt. Voor hen is zowel preventief als repressief beleid nodig. Ten slotte is er de relatief ‘harde kern’ aan criminelen. In het onderzoek zijn we nagegaan in welke mate deze onderverdeling aansluit bij de door gemeenten gehanteerde definities van de verschillende doelgroepen en bij hun omschrijving van het begrip probleemjongere. Daar waar dit niet het geval is, of waar specifieke aandachtsgroepen zijn, vermelden we dit in de gemeentelijke beschrijving. In het algemene hoofdstuk besteden we ten slotte ruimschoots aandacht aan gemeenschappelijke en specifieke elementen van de definities van de verschillende gemeenten. 2.4.
Cijfers: wat kan verwacht worden?
In het kader van de 0-meting hebben we vastgesteld dat er op gemeentelijk niveau behoefte is aan drie typen cijfers over aard en omvang van de problemen en over aanpak. In de eerste plaats is het wenselijk een beeld te hebben van de omvang van de totale Antillianen- en Arubanengemeenschap en de ontwikkelingen daarin, het aandeel van de jongeren en de mate van concentratie in bepaalde wijken. Vervolgens kunnen we deze gegeven afzetten tegenover de totale gemeentebevolking en die van andere etnische groepen. In de tweede plaats willen we weten, aan de hand van de gehanteerde definities wat de omvang is van de probleemgroep binnen de populatie. Het gaat daarbij om twee soorten gegevens. Het eerste type gegevens heeft betrekking op de groep preventie- en probleemjongeren: hoeveel zijn er met een uitkering, hoeveel met een afgebroken opleiding? Het tweede type gegevens heeft betrekking op de probleemjongeren en harde kern en betreft de criminaliteitsgegevens: hoeveel jongeren hebben een criminele achtergrond, om welk type vergrijpen gaat het? In de derde plaats willen we weten welke aantallen van de groep probleemjongeren bereikt worden door de voorzieningen en zo mogelijk welke resultaten daarbij geboekt worden. Hoewel deze gegevens wenselijk zijn, hebben we er voortdurend, ook voor de start van het onderzoek, rekening mee gehouden dat zij vaak niet voor handen zijn. Dit heeft met name betrekking op de tweede en de derde groep gegevens. Voor de criminaliteitsgegevens speelt mee dat zij niet openbaar zijn. Als gegevens al beschikbaar zijn, moet opgepast worden voor bijvoorbeeld dubbeltellingen. Iemand die een gebroken opleiding en een uitkering heeft moet bijvoorbeeld niet twee keer meegeteld worden. We hebben geconcludeerd dat er op dit moment soms met schattingen gewerkt moet worden. Bovendien willen we afzonderlijk ingaan op de omvang van de groep ‘jongeren in de mist’. De ‘oogst aan cijfers’ geven we per gemeente afzonderlijk weer in een totaaloverzicht. Daarnaast zal in de tekst commentaar gegeven worden op de kwaliteit en organisatie van gegevens.
0-meting 7-Antillengemeenten
19
Tevens is in overleg met de gemeenten vastgesteld dat de inventarisatie van cijfers een ‘programma van eisen’ zou moeten opleveren voor het type gegevens dat wenselijk is om in de toekomst te kunnen vaststellen of het beleid tot resultaten leidt. Het moet meetbaar zijn hoe de probleemgroep zich ontwikkelt en wat daarbij de invloed van beleid is. Dit programma van eisen is in het hoofdstuk volgend op de gemeentelijke beschrijvingen weergegeven. 2.5.
Overige inhoudelijke aandachtspunten
Jongeren in de mist: een afzonderlijk aandachtsgebied In alle gemeenten ervaart men het als een probleem dat een aanzienlijke groep jongeren zich niet laat registreren. Daarmee dreigt deze groep buiten het zich te vallen van diverse voorzieningen. Aangenomen wordt dat daarmee de maatschappelijke problematiek vergroot wordt en dat daarmee extra eisen worden gesteld aan de sluitende aanpak. Er zijn, zo bleek ook bij de discussies van het onderzoeksteam, veel vragen en aannamen omtrent dit fenomeen. Zowel wat betreft de aard als de omvang. Door de één wordt gewezen op het bewust buiten de regels blijven, door de ander wordt de niet-registratie vooral aan onbekendheid met de Nederlandse situatie geweten. De één ziet voornamelijk een verband tussen heen en weer gaan van Antillen naar Nederland en het niet melden als men hier is, de ander wijst weer op een beweging tussen gemeenten. De Antilliaanse jongere kan in de ene gemeente geregistreerd zijn, terwijl hij zich in een andere gemeente beweegt. Zonder een definitief antwoord te verwachten hebben we getracht meer zicht te krijgen op dit fenomeen door te spreken met mensen ‘dicht bij de doelgroep’. Per gemeente wordt aandacht besteed aan het beeld dat de informatie levert en de verschillen die zijn waar te nemen. Gemeentelijke aanpak: tussen regulier en categoriaal Een aanpak van de problematiek kan langs verschillende wegen plaatsvinden. Gemeenten kunnen er voor kiezen om de jongeren vooral toe te leiden naar reguliere instanties of naar afzonderlijke categoriale projecten, die daartoe zijn ingericht. Een tussenweg is reguliere organisaties zo in te richten dat er specialisme aanwezig is om de specifieke problematiek van Antilliaanse en Arubaanse jongeren aan te pakken. Per gemeente verschilt de situatie en komen we deze varianten tegen. Politieke keuze kunnen een rol spelen, maar ook heeft men te maken met een infrastructuur, ‘die nu eenmaal zo in elkaar zit’ of gewoon goed werkt. Bij de beschrijving van de voorzieningen per gemeente schetsen we de specifieke situatie aan de hand van deze ingrediënten. Karakter sluitende aanpak Een snelle blik op de gemeentelijke plannen maakte vooraf duidelijk dat zij het streven naar een sluitende aanpak binnen de gemeente en, in het verlengde daarvan, naar een integraal aanbod gemeen hebben. Niettemin zijn ertussen de gemeente grote verschillen bij de invulling van dit begrip. De ene gemeente wil bijvoorbeeld een sluitende aanpak voor de gehele groep, de andere concentreert zich op een beperktere groep, bijvoorbeeld de nieuwkomers. De verschillen kunnen vaak ook verklaard worden uit het verleden. Men komt uit uiteenlopende situaties als het om samenwerking en afstemming gaat.
0-meting 7-Antillengemeenten
20
Ten slotte zijn er verschillen in de wijzen waarop men een nieuwe situatie bereikt: hoe wordt de aanpak organisatorisch en procesmatig vormgegeven? Hoe is de aansturing met een projectgroep? Hoe is bestuurlijke ‘ophanging’ geregeld? De tussen de gemeenten waargenomen verschillen schetsen we aan de hand van deze aandachtspunten. Afstemming preventieve en repressieve keten Tijdens discussies in de onderzoeksgroep kwamen we tot de conclusie dat de belangrijkste aandachtsgroep wellicht die groep is die deels in de reguliere maatschappij staat met al haar problemen en deels aangetrokken wordt tot de criminaliteit waarvoor in de verschillende gemeenten een kleine harde kern symbool staat. Men moet feitelijk met een mix van preventieve en repressieve instrumenten bereikt worden. De mate waarin deze groep herkenbaar is in de analyse van verschillende steden varieert. Een belangrijke ontwikkeling in dit perspectief is het intergemeentelijke pilotproject van het LSOP Politie Onderwijs-en kenniscentrum. Met de pilot die in Den Helder wordt gerealiseerd wordt met panels, waaraan agenten en Antilliaanse jongeren meedoen, ervaring opgedaan om te zoeken naar mogelijkheden en methoden om escalaties te voorkomen. De ervaring moet overgebracht worden naar andere corpsen, justitie en onderwijs. Betrokkenheid Antilliaanse gemeenschap In de aanpak van alle gemeenten speelt de betrokkenheid van de Antilliaanse gemeenschap een belangrijke rol. Maar om vorm en inhoud te geven aan die betrokkenheid staan verschillende wegen open. Dit varieert van een rol voor zelforganisaties als participanten binnen een professioneel project, het leggen van contacten met sleutelfiguren, tot het betrekken van bewoners bij het beleid en het aantrekken van Antilliaanse personeel in de uitvoering. Tussen en binnen gemeenten zijn er aanzienlijke verschillen. Deze verschillen worden per gemeente weergegeven. Wat moet het opleveren, waar wil de gemeente ‘op scoren’? De verhoogde instroom van Antilliaanse jongeren zet gemeenten onder druk. Afhankelijk van de aanpak die men voorstaat en de mate van concreetheid die men heeft, zijn per gemeente verschillende doel- en taakstellingen geformuleerd. Er zijn tussen de gemeente variaties. Sommige gemeenten bouwen voort op een bestaande aanpak, andere willen een geheel nieuwe werkwijze realiseren. Daarom zijn de gemeenten niet zonder mee vergelijkbaar en moet er per gemeente nagegaan worden welke meetpunten er zijn. Dit kunnen zowel kwalitatieve als kwantitatieve meetpunten zijn. Hoe is regie en aansturing vormgegeven? Voor het slagen van een integrale sluitende aanpak is een eenduidige en effectieve regie van belang. Deze zorgt voor afstemming in het ontwikkelen en uitvoeren van plannen en houdt bij of er knelpunten zijn in de praktijk. Hier kan variëren: er kan op hoofdlijnen geregisseerd worden of tot op het niveau van individuen (case management). Men kan proberen anderen te laten samenwerken of een meer dwingende positie hebben, bijvoorbeeld door het inkopen van trajecten. Tevens speelt daarbij een rol hoe de relatie is met de bestuurlijke aansturing. Hoe kort zijn de lijnen en hoe hoog is de politieke prioriteit die gegeven wordt? Dit komt vaak tot uitdrukking in de plaats waar de regie-eenheid is ‘aangehaakt’.
0-meting 7-Antillengemeenten
21
0-meting 7-Antillengemeenten
3.
Gemeente Amsterdam
3.1.
Schets in grote lijnen
22
Amsterdam richt zich de komende jaren met prioriteit op de nieuwkomers onder Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Nu vallen Antilliaanse en Arubaanse jongeren direct na aankomst buiten de boot omdat ze geen aansluiting vinden bij de beschikbare voorzieningen en verdwijnen zo ‘in de mist’. Met name door zogenaamde ‘connectoren’, opererend vanuit een nog te realiseren servicecentrum moeten zij doorgeleid worden naar de reguliere voorzieningen. De gemeente geeft aan dat het beleid vaak nog curatief is; ‘de preventie staat nog in de kinderschoenen’. Door zich te richten op nieuwkomers wil de gemeente voorkomen dat de jongeren in een vicieuze cirkel terecht komen in steeds slechtere omstandigheden en steeds moeilijker te bereiken met voorzieningen. Amsterdam kiest er voor om twee projecten in Zuidoost, het stadsdeel waar de helft van de Antilliaanse en Arubaanse gemeenschap woonachtig is, op te zetten. De eindverantwoordelijkheid van het project ligt bij de wethouder Diversiteitsbeleid van de gemeente Amsterdam. Stadsdeel Zuidoost voert het uit onder verantwoordelijkheid van de portefeuillehouder Welzijn van het stadsdeel. Het eerste project is gericht op werving van nieuwkomers, participatie in de WIN, aanpak van problemen rond huisvesting en aanvraag van een uitkering en op maatschappelijke begeleiding. Het tweede is gericht op de risicojongeren, die met deze preventieve aanpak niet bereikt worden: voor deze groep is opvang en begeleiding binnen de WIN niet toereikend. Hoewel het in beide gevallen om doelgroepgerichte projecten gaat, moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij de reguliere voorzieningen op stedelijk- en stadsdeelniveau. De omvang van de doelgroepen is respectievelijk tussen de 300 en 500 jongeren per jaar en 100 à 150 (risico)jongeren per jaar. Na de projectfase dient implementatie van de werkwijze, indien deze succesvol blijkt, plaats te vinden binnen de reguliere organisatie. Ook in de projectfase wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande voorzieningen. Het voorziene A/A project begeleidt jongeren naar de projecten, probeert uitval te voorkomen en begeleidt ook vanuit de WIN naar het vervolgprogramma. Voor het project gericht op de risicojongeren, dat voor een belangrijk deel nog ontwikkeld moet worden, wordt aansluiting gezocht bij bestaande programma’s op het gebied van Jeugd en Veiligheid. Voor beide projecten geldt dat een goede informatiepositie cruciaal wordt geacht. Voor een goede aanpak is eerst zicht op aard en omvang van de groep noodzakelijk. Er wordt rekening mee gehouden dat veel Antilliaanse jongeren zich niet inschrijven en erg mobiel zijn. Voor de verdere vormgeving van de aanpak wordt goede communicatie met en betrokkenheid van de Antilliaanse en Arubaanse gemeenschap essentieel geacht. Dit dient verder te gaan dan de communicatie met belangenorganisaties en –vertegenwoordigers. Nu de voorgenomen kaders voor de komende jaren helder zijn, wil men de gemeenschap inschakelen in een bottom up benadering. In samenwerking dienen de specifieke programma’s die nodig zijn om de Antilliaanse en Arubaanse jongeren in zicht te krijgen en door te geleiden naar de projecten gestalte te worden gegeven.
0-meting 7-Antillengemeenten
23
Het geheel moet worden vormgegeven door een procesmanager die van Antilliaanse komaf dient te zijn en daardoor vertrouwen binnen de gemeenschap moet vinden. Zijn/haar rol wordt als cruciaal gezien. 3.2.
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
Het grote probleem is de combinatie van de toestroom van laag opgeleide jongeren en alleenstaande moeders die in toenemende mate slecht voorbereid naar Nederland komen en het buiten het zicht blijven van de voorzieningen. Deels gebeurt dit op basis van slechte informatie: de jongere vestigt zich vrij als Rijksgenoot en registreert zich vaak niet bij het GBA. Daarmee valt de jongere buiten het WIN-programma, terwijl dit voor deze groep noodzakelijk is voor integratie in de Nederlandse maatschappij. Deels is er sprake van het niet gemotiveerd zijn om zich te laten registreren en te participeren in de voorzieningen. Daardoor raken jongeren in een vicieuze cirkel en wordt het gevaar groot dat zij in criminele invloedssferen terecht komen. Met name bij de nieuwkomers is dit een probleem, maar ook voor oudkomers geldt dat zij vaak om uiteenlopende redenen geen gebruik van de voorzieningen maken. Amsterdam komt tot een onderverdeling van groepen op basis van het wel of niet behoren tot de groep oud- of nieuwkomers. Ook wordt er een groep criminele jongeren gesignaleerd zowel onder nieuwkomers als oudkomers. Daarvoor is in een van de beleidsnota’s de onderstaande matrix gebruikt:
1. Nieuwkomer die zich op tijd meldt 2. Nieuwkomer die zich door gebrek aan informatie dan wel gebrekkige motivatie (nog) niet heeft gemeld.
0 tot 16 jaar
16 jaar en ouder
Leerplicht
Nieuwkomerbeleid
Leerplicht
Nieuwkomerbeleid
3. Oudkomer, die zich door gebrek aan informatie niet eerder Leerplicht gemeld en/of deelgenomen heeft.
Oudkomersbeleid
4. Nieuwkomer/oudkomer die zich in het criminele circuit beweegt.
Justitie
Leerplicht, justitie
0-meting 7-Antillengemeenten
24
Van de omvang van de verschillende groepen zijn nog geen gegevens bekend. Het stadsdeel Zuidoost geeft aan dat er tussen de 100 en 150 risico- of probleemjongeren zijn. Er is nog geen differentiatie gemaakt van de groepen met bijbehorende aantallen. Eén van de pijlers van de aanpak is het monitoren van jongeren. Pas in de toekomst kunnen deze gegevens geleverd worden. Van belang is, juist vanwege de gerichtheid op nieuwe instromers, dat er een onderscheid gemaakt wordt tussen stand- en stroomgegevens. In de nieuwe aanpak wordt rekening gehouden met een totale jaarlijkse instroom van tussen de circa 350 en 550 jongeren in Zuidoost, waarvan er 60 tot de risico- of probleemgroep behoren. Deze jongeren behoren tot de doelgroep van de aanpak. 3.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
De aanpak was tot nu toe een projectmatige. Daarbinnen functioneerde ook het stimuleringsproject Wil di Bida (tot 1 januari 2001) en het project Otra Banda. De projectmatige werkwijze werd echter niet toereikend geacht. Kritiekpunten van het stadsdeel Zuidoost zijn dat de projecten gericht op de Antilliaanse jongeren los van elkaar functioneerden, te weinig draagvlak hadden binnen het stadsdeel en de Antilliaanse gemeenschap en er was geen aanspreekbaar netwerk. Bovendien was er geen goede wisselwerking met de reguliere voorzieningen. Met een toekomstige nog te implementeren aanpak wordt een nieuwe weg ingeslagen. De sporen daarvan zijn: • De inrichting van een servicepunt voor nieuwkomers waar maatschappelijke begeleiding wordt geboden; • De grootste groep jongeren moet worden gevonden en doorgeleid naar de uitvoeringorganisatie van de WIN; • De aanpak voor risicojongeren wordt ingebed in bestaande programma’s op het gebied van Jeugd en Veiligheid; • De structuur is kader stellend en regievoerend. De verdere invulling (niet wat maar hoe) vindt bottom up plaats met de Antilliaanse gemeenschap. De toekomstige aanpak sluit direct aan op de probleem- en doelgroepdefinitie. Deze aanpak is er op gericht om zo goed en snel mogelijk zicht te krijgen op de nieuwkomers en deze door te geleiden naar de bestaande voorzieningen. Het is dus niet de bedoeling om met de aanpak nieuwe voorzieningen te creëren. Het project heeft de functie om mensen te verbinden met de reguliere voorzieningen. Bij de groep nieuwkomers moet een onderscheid gemaakt worden tussen de groep die binnen de leerplichtleeftijd valt en de groep daarboven. Voor de leerplichtigen vindt opvang plaats in zowel reguliere als specifieke programma’s voor leerlingen uit etnische minderheden. De aanpak is dus gericht op de nieuwkomergroep die buiten de leerplichtleeftijd valt. Oudkomers dienen ten slotte ook een plaats te vinden binnen de reguliere oudkomersprogramma’s. Preventie Voor het preventieprogramma functioneert in de toekomst het servicepunt A/A nieuwkomers met 1 ‘connector’ die daarin wordt bijgestaan door twee maatschappelijke begeleiders (mentoren). Met dit servicepunt en deze aanpak wil men voorkomen dat de
0-meting 7-Antillengemeenten
25
jongeren ‘in de mist’ verdwijnen. Getracht wordt de jongeren te bereiken, hen te informeren en vervolgens de drempel naar de voorzieningen zodanig te verlagen dat men participeert. De volgende activiteiten dienen door het Servicepunt te worden ontwikkeld: •
Voor het verbeteren van de voorlichting: ontwikkelen van informatiemateriaal in Nederlands en Papiamento ten behoeve van nieuwkomers. Dit wordt gebruikt door maatschappelijke organisaties, het loket Buitenland en ketenpartners van de inburgering.
•
Voor verbetering van de informatiepositie: het in kaart brengen van de aantallen nieuwkomers in Amsterdam, van hun mobiliteit binnen de gemeente en van de intergemeentelijke verhuizingen.
•
Voor onderlinge afstemming en communicatie: het opzetten van een systeem van gegevensuitwisseling tussen het servicecentrum, maatschappelijke organisaties en ketenpartners van inburgering.
•
Voor aanpassing van voorzieningen aan behoeften van Antilliaanse jongeren: bijdragen aan ontwikkeling/advisering ten aanzien van het educatief programma in het kader van het inburgeringtraject en van beroepsscholing.
•
Het onderhouden van contacten met alle stadsdelen waar nieuwkomers woonachtig zijn, met andere gemeenten en met de voorpost inburgering op Antillen en Aruba om zo te komen tot afstemming.
•
Het monitoren van jongeren na afloop van het inburgeringtraject naar de doorgeleiding naar verdere opleiding en/of werk.
•
Het functioneren als herkenbaar knooppunt voor zowel de doelgroep als de maatschappelijke organisaties.
In eerste instantie gaat het om verhoging van participatie van nieuwkomers in de WIN. Nu zijn daar diverse barrières in de participatie. Men laat zich vaak niet inschrijven, er is uitval en ook het vervolgtraject verloopt niet zonder problemen. Een belangrijk aspect daarbij is dat de jongeren zich als ‘anders’ dan andere nieuwkomers beschouwen. De bedoeling is dat de connectoren deze doorgeleiding naar de WIN gaan realiseren. Ook voor het volgen van de jongeren tijdens de WIN-deelname en de overdracht naar instellingen voor vervolgonderwijs of arbeidsbemiddeling is hun begeleidende rol essentieel. Deze connectoren moeten niet betiteld worden als trajectbegeleiders maar als maatschappelijke begeleiders die de verbinding tot stand brengen. Vooralsnog zijn er nog geen programmapunten ten aanzien van de inrichting en aanpassing van de reguliere voorzieningen op Antilliaanse jongeren. De bedoeling is dat dergelijke punten in een bottom up benadering met de Antilliaanse gemeenschap wordt gerealiseerd. Op deze wijze wil men de betrokkenheid realiseren, die ook nodig is om de nieuwkomers, met name degenen die zich niet laten registreren, te bereiken. De voorgestelde aanpak biedt het kader om dit proces tot stand te brengen. De betrokkenheid van de Antilliaanse gemeenschap wordt door het stadsdeel gezien als voorwaardelijk voor het slagen van het plan.
0-meting 7-Antillengemeenten
26
Eén van de eerste taken van de procesmanager is om binnen de contouren van het plan samen met de gemeenschap het plan verder uit te werken. Daarnaast moet hij/zij een nieuw netwerk opbouwen van professionele organisaties met onder meer Arbeidsvoorziening en het Steunpunt Nieuwkomers van Arbeidsvoorziening. Repressie Om er voor te zorgen dat alle nieuwkomers zich laten inschrijven bij het GBA en daarmee voor participatie in de WIN in aanmerking komen, is niet alleen werk van connectoren met behulp van de Antilliaanse gemeenschap nodig. Ook wordt in de Amsterdamse aanpak voorzien in de werving van jongeren met behulp van de opsporingsbevoegde instanties. Daarover dient nadere afstemming plaats te vinden. Op de groep jongeren die reeds bij aankomst ongeschikt blijken te zijn voor deze preventieve aanpak, zouden de jeugd- en veiligheidstrajecten gericht moeten zijn. Voor de invulling van deze trajecten wordt nog gezocht naar aanknopingspunten voor specifieke vormen van begeleiding. Hierbij wordt in eerste instantie als voorbeeld genomen de als succesvol beschouwde aanpak van Marokkaanse jongeren in het kader van Nieuw Perspectief. Deze aanpak is in de loop van de jaren negentig opgezet in Amsterdam-West en uitgebreid naar Amsterdam-Oost en Amsterdam-Noord. Het project is onder andere gericht op jongeren met een (licht) criminele achtergrond, maar ook op drop outs. Bij de opzet waren betrokken de stadsdelen, het OM, politie en de Marokkaanse raad. • Het project wordt gekenmerkt door een integrale aanpak met zowel preventieve als repressieve onderdelen. • De jongeren met antecedenten hebben een keuzemogelijkheid tussen een hulp- of een straftraject. • Er worden wederzijds verplichtende afspraken gemaakt. • Het gaat om korte, intensieve, individuele en outreaching ambulante begeleiding. Om de doelgroep goed in kaart te brengen is op korte termijn onderzoek nodig. Men onderscheidt daarbij de groep risicojongeren die buiten de WIN valt vanwege justitiële problemen en anderzijds de groep waarvoor intensief preventief beleid is geïndiceerd. Dit onderzoek dient als basis voor het vast te stellen definitieve plan van aanpak.
3.4.
Samenhang en Aansturing
In de door Amsterdam voorgestane aanpak, geformuleerd in 1999, wordt uitgegaan van een integrale benadering op verschillende niveaus, te weten gemeentelijk, landelijk en op de Antillen. Door Amsterdam is het initiatief genomen om de drie niveaus met elkaar te verbinden. Daartoe heeft onder meer in december 1999 een werkconferentie plaatsgevonden om te komen tot een strategisch plan van aanpak van de gezamenlijke gemeenten om dit plan aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aan te bieden. Voor Amsterdam zelf werden diverse knelpunten geformuleerd, zoals het gebrek aan afstemming tussen instanties, een versnipperd aanbod met hiaten en de kleuring van het beeld van de problematiek door belanghebbenden. Daarom is het initiatief genomen door vertegenwoordigers van het stadsdeel Zuidoost en de Dienst Welzijn Amsterdam om een
0-meting 7-Antillengemeenten
27
gezamenlijke aanpak te realiseren binnen een project dat gestalte diende te krijgen in Zuidoost. De voorziene aanpak voor de toekomst wordt betiteld als een ketenaanpak binnen de keten van de inburgering. In deze werkende gemeentelijke keten die wordt aangestuurd door de centrale stad zijn diverse taken en programma’s bijeengebracht. Er wordt binnen de keten onder meer zorggedragen voor inschrijving in de GBA, ontwikkelen van een educatief programma, begeleiden van de nieuwkomer en overdracht naar instellingen voor vervolgonderwijs of arbeidsbemiddeling. Voor iedere schakel in de keten wordt met betrokken instelling een afspraak gemaakt (contract gesloten) voor de uitvoering van het betreffende onderdeel en voor samenwerking en afstemming in de gehele keten. Het A/A nieuwkomerproject wordt gezien als een specificatie van de keten. Het moet er voor zorgen dat Antilliaanse en Arubaanse jongeren toegeleid worden, niet uitvallen en begeleid worden bij de overdracht naar vervolginstellingen. Tevens kan het project adviseren bij ontwikkeling van het educatief programma voor zover het de aansluiting op Antilliaanse en Arubaanse jongeren betreft. Het project is tot stand gekomen in nauw overleg tussen de centrale stad en het stadsdeel Zuidoost. Het plan dient nog te worden goedgekeurd door zowel de gemeente- als stadsdeelraad. De uitvoering zal plaatsvinden onder aansturing en supervisie van het stadsdeel Zuidoost. Hoewel het project primair op het stadsdeel is gericht, moet er tevens bereik zijn buiten het stadsdeel. Het bijzondere programma gericht op risicojongeren valt eveneens onder supervisie van het stadsdeel Zuidoost. Hiervoor geldt dat nadere ontwikkeling nog plaats dient te vinden, gezamenlijk met ketenpartners van de keten Jeugd en Veiligheid. Dit project zal na twee jaar worden geëvalueerd en bij gunstige ontwikkeling gecontinueerd worden voor nog twee jaar.
0-meting 7-Antillengemeenten
3.5.
28
Resultaten
Er moet rekening mee worden gehouden dat de voorziene aanpak voor een deel nog gestalte moet krijgen. Daarbij hoort tevens het in kaart brengen van de omvang van de doelgroep en het monitoren. Meetpunten voor de toekomst zijn daarom grotendeels kwalitatief van aard en kunnen ontleend worden aan de acties die men wil ondernemen, te weten: • • • • • • • • • • • •
Realisering van een servicepunt. Aanstellen van een Antilliaanse procesmanager. Het in kaart brengen van de nieuwkomers. Toeleiding, volgen en doorleiding van naar schatting 300 tot 500 nieuwkomers per jaar naar WIN en achterliggende instituten. Het realiseren van draagvlak en betrokkenheid van de Antilliaanse gemeenschap. Het formuleren van specifieke wensen en eisen om de reguliere progamma’s te laten voorzien in behoeften van Antilliaanse jongeren. Het realiseren van een monitor en het monitoren van jongeren die in kaart zijn gebracht. Het realiseren van een programma voor Antilliaanse Risicojongeren binnen Jeugd en Veiligheid. Het toeleiden van naar schatting 60 jonge nieuwkomers per jaar naar de Jeugd en Veiligheidprogramma’s. Het voorkomen van uitval. Optreden bij uitval. Het doorgeleiden van jongeren van de WIN naar de reguliere programma’s en het monitoren van jongeren in die programma’s.
0-meting 7-Antillengemeenten
29
0-meting 7-Antillengemeenten
4.
Gemeente Den Haag
4.1.
Schets in grote lijnen
30
De Haagse aanpak is al enige jaren te betitelen als maatwerk binnen een algemene aanpak. Dit geldt voor het gehele Haagse Integratiebeleid. Zo is het project Lanta Para een maatwerkproject voor Antilliaanse en Arubaanse jongeren met scholings- en toeleidingstrajecten naar de arbeidsmarkt ingebed in de reguliere gemeentelijke voorzieningen. Aard en omvang van de problemen vereisen nu toch een meer specifieke aanpak waarbij meer partijen betrokken zijn. Waren voorheen de diensten op het terrein van welzijn en sociale zaken de partijen die afstemden (met name ten aanzien van Lanta Para); nu is met een brede werkgroep een plan van aanpak rond de ketenbenadering tot stand gebracht. Er is een herpositionering van Lanta Para nodig omdat de instroom van deze organisatie voor een deel is weggevallen. Door instelling van de WIN gaat nu een deel van de nieuwkomers in plaats van naar Lanta Para naar het Servicepunt Nieuwkomers. Bovendien is het speciale A/A-loket opgeheven door verandering in de samenwerking tussen gemeente en Arbeidsvoorziening. Ten slotte is de doelgroep ‘moeilijker’ dan voorheen. Gedacht wordt aan inschakeling van Lanta Para bij specifieke inburgeringstrajecten waar ook werk onderdeel van uitmaakt. Den Haag hecht veel waarde aan een goede analyse van aard en omvang van problemen om daar vervolgens maatregelen op af te stemmen. Wat de aard van het probleem betreft is specifiek voor de Haagse analyse dat de groep als Nederlander gezien wil worden. Daardoor vinden de jongeren moeilijk aansluiting bij het reguliere inburgeringsprogramma dat sinds de instelling van de WIN operationeel is. Omdat juist de nieuwkomers onder de jongeren met voorrang bereikt moeten worden, wil Den Haag specifieke maatregelen om inburgering meer aan te doen sluiten bij de behoeften van de groep. Een probleem is vervolgens de communicatie tussen deze groep jongeren en de aanbieders van voorzieningen. Vaak is er sprake van aanzienlijke spanningen. Bij een aanpak van dergelijke gedragsproblemen is betrokkenheid van de Antilliaanse gemeenschap van belang. Een mentorproject en -meer algemeen- het netwerk van de Antilliaanse en Arubaanse gemeenschap kunnen daarbij een rol spelen. Voor kennis over de omvang zijn vergeleken met diverse andere gemeenten al veel cijfers beschikbaar, variërend van definitie en omvang van de doelgroep, slagingspercentages voor examens tot en met criminaliteitsontwikkeling. Niettemin wordt een goede monitoring gekoppeld aan een duidelijke regierol essentieel geacht in de ketenaanpak. Met de monitor moeten gegevens van verschillende diensten en projecten gekoppeld worden. Afstemming met andere gemeenten is gewenst.
