Technische wijzigingen voorbehouden/Geldig vanaf 12.04
Technische Informatie 864.601 NL
Vloerverwarming/-koeling
Veiligheidsinstructies bij de montage Lees s.v.p. voor aanvang van de montagewerkzaamheden de veiligheidsinstructies en de bedieningshandleidingen zorgvuldig en volledig door en bewaar deze voor uw eigen veiligheid en de veiligheid van andere personen. Indien u de veiligheidsinstructies en de afzonderlijke montagevoorschriften niet heeft begrepen of indien deze onduidelijk voor u zijn, neem dan s.v.p. contact op met uw REHAU-vertegenwoordiging.
2
■ De montage van onze systemen mag alleen door geautoriseerd en opgeleid personeel worden uitgevoerd. ■ Houdt de algemene ongevallenpreventieen veiligheidsvoorschriften aan bij de installatie van de buisinstallaties. ■ Draag een veiligheidsbril, geschikte werkkleding, veiligheidsschoenen, een helm en bij lang haar een haarnet. Draag geen andere kleding of sieraden; deze kunnen door bewegende onderdelen worden gegrepen. ■ In het bijzonder bij montagewerkzaamheden boven het hoofd moet een veiligheidshelm worden gedragen. ■ Grijp nooit in de perszone van gereedschap tijdens de persprocedure. Houdt uw werkplek schoon en vrij van hinderlijke objecten. ■ Bij het inkorten van de buis moet u de veiligheidsafstand aanhouden tussen de hand waarmee wordt vastgehouden en het gereedschap (buisschaar). ■ De REHAU-buisscharen en het isolatiemateriaalmes zijn zeer scherp. Sla deze zodanig op dat er geen verwondingsgevaar hierdoor ontstaat. ■ Werkzaamheden aan elektrische installaties of kabeldelen moeten alleen door gekwalificeerd en geautoriseerd personeel worden uitgevoerd. ■ Zorg voor voldoende verlichting van de werkplek. ■ Houdt kinderen en huisdieren en onbevoegde personen weg van gereedschappen en de montageplaats. Dit geldt vooral bij renovatiewerkzaamheden in woongebieden. ■ Bij onderhouden-, service- en ombouwwerkzaamheden en bij verandering van de montageplaats moet altijd de netconnector van het gereedschap worden losgemaakt of deze moet worden beveiligd tegen onbedoeld inschakelen.
■ Gebruik alleen de voor het betreffende REHAU-buissysteem bedoelde componenten. Gebruik van andere componenten of toepassing van gereedschap die niet tot het betreffende REHAU-installatiesysteem behoren, kan ongevallen of andere gevaren veroorzaken. ■ Tot aan de afronding van de persprocedure kan de fitting uit de buis vallen. Verwondingsgevaar! ■ Na het expanderen vormt het geëxpandeerde buiseinde zicht terug naar de oorspronkelijke vorm (memory-effect). Steek in deze fase geen vreemde objecten in het geëxpandeerde buiseinde.
Inhoudsopgave 1.1 1.1.1
1.1.2
1.1.3
1.1.4
1.1.5
Pagina De REHAU-vloerverwarming/-koeling 4 Systeemonderdelen 6 Systeem REHAU-noppenplaat vario 6 REHAU-RAUTAC tackersysteem 8 REHAU-tackersysteem TS 9 Systeem REHAU-RAUFIX 10 Systeem REHAU-buisdraagmat 12 REHAU-droogsysteem 14 REHAU-systeemtoebehoren 17 REHAU-randisolatie 17 REHAU-dillitatievoeg-profielset 17 REHAU-vulprofiel 17 REHAU-systeemisolatiemateriaal 18 REHAU-isolatiemateriaalmes 18 REHAU-plakband en REHAU-tape dispenser 20 REHAU-afperspomp 20 REHAU-dekvloercomponent P 20 REHAU-dekvloercomponent „Mini“ met REHAUkunststof vezels 21 REHAU-haspel 22 REHAU-verwarmde haspel 22 REHAU-verdelertechniek 23 REHAU-vloerverwarmingsverdeler 23 REHAU-montage-eenheid 24 REHAU-verdelerkast 25 REHAU-warmtemeter aanbouwset 27 REHAU-vloerverwarmingsregeltechniek 28 Temperatuurregelstation TRS-V 28 Temperatuurregelstation TRS-20 30 REHAU-pompmengergroepen PMG-25, PMG-32 30 REHAU-constant regelset 31 REHAU-RAUMATIC M/REHAU-temperatuurregelaar E 32 REHAU-RAUMATIC R Funk 34 REHAU-RAUMATIC Funk 35 REHAU-GLT-stelaandrijving 36 Vloerconstructie 37 Vloeropbouw 37 Bepaling van de benodigde warmte-isolatie 37 Bepaling van de benodigde contactgeluidisolatie 37 Bijzonderheden bij het leggen van warmteen contactgeluiddemping 37 Opbouw isolatielaag 38 Min. dekvloeropbouwhoogten met cement dekvloer ZE 20 40 Min. dekvloeropbouwhoogten met cement dekvloer ZE 30 41 Dekvloer en voegen 42 Vloerbedekking 43 Algemene montage-instructies 44 Bouwkundige eisen 44 Verwarmingscircuit - legvormen 44 Druktestprotocol 45 Opwarmprotocol 46 REHAU-vloerkoeling 47 Algemeen 47 Thermische behaaglijkheid 47 Klassieke airconditioning 47 Koelcapaciteit 47 REHAU-regeltechniek verwarmen/koelen 48 Eisen 48 Componenten 48 Werkingswijze systeemcomponenten 51 Montage- en bedradingsinstructies 52 Technische gegevens 53 Warmtetechnische beproevingen 54
1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5
Projectering Ontwerpprincipes Drukverliesberekening Berekeningsvoorbeeld Drukverliesinregeling Ontwerpen en configuratie met de berekeningsformulieren 1.2.6 Vermogensdiagram bijvoorbeeld systeem REHAU-RAUFIX en RAUTHERM S buis 17 x 2,0 mm 1.2.7 Drukverliesdiagram voor buis uit RAU-VPE 1.2.8 Doorstroomdiagram voor ventielen retour HKV 1.2.9 Doorstroomdiagram voor fijnregelventiel toevoer HKV 1.2.10 Doorstroomdiagram voor fijnregelventielen + doorstroommeter HKV-D
57 57 58 58 58
1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4
74 74 75 76 77 77 78 79
Wandverwarming - systemen Behaaglijkheid uit de wand Toepassingsgebieden Installatieconcepten De REHAU-wandverwarming in natbouw Systeembeschrijving Montage Wandverwarmingspleister
1.3.5
1.3.6 1.3.7
1.4 1.4.1
1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.5 1.5 1.5.1
1.5.2 1.5.3 1.5.4 1.5.5
1.5.6
1.5.7
1.5.8
1.6 1.6.1
1.6.2
60 1.6.3 68 69 70 71 72
1.6.4
Het REHAU-klimaatelementsysteem Systeembeschrijving Draagconstructie Montage Voegconstructie Plamuren Oppervlaktebehandeling Regeltechniek Inbedrijfname Inbedrijfnameprotocol
Pagina 81 81 82 84 85 86 86 87 87 88
Wandverwarming - planning Ontwerpen van REHAU-wandverwarmingssystemen Voorwaarden Grootte verwarmingsvelden Brandbeveiliging en geluiddemping Warmte-isolatie Hydraulische koppeling Vermogensdiagrammen en -tabellen Bepaling drukverlies
89 89 89 89 90 90 92 92 93
Betonkernactivering - Systemen en ontwerp Algemeen Inleiding Systeemvoordelen Het principe Systeemvarianten REHAU-BKA-module REHAU-BKA lokaal gelegd Systeemcomponenten Montage van de REHAU betonkernactivering Montage REHAU-BKA-module Montage BKA lokaal gelegd Installatieconcepten met BKA Installatievarianten Kengetallen behaaglijkheid Randvoorwaarden stromingssimulatie/ thermische simulatie Variant A: BKA / ondersteunende airconditioning / statische verwarmingsoppervlakken Thermische simulatie koelen Stromingssimulatie koelen Variant B: BKA / vensterventilatie / statische verwarmingsoppervlakken Thermische simulatie koelen Stromingssimulatie koelen Ontwerpinstructies Bouwkundige voorwaarden Gebruik gebouw Gebouwentechniek Hydraulische aansluitvarianten BKA-uitvoeringsvoorbeelden BKA-visuele afname en druktestprotocol voor het betonneren BKA-visuale afname en druktestprotocol na het betonneren
95 95 95 95 95 96 96 96 97 102 102 103 104 104 105 105 106 107 108 109 110 111 112 112 112 113 114 115 116 117
Speciale toepassingen - systemen en ontwerp 119 REHAU-industriële vloerverwarming 119 Systeembeschrijving 119 Vloerconstructies 120 Legvormen 121 Montage 121 Configuratie 121 REHAU-sportvloerverwarming 132 Systeem standaard verdeler 132 Systeembeschrijving 132 Montage 133 Systeem buisverdeler 134 Systeembeschrijving 134 Montage 135 REHAU-openbare ruimte verwarming 138 Systeembeschrijving 138 Vloerconstructie 138 Legvormen 138 Configuratie 138 Montage 138 REHAU-grasmatverwarming 140 Systeembeschrijving 140 Vloerconstructie 140 Configuratie 140 Montage 140
3
1.1
De REHAU-vloerverwarming/-koeling
1.1 Fig. 1: systeem REHAU-noppenplaat vario
1.1 Fig. 2: systeem REHAU-RAUTAC-tackersysteem
1.1 Fig. 3: systeem REHAU-RAUFIX
1.1 Fig. 4: systeem REHAU-buisdraagmatten
1.1 Fig. 6: verwarmingsbuis RAUTHERM S en RAUTITAN flex (rol)
1.1 Fig. 5: REHAU-droogsysteem 4
Thermische behaaglijkheid REHAU-vloerverwarmings-/-koelsystemen verwarmen en koelen op basis van lage vloeroppervlaktemperaturen en gelijkmatige temperatuurverdeling met een milde en behaaglijke stralingsenergie. In tegenstelling tot statische verwarmingssystemen wordt zo de stralingsbalans tussen mens en het ruimte-omsluitende oppervlak gerealiseerd en een optimale behaaglijkheid bereikt.
Ruimteluchttemperaturen conform DIN 4701 ■ woon- en recreatieruimte 20°C ■ badkamers 24°C Richtwaarden voor werkplaatsen ■ Zittende werkzaamheden 19°C ■ Niet zittende werkzaamheden 17°C ■ Kantoren 20°C ■ Wasruimten, baden 24°C ■ Slaapkamers 15 – 18°C
Energiebesparend Vanwege het grote stralingsenergie-aandeel van de REHAU-vloerverwarmings-/ -koelsystemen ontstaat het behaaglijkheidsgevoel bij verwarming al bij duidelijk lagere temperaturen van de ruimtelucht. Deze kan daardoor 1°C à 2°C lager blijven. Dit maakt jaarlijkse energiebesparingen van 3% tot 6% mogelijk.
Vloeroppervlaktemperaturen Voor het vloeroppervlak als direct contactoppervlak met mensen moeten uit medische en fysiologische overwegingen maximaal toegestane oppervlaktetemperaturen worden aangehouden: ■ Verblijfzone ■ Zelden betreden ruimten (randgebieden)
29°C 35°C
Behaaglijkheidsdiagram (gevoelstemperatuur)
Allergievriendelijk Dankzij het lage convectieve energie-aandeel van de REHAU-vloerverwarmings-/ -koelsystemen resulteert een minimale ruimteluchtcirculatie. Stofcirculatie of opwaaien van stof behoren daarmee tot het verleden. Dit is goed voor de ademwegen - niet alleen voor mensen met een allergie. Optisch aantrekkelijke ruimten zonder radiatoren De REHAU-vloerverwarmingssystemen ■ maken een vrije vormgeving van de ruimte mogelijk. ■ geven de architect ontwerpvrijheid. ■ reduceren verwondingsgevaar in crèches, scholen, ziekenhuizen of verpleegtehuizen.
Kamertemperatuur
Warm onbehaaglijk
Milieuvriendelijk Vanwege het hoge verwarmingsvermogen bij lagere toevoertemperaturen kunnen de REHAU-vloerverwarmings-/-koelsystemen ideaal worden gecombineerd met gasketels, warmtepompen of zonnecollectoren.
Behaaglijk
Nog behaaglijk
Koud onbehaaglijk
Oppervlaktetemperatuur omsluitende oppervlakken 1.1 Fig. 7: behaaglijkheid, afhankelijk van de kamerluchttemperatuur en de temperatuur van de omsluitingsoppervlakken
2.7 m
2.7 m
2.7 m
1.7 m
1.7 m
1.7 m
0.1 m
0.1 m
0.1 m
°C
16
Radiatorverwarming
20
24
°C
16
Ideale warmteverdeling
20
24
°C
16
20
24
Vloerverwarming
1.1 Fig. 8: exemplarische temperatuurprofielen in verwarmde ruimten
5
1.1.1 Systeemonderdelen Systeem REHAU-noppenplaat vario Systeemvoordelen ■ Snel en flexibel leggen van buis met omkeerbochten van 15° tot 180° ■ Geschikt voor montage van drie verschillende buisafmetingen ■ Geschikt voor vloeidekvloer ■ Milieuvriendelijk vanwege 100% recyclebaarheid Systeemcomponenten ■ REHAU-noppenplaat vario ■ REHAU-noppenplaat vario met PST 17-2 Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 14 x 1,5 mm ■ RAUTITAN flex 16 x 2,2 mm ■ RAUTHERM S 17 x 2,0 mm Systeemtoebehoren ■ REHAU-randisolatieband ■ REHAU-dillitatievoegprofiel ■ REHAU-vulprofiel ■ REHAU-isolatiemateriaalmes
1.1 Fig. 9: REHAU-noppenplaat vario
Systeembeschrijving De REHAU-noppenplaten vario bestaan uit hoogwaardig polystyrolschuim en voldoen aan de eisen van de DIN EN 13163. De aan de bovenzijde aangebrachte polystyrolfolie dicht af tegen dekvloeraanmaakwater en vocht conform DIN 18560 en DIN EN 1264. De afwisselende opstelling van noppenvelden en lege velden maakt legafstanden van 5 cm mogelijk en veelvoudige, extreem flexibele buistrajecten en daardoor een probleemloze aanpassing van het buistraject in de buurt van ■ zuilen ■ ventilatie- en elektro-openingen ■ inspringingen en erkers ■ schuine wanden
1.1 Fig. 10: Bovenzijde REHAU- noppenplaat vario
1.1 Fig. 11: Onderzijde REHAU- noppenplaat vario
1.1 Fig. 12: Haakrand REHAU- noppenplaat vario
1.1 Fig. 13: Haakrand REHAU- noppenplaat vario met PST 17-2
De haakrand rondom waarborgt een snelle en betrouwbare verbinding en voorkomt geluids- en warmtebruggen. De aan de onderzijde aangebrachte raster maakt snel en recht afsnijden mogelijk.
6
Montage ■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verdeler inbouwen. ■ REHAU-randisolatieband bevestigen. ■ Extra isolatie leggen, indien nodig. ■ REHAU-noppenplaat vario leggen. ■ Zelfklevende folierand van de REHAU-randisolatieband op de REHAU-noppenplaat vario plaatsen en bevestigen. ■ RAUTHERM S buizen op REHAUverdeler aansluiten. ■ RAUTHERM S buizen conform legraster leggen. ■ Verwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten. ■ Druktest uitvoeren. De REHAU-noppenplaten vario worden uitgaande van de REHAU-randisolatieband gelegd. Langs de REHAU-randisolatieband moeten de haakranden van de REHAU-noppenplaat vario met het REHAU-isolatiemateriaalmes worden weggesneden, om holle ruimten onder de vloerlaag te voorkomen. De REHAU-noppenplaat vario moet strak tegen de REHAU- randisolatieband aanliggen. Bij het koppelen van naast elkaar liggende REHAU-noppenplaten vario moet op overeenstemming van het noppenraster worden gelet, zodat de bedoelde buislegafstand kan worden aangehouden.
1.1 Abb. 14: REHAU-Noppenplatte vario
Technische gegevens van de REHAU-noppenplaat vario Systeemplaat
NP vario
NP vario met PST 17-2
Materiaal basisplaat
EPS 035 DEO
EPS 035/045 DES SG
Materiaal afdekfolie
PS-folie
PS-folie
Afmetingen
Lengte
mm
1230
1230
Breedte
mm
830
830
Totale hoogte
mm
46
63/61
Dikte isolatielaag onder verw.buis
mm
23
40
Lengte
mm
1200
1200
Breedte
mm
800
800
Oppervlak
m
0,96
0,96
Legafstanden
cm
5 en veelvoud
5 en veelvoud
Buisverhoging
mm
≤5
≤5
A
A
Aan het eind van een rij recht afgesneden reststukken kunnen als beginstukken voor een nieuwe rij worden gebruikt. Vooral bij het systeem REHAU-noppenplaat vario moet erop worden gelet dat de folievoet van de REHAU-randisolatieband zonder spanning en los wordt verlijmd met de REHAU-noppenplaat vario.
Legmaat
2
Bouwvorm DIN 18560 en DIN EN 13813 Warmtegeleidbaarheid
W/mK
0,035
0,035/0,045
Warmtedoorlaatweerstand
m K/W
0,657
1,034
B2
B2
2
Bouwstofklasse conform DIN 4102 Brandgedrag conform DIN EN 13501 Min. drukbelasting kN/m bij 2% stuiking
2
Eff. belasting Contactgeluidverbeteringsmaat* ∆ LW, R
E
E
2
80,0
5,0
kN/m2
80,0
5,0
dB
--
26
kN/m
* bij een massieve vloer en een op de contactgeluiddemping aangebrachte cementen dekvloer met een massa ≥ 45 Kg/m². 1.1 Tab. 1: Technische gegevens REHAU-noppenplaat vario
7
REHAU-RAUTAC-tackersysteem Systeemvoordelen ■ Zeer snel leggen ■ Grote legflexibiliteit ■ Geschikt voor vloeidekvloer ■ Gecombineerde warmte- en contactgeluidisolatie Systeemcomponenten ■ REHAU-tackerplaat als rol- of vouwisolatie ■ REHAU-RAUTAC-tackerkram ■ REHAU-RAUTAC-Tackerapparaat Buisafmetingen ■ RAUTHERM S ■ RAUTHERM S ■ RAUTITAN flex ■ RAUTITAN stabil
14 x 1,5 mm 17 x 2,0 mm 16 x 2,2 mm 16,2 x 2,6 mm
Systeemtoebehoren ■ REHAU-randisolatieband ■ REHAU-dillitatievoegprofiel ■ REHAU-plakband ■ REHAU-isolatiemateriaalmes ■ REHAU-tape dispenser REHAU-tackerplaat De rol- en vouwisolatie garandeert warmteen contactgeluiddempingswaarden conform DIN EN 1264 en EnEV. De REHAU-tackerplaat bestaat uit hoogwaardig polystyrol conform DIN EN 13163. De scheurvaste PE-folie dicht af tegen dekvloeraanmaakwater en vocht. Het aan de zijkant uitstekende folie voorkomt warmte- en geluidsbruggen. Dankzij de lage legmaat is de REHAU-tackerplaat als vouwplaat vooral geschikt voor kleine ruimten met veel hoeken. Er kunnen legafstanden van 5 cm en veelvouden daarvan worden gerealiseerd.
1.1 Fig. 15: systeem REHAU-RAUTAC-tackersysteem waarborgt de krachtgesloten fixatie van de REHAU-buizen met de REHAU-RAUTACtackerkrammen. Het opgedrukte legraster garandeert een flexibel en nauwkeurig buispatroon. Met het
REHAU-RAUTAC-tackerapparaat worden korte legtijden gerealiseerd.
REHAU-RAUTAC-tackerkram De als magazijn verpakte grijze REHAURAUTAC-tackerkrammen garanderen dankzij de speciaal gevormde uiteinden een betrouwbare buisbevestiging. Vloerschade door naar boven gedrukte verwarmingsbuizen wordt daardoor voorkomen. Het buispatroon is volgens bouwvorm A conform DIN 18560 en DIN EN 13813. REHAU-RAUTAC-Tackerapparaat Het REHAU-RAUTAC-tackerapparaat is herkenbaar aan een grijze huls en alleen geschikt voor verwerking van de grijze REHAU-RAUTAC-tackerkrammen. Het magazijn dient voor het vullen met de REHAU-RAUTAC-tackerkrammen. De REHAU-tackerplaat is bekleed met een waterdichte textielfolie. De verbindingsplaat
1.1 Fig. 16: REHAU-tackerplaat
1.1 Fig. 17: REHAU-RAUTAC-tackerkram
8
1.1 Fig. 18: REHAU-RAUTAC-tackerapparaat
REHAU-tackerplaat Uitvoering Materiaal basisplaat
20-2
30-2
30-3
30-2
50-2
100-2
Rolisolatie
Rolisolatie
Rolisolatie
Vouwplaat
Vouwplaat
Vouwplaat
EPS 045 DES sg EPS 040 DES sgEPS 040 DES smEPS 040 DES sg EPS 040 DES sg EPS 035 DES sg
Materiaal folie
PE
PE
PE
PE
PE
PE
PE
Afmetingen
Lengte (m)
12
12
12
2
2
2
Breedte (m)
1
1
1
1
1
1
Hoogte (mm)
20
30
30
30
50
100
Oppervlak (m2)
12
12
12
2
2
2
Legafstanden (cm)
5 en veelvoud
5 en veelvoud
5 en veelvoud
5 en veelvoud
5 en veelvoud
5 en veelvoud
Buisverhoging (mm)
≤5
≤5
≤5
≤5
≤5
≤5
Bouwvorm conform DIN 18560 en DIN EN 13813
A
A
A
A
A
A
Warmtegeleidbaarheid (W/mK)
0,040
0,040
0,040
0,040
0,040
0,035
Warmtedoorlaatweerstand (m K/W)
0,50
0,75
0,75
0,75
1,25
2,86
B2
B2
B2
B2
B2
B2
2
Bouwstofklasse conf. DIN 4102*1 Brandgedrag conform DIN EN 13501
E
E
E
E
E
E
Eff. belasting (kN/m2)
5,0
5,0
4,0
5,0
5,0
5,0
Dynamische stijfheid (MN/m³)
30
20
20
20
15
15
Contactgeluidverb.maat∆ Lw,R (dB)*2
26
28
28
28
29
29
* De specificatie van de bouwstofklasse is gerelateerd op de verbinding PS-basisplaat en PE-folie. *2 Bij een massieve vloer en een op de contactgeluiddemping opgebrachte cement dekvloer met een massa ≥ 70 kg/m² 1
1.1 Tab. 2: Technische gegevens REHAU-tackerplaten Montage De montage van de grijze REHAURAUTAC-tackerkrammen mag alleen met het REHAU-RAUTAC-tackerapparaat dat herkenbaar is aan de grijze huls worden uitgevoerd.
■ REHAU-buis met REHAURAUTAC-tackerapparaat volgens legraster leggen. ■ REHAU-buis op afstanden 50cm met REHAU-RAUTAC-tackerkrammen vastzetten. ■ Druktest
■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verdeler inbouwen. ■ REHAU-randisolatieband bevestigen. ■ REHAU-tackerplaat leggen ■ Folie-overlapping van de REHAUtackerplaat met REHAU-plakband op folie plakken ■ Zelfklevende folierand van de REHAU-randisolatieband op de REHAU-tackerplaat plaatsen en bevestigen. ■ REHAU-buis op de REHAU-verdeler aansluiten
Met het REHAU-isolatiemateriaalmes kan de REHAU-tackerplaat exact op maat worden gesneden. De rol- of vouwisolatie wordt uitgaande van de REHAU-randisolatieband gelegd. De REHAU-tackerplaat moet strak tegen de REHAU- randisolatieband aanliggen. De REHAU-tape dispenser voor plakband maakt snel plakken van alle voegen tussen de REHAU-tackerplaten mogelijk.
Voor het begin van de tackerwerkzaamheden moet het fixeerband op het magazijn met de REHAU-RAUTAC-tackerkrammen worden verwijderd. Door het neerdrukken en daarna volledig terugtrekken van de geleidingsstang van het REHAU-RAUTAC-tackerapparaat worden de REHAU-RAUTACtackerkrammen in de isolatie bevestigd. Om een optimale “laaddruk” voor de REHAURAUTAC-tackerkrammen te waarborgen, moet het magazijn steeds voldoende zijn gevuld.
REHAU-tackersysteem TS Voor het REHAU-tackersysteem gelden dezelfde voordelen en montage-instructies als voor het REHAU-RAUTAC tackersysteem. Systeemcomponenten ■ REHAU-tackerplaat als rol- of vouwisolatie ■ REHAU-tackerkram ■ REHAU-Tackerapparaat Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 20 x 2,0 mm ■ RAUTITAN flex 20 x 2,8 mm Systeemtoebehoren ■ REHAU-randisolatieband ■ REHAU-dillitatievoegprofiel ■ REHAU-plakband ■ REHAU-isolatiemateriaalmes ■ REHAU-tape dispenser
1.1 Fig.19
1.1 Fig. 20
Het REHAU-tackerapparaat heeft geen huls.
9
Systeem REHAU-RAUFIX Systeemvoordelen ■ Krachtgesloten buisfixatie ■ Railmontage zonder gereedschap ■ Nauwkeurige railbevestiging ■ Eenvoudige systeemopbouw Systeemcomponenten ■ REHAU-RAUFIX-rail 12/14 ■ REHAU-RAUFIX-rail 16/17/20 ■ REHAU-bevestigingskram ■ REHAU-afdekfolie Buisafmetingen voor REHAU-RAUFIX 12/14 ■ RAUTHERM S 14 x 1,5 mm Buisafmetingen voor REHAU-RAUFIX 16/17/20 ■ RAUTHERM S 17 x 2,0 mm ■ RAUTHERM S 20 x 2,0 mm ■ RAUTITAN flex 16 x 2,2 mm ■ RAUTITAN stabil 16,2 x 2,6 mm Systeemtoebehoren ■ REHAU-plakband ■ REHAU-tape dispenser ■ REHAU-randisolatieband ■ REHAU-dillitatievoegprofiel ■ REHAU-isolatiemateriaalmes ■ REHAU-extra isolatie
1.1 Fig. 21: systeem REHAU-RAUFIX REHAU-RAUFIX-rail garanderen een precieze fixatie in de REHAU-extra isolatie. Dankzij de REHAU-bevestigingskrammen is de REHAU-RAUFIX-rail bouwkundig geschikt. De op de REHAU-RAUFIX-rail aangebrachte steekverbinding maakt gereedschaploze
bevestiging van de buisbeugel mogelijk. De clip aan de bovenzijde waarborgt een vaste buisfixatie.
REHAU-RAUFIX-rail De REHAU-RAUFIX-rail uit PP geeft een buisverhoging van 5 mm bouwvorm A conform DIN 18560 en DIN EN 13813. Minimale vloeropbouwhoogte worden bereikt. In enkelvoudige- en dubbele meandervormige buispatronen kunnen legafstanden van 5 cm en veelvouden daarvan worden gerealiseerd. Haken aan de bovenzijde van de bevestigingsclip van de REHAU-RAUFIX-rail garanderen een betrouwbare fixatie van de buizen. De borging op de steekverbinding maakt betrouwbare en snelle onderlinge verbinding van de 1 m langer REHAU-RAUFIXrails mogelijk. REHAU-bevestigingskram De speciaal gevormde uiteinden van de REHAU-bevestigingskrammen zorgen voor een optimale bevestiging van de REHAURAUFIX-rails in de vloerconstructie. De met gaten uitgevoerde bodemplaat van de REHAU-RAUFIX-rails dient voor doorvoer van de REHAU-bevestigingskrammen. REHAU-afdekfolie De REHAU-afdekfolie uit scheurvast PE voldoet aan de eisen uit DIN18560 en DIN EN 1264. Deze dicht af tegen vocht en vloeraanmaakwater. Warmte- en geluidsbruggen worden voorkomen. De robuuste afdekking biedt de REHAUbevestigingskrammen een optimaal houvast. De weerhaken aan de onderzijde van de
1.1 Fig. 22: REHAU-RAUFIX-rail
1.1 Fig. 23: REHAU-afdekfolie
10
1.1 Fig. 24: Bevestigingskram
Montage ■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verdeler inbouwen. ■ REHAU-randisolatieband bevestigen. ■ Warmte- en/of contactgeluidisolatie leggen. ■ REHAU-afdekfolie met 80mm overlapping leggen. ■ Folie-overlapping met REHAUplakband vastplakken. ■ Zelfklevende folierand van de REHAU-randisolatieband op de REHAU-afdekfolie plaatsen en bevestigen. ■ REHAU-RAUFIX-rail op benodigde lengte verbinden. ■ REHAU-RAUFIX-rail parallel op afstanden van 1 m met weerhaken in de vloerconstructie drukken. ■ Met REHAU-bevestigingskrammen op afstanden van 40cm REHAURAUFIX-rail vastzetten. ■ REHAU-buis op REHAU-verdeler aansluiten. ■ REHAU-buis leggen en in bevestigingsclips drukken. ■ Druktest
1.1 Fig. 25
Met het REHAU-isolatiemateriaalmes kan de REHAU-extra isolatie exact op maat worden gesneden. De REHAU-extra isolatie wordt uitgaande van de REHAU-randisolatieband gelegd. Deze moet strak tegen de REHAUrandisolatieband aanliggen. De REHAU-tape dispenser voor plakband maakt snel plakken van alle overlappingen van de REHAU-afdekfolie mogelijk. De zelfklevende folievoet van de REHAU-randisolatieband wordt op de REHAU-afdekfolie geplakt. Het binnendringen van vloeraanmaakwater wordt voorkomen. De bevestigingskrammen worden zonder gereedschap schuin door de gaten in de REHAU-RAUFIX-rail in de REHAU-extra isolatie gedrukt. Bij bochten wordt de REHAUbuis met extra REHAU-bevestigingskrammen gefixeerd. Bij legtemperaturen minder dan +5°C en legafstanden <15cm moeten de RAUTHERM S buizen 17x2,0 mm en 20x2,0 mm met de REHAU-verwarmde haspel worden gelegd. De REHAU-verwarmde haspel garandeert snelle legtijden.
1.1 Fig. 26
1.1 Fig. 27 11
Systeem REHAU-buisdraagmatten Systeemvoordelen ■ Universeel en onafhankelijk van de gekozen isolatie toepasbaar ■ Bij toepassing op PUR-isolatie voor zware belasting geschikt ■ Snel leggen van de buisdraagmat ■ Geschikt voor vloeidekvloer Systeemcomponenten ■ REHAU-buisdraagmatten RM 100 ■ REHAU-matverbinder ■ REHAU-drilapparaat voor matverbinders ■ REHAU-draaiclip ■ REHAU-zetgereedschap ■ REHAU-afdekfolie Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 17 x 2,0 mm ■ RAUTHERM S 20 x 2,0 mm ■ RAUTITAN flex 16 x 2,2 mm ■ RAUTITAN flex 20 x 2,8 mm Systeemtoebehoren ■ REHAU-randisolatieband ■ REHAU-dillitatievoegprofiel ■ REHAU-plakband ■ REHAU-tape dispenser ■ REHAU-isolatiemateriaalmes ■ REHAU-extra isolatie Systeembeschrijving De REHAU-buisdraagmatten uit 3 mm dik staaldraad met raster maat 100 mm maakt in combinatie met de REHAU-draaiclip, de REHAU-afdekfolie en de REHAU extra isolatie verwarmingsvloeren bouwvorm A conform DIN 18560 en DIN EN 13813 mogelijk. De REHAU-afdekfolie uit polyethyleen dicht af tegen vloeraanmaakwater. De REHAU-draaiclip uit polypropyleen waarborgt, dankzij de twee uiteinden met weerhaken aan de bovenzijde en de vier sluitbeugels aan de onderzijde, een betrouwbare verbinding tussen de REHAU-buizen en de REHAU-buisdraagmatten. De REHAU-draaiclip kan zowel op de langsals dwarsstaven van de REHAU-buisdraagmatten worden toegepast. Het systeem REHAU-buisdraagmatten maakt legafstanden van 5 cm en veelvouden daarvan mogelijk.
1.1 Fig. 28: systeem REHAU-buisdraagmatten
1.1 Fig. 29: Draaiclip
1.1 Fig. 30: Zetgereedschap
1.1 Fig. 31: REHAU-drilapparaat en REHAUmatverbinder
1.1 Fig. 32: REHAU-afdekfolie
Opgelet! De buisdraagmat bij gebruik in vloeidekvloeren met REHAU-kettingpluggen borgen tegen drijven.
12
Montage ■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verdeler inbouwen. ■ REHAU-randisolatieband bevestigen. ■ Warmte- en/of contactgeluidisolatie leggen. ■ REHAU-afdekfolie leggen en met zelfklevende folierand van de randisolatieband plakken. ■ REHAU-buisdraagmatten leggen. ■ REHAU-draaiclippen met REHAUzetgereedschap op de REHAUbuisdraagmatten bevestigen. ■ REHAU-buizen op de REHAUverdeler aansluiten. ■ REHAU-buizen in de REHAU-draaiclips plaatsen. ■ Verwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten. ■ Druktest uitvoeren.
90°-bocht
Topgebied
Begin lus
REHAU-afdekfolie De REHAU-afdekfolie aan de uiteinden min. 8 cm overlappen leggen. Alle uiteinden met REHAU-plakband volledig dichtplakken. Let erop dat het REHAU-afdekfolie niet wordt beschadigd. Opgelet! De REHAU-afdekfolie vervangt niet een eventueel benodigde dampremming of een afdichting tegen vocht van onderen. REHAU-buisdraagmatten De eerste rij buisdraagmatten op een afstand van ca. 5 cm t.o.v. de randisolatieband zodanig verleggen, dat het randgaas naar de randisolatieband wijst. REHAU-buisdraagmatten in het gebied van de randgaas overlappend leggen en op het randgaas met de REHAU-matverbinders vastzetten. In de omgeving van dillitatievoegen door de vloerconstructie moet de buisdraagmatten worden gescheiden. Materiaal:
staaldraad
Draaddikte
3 mm
Lengte incl. randgaas:
2050 mm
Breedte incl. randgaas:
1050 mm
Breedte randgaas aan een langs- en dwarszijde
50 mm
Effectief legoppervlak
2 m2
Rastermaat
100 mm
Legafstanden
5 cm en veelvoud daarvan
Buisclip
Buisdraagmat
Buis
1.1 Fig. 33: Omkeerlus en bocht in verwarmingsbuisregister
REHAU-draaiclip staande m.b.v. het REHAU-zetgereedschap overeenkomstig de legafstand op de buisdraagmatten bevestigen. Rechtsom draaien bevestigd de clip op een dwarsstang en linksom op een langsstang. REHAU-draaiclips in de buurt van het verwarmingsbuisregister van buiten naar binnen plaatsen. Hierbij eerst de buisclips voor de toevoerleiding in dubbele buisafstand plaatsen en daarna de buisclips voor de retourleiding op de geplande buisafstand plaatsen.
De REHAU-draaiclips bij rechte buislengten minstens iedere 50 mm plaatsen. Bij kleine buigradii voor een betrouwbare buisbevestiging 2 clips op een afstand van ca. 10 cm plaatsen. De draaiclips voor de omkeerlus in het verwarmingscircuitcentrum moeten zodanig worden geplaatst, dan de min. buigradius van 5 x D voor de REHAU-buis niet wordt onderschreden. Voor het ontwerp kan in principe voor iedere strekkende meter verwarmingsbuis rekening worden gehouden met 2 REHAU-draaiclips.
1.1 Tab. 3: Technische gegevens REHAUbuisdraagmatten Het gebruik van standaard wapeningsmatten is niet toegestaan voor de REHAU-vloerverwarming/-koeling. REHAU-draaiclips.
13
REHAU-droogsysteem Systeemvoordelen ■ Snel en schadevrij leggen dankzij af fabriek aangebrachte warmtegeleidingsplaat ■ Eenvoudig en snel inkorten dankzij geïntegreerde breukplaatsen ■ Geen verhoging warmtegeleidingsplaat bij plaatsen van de verwarmingsbuizen ■ Hoge bestendigheid bij betreden van gelegd oppervlak ■ Lage opbouwhoogte Systeemcomponenten ■ REHAU-legplaten ■ REHAU-omkeerplaten ■ REHAU-overgangsplaten ■ REHAU-vulplaten ■ REHAU-buissleufsnijder Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 16 x 2,0 mm ■ RAUTITAN flex 16 x 2,2 mm ■ RAUTITAN stabil 16,2 x 2,6 mm
1.1 Fig. 34: REHAU-droogsysteem
Systeemtoebehoren ■ REHAU-randisolatieband ■ REHAU-afdekfolie Systeembeschrijving Het REHAU-droogsysteem maakt vloerverwarmingen bouwvorm B conform DIN 18560 en DIN EN 13813 mogelijk op massieve en houten vloeren. Alle systeemplaten van het REHAU-droogsysteem bestaan uit geëxpandeerd polystyrol EPS en voldoen aan de eisen van de DIN EN 13163. De REHAU-legplaten in de uitvoeringen - VA 12,5 voor randgebieden en - VA 25 cm voor verblijfsgebieden zijn aan de bovenzijde extra voorzien van warmte-geleidingsprofielen uit aluminium die zorgen voor een klembevestiging van de verwarmingsbuizen en verdeling van de warmte. Geïntegreerde breukplaatsen waarborgen probleemloos en snel inkorten van de legplaten op de bouwplaats.
1.1 Fig. 35: REHAU-legplaten VA 12,5/ VA 25 met REHAU-omkeerplaten
1.1 Fig. 36: REHAU-omkeerplaten VA 12,5 / VA 25 en REHAU-overgangsplaten
1.1 Fig. 37: REHAU-vulplaat
1.1 Fig. 38: REHAU-buissleufsnijder
De REHAU-omkeerplaten in de uitvoeringen - VA 12,5 cm randgebieden en - VA 25 cm voor verblijfsgebieden worden gebruikt voor het omkeren van de verwarmingsbuizen bij muren. Voor de overgang van VA 12,5 cm naar VA 25 cm wordt de REHAU-overgangsplaat gebruikt. De REHAU-vulplaten worden in de volgende gebieden gelegd: ■ Voor de verdeler (ca. 1 m omtrek) ■ In het gebied van inspringingen, zuilen, ventilatie-openingen enz. ■ Voor het opvullen van lege vlakken met niet rechthoekig oppervlak. Met de REHAU-buissleufsnijder worden op de bouwplaats individuele buissleuven in de vulplaten gemaakt.
14
■ Grip noolt in de hete lemmet van de REHAU-buissleufsnijder. ■ Laat de REHAU-buissleufsnijder noolt onbewaakt in werking. ■ De REHAU-buissleufsnijder niet op brandbare ondergrond leggen.
Systeemplaten/identificatie
Materiaal basisplaat
Legplaten VA 12,5 en 25 cm
Omkeerplaten VA 12,5 en 25 cm Overgangsplaten
Vulplaten
EPS 035 DEO met gelamineerde alu-warmtegeleidingsprofielen
EPS 035 DEO
EPS 035 DEO
Lengte
mm
1000
250
1000
Breedte
mm
500
Omkeerplaten: 500 Overgangsplaat: 375
500
Dikte
mm
30
30
30
Warmtegeleidbaarheid
W/mK
0,035
0,035
0,035
Warmtegeleidbaarheidsweerstand
2
m K/W
0,75
0,75
0,857
kPa
70,0
190,0
5,0
B2
B1
B1
E
E
E
Drukspanning bij 2% Bouwstofklasse conform DIN 4102 Brandgedrag conform DIN EN 13501
1.1 Tab. 4: Technische gegevens systeemplaten REHAU-droogsysteem Belastbaarheid en toepassingsgebieden. Voor de belastbaarheid van de totale vloer-
constructie en voor het toepassingsgebied van het REHAU-droogsysteem op massieve en houten vloerconstructies zijn de door de
leverancier van de droge vloerelementen gegarandeerde punt- en oppervlaktebelastingen maatgevend.
Toepassingsgebied (met oppervlaktebel. qK [kN/m2])
REHAU-droogsysteem conform DIN 1055
FERMACELL 2 E22 Dekvloer-element (S = 25 mm)1)
FERMACELL 2E11 Dekvloer-element (S = 20 mm)2)
A1 + A2 + A3 (1,0)+(1,5)+(2,0)
Woonruimte, vloeren en zolders in woongebouwen.
√
√
B1 + B2 (2,0)+(3,0)
Kantoren, werkoppervlakken, vloeren
√
B1
C1 (3,0)
Schoolklassen, cafe's, restaurants, kantines, bibliotheken, ontvangstruimten
√
−
D1 (2,0)
Verkoopruimte tot 50 m2 oppervlak in woon-, kantoor en vergelijkbare gebouwen
√
√
1.1 Tab. 5: Toepassingsgebied REHAU-droogsysteem conform DIN 1055 in combinatie met Fermacell dekvloerelementen 1) maximaal toelaatbare puntbelasting 2,5 KN 2) maximaal toelaatbare puntbelasting 1,5 KN 2.1 Tab. 5: Toepassingsgebieden van het REHAU-droogsysteem Het toepassen van het REHAU-droogsysteem is op houten vloerconstructies uitgevoerd volgens 2.1 tabel 6 mogelijk. De houten vloerconstructies moeten voor aanvang van het leggen op de constructieve status worden gecontroleerd. De ondergrond mag niet meegeven of veren. Losse delen eventueel vastschroeven. In DIN 68771 „ondervloeren uit spaanplaat“ zijn de eisen aan de noodzakelijke dikte van de beplanking bij een gegeven belasting en afstand van de houten balken gegeven. De eisen uit DIN 68771 moeten worden aangehouden. In geval van twijfel moet een statische berekening van het draagvermogen van de ruwe vloer worden uitgevoerd. Algemene eisen aan de ondergrond De ondergrond moet voldoende draagkracht hebben en droog en schoon zijn. Omdat droge vloerplaten als belastingsverdeling boven het REHAU-droogsysteem geen zelfnivellerende eigenschapen hebben, moet de ondergrond voor het leggen van het REHAU-droogsysteem vlak worden opgeleverd. De vlakheid van de ondergrond moet daarom voor aanvang van het leggen conform DIN 18202 worden gecontroleerd en via daarvoor geschikte maatregelen (zie montage) worden gewaarborgd.
Opbouw van de houten vloerconstructie
Min. eisen aan de beplanking
Materiaal
Dikte
Dikte
Houten platen
≥16 mm
≥600 kg/m3
Multiplexplaten
≥16 mm
≥520 kg/m3
Planken
≥21 mm
houten platen
≥16 mm
≥600 kg/m3
Multiplexplaten
≥ 16 mm
≥ 520 kg/m3
Planken
≥21 mm
≥520 kg/m3
Houten vloerconstructie
Houten vloerconstructie Met draagbestendige insteek
1.1 Tab. 6: Eisen en uitvoeringen van houten vloerconstructies in combinatie met het REHAU-droogsysteem
15
Montage ■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verdeler inbouwen ■ REHAU-randisolatie bevestigen ■ Op massieve vloeren REHAUafdekfolie leggen en met de folierand van de REHAU-randisolatieband vastplakken. Op houten vloerconstructies vanwege het gevaar voor schimmelvorming alleen ademende vochtbescherming (bijv. natron- of bitumenpapier) gebruiken. ■ Kleine oneffenheden op de ruwe vloer van 0-10 mm rondom met geschikt plamuur vereffenen. Voor kleine oneffenheden op grotere oppervlakken is zelfnivellerende vloeiplamuur geschikt. Grotere oneffenheden met geschikte stortlaag nivelleren en met min. 10 mm dikke gipsvezelplaten afdekken. ■ Evtl. benodigde aanvullende isolatie aansluitend leggen. Bij een combinatie van PS-warmte-isolatie met contactgeluidisolatie eerst de PS-warmte-isolatie leggen. Bij een combinatie van PUR-warmte-isolatie met contactgeluiddemping eerst de contactgeluiddemping leggen. ■ Systeemplaten REHAU-droogsysteem zonder tussenruimten leggen. ■ REHAU-verwarmingsbuizen op de REHAU-verdeler aansluiten ■ REHAU-verwarmingsbuis in enkelvoudige meandervorm staand met de voet in de groeven in de REHAU-droogsysteemplaten plaatsen. ■ Eventueel nodige schuifhulsverbindingen in REHAU-omkeerplaten vlak met de bovenkant t.o.v. de REHAU-omkeerplaat indrukken of in de REHAU-legplaten plaatsen door de warmtegeleidingsplaat m.b.v. een slijpmachine deels te verwijderen. ■ Verwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten ■ Druktest uitvoeren. Leggen van de REHAU-droogsysteemplaten Door uitwerking van een legplan voor het REHAU-droogsysteem kan de montagetijd op de bouwplaats worden gereduceerd. Begin met het leggen van de REHAUdroogsysteemplaten in een hoek, waar volgens het legplan gehele systeemplaten moeten komen te liggen. De REHAU-droogsysteemplaten moeten over het gehele oppervlak strak tegen elkaar worden gelegd, zonder tussenruimten. In het gebied voor de verdeler (ca. 1 m in omtrek) plus voor het opvullen van resterende oppervlakken alleen REHAU-vulplaten gebruiken. Benodigde buisgroeven in deze platen handmatig met de REHAU-buissleufsnijder aanbrengen. Buisgroeven daarbij altijd door styroporwanden van elkaar scheiden.
16
1.1 Fig. 39: voorbeeld van een legplan voor het REHAU-droogsysteem 1 2 3 4 5 6
REHAU-legplaat VA 12,5 REHAU-legplaat VA 25 REHAU-omkeerplaat VA 12,5 REHAU-omkeerplaat VA 25 REHAU-overgangsplaat REHAU-vulplaat
Eisen aan de externe toebehoren Als lastverdelingslaag op het REHAU-droogsysteem mogen alleen droge vloerdelen uit gipsvezelplaat worden gebruikt. De gipsvezelplaten moeten minimaal aan de in 2.1 tabel 5 genoemde specificaties voor punten nuttige belasting voldoen. Extra warmte-isolatieplaten moeten aan de volgende eisen voldoen. ■ Geëxpandeerd polystyrol (EPS): Dichtheid: min. 30 kg/m3 Dikte: maximaal 60 mm ■ Polyurethaan hardschuim (PUR): Dichtheid: min. 33 kg/m3 Dikte: maximaal 90 mm
Als extra contactgeluidisolatie zijn alleen de volgende materialen toegestaan: ■ houtvezelisolatieplaten ■ steenwolplaten Opmerkingen: De REHAU contactgeluiddemping mag niet voor het REHAU-droogsysteem worden gebruikt. Alle externe toebehoren moeten door de leverancier van de droge vloerelementen voor gebruik in combinatie met het REHAUdroogsysteem zijn vrijgegeven. Toegestane opbouwvarianten De toegestane opbouwvarianten van het REHAU-droogsysteem worden getoond in de afbeeldingen REHAU vloer-isolatieopbouw afhankelijk van de warmte- en contactgeluideisen. Thermisch toepassingsgebied Droge vloeren uit gipsvezel mogen worden belast met een maximale temperatuur van 45 °C. Hiermee moet bij het ontwerpen van de vloerverwarming rekening worden gehouden.
REHAU-systeemtoebehoren REHAU-randisolatieband Voordelen ■ Zelfklevende folierand ■ Geschikt voor vloeidekvloer ■ Optimale hoekvorming ■ snelle montage Relevante systemen ■ REHAU-noppenplaat vario ■ REHAU-RAUTAC-tackersysteem ■ REHAU-tackersysteem ■ REHAU-RAUFIX ■ REHAU-buisdraagmatten ■ REHAU-droogsysteem De geprofileerde PE-wand van de REHAUrandisolatieband waarborgt het optimaal vormen van hoeken en inspringingen. De plakstrip op de achterzijde en de folierand garanderen een maximale kleefkracht en snelle montage. De scheurvaste folierand voorkomt binnendringen van vocht en vloeraanmaakwater. Warmte- en geluidsbruggen worden voorkomen. De REHAU-randisolatieband biedt de conform DIN 18560 voorgeschreven bewegingsmogelijkheid van 5 mm voor verwarmingsvloer.
1.1 Fig. 40: REHAU-randisolatieband Montage ■ Verwijder de beschermstrip van de plakstrip van de PE-achterkant. ■ REHAU-randisolatieband met folierand naar ruimte gericht aanbrengen. ■ De REHAU-belettering wijst naar boven. ■ Plaats de folierand op het REHAU-vloerverwarmingssysteem. ■ Verwijder de beschermstrip van de folierand. ■ Plak de folierand.
1.1 Fig. 41: REHAU-randisolatieband
Materiaal wand
PE
Materiaal folierand
PE
Bouwstofklasse conf. DIN 4102
B2
Brandgedrag conform DIN 13501
E
Hoogte (mm)
180
Breedte (mm)
10
Lengte folierand (mm)
280
1.1 Tab 7: Technische gegevens REHAUrandisolatieband Opmerkingen: Bij de naden moeten de REHAU-randisolatieband minimaal 5 cm overlappend worden gelegd.
REHAU-dillitatievoeg-profielset Productvoordelen ■ Zelfklevend ■ Flexibel ■ snelle montage Relevante systemen ■ REHAU-noppenplaat vario Toepassing met REHAU-vulprofiel ■ REHAU-RAUTAC-tackersysteem ■ REHAU-tackersysteem ■ REHAU-RAUFIX ■ REHAU-buisdraagmatten Het REHAU-dillitatievoegprofiel en het REHAU-vulprofiel zijn bedoeld voor het vormen van constant elastische voegen bij verwarmingsdekvloeren en voor het begrenzen van de dekvloervelden. De zelfklevende voet van het dillitatievoegen vulprofiel waarborgt een betrouwbare aanhechting op de REHAU-vloerverwarmingssystemen. Dillitatievoegprofiel: hoogte x dikte x lengte 100 x 10 x 1200 mm Vulprofiel: hoogte x dikte x lengte 24 x 18 x 1200 mm
1.1 Fig. 42: REHAU-dillitatievoegprofiel REHAU-vulprofiel
Montage vul- en dillitatievoegprofiel op noppenplaat vario ■ Montage volgt na het leggen van de buizen. ■ Evt. ca. 30 cm lange buishulzen uit REHAU-beschermbuis fabriceren en over de leidingen clipsen. ■ Verwijderen van de beschermstrip op de voet van het vulprofiel. ■ Plakken van het vulprofiel op de noppenplaat vario.
1.1 Fig. 43: REHAU-dillitatievoeg- en vulprofiel in noppenplaat vario ■ Verwijderen van de beschermstrip op de voet van het dillitatievoegprofiel. ■ Plakken van het dillitatievoegprofiel op vulprofiel en noppen. De montage van het dillitatievoegprofiel op alle andere REHAU-legsystemen wordt zonder vulprofiel uitgevoerd. Hierbij moeten eventueel de buisdoorvoeren worden verwijderd.
17
REHAU-systeemisolatiemateriaal Producten ■ REHAU-contactgeluiddemping EPS ■ REHAU-extra warmte-isolatie EPS ■ REHAU-extra warmte-isolatie PUR Toepassingsgebied Als extra isolatie voor de REHAU-systemen: ■ REHAU-noppenplaat vario ■ REHAU-RAUTAC-tackersysteem ■ REHAU-tackersysteem ■ REHAU-RAUFIX ■ REHAU-buisdraagmatten ■ REHAU-droogsysteem
De REHAU-warmte- en/of contactgeluidisolatie bestaat uit FCKW-vrij, geëxpandeerd polystyrol-hardschuim conform DIN EN 13163. De REHAU-extra warmte-isolatie PUR bestaat uit FCKW-vrij en aan beide zijden met aluminiumfolie gecoat goedgekeurd PUR-hardschuim conform DIN EN 13165.
Opgelet! Voor het REHAU-droogsysteem is uitsluitende de extra warmteisolatie EPS 035 DEO met een dichtheid van ≥ 30 kg/m³ of PUR toegelaten.
REHAU-isolatiemateriaalmes Voordelen ■ Sneller en nauwkeuriger snijden ■ Stabiel en lang lemmet met karteling ■ Handig en comfortabel heft ■ Met reserve lemmet en lederen etui Toepassingsgebied Voor snijden van de volgende REHAU-systeemelementen: ■ REHAU-noppenplaat vario ■ REHAU-RAUTAC-tackersysteem ■ REHAU-tackersysteem ■ REHAU-extra isolatie
Montage-instructies ■ De systeemisolatie over het totale te leggen oppervlak aansluitend zonder kruisvoegen leggen. ■ Meerlaags isolatielagen zodanig leggen, dat de voegen van de bovenste en onderste laag minimaal 10 cm verzet liggen. ■ Bij een combinatie van contactgeluidisolatie met warmte-isolatie onder natte vloeren eerst de contactgeluidisolatie aanleggen. ■ Conform DIN 18560 en DIN EN 13813 mag de samendrukbaarheid van de totale isolatielaag incl. REHAU-systeemplaten niet meer zijn dan 5 mm.
Met het REHAU-isolatiemateriaalmes kunnen, dankzij de lemmetlengte van 13 cm met karteling, REHAU-systeemelementen en REHAU-extra isolatie tot een dikte van 102 mm, snel een veilig worden versneden. Het lemmet kan via het openen van de schroef op het heft worden vervangen. Ieder REHAU-isolatiemateriaalmes wordt geleverd met een reserve lemmet. Aanvullende reserve lemmets kunnen worden meebesteld. Dankzij de lederen etui met riemlus is het REHAU-isolatiemateriaalmes altijd bij de hand.
1.1 Fig. 44: REHAU-isolatiemateriaalmes
■ Het REHAU-isolatiemateriaalmes heeft een scherp lemmet. ■ Dusdanig opbergen en handhaven, dat er geen verwondingsgevaar van het isolatiemateriaalmes uitgaat.
18
19
5,0
kN/m2
MN/m3
dB
B1
E
Eff. belasting
Dyn. stijfheid
Contactgeluidverbeteringsmaat*
Bouwstofklasse conform DIN 4102
Brandgedrag conform DIN EN 13501
E
B1
29
15
5,0
1,25
0,040
E
B1
26
30
10,0
2,00
0,035
E
B1
26
30
10,0
2,86
0,035
-
E
B1
-
-
20,0
0,25
0,040
20
E
B1
-
-
28,0
0,29
0,035
25
500
E
B1
-
-
36,0
0,57
0,035
30
500
E
B1
-
-
20,0
0,75
0,040
20
500
1000
E
B1
-
-
36,0
0,86
0,035
30
500
1000
E
B1
-
-
2
28,0
1,14
0,035
25
500
1000
-
* Contactgeluidverbeteringsmaat ∆ LW,R Bij een massieve vloer en een op de contactgeluiddemping opgebrachte cement dekvloer met een massa ≥ 70 kg/m Tab. 2.1.8: Technische gegevens van de REHAU-systeemisolatiematerialen
E
B1
28
20
0,75
Warmtedoorlaatweerstand m2k/W
0,040
-
500
1000
-
E
B1
-
-
20,0
1,25
0,040
20
500
1000
-
E
B1
-
-
28,0
1,43
0,035
25
500
1000
-
50
E
B1
-
-
36,0
1,43
0,035
30
500
1000
-
50
E
B2
-
-
100,0
1,8
0,025
30
1000
1000
-
45
E
B2
-
-
100,0
2,2
0,025
30
1000
1000
-
55
W/mk
-
500
1000
-
50
Warmtegeleidbaarheid
-
500
1000
-
40
PUR 55 DEO dh
kg/m3
500
1000
-
30
PUR 45 DEO dh
Dichtheid
500
1000
-
30
EPS035 DEO
mm
1000
2
20
EPS 035 DEO
Breedte
1000
2
10
EPS 040 DEO
PUR 55
mm
2
10
EPS 035 DEO
PUR 45
Lengte
2
100
EPS 035 DEO
50
mm
70
EPS 040 DEO
50
Samendrukbaarheid c
50
EPS 035 DEO
50
30
EPS 035 DEO
40
mm
EPS 040 DEO
30
Nom. dikte dN
EPS 035 DES sg
30
239053-001 239303-001 239093-001 239073-001 239113-001 239123-001 239133-001 239143-001 239153-001 239163-001 239313-001 239323-001 239183-001 263494-001 263504-001
EPS 035 DES sg
20
Art. nr.
EPS 040 DES sg
10
Extra warmte-isolatie PUR alu gelamineerd
EPS 040 DES sg
100-2
10
70-2
30-2
50-2
Extra warmte-isolatie EPS
Contactgeluiddemping EPS
Materiaal
Benaming en type
REHAU-plakband en REHAU-tape dispenser Voordelen ■ Hoge kleefkracht ■ Hoge scheurvastheid ■ Extreem lichte dispenser Technische gegevens ■ Rolbreedte 50 mm ■ Rollengte 66 m ■ Scheurvastheid minimaal 10 N/mm2 Toepassing ■ Voor absoluut noodzakelijk vastplakken van de folie-overlappingen bij gebruik van het REHAU-tackersysteem, REHAURAUTAC tackersysteem, systeem REHAU-RAUFIX en systeem REHAUbuisdraagmatten. ■ Voor absoluut noodzakelijk vastplakken van de folierand bij randisolatieband zonder aangebrachte plakstrook.
