HOOFDSTUK 1
1.1
ALGEMEEN
Waarom een studentenstatuut?
In art. 7.59 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) is vastgelegd dat de universiteit een studentenstatuut heeft. Het studentenstatuut legt de rechten en plichten van studenten enerzijds en Wageningen Universiteit anderzijds vast. Deze vloeien voort uit: - de wet- en regelgeving die voor studenten van toepassing is, in het bijzonder de WHW en de Wet Studiefinanciering-2000; - de besluiten en regelingen van de bestuursorganen van Wageningen Universiteit, waaronder dit statuut. Het studentenstatuut geeft een beschrijving van de studie-opbouw en de ondersteunende faciliteiten die de universiteit aan de studenten aanbiedt, zoals informatie over opzet, organisatie en uitvoering van het onderwijs, de studentenvoorzieningen en de studiebegeleiding. Het statuut bevat daarnaast de regels en afspraken over het onderwijs, formeel de Onderwijs- en Examenregeling. In de studiegids, het planningboekje en EDUweb staat de inhoud van de vakken beschreven en wordt nadere informatie gegeven over de praktische kanten van het onderwijs zoals de roostering. Het statuut biedt docenten en overig personeel een kader voor de uitvoering van hun onderwijstaken. Het studentenstatuut geeft een overzicht van de regelingen die beogen de rechten van studenten te beschermen, zoals de procedures voor bezwaar en beroep binnen Wageningen Universiteit en de beroepsrechten die studenten kunnen ontlenen aan de WHW en de Algemene Wet Bestuursrecht.
Aan dit statuut kunnen rechtstreeks rechten worden ontleend met uitzondering van het gestelde in hoofdstuk 9* en met uitzondering van die passages die onverhoopt in strijd zouden blijken te zijn met wet- en regelgeving. * Hoofdstuk 9 handelt over de studiefinanciering en daar wordt expliciet verwezen naar de Wet Studiefinanciering 2000.
1.2
Voor wie bestemd?
Het studentenstatuut is bestemd voor studenten die aan Wageningen Universiteit zijn ingeschreven voor een bachelor- of masteropleiding dan wel een nog bestaande ongedeelde vier- of vijfjarige doctoraalopleiding. Niet alle regelingen en procedures in dit studentenstatuut zijn van toepassing voor iedere ‘als student’ ingeschreven student (bijvoorbeeld voor niet-EG of niet-EER studenten). Hetzelfde geldt voor studenten die zich hebben ingeschreven als bijvakstudenten, extraneï, toehoorders of contractanten. Dit is zoveel mogelijk in de specifieke gevallen vermeld.
1
1.3
Naleving rechten en plichten
Studenten kunnen docenten en bestuurders langs verschillende wegen houden aan de rechten en plichten zoals vermeld in dit statuut. Studenten met een klacht over docenten of bestuurders kunnen zich wenden tot een door Wageningen Universiteit aangewezen ombudsfunctionaris. Daarnaast is er de mogelijkheid voor studenten om bezwaar of beroep aan te tekenen tegen een besluit. De procedures met betrekking tot het indienen van klachten en bezwaren zijn in hoofdstuk 13 van dit studentenstatuut beschreven.
1.4
Vaststelling en openbaarmaking
Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor het studentenstatuut. Zij maakt het statuut aan de studenten bekend door het, zowel in het Nederlands als in het Engels, op de website van Wageningen Universiteit te plaatsen. Het statuut 2004/2005 wordt bij de inschrijving aan alle BSc- en MScstudenten die zich voor de eerste maal ‘als student’ inschrijven aan Wageningen Universiteit, uitgereikt, in het Nederlands of in het Engels. De ouderejaars studenten worden geïnformeerd over het uitbrengen van het nieuwe statuut en over de aangebrachte inhoudelijke wijzigingen. Op verzoek kunnen zij een exemplaar ontvangen. Het statuut, evenals de volledige tekst van de WHW, liggen ter inzage bij het secretariaat van de Studentenraad, het Studenten Service Centrum en de afdeling Juridische Zaken op het Bestuurscentrum. Het College van Bestuur zorgt er zonodig voor dat het statuut jaarlijks wordt aangepast. Eventuele urgente wijzigingen zullen via het Weekblad voor Wageningen UR (Wb) aan de studenten bekend worden gemaakt. Het studentenstatuut behoeft de instemming van de Studentenraad. De Studentenraad heeft ingestemd met dit statuut op 12 mei 2004. Het statuut geldt voor het studiejaar 2004/2005.
1.5
Verklaring begrippen
De begrippen die in dit studentenstatuut worden gebruikt, worden onderstaand nader omschreven: Afstudeervak/ thesis: verplicht studie-onderdeel, culminatiepunt van het doctoraal- resp. het masterprogramma. Kenmerkend is de zelfwerkzaamheid van de student door het overwegend zelfstandig behandelen van een onderwerp (individueel of in groepsverband). Een afstudeervak kan de vorm hebben van een leeronderzoek, een literatuuronderzoek en/of het deelnemen aan een project. Afstudeervak-contract: het geheel van afspraken tussen student, begeleider en examinator over de invulling, uitvoering, begeleiding en planning van het afstudeervak. Bacheloropleiding (BSc): driejarige opleiding (180 credits (cr)) die opleidt tot de graad van Bachelor of Science en recht geeft op onvoorwaardelijke toelating tot tenminste één masteropleiding. Beschreven gedeelte van een opleiding: gedeelte van het opleidingsprogramma dat vastgesteld is door het bestuur van het onderwijsinstituut en in de studiegids staat vermeld. Bestaat uit verplichte onderdelen en beperkte keuze onderdelen. College van Bestuur (CvB): het College van Bestuur van Wageningen Universiteit. Competenties: de vermogens van een student (cognitieve vermogens en handelingsvaardigheden) om in een toekomstige werksituatie op een adequate manier taken uit te voeren, oplossingen te vinden en te realiseren.
2
Cursorische vakken: alle vakken die Wageningen Universiteit aanbiedt en waarvan vooraf bepaald is wanneer (en zo mogelijk waar) ze in het studiejaar verzorgd worden. Dit in tegenstelling tot niet-cursorische vakken. Dringend studieadvies: schriftelijk advies over voortzetting van de gekozen studie aan het eind van het eerste BSc-studiejaar. Wordt afgegeven door het College van Bestuur op basis van het aantal behaalde studiepunten (tot 30 cr: advies om studie niet voort te zetten; 30 tot en met 40 cr: advies om studiekeuze te heroverwegen; 41 tot en met 60 cr: advies om studie voort te zetten). De student is vrij het advies naast zich neer te leggen. European Credit Transfer and Accumulation System (ECTS)/ credits: het in Europa ingevoerde puntensysteem voor de academische erkenning van opleidingen (60 credits of ECTSstudiepunten = één studiejaar ). De omvang van alle onderdelen van de bachelor- en masteropleidingen wordt uitgedrukt in credits (cr). Examen: afsluitend examen van een opleiding (b.v. doctoraal-, bachelor- of masterexamen). Examencommissie: Bij WHW door het College van Bestuur ingestelde commissie die gaat over de examenaangelegenheden van een BSc- of MSc-opleiding of groep van deze opleidingen. Per owi is er één examencommissie. Hoger Onderwijs: het geheel van wetenschappelijk onderwijs (WO) en hoger beroepsonderwijs (HBO). Kenniseenheid (‘Sciences Group’): samenwerkingsverband van één departement (verzameling van leerstoelgroepen) en één of meer DLO-onderzoeksinstituten op een bepaald wetenschapsdomein. Naar buiten wordt veelal de Engelse benaming ‘Sciences Group’ gehanteerd. Masteropleiding (MSc): tweejarige opleiding (120 cr) die opleidt tot de graad van Master of Science en waaraan de titel ‘ir’ is verbonden. Geeft kwalificatie tot toelating tot de promotie (opleiding tot onderzoeker). (NB: Andere universiteiten kennen ook éénjarige masteropleidingen van 60 cr.) Medezeggenschap studenten: regeling van advies- en instemmingsrecht door studenten in bestuurs- en medezeggenschapsorganen van de universiteit, op opleidingsniveau (OC), decentraal niveau (owi) en centraal niveau (SR en GV). Minor: onderdeel van de BSc- of MSc-opleiding (niet verplicht). Is een cluster van samenhangende vakken op een ander gebied dan de hoofdrichting van de BSc- of MSc-opleiding of een verbijzondering van de hoofdrichting die rond een onderzoeksopdracht is geformuleerd. MSc-studiecontract: het geheel van afspraken tussen student en studiebegeleider over het examenprogramma en de globale planning van de masteropleiding. Niet-cursorische vakken: vakken waarvan niet vooraf bepaald is wanneer (en waar) ze in het studiejaar verzorgd worden: bv. stages en afstudeervakken. Onderwijs- en examenregeling (OER): regels en afspraken over het onderwijs die het College van Bestuur voor elke opleiding of groep van opleidingen vaststelt, zoals bedoeld in art. 7.13 WHW. Voor de bachelor- en masteropleidingen gelden afzonderlijke regelingen. Onderwijsinstituut (owi):) onderwijsorganisatie die verantwoordelijk is voor de inhoud, de kwaliteit en de studeerbaarheid van de onder het owi ressorterende opleidingen. Het onderwijs van Wageningen Universiteit is georganiseerd in 4 onderwijsinstituten (NB: plannen worden voorbereid om m.i.v. september 2004 te starten met één owi). Onderzoekschool: onderzoeksorganisatie waarin één of meer universiteiten onderzoek verrichten aan een gezamenlijk, samenhangend onderzoekprogramma. De onderzoekschool verzorgt tevens de opleiding tot onderzoeker. Vrijwel al het WU-onderzoek is ondergebracht in onderzoekscholen. Opleiding: samenhangend geheel van vakken, gericht op de verwezenlijking van doelstellingen ten aanzien van kennis, inzicht en vaardigheden waarover de student bij voltooiing van de opleiding 3
dient te beschikken, zoals bedoeld in art. 7.3 lid 2 WHW. Elk vak, met uitzondering van testimoniumvakken, wordt afgesloten met een tentamen, elke opleiding met een examen. Opleidingscommissie (OC): commissie, zoals bedoeld in art. 9.18 WHW, bestaande uit studenten en stafleden. Iedere BSc- en MSc-opleiding heeft een eigen opleidingscommissie. Periode: een studiejaar is ingedeeld in vijf onderwijsperiodes: vier periodes met een tijdsduur van ieder 8 weken en een vijfde periode van 9 weken, met een overeenkomstige studielast van 12 cr. per periode. De zesde periode is de algemene herkansingsperiode in augustus. Programma-onderdeel: onderdeel van een opleidingsprogramma. Bepaalde onderdelen komen voor in elke bacheloropleiding (b.v. bachelorafsluiting); bepaalde onderdelen zijn verplicht voor elke masteropleiding (b.v. thesis en stage). Specialisatie: duidelijk te onderscheiden traject binnen een beschreven BSc- of MScopleidingsprogramma. Stagecontract: het geheel van afspraken tussen student, begeleider en examinator afspraken over de invulling, uitvoering, begeleiding en planning van de stage. Studentenstatuut: het reglement zoals bedoeld in artikel 7.59 van de WHW, waarin rechten en plichten van studenten worden geregeld. Studiejaar: het tijdvak dat aanvangt op 1 september en eindigt op 31 augustus van het daarop volgende jaar. Studielast/ credit: de studielast bedraagt 60 credits (cr.) per jaar. 60 Credits staat overeenkomstig de WHW voor 1680 uren studie, dat wil zeggen 1 credit voor 28 uur. Het aantal credits van een vak duidt op het aantal studiebelastinguren dat bij dat vak hoort. Zie ook ‘ECTS’. Studieprofiel: beschreven voorstel voor de inhoud van een opleidingsprogramma, dus inclusief de invulling van vrije-keuze ruimte. Ieder opleidingsprogramma of specialisatie kent tenminste één studieprofiel. Dit is een consistent, coherent en studeerbaar pakket van vakken en andere programma-onderdelen. Tentamen: een onderzoek naar kennis, inzicht en vaardigheden. Elk vak, met uitzondering van testimoniumvakken, wordt afgesloten met een tentamen. Testimonium: verklaring waaruit blijkt dat een vak met succes is afgerond zonder dat hiervoor een cijfer is toegekend. Testimoniumvak: een vak dat kan worden afgerond zonder het doen van een tentamen. Toelatingscommissie: bij de WHW door het College van Bestuur ingestelde commissie die de toelating van studenten regelt tot een MSc-opleiding of groep van MSc-opleidingen, voorzover niet direct toelaatbaar. Per owi is er één toelatingscommissie. Vak: programma-onderdeel dat afgesloten wordt met een tentamen. Een opleiding is gedefinieerd als een samenhangend geheel van vakken. De vakken worden op het getuigschrift vermeld. Vrije-keuze gedeelte: gedeelte van een studieprogramma dat binnen bepaalde voorwaarden in principe vrij door de student is in te vullen. Wet, dan wel de WHW: de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (Stb.1992, 593). Waar in dit statuut de mannelijke vorm staat geschreven, kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.
4
5
HOOFDSTUK 2
2.1
INSCHRIJVING EN DE DAARAAN VERBONDEN RECHTEN EN PLICHTEN, GEBRUIK NETWERKVOORZIENINGEN
Bepalingen van inschrijving
Degene die gebruik wil maken van de onderwijsvoorzieningen, examenvoorzieningen of voorzieningen van andere aard van Wageningen Universiteit (WU) ten behoeve van een reguliere BSc-, MSc- of ir- opleiding, moet zich aan WU inschrijven als student of als extraneus. De rechten en plichten van deze vormen van inschrijving worden beschreven in hoofdstuk 2.2.1 en 2.2.2. De inschrijving vindt plaats voor een opleiding en geschiedt in beginsel voor een heel studiejaar. Een studiejaar loopt van 1 september tot en met 31 augustus. Bij inschrijving in de loop van het studiejaar, geldt deze voor het resterende gedeelte van het studiejaar. Inschrijving met terugwerkende kracht is niet mogelijk. Inschrijving voor het studiejaar 2004/2005 geschiedt door middel van het WU inschrijfformulier 2004/2005 en door betaling van het verschuldigde collegegeld of examengeld. Voor inschrijving per 1 september 2004 dient het inschrijfformulier volledig ingevuld en ondertekend op uiterlijk 31 augustus 2004 bij de Centrale Studenten Administratie (CSA) van WU te zijn ingediend. Bij inschrijving na 1 september, geldt als aanvangsdatum van inschrijving de eerste dag van de maand waarin het inschrijfformulier door de CSA van WU is verwerkt. Het inschrijfformulier wordt verwerkt nadat aan alle inschrijfverplichtingen is voldaan. De inschrijving als student of extraneus staat slechts open voor degene waarvan de ouders, voogden of verzorgers aantonen, dan wel, indien hij meerderjarig en handelingsbekwaam is, degene die aantoont dat hij: a. de Nederlandse nationaliteit bezit of op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander wordt behandeld, b. vreemdeling is en jonger is dan 18 jaar op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal inschrijving wordt gewenst, c. vreemdeling is, 18 jaar of ouder is op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal inschrijving wordt gewenst en op die dag rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, d. vreemdeling is en buiten Nederland verblijf houdt op de eerste dag waarop de opleiding begint waarvoor voor de eerste maal de inschrijving wordt gewenst, of e. vreemdeling is, niet meer voldoet aan een van de voorwaarden, genoemd onder b, c of d, en eerder in overeenstemming met een van die onderdelen is ingeschreven voor een opleiding van een instelling, welke opleiding nog steeds wordt gevolgd en nog niet is voltooid. De voorwaarden voor inschrijving zijn: voldoen aan de vooropleidingseisen en toelatingseisen als gesteld door de opleiding; aanmelding bij de IBG te Groningen, bij inschrijving als student voor de eerste maal voor de eerste periode in een bacheloropleiding; indienen van een schriftelijk verzoek tot inschrijving; betalen van het wettelijk of het instellingscollegegeld, dan wel examengeld; voldoen aan de voorwaarden van rechtmatig verblijf in Nederland als hierboven genoemd. als extraneus: toestemming verkrijgen van het College van Bestuur (NB: deze wordt alleen gegeven indien de aard of het belang van het onderwijs zich daartegen niet verzet). 6
2.2
Rechten na inschrijving als student of als extraneus
2.2.1 Rechten na inschrijving als student Degene die als student staat ingeschreven heeft de volgende rechten: a. Deelname aan het onderwijs binnen de opleiding en in principe binnen de gehele universiteit, behalve in die gevallen waar door het College van Bestuur een beperking is gesteld in geval van beperkte capaciteit. b. Afleggen van examens en tentamens binnen de opleiding. c. Toegang tot en gebruik van de bibliotheken, laboratoria en andere bij Wageningen Universiteit behorende wetenschappelijke inrichtingen en verzamelingen tenzij het College van Bestuur de toegang heeft beperkt. d. Gebruik van studentenvoorzieningen, waaronder de diensten van de studentendecaan en sporten culturele voorzieningen (zie hoofdstuk 8). Voor het gebruik van de sportvoorzieningen dient een student in het bezit te zijn van een sportkaart. e. Studiebegeleiding (zie hoofdstuk 6). f. In geval van een besluit tot beëindiging van de opleiding door de minister of Wageningen Universiteit heeft de student het recht de opleiding binnen een redelijke tijd af te maken aan dezelfde of aan een andere instelling. g. Actief en passief kiesrecht. Meer informatie hierover staat in hoofdstuk 12 van dit statuut. h. Mogelijkheid tot het vervullen van een student-assistentschap. 2.2.2 Rechten na inschrijving als extraneus Degene die als extraneus staat ingeschreven, heeft de volgende rechten: a. Afleggen van examens en tentamens binnen de opleiding. b. Toegang tot en gebruik van de bij de instelling behorende inrichtingen en verzamelingen (zoals bibliotheken) tenzij het College van Bestuur de toegang heeft beperkt. Een extraneus is niet gerechtigd tot het volgen van onderwijs zoals hoor- en werkcolleges, werkgroepen, projectgroepen, practica, excursies en demonstraties en heeft geen recht op begeleiding bij scripties, stages en werkstukken.
2.3
Beëindiging inschrijving
Conform artikel 7.42 van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW) wordt, op schriftelijk verzoek van degene die is ingeschreven als student, de inschrijving voor het desbetreffende studiejaar beëindigd:
7
a. bij afstuderen Met ingang van de maand volgend op de maand waarin het afsluitend examen van de desbetreffende opleiding met goed gevolg is afgelegd. Het verzoek moet voor het einde van het studiejaar van afstuderen worden ingediend.
b.
in geval van ziekte of bijzondere familieomstandigheden (ter beoordeling van het College van Bestuur)
Met ingang van de maand volgend op de tweede hele maand waarin betrokkene niet aan het onderwijs heeft kunnen deelnemen. Het verzoek moet schriftelijk worden ingediend zo spoedig mogelijk nadat genoemde omstandigheid zich heeft voorgedaan en uiterlijk binnen een maand nadat het betreffende studiejaar is verstreken.
c.
tijdens het eerste jaar van inschrijving voor de eerste periode van de de BSc-opleiding met een studielast van 60 ECTS
Met ingang van de tweede hele maand volgend op de maand waarin het verzoek is ontvangen.
d.
als gevolg van de inrichting van de opleiding
Indien gedurende enige tijd geen onderwijs gevolgd kan worden (onderwijskundige overmacht): met ingang van de eerste maand volgend op die waarin het verzoek is ontvangen.
e.
als gevolg van bijzondere omstandigheden
Ter beoordeling van het College van Bestuur en na advies te hebben ingewonnen bij een studentendecaan: met ingang van de tweede hele maand volgend op die waarin betrokkene het verzoek heeft gedaan. Als zich een omstandigheid voordoet, zoals genoemd onder b, d of e, moet de student contact opnemen met de Dienst Studentenbegeleiding (DSB). De inschrijving als student of als extraneus wordt met onmiddellijke ingang beëindigd indien na de inschrijving blijkt dat deze op welke grond dan ook niet in overeenstemming heeft plaatsgevonden met één of meerdere van de in hoofdstuk 2.1 vermelde voorwaarden van inschrijving. Extraneï kunnen hun inschrijving niet tussentijds beëindigen. Het verzoek tot beëindiging van de inschrijving moet worden ingediend bij het College van Bestuur. Bij beëindiging van de inschrijving is restitutie van collegegeld mogelijk. De regels hiervoor staan beschreven in paragraaf 2.4.3.
2.4
Collegegeld en examengeld
2.4.1 Betaling van college- en examengeld Eén van de voorwaarden om te worden ingeschreven is de betaling van collegegeld (als student) of examengeld (als extraneus). Voor het studiejaar 2004/2005 is de hoogte van het collegegeld en het examengeld als volgt vastgesteld. Het wettelijk collegegeld van € 1476 wordt betaald door: I Degene die zich inschrijft als student voor een opleiding in voltijdse vorm en die voor aanvang van het studiejaar jonger is dan 30 jaar en: a. de nationaliteit bezit van een staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), of b. een niet onder a. bedoelde vreemdeling is die studiefinanciering geniet krachtens de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF2000). Een instellingscollegegeld van € 1476 wordt betaald door: II Degene die zich inschrijft als student voor een opleiding in deeltijdse vorm en voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder categorie I.
8
III
IV
V
VI
VII
VIII
Degene die zich inschrijft als student voor een opleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder I, maar die door het UAF als vluchtelingstudent is erkend. Degene die zich inschrijft als student voor een ongedeelde ir.-opleiding of een volledige bacheloropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder categorie I of III, mits op hem niet van toepassing zijn speciale voorwaarden van een samenwerkingsovereenkomst tussen Wageningen Universiteit en een derde partij. Degene die zich inschrijft als student voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder I maar die de Surinaamse nationaliteit bezit. Degene die zich inschrijft als student voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die voor aanvang van het studiejaar 30 jaar of ouder is en die: a. studiefinanciering geniet vanwege de WSF2000, of b. een toelage ontvangt via IB-Groep Groningen als tegemoetkoming voor het te betalen collegegeld. Degene die zich inschrijft als student voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die voor aanvang van het studiejaar 30 jaar of ouder is en die niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder categorie VI en die de Nederlandse nationaliteit bezit. De student die zich inschrijft als extraneus voor een ongedeelde ir.-opleiding of bacheloropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm
Een instellingscollegegeld van € 5270 wordt betaald door: IX Degene die zich voor de eerste maal inschrijft in het studiejaar 2004/2005 voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die voor aanvang van het studiejaar jonger is dan 30 jaar en die niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder categorie I en III. X Degene die zich voor de eerste maal inschrijft in het studiejaar 2004/2005 voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die voor aanvang van het studiejaar 30 jaar of ouder is en die niet voldoet aan de voorwaarden als genoemd onder categorie III, V, VI en VII. XI Degene die in het studiejaar 2002/2003 is ingestroomd in een masteropleiding en zich in 2004/2005 herinschrijft als student voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die voldoet aan de overige voorwaarden als genoemd onder categorie IX en X. Een instellingscollegegeld van € 5000 wordt betaald door: XII Degene die in het studiejaar 2003/2004 is ingestroomd in een masteropleiding en zich in 2004/2005 herinschrijft als student voor een masteropleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en die voldoet aan de overige voorwaarden als genoemd onder categorie IX en X. Een examengeld wordt betaald door: XIII Degene die zich inschrijft als extraneus in plaats van als student voor een opleiding in voltijdse of deeltijdse vorm. Het te betalen examengeld is gelijk aan het collegegeld dat geheven zou worden indien die persoon zich zou hebben ingeschreven als student. Instellingscollegegelden afwijkend van hetgeen hierboven is genoemd, kunnen worden betaald door: XIV Degene die zich inschrijft als student voor een opleiding in voltijdse of deeltijdse vorm en op wie van toepassing zijn afspraken of artikelen als opgenomen in samenwerkingsovereenkomsten of regelingen betreffende die opleiding of groepen van studenten, dit ter beoordeling van het decanaat van WU 2.4.2 Vermindering en vrijstelling van collegegeld 9
Voor studenten genoemd onder 2.4.1 categorie I en III is in de volgende gevallen vermindering of vrijstelling van collegegeld mogelijk: 1. Het collegegeld wordt verminderd met een twaalfde deel voor elke maand dat betrokkene niet is ingeschreven: - voor degene die in de loop van het studiejaar wordt ingeschreven; - voor degene die is ingeschreven voor een opleiding en wiens inschrijving in de loop van het studiejaar is beëindigd op grond van paragraaf 2.3 punt b. t/m e. en die in de loop van hetzelfde studiejaar opnieuw voor een opleiding wenst te worden ingeschreven. 2. Degene die is ingeschreven aan een Nederlandse universiteit of hogeschool, of degene die les- of cursusgeld verschuldigd is op grond van de Les- en cursusgeldwet, en die daarnaast of in plaats daarvan in hetzelfde studiejaar wenst te worden ingeschreven en daarvoor een hoger collegegeld is verschuldigd dan de reeds voldane bijdrage, is voor de tweede inschrijving een collegegeld verschuldigd dat het verschil bedraagt tussen de reeds voldane bijdrage en het bedoelde hogere collegegeld. 3. Degene die is ingeschreven aan een Nederlandse universiteit of hogeschool, of les- of cursusgeld verschuldigd is op grond van de Les- en cursusgeldwet en die daarnaast of in plaats daarvan in hetzelfde studiejaar wenst te worden ingeschreven en daarvoor een collegegeld is verschuldigd, dat lager is dan of gelijk is aan de reeds voldane bijdrage, wordt voor de tweede inschrijving vrijgesteld van het betalen van collegegeld. Ingeval van inschrijving in de loop van het studiejaar is de student voor elke maand inschrijving een twaalfde deel (1/12) van het collegegeld verschuldigd. 2.4.3 Terugbetaling van het collegegeld Voor degene die het wettelijke collegegeld of het instellingscollegegeld van € 1476 betaalt en op grond van paragraaf 2.3 punt a. t/m e. de inschrijving heeft beëindigd in het studiejaar 2004/2005, wordt de restitutie van (een deel van) het collegegeld als volgt berekend: - in geval van afstuderen (par. 2.3 punt a.) wordt voor elke maand die in dat studiejaar nog resteert na de maand van afstuderen, een tiende deel (1/10) van het betaalde collegegeld terugbetaald. De laatste twee maanden van het studiejaar tellen niet mee; - als de inschrijving is beëindigd op grond van de in par. 2.3 onder b. t/m e. genoemde gevallen, wordt met ingang van de maand van beëindiging een twaalfde deel van het betaalde collegegeld terugbetaald. Voor degene die het instellingscollegegeld van € 5000 of € 5270 betaalt en op grond van paragraaf 2.3 punt a. t/m e. de inschrijving heeft beëindigd in het studiejaar 2004/2005, wordt de restitutie van (een deel van) het collegegeld als volgt berekend: - als de inschrijving is beëindigd op grond van de in par. 2.3 onder a t/m e genoemde gevallen, wordt met ingang van de maand van beëindiging een twaalfde deel van het betaalde collegegeld terugbetaald. Het verzoek om terugbetaling wordt schriftelijk ingediend tegelijk met het verzoek om beëindiging van de inschrijving. Hierbij dient het bewijs van inschrijving van het betreffende studiejaar te worden ingeleverd. Indien een student in de loop van het studiejaar is overleden, wordt voor elke volgende maand van het studiejaar na diens overlijden, een twaalfde deel van het betaalde collegegeld terugbetaald.
