LJN: BZ9786, Gerechtshof Amsterdam , 200.099.842/01
Datum uitspraak:
26-03-2013
Datum publicatie:
08-05-2013
Rechtsgebied:
Handelszaak
Soort procedure:
Hoger beroep
Inhoudsindicatie:
Is opzeggingsmogelijkheid in overeenkomst voor bepaalde tijd een bepaling als bedoeld in art. 7:667 lid 2 aanhef en sub a BW of een bepaling als bedoeld in art. 7:667 lid 3 BW?
Vindplaats(en):
Rechtspraak.nl
Uitspraak arrest ___________________________________________________________________ _ _ GERECHTSHOF AMSTERDAM afdeling civiel recht en belastingrecht, team II zaaknummer: 200.099.842/01 zaaknummer rechtbank: 507643 / CV EXPL 11-5101 (Haarlem) arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 26 maart 2013 (bij vervroeging) inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ X ] SLOOPTECHNIEK B.V., gevestigd te [ plaatsnaam ], APPELLANTE, advocaat: mr. R.A.M. Schram te Haarlem,
tegen
[ GEÏNTIMEERDE ], wonend te [ woonplaats ], gemeente [ ], GEÏNTIMEERDE, advocaat: mr. G.J. Sjoer te Ede.
Partijen worden hierna [ X ] en [ Geïntimeerde ] genoemd.
1. Het verloop van het geding in hoger beroep [ X ] is bij dagvaarding van 16 december 2011 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Haarlem, sector kanton, locatie Haarlem (verder: de kantonrechter) van 21 september 2011, in deze zaak onder zaaknum¬mer 507643 / CV EXPL 11-5101 gewezen tussen [ Geïntimeerde ] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [ X ] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie. [ X ] heeft bij memorie acht grieven geformuleerd en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het
vonnis waarvan beroep zal vernie¬tigen en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [ Geïntimeerde ] (in conventie) zal afwijzen, de vorderingen van [ X ] (in reconventie) zal toewijzen en [ Geïntimeerde ] zal veroordelen tot terugbetaling van wat [ X ] op grond van het vonnis waarvan beroep reeds heeft voldaan (met wettelijke rente), met veroordeling van [ Geïntimeerde ] in de proceskosten van beide instanties. [ Geïntimeerde ] heeft bij memorie de grieven van [ X ] bestreden en geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [ X ] in de proceskosten van het hoger beroep. Ten slotte is arrest gevraagd op de stukken van beide instan¬ties.
2. De feiten De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder het kopje "De feiten" enkele feiten als in deze zaak vaststaand aange¬merkt. Daaromtrent bestaat geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
3. De beoordeling 3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende. (i) Op 16 oktober 2009 hebben partijen een arbeidsovereenkomst (verder: de arbeidsover¬eenkomst van 2009) gesloten waarvan de tekst is opgesteld door [ X ], welke tekst – voor zover thans relevant – als volgt luidt: "Artikel 1 Aard en duur der dienstbetrekking art. 1 lid 1: Dat werknemer met ingang van 2 november 2009 voor bepaalde tijd in loondienst treedt bij [ X ] Slooptechniek B.V., zulks voor een periode van 3 maanden. (…) art. 1 lid 2: Na ommekomst van de hiervoor in lid 1 genoemde periode van 3 maanden kunnen partijen overeenkomen het dienstverband voor (on)bepaalde tijd voort te zetten. Partijen zullen elkaar uiterlijk een maand voordat het tijdelijk dienstverband eindigt, schriftelijk berichten omtrent een eventuele voortzetting van het dienstverband. Hierbij zal afwezigheid van tijdig bericht van [ X ] Slooptechniek B.V. betekenen, dat zij het dienstverband niet wenst voort te zetten en zal afwezigheid van tijdig bericht van de werknemer betekenen, dat hij het dienstverband wel wenst voort te zetten. art. 1 lid 3: De voortgezette arbeidsovereenkomst kan door ieder der partijen schriftelijk worden opgezegd conform het bepaalde in de C.A.O. voor het bouwbedrijf. De voortgezette arbeidsovereenkomst eindigt automatisch en derhalve zonder dat opzegging vereist zal zijn per het einde van de maand waarin de werknemer de voor hem geldende pensioengerechtigde leeftijd (65 jaar) bereikt." (ii) Op 29 januari 2010 zijn partijen overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst van 2009 zal worden voortgezet voor de duur van negen maanden. In deze nadere overeenkomst (verder: de arbeidsovereenkomst van 2010) verklaren partijen "gezamenlijk te zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, ondertekend d.d. 16 oktober 2009, die van rechtswege eindigt op 2 februari 2010 zal worden vervolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te weten negen maanden. Eén en ander conform art. 1, lid 2 van vorengenoemde arbeidsovereenkomst. De bepalingen zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, onderteken[d] op 16 oktober 2009, blijven onveranderd van kracht met dien verstande dat de datum en de periode in artikel 1, lid 1 gewijzigd wordt in respectievelijk 2 februari 2010 en in negen maanden, en de periode in artikel 1 lid 2 in negen maanden. De overige bepalingen van de op 16 oktober 2009 ondertekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en het bijbehorende bedrijfsreglement maken een onvoorwaardelijk onderdeel uit van deze nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd." (iii) Bij brief van 21 juni 2010 heeft [ Geïntimeerde ] de arbeidsovereenkomst opgezegd per 26 juni 2010, onder verwijzing naar de opzegtermijn die is bepaald in de toepasselijke cao. [ X ] heeft de opzegging niet geaccepteerd. [ Geïntimeerde ] heeft na 26 juni 2010 geen werkzaamheden meer voor [ X ] verricht. 3.2. [ Geïntimeerde ] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd, kort gezegd, veroordeling van [ X ] a. tot betaling van loon ten bedrage van € 3.738,80, met wettelijke rente,
b. tot betaling van vakantieuren ten bedrage van € 1.588,65, met wettelijke rente, c. tot betaling, op straffe van verbeurte van een dwangsom, aan het Tijdspaarfonds ex artikel 57a van de CAO voor de Bouwnijvernheid, en d. tot verstrekking, op straffe van verbeurte van een dwangsom, van deugdelijke bruto-netto specificaties, met veroordeling van [ X ] in de proceskosten. [ Geïntimeerde ] heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [ X ] op grond van de arbeidsovereenkomst gehouden is onbetaald gelaten loon en niet opgenomen vakantieuren uit te betalen en de afdracht aan het Tijdspaarfonds te doen. 3.3. [ X ] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd en daartoe met name aangevoerd dat de voortgezette arbeidsovereenkomst tussentijdse opzegging niet mogelijk maakt, zodat de opzegging daarvan door [ Geïntimeerde ] onregelmatig is geweest, [ Geïntimeerde ] geen recht heeft op betaling van de door hem gevorderde loonbedragen en [ Geïntimeerde ] voorts schadeplichtig is geworden jegens [ X ]. Op grond hiervan heeft [ X ] in reconventie gevorderd, kort gezegd, primair veroordeling van [ Geïntimeerde ] tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding op grond van artikel 7:677 lid 4 j° artikel 680 BW ten bedrage van € 14.204,40 – gelijk aan het loon over negentien weken tot het einde van de arbeidsovereenkomst van 2010 – en subsidiair veroor¬de¬ling tot betaling van de werkelijk geleden schade ten bedrage van € 12.750,=, een en ander te vermeerderen met wettelijke rente en proceskosten. [ Geïntimeerde ] heeft tegen deze vorderingen verweer gevoerd. 3.4. De kantonrechter heeft overwogen, kort samengevat, dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd slechts dan rechtsgeldig tussentijds kan worden opgezegd als partijen schriftelijk een beding zijn overeengekomen dat in die mogelijkheid voorziet, dat dit in het onderhavige geval is gebeurd in (het in de arbeidsovereenkomst van 2010 toepasselijk verklaarde) artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereenkomst van 2009, dat partijen weliswaar verdeeld zijn over de uitleg van deze bepaling maar dat deze bepaling ook betrekking heeft op arbeidsovereen¬komsten voor bepaalde tijd en de bewoordingen van artikel 1 lid 3 in het licht van het tweede lid van die bepaling erop wijzen dat artikel 1 lid 3 ziet op een voortgezette arbeidsovereen¬komst voor zowel onbepaalde als bepaalde tijd en dat wat [ X ] hiertegen heeft ingebracht onvol¬doende is om tot een andere uitleg te komen. De kantonrechter heeft vervolgens gecon¬cludeerd dat het [ Geïntimeerde ] was toegestaan tussentijds op te zeggen en dat deze derhalve niet schadeplichtig is geworden jegens [ X ]. Op grond van een en ander heeft de kantonrechter in conventie de vorderin¬gen van [ Geïntimeerde ] toegewezen, heeft hij in reconventie de vorderingen van [ X ] afgewezen en heeft hij [ X ] veroordeeld in de proceskosten van zowel het conventionele als het reconventionele geding. 