1.1 Fig. 45: REHAU-plakband
REHAU-afperspomp
Technische gegevens
Voordelen ■ Precisie afperspomp voor nauwkeurige en snelle druk- en lekdichtheidstest. ■ Drukbeproeving met water en antivries mogelijk. ■ Vullen en drukbeproeving in één handeling mogelijk.
Afmetingen
720x170x260mm
Volume
12 Liter
Drukbereik
0 – 60 bar
Zuigvolume
ca 45 ml / slag
Aansluiting
R 1/2”
Gewicht
ca 8 kg
1.1 Fig. 46: REHAU-tape dispenser
Met de REHAU-afperspomp wordt de conform DIN EN 1264 deel 4, vereiste druk- en lekdichtheidstest van de verwarmingscircuits van het REHAU-vloerverwarmings-/koelsysteem uitgevoerd. 1.1 Fig. 47: REHAU-Afperspomp
REHAU-dekvloercomponent P
Technische gegevens
Voordelen ■ Verbetering van de vloeibaarheid en de verwerkbaarheid ■ Homogenisatie van de voeg ■ Verbetering van de buigtreksterkte en de druksterkte ■ Verbetering van de warmtetechnische eigenschappen
Levereenheid
Jerrycan met 10 kg
Dichtheid
1,1 g/cm3
pH-waarde
8
Brandgedrag
niet brandbaar
Opslag
koel en droog
Houdbaarheid
12 maanden na afvuldatum
Toepassing Het REHAU-dekvloercomponent P is geschikt voor gebruik met alle cement dekvloeren.
Ecologische classificatie Dosering Madditief =
AFH =
dvloer = Madditief =
20
ongevaarlijk
0,035 x AFH x ddekvloer
met dekvloer te bedekken oppervlak (m2) gewenste totale dikte dekvloer (cm) berekende hoeveelheid REHAU-vloercomponent P (kg)
1.1 Fig. 48 REHAU-dekvloercomponent P
REHAU-dekvloercomponent “Mini” met REHAU-kunststof vezels Voordelen ■ Aanmaken van dunne dekvloeren ■ Aanmerkelijke verhoging van de buigtreksterkte en druksterkte ■ Reducering van de hoeveelheid aanmaakwater ■ Verbetering van de verwerkbaarheid Toepassing ■ Voor alle cement dekvloeren ■ Voor alle REHAU-vloerverwarmings-/-koelsystemen Door toevoeging van de REHAU-dekvloercomponent “Mini”, de REHAU-kunststofvezels en verhoging van het cementgehalte ■ kan de vloerdikte van verwarmingsdekvloeren conform DIN 18560 tot min. 30 mm vloerdikte boven de bovenkant van de buizen worden gereduceerd. ■ Wordt de sterkteklasse van de cement dekvloer van ZE 20 naar ZE 30 verhoogd. ■ Wordt de scheurvorming tijdens het droog- en uithardingsproces geminimaliseerd.
REHAU-dekvloercomponent “Quick” Voordelen ■ Versnelling van het uitdrogings- en hardingsproces van cementgebonden verwarmingsdekvloeren ZE 20 ■ Plastificering voor gemakkelijker verwerking ■ Besparing van aanmaakwater Door toevoeging van de REHAU-dekvloercomponent “Quick” ■ Kan de vloerverwarming al bij het leggen van de dekvloer met 20°C worden gebruikt. ■ Kan 5 dagen na aanbrengen van de dekvloer worden begonnen met het opwarmen/opwarmprotocol. ■ Wordt de conform DIN 18560 voorgeschreven buigtrek- en druksterkte na 7 dagen bereikt.
Basisvoorwaarde Dunne verwarmingsdekvloeren moeten conform DIN 18560, deel 2, zodanig worden gerealiseerd, dat deze v.w.b. het draagvermogen, bij plavuizen ook m.b.t. de doorbuiging, overeenkomen met een cementen dekvloer uit de sterkteklasse ZE 20 met een dikte van 45 mm boven de bovenkant van de buizen. De REHAU-dekvloercomponent “Mini” ondersteunt en completeert deze eis bij tegelijkertijd verhogen van het cementgehalte. Verbruik per oppervlak ■ Algemeen 0,2 kg dekvloercomponent “Mini” per cm vloerdikte en m2 oppervlak. ■ Algemeen 10 g kunststof vezels per cm vloerdikte en m2 oppervlak. ■ Bij minimaal toegestane opbouwhoogte van 44 mm vloerdikte (RAUTHERM S 14x1,5mm + 30mm vloerbedekking) 0,88 kg/m2 dekvloercomponent “Mini” en 44 g/m2 kunststof vezels. Voor de mengverhouding in een mengmachine geldt: ■ 62,5 kg cement CEM 32,5 ■ 150 kg kiezelzand 0 – 4 mm ■ 100 kg kiezelzand 4 – 8 mm ■ ca 20 liter water ■ 3,12 kg dekvloercomponent “Mini” ■ 0,20 kg kunststof vezels
Verbruik gerelateerd aan oppervlak ■ Over het algemeen geldt 0,09 kg cement plastificeerder “Quick” per cm dekvloerdikte en m² oppervlak. ■ Bij een minimaal toegestane opbouwhoogte van 59 mm (RAUTHERM S 14x1,5 mm + 45 mm dekvloeroverdekking) resulteert een verbruik van 0,53 kg/m². Voor de mengverhouding in een mengmachine geldt: ■ 50 kg cement CEM I 32,5 R ■ 250 kg dekvloerzand 0-8 mm ■ Watertoevoeging afhankelijk van de vochtigheid van het zand (mortelconsistentie aardvochtig) ■ 1,5 kg dekvloercomponent “Quick”
1.1 Fig. 49: REHAU-dekvloercomponent “Mini” Technische gegevens Levereenheid dekvloercomponent “Mini”
Jerrycan met 25 kg
Dichtheid
1,05 g/cm3
pH-waarde
8
Brandgedrag
moeilijk ontvlambaar
Opslag
Droog, niet onder 0°C
Houdbaarheid
12 maanden na afvuldatum
Ecologische classificatie
biologisch afbreekbaar
Technische gegevens Levereenheid dekvloercomponent “Quick”
Emmer met 30 kg
Dichtheid
1,1-1,3 g/cm3
PH-waarde
8-10
Brandgedrag
Niet brandbaar
Opslag
Koel, droog, en vorstvrij
Houdbaarheid
12 maanden na afvuldatum
Ecologische classificatie
Veilig
21
De REHAU-haspel Voordelen ■ Snel en eenvoudig bruikbaar ■ Eenvoudig en tijdbesparend leggen van de RAUTHERM S-buizen en de RAUTITAN flex-buizen ■ Leggen door één man mogelijk. Geschikt voor ■ RAUTHERM S-buizen met nom. doorlaat 14x1,5 mm, 17x2,0 mm en 20x2,0 mm ■ RAUTITAN flex-buizen met nom. doorlaat 16x2,2 mm, 20x2,8 mm ■ RAUTITAN stabil 16,2x2,6 mm in lengten minder dan 300 m. Met de REHAU-haspel kunnen de REHAUbuizen op de bouwplaats in koude toestand snel en tijdbesparend worden gelegd.
1.1 Fig. 50: De REHAU-haspel Montage van de haspel ■ Plaats de voet met de onderste haspelschijf op een vaste ondergrond. ■ Fixeer de middenas in het midden van de voet. ■ Plaats de vier armen. ■ Pas de afstand van de armen t.o.v. de middenas aan overeenkomstig de binnendiameter van de te leggen buis. ■ Plaats de te leggen rol buis horizontaal op de haspel. ■ Bevestig de bovenste haspelschijf op de middenas met de klemschroef.
Technische gegevens Diameter schijf
1m
Hoogte haspel Opgebouwd
ca 70 cm
Materiaal
Staal en polyamide
Gewicht zonder rol
ca 11 kg
De REHAU-verwarmde haspel Voordelen Vereenvoudigd leggen van de buizen bij ■ Lage buitentemperaturen en in onverwarmde ruimten. ■ Kleine legafstanden ■ Leggen van grote rollen (tot 600 m lengte) Geschikt voor buisrollen ■ tot 600 m lengte bij buisbuitendiameter tot 17 mm ■ tot 480 m lengte bij buisbuitendiameter tot 20 mm ■ tot 320 m lengte bij buisbuitendiameter tot 25 mm ■ tot 180 m lengte bij buisbuitendiameter tot 32 mm De REHAU-verwarmde haspel bestaat uit de haspel waarop een tempereerapparaat met circulatiepomp kan worden aangesloten. Door het circuleren van 50°C ... 60°C warm water wordt de te leggen buis ook onder ongunstige omstandigheden zacht en buigzaam waardoor het plaatsen snel en probleemloos kan worden uitgevoerd. De toepassing van de REHAU-verwarmde haspel is dwingend voorgeschreven bij het leggen van de REHAU-vloerverwarmings-/-koelsystemen RAUFIX-rail en tackerplaat in combinatie met RAUTHERM S buizen met nom. diameter 17x2,0mm en 20x2,0mm bij legafstanden minder dan 15 cm en legtemperaturen lager dan +5 °C. 22
1.1 Fig. 51: Toepassing van de REHAU-verwarmde haspel Montage van de verwarmde haspel ■ Aanvoer en retour van het tempereerapparaat met de aanvoer en retour van de REHAU–verwarmingsverdeler. ■ Rol op de haspel plaatsen. ■ Aanvoer rol op de betreffende verdeleraftakking aansluiten. ■ Retour rol op de trommelas aansluiten en van daaruit een slangverbinding terug naar de verwarmingsverdeler maken. ■ Rol en tempereerapparaat met water vullen en in bedrijf nemen.
Toepassingsvoorwaarden ■ Draaistroom 400 Volt/16 Ampère voor tempereerapparaat. ■ Wateraansluiting beschikbaar. ■ Verwarmingsverdeler moet op de daarvoor bedoelde plaats zijn geïnstalleerd. Technische gegevens Lengte
1,20 m
Breedte
0,78 m
Hoogte
0,93 m
Gewicht zonder rol
ca. 37kg
REHAU-verdelertechniek REHAU-vloerverwarmingsverdeler Voordelen ■ Hoogwaardig messing Ms 63 ■ Vlakafdichtende koppelingen ■ Groot montagegemak door verzette opstelling aansluitnippels. ■ Afwisselende verdeleraansluiting mogelijk. ■ Voorgemonteerd op console ■ Bediening hoeveelheidsregeling met radiatorontluchtingssleutel 1.1 Fig. 52: REHAU-verwarmingsverdeler HKV
1.1 Fig. 53: REHAU-verwarmingsverdeler HKV-D
Systeemcomponenten HKV ■ Fijnregelventiel in aanvoer. ■ Thermostaateenheid voor REHAUstelaandrijving in retour ■ Aansluitkogelkraan in aanvoer en retour ■ Verdelereindstuk met ontluchting/aftap ■ Verzinkt console met geluidsdempingsinlage HKV-D Als HKV, echter met: ■ Doorstroommeter en Quick-stop in aanvoer ■ Thermostaateenheid met doorstroomregeling in retour
1.1 Fig. 54: Aansluitmaten REHAU-verwarmingsverdeler HKV
Systeemtoebehoren ■ REHAU-verdelerkast voor weggewerkte of opbouwmontage ■ REHAU-warmtemeteraanbouwset ■ REHAU-temperatuurregelstation TRS-V ■ REHAU-constant regelset 1” Montage in REHAU-verdelerkast De consoles van de verwarmingsverdeler worden op de verschuifbare C-profielrail bevestigd. De verdelerbevestiging kan horizontaal en verticaal worden verschoven. Wandmontage: De verwarmingsverdeler wordt met de meegeleverde bevestigingsset ( 4 kunststof pluggen S 8 + 4 schroeven 6x50 ) via de gaten in de verdelerconsole bevestigd.
1.1 Fig. 55: Aansluitmaten REHAU-verwarmingsverdeler HKV-D Materiaal
Messing MS 63
Verdeler/hoofdleiding
Bestaande uit afzonderlijke messingbuis NW 1“
Verwarmingscircuits
Voor 2 tot 12 verwarmingscircuit (groepen)
HKV
Een fijnregelventiel per verwarmingscircuit in de aanvoer. Een thermostaateenheid per verwarmingscircuit in de retour.
HKV-D
Een doorstroommeter met Quickstop per verwarmingscircuit in de aanvoer. Een thermostaateenheid met doorstroomregeling per verwarmingscircuit in de retour.
Verdelereindkappen
Met ontluchtingsventiel 3/8“ en vul-/aftapkraan 1/2“
Afstand aansluitnippels
55 mm
Aansluitgarnituur voor
RAUTHERM S buis 14x1,5/17x2,0/20x2,0 mm RAUTITAN flex 16x2,2/20x2,8 mm RAUTITAN stabil 16,2x2,6 mm
Bevestiging/console
Geluidgedempt, voor wand- en kastmontage
1.1 Tab. 9: Technische gegevens REHAU verwarmingsverdelers HKV en HKV-D
Verdelergr.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
L in mm
190
245
300
355
410
465
520
575
630
685
740
Totale maat in mm
312
367
422
477
532
587
642
697
752
807
862
1.1 Tab. 10: bouwmaten van de REHAU-verwarmingsverdeler 23
REHAU-montage-eenheid in weggewerkte of opbouwuitvoering De REHAU-montage-eenheden bestaan uit een verdelerkast uit sendzimirverzinkt plaatstaal en de al gemonteerde verwarmingsverdeler. Afmetingen en gewichten vindt u in tabellen.
1.1 Fig. 56: De REHAU-montage-eenheid voor weggewerkte montage
REHAU-montage-eenheid UP-HKV
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Bouwhoogte montage-eenh. (mm)1), zonder frame
700850
700850
700850
700850
700850
700850
700850
700850
700850
700850
700850
Totale breedte Montage-eenheid (mm) „B“, zonder frame
450
450
554
554
665
665
754
835
835
954
954
Totale diepte montage-eenheid (mm)
110160
110160
110160
110160
110160
110160
110160
110160
110160
110160
110160
Benodigde uitsparing Breedte (mm)
500
500
600
600
700
700
800
900
900
1000
1000
Benodigde uitsparing Hoogte (mm) min./max.
702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852
Benodigde uitsparing Diepte(mm)
125175
125175
125175
125175
125175
125175
125175
125175
125175
125175
125175
Totaal gewicht Montage-eenheid (kg)
13,9
14,3
16,2
16,8
18,9
19,3
21,5
23,3
23,7
26,1
26,5
1) 2)
Hoogte is traploos instelbaar tussen 700 en 850 mm via verstelbare kastvoet. Door de mogelijkheid, om de afdekkap tussen 110 mm en 160 mm traploos te kunnen verstellen, kan de inbouwkast aan verschillende inspringingen worden aangepast.
1.1 Tab. 11: Kastgrootten en -afmetingen van de REHAU-montage-eenheden voor weggewerkte montage
REHAU-Montage-eenheid AP-HKV
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Inbouwhoogte montage-eenheid (mm)
729
729
729
729
729
729
729
729
729
729
729
Totale breedte montage-eenheid (mm)
500
500
605
605
698
698
805
885
885
1005
1005
Totale diepte montage-eenheid buitenmaat (mm)
150
150
150
150
150
150
150
150
150
150
150
Totaal gewicht Montage-eenheid (kg)
12,0
12,4
15,4
16,0
17,6
18,0
20,0
21,5
21,9
24,8
25,2
1.1 Tab. 12: Kastgrootten en -afmetingen van de REHAU-montage-eenheid voor opbouwmontage
24
REHAU-verdelerkast
B
Verdelerkast U.P. De REHAU-verdelerkast U.P. is bedoeld voor weggewerkte montage. Deze is gefabriceerd uit sendzimir-verzinkt plaatstaal en is in hoogt en diepte verstelbaar. De zijwanden zijn voorzien van voorgeperste uitbreekgaten voor de aanvoer en retour zowel aan de linker- als rechterkant. De omkeerbuis, die voor het buistraject in de aansluitomgeving zorgt, is verstelbaar en uitneembaar. Bovendien kan dankzij de verstelbare vloerafsluitplaat een goede aanpassing aan het oppervlak worden gerealiseerd. In het bovenste gebied is de verdelerkast voorzien van een rail voor bevestiging van de REHAU-regelcomponenten. Conform de hierna volgende tabel kunnen tot 10 verschillende kastafmetingen worden gebruikt, naar keuze voor inbouw met of zonder warmtemeter.
Frame
700-850
O
Afdekplaat Omkeerbuis, uitneembaar
120
45 - 195
Afsluitplaat Verstelbare voet
Muurkast
1.1 Fig. 57: Aansluitafmetingen verdelerkast U.P.
Kasttype
1
2
3
Inbouwhoogte kast (mm)1) , zonder frame
700-850 700-850 700-850 700-850 700-850 700-850 700-850 700-850 700-850 700-850
Totale breedte kast Buiten (mm) „B“, zonder frame
450
Totale diepte kast 2) buitenkant (mm)
110-160 110-160 110-160 110-160 110-160 110-160 110-160 110-160 110-160 110-160
Benodigde uitsparing Breedte (mm)
500
Benodigde uitsparing Hoogte (mm) min./max.
702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852 702/852
Benodigde uitsparing diepte (mm)
125-175 125-175 125-175 125-175 125-175 125-175 125-175 125-175 125-175 125-175
Kastgewicht kg
10,9
554
4
665
600
754
700
12,4
5
835
800
14,2
6
868
900
16,0
7
954
900
17,1
8
1033
1000
17,7
9
1154
1100
18,9
10
1200
20,5
21,7
1303
1350
23,0
Hoogte is traploos instelbaar tussen 700 en 850 mm via verstelbare kastvoet. Dankzij de mogelijkheid om de afdekkap tussen 110 en 160 mm traploos te verstellen, kan de inbouwkast aan verschillende uitsparingen worden aangepast. 1.1 Tab 13: Kastafmetingen voor inbouwkast (bedoeld voor muurinbouw/weggewerkte montage) 1) 2)
Verdelerkast A.P. Ook leverbaar is een opbouwverdelerkast met een behuizing uit sendzimir-verzinkt plaatstaal. De afsluitplaat is afneembaar. De verdelerkast is uitgerust met een universele bevestiging voor de verdeler en een rail voor montage van de REHAU-regelcomponenten.
Diepte 150 mm
88
729
B
1.1 Fig. 58: Aansluitafmetingen verdelerkast A.P. Kasttype
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
Inbouwhoogte van de kast (mm)
729
729
729
729
729
729
729
729
729
729
Totale breedte van de kast (mm)
500
605
698
805
885
918
1005
1083
1205
1353
Totale diepte kast Buitenmaat (mm)
150
150
150
150
150
150
150
150
150
150
Kastgewicht (kg)
9,5
11,6
12,8
14,2
15,7
16,2
17,6
18,8
20,7
22,0
1.1 Tab. 14: Kastafmetingen (bedoeld voor opbouwmontage) 25
Keuzetabel benodigde kastgrootte Gebruik van de selectietabel: ■ Keuze aantal benodigde HKV-aftakkingen ■ Keuze gewenste uitvoering (weggewerkt/opbouw) ■ Keuze gewenste uitrusting: met (●) / zonder (❍) warmtemeteraanbouwset (WMZ) met (●) / zonder (❍) constant regelset (FWRS) met (●) / zonder (❍) temperatuurregelstation-verdeler (TRS-V)
Aantal HKV/HKV-D aftakkingen
Uitrusting WMZ FWRS TRS-V
❍ ❍ ❍
Weggewerkte variant UP-type... ❍ ● ● ❍ ● ❍ ● ❍ ❍ ❍ ❍ ●
❍ ❍ ❍
Opbouwvariant AP-type ... ❍ ● ● ● ❍ ● ❍ ❍ ❍
❍ ❍ ●
2
1
2
2
4
3
1
2
2
4
3
3
1
3
3
5
3
1
3
3
5
3
4
2
3
3
6
4
2
3
3
6
4
5
2
4
4
7
4
2
4
4
7
4
6
3
5
4
8
5
3
4
4
7
5
7
3
5
5
8
6
3
5
5
8
6
8
4
6
6
9
7
4
6
6
9
7
9
5
7
7
9
8
5
7
7
9
8
10
6
8
8
10
8
6
7
8
9
8
11
7
8
8
10
9
7
8
8
10
9
12
7
9
9
10
9
7
9
9
10
9
1.1 tab. 15,
1.1 Fig. 59: REHAU-verdelerkast U.P.
26
1.1 Fig. 60: REHAU-verdelerkast A.P.
REHAU-warmtemeteraanbouwset
Plug 3/8“ Ventiel „Vera-Max“
Voordelen ■ Vlakafdichtende aansluiting op verwarmingsverdeler ■ Montage links of rechts op verdeler mogelijk ■ Regeling totale verdelermassastroom mogelijk.
RL-verdeler
Systeemcomponenten ■ Aanpasstuk voor montage van een warmtemeter met inbouwlengte 110 of 130 mm ■ Openingen voor montage dompelsensor voor meeteenheid ■ Afsluit- resp. regelventiel voor regeling totale verdelermassastroom. Montage De REHAU-warmtemeter aanbouwset wordt met de 1” koppelingsmoeren en meegeleverde pakkingen direct op de verwarmingsverdeler geschroefd. De met de verwarmingsverdeler meegeleverde kogelkranen kunnen op de aansluitingen van de warmtemeteraanbouwset worden gemonteerd. Voor de instelling van de totale massastroom conform het diagram hiernaast is een steeksleutel SW8 nodig.
Plug 1/2“ Plug 1/2“ voor
VL-verdeler
Afsluitkap 1” Retour (RL)
Opmerking Vanwege de verschillende inbouwdiepten van de warmtemeters en de gegeven kastdiepte kan eventueel een afzonderlijk gemonteerde warmtemeter worden toegepast.
Slagen instelsleutel
Drukverlies
Drukverlies
Opgelet Retourverdeelbalk naar boven plaatsen, omdat de warmtemeter standaard in de retour moet worden ingebouwd.
Aanvoer (VL)
1.1 Fig. 61: Afmetingen warmtemeter-aanbouwset
Massastroom m (kg/h)
1.1 Fig. 62: Insteldiagram regelventiel warmtemeter-aanbouwset.
Verdelergr.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Aanbouwset in mm
139
139
139
139
139
139
139
139
139
139
139
Totale afm. incl. 389 verwarmingsverdeler mm
444
499
554
609
664
719
774
829
884
939
1.1 Tab. 16: Afmetingen REHAU-verwarmingsverdeler incl. warmtemeter-aanbouwset - toevoerleiding van onderen
Verdelergr.
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
Aanbouwset incl. Kogelkraan in mm
205
205
205
205
205
205
205
205
205
205
205
Totale afm. incl. 455 verwarmingsverdeler mm
510
565
620
675
730
785
840
895
950
1005
1.1 Tab. 17: Afmetingen REHAU-verwarmingsverdeler incl. warmtemeter-aanbouwset - toevoerleiding aan zijkant
27
REHAU-vloerverwarming regeling Wettelijke voorschriften Het effectieve bedrijf van een verwarmingsinstallatie wordt doorslaggevend bepaald door: ■ Dimensionering en configuratie ■ Onderhoud ■ Gebruikte regeltechniek
Principes voor regeling van vloerverwarmingen Een via de vloer verwarmde ruimte is vanwege de grote opslagcapaciteit een zeer stabiel systeem. Dat betekent aan de ene kant dat ■ korte temperatuurvariaties, bijv. door luchten, snel weer worden gecompenseerd, aan de andere kant ook, dat
Tot 20 % van de jaarlijkse energiebehoefte van een verwarmingsinstallatie kan door geschikte en deskundig geïnstalleerde regeltechniek worden bespaard. De wetgever heeft daarom in de Energiesparverordnung (EnEV) voorgeschreven, welke regelcomponenten moeten worden toegepast om verwarmingsinstallaties zo energiezuinig te laten functioneren. Geschikte regeltechniek Regeltechniek voor verwarmingsinstallaties kan op twee manieren worden uitgevoerd: a) Toevoertemperatuurregeling Hier is de taak, om op ieder willekeurig tijdstip een voldoende grote energiehoeveelheid beschikbaar te hebben. Dit wordt over het algemeen uitgevoerd via ■ de verwerking van de gemiddelde buitentemperatuur (verwarmingscurve)
■ het verwarmen van een sterkt afgekoelde ruimte lange tijd duurt.
Het zelfregeleffect Het zelfregeleffect treedt in principe bij ieder verwarmingssysteem op. Dit berust op het gegeven, dat het afgegeven verwarmingsvermogen afhangt van het temperatuurverschil tussen oppervlaktetemperatuur van het verwarmingsoppervlak en de ruimtetemperatuur. Een toenemende temperatuur in de ruimte reduceert dus de warmte-afgifte, een dalende temperatuur doet deze toenemen. Dit effect wordt groter, naar mate het verschil tussen de temperatuur van het verwarmingsoppervlak en de omgevingstemperatuur kleiner wordt:
Deze eigenschappen stellen speciale eisen aan de gebruikte regeltechniek: ■ Om te grote verwarming van de ruimten te voorkomen, moeten de gebruikte thermostaten geschikt zijn voor de regeltaak. ■ De tijdafhankelijk juiste verwarming en temperatuurreductie van de ruimten moet automatisch worden gestuurd, om een maximaal comfort bij zo laag mogelijk energieverbruik te realiseren.
De specifieke warmte-afgifte van een verwarmingsoppervlak resulteert uit de formule:
De REHAU-regelsystemen zijn hiervoor ontwikkeld; deze bieden een aan de vloerverwarming aangepast regelgedrag en kunnen via tijdprogramma's worden gestuurd.
Voor de vloerverwarming met een gemiddelde oppervlaktetemperatuur van 25 °C bereikt dit zelfregeleffect de maximale effectiviteit. Dit effect ondersteunt dus, juist bij correct ingestelde toevoertemperatuurregeling, de werking van de kamerthermostaat, maar maakt deze in geen geval overbodig.
in combinatie met een
qH = αtot. (ϑH - ϑR) qH αtot ϑR ϑH
= verwarmingsvermogen oppervlak/m2 = warmteovergangscoëfficiënt = ruimtetemperatuur = temperatuur verwarmingsoppervlak
■ timer-functie (gereduceerd/normaal bedrijf) Daarvoor geschikte regelgroepen zijn op de hierna volgende pagina's beschreven.
Weergave van het effect van de zelfregeling
.
.
b) Kamerthermostaten De taak is, de energiehoeveelheid voor iedere ruimte te doseren.. Dit wordt uitgevoerd via de regeling van de doorstroming (aansturing van de stelaandrijving voor de verwarmingscircuitkranen). Bovendien is ook hier een timer-functie noodzakelijk. Wanneer deze ontbreekt, dan vragen de kamerthermostaten in de reductiefase van de aanvoertemperatuurregeling nog altijd dezelfde kamertemperatuur. Door dit tegensturen wordt dan een groot deel van de mogelijke besparing weer ongedaan gemaakt. Geschikte regeltechniek vindt u in de hierna volgende paragrafen.
28
Vloeroppervlaktetemperatuur tFb in °C Kamertemperatuur ti in °C
Warmtevermogen q = 55 W/m2 -> wordt door zelfregeleffect gereduceerd tot q = 33 W/m2
tFb = 25 °C (vloertemperatuur)
tuur pera rtem) e m e ka eratuur nam Toe ertemp m (ka
tFb = 20 °C (vloertemperatuur)
1.1 Fig. 63: Zelfregeleffect
REHAU-temperatuurregelstation TRS-V
ca.
Systeemvoordelen ■ Compacte eenheid, gereed voor montage ■ Montage links of rechts op verdeler mogelijk ■ Vlakafdichtende verbindingen ■ Weergestuurde toevoertemperatuurregeling ■ Stroombesparend door elektronisch geregelde pomp ■ Regelaar met dekvloeropwarmfunctie
VL
ca.
Systeemcomponenten ■ Elektronische verwarmingsregelaar, voorgeprogrammeerd. ■ 3-weg mengventiel kvs=5,0 m3/h DN 20 met stelaandrijving ■ Elektronisch geregelde pomp Wilo E 25/1-5 ■ Maximaal begrenzingsthermostaat, verbonden met pomp ■ Buitentemperatuursensor ■ Toevoertemperatuursensor gemonteerd en bedraad
1"
1"
RL
Toepassingsgebieden Regelstation voor vloerverwarmingen als ■ Woningregelstation in meergezinshuizen bij centrale verwarming 1"
of ■ in combinatie met radiatorverwarming. Beschrijving Alle elektrische componenten worden via onverwisselbare connectoren aangesloten. Daardoor wordt de montage van de eenheid vergemakkelijkt en worden beschadigingen van de regelaar voorkomen.
1"
VL = Aanvoer
RL = Retour
1.1 Fig. 64: Temperatuurregelstation TRS-V
De elektronische regelaar is af fabriek als volgt geconfigureerd: ■ Weergestuurde toevoertemperatuurregeling volgens verwarmingscurve met steilheid 0,4 ■ Reduceertijden dagelijks van 22h – 6h ■ Pompinschakeling bij setpoint toevoertemperaturen hoger dan 22°C (verwarmingsbedrijf) ■ Pompuitschakeling gedurende 1 uur bij aanvang
Montagestappen: ■ Maak alle buisverbindingen. ■ Monteer de regelaar op de achterwand van de verdelerkast. ■ Sluit de kabel van de buitentemperatuursensor aan op de sensorconnector. ■ Voedingskabel op verdelerdoos aansluiten. ■ Alle elektrische connectoren aansluiten. Toebehoren Kamertemperatuursensor voor correctie van de toevoertemperatuur (bijschakeling kamertemperatuur) Retourtemperatuursensor (startschakeling of retourtemperatuurbegrenzing)
Opgelet! Gebruik bij de keuze van de verdelerkast de keuzetabel 1.1.15. Bij installaties met omschakelventielen voor warmwatervoorziening kunnen problemen in de hydrauliek ontstaan, omdat hierbij de primaire toevoer of retour wordt afgesloten.
Technische gegevens afmetingen (BxHxD) : 260x380x155 mm Pomp: opvoerhoogte 1 - 5 m capaciteit : max 3,5 m3/h opgenomen vermogen 36 - 99 W Automatische dag- en nachtregeling met fuzzy logic (Day-and-Night-Control) 3-weg mengventiel: kvs-waarde: 5,0 m3/h nominale doorlaat DN 20 Materiaal : Armaturen : messing MS58 Leidingwerk: messingbuis MS63 O-ringen: EPDM-elastomeren Max. toel. bedrijfstemperatuur : +110°C Min. toel. bedrijfstemperatuur : +15°C Max. toel. bedrijfsdruk : 10 bar Temperatuursensor Ni1000 Voedingsspanning 230 VAC
29
REHAU-compacte stations
Systeemcomponenten ■ Elektronische verwarmingsregelaar, voorgeprogrammeerd. ■ 3-weg menger kvs=4,0 m³/h DN 20 met stelaandrijving ■ Elektronisch geregelde pomp Wilo E 25/1-5 ■ Maximaal begrenzingsthermostaat, verbonden met pomp ■ Buitentemperatuursensor ■ Toevoertemperatuursensor gemonteerd en bedraad ■ Thermometer in toevoer en retour Toepassingsgebieden Regelstation voor vloerverwarmingen voor montage in centrale positie of op de verwarmingsketel. Beschrijving De module is gemonteerd en compleet bedraad op een wandmontageconsole. De elektronische regelaar is af fabriek als volgt geconfigureerd: ■ Weergestuurde toevoertemperatuurregeling volgens verwarmingscurve met steilheid 0,6 ■ Reduceertijden dagelijks van 22h – 6h ■ Automatisch pomp starten in verwarmingsbedrijf Montagestappen: ■ Maak de buisverbindingen en monteer de eenheid. ■ Sluit de kabel van de buitentemperatuursensor aan op de sensorconnector. ■ Voedingskabel op verdelerdoos aansluiten.
385
VL
125 250
1.1 Fig. 65: temperatuurregelstation TRS-20
1.1 Fig. 67: pompmenggroep PMG-25
Technische gegevens afmetingen (BxHxD) : 250x385x260 mm Wandafstand midden buis 100 mm
REHAU-pompmengergroepen PMG25, PMG-32
Pomp: Opvoerhoogte 1 - 5 m Capaciteit: max 3,5 m³/h opgenomen vermogen 36 - 99 W Automatische dag- en nachtomschakeling met Fuzzy-logica (Day-and-Night-Control) 3-weg menger: kvs-waarde : 4,0 m3/h, nom. doorlaat DN 20 Behuizing uit rood koper RG5, mat vernikkeld Materiaal : Armaturen : messing MS58 Leidingwerk: messingbuis MS63 O-ringen: EPDM-elastomeren Warmte-isolatieplaat: EPP Max. toel. bedrijfstemperatuur : +110°C Min. toel. bedrijfstemperatuur : +15°C Max. toel. bedrijfsdruk : 10 bar Temperatuursensor Ni1000 Voedingsspanning 230 VAC
Toebehoren Ruimtetemperatuursensor voor correctie van de toevoertemperatuur (bijschakeling ruimtetemperatuur) Retourtemperatuursensor (startschakeling of retourtemperatuurbegrenzing)
1.1 Fig. 66: toevoertemperatuurregelset
30
RL
350
Systeemvoordelen ■ Compacte eenheid, gereed voor montage ■ Vlakafdichtende verbindingen ■ Weersgestuurde toevoertemperatuurregeling ■ Stroombesparend door elektronisch geregelde pomp ■ Warmte-isolatieplaat uit EPP ■ Regelaar met dekvloeropwarmfunctie
VL
RL
REHAU-temperatuurregelstation TRS-20
Systeemvoordelen ■ Compacte eenheden, gereed voor montage ■ Vlakafdichtende verbindingen ■ Stroombesparend door elektronisch geregelde pomp ■ Warmte-isolatieplaat uit EPP Systeemcomponenten (PMG-25 / PMG-32) ■ 3-weg menger kvs=8,0 m³/h / 18,0 m³/h DN 25 / DN 32 met stelaandrijving 3-punts, 230 V ■ Elektronisch geregelde pomp Wilo E 25/1-5 / Wilo E 30/1-5 ■ Thermometer in toevoer en retour Toepassingsgebieden Pomp-mengstation voor vloerverwarmingen voor montage in centrale opstelling of bij de verwarmingsketel. Beschrijving De module is op een wandbevestigingsconsole gemonteerd. Uitbreidbaar met de REHAU-toevoertemperatuurregelset voor een automatisch regelstation.
REHAU-toevoertemperatuurregelset ■ Elektronische verwarmingsregelaar, voorgeprogrammeerd. ■ Weergestuurde toevoertemperatuurregeling ■ Sensor voor buitentemperatuur en toevoertemperatuur, Ni 1000 ■ Thermostaat voor maximaalbegrenzing ■ Voorbedraad, met connectoren voor eenvoudige installatie ■ Voedingsspanning 230 VAC
REHAU-constant regelset Voordelen ■ Uitbreiding van een bestaande radiatorinstallatie voor de REHAUvloerverwarming ■ Regeling van de gewenste toevoertemperatuur ■ Vlakafdichtende aansluiting op de REHAU-verwarmingsverdeler ■ Montage links of rechts op verdeler mogelijk Systeemcomponenten ■ Pomp Grundfos UPS 25/60, met dompelthermostaat voor temperatuurbegrenzing; voorbedraad ■ Thermostaatkraan 1/2”, instelbereik 20-50°C, temperatuurmeting via dompelsensor ■ Regelventiel 1/2” voor inregeling van de massastroom ■ Aansluitknie met thermometer en ontluchtingsventiel 1/2” ■ Aansluitknie met vul-/aftapkraan 1/2”
1.1 Fig. 68: REHAU-constant regelset
Montage ■ Voorzichtig: De capillaire buis van de temperatuursensor mag niet worden geknikt. ■ Instelling van de retourkoppeling volgens de montagehandleiding. Functiebeschrijving ■ Werkt volgens het principe van de bijmengregeling. ■ Instelling van de gewenste toevoertemperatuur via de thermostaatkraan. ■ De mate van opening van de thermostaatkraan wordt via de op de dompelsensor na de retour gemeten temperatuur ingesteld. ■ De temperatuurbegrenzer schakelt de circulatiepomp bij het overschrijden van de ingestelde maximale temperatuur af. Na afkoeling tot onder de maximale temperatuur wordt de pomp automatisch weer gestart. Pompsturing Voor een correcte besturing van de circulatiepomp wordt bij gebruik van stelaandrijvingen de voeding van de constant regelset via de pomp-/ capaciteitsmodule van RAUMATIC M gestuurd of via het pompuitgangsrelais van RAUMATIC Funk. Daardoor wordt de circulatiepomp bij gesloten ventielen uitgeschakeld.
1.1 Fig. 69: installatieschema
Vermogensgrenzen De onderstaande tabel geeft een indicatie omtrent het bereikbare verwarmingsvermogen afhankelijk van de toevoertemperatuur aan de primaire zijde. Taanvoer
Max. verw. vermogen
50 °C 55 °C 60 °C 65 °C 70 °C
3,3 kW 4,7 kW 5,9 kW 7,2 kW 8,5 kW
Opgelet! Bij installaties met omschakelventielen voor warmwatervoorziening kunnen problemen in de hydrauliek ontstaan, omdat hierbij de primaire toevoer of retour wordt afgesloten. Vooraf hydraulische geschiktheid controleren.
31
RAUMATIC M kamerthermostaat / REHAU-temperatuurregelaar E Systeemvoordelen RAUMATIC M: ■ Complete oplossing ■ Hoge regelnauwkeurigheid ■ Eenvoudig, snel en betrouwbaar te installeren ■ Schroefloze aansluittechniek van alle componenten ■ Modulair uitbreidbaar systeem ■ Aantrekkelijke vormgeving ■ Als 24 V en 230 V-systeem leverbaar Systeemcomponenten ■ Systeemsokkel voor kamerthermostaat ■ Kamerthermostaat in de uitvoeringen Standard, Komfort en Control ■ Regelverdeler ■ Timer-module ■ Pomp-/capaciteitsmodule ■ Uitbreidingsmodule kamerthermostaat ■ Uitbreidingsmodule stelaandrijving ■ Stelaandrijving Basisuitrusting In de eenvoudigste uitvoering bestaat het systeem uit de kamerthermostaat en de regelverdeler. De regelverdeler maakt aansluiting van max. 6 kamerthermostaten en max. 14 stelaandrijvingen mogelijk. Uitbreidingen De Timer-module kan via de regelverdeler twee afzonderlijke gebieden via een tijdprogramma aansturen. De pomp-/vermogensmodule schakelt de circulatiepomp uit, wanneer geen enkele thermostaat warmte vraagt. Met de uitbreidingsmodules kunnen extra kamerthermostaten en stelaandrijvingen worden aangesloten. De componenten: REHAU-systeemsokkel De systeemsokkel past voor alle kamerthermostaten uit de serie RAUMATIC M. Deze biedt de volgende voordelen: ■ De elektrische aansluitingen kunnen door de installateur al in de bouwfase worden gemaakt. ■ De kamerthermostaten worden bij de inbedrijfname van de installatie eenvoudig opgestoken. REHAU-kamerthermostaat ■ Kamerthermostaat met setpointinsteller en grote temperatuurverdeling in 1/4graad stappen. ■ Na het wegnemen van de bedieningsknop kan het gewenste temperatuurbereik worden beperkt. ■ De reduceertemperatuur is ingesteld op 4K. ■ De besturing van de temperatuurreducering wordt via de timer-module uitgevoerd. REHAU-kamerthermostaat Komfort Extra biedt deze thermostaat: Omschakeling naar bedrijfsstanden ■ Automatisch (besturing via timer-module) ■ Comforttemperatuur ■ Reductie met behulp van een schakelaar aan de zijkant van de regelaar. De bedrijfsstand “reductie” wordt op de thermostaat gesignaleerd via een lichtsymbool “Mond”. 32
1.1 Fig. 70: Componenten RAUMATIC M
De reduceertemperatuur kan worden ingesteld tussen 2 en 6K.
REHAU-kamerthermostaat Control Deze regelaar biedt naast de functionaliteit van het type “Comfort”: ■ Opsteekbare digitale klok voor individuele programmering van de reductietijden. ■ Pilot-timer functie, d.w.z.: Doorgifte van de reductietijden aan andere kamertemperatuurregelaars. Gemeenschappelijke technische gegevens: Kleur: wit (als RAL 9001) Bedrijfsspanning 24 V of 230 V Schakeltemperatuurverschil: ca 0,2K Schakelverm.: 5 REHAU-stelaandrijvingen Beschermingsklasse IP20 Alle regelaarmodellen kunnen op aanvraag ook in de volgende kleuren worden geleverd: Hewi-geel (als RAL 1004) Hewi-groen (als RAL 6029) Hewi-blauw (als RAL 5002) Hewi-rood (als RAL 3003) Hewi-grijs Zwart (als RAL 9011) Kantoorgrijs Metallic blauwzwart Metallic champagne Metallic brons Metallic platina Opgelet! De regelaars ■ REHAU-kamerthermostaat ■ REHAU-kamerthermostaat Comfort ■ REHAU-kamerthermostaat Control kunnen alleen in combinatie met de REHAU-systeemsokkel worden toegepast!
REHAU-temperatuurregelaar E (alleen 230 V) ■ Bimetaal kamerthermostaat met thermische feedback. ■ Instelbaar temperatuurbereik 5 ... 30°C ■ Ingang voor temperatuurreductie ■ Na het wegnemen van de bedieningsknop kan het gewenste temperatuurbereik worden beperkt. ■ Directe montage op de wand of weggewerkt (niet geschikt voor REHAU-systeemsokkel) ■ Aansluiting via schroefklemmen ■ Compatibel met de overige componenten van het RAUMATIC-M-systeem (230 V)
1.1 Fig. 71: temperatuurregelaar E Technische gegevens Geïntegreerde beperking temperatuurbereik Schakelcontact: verbreekcontact voor stelaandrijving 230 V spanningsloos gesloten Aansluiting voor temperatuurreductie door schakelklok of handschakelaar. Schakelverschil ca 0,5 K, thermische feedback Reductie ca. 4K Temperatuurbereik: 5 ... 30 °C Afmetingen (BxHxD): 76x76x23 mm Huis alpine-wit Voedingsspanning: 230 V Schakelvermogen: 10 (4) A, 250V AC Beschermingsklasse: IP30 Veiligheidsklasse II
REHAU-regelverdeler De regelverdeler is bedoeld voor het verbinden van de componenten van het RAUMATIC M-systeem. ■ Alle aansluitingen in steektechniek ■ Diagnose-LED voor aansturing stelaandrijving en veiligheidsfunctie ■ Eenvoudig opsteken van uitbreidingscomponenten (bedraden niet nodig) ■ Tot max. 6 kamerthermostaten en tot max. 14 stelaandrijvingen aansluitbaar ■ Geïntegreerde zekering ■ Rail- of wandmontage REHAU-timer-module ■ Week-timer ■ 2 onafhankelijke tijdprogramma's (gebied 1 en 2) REHAU-pomp-/ vermogensmodule ■ Voor aansturing circulatiepomp afhankelijk van de vraag (uitschakeling, wanneer geen enkele thermostaat warmte vraagt) ■ Nalooptijd instelbaar
Max. 6 thermostaten max. 6 Regler
5
230V AC Powe r Fuse (T 4A
H)
1 2 3 4 5 6
Netz Net 230 VVAC AC 230
PumpenPomp-/vermogensmodule Leistungs Modul
2 2
Timer-module Timer Modul max.14 14 Alpha-Antriebe Max. alpha-aandrijvingen
1.1 Fig. 72: Aansluitschema componenten RAUMATIC M REHAU-uitbreidingsmodule kamerthermostaat ■ Aansluitmogelijkheid voor 2 aanvullende regelaars met ieder 4 stelaandrijvingen *) REHAU-uitbreidingsmodule stelaandrijving ■ Aansluitmogelijkheid voor 2 x 4 aanvullende stelaandrijvingen *) *) maximaal 14 stelaandrijvingen per regelverdeler! REHAU-stelaandrijving ■ Thermische stelaandrijving, stroomloos gesloten ■ Eenduidige statusindicatie ■ Eenvoudige montage ■ “First-Open-functie” voor bedrijf van de vloerverwarming in de bouwfase (voor montage van de thermostaten) Aanpassing op verschillende kranen en verdelerfabrikaten mogelijk. Opgelet: Bei montage boven het hoofd van de stelaandrijving is een speciale adapter nodig. Neem contact op met uw REHAU vertegenwoordiging! Instructies bij het ontwerp: Voor aansluiting van de thermostaat is een 4-aderige kabel nodig (daarvan 1 ader voor temperatuurreductie). NIEUW: REHAU-regelverdeler EIB 6 kanaals / 12 kanaals De regelverdeler EIB is de koppeling tussen een EIB-systeem met EIB-kamerthermostaten en de REHAU-stelaandrijvingen 24 V. ■ Geïntegreerde buskoppeling ■ Max. 13 stelaandrijvingen aansluitbaar ■ Continue of schakelende regelgrootheid naar keuze ■ Geruisloos schakelen door TRIAC-techniek ■ Zomerbedrijf met beveiligingsfunctie tegen vaste ventielen (instelbaar)
24V-systeem: Benodigde aderdoorsnede: 1 mm² (tot 40 m kabellengte) 1,5 mm² (tot 70 m kabellengte)
Montage en inbedrijfname 1. Systeemsokkel aansluiten en de muurinbouwdoos monteren. Houdt de montage-instructies aan! Bij temperatuuregelaar E: Regelaar aansluiten en op de wand of in de muurinbouwdoos monteren
230V-systeem: NYM 4x1,5 resp. NYM 5x1,5 (met PE-ader) Het verdient aanbeveling ook voor het 24 Vsysteem starre kabels te gebruiken omdat deze zonder adereindhulzen gemakkelijk in de steekklemmen kunnen worden geplaatst. De montage van de systeemsokkel voor de thermostaat thermostaten wordt met standaard muurinbouwdozen conform DIN 49073 uitgevoerd. De voeding van de regelverdeler moet via een eigen zekering worden aangesloten. Bij installatie in badkamers (zie daarvoor DIN VDE 100 deel 701) moet bij voorkeur het 24 V-systeem gebruikt worden. De geldende VDE-bepalingen zijn van toepassing en de montage-instructies moeten worden aangehouden. De installatie van het systeem mag alleen door een geautoriseerde vakman worden uitgevoerd.
2. Stelaandrijvingen op regelverdeler aansluiten, stelaandrijvingen op kraanadapters plaatsen. Kranen zijn geopend. (First-Open-functie) 3. Indien nodig overige systeemcomponenten (timer-module...) plaatsen. 4. Netvoeding op regelverdeler aansluiten, afdekking plaatsen. 5. Netzekering inschakelen, bedrijfsindicatie moet gaan branden. 6. Netzekering weer uitschakelen. Na einde schilderwerk enz.: 7. Thermostaat op systeemsokkel plaatsen. 8. Controleer de werking en de kamertoekenning: - netzekering inschakelen - telkens een thermostaat op maximum instellen, bijbehorende lichtdiode (stelaandrijving geactiveerd) moet gaan branden - thermostaat ingeschakeld laten - volgende thermostaat op maximum instellen, 9. Iedere thermostaat 15 minuten ingeschakeld laten, om de First-Open-functie op te heffen. 10.Thermostaat op minimum instellen, stelaandrijving moet sluiten.
Busleiding EIB
REHAU-regelverdeler EIB
Max. 13 stelaandrijvingen 24 V
1.1 Fig. 73: De REHAU-regelverdeler EIB in EIB-systeem 33
RAUMATIC R radiografische regeling Systeemvoordelen ■ Economische radiografische regeling voor de vloerverwarming ■ Geen bedrading nodig ■ Duidelijke, snelle en eenduidige installatie ■ Eenvoudige inbedrijfname ■ Modern en aansprekend ontwerp ■ Eenduidige bedrijfs-/controle-indicaties ■ Connectorverbinding voor pomp-/ vermogensmodule en timermodule ■ Alle andere voordelen van het RAUMATIC M systeem Systeemcomponenten ■ Radio-kamerthermostaat ■ Radio-regelverdeler ■ Timermodule 24 V ■ Pomp-/vermogensmodule 24 V ■ Stelaandrijving 24 V Basisuitrusting In de basisuitvoering is nodig: ■ 1 radio-thermostaat per kamer ■ Radio-regelverdeler ■ REHAU-stelaandrijving 24 V Uitbreidingen De Timer-module 24 V kan via de regelverdeler twee afzonderlijke gebieden via een tijdprogramma aansturen. De pomp-/vermogensmodule 24 V schakelt de circulatiepomp uit, wanneer geen enkele thermostaat warmte vraagt.
1.1 Fig. 74: RAUMATIC R radiografisch regelsysteem Technische gegevens Zendfrequentieband: 433 MHz Zendvermogen: Ca. 1 mW Bereik: Ca. 25 m in huis Batterij: 2 x 1,5 V Mignon (AA, LRG), alkaline Levensduur batterij: ca. 5 jaar Temp. instelbereik: 10°C ... 28°C Kleur: Wit Afmetingen (BxHxD): 118x79x27 mm Mignon-batterijen meegeleverd.
De componenten ■ Timermodule 24 V en ■ Pomp-/vermogensmodule 24 V zijn identiek aan de componenten voor het RAUMATIC M-systeem 24 V
De componenten: Radio-kamerthermostaat Kamertemperatuurregeling met draadloze overdracht. Overdracht van de temperatuurinformatie en de codering naar de radiografische regelverdeler. ■ Setpoint-draaiknop met ¼ graden ■ Bedrijfsstand instelbaar (temperatuurreductie “AAN”, “UIT” of “AUTOMATISCH”) ■ Zender in 433 MHz-band
Radiografische regelverdeler 6-voudig 24 V Aansluitsysteem voor radiografische kamerthermostaat en stelaandrijving 24 V. ■ Zeer gevoelig in de 433 MHz-band ■ Voor 6 radiografische kamerthermostaten geschikt ■ 13 REHAU-stelaandrijvingen 24 V aansluitbaar ■ Modulair uitbreidbaar dankzij geïntegreerde interface ■ Automatische reductie via twee verwarmingsprogramma's (C1 / C2) optioneel door timermodule mogelijk Controle-indicaties voor: ■ Bedrijfsspanning ■ Schakeluitgang radiografische kamerthermostaat ■ Radiografisch signaal niet ontvangen ■ Defecte zekering Functies: ■ Beveiligingsschakeling (vorstbeveiliging) ■ Radiotest als hulp bij de inbedrijfname Technische gegevens Voedingsspanning 230 V 50/60 Hz Transformator: 230 V / 24 V 50/60 Hz, 50 VA Maximaal opgenomen vermogen: 50 W Ontvangstfrequentieband: 433 MHz Beschermingsklasse: IP 20 Veiligheidsklasse II Afmetingen BxHxD 302x70x75 mm Kleur kastbodem: zilvergrijs (RAL 7001) Kleur kastdeksel: transparant
34
Montage en inbedrijfname 1. Regelverdeler in verdelerkast monteren. 2. Stelaandrijvingen op regelverdeler aansluiten, stelaandrijvingen op kraanadapters plaatsen. Kranen zijn geopend. (First-Open-functie) 3. Indien nodig overige systeemcomponenten (timer-module...) plaatsen. 4. Netvoeding op trafo van de regelverdeler aansluiten 5. Netzekering inschakelen, bedrijfsindicatie moet gaan branden. - De regelverdeler voert een zelftest uit (duur 20 s). Na deze procedure kan de regelaar al worden toegekend! -
De regelverdeler schakelt gedurende 15 min de uitgangen in, om de FirstOpen-functie op te heffen
6. Toekenning van de kamerthermostaat aan de afzonderlijke zones uitvoeren; zie de montagehandleiding. Let op: - Kamerthermostaat vanuit geplande montageplaats toekennen - Kamerthermostaat onder de setpointinsteller beschrijven 7. Thermostaat op plaats monteren 8. Toekenningscontrole van de radiografische thermostaat aan de radiografische regelverdeler conform montagehandleiding uitvoeren.
Onder zeer ongunstige ontvangstcondities kan het systeem worden uitgebreid met een radio-ontvanger. Neem contact op met uw REHAU-vertegenwoordiging.
RAUMATIC Funk radiografische kamerthermostaat Systeemvoordelen ■ Geen bedrading ■ Eenvoudige inbedrijfname ■ Uitbreidbaar tot een compleet Home-Automatisations-System ■ Duidelijke bediening ■ Aantrekkelijke vormgeving Systeemcomponenten ■ Afstandsbediening II ■ Afstandsbediening Control ■ Ontvangstantenne ■ Verdiepingsregelaar II ■ Centrale manager II ■ Transformator voor centrale manager II ■ Stelaandrijving radiografische regeling II Systeemtoebehoren ■ Temperatuursensor ■ Uitbreidingsmodule ■ Pompuitgangsrelais ■ Radiografische thermostaat voor radiatoren Systeembeschrijving De RAUMATIC Funk verzorgt een uiterst comfortabel en omvangrijk regel- en besturingsconcept, dat veel meer biedt dan alleen een temperatuurregeling. Dankzij de uitbreidingsmogelijkheden ■ ■ ■ ■
Lichtmodule Rolluikbesturing Wind- en lichtsensoren Afstandsbediening via telefoon
ontstaat een toekomstgericht ”HomeAutomatisations-System”. De draadloze opbouw ■ Reduceert de ontwerpinspanningen ■ Minimaliseert de installatiekosten ■ Maakt stapsgewijze uitbreiding naderhand mogelijk. RAUMATIC radiografische basisuitrusting In de basisuitvoering kan de REHAU-centrale manager II komen te vervallen. Nodig zijn: ■ Afstandsbedieningen II ■ Ontvangstantenne ■ Verdiepingsregelaar II ■ Stelaandrijvingen radiografische regeling II Uitbreidingen voor verwarmingsfunctie ■ Afstandsbediening Control als pilot-timer ■ Centrale manager II als comfortabele besturingscentrale ■ Radiografische thermostaat voor radiatoren
1.1 Fig. 75: RAUMATIC radiografische systeemcomponenten
Technische gegevens REHAU-afstandsbediening ■ Draadloze overdracht setpoints en momentele waarden van een kamer aan de verdiepingsregelaar II ■ Instelmogelijkheid ± 12 K t.o.v. de middenstand ■ De middenstand komt overeen met het setpoint van 20°C (of het door de centrale manager II gegeven setpoint)
REHAU-uitbreidingsmodule ■ Uitbreiding van de verdiepingsregelaar tot 8 regelzones
REHAU-ontvangstantenne ■ Ontvangt de signalen van de afstandsbedieningen ■ Installatie buiten de verdelerkast
REHAU-temperatuursensor ■ Draadloze overdracht momentele temperatuur aan de verdiepingsregelaar II ■ Voor ruimten, waarin ingrijpen door gebruikers niet is gewenst (bijv. wachtkamers)
REHAU-verdiepingsregelaar II ■ Regeleenheid voor 5 regelgebieden ■ Uitbreidbaar tot 8 zones ■ Zelfinstellend ■ Eenvoudige steekverbinding voor stelaandrijvingen*) ■ Maximaal 15 stelaandrijvingen aanstuurbaar (3 per zone) ■ Dwangmatig stellen van de kranen 1 x per week, om gangbaarheid te waarborgen. *) Regelzone 1 (bijv. voor woonkamer) met 3 steekplaatsen, alle overige zones ieder 1 steekplaats. Wanneer in de zones 2-5 meer dan 1 stelaandrijving nodig is, worden deze extern aangesloten.
REHAU-stelaandrijving radiografische regeling II ■ Thermische stelaandrijving 230 V AC, spanningsloos gesloten ■ Gereed voor aansluiting op verdiepingsregelaar II
REHAU-afstandsbediening Control ■ Pilot-timer voor verdiepingsregelaar II ■ Instapoplossing voor tijdsturing zonder centrale manager II REHAU-radiografische thermostaat voor radiatoren ■ Draadloos werkende thermostaat, eenvoudige vervanging voor thermostaatkraan ■ Zelfinstellend ■ Levensduur batterij ca. 2 jaar ■ Display met setpoint temperatuur en statusindicatie ■ Energiespaarfunctie: sluit de kraan bij signalering van een geopend venster.
35
REHAU-centrale manager II ■ Centrale besturing (setpoint-instellingen en schakeltoestanden) voor max. 16 ruimten. ■ Vaste scenario na druk op de knop oproepbaar (party, gaan, komen) ■ Eenvoudige bediening via 4-regelig display met achtergrondverlichting en draaidrukknop ■ Draadloze communicatie met alle eenheden De centrale manager II is de commandocentrale voor het gehele RAUMATIC Funksysteem. Naast de vaste tijdprogramma's, die natuurlijk niet alleen betrekking hebben op het temperatuurverloop, maar ook op de schakelprocedures voor jaloezieën en elektrische verbruikers, kunnen via een druk op de knop door de gebruiker gedefinieerde procedures worden opgeroepen. ■ Gaan: bepaalde elektrische verbruikers worden uitgeschakeld, jaloezieën worden neergelaten. ■ Party : verlengde comforttemperatuur in bepaalde ruimten. ■ Vakantie: verwarming in energiespaarmodus, jaloezieën worden 's avonds gesloten en 's morgens geopend, 's avonds worden lampen in- en uitgeschakeld, om aanwezigheid te simuleren. 2.1 Fig. 75 Toepassingsvoorbeelden Transformator centrale manager II ■ Passend in muurinbouwdoos Ø 55 mm, 55 mm diep Uitbreidingsmogelijkheden Het grote aantal uitbreidingsmogelijkheden kan hier slechts beknopt worden opgesomd: ■ Rolluikmodule Combineerbaar met licht-/windsensor en deurcontact ■ Schakelmodule Voor verdelerdozen (knopbediening mogelijk) en voor contactdozen ■ Lichtdimmodule Voor afstandsbediening en bediening via schakelaar ■ Hand-afstandsbediening II Voor afstandsbediening van de centrale manager II ■ Verwarmingsbelastingsmodule Voor verwarmingslastvraag op verwarmingsketel. ■ Verbruiksdataregistratie Voor weergave van meetwaarden. Afstandsbedieningsfunctie Via de SmartHome-service kunnen via de telefoon (spraakbediening) of internet de belangrijkste functies van de centrale manager II worden opgevraagd en bediend. Zo kan bijv. tijdens de thuisreis via een mobiele telefoon het lopende vakantieprogramma, dat de aanwezigheid van de bewoner simuleert en het huis in de energiespaarmodus verwarmt, worden onderbroken en kan de comforttemperatuur worden ingesteld.