Afwijkende regeling voor studenten genoemd onder par. 2.4.1 categorie XII (cohort 2003/2004) met een 18-maands programma 10
In afwijking van par. 2.4.3, voor restitutieaanvraag bij afstuderen in de loop van het studiejaar 2004/2005 contact opnemen met de Dienst Studentenbegeleiding (DSB). 2.4.4 Procedure terugbetaling De terugbetaling geschiedt zo spoedig mogelijk na de indiening en beoordeling van het verzoek daartoe van belanghebbende aan het College van Bestuur, doch in ieder geval voor 31 december van het kalenderjaar waarin het einde van het studiejaar valt.
2.5
Nabetaling van college- of examengeld en boetebepaling
De student die in enig studiejaar (of een deel daarvan) niet (correct) ingeschreven heeft gestaan en toch onderwijs heeft gevolgd en/ of tentamens heeft afgelegd, is een schadevergoeding verschuldigd die overeenkomt met het collegegeld dat op hem van toepassing is zoals genoemd in par. 2.4.1. Een dergelijk feit komt aan het licht zodra bewijzen van inschrijving moeten worden overgelegd zoals het aanmelden voor afstuderen. Het College van Bestuur kan bepalen dat een getuigschrift toch kan worden uitgereikt zodra het desbetreffende collegegeld en/ of examengeld is betaald. Het niet-gerechtigd deelnemen aan het onderwijs is een strafbaar feit. Door de rechter kan een geldboete worden opgelegd. Meer informatie over de inschrijving is te verkrijgen bij de Centrale Studentenadministratie.
2.6
Gebruik netwerkvoorzieningen: gedragscode en privacyreglement
Studenten maken voor hun onderwijs en onderzoek veelvuldig gebruik van het netwerk van computervoorzieningen van Wageningen UR. Studenten krijgen bij hun inschrijving de beschikking over een e-mail account (§ 7.2.1). Voor een verantwoordelijk gebruik van deze voorzieningen is een gedragscode opgesteld. De gedragscode omvat een aantal regels voor het gebruik van de voorzieningen in het algemeen, en van elektronische post en Internet in het bijzonder. De computervoorzieningen die Wageningen UR ter beschikking stelt, zijn in beginsel voor zakelijk gebruik, ten behoeve van onderwijs en onderzoek, bedoeld. Het is geoorloofd om elektronische post en Internet voor privé doeleinden te gebruiken, mits het gebruik beperkt en beschaafd is. Het zakelijk en privé gebruik van de computervoorzieningen moet voldoen aan een aantal voorwaarden. Het is niet toegestaan pornografische, racistische of andere beledigende/ kwetsende sites te bezoeken, dergelijk materiaal te verspreiden, ongewenste e-mail te versturen (b.v. kettingbrieven) of de voorzieningen te gebruiken voor persoonlijk gewin. Daarnaast wordt van de gebruikers verwacht dat zij alert zijn op computervirussen en op het geheimhouden van wachtwoorden. De beheerder van het netwerk van Wageningen UR ziet toe op de naleving van de gedragscode. Het privacyreglement regelt de gang van zaken indien de netwerkbeheerder overgaat tot monitoring van het netwerkgebruik, en beschrijft de rechten van de gebruiker. Het zonder reden monitoren van het internetgebruik van individuele gebruikers is uitdrukkelijk niet toegestaan en vereist de opdracht van het College van Bestuur. De gegevens die met het monitoren worden verzameld, mogen niet aan een willekeurig persoon worden verstrekt. De gedragscode en het privacyreglement gelden voor privé-gebruik van de computervoorzieningen van Wageningen UR thuis evenzeer, voorzover de gebruiker op één of andere wijze gebruik maakt van de gebruikersnaam die toegang geeft tot WURnet.
Bij overtreding van de bepalingen van de gedragscode kan het College van Bestuur passende maatregelen nemen, zoals (tijdelijke) afsluiting van de toegang tot de 11
netwerkvoorzieningen, blokkeren van het e-mail account en/of aangifte bij Justitie. Studenten kunnen in beroep gaan op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (zie § 13.3 van dit statuut). Gedragscode en privacyreglement voor het gebruik van netwerkvoorzieningen van Wageningen UR zijn als bijlage opgenomen in de digitale versie van het Studentenstatuut 2004/2005.
2.7
Bezwaar en beroep
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van dit statuut.
12
13
HOOFDSTUK 3 3.1
BACHELOROPLEIDINGEN: de inrichting van het onderwijs
Bacheloropleidingen Wageningen Universiteit
Wageningen Universiteit verzorgt de onderstaande voltijdse, drie-jarige bacheloropleidingen, ondergebracht in 4 onderwijsinstituten: Onderwijsinstituut Levenswetenschappen (owi-L): Biologie (BBI) Biologische productiewetenschappen (BBP) Dierwetenschappen (BDW) Plantenwetenschappen (BPW) Onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen (owi-M): Bedrijfs- en consumentenwetenschappen (BBC) Economie en beleid (BEB)* Gezondheid en maatschappij (BGM)* Internationale ontwikkelingsstudies (BIN) Toegepaste communicatiewetenschap (BTC)* Onderwijsinstituut Omgevingswetenschappen (owi-O): Bodem, water, atmosfeer (BBW) Bos- en natuurbeheer (BBN) Internationaal land- en waterbeheer (BIL) Landschap, planning en ontwerp (BLP) Milieukunde (BMK) Onderwijsinstituut Technologie & voeding (owi-T&V): Agrotechnologie (BAT) Biotechnologie (BBT) Levensmiddelentechnologie (BLT) Moleculaire wetenschappen (BMW) Voeding en gezondheid (BVG) * onder voorbehoud, zie OER-BSc
3.2
Examencommissies
Ieder onderwijsinstituut heeft een examencommissie. Deze is verantwoordelijk voor de examenaangelegenheden van de opleidingen die onder het onderwijsinstituut vallen. De examencommissie beoordeelt het examenpakket, verleent vrijstellingen en stelt de uitslag vast van de examens van de opleidingen. Daarnaast is de examencommissie van een masteropleiding ook nog bevoegd om mastertoestemming te verlenen (zie par. 3.10).
14
3.3
Opleidingen aan Wageningen Universiteit van vóór 2002/2003
Het onder 3.1 beschreven opleidingenaanbod vervangt de in afbouw zijnde voltijdse opleidingen van vóór 2002/2003: de vier- en vijf-jarige opleidingen van vóór 2000/2001; de vijf-jarige voltijdse opleidingen per 2000/2001 en de zg. S-opleidingen (MSc-opleidingen van vóór 2002/2003) . Voor studenten uit deze groepen opleidingen is geregeld zij de opleiding kunnen afmaken. Tevens bestaat de mogelijkheid over te stappen naar een bacheloropleiding. Wageningen Universiteit schrijft geen nieuwe studenten meer in voor de voltijdse opleidingen uit het aanbod van vóór 2002/2003.
3.4
Overgangsregeling 2000-2006
Voor de opleidingen uit het aanbod van vóór 2000/2001 geldt een overgangsregeling. Deze regeling houdt in hoofdlijnen het volgende in: studenten die al vóór september 2000 één van deze opleidingen studeerden, mogen deze opleiding afronden. Zij hebben recht op onderwijs dat nog eenmaal verzorgd wordt en vervolgens in aangepaste vorm wordt aangeboden. Voor het tijdschema dat hierbij geldt wordt verwezen naar de bijlagen bij de overgangsregeling 2000-2006 (zie Onderwijsnet > persoonlijk inlogscherm). volgens een bepaald schema mogen tentamens en examens van de betreffende opleidingen nog afgelegd worden, ook nadat het onderwijs niet meer wordt verzorgd. De volledige tekst van de overgangsregeling is gepubliceerd in het studentenstatuut 2002/2003, te vinden op Onderwijsnet > studenteninformatie > regelingen rond de studie.
3.5
Overstappen naar de bachelor-masterstructuur
Aan studenten uit de ongedeelde opleidingen is de mogelijkheid geboden om naar de betreffende bacheloropleiding over te stappen: de overstap kan gemaakt worden met ingang van het studiejaar 2002/2003 of later, de overstap is onomkeerbaar, voor de studenten die met ingang van het studiejaar 2002/2003 overstappen, hebben de onderwijsinstituten, waar nodig, een aangepast studieprogramma vastgesteld. Voor studenten die later overstappen is een dergelijk aangepast programma niet gegarandeerd, voor overstappers per september 2002/2003 is de bachelor-OER 2002/2003 en de daarin opgenomen overgangsregeling van toepassing, voor overstappers vanaf september 2003/2004 is -afhankelijk van het type opleiding waarnaar overgestapt wordt- de bachelor- of master-OER van het betreffende jaar van toepassing. Studenten uit de opleidingen van het aanbod van vóór 2000/2001 kunnen ook overstappen naar een bachelor- of een masteropleiding. Daarover dient in elk individueel geval contact opgenomen te worden met de betreffende examencommissie van de masteropleiding.
3.6
De bacheloropleiding: omvang, het eerste jaar, bouwstenen 15
3.6.1 Omvang en taal Een bacheloropleiding heeft een omvang van 3 jaar: 180 credits (3 x 60). De opeenvolgende jaren worden aangeduid als BSc1, BSc2 en BSc3. De opleiding wordt afgerond met een bachelorexamen. Het bachelorexamen is behaald wanneer alle onderdelen van het examenpakket met goed gevolg zijn afgelegd. Het examenpakket bestaat uit verplichte en (beperkte) keuze-onderdelen en vereist de goedkeuring van de examencommissie. De omvang van de vakken en andere programma-onderdelen is uitgedrukt in hele ECTS-punten (internationale credits). Een credit (afgekort ‘cr.’) staat gelijk aan 28 uren studie. In deze uren zijn alle activiteiten geteld die nodig geacht worden om het onderdeel (inclusief het tentamen) te halen. Gedetailleerde informatie is te vinden in de studiegids 2004/2005 (Toelichting bacheloropleidingen) en in de Onderwijs- en Examenregeling van de bacheloropleidingen 2004/2005 (OER-BSc, zie bijlage I). In de gedragscode vreemde talen is geregeld dat het onderwijs in het eerste jaar van de bacheloropleiding in het Nederlands verzorgd wordt. Het tweede jaar is in beginsel Nederlandstalig en het derde jaar in beginsel Engelstalig. 3.6.2 Het eerste jaar van de bacheloropleiding (BSc1) Het eerste jaar van de bacheloropleiding heeft een omvang van 60 credits. Het eerste jaar is zo ingericht dat inzicht verkregen wordt in de aard en inhoud van de gehele bacheloropleiding. Het heeft een oriënterende, selecterende en verwijzende functie. Aan het eind van het eerste studiejaar ontvangt de student een advies met betrekking tot het al dan niet voortzetten van de opleiding (‘dringend studieadvies’, zie ook par. 6.5). 3.6.3 Bouwstenen van de bacheloropleiding Een bacheloropleiding bestaat uit een ‘beschreven’ gedeelte en een vrij keuze-gedeelte. Het beschreven gedeelte omvat de verplichte vakken en de sets van vakken waaruit verplicht gekozen moet worden (beperkte keuze-clusters, BK-clusters). In de studiegids is van iedere bacheloropleiding (met de eventuele specialisaties) het beschreven programma volledig vermeld. De aanduiding van het studiejaar en de periode bij een vak is een advies over het studiejaar en de periode waarin het vak het best gedaan kan worden. Elke bacheloropleiding 180 credits) kent opleidingsspecifieke vakken, het cluster academische vaardigheden (12 cr.) en een bachelorafsluiting (12 cr (eventueel gecombineerd 12-24 cr.). De vrije keuze-ruimte omvat minimaal 24-27 cr.
16
3.7
Het individuele examenpakket: samenstelling en goedkeuring
3.7.1 Het individuele examenpakket, invulling vrije keuze-ruimte Het examenpakket ziet er voor iedere student anders uit. Het bestaat in principe uit het beschreven deel van het programma en uit de vrije keuze-onderdelen. Voor de invulling van de vrije keuze-ruimte van de bachelor-opleiding kan geput worden uit het complete onderwijsaanbod van Wageningen Universiteit, met dien verstande dat het niet toegestaan is om er ‘typische MSc-onderdelen’ in op te nemen (MSc-thesis, internship, academisch mastercluster). BSc-studenten van WU dienen er rekening mee te houden dat vrije keuze-vakken die deel uitmaken van het BSc-examenpakket, niet tot vrijstelling in de MSc-opleiding van Wageningen Universiteit leiden. In voorkomende gevallen stelt het bestuur van het onderwijsinstituut een afwijkend MScprogramma vast om te voorkomen dat WU-vakken voor de betreffende studenten dubbel tellen. Iedere student heeft de mogelijkheid om in de vrije keuze-ruimte van de bacheloropleiding een minor te realiseren. Dat is een cluster van samenhangende vakken op een ander gebied dan de hoofdrichting van de opleiding, of een verbijzondering van de hoofdrichting, geformuleerd rond een onderzoeksopdracht. De minor kan in principe uit vakken uit alle wetenschapsgebieden van Wageningen Universiteit worden samengesteld en heeft een omvang van minimaal 15 cr. Omwille van het kwaliteitsniveau dient de minor op advies van de studiebegeleider te worden goedgekeurd door de examencommissie. Een gerealiseerde minor wordt op het bachelordiploma aangetekend. Om studenten te ondersteunen bij de invulling van het gedeelte vrije keuze bestaat er voor elke opleiding en eventuele specialisatie minimaal één studieprofiel. Deze studieprofielen vormen samen met het beschreven programma een samenhangend en studeerbaar geheel. De studieprofielen zijn verkrijgbaar bij de studiebegeleider. Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om programmavakken te vervangen door grotere varianten van programmavakken. De extra studiepunten die dat met zich meebrengt worden dan beschouwd als gedeeltelijke invulling van de vrije keuze-ruimte. Mits de examencommissie het goedkeurt, kunnen vakken van andere Nederlandse universiteiten en hogescholen of van instellingen in het buitenland opgenomen worden in de vrije keuze-ruimte. Het verzoek aan de examencommissie dient door een advies van de studiebegeleider ondersteund te worden. Tot slot is het mogelijk om extra vakken, dat wil zeggen boven het pakket van minimaal 180 cr., aan het programma toe te voegen. Deze worden apart vermeld op het dossierdiploma en wegen niet mee bij het vaststellen van de uitslag van het bachelorexamen. De studiebegeleider van de bacheloropleiding begeleidt de student bij de samenstelling van het examenpakket en de planning van de studie (zie ook 6.3). 3.7.2 Programma-vakken vervangen door niet-WU-vakken Wanneer een student vakken uit het beschreven programma wil vervangen door vakken die elders zijn afgelegd, moet daarvoor een verzoek ingediend worden bij de verantwoordelijke WU-examinator. 3.7.3 Goedkeuring van het examenpakket Uiterlijk een half jaar voor het afstuderen dient het examenpakket ter goedkeuring aan de examencommissie te worden voorgelegd. Bij de Centrale Studentenadministratie in het Bestuurscentrum is het formulier verkrijgbaar waarop het vakkenpakket kan worden ingevuld. De studiebegeleider stuurt het voorgestelde pakket, voorzien van zijn advies naar de examencommissie. De examencommissie beoordeelt of aan alle beschreven programma-eisen is voldaan en of er geen typische masteronderdelen in zijn opgenomen (MSc-thesis, stage of academisch mastercluster). Bij 17
de inhoudelijke toetsing van het vrije keuze-deel van het pakket beperkt de commissie zich tot een oordeel over de samenhang tussen de afzonderlijke examenonderdelen van het pakket. Als de examencommissie overweegt het pakket niet goed te keuren, geeft zij de student de gelegenheid het ingediende pakket toe te lichten. De examencommissie beslist uiterlijk zes weken nadat de aanvraag voor goedkeuring is ingediend. Wanneer die termijn afloopt binnen een academische vakantie, moet de commissie binnen twee weken na afloop van deze vakantie beslissen. Eventueel kan de commissie twee weken langer de tijd nemen om tot een oordeel te komen. In dat geval wordt de indiener daar schriftelijk van op de hoogte gesteld. De examencommissie deelt zo snel mogelijk de beslissing schriftelijk mede. Wanneer de examencommissie niet binnen genoemde termijnen heeft beslist, of de indiener niet binnen genoemde termijnen op de hoogte heeft gebracht, wordt het pakket geacht te zijn goedgekeurd. Tot uiterlijk een maand vóór de aanmelding voor het afstuderen kan de student een verzoek tot wijziging van een reeds goedgekeurd pakket indienen. De procedure is verder hetzelfde als hierboven beschreven. 3.7.4 Het vrij bachelorprogramma De student heeft de mogelijkheid een vrij bachelorprogramma samen te stellen. Het vrije programma valt niet onder enige opleiding. De omvang van een vrij bachelor programma dient -net zoals een regulier bachelorprogramma- 180 credits te omvatten. Een vrij bachelorprogramma wordt integraal getoetst op samenhang en diepgang. Op het getuigschrift is geen opleiding vermeld. De Commissie Vrije Programmering bepaalt aan welke examencommissie het programma ter beoordeling wordt voorgelegd. De beschrijving van de volledige procedure is verkrijgbaar bij de commissie. Binnen zes weken na de indiening krijgt de student een schriftelijk antwoord op de aanvraag. De toelating tot een masteropleiding van Wageningen Universiteit verloopt via de toelatingscommissie van het betreffende onderwijsinstituut.
3.8
Het bachelorexamen, afstuderen, graad en titel, dossierverklaring
3.8.1 Het bachelorexamen, bachelorgetuigschrift Een bacheloropleiding wordt afgerond met een examen dat er uit bestaat dat de examencommissie constateert dat alle onderdelen van het examenpakket met goed gevolg zijn afgelegd. De afgestudeerde ontvangt het bachelordiploma: het getuigschrift en het dossier waarin vermeld staat welke vakken deel uit gemaakt hebben van het examen, de vermelding van een eventuele minor en van eventuele extra vakken. Vanaf 1 januari 2005 is het dossier vervangen door het diploma supplement. Het diploma supplement verschaft informatie om de internationale vergelijkbaarheid van diploma's te verbeteren en de academische en profesionele erkenning van diploma's te bevorderen. Het biedt een omschrijving van de aard, het niveau, de context, de inhoud en de status van de opleiding die door de persoon aangegeven op het originele diploma, gevolgd en succesvol afgerond is. Degenen die niet bekend zijn met het Nederlandse hoger onderwijssysteem of met Wageningen Universiteit vinden hiervan in de bijlagen bij het supplement een algemene beschrijving. Het diplomasupplement wordt vanaf 1 januari 2005 bij alle bachelor-, master- en ir-getuigschriften gevoegd. 3.8.2 Afstuderen 18
Gespreid over het studiejaar wordt een aantal malen de mogelijkheid geboden af te studeren. De afstudeerdata worden bij de aanvang van het studiejaar onder voorbehoud bekendgemaakt. Een van deze mogelijkheden valt omstreeks het eind van het studiejaar. Ook wordt bekendgemaakt wanneer de aanmelding voor het afstuderen mogelijk is. 3.8.3 Graad Aan het goedgekeurde en met succes afgelegde examenprogramma van een bacheloropleiding is de graad bachelor of science verbonden (‘BSc’ achter de naam). Deze is evenals de naam van de opleiding en van de eventuele specialisatie vermeld op het getuigschrift. Het diploma kan onder bepaalde voorwaarden met lof worden verleend (zie art. 25 OER-BSc). Ook aan het goedgekeurde en met succes afgelegde vrij bachelorprogramma is de bachelorgraad verbonden. 3.8.4 Dossierverklaring Als nog niet voldaan is aan de exameneisen kan een student, mits minstens twee tentamens behaald zijn, op verzoek een dossierverklaring ontvangen. Dit is een verklaring van de examencommissie die aangeeft welke tentamens met goed gevolg zijn afgelegd.
3.9
Aansluitende masteropleiding
Ieder bachelordiploma van een bacheloropleiding van Wageningen Universiteit geeft onvoorwaardelijke toelating tot tenminste één masteropleiding van Wageningen Universiteit.. In de studiegids is bij het programma van iedere bacheloropleiding beschreven welke masteropleiding(-en) dat is (zijn). In de OER voor de masteropleidingen 2004/2005 staat vermeld welke bacheloropleidingen toegang bieden tot welke masteropleidingen van WU. Het bachelordiploma op basis van een vrij bachelorprogramma geeft die onvoorwaardelijke toelating tot enige masteropleiding van Wageningen Universiteit niet. In par. 4.3 van dit statuut staat de toelating tot de masteropleidingen verder beschreven.
19
3.10
Mastertoestemmingsregeling en ontheffing voor overstappers per 2002/2003
In de MSc-OER 2004/2005 (art. 39) is bepaald dat de examencommissie van de masteropleiding de student die nog geen bachelordiploma heeft, toestemming verleent tot het afleggen van tentamens behorend bij het masterexamen, als aan een aantal eisen is voldaan: er moeten minimaal 150 cr. behaald zijn, waaronder de 60 cr. van het programma van het eerste jaar van de bacheloropleiding (BSc-1). Verder is het BSc-studenten niet toegestaan om al typische masteronderdelen te volgen (MSc-thesis, stage of academisch mastercluster). Zolang het noodzakelijke bachelorexamen niet behaald is, kan een student zich niet inschrijven voor een masteropleiding, kan er geen MSc-studiecontract getekend worden en kan evenmin een masterdiploma uitgereikt worden. Het is dus van groot belang dat studenten die van de mastertoestemmingsregeling gebruik willen maken zich er van vergewissen dat de vakken die het betreft daadwerkelijk deel uitmaken van het MSc-examenpakket. Met name ten aanzien van keuzeonderdelen is overleg daarover met de studiebegeleider van de betreffende MSc-opleiding noodzakelijk. Voor studenten uit de opleidingen 2000/2001 en 2001/2002 die naar een bacheloropleiding zijn overgestapt is vanaf 2003/2004 individuele ontheffing van de mastertoestemmingsregeling mogelijk.
3.11
Bezwaar en beroep
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van dit statuut.
Dit hoofdstuk is geschreven op basis van de Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk onderzoek (WHW), de Onderwijs-en Examenregeling bacheloropleidingen 2004/2005 van Wageningen Universiteit en de Onderwijskaders 2004/2005. Deze laatste zijn volledig opgenomen als bijlage I en III bij dit statuut.
20
21
HOOFDSTUK 4 4.1
MASTEROPLEIDINGEN: de toelating, de inrichting van het onderwijs
Masteropleidingen Wageningen Universiteit
Wageningen Universiteit verzorgt de onderstaande voltijdse, tweejarige, Engelstalige masteropleidingen, ondergebracht in 4 onderwijsinstituten: Onderwijsinstituut Levenswetenschappen (owi-L): Animal science and aquaculture (MAS)/ Dierwetenschappen Biology (MBI)/ Biologie Organic agriculture (MOA)/ Biologische productiewetenschappen Plant biotechnology (MPB)/ Plantenbiotechnologie Plant sciences (MPS)/ Plantenwetenschappen Onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen (owi-M): Communication Science (MCS)/ Toegepaste communicatiewetenschap * International development studies (MID)/ Internationale ontwikkelingsstudies Food quality management (MFQ)/ Kwaliteitsmanagment in voedselketens Management of agro-ecological knowledge and social change (MAK)/ Kennis, innovatie en ontwikkeling -
Management, economics and consumerstudies (MME)/ Bedrijfs- en consumentenwetenschappen
Onderwijsinstituut Omgevingswetenschappen (owi-O): Earth system science (MEA)/ Geo-ecologie Environmental sciences (MES)/ Milieukunde Forest and nature conservation (MFN)/ Bos- en natuurbeheer Geo-information science (MGI)/ Geo-informatiekunde Geographical Information Management and Applications (GIMA)**/ Geo-informatie management en applicaties
-
-
Hydrology and water quality (MHW)/ Hydrologie en waterkwaliteit International land and watermanagement (MIL)/ Internationaal land- en watermanagement Leisure, tourism end environment (MLE)/ Toerisme, vrije tijd en omgeving Landscape, planning and design (MLP)/Landschap, planning en ontwerp Meteorology and air quality (MMA)/ Meteorologie en luchtkwaliteit Soil science (MSS)/ Bodemkunde Urban environmental management (MUE)/ Stedelijk milieubeleid
* onder voorbehoud, zie OER-MSc ** GIMA wordt in deeltijd (4 jr) en voltijd (2 jr) verzorgd door WU, UU, TUD en ITC Enschede gezamenlijk. UU is momenteel penvoerder.
Onderwijsinstituut Technologie & voeding (owi-T&V): Agricultural and bioresource engineering (MAB)/ Technologie voor agrosystemen Bioinformatics (MBF)/ Bio-informatica Biotechnology (MBT)/ Biotechnologie Food safety (MFS)/ Voedselveiligheid Food technology (MFT)/ Levensmiddelentechnologie Molecular sciences (MMS)/ Moleculaire wetenschappen Nutrition and health (MNH)/ Voeding en gezondheid
22
4.2
Toelatingscommissies, examencommissies
Het College van Bestuur heeft bij ieder onderwijsinstituut een toelatingscommissie ingesteld. De toelatingscommissie is belast met de toetsing of kandidaten die toegelaten willen worden tot een MSc-opleiding en niet direct toelaatbaar zijn, voldoen aan de toelatingseisen. Ieder onderwijsinstituut heeft eveneens een examencommissie. Deze examencommissie gaat over de examenaangelegenheden van de opleidingen die onder het onderwijsinstituut vallen. De examencommissie beoordeelt het examenpakket, verleent vrijstellingen en stelt de uitslag vast van de examens. Daarnaast is de examencommissie van een masteropleiding bevoegd om mastertoestemming te verlenen (zie 3.10).
4.3
Toelating tot de masteropleidingen
Bij toelating tot de Wageningse masteropleidingen zijn vijf categorieën kandidaten te onderscheiden. De direct toelaatbare kandidaten kunnen zich voor de betreffende MSc-opleiding inschrijven. Alle niet direct toelaatbare kandidaten richt een verzoek om toelating aan de voor de betreffende MScopleiding relevante toelatingscommissie. Een dergelijk verzoek wordt bij de MSc Admissions Officer ingediend in de vorm van het MSc-aanmeldingsformulier (o.a. beschikbaar via de web-site www.wau.nl/msc/). Binnen twee maanden na ontvangst van het volledig ingevulde formulier met alle bijbehorende documenten doet de toelatingscommissie een uitspraak over de toelating.
1. Kandidaten met een BSc-diploma van een bacheloropleiding van Wageningen Universiteit Deze kandidaten hebben direct toegang tot tenminste één aansluitende masteropleiding. De toelatingsmogelijkheden zijn bij de betreffende bacheloropleiding vermeld in de studiegids van Wageningen Universiteit. Voor toegang tot niet direct aansluitende Wageningse masteropleidingen wenden de kandidaten zich tot de MSc Admissions Officer.