0-meting 7-Antillengemeenten
4.2.
31
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
Het plan van aanpak van de gemeente Den Haag richt zich op de laag opgeleide nieuwkomers tussen de 12 en 25 jaar, vaak afkomstig uit kansarme buurten. Daarbij spelen problemen als onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en cultuur; onvoldoende opvang in eigen omgeving; onvoldoende sociale vaardigheden; spijbelgedrag, vroegtijdig schoolverlaten; drugsgebruik en (beginnend) contact met justitie/politie. Net als in andere gemeenten zien we in Den Haag de bekende vicieuze cirkel: zonder adres geen uitkering, zonder geld geen huisvesting, inwonen bij familie brengt de familie in problemen. Ook degenen die het geluk hebben een uitkering en een woning rijk te zijn, staan met een huurschuld zo weer op straat. Jongeren zien in Nederland zoveel verleidingen: mobieltjes, scooters, merkkleding… Schulden zijn makkelijk en snel gemaakt. Ook zijn er veel éénoudergezinnen met zeer jonge moeders aan het hoofd, met bijbehorende problematiek. De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren ziet zichzelf als mede-Nederlander. Mede daarom reageren velen niet op de inburgeringsoproep. Ondanks de beleving geen buitenlander te zijn, is het culturele verschil tussen Nederland en de Nederlandse Antillen en Aruba groot. Vanuit onderwijsinstellingen, jeugdzorg, sociaal cultureel werk en inburgering komen signalen dat Antillianen agressief zijn en hun afspraken en verplichtingen niet willen nakomen4. De gemeente hanteert de indeling: doorstromers, preventiegroep, probleemgroep en harde kern. Doorstromers passen zich zonder noemenswaardige problemen aan; de preventiegroep vertoont beginnend spijbelgedrag, schooluitval en een onstabiele woonsituatie. De probleemgroep telt een of twee proces verbalen, is langdurig spijbelaar of werkloos, verkeert in de verkeerde kringen en heeft slechte sociale vaardigheden. De harde kern pleegt zwaardere delicten, is werkloos en ongemotiveerd en slechts geïnteresseerd in de eigen subcultuur. De groep waar de politie mee te maken krijgt wordt op twee manieren aangepakt: in het preventieve deel en het repressieve deel van de keten. In aanmerking voor preventieve maatregelen komen de ‘beginners’, de jongeren met 1-2 antecedenten (veroordelingen) op hun conto en de ‘doorstromers’, die 2-10 antecedenten tellen. In deze gevallen fungeert de politie vooral als doorgeefluik naar instanties als Lanta Para. Anders ligt het voor jongeren met meer dan elf antecedenten. Zij worden gerekend tot de ‘routiniers’ en worden repressief aangepakt. Behalve naar het aantal, wordt ook gekeken naar het soort vergrijpen. Belangrijk gegeven is dat de meeste jongeren die hier crimineel actief zijn, dat op de Antillen ook al waren. Vandaar dat goede contacten met de Antilliaanse politie, om inzicht te krijgen in antecedenten op de eilanden, gewenst zijn. 4
Bijzonder is dat Den Haag naast veel laagopgeleiden Antillianen en Arubanen ook veel aspirantstudenten hbo of universiteit (Delft) telt. Ook onder die groep blijkt de uitval erg hoog. Nog een aparte groep vormen de Spaanstaligen die zichzelf tot de Antillianen en Arubanen rekenen. Ze zijn van Zuid-Amerikaanse of Caraïbische herkomst, hebben op de Antillen gewerkt en zijn er soms getrouwd en vervolgens naar Nederland gekomen. Ze maken, samen met hun kinderen, gebruik van het aanbod dat in Den Haag voor Antillianen beschikbaar is. Voor een deel van hen geldt dat ze niet de Nederlandse nationaliteit hebben.
0-meting 7-Antillengemeenten
32
Omvang De gemeente merkt dat de groep sneller groeit dan de aanpak tot dusver kon bolwerken: “Als je alleen naar de werkloosheidspercentages kijkt, lijkt het of we geen vooruitgang boeken”. Het aantal nieuwkomers van 16 jaar en ouder is toegenomen van 58 in 1996 tot 349 in 1999. Medewerkers bij voorzieningen als STAAD (steunpunt Antillianen en Arubanen Den Haag), STAM (Stedelijk Aanbod Migranten), Forsa Zuid Holland, Steunpunt Nieuwkomers en Lanta Para bevestigen dat zij met een groep te maken krijgen die steeds lager geschoold is en vanuit een kansarme achtergrond emigreert. Het totaal aantal Antillianen en Arubanen bestaat volgens gemeente per januari 2000 uit 8.230 personen, waarvan 1.500 tussen de 12 en 25 jaar oud zijn. Het plan van aanpak concentreert zich op naar schatting 300 jongeren5. 4.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
Visie De Haagse aanpak is te definiëren als een integrale aanpak, vanuit algemene instellingen, met waar nodig specifiek herkenbare faciliteiten. Het doel is uitval en verzuim op alle terreinen te beperken. Omdat men daar met de aanpak die tot nu toe met succes is gehanteerd, in de huidige situatie onvoldoende in slaagt wil men tot een bredere en intensievere aanpak komen. Daarom is met een brede werkgroep een plan van aanpak rond de ketenbenadering uitgewerkt. De keten moet werken met preventieve en repressieve maatregelen tot de jongere in staat is zichzelf te redden. Per beleidsterrein en organisatie zijn aanspreekpunten nodig die zicht hebben op wat er in die sector gebeurt. Zo krijgt de gemeente, in haar regierol, zicht op de individuele ontwikkeling van jongeren. In de situatie vanaf 1995 werkten voornamelijk de diensten voor sociale- en welzijnszaken daarvoor samen. Met de invoering van de WIN is met het Startpunt Nieuwkomers een belangrijke actor aan het veld toegevoegd. Andere organisatorische aanpassingen betreffen het uit elkaar trekken van beleid en uitvoerende taken om die onder te brengen bij verschillende organisaties. Daarnaast is het aparte A/A-loket verloren gegaan door de reorganisatie van samenwerking tussen gemeente en Arbeidsvoorziening. Door in de nieuwe situatie partijen op het gebied van sociale zaken, inburgering, welzijn, onderwijs, leerplicht, politie en integratiebeleid regelmatig bij elkaar te brengen, spant Den Haag zich op dit moment vooral in om het aanbod van de voorzieningen beter af te stemmen op de behoeften van de groep. Aanpak Inburgering Sinds de werking van de WIN voert het Startpunt Nieuwkomers deze wet uit. Ook Antilliaanse en Arubaanse jongeren die zich voor het eerst in Nederland vestigen zijn inburgeringsplichtig. Een probleem is echter dat veel jongeren zich als Nederlander beschouwen en zich daarom niet aangesproken voelen door de oproep. Op het geen gehoor geven aan de oproepen staan sancties. Eenmaal in het traject, treedt er veel verveling op. De taalcursus is reeds van hoger 5
Forsa Zuid-Holland en STAAD, schatten het totaal aantal Antillaanen en Arubanen in Den Haag, dus ook het aantal jongeren nog zo’n 20 tot 25% hoger in.
0-meting 7-Antillengemeenten
33
niveau voor Antillianen en Arubanen en Surinamers, maar zal nu meer gegeven worden volgens NT2 methodes. Ook zal Lanta Para voor Antilliaanse en Arubaanse nieuwkomers de status van een apart inburgeringstraject krijgen. Dat wil zeggen dat halverwege het inburgeringsprogramma gekeken wordt of iemand naast het vaste programma ook het traject via Lanta Para kan volgen, eventueel met terugbrengen van het aantal noodzakelijke uren inburgering. Een tweede oplossing tegen de verveling, is het eerder in contact brengen van nieuwkomers met reïntegratiebureau Kliq (nieuwe naam Arbeidsvoorziening). Dit geldt alleen voor de mensen die er aan toe zijn om al tijdens de inburgering naar werk bemiddeld te worden. Aanpak activering en begeleiding Door landelijke ontwikkelingen is de samenwerking tussen arbeidsvoorziening en de gemeente veranderd en heeft er een splitsing in een gemeentelijke organisatie en Kliq plaatsgevonden. Een gevolg daarvan is dat het aparte loket voor Antillianen en Arubanen is komen te vervallen. Beide organisaties maken in de huidige situatie pas onderscheid in etniciteit wanneer de cliënt noch direct bemiddeld kan worden, noch op traject kan. Mede als gevolg van deze ontwikkeling stokt nu de instroom van Lanta Para dat tot nu toe gemiddeld zo’n 150 cliënten per jaar telde. Andere redenen zijn het moeilijker worden van de doelgroep en de instroom van nieuwkomende jongeren bij Startpunt Nieuwkomers om het inburgeringsprogramma te volgen. Pas daarna komen zij in aanmerking voor deelname in Lanta Para. Voorheen was Lanta Para vaak de eerste voorziening. Allereerst moet werving en bereik dus worden verbeterd. Een bredere bekendheid van de diensten van Lanta Para, bijvoorbeeld onder bijstandsmedewerkers, zou daartoe bijdragen. Ook werving volgens wegen die voorheen succesvol bleken, zoals in de wijk, het inschakelen van zelforganisaties en familie, wordt weer opgepakt. Gewerkt wordt aan een betere afstemming met het jongerenteam Toeleiding en Analyse, eventueel elders opnieuw een apart A/A-loket en een betere afstemming met het Startpunt Nieuwkomers. Belangrijk is ook de realisering van het nieuwe concept. De bedoeling is immers dat Lanta Para betrokken wordt bij een apart inburgeringstraject. Zo kan reeds tijdens de inburgeringscursus een arbeidsmarkttraject worden ingezet. Aanpak Overlast- en criminaliteitsbestrijding Tot voor kort kende de politie Haaglanden geen aparte aanpak van criminelen met een Antilliaanse achtergrond. De behoefte daaraan in de huidige situatie is tweeledig geformuleerd: informatiepositie: aanbrengen van het onderscheid in beginners, doorstromers en routiniers, onder meer ter ondersteuning rechercheproces en bepaling aanpak; repressieve aanpak: criminaliteit gericht aanpakken, om de aanzuigende werking te verkleinen/voorkomen. Voor de kleine groep die criminele activiteiten ontwikkelt en/of overlast veroorzaakt, komt specifieke aandacht in de vorm van een speciale Antillianencontactfunctionaris bij de Haagse politie. Om de keten rond de groep die valt onder de preventieve maatregelen zo goed mogelijk sluitend te maken, draagt de politie personen die in aanmerking komen over aan
0-meting 7-Antillengemeenten
34
actoren van het Haags Startpunt Nieuwkomers en Lanta Para. Daar waar het leerplichtigen betreft worden scholen ingeschakeld, met name het Johan de Witt College en het Stevin College. Daar waar repressieve maatregelen op hun plaats zijn, isoleert de politie de harde criminaliteitsplegers zo veel mogelijk van de rest van de doelgroep. Om tot een beter begrip van de Antilliaanse en Arubaanse jongeren te komen en het contact met hen te vergemakkelijken, bestaat het idee om een cultuurcursus te organiseren voor wijkbureaumedewerkers, eventueel aangevuld met wat basiskennis Papiamento. Politie Haaglanden wil inhaken op landelijke ontwikkelingen inzake de doelgroep en beoogt daarmee samenwerking met gemeenten, regiokorpsen, hulpverleningsinstanties en overige partners. De politie acht monitoring van belang in de aanpak. Om tot een zuiver beeld te komen is het ontsluiten van de gegevens van de Antilliaanse politie gewenst, om zodoende antecedenten op de Antillen mee te kunnen rekenen. Maar ook beter inzicht in de gegevens van andere regio’s is nuttig, om de zeer mobiele doelgroep ook binnen Nederland te kunnen volgen. Onder Antilliaanse en Arubaanse leerlingen op school bestaat een relatief hoge uitval. Dit komt deels voort uit agressief en crimineel gedrag, langdurig spijbelen en tienerzwangerschappen. Bij een relatief hoog percentage jongens worden gedragsproblemen geconstateerd, evenals dat het opvoedingsgezag thuis ernstig te kort schiet. Het merendeel van de leerlingen heeft ouders die zelf geen diploma’s hebben. Scholen typeren het contact met de ouders als moeizaam, waarbij opgemerkt wordt dat dat contact van belang is in het verbeteren van de schoolprestaties van de leerlingen. Vergeleken met klasgenootjes zijn Antilliaanse en Arubaanse leerlingen vaak wat ouder, vaak omdat men op de Antillen en Aruba is blijven zitten. Een positief punt: veel leerlingen halen dankzij hun flinke voorkennis hoge cijfers voor examens Spaans. Dit verhoogt hun slaagkansen. Ook wordt in beperkte mate Papiamento als keuzevak aangeboden. Verschillende Haagse scholen staan in contact met de maatschappelijk werkster van STAM. Ook zijn scholen vertegenwoordigd in het netwerk van Antillianen en Arubanenprofessionelen. De leden zijn medewerkers van voorzieningen en uit het veld (zoals het onderwijs) voornamelijk met een Antilliaanse en Arubaanse achtergrond. Sociaal cultureel en maatschappelijk aanbod Vanwege de geringe omvang van de doelgroep is er geen herkenbaar aanbod van sociaal cultureel werk voor Antilliaanse en Arubaanse jongeren op wijkniveau. STAAD, stichting Antillianen en Arubanen Den Haag, onderdeel van het Welzijns Organisatie Centrum, brengt dit wel op stedelijk niveau. In de sluitende aanpak zal het WOC ook meer jongeren moeten toeleiden naar Lanta Para. Het WOC heeft een speciale consulent van Antilliaanse origine voor de Antilliaanse en Arubaanse doelgroep. Haar kennis over achtergrond en taal van de doelgroep wordt ingeroepen in de communicatie tussen klant en voorzieningen, van scholen tot psychische hulpverlening. Het WOC gaat verder expertise overdragen aan samenwerkende organisaties zoals scholen, Startpunt Nieuwkomers en politie.
0-meting 7-Antillengemeenten
35
De gemeente wil zelforganisaties stimuleren activiteiten te organiseren, waarmee jongeren een zinvolle vrijetijdsbesteding geboden wordt. Er is behoefte aan een ruimte om samen te komen, een plek waar je je kunt uiten. Dit wordt vaak genoemd door zelforganisaties die met de doelgroep spreken. New Song is zo’n organisatie, die met sociaal culturele activiteiten mensen binnenhaalt, die zij vervolgens onder meer stimuleert aan het werk te gaan. New Song zegt er meer te kunnen bereiken als zij een vaste ruimte zou hebben. De participatie en voorzieningen van de Antilliaanse gemeenschap De gemeente wil in haar aanpak ook mensen uit de Antilliaanse gemeenschap betrekken om zo meer in contact te komen met de jongeren en ook de communicatie te verbeteren. Daarvoor zijn verschillende aangrijpingspunten, zoals bijvoorbeeld de inzet van zelforganisaties, en het net opgerichte Antillianen- en Arubanennetwerk van professionele medewerkers van voorzieningen. Een nieuw project, beoogd door de gemeente Den Haag, in dit kader is het inzetten van mentoren. Deze mentoren zouden jongeren, bij wie het vaak ontbreekt aan een persoonlijk netwerk, een introductie in de Nederlandse samenleving geven. Het doel is het voorkomen van schooluitval. De groep wordt benaderd via Haags Startpunt Nieuwkomers en de Haagse Hogeschool. De mentoren zijn bekend met de Antilliaanse cultuur en werken samen met Startpunt Nieuwkomers en Haagse Hogeschool. Uitwisseling en deskundigheidsbevordering, mogelijk uitwaaierend naar beleid, is het doel van het Antilliaanse en Arubaanse netwerk van professionelen. Zij willen daaraan verder vormgeven met als uitgangspunt dat ideevorming inzake Antillianen en Arubanen meer bottom-up dan top-down zou moeten plaatsvinden. Door verschillende respondenten werd bij het vragen naar oplossingen voor Antilliaanse en Arubaanse jongeren in de interviews veelvuldig verwezen naar de Antilliaanse en Arubaanse medewerkers van STAAD, STAM en vooral Lanta Para. Deze medewerkers bogen op een gedegen kennis en begrip van de achtergronden van hun cliënten. Verschillende respondenten voegden aan hun opmerkingen toe dat er meer (jongeren)werkers met een Antilliaanse/Arubaanse achtergrond nodig zijn bij diverse voorzieningen en hulpverlenende instanties, maar ook op scholen. Het gaat dan om mensen, die qua werkwijze en werktijden open staan voor de cultuur en achtergrond van de groep. Ook genoemd zijn de moederfiguren, die het vertrouwen van de groep kunnen winnen om vervolgens hen de juiste richting uit te kunnen duwen. Kliq denkt aan een speciale consulent voor de Antilliaanse en Arubaanse doelgroep. Deze consulent kan niet de hele groep bedienen, maar wel collega’s coachen en inspringen waar nodig, vanwege meervoudige problematiek of de taal.
0-meting 7-Antillengemeenten
36
Personen en organisaties uit de Antilliaanse en Arubaanse gemeenschap kunnen mogelijk bruikbare inzichten verschaffen in de leefwereld van de jongeren. Zij wijzen er bijvoorbeeld op dat laaggeschoolde, deels analfabete jongeren zich er voor schamen dat zij geen formulieren in kunnen vullen. Zij kunnen geen brieven en folders van instanties lezen en niet opkomen voor hun rechten. Anderen voelen zich onbegrepen en slecht behandeld door instanties. Wat de harde kern betreft geeft een vrijwilligster aan: “Soms stelen jongeren omdat ze gearresteerd willen worden. Dan hebben ze tenminste een dak boven hun hoofd en eten.” De vrijwilligster helpt ze aan eten, kleren, een baan, afkicken, geld, huisvesting, gaat mee naar de sociale dienst. De vrijwilligster spreekt dezelfde taal (‘straat-Papiamento’), staat dicht bij de jongeren die zij zoveel mogelijk benadert met warmte, om zo hun vertrouwen te winnen, hen te motiveren en mee te krijgen. Ook geven organisaties en personen binnen de gemeenschap aan in contact te komen met groepen als jongeren die uitgevallen zijn bij de voorzieningen, aanstaande tienermoeders die door de zwangerschap dienen te worden geleid en met ‘harde kern’ jongeren. Een vrijwilligster gaf aan een keer per week gedetineerden op te zoeken in de gevangenis.
4.4.
Samenhang en aansturing
Waar vroeger beleid en uitvoering samen gingen in (voornamelijk) Lanta Para, is dat nu uit elkaar getrokken. Beleid en regie zijn nu komen te liggen bij de diensten OCW en SZW die onder een wethouder vallen. De uitvoering ligt bij diverse instellingen: zowel de reguliere uitvoerende instellingen en het Startpunt Nieuwkomers als Lanta Para. Het slagen van het huidige plan van aanpak wordt nadrukkelijk opgehangen aan de onderlinge samenwerking. Een goed sluitende keten wordt gezien als een waarborg tegen uitval en versterkt de door diverse partners afzonderlijk uit te voeren maatregelen. Over de samenwerking zijn de verschillende gemeentelijke diensten en instellingen te spreken. Binnen de gemeente wordt de goede samenwerking op conto geschreven van de integrale politiek (integratie, onderwijs, werkgelegenheid, bijstand, nieuwkomers zijn ondergebracht in één wethoudersportefeuille). Tussen gemeente en andere organisaties bestaan overleggen in verschillende samenstellingen en op verschillende niveaus, beleidsmatig en op de werkvloer. Grotendeels verloopt deze afstemming naar tevredenheid. De eerste slag na deze organisatorische verandering, was de kwantitatieve doelstelling te halen van het inburgeringsprogramma. Dat is merkbaar aan het toenemend aantal Antillianen dat deelneemt aan de inburgering. Omdat vóór de wet inburgering hun deelname vrijwel nihil was, is de gemeente daar tevreden over. De belangrijkste inzet is nu het verbeteren van de kwaliteit van de onderlinge voorzieningen en (in samenhang daarmee) van de keten als geheel. Daarbij is een aantal punten cruciaal voor het slagen van de keten. Cruciale schakels in de keten ‘Degenen die daar klaar voor zijn, niet apart behandelen, maar bedienen via reguliere voorzieningen en degenen die extra hulp nodig hebben, naar Lanta Para’. Dat is de Haagse aanpak tot nu toe, waarop respondenten vanuit diverse voorzieningen trots zijn. Er blijkt
0-meting 7-Antillengemeenten
37
echter een groeiende instroom van jongeren te zijn die behoefte hebben aan een meer specifieke aanpak, omdat voor hen deze trajecten niet toereikend zijn. Het plan van aanpak van de gemeente, waarin wordt samengewerkt met partners als het Startpunt, politie, WOC en scholen, richt zich nu dan ook specifiek op Antilliaanse en Arubaanse jonge nieuwkomers afkomstig uit kansarme buurten die beperkt in aanraking geweest zijn met de politie en onvoldoende deelnemen aan reguliere arbeids- en onderwijstrajecten. Een goede verbinding tussen de repressieve en preventieve deel van de keten is van belang. Het andere reeds genoemde probleem is dat mede ten gevolge van organisatorische veranderingen en nieuwe maatregelen (apart A/A-loket arbeidsvoorziening gesloten, invoering WIN-inburgeringsprogramma) het zo geroemde Lanta Para nu met lege leslokalen staat. Er wordt aan gewerkt de keten hier weer aan te doen sluiten met de eerder beschreven elementen (inbedding inburgeringsprogramma/Lanta Para, teruggrijpen naar voorheen succesvol gebleken wervingsmethodes, eventueel nieuw loket). Voor het beter bereiken van de doelgroep wil de gemeente de Antilliaanse en Arubaanse gemeenschap inschakelen, zodat men betere wervingskanalen voor voorzieningen heeft. Een mogelijke zelforganisatie is Sihaky, waar veel Antillianen en Arubanen terechtkomen. Sihaky en de reguliere voorzieningen weten elkaar te vinden, maar van beide kanten wordt aangegeven dat de samenwerking verbeterd moet worden. Het monitoren van ontwikkelingen wordt als essentieel gezien voor het afstemmen van beleid. Momenteel wordt gewerkt aan een systeem waarmee gegevens van verschillende diensten en projecten, die nu nog elk een eigen registratie kennen, gekoppeld worden. Daarnaast is, vanwege de mobiliteit van de groep, afstemming met andere gemeenten gewenst. Ook koppeling aan de bestanden van de politie op de Antillen, en daarmee inzage in de antecedenten van personen, zou helpen hen te plaatsen in het preventieve of het repressieve deel van de keten. Om het afzonderlijke monitoren van bijvoorbeeld gemeente, arbeidsvoorziening, en het Steunpunt Nieuwkomers mogelijk samen te voegen, wordt gewerkt aan een model waarmee alle gegevens worden teruggebracht tot personen. Zo zijn de personen beter te volgen zijn en de gegevens van verschillende databases te combineren. 4.5.
Resultaten
Op dit moment ligt het afrondingspercentage van het inburgeringstraject relatief hoog, hoewel nog niet naar tevredenheid. Zicht op de uitstroom is er nog niet. Bij de afdeling WAM (beleidsafdeling werkgelegenheid) gold in 2000 dat het bereik van de doelgroep te beperkt was door diverse genoemde oorzaken. De totale instroom bedroeg in dat jaar 279 Antillianen en Arubanen. In totaal 187 daarvan stroomden weer uit, vielen uit of kwamen in een traject. Daarvan kregen 88 een al of niet gesubsidieerde baan, 4 zijn in training, 63 zijn nog in bemiddeling, 32 vielen uit. Mensen die zonder zich in te schrijven inwonen bij familie, of mensen die ontheven zijn van arbeidsplicht vanwege drugsproblematiek, slechte communicatievaardigheden, of bijvoorbeeld tienermoeders, verschijnen nu nog niet in het totaalbeeld.
0-meting 7-Antillengemeenten
38
Meetpunten van beleid Kwalitatief • Herkenbaar inburgeringsprogramma • Voorkomen vroegtijdig schoolverlaten • Verminderen verzuim school • Verminderen van vroegtijdig schoolverlaten • Inventarisatie van aard en omvang van criminaliteit onder Atilliaanse en Arubaanse jongeren Kwantitatief • Verminderen uitval inburgering overeenkomstig reguliere uitval (9%) • 200 oudkomers via inburgering • 50 lager opgeleide nieuwkomers nemen deel aan Lanta Para. • 70% van de deelnemers vindt betaalde arbeid na afronding • 25 mentoren • 100 jongeren voor mentoren
4.6.
Jongeren in de mist
Dat er meer Antillianen en Arubanen in Den Haag wonen dan de cijfers weergeven: daar twijfelt eigenlijk niemand aan. Om hoeveel mensen het gaat, kan niemand aangeven. Degenen die zich aan schattingen wagen houden het op 20-25% boven het officiële aantal Antilliaanse en Arubaanse jongeren. De belangrijkste reden om in de mist blijven lijkt te zijn er baat bij te hebben wegens criminele activiteiten. Forsa Zuid Holland geeft nog andere redenen aan. Volgens Forsa zijn er mensen die in Den Haag gebruik maken van faciliteiten maar elders ingeschreven staan. Ook zijn er minderjarigen die niet ingeschreven staan omdat hun voogdij niet officieel overgedragen is. Een andere groep vormen degenen die de weg niet weten te vinden. Volgens zelforganisaties die met die laatste groep te maken krijgen is dat een reëel probleem (een zelforganisatie gaf aan regelmatig veertig mensen in de wachtkamer te hebben zitten). Over de harde kern zeggen respondenten dat het gaat om boze, teleurgestelde jongeren, die het gevoel hebben dat hen onrecht is en wordt aangedaan, dat anderen een perspectief, een toekomst hebben, maar zij niet. Die achterstand hadden de jongeren al op Curaçao, maar daar komt bovenop dat zij, eenmaal in Nederland, niet geloven in de Nederlandse samenleving en er negatief op reageren. Dat uit zich in agressief en crimineel gedrag. Een vrijwilligster vertelt: “Hoeveel jongeren de harde kern vormen? Honderden. 125 ken ik er persoonlijk, maar het zijn er meer. Veel zitten in de gevangenis. Soms komen jongeren zich bij mij aangeven, ‘breng me naar de politie’, zeggen ze dan. Iemand vroeg mij eens te komen kijken naar iemand die hij had neergestoken. Ik heb hem daarna naar de politie gebracht, op zijn verzoek.’
0-meting 7-Antillengemeenten
39
0-meting 7-Antillengemeenten
5.
Gemeente Den Helder
5.1.
Schets in grote lijnen
40
In Den Helder neemt de organisatie Triton met een diversiteit aan voorzieningen een voor Antillianen herkenbare en centrale rol in. Triton is laagdrempelig en gevestigd in de wijk Nieuw Den Helder waar veel Antillianen wonen. Het koppelt diverse voorzieningen en projecten aan elkaar zoals arbeidstoeleiding, huisvesting voor tienermoeders en verslaafdenzorg. Daarmee is de facto al enige jaren sprake van integratie van die voorzieningen. En wordt er op het gebied van preventie een sluitende aanpak gerealiseerd op deze belangrijke onderdelen. Lange tijd heeft Den Helder last gehad van de projectmatige financiering van activiteiten. Daardoor kon moeilijk lange termijn beleid worden ontwikkeld, was het aantrekken van personeel een probleem, vielen er financiële gaten en moest er veel energie in lobbies gestoken worden voor weer een nieuw project. Met de meer structurele financiering die sinds kort beschikbaar is, kan de gemeente de komende jaren een lange termijn beleid en een ketenaanpak met diverse diensten en organisaties vorm gaan geven. Dat is hard nodig. De criminaliteitproblemen met name in de Falgabuurt in Nieuw Den Helder zijn groot. Een extra factor waar rekening mee moet worden gehouden, is de herstructurering van de wijk Nieuw Den Helder in de komende jaren. Dit betekent dat de Antillianen die hier geconcentreerd wonen elders zullen worden gehuisvest. Bij de herstructureringaanpak van de wijk Nieuw Den Helder wordt ook nagegaan hoe de overlastproblematiek van Antillianen aangepakt kan worden. Op korte termijn wil Den Helder de overlastproblemen vooral beheersbaar maken. In november 2000 is er een speciaal Falgateam van de politie geformeerd dat harde criminelen moet oppakken en zich veel moet laten zien in de buurt. Zo kan een meer structurele aanpak worden gerealiseerd. In de eerste helft van 2001 wordt de keten van voorzieningen geïnventariseerd en wordt nagegaan waar aanvulling nodig is. Verder investeert de gemeente in uitbreiding van de reeds bestaande participatie van de Antilliaanse gemeenschap, zowel bij het beleid ten aanzien van Antillianen in algemene zin, als bij de herstructurering van Nieuw Den Helder.
5.2.
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
Overlast, gewelddadige overvallen en een gevoel van onveiligheid bij veel bewoners van de wijk Nieuw Den Helder vormen de meest urgente aanleiding om de problemen met Antilliaanse en Arubaanse jongeren aan te pakken. Het ontbreken van voldoende goede dagbesteding en de grote moeite die nieuwkomers hebben om de eerste levensbehoeften (huisvesting en inkomen) rond te krijgen worden aangevoerd als achterliggende factoren. Dat vormt het begin van de problemen in Nederland. De problematiek van Den Helder kan niet los worden gezien van de positie van de wijk Nieuw Den Helder aan de onderkant van de sociale woningmarkt. In dit gebied staan de goedkoopste woningen waar de meeste Antilliaanse nieuwkomers zich vestigen. Slechts een
0-meting 7-Antillengemeenten
41
deel van die groep is verantwoordelijk voor de ernstige overlast. Maar de opbouw van de wijk zorgt ook voor andere problemen zoals verpaupering en sociale uitsluiting. Het overgrote deel van de circa 1.500 Antillianen die in Den Helder wonen, komt uit Curaçao. De groep probleemjongeren wordt geschat op 250 tot 350 jongeren. Men vermoedt dat het grootste deel van deze jongeren niet geregistreerd staat. Medewerkers van de politie waar we mee gesproken hebben geven aan dat er een (min of meer) vaste groep van 50 tot 80 oudere jongeren is die voor de meeste overlast zorgt. Het gaat om jongeren die ouder zijn dan 18 jaar. Het grootste deel van de groep valt in de leeftijdscategorie van 25 tot 35 jaar. Ze ontmoeten elkaar op straat, hangen daar rond en zorgen voor geluidsoverlast en verstoring door het spelen van harde muziek, piepen met autobanden (gummen) en onderlinge gesprekken die bedreigend overkomen. Daarnaast zijn ze ook verantwoordelijk voor criminele activiteiten, berovingen en andere overtredingen waarbij geweld gebruikt wordt. De politie heeft die groep in beeld. De harde kern van hardnekkig criminele (jonge) Antillianen bestaat uit ongeveer 20 personen. Voor het beleid worden de Antilliaanse jongeren ingedeeld naar leeftijd. Men maakt onderscheid tussen kinderen (onder 14), de groep jonger dan 18 en de groep daarboven tot 35 jaar. Daarbinnen zijn weer subgroepen te herkennen zoals de harde kern van criminele jongeren, schoolverlaters en jonge moeders. De indeling in leeftijdsgroepen geldt als leidraad voor de inrichting van aanpak en voorzieningen. De gemeente wil met haar beleid vooral jongere nieuwkomers bereiken: Antillianen tot en met 35 jaar die zich recentelijk in Den Helder hebben gevestigd en rechtstreeks uit de Antillen komen of van een andere Nederlandse gemeente.