3.5. De grieven strekken ertoe de beslissing van de kantonrechter en de gronden die daartoe zijn gebezigd geheel aan het oordeel van het hof te onderwerpen, en zullen, voor zover zij zich daartoe lenen, zoveel mogelijk gezamenlijk worden behandeld. 3.6 Met haar eerste grief betoogt [ X ] primair dat artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereen¬komst van 2009 te dezen niet van toepassing is, omdat tussen partijen nadien een nieuwe arbeidsovereenkomst is gesloten en de bestaande arbeidsovereenkomst dus niet is voortgezet. Het hof kan [ X ] niet in dit betoog volgen. In de arbeidsovereenkomst van 2010 verklaren partijen immers gezamenlijk te zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst van 2009 zal worden vervolgd door een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten negen maanden, een en ander "conform art. 1, lid 2 van vorengenoemde arbeids¬overeenkomst." Vervolgens komen partijen uitdrukkelijk overeen dat de bepalingen van de arbeidsovereen¬komst van 2009 onveranderd van kracht blijven, zij het (enkel) met aanpas¬sing van data en periode in artikel 1 lid 1 en lid 2, en dat de overige bepalingen van die overeenkomst en het bijbehorende bedrijfsreglement onvoorwaardelijk onderdeel uitmaken van deze nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Nu artikel 1 lid 2 van de arbeids¬over¬een¬komst van 2009 bepaalt dat partijen na ommekomst van de periode van drie maanden kunnen overeen¬komen het dienstverband voor (on)bepaalde tijd "voort te zetten" en de arbeidsovereenkomst van 2010 uitdrukkelijk stipuleert dat de bepalingen van de arbeidsovereenkomst van 2009 onveranderd van kracht blijven en onvoorwaardelijk onderdeel uitmaken van de arbeids¬overeenkomst van 2010, kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat partijen hebben beoogd met de arbeidsovereenkomst van 2010 die van 2009 voort te zetten. Dit betekent dat artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereen¬komst van 2009 te dezen van toepassing is. 3.7. [ X ] heeft met haar eerste grief subsidiair aangevoerd dat als de arbeidsovereenkomst van 2010 al moet worden beschouwd als voortzetting van die van 2009, artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereenkomst van 2009 niet meebrengt dat de eerstgenoemde arbeids¬overeenkomst (van 2010) tusssentijds kan worden opgezegd. De tweede, derde en vierde grief hebben eveneens op deze stelling betrekking. Bij de beantwoording van de vraag of [ Geïntimeerde ] de arbeidsovereenkomst van 2010 rechtsgeldig tussentijds kon opzeggen gaat het om de uitleg van artikel 1 lid 3 van de arbeidsovereenkomst van 2009. Het hof stelt daarbij voorop dat het voor de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstan¬dighe¬den over en weer redelij¬kerwijs aan de betrokken bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij van belang kan zijn tot welke maat¬schap¬pe¬lijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Daarbij zijn telkens van beslissende betekenis alle concrete omstandig¬heden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Dit betekent onder meer dat de uitleg van een schriftelijk contract niet dient plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige betekenis
van de bewoordingen waarin het is gesteld. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maat¬schap¬pelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift echter vaak wel van groot belang. 3.8. Hiervan uitgaande overweegt het hof dat, nu geen van beide partijen heeft gesteld dat bij de totstandkoming en/of voortzetting van de arbeids¬overeen¬komst van 2009 de inhoud en/of strekking van artikel 1 lid 3 tussen hen ter sprake is gekomen en deze bepaling – die in de arbeidsovereenkomst van 2010, blijkens de slotalinea daarvan, is overgenomen – uitdrukkelijk verwijst naar de toepasselijke cao, een meer objectieve uitleg van de bewoor¬dingen van die bepaling voor de hand ligt. Daarbij dient allereerst te worden vastgesteld dat artikel 1 lid 3 zowel op overeenkomsten voor onbepaalde als op overeen¬komsten voor bepaalde tijd van toepassing is. Artikel 1 lid 2 bepaalt immers dat partijen na ommekomst van de genoemde periode kunnen "overeenkomen het dienstverband voor (on)bepaalde tijd voort te zetten", dus zowel voor onbepaalde als voor bepaalde tijd, waarna artikel 1 lid 3 bepaalt dat 'de' "voortgezette arbeidsovereenkomst", dus zowel die voor onbepaalde als die voor bepaalde tijd, door ieder der partijen kan worden opgezegd. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het schriftelijke beding van artikel 1 lid 3 moet worden beschouwd als een bepaling als bedoeld in artikel 7:667 lid 2 aanhef en sub a BW (het standpunt van [ X ]) of als een bepaling als bedoeld in artikel 7:667 lid 3 BW (het standpunt van [ Geïntimeerde ]). Het hof is van oordeel dat het laatste het geval is. Redengevend acht het hof daarvoor dat de zeer algemene formulering die in artikel 1 lid 3 is gehanteerd, te weten dat de voortgezette arbeidsovereenkomst door ieder der partijen schriftelijk "kan" worden opgezegd, erop duidt dat de kennelijke bedoeling van partijen is geweest aan partijen in dit opzicht een ruime bevoegdheid tot opzegging, met name (ook) een tot tussentijdse opzegging, te verschaffen. Daarbij betrekt het hof dat als partijen de bedoeling zouden hebben gehad met artikel 1 lid 3 tot uitdrukking te brengen dat de overeenkomst voor bepaalde tijd niettemin moet worden opgezegd, een andere formulering van die bepaling dan de huidige voor de hand zou hebben gelegen. In dat geval zou artikel 1 lid 3 immers geen (discretionaire) bevoegdheid tot uitdrukking hebben gebracht maar partijen een verplichting hebben opgelegd, zodat niet het woord 'kan' maar het woord 'dient' aangewezen zou zijn geweest. 3.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de uitleg van artikel 1 lid 3 van de arbeidsover¬eenkomst van 2009 meebrengt dat de arbeids¬overeenkomst van 2010 voor bepaalde tijd tusssentijds kon worden opgezegd. Wat [ X ] voor het overige heeft aangevoerd voor zijn (hoofd)stelling in dit verband, kan aan het voorgaande niet afdoen. Dit betekent dat grief 1, grief 2, grief 3 en grief 4 falen. Niet in geschil tussen partijen is dat [ Geïntimeerde ] schriftelijk en conform het bepaalde in de cao heeft opgezegd, zodat van een regelmatige opzegging sprake is geweest, de vorderingen van [ X ] (tot schadever¬goeding) voor afwijzing gereed liggen en de vorderingen van [ Geïntimeerde ] in beginsel voor toewijzing in aanmerking komen. 3.10. [ X ] bestrijdt met haar vijfde en zesde grief het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot de gevorderde afdracht aan het Tijdspaarfonds, tegen welke vordering [ X ] het verweer heeft gevoerd dat [ Geïntimeerde ] geen belang heeft bij toewijzing van die vordering, nu het gaat om een verplichting van [ X ] jegens het Tijdspaarfonds en niet jegens [ Geïntimeerde ]. De kantonrechter heeft dit verweer verworpen met als motivering dat onweersproken is dat de bedragen die door een werkgever aan het Tijdspaarfonds worden afgedragen te zijner tijd ten goede komen aan de werknemer, zodat reeds daarom [ Geïntimeerde ] voldoende belang heeft bij de door hem gevorderde afdracht. In het licht van deze overweging van de kantonrechter acht het hof de beide grieven onvoldoende toegelicht, zodat grief 5 en grief 6 evenmin doel treffen. 3.11. Voor zover [ X ] met haar zevende grief heeft betoogd dat zij niet had kunnen worden veroordeeld tot het doen van een afdracht aan het Tijdspaarfonds op straffe van een dwangsom, omdat dit in strijd is met het bepaalde in artikel 611a lid 1 (laatste zin) Rv, verwerpt het hof dit betoog op grond van de overwegingen op dit punt van de kantonrechter, die het ten volle onderschrijft. Dit betekent dat grief 7 evenmin slaagt. 3.12. Het hoger beroep faalt, zodat het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [ X ] zal, evenals in eerste aanleg, als de in het ongelijk gestel¬de partij worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, wat betekent dat ook grief 8 tevergeefs is voorgesteld.
4. Beslissing Het hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; verwijst [ X ] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [ Geïntimeerde ] gevallen, op € 291,= aan verschotten en € 894,= aan sala¬ris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.E. Molenaar, W.H.F.M. Cortenraad en D.J. van der Kwaak, en is in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2013 door de rolraadsheer.