36
Toepassingsvoorbeeld: De afbeelding hierboven toont een van de mogelijke toepassingen: ■ Radiografisch bestuurde vloerverwarming op de benedenverdieping ■ Radiografisch bestuurde radiatorverwarming op de bovenverdieping ■ Besturing via de centrale manager II Overzicht algemene technische kenmerken ■ Signaaloverdracht op 433 MHz, signaalsterkte 1mW (1/200 van het zendvermogen van een draadloze telefoon) ■ Radio-ontstoring conform EN 50081-1, CE-conform ■ Radiotechnologie conform ETS 300 220, geen onderlinge beïnvloeding verschillende RAUMATIC Funk-systemen in hetzelfde gebied ■ Bereik 25 – 30 m in woningbouw (bij normale scheidingswanden en plafonds) ■ Levensduur batterij ca. 2 jaar ■ 1000 h data-opslag na netspanningsuitval (centrale manager II)
De REHAU-vloerverwarming/ -koeling in combinatie met gebouwautomatiseringssystemen (GAS): De REHAU-GAS-stelaandrijving maakt nauwkeurige en toch voordelige aansturing van een REHAU-vloerverwarming/koeling via GAS mogelijk. REHAU-GLT-stelaandrijving Voor de directe aansluiting op een GLTsysteem: ■ Directe aansturing via standaard signaal 0-10 V van GLT-systeem, spanningsloos gesloten ■ Omzetting van het stuursignaal in puls-proportioneel-gedrag ■ Zelfkalibrerend, bepaling sluitpunt ■ Slagaanwijzing, First-open-functie ■ Voedingsspanning 24V AC, ingangsweerstand 10 kOhm
1.1.2 Vloerconstructie Natbouw Vloeropbouw Als voorbeeld is in de figuur hiernaast een vloerconstructie met REHAU-vloerverwarmings-/-koelsysteem weergegeven. De volgende normen en richtlijnen moeten worden aangehouden: DIN 18202, toleranties in de hoogbouw DIN 18195, bouwwerkafdichtingen DIN 18163 schuimkunststof als isolatie in de bouw DIN 4108 “Wärmeschutz im Hochbau” DIN 4109 “Schallschutz am Hochbau” DIN 18560, verwarmingsvloeren DIN EN 1264, vloerverwarmingssystemen Energieeinsparverordnung (EnEV) Opmerking Bij gebruik van polystyrol-isolatie op bitumineuze bouwwerkafdichtingen die met bitumineuze verlijmmiddelen verwerkt worden moet absoluut een geschikt afdekfolie tussen de beide bouwdeellagen worden aangebracht. Bepaling van de benodigde warmteisolatie Voor de eerste toepassing geldt: 0,75 - Rsysteemplaat Rextra isolatie = Voor de tweede toepassing geldt: 1,25 - Rsysteemplaat Rextra isolatie =
1.1 Fig. 76: Voorbeeldopbouw van een vloerverwarmings- en koelsysteem in natbouw Natbouw 1. Binnenpleister 2. Plint 3. REHAU-randisolatie 4. Vloerbedekking 5. Mortelbed 6. Dekvloer Toepassingsgeval
7. REHAU-buis 8. Afdekfolie 9. Warmte- en contactgeluiddemping 10. Bouwwerkafdichting (indien nodig) 11. Ruwe vloer 12. Aarde Definitie
Min. eis
Conform
Warmtegel.weerstand R ≥ 0,75 m2K/W
DIN EN 1264, deel 4
Voor de derde toepassing geldt: 2,00 - Rsysteemplaat Rextra isolatie =
1
Daaronder liggende verwarmde ruimte
Rextra isolatie
2
Niet verwarmde of in afstan- Warmtegeleidingsweerden verwarmde ruimte of stand R ≥ 1,25 m2K/W direct op de aarde
DIN EN 1264, deel 4
3
Daaronder liggende Buitenluchttemperatuur
DIN EN 1264, deel 4
Rsysteemplaat
= warmtegeleidingsweerstand van de benodigde extra warmte-isolatie = warmtegeleidingsweerstand van de REHAU-FHsysteemplaat
Warmtegel.weerstand R ≥ 2,00 m2K/W
1.1 Tab. 18: Eisen aan warmte-isolatie onder de vloerverwarmings- / -koelsystemen
Op de volgende pagina's zijn als voorbeeld verschillende isolatieconstructies met REHAU-vloerverwarmings-/koelsystemen weergegeven. Bepaling van de benodigde contactgeluiddemping. Voor de bepaling van de benodigde contactgeluidverbeteringsmaat bij een gegeven vloerconstructie geldt: VMR
= TSMR - TSMeq,R + 2dB
VMR
= benodigde contactgeluidverbeteringsmaat
TSMR
= benodigde contactgeluidisolatie conform tabel 3, DIN 4109
Bijzonderheden bij het leggen van warmte- en contactgeluidisolatie ■ Het is niet toegestaan, meer dan twee geluidsisolatielagen in een vloerconstructie op te nemen. ■ De totale samendrukbaarheid van alle toegepaste isolatielagen mag niet meer dan 5 mm bedragen. ■ Lege buizen of andere leidingen moeten in een compensatie-isolatielaag worden gelegd. De hoogte van de compensatieisolatielaag komt overeen met de hoogte van de lege buizen of de leidingen. ■ Lege buizen of andere leidingen mogen de noodzakelijke contactgeluidisolatielaag niet onderbreken.
TSMeq,R = equivalent contactgeluiddempingsmaat conform tabel 11 en 16 van appendix 1 van DIN 4109
37
38
met
met TSD met TSD
REHAU tackersystemen met TSD
zonder TSD
REHAU-RAUFIX
125 126 129
127
109
107
124
106
104
123
105
zonder TSD
103
met TSD
REHAUbuisdraagmat
Houtvezel/mineraalwol isolatie WLG 040
Houtvezel/mineraalwol isolatie WLG 040
Toepassing van droogdekvloerplaten met dikte 25 mm.
Natte systemen: inzet met cementdekvloer F4 (ZE 20) en oppervlaktebelasting ≤ 2 kN/m2 volgens DIN 18560-2. Droogsysteem: inzet op vlakke vloer volgens DIN 18202, Tab.3, min. volgens alinea 4.
zonder TSD
REHAUdroogsysteem met TSD
Totale opbouwhoogte bij toepassing van REHAU buizen voor vloerverwarming/-koeling met buitendiameters 14/16/17/20 mm.
zonder TSD
REHAU noppenplaat Vario
met
Geldigheid van de opbouwhoogtes:
Niet verwarmde of in afstanden daaronder liggende verwarmde ruimte of direkt op de bodem (bij een grondwaterspiegel ≤ 5 m moet deze waarde verhoogd worden)
2. Isolatiegeval
Daaronder liggende verwarmde ruimte
1. Isolatiegeval
Contactgeluidverbetering
Isolatiegeval
Systeem
REHAU Vloer-isolatieconstructies: Minimale isolatie-eis volgens EN 1264-4
39
Systeem
h14 / h16 / h17 / h20: Geldigheid van de opbouwhoogtes:
Ta = vloerbedekkingsbuitentemperatuur
Daaronder leggende buitenluchttemperatuur
3. Isolatiegeval
Contactgeluidverbetering
Isolatiegeval
met
met TSD
met TSD
REHAUtackersystemen met TSD
zonder TSD
130 131 134
144 147
zonder TSD
143
met TSD
REHAUbuisdraagmat
Houtvezel/mineraalwol isolatie WLG 040
Toepassing van droogdekvloerplaten met dikte 25 mm.
Natte systemen: Natte systemen: inzet met cementdekvloer F4 (ZE 20) en oppervlaktebelasting ≤ 2 kN/m2 volgens DIN 18560-2. Droogsysteem: inzet op vlakke vloer volgens DIN 18202, Tab.3, min. volgens alinea 4.
zonder TSD
REHAUdroogsysteem met TSD
Totale opbouwhoogte bij toepassing van REHAU buizen voor vloerverwarming/-koeling met buitendiameters 14/16/17/20 mm.
zonder TSD
REHAUnoppenplaat Vario
REHAU Vloer-isolatieconstructies: Minimale isolatie-eis volgens EN 1264-4
Aanbevolen min. opbouwhoogte dekvloer met cement dekvloer ZE 20 Dekvloeropbouwhoogte in mm van de REHAU vloerverwarmings-, en koelsystemen voor de buigtrekvastheidsklasse F4 (ZE 20) volgens DIN 18560-2, rekening houdend met de in te zetten mediumtransporterende buizen. RAUTHERM S RAUTITAN flex RAUTHERM S RAUTHERM S 14x1,5 mm 16x2,2 mm 17x2,0 mm 20x2,0 mm
≤2
c = 45 mm h = 59 mm
c = 45 mm h = 61 mm
c = 45 mm h = 62 mm
≤3
c = 65 mm h = 79 mm
c = 65 mm h = 81 mm
c = 65 mm h = 82 mm
≤4
c = 70 mm h = 84 mm
c = 70 mm h = 86 mm
c = 70 mm h = 87 mm
≤5
c = 75 mm h = 89 mm
c = 75 mm h = 91 mm
c = 75 mm h = 92 mm
REHAU vloerverwarmings-/ -koelsysteem
b
h
c
Oppervlaktebelasting in kN/m2
Noppenplaat vario c = 45 mm h = 59 mm
c = 45 mm h = 61 mm
c = 45 mm h = 62 mm
≤3
c = 65 mm h = 79 mm
c = 65 mm h = 81 mm
c = 65 mm h = 82 mm
≤4
c = 70 mm h = 84 mm
c = 70 mm h = 86 mm
c = 70 mm h = 87 mm
≤5
c = 75 mm h = 89 mm
c = 75 mm h = 91 mm
c = 75 mm h = 92 mm
≤2
c = 45 mm h = 59 mm
c = 45 mm h = 61 mm
c = 45 mm h = 62 mm
c = 45 mm h = 65 mm
≤3
c = 65 mm h = 79 mm
c = 65 mm h = 81 mm
c = 65 mm h = 82 mm
c = 65 mm h = 85 mm
≤4
c = 70 mm h = 84 mm
c = 70 mm h = 86 mm
c = 70 mm h = 87 mm
c = 70 mm h = 90 mm
≤5
c = 75 mm h = 89 mm
c = 75 mm h = 91 mm
c = 75 mm h = 92 mm
c = 75 mm h = 95 mm
≤2
a = 5 mm c = 45 mm h = 64 mm
a = 5 mm c = 45 mm h = 66 mm
a = 5 mm c = 45 mm h = 67 mm
a = 5 mm c = 45 mm h = 70 mm
≤3
a = 5 mm c = 60 mm h = 79 mm
a = 5 mm c = 60 mm h = 81 mm
a = 5 mm c = 60 mm h = 82 mm
a = 5 mm c = 60 mm h = 85 mm
≤4
a = 5 mm c = 65 mm h = 84 mm
a = 5 mm c = 65 mm h = 86 mm
a = 5 mm c = 65 mm h = 87 mm
a = 5 mm c = 65 mm h = 90 mm
≤5
a = 5 mm c = 70 mm h = 89 mm
a = 5 mm c = 70 mm h = 91 mm
a = 5 mm c = 70 mm h = 92 mm
a = 5 mm c = 70 mm h = 95 mm
≤2
a = 14 mm c = 45 mm h = 75 mm
a = 14 mm c = 45 mm h = 76 mm
a = 14 mm c = 45 mm h = 79 mm
≤3
a = 14 mm c = 51 mm h = 81 mm
a = 14 mm c = 51 mm h = 82 mm
a = 14 mm c = 51 mm h = 85 mm
≤4
a = 14 mm c = 56 mm h = 86 mm
a = 14 mm c = 56 mm h = 87 mm
a = 14 mm c = 56 mm h = 90 mm
≤5
a = 14 mm c = 61 mm h = 91 mm
a = 14 mm c = 61 mm h = 92 mm
a = 14 mm c = 61 mm h = 95 mm
b
h
c
≤2
B
h
C
Noppenplaat vario met PST 17-2
40
Tackerplaat
a
B
h
C
RAUFIX
Buisdraagmatten
Aanbevolen min. opbouwhoogte dekvloer met cement dekvloer ZE 30 Dekvloeropbouwhoogte in mm van de REHAU vloerverwarmings-, en koelsystemen voor de buigtrekvastheidsklasse F5 (ZE 30) volgens DIN 18560-2, rekening houdend met de in te zetten mediumtransporterende buizen. RAUTHERM S RAUTITAN flex RAUTHERM S RAUTHERM S 14x1,5 mm 16x2,2 mm 17x2,0 mm 20x2,0 mm
≤2
c = 405 mm h = 54 mm
c = 40 mm h = 56 mm
c = 40 mm h = 57 mm
≤3
c = 55 mm h = 69 mm
c = 55 mm h = 71 mm
c = 55 mm h = 72 mm
≤4
c = 60 mm h = 74 mm
c = 60 mm h = 76 mm
c = 60 mm h = 77 mm
≤5
c = 65 mm h = 79 mm
c = 65 mm h = 81 mm
c = 65 mm h = 82 mm
REHAU vloerverwarmings-/ -koelsysteem
b
h
c
Oppervlaktebelasting in kN/m2
Noppenplaat vario c = 40 mm h = 54 mm
c = 40 mm h = 56 mm
c = 40 mm h = 57 mm
≤3
c = 55 mm h = 69 mm
c = 55 mm h = 71 mm
c = 55 mm h = 72 mm
≤4
c = 60 mm h = 74 mm
c = 60 mm h = 76 mm
c = 60 mm h = 77 mm
≤5
c = 65 mm h = 79 mm
c = 65 mm h = 81 mm
c = 65 mm h = 82 mm
≤2
c = 40 mm h = 54 mm
c = 40 mm h = 56 mm
c = 40 mm h = 57 mm
c = 40 mm h = 60 mm
≤3
c = 55 mm h = 69 mm
c = 55 mm h = 71 mm
c = 55 mm h = 72 mm
c = 55 mm h = 75 mm
≤4
c = 60 mm h = 74 mm
c = 60 mm h = 76 mm
c = 60 mm h = 77 mm
c = 60 mm h = 80 mm
≤5
c = 65 mm h = 79 mm
c = 65 mm h = 81 mm
c = 65 mm h = 82 mm
c = 65 mm h = 85 mm
≤2
a = 5 mm c = 35 mm h = 54 mm
a = 5 mm c = 35 mm h = 56 mm
a = 5 mm c = 35 mm h = 57 mm
a = 5 mm c = 35 mm h = 60 mm
≤3
a = 5 mm c = 50 mm h = 69 mm
a = 5 mm c = 50 mm h = 71 mm
a = 5 mm c = 50 mm h = 72 mm
a = 5 mm c = 50 mm h = 75 mm
≤4
a = 5 mm c = 55 mm h = 74 mm
a = 5 mm c = 55 mm h = 76 mm
a = 5 mm c = 55 mm h = 77 mm
a = 5 mm c = 55 mm h = 80 mm
≤5
a = 5 mm c = 60 mm h = 79 mm
a = 5 mm c = 60 mm h = 81 mm
a = 5 mm c = 60 mm h = 82 mm
a = 5 mm c = 60 mm h = 85 mm
≤2
a = 14 mm c = 30 mm h = 60 mm
a = 14 mm c = 30 mm h = 61 mm
a = 14 mm c = 30 mm h = 64 mm
≤3
a = 14 mm c = 41 mm h = 71 mm
a = 14 mm c = 41 mm h = 72 mm
a = 14 mm c = 41 mm h = 75 mm
≤4
a = 14 mm c = 46 mm h = 76 mm
a = 14 mm c = 46 mm h = 77 mm
a = 14 mm c = 46 mm h = 80 mm
≤5
a = 14 mm c = 51 mm h = 81 mm
a = 14 mm c = 51 mm h = 82 mm
a = 14 mm c = 51 mm h = 85 mm
b
h
c
≤2
B
h
C
Noppenplaat vario met PST 17-2
Tackerplaat
a
B
h
C
RAUFIX
Buisdraagmatten
41
Dekvloer en voegen Voor het ontwerpen en uitvoeren van verwarmingsdekvloeren gelden de voorschriften uit DIN 18560. Bovendien gelden de betreffende verwerkingsvoorschriften en toegestane toepassingsgebieden zoals voorgeschreven door de dekvloerfabrikant. De volgende onderwerpen moeten al in de ontwerpfase tussen de architect de werkvoorbereiding, de verwarmingsleverancier, dekvloerleverancier en vloerbedekkingleverancier worden afgestemd. ■ Type en dikte van de dekvloer en de vloerbedekking ■ Vlakverdeling van de dekvloer plus de plaats en vorm van de voegen. ■ Aantal meetplaatsen voor restvochtmeting
Dillitatievoeg 1.1 Fig. 77: Plaatsing voegen
goed
fout Toepassing van vloeidekvloer Bij gebruik van vloeidekvloeren moet vooral op het volgende worden gelet: ■ Naadloze afdichting van het totale oppervlak (“bad”). ■ De continue bedrijfstemperatuur mag niet hoger zijn dan 50°C. ■ Voor vochtige ruimten zijn vloeivloeren slechts beperkt geschikt. Houd in dergelijke gevallen de instructies van de leverancier nauwkeurig aan. 1.1 Fig. 78: Plaatsing voegen bij verwarmingscircuits Plaatsing van voegen Verwarmingsdekvloeren moeten conform DIN 18560 en DIN EN 1264 naast de scheiding rondom via randisolatieband bovendien op de volgende plaatsen via voegen worden gescheiden: ■ bij dekvloeroppervlakken > 40 m2 of ■ bij lengte > 8 m of ■ bij lengte/breedte-verhoudingen a/b > 1/2 ■ boven dillitatievoegen van het bouwwerk ■ bij sterk verspringende velden Conform DIN 18560 en DIN EN 1264 moet door de constructeur een voegplan worden gemaakt en deze moet aan de uitvoerder worden overlegd. De temperatuurafhankelijke lengteverandering van een dekvloerplaat kan bij benadering als volgt worden berekend: ∆l = l0 x α x ∆T ∆l = lengte-uitzetting (m) l0 = plaatlengte (m) α = lengte-uitzettingscoëfficiënt (1/K) ∆T = temperatuurverschil (K) Een verkeerde plaatsing en vorm van voegen is de meest voorkomende oorzaak van dekvloerschade bij vloerconstructies.
Opstelling van de verwarmingscircuits Verwarmingscircuits en voegen moeten als volgt op elkaar worden afgestemd: ■ De buisregisters moeten zodanig worden gepland en gelegd, dat deze in geen geval door voegen lopen. ■ Alleen aansluitleidingen mogen de voegen kruisen. ■ In dit gebied moeten de verwarmingsbuizen over de voegen heen aan beide zijden ca. 15 cm door een beschembuis (REHAUbeschermbuis of een isolatieschaal worden beschermd tegen afschuifbelasting.
Vloerbedekkingen en voegen Bij harde bedekkingen (tegels, parket, enz.) moeten de voegen tot aan de bovenkant van de bedekking worden doorgetrokken. Dit verdient ook aanbeveling bij zachte bedekking (kunststof of textiel vloerbedekking), om opstulpingen of gleuven te voorkomen. Bij alle typen bedekking is overleg met de leverancier absoluut noodzakelijk.
Opwarmen Anhydrit- en cement dekvloeren moeten voor het leggen van vloerbedekking worden opgewarmd. Hierbij moeten de voorschriften van de dekvloerleverancier worden aangehouden. Vroegst mogelijk tijdstip conform DIN EN 1264, deel 4: ■ Bij cement dekvloeren 21 dagen of conform specificatie van de leverancier ■ Bij Anhydrit-vloeidekvloeren 7 dagen na aanbrengen van de dekvloer Procedure opwarmen: ■ Toevoertemperatuur 20-25°C instellen en 3 dagen constant houden ■ Aansluitend de maximale ontwerp-toevoertemperatuur instellen en minimaal 4 dagen aanhouden. Over de opwarmprocedure moet een opwarmprotocol worden opgesteld. Bij het uitschakelen van de vloerverwarming na de opwarmfase moet de dekvloer worden beschermd tegen tocht en te snelle afkoeling. Het voor het bedekken benodigde restvochtgehalte van de dekvloer moet door een bedekkingsspecialist via daarvoor geschikte meetposities worden bepaald.
42
Vloerbedekking Bij de warmtetechnische berekening van een vloerverwarming (bepaling van de heetwatertemperatuur en de buisafstand) moet met de warmtegeleidingsweerstand (WLW) van de vloerbedekking rekening worden gehouden. Over het algemeen mag de warmtegeleidingsweerstand van de bedekking, onafhankelijk van type en opbouw, max. Rλ,B = 0,15 m2 K/W zijn. Houten vloeren Parketvloeren kunnen worden toegepast bij vloerverwarming. Er moet wel met voegvorming rekening worden gehouden. Ook hier is lijm aangebracht. Er moet goed op worden gelet, dat de hout- en dekvloervochtigheid bij het leggen overeenkomt met de conform de norm (DIN 280) toegelaten waarde en dat de lijm permanent elastisch blijft.
Minerale vloerbedekking Steen, klinkers of andere keramische vloerbedekking is voor vloerverwarmingen het best geschikt. De normale legtechnieken, a) dunne-laagmethode op uitgeharde dekvloer, b) dikke-laagmethode op uitgeharde dekvloer, en c) in mortelbed op scheidingslaag, kunnen zonder beperkingen worden toegepast. Kunststof vloeren Kunststof vloerbedekking zijn tevens geschikt voor vloerverwarmingen. Het verlijmen van de kunststof platen of kunststof banen verdient aanbeveling.
Textiel vloerbedekking Tapijten moeten over het algemeen worden verlijmd, om een betere warmte-overdracht te realiseren. De dikte van het tapijt mag niet groter zijn dan 10 mm. De aanbevelingen van de leverancier m.b.t. de montage, aanbrengen en gebruik moeten nauwkeurig worden aangehouden. Tapijten moeten het symbool „geschikt voor vloerverwarming“ hebben. R -waarde van de vloerbedekking moet voor iedere situatie worden berekend! Voor een benadering kunnen de waarden in onderstaande tabel worden gebruikt. λ,B
Deze tabel toont de meest gangbare bedekking, de dikte en warmtegeleidingsweerstand
Dikte
Warmtegel.baarheid
Naam
d
λ
R
d
mm
W/mK
m2 K/W
mm
textiel vloerbedekking
10
0,07
Max. 0,15
10
Parket lijmmassa
8 2
0,2 0,2
0,04 0,01 0,05
10
Kunststof vloerbedekking, bijv. PVC.
5
0,23
0,022
5
Keramische tegels dunne betonmortel
10 2
1,0 1,4
0,01 0,001 0,011
12
Keramische tegels mortelbed
10 10
1,0 1,4
0,01 0,007 0,017
20
15 10
3,5 1,4
0,004 0,007 0,011
25
Weergave
Natuur- of kunststeenplaten Hier: marmer Mortelbed
Warmtegelweerstand
λ,B
Dikte van totale opbouw WD
1.1 Tab. 19: Vloerbedekking 43
1.1.3 Algemene montage-instructies Bouwkundige eisen ■ De ruimten moeten overkapt zijn, vensters en deuren moeten zijn geplaatst. ■ De wanden moeten zijn gepleisterd. ■ Voor de montage van de Verwarmingsverdelerkasten moeten nissen/wanduitsparingen en wand- en plafonddoorvoeren voor de verbindingsleidingen aanwezig zijn. ■ Spannings- en wateraansluitingen moeten aanwezig zijn (voor montagegereedschap en druktest). ■ De ruwe vloer moet voldoende vast en bezemschoon zijn, en aan de vlakheidstoleranties conform DIN 18202 voldoen. ■ De “tekening” moet gecontroleerd en aanwezig zijn. ■ Bij aan de aarde grenzende bouwdelen moet de bouwwerkafdichting conform DIN 18195 zijn uitgevoerd. ■ Een legschema met exacte opstelling van de verwarmingscircuits en de benodigde buislengte per verwarmingscircuit moet aanwezig zijn. ■ Voor eventuele benodigde voegen moet een geldig voegschema aanwezig zijn. Verwarmingscircuit - legvormen Voor de verwarmingscircuits REHAU-vloerverwarming/-koeling bestaan de volgende legvormen: ■ Spiraal - REHAU-noppenplaat vario - REHAU-RAUTAC-tackersysteem - REHAU-buisdraagmatten ■ Dubbele meander - REHAU-noppenplaat vario - REHAU-RAUTAC-tackersysteem - REHAU-RAUFIX - REHAU-buisdraagmatten ■ Enkele meander - REHAU-noppenplaat vario - REHAU-RAUTAC-tackersysteem - REHAU-RAUFIX - REHAU-buisdraagmatten - REHAU-droogsysteem De warmtebehoefte van een ruimte kan onafhankelijk van de legvorm worden afgedekt. De legvorm beïnvloed alleen de temperatuurverdeling in de ruimte. Voordelen van de spiraalvorm: ■ Gelijkmatige oppervlaktetemperaturen over het totale verwarmingscircuit ■ Eenvoudig leggen van de verwarmingsbuis dankzij gemakkelijke 90° bochten De legvorm dubbele meander maakt tevens een gelijkmatige oppervlaktetemperatuur mogelijk over het totale verwarmingscircuit. Bij de legvormen dubbele en enkele meander moet in de omgeving van de 180° bochten absoluut de toegestane buigradius van de verwarmingsbuis worden aangehouden.
44
1.1 Fig. 79: Legvorm spiraal met geïntegreerde randzone
1.1 Fig. 80: Legvorm spiraal met voorgeschakelde randzone
1.1 Fig. 81: Legvorm dubbele meander met geïntegreerde randzone
1.1 Fig. 82: Legvorm dubbele meander met voorgeschakelde randzone
1.1 Fig. 83: Legvorm enkele meander
1.1 Fig. 84: Legvorm enkele meander met randzone
De warmtebehoefte van een ruimte neemt vanaf de buitenwanden naar het midden van de ruimte toe af. De verwarmingsbuizen worden daarom in de buurt van de hogere warmtebehoefte (randzone) in de regel dichter op elkaar gelegd dan in de verblijfzone. De noodzaak om een randzone in te plannen, is afhankelijk van ■ het type buitenwand (k-waarde van de wand, aandeel en kwaliteit van de vensters) ■ het gebruik van de ruimte
Met de legvorm spiraal of dubbele meander bij kleinere legafstand in de randzone en grotere legafstand in de verblijfzone realiseert men: ■ groot behaaglijkheidsgevoel in de gehele ruimte ■ aangename vloertemperatuur ondanks hoge verwarmingsvermogen ■ reductie van de noodzakelijke toevoertemperatuur en daardoor minder energieverbruik
Druktestprotocol REHAU-vloerverwarming
1. Installatiegegevens Vermogen van de warmtegenerator: Fabrikant: Locatie: Max. bedrijfsdruk: Max. bedrijfstemperatuur:
2. Druktest
voldaan a.
kogelkraan op verdeler sluiten
■
b.
verwarmingscircuit afzonderlijk opeenvolgend vullen en spoelen
■
c.
installatie ontluchten
■
d.
testdruk activeren: dubbele bedrijfsdruk, echter minimaal 6 bar (conform DIN EN 1264 deel 4)
■
e.
druk na 2 uur nogmaals activeren, omdat een drukval door uitzetting van de buizen mogelijk is.
■
f.
beproevingstijd 24 uur
■
g.
druktest is in orde, wanneer op geen enkele plaats in het systeem water uittreedt en de testdruk niet meer dan 0,1 bar per uur is afgenomen.
■
Opmerkingen: Bij aanbrengen van de dekvloer moet de max. bedrijfsdruk aanwezig zijn, zodat lekkage direct kan worden herkend.
3. Bevestiging
De lekdichtheidstest is correct uitgevoerd. Daarbij is geen lekkage opgetreden en is aan geen enkel bouwdeel blijvende vervorming opgetreden.
Plaats
Opdrachtgever
Datum
Aannemer
45
Opwarmprotocol voor vloerverwarmingen Conform DIN EN 1264 deel 4 moeten anhydrit- en cement dekvloeren voor het leggen van de vloerbedekking worden opgewarmd. Bij cement dekvloeren moet daarmee ten vroegste 21 dagen, bij anhydrit dekvloeren conform specificaties van de leverancier ten vroegste 7 dagen na beëindiging van de dekvloerwerkzaamheden worden aangevangen. Verkorting van de bovengenoemde droogtijden en/of wijzigingen van de hieronder beschreven opwarmprocedure (temperatuur, aantal en duur verwarmingsstappen) mag alleen worden uitgevoerd na schriftelijke goedkeuring vooraf door de dekvloerleverancier en/of de verantwoordelijke voor het leggen van de dekvloer.
Bouwplan:
Verwarmingsleverancier:
Dekvloerinstallatie:
REHAU-vloerverwarmingssysteem: REHAU-buis (type/nom. maat/legafstand): Type dekvloer:
❏ cement dekvloer
cm dik
❏ Anhydrit dekvloer
cm dik
Datum aanbrengen dekvloer: Buitentemperatuur voor aanvang opwarmfase: Ruimtetemperatuur voor aanvang opwarmfase:
1. Begintoevoertemperatuur van 20-25 °C ingesteld en 3 dagen constant gehouden
Begonnen op:
Beëindigd op:
2. Max. toegestane ontwerptemperatuur instellen en min. 4 dagen (zonder reductie) aangehouden. Begonnen op:
Beëindigd op:
Bij storingen:
opwarmen onderbroken op:
Vastgestelde storing:
Opwarmen en afkoelen correct uitgevoerd:
❏ Ja
❏ Nee
Opdrachtgever:
Plaats, datum
Handtekening
Aannemer:
Plaats, datum
Handtekening
Opmerking: Na beëindiging van de opwarmprocedure is niet gewaarborgd, dat de dekvloer de voor het bedekken benodigde vochtigheidsgraad bezit. Dit moet daarom door degene die de bedekking gaat leggen worden gecontroleerd.
46
1.1.4 REHAU-vloerkoeling
Afstraling Abstrahlung min. 50 % min. 50%
Systeemvoordelen ■ Grote behaaglijkheid ■ Geen tocht ■ Lage investering ■ Geringe jaarlijkse kosten ■ Besparend voor ressources ■ Vrije ruimtevormgeving mogelijk
Verdamping Verdunstung ~ 30 % ~30% 32 C
Toepassingsgebied ■ REHAU-noppenplaat vario ■ REHAU-RAUTAC-tackersysteem ■ REHAU-tackersysteem ■ REHAU-RAUFIX-rail ■ REHAU-buisdraagmatten In combinatie met cement dekvloer Algemeen
Convectie Konvektion ~ 10 % ~10%
20 C
Warmtegeleiding Wärmeleitung ~ 2-5 % ~2 - 5%
20 C
1.1 Fig. 85: Warmtehuishouding van de mens
Thermische behaaglijkheid De thermische behaaglijkheid wordt bepaald door: ■ Werkzaamheden personen ■ Kleding personen ■ Luchttemperatuur ■ Luchtsnelheid ■ Luchtvochtigheid ■ Oppervlaktetemperatuur De warmte-afgifte van het menselijk lichaam verloop via drie mechanismen: ■ Straling ■ Verdamping ■ Convectie Het menselijk lichaam ervaart daarbij maximaal welbevinden, wanneer tenminste 50% van de warmte-afgifte via straling kan worden geregeld. Klassieke airconditioning Bij de REHAU-vloerkoeling volgt de energie-uitwisseling tussen mens en koeloppervlakken over grote oppervlakken en overwegend door straling. Daardoor ontstaan optimale voorwaarden voor een behaaglijk klimaat.
Klassieke airconditioning behandelt de optredende koelbelastingen door de luchtwisseling, met de volgende negatieve effecten: ■ ■ ■ ■
Tochtverschijnselen Hoge luchtsnelheid in de ruimte Koude toevoerluchttemperatuur Hoog geluidsniveau
Vaak ontstaat voor de gebruiker een onbehaaglijk ruimteklimaat, ook wel SickBuilding-Syndrom genoemd.
1.1 Fig. 86: Luchttemperatuur en luchtsnelheden bij de vloerkoeling.
Economische nadelen van de klassieke airconditioning: ■ Hoge investeringskosten ■ Hoge jaarlijkse kosten Koelcapaciteit De nom. koelcapaciteit van de REHAUvloerkoeling is conform DIN 4715-1 50 W/m2. Deze capaciteit wordt gerealiseerd met: ■ Systeem RAUFIX ■ Legafstand 10 cm ■ RAUTHERM S 17 x 2,0 mm ■ Ondertemperatuur koelmiddel 10 K ■ Temperatuurspreiding 2 K Onder praktijkomstandigheden, bij ■ oppervlaktetemperatuur vloer van 1920°C ■ kamertemperatuur van 26°C kunnen waarden van
Invloeden op de koelcapaciteit De maximaal bereikbare koelcapaciteit van de vloerkoeling is afhankelijk van: ■ Vloerbedekking ■ Legafstand ■ Buisafmetingen ■ Vloerconstructie ■ Systeem Ieder van deze factoren heeft echter een andere invloed op de koelcapaciteit.
Een doorslaggevende invloed op de vermogensafgifte van de “zachte koeling” hebben ■ Vloerbedekking ■ Legafstand
35-40 W/m2 worden bereikt.
47
REHAU-regeltechniek verwarmen/koelen Systeemvoordelen ■ Waarborgt optimaal koelvermogen ■ Betrouwbaar voorkomen van condensvorming ■ Volautomatische en afhankelijk van de behoeft wisselen van de bedrijfsstanden verwarmen/koelen ■ Voorkoming van vloeronderkoeling ■ Modulair, voor verschillende installatieconcepten geschikte, opbouw. Systeemcomponenten ■ Regelset verwarmen/koelen, bestaande uit: - Centrale regelaar ZR-HK - Toevoertemperatuursensor F-VL - Buitentemperatuursensor F-AT - Vloertemperatuursensor F-BT - Vocht-/temperatuurmeetversterker MU-FT ■ kamerthermostaat ER-HK ■ stelaandrijving HK ■ doorgangsventiel DV voor verwarmingsen koelcircuits, compleet met stelaandrijving ■ driewegventiel MV met continu aandrijving ■ regelverdeler RV-HK ■ afstandsbediening HK
1.1 Fig. 87: REHAU-centrale regelaar verwarmen/koelen ZR-HK De waarden tussen haakjes hebben betrekking op het schakelschema in fig. 2.1fig. 90. REHAU-centrale regelaar ZR-HK (1) ■ weergestuurde toevoertemperatuurregeling voor verwarmingsbedrijf ■ automatische omschakeling tussen verwarmingsbedrijf / neutrale zone / koelbedrijf ■ activeren van het koelbedrijf volgens de vooruitlopende methode voor realiseren van de hoogst mogelijke effectiviteit. ■ voorkoming van condensvorming tijdens
Systeemtoebehoren ■ dauwpuntbewaking TPW Eisen Een gecombineerd vloerverwarmings-/ -koelsysteem vraagt om een zorgvuldig afgestemde regeltechniek. Juist in geval van koelen resulteert vanwege de aan te houden min. oppervlaktetemperatuur en het condensatierisico een smal werkgebied. Om toch maximale rendementen te bereiken, moet deze speelruimte optimaal worden benut.
koelbedrijf door begrenzing van de koelwatertemperatuur op het berekende dauwpunt. ■ aanhouden van de minimale vloertemperatuur van 20°C tijdens koelbedrijf ■ aansturen van de kraanaandrijvingen (omschakeling verwarmen/koelen) ■ activeren van de warmte- resp. koudegenerator en de bijbehorende pompen
Voor de navolgende componenten met 24 V voedingsspanning moet een 24 Vveiligheidstransformator worden gebruikt. De dimensionering hangt af van het aantal aangesloten componenten. Op aanvraag kunnen geschikte typen worden opgegeven. REHAU-kamerthermostaat ER-HK (2) ■ quasi-continu regelen van de volumedoorstroming van het verwarmingsresp. koelcircuit ■ omschakeling tussen verwarmings- en koelbedrijf door centrale regelaar ■ activeren reduceerbedrijf via extern contact
Door toepassen van geschikte sensoren en maatwerk regeltechniek voldoet het REHAU-regelsysteem verwarmen/koelen aan deze eisen. Bijzonder daarbij is de speciale methode voor het vooruitlopend activeren van het koelbedrijf. Door de mogelijkheid tot individuele aanpassing aan de gebouwkarakteristiek wordt een zo groot mogelijke effectiviteit van het koelsysteem bereikt.
1.1 Fig. 88: REHAU-kamerthermostaat ERHK
REHAU-vocht-/temperatuurmeetversterker MU-FT (3) Meting van ■ relatieve vochtigheid ■ kamertemperatuur in referentieruimte voor:
Componenten
■ berekening van het dauwpunt ■ bepaling van de omschakelcriteria tussen verwarmen en koelen door de centrale regelaar verwarmen/koelen ZR-HK
1.1 Fig. 89: REHAU-vocht-/temperatuurmeetversterker MU-FT
48
1.1 Fig. 90: Hydraulisch en regelschema vloerverwarming/-koeling
49
Vrijgave verwarmen
Warmtegenerator
stelaandrijving HK
omschakelventiel met therm. aandrijving
3-weg ventiel met aandrijving
toevoertemperatuursensor F-VT
buitentemperatuursensor F-AT
vloertemperatuursensor F-BT
vocht-/temperatuurmeetversterker MU-FT
kamerthermostaat ER-HK
centrale regelaar ZR-HK
Legenda
Kamerthermostaat
Kamer
Toevoerverzamelleiding
Retourverzamelleiding
Change-over, reduceersignaal
Omschakelen V/K
Kamerthermostaat
Referentieruimte
Koudegenerator
Vrijgave koelen
1.1 Fig. 91: REHAU-doorgangsventiel DV met stelaandrijving
1.1 Fig. 93: REHAU-stelaandrijving H/K
1.1 Fig. 95: REHAU-afstandsbediening H/K
REHAU-doorgangsventiel DV (8) ■ voor omschakeling van de verwarmingskoelcircuit via 4 ventielen ■ compleet met aandrijving 24 V AC
REHAU-stelaandrijving HK (9) ■ passend op de Verwarmingsverdeler HKV en HKV-D ■ standsignalering via kijkglas aan zijkant ■ bedrijfsspanning 24 V AC ■ beschermingsklasse IP 44, bij verticale montage IP 43
REHAU-afstandsbediening HK Voor afstandsbediening van de regelaar ZRHK: ■ Voorinstelling bedrijfsstand verwarmen/koelen ■ Omschakeling tussen aanwezigheid/afwezigheid ■ Correctie setpoints.
De volgende ventielen zijn standaard leverbaar: Doorgangsventiel DV 20 Nom. doorlaat DN 20, kvs-waarde 4,5 m3/h Doorgangsventiel DV 25 Nom. doorlaat DN 25, kvs-waarde 5,5 m3/h Doorgangsventiel DV 32 Nom. doorlaat DN 32, kvs-waarde 10 m3/h
Aanwijzing van de bedrijfsstand, aanwezigheid/afwezigheid, tijd en buitentemperatuur. Behuizing 76x76 mm, wit (RAL 9010).
REHAU-toevoertemperatuursensor FVT (6) Toevoertemperatuurmeting ■ voor verwarmen en koelen ■ sensor gegoten in messing huls Ø 6mm, 50 mm lang ■ met beugel en spanband voor bevestiging aan de buis REHAU-buitentemperatuursensor F-BT (5) Meting van de buitentemperatuur voor ■ behoeftegestuurde regeling van de toevoertemperatuur bij verwarmen ■ bepaling van de omschakelcriteria tussen verwarmen en koelen 1.1 Fig. 92: REHAU-driewegventiel MV met stelaandrijving
1.1 Fig. 94: regelverdeler RV-HK
REHAU-driewegventiel MV (7) ■ voor regeling van de toevoertemperatuur door bijmenging retour ■ compleet met aandrijving 24 V AC/DC
Regelverdeler RV-HK Voor de aansluiting van max. 6 REHAUkamerthermostaten ER-HK en 12 stelaandrijvingen HK
REHAU-vloertemperatuursensor F-BT (4) Meting van de vloertemperatuur in het bovenste gebied van de dekvloer
De volgende ventielen zijn standaard leverbaar:
Aansluitmogelijkheid voor regelaars in verwarmingskoelbedrijf en in zuiver verwarmingsbedrijf Stuuringangen voor ■ Omschakelen verwarmen/koelen ■ Reduceren
Belangrijk: Houdt de instructies aan voor de installatie van de vloertemperatuursensor
Driewegventiel MV 15 Nom. doorlaat DN 15, kvs-waarde 2,5 m3/h Driewegventiel MV 20 Nom. doorlaat DN 20, kvs-waarde 5,0 m3/h Driewegventiel MV 25 Nom. doorlaat DN 25, kvs-waarde 6,5 m3/h
50
Geïntegreerde overspanningsbeveiliging, geïntegreerde zekering
Werking Systeemcomponenten Belangrijke instructie: De toevoerleidingen van de koudegenerator tot aan de verdelers moeten gasdicht worden geïsoleerd. Badkamers, keukens en dergelijke ruimten mogen niet in de koelmodus worden gebruikt. Door de mogelijkheid van een sprongsgewijze toename van de luchtvochtigheid bestaat het gevaar van condensatie op de vloer. Door het gebruik van de regelverdeler RV-HK wordt gewaarborgd dat de aangesloten kamerthermostaten ER-HK alleen in de gewenste bedrijfsstand werken. Rekening houden met de dauwpunttemperatuur: De vorming van condenswater moet worden voorkomen. Dit geldt zowel voor de gekoelde oppervlakken als ook voor de toevoerleidingen en de verdeler. Om de ingewikkelde gasdichte isolatie van de verdeler te voorkomen, wordt de toevoertemperatuur met een veiligheidsafstand t.o.v. het dauwpunt geregeld. Instelling af fabriek: veiligheidsafstand 2K Doordat de begrenzing van de toevoertemperatuur over het algemeen door het criterium “bodemtemperatuur” wordt bepaald, resulteert daardoor in de verreweg meest optredende bedrijfstijd geen vermogensverlies. Rekening houden met de vloertemperatuur: Bij nadering van de gemeten vloertemperatuur tot de grenswaarde van 20°C wordt de toevoertemperatuur verhoogd. Koppeling van beide criteria: Er wordt altijd op de hoogste van de beide bepaalde setpoint voor de toevoertemperatuur geregeld. Daarmee wordt gewaarborgd, dat geen van beide criteria wordt overschreden.
REHAU-dauwpuntbewaking TPW Het verdient aanbeveling, op de toevoerverzamelleiding van de verdeler de dauwpuntbewaking TPW te monteren. Bij beginnende condensvorming wordt dan de bedrijfsspanning van de afzonderlijke thermostaten afgeschakeld en wordt de koelmiddeldoorstroming gestopt. Deze maatregel is absoluut noodzakelijk, zodra vanwege de ruimtelijke omstandigheden of het type gebruik geen betrouwbare uitspraak over de verdeling van de ruimteluchtvochtigheid kan worden gedaan. Omschakeling bedrijfsstanden verwarmen/koelen Automatische omschakeling Voor het activeren van het verwarmingsbedrijf wordt als criterium de gemiddelde buitentemperatuur gebruikt (bepaling gemiddelde waarde over periode van 0-72 uur instelbaar). Richtwaarden: ■ gemiddelde waarde berekening 48 uur ■ onderschrijding van een grenswaarde van 15°C ■ Hysterese 0,5K. Activeren van het koelbedrijf Conventionele methoden beperken zich op een zuivere grenswaardebewaking van de buiten- en binnentemperatuur. De centrale regelaar ZR-HK gebruikt een rekenkundige verwerking van de relevante temperatuurwaarde in combinatie met een beoordeling van de trend van de binnentemperatuur. Deze speciale berekeningsmethode biedt de volgende voordelen: ■ op tijd activeren van de koeling ■ rekening houden met de gebouwkarakteristiek ■ rekening houden met interne belastingen ■ voorkomen van onnodige standbytijden van de koudegenerator. Als resultaat van deze “vooruitziende” werkwijze van de regelaar ontstaat de maximale effectiviteit van een vloerkoelsysteem bij toch een energiebesparende werkwijze.
Handmatig omschakelen Via het bedieningstoetsenbord van de regelaar en via de optioneel aansluitbare afstandsbediening kunnen de bedrijfsstanden ■ Automatisch ■ Uit (vorstbeveiliging) ■ Verwarmen ■ Koelen worden gekozen. Maatregelen ter voorkoming van schade door foutief functioneren De door de centrale regelaar ZR-HK gegenereerde stuursignalen zijn het resultaat van de verwerking van gemeten waarde conform de ingestelde parametrering. Schade aan de sensoren, de verwerkende elektronica of foutieve parametrering door de gebruiker kunnen foutieve regeling tot gevolg hebben. Dit mag echter niet tot schade aan de installatie leiden Er moeten dus geschikte maatregelen worden genomen, om eventuele foutieve aansturingen veilig op te vangen. Bij een REHAU-systeem wordt gebruik van de SIEMENS minibesturing LOGO!230RC-L aanbevolen. Voordelen van de minibesturing: ■ voorkomen van foutieve regeling ■ flexibele aanpassing aan de installatieomstandigheden ■ weinige bedrading nodig ■ diagnosemogelijkheden De minibesturing is de koppeling tussen de toevoertemperatuurregelaar en de verwarmings-/koelinstallatie. Via geïntegreerde logische en tijdsafhankelijke koppelingen zorgt deze ervoor, dat alle aangesloten componenten (kraanaandrijvingen, pompen, verwarmingsketels, koudegeneratoren) correct worden aangestuurd. Voor verschillende installatiemodellen bestaan voorbeeldprogramma's voor de SIEMENS minibesturing LOGO! 230RC-L, die eenvoudig op andere toepassingen kunnen worden aangepast. De op het display getoond toestanden van de in- en uitgangen vergemakkelijken de inbedrijfname.
51
Montage- en bedradingsinstructies Centrale regelaar ZR-HK ■ montage van de sokkel direct op de wand of bij voorkeur op een DIN-rail ■ om de regelaar tegen vocht en stof te beschermen, moet deze in een gesloten kast worden ondergebracht of in een schakelkast worden ingebouwd. ■ de regelaar moet permanent op de netspanning aangesloten zijn Kamerthermostaat ER-HK Voor het plaatsen van de kamerthermostaat gelden de bekende voorwaarden: ■ Hoogte ca. 150 cm boven de vloer ■ niet in tochtige omgeving ■ niet dicht bij warmtebronnen ■ niet bedekt of in nissen. Op de volgende bijzonderheden moet worden gelet: ■ De omschakeling tussen verwarmingsen koelbedrijf volgt door het verbinden van uitgang 4 met ingang c/o (ChangeOver). ■ De regelaars voor ruimten, die alleen mogen worden verwarmd (badkamer, keuken) worden via een bedrijfsspanningsaansluiting gevoerd terwijl het koelbedrijf is afgeschakeld. De op “spanningsloos gesloten” geconfigureerde stelaandrijvingen sluiten dan de betreffende zones betrouwbaar af. Bij gebruik van de regelverdeler RVHK worden deze functies gewaarborgd. Toevoertemperatuursensor F-VL ■ montage in een dompelbuis of ■ met beugel en spanband aan de buis bevestigt ■ montage ca 30 cm na de circulatiepomp, achter driewegventiel Vocht-/temperatuurmeetversterker MU-FT Montage : ■ 90 – 150 cm boven de vloer ■ niet in tochtige omgeving ■ niet dicht bij warmtebronnen ■ niet bedekt of in nissen. Buitentemperatuursensor F-AT Montage : ■ aan de noordzijde van het gebouw ■ niet in de buurt van ventilatieopeningen of in de buurt van openslaande vensters
Regelverdeler
Stelaandrijving HK naar behoefte dimensioneren 1.1 Fig. 96: principe schema verbindingsleidingen naar regelverdeler RV-HK Montageplaats vloertemperatuursensor F-BT De positie moet zodanig worden gekozen, dat de sensor de minimaal optredende vloertemperatuur in geval van koelen meet. Daarbij ligt het accent op de verblijfszones, d.w.z. lokaal optredende koelere zones kunnen worden geaccepteerd zolang deze bijv. in gangen liggen. Keuzecriteria: ■ in gebieden met hoge legdichtheid, dus in de buurt van de verdeler ■ bij meerdere verdelers moet de verdeler worden gekozen, die de referentieruimte voedt ■ in het gebied, waar de afgaande buizen niet meer zijn geïsoleerd ■ in een gebied, waarin buizen zijn gelegd, die in geval van koelen worden doorstroomd; in het algemeen zijn dat de toevoerleidingen van de referentieruimte
De sensor wordt in een dunwandige beschermbuis (Ø 15 mm) in de vloerconstructie ingebracht, zo dicht mogelijk aan de oppervlakte. De beschermbuis wordt aan de voorzijde gesloten. Er moet op worden gelet, dat de minimale buigradius van de buis (bij een binnendiameter van 15 mm) van 40 mm niet wordt onderschreden, zodat de sensor probleemloos kan worden geplaatst. Het gesloten buiseinde wordt ca. 10 mm onder de bovenkant van de dekvloer gefixeerd. Zie fig. 97 voor een legvoorbeeld. Opmerking: De beschermbuis moet voor het aanbrengen van de dekvloer zorgvuldig worden gefixeerd. Dit kan met de penhaken art.nr. 257378002 worden uitgevoerd. Afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan in een wandcontactdoos een aansluiting worden geplaatst of de kabel van de sensor (3 meter) kan verder worden getrokken.
Legenda: 1 aansluitdoos 2 lege buis 3 REHAU-randisolatieband 4 vloerbedekking 5 dekvloer 6 REHAU warmte- en contactgeluidisolatie 7 betonvloer 8 vloertemperatuursensor 9 RAUTHERM S buis
1.1 Fig. 97: Montage van de vloertemperatuursensor
52
Technische gegevens
kabellengte 3 m
■ beschermingsgraad IP 40 (EN 60529)
Centrale regelaar ZR-HK ■ Week-timer met automatische zomer/wintertijdomschakeling ■ Parameterset voor directe inbedrijfname, beveiliging via steekbare memorymodule ■ Frontplaat met LC-display, toetsenbord en verzegelbare schuifschakelaar voor modus hand/automatisch/service ■ Behuizing 144x96 mm conform DIN 43700 uit brandwerend, wit thermoplast ■ Montage op de wand, in paneel of op DIN-rail ■ Steeksokkel met schroefklemmen
Buitentemperatuursensor F-AT ■ Nikkel-dunnelaagsensor conform DIN 43760 ■ Meetbereik –50 °C... 80°C ■ Kabeldoorvoer aan achterzijde of aan onderkant voor kabelwartel Pg 11 ■ Beschermingsklasse IP 42 conform EN 60529
Regelverdeler RV-HK ■ Voor de aansluiting van max. 6 REHAUkamerthermostaten ER-HK en 12 stelaandrijvingen HK ■ Stuuringangen voor omschakeling verwarmen/koelen (C/O) en reduceren (N/R) ■ Aansluitmogelijkheid voor regelaars in verwarmings-/koelbedrijf en in zuiver verwarmingsbedrijf ■ Overspanningsbeveiliging via varistor.
Kamerthermostaat ER-HK ■ Elektronische kamerthermostaat voor verwarmen en koelen met schakelende uitgang ■ Temperatuurinstelbereik 10 ... 30°C, schakelpunt 0,5 K ■ Omschakeling bedrijfsstanden verwarmen/koelen en gereduceerd/normaal bedrijf via extern contact. ■ Voedingsspanning 24 V AC ■ Schakelvermogen (ohmse belasting zoals bijv. thermische stelaandrijving) van 8 A ■ Behuizing 76 x 76 mm uit brandwerend, wit thermoplast (RAL 9010) ■ Geschikt voor wandmontage of montage in een muurinbouwdoos Vocht-/temperatuurmeetversterker MU-FT ■ Capacitieve sensor met meetbereik 5... 95% RV ■ Temperatuurmeting, meetbereik 0...50°C ■ Uitgangssignalen 0...10 V ■ Behuizing 76x76 mm uit wit thermoplast ■ Steeksokkel voor kabels 2x1,5 mm2, voor directe wandmontage geschikt ■ Voedingsspanning 24 V AC, ± 20%, 50... 60 Hz, opgenomen vermogen ca 0,8 VA Stelaandrijving HK ■ Met standsignalering ■ Bij uitlevering is de aandrijving spanningsloos gesloten ■ Overgang naar “spanningsloos geopend” is door verwijderen van een brug mogelijk ■ Veerkracht 105 N ■ Looptijd 3 min, slag 3 mm ■ Bevestiging op het zoneventiel met wartelmoer M 30 x 1,5 ■ Passend op de Verwarmingsverdeler HKV en HKV-D ■ Adapter voor verschillende ventielen leverbaar ■ Voedingsspanning 24 V AC ■ Stroomverbruik bij inschakelen maximaal 250 mA Toevoertemperatuursensor F-VT ■ Nikkel-dunnelaagsensor conform DIN 43760 ■ sensor gegoten in messing huls Ø 6mm, 50 mm lang ■ Meetbereik –20 °C... 100°C ■ Aansluitkabel 2x0,5 mm2, 1 m ■ Beschermingsklasse IP 55 conform EN 60529 met beugel en spanband voor bevestiging op buis Vloertemperatuursensor F-BT Technische gegevens als F-VT, echter
Doorgangsventiel DV 20 ■ DN 20, kvs 4,5 m3/h, ∆pmax = 1,5 bar DV 25 ■ DN 25, kvs 5,5 m3/h, ∆pmax = 1,0 bar DV 32 ■ DN 32, kvs 10,0 m3/h, ∆pmax = 3,5 bar Gemeenschappelijke technische gegevens: Ventielhuis uit rood koper met schroefdraadaansluiting, spindel uit RVS met zachtafdichtende klep, stopbus met dubbele O-ringafdichting Nom. druk PN 16 Lek-rate 0,0001 % van kvs Ventielslag 4 mm De doorgangsventielen worden compleet met thermische stelaandrijving en passen schroefdraadset, wartelmoer en afdichting geleverd. Stelaandrijving voor doorgangsventielen ■ Met standsignalering ■ Looptijd 3 min, slag 4,5 mm, veerkracht N = 125 N ■ Voedingsspanning 24 VAC ±20%, opgenomen vermogen tijdens bedrijf 3 W ■ Inschakelvermogen 6 VA Inschakelstroom 250 mA ■ Overgang naar “spanningsloos geopend” is door verwijderen van een brug mogelijk ■ Huis uit kunststof, wit Driewegventielen MV 15 ■ DN 15, kvs 2,5 m3/h MV 20 ■ DN 20, kvs 5,0 m3/h MV 25 ■ DN 25, kvs 6,5 m3/h
Voor wandmontage Geïntegreerde zekering 4A Aansluitklemmen voor max. 1,5 mm2 Flexibel, 2,5 mm2 star Voedingsspanning 24 V 50/60 Hz Toel. omgevingstemperatuur 0 ... 50 °C Beschermingsklasse IP 20 Afmetingen BxHxD: 390x88x38 mm Afstandsbediening HK Voor afstandsbediening van de regelaar ZR-HK: ■ Voorinstelling bedrijfsstand verwarmen/koelen/ automaat/uit ■ Omschakeling tussen aanwezigheid/afwezigheid, correctie setpoint. ■ Aanwijzing bedrijfsstand, aanwezig/afwezig, tijd en buitentemperatuur. Aansluiting op centrale regelaar ZR-HK via maximaal 15 m lange verbindingskabel 4 x 0,5 mm. Dauwpuntbewaking TPW ■ Ter bescherming tegen condens. Bevestiging met spanband op buis Ø 15 ... 60 mm. Omschakelcontact 1A, 24 V (aanspreken bij 95% ± 4%) en uitgangssignaal 0...10V voor 70% ... 85 % RV. Behuizing uit lichtgrijs, brandwerend thermoplast met verend gelagerde dauwpuntsensor. Aansluitkabel met PG-wartel, lengte 1,5 m, 5 x 0,5 mm2
Gemeenschappelijke technische gegevens: Ventielhuis uit rood koper met buitendraad, ventielhuis vernikkeld, spindel uit RVS met zachtafdichtende klep, stopbus met dubbele O-ringafdichting, nom. druk PN 16 Levering compleet met constante ventielaandrijving en passende schroefdraadset, wartelmoer en afdichting. MV 25 : Ventielhuis niet vernikkeld. Stelaandrijving voor driewegventiel: ■ Geïntegreerde LED voor controle van de bedrijfstoestand ■ Looptijd 60 s, slag 4,5 mm, schuifkracht 120 N ■ Bedrijfsspanning 24 V DC/AC, opgenomen vermogen 5 VA ■ Behuizing kunststof, lichtgrijs ■ Aansluitkabel 1,5 m
53
1.1.5 Warmtetechnische beproevingen Alle REHAU-vloerverwarmingssystemen zijn conform DIN EN 1264 warmtetechnisch beproefd en gecertificeerd. De registratienummers zijn in de tabel genoemd. Bij het ontwerpen en monteren van de REHAU-vloerverwarmingssystemen moeten de voorschriften uit DIN EN 1264, deel 4, worden aangehouden.