5.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
Visie In Den Helder is men op twee hoofdzaken gericht: terugdringen van de overlast enerzijds en de begeleiding en activering van Antilliaanse probleemjongeren anderzijds. Om de doelgroep perspectief te kunnen bieden en de problemen hanteerbaar te maken kiest de gemeente Den Helder voor een integrale werkwijze: niet alleen aandacht voor scholing en werk, maar ook zorgen voor hulpverlening en begeleiding. Beide beleidslijnen worden al een aantal jaren specifiek ingezet op de problematiek van Antillianen. Toch is men tot de conclusie gekomen dat dat niet genoeg is om de situatie in Nieuw Den Helder, waar de problemen zich concentreren, structureel te verbeteren. Daarvoor zijn de problemen die ook samenhangen met de positie van de wijk aan de onderkant van de sociale woningmarkt te groot. Er is daarom een plan ontwikkeld om de wijk grondig te herstructureren (Herstructureringsplan Nieuw Den Helder). Bijna alles gaat op de schop: er worden heel veel woningen gesloopt (daar komen weer andersoortige woningen voor in de plaats) en de hele wijk wordt anders ingedeeld. Die fysieke veranderingen moeten samen gaan met aanpassingen in de sociale infrastructuur van de wijk. Op de korte termijn wordt ook de inzet van politie meer structureel. De specifieke aanpak van overlast en criminaliteit van Antilliaanse probleemjongeren vond tot nu toe vooral plaats op projectbasis. In de aanwezige voorzieningen is de gelijktijdige gerichtheid op het terugdringen van de overlast enerzijds en activering en begeleiding van Antilliaanse probleemjongeren anderzijds
0-meting 7-Antillengemeenten
42
goed herkenbaar. Als het om overlast gaat zijn de Woningstichting Den Helder, de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeentelijke Bestuursdienst, afdeling Openbare orde & Veiligheid de voornaamste actoren. Bij activering staat Stichting Triton centraal (de welzijninstelling voor jongerenwerk, arbeidstoeleiding en verslavingszorg) en speelt de Dienst Welzijn van de gemeente de rol als beleidsmaker en opdrachtgever van Triton. Andere instellingen die een rol hebben in de aanpak zijn onderwijsinstellingen zoals het Regionaal Opleidingen Centrum, de scholen en schoolcontactpersonen, het Bureau Nieuwkomers en instellingen voor jeugdhulpverlening en jeugdreclassering. Aanpak activering en begeleiding In Den Helder ligt de integrale aanpak ten aanzien van activering en begeleiding vooral besloten in het gevarieerde aanbod van de Stichting Triton. Hulpverlening wordt gekoppeld aan ontmoeting, activering, bestrijding van schooluitval en toeleiding naar scholing en werk. Triton is niet alleen op Antillianen gericht, maar neemt een groot deel van het aanbod voor haar rekening. Triton heeft vanaf begin jaren negentig veel Antillianen-projecten uitgevoerd en heeft acht Antilliaanse medewerkers in dienst, waarvan één maatschappelijk werker, vijf sociaal-cultureel werkers en twee administratief medewerkers. De voorzieningen van Triton zijn zodanig ingericht dat de jongere jongeren gescheiden blijven van de oudere groepen. Dat is een bewuste beleidskeuze geweest, die men de komende jaren zal handhaven. Voor de groep die jonger is dan 18 jaar is er een huiskamerproject en zijn er activeringsprojecten om schoolverlaters op te vangen en schooluitval terug te dringen. Het gaat om een combinatie van activiteiten, waarmee Triton een sterk geïntegreerd aanbod levert. De belangrijkste onderdelen zijn hulpverlening, naschoolse opvang en activering richting scholing en werk. De oudere groep ontmoet elkaar in een centrum aan de Krammerstraat. Daar ligt het accent op contactlegging en begeleiding. Voor deze oudere jongeren is er ook een garageproject en bestaat er de mogelijkheid om door te stromen naar leerwerktrajecten. Daarnaast biedt Triton nog een reeks andere voorzieningen zoals woonbegeleiding en tijdelijke huisvesting, waar ook Antilliaanse jongeren gebruik van maken. Bureau Nieuwkomers heeft weinig Antilliaanse probleemjongeren in traject. Dat wordt toegeschreven aan het feit dat een aanzienlijk aantal van deze jongeren zich waarschijnlijk niet inschrijft bij Burgerzaken. Het gevolg daarvan is dat ze ook niet worden aangemeld bij Bureau Nieuwkomers. Vanwege de beperkte instroom van probleemjongeren hanteert Bureau Nieuwkomers in Den Helder geen specifieke aanpak voor die groep. Voor het ondervangen van uitval maakt men gebruik van de meldings- en sanctiemaatregelen die in de WIN zijn opgenomen. Het Regionaal Opleidingen Centrum (ROC) verzorgt de opleidingen Nederlandse taal. Het overgrote deel van de cursisten wordt aangemeld door Bureau Nieuwkomers en volgt het verplichte onderwijsprogramma. Ook hier heeft men nagenoeg geen probleemjongeren in opleiding. De jongeren die wel deelnemen aan het NT2 onderwijs doen het in de regel goed. Voor het terugdringen van schooluitval in het middelbaar onderwijs zijn er de trajecten van Triton en de maatregelen binnen de onderwijssector zelf. Er zijn Antilliaanse schoolcontactpersonen aangesteld en in de schoolprogramma’s van het lager beroepsonderwijs zijn veel begeleidingsuren opgenomen. Maar het terugdringen van schooluitval blijft een belangrijk aandachtspunt. Vooral bij de overgang van de brugjaren (eerste en tweede klas) naar het derde schooljaar verdwijnen veel leerlingen van school. Die
0-meting 7-Antillengemeenten
43
komen niet meer terug en zijn moeilijk binnen boord te houden. Het gaat voor het grootste deel om de jongens. Een deel daarvan komt bij Triton terecht. Om Antilliaanse jongeren toe te leiden naar de arbeidsmarkt maakt men gebruik van de leerwerktrajecten. Naast de inzet van reguliere middelen via arbeidsvoorziening en de WIW, is er een arbeidsproject voor Antillianen. Door het opknappen een oud fort in Den Helder bouwen jongeren technische vakkennis, werkervaring en een arbeidsritme op. Dit project wordt uitgevoerd door Stichting Herstelling. Daarnaast is er nog een stewardsproject waarbij Antilliaanse jongeren worden opgeleid en begeleid om andere jongeren te werven en begeleiden. Het accent ligt op toeleiding naar de bestaande voorzieningen op het gebied van scholing en werk. Stichting Pyloon is begin 2001 gestart met dit nieuwe project. Als het om het begeleiden en activeren van jongeren gaat is op basis van de bovenstaande beschrijving een aantal aandachtspunten te noemen voor de komende jaren. Vraag is of het Bureau Nieuwkomers en het ROC zal lukken om meer Antilliaanse probleemjongeren in trajecten te plaatsen. Schooluitval is al genoemd. Daar wordt hard aan gewerkt, maar volgens verschillende medewerkers blijft het een lastig probleem. Het is moeilijk onder de knie te krijgen en vraagt daarom een extra inzet. Aanpak Overlast- en criminaliteitsbestrijding De specifieke aanpak van Antilliaanse criminaliteit vond tot voor kort vooral plaats op projectbasis. Als er meerdere incidenten waren geweest werd er in samenwerking met het openbaar ministerie tijdelijk extra inzet georganiseerd. Al het andere moet binnen de reguliere taken gedaan worden. De bezetting is daar niet toereikend voor. Dat heeft vooral te maken met een tekort aan personeel en de opzet van budgetten. Die worden op basis van landelijke gegevens vastgesteld en laten weinig ruimte voor aanpak van lokale problemen. In november 2000 is er opnieuw een speciaal Falgateam geïnstalleerd dat als eerste aan de slag is gegaan met het oppakken van de harde criminelen. Het team werkt gebiedsgebonden in de Falgabuurt (Nieuwe Den Helder) en in de Koningstraat (de uitgaansplek in het centrum van de stad) en is specifiek gericht op Antillianen. Tweede fase in deze opzet is dat de agenten van het Falgateam zich veel laten zien in de buurt, zodat de bewoners weten wie er in de wijk werken. Dit doet de politie vanuit de werkwijze “kennen en gekend worden”. Als die actie afgerond is blijft het team bestaan en krijgt het een preventieve taak. Dat betekent dat de politie gebiedsgebonden gaat werken en duidelijker ingezet wordt voor de doelgroep. In de loop van vorig jaar (2000) is bij het korps in Den Helder ook een pilot begonnen naar de relatie tussen de politie en Antilliaanse jongeren. Het gaat om een landelijke pilot om de kennis en vaardigheden te inventariseren die nodig zijn in het werk met Antilliaanse jongeren. De resultaten van deze pilot zullen gebruikt worden om het politieonderwijs op dit punt verder vorm te geven. Daarnaast wordt de pilot gebruikt als input voor een te organiseren werkconferentie om te komen tot een sluitende aanpak van de repressieve kant. Aanpak Herstructurering De woningstichting Den Helder is één van de belangrijkste partijen in het herstructureringsplan. In voorgaande jaren zijn er door de woningstichting al allerlei
0-meting 7-Antillengemeenten
44
projecten opgezet om de overlast aan te pakken en Antillianen bij het beheer van de woningen en de buurt te betrekken. Voorbeelden daarvan zijn: het toezichthouderproject (met inzet van wijkmeesters), een leerlingschilderproject (dat Antillianen opleidt tot schilder) en de activiteiten van het buurtbeheerbedrijf. Het herstructureringsprogramma voor Nieuw Den Helder bepaalt de komende jaren wat er op de agenda staat. Het is een ingrijpend plan dat de inrichting en het karakter van de wijk op zijn kop zet. De gemeente wil de sociale infrastructuur van de wijk handhaven en uitbouwen. Maar wat men vooral beoogt met deze ingrepen is dat het probleem met een aantal Antilliaanse groepen beheersbaar wordt. Vraag is waar de Antillianen en andere bewoners heen moeten nu de goedkopere huurwoningen worden afgebroken. En het plan heeft ook gevolgen voor de twee locaties van Triton waar de meeste Antillianen komen (het ontmoetingscentrum en het activeringscentrum). Die moeten wijken en worden binnen twee jaar opgeheven. De woningstichting heeft in samenspraak met de gemeente een groot pand aangekocht waar ze deze activiteiten willen onderbrengen. Het moet een multicultureel ontmoetingscentrum worden, waar een groot aantal faciliteiten en diensten samenkomt. Op dit moment werken de belangrijkste instellingen in de wijk zoals de politie, Stichting Triton, de gemeentelijk diensten, de welzijnsstichting en de woningcorporatie samen aan het beleidsplan 2001 voor Nieuw Den Helder. Een aantal onderdelen daarvan is al gestart, andere onderdelen zijn op korte termijn aan de orde. Waar met dit plan vooral op ingezet wordt is de aanwezigheid van de politie in de Falgabuurt. De Antilliaanse doelgroep neemt een belangrijke plaats in het veranderingsplan voor Nieuw Den Helder. De participatie van de Antilliaanse gemeenschap De gemeente is er van overtuigd dat overleg en een goed contact met Antillianen cruciaal is om de ingrijpende plannen te doen slagen. De wethouder Welzijn heeft enkele jaren terug een structureel overleg met de Antilliaanse gemeenschap ingesteld. Hij wilde niet alleen over Antillianen praten maar met Antillianen in gesprek blijven over knelpunten en oplossingen. Om de twee `a drie maanden is er een open bijeenkomst, waar iedereen naar voren kan komen. Hoewel de opkomst wisselend is, zijn zowel de gemeente als de Antillianen die deelnemen aan het overleg tevreden over deze bijeenkomsten. Daarnaast nemen diverse vertegenwoordigers van de Antilliaanse gemeenschap in het kader van de overlastbestrijding deel aan overleggen met de gemeente en de woningstichting. Den Helder kent één kleine zelforganisatie, de Werkgroep Opvang Antillianen. De gemeente subsidieert de organisatie. De voornaamste activiteit is een wekelijks radioprogramma voor Antillianen. Ondanks deze activiteiten worden er door de gemeente knelpunten ervaren in de contacten met de Antilliaanse gemeenschap. Het is het voor de gemeenten en de voorzieningen niet altijd duidelijk wie de groep vertegenwoordigt. De gemeente wil daar verandering in brengen en gaat de komende jaren investeren in de afstemming met de doelgroep. De provincie Noord Holland is bereid de gemeente te ondersteunen door Forsa Amsterdam een onderzoek te laten doen naar het zelforganiserend vermogen en naar vormen van vertegenwoordiging van de doelgroep.
0-meting 7-Antillengemeenten
5.4.
45
Samenhang en aansturing
Van projecten naar structurele aanpak Als het om de aanpak gaat is er door de respondenten een aantal belangrijke knelpunten genoemd dat vooral te maken heeft met de organisatievorm. De projectenstructuur waar tot voor kort mee gewerkt werd blijkt te veel nadelen te hebben: de onzekerheid of voorzieningen wel kunnen blijven bestaan, alle energie die erin gaat zitten om goed werkende projecten overeind te houden en de moeite die het kost om gekwalificeerd personeel aan te trekken. Wat de gemeente voor ogen staat is dat de komende periode toegewerkt moet worden naar een meer structurele aanpak. Het probleem met Antillianen los je niet in een paar jaar op. Daarom wil men de succesvolle onderdelen van het beleid doorzetten en stevig verankeren. Daarbij wordt vooral gedacht aan de voorzieningen van Triton, waar veel Antilliaanse jongeren opgevangen worden. Door de regie sterker naar zich toe te trekken, keuzes te maken over structurele voortzetting van geslaagde projecten en binnen de gemeente een vast budget toe te wijzen aan het Antillianenbeleid (500.000 gulden op jaarbasis) verwacht men daar verandering in te kunnen brengen. Dat hangt ook af van de financiering. Verschillende respondenten leggen daar sterk de nadruk op: als je wil komen tot een structurele aanpak dan zal daar structurele financiering bij moeten. Ketengerichte aanpak tegen het licht In aansluiting op het bovenstaande wil de gemeente zoveel mogelijk zorgen voor een gesloten keten door continue afstemming te waarborgen en de voorzieningen op één lijn te brengen. De gemeente denkt daar op termijn het meeste succes mee te hebben. Door de ketenbenadering toe te passen verwacht men bij het bestrijden van overlast alle onderdelen zo effectief mogelijk in te kunnen zetten. Waar het om de preventieve aanpak gaat moet door het toepassen van de ketenbenadering een gezamenlijk aanbod gerealiseerd worden. De ketens zijn aan herziening toe. Voor de aanpak van overlast en het handhaven van openbare orde gelden vaste procedures. Na jaren blijken die afspraken versleten. Binnen de organisaties die de procedures uitvoeren heeft men de kennis niet meer paraat. Daardoor lopen de uitvoeringsprocessen vast. In het kader van de herstructurering worden in de eerste helft van 2001 alle ketens geïnventariseerd. Daarnaast wordt bekeken of er schakels in het aanbod ontbreken en of er nog organisaties of voorzieningen aan toegevoegd moeten worden. Keten en herstructurering Nieuw Den Helder Rond het herstructureringsplan voor Nieuw Den Helder wordt een nieuwe overlegstructuur opgezet. Er is een stuurgroep opgezet, waar drie werkgroepen onder vallen. De werkgroep beheer houdt zich bezig met de sociale problematiek en hulpverlening in de wijk. In deze werkgroep is het Antillianenprobleem één van de belangrijkste onderwerpen. De voorzieningen die veel met Antillianen te maken hebben nemen allemaal deel aan die werkgroep. Op uitvoeringsniveau is er een hulpverleneroverleg waarin individuele cases worden besproken en onderdelen van het aanbod concreet op elkaar worden afgestemd.
0-meting 7-Antillengemeenten
46
Aan de overlegstructuur wordt gewerkt en dat moet zijn beslag nog krijgen. Bij het inrichten van de nieuwe structuur neemt het uitvoerderoverleg een centrale plaats in. De eerstelijns hulpverlening wordt als uitgangspunt genomen om zaken op elkaar af te stemmen. Aan het herstructureringsplan is een onderzoeks- en beleidstraject gekoppeld. Dat traject levert de handvatten om een lange termijn visie uit te werken en de organisatiestructuur goed neer te zetten. Het Noord-Hollands Participatie Instituut heeft onderzoek gedaan naar de stand van zaken in Nieuw Den Helder. Op basis van het onderzoeksrapport “Samenwerken aan Nieuw Den Helder” wordt in maart 2001 een conferentie georganiseerd die specifiek gericht is op Antillianen. De belangrijkste vraag is hoe zij bij de plannen betrokken kunnen worden. In het kader van het onderzoekstraject in Nieuw Den Helder wordt er binnenkort ook een 0-meting uitgevoerd.
5.5.
Resultaten
Als het specifiek om bereik gaat geven de instellingen aan dat ze erin slagen om contact te leggen met de doelgroep en opvang en begeleiding te bieden. Er is een vaste aanloop en de laatste jaren neemt het aantal jongeren dat de voorzieningen bezoekt toe. Maar het blijft lastig om de probleemjongeren te bereiken. Het beeld van die groep verandert voortdurend. Ze leiden een nomadisch bestaan, zijn moeilijk te vatten. Het blijkt niet eenvoudig om daar steeds op in te spelen. De politie geeft aan dat ze continu op straat en in de wijk moeten zijn omdat ze anders ontwikkelingen mislopen. Vooral Triton weet goed contact te maken met de doelgroep. Veel Antilliaanse jongeren zijn er kind aan huis en lijken een groot vertrouwen te hebben in de organisatie en de medewerkers. Op jaarbasis staan ongeveer 100 jongeren ingeschreven bij Triton die hulp ontvangen. Op doordeweekse dagen komen er zowel het in ontmoetingscentrum als het activeringscentrum 30 tot 50 jongeren. Bij speciale activiteiten zijn dat er 150 tot 200 (activeringscentrum) en 200 tot 300 (ontmoetingscentrum). Voor de registratie van gegevens wordt een aantal knelpunten genoemd. Privacyregels vormen een belemmering. Ook het gegeven dat organisaties niet altijd op herkomst (mogen) registreren speelt een rol. Daardoor ontbreekt het aan specifieke informatie over de doelgroep. Gegevens die wel geregistreerd worden geven niet altijd een eenduidig beeld. De verschillende projecten kennen vaak een eigen registratiesysteem. Ieder project stelt weer andere eisen en de definities waarmee gewerkt wordt sluiten vaak niet aan. Acties op het gebied van arbeid en scholing zijn wel te meten. In de hulpverlening ligt dat lastiger. Er is daar meer sprake van proces, dat vaak een wisselend verloop kent. Begin en eind zijn niet altijd herkenbaar of meetbaar.
0-meting 7-Antillengemeenten
47
Meetpunten - Omslag naar structureel beleid en verankeren van bestaande projecten en voorzieningen (met name bij Triton). - Resultaten van de repressieve en preventieve aanpak door het Falgateam. - Realisatie multicultureel ontmoetingscentrum in de wijk. - Handhaving en versterking van de sociale infrastructuur in kader van veranderplan Nieuw Den Helder. - Bereik van probleemjongeren onder de nieuwkomers. - Terugdringen schooluitval. - Instroom en uitstroom van leerwerktrajecten Triton en van het arbeidstraject van Stichting Herstelling. - Toeleiding van de doelgroep naar de bestaande voorzieningen op het gebied van werk en scholing door Stichting Pyloon. - Effectieve inzet van de overlegstructuur en vastleggen van afspraken binnen het netwerk. - Afstemming met de doelgroep herzien en beter vorm gegeven.
5.6.
Jongeren in de mist
De politie herkent dit probleem: zij ziet zich op straat geconfronteerd met onbekende gezichten. Vanwege de voortdurende variatie in de samenstelling van deze groepen jongeren weet de politie niet wat ze kan verwachten. Vaak is het ook zo dat de jongeren die het meeste geweld veroorzaken uit een andere stad komen. Als de politie ingrijpt zijn zij verdwenen en zitten de achterblijvers met de brokken. De politie heeft het rondhangen in de naschoolse uren en de avonden wel in beeld en ook het groepsgedrag is bekend. Afstand en tijd zijn echter heel relatief: er komen voortdurend jongeren uit andere steden en die zijn niet te vatten. De jongerenwerkers en sleutelfiguren hebben deze jongeren ook niet echt in beeld. Het is wel te zien of iemand uit Den Helder is of niet, maar met de groep die van elders komt kan men weinig beginnen. Kenmerkend voor deze groepen is dat ze lak hebben aan regels. Ze hebben naar eigen zeggen aan niemand verantwoording af te leggen. Ze hebben niets te verliezen en gebruiken veel geweld. En het geweld wordt steeds extremer. Maar ze zijn ook heel zelfredzaam, dat moeten ze wel zijn. Ook bij deze jongeren is onderscheid te maken naar leeftijd. Degenen die jonger zijn dan 18 jaar hangen vaker rond in de stad waar ze verblijven (maar niet geregistreerd staan), dollen met elkaar en veroorzaken een gevoel van onveiligheid omdat dit gedrag bij niet Antilliaanse bewoners onbekend is. Crimineel gedrag komt bij deze groep niet veel voor, maar het komt wel voor dat jongeren in deze leeftijdscategorie al crimineel actief zijn en bewust narigheid veroorzaken. De groep vanaf 18 zorgt voor de meeste problemen en vertoont een grotere mate van mobiliteit met een grilliger verloop. Een schatting van de groep is heel moeilijk te geven. Het zijn steeds andere gezichten en het is niet altijd te zien of het nieuwe gezichten zijn uit de Antillen of jongeren die uit andere steden komen. Het zijn voor het merendeel jongens die zo mobiel zijn; meiden doen het veel minder. Er is wel een schatting gegeven van de groep die elkaar op straat opzoekt en heel onregelmatig leeft. Dat zijn in Den Helder tussen de 200 en 300 jongeren en ouderen (boven de 35).
0-meting 7-Antillengemeenten
48
In Den Helder speelt de mobiliteit van jongeren zich voor het grootste deel af in regionaal verband. De jongeren bewegen zich tussen Amsterdam, Hoorn, Alkmaar en Den Helder. Dat wordt ook door sleutelfiguren in Hoorn en Alkmaar gesignaleerd. Jongeren die in Alkmaar rondhangen komen vaak uit Den Helder. Men pendelt heen en weer tussen adressen van familie en vrienden. In de kop van Noord-Holland zijn bepaalde familiestructuren te herkennen. Veel Antillianen die in de steden van dit gebied wonen zijn op de één of andere manier familie van elkaar. De bewegingspatronen van de jongeren vallen daarmee samen. In een interview vertelde een contactpersoon dat ze eigenlijk honkvast zijn. Ze zullen niet gauw naar een plaats gaan waar ze niemand kennen. Als ze heen en weer reizen is dat van de ene bekende plek naar een andere en terug.
0-meting 7-Antillengemeenten
49
0-meting 7-Antillengemeenten
6.
Gemeente Dordrecht
6.1.
Schets in grote lijnen
50
‘De straat is van ons allemaal’. Onder dit motto vond in 1999 een herdenkingsbijeenkomst plaats na een moord op een bekende Antilliaanse buurtbewoner in Oud Krispijn. Hiermee is het specifieke karakter van de Dordse aanpak goed samen te vatten. Men is sterk gericht op herstel van de leefbaarheid op wijkniveau en het gezamenlijk, met zowel Nederlandse als Antilliaanse bewoners, terugveroveren van de straat. Zo moet de ‘harde kern’ met zijn zuigkracht op andere Antilliaanse jongeren een halt toe worden geroepen, maar ook wil men de stigmatisering van de gehele groep tegengaan. Bij de bijeenkomst was het gemeentebestuur vertegenwoordigd. Zowel een Nederlandse als een Antilliaanse bewoner voerden het woord. Doelstellingen zijn wegnemen van vooroordelen, herstellen van sociale contacten, vergroting participatie Antilliaanse gemeenschap, versterking van communicatie, en verbetering van de opvoedingssituatie. Het uitgangspunt is dat zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de reguliere voorzieningen. Daar waar dit nodig is worden aparte projecten ingesteld, vaak binnen reguliere organisaties. Men wil in het voorzieningenaanbod diverse beleidsterreinen betrekken. Thema’s en projectillustraties zijn: • huisvesting en leefbaarheid (huisvestingsprojecten); • politie en justitie (justitie in de buurt); • opvoeding en vrije tijd (bereiken en ondersteunen Antilliaanse moeders, project Thuis op Straat); • inburgering, werkgelegenheid en onderwijs (project nieuwkomers Fundeshi, aanpak uitval in basisonderwijs); • communicatie en participatie Antilliaanse gemeenschap (opzetten netwerk); • deskundigheidvergroting (Werkplaats denken en doen, cursus Antilliaanse cultuur). Specifieke aandachtsgroepen in Dordrecht vormen nieuwkomers en tienermoeders. Gezamenlijk met de reguliere organisatie voor WIW-banen wordt bijvoorbeeld nagedacht over een project voor 25 tienermoeders. Daarnaast wordt met de corporatie Woondrecht eerste huisvestingopvang gerealiseerd voor beide groepen. Daarvoor wordt op bestaande voorzieningen (short stay facility, stichting ‘de Plint’) een vervolg geboden. ‘De straat’, werk en scholingorganisatie vormen belangrijke ‘vindplaatsen’ van jongeren. Er is een integrale aanpak: in een projectgroep met een stedelijk projectleider en een coördinerend wethouder. Daarin hebben verschillende gemeentelijke diensten en instanties zitting. Onder meer Woningbouwcorporatie Woondrecht, politie, reclassering gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen werken nu nauw samen. De samenwerking is “een verademing” volgens een politievertegenwoordiger.
0-meting 7-Antillengemeenten
6.2.
51
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
De problematiek en aanpak is sterk wijkgericht. Dit beperkt zich niet tot Oud Krispijn. Een groot deel van de Antilliaanse nieuwkomers vindt onderdak in een aantal achterstandwijken. Daardoor zie je in verschillende buurten of straten concentraties van Antillianen ontstaan. Wat nog eens versterkt wordt door het vertrek van de oorspronkelijke bewoners. Het gevoel van onveiligheid in die buurten is groot. De overlast die veelal veroorzaakt wordt door Antilliaanse jongeren zorgt voor onrust en verstoort het leefklimaat in de wijk. De overlast begint met rondhangen op straat en verstoring van de openbare orde. Daarbovenop komen de criminele activiteiten van een klein deel van de groep, zoals drugshandel en berovingen met geweld. De politie constateert al een aantal jaren dat het geweld steeds harder wordt. Daar is tot nu toe geen kentering in waar te nemen. De verharding houdt dus aan. Daarbij komt dat het overlastgevend gedrag moeilijk beheersbaar is. Wat volgens een aantal respondenten vooral kenmerkend is voor Antilliaanse jongeren is dat ze de normen en waarden van ‘de straat’ aanhouden. Het ontsporen van de jeugd is een bepalend gegeven als je het over deze problematiek hebt. Dat er een behoorlijk kloof gaapt tussen de Nederlandse en de Antilliaanse cultuur helpt niet mee. Nogal wat jongeren zijn wantrouwig en blijven liever uit de buurt van Nederlandse hulpverleners. Een ander gevolg van de Antilliaanse problematiek is dat deze discriminatie in de hand werkt. De hele Antilliaanse gemeenschap wordt aangekeken op de excessen die door een deel van de groep veroorzaakt worden. Dat zorgt voor gespannen verhoudingen. Het wordt de komende periode niet makkelijker. In de afgelopen drie jaar is het aantal Antillianen in Dordrecht met 50% gestegen. Woonden er drie jaar terug nog tweeduizend Antillianen, inmiddels zijn dat er drieduizend. Meer dan de helft van de bevolkingsgroep bestaat uit jongeren onder de 25 jaar. De onvoorziene grote instroom zet de capaciteit van het inburgeringprogramma sterk onder druk. Het blijkt een hele toer om alle nieuwkomers goed op te vangen. In het onderwijs zijn er aansluitingsproblemen en verliest men grip op Antilliaanse leerlingen door schooluitval. Ook de aansluiting met de arbeidsmarkt kan stukken beter. Het zijn allemaal elementen die terugkomen in de aanpak. In Dordrecht worden Antilliaanse jongeren in drie groepen ingedeeld. Er is de groep waarmee het goed gaat. Dan komen de risicojongeren en daaronder zit de harde kern van jongeren die hardnekkig crimineel actief zijn. Jongeren die in de risicogroep ingedeeld worden zijn veelal kansarm en komen uit de achterstandsbuurten van Curaçao In Dordrecht bestaat die groep uit ongeveer 400 jongeren. De omvang van de harde kern wordt geschat op 50 jongeren. Door de politie wordt er, in samenwerking met de projectorganisatie voor de Antilliaanse aanpak een top 30 van die groep opgesteld.