2. Kandidaten met een BSc-diploma van een Nederlandse universiteit, anders dan WU Deze kandidaten kunnen een verzoek om toelating tot een aan hun BSc-opleiding verwante MScopleiding indienen bij de MSc Admission Officer. Het besluit over al dan niet toelating volgt binnen twee maanden na indiening van het verzoek. Voor een aantal opleidingen zijn in VSNU-verband afspraken gemaakt over automatische doorstroming van een BSc-opleiding van de ene, naar een MSc-opleiding van een andere universiteit.
3. Kandidaten met een BSc-diploma van een Nederlandse HBO-instelling Deze kandidaten dienen een verzoek om toelating in bij de MSc Admissions Officer. Het besluit over al dan niet toelating volgt binnen twee maanden na indiening van het verzoek.
23
4. Kandidaten met een buitenlands BSc-diploma Naast opleidingsspecieke toelatingsvoorwaarden gelden voor deze kandidaten de volgende algemene toelatingsvoorwaarden: BSc-diploma (of daaraan equivalent) in een wetenschapsgebied dat gerelateerd is aan de beoogde master-opleiding, - een cijfergemiddelde (Grade Point Average, GPA) binnen de BSc-opleiding van tenminste 70% van het maximaal haalbare resultaat, - vaardigheid op het gebied van wiskunde en/of statistiek, - voldoende kennis van de Engelse taal: resultaat van Toefl-test (minimale score 550) of daarmee vergelijkbare test, - basale vaardigheid op computergebied. De kandidaten dienen een verzoek om toelating in bij de MSc Admissions Officer. Het besluit over al dan niet toelating volgt binnen twee maanden na indiening van het verzoek. -
5. Overige kandidaten Voor kandidaten die niet tot één van de vier hierboven genoemde groepen behoren, gelden de toelatingsregels voor kandidaten met een buitenlands BSc-diploma.
Taalvaardigheid Engels Met ingang van 2004/2005 worden alle MSc-studenten bij aanvang van het studiejaar door het Centrum voor Talenonderwijs Wageningen UR (Centa) uitgenodigd (opnieuw) een toets Engelse taalvaardigheid af te leggen, de zogenaamde OQP-test. De uitslag van deze toets wordt zowel naar de desbetreffende student als de studiebegeleider gestuurd. Aan de OQP-test zijn geen dwingende consequenties verbonden; de toets heeft een dringend karakter. Studenten met een toetsresultaat < 50% krijgen het dringende advies niet te starten met de studie voordat zij hun beheersing van de Engelse taal aanzienlijk hebben verbeterd. Voor deze studenten wordt de ondersteunende cursus Elementary course aangeboden. Bij een score tussen de 50 – 60% krijgt de student twee periodes de tijd om zijn Engels te verbeteren. De wijze waarop dit wordt gedaan wordt vastgelegd in het persoonlijke MScstudiecontract. Er worden twee ondersteunende cursussen aangeboden: 1. Pre-intermediate English en 2. Intermediate-fluency English. Studenten met een toetsresultaat > 60% hoeven geen cursus te volgen. Het kan echter zijn dat de opleidingsbegeleider constateert dat de spreekvaardigheid van de student onvoldoende is en de student adviseert op eigen initiatief een cursus volgen. Met de studiebegeleider kunnen hierover specifieke afspraken worden gemaakt. De vakken maken geen deel uit van het MSc-programma; de kosten voor de cursussen zijn voor Wageningen Universiteit.
4.4
De masteropleiding: aard & omvang, bouwstenen
4.4.1 Aard & omvang, taal De masteropleidingen van Wageningen Universiteit zijn thesis-geörienteerd, studentgecentreerd en vraaggestuurd. Dat wil zeggen dat de mogelijkheden en wenselijkheden van de student het uitgangspunt vormen voor de invulling van het individuele studietraject, tegen de achtergrond van de competenties die voor de betreffende opleiding geformuleerd zijn. Een masteropleiding heeft een omvang van twee jaar ofwel 120 credits. De opeenvolgende jaren worden aangeduid als MSc1 en MSc2. De opleiding wordt afgerond met een masterexamen. Het masterexamen is behaald wanneer alle onderdelen van het examenpakket met goed gevolg zijn 24
afgelegd. Het examenpakket bestaat uit verplichte en (beperkte) keuze-onderdelen en vereist de goedkeuring van de examencommissie. De omvang van vakken en van de programmagedeelten zijn uitgedrukt in hele internationale credits (cr.). Een credit staat gelijk aan 28 uren studie. In de uren zijn alle activiteiten geteld die worden nodig geacht om het onderdeel (inclusief het tentamen) te halen. Gedetailleerde informatie is te vinden in de studiegids 2004/2005 (Toelichting masteropleidingen) en in de Onderwijs- en Examenregeling van de masteropleidingen 2004/2005 (OER-MSc, zie bijlage II). In de gedragscode vreemde talen is bepaald dat het onderwijs in de masteropleidingen Engelstalig is. 4.4.2 Bouwstenen van de masteropleiding Een masteropleiding bestaat uit verplichte onderdelen en keuze-onderdelen. In de studiegids is van iedere masteropleiding (met de eventuele specialisaties) het programma volledig vermeld. De bij een vak in de gids opgenomen aanduiding van het studiejaar en de periode moet gezien worden als een advies ten aanzien van het studiejaar en de periode waarin het vak het best gedaan kan worden. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat voor bepaalde verplichte vakken voorkennis vereist is. Elke masteropleiding (120 credits) kent opleidingsspecifieke vakken, een academisch masterblok (12 cr.), een stage (24-30 cr.) en een thesis (30-36 cr.). De student heeft de mogelijkheid om in de eventuele vrije keuze-ruimte van de masteropleiding een minor te realiseren. Dat is een cluster van samenhangende vakken op een ander gebied dan de hoofdrichting van de opleiding, of een verbijzondering van de hoofdrichting, geformuleerd rond een onderzoeksopdracht. De minor kan in principe uit vakken van alle wetenschapsgebieden van Wageningen Universiteit worden samengesteld en heeft een omvang van tenminste 15 cr. Omwille van het kwaliteitsniveau dient de minor op advies van de studiebegeleider te worden goedgekeurd door de examencommissie. Een gerealiseerde minor wordt aangetekend op het diplomasupplement.
4.5
Het individuele examenpakket: samenstelling en goedkeuring
4.5.1 Examenpakket en vrijstellingen Het examenpakket is in essentie een lijst van vakken die met succes moeten zijn afgelegd, en enkele aanvullende eisen waaraan voldaan moet zijn om te kunnen slagen voor het masterexamen. Het individuele pakket komt tot stand op basis van het beschreven programma voor de opleiding, bestaande uit verplichte en beperkte keuze- en eventueel vrije keuze-vakken. Beperkte keuze-vakken maken deel uit van clusters van vakken, waaruit volgens expliciet vermelde regels gekozen moet worden. Vrije ruimte in het programma kan de student, in overleg met de studiebegeleider, naar eigen inzicht invullen waarbij geput kan worden uit het totale onderwijsaanbod van Wageningen Universiteit. Het uiteindelijke pakket inclusief eventuele verzoeken voor vrijstelling van tentamens is opgenomen in het MSc-studiecontract en dient te worden goedgekeurd door de examencommissie van de betreffende masteropleiding. Het owi-bestuur stelt voor WU-bachelors zonodig een afwijkend MSc-programma vast, om te voorkomen dat reeds in de Wageningse BSc-opleiding afgelegde vakken dubbel gehonoreerd worden. 4.5.2 Het MSc-studiecontract, stage- en afstudeervakcontract Na toelating tot de masteropleiding wordt door de studiebegeleider met de student een intakegesprek gevoerd waarin de mogelijkheden en de wensen van de student geïnventariseerd 25
worden. Op basis van dat gesprek wordt een studiecontract opgesteld, waarin de student en de studiebegeleider -namens het onderwijsinstituut- afspraken maken over het masterprogramma in hoofdlijnen en over de planning van het onderwijs. Bij aanvang van de MSc-opleiding zal het programma nog niet op alle onderdelen kunnen worden ingevuld en zal er sprake zijn van een voorlopig contract. In de loop van het eerste jaar zal het programma, waar nodig in overleg met de inhoudelijk begeleiders van vakken, worden gecompleteerd. In deze fase bespreken de studiebegeleider en de student ook de studievoortgang. Met betrekking tot (de toelating) tot het afstudeervak en de stage worden nadere afspraken gemaakt tussen student, begeleider en examinator. Voor het vastleggen van de afspraken over de invulling, uitvoering, begeleiding en planning van de stage en de thesis, zijn modelcontracten beschikbaar op onderwijsnet, resp. het stagecontract en het afstudeervakcontract. Tijdens de rit kunnen met instemming van beide partijen veranderingen in het MSc-studiecontract worden aangebracht. Het finale contract is de basis voor de goedkeuring van het examenpakket door de examencommissie. 4.5.3 Start afstudeervak/ thesis, stage Omwille van de studievoortgang kunnen de examencommissies een norm stellen waaraan een individuele student moet voldoen alvorens aan de MSc-thesis of -stage te mogen beginnen. Deze norm -in termen van met namen genoemde, al dan niet voorvereiste programmavakken of een minimaal aantal behaalde studiepunten in een bepaalde periode- kan per masteropleiding verschillen en is mede afhankelijk van de plaats van resp. de thesis en de stage in de masteropleiding. De norm dient in het MSc-studiecontract vermeld te worden. De betreffende examencommissie neemt van geval tot geval een beslissing over het ontzeggen van de toegang tot het afleggen van de thesis of de stage. Studenten worden over de normen geïnformeerd hetzij via de informatie over het studieprogramma in de studiegids, hetzij via andere informatiekanalen. 4.5.4 Grotere vakken, niet-WU-vakken, extra vakken Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk om vakken uit het opleidingsprogramma te vervangen door grotere varianten van die vakken. De extra studiepunten die dat met zich meebrengt worden dan beschouwd als deel van de invulling van de vrije keuze. Ook kunnen onder bepaalde voorwaarden in de eventuele vrije keuze-ruimte vakken van andere Nederlandse universiteiten en hogescholen of van instellingen in het buitenland opgenomen worden (zie Study Handbook 2004/2005). Tot slot is het mogelijk om extra vakken, dat wil zeggen boven het pakket van 120 credits, aan het programma toe te voegen. Deze worden apart vermeld op het dossierdiploma en wegen niet mee bij het vaststellen van de uitslag van het masterexamen. 4.5.5 Goedkeuring van het examenpakket De student heeft de goedkeuring van zijn studieprogramma door de examencommissie nodig om zich te kunnen opgeven voor het afstuderen. Deze goedkeuring wordt gegeven door de studiebegeleider, die daartoe door de examencommissie is gemachtigd. Daarom ondertekent de studiebegeleider het finale MSc-studiecontract. De student ontvangt een getekend exemplaar als blijk van goedkeuring van zijn examenvakkenpakket. Uiterlijk 3 maanden voorafgaand aan de geplande afstudeerdatum kan de student zich voor het afstuderen aanmelden bij de Centrale Studentenbalie. Hij overlegt hierbij het ondertekende finale MSc-studiecontract. Indien de studiebegeleider overweegt zijn goedkeuring te onthouden aan het examenpakket, legt hij het pakket voor aan de examencommissie. De examencommissie geeft de student de gelegenheid het ingediende pakket toe te lichten.
26
De examencommissie beslist uiterlijk zes weken nadat de aanvraag voor goedkeuring is ingediend. Wanneer die termijn afloopt binnen een academische vakantie, moet de commissie binnen twee weken na afloop van deze vakantie beslissen. Eventueel kan de commissie twee weken langer de tijd nemen om tot een oordeel te komen. In dat geval wordt de indiener hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. De examencommissie deelt zo snel mogelijk de beslissing schriftelijk mede. Wanneer de examencommissie niet binnen de genoemde termijnen heeft beslist, of de indiener niet binnen de genoemde termijnen op de hoogte heeft gebracht, wordt het pakket geacht te zijn goedgekeurd. Tot uiterlijk één maand voor de aanmelding voor het afstuderen kan de student een verzoek tot wijziging van een al goedgekeurd pakket indienen. Hij wendt zich dan tot zijn studiebegeleider. De procedure is verder hetzelfde als hierboven beschreven. Voor de gang van zaken met betrekking tot de goedkeuring van een vrij masterprogramma: zie de volgende paragraaf. 4.5.6 Het vrij masterprogramma De student heeft de mogelijkheid een vrij masterprogramma samen te stellen. Student en studiebegeleider volgen hiervoor de weg van het MSc-studiecontract. De motivering dient in het MSccontract te worden verwoord. Het vrije programma valt niet onder enige opleiding. De omvang van een vrij masterprogramma dient -net zoals een niet vrij masterprogramma- 120 credits te zijn. De Commissie Vrije Programmering bepaalt aan welke examencommissie het programma ter beoordeling wordt voorgelegd. De beschrijving van de volledige procedure is verkrijgbaar via Onderwijsnet. Binnen zes weken na de indiening krijgt de student een schriftelijk antwoord op de aanvraag.
27
4.6
Het masterexamen, afstuderen, graad en titel, dossierverklaring
4.6.1 Het masterexamen Een masteropleiding wordt afgerond met een examen dat er uit bestaat dat de examencommissie constateert dat alle onderdelen van het (al eerder goedgekeurde) examenpakket met goed gevolg zijn afgelegd. De afgestudeerde ontvangt het masterdiploma: het getuigschrift en het diplomasupplement waarin vermeld staat welke vakken deel uit gemaakt hebben van het examen en welke eventuele extra vakken behaald zijn. (uitleg diplomasupplement) 4.6.2 Afstuderen De mogelijkheid tot afstuderen wordt, gespreid over het studiejaar, vijf keer geboden. De afstudeerdata worden bij de aanvang van het studiejaar onder voorbehoud bekendgemaakt. Een van deze mogelijkheden valt omstreeks het eind van het studiejaar. Ook wordt bekendgemaakt wanneer de aanmelding voor het afstuderen plaats dient te vinden. De student dient zich uiterlijk drie maanden voorafgaand aan de beoogde afstudeerdatum aan te melden bij de Centrale Studentenadministratie, onder overlegging van zijn goedgekeurd examenpakket (zie par. 4.5.5). 4.6.3 Graad en titel Aan het goedgekeurde en met succes afgelegde examenprogramma van een masteropleiding is de graad master of science verbonden. Deze is -evenals de naam van de opleiding en de eventuele specialisatie- vermeld op het getuigschrift. Een eventueel in de masteropleiding gerealiseerde minor wordt vermeld op het bij het getuigschrift behorende dossier. Vanaf 1 januari 2005 is het dossier vervangen door een diplomasupplement (zie 3.8.1). Het diploma kan onder bepaalde voorwaarden met lof worden verleend (zie art. 26 OER-MSc ). Het is de keuze van de student om of de ingenieurstitel (‘ir’ voor de naam), of de mastertitel (‘MSc’ achter de naam) te voeren. Ook aan het goedgekeurde en met succes afgelegde vrij masterprogramma zijn de mastergraad en de ingenieurstitel verbonden. 4.6.4 Dossierverklaring Als nog niet voldaan is aan de exameneisen kan een student, mits twee tentamens behaald zijn, op verzoek een dossierverklaring ontvangen. Dit is een verklaring van de examencommissie die aangeeft welke tentamens met goed gevolg zijn afgelegd.
4.7
Bezwaar en beroep
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van dit statuut.
Dit hoofdstuk is geschreven op basis van de Wet op het Hoger onderwijs en het Wetenschappelijk onderzoek (WHW), de Onderwijs- en Examenregeling masteropleidingen 2004/2005 van Wageningen Universiteit en de Onderwijskaders 2004/2005. Deze laatste zijn volledig opgenomen als bijlage II en III bij dit statuut.
28
29
HOOFDSTUK 5
5.1
VAKKEN EN TENTAMENS
Vakken, publicatie, omvang, werkvormen, verplichte deelname, taal
5.1.1 Vakken Een studieprogramma is opgebouwd uit vakken. Vakken worden onderscheiden in cursorische vakken en niet-cursorische vakken. Deze laatste categorie omvat afstudeervakken en stages en -afhankelijk van de door de opleiding gekozen opzethet BSc-cluster academische vaardigheden, de bachelorafsluiting (BSc) en het academisch mastercluster (MSc). Bij een cursorisch vak zijn de eindtermen naar aard, niveau en inhoud voor alle studenten gelijk. Van de niet-cursorische vakken kan de inhoud van student tot student verschillen. Vakken die zijn opgenomen in het beschreven studieprogramma worden verzorgd, ongeacht het aantal studenten. 5.1.2 Publicatie Alle vakken worden jaarlijks gepubliceerd in de studiegids en via internet (de studiegids op onderwijsnet, http://csa.wau.nl/bois2004). In de studiegids 2004/2005 is het onderwijsaanbod opgenomen met de codes XYZ 12345. Het overige vakkenaanbod betreft onderwijs in afbouw en is alleen toegankelijk via internet. In de gids staat van elk cursorisch vak in ieder geval beschreven: de naam van het vak, omvang en werkvorm(en), examinator, docent, de korte inhoud en de toetsvorm(en) van het vak. Van de nietcursorische vakken zijn de naam, de omvang en de examinator vermeld. Van de centraal geroosterde vakken wordt de jaarplanning jaarlijks gepubliceerd via het planningsboekje en de actuele roostering in detail per periode op internet (http://csa.wau.nl/ris2004).
5.1.3 Omvang van vakken Alle cursorische vakken die in de periodes 1, 2, 3, en 4 geroosterd zijn, hebben in principe een omvang van 6 of 12 cr. Vakken in periode 5 hebben een omvang van 1 tot maximaal 12 cr.. In beginsel zijn cursorische vakken zodanig geroosterd dat zij binnen één periode worden verzorgd en getentamineerd. Hierop zijn uitsluitend in de volgende gevallen uitzonderingen mogelijk: vaardigheidsvakken; vakken die vanwege de aard van het practicummateriaal niet in één periode kunnen worden afgerond; als door de combinatie van het grote aantal deelnemers en een gelimiteerde practicum- of begeleidingscapaciteit niet voldoende capaciteit aanwezig is om alle deelnemers binnen één periode het vak te laten volgen en als het niet goed mogelijk blijkt het vak herhaald in verschillende perioden aan te bieden (bijvoorbeeld voor verschillende opleidingen). Alle uitzonderingen hebben instemming nodig van het College van Bestuur.
30
5.1.4 Werkvormen In de studiegids is de werkvormenmix van vakken aangegeven met een code. Per werkvorm is het aantal studiepunten en, waar van toepassing, het aantal centraal geroosterde contacturen vermeld. De gebruikte codes zijn: C college; Z zelfstudie; L literatuurstudie; S/W studiebegeleiding en werkcollege; PE extensief begeleid practicum; PI intensief begeleid practicum; V veldpracticum; E excursie (een- of meerdaags, resp. EE en ME); PJ projectonderwijs; PO probleemgericht onderwijs; IT onderwijs, ondersteund door informatietechnologie; AV afstudeervak; PT stage. De werkvormen C, S/W, PE, PI, PJ, PO, IT en V kennen centraal geroosterde contacturen. 5.1.5 Verplichte deelname aan het onderwijs, gewetensbezwaren Studenten mogen zich op een door henzelf te kiezen wijze voorbereiden op tentamens. Bij colleges (C), studiebegeleiding/ werkcollege (S/W), de vragencolleges bij zelfstudie (Z) en literatuuronderzoek (L) bestaat geen aanwezigheidsverplichting. Bij de werkvormen PI, V en E is de student wel verplicht de geroosterde contacturen bij te wonen. Ook geroosterde bijeenkomsten bij PJ en PO die elders plaatsvinden zijn verplicht. In de studiegids kunnen afwijkingen van de aanwezigheidsverplichting vermeld zijn. Bij de vormen AV en PT wordt de aanwezigheidsverplichting per student geregeld in het afstudeervakof stagecontract dat met de student wordt afgesloten. Een model van deze contracten is via Onderwijsnet verkrijgbaar. Indien een student gewetensbezwaren heeft ten aanzien van bepaalde vakken dient de student dat twee maanden voor de start van het vak schriftelijk te melden aan de examencommissie. De examencommissie stelt dan vervangende eisen op voor het af te leggen tentamen of practicum of schrijft de student een vervangend vak voor. De ‘twee-maanden-eis’ geldt om praktische redenen niet voor eerstejaars BSc-vakken uit de periodes 1 en 2. 5.1.6 Aanmelden voor vakken Met ingang van het studiejaar 2004/2005 zijn studenten verplicht zich aan te melden voor deelname aan cursorische vakken. Aanmelden kan via de studentenbalie (in het bestuurscentrum of via internet) en is mogelijk tot uiterlijk twee weken voor aanvang van de periode waarin het vak verzorgd wordt. Voor bepaalde vakken, bijvoorbeeld practica en excursies, is het van essentieel belang dat studenten zich ruimer van tevoren aanmelden en kan de termijn van aanmelden verder naar voren geschoven zijn. Een student kan zich na sluiting van de periode voor aanmelding alleen nog voor een vak aanmelden met goedkeuring van de betreffende docent. Aanmelding heeft tevens betrekking op het aansluitende tentamen. Eerstejaars BSc-studenten worden automatisch aangemeld voor alle verplichte B1-vakken van de perioden 1 t/m 4 en dus ook voor de betreffende tentamens. De student mag zich in beginsel voor niet meer dan 12 credits aan vakken aanmelden. Als de student meer vakken willen volgen, dient de student dat te melden bij de docent van het betreffende
31
vak. Wanneer dit gebeurt vóór de uiterste aanmeldingsdatum wordt de student in principe geplaatst. De docent meldt in die gevallen de student aan voor het betreffende vak. Gedurende de aanmeldingsperiode kan de aanmelding gewijzigd worden: terugtrekken ene vak, aanmelden andere vak. 5.1.7 Taal onderwijs en tentamens, gedragscode vreemde talen Aan Wageningen Universiteit is een gedragscode vreemde talen van kracht. Hierin is bepaald in welke taal het onderwijs in een bepaalde opleidingsfase wordt verzorgd. Het eerste bachelorjaar is Nederlandstalig, in het tweede jaar wordt het gebruik van Engelstalig materiaal aangemoedigd. Het derde bachelorjaar is in beginsel Engelstalig. De masteropleidingen van Wageningen Universiteit zijn geheel Engelstalig. In de gedragscode zijn verder de zaken geregeld rond de kwaliteit van het gebruik van de Engelse taal. Ten aanzien van de tentamens geldt dat studenten de keuze hebben tentamens in het Nederlands of in het Engels af te leggen en gebruik mogen maken van vertaalhulpmiddelen. De gedragscode is in dit statuut opgenomen als bijlage IV.
5.2
Vakken en voorkennis (vereist, verondersteld)
Bij de bachelorafsluiting (BSc), het academisch mastercluster (MSc) en afstudeervakken kan sprake zijn van met name genoemde voorvereiste vakken. Dat zijn vakken uit het onderwijsaanbod van Wageningen Universiteit die met voldoende resultaat afgerond moeten zijn voordat aan het vak begonnen mag worden waarvoor de voorkennis voorvereist is. De betreffende voorvereiste vakken zijn in het beschreven studieprogramma opgenomen. Voorvereiste vakken bij afstudeervakken in de vrije keuze moeten, voor zover niet opgenomen in het beschreven studieprogramma, ook opgenomen worden in de vrije keuzeruimte. Er mag maximaal 12 cr. aan voorkennis vereist worden bij een vak. Bij cursorische vakken kan voorkennis verondersteld worden, eveneens geformuleerd in termen van vakken uit de studiegids. De student wordt geacht over de kennis van de aangeduide vakken te beschikken, ongeacht hoe die kennis is verworven. De vakken waarvan de kennis verondersteld wordt bij vakken uit het beschreven programma zijn ook opgenomen in dat programma en zodanig geroosterd dat de student ze eerst kan volgen. Veronderstelde voorkennisvakken hoeven echter niet te zijn afgerond alvorens het vervolgvak te kunnen volgen.
32
5.3
Tentamens
5.3.1 Vorm en beoordeling, herkansen Ieder vak, met uitzondering van testimoniumvakken, wordt afgesloten met een tentamen. Een tentamen is de toetsing waarbij wordt onderzocht of de student voldoet aan de eisen die aan het behalen van het vak worden gesteld. Het tentamen kan de volgende vormen hebben: schriftelijke of mondelinge ondervraging en/of beoordeling van een verslag, werkstuk of presentatie en/of beoordeling van de tijdens een practicum geleverde prestaties. Tevens kan de mate waarin aan een eventuele aanwezigheidsverplichting is voldaan in de beoordeling worden betrokken. De toetsvorm van elk vak is aangegeven in de studiegids. Het tentamen van een vak kan bestaan uit een combinatie van toetsvormen. Waar dat het geval is, is tevens aangegeven hoe uit de deelbeoordelingen het eindoordeel over het tentamen wordt vastgesteld. Hierbij mogen minimumcijfers per onderdeel gehanteerd worden. De uitkomsten van de toetsing worden uitgedrukt in een cijfer uit het domein 1 t/m 10. Een cijfer van 6 of hoger betekent dat het tentamen voldoende is beoordeeld. De student kan van de mogelijkheden tot herkansen gebruik maken totdat het vak met succes is afgerond. Zodra een tentamen succesvol is afgelegd, is het niet toegestaan het vak alsnog te herkansen. 5.3.2 Beoordeling testimoniumvakken, beoordeling stage Voor zogenoemde testimoniumvakken is de beoordeling beperkt tot het oordeel “aan de eisen voldaan”. Dit wordt op de cijferlijst aangegeven met de code “6%”. Een testimonium is een verklaring waaruit blijkt dat een vak met succes is afgerond zonder dat hiervoor een cijfer is behaald. Voor een met succes voltooide stage vindt in de regel een beoordeling met een testimonium plaats. In het stagecontract kan tussen student en begeleider vooraf afgesproken worden dat een cijfer wordt toegekend. 5.3.3 Plagiaat Wanneer in scripties en werkstukken delen van de tekst zijn overgenomen uit boeken of tijdschriften (eventueel van internet), zonder bronvermelding, is sprake van plagiaat. Dit is naar het oordeel van de examencommissies fraude. In de wetenschappelijke wereld en het academisch onderwijs is het de norm dat het gebruiken van gedachten, ideeën, bevindingen of tekst van iemand anders tot uitdrukking komt in de bronvermelding in de tekst én in de literatuurlijst. Bij letterlijk citeren van tekst dient daarnaast in de opmaak van de tekst ondubbelzinnig duidelijk gemaakt te worden welk deel geciteerd is (bijv. door het gebruik van aanhalingstekens). Overigens dient de verhouding tussen dat wat geciteerd wordt en de totale omvang van de scriptie of het werkstuk gerechtvaardigd te zijn gelet op de bedoeling van de scriptie of het werkstuk. Met andere woorden, een scriptie die voor 75% uit geciteerd werk bestaat (keurig voorzien van bronvermelding) is ook niet acceptabel. Wanneer een docent of examinator een dergelijk plegen van plagiaat constateert, dient hij hiervan onmiddellijk de examencommissie in kennis te stellen evenals de betreffende student(en). De examencommissie besluit, na de betrokkenen gehoord te hebben, of er inderdaad sprake is van fraude en kan als straf de betreffende student(en) voor maximaal een jaar uitsluiten van het afsluiten van het vak (hetzij door het doen van een examen, hetzij door het inleveren van het werkstuk of de scriptie). 5.3.4 Rol examinator en examencommissie 33
De verantwoordelijkheid voor het afnemen en beoordelen van tentamens ligt bij de examinator van het vak. De examencommissies geven richtlijnen en aanwijzingen aan de examinatoren met betrekking tot de beoordeling van het tentamen en met betrekking tot het vaststellen van de uitslag. Elk tentamen over een cursorisch vak heeft in beginsel slechts betrekking op de leerstof die in de direct daaraan voorafgaande periode is onderwezen. In alle gevallen waarin de student langer dan één periode met een vak bezig moet zijn, wordt ervoor gezorgd dat door tussentijdse beoordeling(en) of tussentijdse toets(en) de studielast in de tijd gespreid is. In geen enkel geval mag een student gedwongen worden ‘tentamenkennis’ die in één periode is opgedaan, op te sparen tot een tentamen na een volgende periode. Deze tussentijdse toetsing mag niet leiden tot een feitelijke aanscherping van de tentameneisen, bijvoorbeeld door aan de deeltoetsen aparte minimumeisen te stellen. Als een student wegens ziekte of andere bijzondere omstandigheden niet in de gelegenheid is geweest een tentamen af te leggen of voor dat tentamen is gezakt, kan hij de examinator verzoeken hem tussentijds te tentamineren. De examinator dient een dergelijk verzoek in redelijkheid te beoordelen. 5.3.5 Aanmelden voor tentamens De student dient zich voor het afleggen van tentamens aan te melden bij de Centrale Studentenadministratie (CSA). Dat aanmelden gebeurt automatisch op het moment dat hij zich aanmeldt voor een vak (zie par. 5.1.6.). Aanmelden voor alleen een tentamen kan via de virtuele studentenbalie op internet of aan de balie en is mogelijk tot een van tevoren vastgestelde datum (zie het planningsboekje en de website: http://csa.wau.nl/ris2004 > link ‘kalender academisch jaar’). 5.3.6 Aanpassing aan handicap of ziekte Aan gehandicapte en/of chronisch zieke studenten wordt de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zonodig deskundig advies in voordat zij binnen vier weken beslist. 5.3.7 Mondelinge tentamens Bij een mondeling tentamen wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij de examencommissie of de examinator anders heeft beslist. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald of als de student daartegen bezwaar heeft gemaakt. De examinator kan in verband met de goede orde of op verzoek van de student besluiten het afnemen van het tentamen niet in het openbaar voort te zetten. Direct na het afleggen van een mondeling tentamen stelt de examinator de uitslag vast, reikt de student een schriftelijke verklaring uit (‘cijferbon’) en geeft de uitslag door aan de Centrale Studentenadministratie.