Systeem
Registratienummer
Buisdraagmatten
7 F 025
RAUFIX-rail
7 F 026
Tackerplaat
7 F 027
Noppenplaat vario
7 F 092
Droogsysteem
7 F 106
Systemplatte TS
7 F 152
beproefd
REHAU-buisdraagmatten (RTM) met draaiclip Ter bevestiging van de RAUTHERM S-buis
REHAU-RAUFIX-rail als buisdraagelement met RAUTHERM S-buis
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10 11. 12 13. 14.
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9 10. 11 12. 13.
Binnenpleister Plint Randisolatieband Natuur- of kunststeenplaten Mortelbed Dekvloer conform DIN 18560 RAUTHERM S-buis REHAU-draaiclip uit PP REHAU-buisdraagmatten RM100 uit verzinkt staaldraad Afdekfolie conform DIN 18560, PE-folie of bitumenpapier Warmte- en contactgeluiddemping Vochtafsluiting (conform DIN 18195) Ruwe vloer Aarde
Binnenpleister Plint Randisolatieband Natuur- of kunststeenplaten Mortelbed Dekvloer conform DIN 18560 RAUTHERM S-buis RAUFIX-rail uit PP Afdekfolie conform DIN 18560, PE-folie of bitumenpapier Warmte- en contactgeluiddemping Vochtafsluiting (conform DIN 18195) Ruwe vloer Aarde
1.1 Fig. 99: Doorsnede REHAU vloerverwarmingssysteem buisdraagmatten
1.1 Fig. 100: Doorsnede REHAU systeem RAUFIX
REHAU-tackerplaat (gecombineerde warmte- en contactgeluidisolatie) met tackerkram voor bevestiging van de RAUTHERM S-buis
REHAU-noppenplaat Vario met RAUTHERM S-buis
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9 10 11 12. 13.
Binnenpleister Plint Randisolatieband Natuur- of kunststeenplaten Mortelbed Dekvloer conform DIN 18560 RAUTHERM S-buis Tackerkram uit polyamide Afdekfolie conform DIN 18560, PE-folie Warmte- en contactgeluiddemping, PE-folie opgebracht Vochtafsluiting (conform DIN 18195) Ruwe vloer Aarde
1.1 Fig. 101: Doorsnede REHAU vloerverwarmingssysteem tackerplaat
54
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11 12. 13.
Binnenpleister Plint Randisolatieband Natuur- of kunststeenplaten Mortelbed Dekvloer conform DIN 18560 RAUTHERM S-buis Folierand van de randisolatieband Noppenplaat vario Warmte- en contactgeluiddemping Vochtafsluiting (conform DIN 18195) Ruwe vloer Aarde
1.1 Fig. 102: Doorsnede REHAU-systeem noppenplaat vario
1 2 3 4 5
25
6
beproefd
8
16
7
9
10 11 12 13
REHAU-droogsysteem met RAUTHERM S-buis 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11 12. 13.
Binnenpleister Plint Randisolatieband Natuur- of kunststeenplaten Mortelbed Droge dekvloer Warmtegeleidingsplaat, op pos. 9 gefixeerd RAUTHERM S-buis REHAU legplaat uit polystyrolschuim PS Warmte- en contactgeluiddemping Vochtafsluiting (conform DIN 18195) Ruwe vloer Aarde
1.1 Fig. 103: Doorsnede REHAU droogsysteem
1 2 3 4 5
25
6
8
16
7
9
10 11 12 13
REHAU-systeemplaat TS met ingelegde RAUTHERM-S-buis 1. Binnenpleister 2. Plint 3. Randisolatieband 4. Natuur- of kunststeenplaten 5. Mortelbed 6. Droge dekvloer 7. Warmtegeleidingsplaat, op pos. 9 gefixeerd 8. RAUTHERM S-buis 9. REHAU legplaat uit polystyrolschuim PS 10. Warmte- en contactgeluiddemping 11 Vochtafsluiting (conform DIN 18195) 12. Ruwe vloer 13. Aarde
2.1 Fig. 114: REHAU-systeemplaat TS van polystyrolschuim PS
55
Notities:
56
1.2 Projectering 1.2.1 Uitgangspunten De ontwerper heeft voor een concreet ontwerp van een project duidelijke specificaties nodig over het soort project en de uitvoering en uitrusting daarvan. Nodig zijn bouwtekeningen, bouwbeschrijvingen en informatie over het project, die een vakkundig ontwerp mogelijk maken, waardoor vragen achteraf zoveel mogelijk worden vermeden. Zuivere warmtebehoefte Voor de configuratie van de REHAU-vloerverwarming speelt de zuivere warmtebe. hoefte Q een belangrijke rol. Deze resul- . teert uit de nominale warmtebehoefte Q minus de berekende warmteverliezen Q . door de vloer.
Golving Ook de positie van de verwarmingsbuis heeft invloed op het warmtevermogen. Afhankelijk van de positie van de verwarmingsbuis wordt de warmtegeleidingsweerstand veranderd. Daardoor wordt de oppervlaktetemperatuur van de vloer boven de verwarmingsbuis groter dan tussen de verwarmingsbuizen. Er ontstaat een zogenaamde golving. Deze golving is sterk afhankelijk van de legafstand en moet zo gering mogelijk worden gehouden. De golving (W) wordt conform DIN EN 1264 gedefinieerd als: ϑFmax - ϑFmin
ber
N
Fb
. . . Qber = QN - QFb . QN = warmtebehoefte conf. DIN 4701 in W . QFb = warmteverliezen door de vloer in W
Specifieke warmtebehoefte Deze staat per opp.-eenheid (m2) voor de noodzakelijke, zuivere warmtehoeveelheid, betrokken op de warmte-afgifte van de verwarmingsoppervlakken naar boven. . . qzui = Qber Avl
. qzui = specifieke, zuivere warmtebehoefte in W/m2 Avl = vloeroppervlak in m2 Deze waarde vormt het uitgangspunt voor de verdere configuratie van de REHAU-vloerverwarming. Oppervlaktetemperatuur Conform DIN EN 1264 mogen vanwege fysiologische redenen de volgende maximale vloeroppervlaktetemperaturen niet worden overschreden: Verblijfzone: Randzone:
ϑFb, max = 29°C ϑFb, max = 35°C
Door deze beperking is het warmtevermogen van de vloerverwarming begrensd. Bij het vastleggen van de warmtestromingsdichtheid wordt altijd een gemiddelde oppervlaktetemperatuur opgegeven.
αges = totale warmteovergangscoëfficiënt in W/m2K ϑFb = temperatuur vloeroppervlak in °C ϑi = binnentemperatuur °C ϑü = overtemperatuur in K . qFb = specifieke warmte-afgifte van de vloer in W/m2 Voorbeeld: warmte-afgifte van een vloerverwarmingsoppervlak bij een binnentemperatuur van 20°C en een gemiddelde vloeroppervlaktetemperatuur van 26°C. αtot kan voor dit geval als 11,1 W/m2K worden aangenomen. ϑü
= 26°C - 20°C = 6K
. qvl
= 11,1 W/m2K x 6K
. qvl
= 66,6 W/m2
Dat betekent, dat de warmte-afgifte zich op 66,6 W/m2 instelt.
. Qber = zuivere warmtebehoefte in W Warmtewinst van de vloer Wanneer huizen met meerdere verdiepingen zijn uitgevoerd met vloerverwarming, dan kan tevens rekening worden gehouden met de warmte-opbrengst van de tussenvloer voor de daaronder gelegen ruimten.
Hierbij betekent:
1.2 Fig. 1: Golving Overtemp. verwarmingsmiddel ∆ϑH De overtemperatuur van het verwarmingsmiddel wordt afhankelijk van de legafstand voor de afdekking van de noodzakelijke warmtebehoefte bepaald. Deze wordt volgens de volgende formule bepaald: ∆ϑH =
ϑv - ϑR
σ < 0,5 ∆ϑH via de volende formule berekend:
+ ϑi
ϑv - ϑi ϑR - ϑi Warmte-afgifte vloeroppervlak In principe geldt, dat de warmte-afgifte van het vloeroppervlak is samengesteld uit aandelen warmtestraling en convectie (warmtetransport door luchtstroming). Deze aandelen worden door de totale warmte-overgangscoëfficiënt αtot (in W/m2K) gedefinieerd, die als relatief constant kan worden beschouwd. ln
Deze varieert in een gebied rond 11 W/m2K en is v.w.b. de grootte afhankelijk van meerdere factoren, in het bijzonder van: ■ vloeroppervlaktetemperatuur ■ binnenluchttemperatuur ■ luchtsnelheid aan het vloeroppervlak (invloed ventilatiewarmte-behoefte) ■ plaats, aantal en grootte van de vensters en buitenmuren ■ type vloerbedekking (glad resp. ruw) ■ hoogte ruimte
. Hieruit kan de specifieke warmte-afgifte (qvl) van de vloer als volgt worden afgeleid: . qFb = αtot · ϑü waarbij voor ϑü geldt: ϑü = ϑFb - ϑi
Spreiding σ De spreiding σ tussen de aanvoer en retour wordt conform DIN EN 1264 voor de meest ongunstige ruimte op σ≤ 5K vastgelegd. De spreiding van de overige ruimten, die met dezelfde ontwerptemperatuur worden geregeld, worden voor de berekening van de verwarmingsmiddelstroom bij
σ 2
= ∆σVontw - ∆ϑHj
waarbij ∆ϑHj de bij een bepaalde warmtestromingsdichtheid behorende verwarmingsmiddelovertemperatuur is, die via het capaciteitsdiagram kan worden bepaald. σ Bij > 0,5 geldt: ∆ϑH
[√
σj = 3 ·∆ϑHj ·
4 · (∆ϑVontw - ∆ϑHj) 1+ 3 · ∆ϑHj
]
-1
Toevoerovertemperatuur De ontwerpovertemperatuur van het verwarmingsmiddel ∆ϑH,ontw wordt bepaald door de ruimte met de grootste warmtestromingsdichtheid. Daarmee wordt ook de toevoertemperatuur voor de totale vloerverwarmingsinstallatie bepaald, die dan bij σ ≤ 0,5 ∆ϑH max ∆ϑontw ∆ϑH,ontw +
σ 2
of bij σ > 0,5 ∆ϑH ∆ϑVontw = ∆ϑHontw + σ 2
+
σ2
12 ∆ϑHontw
mag liggen. Waarbij de ontwerptoevoertemperatuur ϑV uit de ontwerp toevoerovertemperatuur ∆ϑVontw + nom. binnentemperatuur ϑi resulteert. 57
1.2.2 Drukverliesberekening De drukverliesberekening is bedoeld voor het bepalen van de grootte van de circula. tiepomp. Daarbij wordt afhankelijk van QVC en van de gewenste temperatuurspreiding tussen de toevoer en retour de noodzakelij. ke massastroom (m) (doorstroomhoeveelheid verwarmingswater) volgens de volgende formule bepaald: . AF · q ϑi - ϑu . R 1 + o+ . mH = q · Ru Ru σ · cw
(
)
waarbij Ro =
1 α
+ Rλ,B +
Sü λü
met
1 α
= 0,093
m2K W
R = Rλ,De + Rλ,vloer + Rλ,pleister + Rα,vloer u
met Rα,vloer = 0,170
m2K W
De spec. warmtecapaciteit van het verwarmingswater cw wordt daarbij op 1,163 Wh/kgK gesteld. . In de drukverliesberekening moet voor Q het totale, benodigde warmtevermogen worden gebruikt, die in totaal aan het verwarmingscircuit moet worden toegevoerd, om alle afgegeven .warmtevermogens te kunnen afdekken (QVC in W): Warmte-afgifte van het verwarmingsregister naar boven. . Qo,t in W
+
+
Warmte-afgifte van het verwarmingsregister naar onderen: . Qu in W Warmte-afgifte van de aansluitleidingen van . het verwarmingsregister: QA,VR in W
-
Warmte-afgifte doorgaande aansluitleidingen: . QA,d in W _______________________________________ = Totale warmtetoevoer voor een verwarmingscircuit: . QVC in W De totale toe te voeren warmtehoeveelheid voor een verwarmingscircuit wordt door de volgende factoren beïnvloed resp. begrensd: 1) de max. toelaatbare oppervlaktetemperatuur conform de norm 2) de toegepaste vloerbedekking (warmtegeleidingsweerstand) max. Rλ,B = 0,15 m2K/W 3) de maximaal realiseerbare toevoertemperatuur van de warmteopwekking (bijv. bij een warmtepomp) 4) het maximaal mogelijk drukverlies m.b.t. de circulatiepomp
58
1.2.3 Berekeningsvoorbeeld . = 1133 W Q . ot = 170 W Q .u = 70 W Q . A,VR = 0W QA,d
. QVC σ
= 1373 W = 10 K
. . mHK = QHK · 0,86HK/(ϑv - ϑR) mVC mVC
= 118 l/h = 0,033 l/s
De buiswrijvingsweerstand bij gegeven massastroom van 0,033 l/s is: R = 0,9 mbar/m Bij een totale lengte van het verwarmingscircuit van 95 m resulteert een drukverlies van:
1.2.4 Drukverliesinregeling Omdat de afzonderlijke verwarmingscircuits onderling verschillende totale drukverliezen kunnen hebben, moet om een gelijkmatige warmteverdeling te realiseren, een drukverliesinregeling worden uitgevoerd. De inregeling wordt met de fijnregelkranen uitgevoerd. In de drukverliesberekening worden kraanvoorinstellingen bepaald, die weer de verschillende drukverschillen van de verwarmingscircuit compenseren. Met behulp van het diagram worden de instelwaarden voor de voorinstelling van het fijnregelventiel van de vloerverwarmingsverdeler bepaald. Voorbeeld 1: Het meest ongunstige verwarmingscircuit heeft een totaal drukverlies van:
∆Pbuis = lHK · R
∆ptot = ∆pmax = 150 mbar
∆Pbuis
Het in te regelen verwarmingscircuit heeft een totaal drukverlies van:
= 0,9 mbar/m* 95 m = 85,5 mbar
Het totale drukverlies van een verwarmingscircuit mag niet groter worden dan 300 mbar. Bovendien mag de watersnelheid in de buis niet willekeurig groot zijn (ruisproblemen). Als richtwaarden gelden hier: Woningbouw: V = 0,5 m/s Industriële bouw: V = 0,7 m/s
∆ptot = 110 mbar bij een volumestroom van . V = 100 l/h Het drukverschil tussen beide verwarmingscircuits, die moeten worden gesmoord, bedraagt: ∆pdr = ∆pmax - ∆ptot ∆pdr = 150 mbar - 110 mbar ∆pdr = 40 mbar = 4000 Pa Uit de drukverliesdiagrammen resulteert dan bij ∆pdr = 40 mbar en een volumedoorstro. ming van V = 100 l/h een instelwaarde voor het in te regelen verwarmingscircuit.
Berekeningsvoorbeeld: plattegrond met legschema
Wonen
Bad
Hal
Garderobe
Ontwerpvoorbeeld Vloerbedekking
Naam
Tel. nr.
Gez. Gec. M 1 : 50
REHAU-VLV met RAUFIX-rail en RAUTHERM S 17 x 2,0 mm
Art. nr. Tek. nr. A4
CAD
wonen, garderobe: tapijt, bad, hal: plavuizen
Datum
LEGSCHEMA
59
1.2.5 Ontwerp en configuratie met de berekeningsformulieren De berekeningsformulieren zijn in 4 delen onderverdeeld: BFB 1: Project-dataregistratie en zuiver oppervlakafhankelijke materiaalbepaling. BFB 2a: Project-verwarmingsoppervlakberekening en materiaalbepaling voor de kamerthermostaten RAUMATIC M. BFB 2b: Project-verwarmingsoppervlakberekening en materiaalbepaling afhankelijk van de geplande legafstanden. BFB 3: Drukverliesberekening en dimensionering van de circulatiepomp.
Berekeningsformulier 1: Project-dataregistratie Ruimtegegevens 1. Verdiepingsnr. Hier wordt het verdiepingsnummer ingevuld, die door de planning is bedoeld resp. die vanuit de warmtebehoefteberekening al gegeven is. 2. Ruimtenr. Hier wordt het ruimtenummer ingevuld, die door de planning is bedoeld resp. die vanuit de warmtebehoefteberekening al gegeven is. 3. Ruimtenaam Ook hier wordt de al aanwezige ruimtenaam overgenomen, resp., indien nodig, een aanvullende identificatie gegeven. 4. Ruimte-oppervlak AR Voor zover bekend, moet hier het ruimteoppervlak worden ingevuld, die al in de bouwtekening is opgegeven. Bij rechthoekige ruimten kan het product van lengte en breedte worden ingevuld of, indien een verdeling van de ruimte in deeloppervlakken nodig is, de afmetingen van de deeloppervlakken.
Opbouw isolatielaag 5. Tegen Hier wordt een bijbehorende letter ingevuld voor de ruimte resp. toestand die zich onder de te berekenen ruimte bevindt (bijv. kelder, aarde, buitenlucht). Zie daarvoor de voetnoot 1 op berekeningsformulier 1). 6./7. REHAU-afkorting Hier worden de met isolatiemateriaal uit te voeren oppervlakken ingevuld, meestal de ruimte-oppervlakken. Daarvoor staan twee kolommen ter beschikking. Wanneer bij een project resp. voor de betreffende etage (bij meer etages per etage separate formulieren gebruiken) meer dan twee verschillende isolatiemateriaalconstructies gepland, dan kan door klein te schrijven een kolom voor twee isolatiemateriaaltypen worden gebruikt resp. een eventueel niet nodige, lege kolom, op deze pagina worden gebruikt. De afkortingen van de gebruikte isolatiematerialen worden in de kop van de kolom ingevuld, niet gebruikt isolatiemateriaaltypen kunnen worden doorgestreept. De sleutel voor de materiaalbepaling (uit welke isolatieplaten moet de betreffende isolatielaag worden opgebouwd?) komt overeen met de specificaties in de TI. 8. Dikte dD Invullen van de dikte van de gebruikt systeemisolatie conform de TI. 9. Warmtegeleidingsweerstand In deze kolom kan de warmtegeleidingsweerstand RWD (m2K/W) van de gekozen systeemisolatie conform de TI worden ingevuld. 10. Ondertemperatuur υu In deze kolom wordt de temperatuur υu van de onder aangrenzende ruimte, de aangrenzende aarde resp. de aangrenzende buitenlucht worden ingevuld. In de praktijk maakt men onderscheid tussen warmtestromen van de verwarmde vloer naar beneden toe als volgt: 1) Ruimten met gelijksoortig gebruik 2) Ruimten met niet gelijksoortig gebruik 3) Niet verwarmde ruimten 4) Aarde 5) Buitenlucht
Voor de berekening van de ruimte gelden de aan de wamtebehoefteberekening ten grondslag liggende waarden voor de binnenlucht-, aarde- resp. buitenluchttemperatuur, betrokken op de juist berekende ruimte.
Belastingsverdelingslaag 11. Type Hier wordt de toegepaste belastingsverdelingslaag ingevuld, bijv. cement- of estrikgips (vloeidekvloer). Standaard ZE2O (DIN 18560) 12. Dikte dL Hier kan de dikte van de toegepaste belastingsverdelingslaag(en) worden ingevuld. Minimale overlap conform DIN 18560 aanhouden. 13. Warmtegeleidingscoëfficiënt λL Bij speciale dekvloeren met een andere warmtegeleidingscoëfficiënt dan λ= 1,2 W/m ·K moet de werkelijke waarde voor λ L hier worden genoteerd (voor omrekening van de warmte-afgifte).
Vloerbedekking 14. Type Nadere beschrijving van de vloerbedekking in tekst, bijv. tapijt, plavuizen, parket, e.d. 15. Dikte dB Dikte van de vloerbedekking conform specificaties van de leverancier. 16. Warmtegeleidingsweerstand Hier wordt voor de dimensioneren van de vloerverwarming voor verblijfsruimten conform DIN EN 1264 met een norm vloerbedekking van 0,10 m2 K/W gerekend. Voor baden geldt Rλ B = 0 m2 K/W. Waarbij ruimten met hogere warmtegeleidingsweerstanden tot max. Rλ B = 0,15 m K/W afzonderlijke kunnen worden overeengekomen.
Hoogte 17. Totale opbouwhoogte Deze kolom bevat de som van isolatie-, belastingsverdelings- en vloerbedekkingslaagdikte: dtot = dD + dL + dB
60
Opzichter / Project: Voorbeeldberekening ____________________________________________________ Verantwoordelijke:______________________________________________________
Vloerverwarming
Tel.: ______________________________ Datum: ___________________________ 1 4 Bladnr. ________van______
Berekeningsformulier 1: Project-dataregistratie Planning voor: ■ RTM ∼ NP x ■ RF ■ Tackers ■ NP vario
1
2
3
4
5
6
7
Ruimtegegevens Verdiep. nr.
Ruimtenr.
Ruimtenaam
8
9
10
Opbouw isolatielaag
Ruimteopp.
Tegen
REHAUafkorting 5) type D 1/2/3/4
Dikte
Warmtegel. weerstand
11
Ondertemperatuur
Opzichter / Bouwtek. Naam
AR
Type
Dikte
Warmtegel. coëff.
Standaard
Standaard 67
Standaard 1,20
14
15
16
Vloerbedekking Type
Dikte
17
Hoogte Warmte- Togel. tale weeropstand bouwhoogte
ZE20
2 D _____ D _____
–
13
Belastingsverdelingslaag
3)
–
12
1)
TI 2)
TI
TI
TI
Opzichter
Opzichter
4)
Lev.
–
–
–
dD
RWD
ϑλζ
Naam
dL
λL
m2
Leverancier
8+12+15
Naam
dB
RλB
dtot
–
–
–
m2
–
m2
mm
m2 K/W
°C
–
mm
W/mK
–
mm
m2 K/W
mm
1
1
Wonen
31,7
W
31,7
50
1,25
15
ZE 20
67
1,2
Tapijt
8
0,100
125
2
Garderobe
3,3
W
3,3
50
1,25
15
ZE 20
67
1,2
Tapijt
8
0,100
125
3
Hal
4,6
W
4,6
50
1,25
15
ZE 20
67
1,2
Plavuizen
10
0,020
127
4
Bad
4,8
W
4,8
50
1,25
15
ZE 20
67
1,2
Plavuizen
10
0,020
127
44,4
1) W K E A
= Woning = Kelder = Aarde = Buitenlucht
2) TI = Technische Informatie REHAU-vloerverwarming
Materiaalbepaling deel 1
44,4
3) Separate kolommen voor verschillende typen gebruiken (materiaalbepaling) 4) Let op min. dikte 5) Afkorting conform TI niet gebruikte doorstrepen 6) Zie TI, tabel over opbouw
Invulinstructies (Dtypen en de bijbehorende isolatieplaten) vindt u in de TI 2).
x1
=
m2
noppenplaat vario met PST 17-2
x1
=
m2
Noppenplaat vario
x 0,05
=
kg
Kunststof-vezels voor minimale opbouwhoogte
x 0,69
=
kg
Dekvloercomponent „Mini“ voor minimale opbouwhoogte
x1
=
m2
Tackerplaat, type ______________
x1
=
m
Tackerplaat, type ______________
x1
=
m2
PSTK 20-2 mm
x1
=
m
x1
=
m2
x1
=
m
x
=
m
Plakband
x 1,1
=
48,8
m
Afdekfolie PE 0,2 mm (alleen voor RM en RF)
x 1,1
=
48,8
m
randisolatieband
x 0,035
=
1,554
kg
Dekvloeradditief per cm x d
2
PSTK 30-2 mm
2
PUR 45 mm
m2
PSTK 100-2 mm
m2
PUR 55 mm
m2 44,4
2
2
44,4
m2
∆ uit kol. 12 in cm L
= ____ 10,4 kg
totaal
61
Berekeningsformulier 2: Project berekening verwarmingsoppervlak Warmtebehoefte 18. Ruimtenr. Als kolom 2. 19. Ruimtetemperatuur υi Hier worden de norm. binnentemperaturen, die ook al zijn gebruikt voor de wamtebehoefteberekening, ingevuld, of, afhankelijk van de afspraken, daarvan afwijkende temperaturen, bijv. bij een beperkte verwarming. Voor deze temperaturen moet dan echter wel de betreffende warmtebehoefte bekend zijn, die dan als basis voor de verdere dimensionering dient. 20. Ruimte-oppervlak, belegbaar De belegbare ruimtemaat resulteert uit de ruimte-afmetingen minus de maten voor doorlopende leidingen vanuit andere ruimten. Hier moet minimaal (afhankelijk van de gewenste legafstand VA) rekening worden gehouden met 5 cm per leiding. Ook geprojecteerde vaste ingebouwde onderdelen (kasten enz.), sanitaire voorzieningen (WC, badkuip, douche) en trappen in ruimten kunnen ervoor zorgen, dat de belegbare ruimtemaat kleiner wordt dan de eigenlijke ruimtemaat.
. 21. Nom. warmtebehoefte QN De warmtebehoefte conform DIN 4701 geldt. 22. Warmtestroom door . vloer Qvl Warmteverlies van de vloer overeenkomstig de berekeningen conform DIN 4701. 23. Bruikbare externe . warmtecapaciteit QF Bij aanwezige aanvullende warmtebronnen, zoals bijv. convectoren, radiatoren e.d., kan het daarbij behorende warmtevermogen voor de betreffende ruimten worden ingevuld. Daardoor neemt het door de vloerverwarming in deze ruimte op te brengen verwarmingsvermogen af. 24. Zuivere warmtebehoefte Qzui Omdat bij de vloerverwarming het warmteverlies door de vloer en de bruikbare externe warmtecapaciteit van de nom. warmtebehoefte QN kunnen worden afgetrokken, resulteert de volgende vergelijking:
. . . . Qzui = QN – Qvl – QF
62
25. Benodigde, specifieke capaciteit qo Deze waarde is het uitgangspunt voor de verdere planning, en resulteert uit de ver. houding tussen de zuivere warmtebehoefte Qzui en het belegbare ruimte-oppervlak Ab: . Q qo = zui Ab
30. Spreiding σ De spreiding σ tussen toevoer en retour wordt conform DIN EN 1264 voor de meest ongunstige ruimte op σ 5K gedefinieerd. De spreidingen van de overige ruimten die met dezelfde ontwerptoevoertemperatuur worden gevoed, worden voor de berekening van de verwarmingsmiddelstroom bij
Warmtetechnische gegevens
σ < 0,5 ∆υH
26. Werkelijke specifieke . capaciteit qo,t De werkelijke, specifieke capaciteit moet overeenkomen met de noodzakelijke specifieke capaciteit (kolom 25), wanneer een ruimte met één resp. meerdere even grote verwarmingscircuits is uitgerust. De capaciteit kan worden afgelezen uit de capaciteitstabellen of het capaciteitsdiagram. Bij ruimten met randzones en verblijfoppervlakken resulteren voor de randzones (hogere oppervlaktetemperatuur) grotere specifieke capaciteiten dan voor de verblijfoppervlakken. Zo ontstaat een overeenkomstige verdeling van de warmtebehoefte. 27. Vloertemperatuur υFb De vloertemperatuur wordt bepaald aan de hand van het capaciteitsdiagram. Op dezelfde hoogte als de noodzakelijk, specifieke . capaciteit qo (kolom 25) kan aan de rechterzijde van het diagram de vloerovertemperatuur (υvl – υi ) van de ruimte worden afgelezen. Er geldt dan voor υvl: υvl = (υvl – υi ) + υi 28.-29.
Benodigde toevoertemperatuur υv Benodigde gemiddelde
Verwarmingswatertemperatuur υHm Er moet op worden gelet, dat de volgorde van behandeling van deze beide kolommen afhankelijke van de gegevens voor planning verschillend kan zijn. Zo kan bijvoorbeeld de ter beschikking staande, maximale toevoertemperatuur bij warmtepompbedrijf begrensd (relatief laag) zijn. Deze kan als uitgangspunt in kolom 28 worden ingevuld en de noodzakelijke gemiddelde verwarmingswatertemperatuur (kolom 29) kan zo worden aangepast (legafstanden), dat het voor de betreffende ruimte af te geven warmtevermogen voldoende is. Zo is vooraf uitgesloten, dat bij de berekening hogere toevoertemperaturen kunnen resulteren, dan de warmtepomp (efficiënt) kan leveren. Wanneer echter geen beperking aanwezig is, begint de berekening met de bepaling van de noodzakelijke gemiddelde verwarmingswatertemperatuur van de afzonderlijke verwarmingscircuits. De resultaten worden bepaald door het aan de ruimte af te geven, specifieke verwarmingsvermogen afhankelijk van de gekozen vloerbedekking en de legafstand.
via de volende formule berekend: σ = ∆υVAusi – ∆υHj 2 waarbij ∆υHj de bij een bepaalde warmtestromingsdichtheid behorende verwarmingsmiddelovertemperatuur is, die via het diagram kan worden bepaald. σi Bij ³υ > 0,5 geldt: H
σi = 3 · ∆υH,j
[√
1 + 4 (∆υV.Ausi - ∆υH .j ) – 1 3 · ∆υH .J
]
31.-32. Belegde oppervlakken, randzones/verblijfoppervlakken Hier kunnen de geplande, ter beschikking staande, totale oppervlakken voor randzones/verblijfoppervlakken worden ingevuld. De exacte verdeling van de verwarmingscircuits, afhankelijk van de max. toegestane volumedoorstroming resp. het daarvan afhankelijke max. drukverlies (30 000 Pa bij woningbouw) wordt in de kolommen 34.-39. opgenomen.
Voorbeeldberekening Opzichter / Project: _______________________________________________________ Verantwoordelijke:________________________________________________________
Vloerverwarming
Tel.: _______________________________Datum: ______________________________ 2 4 Bladnr. ________v. ______ = ___°C Max. toevoertemp. ϑ 38
Berekeningsformulier 2 a: Project-verwarmingsoppervlakberekening Planning voor: ■ RTM ∼ NP x ■ RF ■ Tackers ■ NP vario
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
Warmtebehoefte Ruimte- Ruimte- Ruimtenr. tempeopp. ratuur belegbaar
Nom. warmtebehoefte
Warmtestroom door
v max 1
28
29
30
Bruikbare
Zuivere
extern warmtevermogen
warmtebehoefte
Noodzakelijke
Werkelijke
spec.
capaciteit
Vloertemtemperatuur
capaciteit
Noodzakelijke
Noodzakelijke
toevoertemperatuur
gem.
Temperatuurspreiding
verw.watertemperatuur
RZ VF Opzichter
32
Warmtetechnische gegevens
vloer
Wamtebehoefteberekening
31
(21-22-23) Kol. (24:20)
TI: tabellen, diagrammen
Belegd oppervlak
Randzone
Verblijfoppervlak
RZ
VF
Kol.(28-29)x2 Bouwtek.: (³p
max
aanh.)1)
–
ϑi
Ab
QN
QFb
QF
Qber
qo
qot
ϑFb
ϑv
ϑHm
σ
ARZ
AVF
–
°C
m2
W
W
W
W
W/m2
W/m2
°C
°C
°C
K
m2
m2
1
20
30,0
1378
0
-
1378
45,9
52
24,7
38
34
8
6,0
46
24,1
38
35
6
10,0
45
24,1
38
34,4
7
14,0
2
15
3,3
0
-
-
-
-
-
-
-
-
-
3
20
4,6
126
0
-
126
27,4
27,4
22,4
38
28
20
4,6
4
24
3,1
331
0
-
331
106,8
65
30,0
38
35,5
5
3,1
ϑv
38
41,0
1835
1835
1
-
-
37,7
max.
.
RAUMATIC M Kamerregeling
Materiaalbepaling deel 2
Betr. keuze en samenstelling van de componenten volgens TI. Bij de uitrusting van een ruimte met meerdere verwarmingsregisters is in de regel één kamerthermostaat voldoende per ruimte resp. ruimtezone. Bij zeer grote ruimten kunnen ook meerdere kamerthermostaten per ruimte worden toegepast (vorming van ruimtezones).
2
St.
REHAU-systeemsokkel
2
St.
REHAU-kamerthermostaat
4
St.
REHAU-stelaandrijving
1
St.
REHAU-regelverdeler
1
St.
REHAU-timer-module
1
St.
REHAU-pomp-/ vermogensmodule
1) Voor bepaling van de 1)grootte verwarmingsregister
63
Berekeningsformulier 2b: Project berekening verwarmingsoppervlak 33. Verwarmingscircuitnr. Het verwarmingscircuitnummer hoeft niet hetzelfde te zijn als het ruimtenummer, omdat een ruimte ook twee of meerdere verwarmingscircuits kan bevatten. De nummering van het verwarmingscircuit in het legschema volgt vanuit de verwarmingsverdeler links- of rechtsom en wordt van hieruit overgenomen in het berekeningsformulier. 34.-39. Verwarmingsregisteroppervlak AHR Hier worden de verwarmingsregisteroppervlakken in de afzonderlijke ruimten ingevuld. Opgelet: Omdat ook vanuit deze kolommen materiaalhoeveelheden worden bepaald, moet het betreffende verwarmingsregisteroppervlak in de kolom met de geplande legafstand worden ingevuld. Ieder verwarmingsregister krijgt een eigen regel, omdat afhankelijk van het verwarmingsregisteroppervlak de werkelijke capaciteiten (kolom 41) afzonderlijk per verwarmingsregister worden bepaald. 40. Aantal verwarmingsregisters Hier wordt voor iedere ruimte het aantal verwarmingsregisters opgegeven. Deze opgave is voor de materiaalbepaling noodzakelijk, om het aantal verwarmingscircuits voor de verdeler te bepalen.
64
41. Werkelijke specifieke . capaciteit qo,t De werkelijke, specifieke capaciteit moet overeenkomen met de noodzakelijke specifieke capaciteit (kolom 25), wanneer een ruimte met één resp. meerdere even grote verwarmingscircuits is uitgerust. Zie kolom 26.
45. Leidinglengte verwarmingsregister lHR Hier wordt het product lHR uit het betreffende verwarmingsregisteroppervlak AHR en de praktische leidingbehoefte (buishoeveelheid per m2) lR* ingevuld (kolom 34-39 van het berekeningsformulier): lHR = AHR x lR
42. Werkelijke totale capaciteit Kolom 42 is het product uit werkelijke, specifieke capaciteit en het verwarmingsregisteroppervlak:
46. Totale leidinglengte verwarmingscircuit lHK Deze wordt berekend uit:
. . Qo,t = qo,t x AHR
lHR = lHR + lA,HR – lA,d
Deze moet normaal gesproken overeenkomen met de zuivere warmtebehoefte of daarboven liggen.
47. Restwarmtecapaciteit QR Hier kunnen overschotten of tekorten worden aangegeven.
Leidinglengten
Overschot: De werkelijke capaciteit is groter dan de zuivere warmtebehoefte.
43. Aansluitleidingen/ verwarmingsregister lA,HR Hier moet vanuit het legschema voor ieder verwarmingscircuit de totale lengte van de aansluitleidingen (toevoer + retour) van de verwarmingsverdeler waarop het verwarmingscircuit is aangesloten tot aan het eigenlijke verwarmingsregister worden ingevuld. 44. Leidinglengten van de doorlopende aansluitleidingen lA,d Vanuit het legschema wordt hier voor iedere ruimte de totale lengte van de aansluitleidingen ingevuld (toevoer + retour), die naar andere verwarmingsregisters in dezelfde of in andere ruimten lopen. Er moet op worden gelet, dat met doorlopende aansluitleidingen, die naar andere verwarmingsregisters lopen, bij de geplande verwarmingsregisteroppervlakken rekening wordt gehouden. D.w.z. dat niet alle doorlopende aansluitleidingen in een ruimte met meerdere verwarmingsregisteroppervlakken aan één verwarmingsregister van de ruimte worden toegekend. Dit hangt echter van de geplande leidingroutes af en aan welke verwarmingsregisters de doorlopende leidingen worden toegekend.
.
Tekort: De werkelijke capaciteit is kleiner dan de warmtebehoefte, extra verwarmingsoppervlakken moeten worden toegepast (opnemen in kolom 23).
Voorbeeldberekening Opzichter / Project: _______________________________________________________ Verantwoordelijke:_______________________________________________________
Vloerverwarming
Tel.: _______________________________Datum: ______________________________ 3 4 Bladnr. ________v. ______
Berekeningsformulier 2 b: Project-verwarmingsoppervlakberekening Planning voor: ■ RTM ∼ NP x ■ RF ■ Tackers ■ NP vario
33
34
35
36
37
38
39
40
Verwarmingsregister
Leidingbehoefte m/m2
VA . . in cm
Verwarmingscircuitnr.
Aantal
RM, RF, TP
5
10
15
20
30
-
NP
7,5
1,5
22,5
30
-
-
NP vario
5
10
15
20
30
-
RM, RF, TP
20,00
10,00
6,67
5,00
3,33
-
NP
13,33
6,67
4,44
3,33
-
-
NP vario
20,00
10,00
6,67
5,00
3,33
-
Max. drukverlies per verwarmingscircuit aanhouden AHR
1a
m2
m2
m2
m2
m2
6
1b
10
1c
14
-
-
-
-
-
3
4,6
4
3,1
9,1
.
VA 5 VA 7,5 VA 10 VA 15 VA 20 VA 25 VA 30
24
42
4,6
Werkelijke
Werkelijke
44
spec.
totale capaciteit
45
46
Leidinglengte Aansluitleidingen
Verw.register
47 Rest
Verw.circuit
Restwarmtevermogen
totale lengte
+ = tekort
De
verw.registers
verw.register
doorlopend
capaciteit RZ VF
– = overschot
RZ VF
RZ VF
RZ VF
RZ VF
TI diagr. Sp.41• AHR Bouwtek Bouwtek
RZ VF
RZ VF
AHR • IR
Sp. 45+43-44
k. 24-42
nHR
qo, t
Qo,t
IA, HR
IA, d
IHR
IHK
QR
–
W/m2
W
m
m
m
m
W
kol. 34 t/m 39
1
52,0
312
13
-
60
73
-
1
46,0
460
7
-
50
57
-
1
45,0
630
6
8
70
68
-
-
geen vloerverwarming -
27,4
126
-
23
15
-
geen VC
1
65,0
201
5
-
31
36
+130
4
31
x1
=
x1
=
x1
=
x1
=
9,1 24
43
Capaciteit
Verwarmingsregisteroppervlak AHR
m2
41
4,6
234
1
,
234
m
verwarmingsbuis RAUTITAN flex ________ mm
m
verwarmingsbuis RAUTHERM S 14 x 1,5 mm
m
verwarmingsbuis RAUTHERM S 17 x 2,0 mm
m
verwarmingsbuis RAUTHERM S 20 x 2,0 mm
St.
4 Verwarmingsverdeler met __________ groepen
St.
Verwarmingsverdeler met __________ groepen
Vervolg op deel 2 a
Materiaalbepaling deel 2b
37,7
x2
=
St.
Tackerkram
x2
=
St.
Draaiclip
x1
=
m
RAUFIX-klemrail voor buis 14
x1
=
38
m
RAUFIX-klemrail RF voor buis 16/17/20
x2
=
76
St.
Bevestigingskram voor RAUFIX-klemrail
x 0,5
=
St.
Buisdraagmatten RM 100
x2
=
St.
Matverbinder
65
Berekeningsformulier 3: Project-drukverliesberekening 48. Ruimtenr. Als kolom 2. 49. Ruimtenaam Als kolom 3. 50. Verdelernr. Hier wordt het nummer van de verwarmingsverdeler ingevuld, waarop het verwarmingsregister moet worden aangesloten. 51. Verwarmingscircuitnr. Het verwarmingscircuitnummer hoeft niet hetzelfde te zijn als het ruimtenummer, omdat een ruimte ook twee of meerdere verwarmingscircuits kan bevatten. De nummering van het verwarmingscircuit in het legschema volgt vanuit de verwarmingsverdeler links- of rechtsom en wordt van hieruit overgenomen in het berekeningsformulier. 52. Warmte-afgifte van het . verwarmingsregister naar boven Qo,t Als kolom 42. 53. Warmte-afgifte van het . verwarmingsregister naar beneden Qu,t De warmte-afgifte naar beneden, dus door de vloer, is met geen enkele vorm van isolatie geheel te voorkomen en bedraagt gemiddeld 15% van de warmte, die naar boven toe wordt afgegeven. . . Qu = 0,15 x Qo,t Wanneer diagrammen of tabellen voor de bepaling van Qu worden gebruikt, dan worden de bijbehorende waarden hier genoteerd. 54. Lengte aansluitleiding tot verwarmingsregister lA,HR Als kolom 43.
. 55. Warmte-afgifte aansluitleidingen/verwarmingsregister QA Hier wordt de warmte-afgifte van de aansluitleidingen (toevoer en retour) van het betreffende verwarmingsregister vanaf de verwarmingsverdeler tot aan het eigenlijke verwarmingscircuitoppervlak genomen. Deze waarde verkrijgt men uit de aansluitleidinglengte (kolom 43); een gemiddelde warmte-afgifte van 10 Watt per meter buis wordt als uitgangspunt gebruikt: . QA = 10 W/m x lA,HR
66
56. Warmte-afgifte aansluit- . leiding/doorlopend Qd Net zoals in kolom 55 verkrijgt men de warmte-afgifte van de aansluitleidingen, die door de betreffende ruimte naar verwarmingsregisters in andere ruimten lopen, uit de leidinglengte. Daarmee vermindert het door de verwarmingsregisters in de betreffende ruimte af te geven verwarmings. vermogen met deze waarde (zie kolom 57): Qd = 10 W/m x lA,d
. 57. Totale warmtevermogen per verwarmingscircuit QHK Deze wordt berekend uit: . . . . . QHK = Qo,t + Qu + QA – Qd Het totale warmtevermogen voor de REHAU-vloerverwarming wordt onderaan . . ingevuld. QHK, tot = totaal van alle HK 58. Temperatuurspreiding σ Als kolom 30. Hydraulische gegevens 59. Werkelijke volumedoorstroming Vt De voor de overdracht van het bepaalde verwarmingsvermogen voor een verwar. . (kolom 57) benodigde verwarmingsregister mingswater-volumedoorstroming kan reken. kundig worden bepaald aan de hand van de . volgende formule: Vt = [(0,86 x QHK ): σ] : 3600 Vt in l/s QHK in W Door optellen van deze waarden resulteert de door de circulatiepomp te transporteren verwarmingswater-volumedoorstroming van de installatie (zie kolom 59, onder). 60. R-waarde/verwarmingsbuis RAUTHERM S Hier wordt de buiswrijvingsweerstand RR ingevuld van de vloerverwarmingsbuis in mbar/m. Deze wordt via het drukverliesdiagram bepaald. 61. Totaal drukverlies van de verwarmingsbuis RAUTHERM S ∆pR Door vermenigvuldiging met de totale lengte van het verwarmingscircuit (kolom 46) resulteert het totale drukverlies van de afzonderlijke verwarmingscircuits. ∆pR = RR x lHK
62. Drukverlies retourkraan ∆pRV Het drukverlies wordt bij de volumedoorstroming van het betreffende verwarmingscircuit m.b.v. het “Drukverliesdiagram voor retourkranen” bepaald en hier genoteerd. 63. Totale drukverlies/ referentiewaarde voor inregeling ∆ptot Hier worden de totale drukverliezen van de verwarmingscircuits ingevuld. Het verwarmingscircuit met het grootste drukverlies wordt als uitgangspunt voor de pompdimensionering (kolom 63, onder) en voor de kraanvoorinstellingen op de verwarmingsverdeler (kolom 64, 65) gebruikt. ∆ptot.v = ∆pR + ∆p Bij deze waarde moeten nog de drukverliezen van bijv. warmtegeneratoren, armaturen, inregelkranen en verbindingsleidingen worden opgeteld. 64. Te smoren drukverlies ∆pdr Aan ieder verwarmingscircuit moet exact de verwarmingswaterhoeveelheid worden toegevoerd, die voor de afgifte van de noodzakelijke warmtehoeveelheid, bij de gegeven temperatuurspreiding, nodig is. De verwarmingscircuits moeten daarom via voorinstelling van de fijnregelkranen zodanig op elkaar worden afgestemd, dat in ieder circuit hetzelfde drukverlies wordt ingesteld. Daarvoor wordt het in kolom 63 bepaalde grootste drukverlies als referentiewaarde genomen. Het voor de overige verwarmingscircuits met betrekking tot het maximale drukverlies overblijvende drukverlies ∆pdr moet in deze kolom worden ingevuld en via de fijnregelkraan worden gesmoord. ∆pdr = ∆pmax,tot ∆ptot 65. Kraanvoorinstelling op verwarmingsverdeler . Uitgaande van het drukverlies ∆pdr wordt in het capaciteitsdiagram „fijnregelkraan“ afhankelijk van de betreffende doorstroomhoeveelheid Vt(kolom 59) het benodigde aantal slagen van de kraan bepaald. Voor HKV-D wordt de voorinstelling via de berekende volumestroom op de retourkraan uitgevoerd.
Voorbeeldberekening Opzichter / Project: _______________________________________________________ Verantwoordelijke:____________________________________________________
Vloerverwarming
Tel.: _______________________________Datum: ______________________________ 4 4 Bladnr. ________v. ______
Berekeningsformulier 3: Project-drukverliesberekening Planning voor: ■ RTM ∼ NP x ■ RF ■ Tackers ■ NP vario
49
50
51
Ruimtenr.
Ruimtenaam
Verdeler nr.
Verw.circuitnr.
52
53
Warmte-afgifte verw.-register
54
Lengte
55
56
Warmte-afgifte aansluitleidingen
van de
Naar onder
Verw.register
Totaal Tempewarmte- ratuurverspreimogen ding
59
Volumestroom
Doorlopend
60
61
62
63
64
65
Drukverliezen Verw.-buis RAUTHERM S 17,2,000000 _____ mm
DrukTotaal verlies = van de referentieVCwaarde kranen
drukverschil
Kol. 2
Als kol. 3
Kol. 42
1)
43
54 · 10
44 · 10
3)
–
Diagr.
60 · 46
Diagr.
61 + 62
63max-63
Diagr.
–
–
–
–
Qo, t
Qu
IA, HR
QA
Qd
QHK
σ
Vt
RR
∆pR
∆pRV
∆ptot
∆pdr
E
–
–
–
–
W
W
m
W
W
W
K
l/s
Pa/m
Pa
Pa
Pa
Pa
–
1
Wonen
Kol. (52+ 53 + 55 - 56
Totaal drukverlies
Te smoren
R-waarde
Planner
aansluitleiding
58
(kol. 57 x 0,86) _____________ (kol. 58 · 3600)
Naar boven
57
Kraanvoorinstelling op verwarmingsverdeler
48
voor 2) inregeling
1
1a
312
47
13
130
-
489
8
0,015
22
1606
120
1726
2588
1 1/2
1
1b
460
69
7
70
-
599
6
0,024
52
2964
320
3284
1030
2 3/4
1
1c
630
95
6
60
80
705
7
0,024
53
3604
320+390
4314
0
5
2
Garderobe
-
Geen vloerverwarming
-
-
-
-
-
-
-
-
3
Hal
-
Geen eigen verwarmingscircuit
-
-
-
-
-
-
-
-
4
Bad
1
5
0,013
19
684
90
774
3540
1 1/4
4
201
30
5
50
-
Qtot 1) De werkelijke warmtestromen naar onderen kunnen via bijbehorende diagrammen/tabellen bepaald worden. Bij benadering kan Q als 0,15 · Qo, t worden aangenomen.
281
2074
W
0,076
4314
Max. drukverlies ∆px max
PA
Totaal warmtevermogen voor de REHAU-vloerverwarming
u
2) Voor het meest ongunstige verwarmingscircuit nog ∆pVV (geopende toevoerkraan) optellen: ∆ptotmax = ∆pR + ∆pvv + ∆prv
Dimensionering van de circulatiepomp
3) ∆t = (tv, max - tHm ) · 2 4) Alleen bij meerdere, parallel geschakeld verwarmingsverdelers (per verdeler één inregelkraan).
Drukverlies warmtegenerator
+
Pa
Drukverlies armaturen
+
Pa
+
Pa
Drukverlies verbindingsleiding verdeler-warmtegenerator
+
Pa
Drukverlies (overig) __________________________
+
Pa
=
Pa
Drukverlies inregelkraan, circuit
Volumedoorstromingspomp
0,076
l/s
4)
Drukverschil pomp
Pomptoerental
Pompkarakteristiek - diagram (leverancier)
67
1.2.6 Vermogensdiagram Het REHAU-vermogensdiagram is als combidiagram opgesteld. Bovenste deel: ■ Relatie tussen het specifieke vermogen en de gemiddelde verwarmingswaterovertemperatuur. Onderste deel: ■ Relatie tussen de legafstand en de vloerbedekking. Beide delen worden via de vloerverwarmings-systeemspecifieke constante (gemeenschappelijke x-as) verbonden. Verwarmingswater- (ϑHm) en vloertemperaturen (ϑvl) zijn in relatie tot de binnentemperatuur ϑi als zogenaamde vloerovertemperaturen ϑvlo weergegeven. De grenscurven ∆ϑ = 9K/∆ϑ = 15 K staan voor de grenswaarden voor de toegestane vloerovertemperaturen. Met behulp van het vermogensdiagram kan een vloerverwarming volgens het specifieke vermogen ■ en de gewenste verwarmingswatertemperatuur ■ of de gewenste legafstand worden ontworpen.
Voorbeeld: In ons voorbeeld is de badkamer de ongunstigste ruimte, omdat vanwege het niet bruikbare oppervlak onder de badkuip het noodzakelijke specifieke vermogen groter is dan 100 W/m2. Hier moet dus in iedere geval een extra statische verwarming worden ingepland. -> Circuit 1 C (Wonen) wordt daarom als maatgevend voor de toevoertemperatuurbepaling genomen. In het bovenste deel trekken wij een horizontale lijn bij 46 W/m2 (zie waarde in kolom 25) vermogen en dan in het onderste deel bij de vloerbedekkingsweerstand Rϑ,B = 0,100 m2K/W. Vanuit het snijpunt met de gewenste legafstand VA20 trekken wij een loodrechte lijn tot aan het snijpunt met de 46 W/m2 vermogenslijn in het bovenste deel. Op dit punt wordt de gemiddelde verwarmingswater-overtemperatuur ϑvwo = 15K afgelezen. Bij een binnentemperatuur ϑi = 20°C bedraagt de gemiddelde verwarmingswatertemperatuur ϑHm = 35 °C.
met een aangenomen spreiding in dit verwarmingscircuit van 6K ligt de toevoertemperatuur met 38°C vast. Uitgaande van ■ het noodzakelijke verwarmingsvermogen en ■ de warmtegeleidingsweerstand van de vloerbedekking probeert men door variëren van de legafstand voor de afzonderlijke verwarmingscircuits ongeveer gelijke verwarmingswatertemperaturen te realiseren. Met de bekende grootheden ■ legafstand ■ bekende vermogen, ■ warmtegeleidingsweerstand, ■ vastgelegde toevoertemperatuur kan uit het diagram de verwarmingswaterovertemperatuur worden afgelezen en daaruit de betreffende spreiding voor de overige verwarmingscircuits worden berekend. Voorbeeld badkamer: Bij de toevoertemperatuur van 38°C resulteert in de badkamer (σ = 5K) een nog af te dekken restwarmte van 130 W (radiator).
Belastingsdiagram
Vloerovertemperatuur
Grenswaarde voor
Specifieke belasting
Grenswaarde voor
65 52 46 45 27
1.2 Fig. 2 68
1a
3 1b,1c
1a,1b,1c
Lega fstan d
Warmtegeleidingsweerstand van vloerbedekking
3,4
4
ur ertemperatu heetwaterov Gemiddelde
1.2.7 Drukverliesdiagram voor buizen uit RAU-VPE
Drukverlies R in Pa/m
Drukverliesdiagram voor RAUTHERM S en universeel buis RAUTITAN flex
Watertemperatuur 40 °C
Volumenstroom
LEGENDA:
RAUTHERM S-buis
Universele buis RAUTITAN flex
1.2 Fig. 3: Drukverliesdiagram voor buis uit RAU-VPE
69
1.2.8 Doorstroomdiagram kraan retour - verwarmingsverdeler
Drukverlies in mbar
Ventiel terugloop HKV
Volumestroom in l/h 1.2 Fig. 4 Doorstroomdiagram kraan retour - verwarmingsverdeler
70
1.2.9 Doorstroomdiagram voor fijnregelkraan - verwarmingsverdeler
Drukverlies
Drukverlies
Aantal slagen instelsleutel
Volumenstroom in
1.2 Fig. 5 Doorstroomdiagram voor fijnregelkraan - verwarmingsverdeler
71
1.2.10 Doorstroomdiagram voor fijnregelkraan en doorstroommeter - verwarmingsverdeler-D
Doorstroommeter meetbereik
Drukverlies
Omwentelingen geopend
Omwentelingen geopend
Volumestroom 1.2 Fig. 6 Doorstroomdiagram voor fijnregelkraan en doorstroommeter - verwarmingsverdeler-D
72
Notities:
73
1.3 Wandverwarmingssystemen 1.3.1.REHAU-wandverwarmingssystemen, behaaglijkheid vanuit de wand Met REHAU-wandverwarmingssystemen worden de wanden van de ruimten thermisch geactiveerd. Het gebruik van deze oppervlakken voor verwarmingsdoeleinden maakt veelzijdige systeemoplossingen in het lagetemperatuurbereik mogelijk. Voordelen van de REHAU-wandverwarmingssystemen ■ Grote thermische behaaglijkheid ■ Energiebesparend ■ Milieuvriendelijk ■ Geen stofopdwarreling ■ Optisch aantrekkelijke ruimten zonder radiatoren
Dankzij een hoog verwarmingsvermogen al bij lage toevoertemperaturen zijn REHAUwandverwarmingssystemen ideaal combineerbaar met gasketels, warmtepompen of zonnecollectoren. Dankzij het geringe convectieve warmteaandeel van de REHAU-wandverwarmingssystemen is er sprake van een minimale ruimteluchtcirculatie. Stofcirculatie behoort daardoor tot het verleden. Dankzij de lage temperatuurniveaus wordt bovendien het smeulen van stof voorkomen. X Dit is goed voor de ademwegen - niet alleen voor mensen met een allergie. Met het toepassen van de REHAU-wandverwarmingssystemen in combinatie met de REHAU-vloerverwarmings- en koelsystemen vervalt toepassen van statische verwarmingsoppervlakken. Hierdoor krijgt de gebruiker meer speelruimte bij het vormgeven van de ruimte. Er moeten wel vroegtijdig plaatsen voor kasten en rekken worden ingepland. Met deze gebieden, en ook met vlakken voor schilderijen, moet bij het plannen van REHAU-wandverwarmingssystemen rekening worden gehouden. Legschema's moeten worden opgesteld en de huistechnische planningsdocumentatie moet worden bijgevoegd.
Te warm
Wandoppervlaktetemperatuur °C
Met REHAU-wandverwarmingssystemen ontstaat het behaaglijkheidsgevoel al bij duidelijk lagere temperaturen van de ruimtelucht. Deze kan daardoor 1°C à 2°C lager blijven. Dit maakt jaarlijkse energiebesparingen van 3% tot 6% mogelijk.
1.3 Fig. 1: Behaaglijkheid en optimaal ruimteklimaat, het REHAU-wandverwarmingssysteem
Te koud
1.3 Fig. 2: Behaaglijkheid en lage binnenluchttemperatuur, REHAU-wandverwarmingssystemen besparen energie
Kamerhoogte in m
Met lage oppervlaktetemperaturen en gelijkmatige temperatuurverdeling verwarmen de REHAU-wandverwarmingssystemen d.m.v. een behaaglijke stralingswarmte uit de wand. In tegenstelling tot statische verwarmingsoppervlakken wordt zo de stralingsbalans tussen mens en het ruimte-omsluitende oppervlak gerealiseerd en een optimale behaaglijkheid bereikt.
Kamertemperatuur in °C 1.3 Fig. 3: Vergelijking van de temperatuurprofielen van REHAU-wandverwarmingssystemen ➀, statische verwarmingselementen ➁ en de geïdealiseerde temperatuurverdeling ➂ 74
1.3.2 Toepassingsgebieden REHAU-wandverwarmingssystemen kunnen in praktisch alle type gebouwen en gebruiksterreinen worden toegepast. Als vollastverwarming of voor het afdekken van basis- of piekbelastingen, REHAU biedt met ■ de REHAU-wandverwarming in natbouw ■ het REHAU-klimaatelement systeem (hierna afgekort als KES) als wandverwarming in droogbouw voor iedere bouwtechnische situatie de optimale oplossing.