6.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
Sinds begin jaren negentig zijn er in Dordrecht projecten voor Antillianen ontwikkeld en uitgevoerd. Bij onder andere de woningcorporatie, het bureau nieuwkomers en jeugdreclassering draaiden specifieke projecten, waarin ook veel aandacht was voor jongeren. Na gewelddadige incidenten in 1999 heeft de gemeente een plan van aanpak opgesteld en een projectenstructuur opgezet. Daarmee worden de projecten in samenhang gebracht. Voor de aanpak zijn eigen middelen vrijgemaakt: 3 miljoen gulden voor een periode van drie jaar. De projectenstructuur moet ruimte scheppen om onorthodox, onbureaucratisch en integraal
0-meting 7-Antillengemeenten
52
te werk te gaan. Het plan van aanpak voorziet in een brede inzet van een reeks instrumenten en maatregelen. Wat men vooral wil bereiken is dat de leefbaarheid op wijk- en buurtniveau hersteld wordt. Dat is de komende jaren het hoofddoel. Daarmee kent Dordrecht een wijkgerichte aanpak. Wat ook verklaart waarom de methodieken die toegepast worden voor een groot deel ontleend zijn aan het sociaal buurtbeheer. De gemeente is er bij de opzet van het plan en de projecten van uitgegaan dat Antillianen en Arubanen in principe gebruik moeten maken van de reguliere sociale infrastructuur. Voor uitvoering van de onderdelen van het plan worden de bestaande voorzieningen bij elkaar gebracht. De intensiteit van de problemen en de voortdurende instroom maken niettemin een extra doelgroepgerichte aanpak noodzakelijk. Er worden daarom projecten opgezet om te zorgen voor gerichte ondersteuning op bepaalde onderdelen, zoals de aansluiting van leerlingen in het basisonderwijs. Daarnaast wordt sterk de nadruk gelegd op participatie van de doelgroep, maar ook op deskundigheidsbevordering van de medewerkers die bij de uitvoering betrokken zijn. Met het plan van aanpak wil de gemeente een gerichte zorgaanpak leveren. Dat loopt gelijk op met het streven om het herstel van normen en normhandhaving te waarborgen. De zware criminaliteit moet zonder meer aangepakt worden, daarvoor ligt verantwoordelijkheid bij politie en justitie. De projecten en maatregelen zijn ondergebracht in een zestal thema’s: huisvesting en leefbaarheid, werkgelegenheid en onderwijs, opvoeding en vrije tijd, politie en justitie, inburgering, communicatie met en participatie van de Antilliaanse gemeenschap en het vergroten van de samenwerking en deskundigheid van alle bij de uitvoering betrokken partijen. Een aantal projecten wordt al uitgevoerd of bestond al langer. Andere onderdelen worden nog uitgewerkt. Per project zijn de kwalitatieve doelstellingen geformuleerd. Waar mogelijk zijn daar ook kwantitatieve taakstellingen aan verbonden (zie daarvoor de paragraaf resultaten). Huisvesting en leefbaarheid Wat men met de projecten vooral wil bewerkstelligen is dat de overlast wordt teruggedrongen, dat er meer opvang komt op het terrein van huisvesting en dat de sociale cohesie in de wijk versterkt wordt. Voorbeelden van projecten zijn: toezicht bewoning, foyers voor het huisvesten van vrouwen, moeders en jonge mannen, het kennismakingstraject in de wijk en de ‘straat voor straat’ campagne. In Dordrecht maken Antilliaanse jongeren al veel gebruik van ‘short stay facilities’, tijdelijke huisvesting met begeleiding. Voor zowel de jonge mannen als de jonge vrouwen en moeders worden, in het kader van het Antillianenbeleid, voorzieningen ontwikkeld die op de groep gericht zijn en waar een langer verblijf mogelijk is. De ‘straat voor straat’ campagne is erop gericht om het zelfvertrouwen van bewoners terug te brengen en sociale contacten te herstellen. Er is een initiatiefgroep van bewoners gevormd die andere bewoners uit de buurt betrekt bij het herstellen van de leefbaarheid op straat. Een belangrijk element van het huisvestingsbeleid is de brede intake van Antilliaanse woningzoekenden. Het gaat om een samenwerkingsverband van verschillende woningcorporaties in de regio. Van woningzoekenden van Antilliaanse afkomst wordt, voorafgaand aan plaatsing, een beeld geschetst met behulp van de brede intake. In die intake worden de woonwensen geïnventariseerd en wordt bekeken of er problemen zijn en hoe die
0-meting 7-Antillengemeenten
53
opgelost kunnen worden. De verbinding met hulpverlenende en begeleidende voorzieningen wordt zo snel mogelijk gelegd. Er vindt ook doorverwijzing plaats naar trajecten voor scholing en werk. Tegelijk maakt de Antilliaanse medewerker die de intake doet een inschatting waar de woningzoekende het best te plaatsen is als er een woning beschikbaar komt. De uitvoeringsregie van projecten die binnen dit thema vallen ligt bij de woningcorporaties. Ook het buurtbeheer en opbouwwerk spelen een belangrijke rol. Op uitvoerderniveau wordt gewerkt aan het uitbouwen van de onderlinge communicatie. De projectleider (Antilliaanse aanpak) streeft ernaar om zo praktisch mogelijk om te gaan met signalen van de straat en uit het werkveld. Inburgering, werkgelegenheid en onderwijs Het project voor nieuwkomers ‘Fundeshi’ neemt een bijzondere plaats in: het realiseert inburgeringtrajecten en stimuleringstrajecten scholing en werk. Daarvoor heeft men het stimuleringsproject voor Antilliaanse jongeren en het bureau nieuwkomers, dat de inburgering verzorgt, bijeengebracht. Zo wordt de benodigde expertise van de Antilliaanse groep gebundeld. Het nieuwe project is ondergebracht bij de afdeling Werk en Scholing van de Dienst Welzijn. Om jongeren vanaf de straat naar het project toe te leiden is er een wijkconsulent aangesteld die ‘outreachend’ werkt. Om te zorgen dat Antilliaanse leerlingen goed worden opgevangen in het basisonderwijs zijn de onderwijsinstellingen begonnen met een speciale aanpak. De Antilliaanse leerlingen die instromen hebben vaak taalproblemen en leerachterstanden. Met zorg op maat hoopt men op korte termijn de perspectieven van deze leerlingen te verbeteren. Het streven op lange termijn is dat Antilliaanse leerlingen beter doorstromen naar het voortgezet onderwijs en dat deelname aan het Speciaal Onderwijs daalt. Ook in het vervolgonderwijs is er een plan van aanpak ontwikkeld voor leerlingen met een Antilliaanse, Arubaanse of Spaanstalige achtergrond. Aan dat plan van aanpak is een 0meting vooraf gegaan. Belangrijkste doel is om de schoolresultaten te verbeteren. Kenmerkende onderdelen zijn het opzetten van structurele contacten met ouders, grote aandacht voor beledigingen en discriminatie binnen de scholen en het aanstellen van een docent voor leerlingbegeleiding en lessen Spaans en Papiaments. Opvoeding en vrije tijd Het betreft hier vooral ondersteunende maatregelen en voorzieningen voor opvang. Voor ondersteuning in de opvoeding wordt een Antilliaanse opbouwwerkster ingezet om moeders te bereiken en hulp te bieden in de thuissituatie. Daarnaast is men bezig met het ontwikkelingen van een sociaal mentoraat. Opvang in de naschoolse uren is belangrijk om overlast te verminderen. Er zijn sportactiviteiten en er is een eigen locatie (Nos Kas) waar Antillianen overdag en in de avonduren terechtkunnen. Om jongeren te bereiken heeft de projectorganisatie voor deze doelgroep een jongerenwerker aangesteld. Deze straathoekwerker werkt op straat, organiseert activiteiten en verwijst jongeren door als er vragen zijn op het terrein van hulpverlening of scholing en werk. Een bijzonder project is de galerie voor Antilliaanse kunst. Door het organiseren van exposities van lokale Antilliaanse kunstenaars wordt een positief beeld gegeven van de doelgroep.
0-meting 7-Antillengemeenten
54
Repressie De strafrechtketen is ondergebracht bij het thema politie en justitie. De belangrijkste doelstellingen van dat traject zijn een afname van de zware criminaliteit en overlast, vergroten van veiligheid op straat en een beperking van het afglijden van de jeugd naar crimineel gedrag. Met het project ‘Justitie in de buurt’ wil men zorgen voor een snelle afhandeling van zaken en een beter contact tussen Justitie en Antillianen. Ook wordt de formule Veilig op Straat ingezet, waarbij jongeren ingeschakeld worden om de veiligheid op straat te vergroten. Naast deze sterke inzet om de orde op straat te herstellen wordt ook gewerkt aan een verbinding van de repressieve met de preventieve keten om te voorkomen dat jongeren het criminele pad op gaan. In de wijk Krispijn is er een buurtpost ingericht van de politie. Het gaat om een cluster voor de wijk met een speciaal aanspreekpunt voor Antilliaanse jongeren. De agenten hebben goede contacten op straat en ook over de aanloop van Antilliaanse jongeren bij de buurtpost is men tevreden. Communicatie en participatie Er wordt groot belang gehecht aan betrokkenheid van de doelgroep. De Stichting Welzijn Dordrecht heeft opdracht gekregen om een netwerk van sleutelfiguren op te zetten. Dat netwerk wordt betrokken bij het uitdenken van plannen en oppakken van nieuwe initiatieven. Het moet een klankbord vormen voor beleidsmakers, gemeente en uitvoerend medewerkers. Er is bewust voor deze vorm van participatie gekozen om het bereik zo groot mogelijk te houden. Kennis Er wordt gewerkt aan het vergroten van de kennis en ervaring van alle betrokken partijen. Daarmee is men er niet alleen op gericht om de doelgroep te stimuleren maar ook de medewerkers en uitvoerende instellingen. Er is een werkplaats ‘Denken en Doen’ opgericht waarin kennis uitgewisseld wordt met deskundigen op theoretisch vlak. Hierin wordt samengewerkt met de Erasmus Universiteit. Verder is er een cursus Antilliaanse taal en cultuur voor medewerkers en zijn er in twee wijken pilotprojecten gestart om met nieuwe vormen van participatie te experimenteren.
6.4.
Samenhang en aansturing
De nieuwe projectenstructuur is eind 1999 tot stand gekomen. In het jaar 2000 was duidelijk sprake van een crisisaanpak. Er is gewerkt aan het plan, er zijn veel ideeën aangedragen en praktische eerste stappen gezet om het tij te keren. Daarna is er ruimte ontstaan om aan de ontwikkeling van een lange termijn visie te werken. Dat staat voor 2001 op het programma. De projectenstructuur is als volgt: Er is een stuurgroep en een Antilliaanse projectgroep ingesteld. De bestuurlijke aansturing is in handen van een coördinerend wethouder. Overleg op beleidsniveau vindt voornamelijk plaats tussen de projectleider, het college van B&W, de beleidsafdelingen van de gemeentelijke diensten en van de uitvoeringsorganisaties die bij het plan betrokken zijn. Ook is er regelmatig overleg in het kader van de bestuurlijke driehoek, bestaande uit de burgemeester, korpschef politie en hoofdofficier van justitie. In de projectgroep zijn de instellingen die het plan uitvoeren vertegenwoordigd. De uitvoerende
0-meting 7-Antillengemeenten
55
instanties zijn verantwoordelijk voor het bereiken, begeleiden en volgen van de Antilliaanse cliënten. Instellingen die deelnemen aan de projectgroep zijn: de woningcorporaties, de gemeentelijke Dienst Welzijn, reclassering, politie en justitie, de welzijnsorganisaties, scholen, opvang nieuwkomers, arbeidsvoorziening en sociaal buurtbeheer. De projectgroep komt elke drie weken bij elkaar. Daarnaast is er een Antilliaanse adviseur aangesteld, die het bestuur en de projectorganisatie ondersteunt. De projectcoördinatie is ondergebracht bij de afdeling Wijkgericht Werken van het Stad Service Centrum. In 2001 zal de projectorganisatie gereorganiseerd worden. De taken van de projectleider, ondersteund door een kleine projectorganisatie, zijn veelomvattend. Hij draagt zorg voor de integrale aanpak van de Antilliaanse problematiek en voor het beheer van het budget dat daarvoor beschikbaar is. De regie is in handen van de projectleider en de verantwoordelijkheid voor de coördinatie en uitvoering van het plan ligt bij hem. Verder voert hij overleg met bestuur, rijksoverheid en andere Antillengemeenten. De aparte projectstructuur is een goede vorm gebleken om de thema’s te bundelen en een integrale werkwijze in te voeren. De afstemming tussen de uitvoerende organisaties is door deze aanpak stukken beter geworden, zo oordelen de partijen. De projectstructuur zal dit jaar bijgesteld worden, onder meer naar aanleiding van een werkbezoek op de Antillen. De interne en externe communicatie zijn, volgens de betrokkenen, echter nog niet op het gewenste niveau. Communicatie vormt daarom een belangrijk aandachtpunt in de komende periode. De participatie van Antillianen is van meet af aan een centraal gegeven binnen de aanpak geweest. Er is gekozen voor ontwikkeling van een netwerk van sleutelfiguren. Er zijn wel een aantal zelforganisaties en initiatiefgroepen van Antillianen. Die worden ondersteund door de Stichting Welzijn Dordrecht. Het voordeel daarvan is dat de doelgroep via die organisaties makkelijk bereikt wordt. Maar ze zijn niet altijd even representatief voor de Antilliaanse gemeenschap. In de toekomst wil de projectorganisatie daarom meer met sleutelfiguren gaan werken. Professionalisering van zelforganisaties, belangengroepen en Antilliaanse netwerken staat op het lijstje met doelstellingen voor de komende tijd. Bij het project Fundeshi werken vijf Antilliaanse consulenten en een Antilliaanse projectleider. Ook bij andere instellingen in het werkveld (onder andere de woningcorporatie) en bij verschillende projecten (sportactiviteiten, opbouwwerk voor moeders) zijn Antilliaanse medewerkers actief in de uitvoering. Dat heeft, zo is de ervaring, een positief effect op het bereik.
6.5.
Resultaten
De projectorganisatie maakt vooral gebruik van de bestandgegevens van het Sociaal Geografisch Bureau van de gemeente en van de afdeling Burgerzaken. Gegevens over de instroom en uitstroom worden goed bijgehouden. In de voortgangsrapportages van de projectorganisatie wordt ook steeds verslag gedaan van de cijfermatige kant van de ontwikkelingen. Daarnaast houden alle gemeentelijke diensten cliëntregistraties bij. In het kader van de brede intake voor de woningcorporaties wordt gebruik gemaakt van een uitgewerkt informatiesysteem van Antilliaanse woningzoekenden. Om de kwantitatieve resultaten van de aanpak in kaart te brengen wordt er een onderzoek uitgevoerd door het Sociaal Geografisch Bureau.
0-meting 7-Antillengemeenten
56
In het eerste jaar van de aanpak (2000) is er volgens de partijen al veel gerealiseerd. De gemeente heeft meer grip op de Antillianenproblematiek. Er is een toename van het aantal jongeren dat instroomt in inburgeringtrajecten. De aanpak heeft vooral een gunstige uitwerking gehad op de afstemming tussen de uitvoerende organisaties. De intensieve samenwerking met alle betrokken organisaties is een absoluut pluspunt. Daarnaast valt er een toename waar te nemen in de Antilliaanse recreatieve sportactiviteiten en zijn school en werk beter geregeld. En misschien wel het belangrijkste is dat de communicatie tussen de Nederlandse en Antilliaanse gemeenschap verbeterd is. Een knelpunt in de uitvoering vormt de capaciteit: er is niet genoeg personeel. De projectorganisatie streeft ernaar om in de nabije toekomst meer mensen aan te nemen. Andere aandachtpunten zijn eerder genoemd: meer werken met sleutelfiguren, professionaliseren van Antilliaanse zelforganisaties en initiatiefgroepen en werken aan de interne en externe communicatie. Voor de ondersteuning van de Antilliaanse doelgroep en het verbeteren van het leefklimaat heeft de projectorganisatie duidelijke doelstellingen geformuleerd, waar ook kwantitatieve normen aan verbonden zijn. We zetten ze hieronder op een rij.
Kwalitatieve doelstellingen voor de komende periode zijn: - Vooroordelen wegnemen - Sociale contacten herstellen - Onderlinge communicatie versterken - Opvoedingssituatie verbeteren - Participatie van de Antilliaanse gemeenschap vergroten Kwantitatieve normen voor 2001: - Ontwikkeling van sociaal mentorschap: 80 gezinnen bezocht en 20 mentoren actief - Ondersteuning van Antilliaanse moeders: 65 gezinnen bezocht - Sportactiviteiten: in zomerperiode 300 sportactiviteiten - Cursus recreatiesportleider: 12 jongeren opgeleid - Project Fundeshi: 150 reguliere inburgeringtrajecten, 150 trajecten werk en scholing, 110 oudkomers in traject - Basisonderwijs: binnen 4 maanden moet er voor leerlingen een onderzoeksrapport liggen met een hulpplan voor vervolg binnen het onderwijs
6.6.
Jongeren in de mist
Om een beeld te krijgen van jongeren in de mist in Dordrecht zijn er gesprekken gevoerd met een drietal sleutelfiguren dat, vanwege hun werk of betrokkenheid met deze groep te maken heeft. Schattingen blijken erg moeilijk te geven en de respondenten waren huiverig om cijfers te noemen. Wel schetsten ze een beeld van de groep en gaven ze inzicht in de bewegingen en achtergronden daarvan. Dit beeld is als volgt. In de groepen van niet-geregistreerde jongeren is de leeftijd laag. Ze zijn tussen de 18 en de 25 jaar. Er zijn ook jonge vrouwen bij, met of zonder kinderen, die geen vaste verblijfplaats hebben. De vrouwen zoeken eerder hulp. Voor jonge mannen vormt politiecontact vaak de aanleiding om contact te leggen met hulpverleners of sleutelfiguren. In de ene opvatting wordt de nadruk gelegd op de mobiliteit en harde mentaliteit van de groep. Deze jongeren nemen niets aan van hulpverleners, ongeacht welke huidskleur hij of zij heeft. Ze
0-meting 7-Antillengemeenten
57
wantrouwen witte mensen, willen daar geen contact mee. Een van de respondenten merkte op dat het wel lijkt of ze zichzelf kunnen redden, maar dat dit eigenlijk niet het geval is. Waar ze verder aan te herkennen zijn is dat ze er op en top uitzien; ze zitten goed in hun kleren. De jongeren die veel heen en weer trekken hebben weinig geduld. Ze willen het liefst gisteren geholpen worden. Een bekend gegeven is dat ze status verwerven door crimineel gedrag. Op jaarbasis wordt de criminele groep op circa 20 jongeren geschat. Als de sleutelfiguren al cijfers gaven liggen die laag. Er zijn getallen genoemd die tussen 7 en 15 liggen. Het zijn meestal jongeren die men van gezicht kent. Opvallend is dat ook psychische problemen als oorzaak werden genoemd voor het op drift zijn van jongeren. In de andere opvatting is de typering van jongeren minder hard. De periode dat jongeren niet ingeschreven staan, zou vaak maar kort zijn. Meestal komen ze na een maand of twee wel vrienden tegen die ze in huis willen nemen, waardoor ze zich in kunnen schrijven en een uitkering kunnen aanvragen. Of ze staan wel ingeschreven, maar niet waar ze wonen. Om deze groep te kunnen bereiken zouden de afstemming en uitwisseling van informatie tussen organisaties een verplichtend karakter moeten krijgen. Door deze persoon wordt sterk de nadruk gelegd op een persoonlijke en actieve benadering. De jongeren die niet geholpen willen worden, die niet naar sleutelfiguren of voorzieningen stappen, blijven anders in de mist.
0-meting 7-Antillengemeenten
7.
Gemeente Groningen
7.1.
Schets in grote lijnen
58
In Groningen werken gemeente, justitie en politie samen op het project Ganashi! Onder deze noemer (vertaald: Meedoen is winst!) wordt getracht Antilliaanse en Arubaanse jongeren over te halen om mee te werken in verbetering van hun eigen maatschappelijke positie. Daarvoor is het beleid voor een integrale aanpak geformuleerd met het accent op preventie en emancipatie. Het project is door gemeente en justitie geïnitieerd en samen met de politie verder vormgegeven. De aansturing vindt plaats onder directe verantwoordelijkheid van de ‘driehoek’. Met het integrale project wordt voortgebouwd op de aanwezige deskundigheid en kennis van de doelgroep die met zelfstandige projecten van de drie partners al is opgedaan. Ganashi! Is gestart op 1 januari 2001 op basis van een gezamenlijk programma en met de instelling van een regiepunt met een projectleider. Dit programma bestrijkt alle beleidsterreinen en levenssferen die betrokken moeten worden om de vaak meervoudige problematiek van de groep jongeren te hanteren. De uitvoering ligt bij de reguliere bestaande voorzieningen die, waar nodig, worden geëquipeerd om te voorzien in de behoeften van de Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Er is in het programma naast werkgelegenheid, onderwijs, justitie ook aandacht voor ouderschap, hulpverlening, gezondheidszorg, cultuur en huisvesting. Er zijn verschillende specifieke doelgroepen benoemd. Binnen het overkoepelende programma moeten deelplannen op de verschillende beleidsterreinen worden ontwikkeld met daarin helder benoemde doelen en taakstellingen. Binnen het overkoepelende plan speelt de 1e lijnsorganisatie Forsa Groningen een belangrijke rol onder meer als vindplaats van jongeren, maar ook bij de nadere vormgeving van mentorschap, bij de verspreiding van kennis over de Antilliaanse cultuur en het realiseren van rolmodellen. Er wordt van uitgegaan dat de jongeren ook langs andere kanalen op specifieke vindplaatsen actief geworven dienen te worden om mee te doen aan het programma. Groningen gaat uit van een groeimodel en een procesmatige aanpak, waarbij het bewustzijn en de afstemming over een specifieke aanpak binnen de reguliere organisaties gestimuleerd wordt. Gesteld wordt in het plan van Groningen dat de aanpak naar twee richtingen gemobiliseerd moet worden: die van het aanbod en die van de doelgroep. Dit moet onder meer leiden tot maatwerktrajecten waarover tussen het project en het individu goede afspraken worden gemaakt. 7.2.
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
Voor de gemeente Groningen staan de aansluitingsproblemen van kansarme Antillianen en Arubanen centraal. Er is, zo laat onderzoek zien, sprake van een meervoudige problematiek waarin zaken als taalbeheersing, schulden, gebrek aan zelfredzaamheid, schooluitval, werkloosheid, huisvesting en contacten met politie en justitie telkens terugkeren. De problematiek wordt waargenomen bij het toenemende aantal instromende jongeren.
0-meting 7-Antillengemeenten
59
De betrokken organisaties in Groningen signaleren dat jongeren wel proberen om aansluiting te vinden door zich te melden bij diverse voorzieningen, maar dat de hulpverlening dan niet altijd adequaat kan reageren. Jongeren krijgen te maken met wachttijden en ingewikkelde procedures. Daarnaast speelt dat niet iedereen zich meldt bij de afdeling Burgerzaken en dat men daardoor moeilijk bereikbaar is. Om de problemen effectief aan te kunnen pakken, moeten instanties meer en beter samenwerken. En er zou op basis van kennis over de doelgroep een beter aanbod ontwikkeld moeten worden. Voor het oplossen van de problemen wordt daarom aan de ene kant ingezet op het begeleiden en stimuleren van de doelgroep en aan de andere kant op verbetering van het aanbod en de dienstverlening. Een opvallend gegeven is dat de probleemanalyse van het Ganashi! Programma in Groningen door alle meewerkende instellingen onderschreven wordt. Tijdens de totstandkoming van het Ganashi-project is er bewust gewerkt aan een gezamenlijke probleemstelling. Nu het project van start is gegaan, wordt deze analyse door de instellingen als uitgangspunt gehanteerd. Binnen de instellingen dient de bewustwording dat een speciale aanpak van de groep nodig is verder vorm gegeven te worden. Binnen de Groningse aanpak wordt prioriteit gegeven aan kansarme Antillianen die zich de laatste jaren in Nederland hebben gevestigd. In principe wordt de indeling met harde kern, risicogroep en preventiegroep gebruikt. In het kader van het Ganashi-project wordt er een indeling gemaakt die meer direct gerelateerd is aan de beleidsdoelstellingen en uitvoeringspraktijk van de verschillende instellingen. De volgende subgroepen (waarvan wordt opgemerkt dat er sprake is van overlap) zijn benoemd: 1. Nieuwkomers (waarbij ruime criteria worden aangehouden). 2. Uitkeringsgerechtigden in fase twee, drie en vier. 3. Risicojongeren en hun ouders. 4. Antillianen die een justitietraject (hebben) doorlopen. Dit betreft een voorlopige categorisering. Inmiddels heeft een nadere precisering plaatsgevonden die vergelijkbaar is met de in deze 0-meting gememoreerde vierdeling. Per 2000 is er een totale populatie Antillianen- en Arubanenpopulatie van 2690, waarvan 53% jonger dan 25 jaar is (ruim 900 tussen 12 en 24 jaar). Van de totale groep geregistreerde Antillianen is 45% werkloos (569 personen), bijna even veel als onder Marokkanen (49%). In totaal waren er per januari 2000 111 Antillianen en Arubanen in dossiers van de reclassering opgenomen. Geschat wordt dat er nog enkele honderden Antillianen en Arubanen zijn die voor korte of langere tijd in Groningen verblijven zonder zich in te schrijven. 7.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
In Groningen zijn twee hoofddoelen geformuleerd: het verbeteren van de dienstverlening aan Antillianen en Arubanen en inzetten op het stimuleren van de persoonlijke ontwikkeling van Antillianen en Arubanen. Opvang, begeleiding en het bijbrengen van inzichten en vaardigheden vormen de basis van de aanpak. Daarnaast wordt er ruimte gecreëerd voor culturele eigenheid. De gemeente vindt het belangrijk dat Antillianen een eigen plek innemen in de Groningse samenleving. Deze doelen zijn weergegeven in het programma Ganashi! waarvan uitvoering en verdere uitwerking wordt geregisseerd door een gelijknamig regiepunt waar de projectleider zetelt. Om de doelstellingen te realiseren, maakt het project maximaal gebruik van de bestaande
0-meting 7-Antillengemeenten
60
mogelijkheden en instrumenten. Waar nodig vindt er een doelgroepgerichte toespitsing plaats. Bij de uitwerking van de projectonderdelen worden de kerntaken van de deelnemende organisaties en samenwerkingsverbanden gerespecteerd. Het project wil geen verantwoordelijkheden overnemen, maar organiseert de afstemming van de inzet op de doelgroep in een breed netwerk. Werkwijze De te hanteren werkwijze is nog in ontwikkeling. Het bereik van de doelgroep en de instroom moet via verschillende vindplaatsen verlopen. Door organisaties in het netwerk wordt contact gelegd met de doelgroep. Dat is lang niet altijd aan het loket van die organisatie, maar ook op straat of bij ontmoetingscentra. Via allerlei mogelijke ingangen kunnen er verbindingen met de voorzieningen gelegd worden: bij Burgerzaken, in het straathoekwerk en met justitie. Het startpunt van de hulpverlening en begeleiding is de intake en analyse van Ganashi. De uitvoering daarvan komt bij vier voorzieningen te liggen: Bureau Nieuwkomers, het jongerenloket, de unit specifieke doelgroepen van SoZaWe en het Regionaal Meld en Coördinatiecentrum in combinatie met de leerplichtfunctie. De Ganashi-intake is een brede intake. Op alle leefgebieden wordt rekening gehouden met de specifieke achtergrond van Antillianen en Arubanen. Waar mogelijk worden medewerkers ingezet die Papiaments spreken. Door een brede verzameling van activiteiten en projecten op elkaar af te stemmen moet een sluitende aanpak tot stand komen voor de doelgroepen van het Antillianenbeleid. Voor iedere leeftijdsperiode en op elk leefterrein worden activiteiten en voorzieningen aangeboden. De consulent werkt samen met de cliënt een individueel trajectplan uit. Bij de trajecten wordt steeds een passende vorm van begeleiding gezocht. Als dat nodig is, wordt de thuissituatie ook in het trajectplan meegenomen. Bij de uitvoering van trajecten wordt, zo is de bedoeling, ook een beroep gedaan op vrijwilligers die als coach of mentor kunnen optreden. Als er in aanvulling op de professionele begeleiding een mentor nodig is, zal die eerst gezocht worden in de eigen omgeving. Als dat niet lukt dat niet dan wordt de zelforganisatie Forsa gevraagd of zij vrijwilligers in kunnen schakelen. Maatregelen en projecten Organisaties en diensten die het gewenste brede aanbod moeten gaan leveren, zijn: politie, justitie, randgroepjongerenwerk, maatschappelijk werk, jeugdhulpverlening, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, arbeidsvoorziening, reclassering, kinderbescherming, het welzijnswerk, Antilliaanse zelforganisaties, Bureau Nieuwkomers en onderwijsinstellingen. Om dat aanbod te realiseren is er een reeks aan plannen opgezet of wordt de uitwerking van plannen voorgenomen. De plannen zijn per onderwerp of leefgebied uitgewerkt. Een aantal daarvan wordt al uitgevoerd, een deel is nog in ontwikkeling.
0-meting 7-Antillengemeenten
7.3.1.
61
Preventief
Inburgering Hoewel de participatie in de inburgering groeit, wil de gemeente het bereik van de inburgeringtrajecten vergroten. Het inburgeringtraject moet in de toekomst beter aansluiten op de doelgroep. Voor alle nieuwkomers zal zo mogelijk aandacht besteed worden aan zaken als huisvesting en inkomen. Op deze manier wil men vooral ook de geneigdheid tegen gaan van jonge nieuwkomers om zich niet te laten registreren. Daarnaast wordt het inburgeringtraject gekoppeld aan een goed dagstructureringsprogramma. Voor zogenaamde indirecte nieuwkomers (afkomstig van andere gemeenten) wordt een apart inburgeringtraject ingezet. Dat zal aangesloten worden op het werkproces van Bureau Nieuwkomers. Voor de oudkomers komt er een aangepast inburgeringtraject. Dat zal vooral gericht zijn op opvoeders en werklozen. Een deel van de middelen die daarvoor beschikbaar zijn, worden in Groningen specifiek ingezet voor de Antilliaanse doelgroep. Het projectvoorstel hiervoor is in ontwikkeling. Werk Op basis van ervaringen met het reeds functionerende stimuleringsproject ontwikkelt de dienst SoZaWe een uitvoeringsplan dat gericht is op Antillianen en Arubanen. Het is belangrijk dat daar een goede organisatorische inbedding voor komt. De bedoeling is de aanstelling van Antilliaanse consulenten bij de dienst die vindplaatsgericht gaan werken. Ook wil de gemeente in toenemende mate met een groepsgewijze aanpak werken. Bij SoZaWe is het jongerenloket ondergebracht voor de groep van 15 t/m 23 jaar. De dienst voert ook een integrale benadering op de terreinen werk, uitkering en zorg voor specifieke doelgroepen boven de 23 jaar. Binnen de keten is SoZaWe verantwoordelijk voor de diagnose, het motivatietraject en casemanagement. De komende periode wil men de deskundigheidsbevordering over de hele breedte van de dienst versterken. Er moet een betere afstemming komen van de interne werkprocessen en er zullen afspraken gemaakt worden met het Bureau Nieuwkomers over cliëntverantwoordelijkheid. En er komt een apart dagstructureringsprogramma voor Antillianen. Onderwijs Het bevorderen van deskundigheid voor het begeleiden en ondersteunen van Antilliaanse leerlingen vormt een aandachtspunt. Er wordt gewerkt aan een verbetering van de registratie van verzuim en schooluitval. Als daar meer gegevens over zijn, zal dat bijdragen aan het inzicht van de problematiek op dit terrein. Op basis daarvan kan er actie ondernomen worden. Het is belangrijk dat het RMC en Leerplicht specifiek inzetten op de doelgroep. Om schooluitval te voorkomen zal aansluiting gezocht worden bij de zorgstructuur die per 2001 op elke school operationeel moet zijn.