5.3.8 Schriftelijke tentamens Bij een schriftelijk tentamen stelt de examinator de uitslag vast binnen veertien dagen nadat het tentamen is afgelegd. De examinator geeft de uitslag zo spoedig mogelijk door aan de Centrale Studentenadministratie. Deze zorgt voor de uitreiking van een schriftelijk bewijsstuk aan de student. Wanneer een tentamen noch schriftelijk noch mondeling plaatsvindt, bepaalt de examencommissie van tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring over de uitslag zal ontvangen. Gedurende tenminste veertien dagen nadat de uitslag van een schriftelijk tentamen is bekendgemaakt, krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeelde werk. In die tijd moet iedere belangstellende kennis kunnen nemen van de vragen en opdrachten van het betreffende 34
tentamen en van de beoordelingsnormen. De examinator kan in ieder geval twee tijdstippen vaststellen waarop inzage en kennisneming mogelijk zijn. Indien men kan aantonen door overmacht verhinderd te zijn geweest, wordt een andere mogelijkheid geboden. 5.3.9 Tentamens in een andere taal dan het Nederlands De examens en de tentamens van Nederlandstalige programma’s en vakken worden afgenomen in het Nederlands of, mits de desbetreffende examencommissie of examinator en examinandus daarmee instemmen, in een andere taal. Bij alle onderdelen en programma’s waar de voertaal Engels is, worden de schriftelijke en mondelinge tentamens/ examens in beginsel in het Engels afgelegd. In alle gevallen houdt de student echter de keuze om tentamens in het Nederlands of in het Engels af te leggen. Een student die wil afwijken van de taal die bij het tentamen of examen gebruikelijk is, dient zijn voorkeur zo vroeg mogelijk met de examinator te bespreken. Het gebruik van vertaalhulpmiddelen (woordenboeken, vertaalcomputer) tijdens tentamens is te allen tijde toegestaan. De mate van beheersing van de niet-moedertaal mag in geen geval een rol spelen in de beoordeling. Dit geldt ook voor het taalgebruik bij groepsgewijs of individueel gemaakte opdrachten waarvan de beoordeling meetelt in de bepaling van de uitslag van een tentamen. Zie ook de gedragscode vreemde talen (bijlage IV). 5.3.10 Vrijstelling van tentamens De examencommissie kan op schriftelijk verzoek van de student en op advies van de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van bepaalde tentamens. In overleg met de studiebegeleider wordt een lijst opgesteld waarop de vakken vermeld staan, waarvoor mogelijk vrijstelling kan worden verkregen (‘loopbrief’). De student gaat hiermee langs de betrokken examinatoren die voor het betreffende vak aan de examencommissies adviseren al dan niet in te stemmen met de gevraagde vrijstelling. De student levert de getekende loopbrief in bij de betreffende examencommissie. Wanneer een examencommissie afwijkt van het advies van de betrokken examinator, krijgt de examinator de gelegenheid zijn standpunt toe te lichten. Als er verschil van mening blijft, is er een beroepsmogelijkheid voor de examinator bij het college van beroep voor de examens (zie verder par. 13.2). 5.3.11 Geldigheidsduur tentamens De geldigheidsduur van tentamens, behaald voor vakken uit een BSc-examenpakket is beperkt tot zes jaar. De geldigheidsuur van tentamens, behaald voor vakken uit een MSc-examenpakket is eveneens beperkt tot zes jaar. In afwijking van de regel dat tentamens een beperkte geldigheid kennen, mag de examencommissie beslissen dat de beperking van de geldigheid wordt opgeheven. 5.3.12 Tentamenperioden en stramien herkansingen
Opleidingen vanaf 2000/2001 (onderwijs met de codes XYZ 12345) In elk studiejaar zijn er zes tentamenperioden. De eerste vier tentamenperioden worden elk gevormd door de afsluitende week van een onderwijsperiode, de zesde is een algemene herkansingsperiode in augustus. Tentamens van de vijfde periode zijn verspreid over de hele vijfde periode geroosterd. Deze tentamenperioden zijn als volgt geroosterd (zie ook de roosterinformatie op internet): [1] de week van 25 oktober 2004; [2] de week van 20 december 2004; [3] de week van 21 februari 2005; [4] de week van 18 april 2005; [5] de weken van 25 april t/m 25 juni 2005; [6] de laatste drie weken van augustus 2004 (van 8 t/m 26 augustus 2005). 35
In de tentamenweken zijn de tentamens geroosterd van de vakken die in de betreffende periode verzorgd zijn. In augustus is er een algemene herkansingsperiode van 3 weken voor alle vakken (periode [6]). Daarnaast is er per vak nog een herkansingsmogelijkheid gedurende het studiejaar. De tentamens in periode [6] worden zoveel mogelijk gespreid over de beschikbare tijd. Voor het doen van herkansingen geldt in principe* onderstaand stramien. Vakken uit periode 1 kunnen worden herkanst in de tentamenweek van periode 2 (wk 16), uit periode 2 in de tentamenweek van periode 3 (wk 25), uit periode 3 in de tentamenweek van periode 4 (wk 33), uit periode 4 in een aparte herkansingsweek na periode 5 (wk 43) en vakken uit periode 5 in de tentamenweek van periode 1 (wk 8). * Indien vakken vaker per jaar verzorgd worden, kan een herkansing -in afwijking van het hierboven geschetste stramiensamenvallen met een regulier tentamen van het vak voor een andere opleiding.
5.4
Studeerbaarheid, studielast, roostering
5.4.1 Studeerbaarheid Alle opleidingsprogramma’s zijn in principe studeerbare programma’s. Dat wil zeggen dat een ‘gemiddelde student’ het programma redelijkerwijs in de daarvoor bestemde tijd moet kunnen doendoen. Bij het samenstellen en roosteren van de programma’s wordt daarom rekening gehouden met de volgende aspecten: studielast per vak, studielast per onderwijsperiode en de verdeling daarvan over dagen en weken, en de totale studielast per jaar. In de regeling Financiële Ondersteuning Studenten (FOS-regeling) is bepaald dat een onvoldoende studeerbare opleiding (dat wil zeggen het beschreven verplichte en beperkte keuze deel van het programma) wordt erkend als grond voor studievertraging op basis waarvan een student in aanmerking kan komen voor ondersteuning (zie H 10 van dit statuut).
36
5.4.2 Studielast per vak De studielast van een vak is uitgedrukt in hele credits. Een credit (cr.) komt overeen met 28 uur studie. In deze uren zijn alle activiteiten geteld die nodig geacht worden om het tentamen of testimonium te halen. Excursies worden berekend op 8 uur per dag of 4 uur per dagdeel (ochtend of middag), ook als de feitelijke duur hiervan afwijkt of als er tijdens een (meerdaagse) excursie verplicht bij te wonen avondactiviteiten georganiseerd worden. 5.4.3 Studielast per periode, verdeling over de periode De normstudielast voor de eerste vier perioden van het studiejaar van elk acht weken is 12 credits. Voor de vijfde periode van negen weken is dat eveneens 12 credits. Periode 5 is een week langer vanwege een aantal feestdagen. Bij het roosteren van de programmavakken (verplicht en beperkte keuze) wordt met deze normlast rekening gehouden. Daarbij wordt ook zoveel mogelijk aandacht besteed aan de onderlinge spreiding in de week of over de periode, zodanig dat de vakken elkaar niet in de weg zitten, noch voor wat betreft geroosterde uren, noch voor wat betreft de gewenste voorbereiding- en verwerkingstijd, noch voor wat betreft de roostering van de tentamens. 5.4.4 Studielast per jaar De normstudielast voor een studiejaar is 60 credits. Bij het roosteren van de programmavakken (verplicht en beperkte keuze) wordt deze normlast strikt gehanteerd. Het studiejaar is verdeeld in vijf onderwijsperioden. De eerste vier perioden omvatten elk 8 weken waarvan week zeven in principe voor zelfstudie geroosterd is. De laatste week is een tentamenweek is. Indien een vak afgesloten wordt met een tentamen dient de zevende week voor zelfstudie geroosterd te worden. De vijfde periode omvat vanwege een aantal feestdagen 9 weken: negende week tentamenweek. 5.4.5 Roostering onderwijs Er wordt tijdens de vakantieperioden en in de avonduren geen onderwijs verzorgd dat voorkomt in de beschreven programma’s van de opleidingen. Over onderwijs dat naar de aard ervan zich niet voor roostering leent (zoalsafstudeervakken en stages, afstandsonderwijs, bijspijkercursussen, summercourses, e.d.) worden waar mogelijk in onderling overleg tussen student(-en) en docenten(-en) nadere afspraken gemaakt. In de eerste vier perioden is het onderwijs zoveel mogelijk geroosterd volgens een weekrooster met een onderscheid in ochtend- en middagvakken. De vijfde periode is blokvormig geroosterd of volgens een weekrooster, met onderwijselementen in de ochtend- en middaguren.
5.5
Kwaliteitszorg, evaluaties, visitaties, onderwijskundige ondersteuning
5.5.1 Kwaliteitszorg onderwijs Het College van Bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het geboden onderwijs. Dit betreft zowel de kwaliteit (en de studeerbaarheid) van de aangeboden opleidingsprogramma’s als van de uitvoering van de vakken. Het personeel at onderwijs verzorgd heeft jaarlijks functioneringsgesprekken waarin o.a. de didactische vaardigheden worden beoordeeld. In de personeelsbeoordeling worden de onderwijs- en onderzoeksprestaties van het wetenschappelijke personeel gelijk gewaardeerd. Het bestuur van Wageningen Universiteit stelt zich verantwoordelijk voor het aanbieden van programma’s die een zo goed mogelijk uitzicht bieden op een positie op de arbeidsmarkt. 37
Om deze verantwoordelijkheden waar te maken wordt gebruik gemaakt van een aantal middelen: vakkenevaluaties, opleidingsevaluaties, alumni-enquêtes, externe onderwijsvisitaties en in de nabije toekomst accreditaties. Het College van Bestuur is ook verantwoordelijk voor een jaarlijkse beoordeling van de onderwijs- en examenregelingen. 5.5.2 Vakkenevaluaties Ieder cursorisch vak wordt minstens eens per twee jaar via een anonieme standaardenquête onderzocht. De organisatie van deze enquêtering berust namens het College van Bestuur bij de stafafdeling Onderwijs. Deze enquête wordt afgenomen onder een groot aantal deelnemers aan het tentamen dat direct aansluit op het onderwijs. Als het een vak betreft waarvoor geen centraal tentamen wordt afgenomen, wordt de enquête op een andere manier verspreid. De enquête omvat ongeveer twintig vragen over verschillende kwaliteitsaspecten van het vak. Indien een vak op een vraag te laag scoort (45% of meer negatieve antwoorden) dan is dat een knelpunt. Het meest betrokken onderwijsinstituut krijgt de opdracht van het College van Bestuur om met de docent(en) van het vak te overleggen over noodzakelijke verbeteringen. In de praktijk is het meestal de opleidingscoördinator die de opdracht in overleg met de opleidingscommissie uitvoert. Opleidingscommissies rapporteren hierover aan de verantwoordelijke onderwijsinstituten (owi's). Het vak wordt het volgende jaar opnieuw geënquêteerd. 5.5.3 Rendementsgegevens Elk jaar worden van alle opleidingen rendementsgegevens verzameld. Hierbij wordt vooral gekeken naar doorstroming, naar numerieke rendementen en naar (door de studenten) behaalde studiepunten. De besturen van de onderwijsinstituten overleggen met de opleidingscommissies van de opleidingen die laag scoren over oorzaken en mogelijke verbeteringen en informeren het College van Bestuur hierover. 5.5.4 WO-monitor, alumni-enquête Jaarlijks verschijnt de WO-monitor waarin de resultaten verwerkt zijn van een enquête onder alle afgestudeerden een jaar na hun afstuderen. De vragen betreffen de aansluiting studie/ werk, niveau baan, hoe snel gevonden en een oordeel over de diverse kwaliteitsaspecten van hun opleiding. Daarnaast laat Wageningen Universiteit iedere vijf jaar een loopbaanenquête uitvoeren. Onder andere hiermee wordt nagegaan of de opleidingsprogramma’s nog adequaat zijn afgestemd op de eisen die de maatschappij stelt aan afgestudeerden. De resultaten van de onderzoeken zijn openbaar. 5.5.5 Visitaties Eens per vijf jaar worden alle opleidingen doorgelicht door een externe onderwijsvisitatiecommissie. De organisatie en uitvoering van deze visitaties ligt bij de Quality Assurance Netherlands Universities (QANU, de verzelfstandigde afdeling kwaliteitszorg van de VSNU (Vereniging van Nederlandse Universiteiten)). De belangrijkste zaken waarop een visitatiecommissie haar bevindingen baseert, zijn: een zelfstudie (te schrijven door de instelling zelf) en een onderzoek ter plekke, waarbij de commissie zich een oordeel vormt over de betreffende opleiding op basis van gesprekken met vertegenwoordigers van diverse bij de opleiding betrokken groepen (studenten, docenten, management en alumni) en op basis van inzage in studiemateriaal en scripties. Voor de opleidingen die binnen Nederland uitsluitend aan WU worden verzorgd, benoemt de QANU een internationale commissie. Het verslag van de visitatiecommissie is openbaar en te vinden op de website van de QANU (www.qanu.nl).
38
Naast de landelijke invoering van het bachelor-masterstelsel als uitvloeisel van de Verklaring van Bologna in juni 1999 heeft de Nederlandse regering besloten om het visitatiestelsel uit te breiden met een accreditatiestelsel. De Nederlands-Vlaamse accreditatie organisatie is in oprichting (NVAO i.o.). De VSNU heeft met de NVAO afspraken gemaakt over de overgangsperiode naar het accreditatiestelsel met als gevolg dat de komende jaren gewerkt wordt met een onderwijsvisiatie door de QANU, gevolgd door een vervroegde accreditatieprocedure door de NVAO. 5.5.6 Onderwijsondersteuning Onderwijsondersteuning Wageningen Universiteit (OWU), onderdeel van de stafafdeling Onderwijs, organiseert regelmatig cursussen met als doel de didactische professionalisering van docenten van WU. Beginnende docenten zonder onderwijservaring zijn verplicht de basiscursus didactiek en 3 twee-daagse specifieke didactische cursussen te volgen. De onderwijskwalificatie die de cursisten bij goed gevolg ontvangen, is een voorwaarde voor een vaste aanstelling bij WU. Docenten kunnen verder bij OWU terecht voor adviezen over de opzet en uitvoering van hun vakken en voor trainingen interculturele communicatie. Medewerkers van OWU leveren op verzoek van docenten een bijdrage aan onderwijsvernieuwingsprojecten
5.6
Bezwaar en beroep
Ten aanzien van het gestelde in de paragrafen 5.1, 5.2 en 5.3 kunnen studenten terecht bij het College van Beroep voor de Examens. Ten aanzien van het gestelde in de paragrafen 5.4 en 5.5 bij het College van Bestuur. Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar hoofdstuk 13 van dit statuut. Dit hoofdstuk is geschreven op basis van de onderwijskaders 2004/2005 van Wageningen Universiteit.
39
HOOFDSTUK 6
6.1
STUDIE- en STUDENTENBEGELEIDING
Inleiding
Het College van Bestuur draagt zorg voor de nodige voorzieningen op het gebied van studie- en studentenbegeleiding aan Wageningen Universiteit. De voorzieningen waarmee de individuele student te maken krijgt, zijn verbonden aan de inschrijving als student. Inschrijving als student geeft recht op studiebegeleiding vanuit de opleiding door docenten en studiebegeleiders, en op studentenbegeleiding door de studentendecanen, de studentenpsycholoog en studentenarts (Dienst Studentenbegeleiding, DSB).
6.2
Taken van het College van Bestuur
Het College van Bestuur draagt zorg voor de studiebegeleiding van de studenten die voor een opleiding aan WU zijn ingeschreven. Deze studiebegeleiding is mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijkheden in en buiten de opleiding. Het College van Bestuur zorgt voor de registratie van de studieresultaten zodat de student na elke tentamenperiode een overzicht kan inzien van de behaalde resultaten in het onderwijs- en examenprogramma van de opleiding. Het College van Bestuur draagt zorg voor een jaarlijkse beoordeling van de Onderwijs- en Examenregelingen voor de bachelor- en masteropleidingen en houdt daarbij rekening met de tijd die een student nodig heeft voor de studie. Dit ter bewaking en zonodig ter bijstelling van de studielast.
6.3
Taken van de opleidingscoördinatoren en studiebegeleiders
Bij iedere opleiding zijn een of meer studiebegeleiders en opleidingscoördinatoren aangesteld. De opleidingscoördinatoren zijn verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken rond een opleiding en het opleidingsprogramma. De studiebegeleiders begeleiden de student en adviseren vooral over de inhoud en de planning van de studie: keuze eventuele specialisatie, invulling vrije keuze ruimte en het (voorlopige) examenpakket, studievoortgang e.d. Tevens bemiddelen zij voor de individuele student bij docenten, examinatoren en examencommissies voor zaken die het onderwijs betreffen. In het eerste jaar van de bacheloropleiding begeleidt en adviseert de studiebegeleider de student, uitmondend in het wettelijk verplichte advies aan het eind van het eerste jaar van inschrijving, over de voortzetting van de studie (zie ook par. 6.6, dringend studieadvies). In het tweede studiejaar vindt verplicht een gesprek met de studiebegeleider plaats over de planning van de studie en over het voorlopige afstudeerpakket. De studiebegeleider roept de student daartoe op. Studiebegeleiders leggen de afspraken van de student vast (samenstelling examenpakket, stage- en afstudeercontract, MSc-studiecontract) en geven verklaringen af (t.b.v. het aanvragen van subsidies en fondsen, vakken van buiten WU, mastertoestemmingsregeling e.d.). De studiebegeleiders verwijzen studenten zonodig door naar medewerkers van de Dienst Studentenbegeleiding (DSB).
6.4 40
Taken van de Dienst Studentenbegeleiding
De Dienst Studentenbegeleiding (DSB) houdt zich bezig met studiebegeleiding, advisering en hulpverlening aan studenten en met het bevorderen van het studie- en leefklimaat van studenten. 6.4.1 Studentendecanen Studentendecanen begeleiden studenten op het gebied van persoonlijke en studieomstandigheden, op het gebied van onderwijs en de onderwijsorganisatie en op het gebied van rechtspositie en financiën. Concreet moet hier gedacht worden aan bijvoorbeeld de regeling ‘financiële ondersteuning studenten’ (FOS) (zie hoofdstuk 10) en aan vragen op het gebied van studievertraging, studiekeuze, (studie-)financiering, huisvesting, bemiddeling beroep, in- en uitschrijving en verlenging van de studie. 6.4.2 Studentenpsycholoog De studentenpsycholoog biedt hulp bij persoonlijke problemen, zoals aanpassingsproblemen, heimwee, verlegenheid, sociale angst, contact en relationele problemen, depressiviteit, rouw, eetproblemen en spanningsklachten. Hij biedt ook hulp bij studieproblemen: discipline, faalangst, spreekangst, concentratie en planning. 6.4.3 Studentenarts De studentenarts is een soort bedrijfsarts voor studenten. Studenten kunnen klachten die invloed hebben op de studievoortgang, zoals moeheid, slapeloosheid, hoofdpijn en gebrek aan concentratie, met hem bespreken. Ook kunnen studenten adviezen krijgen op het terrein van seksualiteit, drugs, voeding, sport e.d. Verder worden er bij vertrek naar de tropen vaccinaties en adviezen gegeven en keuringen verricht. Voor behandeling van ziekten zoals bronchitis of blaasontsteking moet de huisarts geraadpleegd worden. 6.4.4 Tijdige melding bij studievertraging door bijzondere omstandigheden Als een student een beroep wil doen op financiële compensatie via de regeling ‘financiële ondersteuning studenten’ (FOS), moet overmacht door ziekte of familie-omstandigheden evenals onderwijskundige overmacht binnen twee maanden gemeld worden bij de DSB (zie hoofdstuk10).
6.5
Studieadvies bachelorstudenten
Aan het eind van het eerste jaar van BSc-inschrijving ontvangt de student het zogeheten dringende studieadvies over voortzetting van de studie. Een student die na het eerste bachelorjaar minder dan 30 credits heeft behaald, wordt geadviseerd om de studie niet voort te zetten, tenzij er sprake is geweest van bijzondere omstandigheden. Bij 3042 credits wordt geadviseerd om de studiekeuze te heroverwegen en bij meer dan 42 credits wordt geadviseerd om de studie voort te zetten. Indien sprake is van studievertraging door bijzondere omstandigheden wordt de student gevraagd hierover zo snel mogelijk de DSB te informeren (zie ook par. 6.4.4 en par. 9.3.1.d). Voor verdere informatie: zie het BSc-informatiebulletin voor eerstejaars.
6.6
Klachten, bezwaar en beroep
Voor klachten over docenten en studiebegeleiders kunnen studenten terecht bij de ombudspersoon. Voor klachten over een studentendecaan, -psycholoog en -arts is er een klachtenprocedure, die loopt via de afdeling Juridische Zaken van de universiteit. Voor meer informatie over het indienen van een klacht en over -meer in het algemeen- mogelijkheden tot bezwaar en beroep wordt verwezen naar hoofdstuk 13. 41
42
HOOFDSTUK 7
7.1
EIGEN FINANCIËLE BIJDRAGEN STUDENT
Regeling eigen bijdragen
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de WHW en de betreffende circulaire van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW) geregeld welke kosten voor rekening van de student of voor rekening van Wageningen Universiteit komen bij het bieden van onderwijsvoorzieningen. Het gestelde in dit hoofdstuk geldt ook voor studenten die een vrij bachelor- of masterprogramma volgen. Voor nadere vragen kan de student terecht bij een van de studentendecanen (DSB).
7.2
Kosten voor rekening van Wageningen Universiteit
Hieronder volgt een overzicht van kosten, gerelateerd aan onderwijsvoorzieningen, die van overheidswege en op grond van beleidkeuzes van WU niet apart in rekening gebracht worden bij de student. 7.2.1 Van overheidswege niet apart in rekening gebracht Het betreft de kosten voor: - de inschrijving en administratie met uitzondering van de kosten voor gespreide betaling van het collegegeld ad € 13,61 - de studentenkaart (deze dient ook als collegekaart en inschrijfbewijs), met uitzondering van vervanging bij verlies of diefstal, - het bewijs van inschrijving, - de toegang tot de bibliotheek, - een deurpas, voor zover van toepassing, - de wettelijke getuigschriften zoals het propedeuse- en doctoraaldiploma (alleen voor studenten van het studiejaar 2001/2002 en eerder) en het bachelor- en masterdiploma - het Diploma Supplement behorend bij het bachelor- en masterdiploma (vanaf 01-01-2005) - de voor het eindcolloquium noodzakelijke kosten (zie 7.4.1), - de doorberekening van de exploitatiekosten van gebouwen, - de kosten voor het kopiëren/ printen van de (concept-)scriptie en -stageverslagen die passen binnen de regels van het studieprogramma (zie 7.4.2), - bepaalde specifieke kosten van stages, afstudeervakken en excursies (zie onderstaand schema), - het BSc-informatiebulletin voor eerstejaars, - het studentenstatuut, - het planningsboekje, - het e-mail account.
43
Specifieke Categorie
Stage/afstudeervak binnenland Excursie Binnenland Stage/afstudeervak buitenland
Excursie Buitenland
Specifieke individuele kosten
Individuele reiskosten
Groepsreiskosten
groeps-
Regeling reiskosten1
-
-
-
WU
WU
Student Student (alleen levensonderhoud)
Student
-
-
Student
-
WU
WU
Student (alleen levensonderhoud)
kosten
Opmerkingen
Regeling subsidie praktijktijd/particuliere fondsen/ research fee2 -
Legenda 1 Indien men geen recht heeft op een studenten-OV-kaart dan wel indien men in het bezit is van een weekend OV-kaart 2 Afstudeervergoeding buitenlandse studenten (zie 7.4.8)
Reiskosten: Feitelijke kosten die worden gemaakt om van A naar B te komen
Specifieke kosten: Hieronder worden de op de activiteit toegesneden kosten verstaan (accomodatie, vergoedingen).