1.3 Fig. 4: Meer dan alleen behaaglijkheid , de REHAU-wandverwarming in natbouw Belangrijkste toepassingsgebieden van de REHAU-wandverwarming in natbouw ■ Nieuwbouw en renovatie van woningen, afzonderlijk of in combinatie met de REHAU-vloerverwarmings- en koel-. systemen ■ Representatieve entree ■ Badkamers en sauna's als uitbreiding op het REHAU-vloerverwarmings- en -koelsysteem
1.3 Fig. 5: Meer dan alleen energie besparen, die REHAU-wandverwarming Belangrijkste toepassingsgebieden van het REHAU-klimaatelementsysteem ■ Nieuwbouw en renovatie van woningen, afzonderlijk of in combinatie met de REHAU-vloerverwarmings- en koel-. systemen ■ Representatieve entree ■ Uitbouw zolderetage ■ Uitbouw van houten huizen naar energiezuinig
1.3 Fig. 6: Meer dan alleen milieuvriendelijkheid, het REHAU-klimaatelementsysteem 75
1.3.3. Installatieconcepten REHAU-wandverwarmingssysteem kunnen ■ als vollastverwarming ■ in combinatie met REHAU-vloerverwarmings- en -koelsystemen ■ als aanvullende verwarming bij statische verwarmingselementen worden toegepast. REHAU-wandverwarmingssysteem als vollastverwarming Vanwege de toegenomen eisen aan de warmte-isolatie is het vandaag de dag mogelijk, de warmtebehoefte van gebouwen geheel met een REHAU-wandverwarmingssysteem af te dekken. Vooral energiezuinige huizen zijn geschikt voor toepassing van dit systeem.
1.3 Fig. 7: De REHAU-wandverwarming als vollastverwarming REHAU-wandverwarmingssystemen in combinatie met REHAU-vloerverwarmings- en -koelsystemen Deze combinatie verdient aanbeveling in gebieden met hoge eisen aan de behaaglijkheid, zoals ■ verblijfsruimten in woningen, ■ badkamers, ■ sauna's, ■ tepidarien of andere vochtige omgevingen. Het REHAU-klimaatelement is niet geschikt voor: ■ vochtige bedrijfsruimten ■ natte huishoudelijke of bedrijfsruimten
1.3 Fig. 8: De REHAU-wandverwarming in combinatie met REHAU-vloerverwarmings- en -koelsystemen De REHAU-wandverwarmingssystemen als aanvullende verwarming bij statische verwarmingselementen Bij deze combinatie worden basisbelastingen door een REHAU-wandverwarmingssysteem afgedekt en piekbelastingen met statische verwarmingselementen. Deze variant is vooral zinvol toepasbaar bij renovatieprojecten.
1.3 Fig. 9: De REHAU-wandverwarming als aanvullende verwarming bij statische verwarmingselementen. 76
1.3.4. De REHAU-wandverwarming in natbouw Systeemvoordelen ■ Snel en flexibel leggen van de buizen ■ Flexibele koppelmogelijkheden van de wandverwarmingsvelden ■ Geen buisbeschadiging vanwege afgeronde kanten van de RAUFIXrail ■ Betrouwbare buisfixatie Systeemcomponenten ■ REHAU-RAUFIX-rail 12/14 zonder aangevormde weerhaken aan de onderzijde ■ REHAU-houder ■ REHAU-overgang 14xR1/2“ ■ REHAU-buisgeleidingsbochten 90° met aangevormde bevestigingsbeugel ■ REHAU-koppeling 14x1,5 mm ■ REHAU-schuifhuls 14x1,5 mm ■ REHAU-verloopkoppeling 17 – 14 ■ REHAU-T-stuk 17 – 14 – 17
1.3 Fig. 10: De REHAU-wandverwarming in natbouw
Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 14x1,5 mm ■ RAUTHERM S 17x2,0 mm als verbindingsleiding Systeemtoebehoren ■ REHAU-randisolatieband met profiel ■ REHAU-beschermbuis 12/14 ■ REHAU-beschermbuis 17 Systeembeschrijving De REHAU-RAUFIX-rail 12/14 bestaat uit slagvast en hoog stabiel polypropyleen. Deze dient voor het vastzetten van de mediumtransportbuizen aan de wand. Er kunnen legafstanden van 5 cm en veelvouden daarvan worden gerealiseerd. De wandverwarmingsvelden worden met de RAUTHERM S buis met nom. doorlaat 14x1,5 mm gevormd. De verbindingsleidingen naar de REHAU-verwarmingsverdeler worden uitgevoerd door de RAUTHERM S buizen met nom. doorlaten 14x1,5 mm of 17x2,0 mm. Naast de zeer goede technische eigenschappen bieden deze buizen ■ minimale drukverliezen en ■ maximale verwerkingsvriendelijkheid.
De REHAU-buisgeleidingsbochten 90° uit glasvezelversterkt polyamide maken optimale, knikvrije buisbochten mogelijk vanuit het verticale wandverwarmingsoppervlak naar het horizontale niveau van de verbindingsleidingen. Vanwege de aangevormde bevestigingsbeugel is absoluut betrouwbare fixatie mogelijk.
1.3 Fig. 11: De REHAU-RAUFIX-rail 12/14
1.3 Fig. 12: De REHAU-buisgeleidingsbochten 90° met bevestigingsbeugel
Met het T-stuk 17-14-17 en de verloopkoppeling 17-14 kunnen meerdere wandverwarmingsvelden in het Tichelmann-systeem tot één verwarmingscircuit worden samengevoegd en op één aftakking van de REHAUverwarmingsverdeler worden aangesloten. Als verbindingsleiding wordt hierbij de RAUTHERM S buis met nom. doorlaat 17x2,0 mm gebruikt. De REHAU randisolatieband dient voor het opnemen van de warmte-uitzetting van het gebruikte wandverwarmingspleisterwerk. Daarvoor wordt deze indien nodig rondom de wand met het thermisch geactiveerde wandverwarmingsveld aangebracht. Dankzij de verticale profilering aan de achterzijde is een optimale hoekvorming gewaarborgd.
1.3 Fig. 13: Het REHAU-fittingprogramma
Met de beschermbuizen 12/14 en 17 worden de verbindingsleidingen betrouwbaar en zonder beschadiging van de buis vanuit de dekvloer naar de verdelerkast gelegd.
1.3 Fig. 14: De REHAU-randisolatieband met profiel 77
Voor de opstelling van de RAUFIXrails 12/14 op de ruwe wand geldt: ■ Verticale montage op de voor de pleisterwerkzaamheden voorbereide ruwe wand ■ Bevestiging van de RAUFIX-rail op de ruwe wand met conventionele nagel- of slagpluggen met 13 tot 20 mm afstand ■ Afstand tussen de nagel- of slagpluggen ≤40 cm ■ Afstand tussen 2 verticaal lopende RAUFIX-rails ≤50 cm ■ Afstand van de RAUFIX-rail t.o.v. ruimtehoeken resp. t.o.v. begin verwarmingsveld: 40 cm ■ Bevestiging van de REHAU-houder voor opname van bochten en evt. de verticale verbindingsleiding. Voor het leggen van de RAUTHERM S buizen in het wandverwarmingsveld geldt: ■ Horizontaal buispatroon ■ Vanuit de toevoer van onderen naar boven leggen.
Legenda 1 RAUTHERM-S buis 14x1,5 mm 2 RAUFIX-rail 12/114 3 randisolatieband rondom 4 verbindingsleiding retour 5 verbindingsleiding toevoer 6 ruwe betonvloer 7 contactgeluidsisolatie 8 dekvloer en vloerbedekking 9 bevestigingspluggen (nagelpluggen, slagpluggen)
verwarmingsveldbreedte max. 10 m
verwarmingsveldhoogte max. 2 m
■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verwarmingsverdeler inbouwen. ■ RAUFIX-rails op de ruwe wand vastzetten. ■ Houder op de ruwe wand vastzetten. ■ Wandverwarmingsveld met de geplande legafstand aanleggen. ■ RAUTHERM S buis in de RAUFIXrail clippen. ■ Buisgeleidingsbochten 90° op de bedoelde posities vastzetten. ■ Buisbochten maken door het plaatsen van de buizen in de buisgeleidingsbochten 90°. ■ Verbindingsleidingen met het wandverwarmingsveld m.b.v. REHAU-pershulsverbinding maken. ■ Verbindingsleidingen indien nodig isoleren ■ Verbindingsleidingen op de verwarmingsverdeler aansluiten. ■ Wandverwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten. ■ Druktest uitvoeren, druk tijdens pleisterwerkzaamheden vasthouden.
Schematische weergave enkele meandervormige buisroute van een wandverwarmingsveld
retour
toevoer
1.3 Fig. 15: Schematische weergave van de REHAU-wandverwarming in natbouw in enkele meandervormige uitvoering. Schematische weergave dubbele meandervormige buisroute van een wandverwarmingsveld
verwarmingsveldbreedte max. 10 m
verwarmingsveldhoogte max. 2 m
Montage
Legenda 1 RAUTHERM-S buis 14x1,5 mm 2 RAUFIX-rail 12/114 3 randisolatieband rondom 4 verbindingsleiding retour 5 verbindingsleiding toevoer 6 ruwe betonvloer 7 contactgeluidsisolatie 8 dekvloer en vloerbedekking 9 bevestigingspluggen (nagelpluggen, slagpluggen)
retour
toevoer
1.3 Fig. 16: Schematische weergave van de REHAU-wandverwarming in natbouw in dubbele meandervormige uitvoering. Schematische weergave dubbele meandervormige buisroute van een wandverwarmingsveld
Het buispatroon leggen in een enkele of dubbele meandervorm. De optimale ontluchting is gewaarborgd, wanneer de gemiddelde legafstand van 10 cm wordt gerealiseerd door afwisselend leggen van de afstanden 5 cm en 15 cm.
verwarmingsveldhoogte max. 2 m
verwarmingsveldbreedte max. 10 m
Legenda 1 RAUTHERM-S buis 14x1,5 mm 2 RAUFIX-rail 12/114 3 randisolatieband rondom 4 verbindingsleiding retour 5 verbindingsleiding toevoer 6 ruwe betonvloer 7 contactgeluidsisolatie 8 dekvloer en vloerbedekking 9 bevestigingspluggen (nagelpluggen, slagpluggen)
retour
toevoer
1.3 Fig. 17: Leggen van de gemiddelde legafstand van 10 cm bij de REHAU-wandverwarming in natbouw met voorkoming van luchtophopingen in de bochten. 78
Pleisterwerk verwarmingswand Het vakkundig uitvoeren van het wandverwarmingspleisterwerk is een voorwaarde voor een schadevrij functionerende wandverwarming. Over het algemeen moeten de specificaties van de pleisterwerkleverancier met betrekking tot het gebruik en de verwerking van de producten nauwkeurig worden aangehouden, vooral met het oog op de volgende werkzaamheden zoals behangen of betegelen. Soorten pleisterwerk Pleisterwerk voor wandverwarmingssystemen moeten een goede warmtegeleidbaarheid hebben. Warmte-isolerend pleisterwerk is daarom niet geschikt. Voor wandverwarmingssystemen zijn alleen speciale pleistermortels geschikt met de bindmiddelen ■ Gips / kalk ■ Kalk ■ Kalk / cement ■ cement maar ook door leveranciers aanbevolen speciaal pleister zoals bijv. leempleister. Het toepassingsgebied van wandverwarmingspleisterwerk hangt af van ■ het ruimtegebruik ■ de vochtbelasting in de ruimte ■ continue bedrijfstemperatuur van de wandverwarming ■ Nabehandeling en afwerking van de wandvlakken. Eisen aan de pleisterondergrond De pleisterondergrond moet ■ vlak ■ belastbaar en vast ■ Vormbestendig ■ niet waterafstotend ■ homogeen ■ gelijkmatig absorberend ■ ruw en droog ■ stofvrij ■ vrij van verontreinigingen ■ vorstvrij ■ en boven +5°C getempereerd zijn. De toegestane toleranties m.b.t. vlakheid, loodrechtheid en haaksheid moeten conform DIN 18202 worden aangehouden. Voorbehandeling pleisterondergrond De voorbehandeling van de pleisterondergrond heeft als doel een vaste en continue verbinding tussen pleister en pleisterondergrond te waarborgen en moet voor het begin van de montage worden bepaald.
Daartoe behoort ■ het repareren van oneffenheden ■ het verwijderen/beschermen van corrosiegevoelige metalen delen ■ het verwijderen van stof ■ sluiten van voegen, doorbraken en sleuven ■ opbrengen van een absorptiecompensatiemiddel bij verschillende en/of sterk absorberende ondergronden (bijv. schuimbeton) ■ opbrengen van een hechtmiddel op dicht en/of slecht absorberende ondergronden (bijv. warmte-isolatie aan binnenkant van buitenwanden) Wapening pleisterwerk De wapening met glasvliesgaas is bedoeld als scheurbegrenzing en is bij de uitvoering van wandverwarmingsvlakken verplicht. Het glasvliesgaas moet aan de volgende eisen voldoen: ■ Toelating als pleisterwapening moet beschikbaar zijn (testcertificaat) ■ Scheurvastheid in lengte en breedte groter dan 1500 N / 5 cm ■ Bestand tegen wandverwarmingspleisterwerk (pH-waarde 8...11) ■ Maaswijdte 7 x 7 mm bij ingelegd glasvliesgaas ■ Maaswijdte 4 x 4 mm bij geplamuurd glasvliesgaas Verwerkingsinstructies voor pleisterwapening ■ De verwerkingsmethode moet aan het begin van de pleisterwerkzaamheden met de stukadoor worden afgestemd. ■ De instructies van de pleisterleverancier moeten worden aangehouden. ■ De wapening met glasvliesgaas moet in het buitenste derde deel van de pleisterlaag over de bovenkant van de buizen worden ingebracht.
Binnenruimten in huizen met geringe tot geen vochtbelasting Leempleister Gips-/kalkpleister Kalkpleister Kalk-/cementpleister Cementpleister
Voor het aanbrengen van glasvlieslagen bestaan 2 methoden: ■ Opleggen van glasvliesgaas ■ Opplamuren van glasvliesgaas Bij de methode "Opleggen van glasvliesgaas” moet op het volgende worden gelet: ■ Deze methode wordt bij een eenlaags pleisteruitvoering gebruikt. ■ Aanbrengen van de pleisterlaag met ca. 2/3 van de uiteindelijke pleisterlaagdikte ■ Glasvliesgaas opleggen, telkens min. 25 cm over de gevarenzones heen met minimaal 10 cm overlapping. ■ Glasvliesgaas goed inbedden. ■ Restant van de pleisterlaag aanbrengen. ■ Bij gipshoudend pleister maximaal 20 m2 “nat op nat” bewerken. ■ De bovenkant van de buizen moet met minimaal 10 mm pleisterwerk worden bedekt. Voor de uitvoering "opplamuren van glasvliesgaas” moet op het volgende worden gelet: ■ Deze methode wordt bij een meerlaags pleisteruitvoering gebruikt. ■ De eerste pleisterlaag aanbrengen en laten uitharden. ■ Plamuurpasta aanbrengen. ■ Glasvliesgaas opdrukken. ■ De banen moeten minimaal 10 cm overlappend worden gelegd. ■ Op kruispunten moeten verstevigingen worden gemaakt. ■ Aan alle kanten op glasvliesgaas plamuurpasta aanbrengen. Laagdikte volgens de specificaties van de leverancier. ■ Tweede pleisterlaag na het drogen van de plamuurpasta aanbrengen conform de specificaties van de pleisterleverancier.
Geschikt wandverwarmingspleisterwerk voor Vochtige ruimten zoals Natte ruimten en openkeukens of badkamers met bare vochtige ruimten af en toe (alternerend) met hoge vochtoptredende vochtbelasting belasting Kalkpleister Kalk-/cementpleister Cementpleister
Cementpleister Speciaal pleister
Bovendien moeten altijd de specificaties van de leverancier worden aangehouden! 1.3 Fig. 18: Toepassingsgebieden van wandverwarmingspleisterwerk, afhankelijk van het ruimtegebruik
79
➀
➃
➁ ➂ ➄
➆ Legenda 1 Ruwe wand 2 RAUFIX-rail 3 Beugel
➅ 4 5 6 7
RAUTHERM-S 14x1,5 1e pleisterlaag Pleisterwapening 2e pleisterlaag
1.3 Fig. 19: Schematische weergave details m.b.t. aanbrengen van pleisterwapening
80
1.3.5 Het REHAUklimaatelementsysteem Systeemvoordelen ■ Eenvoudige en snelle montage van de voorgemonteerde KES-platen. ■ Geen wachttijden voor het opdrogen van pleisterwerk. ■ Met vijf verschillende modules kan aan alle bouweisen worden voldaan. ■ Directe en snelle bevestiging op draagconstructie via schroeven. ■ Inplamuren van buizen niet nodig. ■ Geen speciaal gereedschap voor de verwerking nodig. ■ Geringe opbouwhoogte ■ Snel opwarmgedrag ■ Voor de verdere behandeling van de oppervlakken geschikt.
Materiaalbeschrijving De basis van het REHAU-klimaatelementsysteem vormen de gipsvezelplaten van de Fa Fermacell gefabriceerd uit de grondstoffen ■ gips, ■ water en ■ oud papier. Deze grondstoffen worden zonder aanvullend bindmiddel tot stabiele platen geperst, gedroogd, waterafstotend gemaakt en op de betreffende afmetingen gesneden. Deze platen zijn bouwbiologisch getest, bevatten geen stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid en zijn absoluut reukloos.
Instructies m.b.t. transport en opslag De REHAU-KES-platen ■ worden op pallets geleverd ■ moeten op een vlakke ondergrond vlak en droog worden opgeslagen ■ moeten tegen vocht en vuil worden beschermd ■ moeten op de bouwplaats verticaal worden getransporteerd ■ mogen, indien zij vochtig worden, pas na weer opdrogen worden verwerkt.
1.3 Fig. 20: KES-plaat groot VA60 Plaatlengte: 200 cm Plaatbreedte: 62 cm Plaatdikte: 18 mm Legafstand: 60 mm Gewicht: 24,18 kg Gelegde buislengte: 20,0 m
Systeemcomponenten ■ REHAU-KES-plaat groot VA60 ■ REHAU-KES-plaat klein VA60 ■ REHAU-KES-plaat groot VA104 ■ REHAU-KES-plaat klein VA104 ■ REHAU-KES-plaat dwars VA75 ■ REHAU-klemringkoppeling 12x2,0 mm ■ REHAU-koppeling 12x2,0 mm ■ REHAU-pershuls 12x2,0 mm ■ REHAU-verloopkoppeling 17 -12 ■ REHAU-overgang 12x2,0 mm naar R 1/2 ■ REHAU-T-stuk 17-12-17 ■ Fermacell voegkit Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 12x2,0 mm ■ RAUTHERM S 17x2,0 mm als verbindingsleiding Systeemtoebehoren ■ REHAU-beschermbuis 12/14 en 17
1.3 Fig. 21: KES-plaat klein VA60 Plaatlengte: 100 cm Plaatbreedte: 62 cm Plaatdikte: 18 mm Legafstand: 60 mm Gewicht: 12,09 kg Gelegde buislengte: 10,0 m
5.1 Systeembeschrijving De REHAU-klimaatelementsystemen bestaan uit gipsvezelplaten met ingefreesde groeven en ingewerkte RAUTHERM S buizen van nom. doorlaat 12x2,0 mm. Deze zijn voor de bescherming tegen vervuiling gedurende transport en opslag met kappen afgesloten. Technische gegevens ■ Rekenwaarde warmtegeleidbaarheid: λ = 0,36 W/mK ■ Diffusieweerstandswaarde: µ = 11 ■ schijnbare dichtheid: ρ = 1180 ± 60 kg/m3 ■ Bouwstofklasse: A2 conform DIN 4102 Toepassingsgebieden Het REHAU-klimaatelementsysteem kan ■ in iedere huishoudelijke of bedrijfsomgeving zonder of met slechts gering vochtbelasting ■ in alle huishoudelijke vochtige ruimten met af en toe (alternerend) optredende vochtbelasting in de vorm van spatwater worden toegepast. Dit komt overeen met de door de overheid vastgelegde vochtbelastingsklasse I.
Het REHAU-klimaatelementsysteem is niet geschikt voor ruimten met vochtbelastingsklasse II t/m IV. Daartoe behoren ■ Vochtige bedrijfsruimten zoals bijv. sanitaire ruimten in restaurants. ■ Natte huishoudelijke of bedrijfsruimten zoals bijv. sauna's, bedrijfskeukens of zwembaden.
81
1.3 Fig. 22: KES-plaat groot VA104 Plaatlengte: 200 cm Plaatbreedte: 62 cm Plaatdikte: 18 mm Legafstand: 104 mm Gewicht: 24,18 kg Gelegde buislengte: 12,4 m
1.3 Fig. 23: KES-plaat klein VA104 Plaatlengte: 100 cm Plaatbreedte: 62 cm Plaatdikte: 18 mm Legafstand: 104 mm Gewicht: 12,09 kg Gelegde buislengte: 6,5 m
1.3 Fig. 24: KES-plaat dwars VA75 Plaatlengte: 83 cm Plaatbreedte: 125 cm Plaatdikte: 18 mm Legafstand: 75 mm Gewicht: 20,23 kg Gelegde buislengte: 14,4 m
1.3 Fig. 25: Fittingprogramma voor het REHAU-klimaatelementsysteem
82
1.3 Fig. 26: Fermacell voegkit
Draagconstructie Voor het optimaal functioneren van het REHAU-klimaatelementsysteem is een goede opbouw van de wandconstructie van grote betekenis. Het REHAU-klimaatelementsysteem kan in principe in drie verschillende wandconstructies worden geïntegreerd: ■ aan de binnenzijde van buitenmuren, ■ aan één of beide zijden van binnenmuren of ■ in dakhellingen. Draagconstructies voor het REHAU-klimaatelementsysteem kunnen uitgevoerd zijn ■ in de vorm van een houten frame, ■ uit metalen profielen of ■ als een volledig dekkende houten draagconstructie.
Draagconstructie als houten frame Wanneer de draagconstructie voor het REHAU-klimaatelementsysteem uit een houten frame met steunen bestaat, dan moet op de volgende punten worden gelet: ■ Het gebruikte hout moet voor de houtbouw geschikt zijn en bij de montage droog zijn.
■ Voorzetdelen uit houten frameconstructies mogen niet veren. ■ De hartafstand van de draagconstructie mag niet meer dan 750 mm bedragen. ■ De bevestiging van de C- en U-profielen op de wanden moet loodrecht en uitgelijnd worden uitgevoerd.
m 0m 31
Algemene eisen ■ Het oplegoppervlak voor de KES-platen moet min. 50 mm breed zijn. ■ De randoverlapping van KES-platen en draagconstructie moet min. 20 mm, ■ De afstand tussen twee verticale steunen van de draagconstructie moet max. 310 mm zijn. Legenda: 1 Draagconstructie 2 Betengeling 3 Bevestiging met nagels 4 Bevestiging met beugels 1.3 Fig. 28: Instructies voor het uitvoeren van de draagconstructie als houten frame
1.3 Fig. 27: Alg. eisen aan de draagconstructie van het klimaatelementsysteem
Draagconstructie uit metaal Bij het gebruik van metalen profielen voor de draagconstructie van het REHAU-klimaatelementsysteem moet op de volgende punten worden gelet: ■ Alle metalen profielen en bevestigingsdelen moeten corrosiebeschermd zijn. ■ De uitvoering van de frameconstructie moet voldoen aan DIN 18182, deel 1. ■ De plaatdikte moet min. 0,6 mm en max. 0,7 mm bedragen. ■ Toegepaste houten betengeling moet een min. doorsnede van 30 x 50 mm hebben.
■ Loodrecht ingestelde CW-profielen mogen alleen via verbindings- of bevestigingselementen (hoekstukken) met UWprofielen worden verbonden. ■ Maximaal iedere 70 cm horizontale en maximaal iedere 100 cm verticale bevestigingspunten uitvoeren.
Legenda: 1 Ruwe wand 2 Draagconstructie 3 Stootvoeg met voegkit 4 KES-plaat 5 Warmte-isolatie 6 RAUTHERM S 12x2,0mm
Legenda: 1 UW-aansluitprofiel 2 CW-staanderprofiel 3 UW-profiel met gezette rand 2.3 Fig. 29: Instructies voor het uitvoeren van de draagconstructie in metaal 83
Volledig dekkende draagconstructie Bij de montage van de KES-platen op een volledig dekkende draagconstructie moet in het gebied waar de platen tegen elkaar aan liggen, een gladde kunststof plakband tussen de voegkit en de daaronder liggende dragende laag worden aangebracht. Montage ■ Draagconstructie monteren ■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verwarmingsverdeler inbouwen. ■ De eerste KES-plaat met de onderkant minimaal 7 cm boven de bovenkant van de ruwe vloer met Fermacell schroeven 3,9x45 mm (hout) of 3,9x30 (metaal) via de voorgedrukte gaten in de KESplaat op de draagconstructie (hout of metaal) bevestigen.
De buizen wijzen altijd naar de achterwand. De bevestiging van de afzonderlijke KES-platen wordt altijd vanaf de ene naar de andere plaatzijde uitgevoerd of vanaf het midden van de KES-plaat naar buiten toe. In geen geval mogen eerst alle hoeken worden vastgezet en daarna het midden van de plaat!
■ ■
■ ■
■
■ ■ ■
Verbruik: 20 schroeven per m2 KES-plaat. Eerste KES-plaat aan de randen van Fermacell voegkit voorzien. Tweede KES-plaat op de eerste KES-plaat met max. 1 mm voegbreedte stuiken, uitrichten en als boven beschreven bevestigen aan de draagconstructie. Alle overige KES-platen van het verwarmingsveld zonder kruisvoegen als beschreven monteren. Thermisch niet actieve gebieden als hiervoor beschreven met conventionele Fermacell-gipsvezelplaten (dikte 18 mm) zonder kruisvoegen bekleden. Verbindingsleidingen maken en op de verwarmingsverdeler aansluiten. aansluiten. Wandverwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten. Druktest uitvoeren, bedrijfsdruk activeren en in stand houden Oppervlak pleisteren en bewerken.
Legenda: 1 Volledig dekkende houten draagconstructie. 2 Scheidingslaag 3 Stootvoeg, 1 mm met voegkit 4 KES-plaat
1.3 Fig. 30: Weergave van de KES-plaat op een volledig dekkende houtconstructie
1.3 Fig. 31: Bevestigingspunten en montage-afstanden van de REHAU-KES-platen met breedte 62 cm
Opmerking: de momenteel geldende verwerkingsrichtlijnen van de gipsplaatleverancier moeten worden aangehouden. Bevestiging van de KES-platen met nieten De bevestiging van de KES-platen met nieten conform DIN 18182, deel 2, mag alleen op een houten draagconstructie worden gebruikt. Zie de specificaties van de gipsvezelplaatleverancier voor de bevestigingsafstanden en het aantal te gebruiken nieten.
84
1.3 Fig. 32: Bevestigingspunten en montage-afstanden van de REHAU-KES-platen met breedte 125 cm
Voegconstructie Onderscheid wordt gemaakt tussen ■ Dilatatievoegen ■ Uitzetvoeg ■ Stootvoegen Dilatatievoegen Dilatatievoegen zijn in montagewanden met het REHAU-klimaatelementsysteem altijd daar nodig, waar ook in gebouwen de dilatatievoegen zijn opgenomen. Uitzetvoegen KES-platen veranderen van lengte onder invloed van een veranderend ruimteklimaat (uitzetten en krimpen). Dit moet door toepassen van uitzetvoegen worden gecompenseerd. Uitzetvoegen moeten op afstanden van max. 800 cm worden opgenomen!
Legenda: 1. U-plaatprofiel, verzinkt 2. C-plaatprofiel, verzinkt 3. Gipsvezelplaat 4. KES-plaat 5. Snelbouwschroef ... 6. Warmte-isolatie 7. RAUTHERM S 12 x 2,0 mm 1.3 Fig. 33: Schematische weergave uitvoering dilatatie- en uitzetvoegen (voorbeeld).
Stootvoegen Stootvoegen komen voor bij de montage tussen de KES-platen en tussen de KESplaten en de standaard gipsvezelplaten die worden gebruikt voor het maken van een homogeen wandoppervlak. ■ Stootvoegen mogen maximaal 1 mm breed zijn. ■ Stootvoegen moeten tijdens de bevestiging van de afzonderlijke KES-platen, gebruikmakend van de Fermacell voegkit, in de montagevolgorde plaat-kit-plaat worden gemaakt. ■ Voor aan KES-platen grenzende droogbouwplaten moeten Fermacell gipsvezelplaten worden gebruikt. Verbruik: 1 patroon met 310 ml (430 g) is voldoende voor het voegen van ca. 8 m2 klimaatelementsysteem.
Legenda 1. KES-plaat 2. Houten betengeling als draagconstructie 3. Stootvoeg met voegkit 4. Gipsvezelplaat 1.3 Fig. 34: Schematische weergave uitvoering stootvoegen (voorbeeld).
Glijdende wand- en gevelaansluitingen Niet massieve buitengevels kunnen door windbelasting druk- en zuigbewegingen uitoefenen. Hiermee moet bij het aansluiten van tussenwanden, die zijn voorzien van REHAU-klimaatelementsystemen, bij de constructieve uitvoering van de verbinding tussen de metalen of houten draagconstructie en de buitengevel rekening worden gehouden. Bovendien is een scheiding tussen het klimaatelementsysteem en de aangrenzende materialen zoals bijv. pleisterwerk, sierbeton of metselwerk, noodzakelijk.
Opgelet! De KES-plaat mag niet op het aansluitprofiel worden bevestigd.
Legenda: 1. Buitenmuur 2. KES-plaat 3. CW-plaatprofiel, verzinkt 4. Elastische afdichting 5. Aansluitprofiel
6. Gipsvezelplaat 7. Schroef... 8. Warmte-isolatie 9. RAUTHERM S 12 x 2,0 mm A. Bewegingsruimte
1.3 Fig. 35: Schematisch weergave uitvoering glijdende wand- en gevelaansluiting (voorbeeld). 85
Plamuren van het REHAUklimaatelementsysteem Fijnplamuren van het oppervlak Het REHAU-klimaatelementsysteem wordt afgeplamuurd met Fermacell fijnplamuur. Door het plamuren worden voegen en verzonken schroefkoppen glad gemaakt. Voor de verwerking kunnen standaard pleisterspanen of plamuurmessen worden gebruikt. Voorwaarden Voor het begin van het plamuren moeten de KES-platen ■ gelijkmatig droog ■ vrij van gips- en mortelresten ■ stofvrij zijn. Het plamuren mag pas na het volledig drogen ■ van de KES-platen ■ de aangrenzende gipsvezelplaten ■ van nette dekvloeren of nat pleisterwerk in dezelfde ruimte worden uitgevoerd. Verbruik ■ Bij oppervlakplamuren ca 0,2 kg/m2 ■ Bij voegplamuren ca 0,1 kg/m2 Oppervlaktebehandeling Het oppervlak van de KES-platen kan met ■ wandpanelen / tegels ■ structuurpleisterwerk ■ muurverf ■ behang worden bekleed. Voorwaarden ■ Alle stootvoeg, krassen en verzonken schroeven zijn met Fermacell fijnplamuur geplamuurd, glad gemaakt en gelijkmatig gedroogd. ■ De oppervlakken van de KES-platen en de aangrenzende KES-platen zijn gelijkmatig gedroogd en vlak gemaakt. ■ De voor structuurpleisterwerk of verflagen nodige waterarme grondlagen moeten conform de specificaties van de leverancier zijn aangebracht en opgedroogd. ■ Met water belaste oppervlakken zoals in de badkamer moeten indien nodig worden voorzien van afdichtfolie of afdichtsystemen en zijn opgedroogd.
86
Opbrengen van wandpanelen / tegels Op de volgende punten moet worden gelet: ■ De vochtigheid van de KES-platen moet minder zijn dan 1,3%. ■ Er moet met een dunne laag worden gewerkt. ■ Er moet waterarme tegellijm, zoals bijv. kunststofveredelde cementpoederlijm, Flexlijm, worden gebruikt. ■ De tegels mogen niet bevochtigd worden. ■ Voor het voegen moet Flex-voegmortel worden gebruikt. ■ Voor het voegen moet de tegellijm zijn opgedroogd. ■ In ieder geval moeten de legvoorschriften van de betreffende lijmleverancier worden aangehouden. Opbrengen van structuurpleisterwerk Op de volgende punten moet worden gelet: ■ De vochtigheid van de KES-platen moet minder zijn dan 1,3%. ■ Kunststof- en minerale pleisterwerk moeten door de betreffende leverancier voor gebruik in combinatie met gipsvezelplaten zijn vrijgegeven. ■ Er mag alleen dun structuurpleisterwerk tot max. 4 mm dikte worden gebruikt. ■ De voegen moeten met glasvlies worden verstevigd. Opbrengen van muurverf ■ Geschikt zijn latex-, dispersie- of lakverf. ■ Minerale verf zoals kalk- of silicaatverf moet door de betreffende leverancier zijn vrijgegeven voor gebruik in combinatie met gipsvezelplaten. ■ Opbrengen en verwerken conform de voorschriften van de leverancier. Aanbrengen van behang ■ Met uitzondering van vinyl behang, kan ieder soort behang worden gebruikt. ■ Het aanbrengen kan met standaard behanglijm worden uitgevoerd. ■ Aanbrengen van een grondlaag is alleen nodig, wanneer de behangleverancier dit voorschrijft. ■ Bij dicht behang moet met waterarme behanglijm worden gewerkt.
Lokaliseren van de verwarmingsbuizen De buizen in de KES-platen kunnen m.b.v. thermofolie tijdens een opwarmprocedure worden gelokaliseerd. Daarvoor wordt het thermofolie op het te onderzoeken oppervlak geplaatst en wordt het klimaatelementsysteem in bedrijf genomen. Thermofolies kunnen meerdere keren worden gebruikt.
1.3 Fig. 36: Lokaliseren van de verwarmingsbuizen m.b.v. thermofolie Muurbevestigingen Spijkers, pluggen, speciale pluggen voor gipsvezelplaten of schilderijhaken mogen alleen in combinatie met het REHAU-klimaatelementsysteem worden gebruikt, wanneer de verwarmingsbuizen RAUTHERM S exact zijn gelokaliseerd. Met deze bevestigingsdelen mogen lasten tot 35 kg, afhankelijk van het aantal bevestigingspunten, op KES-platen worden bevestigd: ■ 1 bevestigingspunt: tot 15 kg ■ 2 bevestigingspunten: tot 25 kg ■ 3 bevestigingspunten: tot 35 kg Voor het aanbrengen van de bevestigingsdelen moeten de voorschriften van de leverancier worden opgevolgd.
1.3.6. Regeltechniek
1.3.7. Inbedrijfname
De voor het REHAU-wandverwarmingssysteem gebruikte regeltechniek is gelijk aan die voor de REHAU-vloerverwarmings- en -koelsystemen, d.w.z. de kabelgebonden kamerthermostaat RAUMATIC M en de draadloze kamerthermostaat RAUMATIC Funk kunnen worden toegepast. De uitvoerige technische beschrijving van deze beide REHAU-regelsystemen, vindt u in de Technische Informatie "REHAU vloerverwarming / -koeling, systemen”.
Spoelen, vullen en ontluchten. Het spoelen, vullen en ontluchten van het REHAU-wandverwarmingssysteem moet voor aanvang van de pleister- resp. plamuurwerkzaamheden worden uitgevoerd. Daarbij worden de afzonderlijke verwarmingscircuits via de vul- en ontluchtingsinrichting van de betreffende REHAU-verwarmingsverdeler afzonderlijk gespoeld en gevuld.
Plaatsen van de kamerthermostaten Naast de algemeen geldende regels, zoals bijv. niet achter gordijnen, niet direct in het zonlicht, moeten ook de volgende punten bij het plaatsen van kamerthermostaten in combinatie met REHAU-wandverwarmingssystemen worden aangehouden: ■ Kamerthermostaten mogen niet direct op een verwarmd oppervlak worden geplaatst. ■ Kamerthermostaten moeten een min. afstand van 20 cm tot het volgende wandverwarmingsveld hebben! Elektrische kabels in verwarmde gebieden Wanneer elektrische bekabeling in verwarmde gebieden wordt gelegd, dan moet de DIN VDE 0298, deel 4, “Verwendung von Kabeln und isolierten Leitungen für Starkstromanlagen – Empfoh-lene Werte für die Strombelastbarkeit von Kabeln und Leitungen in Gebäuden und flexiblen Leitungen” worden aangehouden. De maximaal toegestane temperatuur van kabels met PVC-mantel (type NYM) is +70°C. Afhankelijk van de legomstandigheden, de inbouwwijze, de omgevingstemperatuur en de aderdiameter zijn in deze VDE-richtlijn maximale stroomsterktes gedefinieerd, die waarborgen, dat deze grenswaarde niet worden bereikt. Voor het leggen van de elektrische bekabeling in verwarmde gebieden moet via omrekeningstabellen de maximale toegestane stroomsterkte afhankelijk van de aderdiameter en de omgevingstemperatuur worden bepaald. Met de op deze manier bepaalde waarde moet door de keuze van bijbehorende zekeringen rekening worden gehouden.
Voor het verwijderen van alle luchtbellen moet ■ bij de REHAU-wandverwarming in natbouw een min. volumedoorstroming van 1,5 l/min (komt overeen met een doorstroomsnelheid van 0,25 m/s) ■ bij het REHAU-klimaatelementsysteem een min. volumedoorstroming van 0,8 l/min (komt overeen met een doorstroomsnelheid van 0,2 m/s) zijn gewaarborgd. Ter afsluiting van het vullen wordt de hydraulische inregeling van de verwarmingscircuit t.o.v. elkaar uitgevoerd overeenkomstig het resultaat van de ontwerp-planning.
Uitvoeren van de druktest: ■ Activeren van de testdruk. ■ Na 2 uur nogmaals activeren van de testdruk. ■ 24 uur wachten. ■ De druktest is succesvol verlopen, wanneer op geen enkele locatie in de wandverwarming, de verbindingsleiding of de verdeler water is uitgetreden en de testdruk niet meer dan 0,1 bar per uur is afgenomen. ■ Het resultaat van de druktest moet op het REHAU-inbedrijfnameprotocol worden gemarkeerd en bevestigd. Functioneel verwarmen Voor het functioneel verwarmen voor, tijdens en na het pleisteren, bestaan afhankelijk van de pleisterleverancier en het type pleister verschillende voorschriften. Deze moeten altijd worden aangehouden. Het REHAU-inbedrijfnameprotocol moet v.w.b. de uitvoering van het functioneel verwarmen door de verwerker worden ingevuld, de procedure van het functioneel verwarmen moet daarin worden beschreven en de deskundige uitvoering moet worden bevestigd.
Druktest De druktest moet voor aanvang van de pleisterwerkzaamheden worden uitgevoerd. Tijdens de pleisterwerkzaamheden moet de testdruk aanwezig blijven. De wandverwarmingscircuits moeten, net zoals bij de vloerverwarming, via een waterdruktest (DIN 1264, deel 4) op lekdichtheid worden gecontroleerd. De testdruk moet minimaal het dubbele van de maximaal toegestane bedrijfsdruk bedragen, echter ook minimaal 6 bar. Lekdichtheid en testdruk moeten in het testprotocol zijn opgegeven. Bij gevaar voor bevriezing moeten geschikte maatregelen, zoals ■ gebruik van antivries, ■ tempereren van het gebouw, worden genomen. Voor zover voor het correct gebruik van de installatie geen antivries meer nodig is, moet het antivries worden verwijderd via aftappen en aansluitend weer vullen van de installatie (min. driemaal met water).
87
Inbedrijfnameprotocol voor warmwater-wandverwarmingen Opdrachtgever: Bouwplan: Bouwfase: Uitvoerder: Opdrachtgever: 1. Lekdichtheidstest De lekdichtheid van de wandverwarmingscircuits werd direct voor aanvang van de pleisterwerkzaamheden, resp. voor aanvang van de plamuurwerkzaamheden bij REHAU-klimaatelementsysteem, via een waterdruktest gewaarborgd. De testdruk moet het dubbele van de maximaal toegestane bedrijfsdruk bedragen, echter minimaal 5 bar. Na afronding van de lekdichtheidstest werd de bedrijfsdruk ingesteld en aangehouden. Maximaal toegestane bedrijfsdruk:
bar
Ingestelde testdruk:
bar
Druk na afloop testtijd:
bar
De lekdichtheid werd vastgesteld, blijvende vervorming en lekkage zijn aan geen enkel bouwdeel opgetreden. Bevestiging van de onderneming die de druktest heeft uitgevoerd (datum, stempel, handtekening):
2. Functioneel verwarmen voor cement- of gipsgebonden pleisterwerk, plamuur of leem Het functioneel verwarmen dient voor de controle van de werking van de verwarmde wandconstructie. Het functioneel verwarmen mag op zijn vroegst 21 dagen na het opbrengen van het pleisterwerk resp. de plamuur worden aangevangen. De specificaties van de pleisterleverancier voor het gebruikte type pleisterplamuur worden aangehouden. Het functioneel verwarmen begint met een toevoertemperatuur van 25 °C, de 3 dage moet worden aangehouden. Daarna wordt de maximale toevoertemperatuur ingesteld en 4 dagen aangehouden. Pleisterleverancier: Type pleister/plamuur: Het functioneel verwarmen volgt
■ voor
■ tijdens
■ na
de pleisterwerkzaamheden
Aanvang pleisterwerkzaamheden op:
(datum)
Afronding pleisterwerkzaamheden op:
(datum)
Beging functioneel verwarmen op:
(datum)
Aanvangstoevoertemperatuur van
°C
aangehouden tot:
(datum)
Toevoertemperatuur verhoogt in stappen van Maximale toevoertemperatuur:
°C
Maximale toevoertemperatuur vastgehouden
(Kelvin) bereikt op:
(datum)
tot
(datum)
Functioneel verwarmen werd beëindigd op:
(datum)
Functioneel verwarmen werd onderbroken:
van
Functioneel verwarmen is niet onderbroken
■
tot
(datum)
(indien waar s.v.p. aankruisen)
De wandverwarmingsinstallatie werd met een ingestelde toevoertemperatuur van °C voor continu bedrijf overgedragen. Bevestiging (datum, stempel, handtekening)
Opdrachtgever:
88
Aannemer:
°C bij een buitentemperatuur van
1.4 Wandverwarmingsontwerp 1.4.1.Ontwerpen van REHAUwandverwarmingssystemen Bij het ontwerpen en uitvoeren van de REHAU-wandverwarmingssystemen in naten droogbouw moeten, naast deze Technische Informatie, de in tabel 1 genoemde voorschriften, normen en richtlijnen worden aangehouden. Voorwaarden Bouwkundige eisen Voor aanvang van de montage van REHAUwandverwarmingssystemen moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: ■ Het met het REHAU-wandverwarmingssysteem uit te rusten bouwplan moet qua ruwbouw klaar zijn. ■ Ramen en deuren moeten zijn ingebouwd. ■ Wanneer REHAU-wandverwarmingssysteem worden aangebracht op wanden die aan de aarde grenzen, dan moeten de afdichtingswerkzaamheden conform DIN 18195 zijn afgerond. ■ De toleranties conform DIN 18202 v.w.b. vlakheid, loodrechtheid en haaksheid moeten zijn gecontroleerd. ■ In alle ruimten moet de hoogte-indicatie “1 meter boven vloer” zijn aangebracht. ■ De elektrische voeding 220V en de watervoorziening moeten aanwezig zijn. ■ Wanneer het REHAU-klimaatelementsysteem wordt ingebouwd, dan mag de gemiddelde relatieve vochtigheid tijdens de inbouwfase niet hoger worden dan 70%. Extra benodigde coördinatie: Naast de gebruikelijke coördinatie behorende bij een bouwplan moet de architect/planner rekening houden met het volgende: ■ Vastleggen van vrije vlakken voor kasten, regalen of schilderijen i.o.m. de opzichter. ■ De coördinatie tussen verwarmingsleverancier en stukadoor m.b.t. afspraken en eventueel benodigde voorbehandeling van de oppervlakken die zijn bedoeld voor de wandverwarming moet tijdig plaatsvinden. ■ Ter voorkoming van pleisterwerkschade moet voldoende droogtijd voor wandverwarmingspleisterwerk worden aangehouden.
Bij de planning en uitvoering van REHAU-wandverwarmingssystemen aan te houden normen en richtlijnen: In Duitsland gelden: DIN 1186
Baugipse
DIN 4102
Brandschutz im Hochbau
DIN 4108
Wärmeschutz im Hochbau
DIN 4109
Schallschutz im Hochbau
DIN 4701
Wärmebedarf von Gebäuden
DIN 4726
Rohrleitungen aus Kunststoff
DIN 18180
Gipskartonplatten
DIN 18181
Gipskartonplatten im Hochbau
DIN 18182
Zubehör für Verarbeitung von Gipskartonplatten
DIN 18195
Bauwerksabdichtungen
DIN 18202
Maßtoleranzen am Hochbau
DIN 18350
Putz- und Stuckarbeiten
DIN 18550
Putze
DIN 18557
Werkmörtel
DIN EN 1264
Flächenheizsysteme
EnEV Verwerkingsrichtlijnen van de betreffende leverancier 1.4 Tab. 1: Geldende normen en richtlijnen
Thermische randvoorwaarden: ■ uit behaaglijkheidsoverwegingen moet het ontwerp zodanig worden uitgevoerd, dat de wandoppervlaktetemperatuur niet hoger wordt dan +35°C. ■ De maximaal toelaatbare continue bedrijfstemperatuur van het REHAU-klimaatelementsysteem is +45°C. ■ Voor de projectering van de REHAUwandverwarming in natbouw moeten de minimale en maximale toelaatbare bedrijfstemperaturen conform de specificaties van de pleisterleverancier worden aangehouden.
Grootte verwarmingsvelden De REHAU-wandverwarming in natbouw Voor de REHAU-wandverwarming in natbouw geldt: ■ Maximale breedte verwarmingsveld: 10 m ■ Maximale hoogte verwarmingsveld: 2 m Wandvlakken van meer dan 10 m breed moeten in meerdere wandverwarmingsoppervlakken van maximaal 10 m breed worden onderverdeeld. Vanwege de thermische lengteverandering van het pleisterwerk moeten, afhankelijk van de pleisterleverancier, uitzetvoegen tussen de wandverwarmingsvoegen worden ingepland.
89
Maximale afmetingen verwarmingsvelden voor de REHAU-wandverwarming in natbouw, afhankelijk van de legafstand en het type verwarmingsveldkoppeling, zijn opgenomen in de tabel.
Uitgangspunt is het streven, verwarmingscircuits met een hoger drukverlies dan 300 mbar te vermijden. Optimaal aangepasten en gedimensioneerde circulatiepompen helpen energie te besparen.
Zinvolle legafstanden, zowel voor enkelvoudig als dubbel meandervormig leggen, zijn ■ Legafstand 10 cm ■ Legafstand 15 cm
Maximale afmetingen verwarmingsvelden van de REHAU-wandverwarming in natbouw, afhankelijk van de legafstand en het type koppeling1) Separate koppeling ieder afzonderlijk wandverwarmingsveld
Seriële koppeling meerdere wandverwarmingsvelden tot één verwarmingscircuit
Koppeling meerder wandververwarmingsveld in Tichelmann-methode
Legafstand 10 cm
9 m2
Totaal van alle wandverwarmingsvelden Max. 3 wandverw. velden met ieder ≤9 m2 max. 9 m2 wandverwarmingsoppervlak
Legafstand 15 cm
12 m2
Totaal van alle wandverwarmingsvelden Max. 2 wandverw. velden met ieder ≤12 m2 max. 12 m2 wandverwarmingsoppervlak
Legafstand 20 cm
15 m2
Totaal van alle wandverwarmingsvelden Max. 2 wandverw. velden met ieder ≤15 m2 max. 15 m2 wandverwarmingsoppervlak
Legafstand 30 cm
20 m2
Totaal van alle wandverwarmingsvelden Max. 2 wandverw. velden met ieder ≤20 m2 max. 15 m2 wandverwarmingsoppervlak
1) Bepaald bij 15 K gemiddelde verwarmingsmiddelovertemperatuur, 6 K spreiding, warmtegeleidbaarheid wandverwarmingspleister = 0,87 W/mK 1.4 Tab. 2: Maximale afmeting verwarmingsveld van de REHAU-wandverwarming in natbouw
Het REHAU-klimaatelementsysteem Voor het REHAU-klimaatelementsysteem geldt bij een seriële koppeling van de afzonderlijke KES-platen het hierna volgende aantal platen per verwarmingscircuit: ■ max. 3 KES-platen groot VA60 ■ max. 5 KES-platen groot VA104 ■ max. 6 KES-platen klein VA60 ■ max. 9 KES-platen klein VA104 ■ max. 4 KES-platen dwars VA75 Wanneer het REHAU-klimaatelementsysteem volgens de Tichelmann-methode wordt gekoppeld, dan kunnen, onafhankelijk van het gebruikte plaattype, maximaal 20 KES-platen, altijd van het zelfde type, via een verwarmingscircuit op de REHAUVerwarmingsverdeler worden gekoppeld. Brandbeveiligings- en geluidsisolatie Eisen Wanneer REHAU-wandverwarmingssystemen die in combinatie met constructies worden toegepast, moeten voldoen aan de brandbeveiligings- en geluidsisolatie-eisen, dan moet aan deze eisen door de wandresp. draagconstructie worden voldaan. Maatregelen hieromtrent moeten door de architect of planner worden genomen.
1.4.2 Warmte-isolatie De eisen aan de warmtedoorgangscoëfficiënt (Uw-waarde) van een met wandverwarming uitgevoerd oppervlak zijn, afhankelijk van het soort wand, in tabel weergegeven. De berekening van de Uw-waarde is gelijk aan de procedure in DIN 4701, echter zonder rekening te houden met de inwendige warmteovergangscoëfficiënt 1/αi. Benodigde warmte-isolatie moet zo mogelijk aan de buitenzijde van een buitenmuur worden aangebracht; hiervoor moeten geschikte warmteisolatiesystemen worden gebruikt. Wanneer warmte-isolatie aan de binnenkant nodig is, dan moeten deze uit
■ cementgebonden spaanplaat-isolatieplaten of meerlaags spaanplaat-isolatieplaten ■ cement- of magnesietgebonden houtwol-isolatieplaten of meerlaags houtwolisolatieplaten ■ warmte-isolatieplaten uit geschuimd polystyrol EPS ■ warmte-isolatieplaten uit geëxtrudeerd polystyrol XPS ■ kurkisolatieplaten ■ steenwol PTP bestaan. Bovendien moeten de voorschriften van de betreffende pleisterleverancier met betrekking tot het gebruik van hechtmiddellen worden aangehouden.
Plaats wandverwarmingsoppervlakken
Eisen aan de warmtedoorgangscoëfficiënt (umax-waarde) van de wand
■ Buitenwanden met extra bekleding of opnieuw pleisteren conform EnEV Appendix 3; par. 1b, d en e; tab. 1, Z.1b
Umax ≤ 0,35 W/m2K
■ Overige buitenwanden
Umax ≤ 0,45 W/m2K
■ Binnenwanden die aan verwarmde ruimte grenzen
Warmtegeleidingsweerstand van de isolatie R ≥ = 0,75 m2K/W
■ Binnenwanden die aan onverwarmde of in Warmtegeleidingsweerstand van de isolatie afstanden verwarmde ruimte grenzen R ≥ = 1,25 m2K/W 1.4 Tab. 3: voorschriften warmte-isolatie
90
Temperatuurverschuiving Met REHAU-wandverwarmingssystemen wordt het temperatuurverloop door de wand heen naar hogere temperaturen verschoven. Hierdoor wordt het bevriezingspunt in de richting van de buitenzijde van de muur verplaatst. Het gevaar voor bevriezing binnen de wandconstructie is daardoor bij een buiten liggende warmte-isolatie nagenoeg uitgesloten. Bovendien wordt bij een buiten liggende warmte-isolatie het gebruik van de gehele massieve wand als warmtebuffer mogelijk.
Binnen-/buitenmuurtemperatuur in °C
Bij de plaatsing van de isolatie moet rekening worden gehouden met een mogelijke dauwpuntsverschuiving.
Legenda: Temperatuurverloop in een meerlaags buitenwand met een U-waarde < 0,35 W/m2K
Wandtemperatuur Binnentemperatuur Binnentemperatuur
Berekening U-waarde van het verwarmingsoppervlak naar de buitenwand Bouwdeeldichtheit
Legenda
Dikte
Pleister
Vorstgrens
Baksteen Warmte-isolatie Warmte-isolatiepleister Warmte-overgangsweerstand
u
Laagdikte wand in cm
1.4 Fig. 1: Vergelijking van de temperatuurverlopen door een meerlaags wand
91
1.4.3. Hydraulische koppeling De hydraulische koppeling van REHAUwandverwarmingssystemen kan ■ afzonderlijk, ■ serieel of ■ met de Tichelmann-methode worden uitgevoerd. Als voorwaarden voor de Tichelmannmethode gelden: ■ Bij de REHAU-wandverwarming in natbouw moeten alle wandverwarmingsvelden van een verwarmingscircuit dezelfde buislengte hebben ■ Bij REHAU-klimaatelementsystemen mogen per verwarmingscircuit alleen KES-platen van hetzelfde type worden toegepast.
1.4.4 Vermogensdiagrammen en tabellen Voor de REHAU-wandverwarming in natbouw en voor het REHAU-klimaatelementsysteem zijn in vermogensdiagrammen en -tabellen de relaties en afhankelijkheden tussen verwarmingsvermogen, legafstand en wandbekleding weergegeven. Om te voorkomen dat voor verschillende binnentemperaturen verschillende diagrammen nodig zijn, is in de weergavevorm de gemiddelde verwarmingswaterovertemperatuur gebruikt.
Legenda: 1 Toevoer, bijv. met RAUTHERM-S 32 x 2,9 mm Toevoertemperatuur bijv. 40 °C 2.Retour, bijv. met RAUTHERM-S 32 x 2,9 mm Retourtemperatuur bijv. 30 °C 3. REHAU-verwarmingsverdeler 4. Wandverwarmingsveld, zone 1 5. Wandverwarmingsveld, zone 2
1.4 Fig. 2: Schematische weergave van de afzonderlijke koppeling van ieder wandverwarmingsveld.
Voor de REHAU-wandverwarming in natbouw werden de diagrammen en tabellen voor wandverwarmingspleisterwerk met warmtegeleidbaarheid ■ λ = 0,7 W/mK, ■ λ = 0,8 W/mK en ■ λ = 0,87 W/mK en voor pleisterafwerkingen van ■ 10 mm en ■ 15 mm boven de top van de buis opgesteld. Voor het REHAU-klimaatelementsysteem is de capaciteitsweergave van de legafstanden 60 mm, 75 mm en 104 mm in en een diagram resp. in een tabel opgenomen. Bovendien is een nomogram aanwezig voor de bepaling van de warmte-afgifte via de achterzijde van de wandverwarmingsvlakken. Hier is de warmte-afgifte afhankelijk van de wandconstructie en het temperatuurverschil tussen voor- en achterzijde van de wand weergegeven.
Legenda: 1. Retour, bijv. met RAUTHERM-S 32 x 2,9 mm 2. Toevoer, bijv. met RAUTHERM-S 32 x 2,9 mm 3. REHAU-verwarmingsverdeler 4. REHAU-KES-platen met RAUTHERM-S buis RAUTHERM-S 12 x 2,0 mm
1.4 Fig. 3: Schematische weergave van de seriële koppeling van meerdere wandverwarmingsvelden
Opmerking Vermogensdiagrammen en -tabellen vindt u op de REHAU-homepage onder www.REHAU.de!
Legenda: 1. Retour, bijv. met RAUTHERM-S 32 x 2,9 mm 2. Toevoer, bijv. met RAUTHERM-S 32 x 2,9 mm 3. REHAU-verwarmingsverdeler 4. REHAU-KES-platen met RAUTHERM-S buis 12 x 2,0 mm 5. Verbindingsleiding, toevoer, bijv. met RAUTHERM-S 17 x 2,0 mm of 20 x 2,0 mm 6. Retour, Tichelmann, bijv. met RAUTHERM-S 17 x 2,0 mm of 20 x 2,0 mm 7. Verbindingsleiding, retour, bijv. met RAUTHERM-S 17 x 2,0 mm of 20 x 2,0 mm
1.4 Fig. 4: Schematische weergave van de koppeling van meerdere wandverwarmingsvelden met de Tichelmann-methode 92
1.4.5. Drukverliesbepaling
De drukverliezen voor KES-platen van het REHAU-klimaatelementsysteem zijn in fig. 5 weergegeven.
Doorstroming (l/s)
dwars groot
Drukverlies van de KES-platen
groot
Het drukverlies wordt voor REHAU-wandverwarmingssysteem op dezelfde wijze bepaald als in de Technische Informatie “vloerverwarming / -koeling, ontwerpen”, is beschreven.
De drukverliezen van de voor de REHAUwandverwarming in natbouw toegepaste buisdoorlaten zijn in paragraaf 1.2 projectering weergegeven in afbeelding 3.