0-meting 7-Antillengemeenten
62
Hulpverlening Er is voor Antillianen een gezamenlijk hulpverleningsplan ontwikkeld door de stichting Maatschappelijke en Juridische Dienstverlening en de organisatie voor randgroepjongerenwerk Giska. Een speciaal team is belast met de hulpverlening aan de Antilliaanse doelgroep. Giska voert daarnaast casemanagement uit, heeft taken in de begeleiding van jongeren met politiecontacten en wordt door andere instellingen ingezet voor hulpverlening en maatschappelijk werk. Op instellingenniveau zet Giska zich in voor verspreiding van de methodiek en deskundigheidsbevordering. Om in de hulpverlening een effectieve aanpak mogelijk te maken, is het van belang dat instanties als Jeugdzorg, GGZ, Fiom en Geldzorg (schuldhulpverlening) capaciteit creëren ten behoeve van de Antilliaanse doelgroep. De komende periode wil Groningen het jeugd- en jongerenwerk, het straathoekwerk en de ambulante jeugdhulpverlening onder één regiepunt brengen. Dat dient een tweeledig doel: zorgen dat jongeren hun startkwalificatie halen en terugdringen van criminaliteit en overlast. Om dat te bewerkstelligen gaat men de activiteiten uitbreiden en in een gezamenlijk werkplan onderbrengen. Op die manier kan een ruimer en passender aanbod georganiseerd worden. In dat werkplan zal er speciale aandacht besteed worden aan het bereiken van de groep 12-18 jarigen en de meisjes. Dat is nu nog onvoldoende. Deskundigheidsbevordering is punt van aandacht voor de onderdelen van het jeugdwerk, die niet specifiek op de doelgroep gericht zijn maar deze wel moeten bedienen. Verder komt er een scholings- en doorstroomplan voor Antilliaanse werkers in het sociaal-cultureel werk en wordt er een registratiesysteem ontwikkeld voor jongeren. Opvoeding De bestaande voorzieningen op dit terrein hebben nu nog een beperkt bereik onder Antillianen. Dit wil men verder stimuleren. Daarnaast gaat Groningen onderzoeken hoe Antillianen en Arubanen toegeleid kunnen worden naar functies in de kinderopvang. Voor de voorlichting en de werving voor opvoedingscursussen zal gebruik gemaakt worden van materiaal in eigen taal en van medewerkers die uit de doelgroep zelf komen. Het plan voor opvoedingsondersteuning en ontwikkelingsstimulering in de wijk Noorddijk is af en kan op korte termijn geïmplementeerd worden. Op basis van signalen dat het aantal tienermoeders groeit is besloten om op dat terrein nieuwe beleidsvoorstellen te ontwikkelen. Concrete voorstellen zullen worden uitgevoerd als onderdeel van het projectplan Ganashi. De plannen moeten vooral gericht zijn op het combineren van zorg en werk of opleiding. Cultuur In het kader van de stedelijke pilot Culturele Diversiteit zal ook gewerkt worden aan het stimuleren en ontwikkelen van Antilliaans cultureel talent. Er wordt ruimte gemaakt om in het kader van bestaande projecten de komende jaren meer culturele ontmoetingsplaatsen te organiseren voor Antillianen. Daarnaast zullen er meer interculturele activiteiten in de wijk georganiseerd worden, zoals dat nu in het stadsdeel Noorddijk, in nauwe samenwerking met de zelforganisatie Ambiente gebeurt.
0-meting 7-Antillengemeenten
63
Gezondheid Antilliaanse jongeren vormen een risicogroep. Dat heeft te maken met problemen als verslaving, geweld en risicovol (seksueel) gedrag. De betrokken organisaties willen de komende jaren preventieactiviteiten ontwikkelen op het gebied van seksualiteit en verslaving (drugs, alcohol en gokken). Die activiteiten moeten aansluiten bij de doelgroep en een positief zelfbeeld stimuleren. Ook wil men jongeren betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering. Huisvesting Tot nu toe werd er geen gericht huisvestingsbeleid gevoerd voor Antillianen. Om de andere onderdelen van Ganashi te ondersteunen moet de huisvestingsopvang verbeterd worden. Het wordt, daar is iedereen het over eens, gezien als een eerste voorwaarde voor deelname aan activiteiten en trajecten. Het knelpunt is dat oplossingen gezien de krapte op de woningmarkt niet direct voor handen zijn. De mogelijkheden die onderzocht worden zijn: vormen van huisvestingsopvang voor jonge nieuwkomers, niet te korten op de uitkering bij langdurige inwoning en het combineren van dagbestedingprojecten met woonbegeleiding. 7.3.2. Repressief De politie is sterk betrokken bij het Ganashi-project, zo mogelijk preventief. Er zijn daarvoor twee contactfunctionarissen die specifiek en uitsluitend worden ingezet ten behoeve van Antillianen en Arubanen. De contactfunctionarissen zetten zich ook in om binnen het politieapparaat het inzicht in de achtergronden van de doelgroep te vergroten. Het personeelsbeleid is gericht op instroom en behoud van Antilliaanse politieagenten. In 2000 is het zogenaamde ANTAR-team samengesteld voor uitvoering van een repressieve aanpak. Dit team is bezig met een brede analyse van de criminaliteit gepleegd door Antillianen op basis van gegevens over strafbare feiten. In het kader van het Ganashi-project zijn repressieve maatregelen vooral gericht op jongeren en jongvolwassenen die dreigen af te glijden. Daarnaast wordt onderzocht of er een speciale aanpak kan komen voor de harde kern criminelen die sterk actief zijn en veelvuldig strafbare feiten plegen. Er wordt, zo is de bedoeling, een intern projectleider aangesteld die zich binnen de politie specifiek gaat bezig houden met deze problematiek. Justitie vormt samen met de partners op het terrein van justitie, waaronder reclassering, penitentiaire inrichtingen, verslavingszorg en kinderbescherming, een netwerk op zich. Binnen dit brede justitiële kader werkt justitie aan een integrale aanpak op het terrein van repressie en preventie. Het Accountmanagement is erop gericht om een betere aansluiting te realiseren met alle instellingen die op preventie gericht zijn. Een deelproject dat in het kader van deze pilot is uitgevoerd, heeft geleid tot het opstarten van het Ganashi-project. De inspanningen van justitie moeten leiden tot een gerichte inzet van justitie-instrumenten. In deze aanpak wordt sterk rekening gehouden met de maatschappelijke en culturele achtergrond van Antilliaanse en Arubaanse daders. Bij de uitvoering zijn verschillende instellingen betrokken. Ze hebben ieder een eigen aandeel in de trajecten die gekoppeld zijn aan justitiële maatregelen. Een voorbeeld daarvan is het project Paso a Paso, dat taakstraffen mogelijk maakt voor de Antilliaanse doelgroep. Wat men op dit terrein vooral wil realiseren
0-meting 7-Antillengemeenten
64
is dat er bij de toepassing van justitie-instrumenten zoveel mogelijk maatwerk geleverd wordt. 7.3.3.
Overig
Deskundigheidsbevordering en 1e lijnsorganistie Forsa In het Ganashi-plan is er een aparte paragraaf opgenomen waarin de plannen op dit terrein aan bod komen. De overdracht van kennis en ervaring is vooral nodig om de omgang met de doelgroep te verbeteren. Deskundigheidsbevordering kan ook de aarzelingen ten aanzien van een specifieke aanpak voor de Antilliaanse doelgroep wegnemen. Om de opgebouwde kennis volledig te kunnen benutten zou er een landelijk expertisecentrum moeten komen waar Antilliaanse methodieken en werkwijzen worden verzameld. De organisatie Forsa krijgt een belangrijke rol toebedeeld in de plannen. Deze organisatie coördineert een aantal vrijwilligersgroepen en is een bekend aanspreekpunt in de stad als het om Antillianen gaat. Het beheer van het multiculturele centrum Ambiente wordt door Forsa gedaan. Dit is een specifieke vindplaats van de jongeren. Voor deelnemende instellingen kan Forsa een bron van informatie zijn als het om kennis over de doelgroep gaat. Forsa zal zorgen voor eerste opvang en verdere doorverwijzing en toeleiding naar het aanbod van andere organisaties. De organisatie krijgt ondersteuning om meer activiteiten in de wijk te organiseren en dat aanbod verder te verspreiden over verschillende wijken. Ze zal ook belast worden met het opzetten van een aanlooppunt in één van de wijken. Deze maatregelen zijn vooral bedoeld om overlast en concentratievorming te voorkomen. Verder zal Forsa ingeschakeld worden bij de maatschappelijke begeleiding in het kader van de inburgeringprojecten. De communicatie en voorlichting zullen voor een groot deel via Forsa lopen. Deze zelforganisatie krijgt daarmee een specifieke plaats in het Ganashi-project. Klankbordgroep Tijdens de voorbereidingsfase van het project zijn vertegenwoordigers van de doelgroep regelmatig geraadpleegd. In 2000 hebben professionals en vrijwilligers op persoonlijke titel een breed samengestelde klankbordgroep gevormd. Deze groep kan uitgroeien tot een consultatieteam binnen het Ganashi-project. De bijdrage die de groep wil leveren, ziet men het liefst tot stand komen binnen het verband van Forsa. Opvallend is dat SoZaWe aangeeft dat er steeds meer contacten komen met kerkelijke organisaties. 7.4.
Samenhang en aansturing
De samenwerking tussen de gemeente, justitie en politie is een belangrijke grondslag voor het Ganashi-project. Men wil komen tot een gezamenlijke aanpak van de jeugdcriminaliteit en in het kader van het Ganashi-project worden de mogelijkheden verkend van een toespitsing op de Antilliaans-Arubaanse doelgroep. Het Openbaar Ministerie in Groningen is mede initiatiefnemer. Ook de regiopolitie Groningen is een belangrijke deelnemer in het project.
0-meting 7-Antillengemeenten
65
Bij deze organisatie heeft het eigen inzicht in wat er leeft onder Antillianen en Arubanen geleid tot een sterk pleidooi voor de integrale aanpak. De formele eindverantwoordelijkheid wordt bij de districtelijke driehoek neergelegd. Daar vindt de bestuurlijke afstemming plaats ten aanzien van het plan. Als in dit verband de voortgang van Ganashi besproken wordt, zullen de coördinerend wethouder minderhedenbeleid en de projectleider daar ook bij aanwezig zijn. Binnen de gemeente is de wethouder minderhedenbeleid de eerste verantwoordelijke voor Ganashi. Er is een stuurgroep gevormd bestaande uit de coördinerend wethouder, de plaatsvervangend hoofdofficier, de projectleider bij de Regiopolitie, de directeur van Forsa, een clusterhoofd van de eerstverantwoordelijke dienst OCSW en de projectleider. Voor de afstemming op uitvoerend niveau komt er een uitvoeringsoverleg. Daar nemen de betrokken leidinggevenden van de uitvoerende partners aan deel. In dit overleg worden knelpunten besproken en kunnen deelnemende organisaties hun inzet op elkaar afstemmen. Het project Ganashi heeft de volgende taken: 1. Een sluitende aanpak ontwikkelen en uitvoeren voor opvang en hulp- en dienstverlening aan individuele Antillianen en Arubanen. 2. Aanvullende maatregelen en activiteiten ontwikkelen en uitvoeren op het gebied van welzijn, zorg, onderwijs, werk en inkomen, cultuur, politie en justitie. 3. Zorgen voor deskundigheidsbevordering bij alle deelnemers die te maken hebben met Antillianen en Arubanen. 4. Opzetten van een regiepunt Ganashi dat functioneert als een spin in het web en de regie voert over de processen binnen het project. Uit de interviews komt naar voren dat het overleg over de Antilliaanse problematiek nog beter gestructureerd kan worden. Overleg vindt traditioneel plaats op basis van bestaande samenwerkingsrelaties en heeft vaak een bilateraal karakter. In de aanloop naar het Ganashiproject heeft de onderlinge samenwerking van betrokken instellingen al meer vaste vorm gekregen. De aangestelde projectleider heeft als belangrijke opdracht de samenhang in de bestaande overlegstructuur en de samenwerkingsverbanden aan te brengen. Tegelijk geldt echter dat organisaties werkend op dit terrein moeten wennen aan de aanwezigheid van het regiepunt Ganashi. 7.5.
Resultaten
In het projectplan wordt speciale aandacht besteed aan registratie en monitoring. Op dit moment maakt de politie gebruik van twee systemen voor registratie. Als registratie voor de doelgroep werkt dat niet omdat er niet geregistreerd mag worden op etniciteit. Voor het systeem van justitie geldt hetzelfde. In het jongerenwerk wordt ook met twee verschillende systemen gewerkt. Die worden ten behoeve van het Ganashi-project gekoppeld. SoZaWe registreert met een eigen systeem en maakt daarnaast ook gebruik van het INWIN systeem van het Jongerenloket. Het eigen systeem biedt weinig sturingsinformatie voor deze doelgroep. Voor het project komt er een centraal registratie- en volgsysteem. Die functie komt bij het centrale bureau te liggen. Voor de centrale registratie en de monitoring wordt nog gezocht naar een passend systeem. Het INWIN systeem vormt een mogelijkheid, dat wordt ook bij het jongerenloket gebruikt en er kunnen vanuit dat systeem gegevens uitgewisseld worden met het DIAGRAM systeem dat Bureau Nieuwkomers hanteert. Of een dergelijk
0-meting 7-Antillengemeenten
66
geautomatiseerd systeem ook echt haalbaar is, is overigens de vraag. Deskundigen plaatsen hun vraagtekens. Misschien kan een uitwisseling van essentiële gegevens op specifieke, vooraf bepaalde momenten volstaan. In Dordrecht en Rotterdam loopt een pilot om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van informatie-uitwisseling binnen gemeenten en tussen gemeenten. Als de methode succesvol is wordt het ook in Groningen ingevoerd. Meetpunten Voor de onderdelen van het project zijn er kwalitatieve en kwantitatieve doelstellingen opgenomen in het plan. De mate van concreetheid wisselt. Soms moet er als te ondernemen actie nog een plan worden gemaakt, soms zijn er concrete activiteiten zonder taakstellingen en soms zijn er taakstellende kwantitatieve meetpunten. De belangrijkste worden hier genoemd. Plannen -
Een gezamenlijk hulpverleningsplan door maatschappelijk werk en het jongerenwerk. Er komt een uitvoeringsplan voor het jeugd- en jongerenwerk (sociaal-culturele activiteiten). Op het gebied van werkgelegenheid komt er een uitvoeringsplan en worden de activiteiten in het kader van Ganashi gecoördineerd. Voor oudkomers wordt er een inburgeringplan ontwikkeld en uitgevoerd. Ontwikkelen opleidingsplan voor deskundigheidsbevordering. Ontwikkeling van een huisvestingsbeleid.
Acties -
Bereik, eerste opvang en doorverwijzing (mede) door Forsa, ook van nietgeregistreerden. Realisatie van inlooppunten in wijken Lewenborg en Vinkhuizen. Ontwikkeling van een vorm van A/A specifieke maatschappelijke begeleiding voor nieuwkomers. Ontwikkeling en uitvoering van twee brede gezondheidscampagnes. De inburgeringtrajecten worden toegespitst op de doelgroep. Er worden inburgeringtrajecten gerealiseerd voor indirecte nieuwkomers. Vanuit het Regionaal Meld- en Coördinatiecentrum komt er specifieke inzet door een consulent. De registratie van schooluitval en verzuim wordt verbeterd. Een politieaanpak die gebaseerd is op cijfermateriaal en analyse van beschikbare gegevens. Er komt een projectleider bij de politie voor coördinatie van de inzet en maatregelen gericht op Antillianen. Ontwikkeling van een speciale aanpak voor recidiverende Antillianen samen met Justitie. Maatwerk bij het aanbieden van de bestaande justitie-instrumenten door meer aandacht te besteden aan de specifieke achtergronden van Antillianen en Arubanen. Per jaar ronden 80 Antilliaanse en Arubaanse cliënten een hulpverleningstraject met goed gevolg af. Minimaal 200 Antillianen in de leeftijd van 10-23 jaar worden regelmatig bereikt met activerende activiteiten. Er wordt speciaal ingezet op het bereiken van 12-18 jarigen en meisjes. Per jaar worden er minimaal 50 heroriënteringtrajecten opgestart.
0-meting 7-Antillengemeenten
7.6.
67
Jongeren in de mist
Het werkelijke aantal jongeren in de mist is moeilijk te achterhalen. Er is geen vat op te krijgen en dat komt vooral omdat de groep zo mobiel is. De harde kern heeft er geen belang bij om zich in te schrijven. Dat er een groep is die buiten beeld blijft, komt ook door de hoge drempel van veel voorzieningen en organisaties. Omdat medewerkers strak vasthouden aan regels en procedures vinden jongeren geen ingang voor hun hulpvragen. Vervolgens proberen ze het elders en blijven ze rondtrekken. In Groningen wordt de groep probleemjongeren geschat op 200. De harde kern bestaat uit zo’n 60 personen. Ondanks dat cijfers niet hard te maken zijn, zien sleutelfiguren de groep wel groter worden. Om grip te krijgen op deze groep zou er een individualisering van regelgeving moeten komen. Op basis van bestaande regelgeving en uitvoering van maatregelen kan te weinig maatwerk geleverd worden. Dat heeft tot gevolg dat Antilliaanse jongeren gefrustreerd raken omdat hun vraag niet goed opgepakt wordt. Vaak kunnen ze niet goed aangeven dat ze andere verwachtingen hebben of dat hun probleem niet goed begrepen is. Dat maakt dat ze verschillende instellingen langsgaan in de hoop dat het ergens wel terecht zal komen. Zolang dat niet gebeurt, blijven ze in wezen onbereikbaar. In Groningen verwacht men deze groep de komende jaren wel te bereiken en dan vooral via Forsa. De gemeente gaat ervan uit dat jongeren die niet officieel ingeschreven staan door het project beter en sneller in beeld komen.
0-meting 7-Antillengemeenten
8.
Gemeente Nijmegen
8.1.
Schets in grote lijnen
68
Een geslaagde aanpak tot nu toe, alleen door de grote instroom is extra inspanning nodig. Dit is kort samengevat de situatie zoals die in Nijmegen ervaren wordt met betrekking tot Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Een centrale rol wordt in de Nijmeegse aanpak sinds 1998 door het project Trabou Tin ingenomen. Dit project verricht scholings enwerktrajecten voor Antilliaanse jongeren. De centrale doelen van de sluitende aanpak zijn het preventief doorbreken van de ‘piramide van toenemend probleemgedrag’, het repressief tegengaan van overlast en criminaliteit en de uitstroom naar werk en scholing. De methodiek, aangeduid als het driesporenbeleid, heeft zich tot nu toe bewezen. Trabou Tin slaagt er in, hoewel daar vaak behoorlijke inspanningen voor nodig zijn, de taakstelling wat betreft instroom en uitstroom ruimschoots te behalen. Hetzelfde geldt voor het beeld van het veiligheidsbeleid: er is volgens de gemeente minder overlast en criminaliteit. Door een verhoging van de instroom van Antilliaanse en Arubaanse jongeren kan de in 2001 beoogde implementatie van het project in de reguliere organisatie nog niet plaats vinden. Het is de bedoeling om dit vóór 2005 te laten plaatsvinden. De oorspronkelijke gedachte was dat door een eenmalige inhaalslag met de projectgewijze aanpak de problematiek zou zijn teruggebracht tot beheersbare proporties. Door de verhoogde instroom is dit nog niet het geval. Gezien het feit dat de aanpak, zoals die tot nu toe is gehanteerd, zich heeft bewezen wil Nijmegen daar vooral op voortbouwen. Dit betekent in concreto dat op de drie sporen vooral extra inzet en capaciteit moet worden gerealiseerd. Wat betreft preventie gaat het onder meer om opvoedingsondersteuning en begeleiding van kindmoeders. Bij repressie betreft het continuering van de operationele teams van politie. Bij uitstroom naar scholing en arbeid is ook meer capaciteit nodig. Nieuwe ontwikkelingen zijn er vooral op gericht de groep beter te bereiken. Er wordt een systeem van mentorschap opgezet en zelforganisaties worden gestimuleerd. Straathoekwerkers moeten de groep laagdrempelig benaderen. Een contactfuntionaris van de politie moet als intermediair gaan dienen tussen de repressieve en preventieve aanpak. In dat kader wordt aan ‘dwang en drang’ trajecten gedacht. Nijmegen benadrukt dat de gemeente het probleem niet alleen kan aanpakken. Er is een goede onderlinge afstemming tussen gemeenten nodig. Dan betreft voornamelijk uitwisseling van GBA- criminaliteits- en arbeids- en scholinggegevens. De coördinatie moet komen te liggen bij het Ministerie. 8.2.
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
De belangrijkste dimensies van de problematiek zijn de overlast en criminaliteit veroorzaakt door een kleine groep en werkloosheid en schooluitval bij een bredere groep. Tussen deze groepen is een wisselwerking. Betrokken medewerkers signaleren dat deze Antilliaanse jongeren een uitzichtloos bestaan leiden met als belangrijkste kenmerk een grote ongebondenheid. Voor jongeren in die situatie is de verleiding om snel geld te verdienen in
0-meting 7-Antillengemeenten
69
het drugscircuit moeilijk te weerstaan. De Nijmeegse gemeenschap van Antillianen en Arubanen telt ongeveer 2.000 mensen. Uit contacten met de doelgroep blijkt dat Antillianen zich verwaarloosd voelen en het idee hebben dat ze in een gemarginaliseerde positie zitten. Ze hebben geen eigen infrastructuur meer, die is in het verleden afgestoten vanwege verwevenheid met de criminaliteit. De Antilliaanse gemeenschap heeft daarnaast last van negatieve beeldvorming. Slechte ervaringen werken door op de hele groep. De Antilliaanse gemeenschap vraagt daarom zelf om aanpak van de criminaliteit in combinatie met hernieuwde aandacht voor de totale groep. In Nijmegen wordt de hoge instroom van de afgelopen jaren als het specifieke probleem gezien. Het aantal Antilliaanse inwoners neemt voortdurend toe. Ten opzichte van 1996 is de groep met 400 gegroeid naar een totaal van 1910 per 1 januari 2000. De cijfers geven niet altijd een exact beeld. Er bestaat onzekerheid over het juiste aantal inwoners van Antilliaanse afkomst. Het aantal huishoudens met tenminste één persoon van Antilliaanse afkomst is 1101 (in 2000). Antilliaanse huishoudens bestaan meestal uit meerdere personen. Het Antilliaanse project Trabou Tin verwacht dat daarom het aantal mensen dat zichzelf tot de doelgroep rekent bijna 150% hoger ligt dan op basis van de beschikbare cijfers verwacht mag worden. Door de continue instroom komt de ontwikkelde werkwijze onder druk te staan. De capaciteit blijkt niet toereikend om de instroom aan te kunnen. Bovendien zorgt de aanhoudende instroom voor een verheviging van de problematiek. In de gemeente Nijmegen hanteert men een tweedeling van harde kern en probleemgroep. Binnen de probleemgroep zijn er drie subgroepen benoemd: preventie, risico en maatregelen. De groep met meerdere politiecontacten bestaat uit 150 jongeren. Daarvan valt een groep van 70 jongeren in de categorie zware criminaliteit. In de opbouw van de piramide van toenemend probleemgedrag, een model waar bij de Nijmeegse aanpak mee gewerkt wordt, bestaat de top uit de harde kern en wordt de brede onderlaag gevormd door de probleemgroep. De gemeente heeft bij de opzet van het beleid drie doelgroepen benoemd op wie de aanpak gericht moet zijn. Dat zijn jongeren in leeftijd van 15-35 jaar met politiecontacten, jongeren in diezelfde leeftijdscategorie die een jaar werkloos zijn en de ouders en kinderen van deze beide groepen. 8.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
Het terugdringen van overlast en criminaliteit vormen belangrijke doelstellingen van de aanpak in Nijmegen. De gemeente is hier in 1999 mee gestart. Het Antillianenbeleid is daarnaast gericht op het doorbreken van de neerwaartse spiraal bij een deel van de doelgroep en op het creëren van nieuwe perspectieven op het gebied van scholing en werk. Men verwacht op deze manier indirect ook het leefklimaat in de stad te kunnen verbeteren. Voor Antillianen geldt een hoge prioriteit binnen het veiligheidsbeleid van de gemeente. De aanpak van de Antilliaanse doelgroep is één van de zeven hoofdthema’s in het Nijmeegs Integraal Veiligheidsprogramma. Kenmerkend voor het Antillianenbeleid zijn de integrale benadering van de problematiek en de betrokkenheid van alle partijen bij de aanpak ervan. De gemeente streeft naar een sluitende aanpak. Overige maatregelen op het gebied van preventie en repressie worden aangesloten op intensieve trajectbegeleiding richting scholing en werk. Bij
0-meting 7-Antillengemeenten
70
de begeleiding van Antilliaanse jongeren wordt een brede-band-aanpak gehanteerd: in gesprekken met jongeren over hun problemen en plannen komen alle leefgebieden aan bod. De belangrijkste leefgebieden zijn scholing, werk, vrijetijdsbesteding, wonen, relaties, opvang, gedrag en gezondheid. Daarbij kijken de begeleiders ook naar de sociale context. Ze gaan na welke rol ouders, tantes, ooms, grootouders en kinderen spelen in het leven van een jongere. Er zijn drie invalshoeken gekozen voor het inrichten van een sluitende aanpak voor jongeren tot en met 35 jaar: preventie, repressie en uitstroom naar scholing en werk. Deze invalshoeken vormen de basis voor het drie sporenbeleid van de gemeente. Met preventieve maatregelen wil men voorkomen dat jongeren doorgroeien naar problematische situaties. Dit onderdeel is gericht op een brede doelgroep. Het gaat om jongeren in leeftijd van 15 t/m 35 jaar die vaker in contact zijn gekomen met de politie, maar ook om de ouders en kinderen van deze jongeren. De repressieve maatregelen zijn bedoeld om een begeleide terugkeer naar de maatschappij mogelijk te maken. Deze maatregelen worden ingezet voor jongeren met politiecontacten in leeftijdsgroep van 15 t/m 35 jaar. Voor uitstroom naar scholing en werk wordt dezelfde leeftijdsindeling aangehouden. Dit onderdeel is gericht op jongeren die langer dan een jaar werkloos zijn. In het kader van het ‘drie sporenbeleid’ worden een negental activiteiten uitgevoerd. Aanpak van de harde kern van criminele Antillianen. Begeleiding van 150 jongeren in drie jaar, met als doel uitstroom naar scholing en werk. Een aanpak gericht op beïnvloeding van de leefomgeving van de doelgroep. Opzetten van een netwerk van instanties en contactpersonen uit de Antilliaanse gemeenschap. Contacten met het bedrijfsleven om doorstroom naar werk en zelfstandig ondernemerschap te stimuleren. Nauwe samenwerking met bestaande instellingen. Medewerkers van die instellingen worden ook getraind in de omgang met Antilliaanse jongeren. Ondersteuning bij het opzetten van Antilliaanse zelforganisaties. Organiseren van sociaal-culturele activiteiten om te voorkomen dat jongeren weer afglijden. Opvoedingsondersteuning. 8.3.1. Voorlopige voortzetting en uitbreiding projectmatige aanpak Er is vooralsnog gekozen voor een projectmatige werkwijze. Een groot deel van de uitvoering is in handen het Antilliaanse project Trabou Tin, dat in 1998 is gestart. Bij de opzet van het beleid ging de gemeente ervan uit dat een eenmalige inhaalslag (project Trabou Tin) voldoende moest zijn om de problematiek tot beheersbare proporties terug te brengen. In aansluiting daarop zou een infrastructuur opgebouwd worden voor overdracht van de methodiek en werkzaamheden van het project. Volgens de projectorganisatie worden de operationele doelstellingen van Trabou Tin in absolute zin ruimschoots gehaald. De toename van het aantal jongeren was bij de opzet van het project niet te voorzien. Door die toename liggen de doelstellingen procentueel gezien lager dan verwacht. Inmiddels is besloten de projectmatige aanpak nog een aantal jaren voort te zetten. De werkwijze is effectief en vormt de basis voor de sluitende aanpak. Om de toename in de instroom aan te kunnen wordt het project gecontinueerd. De komende jaren vormt het project Trabou Tin dan ook de basis voor de extra inzet die nodig is om de verhoogde instroom op te kunnen vangen. De overdracht naar de staande organisaties wordt niet losgelaten. Maar om dit proces in goede banen te leiden moeten extra middelen ingezet worden voor de deelnemende instellingen. Naast deze inspanningen op
0-meting 7-Antillengemeenten
71
lokaal niveau pleit de gemeente voor landelijke regulering van de instroom en samenwerking met andere gemeenten om grip te krijgen op deze situatie. Het projectteam van Trabou Tin bestaat uit Antilliaanse medewerkers, die in nauwe samenwerking met andere instellingen verantwoordelijk zijn voor de preventieve maatregelen en de toeleiding naar scholing en werk. Voor de uitvoering van sommige onderdelen maakt de projectorganisatie afspraken met participerende organisaties. De repressieve maatregelen worden uitgevoerd door politie en justitie. Naast de projectmatige aanpak zet de gemeente ook reguliere middelen in. Waar regulier beleid van toepassing is wordt dat via de reguliere werkprocessen gerealiseerd. De gemeente heeft een coördinerende functie. De regie wordt gevoerd door de directie Wijkaanpak en Leefbaarheid. Daarnaast nemen de directie Inwonerszaken en het Integraal Veiligheidsbeleid een belangrijke plaats in binnen de projectorganisatie Trabou Tin. 8.3.2. De huidige aanpak als basis Het project Trabou Tin heeft drie hoofddoelen: het probleemgedrag van Antilliaanse jongeren doorbreken, de scholings- en arbeidsmogelijkheden verbeteren en ervoor zorgen dat de werkzaamheden en methodieken van het project overgenomen kunnen worden door reguliere instanties en welzijnsorganisaties. Het project is ondergebracht bij de welzijnsorganisatie Tandem. Het projectteam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de preventieve maatregelen en levert een belangrijke bijdrage in de uitstroom naar scholing en werk. De voornaamste activiteiten zijn opvoedingsondersteuning aan ouders, trajectbegeleiding voor jongeren, het in kaart brengen van problemen door middel van huisbezoeken en het organiseren van sociaal-culturele activiteiten voor de doelgroep. Het projectteam van Trabou Tin bestaat uit een projectcoördinator, een contactfunctionaris, een consulent scholing en werk en een jongerenwerkster en de coördinator integrale veiligheid. Waalwerk maakt deel uit van de gemeente en voert onder andere werkgelegenheidstrajecten en inburgeringprogramma’s uit. Het onderdeel uitstroom scholing en werk valt onder Waalwerk. Voor nieuwkomers worden er trajecten ingezet via Trabou Tin en er is een medewerker voor inburgering van Antillianen. De Antilliaanse nieuwkomers worden in eerste instantie doorverwezen naar twee Antilliaanse consulenten, werkzaam bij Waalwerk. De Unit Nieuwkomers van Waalwerk werkt vooral met de preventiegroep en de groep doorstromers. Voor het onderdeel repressie is de coördinator Integrale Veiligheid verantwoordelijk. De belangrijkste uitvoerende organisaties zijn Politie en Justitie. De repressieve maatregelen worden op een projectmatige wijze ingezet. Voor de aanpak van de harde kern is er een speciaal operationeel team van recherche en politie. Het beleidsspoor repressie is gebaseerd op een nauwe samenwerking tussen politie, openbaar ministerie en gemeente. Het bestuurlijk draagvlak voor deze aanpak is groot en de overlegstructuur functioneert goed. Er is in de interviews wel een aantal aandachtspunten genoemd dat van invloed is op de effectiviteit van de aanpak. De politiecapaciteit, die nodig is om de repressieve aanpak te realiseren, is niet altijd toereikend. Daarnaast blijkt langdurige begeleiding een kwetsbaar gegeven te zijn. Wat een belemmering vormt is dat de uitvoerders zich geconfronteerd zien met wantrouwen en weerstand vanuit de doelgroep. Dat moet eerst overwonnen worden voor er een volgende stap gezet kan worden.