7.2.2 Op grond van beleidskeuzes Wageningen Universiteit niet apart in rekening gebracht Het betreft de kosten voor: - de veiligheidskleding (in het kader van de Arbo-wetgeving, zie 7.4.3 en 13.4.2), - een studiegids ter inzage per onderwijslocatie (per gebouw, conciërge of secretariaat), - de WA-verzekering voor studie-activiteiten in binnen- of buitenland, waarbij nadrukkelijk geldt dat deze verzekering slechts van toepassing is met betrekking tot activiteiten die in het kader van de studie worden verricht; nadere informatie is te krijgen bij de Centrale Studentenadministratie, - een Nederlandse en/ of Engelse verklaring, af te geven aan derden voor het volgen van hoger onderwijs in binnen- en buitenland, - de studiegids voor eerstejaarsstudenten WU, - de voor niet-Nederlandse studenten specifieke dienstverlening door het Studenten Servicecentrum (SSC).
7.3
Kosten voor rekening van de student, verplicht en niet verplicht
7.3.1 Verplichte kosten Studenten worden geacht bepaalde met het onderwijs samenhangende kosten zelf te dragen zoals de kosten van materialen, “potloden en kladblokken”, boeken, readers en sheets. Buitenlandse studenten krijgen mogelijk te maken met een aantal extra kosten zoals de handling fees, verzekeringspremies (zie 7.4.7) en de leges verblijfsvergunning. 7.3.2 Niet-verplichte kosten Hieronder worden de niet-verplichte kosten opgesomd die voor rekening van de student komen, voor zaken, voortvloeiend uit de wettelijke taak van de universiteit: - de aanschaf van de studiegids, met uitzondering van de studiegids voor eerstejaarsstudenten WU, 44
-
-
de niet-verplichte stages, niet-verplichte afstudeervakken en niet-verplichte excursies (wanneer een stage of afstudeervak in het buitenland wordt gevolgd, kan de student een beroep doen op particuliere fondsen. Voor nadere informatie: de Centrale Studentenadministratie en/ of het decanaat, zie ook 7.4.8 10.3 en 10.4), verklaringen ten behoeve van derden buiten het hoger onderwijs in binnen- en buitenland.
Daarnaast is er een aantal zaken in het kader van studentenvoorzieningen dat niet voortvloeit uit de wettelijke taak van de universiteit en die voor rekening van de student komen. Het gaat hier om bijvoorbeeld: - festiviteiten, - introductiedagen, - sportfaciliteiten en sportdagen, - het studentenpastoraat, - verzekeringen (met uitzondering van de WA-verzekering, zie 7.2.2, en de collectieve reisverzekering, zie 7.4.6), - waarborgsommen.
7.4
Uitvoeringsregeling eigen bijdragen
7.4.1. De voor het eindcolloquium noodzakelijke kosten Deze in par. 7.2.1 genoemde kosten (bijvoorbeeld voor het maken van sheets) komen voor rekening van de departementen en kunnen door de student worden gedeclareerd bij de betreffende leerstoelgroep/ het bureau van de betreffende kenniseenheid. Welke kosten hieronder vallen, is ter beoordeling van de docent/ begeleider. 7.4.2 Kopieer- en printkosten De in par. 7.2.1 genoemde kosten voor het printen en kopiëren van de (concept) scriptie en het (concept) stageverslag komen voor rekening van WU (in dit geval de departementen) en kunnen worden gedeclareerd bij de betreffende leerstoelgroep/ het bureau van de betreffende kenniseenheid. Als de student er voor kiest meer dan noodzakelijk te besteden, bijvoorbeeld ter verfraaiing van het verslag, zijn de meerkosten voor zijn rekening. De docent/ begeleider bepaalt hoeveel kopieën in het kader van de studie vereist zijn. Wil een student meer kopieën maken dan noodzakelijk, dan komen de kosten voor zijn rekening. 7.4.3 Veiligheidskleding De in par. 7.2.2 genoemde veiligheidskleding kan aan het begin van het studiejaar door eerstejaarsstudenten gratis worden afgehaald bij de WUR-shop (De Born). Ouderejaarsstudenten, begonnen voor 1 september 1997, maken gebruik van de veiligheidskleding die aanwezig is in de laboratoria. Tot de veiligheidskleding worden ook profielloze laarzen en wegwerpjassen gerekend, die in het kader van een hygiëneprotocol verplicht gesteld worden voor een bedrijfsbezoek. Zowel de laarzen als de wegwerpjassen zijn voor studenten verkrijgbaar bij het departement Dierwetenschappen. 7.4.4. Verplichte excursies in binnen- en buitenland De in het schema onder 7.2.1 opgenomen specifieke kosten voor excursies komen voor rekening van WU en worden gedragen door de departementen. De student betaalt geen bijdrage in de reiskosten van de excursies. De student dient slechts de kosten van levensonderhoud tijdens de excursie te betalen (voeding, richtbedrag WU: € 8,- pp/pd). Het is verstandig wanneer studenten en
45
begeleiders vooraf goede afspraken maken over de kosten voor de maaltijden tijdens de excursie, om te vermijden dat deze kosten voor studenten te hoog worden. 7.4.5 Verplichte stage/ afstudeervakken in het binnenland De in het schema onder 7.2.1 opgenomen reiskosten van individuele studenten komen voor rekening van WU als een student geen recht heeft op een OV-jaarkaart of als een student in het bezit is van een weekend OV-jaarkaart. De regeling ‘individuele studiekosten’ is in dat geval van toepassing. Studenten kunnen een verzoek om een tegemoetkoming indienen bij de betreffende leerstoelgroep/ het bureau van de betreffende kenniseenheid. 7.4.6 Collectieve reisverzekering Alle studenten die in opdracht van de universiteit stages en/ of afstudeervakken in het buitenland verrichten, vallen onder dezelfde collectieve reisverzekering als de medewerkers van Wageningen Universiteit. De kosten zijn voor rekening van WU. Deze regeling is niet van toepassing op binnenlandse reizen, tenzij een binnenlandse reis onderdeel uitmaakt van een buitenlandse reis. De algemene voorwaarden van deze verzekering liggen ter inzage bij de balie van de CSA. 7.4.7 Verzekering visumplichtige studenten Studenten waarvoor Wageningen Universiteit het visum heeft aangevraagd, worden verzekerd bij de verzekeringsmaatschappij AON. Het verzekeringspakket is inclusief ziektekosten, WA en werelddekking. 7.4.8 Afstudeervergoeding niet-Nederlandse studenten Niet-Nederlandse studenten die een “research fee” van € 1815 hebben betaald (cohort 2003 en cohort 2004), kunnen een aanvraag indienen bij de Centrale Studentenadministratie (CSA) voor vergoeding van onderzoek(reis)kosten tot het maximumbedrag van € 1815. Studenten worden er het aan het eind van de studie door de CSA op attent gemaakt hoe ze het eventueel resterende bedrag van de betaalde research fee gerestitueerd kunnen krijgen.
7.5
Bezwaar en beroep
Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 13.
46
HOOFDSTUK 8
8.1
STUDENTENVOORZIENINGEN
Studentenvoorzieningen algemeen
Op grond van artikel 7.34 WHW is aan de inschrijving als student het recht verbonden, gebruik te maken van de studentenvoorzieningen van Wageningen Universiteit. Studentenvoorzieningen dragen bij aan een goed studeer- en leefklimaat van studenten. Het College van Bestuur en de Studentenraad zijn belast met de zorg voor studentenvoorzieningen, met inachtneming van de richtlijnen van de minister. In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste studentenvoorzieningen aan Wageningen Universiteit.
8.2
Overzicht studentenvoorzieningen
De belangrijkste studentenvoorzieningen aan Wageningen Universiteit zijn: (voor adressen: zie overzicht namen en adressen)
Studenten Service Centrum (SSC) In het Studenten Service Centrum zijn de Centrale Studentenadministratie en de Dienst Studentenbegeleiding ondergebracht (zie verder).
Centrale Studentenadministratie (CSA) De algemene informatiebalie in het Bestuurscentrum van de universiteit, waar studenten terecht kunnen voor algemene informatie over de studie en tal van administratieve procedures en regelingen met betrekking tot de studie.
Dienst Studentenbegeleiding (DSB) Begeleiding door studentendecaan, studentenarts, studentenpsycholoog, vertrouwenspersoon en ombudspersoon.
Studiebegeleiding Hieronder vallen de werkzaamheden van de studiebegeleider, de studentendecaan en de studentenpsycholoog. Voor meer informatie: zie hoofdstuk 6.
Voorbereiding op de arbeidsmarkt Hier houden de studentendecaan, de studentenpsycholoog, en het alumnibureau van de universiteit zich mee bezig, evenals de Koninklijke Landbouwkundige Vereniging (KLV). Laatstgenoemde o.a. door het verzorgen van sollicitatietrainingen.
Financiële ondersteuning studenten (FOS) WU kent een regeling ‘financiële ondersteuning studenten’ voor studenten die bestuurs- of commissielid zijn van o.a. studenten- of studieverenigingen en voor studenten die studievertraging oplopen door overmacht. Verder kent WU een systeem van vergadervergoedingen voor studenten in bepaalde bestuurs- en medezeggenschapsorganen van de universiteit. Zie hoofdstuk 10: Financiële tegemoetkomingen studenten.
Huisvestingsbemiddeling 47
Wageningen Universiteit faciliteert De Kamerbalie van de Wageningse Studenten Organisatie (WSO); een niet-commercieel kamerbemiddelingsbureau voor jongeren en studenten. De Stichting Sociale Huisvesting Wageningen (SSHW) verhuurt ruim 4500 kamers aan studenten verdeeld over 12 complexen in Wageningen. Medewerkers van de Dienst Studentenbegeleiding kunnen in bijzondere gevallen een urgentieverklaring voor de SSHW afgeven.
Algemene introductiedagen (AID) Deze kennismakingsdagen voor aankomende eerstejaarsstudenten worden in opdracht van het College van Bestuur georganiseerd door de Commissie Algemene Introductiedagen (CAID), voor alle BSc- en MSc-eerstejaars van Wageningen Universiteit. Ze vinden meestal in augustus plaats.
Kinderopvang Studenten van Wageningen Universiteit kunnen -dankzij een financiële bijdrage van WU voor zg. kindplaatsen- tegen een aangepast tarief gebruik maken van kinderopvang door de Koepel Kinderopvang Wageningen. Een aanvraag verloopt via de studentendecanen.
Restauratieve voorzieningen (kantines, mensae) In een aantal gebouwen van Wageningen Universiteit kan wat gegeten en gedronken worden. Verder subsidieert Wageningen Universiteit de mensae van de studenten-gezelligheidsverenigingen.
RSI-preventie en behandeling RSI staat beschreven in punt 4 van de toelichting op het afstudeervakcontract (zie Onderwijsnet > studenteninformatie). Het is van groot belang om bij de eerste verschijnselen de studentenarts in te schakelen. Bij de Arbo- en Milieudienst van Wageningen UR is een brochure over RSI beschikbaar (‘RSI en beeldschermwerken’).
Dyslexie Studenten die dyslectische zijn kunnen eventueel 25% extra tentamentijd krijgen en ondersteund worden in het aanvragen van één jaar extra studiefinanciering. Hiertoe dienen ze contact op te nemen met de studentenpsycholoog (die beoordeelt of er daadwerkelijk sprake is van dyslexie) en de studentendecaan.
Sportvoorzieningen De Sportstichting Wageningen Universiteit (SWU Thymos) en het Universitair Sportcentrum De Bongerd verzorgen tal van sportvoorzieningen voor studenten van Wageningen Universiteit. Met een sportkaart kunnen studenten er gebruik van maken.
Studentenpastoraat/ Student Chaplaincy Het studentenpastoraat kent studentenpastores van verschillende gezindten. Het pastoraat organiseert lezingen, cursussen, excursies en kerkdiensten en geeft (individuele) begeleiding op het gebied van levensbeschouwelijke vragen.
48
Studium Generale (SG) Om uitvoering te geven aan de universitaire taak om kennis over te dragen ten behoeve van de maatschappij (art. 1.3 WHW) is Studium Generale in het leven geroepen. Studium Generale (SG) organiseert lezingen, tentoonstellingen, workshops en studiedagen. Verder huisvest de universiteit het filmhuis ‘Movie W’ en theater ’t Hemeltje’. Voor de programmering: zie ondermeer het Wb, weekblad voor Wageningen UR.
Werkgroep voorzieningen gehandicapten Deze werkgroep verleent (beleids-)ondersteuning, gericht op studenten en personeel met een handicap of chronische ziekte. Aandacht wordt besteed aan de bereikbaarheid, de toe- en doorgankelijkheid van WU-gebouwen, voorzieningen en toepassing van voorschriften en regelgeving (zie ook hoofdstuk 11).
49
50
HOOFDSTUK 9 STUDIEFINANCIERING door de IB-Groep en door WU Dit hoofdstuk beschrijft onder meer de relevante delen van de Wet Studiefinanciering. Aan deze weergave kunnen geen rechten worden ontleend. De Wet Studiefinanciering 2000 is maatgevend.
9.1
Prestatiebeurs, voor wie?
Nederlandse studenten, en in bijzondere situaties ook niet-Nederlandse studenten, die voor het eerst studiefinanciering hebben aangevraagd voor een opleiding in het Hoger Onderwijs in september 1996 of later, hebben te maken met de prestatiebeurs. Voorwaarde om studiefinanciering te krijgen is dat de student vóór zijn dertigste jaar begonnen is met een studie waarvoor studiefinanciering wordt toegekend. Na zijn dertigste jaar behoudt de student tot en met de maand waarin hij 34 wordt recht op studiefinanciering, zolang hij zijn studiefinanciering niet onderbreekt. Onderbreking door ziekte of bijzondere familieomstandigheden is wel toegestaan. Voor buitenlandse studenten gelden de volgende aanvullende voorwaarden: de student is afkomstig uit een EG- of EER-land of uit Zwitserland, en de student heeft een arbeidscontract voor minimaal 32 uur per maand. Nadere informatie is verkrijgbaar bij de Informatie Beheer Groep (IB-Groep) of de studentendecanen (DSB).
9.2
Vergoeding collegegeld voor buitenlandse studenten
Buitenlandse studenten kunnen een vergoeding krijgen voor een gedeelte van het collegegeld als zij voldoen aan de volgende voorwaarden: de student is afkomstig uit een EG- of EER-land of Zwitserland, en de student is jonger dan 30 jaar*. * Een student van 30 jaar of ouder komt ook voor de vergoeding in aanmerking als hij vóór zijn dertigste met een studie in Nederland is begonnen en op zijn dertigste al een vergoeding ontvangt vanwege die studie.
Voor het studiejaar 2004/2005 bedraagt de vergoeding € 889,20 De aanvraag geschiedt door middel van aanvraagformulieren van de IB-Groep, verkrijgbaar bij de studentenbalie (CSA) of te downloaden in de kiosk van de internetpagina www.ib-groep.nl De aanvraag moet gedaan worden voor 1 januari 2005. Als een student na deze datum de aanvraag doet, wordt slechts een deel van de vergoeding uitbetaald.
9.3
Prestatiebeurs (geldend vanaf september 1996)
De prestatiebeurs houdt in dat studenten die aan de voorwaarden voldoen (zie 9.1), gedurende 5 jaar (of bij een vierjarige opleiding 4 jaar) recht hebben op: een basisbeurs (onafhankelijk van het inkomen van de ouders), een openbaar vervoer-jaarkaart (OV-jaarkaart), eventueel een aanvullende beurs (afhankelijk van het inkomen van de ouders), eventueel een rentedragende lening (onafhankelijk van het inkomen van de ouders). Daarna bestaat er nog 3 jaar recht op een rentedragende lening en een OV-jaarkaart. In eerste instantie worden de beurs en de OVkaart verstrekt in de vorm van een rentedragende lening (prestatielening). Hieronder wordt beschreven hoe de lening eventueel in een gift wordt omgezet. 51
9.3.1 Eerste studiejaar: de 30 credits norm Als na het eerste studiejaar minstens 30 credits zijn behaald, wordt de lening van dit eerste jaar omgezet in een gift. Vanaf het tweede studiejaar geldt de norm van 30 creditsECTSniet meer. Studenten die per 1 september 1999 of later voor het eerst studiefinanciering voor het Hoger Onderwijs ontvangen en die de prestatienorm van het eerste jaar niet halen, moeten met ingang van 1 september 2000 naast de beurs ook € 72,68 per maand voor de OV-kaart over het eerste jaar terugbetalen (zie ook wetsvoorstel hieronder). Studenten die zich na 31 januari van het eerste studiejaar inschrijven, hoeven slechts 20 (in plaats van 30) credits te halen om de prestatielening van het eerste jaar omgezet te krijgen in een gift. Studenten die in het eerste studiejaar vóór 1 februari hun studiefinanciering opzeggen, hoeven niet aan de 30credits norm te voldoen. Zij hebben daarmee echter wel 5 maanden studiefinanciering verbruikt (zie ook wetsvoorstel hieronder). Bij de 30 credits norm gelden de volgende regels: a. Studenten die vanwege bijzondere omstandigheden niet hebben kunnen voldoen aan de norm van 30 credits, kunnen bij de IB-Groep een beroep doen op schadeloosstelling. Zij moeten de overmachtomstandigheid binnen twee maanden gemeld hebben bij de studentenarts (ziekte en handicap), studentenpsycholoog (psychische overmacht) of studentendecaan (familieomstandigheden, zwangerschap en onvoldoende studeerbaar onderwijsprogramma) omdat de IBGroep om verklaringen van de universiteit vraagt. b. Studenten die niet voldoen aan de 30 credits norm maar wel binnen tien jaar het bachelor- of masterdiploma hebben behaald, hoeven het eerste jaar studiefinanciering niet terug te betalen (zie ook wetsvoorstel hieronder). N.B. Er ligt momenteel een wetsvoorstel bij de ministerraad om de 30 credits norm voor het eerste studiejaar en de 1 februari regeling af te schaffen. Wat onder 9.3.2 (zie hieronder) vermeld staat, gaat dan ook voor het eerste studiejaar gelden. Het is op dit moment nog de vraag of dit wetsvoorstel voor ingang van het studiejaar 2004/2005 tot wet verheven zal zijn.
9.3.2 Tweede en volgende studiejaar Voor het 2e, 3e, 4e en 5e studiejaar (bij een vierjarige opleiding het 2e, 3e en 4e studiejaar) is het systeem als volgt: als de student zijn afsluitend masterdiploma heeft behaald, uiterlijk 10 jaar na voor het eerst studiefinanciering in het Hoger Onderwijs te hebben ontvangen, wordt de prestatielening over deze jaren omgezet in een gift. Als de student na zijn bacheloropleiding stopt met studeren, kan hij de lening tot dan toe laten omzetten in een beurs (gift). Het is echter niet zeker of zodra alsnog een masteropleiding wordt afgerond zijn verdere lening omgezet wordt in een beurs. Het lijkt dus verstandig om na het behalen van de bacheloropleiding even te wachten met het laten omzetten van de lening in een beurs, tot men er zeker van is niet meer aan een masteropleiding te beginnen. 9.3.3 Bijzondere omstandigheden Als de student door bijzondere omstandigheden zijn diploma niet binnen tien jaar behaalt, kan hij bij de IB-Groep een beroep doen op financiële compensatie (bij structurele bijzondere omstandigheden) of op verlenging van de diplomatermijn (bij incidentele bijzondere omstandigheden). De IB-Groep gaat hierbij af op verklaringen van de universiteit. In voorkomende gevallen dient de betreffende student zich zo spoedig mogelijk te melden bij het studentendecanaat (DSB). 52
9.4
Bijverdienregeling
Een student met recht op studiefinanciering mag niet meer dan € 10.218,46 per jaar netto bijverdienen. Bij overschrijding van dit bedrag moet het 'meerinkomen' (tot een maximum van de in dat kalenderjaar ontvangen beurs) worden terugbetaald, plus € 72,68voor iedere maand dat de studerende de OVkaart in zijn bezit heeft gehad. Voor meer informatie zie de IBG brochure ‘Je hebt inkomen naast je studie’.
9.5
Vervolgstudie in het buitenland
Een student die nog recht op een lening heeft, mag dit recht ook voor een vervolgstudie in het buitenland gebruiken, echter voor ten hoogste 36 maanden. Aan deze lening is niet het recht op de OV-jaarkaart verbonden.
9.6
OV-kaart buitenlandvergoeding
Wanneer een student als onderdeel van zijn studie langer dan een maand in het buitenland verblijft, heeft de student recht op een OV-kaart vergoeding van € 72,68 per maand, mits hij ervoor kiest de OV-kaart gedurende die periode in te leveren. De student heeft daartoe een verklaring van de universiteit nodig (te verkrijgen bij de Centrale Studentenadministratie) dat hij als onderdeel van zijn studie een periode in het buitenland verblijft. Ook moet de student gedurende die periode ingeschreven blijven aan een Nederlandse universiteit. Het verdient aanbeveling dat een student voor de periode waarin hij in het buitenland verblijft, iemand machtigt om zijn zaken met de IB-Groep te regelen.
9.7
Bezwaar en beroep
Binnen 6 weken na ontvangst van een beschikking van de IB-Groep kan een bezwaarschrift worden ingediend bij de IB-Groep. Binnen 6 weken na ontvangst van een negatieve reactie op het verzoek/ bezwaarschrift kan een beroep worden ingediend bij de arrondissementsrechtbank. Een folder van de IB-Groep hierover is te krijgen bij de Centrale Studenten Administratie. 9.8 Extra financiering Wageningen Universiteit voor studenten Biologie, Plantenveredeling en gewasbescherming, Moleculaire wetenschappen en Voeding en gezondheid (ongedeelde opleidingen) 9.8.1 Voor wie geldt deze regeling? De regeling geldt voor studenten die in het studiejaar 1996/97, 1997/98 of 1998/99 zijn begonnen met een vierjarige, ongedeelde opleiding Biologie, Moleculaire wetenschappen, Plantenveredeling en gewasbescherming of Voeding en gezondheid en recht op studiefinanciering hadden. De regeling geldt ook voor studenten die in het studiejaar 1999/2000 zijn begonnen met de vierjarige opleiding Plantenveredeling en gewasbescherming of Voeding en gezondheid. Tenslotte geldt de regeling eveneens voor HBO-doorstromers die in een van bovengenoemde studiejaren met een van de betreffende opleidingen aan WU zijn begonnen. 9.8.2 Wat houdt de regeling in? 53
De betreffende studenten krijgen van WU maximaal zes maanden extra financiering in de vorm van een beurs op voorwaarde dat zij binnen tien jaar na het begin van hun eerste (IBG-) inschrijving in het Hoger Onderwijs het diploma van betreffende opleiding hebben behaald. 9.8.3 Hoeveel WU-financiering? De betreffende studenten krijgen van WU het bedrag van de basisbeurs en aanvullende beurs (plus eventuele rente) vergoed. 9.8.4 Aanvraag Na het behalen van het betreffende diploma kan de aanvraag bij de balie van de Centrale Studentenadministratie gedaan worden. Zie voor de exacte uitwerking, de procedure en bijzondere gevallen: onderwijsnet of bijlage studentenstatuut 2002/2003: Regeling ‘Half jaar WU-financiering B, T15, T31, T33’
9.9
Eén jaar financiering Wageningen Universiteit voor studenten BC, IO, MAK, MID, en MME
9.9.1 Studenten BC en IO Studenten die in het studiejaar 2000/2001 of later zijn begonnen met de ongedeelde opleiding Internationale ontwikkelingsstudies (IO) of Bedrijfs- en consumentenwetenschappen (BC), vallen voor de Wet Studiefinanciering 2000 onder de vierjarige opleidingen. Dat wil zeggen dat zij van de IBGroep slechts recht hebben op vier jaar basisbeurs, OV-jaarkaart en eventueel aanvullende beurs en lening. Omdat de opleidingen vijf-jarig zijn krijgen deze studenten nog een vijfde jaar beurs toegekend door de universiteit. Voorwaarde is wel dat zij hun diploma ook daadwerkelijk binnen tien jaar behalen. 9.9.2 Studenten MAK, MID en MME Dezelfde regeling als in par. 9.9.1 geldt voor studenten die hun diploma behalen in de masteropleidingen Management of Agro-ecological Knowledge and Social Change (MAK), International Development Studies (MID) of Management Economics and Consumer Studies (MME). 9.9.3 In- en doorstromers De regeling geldt eveneens voor studenten die vanuit een andere opleiding van Wageningen Universiteit of vanuit een andere (HBO-) instelling in het studiejaar 2000/2001 of later zijn ingestroomd in een van de genoemde opleidingen in par. 9.9.1 en 9.9.2. 9.9.4 Aanvraag Na het behalen van het betreffende diploma kan de aanvraag bij de balie van de Centrale Studentenadministratie worden gedaan. Zie voor de exacte uitwerking, de procedure en voor de bijzondere gevallen: bijlage VI studentenstatuut 2003/2004: Regeling ‘Eén jaar WU-financiering BC, IO, MAK, MID, MME’.