Drukverlies (mbar/plaat) 1.4 Fig. 5: Drukverliesdiagram KES-platen van het REHAU-klimaatelementsysteem 93
Notities:
94
1.5 REHAU-betonkernactivering 1.5.1 Algemeen Inleiding Moderne architectuur, klimatologische invloeden, toenemend gebruik van elektronische dataverwerking en een toegenomen behoefte aan comfort stellen hoge eisen aan de moderne, innovatieve gebouwentechniek. Een toekomstgericht koel- en verwarmingssysteem dat voldoet aan deze eisen is de betonkernactivering (BKA). Systeemvoordelen ■ Lage investering ■ Comfort en krachtige prestaties ■ ”Zachte koeling" zonder tocht ■ Verminderde ventilatie bij de combinatie met binnenluchttechnische installaties ■ Geen Sick-Building-Syndrom ■ Door activeren van de buffermassa kleinere dimensionering van de koelinstallatie ■ Lager en energetisch gunstiger toevoertemperatuurniveau ■ Toepassing van alternatieve koude- en verwarmingswatergeneratoren mogelijk.
1.5 Fig. 1: Historisch gebouw
Het principe Het principe van de betonkernactiveren (BKA) is gebaseerd op het gebruik van de buffermassa van bouwdelen. Dit principe kan men ook in de zomer bij historische gebouwen, bijv. burchten en kerken, waarnemen, die zeer dikke muren hebben. Door de grote buffermassa van deze muren is er zelfs in de zomer bij hoge buitentemperaturen sprake van aangenaam koele binnentemperaturen. De in de ruimte optredende warmtelasten worden door de koele massieve bouwdelen geabsorbeerd. Via de met koel- resp. verwarmingswater doorstroomde buizen in de massieve betondelen wordt dit buffergedrag nagedaan. Een “oneindige” buffer ontstaat.
1.5 Fig. 2: BKA betondeel
95
1.5.2. Systeemvarianten REHAU-BKA-module Systeemvoordelen ■ snelle montage ■ Variabele module-afmetingen ■ Standaard en speciale geometriën leverbaar ■ Af fabriek afgeperst Systeemcomponenten ■ REHAU-BKA-module ■ REHAU-BKA-bekistingshuis ■ REHAU-BKA-afstandshouder ■ REHAU-BKA-matverbinder / REHAUtrekband ■ REHAU-beschermbuis Buisafmetingen ■ RAUTHERM S ■ RAUTHERM S
1.5 Fig. 3: REHAU-BKA-module 17 x 2,0 mm 20 x 2,0 mm
Dankzij de voorgemonteerde REHAU-BKAmodule en de levering af fabriek onder druk, is een snelle montage mogelijk.
1.5 Fig. 4: REHAU-BKA-module op betonnen halffabrikaatvloeren REHAU-BKA lokaal gelegd Systeemvoordelen ■ Flexibele aanpassing van het BKAcircuit aan de gebouwgeometrie ■ Variabele BKA-circuitlengten ■ Eenvoudig buispatroon Systeemcomponenten ■ REHAU-RAUTHERM S-buis ■ REHAU-BKA-bekistingshuis ■ REHAU-persluchtbuisafsluiter ■ REHAU-RAUFIX-rail ■ REHAU-BKA-matverbinder / REHAUtrekband ■ REHAU-beschermbuis ■ REHAU-koppeling ■ REHAU-schuifhuls ■ REHAU-BKA-beschermband Buisafmetingen ■ RAUTHERM S ■ RAUTHERM S
1.5 Fig. 5: BKA lokaal gelegd
17 x 2,0 mm 20 x 2,0 mm
Door het leggen van de buizen direct in de bouw kunnen de BKA-circuits flexibel op iedere gebouwgeometrie worden aangepast.
1.5 Fig. 6: BKA lokaal gelegd 96
1.5.3. Systeemcomponenten REHAU-BKA-module Bij de REHAU-BKA-modules dubbele meander/enkele meander wordt REHAU-RAUTHERM S-buis, zuurstofdicht conform DIN 4726, met afmetingen 17x2,0 mm of 20x2,0 mm toegepast. De REHAU-RAUTHERM S-buizen worden in het werk vastgezet op de wapeningsmatten met de REHAU-BKA-matverbinders. De REHAU-RAUTHERM S-buis is af fabriek gevuld met 6,0 bar perslucht. De buisuiteinden zijn met de REHAU-persluchtbuisafsluiters afgedicht.
1.5 Fig. 7: REHAU-BKA-module DM
Afmetingen module De REHAU-BKA-modules worden afhankelijk van het object in de variabele afmetingen:
■ Modulebreedte: 0,75 ... 2,0 m ■ Modulelengte: 1,4 m ... 6,0 m afhankelijk van: ■ buislegmethode ■ Buisafmetingen ■ Legafstand gefabriceerd. De module-afmetingen zijn vermeld in de tabellen 1 en 2.
1.5 Fig. 8: REHAU-BKA-module EM
Verbindingsleidingen Op aanvraag kunnen ook standaard modules met afwijkende speciale afmetingen en geometriën worden geleverd. Buislegmethode Er kan tussen de buislegmethoden: ■ Dubbele meander (DM) ■ Enkele meander (EM) worden gekozen. De buislegmethode dubbele meander heeft in vergelijking met de enkele meander een gelijkmatiger temperatuurprofiel over het gehele module-oppervlak. Vooral bij modules met grotere oppervlakken zorgt dit voor een meer homogene temperatuurverdeling in het bouwdeel en tot gelijkmatiger temperaturen aan de bouwdeeloppervlakken.
Iedere REHAU-BKA-module wordt met twee verbindingsleidingen van ieder 5 m lengte voor toevoer en retour geleverd. De verbindingsleidingen zijn tijdens transport aan de rand van de REHAU-BKA-module vastgezet. Ook hier kunnen afwijkende lengte van de verbindingsleidingen op aanvraag door REHAU worden gerealiseerd.
Persluchtvulling De uiteinden van de verbindingsleidingen, worden voorzien van een REHAU-persluchtbuisafsluiter uit messing. Dit wordt met een gepatenteerde en onlosbare REHAU-pershulsverbinding uitgevoerd. Af fabriek wordt de REHAU-BKA-module aan een druktest met perslucht onderworpen en met een toevoer- resp. testdruk van 6 bar op de bouwplaats afgeleverd. Veiligheidsinstructie: Voor aansluiting op de verdelerleiding moet de perslucht in de buis gecontroleerd met REHAUpersluchtnippels worden afgelaten.
Legafstand Er kan tussen de legafstanden: ■ 15 cm (VA 15) ■ 20 cm (VA 20) worden gekozen.
97
Uitleverafmetingen REHAU-BKA-module DM/EM VA 15
Breedte
0,80 m
1,10 m
1,40 m
1,70 m
2,00 m
Lengte
Moduleopp. m2
Actief Modulemodule-opp.opp. m2 m2
Actief Modulemodule-opp.opp. m2 m2
Actief Modulemodule-opp.opp. m2 m2
Actief Module module-opp.opp. m2 m2
Actief module-opp. m2
1,12 1,24 1,36 1,47 1,60 1,72 1,84 1,96 2,08 2,20 2,32 2,44 2,56 2,68 2,80 2,92 3,04 3,16 3,28 3,40 3,52 3,65 3,76 3,88 4,00 4,08 4,20 4,32 4,44 4,56 4,68 4,80
0,90 1,01 1,13 1,24 1,35 1,46 1,58 1,69 1,80 1,91 2,03 2,14 2,25 2,36 2,48 2,59 2,70 2,81 2,93 3,04 3,15 3,26 3,38 3,49 3,60 3,71 3,83 3,94 4,05 4,16 4,28 4,39
1,26 1,42 1,58 1,73 1,89 2,05 2,21 2,36 2,52 2,68 2,84 2,99 3,15 3,31 3,47 3,62 3,78 3,94 4,10 4,25 4,41 4,57 4,73 4,88 5,04 5,20 5,36 5,51 5,67 5,83 5,99 6,14
1,62 1,82 2,03 2,23 2,43 2,63 2,84 3,04 3,24 3,44 3,65 3,85 4,05 4,25 4,46 4,66 4,86 5,06 5,27 5,47 5,67 5,87 6,08 6,28 6,48 6,68 6,89 7,09 7,29 7,49 7,70 7,90
2,48 2,72 2,97 3,22 3,47 3,71 3,96 4,21 4,46 4,70 4,95 5,20 5,45 5,69 5,94 6,19 6,44 6,68 6,93 7,18 7,43 7,67 7,92 8,17 8,42 8,66 8,91 9,16 9,41 9,65
3,51 3,80 4,10 4,90 4,68 4,97 5,27 5,56 5,85 6,14 6,44 6,73 7,02 7,31 7,61 7,90 8,19 8,48 8,78 9,07 9,36 9,65 9,95 10,24 10,53 10,82 11,12 11,41
m 1,40 1,55 1,70 1,85 2,00 2,15 2,30 2,45 2,60 2,75 2,90 3,05 3,20 3,35 3,50 3,65 3,80 3,95 4,10 4,25 4,40 4,55 4,70 4,85 5,00 5,10 5,25 5,40 5,55 5,70 5,85 6,00 1.5 Tab. 1
1,54 1,71 1,87 2,04 2,20 2,37 2,53 2,70 2,86 3,03 3,19 3,36 3,52 3,69 3,85 4,02 4,18 4,35 4,51 4,68 4,84 5,01 5,17 5,34 5,50 5,61 5,78 5,94 6,11 6,27 6,44 6,60
1,96 2,17 2,38 2,59 2,80 3,01 3,22 3,43 3,64 3,85 4,06 4,27 4,48 4,69 4,90 5,11 5,32 5,53 5,74 5,95 6,16 6,37 6,58 6,79 7,00 7,14 7,35 7,56 7,77 7,98 8,19 8,40
2,89 3,15 3,40 3,66 3,91 4,17 4,42 4,68 4,93 5,19 5,44 5,70 5,95 6,21 6,46 6,72 6,97 7,23 7,48 7,74 7,99 8,25 8,50 8,67 8,93 9,18 9,44 9,69 9,95 10,20
Uitleverafmetingen REHAU-BKA-module DM/EM VA 20 Breedte
0,75 m1)
Lengte
Moduleopp. m2
m
1,15 m
1,55 m
1,95 m
Actief Modulemodule-opp.opp. m2 m2
Actief Modulemodule-opp.opp. m2 m2
Actief Modulemodule-opp.opp. m2 m2
Actief module-opp m2
1,68 1,96 2,24 2,52 2,80 3,08 3,36 3,64 3,92 4,20 4,48 4,76 5,04 5,32 5,60 5,88 6,16 6,44 6,72 7,00 7,28 7,56 7,84 8,12
2,88 3,24 3,60 3,96 4,32 4,68 5,04 5,40 5,76 6,12 6,48 6,84 7,20 7,56 7,92 8,28 8,64 9,00 9,36 9,72 10,08 10,44
1,40 1,05 0,72 1,61 1,20 2,17 1,60 1,20 0,84 1,84 1,40 2,48 1,80 1,35 0,96 2,07 1,60 2,79 2,00 1,50 1,08 2,30 1,80 3,10 2,20 1,65 1,20 2,53 2,00 3,41 2,40 1,80 1,32 2,76 2,20 3,72 2,60 1,95 1,44 2,99 2,40 4,03 2,80 2,10 1,56 3,22 2,60 4,34 3,00 2,25 1,68 3,45 2,80 4,65 3,20 2,40 1,80 3,68 3,00 4,96 3,40 2,55 1,92 3,91 3,20 5,27 3,60 2,70 2,04 4,14 3,40 5,58 3,80 2,86 2,16 4,37 3,60 5,89 4,00 3,00 2,28 4,60 3,80 6,20 4,20 3,15 2,40 4,83 4,00 6,51 4,40 3,30 2,52 5,06 4,20 6,82 4,60 3,45 2,64 5,29 4,40 7,13 4,80 3,60 2,76 5,52 4,60 7,44 5,00 3,75 2,88 5,75 4,80 7,75 5,20 3,90 3,00 5,98 5,00 8,06 5,40 4,05 3,12 6,21 5,20 8,37 5,60 4,20 3,24 6,44 5,40 8,68 5,80 4,35 3,36 6,67 5,60 8,99 6,00 4,50 3,48 6,90 5,80 9,30 1.5 Tab. 2 Grijs gemarkeerde module-afmetingen: standaard afmetingen Niet grijs gemarkeerde module-afmetingen: speciale afmetingen op aanvraag. 1) VA20 modulebreedte 0,75 m DM: speciale afmetingen op aanvraag. 98
3,51 3,90 4,29 4,68 5,07 5,46 5,85 6,24 6,63 7,02 7,41 7,80 8,19 8,58 8,97 9,36 9,75 10,14 10,53 10,92 11,31 11,70
4,00 4,30 4,60 4,90 5,20 5,50 5,80 6,10 6,40 6,70 7,00 7,30 7,60 7,90 8,20 8,50 8,80 9,10 9,40 9,70 10,00 10,20 10,50 10,80 11,10 11,40 11,70 12,00
REHAU-BKA-wapeningskorf
REHAU-BKA-S-slang
REHAU-BKA-bekistingshuis
1.5 Fig. 9: BKA-wapeningskorf
1.5 Fig. 10: REHAU-BKA-S-slang
1.5 Fig. 12: BKA-bekistingshuis
De REHAU-BKA-wapeningskorf uit betonstaal met kunststof voeten is bedoeld voor de hoogtepositionering van de REHAUBKA-module in de betonvloer. Deze wordt op de bekisting opgesteld. Door het plaatsen van de REHAU-BKA-module is een eenvoudige montage gewaarborgd.
De REHAU-BKA-S-slang uit betonstaal is bedoeld voor de hoogtepositionering van de REHAU-BKA-module in de betonvloer. Deze wordt op de onderste wapening geplaatst. Door het plaatsen van de REHAU-BKAmodule is een eenvoudige montage gewaarborgd.
Het REHAU-BKA-bekistingshuis uit slagvast polyethyleen is bedoeld voor de doorvoer van de verbindingsleidingen van de REHAUBKA-module door de betonvloer. Deze kan als afzonderlijk bekistingshuis worden gebruikt en via aangevormde steekverbindingen ook als meervoudig bekistingshuis.
Materiaal: BSt 500/550 Staafdikte: 5,5 mm Totale hoogte 70 - -200 mm
Materiaal: staaldraad Staafdikte: 4 mm Totale hoogte 20 - 200 mm
Materiaal: Lengte: Breedte: Hoogte: Buis Ø:
REHAU-matverbinder
REHAU-drilapparaat
1.5 Fig. 13: BKA-matverbinder
1.5 Fig. 14: drilapparaat
De REHAU-BKA-matverbinder bestaat uit staaldraad (kunststof mantel). Deze is bedoeld voor de bevestiging van de REHAU-BKA-module op de wapening en voor het vastzetten op de REHAU-BKAafstandshouders. Deze kunnen ook bij de REHAU-betonkernactivering lokaal gelegd worden gebruikt.
Het REHAU-drilapparaat uit metaal met kunststof mantel wordt voor optimaal en snel twisten van de REHAU-BKA-matverbinders. Deze wordt gebruikt bij de bevestigingswerkzaamheden van REHAU-BKAmodules en bij de REHAU-betonkernactivering lokaal gelegd.
Materiaal:
Materiaal: Lengte: Drilapparaat Ø: Kleur:
Draad Ø: Lengte: Kleur:
staaldraad (kunststof mantel) 1,4 mm 140 mm zwart
PE 400 mm 50 mm 60 mm 17x2,0/20x2,0
staal 310 mm 30 mm zwart
99
REHAU-trekband
REHAU-RAUFIX-rail
REHAU-beschermbuis
1.5 Fig. 15: REHAU-trekbanden
1.5 Fig. 16: REHAU-RAUFIX-rail
1.5 Fig. 17: Beschermbuis
De REHAU-trekbanden uit polyamide zijn bedoeld voor de bevestiging van de REHAU-BKA-module op de wapening en voor het vastzetten op de REHAU-BKAafstandshouders. Deze kunnen ook bij de REHAU-betonkernactivering lokaal gelegd worden gebruikt.
De REHAU-RAUFIX-rail zonder weerhaken uit kunststof is bedoeld voor het vastzetten van buizen voor de BKA op betonnen halffabrikaat vloeren. Het buispatroon kan in enkelvoudige of dubbele meander worden uitgevoerd. Legafstanden van veelvouden van 5 cm zijn mogelijk.
De REHAU-beschermbuis uit polyethyleen, wordt gebruikt in de omgeving van dilatatievoegen. Deze kan ook voor de doorvoer aan de bovenzijde van de betonvloer van verbindingsleidingen worden gebruikt.
Materiaal: Lengte: Breedte: Kleur:
Materiaal: Buis Ø: Lengte: Kleur: * Koppelbaar
Materiaal: Binnen Ø: Buiten Ø: Kleur:
PA 178 m 4,8 mm naturel
PP 17x2,0/20x2,0 1 m* zwart
PE 19/23/29 mm 24/29/34 mm zwart
REHAU-persluchtbuisafsluiter
REHAU-persluchtsteeknippel
REHAU-manometer
1.5 Fig. 18: Persluchtbuisafsluiter
1.5 Fig. 19: Persluchtsteeknippel
1.5 Fig. 20: Manometer
De REHAU-persluchtbuisafsluiter is bedoeld voor de druktest en wordt met een REHAU-pershulsverbinding af fabriek op de REHAU-BKA-modules gemonteerd. Bij de REHAU-betonkernactivering lokaal gelegd wordt deze op de bouw gemonteerd.
De REHAU-persluchtsteeknippel wordt in combinatie met de REHAU-manometer bij de druktest toegepast. De druktesten moeten voor het betonneren en na het verwijderen van het onderste bekistingsoppervlak op de bouwplaats worden uitgevoerd.
De REHAU-manometer wordt in combinatie met de REHAU-persluchtsteeknippel bij de druktesten toegepast. De druktesten moeten voor het beton storten en na het wegnemen van het onderste bekistingsdeel op de bouwplaats worden uitgevoerd.
Materiaal: Buis Ø: Lengte:
Materiaal: Lengte: Aansluitleiding:
Materiaal: Huis Ø: Aansluitleiding:
100
messing 17x2,0/20x2,0 59/58 mm
messing 33 mm G 1/4”
staal 40 mm G 1/4”
REHAU-schuifhulzen
REHAU-koppeling
REHAU-BKA-beschermband
1.5 Fig. 21: Schuifhuls
1.5 Fig. 22: Koppeling
1.5 Fig. 23: Beschermband
De REHAU-schuifhuls, uit verzinkt messing, wordt bij de REHAU-schuifhulsverbinding met de RAUTHERM S-buis op de fittingbody geperst. Zo ontstaat een onlosbare en continu dichte verbinding conform DIN 18380 (VOB).
De REHAU-koppeling is bedoeld voor de verbinding van buisuiteinden bij de REHAUbetonkernactivering lokaal gelegd. In combinatie met de REHAU-schuifhuls is zo een onlosbare en continu dichte verbinding conform DIN 18380 (VOB) gewaarborgd.
De REHAU-beschermband uit zacht polyvinylchloride is bedoeld als bescherming van de REHAU-schuifhulsverbinding tegen direct contact met beton conform DIN 18560.
Materiaal: Buis Ø: Lengte:
Materiaal: Buis Ø: Lengte:
messing verzinkt 17x2,0/20x2,0 20 mm
messing verzinkt 17x2,0/20x2,0 53 mm
Opmerkingen: Iedere REHAU-schuifhulsverbinding in beton moet met REHAUbeschermband, conform DIN 18560, worden ommanteld. Materiaal: Bandbreedte: Bandlengte: Kleur:
zacht-PVC 50 mm 33 m rood
REHAU-BKA-transportframe Technische gegevens ■ ■ ■ ■ ■
Lengte Breedte Hoogte Materiaal Gewicht
4,0m 1,0 m 2,2 m Gelakt staal 235 kg
Het transport van de REHAU-BKA-module vindt plaats op het REHAU-transportframe direct op de bouwplaats. De modules worden meerlaags op de ophangarmen gehangen en geborgd. De transportframes zijn geschikt voor kraantransport op de bouwplaats en voor vervoer met een vorkheftruck. Na het afladen wordt het transportframe teruggezonden.
De REHAU-transportframes voldoen aan de strengst mogelijke veiligheidsvoorschriften en voldoen aan de EG-richtlijn 89/392/EWG, appendix II A, van de EG-machinerichtlijn 93/44/EWG, rekening houdend met de EN 292 en DIN 15018 deel 1 en 2. Bovendien worden deze jaarlijks gekeurd.
1.5 Fig. 24: REHAU-BKA-transportframe Veiligheidsinstructies: REHAU-BKA-transportframes mogen alleen met een gezekerde lading op de bouwplaats en over het bouwterrein worden verplaatst.
101
1.5.4. Montage van de REHAU betonkernactivering Montage REHAU-BKA-module ■ Montage van de REHAU-bekistingen op het onderste bekistingsniveau ■ Lokaal aanbrengen van de onderste wapening Inmeten en bevestigen van de REHAUbekistingen, met de meegeleverde nagels, conform de montagetekeningen die zijn gerelateerd aan de referentie-assen/-punten van het gebouw.
1.5 Fig. 25: Montagestap 1 ■ Opstellen van de REHAU-BKAwapeningskorven op de bekisting ■ Vastzetten van de REHAU-BKAwapeningskorven met de REHAUBKA-matverbinders op de onderste wapening.
1.5 Fig. 26: Montagestap 2 ■ Uitrichten en vastzetten van de REHAU-BKA-module op de REHAU-BKA-wapeningsbokken ■ Verbindingsleidingen leggen en vastzetten. ■ Verbindingsleidingen volledig in de REHAU-bekistingen steken en vastzetten. ■ Lokaal aanbrengen van de bovenste wapening
1.5 Fig. 27: Montagestap 3 ■ Visuele inspectie uitvoeren. ■ Eerste druktest met 6 bar perslucht uitvoeren. ■ Verbindingsleidingen volledig in de REHAU-bekistingen steken en vastzetten. ■ Controle van het beton storten. ■ Tweede druktest na verwijdering van het onderste bekistingsniveau. Veiligheidsinstructie: Voor aansluiting op de verdelerleiding moet de perslucht in de buis gecontroleerd met REHAU-persluchtnippels worden afgelaten.
1.5 Fig. 28: Montagestap 4 102
Montage REHAU-BKA lokaal gelegd
■ Montage van de REHAU-bekistingen op het onderste bekistingsniveau ■ Lokaal aanbrengen van de onderste wapening Inmeten en bevestigen van de REHAUbekistingen, met de meegeleverde nagels, conform de montagetekeningen die zijn gerelateerd aan de referentie-assen/-punten van het gebouw.
1.5 Fig. 29: Montagestap 1 ■ Op de bouwplaats aanleveren, opstellen en bevestigen van de afstandskorven op de onderste wapening. ■ Buizen leggen conform montagetekeningen. De buizen worden gelegd aan de hand van de montagetekening. De buizen worden bevestigd op de afstandskorven op onderlinge afstanden van ca. 0,5 m en in de omgeving van de bochten.
1.5 Fig. 30: Montagestap 2 ■ REHAU-persluchtbuis aan het uiteinde van de verbindingsleidingen aanbrengen. ■ Verbindingsleidingen volledig in de REHAU-bekistingen steken en vastzetten. ■ Eerste druktest met 6 bar perslucht uitvoeren. ■ Visuele inspectie uitvoeren.
1.5 Fig. 31: Montagestap 3 ■ Verbindingsleidingen volledig in de REHAU-bekistingen steken en vastzetten. ■ Controle van het beton storten. ■ Tweede druktest na verwijdering van het onderste bekistingsniveau.
Veiligheidsinstructie: Voor de aansluiting op de verdelerleiding moet de perslucht in de buis gecontroleerd met REHAU-pers luchtsteeknippels worden afgelaten.
1.5 Fig. 32: Montagestap 4 103
1.5.5. Installatieconcepten met BKA Installatievarianten De verbazingwekkend eenvoudige opbouw van de BKA en de bereikbare koel- en verwarmingscapaciteiten maken implementatie van een groot aantal innovatieve gebouwtechnische installatieconcepten mogelijk. Door een gebouwsimulatie van bijvoorbeeld een fictief referentieproject, dat qua gebruik en grootte typisch is voor een groot aantal kantoorgebouwen, wordt de werking van de volgende installatieconcepten met BKA in verwarmings- en koelbedrijf verklaard:
1.5 Fig. 33: Referentiegebouw
Installatievariant B: ■ Betonkernactivering ■ Vensterventilatie ■ Statische verwarmingsvlakken
Vloer
Aanvoerlucht
■ ■ ■ ■ ■
Afvoerlucht
Doorsnede X1
De installatievarianten met BKA worden v.w.b. de gezichtspunten :
Doorsnede X2
Installatievariant A: ■ Betonkernactivering ■ Ondersteunende installatie voor klimaatregeling ■ Statische verwarmingsvlakken
Belastingsspronggedrag Luchttemperatuurverdeling Luchtstromingsverdeling Behaaglijkheid Rendement
Kast
Verlichting 180 W
geanalyseerd. Voor de beoordeling van de systemen wordt zowel een thermische simulatie als ook een stromingssimulatie uitgevoerd.
Tafel
Printer
Computer 50 W
Tafel
50 W
Printer 50 W
Printer 100 W
Vanwege de systeemafhankelijke traagheid van deze techniek is voor de analyse van de BKA het gedrag bij plotselinge belastingswisselingen vooral interessant. Er worden twee situaties onderzocht:
persoon 75 W
persoon 75 W
persoon 75 W
Printer 100 W
Printer 100 W
Doorsnede Y
Verlichting 180 W 50 W Printer
Venster
Situatie 1: Verdubbeling van de interne belasting bij koelen. Situatie 2: Plotseling reductie van de warmtebehoefte in de winter. Het referentiegebouw Het gehele bouwlichaam is in gebruik. Er is geen kelder aanwezig. Specificaties gebouw: Plaats: Essen/D Koellastzone: 3 conform VDI 2078 +32°C T max buiten : -10°C conform DIN 4701 T min buiten : Voorgevel: N/Z-richting Zijgevel: O/W-richting Etages : 4 Gebruiksoppervlak: 1340 m2 Lengte gebouw: 33,5 m Breedte gebouw: 13,9 m Hoogte gebouw: 13,5 m Bouwgewicht:
876 kg/m2 zware bouw O/V-verhouding: 0,352 m2/m3
104
1.5 Fig. 34: Plattegrond referentieruimte De referentieruimte In het referentiegebouw wordt een gedefinieerde referentieruimte in een tussenverdieping op het zuiden onderzocht. De dragende vloeren en buitenmuren zijn in de vorm van massieve betondelen uitgevoerd. Tussenmuren zijn in een licht constructie, gipsplaten met steenwolisolatie, uitgevoerd.
Ruimtegegevens: Grondoppervlak: 30,4 m2 Binnenwerkse hoogte :3,0 m Verdiepingshoogte: 3,3 m Ruimtevolume: 90,7 m3 Vloeren:
28 cm beton 7 cm dekvloer 1 cm plavuizen
Binnenmuren: Beglazing G : Zonwering Z : Gebruikstijd:
lichte constructie 0,62 0,25 8 tot 18 uur
Personendichtheid:
1/10m2
Warmtebehoefte : Conf. DIN 4701 Koellast : Conf. VDI 2078
1007 W 31,1 W/m2 1656 W 54,5 W/m2
De bepaling van de koellast werd uitgevoerd conform VDI 2078 en parallel met het simulatieprogramma TRNSYS voor een hetere dag in juli.
kengetallen behaaglijkheid Naast een groot aantal factoren beïnvloedt de thermische behaaglijkheid in zeer grote mate het comfortgevoel in de verblijfszones. Een binnenluchttoestand kan als behaaglijk worden aangemerkt wanneer aan de volgende randvoorwaarden is voldaan: T op-zomer : T op-winter : w +27°C : w +21°C : TG : ϕ: x:
≤+27°C = +21°C ≤0,30 m/s ≤0,16 m/s ≤2K 30% ... 65% ≤ 11,5 g/kg
Top : effectieve binnentemperatuur w : binnenluchtsnelheid TG : temperatuurgradiënt x : absolute luchtvochtigheid ϕ : relatieve luchtvochtigheid De effectieve binnentemperatuur Top of ook gevoelstemperatuur wordt uit de gemiddelde waarde van de binnenluchttemperatuur en de stralingstemperatuur van de omsluitende oppervlakken van de ruimte afgeleid. Zo wordt er rekening mee gehouden, dat het temperatuurgevoel niet alleen van de binnenluchttemperatuur afhangt maar ook van de stralingsuitwisseling tussen mens en de ruimte omsluitende oppervlakken. DIN1946 deel 2 legt afhankelijk van de buitenluchttemperatuur een bandbreedte vast voor een behaaglijke effectieve binnentemperatuur. Terwijl bij een buitenluchttemperatuur van +26°C de effectieve binnenluchttemperaturen tussen +22°C en +25°C mogen liggen, zijn bij buitenluchttemperaturen van +32°C binnenluchttemperaturen tot +27°C toelaatbaar. In vergelijking met dynamische klimaatregelsystemen is de regeling per ruimte van een exact temperatuur-setpoint afhankelijk van de buitentemperatuur met de betonkernactivering niet mogelijk. De volgende simulaties maken echter wel duidelijk, dat ook met de betonkernactivering bij een deskundig ontwerp zowel in geval van verwarmen als koelen, behaaglijke ruimtetoestanden kunnen worden gerealiseerd.
Tolerantiebereik voor betonkernactivering Bandbreedte setpoint conform DIN 1946 T2 Standaard setpointverloop voor klimaatregeling bij koelen Setpointverloop bij verwarmen
Buitenluchttemperatuur 1.5 Fig. 35: Setpoints van de effectieve binnentemperaturen conform DIN 1946
Randvoorwaarden voor de thermische simulatie
Randvoorwaarden stromingssimulatie
Opmerking: in de curven van de thermische simulaties worden effectieve temperaturen weergegeven!
Opmerking: in de weergaven van de stromingssimulatie worden binnenluchttemperaturen getoond!
Koelen Als weersomstandigheden zijn vijf opeenvolgende zomerse dagen gegeven met toenemende temperaturen tot een maximum van +32,5°C. Op de eerste en tweede dag wordt de ruimte gebruikt conform de aannames voor normaal gebruik.
Koelen De stromingssimulatie in de gedefinieerde referentieruimte werd als voorbeeld voor de hete vijfde dag van de thermische simulatie uitgevoerd.
In het midden van de periode worden de interne koellasten verdubbeld. In plaats van 1090 W wordt in de ruimte plotseling 2180 W gebruikt. Dit geval kan bijv. optreden, wanneer voor een vergadering 8 extra personen plus een overheadprojector in de ruimte aanwezig zijn. Hier is dus een zelden voorkomend, maar wel realistisch extreem geval aangenomen. De betonkernactivering wordt tijdens koelbedrijf tot het uiterste belast.
Dag : Tijd: T buiten : T op setp : Atmosfeer:
3 augustus 16 uur +32,5°C +27°C helder
Opmerking: de randvoorwaarden voor de stromingssimulatie voor verwarmingstoepassingen kunnen bij REHAU in Nijkerk worden aangevraagd.
Opmerking: de randvoorwaarden voor de thermische simulatie voor verwarmingstoepassingen kunnen bij REHAU in Nijkerk worden aangevraagd.
105
1.5.6 Variant A : BKA / ondersteunende airconditioning / statische verwarmingsvlakken Door de combinatie van de betonkernactivering met een ondersteunende klimaatregeling en statische verwarmingsvlakken wordt: ■ het dynamische systeemgedrag ■ de regeling van de luchtvochtigheid geoptimaliseerd. De installatie voor klimaatregeling bevindt zich alleen tijdens de gebruiksduur van het gebouw tussen 8 en 18 uur in de bedrijfstoestand. De toevoerlucht wordt via luchtinlaten op het vloerniveau de ruimte ingebracht. Deze systemen zijn vanwege de tochtvrije luchtverplaatsing bijzonder geschikt voor de combinatie met betonkernactiveringssystemen. Via roosters vlak onder het plafond in de scheidingswand wordt de lucht uit de ruimte afgezogen. De etageverdeelleidingen voor betonkernactivering en de klimaatregeling bevinden zich in de holle ruimte achter het plafond onder de vloeren. Activeren van de massieve betonvloeren is daarom hier niet zinvol. Betonkernactivering Actief oppervlak: Beleggingsgraad: RAUTHERM S Legafstand: Legvorm:
21,3 m2 70% 17x2,0mm 15 cm DM
Truimte: Koelcapaciteit plafond : Koelcapaciteit vloer : T toevoer koelen :
+26°C 36 W/m2 14 W/m2 +17°C
Truimte: +21°C Verwarmingscapaciteit plafond : 8 W/m2 Verwarmingscapaciteit vloer : 5 W/m2 T toevoer verwarmen : +25°C De oppervlaktegerelateerde data hebben betrekking op het actieve BKA-oppervlak van de referentieruimte. Ondersteunende maatregeling Ventilatie : lucht T toevoerlucht koelen : T toevoerlucht verwarmen : Luchtbehandeling:
106
installatie voor kli2,5 u-1 alleen buiten+ 20°C constant + 21°C constant bevochtigen ontvochtigen verwarmen koelen
Beglazing: Zonwering: Interne belastingen: 3 personen 3 PC’s, à 150 W 1 printer, 50 W Verlichting 365 W
1.5 Fig. 36: Doorsnede referentieruimte installatievariant A
1.5 Fig. 37: Vloerconstructie BKA doorsnede
Thermische simulatie Koelen
Temperatuur Bedrijfstijd Lastsprong
Resultaten: ■ Tijdens normaal bedrijf worden behaaglijke binnentemperaturen van +24°C ... +25°C bereikt. ■ De max. effectieve binnentemperatuur bij een lastsprong bedraagt +26,5°C. ■ Om de dagelijkse vaste starttemperatuur van +22°C te bereiken, moet de betonkern in de nacht slechts af en toe worden gekoeld. Toelichting: Binnentemperaturen ■ De maximale binnentemperaturen van +24°C ... +25°C op de eerste en tweede dag liggen tijdens de gebruiksduur bij de bovenste grens van het setpointbereik conform DIN1946. ■ Bij de lastsprong op de derde dag wordt het setpoint van de effectieve binnentemperatuur conform DIN 1946 slechts met 1,5K ... 2,0K overschreden.
Tijd [uren] Eff. temp.
Binnenlucht
Toevoerlucht
Buitenlucht
Setpoint
1.5 Fig. 38: Temperatuurverloop koelen / variant A
Vermogen Bedrijfstijd
Lastsprong
■ De max. binnentemperatuur bij een lastsprong bedraagt +26,5°C. De tolerantiegrens van de BKA van +27°C wordt niet overschreden. ■ Tijdens normaal bedrijf op de hete vierde en vijfde dag zijn de effecten van de lastsprong al uitgewerkt. De binnentemperatuur van ca.+25°C ligt binnen het setpointbereik. ■ De vaste dagelijkse starttemperatuur van het systeem van +22°C ligt bij aanvang van de gebruikstijd bij de onderste grenswaarde van het setpointbereik. Kenmerken ■ De “vooruitziende” regelstrategie van de betonkernactivering regelt de bedrijfstijd van het systeem zodanig, dat de dagelijkse startwaarde van +22°C wordt bereikt. ■ Om dagelijks deze behaaglijke startvoorwaarden te kunnen waarborgen, is af en toe koelen van de betonkern gedurende de nacht noodzakelijk.
■ Extra warmtebelastingen overdag, zoals bijv. de verhoogde interne koellasten, worden door af en toe in bedrijf komen van de betonkernactivering in de tijd verschoven afgebouwd.
Tijd [uren] Interne warmtelasten
Zonnestraling
Ventilatie
Water BKA
Totaal warmtelasten
1.5 Fig. 39: Vermogensverloop koelen / variant A
■ De “vooruitziende” regeling van de betonkernactivering deactiveert op tijd in de nacht het actieve buffersysteem, om onderkoeling van de ruimte aan het begin van de gebruikstijd te voorkomen. ■ De koelcapaciteit van de ondersteunende klimaatregeling dempt het pendelen van de binnentemperatuur bij een lastsprong.
■ Het “zelfregeleffect” van het systeem zorgt voor de variërende vermogensafgifte van de betonkernactivering.
■ Er wordt een van de binnentemperatuurvariatie afhankelijk, golfachtig verloop van het koelvermogen van de betonkernactivering ingesteld. ■ Het door het massieve bouwdeel afgegeven koelvermogen is in de eerste plaats proportioneel met het temperatuurverschil. De kortstondige vermogenstoename van de betonkernactivering is terug te voeren op de toegenomen binnentemperatuur.
Opmerking: de thermische simulatie voor verwarmingstoepassingen voor variant A kan bij REHAU in Nijkerk worden aangevraagd.
107
Stromingssimulatie koelen Resultaten: ■ Op ooghoogte worden behaaglijke effectieve binnentemperaturen van +24°C ... +26°C bereikt. ■ De luchtsnelheden in de verblijfzone van <0,1m/s voldoen aan de behaaglijkheidscriteria. ■ De luchtvochtigheid kan door de installatie voor klimaatregeling worden geregeld. ■ Er ontstaat een verticale temperatuurgradiënt in de verblijfzone van 4K.
Toelichting: Binnentemperaturen ■ De voor een tochtvrij oppervlaktekoelsysteem karakteristieke onderling horizontaal duidelijk begrensde luchtlagen worden gevormd.
1.5 Fig. 40: Verticale doorsnee Y stromingssimulatie / koelen
■ Tot een hoogte van ca. 1,0 m ontstaat een aangenaam koele luchtlaag met binnentemperaturen tussen +23°C en +25°C. ■ De binnenluchttemperaturen op ooghoogte, d.w.z. 1,35 m boven de vloer, liggen tussen +25°C en +27 °C . ■ De op ooghoogte werkelijk ervaren effectieve binnentemperatuur ligt tussen +24°C en +26°C. Het setpoint van de BKA van +27°C wordt niet overschreden. ■ Door de luchtinlaten vormt zich tot in het midden van de ruimte over de vloer een luchtlaag met een temperatuur tussen +20°C en +22°C. Oppervlaktetemperaturen ■ Het systeem bereikt de volgende oppervlaktetemperaturen: Vloer: +23°C ... +24°C Plafond: +21°C ... +22°C ■ In vergelijking tot koelplafonds, die oppervlaktetemperaturen van ca. +17°C hebben, is het risico van dauwpuntonderschrijding bij de betonkerntemperering duidelijk minder.
1.5 Fig. 41: Verticale doorsnee X1 stromingssimulatie / koelen
Luchtsnelheden ■ De binnenluchtsnelheid in de verblijfzone tot een hoogte van ca. 1,5m bedragen <0,1m/s en liggen duidelijk onder de behaaglijkheidsgrenswaarde van 0,3 m/s voor binnenluchtsnelheden tijdens koelen. ■ In de referentieruimte ontstaan drie binnenluchtcirculaties die worden veroorzaakt door de aanwezige warmtebronnen (drie PC's op de werkplekken). ■ Direct boven deze warmtebronnen ontstaan niet-kritische warmeluchtstromingen naar het plafond met een snelheid tot max. 0,25m/s.
108
■ De luchtinlaten veroorzaken plaatselijk bij de vloer acceptabele luchtsnelheden tot max. 0,2 m/s. Temperatuurgradiënt ■ Met een verticale temperatuurgradiënt van 4K in de verblijfzone tot een ruimtehoogte van ca. 1,8 m voldoet het systeem niet aan de behaaglijkheidseisen.
Opmerking: de stromingssimulatie voor verwarmingstoepassingen voor variant A kan bij REHAU in Nijkerk worden aangevraagd.
2.5.7 variant B: BKA / vensterventilatie / radiator Bij deze installatievariant moet de gehele warmtebehoefte van de referentieruimte door de systeemcombinatie betonkernactivering en statische verwarmingsvlakken worden gedekt. Door de conventionele radiatoren worden in de winter: ■ het dynamische systeemgedrag ■ en de verwarming tijdens extreme koudeperiodes
Beglazing: Zonwering: Interne lasten 3 personen 3 PC’s à 150 W 1 printer à 50 W Verlichting 365 W
verbeterd. De noodzakelijke buitenluchtventilatie wordt als stootventilatie door af en toe openen van de ramen gerealiseerd. Deze vensterventilatie wordt alleen tijdens de gebruikstijd van het gebouw uitgevoerd. De statische verwarmingsvlakken bevinden zich bij de borstwering. 2.5 Fig. 42: Doorsnede referentieruimte Systeemgegevens: Betonkernactiveren Actieve oppervlakken: Bezettingsgraad: RAUTHERM S : Buispositie: Legafstand: Legvorm:
21,3 m2 70 % 17x2,0 mm neutrale zone 15 cm DM
Tkamer: Koelcapaciteit plafond : Koelcapaciteit vloer : T Toevoer koelen :
+26 °C 36 W/m2 14 W/m2 +17 °C
Tkamer: Verwarmingsvermogen plafond : Verwarmingsvermogen vloer : T toevoer verwarmen
+21 °C 19 W/m2 12 W/m2 +28 °C 2.5 Fig. 43: Vloerconstructie BKA doorsnede
De oppervlaktegerelateerde data hebben betrekking op het actieve BKA-oppervlak van de referentieruimte. Vensterventilatie: Luchtverversing: T toevoer winter : T toevoer zomer :
1,25h-1 alleen buitenlucht variabel tot -14 °C variabel tot +32,5 °C
109
Thermische simulatie Koelen
Temperatuur Bedrijfstijd Lastsprong
Resultaten: ■ De effectieve binnentemperaturen van +24°C t/m +26°C liggen tijdens normaal bedrijf bij de bovenste grenswaarde van het setpointbereik. ■ De max. effectieve binnentemperatuur bij een lastsprong bedraagt +27,5°C. ■ In extreme situaties is een 24-uurs bedrijf van de betonkernactivering noodzakelijk, om de starttemperatuur voor de volgende dag te waarborgen. Toelichting: Binnentemperaturen ■ De maximale binnentemperaturen van de eerste en tweede gemiddeld warme dagen liggen met +24,5°C en +25,5°C binnen het setpointbereik.
Tijd [uren] Eff. temp.
■ Het setpoint conform DIN 1946 deel 2 wordt bij een lastsprong met 2,5 K overschreden. De maximale binnentemperatuur van +27,5°C ligt 0,5K boven de tolerantiegrens van de betonkernactivering.
Binnenlucht
Setpoint
Buitenlucht
1.5 Fig. 44: Temperatuurverloop koelen / variant B
Vermogen Bedrijfstijd
Lastsprong
■ Tijdens normaal bedrijf op de hete vierde en vijfde dag zijn de effecten van de lastsprong al uitgewerkt. De maximale binnentemperaturen liggen met +26°C en +27°C onder de toegestane setpoints. ■ De vaste dagelijkse starttemperatuur van het systeem van +22°C ligt bij aanvang van de gebruikstijd bij de onderste grenswaarde van het setpointbereik. Kenmerken ■ De “vooruitziende” regelstrategie van de betonkernactivering heeft als doel deze dagelijkse startwaarde te realiseren. ■ Om behaaglijke starttemperaturen te kunnen waarborgen, is koelen van de betonkern gedurende de nacht van de eerste en tweede dag noodzakelijk. ■ De tijdens het verloop van de dag in de ruimte actief wordende warmtebelastingen worden door het verlengd bedrijf van de betonkernactivering tot na de bedrijfstijd gecompenseerd. ■ De ”vooruitziende" regeling van de betonkernactivering deactiveert gedurende de nachten van de gemiddeld warme eerste en tweede dag het actieve buffersysteem kortstondig, om onderkoeling van de ruimte aan het begin van de gebruikstijd te voorkomen.
Tijd [uren] Interne warmtelasten Ventilatie
Zonnestraling Water BKA
Totaal warmtelasten
1.5 Fig. 45: Vermogensverloop koelen / variant B
■ Voor het waarborgen van de temperatuurverhoudingen op de hete vierde en vijfde dag is echter 24-uurs bedrijf van de betonkernactivering noodzakelijk. ■ Alleen door continue 24-uurs bedrijf van het actieve buffersysteem kunnen de warmtebelastingen door de lastsprong op de derde dag en de verhoogde buitentemperaturen van de vierde en de vijfde dag worden gecompenseerd.
■ Het “zelfregeleffect” van het systeem zorgt voor de variërende vermogensafgifte van de betonkernactivering. ■ Er wordt een van de binnentemperatuurvariatie afhankelijk, golfachtig verloop van het koelvermogen van de betonkernactivering ingesteld.
Opmerking: de thermische simulatie voor verwarmingstoepassingen voor variant B kan bij REHAU in Nijkerk worden aangevraagd.
110
Stromingssimulatie koelen Resultaten: ■ De luchtsnelheden in de verblijfzone van <0,1m/s voldoen aan de behaaglijkheidscriteria. ■ De effectieve binnentemperatuur op ooghoogte ligt tussen +27°C en +29°C. ■ Er ontstaat een verticale ruimtetemperatuurgradiënt in de verblijfzone van 5K. ■ De luchtvochtigheid kan door de vensterventilatie niet worden geregeld. 1.5 Fig. 46: Verticale doorsnee Y stromingssimulatie / koelen Toelichting: Binnentemperaturen ■ De voor een tochtvrij oppervlakteverwarmingssysteem karakteristieke onderling horizontaal duidelijk begrensde luchtlagen worden gevormd. ■ Tot een afstand van ca. 7 cm boven de vloer vormt zich een luchtlaag met een temperatuur van +24°C t/m +26°C. ■ De binnenluchttemperaturen op ooghoogte, d.w.z. 1,35 m boven de vloer, liggen tussen +28°C en +30°C. ■ De in zittende positie op ooghoogte werkelijke gevoelstemperatuur ligt tussen +27°C en +29°C effectieve binnentemperatuur. Het setpoint conform DIN1946 wordt plaatselijk met 2K overschreden. ■ Vanaf een ruimtehoogte van ca. 2 m ontstaan binnenluchttemperaturen van >+30°C. Oppervlaktetemperaturen ■ Het systeem bereikt de volgende oppervlaktetemperaturen: Vloer: +22°C ... +23°C Plafond: +20°C ... +21°C ■ In vergelijking tot koelvloeren die oppervlaktetemperaturen van ca. +17 °C hebben, is het risico voor dauwpuntonderschrijding bij de betonkernactivering duidelijk minder.
1.5 Fig. 47: Verticale doorsnee X2 stromingssimulatie / koelen
Luchtsnelheden ■ De binnenluchtsnelheid in de verblijfzone tot een hoogte van ca. 1,5m bedragen <0,1m/s en liggen duidelijk onder de behaaglijkheidsgrenswaarde van 0,3 m/s voor binnenluchtsnelheden tijdens koelen.
■ De invloed van de geopende vensters is in de buurt van de gevel is herkenbaar in de bovenhoek van de referentieruimte. Buitenlucht met een temperatuur van +32,5°C stroomt de ruimte binnen, koelt aan het plafond af en vormt daar binnenluchtcirculatie.
■ In de referentieruimte ontstaan drie binnenluchtcirculaties die worden veroorzaakt door de aanwezige warmtebronnen (drie PC's op de werkplekken).
Temperatuurgradiënt ■ Met een verticale binnentemperatuurgradiënt van ca. 5,0K voldoet het systeem in de verblijfzone tot een ruimtehoogte van ca. 1,5 m niet aan de behaaglijkheidseisen.
■ Direct boven deze warmtebronnen ontstaan niet-kritische warmeluchtstromingen naar het plafond met een snelheid tot max. 0,35m/s.
Opmerkingen: de stromingssimulatie voor verwarmingstoepassingen voor variant B kan bij REHAU in Nijkerk worden aangevraagd.
111
1.5.8 Ontwerpinstructies Bouwkundige voorwaarden Belastingsprofiel ■ Gelijkmatig belastingsprofiel tijdens verwarmen en koelen. Een gelijkmatig belastingsprofielverloop bij verwarmen en koelen is een basisvoorwaarde voor het effectief toepassen van betonkernactivering. De interne lasten kunnen tijdens normaal bedrijf van een kantoorgebouw als constant worden aangenomen. De belastingsvariaties worden door meteorologische inwerkingen veroorzaakt. Door optimalisatie van het gebouw op de punten ■ ramen ■ zonwering ■ overdrachtswarmte-isolatie kunnen deze storende invloeden aanmerkelijk worden gereduceerd. Vensters
■ k venster : 1,0 bis 1,3 W/m2K Door het hoge beglazingsaandeel van kantoorgebouwen wordt met warmtedoorgangscoëfficiënten van vensteroppervlakken tussen 1,0 - 1,3 W/m2K een aanmerkelijke bijdrage aan de reductie van de overdrachtswarmtebehoefte gerealiseerd en daarmee aan de vereffening van het belastingverloop. Zonwering ■ b Zonwering : 0,15 ... 0,20 Door externe zonweringsinstallaties met een gemiddelde doorlaatfactor b van 0,15 ... 0,2 kan de zomerse storende invloed van zonnestralen op de ruimte met max. 85% worden gereduceerd. Buiten gemonteerde metalen jaloezieën met een openingshoek van 45° hebben een b-factor van 0,15. Bij binnen liggende zonwerende maatregelen zoals bijv. stoffen zonneschermen, kan dit afschermeffect niet worden bereikt.
Ruimte-akoestiek
Verwarmingslast ■ Qh DIN 4701 : 40W/m2 tot 50W/m2. Door de verbetering van de overdrachtswarmte-isolatie van externe bouwdelen moet een warmtebehoefte van moderne kantoorgebouwen tussen 40W/m2 en 50W/m2 worden gerealiseerd. Met gemiddelde verwarmingsvermogens van de betonkernactivering van 25W/m2 tot 30W/m2, afhankelijk van de vloerconstructie, kan een bijdrage van de betonkernactivering aan de warmtebehoefte tot 75% worden bereikt. Koellast ■ Qn VDI 2078 :
Geluidsabsorberende verlaagde plafonds zijn in geactiveerde zones niet toegestaan. Vooral in grote kantoorruimten en hallen moet worden gecontroleerd, of maatregelen voor de optimalisatie van de akoestiek noodzakelijk zijn. Gebruik gebouw Gebruiksgedrag ■ Starre binnentemperaturen zijn bij verwarmen en koelen niet mogelijk.
tot 60W/m2
Kantoorgebouwen die normaal worden gebruikt hebben koellasten tot 60W/m2. Met een gemiddelde koellast van de betonkernactivering van 35W/m2 tot 50W/m2, afhankelijk van de vloerconstructie, kan een bijdrage van de betonkernactivering aan de koellast tot 80% worden gerealiseerd.
De gebruiker van het gebouw moet in geval van koelen op extreem hete, heldere dagen met hoge buitentemperaturen van ca. +32°C het verschuiven van de effectieve binnentemperatuur in de verblijfzone: a) bij installatieconcepten met ondersteunende klimaatregeling volgens variant A tot ca. +27°C en
Ruwe vloer ■ s ruwe vloer : Materiaal:
■ Akoestische maatregelen in grote kantoorruimten verdienen aanbeveling.
25cm tot 30cm normaal beton
De beste buffereffecten van de betonkernactivering worden bereikt met diktes van de ruwe vloer van 25 tot 30 cm. Om de dampdiffusie in massieve bouwdelen te minimaliseren, moeten geactiveerde betonvloeren uit normaal beton conform DIN 1045 met een dichtheid tussen 2,0 t/m3 en 2,8 t/m3 worden uitgevoerd. Verlaagde plafonds ■ Geen verlaagde, gesloten plafonds in geactiveerde zones. In de omgeving van geactiveerde plafonds is de installatie van verlaagde gesloten plafonds niet toegestaan. De montage van open verlaagde plafonds moet in elk afzonderlijk geval worden gecontroleerd.
b) bij installatieconcept met vensterventilatie volgens variant B tot ca. +29°C accepteren. Gebruikersstructuur ■ homogene gebruikersstructuur Optimale condities voor een installatieconcept met BKA zijn gegeven bij een homogeen, gelijksoortig gebruik van het bouwlichaam. Dit betekent: a) gelijksoortige gebruikers van het gebouw b) gelijksoortige gebruikswijze Het gelijksoortig gebruik van een gebouw, bijv. alleen verkooppunt of alleen kantoorgebouw, heeft een positieve invloed op een gelijkvormig belastingverloop. Installatieconcepten met BKA in gebouwen met verschillende gebruikers op gelijke etages zijn ook uitvoerbaar. Echter al in de ontwerpfase is dan een gefundeerde onderzoek van de a) verwarmingskostenberekening b) zone-indeling noodzakelijk.
112
Gemiddelde statische belastingen [W/m2 - actieve oppervlakken] Mittlere statische Leistungen [W/m2- aktive Flä che]
Gebouwentechniek Zone-indeling
verwarmen Heizen
■ Geen regeling per afzonderlijke ruimte, maar zone-indeling van het gebouw. De thermostaatregeling, zoals die bij vloerkoelsystemen wordt gebruikt, is vanwege de systeemtraagheid van betonkernactivering niet mogelijk. De indeling van het bouwlichaam in regelzones met gelijksoortige belastingsverlopen is echter wel mogelijk. Bij de indeling van een gebouw in een noord- en zuidzone kunnen deze delen van verschillende toevoertemperaturen en massastromen worden voorzien.
[m]
20˚C 20,5˚C
25,4˚C
verwarmen Heizen
tapijt Teppich
0,015
dekvloer Estrich
0,100
Tvor/Trück [ ˚C ]
isolatie Dä mmung
0,025
vloer Boden plafond Decke Gesamt totaal
beton Beton
0,250
24,0˚C
28/25
koelen Kü hlen 18/21
5,10
4,60
24,00
33,80
29,10
38,40
23,0˚C
1.5 Fig. 48: Vloerconstructie 1 [m] 20,6˚C tapijt Fliese
0,020
dekvloer Estrich
0,100
isolatie Dä mmung
0,025
25,2˚C
Boden vloer Decke plafond Gesamt totaal
Bedrijfsparameters beton Beton
0,250
■ T toevoer verwarmen : +27°C ... +29°C +16°C ... +19°C ■ T toevoer koelen : Door de keuze van het toevoertemperatuurniveau kan bij verwarmen het sterk doorslaan van de binnentemperatuur worden voorkomen. Om ontstaan van condenswater op de oppervlakken van de geactiveerde bouwdelen bij koelen te voorkomen, mag de toevoertemperatuur tijdens de zomer niet lager dan +16°C worden gekozen.
RAUTHERM S 17x2,0 VA15
koelen Kü hlen 26˚C
24,0˚C
6,20
5,50
23,90
33,70
30,10
39,20
23,0˚C
1.5 Fig. 49: Vloerconstructie 2 [m] 21,3˚C
tapijt Teppich
0,010
dekvloer Estrich
0,070
beton Beton
24,3˚C
0,280
Boden vloer
14,70
12,20
Decke plafond Gesamt totaal
22,10
31,20
36,80
43,40
Kenmerken 23,7˚C
De in de tabel weergegeven capaciteiten zijn statische verwarmings- en koelcapaciteiten. De statische capaciteiten gelden voor de in de schetsen getoonde vloerconstructies en thermische randvoorwaarden. Opmerking: Om het effect van de betonkernactivering om een bouwlichaam voor verwarmen en koelen goed te kunnen beoordelen, is het uitvoeren van een thermische simulatie en een stromingssimulatie zinvol!
23,2˚C
1.5 Fig. 50: Vloerconstructie 3 [m] tapijt Teppich 0,010 houten vloer Holzplatte 0,020 dubbel Doppel vloer boden 0,100
beton Beton
20,6˚C
25,2˚C
0,250
24,0˚C
Boden vloer Decke plafond
6,40
5,12
23,80
33,60
Gesamt totaal
30,30
39,30
23,0˚C
1.5 Fig. 51: Vloerconstructie 4
Vanwege de systeemtraagheid van de betonkernactivering kunnen binnentemperatuurontwikkelingen alleen op basis van simulaties worden beoordeeld.
113
Hydraulische aansluitvarianten Verdeleraansluiting Net zoals bij de REHAU-vloerverwarming en -koeling kan de aansluiting van het REHAUBKA-circuit via een BKA-verdeler op het leidingnet van de verdeelleidingen worden uitgevoerd. Gebruik van kogelkranen en regelventielen verdient aanbeveling voor afsluiting en inregeling. Bij de configuratie moet op het volgende worden gelet: ■ max. Drukverlies van 300 mbar per BKAcircuit ■ nagenoeg even grote BKA-circuits. ➀ ➁ ➂ ➃ ➄ ➅
Aanvoer Retour Regel- en afsluitventiel Verdelerbalk Afsluitventiel BKA-circuit
1.5 Fig. 52: schematische weergave verdeleraansluiting Twee-leidingensysteem Tichelmann Bij het twee-leidingensysteem volgt de aansluiting van ieder BKA-circuit direct op de verdeelleidingen. Gebruik van kogelkranen en aflaatbare regelventiel voor afsluiten, aftappen en inregelingen verdient aanbeveling. Door het buispatroon van de verdelerleidingen in de Tichelmann-methode wordt een nagenoeg gelijkmatig drukverlies gerealiseerd. Bij de configuratie moet op het volgende worden gelet: ■ max. drukverlies van 300 mbar per BKAcircuit ■ nagenoeg even grote BKA-circuits. ➀ ➁ ➂ ➃ ➄
Aanvoer Retour Regel- en afsluitventiel Afsluitventiel BKA-circuit
1.5 Fig. 53: schematische weergave twee-leidingensysteem Drie-leidingensysteem Om een grotere flexibiliteit van de BKA afhankelijk van de benodigde koel- en verwarmingscapaciteit te waarborgen wordt het drie-leidingensysteem toegepast. Hier kan per BKA-circuit tussen twee verschillende toevoertemperatuurniveaus, via een driewegventiel, worden omgeschakeld. Het systeem heeft een gemeenschappelijke retourleiding. Bij de configuratie moet op het volgende worden gelet: ■ max. drukverlies van 300 mbar per BKAcircuit ■ nagenoeg even grote BKA-circuits. Opmerking: De hydraulische inregeling van het BKA-circuit en het gehele leidingnet is bij iedere aansluitvariant noodzakelijk.