0-meting 7-Antillengemeenten
72
8.3.3. Nieuwe elementen in de toekomstige aanpak De komende jaren staan in het teken van extra investeringen in het ‘drie sporenbeleid’. Hier volgt een overzicht van de belangrijkste elementen. In aansluiting daarop zal fors ingezet worden op het ondersteunen en begeleiden van Antilliaanse zelforganisaties. Preventie De basisonderdelen van de preventieve aanpak zijn opvoedingsondersteuning, brede trajectbegeleiding voor jongeren en begeleiding van kindmoeders. Er zijn eerste stappen gezet om een systeem van mentorschap op te zetten. Het ondersteunen van zelforganisaties hoort ook bij de preventieve aanpak. Evenals de overdracht van beproefde methodieken. Daar zal de komende jaren op ingezet worden. Het is noodzakelijk dat er voor nieuwkomers een NT 1,5 cursus komt. Er zijn al oriënterende gesprekken gevoerd met betrokken partners. Het is de bedoeling dat deze cursus op korte termijn gerealiseerd wordt. Repressie Er worden extra inspanningen verricht om de harde kern van Antilliaanse daders terug te dringen. De huidige aanpak met een operationeel team is effectief maar door de hoge instroom is het nog niet gelukt om dit af te ronden binnen periode die daarvoor vastgesteld was. Daarom wordt deze aanpak nog een aantal jaren gecontinueerd. Voor het benaderen van de doelgroep op straat zijn er drie contactfuncties nodig. Twee straathoekwerkers die de groep laagdrempelig kunnen benaderen. Om een goed bereik te realiseren bij zowel jongens als meisjes worden er een mannelijke en een vrouwelijke straathoekwerker ingezet. Daarnaast komt er een contactfunctionaris binnen de politie die specifiek gericht zal zijn op Antilliaanse jongeren. Deze functionaris zal een verbinding tot stand brengen tussen de repressieve aanpak en preventieve aanpak binnen de veiligheidsketen. Verder wil de gemeente door ‘dwang en drangtrajecten’ mogelijkheden creëren om jongeren deel te laten nemen aan de toeleidingstrajecten van Trabou Tin. Uitstroom naar scholing en werk De hoge instroom is vooral hier rechtstreeks terug te zien. Er is een constante stroom van jongeren die zich aanmelden voor de begeleidingstrajecten van het project. De meeste deelnemers hebben een aantal jaren begeleiding nodig. Tegelijkertijd moeten de medewerkers van het projectteam ook contacten onderhouden met allerlei scholen en bedrijven om trajecten uit te kunnen zetten. De beschikbare capaciteit is niet toereikend om deze taken te realiseren. Maar jongeren op straat laten staan is ook geen optie gezien de aantrekkingskracht van het criminele circuit. Om de instroom en de begeleidingsvragen aan te kunnen is het belangrijk dat de verwerkingscapaciteit wordt uitgebreid. Opbouwen infrastructuur Binnen het project wordt er gestreefd naar het opbouwen van zelforganisaties op het terrein van sport en cultuur. Er is behoefte aan een eigen ruimte voor activiteiten en ontmoeting. Een eigen locatie is ook nodig om de doelgroep te kunnen binden. 8.4.
Samenhang en aansturing
De regie over Trabou Tin wordt gevoerd door de gemeente en is ondergebracht bij de directie Wijkaanpak en Leefbaarheid. Deze dienst is ambtelijk opdrachtgever voor de uitvoering van Trabou Tin. Om te komen tot een goede coördinatie van deze complexe aanpak spelen de coördinator Integrale veiligheid en de stadsdeelmanager een belangrijke rol
0-meting 7-Antillengemeenten
73
in de bestuurlijke en beleidsmatige aansturing. De afstemming in de uitvoering loopt via het projectteam van Trabou Tin. De projectcoördinator vervult een trekkersrol binnen het netwerk. De belangrijkste uitvoerende organisaties zijn de welzijnsorganisatie Tandem, Waalwerk (voor werk en nieuwkomers) de Politie en het Openbaar Ministerie. Belangrijke samenwerkingspartners zijn het ROC, de reclassering, jeugdhulpverlening, verschillende woningcorporaties en het algemeen maatschappelijk werk. De multiculturele steunfunctie Osmose heeft een adviserende rol. De projectgroep van Trabou Tin komt elke twee maanden bij elkaar. In de projectgroep zitten de uitvoerende organisaties, de gemeente en Osmose. Daarnaast is er een referentiegroep Trabou Tin, waar de organisaties in zitten die bij het project betrokken zijn. Tijdens bijeenkomsten van de referentiegroep wordt informatie gegeven over het verloop van het project en geven de betrokken organisaties aan wat er speelt en welke nieuwe ontwikkelingen er zijn. Voor het onderdeel repressie zijn er verschillende vormen van overleg opgezet. Er is het afstemmingsoverleg Antilliaanse jongeren. En er zijn twee netwerken voor jeugdhulpverlening, voor de groep van 12 tot 18 jaar en voor de groep van 18 tot 25 jaar. De projectmedewerkers van Trabou Tin onderhouden goede contacten met de Antilliaanse gemeenschap. Als er sociaal-culturele activiteiten worden georganiseerd zijn de projectmedewerkers meestal betrokken bij de uitvoering. Nijmegen kent geen zelforganisaties voor de Antilliaanse doelgroep. Er zijn wel ‘zelforganiserende’ groepen die uit kunnen groeien tot zelforganisaties. Vanuit het project wordt ondersteuning geboden voor het opzetten van zelforganisaties die actief zijn op het gebied van sport en cultuur. Daar wil het project de komende jaren hard aan werken. Participatie en communicatie vormen een belangrijk onderdeel van het beleid. Door het opzetten van een mentorsysteem willen de projectmedewerkers de doelgroep ook betrekken bij de begeleidingstrajecten. Er zijn daarvoor al een aantal sleutelfiguren benaderd. De reguliere instellingen, die het beleid mede uitvoeren, geven aan dat ze weinig contact hebben met de Antilliaanse gemeenschap op zich. Daar willen ze graag verandering in brengen. Het is de bedoeling om de komende jaren vanuit de reguliere organisaties samenwerkingsverbanden aan te gaan met groepen of organisaties die de doelgroep vertegenwoordigen. 8.5.
Resultaten
Bij het project Trabou Tin is de instroom hoog. Het aantal aanmeldingen ligt boven de verwachtingen die in de beginfase zijn geformuleerd. Men had gerekend op een instroom van 90 jongeren. In de eerste helft van 2000 waren er al meer dan 150 jongeren ingestroomd. Het project is goed bekend bij de doelgroep, wat een positieve uitwerking heeft op het bereik. Projectmedewerkers geven aan dat de uitstroom beter kan. Daarvoor moet meer geïnvesteerd worden in het op traject houden van deelnemers. Het bereik is over de hele lijn goed te noemen. Onder bereik worden alle fasen van de begeleiding gerekend: de benadering, het contact leggen, de intake en plaatsing op trajecten, deelname en uitstroom. Ook bij de uitvoering van het veiligheidsbeleid wordt er een goed bereik gehaald. De uitvoerders slagen erin om via de repressieve aanpak contact te leggen met Antilliaanse jongeren. Registratie van gegevens loopt volgens de systemen van politie. Die worden toegepast om de resultaten van het veiligheidsbeleid vast te leggen. Gegevens uit deze systemen zijn alleen voor intern gebruik en sterk gebonden aan privacyregels.
0-meting 7-Antillengemeenten
74
Volgens het project Trabou Tin is er de afgelopen twee jaar een beter contact met de doelgroep tot stand gekomen. De uitval loopt terug en door het laagdrempelige karakter van het project blijven de instroom en de continuïteit van de begeleiding goed op peil. Het streven is dan ook om het project zo laagdrempelig mogelijk te houden. Er worden positieve resultaten geboekt bij de repressieve aanpak van de harde kern en er is minder overlast en criminaliteit. Binnen het veiligheidsbeleid bestaat de indruk dat Nijmegen minder aantrekkelijk is geworden voor Antilliaanse jongeren die crimineel actief zijn. De samenwerking tussen de organisaties in het netwerk is prima. De betrokkenheid van de organisaties en medewerkers is groot. Verschillende respondenten geven aan dat de communicatie tussen de organisaties echter wel voor verbetering vatbaar is. De afstemming over de methodische aanpak en de prioriteiten in de aanpak is nog niet wat het zou kunnen zijn. Daarnaast werd in een van de interviews opgemerkt dat er onvoldoende capaciteit is om alle ambities waar te kunnen maken.
Meetbare doelstellingen Preventie - Afname kindmoeders met 10% - Absoluut aantal trajecten met aantal deelnemers - Aantal mentoren en absoluut bereik mentoren binnen de doelgroep - Verdubbeling van het % bereik ouders/kinderen doelgroep - Effectieve zelforganisatie met minimaal 50% bekendheid bij de doelgroep - Absoluut aantal activiteiten en bereik hiervan - Absoluut aantal deelnemers aan de activiteiten en hun waardering (minimaal rapportcijfer 7) Repressie - In absoluut aantal personen terugbrengen van de harde kern - Terugdringen aantal strafbare feiten door Antillianen gepleegd - Terugbrengen aantal aangehouden Antilliaanse verdachten - Terugdringen aantal overlastmeldingen waar Antillianen bij betrokken zijn - Aantal dwang en drang trajecten per jaar - Aantal contacten straathoekwerk, daarvan % opgenomen binnen Trabou Tin - Aantal contacten politie contactfunctionaris - Uitstroom jongeren met politieverleden naar reguliere arbeids- en scholingssituaties Uitstroom naar scholing en werk - Doorstroom 120 personen (80%) en uitstroom 75 personen (50%) van de huidige cliënten Trabou Tin (ongeveer 150 deelnemers) - Opvang instroom van 50 personen per jaar (doelgroep vanaf 2001) - Waarvan uitstroom 20 personen (40%) van de instroom - Waarvan scholing 20 personen (40%) van de instroom - Een uitvalpercentage van maximaal 10 personen (20%) - Absoluut ‘nieuw’ gerealiseerde arbeidsplaatsen (niet gesubsidieerd) Opbouwen en continueren infrastructuur - Opzetten zelforganisaties - Sociaal-culturele ruimte
0-meting 7-Antillengemeenten
8.6.
75
Jongeren in de mist
De grootste problemen die zich voordoen bij de groep jongeren in de mist zijn huisvesting (opvang), drugsverslaving en criminaliteit. Kenmerkend voor jongeren die tot deze groep horen is dat ze een afgebroken opleiding hebben, langdurig werkloos zijn en dat ze zich vaak bezig houden met criminele activiteiten. De meeste zijn tussen de 18 en 30 jaar. Ze hebben weinig of geen vertrouwen in reguliere instellingen, zijn erg mobiel en moeilijk bereikbaar. Het is een hechte groep zonder vaste vestigingsplaats. Er is een groep van 150 jongeren met meerdere politiecontacten. Daarvan worden 70 gerekend tot de categorie zware criminaliteit. Hoeveel jongeren van deze totale groep zich in de mist bevinden is niet echt bekend. Op basis van een vergelijking tussen het aantal Antilliaanse inwoners in Nijmegen (totaal 1910 per 01-01-2000) en het aantal huishoudens met tenminste één Antilliaan (1101 in 2000) mag verwacht worden dat het aantal Antillianen dat in Nijmegen verblijft in werkelijkheid veel groter is. Medewerkers die in Nijmegen met deze groep te maken hebben geven aan dat er een registratiesysteem nodig is om de jongeren in de hulpverlening te kunnen volgen. Op basis van zo’n registratiesysteem kunnen organisaties informatie uitwisselen en nagaan welke acties in het verleden ondernomen zijn om jongeren op weg te helpen. Een belangrijk knelpunt in de begeleiding van deze groep is dat voorzieningen niet goed op elkaar afgestemd zijn. Ze werken op dit punt teveel langs elkaar heen. Om jongeren in de mist te kunnen bereiken is er een betere samenwerking nodig. Een eerste vereiste is dat er een goede basisopvang komt, zoals huisvesting en inkomen, die ingezet kan worden om jongeren kort na aankomst in Nederland naar trajecten te leiden.
0-meting 7-Antillengemeenten
9.
Gemeente Rotterdam
9.1.
Schets in grote lijnen
76
Rotterdam zet in op het programma Lus di Trafiko, letterlijk vertaald: het Verkeerslicht. Dit programma is tot stand gekomen in een periode van ruim een jaar in een interactief proces door middel van Werkconferenties met instellingen en de Antilliaanse gemeenschap. Rotterdam kent een uitgebreide infrastructuur aan instellingen en projecten die zich (deels) richten op Antilliaanse en Arubaanse jogneren. Het belangrijke ontbrekende punt bij de aanpak van de Antilliaanse problematiek, zo stelt Rotterdam zelf, was tot nu toe het ontbreken van integraliteit binnen een wenselijke categoriale aanpak. Dit moet bezien worden in het licht van een bredere projectencultuur waarin de projecten in de regel drie jaar kregen om zich te bewijzen en op resultaat werden beoordeeld. Een integrale en categoriale aanpak is nodig om te komen tot emancipatie van de doelgroep. Zo stelt de gemeente: ‘eerst moet dit uitgangspunt erkend worden om dan pas een reeks projecten in dit kader uit te zetten.’ De participanten verwachten veel van dit programma en onderschrijven de probleemdefinitie en aanpak. Het programma is in opdracht van B&W en de beleidsdriehoek tot stand gebracht door een gezamenlijke werkgroep van de dienst SoZaWe, de projectgroep Veilig en de Politie. Deze integrale en categoriale benadering is nu beleidsmatig vormgegeven in de nota van december 2000 met het Lus di Trafiko programma. Het programma is opgebouwd uit een preventief, een curatief en een repressief spoor. Dit programma is veelomvattend in zowel probleemanalyse als aanpak. Het richt zich op diverse doelgroepen: kinderen, tienermoeders en alleenstaande moeders, langdurig werklozen, jongeren met gedragsproblemen en delinquenten. Daarvoor is een grote diversiteit aan zowel reguliere als categoriale voorzieningen waaronder een huisvestingprogramma voor nieuwkomers. De bedoeling is om een centrale intake te realiseren voor de nieuwkomers die van daaruit met een traject verder worden geholpen. De volgende stap is de aanstelling van een programmaleider die geplaatst wordt bij de Bestuursdienst. Deze dienst voert dan ook de regie over het programma. De programmaleider rapporteert direct aan de wethouder Stadsvernieuwing Volkshuisvesting Coordinatie Grote Steden Beleid Sociale Vernieuwing en Allochtonenbeleid (SSVHA) die bestuurlijk verantwoordelijk is voor het programma Lus di Trafiko. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij reeds bestaande overlegstructuren zoals de Regiegroep Stimuleringsprojecten. Goede informatie en registratie wordt als essentieel gezien. Er wordt op zo kort mogelijke termijn een registratiesysteem geïnstalleerd dat de jongeren moet volgen tijdens een geheel traject. Daarnaast moet er een signaleringsysteem komen dat riskant gedrag en probleemsituaties zo vroeg mogelijk in kaart te brengt. Het programma heeft een duur van vier jaar. Na elk jaar wil men zelf een evaluatie laten plaatsvinden waarin in-, door- en uitstroomcijfers meegenomen worden. Elk project moet apart worden geëvalueerd. In het nog te realiseren actieplan dienen meeteenheden te worden opgenomen.
0-meting 7-Antillengemeenten
9.2.
77
Stand van zaken: aard en omvang van het probleem
In een diepgaande probleemanalyse in het programma Lus die Trafiko wordt een expliciete relatie gelegd tussen huidige problemen in Nederland en de situatie op de Antillen zelf alsmede de recente geschiedenis. Centraal staat het gegeven dat de onderlaag van de Antilliaanse bevolking zich niet heeft kunnen emanciperen. Deze groep heeft een eigen waarde- en normensysteem ontwikkeld die succesvolle maatschappelijke ontwikkeling in de weg heeft gestaan. Daarnaast heeft Nederland te lang nagelaten bij toename van de problemen substantiële beleidsmiddelen vrijgemaakt om specifieke problemen naar behoren aan te pakken. ‘Nederland ging over tot het veralgemeniseren van beleid en categoriale aanpak werd taboe.’ Een sterke beleidsimpuls is nodig gezien de toegenomen stroom jongeren in de afgelopen jaren en de hoge migratieprognoses: door de slechte economische situatie en het recht om zich vrij in Nederland te vestigen denkt een op de vijf bewoners van Curaçao er over om op korte termijn naar Nederland te komen. Vaak gaat het om jongeren uit de arme wijken die slecht voorbereid naar Nederland komen en nog te jong zijn om zelfstandig hun draai te kunnen vinden. De jongere steekt zich in de schulden om hier te komen en gaat snel bij vrienden of familie inwonen zonder dat dit van beide zijden goed doordacht is. Vaak gaat het om alleenstaande (tiener)moeders die het, komend naar Nederland, zonder familienetwerk moeten stellen. Men staat er hier alleen voor. Dat laatste geldt vaak ook voor scholieren die bij niemand terecht kunnen voor problemen of vragen over huiswerk. Dit gevoegd bij een achterstand in taalbeheersing, weinig sociale vaardigheden en onvoldoende impulsbeheersing mondt uit in een hoge schooluitval. Daarnaast neemt de werkloosheid in Rotterdam onder Antillianen alleen maar toe, vooral onder vrouwen, jongeren en laag opgeleiden. Ten slotte is er een relatief kleine maar snel groeiende groep Antilliaanse jongeren die vaak delicten met een gewelddadig karakter, zoals overvallen en berovingen, plegen. Relatief veel vrouwen zijn geregistreerd voor winkeldiefstal of uitkeringsfraude. De omvang van de problemen laat zich als volgt schetsen: • Van de groep van circa 3.000 jongeren tussen 15 en 25 jaar heeft op 22 jarig leeftijd de helft het onderwijs verlaten zonder startkwalificatie, voor 17-jarigen is dit 34%. • Van de gehele Antilliaanse populatie van circa 16.000 Antillianen ontvangen ruim 6.500 een ABW-uitkering, ruim 1.500 hebben een grote afstand tot de arbeidsmarkt. • Antillianen zijn twee tot vier maal oververtegenwoordigd ten opzichte van andere etnische groepen in de criminaliteit.
9.3.
Dienstenaanbod: visie en aanpak
De visie zoals verwoord in het programma Lus di Trafiko is tot stand gekomen in interactie met de Antilliaanse gemeenschap, gemeentelijke diensten, het strafrechtelijk circuit en migrantenorganisaties. Er wordt een onderscheid gemaakt in de aanpak van preventieve, curatieve en repressieve aspecten. De mening van degenen die geparticipeerd hebben in het proces luidt dat het accent moet komen te liggen op preventie. Het slagen van het programma is afhankelijk van medewerking en inzet van organisaties en de Antilliaanse gemeenschap.
0-meting 7-Antillengemeenten
78
Het hoofddoel van het beleid is positief geformuleerd. Men wil door het ter beschikking stellen van voorzieningen en maatregelen de Antillianen in staat stellen in Rotterdam een zelfstandig en volwaardig bestaan op te bouwen. Het programma is zowel gericht op nieuwkomers als oudkomers. In de aanpak worden de volgende doelgroepen onderscheiden waarop de preventieve, curatieve en repressieve arrangementen op van toepassing zijn: • Kinderen tot 12 jaar met problemen als taalachterstand: zij dienen bereikt te worden met Preventief Jeugdbeleid en achterstandsbeleid. • Tienermoeder en alleenstaande moeders: zij dienen bereikt te worden met een pakket aan preventieve maatregelen. • Langdurig werklozen: aan hen dienen de preventieve middelen scholing en werk te worden geboden. • Jongeren met gedragsproblemen: zij moeten bereikt worden met curatieve maatregelen met veel aandacht voor intensieve begeleiding. • Delinquenten: ten opzichte van deze groep, te bereiken met repressieve maatregelen, dient de politie vooral een goede informatiepositie te realiseren. Om deze groepen te bereiken wordt de realisering van een ingang voor de Antilliaanse nieuwkomers essentieel geacht. Die wordt gepositioneerd bij het MIP (verantwoordelijk voor begeleiding nieuwkomers). Hier vindt een intake plaats en worden trajecten uitgezet. Daarvoor zijn stroomschema’s gemaakt. Tevens wordt naar de huisvestingssituatie gekeken. Bij deze ingang kunnen nieuwkomers terecht. Van nieuwkomers die zich aangemeld hebben bij de dienst Burgerzaken om zich te laten registreren in het GAB worden gegevens vertrekt aan de dienst SoZaWe die vervolgens bepaalt wie inburgeringsplichtig is. Degenen die nog leerplichtig zijn worden door Burgerzaken aangemeld bij de Dienst Stedelijk Onderwijs. Oudkomers met een uitkering wordt bij heronderzoek een verplicht inburgerings- of scholingsprogramma aangeboden. Er is een wisselwerking met de strafrechtketen. Jongeren waarvoor een preventief of curatief traject is uitgezet maar waarvan blijkt dat men delinquent gedrag vertoont wordt overgeplaatst naar de strafrechtketen. Degenen die de strafrechtketen hebben doorlopen kunnen een preventief of curatief traject aangeboden krijgen. Ook de zelforganisaties Forsa en SWA spelen een rol in de totstandkoming en levering van het dienstenaanbod. Zo geldt voor het SWA dat men met een aanbod aan taalcursussen, ondersteuning van jongerenzelforganisaties, trainingen en maatschappelijke begeleiding minstens 15% van de Antilliaanse en Arubaanse jongerendoelgroep wil bereiken. Forsa geeft aan zich vooral te willen richten op participatie van ‘the man in the street’ in het beleid en wil daarmee bestaande netwerken van professionelen doorbreken. Het stelt dat het beraad dat het programma Lus di Trafiko heeft begeleid daar een voorbeeld van is. 9.3.1. Preventieve voorzieningen Als elementair onderdeel van de preventieve sluitende aanpak wordt huisvesting gezien. Er wordt in samenwerking met diverse partners een huisvestingsplan opgesteld. Het huisvestingsplan is gericht op alleenstaande moeders en jongeren onder de nieuwkomers. Zij moeten behoorlijke huisvesting krijgen zodat er een meer stabiele uitgangspositie wordt bereikt. Daarnaast moeten ook oudkomers met zeer slechte huisvesting selectief bediend
0-meting 7-Antillengemeenten
79
worden. De bedoeling is onder meer hiervoor 300 woningen te reserveren. Een ontwikkeling die daarnaast van belang wordt geacht is de realisering van begeleide woonvormen voor jongeren. De mogelijkheden voor de ontwikkeling van een internaat zijn in onderzoek. Daarmee kunnen jongeren tijdelijk worden opgevangen en kan eventueel gezinsinterventie plaatsvinden. Daarnaast is een opvanghuis voor jonge moeders en zwangere meisjes geopend door de Stichting Vrouwenopvang Rotterdam. Sinds 1998 functioneren reeds de inburgeringtrajecten voor nieuwkomers, maar ook wordt voor ongeveer 100 oudkomers een traject ontwikkeld, alsmede voor Antillianen ouder dan 16 jaar die reeds op de Antillen een voorbereidend traject hebben gevolgd. Men neemt daarbij de resultaten van een pilotproject op de Antillen in ogenschouw. Voor het vervolgtraject is intensieve begeleiding nodig, met name voor tienermoeder en jongeren met gedragsproblemen. Dit wordt als extra taak toegevoegd aan het stimuleringsproject Goals. De bestaande werkgelegenheids- en scholingstrajecten van dit stimuleringsproject gericht op Antilliaanse jongeren worden voortgezet. Nagegaan wordt of er uitbreiding mogelijk is naar een grotere schaal. Tevens worden mogelijkheden om specifieke trajecten voor langdurige werklozen en tienermoeders te ontwikkelen. Schooluitval wordt bestreden door de dienst Onderwijs met het algemene project Nieuwe Markt. Hierin dient specifieke aandacht voor Antilliaanse en Arubaanse kinderen te komen. Op het gebied van opvoedingsondersteuning wordt reeds een cursus gegeven. Daarnaast wil de stichting Welzijnsbevordering Antillianen en Arubanen een opvoedingsspreekuur realiseren. In samenwerking met SoZaWe worden voorlichtingspakketten ontwikkeld om jongeren vroegtijdig in te lichten over de consequenties van het ouderschap. In het kader van sociale begeleiding en ondersteuning worden vrijwilligers opgeleid als mentoren. Zij spelen, zo is de bedoeling, onder meer een rol in de huiswerkbegeleiding, en deskundigheidsbevordering, en ontwikkeling van participatie en betrokkenheid van Antillianen. 9.3.2. Curatieve voorzieningen Deze voorzieningen zijn gericht op de jongeren met gedragsproblemen, waarvoor de preventieve voorzieningen niet toereikend zijn. Voorkomen moet worden dat de jongeren verder afglijden. Daarvoor wort gebruik gemaakt van diverse projecten reeds functionerend of in ontwikkeling. Gebruik kan worden gemaakt van het Stedelijk Instrument Sluitende Aanpak (SISA) waarmee jongeren met meervoudige problemen kunnen worden opgevangen. Daarnaast is er in de deelgemeente Hoogvliet al enige jaren case management van Antilliaanse en Arubaanse jongeren. Dit wordt nagevolgd door Charlois. Het project is gericht op de groep van 12 tot 35 jaar waarbij door intensieve begeleiding recidive moet worden voorkomen. Een nieuwe maatregel vormen de social investors, een team dat moet optreden als intermediair tussen school, politie, gezin en jongeren. Een volgend project, genaamd de uitdaging, wordt gestart in samenwerking met de krijgsmacht. Het is gericht op integratie van jongeren tussen 16 en 23 jaar met politiecontacten. Zij worden in een korte en intensieve cursus van 3 maanden sociale vaardigheden en werkdiscipline bijgebracht. Dit gebeurt op de kazerne. Daarnaast is de
0-meting 7-Antillengemeenten
80
projectgroep Veilig bezig met een traject voor Antilliaanse jongeren uit deze groep. Het doel van dit experimentele project is jongeren met individuele trajectbegeleiding maatschappelijk perspectief te beiden en hen daardoor uit het strafrechttraject te houden. Ten slotte moet rekening gehouden worden met de werking van het reputatiegedrag onder Antilliaanse jongeren. Jongeren met een crimineel verleden hebben een hoge status en er is sociale druk om ook een dergelijke positie te bereiken. Dit door het zelf verrichten van criminele activiteiten die bijdragen aan statusverhoging. Daarom dient een methode ontwikkeld te worden om jongeren handvatten te geven zich tegen de reputatiedrang te kunnen verzetten of deze constructief vorm te geven. 9.3.3. Repressie Voor repressie geldt in principe een reguliere aanpak. Straftoepassing, gespecificeerd naar een bevolkingsgroep is gangbaar noch wenselijk. De enige uitzondering is de nog te realiseren ITB voor specifiek voor allochtone jongeren. Deze ITB behelst verbeteringen op het gebeid van de gezinssituatie, opleiding, werk en vrije tijd. Deze ITB wordt voor de duur van 3 maanden bij eindvonnis opgelegd door de rechter. Ook voor een voorziening als het Bureau HALT geldt dat er een regulier aanbod is dat niet specifiek op een etnische groep is gericht. Wat het optreden van de politie betreft zijn er diverse initiatieven om nadrukkelijker en meer aanspreekbaar in wijken aanwezig te zijn en wordt aan middelen gedacht om effectiever te oepreren tegen zware criminalieit (bijvoorbeeld overvallen).
9.4.
Samenhang en aansturing
Het programma Lus Di Trafiko is het resultaat van de activiteiten van de gelijknamige werkgroep in opdracht van het gemeentebestuur en de driehoek. Daarmee wordt de sterke bestuurlijke dekking aangegeven. Tevens vindt het programma draagvlak bij de betrokken organisaties en de Antilliaanse gemeenschap. In de werkgroep zijn vertegenwoordigd SoZaWe het Openbaar Ministerie en de politie. Besloten is de werkgroep inclusief het Antilliaanse beraad in stand te houden ook na publicatie van het programma. De volgende slag is positionering en benoeming van een programmaleider. Na een keuzemogelijkheid tussen positionering bij de dienst SoZaWe en de Bestuursdienst is gekozen voor onderbrenging bij de bestuursdienst onder directe leiding van de wethouder. Daardoor heeft de programmaleider een meer dienstoverstijgende positie. De programmaleider rapporteert direct aan de verantwoordelijk wethouder SVVHA. De belangrijkste taak van de programmaleider is het verder handen en voeten geven van de afzonderlijke programmaonderdelen is samenwerking met betrokkenen. Hij dient hen op hun verantwoordelijkheden aan te spreken. Per onderdeel wordt benoemd wat de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn van verschillende diensten en (migranten)organisaties. Daarbij dient hij tevens na te gaan waar dubbelingen voorkomen zodat hij afspraken kan maken over opheffing daarvan.