54
55
HOOFDSTUK 10
10.1
FINANCIËLE TEGEMOETKOMINGEN STUDENTEN
Regeling Financiële Ondersteuning Studenten (FOS)
Studenten die gemengde studiefinanciering van de IB-Groep ontvangen (d.w.z. een basisbeurs en een eventuele aanvullende beurs plus lening) kunnen bij studievertraging door bijzondere omstandigheden, waaronder erkende bestuursactiviteiten, een beroep doen op de regeling ‘financiële ondersteuning studenten‘ (de FOS-regeling) van Wageningen Universiteit. De FOS-regeling 2004/2005 is als bijlage V in dit statuut opgenomen. Ook (niet-Nederlandse) studenten die geen Nederlandse studiefinanciering hebben, komen voor deze regeling in aanmerking, althans voor zover het de regeling bestuursforfait betreft. Bij de studentendecanen is nadere informatie beschikbaar. 10.1.1 Bijzondere omstandigheden in de zin van de FOS-regeling Onderstaande bijzondere omstandigheden worden wettelijk erkend. a. Overmacht in de zin van: ziekte (waaronder ook psychische overmacht), bijzondere familieomstandigheden, handicap (waaronder chronische ziekte en dyslexie), zie hiervoor ook hoofdstuk 11, zwangerschap, een onvoldoende studeerbare opleiding, b. Lidmaatschap van de studentenraad (SR), het bestuur van een onderwijsinstituut en van een opleidingscommissie en (van besturen) van bepaalde door het College van Bestuur vast te stellen (studenten-)organisaties (bestuursforfait). 10.1.2 Topsport Studenten die volgens de normen van het NOC/ NSF als topsporters beschouwd worden, kunnen via de FOS-regeling studievertraging door topsport vergoed krijgen tot een maximum van 12 maanden over de gehele studieperiode in Wageningen (BSc- + MSc-opleiding). Zij moeten zich hiertoe melden bij het hoofd van het Universitair Sportcentrum De Bongerd en daarna bij het studentendecanaat. 10.1.3 Tijdige melding vanwege aanspraak op grond van overmacht Om aanspraak te maken op de FOS-regeling op grond van overmacht (zie 10.1.1a) moet de student zich binnen twee maanden na aanvang van de bijzondere omstandigheid melden bij de studentendecaan, -arts of -psycholoog. Melding bij de studentendecaan is aan de orde als het gaat om bijzondere familieomstandigheden, zwangerschap of onvoldoende studeerbare opleiding; bij de studentenarts als het gaat om ziekte en bij de studentenpsycholoog als het gaat om psychische overmacht of dyslexie. Indien het startpunt van de vertragende omstandigheid niet duidelijk te markeren is, dient melding plaats te vinden zodra duidelijk is dat men minstens één maand studievertraging oploopt of gaat oplopen. 10.1.4 Aanspraak op grond van toegekend bestuursforfait Om aanspraak te kunnen maken op de FOS-regeling op grond van bestuursactiviteiten (zie 10.1.1b) moet aan de organisatie ten behoeve waarvan de bestuursactiviteiten worden verricht, voor het betreffende academisch jaar bestuursforfait zijn toegekend. Voor toekenning van het forfait 2004/2005 hebben de organisaties voor 26 april 2004 een aanvraag moeten indienen. Uiterlijk 1 juni 2004 geeft het College van Bestuur uitsluitsel over de omvang van de toekenning aan de organisatie. 56
10.1.5 Aanvraag toekenning FOS-tegemoetkoming De aanvraag voor toekenning van FOS-tegemoetkoming aan de individuele student moet door de betreffende student worden ingediend vóór 31 augustus van het studiejaar volgend op het studiejaar waarin de studievertraging werd opgelopen of de bestuursactiviteit werd verricht. Studenten kunnen een aanvraagformulier downloaden via onderwijsnet (of ophalen bij de CSA-balie) en ingevuld inleveren bij de Centrale Studentenadministratie. De studentendecanen nemen de aanvragen in behandeling. De formele afhandeling van de aanvraag voor toekenning van FOStegemoetkoming aan de individuele student gebeurt in de vorm van een brief van het College van Bestuur. 10.1.6 Bedragen en uitbetaling De hoogte van de FOS-uitkering bestaat uit een maandelijks bedrag dat even hoog is als de student in de vorm van een beurs en evt. aanvullende beurs aan studiefinanciering ontvangt, in de laatste maand voorafgaand aan de maand, waarin de aanvraag wordt gedaan. De vergoeding wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald na afloop van het studiejaar waarin de studievertraging is opgelopen of de bestuursactiviteit is verricht, of op een later moment als de student dat wenst. Studenten die recht hebben op 12 maanden aaneengesloten bestuursforfait kunnen ook uitbetaling ineens aanvragen voorafgaand aan, of na afloop van het betreffende studiejaar. Studenten die geen Nederlandse studiefinanciering ontvangen, krijgen als maandelijks bedrag de basisbeurs en de maximale aanvullende beurs. Daarnaast betalen zij over de periode van langer verblijf vanwege erkende bestuursactiviteiten het Europese tarief collegegeld en krijgen zij voor zover het aan de orde is de kosten voor de verlenging van de verblijfsvergunning vergoed. 10.1.7 Bezwaar en beroep Binnen 6 weken na dagtekening van de beslissing over de toekenning van een FOS-uitkering (10.1.5) kan bezwaar worden aangetekend bij het College van Bestuur van Wageningen Universiteit. Tegen een negatieve beslissing op een bezwaarschrift kan binnen zes weken beroep bij het college van beroep voor het hoger onderwijs worden ingesteld. Zie hiervoor verder hoofdstuk par. 13.2.2.
10.2
Sociaal Noodfonds
Het Sociaal Noodfonds heeft als doel studenten te helpen die in financiële nood verkeren. Om aanspraak te kunnen maken op dit fonds, moet er sprake zijn van onvoorziene, niet structurele financiële nood die de student niet aan te rekenen is. In principe wordt er een renteloze lening verstrekt. Soms vindt een gift plaats. De Commissie Sociaal Noodfonds beslist hierover. Studenten die menen voor een vergoeding uit het Sociaal Noodfonds in aanmerking te komen moeten zich tot het studentendecanaat wenden (DSB).
10.3
Reissubsidie Wageningen Universiteit
Onder bepaalde voorwaarden verleent het College van Bestuur een tegemoetkoming in de reiskosten voor een stage in een (sub-)tropisch of ontwikkelingsland. Deze tegemoetkoming bedraagt maximaal € 1.134,43 en wordt vooraf verstrekt. Gereisd moet worden op de voor de universiteit goedkoopste wijze. Dit moet worden aangetoond met een reiskostenopgave. De student moet ingeschreven staan aan Wageningen Universiteit en zijn masterstudie uitdrukkelijk richten op de (sub-)tropen/ ontwikkelingslanden. Dit is het geval wanneer de student een opleiding of specialisatie volgt die in de studiegids van Wageningen Universiteit expliciet als ‘tropisch’ wordt aangeduid. In alle andere gevallen geldt dat op het moment van de aanvraag minimaal 18 credits aan 57
tropische vakken moeten zijn behaald. De stage moet in alle gevallen vooraf schriftelijk zijn goedgekeurd door de studiebegeleider of stagecoördinator. Bij de beoordeling of de student in aanmerking komt voor reissubsidie wordt rekening gehouden met het inkomen van de ouders. Wanneer het bruto belastbaar inkomen van de ouders meer bedraagt dan € 36.301,76 per jaar, vermeerderd met een bedrag van € 1.497,45 voor elk ander kind in het gezin dat ten laste komt van de ouders, wordt geen reissubsidie toegekend. Als de student financieel onafhankelijk is van zijn ouders kan hij contact opnemen met het studentendecanaat (DSB). Niet-Nederlandse studenten met een beurs kunnen geen beroep doen op deze tegemoetkoming. De beurs omvat immers een reservering van € 1815 aan research fees die de student ter beschikking staat (bedrag geldt voor de cohorten 2003 en 2004). Voor de duur van de stage dient een ziektekosten- en WA-verzekering te zijn afgesloten. Alle studenten die in opdracht van WU voor een stage naar het buitenland gaan, vallen onder de collectieve reisverzekering van Wageningen Universiteit (par. 7.4.6). Het is bovendien noodzakelijk het vak ‘Analyse en preventie van gezondheidsrisico's in tropische landen’ te behalen (ENT-10301). Verder moet men medisch gekeurd zijn en de noodzakelijke vaccinaties hebben gehad. De aanvraag voor reissubsidie kan worden ingediend door middel van een formulier dat verkrijgbaar is bij de Centrale Studentenadministratie. Dit formulier dient uiterlijk 6 weken voor vertrek te worden ingeleverd, met de benodigde bijlagen.
10.4
Particuliere fondsen
Voor reizen naar het buitenland in het kader van een afstudeervak of stage kan een student proberen subsidie te verkrijgen bij een aantal particuliere fondsen. Dergelijke fondsen kunnen ook benaderd worden bij ernstige financiële problemen buiten eigen schuld. Een map met een overzicht van de belangrijkste particuliere fondsen is in te zien bij de CSA balie. Daarnaast kan men ook het internet raadplegen, onder meer www.wilweg.nl. Voor een aanbevelingsbrief kan de student terecht bij het studentendecanaat. Meestal moet de aanbevelingsbrief drie maanden tevoren worden opgestuurd.
58
10.5
Stichting Wageningen Universiteitsfonds
De Stichting Wageningen Universiteitsfonds (WUF) heeft als doelstelling de bloei van Wageningen Universiteit te bevorderen. Zij doet dit o.a. door het ondersteunen van studentenprojecten, het instellen van bijzondere leerstoelen en het toekennen van verschillende prijzen, zoals de scriptieprijzen voor studenten, de Leermeesterprijs, de Onderzoeksprijs, de Ondernemersprijs en de Persprijs. Voor meer informatie: zie www.wau.nl/fondsen.
10.6
Nadere informatie
Nadere informatie over de verschillende mogelijkheden van financiële ondersteuning is te verkrijgen bij het studentendecanaat van de Dienst Studentenbegeleiding (DSB).
59
HOOFDSTUK 11 STUDEREN MET EEN HANDICAP LET OP: Voor niet-Nederlandse studenten die geen recht hebben op Nederlandse studiefinanciering, ook al hebben ze recht op vergoeding collegegeld, zijn alleen de paragrafen 11.1, 11.2, 11.3, 11.6 en 11.9 van kracht.
11.1
Wat verstaat de wetgever onder ‘handicap’?
De wetgever verstaat onder handicap een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis. Onder handicap worden ook een chronische ziekte (lichamelijk of psychisch) en dyslexie verstaan. Studenten die voor één van onderstaande regelingen in aanmerking denken te komen, kunnen contact opnemen met het studentendecanaat (DSB).
11.2
Studenten met RSI
Studenten met RSI kunnen zich melden bij de studentenarts en een beroep doen op de regelingen uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 10 (Financiële tegemoetkomingen studenten). Van de studentenarts en de studentendecaan kunnen zij specifieke adviezen en begeleiding krijgen, vooral als het gaat om eventuele typehulp of de aanschaf van privé-studiehulpmiddelen (zoals muispen, spraaksoftware, laptop) In par. 13.4.2 wordt ingegaan op de Arbo-wet en wat daarin o.a. op het vlak van RSIpreventie is geregeld voor studenten.
11.3
Begeleiding
Studenten met een handicap hebben recht op specifieke begeleiding door de Dienst Studentenbegeleiding (DSB) en de studiebegeleiders. Voor een zgn. dyslexieverklaring (nodig om 25% extra tijd voor examens te krijgen) kunnen studenten zich wenden tot de studentenpsycholoog. De studentendecanen geven voorlichting over de regelingen en helpen bij de uitvoering ervan. Via de studentenarts en studentendecanen kan er, indien nodig, een urgentieverklaring worden afgegeven aan de Stichting Sociale Huisvesting Wageningen. Studiebegeleiders kunnen studenten onder meer helpen bij aangepaste roostering. Voor studiebegeleiders bestaat er de brochure ‘Studenten met een handicap’(op te vragen bij de studentendecanen). Er bestaat een Werkgroep Voorzieningen Gehandicapten (WVG) aan Wageningen Universiteit. In de werkgroep hebben studenten en personeelsleden zitting. De werkgroep behartigt voor Wageningen UR de belangen van studenten en personeelsleden met een handicap of chronische ziekte, vooral als het gaat om aspecten van beleid.
11.4
Studiefinanciering
Voor studenten met een handicap zoals omschreven in par. 11.1, geldt een aantal bijzondere regels. Om er gebruik van te kunnen maken neemt de student contact op met de studentenarts of psycholoog (afhankelijk van de soort handicap) en in ieder geval met de studentendecaan. Zij kunnen ondermeer zorgen voor gedagtekende verklaringen. - De periode van vijf jaar prestatiebeurs (of 4 jaar bij een vierjarige opleiding) kan met een jaar worden verlengd als de student niet in staat is om zijn studie -als gevolg van zijn handicap of langdurige ziekte- binnen vijf jaar (of 4 jaar bij een vierjarige opleiding ) af te maken. 60
-
-
-
-
Een student die, als direct gevolg van zijn handicap zoals beschreven in par. 11.1, niet in staat is in het eerste studiejaar de prestatienorm van 30 credits te halen, kan zijn prestatielening toch laten omzetten in een gift. Hij dient hiervoor, na overleg met de studentenarts en -decaan, een verzoek in bij de IB-Groep. Een student die, als direct gevolg van zijn handicap zoals beschreven in par. 11.1, zijn bachelor- of masterdiploma niet binnen tien jaar haalt, kan zijn prestatielening van het 2e tot en met het 5e jaar (of tot en met het 4e jaar bij een vierjarige opleiding) toch in een gift omgezet krijgen. Hij dient hiervoor na overleg met de studentenarts en -decaan, een verzoek in bij de IBGroep. Een student die, vanwege een handicap zoals beschreven in par. 11.1, gedwongen is een begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt volledig nieuwe aanspraken op studiefinanciering, als begonnen wordt met een andere meer passende opleiding. Indien een gehandicapte student, zoals beschreven in par. 11.1, op enig moment tijdens zijn studie 80% of meer arbeidsongeschikt wordt op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten (de Wajong), wordt de prestatie- lening omgezet in een gift.
Het verdient aanbeveling om in geval van twijfel altijd contact op te nemen met de Dienst Studentenbegeleiding (DSB) en/of de IB-Groep.
11.5
Handicap en de FOS-regeling
Een student die aan de wettelijke periode van verlenging van de studiefinanciering (zie hierboven) niet voldoende heeft om af te studeren en kan aantonen dat dit veroorzaakt wordt door zijn handicap, kan daar bovenop een beroep doen op de regeling ‘financiële ondersteuning studenten’ (zie hiervoor hoofdstuk 10).
11.6
Het afleggen van tentamens
In resp. artikel 15 en 16 van de onderwijs- en examenregelingen van resp. de bachelor- en de masteropleidingen van Wageningen Universiteit staat dat aan lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten in redelijkheid de gelegenheid wordt geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zonodig deskundig advies in alvorens te beslissen. Desgevraagd adviseren studentendecaan, -arts of psycholoog hierover aan de examencommissies. In voorkomende gevallen wordt veelal toestemming gegeven voor 25% extra examentijd.
61
11.7
Aanschaf technische studiehulpmiddelen
Hulpmiddelen die tijdens het volgen van onderwijs nodig zijn, kunnen voor studenten met een handicap worden vergoed via de wet REA (Wet op de (RE)integratie Arbeidsgehandicapten). Het UWVGAK draagt zorg voor de uitvoering van deze wet, ook voor studenten. Mocht een aanvraag niet ingewilligd worden, dan kunnen speciale particuliere fondsen benaderd worden. Deze zijn te vinden op de website van de Stichting ‘handicap en studie’ (www.handicap-studie.nl). De studentendecaan kan hierbij bemiddelen.
11.8
Wajong-uitkering
Een student komt in aanmerking voor de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen Jongehandicapten (Wajong) als hij: arbeidsongeschikt is op de dag dat hij 17 jaar wordt; arbeidsongeschikt raakt nadat hij 17 jaar is geworden en in het jaar daarvoor tenminste zes maanden heeft gestudeerd. Men kan een Wajong-uitkering hebben naast studiefinanciering. Door de IB-Groep wordt de Wajonguitkering gezien als inkomen. Wanneer de inkomensgrens van € 10.218,46 (norm 2004) netto wordt overschreden, heeft de student in het betreffende studiejaar geen recht meer op studiefinanciering. Als de grens overschreden dreigt te worden, kan men de studiefinanciering het beste stopzetten en de OV-kaart voor de rest van het jaar inleveren.Een Wajong-uitkering moet worden aangevraagd bij het GAK. Meer informatie over bijverdienen en studiefinanciering in de IBG-brochure “Je hebt inkomsten naast je studie”.
11.9
Bezwaar en beroep
Voor bezwaar en beroep wordt verwezen naar hoofdstuk 13.
62
63
HOOFDSTUK 12
12.1
BESTUURLIJKE ORGANISATIE UNIVERSITEIT en MEDEZEGGENSCHAP STUDENTEN
Wageningen Universiteit en Wageningen UR
Wageningen Universiteit vormt samen met, de Stichting DLO (Dienst Landbouwkundig Onderzoek) en de Stichting Van Hall/ Larenstein het samenwerkingsverband Wageningen Universiteit en Researchcentrum (Wageningen UR). Het college van bestuur van Wageningen Universiteit en het college van bestuur van de Stichting DLO kennen eenzelfde samenstelling in de vorm van een personele unie. Deze vormen samen de Raad van Bestuur van het samenwerkingsverband Wageningen UR. Wageningen Universiteit, de Stichting DLO en de Stichting Van Hall/ Larenstein zijn zelfstandige rechtspersonen, Wageningen UR is geen rechtspersoon. Het bestuur en de inrichting van de universiteiten is geregeld in de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW). Binnen de kaders die de WHW stelt, zijn het bestuur, het beheer en de inrichting van Wageningen Universiteit geregeld in het bestuurs- en beheersreglement (BBR). De universiteit bestaat uit één faculteit: de faculteit der landbouw- en milieuwetenschappen. Om die reden staat het College van Bestuur (CvB) aan het hoofd van de universiteit en is het college verantwoordelijk voor het bestuur van de faculteit. WU kent geen aparte faculteitsraad zoals de andere universiteiten; de Rector Magnificus is qq decaan van de faculteit. De bekostiging van de universiteiten is binnen de WHW geregeld in het Bekostigingsbesluit. WU wordt bekostigd door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid (LNV), zoveel mogelijk naar analogie van de bekostiging van de overige universiteiten. Voor het organogram van Wageningen UR, zie figuur 12.1. 12.2
Organisatie centraal
Het bestuur van Wageningen Universiteit wordt op centraal niveau gevormd door de Raad van Toezicht (RvT) en het College van Bestuur (CvB). Voor de medezeggenschap van de universiteit is er de Studentenraad (SR) en de Gezamenlijke Vergadering (GV). Op het centrale niveau van Wageningen UR is er de Centrale Ondernemingsraad (COR). 12.2.1 Raad van Toezicht Er is een raad van toezicht voor de universiteit, een raad van toezicht voor de Stichting DLO en een raad van toezicht voor de Stichting Van Hall/ Larenstein, bestaande uit dezelfde personen. Feitelijk functioneert er dus één raad van toezicht. Deze Raad van Toezicht is belast met het toezicht op het bestuur en beheer van de drie afzonderlijke rechtspersonen. Zij staat de colleges van bestuur met raad bij. Verder ziet de Raad van Toezicht er op toe dat de colleges van bestuur hun verantwoordelijkheden waarmaken en taken naar behoren uitvoeren. De Raad van Toezicht benoemt, schorst en ontslaat de collegeleden, waarbij de centrale ondernemingsraden en de Studentenraad vertrouwelijk worden gehoord over een voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. De minister van LNV benoemt de voorzitter en de leden van de Raad van Toezicht. 12.2.2 College van Bestuur van de universiteit Het College van Bestuur van Wageningen Universiteit is belast met het bestuur en beheer van de universiteit en geeft richting aan het onderwijs- en onderzoeksbeleid, het personeelsbeleid, de infrastructuur en het beheer van de financiën. 64
Het college bestaat uit 3 personen: de voorzitter, de vice-voorzitter en een lid (dit is de Rector Magnificus). 12.2.3 Centrale Ondernemingsraad De Centrale Ondernemingsraad (COR) is door de colleges van bestuur van Wageningen Universiteit en de Stichting DLO ingesteld voor het overleg met en de vertegenwoordiging van iedereen die werkzaam is bij de universiteit en de Stichting DLO. De COR bestaat uit 25 leden, gekozen uit de ondernemingsraden van de kenniseenheden en de overige, binnen Wageningen UR in stand gehouden ondernemingen (met uitzondering van de Stichting Van Hall/ Larenstein). De COR heeft advies- en instemmingbevoegdheden over tal van onderwerpen op het terrein van het concernbeleid voor wat betreft de universiteit en de Stichting DLO. Een specifieke bevoegdheid van de COR is het instellen van een vaste commissie zoals de Vaste Commissie ten behoeve van de Gemeenschappelijke Vergadering (zie 12.2.5). Voor de Stichting Van Hall/ Larenstein is er een afzonderlijk, gezamenlijk medezeggenschapsorgaan. 12.2.4 Studentenraad De Studentenraad (SR) bestaat uit 12 studenten van Wageningen Universiteit. Ieder jaar vinden er voor de SR centrale verkiezingen plaats. De SR mag het College van Bestuur van de universiteit over alle zaken die WU aangaan, voorstellen doen, standpunten kenbaar maken en ongevraagd advies geven (initiatiefrecht). Daarnaast heeft de SR instemmingsrecht op onder andere het studentenstatuut, de begroting en het beleid ten aanzien van studentenvoorzieningen, delen van de onderwijs- en examenregeling en de afstudeerregeling. De SR heeft ook adviesrecht over de totale begroting van de universiteit. Details zijn beschreven in het reglement van de SR, ter inzage bij het secretariaat van de SR (Bestuurscentrum). 12.2.5 Gezamenlijke Vergadering De SR en de ‘Vaste Commissie van de COR ten behoeve van de Gezamenlijke Vergadering’ bespreken ook een aantal zaken gezamenlijk, in de Gezamenlijke Vergadering (GV). Minstens tweemaal per jaar komt de GV bijeen om te praten over de algemene gang van zaken bij de universiteit. Daarnaast heeft de GV instemmingsrecht op het bestuurs- en beheersreglement, het instellingsplan en het kwaliteitszorgsysteem van WU. De SR en de vaste commissie hebben ieder de helft van de stemmen in de GV. Het reglement van de GV ligt ter inzage bij het secretariaat van de GV (Bestuurscentrum).
12.3
Organisatie decentraal
Het decentrale niveau van Wageningen UR (excl. de Stichting Van Hall/ Larenstein) wordt gevormd door vijf kenniseenheden, die ieder een directieraad hebben. Een kenniseenheid (veelal aangeduid met de Engelse benaming ‘sciences group’) bestaat uit een departement van de universiteit en één of meer onderzoeksinstituten van de Stichting DLO, en is een samenwerkingsverband op een bepaald wetenschapsdomein. Elke kenniseenheid heeft zijn eigen medezeggenschapsorgaan waarin ook steeds een aantal studenten zitting heeft. 12.3.1 Directieraden kenniseenheden Een directieraad is belast met het bestuur en beheer van het departement van de universiteit en het (de) onderzoeksinstitu(u)t(en) van de Stichting DLO die deel uitmaken van een kenniseenheid. De directieraad is verantwoordelijk voor het aanbod van onderwijs en onderzoek. De directieraad draagt onder andere zorg voor het personeelsbeleid, de marketing en het beheer van de financiën van de kenniseenheid. 65
12.3.2 Departementen Wageningen Universiteit Een departement is een verzameling van leerstoelgroepen waarbinnen het betreffende wetenschapsgebied wordt ontwikkeld. Tot het departement behoort het wetenschappelijk personeel (WP), dat feitelijk werkzaam is bij de betrokken leerstoelgroepen, en het ondersteunend en beheerspersoneel (OBP) dat betrokken is bij (de ondersteuning van) het onderwijs en onderzoek van het departement. 12.3.3 DLO-instituten Elk DLO-instituut bestaat uit meerdere business units/ afdelingen en doet extern gefinancierd onderzoek op een bepaald wetenschapsgebied.
12.4
Organisatie onderwijs en onderzoek Wageningen Universiteit
12.4.1 Vraagsturing onderwijs Het onderwijs van Wageningen Universiteit is vraaggestuurd. Dat betekent dat de kenniseenheden onderwijs uitvoeren op basis van interne en externe vraag. De interne vraag komt vanuit de onderwijsinstituten en wordt weerspiegeld in het universitaire onderwijs- en opleidingenaanbod. De onderwijsinstituten stellen de onderwijsprogramma’s vast (de vraag naar onderwijs) en kunnen daarbij putten uit de wetenschapsgebieden over de hele breedte van de universiteit, over de grenzen van de kenniseenheden heen (het zg. matrixmodel, zie figuur 12.2). 12.4.2 Onderwijsinstituten De universiteit heeft vier onderwijsinstituten (owi's): Omgevingswetenschappen, Technologie & voeding, Levenswetenschappen en Maatschappijwetenschappen. Plannen worden voorbereid om met ingang van 1 september 2004 te starten met één onderwijsinstituut. De besturen van de owi’s bestaan uit een voorzitter (tevens lid) en zeven leden. Het College van Bestuur benoemt de voorzitter en de leden, na advies te hebben ingewonnen bij de betrokken opleidingscommissies. De helft van de leden wordt benoemd uit het wetenschappelijk personeel en de andere helft uit de studenten van de betrokken opleidingen. Een owi is rechtstreeks verantwoording schuldig aan het College van Bestuur.
66
De belangrijkste taken van het bestuur van een onderwijsinstituut zijn: het vaststellen van de onderwijsprogramma’s van de onder het instituut ressorterende bachelor- en masteropleidingen, het waarborgen van de kwaliteit en de studeerbaarheid van de opleidingsprogramma’s, het vaststellen van de begroting van deze programma’s, de zorg voor de uitvoering van het studiebegeleidingssysteem, het adviseren ten aanzien van het onderwijsbeleid van de universiteit, het adviseren bij de benoeming van hoogleraren. Elk onderwijsinstituut is verantwoordelijk voor meerdere opleidingen. Elke opleiding heeft een opleidingscommissie (OC). 12.4.3 Opleidingscommissies Een opleidingscommissie (OC) heeft tot taak het onderwijsprogramma te beoordelen van de opleiding waarvoor zij is ingesteld en daarover advies uit te brengen aan het bestuur van het betreffende onderwijsinstituut. Hiertoe overlegt de opleidingscommissie met de betrokken departementen. De opleidingscommissie adviseert het owi en het College van Bestuur over alle zaken die betrekking hebben op het onderwijs in de desbetreffende opleiding. Een OC bestaat uit 6, 8 of ten hoogste 10 leden. De helft daarvan bestaat uit studenten van de opleiding en de andere helft uit leden van het wetenschappelijk personeel die door het owi zijn aangewezen. Figuur 12.2
Matrix model vraagsturing onderwijs Onderwijsaanbod
Onderwijsvraag Plant Sciences Group
Animal Sciences Group
Agrotechnology Environmental & Food Sciences Sciences Group Group
Onderwijsinstituut Levenswetenschappen
BSc- en MSc- opleidingen
Onderwijsinstituut Technologie & voeding
BSc- en MSc- opleidingen
Onderwijsinstituut Omgevingswetenschappen
BSc- en MSc- opleidingen
Onderwijsinstituut Maatschappijwetenschappen
BSc- en MSc- opleidingen
Social Sciences Group
67
12.4.4 Onderzoekscholen Het merendeel van het onderzoek van Wageningen Universiteit is gebundeld in landelijk georganiseerde onderzoekscholen. De onderzoekschool is verantwoordelijk voor de onderzoekprogrammering en de kwaliteit van het onderzoekprogramma. De onderzoekschool bepaalt de vraag naar onderzoek aan de kenniseenheden/ departementen. WU is penvoerder van vijf onderzoekscholen; daarnaast participeert WU in een aantal onderzoekscholen waarvan het penvoerderschap bij andere universiteiten ligt. De onderzoekscholen verzorgen tevens de opleiding tot onderzoeker. Een onderzoekschool is rechtsreeks verantwoording schuldig aan het College van Bestuur.
12.5 Openbaarheid Het College van Bestuur geeft gevraagd en ongevraagd informatie over haar beleid en activiteiten. De vergaderstukken van het College van Bestuur zijn niet openbaar, tenzij het College van Bestuur anders beslist. Het college geeft wel zo spoedig mogelijk na iedere vergadering een overzicht van de door haar (voor-)genomen besluiten. Dit overzicht gaat naar de OR en de SR. De vergaderstukken van de (C)OR, de SR en de GV zijn wel openbaar. De belangrijkste SR-stukken zijn te vinden op www.wau.nl/sr.
12.6
Medezeggenschap studenten
Studenten kunnen zich in een aantal medezeggenschaps- en bestuursorganen laten vertegenwoordigen of zelf zitting nemen in deze organen. Op opleidingsniveau hebben studenten zitting in de opleidingscommissies (OC). Ook zitten studenten in de owi-besturen, en op het niveau van de kenniseenheid, in de ondernemingsraad (OR). Op centraal niveau hebben studenten zitting in de SR en de GV. De reglementen waarin de taken en bevoegdheden van de SR en de GV zijn vastgelegd, liggen ter inzage bij de secretariaten van SR en GV en bij de Centrale Studentenadministratie in het Bestuurscentrum.