➀ Aanvoer 1 1a Aanvoer 2 ➁ Retour ➂ Regel- en afsluitventiel ➃ Verdelerbalk ➄ Afsluitventiel ➅ Driewegventiel ➆ BKA-circuit
1.5 Fig. 54: schematische weergave drie-leidingensysteem
114
BKA-uitvoeringsvoorbeelden Project: Campus Niederrad (D) Gebruik: Kantoorgebouwen BKA-oppervlak: 22.000 m2 Buisafmeting: RAUTHERM S 20 x 2,0 mm Legvorm: BKA-module/enkele meander Aansluitleiding: met verdeler op de verdeelleidingen (tweeleidingensysteem)
1.5 Fig. 55: Campus Niederrad Project: Messeturm Basel (CH) Gebruik: hotel en kantoorgebouw BKA-oppervlak: 15.000 m2 Buisafmeting: RAUTHERM S 20 x 2,0 mm Legvorm: BKA-module/enkele meander Aansluitleiding: met verdeler op de verdeelleidingen (drie-leidingensysteem)
1.5 Fig. 56: Messeturm Basel Project: Rostlaube FU Berlin (D) Gebruik: bibliotheek BKA-oppervlak: 4.000 m2 Buisafmeting: RAUTHERM S 17 x 2,0 mm Legvorm: BKA-module/dubbele meander Aansluitleiding: directe aansluiting van het BKA-circuit op de verdeelleidingen (twee-leidingensysteem)
1.5 Fig . 57: Rostlaube FU Berlin / Foto met vriendelijke toestemming van de Freien Universität Berlin 115
Visuele afname en druktestprotocol van de REHAU-betonkernactiveren voor REHAU-BKA-module en REHAU-betonkernactiveren lokaal gelegd voor het betonneren Bouwplan: Straat: Postcode/plaats 1. Visuele afname De controle van de in de tabel genoemde BKA-modules/BKA-circuits omvat de volgende criteria: 1.) 2.) 3.) 4.)
Vastzetten en positioneren van de bekistingen aan de hand van geldige montagetekeningen. Module- resp. buispatroon leggen aan de hand van geldige montagetekeningen Vastzetten en leggen van de verbindingsleidingen en de volledige invoer daarvan in de bekistingen. Geen zichtbare beschadigingen resp. lekkages aan de BKA-modules/BKA-circuits.
2. Druktest De druktest heeft betrekking op de in de tabel genoemde BKA-modules/BKA-circuits. De volgende procedure bij de lekdichtheidstest heeft betrekking op BKA-modules/BKA-circuits die op de bouwplaats worden gevuld en worden gecontroleerd op lekkage. Bij BKA-modules die af fabriek onder druk staan hoeft alleen een drukcontrole te worden uitgevoerd. a. b. c. d.
Testmedium opbrengen (de testdruk moet het dubbele van de bedrijfsdruk resp. min. 6 bar zijn). Druk na 2 uur nogmaals activeren, omdat een drukval door uitzetting van de buizen mogelijk is. Beproevingstijd 12 uur De dichtheid is gegeven, wanneer op geen enkele plaats in het leidingwerk testmedium uittreedt en de beproevingsdruk met niet meer dan 1,5 bar is afgenomen.
Opmerkingen: gedurende de gehele betonneerprocedure moeten de BKA-modules/BKA-circuits onder de testdruk blijven staan, zodat lekkages kunnen worden herkend. Module Gebouw- Etage Module- Lengte Breedte Inbouwpos. Geteste nr. deel type (m) (m) BKA-mod./ druk BKA-circuit (bar)
Opmerkingen
3. Bevestiging De visuele afname en de lekdichtheidstest is correct conform het testprotocol uitgevoerd. Plaats: Uitvoerende firma BKA: Opzichter TGA / opdrachtgever:
116
Datum:
Visuele afname en druktestprotocol van de REHAU-betonkernactiveren voor REHAU-BKA-module en REHAU-betonkernactiveren lokaal gelegd na het betonneren Bouwplan: Straat: Postcode/plaats
1. Visuele afname De controle van de in de tabel genoemde bekistingen omvat de volgende criteria: 1.) 2.)
Toestand verbindingsleiding in de bekisting Toestand van de druktestinrichting
2. Druktest De druktest heeft betrekking op de in de tabel genoemde BKA-modules/BKA-circuits.
Module Gebouw- Etage Module- Lengte Breedte Inbouwpos. Geteste nr. deel type (m) (m) BKA-mod./ druk BKA-circuit (bar)
Opmerkingen
3. Bevestiging De visuele afname en de lekdichtheidstest is correct conform het beproevingsprotocol uitgevoerd. Plaats:
Datum:
Uitvoerende firma BKA: Opzichter TGA / opdrachtgever:
117
Notities:
118
1.6 Speciale toepassingen Systemen/ontwerpen 1.6.1 REHAU-industriële vloerverwarming Systeemvoordelen ■ Eenvoudige en snelle montage ■ Aangenaam vloeroppervlak ■ Gelijkmatig temperatuurprofiel ■ Geringe luchtsnelheden ■ Geen stofopdwarreling ■ Optimale vrijheid bij het vormgeven van de ruimte ■ Lage bedrijfstemperaturen ■ Geschikt voor warmtepomp- en zonne-energie-installaties ■ Geen onderhoudskosten Systeemcomponenten ■ REHAU-industriële verdeler ■ REHAU-trekbanden 4,8x178 ■ REHAU-RAUFIX-rail ■ REHAU-RAILFIX-rail ■ REHAU-bevestigingskram Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 20 x 2,0 mm ■ RAUTHERM S 25 x 2,3 mm Systeemtoebehoren ■ REHAU-buisgeleidingsbochten Systeembeschrijving REHAU-industriële verdeler Verdeler en hoofdleiding uit messing buis met ontluchtingsventiel en KFE-kraan. Elk verwarmingscircuit is afsluitbaar met een kogelkraan in de toevoer en een fijnregelkraan (voor hydraulische inregeling van iedere verwarmingscircuit) in de retour. Gemonteerd op de wand op een geluidgedempte, verzinkte, robuuste console.
1.6 Fig. 1 Vloerverwarming in een industriële hal De REHAU-industriële vloerverwarming wordt in de betonnen vloerplaat in een parallelle legvorm gemonteerd. In de standaard uitvoering worden de verwarmingsbuizen met REHAUtrekbanden op de wapeningselementen bevestigd en op de REHAU-industriële verdeler aangesloten. REHAU-RAUFIX-rail Klemrail uit polypropyleen voor de bevestiging van de RAUTHERM S buis 20x2,0 mm. Voorgevormde weerhaken aan de onderzijde. Aan beide zijden verlengbaar via geïntegreerde klikverbinding. Mogelijke legafstanden: 5 cm en veelvouden daarvan. Buisverhoging: 5 mm.
1.6 Fig. 4: REHAU-RAUFIX-rail REHAU-RAILFIX-rail Klemrail uit PVC voor de bevestiging van de RAUTHERM S buis 25x2,3 mm. Mogelijke legafstanden: 10 cm en veelvouden daarvan. Buisverhoging: 10 mm.
1.6 Fig. 5: REHAU-RAILFIX-rails 1.6 Fig. 2: REHAU-industriële verdeler REHAU-trekband Voor een betrouwbare bevestiging van de verwarmingsbuizen op de wapeningselementen van de vloerplaat. Materiaal: PA Temperatuurbestendigheid: –40 ... +105 °C
REHAU-bevestigingskram Voor de bevestiging van de RAUFIX- resp. RAILFIX-rail op de isolatie. Kleur rood.
1.6 Fig. 6: REHAU bevestigingskram REHAU-buisgeleidingsbochten Voor exacte bochtvorming van de verwarmingsbuis bij aansluiting op de verdeler. Materiaal: polyamide Kleur: zwart
1.6 Fig. 3: REHAU-trekbanden
1.6 Fig. 7: REHAU-buisgeleidingsbochten 119
Vloerconstructie Vloerplaat De REHAU-industriële vloerverwarming kan in vloerplaten uit staal-, span-, staalvezel- en vacuümbeton (met cement als bindmiddel) worden ingebouwd. Een uitzondering vormen geperst beton en alle asfaltbetonsoorten (koud of warm gelegd). Het soort gebruik van de industriële hal en de daaruit resulterende nuttige en werkbelastingen beïnvloeden de dimensionering van de REHAU-industriële vloerverwarming niet maar alleen de statische dimensionering van de vloerplaat. Daarom mag de constructie van de vloerplank, rekening houdend met de bovengenoemde belastingen en de kwaliteit van de ondergrond en de grondwaterstand, alleen door een staticus worden gedimensioneerd. De staticus bepaalt ook de positie van de verwarmingsbuizen in de vloerplank en de voeglocaties. ■ Bij met stalen matten gewapende vloerplaten kan over het algemeen de onderste wapening als buisdrager worden gebruikt, d.w.z. de verwarmingsbuizen worden direct op de matten van het onderste wapeningsniveau bevestigd met REHAU-trekbanden. Pas dan worden de afstandskorven en de bovenste wapeningsmatten gemonteerd. Deze standaard oplossing (zie figuur) heeft een aantal voordelen: - Eenvoudige montage - Geen extra kosten voor buisdraagelementen - Grotere "aanboorvrijheid” ■ Wanneer door de staticus het leggen van de verwarmingsbuis in de neutrale zone wordt gewenst, dan moet de speciale oplossing (zie figuur) worden gebruikt. De verwarmingsbuizen worden op de dwarsstaven van de speciaal bestelde afstandskorven gemonteerd. Deze functioneren tevens als afstandshouder voor de later te leggen bovenste wapeningsmatten. ■ In staalvezelbetonplaten wordt de klassieke wapening van de platen (matten, staven) vervangen door toevoeging van stalen vezels. Om de geplande legafstanden van de verwarmingsbuizen te waarborgen, moeten extra bevestigingselementen worden toegepast. De eenvoudigste en vaak gebruikte oplossing is hier de REHAU-RAUFIX-rail voor de buis RAUTHERM S 20x2,0 en de REHAURAILFIX-rail voor de buis RAUTHERM S 25x2,3 mm (zie figuur). Indien gewenst kunnen de klemrails worden vervangen door een draagmat.
Betonplaat
Ondergrond 1.6 Fig. 8: Met stalen matten gewapende vloerplank; standaard constructie verwarmingsbuizen op de onderste wapeningsmat gemonteerd.
Betonplaat
Ondergrond 1.6 Fig. 9: Met stalen matten gewapende vloerplank; speciale constructie verwarmingsbuizen in het midden van de plaat gemonteerd.
Vezelbetonplaat
Ondergrond 1.6 Fig. 10: Met stalen vezels gewapende vloerplank; speciale constructie verwarmingsbuizen op de klemrail gemonteerd.
120
Ad 2. In gebouwen met lage binnentemperaturen (EnEV, §2, deel 3 d.w.z. met een binnentemperatuur hoger dan 12 °C en lager dan 19 °C, jaarlijks meer dan 4 maanden verwarmd) worden door de EnEV geen eisen gesteld. Hier gelden de minimale waarden voor de warmtedoorlaatweerstanden conform DIN 4108-2. Conform tabel 3, regel 7**, 8 en 10 mag de waarde van de warmtedoorlaatweerstand niet lager zijn dan 0,90 (m2 · K)/W, dus Rmin ≥ 0,90 (m2 · K)/W ** - Bij vloerplaten die aan aarde grenzen tot een diepte van 5 m. Bouwwerkafdichting De bouwwerkafdichting (tegen bodemvocht, niet drukkend of drukkend water) moet conform DIN 18195 worden gepland en uitgevoerd. Normaal gesproken wordt de bouwwerkafdichting tijdens de bouw uitgevoerd. Voeglocaties Om de bewegingen (bijv. thermische uitzetting) van de vloerplank op te vangen en interne spanningen te neutraliseren, worden dilatatie resp. schijnvoegen toegepast. Wanneer een vloerplank in meerdere lagen worden gestort (afhankelijk van de capaciteit van de betoninstallatie) ontstaan zogenaamde stortvoegen. ■ De dilatatievoegen scheiden de vloerplaat van andere bouwelementen (zoals bijv. wanden, funderingen enz.) en verdelen grotere vloerplaten in kleinere velden. ■ De schijnvoegen voorkomen ongecontroleerd verspringen van de vloerplaat.
Legvormen Bij de REHAU-industriële vloerverwarming wordt over het algemeen de klassieke spiraalvormige legvorm niet gebruikt. Betere aanpassingsmogelijkheden (minder beperkingen) op het verloop van de ondersteuningskorven resp. ondersteuningsbokken biedt de meandervormige legvorm. De temperatuurval (in het verwarmingsvlak en aan de oppervlakte) kan door parallel leggen van de toevoer- en retourleidingen worden gecompenseerd. Afhankelijk van de behoefte kunnen de verwarmingscircuits separaat resp. parallel worden gelegd (zie figuur). Dankzij de parallelle legvorm van meerdere verwarmingscircuits wordt een zone met gelijkmatige oppervlaktetemperatuur gerealiseerd. Tegelijkertijd wordt de ingewikkelde drukcompensatie op de verdeler voorkomen, omdat de lengte van de zo gelegde verwarmingscircuits praktisch gelijk is. Montage Opmerking vooraf: Voor een probleemloos verloop van de montage is een tijdige afstemming van de samenwerkende bedrijven al in de planningfase noodzakelijk! ■ In eerste instantie (indien op de bouw niet al uitgevoerd) wordt de isolatie gelegd en met folie afgedekt (scheidingsof glijlaag zoals gepland). ■ Dan worden de onderlagen en de onderste wapeningsmatten gemonteerd (draadvlechter). ■ Indien de speciale constructie (buizen in neutrale zone) is gepland, worden de speciale korven resp. de speciale bokken gemonteerd. ■ De industriële verdelers worden op de geplande plaatsen gemonteerd. ■ De verwarmingsbuizen worden conform de planning gelegd en op de verdelers aangesloten. ■ De verwarmingscircuits worden gespoeld, gevuld en ontlucht. ■ De druktest wordt uitgevoerd. ■ Daarna wordt de bovenste wapening geplaatst en wordt vloerplank afgestort. Opmerkingen: Aanwezigheid van de verwarmingsinstallateur tijdens het beton storten verdient aanbeveling.
isolatieslang (100%)
Dillitatievoeg, geplugd
REHAU-beschermbuis Schijnvoeg, stortvoeg
REHAU-beschermbuis 1.6 Fig. 11 Bescherming van de verwarmingsbuizen bij het kruisen van voegen. Verwarmingscircuit gescheiden Verdeler
warmte-isolatie De sinds februari 2002 geldende verordening EnEV maakt onderscheid (§1, deel 1 en 2) tussen: 1. Gebouwen met normale binnentemperaturen en 2. Gebouwen met lage binnentemperaturen Ad 1. In gebouwen met normale binnentemperaturen (EnEV, §2, deel 1 en 2, d.w.z. met een binnentemperatuur van 19 °C en meer, jaarlijks meer dan 4 maanden verwarmd) mat de warmtegeleidingsweerstand van de isolatie onder de vloerplaat Rλ (EN 1264 deel 4) de volgende waarde niet onderschrijden: - Bij vloerplaat t.o.v. verwarmde ruimte Rmin ≥ 0,75 (m2 · K)/W - Bij vloerplaat t.o.v. onverwarmde ruimte, op afstanden verwarmde ruimte en t.o.v. aarde* Rmin ≥ 1,25 (m2 · K)/W - Bij vloerplaat t.o.v. buitenlucht en -5 °C > Td ≥ -15 °C Rmin ≥ 2,00 (m2 · K)/W *- Bij een grondwaterniveau ≤ 5 m moet deze waarde worden verhoogd. In bepaalde gevallen kunnen de verantwoordelijke autoriteiten de eis laten vervallen (EnEV, §17).
Dillitatievoeg, ongeplugd
De dilatatievoegen kunnen als “geplugd” (bewegingsvrijheid alleen in het plugvlak mogelijk) of als “ongeplugd” (bewegingsvrijheid in alle richtingen mogelijk) worden uitgevoerd. Het soort en de positie van de voegen wordt bepaald door de verantwoordelijke staticus. Bij het plannen van een REHAU-industriële vloerverwarming moet op de volgende punten worden gelet: ■ Verwarmingsbuizen, die een voeg kruisen, moeten beschermd worden (zie figuur), ■ dilatatievoegen alleen met toevoerleidingen doorkruisen
Verwarmingscircuit parallel gelegd (met zones) Verdeler
Scheidings- en glijlagen Om het binnendringen van aanmaakwater in de isolatielaag resp. in de draaglaag te voorkomen, worden deze met een scheidingslaag (bijv. een laag polyethyleenfolie) afgedekt. Om de wrijving tussen de vloerplank en de draaglaag te voorkomen worden zogenaamde glijlagen toegepast (bijv. twee lagen polyethyleenfolie). Normaal gesproken wordt de scheidings- resp. glijlaag in de bouw gelegd.
1.6 Fig. 12: Legvormen Configuratie De bepaling van de bedrijfsparameters van de industriële vloerverwarming volgt m.b.v. de op de volgende pagina's afgebeelde vermogensdiagrammen. De diagrammen zijn gebaseerd op het in de vloerverwarming bewezen principe. Bovendien zijn deze uitgebreid met de mogelijkheid om het totale specifieke vermogen te bepalen (vermogen naar boven + verliezen naar onderen, zie voorbeeld. De vermogensdiagrammen zijn afzonderlijke voor twee halzones (zie hieronder), twee varianten voor de warmtebehoefte en standaard vloerplaatdikten opgesteld.
Randzone Binnenzone
1.6 Fig. 13: Zonetoekenning 121
Industriële vloerverwarming, vermogensdiagram voor bepaling van de legafstand, de verwarmingswate Vloeropbouw - basisvarianten:
Afkortingen en begrippen
Verwarmingsbuizen op de onderste wapening (lokaal geleverd en gemonteerd) met REHAUtrekbanden gemonteerd.
Bovenste wapening Ondersteuningskorf Onderste wapening
Staalbeton vloerplaat Verwarmingsvlak
Isolatie indien nodig
Scheidingsfolie
Ondergrond Verwarmingsbuizen
Verwarmingsbuizen
Grondwaterniveau
Verwarmingsbuis
Spec. vermogen vloerplaat
Bereik: binnenzone BZ
122
bij
Extra dikte betonplaat
tuur r-overtempera rwarmingswate Gemiddelde ve
rtemperaturen en de warmteverliezen naar beneden toe. Ruimtetemperatuur (°C)
Opmerking: De resultaten kunnen voor twee gevallen worden
Temperatuur onder de vloerplaat (°C)
bepaald: Warmte-overgangsgetal vloerplaat (W/m2K)
Met index „n“ voor:
Warmte-overgangsgetal onder de vloerplaat (W/m2K)
Met index „x“ voor:
Spec. warmtevermogen vloerplaat (W/m ) 2
Spec. warmteverlies vloerplaat naar beneden toe (W/m2)
Voorbeeld:
Specifiek, totaal warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Veronderstellingen/aanname’s:
Gemiddelde verwarmingswatertemperatuur (°C) Gemiddelde verwarmingswater-overtemperatuur (K) Gemiddelde temperatuur in het verwarmingsvlak (°C)
Dikte van de bodemplaat: 20,0 cm; gewenste legafstand
Warmtegeleidingsweerstand boven het verwarmingsvlak (m K/W) 2
Resultaten:
Ex tra dik te vlo erp laa td
in cm
bij
Warmtegeleidingsweerstand onder het verwarmingsvlak (m2K/W)
Warm tege leidin gswe ersta nd
onde r het
verw armin gsvla k
Tem per atu urv ers chi l
Specifiek warmteverlies van de vloerplaat naar beneden
123
Industriële vloerverwarming, vermogensdiagram voor bepaling van de legafstand, de verwarmingswater Afkortingen en begrippen
Vloeropbouw - basisvarianten: Verwarmingsbuizen op de onderste wapening (lokaal geleverd en gemonteerd) met REHAUtrekbanden gemonteerd.
Bovenste wapening Ondersteuningskorf Onderste wapening
Staalbeton vloerplaat Verwarmingsvlak
Isolatie indien nodig
Scheidingsfolie
Ondergrond Verwarmingsbuizen
Verwarmingsbuizen
Grondwaterniveau
Bereik: binnenzone BZ
Spec. vermogen vloerplaat
Verwarmingsbuis
124
bij
Extra dikte betonplaat
tuur r-overtempera rwarmingswate Gemiddelde ve
rtemperaturen en de warmteverliezen naar beneden toe. Ruimtetemperatuur (°C)
Opmerking:
Temperatuur onder de vloerplaat (°C)
De resultaten kunnen voor twee gevallen worden bepaald:
Warmte-overgangsgetal vloerplaat (W/m2K) Warmte-overgangsgetal onder de vloerplaat (W/m2K)
Met index „n“ voor: Met index „x“ voor:
Spec. warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Spec. warmteverlies vloerplaat naar beneden toe (W/m2) Specifiek, totaal warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Gemiddelde verwarmingswatertemperatuur (°C) Gemiddelde verwarmingswater-overtemperatuur (K) Gemiddelde temperatuur in het verwarmingsvlak (°C) Warmtegeleidingsweerstand boven het verwarmingsvlak (m2K/W)
Ex tra dik te vlo erp laa td
in cm
bij
Warmtegeleidingsweerstand onder het verwarmingsvlak (m2K/W)
Warm tege leidin gswe ersta nd
onde r het
verw armin gsvla k
Tem per atu urv ers chi l
Specifiek warmteverlies van de vloerplaat naar beneden
125
Industriële vloerverwarming, vermogensdiagram voor bepaling van de legafstand, de verwarmingswater Afkortingen en begrippen
Vloeropbouw - basisvarianten: Verwarmingsbuizen op de onderste wapening (lokaal geleverd en gemonteerd) met REHAUtrekbanden gemonteerd.
Bovenste wapening Ondersteuningskorf Onderste wapening
Staalbeton vloerplaat Verwarmingsvlak
Isolatie indien nodig
Scheidingsfolie
Ondergrond Verwarmingsbuizen
Verwarmingsbuizen
Grondwaterniveau
Bereik: binnenzone BZ
Spec. vermogen vloerplaat
Verwarmingsbuis
126
bij
Extra dikte betonplaat
tuur r-overtempera rwarmingswate Gemiddelde ve
rtemperaturen en de warmteverliezen naar beneden toe. Opmerking:
Ruimtetemperatuur (°C) Temperatuur onder de vloerplaat (°C)
De resultaten kunnen voor twee gevallen worden bepaald:
Warmte-overgangsgetal vloerplaat (W/m2K)
Met index „n“ voor:
Warmte-overgangsgetal onder de vloerplaat (W/m2K)
Met index „x“ voor:
Spec. warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Spec. warmteverlies vloerplaat naar beneden toe (W/m2) Specifiek, totaal warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Gemiddelde verwarmingswatertemperatuur (°C) Gemiddelde verwarmingswater-overtemperatuur (K) Gemiddelde temperatuur in het verwarmingsvlak (°C) Warmtegeleidingsweerstand boven het verwarmingsvlak (m2K/W)
Ex tra dik te vlo erp laa td
in cm
bij
Warmtegeleidingsweerstand onder het verwarmingsvlak (m2K/W)
Warm tege leidin gswe ersta nd
onde r het
verw armin gsvla k
Tem per atu urv ers chi l
Specifiek warmteverlies van de vloerplaat naar beneden
127
Industriële vloerverwarming, vermogensdiagram voor bepaling van de legafstand, de verwarmingswater Afkortingen en begrippen
Vloeropbouw - basisvarianten: Verwarmingsbuizen op de onderste wapening (lokaal geleverd en gemonteerd) met REHAUtrekbanden gemonteerd.
Bovenste wapening Ondersteuningskorf Onderste wapening
Staalbeton vloerplaat Verwarmingsvlak
Isolatie indien nodig
Scheidingsfolie
Ondergrond Verwarmingsbuizen
Verwarmingsbuizen
Grondwaterniveau
Bereik: binnenzone BZ
Spec. vermogen vloerplaat
Verwarmingsbuis
128
bij
Extra dikte betonplaat
tuur r-overtempera rwarmingswate Gemiddelde ve
rtemperaturen en de warmteverliezen naar beneden toe. Opmerking:
Ruimtetemperatuur (°C) Temperatuur onder de vloerplaat (°C)
De resultaten kunnen voor twee gevallen worden bepaald:
Warmte-overgangsgetal vloerplaat (W/m2K)
Met index „n“ voor:
Warmte-overgangsgetal onder de vloerplaat (W/m2K)
Met index „x“ voor:
Spec. warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Spec. warmteverlies vloerplaat naar beneden toe (W/m2) Specifiek, totaal warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Gemiddelde verwarmingswatertemperatuur (°C) Gemiddelde verwarmingswater-overtemperatuur (K) Gemiddelde temperatuur in het verwarmingsvlak (°C) Warmtegeleidingsweerstand boven het verwarmingsvlak (m2K/W)
Ex tra dik te vlo erp laa td
in cm
bij
Warmtegeleidingsweerstand onder het verwarmingsvlak (m2K/W)
Warm tege leidin gswe ersta nd
onde r het
verw armin gsvla k
Tem per atu urv ers chi l
Specifiek warmteverlies van de vloerplaat naar beneden
129
Industriële vloerverwarming, vermogensdiagram voor bepaling van de legafstand, de verwarmingswater Afkortingen en begrippen
Vloeropbouw - basisvarianten: Verwarmingsbuizen op de onderste wapening (lokaal geleverd en gemonteerd) met REHAUtrekbanden gemonteerd.
Bovenste wapening Ondersteuningskorf Onderste wapening
Staalbeton vloerplaat Verwarmingsvlak
Isolatie indien nodig
Scheidingsfolie
Ondergrond Verwarmingsbuizen
Verwarmingsbuizen
Grondwaterniveau
Bereik: binnenzone BZ
Spec. vermogen vloerplaat
Verwarmingsbuis
130
bij
Extra dikte betonplaat
tuur r-overtempera rwarmingswate Gemiddelde ve
rtemperaturen en de warmteverliezen naar beneden toe. Opmerking:
Ruimtetemperatuur (°C) Temperatuur onder de vloerplaat (°C)
De resultaten kunnen voor twee gevallen worden bepaald:
Warmte-overgangsgetal vloerplaat (W/m2K)
Met index „n“ voor:
Warmte-overgangsgetal onder de vloerplaat (W/m2K)
Met index „x“ voor:
Spec. warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Spec. warmteverlies vloerplaat naar beneden toe (W/m2) Specifiek, totaal warmtevermogen vloerplaat (W/m2) Gemiddelde verwarmingswatertemperatuur (°C) Gemiddelde verwarmingswater-overtemperatuur (K) Gemiddelde temperatuur in het verwarmingsvlak (°C) Warmtegeleidingsweerstand boven het verwarmingsvlak (m2K/W)
Ex tra dik te vlo erp laa td
in cm
bij
Warmtegeleidingsweerstand onder het verwarmingsvlak (m2K/W)
Warm tege leidin gswe ersta nd
onde r het
verw armin gsvla k
Tem per atu urv ers chi l
Specifiek warmteverlies van de vloerplaat naar beneden
131
1.6.2 REHAU-sportvloerverwarming Systeem standaard verdeler Systeemvoordelen ■ Zeer snel leggen ■ Aangenaam getempereerd vloeroppervlak ■ Energiebesparing door hoog stralingsaandeel ■ Geen stofopdwarreling ■ Geringe luchtstromingen ■ Geen beïnvloeding van de vloerconstructie door het type buisbevestiging ■ Door ontkoppeling geen vermindering van de veereigenschappen van de vloer ■ Lage investeringskosten in vergelijking met andere verwarmingssystemen. Systeemcomponenten ■ REHAU-isolatieplaat voorgestansd ■ REHAU-RAUFIX-rail ■ REHAU-bevestigingskram 1.6 Fig. 14: REHAU-SBH systeem standaard verdeler Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 20 x 2,0 mm Systeemtoebehoren ■ REHAU-verdeler ■ REHAU-verdelerkast Systeembeschrijving REHAU-isolatieplaat voorgestansd Deze isolatieplaat bestaat uit FCKW-vrij, aan beide zijden diffusiedicht gecoat (aluminium) PUR-hardschuim. De REHAU-isolatieplaat valt in de warmtegeleidbaarheidsgroep 025 met een rekenwaarde conform DIN 4108 van 0,025W/mK. Conform DIN 4102 is de plaat normaal ontvlambaar, bouwstofklasse B2. De REHAU-isolatieplaat wordt voorgestansd geleverd. De rasterafmetingen van de vloerconstructie moeten daarom al tijdens de planning eenduidig zijn vastgelegd. Daardoor vervallen tijdrovende, ingewikkelde en onnauwkeurige snijwerkzaamheden op de bouwplaats. REHAU-RAUFIX-rail De REHAU-RAUFIX-rail is een bevestigingselement uit polypropyleen, waarmee legafstanden van 5 cm en veelvouden daarvan kunnen worden gerealiseerd. Haken aan de bovenzijde van de bevestigingsclip van de REHAU-RAUFIX-rail garanderen een betrouwbare fixatie van de buizen. De borging op de steekverbinding maakt betrouwbare en snelle onderlinge verbinding van de 1 m langer REHAU-RAUFIX-rails mogelijk.
REHAU-bevestigingskram De speciaal gevormde uiteinden van de REHAU-bevestigingskrammen zorgen voor een optimale bevestiging van de REHAURAUFIX-rails op de REHAU-isolatieplaat. De met gaten uitgevoerde bodemplaat van de REHAU-RAUFIX-rails dient voor doorvoer
1.6 Fig. 15: REHAU- isolatieplaat voorgestansd
1.6 Fig. 16: REHAU-RAUFIX-rail
132
van de REHAU-bevestigingskrammen. De sportvloerverwarming stelt hoge eisen aan planning en berekening. Samenwerking tussen architect, planning, sportvloerleverancier en gebruiker is absoluut noodzakelijk, om aan deze hoge eisen te voldoen. De planning wordt altijd voor ieder bouwplan apart uitgevoerd in overleg met de architect en de sportvloerleverancier.
16/17/20
1.6 Fig. 17: REHAU-bevestigingskram
Montage ■ REHAU-verdelerkast plaatsen en REHAU-verdeler inbouwen ■ REHAU-isolatieplaten (voorgestansd) leggen ■ REHAU-RAUFIX-rails plaatsen en op afstanden van 40 cm met REHAU-bevestigingskram fixeren ■ RAUTHERM S buis op REHAU-verdeler aansluiten ■ RAUTHERM S buis conform legschema leggen ■ Verwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten. ■ Druktest uitvoeren.
Na het lokaal aanbrengen van de vochtafsluiting volgt het leggen van de voorgestansde isolatieplaten. Deze worden vanuit een, door de vloerleverancier vastgelegde, hoek gelegd. Bij het koppelen van naast elkaar liggende REHAU-isolatieplaten moet op de rasterafmeting van de klossen worden gelet. Daarna worden de REHAU-RAUFIX-rails op een legafstand van een meter m.b.v. REHAU-bevestigingskram gefixeerd. In de omgeving van bochten moeten de rails stervormig worden gefixeerd om een betrouwbaar vastzetten van de buizen te waarborgen.
Het verdient aanbeveling, te beginnen met het leggen van de verwarmingsbuis in het buitenste “kanaal” van het legrooster. De verwarmingsbuizen worden vanaf de rol in de buisgeleiders van de rail gedrukt. Bij het leggen van de buizen moet rekening worden gehouden met de verankeringen en de vloeruitsparingen voor de sporttoestellen. In deze gebieden moeten de buizen gelegd worden in overleg met de sportvloerleverancier.
Legenda 1. Bedekking 2. Belastingsverdeelplaat (spaanplaat, multiplex, bioplaat) 3. PE-folie 4. Ondervloer 5. Veerelementen
6. REHAU RAUFIX-rail 7. REHAU-isolatieplaat, voorgestansd 8. Klossen (bijv. bij 70 mm isolatie hmin. 105 mm 9. Vochtafsluiting
1.6 Fig. 18: opbouw van de sportvloerverwarming
133
System buisverdeler Systeemvoordelen ■ Zeer snel leggen ■ Aangenaam getempereerd vloeroppervlak ■ Energiebesparing door hoog stralingsaandeel ■ Geen stofopdwarreling ■ Geringe luchtstromingen ■ Geen beïnvloeding van de vloerconstructie door het type buisbevestiging ■ Door ontkoppeling geen vermindering van de veereigenschappen van de vloer ■ Lage investeringskosten in vergelijking met andere verwarmingssystemen. Systeemcomponenten ■ REHAU-isolatieplaat voorgestansd ■ REHAU-RAILFIX-rail ■ REHAU-bevestigingskram ■ REHAU-buisverdeler Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 25 x 2,3 mm Systeembeschrijving REHAU-isolatieplaat voorgestansd Deze isolatieplaat bestaat uit FCKW-vrij, aan beide zijden diffusiedicht gecoat (aluminium) PUR-hardschuim. De REHAU-isolatieplaat valt in de warmtegeleidbaarheidsgroep 025 met een rekenwaarde conform DIN 4108 van 0,025W/mK. Conform DIN 4102 is de plaat normaal ontvlambaar, bouwstofklasse B2. De REHAU-isolatieplaat wordt voorgestansd geleverd. De rasterafmetingen van de vloerconstructie moeten daarom al tijdens de planning eenduidig zijn vastgelegd. Daardoor vervallen tijdrovende, ingewikkelde en onnauwkeurige snijwerkzaamheden op de bouwplaats.
1.6 Fig. 19: REHAU-SBH systeem buisverdeler REHAU-buisverdeler De REHAU-buisverdelers worden uit RAUTHERM FW-buis 40x3,7 mm en REHAU-fittingen met schuifhulsverbindingstechniek samengebouwd. Deze dienen voor de aansluiting van de RAUTHERM S-buizen 25x2,3 mm. Het samenbouwen wordt op de bouwplaats uitgevoerd conform de detailtekeningen.
De sportvloerverwarming stelt hoge eisen aan planning en berekening. Samenwerking tussen architect, planning, sportvloerleverancier en gebruiker is absoluut noodzakelijk, om aan deze hoge eisen te voldoen. De planning wordt altijd voor ieder bouwplan apart uitgevoerd in overleg met de architect en de sportvloerleverancier.
REHAU-RAILFIX-rail Met de REHAU-RAILFIX-rails kunnen legafstanden van 10 cm en veelvouden daarvan worden gerealiseerd. Deze wordt als nauwkeurige buis-afstandshouder gebruikt. REHAU-bevestigingskram De speciaal gevormde uiteinden van de REHAU-bevestigingskrammen zorgen voor een optimale bevestiging van de REHAURAILFIX-rails op de REHAU-isolatieplaat. De met gaten uitgevoerde bodemplaat van de REHAU-RAILFIX-rails dient voor doorvoer van de REHAU-bevestigingskrammen.
1.6 Fig. 20: REHAU- isolatieplaat voorgestansd
1.6 Fig. 21: REHAU-RAILFIX-rails
134
1.6 Fig. 22: REHAU-bevestigingskram
Montage ■ REHAU-isolatieplaten (voorgestansd) leggen ■ REHAU-RAUFIX-rails plaatsen en op afstanden van 40 cm met REHAU-bevestigingskrammen fixeren ■ REHAU-buisverdeler leggen, uitrichten en onderling verbinden ■ RAUTHERM S buis conform legschema leggen ■ De gelegde verwarmingscircuits op de REHAU-buisverdeler aansluiten ■ Verwarmingscircuit spoelen, vullen en ontluchten ■ Druktest uitvoeren.
Na het lokaal aanbrengen van de vochtafsluiting volgt het legen van de voorgestansde isolatieplaten. Deze worden vanuit een, door de vloerleverancier vastgelegde, hoek gelegd. Bij het koppelen van naast elkaar liggende REHAU-isolatieplaten moet op de rasterafmeting van de klossen worden gelet. Daarna worden de REHAU-RAILFIX-rails op een legafstand van een meter m.b.v. REHAU-bevestigingskram gefixeerd. In de omgeving van bochten moeten de rails stervormig worden gefixeerd om een betrouwbaar vastzetten van de buizen te waarborgen.
verdeler moet op de juiste volgorde van de verdelerelementen worden gelet. Deze is vermeld in de detailtekeningen. Het verdient aanbeveling, te beginnen met het leggen van de verwarmingsbuis in het buitenste “kanaal” van het legrooster. De verwarmingsbuizen worden vanaf de rol in de buisgeleiders van de rail gedrukt. Bij het leggen van de buizen moet rekening worden gehouden met de verankeringen en de vloeruitsparingen voor de sporttoestellen. In deze gebieden moeten de buizen gelegd worden in overleg met de sportvloerleverancier.
Bij het samenbouwen van de REHAU-buis-
T-stuk Schuifhuls
1.6 Fig. 23 REHAU-buisverdeler
Legenda 1. Bedekking 2. Belastingsverdeelplaat (spaanplaat, multiplex, bioplaat) 3. PE-folie 4. Ondervloer 5. Veerelementen
6. REHAU RAUFIX-rail 7. REHAU-isolatieplaat, voorgestansd 8. Klossen (bijv. bij 70 mm isolatie hmin. 110 mm 9. Vochtafsluiting
1.6 Fig. 24: opbouw van de sportvloerverwarming
135
1.6 Fig. 25: REHAU-sportvloerverwarming systeem standaard verdeler Legvoorbeeld
136
1.6 Fig. 26: REHAU-sportvloerverwarming systeem buisverdeler
137
1.6.3 REHAU-openbare ruimte verwarming Systeemvoordelen ■ Eenvoudige en snelle montage ■ Het ijsvrij en (indien gewenst) sneeuwvrij houden van straten, parkeerplaatsen, opritten, voetpaden enz. ■ Lage bedrijfstemperaturen ■ Geschikt voor warmtepomp- en zonne-energie-installaties ■ Geen onderhoudskosten Systeemcomponenten ■ REHAU-industriële verdeler ■ REHAU-trekbanden ■ REHAU-RAUFIX-rail ■ REHAU-RAILFIX-rail ■ REHAU-bevestigingskram Buisafmetingen ■ RAUTHERM S 20 x 2,0 mm ■ RAUTHERM S 25 x 2,3 mm
1.6 Fig. 27: REHAU-openbare ruimte verwarming – verwarming van een parkeerplaats
Systeemtoebehoren ■ REHAU-buisbochten Systeembeschrijving De REHAU-openbare ruimte verwarming wordt voor het ijs- en sneeuwvrij houden van de volgende oppervlakken toegepast: ■ Straten en parkeerplaatsen ■ Helikopterlandingsplaatsen ■ Opritten ■ Voetpaden enz. De verwarmingsbuizen worden in de vorm van een parallelle legvorm gemonteerd, overwegend in een betonnen vloerplaat, zelden in een zandlaag (bijv. trottoirs) en op de REHAU-industriële verdeler aangesloten. Een speciale uitvoering van deze openbare verwarming is de grasmatverwarming die in het volgende hoofdstuk wordt beschreven. Om eventuele vorstschade te voorkomen moeten alle openbare ruimte verwarmingen worden gebruikt met een antivriesmiddel. Vloerconstructie ■ Wanneer de verwarmingsbuizen in een betonplaat wordt ingebed, dan is REHAU-openbare ruimte verwarming qua opbouw gelijke aan de REHAUindustriële vloerverwarming. D.w.z.: de vloerplaatconstructie, de voegposities, toepassing van scheidings- resp. glijlagen, de legvormen en de montageprocedure zijn hetzelfde. Over het algemeen vervalt wel de warmte-isolatie aan de onderzijde van de vloerplaat. Daardoor wordt de traagheid van de openbare ruimte verwarming vergroot, wat in de praktijk een continu bedrijf betekent. Voordeel van deze oplossing: wij gebruiken de warmtebuffercapaciteit van de ondergrond. ■ Bij het leggen van de verwarmingsbuizen in een zandlaag worden voornamelijk de RAUFIX- resp. RAILFIX-rails
als buisafstandhouder toegepast. Het grote nadeel van deze oplossing is de afnemende warmtegeleidbaarheid van het zand bij uitdrogen. Daardoor nemen de bedrijfstemperaturen toe en neemt de effectiviteit van de openbare ruimte verwarming af. Daarom moet het leggen van de verwarmingsbuizen in een zandlaag onder vaste en dichte bedekking (steen-, betonbestrating enz.) worden vermeden. Legvormen Net zoals bij de REHAU-industriële vloerverwarming wordt ook hier de parallelle legvorm en de meandervormige legvorm gebruikt. Configuratie Omdat de warmte-afgifte van een buiten liggende betonplaat zeer sterk afhankelijk is van de weersomstandigheden, moeten het vermogen en de daaruit resulterende bedrijfstemperaturen afhankelijk van het object worden bepaald. Voor een snelle bepaling van het vermogen van de warmtecentrale kan bij ijsvrij houden worden uitgegaan van een specifiek vermogen voor de openbare ruimte verwarming van q=150 W/m2. Opgelet: Bij de drukverliesberekening moet met de invloed van het antivriesmiddel (zie diagrammen op de volgende pagina) op de toename van het drukverlies rekening worden gehouden.
Montage Opmerking vooraf: Voor een probleemloos verloop van de montage is een tijdige afstemming van de samenwerkende bedrijven al in de planningfase noodzakelijk!
■ Als eerste wordt de folie (scheidingslaag) gelegd. ■ Dan worden de onderlagen en de onderste wapeningsmatten gemonteerd ■ Indien de speciale constructie (buizen in neutrale zone) is gepland, worden de speciale korven resp. de speciale bokken gemonteerd. ■ De industriële verdelers worden op de geplande plaatsen gemonteerd. ■ De verwarmingsbuizen worden conform de planning gelegd en op de verdelers aangesloten. ■ De verwarmingscircuits worden gespoeld, gevuld en ontlucht. ■ De druktest wordt uitgevoerd. ■ Daarna wordt de bovenste wapening geplaatst en wordt vloerplank afgestort. Opmerkingen: Aanwezigheid van de verwarmingsinstallateur tijdens het beton storten verdient aanbeveling.
RAUTHERM S 25x2,3 mm/Legafstand VA 15 cm
1.6 Fig. 28: REHAU-openbare ruimte verwarming – verwarming van een oprit - legschema
138
Drukverlies R in Pa/m
Drukverliesdiagram voor buis RAUTHERM S 20x2,0 en bedrijfstemperaturen ...
Volumestroom
1.6 Fig. 29: Drukverliesdiagram voor installaties met 34% ANTIFROGEN N
Drukverlies R in Pa/m
Drukverliesdiagram voor buis RAUTHERM S 250x2,3 en bedrijfstemperaturen ...
Volumestroom
1.6 Fig. 30: Drukverliesdiagram voor installaties met 34% ANTIFROGEN N 139
Systeemcomponenten ■ REHAU-buisverdeler ■ REHAU-RAILFIX-rail Buisafmetingen ■ RAUTHERM 25 x 2,3 mm Systeembeschrijving De REHAU-grasmatverwarming (een speciale uitvoering van de REHAU-openbare ruimte verwarming) wordt gebruikt voor het ijs- en sneeuwvrij houden van voetbalvelden met echt of kunststof gras. De verwarmingscircuits uit de bewezen RAUTHERM buis 25x2,3 mm worden parallel gelegd en op de verdelerbuizen met de REHAU-schuifhulsverbindingstechniek aangesloten. Als afstandshouder worden de REHAU-RAILFIX-rails gebruikt. De REHAUverdelerbuizen worden afhankelijk van het project gedimensioneerd en als speciaal product geleverd. De gelijke lengte van de verwarmingscircuits, de afmeting van de verdelerbuis, de aansluiting van de verdeler en de hoofdleiding volgens het Tichelmann-principe garanderen de gelijkmatige temperatuurverdeling over het gehele veld.
Opgelet: Bij de drukverliesberekening moet met de invloed van het antivriesmiddel (zie diagrammen onder het hoofdstuk "REHAU-openbare ruimte verwarming) op de toename van het drukverlies rekening worden gehouden.
Montage ■ De verdelerbuizen worden uitgerold, op de bedoelde plaatsen gemonteerd en na een positieve druktest geïsoleerd. ■ De REHAU-RAILFIX-rails worden geplaatst zoals gepland. ■ De RAUTHERM 25x2,3 buizen worden uitgelegd, in de REHAU-RAILFIX-rails gedrukt en op de verdelerbuizen aangesloten. ■ Het gehele verwarmingsregister wordt gespoeld, gevuld en aan een druktest onderworpen. ■ De rest van de ondergrond wordt opgebracht. Aanwezigheid verwarmingsleverancier bij het opbrengen van de bovenlagen verdient aanbeveling.
verwarmd/onverwarmd
Opmerking Om eventuele vorstschade te voorkomen moeten de REHAU-grasmatverwarming worden gebruikt met een antivriesmiddel. Vloerconstructie De REHAU-grasmatverwarming wordt in de onderlaag van de grasmat ingebouwd. De samenstelling en de dikte van de onderlaag worden op grond van laboratoriumonderzoeken door de verantwoordelijke planner/stadionbouwer vastgelegd. De bedekking van de verwarmingsbuizen moet machinaal grasmaaien mogelijk maken. Opmerking Al in de planningsfase is afstemming tussen de samenwerkende bedrijven noodzakelijk.
Verdeelbuis, basisvariant 1.6 Fig. 31: REHAU-grasmatverwarming – legschema
140
Verdeelbuis, kopse uitvoering
Systeemvoordelen ■ Eenvoudige en snelle montage ■ IJs en sneeuwvrij houden ■ Lage bedrijfstemperaturen, geschikt voor toepassing van warmtepompen en zonne-energie ■ Geen verstoring van de grasmat ■ Geen verstoring van het onderhoud van de grasmat ■ Geen onderhoudskosten
Configuratie Het warmtevermogen van de REHAU-grasmatverwarming hangt zeer sterk af van de weersomstandigheden. Daarom moet het vermogen en de daaruit resulterende bedrijfstemperatuur per object worden bepaald. Voor een snelle bepaling van het vermogen van de warmtecentrale kan bij ijsvrij houden worden uitgegaan van een specifiek vermogen voor de REHAU-grasmatverwarming van q=150 W/m2.
Verwarmingsbuis RAUTHERM 25x2,3 mm
1.6.4 REHAU-grasmatverwarming
De REHAU-grasmatverwarming
141
142
Materiaalgegevens en verwerkingsrichtlijnen van het REHAU-schuifhulssysteem
Inhoudsopgave Pagina 2.
2.1
Materiaalgegevens en verwerkingsrichtlijnen van de REHAU-schuifhulssystemen
Pagina 2.2.3
Overgang naar andere buismaterialen
248
2.2.4
Aansluiting op armaturen
249
2.2.5
Verwerkingsinstructies schroefdraadfittingen
249
2.2.6
Instructies voor de schuifhulsfittingen
249
2.2.7
Uitrichten van de fittingen
249
2.2.8
Algemene instructies corrosiebescherming
249
2.3
REHAU-montagegereedschap Voordelen van de REHAU-montagegereedschap
250 250
2.3.1
REHAU-persgereedschap RAUTOOL RAUTOOL M1 RAUTOOL H1 RAUTOOL E2 RAUTOOL A2 RAUTOOL G1 RAUTOOL K12x2,0 RAUTOOL K14x1,5
250 250 250 250 250 250 250 251
239
Het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN en de REHAU-systemen voor de vloerverwarming/-koeling Het materiaal PE-X Voordelen van het buismateriaal RAU-PE-Xa
239 240 240
Systeembeschrijving Voordelen
240 240
REHAU-universele buis RAUTITAN stabil Toepassingsgebieden Drinkwater Verwarming
241 241 241 241
2.1.4
REHAU-universele buis RAUTITAN flex Toepassingsgebieden Drinkwater Verwarming
242 242 242 242
2.1.5
REHAU-verwarmingsbuis RAUTHERM S Toepassingsgebieden vloerverwarming/-koeling
243 243 243
2.3.2
REHAU-buisschaar
251
2.1.6
Technische buisgegevens/richtwaarden
244
2.3.3
2.1.7
Transport en opslag
244
2.2
Fittingen
245
REHAU-expandeerkoppen Markering van de REHAU-expandeerkoppen Expandeerkoppen RAUTITAN stabil Expandeerkoppen RAUTITAN flex Expandeerkoppen RAUTHERM S Aanvullende instructies omtrent expandeerkoppen
252 253 254 254 255 255
2.2.1
Fittingen van het installatiesysteem RAUTITAN Voordelen van de schuifhulsverbinding van het installatiesysteem RAUTITAN Afmetingen Materiaal Markering Ontzinking Spanningsscheurbestendigheid Erosie/erosiecorrosie Aanvullende instructies betreffende RAUTITAN-fittingen Schuifhulzen RAUTITAN
2.3.4
Maken van een schuifhulsverbinding Aanvullende instructies voor het maken van een REHAU-schuifhulsverbinding
256
2.3.5
Losmaken van REHAU-schuifhulsverbindingen
257
2.3.6
Algemeen omtrent de REHAU-verbindingstechniek Schuifhulzen 258 Aanvullende instructies omtrent schuifhulstechniek RAUTITAN stabil-buis in de afmeting 40 mm 258
2.1.1
2.1.2
2.1.3
2.2.2
144
Fittingen vloerverwarming/-koeling Voordelen van de schuifhulsverbinding met de RAUTHERM S-buis Afmetingen fittingen Materiaal Markering Schuifhulzen vloerverwarming/-koeling
246 246 246 246 246 246 246 246 247 247 248 248 248 248 248 248
256
Veiligheidsinstructies bij de montage Lees s.v.p. voor aanvang van de montagewerkzaamheden de veiligheidsinstructies en de bedieningshandleidingen zorgvuldig en volledig door en bewaar deze voor uw eigen veiligheid en de veiligheid van andere personen. Indien u de veiligheidsinstructies en de afzonderlijke montagevoorschriften niet heeft begrepen of indien deze onduidelijk voor u zijn, neem dan s.v.p. contact op met uw REHAU-vertegenwoordiging.
■ De montage van onze systemen mag alleen door geautoriseerd en opgeleid personeel worden uitgevoerd. ■ Houdt de algemene ongevallenpreventieen veiligheidsvoorschriften aan bij de installatie van de buisinstallaties. ■ Draag een veiligheidsbril, geschikte werkkleding, veiligheidsschoenen, een helm en bij lang haar een haarnet. Draag geen andere kleding of sieraden; deze kunnen door bewegende onderdelen worden gegrepen. ■ In het bijzonder bij montagewerkzaamheden boven het hoofd moet een veiligheidshelm worden gedragen. ■ Grijp nooit in de perszone van gereedschap tijdens de persprocedure. Houdt uw werkplek schoon en vrij van hinderlijke objecten. ■ Bij het inkorten van de buis moet u de veiligheidsafstand aanhouden tussen de hand waarmee wordt vastgehouden en het gereedschap (buisschaar). ■ De REHAU-buisscharen hebben een scherp lemmet. Sla deze zodanig op dat er geen verwondingsgevaar ontstaat. ■ Werkzaamheden aan elektrische installaties of kabeldelen moeten alleen door gekwalificeerd en geautoriseerd personeel worden uitgevoerd. ■ Zorg voor voldoende verlichting van de werkplek. ■ Houdt kinderen en huisdieren en onbevoegde personen weg van gereedschappen en de montageplaats. Dit geldt vooral bij renovatiewerkzaamheden in woongebieden.
■ Bij onderhouds-, service- en ombouwwerkzaamheden en bij verandering van de montageplaats moet altijd de netconnector van het gereedschap worden losgemaakt of deze moet worden beveiligd tegen onbedoeld inschakelen. ■ Gebruik alleen de voor het betreffende REHAU-buissysteem bedoelde componenten. Gebruik van andere componenten of toepassing van gereedschap die niet tot het betreffende REHAU-installatiesysteem behoren, kan ongevallen of andere gevaren veroorzaken. ■ Tot aan de afronding van de persprocedure kan de fitting uit de buis vallen. Verwondingsgevaar! ■ Na het expanderen vormt het geëxpandeerde buiseinde zicht terug naar de oorspronkelijke vorm (memory-effect). Steek in deze fase geen vreemde objecten in het geëxpandeerde buiseinde.
145
2. Materiaalgegevens en verwerkingsrichtlijnen van de REHAU-schuifhulssystemen 2.1 Het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN en de REHAU-systemen voor de vloerverwarming/-koeling
Systeem:
Het REHAU schuifhulsinstallatiesysteem RAUTITAN biedt vele componenten voor de drinkwaterinstallatie, radiatoraansluiting en de vloerverwarming/-koeling. In principe kan worden gekozen uit de REHAU-universele buis RAUTITAN stabil, een metaal-kunststof-buis en de REHAU-universele buis RAUTITAN flex uit peroxidisch vernet polyethyleen. De verbinding wordt uitgevoerd met de REHAU-schuifhulsverbindingstechniek en de bijbehorende RAUTITAN-fittingen uit ontzinkingsbestendig speciaal messing.
Bij de REHAU-systemen voor de vloerverwarming/-koeling wordt overwegend de speciaal voor deze toepassing ontwikkelde en bewezen rode RAUTHERM S-buis toegepast. De RAUTHERM S-buis, uit peroxidisch vernet polyethyleen met EVAL-mantel, wordt uitsluitend toegepast voor de vloerverwarming/-koeling met een eigen fittingprogramma.
REHAU-installatiesysteem RAUTITAN
REHAU-vloerverwarming/-koeling
RAUTITAN stabil
RAUTITAN flex
RAUTHERM S
Drinkwaterinstallatie Radiatorkoppeling vloerverwarming/-koeling
Drinkwaterinstallatie Radiatorkoppeling vloerverwarming/-koeling
vloerverwarming/-koeling
16,2 x 2,6 mm
16 x 2,2 mm
12 x 2,0 mm
20 x 2,9 mm
20 x 2,8 mm
14 x 1,5 mm
25 x 3,7 mm
25 x 3,5 mm
16 x 2,0 mm
32 x 4,7 mm
32 x 4,4 mm
17 x 2,0 mm
40 x 6,0 mm
40 x 5,5 mm
20 x 2,0 mm
50 x 6,9 mm
25 x 2,3 mm
Buis:
Toepassing:
Afmetingen:
63 x 8,6 mm Materiaal:
Metaal-kunststofbuis
Fitting:
REHAU-fittingprogramma RAUTITAN / RAU-PEX SDR 7,4 16 x 2,2 / 20 x 2,8 / 25 x 3,5 / 32 x 4,4 / 40 x 5,5 / 50 x 6,9 / 63 x 8,6 mm
Gereedschap:
Expandeerkoppen:
PE-Xa met EVAL O2-sperlaag
PE-Xa met EVAL O2-sperlaag
REHAU-fittingprogramma voor de vloerverwarming/-koeling 12 x 2,0 / 14 x 1,5 / 16 x 2,0 / 17 x 2,0 / 20 x 2,0 / 25 x 2,3 mm
Persgereedschap RAUTOOL
RAUTITAN stabil
RAUTITAN flex
RAUTHERM S
2.1 fig. 1: systeemoverzicht van de REHAU-schuifhulssystemen met de REHAU-universele buis RAUTITAN en de verwarmingsbuis RAUTHERM S
146
2.1.1 Het materiaal PE-X
Voor het vernetten van het polyethyleen worden verschillende methoden gebruikt. De RAUTITAN flex- en de RAUTHERM Sbuis worden door peroxidische vernetting gefabriceerd. Dit type vernetting vindt plaats onder hoge temperatuur en hoge druk met behulp van peroxiden. Hierbij verbinden de afzonderlijke moleculen van het polyethyleen zich tot een driedimensionaal netwerk. Kenmerkend voor deze hogedrukvernetting is de verbinding in de smeltmassa, dus buiten het kristallijne smeltpunt. De vernettingsreactie ontstaat tijdens de buisvorming in het gereedschap. Deze vernettingsmethode waarborgt ook bij dikwandige buizen een gelijkmatige en zeer hoge vernetting over de totale buisdoorsnede. Het peroxidisch vernet polyethyleen wordt PE-Xa genoemd. De inliner, de inwendige buis in de universele buis RAUTITAN stabil, die met het doorstromende medium in aanraking komt, bestaat ook uit een vernet polyethyleen. Deze wordt echter onder invloed van elektronenstralen na de eigenlijke buisproductie vernet. Het straalvernet polyethyleen wordt PE-Xc genoemd.