0-meting 7-Antillengemeenten
81
De programmaleider maakt ter ondersteuning gebruik van bestaande overlegstructuren, te weten de Regiegroep Stimuleringsprojecten en de ambtelijke werkgroep respectievelijk het Antilliaanse Beraad betrokken bij Lus di Trafiko. Om de integrale aanpak te waarborgen en verkokering te voorkomen dient de programmaleider er voor te zorgen dat er een communicatieplan wordt opgesteld.
9.5.
Resultaten
Voor de toekomst moet er een registratiesysteem worden ontwikkeld waarmee tevens een jaarlijkse evaluatie plaats kan vinden zoals Rotterdam die zelf heeft voorgenomen. In het actieplan dat nog tot stand moet komen worden dienen bij de concrete acties ook meetpunten genoemd te worden. Ook zijn er eisen geformuleerd waaraan het registratiesysteem moet voldoen. Daarvoor dient er zicht te zijn op in- door- en uitstroomgegevens in algemene zin. Meer specifiek gaat het om: • aantal inschrijvingen en verwijzingen vanuit de dienst Burgerzaken; • aantal beschikkingen dat de afdeling Migratie Integratie en Participatie afgeeft voor het inburgeringtraject; • aantal verklaringen van ROC’s na afronding van een traject; • aantal begeleidingen.
0-meting 7-Antillengemeenten
82
Het Rotterdamse programma bestaat uit voortzetting van bestaande projecten en nieuwe voornemen. Deze worden als kwalitatieve meetpunten genoemd. Soms vooruitlopend op de ontwikkeling is er tevens het voorgenomen bereik benoemd. Daarnaast zijn reeds operationele activiteiten genoemd indien ook het kwantitatieve bereik is weergegeven. Voornemens (kwalitatieve meetpunten). Bereik (per jaar) • Realisering van een centrael intake 600 personen • Nieuwkomers: Iedereen een inburgeringtraject 200 voor nieuwkomers • Inburgeringstrajecten voor oudkomers 100 voor oudkomers • Opstellen en uitvoeren van een huisvestingsplan 300 woningen, 30 begeleidingen • Voorlichtingspakketten opvoeding 45 personen • Bouw- en werkgelegenheidstrajecten CNV 15 personen • Technische scholing en werkgelegenheidsproject • Albeda College 45 personen • Vrije tijd/psort/fun zone/hangplekken realiseren • Team social investors 120 personen. • Gezinsgedraginterventie 4 gezinnen • De uitdaging realiseren 15 personen • Project Zuid 50 personen • Realiseren diverse repressie-instrumenten • (flyings Squad, Alijda Aanpak, Signaalfucntie HALT en STOP en politie) • Realisering van registratie- en clientvolgsysteem. • Aanstelling projectleider • Realiseren proces- en effectevaluatie op basis meetgegevens. Reeds operationeel (indien bereik genoemd) • Stimuleringproject Goals • Nieuw markt: tegengaan schooluitval • Opvoedingscursussen/tweede huis project • Trajecten jonge moeders • Straf Op Maat • Samenwerking/resocialisatie
9.6.
300 personen alle leerlingen 40 personen 80 personen 900 delinquenten 50 personen
Jongeren in de mist
Met twee respondenten is over deze groep jongeren gesproken. Zij hebben zicht op het fenomeen in respectievelijk de deelgemeente Feijenoord en de Millinxbuurt in deelgemeente Charlois. Beiden wagen zij zich aan schattingen. De respondent uit Feijenoord geeft aan de indruk te hebben dat het om plusminus 100 jongeren gaat. De meeste zijn volgens hem crimineel actief. Van hen staan er circa 75 ‘financieel sterk’ de rest kan moeilijk het hoofd boven water houden. Vaak heeft men drugsproblemen, huisvestingsproblemen en inkomenstekorten. De jongeren leven van dag tot dag, zijn zeer mobiel en bewegen zich voort in kleine groepjes van maximaal vijf personen. Over het algemeen willen zij geen hulp en zien iedereen als vijand. De gemeentelijke voorzieningen zijn niet afgestemd op het
0-meting 7-Antillengemeenten
83
effectief benaderen en volgen van deze groep. Een zorgteam van verschillende disciplines zou zich met deze groep bezig moeten houden. De respondent uit de Millinxbuurt schat het aantal jongeren in de mist in de buurt binnen de huidige situatie op circa 25 jongeren. De jongere komt hier met verkeerde informatie en treft bij aankomst slechte vrienden. Er is wantrouwen naar de reguliere instellingen en men vertoont vrij agressief gedrag met name in de richting van de politie. Het aantal jongeren in de buurt is de afgelopen periode door veel politieaandacht sterk afgenomen. De jongeren doen alles om uit het zicht van politie en justitie te blijven. Nuttig zou het zijn om laagdrempelige sociale culturele activiteiten te organiseren. Er moet energie in de jongeren gestoken worden door ze actief te benaderen via zelforganisaties en sleutelfiguren.
0-meting 7-Antillengemeenten
10.
Totaalbeeld en vervolgstappen
10.1.
Inleiding
84
In deze 0-meting is de situatie met betrekking tot de aanpak van de problematiek rond Antilliaanse en Arubaanse jongeren in de 7 zogenaamde Antillengemeenten per februari 2001 weergegeven. Per gemeente is een ‘foto’ gemaakt waarin zowel kwalitatief als kwantitatief een beeld van de lokale situatie geschetst wordt. Daarbij zijn de toekomstige plannen en het kader waarin die plannen zijn ontwikkeld op de essentiële onderdelen weergegeven. Hier gaan we in op het totaalbeeld en vervolgstappen. Er dient rekening gehouden te worden met het ‘ontwikkelingsgerichte’ karakter van deze 0meting. Gezien de onvolledigheid van de kwantitatieve informatie, zoals hiervoor beschreven, kan nog geen exact beeld worden gegeven van de huidige prestaties en effecten van de voorzieningen. Dit is verklaarbaar wanneer we de ontwikkeling van de aanpak in tijdsperspectief zetten, wat we hier dan ook beknopt zullen doen. We gaan in de volgende paragraaf dieper in op de plaatsbepaling van de 0-meting in het proces om te komen tot een adequate aanpak van de Antilliaanse en Arubaanse jongerenproblematiek. Daarvoor maken we gebruik van een organisatieontwikkelingsmodel van Radar. Eerst vergelijken we de gemeenten waarbij overeenkomsten en verschillen benoemd worden. Op basis van de overeenkomsten formuleren we meer algemene kritische succesfactoren voor de verdere ontwikkeling. Daarna gaan we in op de definiëring van de doelgroep die eveneens gewenst is in de ontwikkeling. We eindigen met een programma van eisen voor de kwantitatieve meting.
10.2.
Plaatsbepaling van de 0-meting in het kader van modelontwikkeling
Uit de foto’s per gemeente blijkt duidelijk dat juist de behoefte, en tegelijkertijd het ontbreken van kwantitatieve gegevens, de kern van het probleem raakt. Veel Antilliaanse en Arubaanse jongeren laten zich niet registreren, bewegen zich tussen de diverse gemeenten en zijn moeilijk te bereiken door voorzieningen. Mede daardoor blijft maatschappelijke integratie achterwege en worden gedragsproblemen groter. Instanties die te maken hebben met de jongeren zullen zowel intergemeentelijk als binnengemeentelijk samen moeten werken en een sluitende aanpak moeten realiseren, om de groep in beeld te krijgen en te registreren. Pas dan kan een goed bereik worden gerealiseerd. Deze beknopt weergegeven analyse is onderdeel in de aanpak van de diverse gemeenten. Die moet echter nog wel operationeel gemaakt worden. De analyse hoort ook bij de huidige situatie en is gebaseerd op de inzichten die verkregen zijn met de aanpak tot nu toe. Deze was voornamelijk projectmatig. Daarvan vormen de stimuleringsprojecten een illustratie. Met die projecten werd getracht te zoeken naar een eigen werkende aanpak waarbij over het algemeen meer sprake was van ‘duizend bloemen’ dan van afstemming en samenwerking binnen en tussen gemeenten. Afzonderlijke registratie van Antillianen en Arubanen was tot nu toe feitelijk voorbehouden aan dergelijke projecten. Ander
0-meting 7-Antillengemeenten
85
registratiemateriaal met name bij reguliere voorzieningen is of (nog) niet aanwezig of wordt (nog) niet expliciet bijeengebracht. Zo is gebleken tijdens deze 0-meting. Bij de stimuleringsprojecten is er in de regel van uit gegaan dat een projectmatig werkwijze geleidelijk aan in een reguliere setting kan worden geïmplementeerd. Dit kan in drie fasen geschieden zoals in onderstaand matrixmodel is weergegeven. De realisering van de sluitende aanpak kan daarbij in fase 2 worden gepositioneerd. De kanttekening dient te worden gezet dat de intensiteit van de problematiek juist kan leiden tot een langer voortduren van een projectmatige en/of categoriale werkwijze dan bij de start van de stimuleringsprojecten werd aangenomen. Een voorbeeld daarvan vormt gemeente Nijmegen. Gezien de niet voorziene intensiteit van de problemen wil men daar een extra impuls aan de projectorganisatie toedienen. Nader beschouwd gaat het hier echter in de betreffende gevallen meer om een versterking van de reeds aanwezige motorfunctie of om definiëring van specifieke doelgroepgerichte arrangementen. Deze blijken nodig om een effectieve reguliere aanpak in de toekomstige situatie te garanderen.
Modelontwikkeling Bij de implementatie van een succesvolle keten van werkprocessen gericht op specifieke groepen jongeren kunnen we drie fasen van gewenste ontwikkeling onderscheiden: Fase 1. Een specifieke aanpak nog apart van de reguliere diensten. Fase 2. Een aanpak die aanleunt en al gedeeltelijk verweven is met de reguliere diensten. Fase 3. Algemene dienstverlening van de staande voorzieningen met daarin specifieke arrangementen voor bepaalde jongeren. Het is de kunst om in de diverse gemeenten te zorgen dat de werkprocessen plaatsvinden binnen de reguliere diensten (fase 3) zodat optimaal de diverse instrumenten voor deze jongeren ingezet kunnen worden.
0-meting 7-Antillengemeenten
Operationeel
Organisatorisch niveau
Fase 1 Door affiniteit Met doelgroep groot bereik van een altijd tijdelijk project. Weinig uitstroom en na afloop nog geen stap verder. Uitlijnen Werkprocessen onder motto laat 1000 bloemen bloeien.
Beleids Niveau
Effectieve specifieke aanpak
Landelijk beleidsniveau
Incentives op bereik van doelgroep.
10.3.
Fase 2 Professionaliteit Nog te veel gekenmerkt door het hebben van de goede contacten met andere medewerkers in het netwerk. Gedeeltelijke integratie van werkprocessen. Stroomlijnen van overdracht die leidt tot kwaliteitsverlies. Draagvlak creëren voor keten van werkprocessen op tactisch niveau. Cofinanciering voor uitvoering als overgangsfase.
86
Fase 3 Integrale reguliere consulent en individualisering van de dienstverlening.
Gemeenschappelijk dienstverleningsconcept met extra aandacht voor specifieke groepen. Specifiek arrangementen ondersteunen. Geldmiddelen onder voorwaarden van geijkte (kwaliteits meting) Specifieke arrangementen.
Gemeenten onderling: overeenkomsten en verschillen
De 7 gemeenten trekken samen op in realisering van een gemeenschappelijke aanpak. Dit duidt er op dat er een gemeenschappelijke basis is voor de analyse en aanpak die verder uitgewerkt en vorm zal worden gegeven. Tegelijkertijd zijn er ook, zo blijkt uit de foto’s die we in de voorgaande hoofdstukken hebben laten zien, duidelijke verschillen in aanpak. Deze verschillen hebben te maken met: • de specifieke verschijningsvorm van de problematiek; • de aanpak die men tot nu toe heeft gebezigd; • de lokale situatie (bijvoorbeeld gemeentelijke schaal en andere stedelijke problemen). Er dient daarom een balans gevonden te worden tussen gemeenschappelijke en specifieke aspecten in de aanpak. We gaan hier na, op basis van een grove inventarisatie, hoe die balans er in de praktijk uit moet komen te zien. Vervolgens benoemen we op basis van de overeenkomst algemene kritische succesfactoren. Een gezamenlijke definitie van de doelgroep en de totstandkoming van een meetsysteem komen in de volgende paragrafen aan bod. Ook daarvoor geldt dat er ruimte dient te zijn voor gezamenlijke en gemeentespecifieke indicatoren.
0-meting 7-Antillengemeenten
87
10.3.1. Het probleem: aard en omvang Uit de diverse plannen van de gemeenten blijken de volgende gemeenschappelijke elementen in de analyse: er is sprake is van een toenemende stroom aan jongeren die laag opgeleid zijn, die zich vaak niet laten registreren als nieuwkomers, (mede daardoor) erg mobiel zijn en moeilijk bereikbaar zijn door de voorzieningen en maatschappelijk moeilijk kunnen integreren. Het bewustzijn dat er sprake was van deze groep, en de ongrijpbaarheid daarvan, vormde aanleiding om gezamenlijk op te trekken en zich te richten tot Binnenlandse Zaken. Registratie is alleen mogelijk als gemeenten onderling samenwerken. Alle gemeenten onderscheiden wel een groep die preventief bereikt kan worden en een groep waarmee door een mix van preventieve en repressieve maatregelen voorkomen moet worden dat zijn verder afgeleid. Het gevaar dat wordt gezien is dat de jongeren zich aangetrokken voelt tot een kleine kern van criminele jongeren die een status heeft. Door dit onderscheid dat gedeeld wordt, is tevens de basis gegeven voor een gezamenlijk gedragen eenduidige definitie van de probleemgroep. Daarover volgt later meer. De gemeenten hebben verschillende eigen accenten. Zo speelt vooral in Dordrecht en Den Helder de ervaren overlast op wijkniveau een belangrijke rol. Dit geldt overigens zowel voor de probleemanalyse als voor de aanpak. De Antilliaanse en Arubaanse jongeren spelen in een aantal wijken een dominante rol in de openbare ruimte, die zodanig wordt ingevuld dat andere groepen zich onprettig en/of geïntimideerd voelen. Ook in andere gemeenten is deze problematiek aan de orde, maar heeft deze een minder prominente aandacht gekregen in de plannen. Den Haag legt het accent in de barrières voor voorzieningen om op een goede wijze met de groep te kunnen communiceren: daardoor komen zowel bereik als effectief handelen van de voorzieningen in gevaar. Het probleem van het bereik van de reguliere voorzieningen geldt voor Amsterdam evenzeer, maar dit wordt met name gekoppeld aan de nieuwkomers. Deze groep moet bereikt en doorgeleid worden naar de reguliere voorzieningen om zo marginalisering te voorkomen. Rotterdam onderscheidt in diverse sub-aandachtsgroepen, waaronder zowel nieuwkomers als oudkomers als bijvoorbeeld tienermoeders. Verder hebben Groningen en Rotterdam met elkaar gemeen dat zij in hun analyse veel aandacht schenken aan zaken die het eigenbeeld van de groep betreffen en is er veel aandacht voor de mogelijkheid om de groep te laten emanciperen. Voor beide gemeenten geldt ook dat er een kritische benadering is van de eigen aanpak. Rotterdam geeft aan dat diverse projecten te versnipperd samenwerkten; Groningen geeft aan dat er te weinig bewustzijn is voor de specifieke problemen van de groep bij de diverse voorzieningen. De jongeren proberen het dan vaak wel, maar haken uiteindelijk af onder meer door ‘stroperigheid’ bij de diensten. Nijmegen ten slotte geeft aan dat de kern van het probleem toch vooral gezocht moet worden in toename van de instroom en de mobiliteit van de doelgroep. De aard van de problematiek heeft men met de reeds bestaande aanpak redelijk in handen, maar deze instrumenten dienen geïntensiveerd te worden. 10.3.2. De Aanpak Een belangrijk gemeenschappelijk element in de aanpak van de verschillende gemeenten is dat men wil komen tot verbetering van de meldingspraktijk van nieuwkomers. De nietregistratie, waarvan de achtergrondverklaringen uiteenlopen, is het begin van alle problemen. Jongeren dienen op zoveel mogelijk manieren gevonden te worden. Daaropvolgend dient de
0-meting 7-Antillengemeenten
88
(verplichte) WIN-deelname verbeterd te worden. Er dient dan bij de inrichting van de trajecten veelal rekening te worden gehouden met specifieke achtergronden en behoeften van de groep. Ook moet er voor de groep met veel risico’s om af te glijden naar de ‘harde kern’ een intensief traject worden gerealiseerd. Daarna lopen de expliciet geboden voorzieningen binnen de sluitende aanpak al uiteen. Uitersten daarbij zijn Amsterdam en Rotterdam. Rotterdam tracht in een veelomvattende categoriale aanpak, gericht op diverse doelgroepen, alle bestaande projecten in samenhang te brengen en te intensiveren. Men richt zich met diverse voorzieningen op verschillende levenssferen. Daarbij onderscheidt men zowel een preventief, een curatief als een repressief programma. Men geeft aan dat, voor sommige groepen, het realiseren van huisvesting een essentiële randvoorwaarde is en heeft daar een programma voor. Er worden diverse subgroepen onderscheiden en is er specifieke aandacht voor zowel nieuw- als oudkomers. Amsterdam heeft een aanpak voor ogen die zich toespitst op de nieuwkomers. Daarbij wordt gestreefd naar optimale aansluiting bij bestaande beleidskaders en de hieraan verbonden voorzieningen. Met het oog op het voorkomen van projectfragmentatie ligt het accent op het leggen van verbindingen (middels connectoren) naar bestaande voorzieningen. Voor de ontwikkeling hiervan speelt het op te zetten Servicepunt een centrale rol. Andere gemeenten nemen meer een tussenpositie in waar het gaat om de mate van breedte of toespitsing. Groningen heeft qua omvattendheid een aanpak die nog het meest weg heeft van de Rotterdamse. Den Helder en Dordrecht leggen een accent op de overlastbestrijding op wijkniveau, waarbij de politie een belangrijke rol speelt. Den Haag heeft bijzondere aandacht voor tegengaan van schooluitval. Een belangrijke succesfactor voor het slagen van de plannen is de betrokkenheid van de Antilliaanse en Arubaanse gemeenschap. Daardoor kunnen gemeenten er in slagen jongeren beter te bereiken, kunnen zij de voorzieningen beter inrichten op de jongeren en zijn er bijzondere programma’s mogelijk (bijvoorbeeld mentorprojecten). De kanalen waarlangs gemeenten die gemeenschap willen bereiken zijn sterk verschillend. Sommige gemeenten kennen een (centrale) rol toe aan de zelforganisaties. Het meest expliciet daarin is Groningen die de organisatie Forsa wil versterken, ook omdat individueel betrokkenen aangaven perse onder de noemer van Forsa mee te willen doen. Ook Den Helder geeft aan met Forsa te willen onderzoeken hoe de participatie beter vorm kan worden gegeven. Andere gemeenten denken aan een meer diverse benadering waarbij ook sleutelfiguren, die niet tot zelforganisaties worden gerekend, apart worden benaderd. In Amsterdam geeft men er de voorkeur aan om de gemeenschap direct te bereiken. Voor alle gemeenten geldt dat er een categoriale accentuering plaatsvindt, waarbij wel bijzondere aandacht is voor de toerusting van de reguliere beleids- en uitvoeringsdiensten en organisaties. Deze relatie wordt op verschillende wijzen vormgegeven. Ten slotte geldt dat er verschillen zijn in het proces waarin de gezamenlijke plannen aansluiten bij de lokale aanpak. Voor de meest gemeenten geldt dat het bij het Ministerie ingediende plan samenvalt met de realisering van een nieuwe samenwerkingsrelatie. In Rotterdam en Groningen geldt bijvoorbeeld dat men met meerdere disciplines alsmede vertegenwoordigers van de gemeenschap een beleidsprogramma heeft vormgegeven. Bij Nijmegen en Dordrecht wordt de reeds functionerende integrale aanpak geïntensiveerd.
0-meting 7-Antillengemeenten
89
10.3.3. Regie en bestuurlijke aansturing Hier geldt dat de verschillen minder uiteenlopend zijn dan bij de aanpak. Over het algemeen is er sprake van de benoeming van een verantwoordelijk coördinerende wethouder. Bij beleid en uitvoering zijn verschillende diensten en organisaties betrokken, die vaak zitting hebben in een werkgroep. Een (soms nog aan te stellen) projectleider is verantwoordelijk voor de verdere beleidsformulering en regie op de uitvoering. Waar het accent ligt is afhankelijk van het stadium van de planvorming binnen de gemeente. In Nijmegen en Dordrecht zal het accent zwaarder liggen op afstemming van de uitvoering, terwijl in Amsterdam de aan te stellen projectleider het beleid nog grotendeels handen en voeten dient te geven. De projectleider moet met diverse diensten afspraken maken over concrete taken en te leveren producten. In verschillende gemeenten is een gestelde vereiste dat de projectleider van Antilliaanse komaf is. Amsterdam neemt een bijzondere positie in, wat de relatie tussen aansturing en uitvoering betreft. Het plan valt, evenals in andere steden, onder verantwoordelijkheid van de stedelijk wethouder. In Amsterdam is echter de stadsdeelwethouder verantwoordelijk voor de uitvoering. 10.3.4. Registratie Tussen de gemeenten onderling zijn er geen verschillen in opvatting over het belang van registratie. Over het algemeen stelt men vrij expliciet dat binnengemeentelijke registratie van belang is waarbij de jongeren ‘in de mist’ bijzondere aandacht verdienen. Ook de registratie tussen gemeenten wordt van belang gevonden, onder meer om greep te krijgen op de mobiliteit van de groep. Ten slotte is ook informatie-uitwisseling met de Antillen gewenst. Mogelijke opties bij de onderlinge informatieverstrekking zijn een groot centraal bij te houden registratiesysteem of een goed gestructureerde netwerkachtige uitwisseling van cliëntgegevens, met gebruikmaking van bestaande registratie. Tijdens deze 0-meting is gebleken dat het verzamelen van kwantitatief materiaal dat bovendien onderling goed vergelijkbaar is, op de nodige barrières stuit. De verdere uitwerking van een systeem vormt dan ook een belangrijke randvoorwaarde voor de sluitende aanpak. De Haagse politie wijst in dit opzicht ook op de wenselijkheid om zicht te krijgen op het aantal antecedenten op de Antillen.
0-meting 7-Antillengemeenten
90
Kritische succesfactoren Er is een aantal gemeenschappelijke kritische succesfactoren te benoemen op basis van de overeenkomsten tussen gemeenten. Deze kunnen ook gezien worden als kwalitatieve meetpunten. Eigen kwalitatieve meetpunten die samenhangen met de specifieke gemeentelijke aanpak kunnen afgeleid worden van de afzonderlijke foto’s van de gemeenten. 1. Informatie uitwisseling op vier niveaus • instellingen binnen de gemeenten • tussen gemeenten (mobiliteit Antillianen, WIN-wel of niet ingeburgerd, waar informatie -denk aan privacy- over de persoon te halen is binnen de andere gemeente) • tussen ministeries onderling (BiZa en sociale zaken) • tussen de Antillen en de gemeenten (b.v. detentie/criminaliteit, onderwijs). 2. Afstemming gegevensuitwisseling en registratie • afstemming en standaardisering kwantitatieve gegevens. 3. Antilliaanse gemeenschap • betrekken van de Antilliaanse gemeenschap bij planvorming, uitvoering en bijstelling 4. Regierol op uitvoerend niveau • een (eventueel) Antilliaanse regisseur en instellingen die productafspraken maken en nakomen en zich laten regisseren (ketenbenadering en de integrale aanpak bij een meervoudige problematiek) 5. Bij categorale aanpak • bij een categorale aanpak er voor zorgen dat reguliere instellingen de specifieke werkwijze adopteren (diversiteitsbenadering) 6. Definitie doelgroep • een duidelijke doelgroepdefinitie (met sub-groepen, zie tienermoeders)en gericht aanbod • preventief & curatief beleid • een duidelijke maar wel complementaire scheiding van preventief & curatief beleid 7. Draagvlak • politieke en bestuurlijke steun voor de aanpak 8. Beleidsmatige daadkracht • van de regisserende dienst (bijvoorbeeld welzijn of SoZaWe), afstemming met andere diensten. 9. Uitvoerende daadkracht • aanhaking projectleiding (zie Amsterdam) en projecten bij dienst 10. Communicatie • communicatie met de Antilliaanse en niet Antilliaanse bewoners 11. Inburgering • inburgeringstraject dat ook de probleemjongeren aan zich bindt 12. Projectmatig naar regulier • een projectmatige aanpak implementeren binnen reguliere voorzieningen (de opgebouwde expertise verder inzetten) 13. Financiële bedrijfsvoering • een plan maken wat later niet te bekostigen is uit eigen middelen of dat je afhankelijk blijft van cofinanciering
0-meting 7-Antillengemeenten
10.4.
91
Definitie van de probleemgroep en hantering daarvan
Hoewel verschillende termen worden gebruikt lijken er, zo blijkt in de foto’s, weinig problemen te zijn om bij vaststelling van een gezamenlijke definitie de populatie van jongeren in groepen te verdelen en aan te geven in welke mate sprake is van probleemgroepen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn in de absolute omvang van de probleemgroep binnen de leeftijdscategorie van 12-35 jaar. We kunnen de volgende groepen onderscheiden: • De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die zonder begeleiding van voorzieningen op eigen kracht zonodig met behulp van familie een plaats weet te verwerven in de Nederlandse maatschappij. • De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die steun van voorzieningen nodig heeft bij het verwerven van een plaats op de arbeidsmarkt, binnen het onderwijs en bij het zoeken naar huisvesting om zo maatschappelijk volwaardig te kunnen participeren. • De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die dezelfde steun nodig hebben van voorzieningen, maar waarbij tevens hun reeds vertoonde criminele verdrag moet worden bestreden. Deze groep verdient intensieve aandacht omdat het risico van het ‘afglijden’ naar de ‘harde kern’ manifest is. • De groep Antilliaanse en Arubaanse jongeren die op het moment van meting primair als crimineel zijn aan te merken en waarbij de nadruk vooralsnog dient te liggen op repressieve en penitentiaire maatregelen. Voor de exacte benaming stellen we voor om de termen uit hoofdstuk 2 deels aan te passen. Daarin was namelijk de derde groep als probleemgroep benoemd. Wij stellen voor deze als risicogroep te benoemen. Dit is een meer onderscheidende benaming met name ten opzichte van de preventiegroep. Dit levert de verdeling doorstromers, preventiegroep, risicogroep en ‘harde kern’ op. In deze 0-meting staan de preventiegroep en de risicogroep centraal. De gemeenten zelf kunnen (zoals door verschillende gemeenten is aangegeven) aanvullende gegevens over andere groepen verzamelen. We merken op dat het hier om een werkdefinitie gaat die gebruikt kan worden voor deze 0meting. Op basis hiervan is een discussie over de invulling van de groepen en de onder te benoemen criteria wenselijk. 10.4.1. Criteria We willen deze definitie uiteindelijk zodanig kunnen operationaliseren dat zij bruikbaar is in deze 0-meting. Een eerste probleem daarbij is de benoeming van criteria, waarmee vastgesteld kan worden tot welke groep men behoort. Tussen de groep doorstromers en de preventiegroep is het onderscheid eenvoudig. Hier geldt dat degenen die zelf aan het werk komen en/of in onderwijs participeren en geen huisvestingsproblemen hebben niet tot de preventiegroep behoren. Tussen de preventiegroep en de risicogroep is het onderscheid in principe niet zo problematisch. Immers, daar waar vastgesteld wordt dat iemand de problemen van de preventiegroep koppelt aan crimineel gedrag, kan hij of zij gerekend worden tot de
0-meting 7-Antillengemeenten
92
risicogroep. Theoretisch is het mogelijk dat men niet tot de preventiegroep wordt gerekend maar niettemin toch een politieverleden heeft. Het voorstel is om daarom een pragmatisch onderscheid te leggen bij twee (kleine) criminele activiteiten voordat toedeling aan de risicogroep plaatsvindt. Het onderscheid tussen risicogroep en harde kern is het moeilijkst. Hoeveel keer moet iemand met de politie in aanraking zijn gekomen voordat hij tot de ‘harde kern’ wordt gerekend en welke relatie moet gelegd worden met de zwaarte van de overtreding? Het voorstel is om de grens te leggen bij een aantal van vijf kleine vergrijpen en/of één vergrijp dat aangemerkt kan worden als een zwaar misdrijf dwz. een (gewapende) overval of een zwaar geweldsmisdrijf. Nadere invulling van deze begrippen zou in overleg met justitie plaats dienen te vinden. 10.4.2. Meting van criteria Een groter probleem is de meting van de criteria. Daarbij gaat het vooral om de volgende barrières: • Van de groep jongeren die zich niet laten registreren (‘jongeren in de mist’) kan de omvang niet worden vastgesteld en kan ook niet worden aangegeven tot welke groep zij behoren tenzij zij worden opgepakt voor een criminele activiteit. • Van jongeren die een criminele activiteit plegen kan dit slechts vastgesteld worden als zij daarvoor opgepakt worden. • Er is vooralsnog geen zicht op het verleden van de jongere bij aankomst in Nederland. Hij begint dan als het ware met een schone lei, terwijl er op de Antillen veel kan zijn gebeurd. Dit pleit ervoor om zo duidelijk mogelijk zicht te krijgen op de jongeren in de mist en om informatie uit te wisselen over het verleden op de Antillen. Als dit op een effectieve wijze gebeurt kan dit overigens ook betekenen dat de groep risicojongeren -los van de effectiviteit van het beleid- toeneemt. Praktische problemen bij dataverzameling Een gecombineerd probleem in de huidige situatie is dat een eenduidige definitie van de probleemgroep ontbreekt en dat er geen systematische informatie wordt verzameld. De definitie in dit rapport is een voorstel voor de toekomst. Tevens is er reeds aan aanzet gegeven tot systematische informatieverzameling. De resultaten daarvan zijn gedeeltelijk terug te vinden in de plannen van de gemeente en gebruikt bij deze 0-meting. Gedeeltelijk zijn gegevens voor deze 0-meting verzameld en direct verstuurd. Op basis van heldere afspraken moet een gezamenlijk helder registratiesysteem vormgegeven kunnen worden. Essentieel maar wellicht niet realiseerbaar is de afstemming met justitie om gegevens te verstrekken over jongeren en hun criminele activiteiten. Daarmee wordt het moeilijk om een greep te krijgen op de ontwikkeling van met name de risicogroep. Dit probleem is essentieel omdat deze groep voor een belangrijk deel bepalend is voor het specifieke karakter van de problematiek.