68
69
HOOFDSTUK 13
13.1
RECHTSBESCHERMING STUDENTEN
Inleiding
Rechtsbescherming is een belangrijk onderdeel van de rechten van de student. Het biedt de student de mogelijkheid om voor zijn belang op te komen als hij het in bepaalde gevallen niet eens is met een besluit of als zijn belang wordt geschaad door een besluit. Er zijn drie categorieën van rechtsbescherming ten behoeve van studenten: 1. rechtsbescherming zoals geregeld in de WHW, 2. rechtsbescherming op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht, 3. overige vormen van rechtsbescherming, waaronder de ombudsfunctie en de Nationale Ombudsman.
13.2
Rechtsbescherming zoals geregeld in de WHW: college van beroep voor de examens, college van beroep voor het hoger onderwijs, collectief klachtrecht
13.2.1 Het college van beroep voor de examens (artikel 7.60 ev. WHW) Bij de universiteit is een college van beroep voor de examens ingesteld.
Beroepsgronden Een belanghebbende kan beroep instellen bij het college van beroep voor de examens tegen: beslissingen tot afwijzing voor een bepaalde opleiding, beslissingen over vaststelling van het aantal behaalde studiepunten en beslissingen over het met goed gevolg hebben afgelegd van het afsluitende examen, beslissingen over de toelating tot bachelor- resp. masterexamens, bepaalde beslissingen over eisen vooropleiding (voorvereiste vakken dan wel profielen, zie 13.2.2), beslissingen van examencommissies en examinatoren, beslissingen op basis van een toelatingsonderzoek, beslissingen over toelating tot de universitaire lerarenopleidingen. Het beroep wordt ingesteld wanneer een beslissing in strijd is met het recht. Ook kan beroep worden ingesteld tegen de schriftelijke weigering een besluit te willen nemen en tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Termijnen De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Dit is meestal de dag na verzending van het besluit. Het college van beroep beslist binnen tien weken na ontvangst van het beroepschrift en stelt de betrokken partijen binnen enkele dagen op de hoogte van de beslissingen.
70
Minnelijke schikking Alvorens het beroep in behandeling te nemen zendt het college van beroep het beroepschrift aan het orgaan waartegen het beroep is gericht, met uitnodiging om in overleg met betrokkenen na te gaan of een minnelijke schikking van het geschil mogelijk is. Hierover moet binnen drie weken duidelijkheid zijn. Is een minnelijke schikking niet mogelijk, dan wordt het beroepschrift door het college van beroep in behandeling genomen.
Verdere behandeling De behandeling tijdens de zitting is in beginsel openbaar. Tijdens de zitting worden betrokkenen in de gelegenheid gesteld hun standpunt nader uiteen te zetten. Elk van de partijen kan zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde of laten bijstaan door een raadsman. Dit kan bijvoorbeeld de studentendecaan zijn, maar ook een advocaat of familielid.
Uitspraak Als het college van beroep het beroep gegrond acht, vernietigt het de beslissing geheel of gedeeltelijk. Het college is niet bevoegd in plaats van het geheel of gedeeltelijk vernietigde besluit een nieuw besluit te nemen. Als de beslissing is geweigerd, kan het college bepalen dat opnieuw of alsnog in de zaak wordt beslist. Het college kan ook bepalen dat het tentamen, het examen, het toelatingsonderzoek, het aanvullend onderzoek of een onderdeel daarvan, opnieuw wordt afgenomen onder door het college van beroep te stellen voorwaarden. Het orgaan wiens beslissing is vernietigd, voorziet voor zover nodig opnieuw in de zaak. Daarbij houdt ze rekening met de uitspraak van het college van beroep. Als het college oordeelt dat het beroep ongegrond is, blijft de bestreden beslissing in stand of de weigering een beslissing te nemen gehandhaafd. Het beroep kan niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het beroep niet kan worden behandeld. In dat geval mag het college geen inhoudelijke beoordeling geven. De uitspraak wordt aan betrokkenen toegezonden. Tegen de meeste uitspraken van het college van beroep voor de examens staat beroep bij de Rechtbank open. Indien spoed vereist is, kan de voorzitter van het college van beroep een voorlopige voorziening treffen op verzoek van de indiener van het verzoekschrift. 13.2.2 College van beroep voor het hoger onderwijs (artikel 7.64 ev. WHW) Er is een college van beroep voor het hoger onderwijs, gevestigd te Den Haag. Om tegen een beslissing in beroep te gaan worden éénmalig kosten in rekening gebracht (zg. griffierecht, €37).
Beroepsgronden Voor zover geen beroep bij het college van beroep voor de examens openstaat, oordeelt het college van beroep bij uitsluiting over het beroep dat door een belanghebbende is ingesteld tegen: besluiten over vooropleidingseisen (voorvereiste vakken dan wel profielen) met het oog op inschrijving, besluiten van het College van Bestuur op grond van titel 3 van hoofdstuk 7 van de WHW (hieronder vallen bijvoorbeeld kwesties met betrekking tot inschrijving als student of extraneus, beëindiging inschrijving, (terug-)betaling collegegeld, financiële ondersteuning studenten), besluiten van het College van Bestuur met betrekking tot de goede gang van zaken in de gebouwen en op de terreinen van de universiteit.
71
Termijn De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag waarop het besluit bekend is gemaakt. Dit is meestal de dag na verzending van het besluit.
Rechtsgang De procedure bij het college van beroep voor het hoger onderwijs verloopt grotendeels volgens wat de Algemene Wet Bestuursrecht bepaalt over het beroep bij de rechtbank (par. 13.3).
Uitspraak Tegen uitspraken van het college van beroep voor het hoger onderwijs staat geen beroep open. 13.2.3 Collectief klachtrecht Naar aanleiding van artikel 9.28 WHW is er een collectief klachtrecht voor studenten geïntroduceerd. Deze regeling houdt in dat twee of meer studenten gezamenlijk schriftelijk hun beklag kunnen indienen bij het College van Bestuur. Het beklag moet gaan over het niet, niet volledig dan wel onvoldoende nakomen van de verplichtingen van de universiteit tegenover studenten. Het klaagschrift bevat een duidelijke omschrijving van de bezwaren en van dat wat volgens de klagers moet gebeuren om deze bezwaren weg te nemen. Het College van Bestuur bevestigt binnen zeven dagen de ontvangst van het klaagschrift en stelt de klagers in de gelegenheid binnen een redelijke termijn hierop schriftelijk een toelichting te geven. Binnen zes weken na ontvangst van het klaagschrift deelt het College van Bestuur aan de klagers schriftelijk en gemotiveerd mee of het beklag aanleiding geeft tot het treffen van maatregelen en, indien dat het geval is, welke maatregelen zullen worden getroffen.
13.3
Rechtsbescherming op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht
Op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) kunnen belanghebbenden, dus in veel gevallen ook studenten, bezwaar en beroep aantekenen tegen besluiten van bestuursorganen van de universiteit. De AWB bevat algemene regels inzake rechtsbescherming en de (voorbereiding) van besluitvorming. De verhouding tussen AWB en WHW is dat de AWB geldt tenzij in de WHW door de wetgever specifieke bepalingen zijn opgenomen over deze onderwerpen. Dit geldt overigens ook voor specifieke regelingen in andere wetten. In de AWB is beschreven tegen welke besluiten bezwaar en beroep kan worden ingesteld en aan welke (formele) eisen moet worden voldaan (zie verder bijlage VI van het studentenstatuut 2002/2003 op Onderwijsnet). 13.4
Overige vormen van rechtsbescherming
Bij WU gelden diverse regelingen waarin eigen geschillenregelingen zijn opgenomen. Onderstaand worden de belangrijkste regelingen genoemd. 13.4.1 Privacy Geschillen met betrekking tot privacy zijn geregeld in de wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en behoeven verder geen nadere reglementering. Het privacyreglement netwerkgebruik (par. 2.6) is gebaseerd op deze wet. Voor nadere informatie kan de student terecht bij de afdeling Juridische Zaken van Wageningen Universiteit. 72
13.4.2 Arbeidsomstandigheden Het doel van de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) is het bevorderen van de veiligheid, de gezondheid en het welzijn van de werknemer in de arbeidssituatie. Voor universiteiten geldt, mede in verband met de bijzondere positie van studenten, het Arbeidsomstandighedenbesluit Onderwijs (Arbobesluit). Dit betekent dat de Arbo-wet ook van toepassing is op verrichtingen van studenten tenzij in het Arbo-besluit anders is bepaald. Uit de Arbo-wetgeving blijkt dat de juridische en feitelijke verantwoordelijkheid voor een goede werk- en studie-omgeving (met inbegrip van afstudeerruimten en RSI-veilige werkplekken voor studenten) primair bij het College van Bestuur ligt. Het college heeft via een mandaatbesluit de verantwoordelijkheid bij de departementen gelegd. Studenten kunnen departementen en leerstoelgroepen daar op aanspreken, eventueel bij monde van de Arbo- en Milieucoördinator van het departement en zonodig de studentendecaan. Voor nadere informatie kunnen studenten terecht bij de Arbo- en Milieudienst (www.wageningen-ur.nl/amd). De AMD ontwikkelt momenteel voor bepaalde vakken modules ter preventie van RSI. 13.4.3 Ongewenste omgangsvormen Op basis van de Arbo-wet moet de werkgever zorgen dat de student zoveel mogelijk wordt beschermd tegen ongewenst gedrag en de nadelige gevolgen daarvan. In verband hiermee geldt bij Wageningen Universiteit de ‘Klachtenregeling ongewenste omgangsvormen’.
Globaal genomen worden de volgende uitingsvormen van ongewenste omgangsvormen onderscheiden: Seksuele intimidatie. -
ongewenste seksuele toenaderingen en aanrakingen non-verbaal seksueel geladen gedrag (gebaren) en seksueel geladen opmerkingen of gedragingen die als vernederend worden ervaren openlijke en niet-openlijke dwang tot seksuele activiteiten waarbij een beloning in het vooruitzicht wordt gesteld (bijvoorbeeld hoge cijfers, promotie) aanranding of verkrachting.
Pesterijen. Agressie en geweld. Hieronder vallen bedreigingen (ook via de elektronische snelweg), treiteren, verbaal geweld.
73
Discriminatie. Hieronder valt het ongeoorloofd onderscheid maken tussen groepen of individuen op grond van ras, sekse, levensovertuiging, politieke gezindheid of anderszins. Om vertrouwelijke behandeling van klachten op het bovenstaande terrein te waarborgen heeft het College van Bestuur een vertrouwenspersoon voor studenten aangewezen die op verschillende manieren kan helpen door opvang, doorverwijzing en bemiddeling. Klachten met betrekking tot ongewenste omgangsvormen kunnen worden ingediend bij de vertrouwenspersoon en, via de vertrouwenspersoon, bij de daarvoor in het leven geroepen klachtencommissie. Voor nadere informatie kan de student terecht bij het studentendecanaat. De klachtenregeling ongewenste omgangsvormen is te vinden op: http://www.Wageningen-ur.nl/hrm/klachtenregeling-1.html
13.5
Ombudsfunctie
13.5.1 Ombudsfunctie voor studenten Aan WU bestaat een ombudsfunctie voor studenten die wordt uitgeoefend door een van de studentendecanen: de ombudspersoon. Het is een aanvullende voorziening op de bestaande bezwaar- en beroepsprocedures. 13.5.2 Waar houdt de ombudspersoon zich mee bezig? Studenten kunnen met een klacht over handelingen, gedragingen of concrete bejegening van een medewerker van WU naar de ombudspersoon gaan. Hetzelfde geldt voor een klacht over het nalaten van een handeling en over een ongewenste situatie. De ombudspersoon zal eerst met de student overleggen of het verstandig is een klacht in te dienen. Voordat er een klacht ingediend wordt, kan de ombudspersoon de student stimuleren eerst zelf een oplossing te bereiken. Hiertoe zal hij dan adviezen en voorlichting geven. Zonodig zal de ombudspersoon bemiddelend optreden. Als er een klacht wordt ingediend die niet tot een oplossing door bemiddeling leidt, schrijft de ombudspersoon een rapport waarin hij zijn bevindingen neerlegt. De student en de partij waarmee de student het conflict heeft krijgen het rapport. Het wordt tevens ter kennisname gebracht van het College van Bestuur. De ombudspersoon kan gevraagd en ongevraagd advies geven aan hogere bestuursorganen. De ombudspersoon brengt jaarlijks een verslag uit van zijn werkzaamheden. Bij de werkzaamheden van de ombudspersoon wordt de privacy van personen bewaakt. Voor een klacht over een studentendecaan of over het studentendecanaat is de bestaande klachtenprocedure via de afdeling Juridische Zaken (JZ) van WU van toepassing. Voor een klacht die te maken heeft met ongewenst gedrag, zie par. 13.4.3. 13.5.3 Klachten behandeling door de Nationale Ombudsman en zijn klachtenadres bij WU De interne klachtenprocedure kan eventueel een vervolg krijgen bij de Nationale Ombudsman. De klacht moet altijd eerst bij WU worden ingediend en behandeld. De behandeling van de klacht bij WU houdt in dat de WU-ombudspersoon de klacht met de student doorneemt, bekijkt of er bemiddeld kan worden en de klacht met een schriftelijk rapport met de nodige aanbevelingen bij de persoon/instantie die met de student in conflict is, neerlegt. De klacht moet gaan over ‘gedragingen’ van de instelling of van de ambtenaar die namens die instelling optreedt. Onder gedraging wordt verstaan het feitelijk handelen, dat zich kan uiten in een doen of een nalaten. ‘Gedragingen’ zijn ruimer dan ‘besluiten’. Besluiten zijn schriftelijk en meestal vatbaar voor 74
bezwaar of beroep. Als een klacht gaat over een besluit waarvoor bezwaar, beroep of een andere rechtsbescherming geldt of heeft gegolden, is een klacht niet ontvankelijk. De volledige regeling over het indienen van klachten bij de Nationale Ombudsman is gepubliceerd op Onderwijsnet.
75
Overzicht bijlagen I
Onderwijs- en examenregeling 2004/2005 bacheloropleidingen
93
II
Onderwijs- en examenregeling 2004/2005 masteropleidingen
107
III
Onderwijskaders Wageningen Universiteit
121
IV
Gedragscode vreemde talen
129
V
Regeling financiële ondersteuning studenten 2004/2005 (FOS-regeling)
131
76
BIJLAGE I
Onderwijs- en examenregeling bacheloropleidingen 2004/2005 Wageningen Universiteit (OER-BSc)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Werkingssfeer van de regeling Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de bacheloropleidingen zoals vermeld in hoofdstuk 2. De opleidingen worden verzorgd binnen de faculteit der Landbouw- en Milieuwetenschappen, verder te noemen: de faculteit. Artikel 2 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. de wet: de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (Stb. 1992, 593). b. student: hij/ zij die op grond van de wet recht heeft op onderwijs- en/of examenvoorzieningen. Extraneï zijn hierbij inbegrepen. c. vak: een onderwijseenheid van de bacheloropleiding, in de zin van de wet. d. tentamen: beoordelende toets van de kennis van een student van een vak. e. examen: het bachelorexamen, dat verbonden is aan de bacheloropleiding. f. onderwijsperiode: periode waarin onderwijs verzorgd wordt. g. tentamenperiode: de perioden van een week, volgend op elk van de onderwijsperioden 1 t/m 4 waarin gelegenheid tot het afleggen van tentamens over de onderdelen van de betreffende onderwijsperiode wordt geboden; de periode 6 van drie weken (niet volgend op een onderwijsperiode) aan het eind van het studiejaar, waarin de gelegenheid wordt geboden om alsnog in alle dat studiejaar verzorgde vakken tentamen af te leggen. h. practicum: een praktische oefening, als bedoeld in art. 7.13.2 onder t van de wet, in een van de volgende vormen: - het deelnemen aan veldwerk of een excursie, - het doorlopen van een stage of, - het deelnemen aan een andere onderwijsvorm, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. i. een credit omvat 28 uur onderwijs volgen, tentamens afleggen en studeren. Een studiejaar omvat volgens het European Credit Transfer System (ECTS) 60 credits. Artikel 3 Doel van de opleiding Met de opleiding wordt beoogd wetenschappelijke kennis, academische vaardigheden en inzicht bij te brengen met betrekking tot het domein van de bacheloropleiding, zodanig dat de afgestudeerde bachelor in staat is om een aansluitende masteropleiding te volgen, desgewenst aan een andere universiteit of om zelfstandig in de maatschappij aan het werk te gaan. Artikel 4 Voltijds/ deeltijds Wageningen Universiteit kent uitsluitend voltijdse bacheloropleidingen. Artikel 5 Onderwijskaders Met betrekking tot de bacheloropleidingen zoals bepaald in artikel 6, zijn de onderwijskaders van toepassing zoals met instemming van de Studentenraad op 15 december 2003 vastgesteld door het College van Bestuur.
77
Hoofdstuk 2 De bacheloropleidingen van Wageningen Universiteit Artikel 6 De opleidingen Wageningen Universiteit verzorgt de volgende bacheloropleidingen met een opleidingsprogramma van drie jaar: Agrotechnologie, Bedrijfs- en consumentenwetenschappen, Biologie, Biologische productiewetenschappen, Biotechnologie, Bodem, water, atmosfeer, Bos- en natuurbeheer, Dierwetenschappen, Economie en beleid*, Gezondheid en maatschappij*, Internationaal land- en waterbeheer, Internationale ontwikkelingsstudies, Landschap, planning en ontwerp, Levensmiddelentechnologie, Milieukunde, Moleculaire wetenschappen, Plantenwetenschappen, Toegepaste communicatiewetenschap*, Voeding en gezondheid. * Voor de drie nieuwe bacheloropleidingen geldt het voorbehoud dat tijdig aan alle formaliteiten voldaan moet zijn alvorens de opleidingen daadwerkelijk van start kunnen gaan.
Hoofdstuk 3 Onderwijs- en examenregeling van de opleidingen
Paragraaf 1 Examens algemeen Artikel 7 Het examen van de opleiding In de opleidingen zoals bedoeld in artikel 6, kan het volgende examen worden afgelegd: het afsluitend bachelorexamen. Artikel 8 Graad verbonden aan het examen van de opleiding Aan degene die het afsluitend bachelorexamen met goed gevolg heeft afgelegd wordt de graad ‘bachelor of science’ verleend met daaraan toegevoegd de naam van de opleiding die is voltooid. De graad en de opleiding worden op het getuigschrift vermeld. Artikel 9 Recht van toegang verbonden aan het bachelorexamen Het met succes afgeronde bachelorexamen van de bacheloropleiding geeft recht van toegang tot het afleggen van het masterexamen van de aansluitende masteropleiding. In de bijlage bij de OER t.b.v. de bacheloropleidingen WU en de OER t.b.v de masteropleidingen WU, staat welk bachelorexamen tot welke masteropleiding recht van toegang geeft (zie ook de toelichting op dit artikel en op artikel 39 van de OER t.b.v. de masteropleidingen).
78
Artikel 10 Instelling en samenstelling examencommissies Het College van Bestuur stelt op grond van art. 7.12 van de WHW vier examencommissies in. Deze examencommissies zijn verantwoordelijk voor de examenaangelegenheden van de onder de vier onderwijsinstituten ressorterende opleidingen. De examencommissies nemen bij hun beslissingen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht.
Paragraaf 2 Bachelorexamen Artikel 11 Samenstelling 1. Het bachelorexamen omvat de examenonderdelen als aangegeven in het examenprogrammavan de opleiding, zoals vastgesteld door het College van Bestuur en gepubliceerd in de studiegids. Elk tentamen is een verplicht of beperkte keuze-onderdeel dan wel op grond van de onderwijskaders onderdeel van de vrije keuzeruimte, van het bachelorexamen. De studielast van het bachelorexamen bedraagt 180 credits. 2. Elke student heeft het recht om een vrij bachelorprogramma samen te stellen. De samenstelling van een vrij bachelorprogramma vereist de toestemming van de examencommissie die het aangaat. De examencommissie geeft bij het verlenen van de toestemming aan tot welke door de instelling aangeboden opleiding het door de student samengestelde programma voor de toepassing van de wet en deze regeling wordt geacht te behoren. De procedure voor toelating tot een aansluitende masteropleiding verloopt via de toelatingscommissie van de beoogde masteropleiding. Artikel 12 Delen van de opleiding; goedkeuring van elders af te leggen tentamens 1. Alle benoemde onderdelen van de opleiding met eventuele voorvereiste vakken dan wel veronderstelde voorkennis worden jaarlijks gepubliceerd in de studiegids. 2. De taak van de examencommissie omvat een kwalitatieve en kwantitatieve toetsing van het bachelorpakket. De toetsing van het vrije keuze-gedeelte beperkt zich tot de bewaking van de omvang in termen van studielast en van het niveau van de afzonderlijke tentamens in relatie tot het bachelorexamenpakket. 3. a. Voor het afleggen van vrije keuze-tentamens aan Nederlandse dan wel buitenlandse instellingen van wetenschappelijk onderwijs dient de student vooraf toestemming van de examencommissie te krijgen. Het verzoek aan de examencommissie dient door een advies van de studiebegeleider ondersteund te worden. Bij het verlenen van toestemming beoordeelt de examencommissie of het betreffende tentamen qua omvang en niveau past in het bachelorexamenpakket. Het betreffende tentamen en de omvang daarvan wordt onder zijn eigen benaming in het diploma-supplement vermeld . b. Wanneer aan buitenlandse instellingen van wetenschappelijk onderwijs, tentamens volgens de procedure van lid 3.a afgelegd mogen worden die de student voor bepaalde vakken uit het beschreven programma wil laten meetellen dan verzoekt de student de desbetreffende WUexaminator om de verantwoordelijkheid voor die in het buitenland afgelegde tentamens te nemen. Achter de benaming van het tentamen wordt dan op het dossierdiploma de naam van het buitenlandse tentamen en de desbetreffende instelling vermeld. Artikel 13 Goedkeuring van het bachelorexamenpakket 1. Binnen één jaar na het behalen van het eerste jaar (het BSc1-gedeelte) vindt verplicht een gesprek met de studiebegeleider plaats over de planning van de studie en over het voorlopige afstudeerpakket. De studiebegeleider roept daartoe de student op. Uiterlijk een half jaar voor het afstuderen wordt het gehele bachelorpakket ter toetsing aan de examencommissie voorgelegd. De examencommissie beslist over de goedkeuring van het verzoek, gehoord het advies van de betreffende studiebegeleider. Indien het verzoek wordt 79
2.
3.
4.
5.
ingediend met overschrijding van de termijn als bedoeld in de tweede volzin, kan de examencommissie bepalen dat het verzoek niet tijdig in behandeling zal worden genomen (*). Alvorens door de desbetreffende examencommissie een gemotiveerd besluit genomen wordt om goedkeuring te onthouden, wordt de student in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt toe te lichten. De desbetreffende examencommissie beslist binnen zes weken na ontvangst van het verzoek, of, indien die termijn afloopt binnen een academische vakantie, binnen veertien dagen na afloop daarvan. De examencommissie kan de beslissing voor ten hoogste veertien dagen verdagen. Van de verdaging wordt vóór de afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de student. De student wordt van de beslissing tijdig schriftelijk in kennis gesteld. Indien de desbetreffende examencommissie niet tijdig heeft beslist of de student niet tijdig in kennis is gesteld, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend. De student kan tot uiterlijk een week vóór de aanmelding voor het afleggen van het bachelorexamen een verzoek indienen tot wijziging van een reeds ter goedkeuring voorgelegd bachelorpakket. Op dit verzoek zijn de leden 2,3 en 4 van overeenkomstige toepassing.
(*) De student wordt dringend geadviseerd goedkeuring van zijn pakket aan te vragen vóór hij tentamens aflegt in vrije keuzeonderdelen, daar het risico dat keuzeonderdelen die al zijn afgelegd niet goedgekeurd worden volledig voor rekening van de student komt.
Paragraaf 3 Afleggen van tentamens Artikel 14 Gelegenheid om tentamens af te leggen 1. a. De studenten in de opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 wordt in aansluiting op elke van de onderwijsperioden 1 t/m 4 dan wel waar van toepassing tijdens die onderwijsperiode, de gelegenheid geboden om tentamen af te leggen in het betreffende vak van hun opleiding. b. Verder wordt aan het eind van elk studiejaar na afloop van de onderwijsperiodes, gedurende drie weken, alle studenten de gelegenheid geboden om alsnog tentamen af te leggen in de vakken die dat studiejaar verzorgd zijn (periode 6). c. Tenslotte wordt de studenten van de opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 naast de in lid 1a en lid 1b bedoelde tentamengelegenheden, op zodanig tijdstip een derde tentamenmogelijkheid geboden dat er per periode van twaalf maanden in totaal drie maal tentamen afgelegd kan worden. 2. Studenten die in afwijking van het bepaalde in lid 1a t/m c tentamen wensen af te leggen, dienen hiervoor toestemming van de betreffende examencommissie te krijgen. 3. Wanneer voor een tentamen een voldoende is behaald, mag dat tentamen niet nogmaals worden afgelegd. Artikel 15 Vorm van de tentamens 1. In de studiegids wordt per vak aangegeven in welke vorm of vormen het tentamen wordt afgenomen. 2. Aan lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten wordt in redelijkheid de gelegenheid geboden de tentamens af te leggen op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze. De examencommissie wint zonodig deskundig advies in alvorens te beslissen. Artikel 16 Mondelinge tentamens 1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij door de examencommissie c.q. de examinator anders wordt beslist. 2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de 80
examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald dan wel de student daartegen bezwaar heeft gemaakt. De examinator kan in verband met de goede orde, of op verzoek van de student besluiten het afnemen van het tentamen niet in het openbaar voort te zetten.
Paragraaf 4 Tentamenuitslag Artikel 17 Vaststelling tentamenuitslag 1. De examinator stelt ter stond na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student een desbetreffende schriftelijke verklaring uit. 2. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast binnen veertien dagen na de dag waarop het is afgelegd, en verschaft de administratie van de faculteit de nodige gegevens. 3. Ten aanzien van een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring over de uitslag zal ontvangen. 4. Op de schriftelijke verklaring over de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het recht op inzage zoals bedoeld in art. 19 eerste lid alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens. Artikel 18 Geldigheidsduur De geldigheidsduur van behaalde tentamens is zes jaar. In afwijking hiervan kan de examencommissie de geldigheidsduur verlengen van een tentamen dat langer dan zes jaar geleden is behaald. Artikel 19 Recht op inzage 1. Gedurende minstens veertien dagen na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk. 2. Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen, als mede van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. 3. De betreffende examinator kan bepalen, dat de inzage of de kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op een vast tijdstip. Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, zomogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Paragraaf 5 Vrijstellingen Artikel 20 Vrijstelling van tentamens 1. De examencommissie kan op schriftelijk verzoek van de student en gehoord de desbetreffende examinator, vrijstelling verlenen van tentamens. 2. Alvorens afgeweken wordt van het advies van de betrokken examinator bij vrijstellingen wordt de examinator in de gelegenheid gesteld om het standpunt toe te lichten. 3. De examencommissie kan op voorstel van het bestuur van het onderwijsinstituut een collectieve vrijstellingsregeling vaststellen. 4. De examencommissie is bevoegd om op gronden opgenomen in een bijlage bij de onderwijsen examenregeling voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling te verlenen van het afleggen van een of meer tentamens. In de overeenkomsten met buitenlandse universiteiten met Wageningen Universiteit wordt vermeld welke buiten het 81
hoger onderwijs opgedane kennis en vaardigheden grond zijn voor het verlenen van vrijstelling door de betreffende examencommissie. Deze gronden worden opgenomen in de bijlage zoals bedoeld in de vorige alinea.