Voordelen van het buismateriaal RAU-PE-Xa ■ Corrosiebestendigheid: geen puntroestvorming ■ Neigt niet tot afzettingen of aanzettingen ■ Polymere buismateriaal vermindert de geluidsoverdracht langs de buizen ■ Goede slijtvastheid, toxicologisch en fysiologisch veilig inzetbaar, voldoet aan de KTW-aanbevelingen (KTW = Kunststoff-Trinkwasser-Empfehlungen van het milieuministerie in Duitsland) Het materiaal PE-X ontstaat door de vernetting van polyethyleen (PE). Het basismateriaal is een lineaire en hoogmoleculaire PE van hoge dichtheid met een grote sterkte. Daarom kenmerkt het basismateriaal zich al door een bijzonder goed slag- en kerfslagsterkte.
2.1 Fig. 3: ethyleen, opgaande dubbele binding
Bij polymere buismaterialen, die aan een mechanische belasting worden onderworpen, moet men rekening houden met het kruipgedrag. Dit betekent dat deformatie en sterkte afhankelijk zijn van de temperatuur en de belastingstijd. Om de voor constante belasting toegestane belastingen te vinden, is het noodzakelijk om het mechanische gedrag over langere tijd bij verschillende temperaturen te onderzoeken. Dit geldt ook voor buizen met een inwendige drukbelasting. Op grond van meer dan 25 jaar ervaring, in het laboratorium en in de praktijk, een groot aantal testen en omvangrijke beproevingen van buizen uit hogedrukvernet polyethyleen zijn de noodzakelijke parameters ontwikkeld.
2.1 Fig. 4: polyethyleen (PE)
2.1 Fig. 2: ethyleen
2.1 Fig. 5: vernet polyethyleen (PE-X)
2.1.2 Systeembeschrijving Het installatiesysteem RAUTITAN bestaat uit de RAUTITAN stabil-buis (metaal-kunststofbuis) en de RAUTITAN flex-buis (PE-Xabuis). Deze worden met de RAUTITAN-fittingen en de RAUTITAN-schuifhulzen verbonden.
De systemen voor de vloerverwarming/koeling worden standaard met de RAUTHERM S-buis (PE-Xa-buis) en de daarbij behorende fittingcomponenten geïnstalleerd.
Voordelen ■ 2 universele buistypen star/flexibel ■1 fittingprogramma ■1 schuifhuls ■1 verbindingstechniek
REHAU-buis:
Welke van de genoemde RAUTITAN-buizen wordt toegepast, kan individueel door de gebruiker worden bepaald. De combinatie van beide REHAU-buistypen is natuurlijk ook mogelijk.
Toepassingsgebieden Drinkwaterinstallatie
Radiatoraansluiting
Radiatoraansluiting plint
RAUTITAN stabil
✔
✔
✔
RAUTITAN flex
✔
✔
RAUTHERM S
Vloerverwarming/ -koeling ✔ ✔ ✔
2.1 Tab. 1: toepassingsgebieden van de buizen
147
2.1.3 REHAU-universele buis RAUTITAN stabil. Toepassingsgebieden De REHAU universele buis RAUTITAN stabil wordt voor de installatie van sanitaire en verwarmingsinstallaties gebruikt. Het betreft hier een metaal-kunststof-buis, met de volgende opbouw van binnen naar buiten: inliner uit vernet polyethyleen, hechtmiddel, zuurstofdiffusiedichte aluminium laag, hechtlaag en polyethyleen buitenlaag. De minimale verwerkingstemperatuur voor de RAUTITAN stabil-buis is -10 °C. Drinkwater De REHAU-universele buis RAUTITAN stabil wordt voor het transport van drinkwater toegepast conform DIN 2000, koud en warm, tot een bedrijfsoverdruk van 10 bar. De door REHAU voor deze toepassing ontwikkelde RAUTITAN stabil-buis kan constant onder 70 °C worden gebruikt. Kortstondig (storing) zijn temperaturen tot 100 °C mogelijk. verwarming Voor de toepassing van de REHAU universele buis RAUTITAN stabil in de verwarmingsinstallatie kan het buissysteem met een maximale toevoertemperatuur van 95 °C worden gebruikt. Kortstondig (storing) zijn temperaturen tot 100 °C mogelijk.
2.1 Fig. 6: RAUTITAN stabil-buis
d [mm]
s [mm]
Inhoud [l/m]
Lengte [m]
Verpakk.
16,2
2,6
0,095
5
rechte lengte
100
rol
20
2,9
0,158
5
rechte lengte
100
rol
5
rechte lengte
25
3,7
0,243
25
rol
32
4,7
0,401
5
rechte lengte
40
6,0
0,616
5
rechte lengte
2.1 Fig. 7: diameter / wanddikte
2.1 Tab. 2: RAUTITAN stabil-buisverpakkingen
BedrijfsBedrijfstemperatuur duur
Toegestane berijfsoverdruk
[°C]
jaar
[bar]
20
50
35*
70
50
20*
95
5
15*
* Bij bedrijfsoverdrukken hoger dan 10 bar moet overleg met de REHAU afdeling applicatietechniek worden gevoerd. 2.1 Tab. 3: RAUTITAN stabil-buis, toegestane bedrijfsdrukken/-temperaturen
148
Buismarkering Zilverkleurige RAUTITAN stabil buizen zijn doorlopend op afstanden van 1 m gemarkeerd met het volgende: REHAU-universele buis RAUTITAN stabil ■ materiaal ■ Afmetingen ■ Toelating / specificatie ■ Productiedatum ■ Doorlopende meteraanduiding Voorbeeld van een RAUTITAN stabilbuismarkering: REHAU Universalrohr RAUTITAN stabil PEX/Al/PE 40 x 6,0 TW/TWW 70 °C/10 bar Heizung 95 °C sauerstoffdicht DVGW-Reg. nr. DW-8217AT2505 IMA CS ÖNORM B.5157 ÖVGW Nr. W1.312 KIWA 70 °C/1 MPa KOMO vloerverw KOMO CV “PCT Registrierzeichen” 130111 08.08.02 200 m
Toelatingen De REHAU-universele buis RAUTITAN stabil is getest conform het DVGW-werkblad W 542 en voldoet aan de eisen uit de DIN 1988. De inliner uit vernet polyethyleen voldoet aan DIN 16892. REHAU-universele buizen RAUTITAN stabil met afmetingen 16,2 x 2,6 t/m 40 x 6,0 mm hebben de testmarkering en het registratienummer DVGW-8217AT2505 (buis) en DVGW DW-8501AU2346 (verbindingstechniek) van de DVGW. Nationale toelatingen buiten Duitsland De nationale toelatingen buiten Duitsland kunnen vanwege verschillende eisen in de betreffende landen afwijken van de Duitse toelatingen. Bij toepassing van het installatiesysteem RAUTITAN in andere landen moet u contact opnemen met uw REHAUvertegenwoordiging.
2.1.4 REHAU-universele buis RAUTITAN flex Toepassingsgebieden De REHAU universele buis RAUTITAN flex wordt voor de installatie van sanitaire en verwarmingsinstallaties gebruikt. Dit is een met een EVAL-ommanteling tegen zuurstofdiffusie beschermde buis uit peroxidisch vernet polyethyleen. Drinkwater De REHAU-universele buis RAUTITAN flex wordt voor het transport van drinkwater toegepast conform DIN 2000, koud en warm, tot een bedrijfsoverdruk van 10 bar. De door REHAU voor deze toepassing ontwikkelde RAUTITAN flex-buis kan constant onder 70 °C worden gebuikt. Kortstondig (storing) zijn temperaturen tot 110 °C mogelijk. verwarming Voor de toepassing van de REHAU universele buis RAUTITAN flex in de verwarmingsinstallatie kan het buissysteem met een maximale toevoertemperatuur van 90 °C worden gebruikt. Kortstondig (storing) zijn temperaturen tot 110 °C mogelijk.
2.1 Fig. 8: RAUTITAN flex-buizen d [mm]
s [mm]
DN
Inhoud [l/m]
Lengte [m]
Verpakk.
16
2,2
12
0,106
6
rechte lengte
20
2,8
16
0,163
25
3,5
32
20
4,4
25
0,254
0,423
100
rol
6
rechte lengte
100
rol
6
rechte lengte
25
rol
6
rechte lengte
25
rol
40
5,5
32
0,661
6
rechte lengte
50
6,9
40
1,029
6
rechte lengte
63
8,6
50
1,633
6
rechte lengte
2.1 Fig. 9: diameter / wanddikte
2.1 Tab. 4: RAUTITAN flex-buisverpakkingen
BedrijfsBedrijfstemperatuur duur
Toegestane berijfsoverdruk
[°C]
jaar
[bar]
20
50
18,2*
70
50
10
90
10
8
* Bij bedrijfsoverdrukken hoger dan 10 bar moet overleg met de REHAU afdeling applicatietechniek worden gevoerd. 2.1 Tab. 5: RAUTITAN flex-buis, toegestane bedrijfsdrukken/-temperaturen
Buismarkering Zilverkleurige RAUTITAN flex-buizen zijn doorlopend op afstanden van 1 m gemarkeerd met het volgende: ■ Markering buistype ■ Buismateriaal en vernettingswijze ■ Afmetingen ■ Toelating / specificatie
■ Toegestane max. bedrijfstemperatuur en maximale bedrijfsdruk sanitair ■ Toegestane max. bedrijfstemperatuur en max. bedrijfsdruk verwarming ■ Registratiemarkering DIN CERTCO (zuurstofdichtheid) ■ Testmarkering en registratienummer ■ Machinenr. ■ Laagmarkering ■ Productiedatum ■ Doorlopende meteraanduiding Voorbeeld van een RAUTITAN flexbuismarkering: REHAU Universalrohr RAUTITAN flex PE-Xa 16 x 2,2 DIN 16892 TW/TWW 70 °C/10 bar DVGW DW-8501AU2200 Heizung: DIN 4726/EN 12318 CL5 (90 °C)/8 bar sauerstoffdicht “DIN CERTCO-Registrierzeichen” 3V257 PE-Xa M12A 26.08.01 018 Toelatingen De REHAU universele buis RAUTITAN flex voldoet aan de DIN 16892.
REHAU universele buis RAUTITAN flex met afmetingen 16 x 2,2 t/m 63 x 8,6 mm hebben de volgende testmarkeringen en registratienummers van de DVGW: REHAU-universele buis RAUTITAN flex 16 x 2,2 t/m 50 x 6,9: DVGW DW-8501AU2200 und ab 63 x 8,6: DVGW DW-8501AU2201. De DIN CERTCO-registratie (registernr. 3V257 PE-Xa) bevestigt de toepasbaarheid van de RAUTITAN flex-buizen in de verwarmingsinstallatie conform DIN 4726/ DIN 4729 en de daarvoor noodzakelijke zuurstofdichtheid. Nationale toelatingen De nationale toelatingen buiten Duitsland kunnen vanwege verschillende eisen in de betreffende landen afwijken van de Duitse toelatingen. Bij toepassing van het schuifhulssysteem RAUTITAN in andere landen kunt u daarover contact opnemen met REHAU in Nijkerk.
149
2.1.5 REHAU-verwarmingsbuis RAUTHERM S Toepassingsgebieden De REHAU-verwarmingsbuis RAUTHERM S wordt uitsluitend toegepast in de vloerverwarming/-koeling. Dit is een met een EVALommanteling tegen zuurstofdiffusie beschermde buis uit peroxidisch vernet polyethyleen. Vloerverwarming/-koeling Een toevoertemperatuur tot max. 70 °C bij een bedrijfsoverdruk van 3 bar verdient aanbeveling. De maximale bedrijfsdruk is 6 bar bij een maximale bedrijfstemperatuur van 90 °C. Kortstondig (storing) zijn temperaturen tot 110 °C mogelijk. Drinkwater RAUTHERM S-buizen mogen niet in de drinkwaterinstallatie worden toegepast.
2.1 Fig. 10: RAUTHERM S-buis
d [mm]
s [mm]
Inhoud [l/m]
Lengte [m]
Verpakk.
12
2,0
0,050
150
rol
300
rol
120
rol
240
rol
500
rol
14
1,5
0,095
16
2,0
0,113
120
rol
17
2,0
0,133
120
rol
240
rol
20
25
2,0
2,3
0,201
0,327
500
rol
120
rol
240
rol
120
rol
2.1 Fig. 11: diameter / wanddikte
2.1 Tab.6: RAUTHERM S -buisverpakkingen Buismarkering RAUTHERM S-buizen zijn doorlopend met afstanden van 1 m gemarkeerd met het volgende: ■ Markering buistype ■ Afmetingen ■ Verwijzing naar zuurstofdichtheid conform DIN 4726 ■ materiaal ■ Toelating / specificatie ■ Laagmarkering ■ Productiedatum ■ Doorlopende meteraanduiding
150
Voorbeeld van een RAUTHERM Sbuismarkering: REHAU-RAUTHERM S 17 x 2,0 mm sauerstoffdicht RAU-VPE DIN 16892 DIN 4726 DIN-Prüfzeichen 3V226 PE-Xa ÖNORM B5153 geprüft PE-Xa PB 10/60 °C - PB 6/90 °C T8 07.04.02 101 m Toelatingen De RAUTHERM S-buizen voldoen aan de DIN-normen 16892, DIN 4726 en DIN 4729. De DIN CERTCO-registratie (registernr. 3V226 PE-Xa of 3V227 PE-Xa) bevestigt de toepasbaarheid van de RAUTHERM S-buizen in de verwarmingsinstallatie conform DIN 4726/ DIN 4729 en de daarvoor noodzakelijke zuurstofdichtheid.
Nationale toelatingen De nationale toelatingen buiten Duitsland kunnen vanwege verschillende eisen in de betreffende landen afwijken van de Duitse toelatingen. Bij toepassing van RAUTHERM S-buizen in andere landen kunt u daarover contact opnemen met REHAU in Nijkerk.
2.1.6 Technische buisgegevens/richtwaarden
Technische gegevens
Eenheid
RAUTITAN stabil
RAUTITAN flex
RAUTHERM S
Materiaal
-
PE-Xc/AI/PE
PE-Xa EVAL-mantel
PE-Xa EVAL-mantel
Kleur (oppervlak)
-
Zilverkleur
Zilverkleur
Rood
Kerfslagsterkte bij 20°C
-
Zonder breuk
Zonder breuk
Zonder breuk Zonder breuk
Kerfslagsterkte bij -20°C
-
Zonder breuk
Zonder breuk
[mm/(m·K)]
0,026
0,15
0,15
Afm. 16-40
[mm/(m·K)]
-
0,04
-
Afm. 50+63
[mm/(m·K)]
-
0,1
-
[W/(m·K)]
0,43
0,35
0,35
Buisruwheid
[mm]
0,007
0,007
0,007
Bedrijfsdruk (max.)
[bar]
10
10
6
Bedrijfstemperatuur (max.)
[°C]
95
90
90
Kortstondige maximale temperatuur (storing)
[°C]
100
110
110
Zuurstofdiffusie (conf. DIN 4726)
-
Zuurstofdicht
Zuurstofdicht
Zuurstofdicht
Materiaalconstante C
-
30
12
12
Bouwstofklasse
-
B2
B2
B2
Minimale buigradius zonder hulpmiddelen
[mm]
5xd
8xd
5xd (bij > 0°C legtemp.)
Minimale buigradius met buigveer / Buiggereedschap
[mm]
3xd
-
-
Gemiddelde uitzettingscoëfficiënt Bij leggen met cliphalfschalen
Warmtegeleidbaarheid
Minimale buigradius Met buisgeleidingsbocht
[mm]
-
3-4 x d
5xd
Beschikbare afmetingen
[mm]
16-40
16-63
12-25
d = buisbuitendiameter 2.1 Tab. 7 Technische buisgegevens/richtwaarden Houdt er rekening mee, dat het hier richtwaarden betreft. Gelijktijdig belasten op de grenswaarden van zowel druk als temperatuur is onder bedrijfsomstandigheden niet toegestaan. 2.1.7 Transport en opslag De REHAU-buizen en alle systeemonderdelen moeten onder deskundig toezicht worden verladen en correct worden getransporteerd en opgeslagen. Onbeschermde buizen mogen niet over de vloer of betonnen oppervlakken worden gesleept. Deze moeten op een vlakke ondergrond worden opgeslagen, die geen scherpe kanten heeft. De buizen moeten worden beschermd tegen oliën, vetten en verf enz. en tegen langdurige zonne-instraling bijvoorbeeld m.b.v. een lichtondoorlaatbare folie. Onbeschermde buitenopslag is niet toegestaan. De buitenzijde van de buizen moeten tegen vocht worden beschermd. De buizen mogen pas kort voor de verwerking uit de verpakking worden genomen.
2.1 Fig. 13: buizen niet op scherpe ondergrond opslaan
2/1 Fig. 12: buizen beschermen tegen langdurige zonne-instraling 151
2.2 Fittingen In principe wordt onderscheid gemaakt tussen de fittingen van het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN (voor de REHAU-universele buis RAUTITAN stabil en RAUTITAN flex) en de fittingen van de REHAU-vloerverwarmings-/-koelingssystemen (voor de REHAU-verwarmingsbuis RAUTHERM S). Deze twee verschillende REHAU-fittingenprogramma's zijn onderling niet compatibel.
REHAU-buis
■ REHAU-installatiesysteem RAUTITAN met messingkleurige fittingen en messingkleurige schuifhulzen ■ REHAU-fittingprogramma voor de vloerverwarming/-koeling met zilverkleurige fittingen en zilverkleurige schuifhulzen
REHAU-fitting
REHAU-schuifhuls
RAUTITAN stabil. 16-32
RAUTITA N
stabil
Een groef rondom
32+40
RAUTITAN flex 40-63
RAUTITA
N flex
Een groef rondom met karteling
RAUTHERM S
RAUTHER
MS
Twee groeven rondom
2.2 Tab. 1: toekenning buis, fitting, schuifhuls
152
REHAU-expandeerkop
2.2.1 Fittingen van het installatiesysteem RAUTITAN Voordelen van de schuifhulsverbinding van het installatiesysteem RAUTITAN ■ Toepassing in de sanitaire en de verwarmingsinstallatie ■ Voor beide REHAU-universele buizen RAUTITAN stabil en RAUTITAN flex ■ Permanent dichte schuifhulstechniek conform DIN 1988 en DVGW-werkblad W 534 ■ Muurinbouw toegestaan, conform DIN 18380 (VOB) ■ Zonder O-Ring (buismateriaal dicht zelf af) ■ Hydraulische aanpassing van de fittingbinnendiameter aan de buisbinnendiameter door expanderen van de buis. ■ Fittingen, die met drinkwater worden doorstroomd, bestaan uit ontzinkingsbestendig speciaal messing conform DIN EN 12164 t/m DIN EN 12168 Grad A ■ Schuifhuls uit thermisch ontspannen messing ■ Geen verwisselingsgevaar door dezelfde schuifhulzen voor de universele buis RAUTITAN stabil en RAUTITAN flex ■ Toepasbaar met de RAU-PEX-buizen SDR 7,4 van de REHAU industriële buissystemen ■ DVGW-registratie voor buis en verbindingstechniek (alle afmetingen) Afmetingen REHAU-fittingprogramma RAUTITAN / RAUPEX SDR 7,4 16 x 2,2 / 20 x 2,8 / 25 x 3,5 / 32 x 4,4 / 40 x 5,5 / 50 x 6,9 / 63 x 8,6 Materiaal De fittingen van het installatiesysteem RAUTITAN, die in de drinkwater- en verwarmingsinstallatie worden toegepast, bestaan uit ontzinkingsbestendig speciaal messing conform DIN EN 12164 T t/m DIN EN 12168 Grad A (hoogste klasse). Dit ontzinkingsbestendig speciaal messing is speciaal voor toepassing op gebieden met kritisch drinkwater ontwikkeld. Het door de RAUTITAN-fittingen geleide drinkwater moet voldoen aan de DIN 2000 en de drinkwatervoorschriften.
Spanningsscheurbestendigheid Messing fittingen en schuifhulzen van het installatiesysteem RAUTITAN zijn spanningsscheur-corrosiebestendig conform DIN 50916 deel 2. Erosie/erosiecorrosie De REHAU-universele buis RAUTITAN wordt voor het persen geëxpandeerd. De doorstroomdiameter van de fitting wordt aan de buis aangepast. Dit hydraulische en corrosietechnische voordeel wordt bij het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN ten volle benut. Dit in tegenstelling tot systemen waarbij de buis in de omgeving van de verbinding niet wordt geëxpandeerd. 2.2 Fig. 1: RAUTITAN-fittingen De schuifhulzen bestaan uit thermisch ontspannen standaard messing conform DIN EN 12164/ DIN EN 12165. Markering De schuifhulsfittingen worden als volgt gemarkeerd: Naam fabrikant: Buitendiameter en wanddikte: Binnendraad: Buitendraad: Materiaal fitting: Toelatingsteken: Kleur:
REHAU bijv. 16 x 2,2 Rp (bijv. Rp 1/2”) R (bijv. R 1/2”) CR (ontzinkingsbestendig messing). bijv. DVGW, KIWA en dergelijke messing
De schuifhulsfittingen van het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN, die uitsluitend mogen worden toegepast in de verwarmingsinstallatie (bijv. knie-, T-aansluitgarnituren of REHAU-kruising T-stukken voor universele buis RAUTITAN stabil/flex) zijn voorzien van een roze markering.
2.2 Fig. 2: RAUTITAN-fitting Ontzinking Vooral bij zouthoudend, relatief zacht drinkwater kan bij standaard messinglegeringen (automatenmessing, enz.) een speciaal type corrosie ontstaan, de zogenaamde ontzinking. Daarom worden in het installatiesysteem RAUTITAN voor de drinkwaterinstallatie ontzinkingsbestendige materialen gebruikt, die conform DIN ISO 6509 getest zijn. Fittingen uit deze hoogwaardige messingbasislegering hebben zich in de praktijk bewezen en worden al tientallen jaren toegepast.
153
Aanvullende instructies betreffende de RAUTITAN-fittingen
2.2 Fig. 3: schuifhulsfittingen zonder vooraanslag mogen niet worden gebruikt in combinatie met RAUTITAN stabil-buizen!
2.2 Fig. 4: schuifhulsfittingen met deels een vooraanslag mogen niet worden gebruikt in combinatie met RAUTITAN stabil-buizen (afm. 16-32)!
2.2 Fig. 6: afmetingen 16 - 32 REHAU fittingprogramma RAUTITAN/ RAU-PEX SDR 7,4
2.2 Fig. 7: afmetingen 40 - 63 REHAU fittingprogramma RAUTITAN/ RAU-PEX SDR 7,4
2.2 Fig. 5: de vooraanslag van de schuifhulsfitting moet bij de toepassing van RAUTITAN stabil-buizen (afm. 16-32) volledig zijn uitgevormd!
Schuifhulzen RAUTITAN
2.2 Fig. 8: REHAU-universele buis RAUTITAN met schuifhuls
2.2 Fig. 9: schuifhuls installatiesysteem RAUTITAN
2.2 Fig. 10: schuifhuls installatiesysteem RAUTITAN, afmetingen 32/40, gekarteld
De schuifhulzen van het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN kunnen zowel voor de REHAU-universele buis
RAUTITAN stabil als voor RAUTITAN flex, worden toegepast. De RAUTITAN-schuifhulzen hebben een messingkleur en een groef
rondom. Bovendien hebben de RAUTITANschuifhulzen in de afmetingen 32 en 40 een langskarteling rondom.
154
2.2.2 Fittingen vloerverwarming/ -koeling Voordelen van de schuifhulsverbinding met de RAUTHERM S-buis ■ Permanent dichte verbindingstechniek, DIN 18380 (VOB) ook toegelaten in dekvloeren ■ Zonder O-Ring (buismateriaal dicht zelf af) ■ Dankzij zilverkleur goed te onderscheiden van het installatiesysteem RAUTITAN ■ Hydraulische aanpassing van de fittingbinnendiameter aan de buisbinnendiamter door expanderen van de buis.
Schuifhulzen vloerverwarming/ -koeling De REHAU-schuifhulzen, die worden gebruikt voor de verbinding van de RAUTHERM S-buis en de daarbij behorende REHAU-schuifhulsfittingen, zijn ca. 5 mm korter dan de REHAU-schuifhulzen van het REHAU-installatiesysteem. RAUTITAN. Bovendien zijn alle REHAUschuifhulzen voor de vloerverwarming/koeling voorzien van een zilverkleurige metalen laag en twee groeven rondom, zodat de verschillende REHAU-buissystemen gemakkelijk van elkaar te onderscheiden zijn.
Afmetingen fittingen REHAU-schuifhulsfittingen voor verbinding van de RAUTHERM S-verwarmingsbuis 12 x 2,0 / 14 x 1,5 / 16 x 2,0 / 17 x 2,0 / 20 x 2,0 / 25 x 2,3 Materiaal: De REHAU-schuifhulsfittingen en de REHAU-schuifhulzen, die voor de verbinding van de RAUTHERM S-buizen worden gebruikt, bestaand uit standaard messing. Om deze te onderscheiden van de fittingen van het installatiesysteem RAUTITAN, zijn de buizen overtrokken met een zilverkleurige metalen laag. De fittingen worden uitsluitend gebruikt voor het verbinden van de RAUTHERM S-buizen in de verwarmingsinstallatie. Markering: De schuifhulsfittingen voor de vloerverwarming/-koeling zijn als volgt gemarkeerd: Naam fabrikant: REHAU Buitendiameter: bijv. 20 x 2 Binnendraad: Rp (bijv. Rp ½) Buitendraad: R (bijv. R ½) Materiaal fitting: messing Kleur: zilver (zilveren oppervlaktelaag) Markering: deels ingeslagen (bijv. T-stukken): HAS
2.2.3 Overgang naar andere buismaterialen Wanneer een overgang bijvoorbeeld bij reparaties of leidingnetuitbreidingen nodig is naar het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN of naar de REHAU-systemen voor vloerverwarming/-koeling, dan moet uit garantie-overwegingen en voor een duidelijke scheiding van de verschillende systemen altijd een schroefdraadverbinding worden gebruik. Een uitzondering op deze regel is het gebruik van de REHAU-soldeer-/persovergang. De REHAU-soldeer-/persovergang is een overgang van het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN naar soldeer- of metalen perssystemen (radiale persverbinding) conform DVGW-werkblad W 534. Bij het gebruik met metalen perssystemen moet erop worden gelet, dat de oppervlakken van het soldeer-persuiteinde vrij zijn van groeven of vervormingen. De instructies van de leverancier van de metalen perssystemen moeten worden aangehouden. Voor het zacht- of hardsolderen moeten daarvoor geschikte soldeer- en vloeimiddelen worden gebruikt.
2.2 Fig. 12: schuifhuls voor de vloerverwarming/-koeling
2.2 Fig. 13: REHAU-soldeer-/persovergang
2.2 Fig. 11: schuifhulsfitting voor de vloerverwarming/-koeling
155
2.2.4 Aansluiting op armaturen Met de REHAU-overgangen met wartelmoer kunnen op eenvoudige wijze kranen of afsluitarmaturen worden aangesloten.
RAUTITAN-buis Afmeting
REHAU-overgang RAUTITAN met wartelmoer vlakafdichtend Art.nr. Artikelomschrijving
Kranen Met buitendraad Voor aansl. op metalen buis Schroefdraad conf DIN 3546 Deel 1
16
139551-002
16 - G 1/2
-
16
137144-001
16 - G 3/4
G 3/4
20
139561-002
20 - G 1/2
-
20
139571-002
20 - G 3/4
G 3/4
25
139912-001
25 - G 3/4
-
25
139922-001
25 - G 1
G1
32
139932-001
32 - G 1
-
32
241475-001
32 - G 1 1/4
G 1 1/4
32
137154-001
32 - G 1 1/2
-
40
137265-001
40 - G 1 1/2
G 1 1/2
40
137164-001
40 - G 2
-
50
137275-001
50 - 1 3/4
G 1 3/4
63
137285-001
63 - 2 3/8
G 2 3/8
2.2 Tab. 2: Aansluitmogelijkheden kranen
2.2.5 Verwerkingsinstructies voor schroefdraadfittingen Deze instructies voor de schroefdraadfittingen gelden voor alle soorten schroefdraadtypen: buitendraad (R), binnendraad (Rp), schroefdraad bij aansluitknieën, overgangsknieën en koppelingsschroefdraad (G): ■ Schroefdraadborgmiddel moet spaarzaam worden gebruikt. Teveel gebruik van hennep bij schroefdraadfittingen moet absoluut worden vermeden. De schroefdraaduiteinden moeten nog herkenbaar zijn. ■ Bij het gebruik van buistangen bestaat gevaar voor materiaalbeschadiging door te sterk aandraaien van de schroef-draadverbinding. In principe moet een steeksleutel worden gebruikt. Een armverlenging van montagegereedschappen, bijv. met buizen, is niet toegestaan. ■ Bij het samenschroeven van fitting en buis moet het schroefdraaduiteinde zichtbaar blijven. ■ Materiaalbeschadigingen kunnen ook vanwege ontoelaatbaar hoge materiaalspanningen ontstaan. Een oorzaak hiervoor kan bijv. te strak inspannen in een bankschroef zijn, overmatig gebruik van hennep bij de schroefdraadverbindingen, vervormen, hamerslag, e.d. ■ Bij het gebruik van afdichtmiddelen, reinigingsmiddelen, montageschuim enz. moet erop worden gelet dat deze geen ammoniakhoudende bestanddelen hebben (de verwerkingsinstructies van de leverancier moeten worden aangehouden!). ■ Wanneer langschroefdraad wordt gebruikt, dan moet op de maximaal mogelijke inschroeflengte en voldoende schroefdraaddiepte in de contrastukken met binnendraad worden gelet. ■ Alleen toegelaten afdichtmiddelen mogen worden gebruikt (voor de gasen waterinstallatie). ■ Bij het gebruik van verschillende typen schroefdraad moet de combinatiemogelijkheid vooraf worden gecontroleerd (tolerantie, enz.)
156
2.2.6 Instructies omtrent schuifhulsfittingen: Bij de schuifhulsfittingen met schroefdraadovergang is de schroefdraad als volgt uitgevoerd: schroefdraad conform DIN 2999: Rp = cilindrisch binnendraad R = conisch buitendraad
2.2.7 Uitrichten van de fittingen Fittingen zoals bijv. muurplaten mogen niet met geweld (bijv. met een hamer) worden uitgericht. Er bestaat gevaar voor beschadiging van het schroefdraad en het ontstaan van spanningsscheurcorrosie. Voor het uitrichten van de fittingen moeten daarvoor geschikte gereedschappen zoals bijv. buisnippels of steeksleutels worden gebruikt.
schroefdraad conform ISO 228: G = cilindrisch schroefdraad, niet in schroefdraad afdichtend/vlakafdichtend Voor de systeemuitbreiding verdient gebruik van schroeffittingen uit ontzinkingsbestendig messing aanbeveling. De fittingen en schuifhulzen moeten tegen contact met het metselwerk resp. vocht, dekvloer, cement, gips, agressieve media en overige materialen die corrosie veroorzaken met een daarvoor geschikte omhulling worden beschermd. Het directe contact met het bouwlichaam is bij weggewerkt of in de dekvloer leggen niet toegestaan.
2.2 Fig. 14: Fittingen niet met een hamer uitrichten 2.2.8 Bescherming tegen corrosiebeschadiging Bij het toepassen van de REHAU-systemen in agressieve omgevingen (bijv. dierenverblijven, in beton ingegoten, zeewateratmosferen, reinigingsmiddelen, enz.) moeten de buizen en fittingen voldoende en diffusiedicht (bijv. agressieve gassen enz.) tegen corrosie worden beschermd. Bovendien moeten de REHAU-systemen altijd tegen mogelijke mechanische beschadigingen worden beschermd.
2.3 REHAU-montagegereedschap Voordelen van het REHAU-montagegereedschap ■ Speciaal op het REHAU-fittingprogramma afgestemde REHAU-montagegereedschap (RAUTOOL) ■ Ontwikkeling en verantwoordelijkheid direct bij REHAU ■ Verschillende bedieningssoorten van de REHAU-gereedschappen naar keuze ■ Bij de verbindingsafmetingen 16 - 40: ■ Dubbele persbek, 2 afmetingen verwerkbaar zonder ombouw gereedschap ■ Hydraulisch of handmatig expanderen mogelijk ■ Flexibele en goede gereedschaphandling ■ Compacte constructie van de REHAU-montagegereedschappen ■ Eenvoudige montage ook in moeilijke posities ■ Scheiding van aandrijfeenheid en persgereedschap bij hydraulische gereedschappen, RAUTOOL H1, E2 en G1 ■ Geen kalibratie van de REHAU-buizen bij de REHAU-schuifhulsverbinding nodig
RAUTOOL M1 Handgereedschap met dubbele persbekset voor telkens 2 afmetingen. Toepassingsgebied afmetingen 16-40. De persbekken M1 mogen uitsluitend met de RAUTOOL M1 worden gebruikt.
2.3. Fig. 1: RAUTOOL M1 RAUTOOL H1 Mechanisch-hydraulisch gereedschap met dubbele persbekset voor telkens 2 afmetingen. Aandrijving via een voet-/handpomp. Toepassing voor afmetingen 16-40.
Houdt verder ook de instructies aan in de gebruiksaanwijzingen van het REHAU-gereedschap RAUTOOL. Indien deze gebruiksaanwijzing niet meer bij het REHAU-gereedschap aanwezig is, dan moet deze voor het gebruik van het REHAU-gereedschap worden aangevraagd, grondig worden doorgelezen en absoluut worden aangehouden. 2.3.1 REHAU-persgereedschap RAUTOOL REHAU biedt de verwerker meerdere REHAU-schuifhuls-persgereedschappen voor het maken van de REHAU-schuifhulsverbinding. Dankzij de verschillende gereedschapsvarianten kan de verwerker het optimale gereedschap uitzoeken voor zijn specifieke toepassingsgebied. REHAU-schuifhulsgereedschappen (naam: RAUTOOL) worden samen met de uitbreidingssets voor het REHAU-installatiesysteem RAUTITAN en de uitbreidingssets voor de REHAU-vloerverwarming/-koelingsystemen toegepast. Alle REHAU-schuifhulsgereedschappen RAUTOOL zijn zodanig ontworpen, dat deze volledig voldoen aan alle geldende eisen op de bouwplaats. De verwerker kan kiezen voor het gereedschap, dat de beste oplossing is voor zijn toepassing.
RAUTOOL A2 Elektro-hydraulisch gereedschap met accuaandrijving en dubbele persbekset voor telkens 2 afmetingen. Aandrijving volgt via een accu-aangedreven hydraulisch aggregaat, dat zich direct op de gereedschapscilinder bevindt. Toepassing voor afmetingen 16-40.
2.3. Fig. 4: RAUTOOL A2 De hydraulische gereedschappen RAUTOOL H1, RAUTOOL E1/E2 en RAUTOOL A1/A2 zijn onderling compatibel en worden met dezelfde uitbreidingssets uitgerust. Expandeertangen en expandeerkoppen van het REHAU-expandeersysteem RO zijn voor alle gereedschappen tot afmeting 32 onderling compatibel. RAUTOOL G1 Gereedschap voor de afmetingen 50-63, in de afmeting 40 x 5,5 is deze optioneel leverbaar. De gereedschapscilinder wordt voor het expanderen en opschuiven gebruikt. Aandrijving via een elektro-hydrauliekaggregaat. Indien gewenst kan het gereedschap ook met een voetpomp worden uitgerust.
2.3. Fig. 2: RAUTOOL H1 RAUTOOL E2 Elektro-hydraulisch schuifhulsgereedschap met dubbele persbek voor telkens 2 afmetingen. Aandrijving via een elektrisch hydrauliekaggregaat, die via een elektro-hydrauliekslang is verbonden met de gereedschapscilinder. De gereedschapscilinder kan naar keuze voor hydraulisch expanderen worden gebruikt. Toepassing voor afmetingen 16-40. 2.3. Fig. 5: RAUTOOL G1 RAUTOOL K12x2,0 Handgereedschap voor het maken van de schuifhulsverbinding in afmeting 12 voor het expanderen en persen van RAUTHERM Sbuis 12 x 2,0 mm en REHAU-IZL-buis 12 x 2,0 mm (REHAU-systeem inwendige circulatie).
2.3. Fig. 3: afbeelding RAUTOOL E2
2.3. Fig. 6: RAUTOOL K 12x2,0 157
RAUTOOL K14x1,5 Handgereedschap voor het maken van de schuifhulsverbinding in afmeting 14 voor het expanderen en persen van RAUTHERM S 14 x 1,5 mm-buizen.
2.3. Fig. 7: RAUTOOL K 14x1,5
2.3.2 REHAU-buisschaar Alle REHAU-buizen moeten haaks met de REHAU-buisschaar worden ingekort. Opgelet! De REHAU-buisscharen hebben een scherp lemmet. Sla deze zodanig op dat er geen verwondingsgevaar hierdoor ontstaat. Bovendien moet er bij het inkorten van REHAU-buizen op worden gelet, dat de
buisschaar in een optimale toestand verkeert. Een beschadigde of stompe buisschaar kan leiden tot braam- resp. groefvorming aan de buis, op welk punt de buis dan tijdens het expanderen kan scheuren. Voor alle REHAU-buizen, behalve de RAUTITAN stabil-buis in de afmeting 16 en 20, kan men tot afmeting 40 de REHAU-buisschaar afmeting 40 stabil gebruiken. REHAU-buizen
De montage- en verwerkingsinstructies uit de handleidingen, die zijn meegeleverd met de gereedschappen RAUTOOL, moeten worden aangehouden. Alleen optimaal functionerende en niet beschadigde originele REHAU-gereedschappen (RAUTOOL) waarborgen een eenvoudige montage en een betrouwbare verbindingstechniek. Beschadigde gereedschappen mogen niet meer worden gebruikt en moeten ter reparatie worden verzonden aan uw REHAU-vertegenwoordiging. De RAUTOOL - gereedschappen worden constant verbeterd en verder ontwikkeld. De actuele stand vindt u op internet of neem contact op met REHAU in Nijkerk.
in de afmetingen 50 en 63 kunnen met de REHAU-buisschaar 63 worden ingekort. Reservemessen voor de REHAU-buisscharen, behalve voor de REHAU-buisschaar afmeting 25, kunnen naderhand worden besteld.
Buisafmetingen Buis:
16/20
25/32/40
50/63
Buisschaar 16/20 RAUTITAN
REHAU-buisschaar afmeting 40 stabil
RAUTITAN stabil.
RAUTITAN flex RAUTHERM S
Buisschaar 16/20 RAUTITAN REHAU-buisschaar afmeting 25 REHAU-buisschaar afmetingen 40 stabil
REHAU-buisschaar 63
2.3Tab. 1: toepassing buisschaar De kalibratiedoorn aan de zijkant van de buisschaar 16/20 RAUTITAN is uitsluitend bedoeld voor de kalibratie van de RAUTITAN stabil-buis en wordt alleen bij gebruik van de REHAU-klemringkoppelingsset voor RAUTITAN stabil-buizen toegepast.
Bij het inkorten van RAUTITAN stabil-buizen in de afmetingen 16 en 20 mm moet de buisschaar 16/20 RAUTITAN worden gebruikt. Gebruik van andere buisscharen is voor deze afmetingen en bij dit buistype niet toegestaan.
2.3. Fig. 8: Inkorten van een RAUTITAN stabil-buis met de buisschaar 16/20 RAUTITAN 158
2.3.3 REHAU-expandeerkoppen In principe worden alle REHAU-schuifhulsverbindingen, vanaf afmeting 16, op dezelfde manier geëxpandeerd. Er moet vooral worden gelet op het gebruik van de juiste expandeerkop voor het betreffende type REHAU-buis. Voor het herkennen van de REHAU-expandeerkoppen bevinden zich op de expandeerkop gekleurde markeringen met daarbij de buisafmeting. De groene kleurmarkering hoort bij de RAUTITAN stabil-buis, de blauwe kleurmarkering hoort bij de RAUTITAN flex-buis en de rode kleurmarkering hoort bij de RAUTHERM Sbuis. Naast de groene kleurmarkering zijn de expandeerkoppen voor de RAUTITAN stabilbuis ook herkenbaar aan een afschuining op de expandeersegmenten en aan een zwarte moer (16-32). De juiste toekenning van de REHAU-expandeerkoppen aan het bijbehorende REHAUbuistype is voor een permanent dicht verbinding noodzakelijk, zodat te veel expanderen of beschadiging van het buismateriaal wordt uitgesloten. De REHAU-expandeerkop moet in principe altijd geheel op het REHAU-expandeergereedschap worden geschroefd en mag bij het verdraaien niet loslaten.
°
°
1x
°
°
2.3 Fig. 9: altijd de buis tweemaal 30° verdraaid expanderen
Het expanderen van de buis volgt bij de afmetingen 12 en 14 direct in het gereedschap RAUTOOL K12 of RAUTOOL K14. Er is geen extra expandeerkop nodig!
Ter vergemakkelijking van de montage wordt als alternatief voor de expandeertang System RO voor de REHAU-buizen in de afmetingen 25 en 32 het REHAU-UniversalExpandeerbit System RO aanbevolen.
Het gebruik van de bij het betreffende REHAU-buistype behorende expandeerkop en het tweemaal 30° verdraaid expanderen is voor de betrouwbaarheid van de verbinding van doorslaggevend belang en daarom absoluut noodzakelijk. Daarom moeten de volgende principiële verwerkingsstappen bij het gebruik van de REHAU-expandeerkoppen altijd worden aangehouden: ■ 1x expanderen van het REHAU-buisuiteinde ■ verdraaien van de expandeerkop met ca. 30°, buis blijft in uitgangspositie ■ Nogmaals expanderen van het REHAU-buisuiteinde
De REHAU-universele expandeerbit systeem RO, de REHAU-expandeerbit 40 stabil en de REHAU expandeerbit 40 x 5,5 worden met de REHAU-gereedschappen RAUTOOL H1, E1, E2, A1 en A2 in combinatie gebruikt. De hydraulische ondersteuning maakt krachtbesparend werken mogelijk.
2.3. Fig. 10: REHAU-Universal-expandeerbit 25/32 System RO
159
Markering van de REHAU-expandeerkoppen ■ RAUTITAN stabil-buis ■ Groene kleurmarkering ■ Zwarte moer in de afmetingen 16-32 ■ Expandeersegment afgeschuind ■ RAUTITAN flex-, RAUPINK*-, RAUHISbuis* ■ Blauwe kleurmarkering ■ Zilveren moer in de afmetingen 16-32 ■ Expandeersegmenten zonder afschuining ■ RAUTHERM S-buis ■ Rode kleurmarkering. ■ Zilveren moer in de afmetingen 16-32 ■ Expandeersegmenten zonder afschuining *RAUPINK- en RAUHIS-buizen worden niet meer geleverd. 2.3. Fig. 11: expandeerkoppen RAUTITAN stabil / RAUTITAN flex / RAUTHERM S
Buisafmetingen Buis
RAUTITAN stabil.
RAUTITAN flex
RAUTHERM S
2.3. Tab. 2: expandeerkoppen
160
16/20/25/32
40
50/63
Expandeerkoppen RAUTITAN stabil
Het expanderen van de RAUTITAN stabilbuis mag alleen met de groen gemarkeerde expandeerkoppen worden uitgevoerd. Het is voor het maken van de REHAU-schuifhulsverbinding niet nodig de RAUTITAN stabilbuis te kalibreren of af te schuinen. Door gebruik van een beschadigde buisschaar bij het inkorten van de buis kan beschadiging van het buismateriaal ontstaan. Door een dergelijke voorbeschadiging kan onder bepaalde omstandigheden bij de aansluitende expandeerprocedure een klein scheurtje in de buitenlaag van de buis ontstaan. Bij scheurvorming moet het beschadigde buisuiteinde worden afgesneden en moet de expandeerprocedure worden herhaald.
De RAUTITAN stabil-buizen in de afmeting 40 x 6,0 mm mogen alleen met de REHAUexpandeerbit 40 stabil worden geëxpandeerd. Expanderen met de RAUTOOL G1 is niet mogelijk.
2.3. Fig. 12: RAUTITAN stabil - expandeerkop met groene markering
L
L
L
RAUTITAN
stabil
2.3. Fig. 13: RAUTITAN stabil-buis - expandeerkop met groene markering - (min. afstand 2 x L aanhouden)
Expandeerkoppen RAUTITAN flex
2.3. Fig. 14: expandeerkop RAUTITAN flex/ RAUPINK- / RAUHIS-buis
L
De RAUTITAN flex-buis is voorzien van een Eval-sperlaag. De EVAL-sperlaag is niet altijd zo flexibel als de basisbuis uit vernet polyethyleen. Daarom moet bij het expanderen van de buis onder bepaalde omstandigheden (bijv. een lage verwerkingstemperatuur, enz.) met een lichte scheurvorming in de sperlaag rekening worden gehouden. Deze scheuren reduceren echter niet de gebruiksmogelijkheden van de buizen met EVAL-mantel en hebben geen invloed op de betrouwbaarheid van de schuifhulsverbinding. Omdat de scheuren zich in het gebied van de schuifhulsverbinding bevinden en aan beide zijden met diffusiedicht metaal zijn omsloten, hebben deze ook op de zuurstofdichtheid conform DIN 4726 geen noemenswaardige invloed.
L
Voor de RAUTITAN flex-buis in de afmeting 40 moet voor het expanderen de REHAUexpandeerbit 40 x 5,5 of de expandeerkop van de RAUTOOL G1 worden gebruikt.
L
RAUTITAN
flex
2.3. Fig. 15: RAUTITAN flex-buis - expandeerkop met blauwe markering - (min. afstand 2 x L aanhouden) 161
Expandeerkop RAUTHERM S
Het expanderen van de RAUTHERM S-buis mag alleen met de rood gemarkeerde expandeerkoppen worden uitgevoerd. De RAUTHERM S-buis is voorzien van een Eval-sperlaag. De EVAL-sperlaag is niet altijd zo flexibel als de basisbuis uit vernet polyethyleen. Daarom moet bij het expanderen van de buis onder bepaalde omstandigheden (bijv. een lage verwerkingstemperatuur, enz.) met een lichte scheurvorming in de sperlaag rekening worden gehouden. Deze scheuren reduceren echter niet de toepasbaarheid van de buis met EVAL-mantel en hebben geen invloed op de betrouwbaarheid van de schuifhulsverbinding. Omdat deze scheuren zich in de omgeving van de
schuifhulsverbinding bevinden en aan beide zijden met diffusiedicht materiaal zijn omgeven, hebben deze geen noemenswaardige invloed op de zuurstofdichtheid conform DIN 4726.
2.3. Fig. 16: expandeerkop RAUTHERM Sbuis
L
L
L
RAUTHER
MS
2.3. Fig. 17: RAUTHERM S-buis - expandeerkop met rode markering - (min. afstand 2 x L aanhouden)
Aanvullende instructies omtrent expandeerkoppen De REHAU-buizen mogen niet met incomplete of beschadigde (bijv. verbogen, gebroken of afgebroken) expandeerkoppen worden geëxpandeerd. Het buisuiteinde wordt anders eenzijdig geëxpandeerd waardoor overmatige uitzetting van het buismateriaal ontstaat. Daardoor is de betrouwbaarheid van de verbinding niet meer gewaarborgd. Het buisuiteinde dat moet worden geëxpandeerd en de expandeerkop moeten vrij zijn van verontreinigingen (bijv. stof, vocht e.d.). De REHAU-expandeerkop moet soepel lopen en schoon zijn. Indien nodig reinigen en intern in de omgeving van de doorn invetten. Hulpmiddelen zoals een borstel en smeervet vindt u in de REHAU-gereedschapskoffer. 2.3. Fig. 18: defecte expandeerkop - niet gebruiken!
162
3.3.4 Maken van een schuifhulsverbinding
2x 2.3 Fig. 19: buis met buisschaar braamvrij en haaks tot de gewenste maat inkorten. Opgelet! Houd de handen op veilige afstand van het gereedschap!
2.3 Fig. 20 Schuifhuls over de buis schuiven Opgelet! Inwendige afschuining moet naar de verbinding wijzen.
33 Fig. 22: fitting direct na het expanderen compleet (resp. tot aan de vooraanslag) in de geëxpandeerde buis steken. Alle afdichtingsribben van de fitting moeten door de buis worden bedekt. Na korte tijd zit de fitting vast in de buis (Memory Effect).
2.3 Fig. 23: verbinding volledig in persgereedschap plaatsen. Opgelet! Niet schuin houden. Gereedschap moet over het gehele oppervlak en haaks worden geplaatst.
2.3 Fig. 24: Door indrukken van de drukschakelaar de schuifhuls volledig tot aan de fittingkraag opschuiven.
Aanvullende instructies omtrent het maken van een REHAU-schuifhulsverbinding: De minimale afstand van de REHAU-schuifhuls tot het buisuiteinde moet minimaal de dubbele lengte van de REHAU-schuifhuls zijn. Deze minimale afstand moet bij het expanderen altijd worden aangehouden. De REHAU-schuifhuls mag zich niet in de expandeerzone bevinden (gevaar voor beschadiging gereedschap/buis).
Er mag geen glijmiddel en geen water bij het maken van de REHAU-schuifhulsverbinding worden gebruikt. Beschadigde delen moeten worden afgevoerd. Voor het persen van de REHAU-schuifhuls kunnen in principe alle passende REHAUmontagegereedschappen RAUTOOL worden gebruikt. In de buurt van de minimale verwerkingstemperatuur van -10 °C verdient gebruik van het REHAUMontagegereedschap, RAUTOOL, met hydraulische krachtoverdracht aanbeveling.
2.3. Fig. 25: afgeronde schuifhulsverbinding
!
Het opruimen van de REHAU-schuifhuls vermindert de kwaliteit van de REHAU-schuifhulsverbinding niet en komt voornamelijk voor bij het gebruik van oudere REHAUexpandeerkoppen. Tevens kan bij de toepassing van oudere REHAU-expandeerkoppen en buizen uit RAU-PE-Xa (geldt niet voor RAUTITAN stabil-buizen) tijdens de persprocedure een opstuwing van het buismateriaal optreden. In dat geval moet het opschuiven van de schuifhuls kort voor de verdikking (ca. 2 mm afstand van de fittingkraag) worden gestopt.
2.3. Fig. 21: expanderen m.b.v. expandeertang: buis tweemaal 30° verdraaid expanderen. Let daarbij op de min. afstand (een schuifhulslengte) tussen expandeerkop en schuifhuls. De schuifhuls mag zich niet in de expandeerzone bevinden. Niet schuin expanderen.
Houdt verder ook de instructies aan in de gebruiksaanwijzingen van het REHAUgereedschap RAUTOOL. Indien deze handleiding niet meer aanwezig is of beschikbaar is, dan moet deze voor het gebruik van het REHAU-gereedschap worden aangevraagd en grondig worden doorgelezen. Neem daarvoor contact op uw REHAU vertegenwoordiging. Bovendien staat deze REHAU-documentatie op Internet onder www.REHAU.de beschikbaar voor downloaden.
163
2.3.5 Losmaken van REHAUschuifhulsverbindingen Wijzigen naderhand aan het leidingnet (bijv. leidingnetuitbreidingen, verkeerd geperste fitting) kunnen worden uitgevoerd door de fitting compleet los te maken. De los te maken verbinding moet geheel van de bestaande leiding met de buisschaar worden losgemaakt. De losgemaakte fitting kan daarna met een föhn worden verwarmd. Bij het bereiken van een temperatuur van ca. 135 °C moet de schuifhuls van de body worden afgetrokken. Na het aftrekken van de buis uit de body moet de REHAU-fitting worden schoongemaakt en kan, mits niet beschadigd, na afkoeling weer worden gebruikt. De losgemaakte schuifhuls mag niet meer worden gebruikt en moet met het losgemaakte stuk buis worden afgevoerd.
2.3 Fig. 26: losmaken van de buis
2.3 Fig. 29: niet toegestaan! De op te warmen schuifhulsverbinding moet altijd geheel van de leidinginstallatie worden gescheiden!
164
2.3. Fig. 27: Opwarmen van de los te maken verbinding. Opgelet! Gevaar voor letsel/verbranding door hoge temperaturen.
2.3 Fig. 28: aftrekken van de schuifhuls, afvoeren schuifhuls en buisstuk
3.3.6 Algemeen omtrent de REHAUverbindingstechniek schuifhuls De REHAU-verbindingstechniek schuifhuls is conform DVGW-werkblad W 534 en DIN 4726 een permanent dichte verbinding (naam was vroeger: onlosbare verbinding). Dit betekent dat deze conform DIN 18380 (VOB) weggewerkt en in dekvloeren mag worden gebruikt zonder toepassing van een revisieschacht. De REHAU-schuifhulsverbinding heeft geen O-ring als extra afdichting nodig, maar gebruikt het buismateriaal zelf als afdichting. Ook hierdoor is de REHAUschuifhulstechniek een voor de bouwplaats geschikte verbinding. De REHAU-verbindingstechniek schuifhuls mag alleen met de betreffende REHAU-fittingen uit het RAUTITAN-programma of het REHAU-vloerverwarmings-/-koelprogramma worden gebruikt. Voor de verbinding mag alleen het REHAU-schuifhulsgereedschap RAUTOOL worden gebruikt. Er mogen alleen goede, schone en onbeschadigde systeemcomponenten, buizen en fittingen worden gebruikt. De REHAU-schuifhuls wordt met de schuine binnenzijde naar het buiseinde toe gericht op de buis geschoven. De buis wordt koud geëxpandeerd en op de fitting gestoken. Vanwege het memory-effect neigen vooral buizen uit RAU-PE-Xa en in mindere mate ook RAUTITAN stabil-buizen, na het expanderen tot terugvorming. Daardoor wordt de buisdiameter gereduceerd en de fittingbody door de buis omsloten. Daarom moet het insteken van de fitting direct na het expanderen plaatsvinden. De fittingbody wordt tot aan de vooraanslag (afmeting 16-32 mm) in de buis gestoken. Bij alle afmetingen moet er op worden gelet, dat alle afdichtingsribben van de fittingbody voor het persen van de REHAU-schuifhuls zijn bedekt door de buis. Na het uitrichten van de REHAU-fitting wordt de REHAU-schuifhuls geperst. Aanvullende instructies omtrent de schuifhulstechniek RAUTITAN stabilbuis in de afmeting 40 mm De RAUTITAN stabil-buis 40 x 6,0 mm heeft een kortere expandeerlengte dan de andere REHAU-buizen in de afmeting 40. Daardoor eindigt het geëxpandeerde buisdeel bij correct expanderen en volledig opsteken ca. 6 mm voor de fittingkraag, waarbij alle ribben op de fitting door de geëxpandeerde buis moeten zijn bedekt. Daardoor worden de in de REHAU-prijslijst voor gebouwentechniek opgegeven Zmaten telkens met ca. 4 mm verlengd. Daarom wordt de af te snijden buislengte ca. 8 mm korter. Hierop moet bij gebruik van de RAUTITAN stabil-buis 40 x 6,0 mm in tegenstelling tot de andere RAUTITANbuizen worden gelet.
schuifhuls Schiebehülse
fittingbody Fittingkörper
40 RAUTITAN stabil 16-32
vooraanslag Voranschlag
borgmoer Sicherungsnut
2.3. Fig. 30: RAUTITAN stabil-buis 16-32 ca. 6 mm
fittingbody Fittingkörper
schuifhuls Schiebehülse
RAUTITAN stabil 40 40
fittingkraag Formteilkragen
afdichtingsDichtrippe ribben
2.3. Fig. 31: RAUTITAN stabil-buis 40 fittingbody Fittingkörper
schuifhuls Schiebehülse
40 RAUTITAN flex 16-32
vooraanslag Voranschlag
borgmoer Sicherungsnut
2.3. Fig. 32: RAUTITAN flex-buis 16-32 fittingbody Fittingkörper
schuifhuls Schiebehülse
40 RAUTITAN flex 40-63
fittingkraag Formteilkragen
afdichtingsDichtrippe ribben
2.3. Fig. 33: RAUTITAN flex-buis 40-63
fittingbody Fittingkörper
schuifhuls met twee ven Schiebehülse mit 2gleu Nuten
40 RAUTHERM S 16-25
vooraanslag Voranschlag
borgmoer Sicherungsnut
2.3 Fig. 34: RAUTHERM S-buis 165
Notitie’s:
166
Notitie’s:
167
De in dit drukwerk vermelde maten zijn richtwaarden. Inzake toleranties gelden uitsluitend onze leverings- en betalingsvoorwaarden. Wij adviseren dan ook een kontrole of de in dit druckwerk genoemde produkten technisch geschikt zijn voor het beoogde doel. Toepassing, gebruik en verwerking van onze produkten liggen buiten onze kontrolemogelijkheden en vallen derhalve uitsluitend onder uw verantwoording. Onze garantie betreft in elk geval een gelijkblijvende kwaliteit overeenkomstig onze specificaties, volgens onze U bekende leverings- en betalingsvoorwaarden. Mocht een aanspraak worden gedaan op garantie dan blijft zij in alle schadegevallen beperkt tot de waarde van de door ons geleverde en de door U verwerkte goederen. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
www.REHAU.com REHAU N.V. Watergoorweg 79 Postbus 1052 3861 MA NIJKERK Tel.: 0 31 33/2 47 99-11 Fax: 0 31 33/2 46 03 90
[email protected] ■ For European exporting companies and if there is no sales office in your country please contact: Erlangen/Germany, Tel.: +49 (0) 91 31 92 50,
[email protected]
REHAU AG+Co, Export Sales Office, P.O. Box 30 29, 91018 864.601 NL 2.05