0-meting 7-Antillengemeenten
10.5.
93
Naar een programma van eisen voor de kwantitatieve 0-meting
Uitgangspunten Om de resultaatmeting te kunnen realiseren dient een gezamenlijk kader ontwikkeld te worden. Wij geven hier een programma van eisen weer, waaraan dit dient te voldoen. Daarbij baseren we ons op de volgende uitgangspunten: • •
Om de omvang van de problematiek en de effecten van de problematiek tegen elkaar af te kunnen zetten dient zowel inzicht te zijn in: de omvang van de totale groep jongeren; de verdeling van de totale groep jongeren in doorstromers, preventiejongeren, risicojongeren en harde kern; het bereik van de ingezette voorzieningen. De basis van de meting dient voor de verschillende gemeenten gelijk te zijn. Daarnaast kunnen modulen worden onderscheiden op basis van de gekozen instrumenten. Deze betreffen met name indicatoren waarmee het bereik van de voorzieningen wordt gemeten. Deze modulen zijn er voor de toekomstige ontwikkeling. Zij zijn ondergebracht bij de foto’s van de gemeenten.
• Om na te gaan hoe de ontwikkelingen van de probleemgroep zijn, dient ook justitiële informatie ontsloten te worden. •
De inzet dient te zijn om een zo eenvoudig mogelijk meetsysteem te hanteren, met een beperkte set aan indicatoren.
Vereisten voor de inrichting Wat de ontwikkelingen van de doelgroep betreft is van belang dat men van jaar tot jaar het volgende laat zien: •
De ontwikkelingen van de omvang: Hoe daarbij de vertegenwoordiging van diverse leeftijdsgroepen is. Daarbij is een verdeling van de groep 12-35 jaar gewenst. De groep leerplichtigen dient als zodanig herkenbaar te zijn. Dit moet afgezet kunnen worden tegen ontwikkelingen van andere groepen in de bevolking. Aangegeven moet kunnen worden in welke wijk in de stad men is gevestigd.
0-meting 7-Antillengemeenten
•
94
Wat de aandachtsgroepen betreft zijn er de volgende vereisten: • • • •
12-16 jaar: aantal schoolverzuimers. 16-17 jaar: aantal leerplichtigen dat onderwijs verlaat zonder startkwalificatie. 16 jaar ouder: aantal werkloos (wel of niet werkzoekend), in regeling en leeftijdverdeling. Alle leeftijden: aantal jongeren (inclusief leeftijd) met vergrijpen, aantal en soort vergrijpen en data daarvan.
• Wat het bereik van voorzieningen betreft het volgende: We hebben vastgesteld dat alleen deelname aan de WIN voor alle gemeenten als aandachtpunt geldt. Nagegaan kan worden hoeveel jongeren een traject doorlopen en wat het resultaat is (uitval, uitstroombestemming). Aangezien men actief jongeren wil benaderen kan onderscheiden worden in ‘zelfmelders’ en ‘door anderen gemelden’. •
Het meten van andere meer gemeentespecifieke punten is vooral voor de toekomst belangrijk. Deze punten zijn afhankelijk van de gemeentelijke aanpak. Daartoe moet de gemeente zelf modulen kunnen ontwikkelen. De kwantitatieve meetpunten die in de fotohoofdstukken zijn genoemd kunnen daarbij als basis dienen.
0-meting 7-Antillengemeenten
95
0-meting 7-Antillengemeenten
11.
Steden in Cijfers
11.1.
Inleiding
96
Door zowel rijks- als gemeentelijke overheid wordt in toenemende mate gewerkt op basis van taakstellingen en prestatie-afspraken. Bij een beleid worden kwantitatieve taakstellingen geformuleerd. Vervolgens wordt nagegaan of deze taakstellingen zijn gerealiseerd. Ook aan het beleid ten aanzien van Antillianen- en Arubanen van de 7 gemeenten worden die eisen gesteld. Gevraagd is door het ministerie van Binnenlandse Zaken Koninkrijk aan gemeenten om taakstellingen en een 0-meting van omvang van de doelgroep en bereik van voorzieningen bij aanvang van de aanpak. In een later stadium zou de meting herhaald kunnen worden om na te gaan welke de effecten van het gevoerde beleid zijn. Hierbij doet zich het probleem voor dat het formuleren van meetgegevens en het ontwerpen en onderhouden van een registratiesysteem onderdeel uitmaakt van de aanpak van de gemeenten. De 0-meting loopt daarop dus feitelijk vooruit. Dit betekent de facto dat er nog gewerkt moet worden met ‘oude’ gegevens en bijbehorende tekortkomingen. Per gemeente kunnen verschillende typen gegevens aanwezig zijn die bovendien op uiteenlopende wijzen worden gecategoriseerd en kunnen er verschillende verklaringen zijn voor afwezigheid of ontoereikendheid van gegevens. Aan de feitelijke kwantitatieve 0-meting dient dus eigenlijk een inventarisatie vooraf te gaan van de aanwezigheid en kwaliteit van gegevens en de wijze van presentatie. Op basis daarvan kan in kaart gebracht worden wat er van de 0-meting verwacht kan worden en welke improvisaties er mogelijk zjjn om tot een bepaling te komen van de omvang van de probleemgroep. Ook kan hier vrij eenvoudig van afgeleid worden welke stappen er wenselijk zijn om alsnog een registratiesysteem te realiseren. Deze inventarisatie hebben we dan ook gemaakt in het kader van de 0-meting. De belangrijkste bevindingen geven we hier weer. Vervolgens schetsen we per gemeente het beeld van respectievelijk totale populatie, de probleemgroepen daarbinnen en het bereik van voorzieningen. Daarna geven we een totaaloverzicht waarbij we tevens ingaan op variatie per gemeente.
11.2.
Inventarisatie kwaliteit en beschikbaarheid gegevens per gemeente
We hebben de gewenste gegevens onderverdeeld in drie groepen: • de omvang van de totale populatie en ontwikkelingen daarbinnen; • de omvang van de probleemgroep binnen de totale populatie; • bereik voorzieningen
omvang totale populatie en ontwikkelingen daarbinnen
Deze groep gegevens bleek door de verschillende gemeenten vrij eenvoudig te geven: de gegevens waren af te leiden van de gemeentelijke basisadministratie.
0-meting 7-Antillengemeenten
97
Ontwikkelingen van 1996 tot en met 2000 waren leverbaar. In sommige gevallen werd reeds de stand per 1 januari 2001 geleverd. Het grootste probleem betreft de categorisering in leeftijdsgroepen. De gemeenten laten onderling verschillen zien, waarbij de ene gemeente fijnmaziger is dan de andere. Die fijnmazigheid is relevant. Zo kan binnen de totale groep jongeren soms een veel grotere toename worden waargenomen van 1996 tot en met 2000 bij de groep tussen 16 en 20 jaar oud dan bij de groep jongeren met een hogere leeftijd. Bovendien houdt, op één na, geen van de gemeenten de grenzen aan die nodig zijn om de exacte omvang van de groep jongeren binnen 12 t/m 34 jaar te bepalen. De meeste gemeenten hebben bijvoorbeeld als categorie 10-14 jaar, sommige van 0-14 jaar. Er moet dus met aannamen worden gewerkt (een deel van de desbetreffende categorie wordt aan de groep van 12 t/m 34 jaar toegevoegd).
omvang van de probleemgroep Daarin hebben wij onderscheiden: • aantal en leeftijd van werklozen • aandeel van schoolverlaters van 16 en 17 jaar zonder startkwalificatie • criminaliteitscijfers Deze groep gegevens was veel moeilijker te leveren. Het minst problematisch waren nog de werkloosheidscijfers, het moeilijkst de criminaliteitscijfers. Al voor de werkloosheidcijfers gold dat niet alle gemeenten die leverden. Redenen waren dat er niet in etniciteiten was onderscheiden, of dat dit organisatorisch nog niet mogelijk bleek. Daarnaast kwam het ook voor dat gegevens niet gerelateerd waren aan leeftijdsgroepen. Voor zover gegevens wel geleverd konden worden, gold ook hier dat categorieën verschilden. Criminaliteitscijfers waren in principe niet leverbaar vanuit privacy-overwegingen. Voor een aantal gemeenten waren niettemin toch enige cijfers beschikbaar. Een en ander maakt dat het op dit moment niet goed mogelijk is een zodanige omvang van de probleemgroep te bepalen dat in volgende perioden eenduidig is vast te stellen of er sprake is van toe- of afname daarvan. Een dergelijk beeld kan slechts worden geleverd in combinatie met het beeld van ontwikkeling van de omvang van de gehele groep en het bereik van voorzieningen.
bereik voorzieningen Als basis hebben we de WIN-gegevens genomen. Verschillende gemeenten waren in staat WIN-gegevens te leveren met betrekking tot de instroom. Levering van uitstroomgegevens bleek over het algemeen (nog) niet mogelijk. Gemeenten kunnen daarnaast zelf op basis van de door hen geformuleerde programma’s meetpunten formuleren om na te gaan wat het bereik van de voorzieningen is.
0-meting 7-Antillengemeenten
11.3.
98
Cijfers van de steden afzonderlijk
11.3.1. Antillianen en Arubanen in Nijmegen
Hun aandeel in de bevolking •
Totale bevolking Nijmegen per 1 januari 2000 w.v. Antillianen en Arubanen w.v. Surinamers w.v. Marokkanen bron: GBA
•
Er is een groei van 1702 in 1995 naar 1910 in 2000 (toename 122% t.o.v. 1995). De Antillianen en Arubanen vormen in 2000 1,3% van de totale bevolking. Het aandeel van de leeftijdsgroep van 12 t/m 34 jaar groeide beperkt: van 783 naar 798. De cijfers dienen volgens Nijmegen nader onderzocht te worden: het aandeel van de personen die zich tot de doelgroep rekenen van het project Trabou Tin is bijna 1,5 keer zo hoog als de cijfers aangeven.
152.286 1910 1492 2673
Hoe doen zij het? • •
• •
• •
In 2000 bedroeg het aantal ABW-ers met een Antilliaanse of Arubaanse achtergrond 279. Daarvan waren er 98 jonger dan 35 jaar. Tussen 1996 en 1999 daalde het absolute aantal NWW-ers onder Antillianen en Arubanen van 336 naar 264. Was in 1996 nog 26% van de potentiële beroepsbevolking met een A/A achtergrond werkloos; in 1999 was dit 20%. Ter vergelijking: bij Marokkanen daalde dit van 34 naar 24%. Bij de totale Nijmeegse bevolking van 16 naar 11%. Van de NWW-ers onder Antillianen en Arubanen was 40% met fase 3 geïndiceerd en 26% met fase 4. Het aantal Antillianen en Arubanen tussen 12 en 23 jaar zonder startkwalificatie 130. Het aantal per geboortejaar is als volgt: 1978 28 1979 25 1980 22 1981 25 1982 24 1983 6 Het aantal gehoorde verdachten in 2000 van Antilliaanse en Arubaanse afkomst was 146 (8% van A/A bevolking), waarvan 84 tussen 15 en 30 jaar (14% van Antilliaanse en Arubaanse jeugd). Van de 146 verhoorden ging het in 84 gevallen om personen die voor meer dan een delict werden verhoord, bij 24 om meer dan 4 delicten.
0-meting 7-Antillengemeenten
99
Hoe is hun deelname aan voorzieningen?
• In 2000 was de bruto instroom in de WIN 70 jonger dan 25 jaar: 50 netto instroom (deelname): 15 vrijstellingen: 9 tijdelijke ontheffing: 7 definitieve ontheffing: 8 studenten/geen doelgr.: 21 overleden 1 verhuisd/verdwenen: 9 •
De totale instroom in het stimuleringsproject Trabou Tin bedroeg tot 1 juli 2000 94 (taakstelling 90). 11.3.2. Antillianen en Arubanen in Rotterdam
Wat is het aandeel in de bevolking? •
Totale Antillianen en Arubanen populatie per 1 januari 2000
•
Ten opzichte van 1996 was de groei van 11.774 naar 15.888 personen (toename van 35% t.o.v 1996). De groei vond met name in 1998 en 1999 plaats.
15.888
Deze populatie is over de volgende leeftijdscategorieën verdeeld: <15 jaar 4710 (30%) 15-24 jaar 3295 (21%) 25-34 jaar 3373 (21%) overig 4510 (28%) •
De Antillianen zijn deels geconcentreerd, per 1-1-1999 (in totaal 61%) in Rotterdam Zuid in respectievelijk Charlois (2948), Feijenoord (2596), Hoogvliet (1669) en IJsselmonde (1519). In het noordelijk deel van Rotterdam wonen verder veel Antillianen in Delfshaven (1867).
Hoe doen zij het? • •
•
Van de 22-jarigen verlaat meer dan de helft het onderwijs zonder startkwalificatie, van de 17-jarigen 34%. De geregistreerde werkloosheid is per januari 2000 20% en steeg in 1999 met 5% door de sterke toestroom van Antillianen. Ruim 1500 Antillianen hebben een grote afstand tot de arbeidsmarkt (fase 3 en 4). Ruim 6500 Antillianen ontvangen een ABW uitkering. De groei van werklozen is vooral bij vrouwen en lager opgeleiden in de leeftijd van 15-35 jaar. Criminaliteit nam het sterkst toe in vergelijking met andere groepen, er is een 2–4 keer oververtegenwoordiging ten opzichte van andere groepen. Er zijn relatief veel drugsverslaafden (11% versus 8% stedelijk).
0-meting 7-Antillengemeenten
100
Hoe nemen zij deel aan voorzieningen? •
Stimuleringsprojecten instroom van 1998 tot juli 2000: Feijenoord 67 Hoogvliet 26 Charlois 157 Delfshaven 64 Bron: evaluatie Regioplan 11.3.3. Antillianen en Arubanen in Groningen
Wat is het aandeel in de bevolking? • Totale bevolking 1 januari 2000 w.v. Antillianen en Arubanen
173.209 2690 (1,5%)
De toename van het aantal Antillianen en Arubanen tussen 1996 en 2000 was 662: van 2028 naar 2690 personen. Dit is een toename van 33%. De toename is vrijwel volledig geconcentreerd in de periode 1998-2000. In 2000 is de populatie verder toegenomen tot 2878 in januari 2001. •
Van deze groep van in totaal 2878 personen is jonger dan 25 jaar en jonger dan 35 jaar: 0-4 jaar 5-9 jaar 10-14 jaar 15-19 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar overig
•
273 235 196 292 549 371 222 740
(9%) (8%) (7%) (10%) (19%) (13%) (8%) (26%)
Concentratiewijken met bijbehorend aandeel van de doelgroep zijn Beijem (23%), Vinkhuizen (13%), Lewenborg (11%), Korreweg/de Hoogte (11%).
Hoe doen zij het? •
Het werkloosheidspercentage per 1 januari 2000 bedroeg 45,3%. In totaal waren er 563 NWW-ers bij Arbeidsvoorziening ingeschreven. De gehele bevolking had een werkloosheidspercentage van 17,5%, de Marokkaanse populatie had een werkloosheidspercentage van 49%.
•
Per 1 januari 2000 waren er 111 Antillianen en Arubanen in actieve reclasseringsdossiers opgenomen.
0-meting 7-Antillengemeenten
101
Hoe nemen zij deel aan voorzieningen? Aanmelding in 2000 223 personen voor WIN van in totaal 316 vestigers vanuit de Antillen. Voor 149 personen is een beschikking afgegeven met de volgende onderverdeling: geen doelgroep beschikking 6 ontheffing voor onbepaalde tijd 68 algehele vrijstelling 8 ontheffing voor bepaalde tijd 6 vaststelling inburgeringsprogr. 61
Bij het Groningse stimuleringproject zijn 37 personen vanaf 1998 tot juli 2000 ingestroomd (bron: evaluatie Regioplan). 11.3.4. Antillianen en Arubanen in Amsterdam
Wat is het aandeel in de bevolking? Totale bevolking per 1 januari 2000 w.v. Antillianen en Arubanen w.v. Surinamers w.v. Marokkanen
731.289 11.623 (1,6%) 71.760 55.043
groei t.o.v. 1996: 11% groei t.o.v. 1996: 3% groei t.o.v. 1996: 15%
bron: Onderzoek en Statistiek gemeente Amsterdam (O+S) •
De leeftijdsverdeling met de doelgroepen als uitgangspunt geeft het volgende beeld per 1 januari 2000: 10-14 jaar 15-19 jaar 20-24 jaar 25-29 jaar 30-34 jaar overig totaal bron: O+S
•
940 964 976 1255 1232 6256 11.623
Van de totale Antillianen- en Arubanenpopulatie woont de helft (5378 personen) in Zuidoost. De overige bewoners zijn vrij gelijkmatig over de rest van de stad verdeeld. Binnen Zuidoost maken zij van respectievelijk de totale en de etnische populatie 6,3% en 10,2% uit. In Amsterdam Noord wonen bijvoorbeeld 905 Antillianen en Arubanen op een totale bevolking van 86.649 personen (1%).
0-meting 7-Antillengemeenten
102
Hoe doen zij het? Het totale aantal NWW-ers is van 1997 tot 1 januari 2000 afgenomen van 5294 naar 4652. Van 1998 tot januari 2000 is het aandeel van de NWW-ers als percentage van de beroepsbevolking afgenomen van 24 naar 17%.
Hoe nemen zij deel aan voorzieningen? • •
Bij Wil di Bida zijn vanaf 1998 tot juli 2000 170 personen ingestroomd. Deze waren voor 99% beneden 35 jaar. Instroom nieuwkomers Antillianen en Arubanen 1998: 171 WIN, 283 oude regeling Instroom eerste kwartaal 1999 126 (12% van totaal). 11.3.5. Antillianen en Arubanen in Dordrecht
Wat is het aandeel in de bevolking? •
Antillianen en Arubanen in 2000
•
Er is een toename in de periode 1996-2000 met 50% t.o.v. 1996. Deze toename is geconcentreerd in 1998 en 1999. De Antillianen zijn voornamelijk in vier wijken woonachtig, te weten:
•
2998
Wielwijk 8% van de wijkbevolking De Staart 5% Crabbehof/ Zuidhoven 4% Oud Krispijn 4% bron: nota gemeente •
De bevolkingsgroep is jonger dan de totale bevolking. De groep van 0-25 jaar vormt 53% van de totale Antillianenpopulatie. Bij de totale bevolking is 31% van 0-25 jaar.
Hoe doen zij het? Van 1998 tot 2001 is het aantal NWW-ers met Antilliaanse achtergrond gestegen van 265 naar 369. De piek lag in 2000 met 407 NWW-ers. In 1998 waren 142 daarvan jonger dan 35 jaar, in 2000 was dit aantal gegroeid tot 228. In dezelfde periode nam het totaal aantal NWW-ers in Dordrecht af van 7683 naar 4383. In het schooljaar 1999-2000 was het totaal aantal schoolverlaters in de leeftijdsgroep van 1216 jaar 21. Daarvan waren er 2 nergens plaatsbaar, 3 ongrijpbaar/onvindbaar/zwervend en 3 in handen van justitie.
0-meting 7-Antillengemeenten
103
Hoe nemen zij deel aan voorzieningen? •
Instroom in 2000: 685 personen van Antilliaanse afkomst, waarvan 367 onder de doelgroep van WIN. Daarvan kwamen 277 personen in een WIN-traject en 90 personen niet.
•
Totaal aantal bereikte oudkomers in 2000: w.v. werk en scholing w.v. WIW in combinatie met scholing w.v. naar leerwerktrajecten w.v. nar POC/ROC Da Vinci w.v. naar internaat met beroepsgerichte scholing w.v. sociale activering w.v. nog te activeren
•
219 66 40 11 10 5 49 104
Van 1998 tot 1 juli 2000 zijn er 108 Antillianen en Arubanen ingestroomd in het stimuleringsproject (bron: evaluatie Regioplan). 11.3.6. Antillianen en Arubanen in Den Haag
Aandeel van Antillianen en Arubanen in de bevolking •
Volgens de GBA-gegevens van de gemeente Den Haag is de Antilliaanse en Arubaanse bevolking in de periode van 1996-2000 gegroeid van 6294 naar 8230 (groei van 30%).
•
Leeftijdsverdeling in 2000 0-12 jaar 13-24 jaar 25-54 jaar Overig
•
1781 (22%) 1894 (23%) 3943 (48%) 612 (7%)
De belangrijkste 3 concentratiewijken en het aandeel van de Antilliaanse en Arubaanse bevolking op het totaal van de wijk zijn Stationsbuurt (4,7%) Laakkwartier/Spoorwijk (3,6%) en Schildersbuurt (3,1%).
Hoe doen zij het? • •
In totaal waren er in het schooljaar 1999-2000 van 61.871 Haagse leerplichtigen 1627 afkomstig van de Antillen. Het absolute verzuim lag met 0,6% iets hoger dan bij de totale populatie waar het 0,3 bedroeg. Van 3497 leerplichtmeldingen in het schooljaar 1999-2000 hadden er 160 betrekking op Antillianen (4,6% bij aandeel van 3% op de totale schoolpopulatie). Het slagingspercentage bij examens is het laagst van alle etnische groepen, maar het niveau is hoger dan van die groepen (bron: Gemeente Den Haag, rapportage leerplicht).
0-meting 7-Antillengemeenten
• • •
104
Per maart 2000 waren van de bijna 25.000 bij Arbeidsvoorziening ingeschreven niet werkende werkzoekenden er 592 (2.5%) met een Antilliaanse etniciteit. Daarvan was de helft man en de helft vrouw. Van 1997 tot 2000 is het aantal Antilliaanse bijstandgerechtigden gegroeid van 712 naar 1021. De groei lag voor het overgrote deel bij de vrouwen. Zij namen in 2000 67% voor hun rekening. In de jaargang 1996/1997 was het aandeel van Antillianen bij jeugdige delictplegers (1225 jaar) 2,9%. In 1988/1989 bedroeg dit nog 2,1%. Zij zijn oververtegenwoordigd in zware delictgroepen: vermogensmisdrijven met geweld, zedenmisdrijf en drugsgebruik en drughandel.
Hoe nemen zij deel aan voorzieningen? Geen gegevens.
11.3.7. Antillianen en Arubanen in Den Helder
Wat is het aandeel in de bevolking? In 2000 was het totale aandeel van Antillianen 1266. In 1996 bedroeg dit aantal nog 1008. Dit betekent een groei met 26% ten opzichte van 1996. De groep tussen 12 t/m 34 jaar groeide van circa 402 naar 564 personen (toename van 40%).
Hoe doen zij het? Gegevens worden niet bijgehouden naar etniciteit
Hoe maken zij gebruik van de voorzieningen? . • • •
Bij het stimuleringsproject is van 1998 tot juli 2000 een instroom van 56 personen geregistreerd. Bij Triton ongeveer 100 jongeren die op jaarbasis hulp ontvangen. Bij speciale activiteiten bedraagt het aantal bereikte jongeren 150-200 in activeringscentrum en 200300 in het ontmoetingscentrum. Instroom WIN 2000 41 personen, waarvan 27 het inburgeringscertificaat hebben gehaald en 8 zijn uitgevallen.
0-meting 7-Antillengemeenten
11.4.
Populatie en ontwikkeling van gemeenten vergeleken
a.
totale populatie
105
Tabel: ontwikkeling (absoluut en percentueel) van Antilliaans/Arubaanse populatie als geheel resp. leeftijdscategorieën van 12 tot en met 34 jaar6 in 7 gemeenten van 1 januari 1996 tot en met 1 januari 2000.
Amsterdam
Totale populatie A/A 1996
totale populatie A/A 2000
perc. toename 1996-2000
10468
11623
11%
12 t/m 34 jr 1996
12 t/m 34 jr 2000
perc. toename 12 t/m 34 jr. 1996-2000
Aandeel 12 t/m 34 jr. in 2000
4775 41%
Rotterdam
11774
15888
35%
5467
Den Haag
6294
8230
31%
3471
46% 42%
Groningen
2028
2690
33%
Nijmegen
1702 (95)
1910 (2000)
12%
Ca. 1400 900
-5%
Ca. 52% 47%
Den Helder
1008
1266
26%
564
28%
45%
1271
48%
43%
943 (1995)
7341
34%
442 Dordrecht
2012
2998
50%
Totaal
35.286
44.605
26%
858
19.722
Een probleem dat door de gemeenten is geformuleerd, is de toename van de populatie van Antillianen Arubanen tussen 1996 en 2000 waaronder vooral veel jongeren met een gebrekkig toekomstperspectief onder meer vanwege een lage opleiding. Hoewel in de verschillende gemeenten sprake is van toename verschilt de intensiteit sterk, variërend van 50% ten opzichte van 1996 (Dordrecht) tot 11% in Amsterdam. Als we op zoek gaan naar een patroon daarin is het mogelijk dat er sprake is van een regionale Omdat in de geleverde cijfers andere leeftijdscategorieën werden gehanteerd dan de gewenste om de categorie 12 t/m 34 jaar nauwkeurig vast te stellen, zijn sommige categorieën nader opgedeeld. Dit betekent bijvoorbeeld dat een categorie als 10-14 jaar in tweeën is gedeeld. 6
44%
0-meting 7-Antillengemeenten
106
concentratie en wel in de regio Rotterdam-Dordrecht. In Rotterdam is in absolute aantallen de grootste populatie aanwezig en is ook de absolute toename het grootst, in Dordrecht is relatief de grootste toename. Leeftijd Om een vollediger beeld te krijgen, moet ook gekeken worden naar de leeftijdsgroepen die zijn toegenomen binnen de populatie. Het gaat hier immers om de jongeren van 12 t/m 34 jaar. Het probleem is dat de gegevens niet voor alle gemeenten voor handen waren. Ook hier zien we grote variaties binnen gemeenten. Opvallend is dat de groep in zijn geheel er niet uitspringt ten opzichte van de totale populatie, en soms zelfs minder dan de andere leeftijdsgroepen. Indien we echter een onderverdeling maken binnen deze groep (voor zover mogelijk) dan zijn wel aanmerkelijke verschillen waarneembaar. Zo is bijvoorbeeld in Dordrecht de categorie van 30-34 jaar met 20% toegenomen terwijl de groepen van 17-19 jaar en van 20-24 jaar met respectievelijk 97% en 77% zijn toegenomen. Er moet hier ten slotte rekening gehouden worden met ‘jongeren in de mist’. Deze zijn uiteraard niet in de statistieken opgenomen. b.
probleemgroepen
Voor deze groep gegevens was er een vijftal gemeenten dat gegevens kon leveren die een indicatie geven van de aard van de problematiek en de omvang van de probleemgroep, te weten Rotterdam, Nijmegen, Den Haag, Groningen en Amsterdam. Deze gegevens waren onderling niet altijd even goed vergelijkbaar. Ook voor de gemeenten die wel gegevens geleverd hebben, is dit moeilijk omdat de criminaliteit- en schooluitvalgegevens daarvoor niet exact genoeg zijn en omdat leeftijdsaanduidingen vaak ontbreken. Wanneer de gegevens tegenover elkaar gelegd worden, kunnen er wel indicaties gegeven worden. Allereerst ten aanzien van de omvang van de werkloosheid: Deze is in Rotterdam en Den Haag toegenomen. In Rotterdam steeg deze in 1999 met 5% naar 20% met name onder vrouwen en lager opgeleiden. Er ontvangen 6500 Antillianen een ABW uitkering. In Den Haag was er van 1997 tot 2000 een groei van bijstandgerechtigden van 712 naar 1021. Die groei kwam voornamelijk voor rekening van Antilliaanse vrouwen. In Dordrecht groeide het aantal NWW-ers van 265 in 1998 naar 369 in 2001. Het aandeel van personen jonger dan 35 groeide van 142 naar 228. In Groningen is de situatie evenmin nog rooskleurig: het werkloosheidspercentage van Antillianen en Arubanen per 1 januari 2000 bedroeg 45,3%. In totaal waren er 563 NWW-ers bij Arbeidsvoorziening ingeschreven. De gehele bevolking had een werkloosheidspercentage van 17,5%, de Marokkaanse populatie had een werkloosheidspercentage van 49%. In Nijmegen en Amsterdam was echter een daling van de werkloosheid waar te nemen. Tussen 1996 en 1999 zakte de werkloosheid in Nijmegen van 26% naar 20%. In Amsterdam was tussen 1998 en 2000 een daling van 23 naar 17%. Het totale aantal NWW-ers nam in Amsterdam tussen 1997 en 2000 af van 5294 naar 4652. Wat de schooluitval betreft, komt dit vooral in de Rotterdamse gegevens als een probleem naar voren: van de 23-jarigen heeft de helft zonder startkwalificatie het onderwijs verlaten en
0-meting 7-Antillengemeenten
107
34% van de 17-jarigen, in Nijmegen is dit aantal vergelijkbaar (130 van 17-23 jaar bij een totale groep van 240). Voor Den Haag waren geen gegevens over startkwalificaties beschikbaar. Wat het aandeel van de delicten betreft, hebben de gemeenten moeilijk vergelijkbare gegevens: in Rotterdam zijn Antilliaanse en Arubaanse jongeren 2 tot 4 keer oververtegenwoordigd, in Nijmegen blijkt dat 14% van Antillianen tussen 15 en 34 jaar in 2000 is verhoord en in Den Haag is in 1997 sprake van 2,9% van de jeugddelicten door Antilliaanse daders. Per 1 januari 2000 waren er in Groningen 111 Antillianen en Arubanen in actieve reclasseringsdossiers opgenomen. Hoewel de gegevens schaars zijn is er een aantal indicaties af te leiden over de omvang van de probleemgroep onder Antilliaanse en Arubaanse jongeren: Uit de Rotterdamse en Nijmeegse gegevens blijkt dat ongeveer 50% zonder startkwalificatie het onderwijs verlaat. Aangenomen mag worden dat deze gehele groep aandacht van beleid nodig heeft. Dit zou dus opgaan voor bijna de helft van de groep van jongeren. Deels lukt het deze groep om een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren al of niet met behulp van bestaande middelen. Een kleiner deel van de groep komt weer in aanraking met criminaliteit: over de aard van de criminaliteit en de ernst daarvan zijn geen statistische gegevens beschikbaar. c.
bereik voorzieningen
Getracht is hier na te gaan in hoe de verhouding is tussen in- en uitstroom in de WINvoorziening. Alleen Den Helder kon aangeven hoe groot de instroom was en wat de resultaten waren. Het is nuttig voor de diverse gemeenten om de resultaten van de WIN te meten en na te gaan welke ontwikkelingen daarin zijn. Daarnaast kunnen gemeenten eigen gegevens meten. In ieder geval zouden gegevens op het terrein van werk en uitkering, schooluitval en (zo mogelijk) criminaliteit daar onderdeel van uit moeten maken.