Paragraaf 6 Regels over de gang van zaken tijdens en rondom de tentamens en examens Artikel 21 Het afnemen van het examen of tentamen 1. Elk tentamen omvat het door de examinator(en) te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheid van de examinandus als mede de beoordeling van de resultaten van dat onderzoek. 2. In geval in hetzelfde tentamen al dan niet op hetzelfde tijdstip door meer dan één examinator het onderzoek wordt verricht en het resultaat daarvan wordt beoordeeld, ziet de desbetreffende examencommissie erop toe, dat die examinatoren beoordelen aan de hand van dezelfde normen. Zonodig wijst zij een voor het examineren eerst verantwoordelijke examinator aan. 3. De vaststelling of is voldaan aan de voorwaarden met het oog op de toelating tot het afleggen van het examen of een tentamen, geschiedt door de desbetreffende examencommissie respectievelijk examinator. Artikel 22 De taal waarin het examen of het tentamen wordt afgenomen 1. De examens en de tentamens worden afgenomen in het Nederlands of indien door de examinandus gewenst in het Engels of, voor zover de desbetreffende examencommissie of examinator en examinandus hiermee instemmen, in een andere taal. 2. Indien de examinandus verzoekt het examen of tentamen in een andere taal dan het Nederlands of het Engels te mogen afleggen, is de procedure conform artikel 13 lid 2 t/m 4 van deze regeling (OER-BSc) van toepassing. Artikel 23 De vaststelling van de uitslag van het bachelorexamen 1. Nadat alle tentamens zijn afgelegd, wordt de uitslag van het bachelorexamen vastgesteld door de desbetreffende examencommissie. 2. De examencommissie neemt de beslissing bedoeld in het voorgaande lid, bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. 3. Ingeval de vereiste meerderheid niet is behaald, is de geëxamineerde afgewezen. 4. Aan een beslissing dienen minstens drie leden van de examencommissie deel te nemen. Artikel 24 Het getuigschrift en de cijferlijst 1. Om te bewijzen dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Het getuigschrift wordt ondertekend door in ieder geval twee door de examencommissie aan te wijzen leden. 2. Op het getuigschrift worden vermeld de opleiding en de behaalde graad. Op een van het getuigschrift deel uitmakende bijlage worden de tot het examen behorende tentamens vermeld, de behaalde cijfers als mede de zwaarte in credits van de desbetreffende tentamens. Daarenboven worden vermeld niet tot het examen behorende tentamens waarin, voordat over de uitslag van het examen is beslist, op verzoek van de examinandus is geëxamineerd, mits die tentamens met goed gevolg zijn afgelegd. 3. Op het getuigschrift van de student wordt apart vermeld indien deze een minor (minimaal 15 credits) met succes heeft afgelegd.
82
4.
Ingeval de geëxamineerde student tijdens het afleggen van het examen blijk heeft gegeven van uitzonderlijke bekwaamheid, kan dit op het getuigschrift worden vermeld met de woorden ‘met lof’. Het bepaalde in het vorige artikel, lid 2 t/m 4, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25 De toekenning ‘met lof’ 1. Aan het met succes afgelegde bachelorexamen wordt de kwalificatie ‘met lof’ toegekend indien voldaan is aan de volgende drie voorwaarden: a. voor alle tentamens is een voldoende behaald, b. het gewogen gemiddelde is minstens een 8.00, met dien verstande dat er c. niet voor meer dan twee tentamens een zes behaald is. 2. Het predikaat ‘met lof ‘ wordt verstrekt op basis van aan WU of aan andere universiteiten verkregen cijfers. Een student die van een andere vooropleiding faciliteiten ontvangt (= gehele of gedeeltelijke vrijstellingen), verspeelt door gebruik te maken van die faciliteiten de mogelijkheid om ‘met lof’ te slagen voor de bacheloropleiding. Faciliteiten verstrekt op grond van omzwaaien binnen WU hebben geen invloed op de ‘met lof’ regeling. 3. De ‘met lof’ regeling betreft niet het cijfer dat voor een extra vak is behaald. 4. De regels voor de toekenning ‘met lof’ gelden zonder uitzondering voor de vrije programmering. Artikel 26 Tijdstip waarop mondelinge tentamens afgelegd kunnen worden Mondeling af te nemen tentamens worden op een door de examinator(-en) na overleg met de examinandus te bepalen tijdstip afgenomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 16 van de OER voor de bacheloropleidingen. Artikel 27 De aanmelding 1. De aanmelding voor het volgen van vakken is verplicht. Deze aanmelding houdt tevens in de aanmelding voor het afleggen van de daarop volgende tentamens. De aanmelding geschiedt door persoonlijke verschijning bij de Centrale Studenten Administratie of via onderwijsnet www.wau.nl/onderwijsnet. De aanmelding voor het volgen van vakken kan tot uiterlijk twee weken voor de aanvang van de onderwijsperiode waarin het betreffende vak verzorgd wordt. 2. Apart aanmelden voor het alleen afleggen van een bepaald tentamen blijft mogelijk. Dit kan tot uiterlijk twee weken voor de aanvang van de betreffende tentamenperiode. Artikel 28 Het niet afleggen van tentamens Wenst een kandidaat zich niet aan een tentamen te onderwerpen alhoewel hij zich hiervoor heeft opgegeven, kan hij de examinator, tot en met de laatste werkdag vóór de dag waarop het tentamen wordt afgenomen, verzoeken hem af te wijzen. Deze afwijzing wordt gerapporteerd met de aanduiding: ‘A.V.’ (afgewezen op verzoek). Artikel 29 Verplichte praktische oefeningen en de vrijstelling daarvan 1. De praktische oefeningen waaraan verplicht dient te worden deelgenomen alvorens de examinandus wordt toegelaten tot het afleggen van bepaalde tentamens, worden vermeld in de studiegids. 2. De verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen kan door de desbetreffende examencommissie worden vrijgesteld. Deze vrijstelling kan worden verleend op grond van gewetensbezwaren. In dat geval bepaalt de desbetreffende examencommissie dat de praktische oefening op een andere door haar te bepalen wijze wordt verricht.
83
3.
4.
Een verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen wordt door de examinandus met redenen omkleed en minstens twee maanden voor de praktische oefening aanvangt, ingediend bij de examencommissie die erover mag oordelen. De termijn van twee maanden, genoemd in het derde lid, geldt niet voor de praktische oefeningen in de eerste en tweede periode van het BSc1- gedeelte. In dit geval dient de aanvraag te geschieden vóór de aanvang van de praktische oefening.
Artikel 30 De orde tijdens een tentamen 1. De examinator ziet erop toe dat het tentamen in goede orde verloopt. 2. De examinandus is verplicht zich op verzoek van of vanwege de examencommissie te legitimeren. 3. Aanwijzingen van de examencommissie c.q. examinator, die voor de aanvang van het tentamen zijn gepubliceerd, als mede aanwijzingen die tijdens het examen of tentamen en onmiddellijk na afloop daarvan gegeven worden, dienen door de examinandus te worden opgevolgd. 4. Een examinandus, die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het tweede en derde lid kan door de examencommissie c.q. examinator worden uitgesloten van verdere deelname aan het desbetreffende tentamen, of wanneer het gaat om deelname aan het examen van verdere deelname aan dat examen. 5. Indien de examinator of diens vertegenwoordiger tijdens het afleggen van een tentamen fraude constateert, tekent hij dit aan op het examenwerk dan wel het verslag van de betreffende examinandus die het recht heeft zijn werk af te maken. De examinator rapporteert de geconstateerde fraude onmiddellijk aan de examencommissie. 6. Indien de examencommissie de fraude bewezen acht, kan zij de examinandus alsnog uitsluiten van deelneming aan het desbetreffende tentamen; het desbetreffende tentamen of praktische oefening wordt in dat geval geacht niet te zijn afgelegd. 7. De in de leden 4 en 6 bedoelde uitsluiting kan pas geschieden als de examencommissie zowel de examinator als de betrokken examinandus in de gelegenheid heeft gesteld om gehoord te worden. De uitsluiting geldt ten hoogste voor een jaar nadat de onrechtmatigheid is vastgesteld. 8. De duur van het tentamen is zodanig dat de examinandus, naar redelijke maatstaven gemeten, voldoende tijd heeft om de vragen te beantwoorden. 9. De tentamenopgaven worden tot de eerstvolgende tentamenperiode aan de geëxamineerde op verzoek ter inzage gelegd. Artikel 31 De vragen en de opgaven, wijziging tentamenstof 1. De vragen en opgaven van het tentamen gaan de tevoren bekend gemaakte tentamenstof niet te buiten. Deze wordt vóór de aanvang van het onderwijs, dat op het tentamen voorbereidt, op hoofdlijnen bekend gemaakt. Uiterlijk een maand voor het afnemen van het tentamen wordt de precieze omvang van de stof definitief bekend gemaakt. 2. De vragen en opgaven van het tentamen moeten duidelijk zijn en zo evenwichtig mogelijk over de tentamenstof verspreid. 3. Wanneer de tentamenstof dan wel de wijze van beoordelen van een tentamen bij gelijkblijvende vakcode, in aanzienlijke mate is gewijzigd ten opzichte van de tentamenstof dan wel de wijze van beoordelen zoals die in de studiegids wordt omschreven dan wordt de student die reeds eerder op de oude wijze dit tentamen aflegde gedurende een redelijke tijd in de gelegenheid gesteld om nog op basis van de oude tentamenstof dan wel de oude wijze van beoordelen dit tentamen af te leggen.
84
Artikel 32 De beoordeling 1. Algemeen Voor de beoordeling telt het cijfer voor het laatst afgelegde tentamen. 2. Bachelorexamen, de vijf-regeling BSc-1. De student is voor het bachelorexamen van de in artikel 6 bedoelde opleidingen geslaagd indien voor alle tot dat examen behorende tentamens een voldoende cijfer is behaald. Wanneer voor een van de tentamens behorend tot het BSc1-gedeelte een vijf wordt behaald en de rest van de tentamens behorend tot het BSc1-gedeelte met een voldoende is afgerond, en het BSc1-gedeelte binnen het tijdsbestek van een jaar, te rekenen vanaf het moment van eerste inschrijving is afgelegd, en verder de tentamens behorend tot het BSc2- en BSc3gedeelte met een voldoende zijn afgerond, dan is de student ook voor het bachelorexamen geslaagd. Artikel 33 Afstuderen in twee of meer opleidingen 1. Afstuderen in twee of meer opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 is mogelijk, indien aan de volgende voor- waarden is voldaan: a. inschrijving voor het bachelorprogramma van de opleidingen waarin afgestudeerd wordt, b. het verplichte gedeelte van elk van de opleidingen is volledig afgelegd. In de vrije keuze-ruimte van elk van de te volgen opleidingen mogen de vakken elkaar overlappend worden opgenomen. Voor elke gekozen opleiding wordt door de examencommissie voor elk met succes afgelegd bachelorexamen een getuigschrift uitgereikt. Artikel 34 Bekendmaking en registratie van de uitslag 1. Direct na afloop van een mondeling tentamen wordt de uitslag vastgesteld en aan de geëxamineerde bekend gemaakt. 2. Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee weken nadat een schriftelijk tentamen is afgenomen, wordt de uitslag hiervan vastgesteld en voorlopig door de examinator t.b.v. de examinandi bekendgemaakt. Deze bekendmaking geschiedt zonder vermelding van de namen van de examinandi doch enkel onder vermelding van registratienummers. De bekendmaking wordt gedagtekend. 3. Op de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde verklaring zal evenals op de voorlopige bekendmaking mededeling gedaan worden van de ingevolge artikel 7.61 WHW openstaande beroepsmogelijkheid. Voor een eventueel beroep is een schriftelijke verklaring noodzakelijk. 4. De examencommissie c.q. examinator brengt de uitslag ter kennis van het Centrale Studentenadministratie. Artikel 35 De nabespreking 1. Gedurende een termijn van veertien dagen, die aanvangt op de dag na de bekendmaking van de uitslag, kan de geëxamineerde, die een tentamen schriftelijk heeft afgelegd, aan de desbetreffende examencommissie dan wel examinator om een nabespreking verzoeken. De nabespreking geschiedt op een door de examencommissie c.q. examinator te bepalen plaats en tijdstip. 2. Indien door of vanwege de examencommissie c.q. examinator een collectieve nabespreking wordt georganiseerd, kan de geëxamineerde een verzoek als bedoeld in het vorige lid pas indienen, wanneer hij bij de collectieve bespreking aanwezig is geweest en het desbetreffende verzoek motiveert.
85
3.
4.
Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing, indien de examencommissie dan wel de examinator aan de geëxamineerde de gelegenheid biedt om zijn uitwerking te vergelijken met modelantwoorden. De examencommissie c.q. examinator kan afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid indien de geëxamineerde, binnen de in lid 1 genoemde termijn, daarom verzoekt.
Artikel 36 Beroepsrecht Tegen de behandeling tijdens het afleggen van het tentamen of examen en tegen besluiten van de examencommissie dan wel van de examinator staat beroep open bij het College van Beroep voor de Examens (CBE).
Paragraaf 7 Vooropleiding Artikel 37 Vervangende eisen ter opheffing deficiënties vooropleiding De vervangende eisen ter opheffing van de deficiënties in de vooropleiding zijn verkrijgbaar bij de Centrale Studentenadministratie. De bachelor-toelatingscommissie toetst of aan de vervangende eisen is voldaan. Artikel 38 Colloquium doctum Bij het toelatingsonderzoek, als bedoeld in art. 7.29 van de wet worden de volgende eisen gesteld: a. de vakken Wiskunde, Natuurkunde en Scheikunde op VWO-6 niveau, afhankelijk van het curriculum vitae van de kandidaat en de gewenste WU-opleiding, b. Nederlands, op VWO-niveau. Aan de eis ten aanzien van voldoende beheersing van de Nederlandse taal wordt voldaan door het met goed gevolg afleggen van de toets Nederlands, afgenomen door het Centrum voor Talenonderwijs WU (CENTA). Ook het diploma waaruit blijkt dat het NT2 examen (CITO) met succes is afgelegd voldoet aan deze eis. c. kennis van een van de talen Engels (bij voorkeur), Frans of Duits ten aanzien van het tekstbegrip. Voor Engels kan dit bestaan uit het resultaat van de TOEFL-test. Voor alle drie de vakken kan de kennis aangetoond worden doordat het vak op een vakkenlijst voorkomt. Ook kan een test worden afgelegd op het Centrum voor Talenonderwijs WU.
Paragraaf 8 Studiebegeleiding Artikel 39 Studievoortgang en studiebegeleiding 1. Het College van Bestuur draagt zorg voor een zodanige registratie van de studieresultaten, dat elke student een overzicht via Internet verschaft kan worden van de door hem behaalde tentamens. 2. Het College van Bestuur draagt zorg voor studiebegeleiding van de studenten, die voor de opleiding zijn ingeschreven, mede ten behoeve van hun oriëntatie op mogelijke studiewegen in en buiten de opleiding. 3. Elke student die voor het eerste studiejaar van de bachelor - opleiding staat ingeschreven ontvangt aan het eind van dat jaar een schriftelijk studie-advies.
Hoofdstuk 4
Slot- en invoerbepalingen
Artikel 40 Wijzigingen 1. Wijzigingen van deze regeling worden door het College van Bestuur bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 86
2. 3.
Geen wijzigingen vinden plaats die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op de goedkeuring die krachtens artikel 12 of 13 is verkregen of op enige andere beslissing welke krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student.
Artikel 41 Bekendmaking 1. Het College van Bestuur draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling alsmede van wijzigingen van deze regeling. 2. Elke belangstellende kan bij de Centrale Studentenadministratie een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken verkrijgen. Artikel 42 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2004. Deze regeling is, gelet op het advies van de OWI-besturen en van de opleidingscommissies met instemming van de studentenraad op 25 mei 2004 door het College van Bestuur vastgesteld.
Toelichting bij de OER bacheloropleidingen 2004/2005 Algemeen De OER 2004/2005 stelt regels inzake de inrichting van het onderwijs, het afleggen van tentamens en het examen van de bacheloropleidingen. Deze OER vermeldt de bacheloropleidingen die als driejarige opleidingen worden afgerond met een examen, het afsluitend bachelorexamen. Het propedeuse-examen is conform de wet geen onderdeel van de bacheloropleiding. Artikelsgewijs Artikel 2e: Het begrip ‘bachelorexamen’, is een uitwerking van artikel 7.3.3 WHW. Artikel 5: De onderwijskaders t.b.v. de bacheloropleidingen worden in dit artikel als basis voor de nieuwe opleidingen van toepassing verklaard. Artikel 6: De driejarige bacheloropleidingen WU worden hier vermeld. Met ingang van 2004/2005 worden drie nieuwe bacheloropleidingen gestart te weten ‘Economie en beleid’; ‘Gezondheid en maatschappij’; ‘Toegepaste communicatiewetenschap’, mits de nodige formaliteiten tijdig zijn afgerond. Artikel 8.1: De titulatuur verbonden aan het met succes afsluiten van een bacheloropleiding is in art. 7.10 a WHW geregeld. Nieuw is dat de wetgeving inzake de bachelor- en masteropleidingen aan het instellingsbestuur de bevoegdheid geeft om een graad te verlenen. In artikel 8.1 van de OER wordt bepaald dat de student die de bacheloropleiding met succes afrondt, de graad van ‘bachelor of science‘ heeft behaald. Deze graad wordt op het bachelorgetuigschrift vermeld. De titel ‘kandidaat’ is niet van toepassing op de student die de graad van bachelor behaald.
87
Artikel 9: Dit artikel vermeldt het recht op toegang tot een aansluitende masteropleiding (of groep van opleidingen) voor de studenten die de bacheloropleiding met succes afsluiten. De OERmasteropleidingen regelt (op grond van aanvullende wetgeving bij artikel 7.30 a WHW) de ‘mastertoestemmingsregeling’. De examencommissie is op grond van de wet bevoegd om de student toe te laten tot de aansluitende masteropleiding. Onder de voorwaarden van art. 39 OER-MSc mag de bachelorstudent al tijdens de bacheloropleiding beginnen met de masteropleiding. Artikel 10: De Algemene Wet Bestuursrecht stelt regels over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor overheidsorganen. Examencommissies zijn volgens de WHW zelfstandige commissies met eigen bevoegdheden en taken. Zij dienen bij het nemen van beslissingen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Het gaat om beginselen van rechtvaardigheid, gelijkheid, kenbaarheid e.a. Artikel 13.1: De goedkeuring slaat ook op de invulling van het vrije keuze-gedeelte. De examencommissie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van dit gedeelte van het bachelorexamenpakket. Niet goedgekeurd wordt dat kernvakken van een masteropleiding worden opgenomen in de VK-ruimte van de bacheloropleiding: (gedeelten van) MSc-thesis, stage, academisch mastercluster. Dit is om het BScniveau en het MSc-niveau te scheiden en om een oneigenlijke verkorting van de BSc- en MScopleiding te belemmeren. Artikel 13: Hier wordt de studieplanning en de studiebegeleiding in de bacheloropleidingen geregeld. Artikel 14: Hier wordt geregeld dat er voor de studenten in de nieuwe opleidingen driemaal in het tijdsbestek van een periode van 12 maanden de mogelijkheid is tentamen af te leggen. Artikel 18: De geldigheidsduur van afzonderlijke BSc-tentamens is in beginsel beperkt tot zes jaar. Dit omdat de verworven kennis kan verouderen en veranderen. De termijn van zes jaar is tweemaal de nominale cursusduur. Uiteraard is het met succes afgeronde bachelorexamen onbeperkt geldig. De examencommissie is bevoegd om na het verstrijken van de termijn van zes jaar te beslissen of de geldigheid van het betreffende tentamen verlengd kan worden. Artikel 20 lid 4: De WHW biedt de mogelijkheid om de gronden voor vrijstellingen in de OER vast te leggen. Hier is de tekst van de wet weergegeven. Zodra de besturen van de onderwijsinstituten samen met de examencommissies e.e.a nader hebben uitgewerkt, kunnen de vrijstellingsgronden in de OER nader geregeld worden. Verder kunnen deze gronden op basis van overeenkomsten tussen buitenlandse universiteiten en de WU in de OER worden opgenomen. Artikel 25 lid 1: Het gewogen gemiddelde is uitgangspunt voor het slagen met de kwalificatie ‘met lof’ voor het bachelorexamen. Het gaat hier om een relatief lang tentamentraject dat veel kleinere vakken van 6 credits omvat maar ook enkele zwaardere vakken van 12 credits en 15 credits. Dit wordt in de beoordeling die kan leiden tot de kwalificatie ‘met lof’ meegewogen.
88
Artikel 25 lid 2: Elders verkregen vrijstellingen kunnen niet herleid worden tot een cijfer en een daaraan gerelateerd beoordelingsniveau. Vrijstellingen kunnen daarom niet de kwaliteit die voor het behalen van ‘met lof ’ nodig is, inzichtelijk maken. Vandaar dat langs deze weg verkregen vrijstellingen een belemmering zijn voor het behalen van de kwalificatie ‘met lof’. Artikel 27 Dit artikel is aangevuld met een passage over het aanmelden voor het volgen van vakken. Dit is verplicht in samenhang met de aanmelding voor afleggen van vakken. Daarnaast blijft het mogelijk om bijvoorbeeld in verband herkansingen, apart aan te melden voor het alleen maar afleggen een tentamen. Artikel 32.2: Dit artikel regelt de zogeheten ‘vijf-regeling’. Deze regeling houdt in dat een student die voor een van zijn BSc1-vakken binnen het tijdsbestek van een jaar een vijf scoort en de rest voldoende, en verder voor de BSc2- en BSc3-vakken ook een voldoende behaalt, geslaagd is voor het bachelorexamen. Deze norm geldt ook met terugwerkende kracht voor studenten die per 1 september 2002 met een bacheloropleiding begonnen zijn. Zie de overgangsregeling voor deze categorie studenten. Artikel 33: Het afstuderen in twee of meer opleidingen is hier voor de bacheloropleidingen geregeld. Artikel 34 lid 4 en artikel 39 lid 1: De resultaten kunnen ook via internet worden opgevraagd. Via de Centrale Studentenadministratie kan een overzicht van de daar opgeslagen gegevens gevraagd worden. Artikel 37: De eisen die gesteld worden aan de student die niet voldoet aan de vooropleidingseisen of die het vereiste VWO- profiel niet heeft, liggen ter inzage bij de Centrale Studentenadministatie. De Bachelor Toelatingscommissie toetst of aan de eisen voldaan is (BTC, adres: Costerweg 50, 6701 BH Wageningen, ter attentie van dr R. Buis).
Overgangsregeling voor de studenten oude stijl Studenten ‘oude stijl’ zijn de studenten van de generatie 1999/2000 of daarvoor, ingeschreven in de ongedeelde opleidingen oude stijl, zoals vastgesteld in de overgangsregeling 2000/2006 in artikel 1 a tot en met d. Deze studenten mogen overstappen naar de BSc-opleidingen. Zij dienen daartoe bij de examencommissie van de betreffende BSc-opleiding een verzoek in voorzien van een overzicht van de al behaalde vakken in de oude opleiding en van de nog af te leggen tentamens in de BScopleiding. De examencommissie bepaalt tot welke fase van de BSc-opleiding de overstappende student wordt toegelaten en voor welke (onderdelen van) tentamens vrijstelling wordt verleend.
Overgangsregeling voor de studenten nieuwe stijl 2000/2001 en 2001/2002 Deze overgangsregeling is bedoeld voor studenten van de generaties 2000/2001 en 2001/2002 in de ongedeelde 5-jarige opleidingen zoals weergegeven in artikel 8 van de OER 2000/2001 en 2001/2002. 89
Voor deze studenten geldt dat zij met ingang van 1 september 2002 onder de OER 2002/2003 voor de bacheloropleidingen vallen, tenzij zij er voor gekozen hebben om in de ongedeelde 5-jarige opleiding verder te studeren. Voor studenten oude stijl en studenten van de generatie 2000/2001 en 2001/2002 die volgens de overgangsregeling per 1 september 2002 overgestapt zijn naar de bacheloropleidingen, geldt dat zij -indien zij voor de propedeuse zijn geslaagd met een vijf en de rest voldoende- deze vijf in afwijking van art. 32.2 OER-BSc 2002/2003 mogen laten staan om te kunnen slagen voor hun bachelorexamen. Studenten die er voor gekozen hebben om per 1 september 2003 naar een BSc-opleiding over te stappen, vallen onder de OER-BSc 2004/2005.
Overgangsregeling bachelorstudenten cohort 2002/2003 Voor de bachelorstudenten van de generatie 2002/2003 geldt in afwijking van artikel 32.2 OER-BSc 2002/2003 (inhoudende dat om te slagen voor het bachelorexamen alle onderdelen met voldoende resultaat moeten zijn afgelegd) met terugwerkende kracht artikel 32.2 OER-BSc 2003/2004.
Bijlage bij de OER bacheloropleidingen 2004/2005 Overzicht toelatingseisen Wageningens MSc-opleidingen 2004/2005 in termen van bachelordiploma’s WU en niet-WU. Toelichting: * Onvoorwaardelijke toelating: het diploma van de genoemde BSc-opleiding geeft rechtstreeks toegang tot de MSc-opleiding. ** Eventueel toelating: het diploma van de genoemde BSc-opleiding geeft mogelijk toegang tot de MSc-opleiding, e.e.a. ter beoordeling door de toelatingscommissie. (vervolg: overzicht toelatingseisen, zie studiegdis 2004/2005, OER MSc 2004/2005)
90
BIJLAGE II
Onderwijs- en examenregeling masteropleidingen 2004/2005 Wageningen Universteit (OER-MSc)
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Werkingssfeer van de regeling Deze regeling is van toepassing op het onderwijs en de examens van de masteropleidingen zoals vermeld in hoofdstuk 2. De opleidingen worden verzorgd binnen de faculteit der Landbouw- en Milieuwetenschappen, verder te noemen: de faculteit. Artikel 2 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder a. de wet: de Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (Stb. 1992, 593); b. student: hij/ zij die op grond van de wet recht heeft op onderwijs- en/ of examenvoorzieningen. Extraneï zijn hierbij inbegrepen. c. vak: een onderwijseenheid van de opleiding in de zin van de wet, d. tentamen: beoordelende toets van de kennis van een student van een vak, e. examen: het examen van de masteropleiding als bedoeld in de wet, f. onderwijsperiode: periode waarin onderwijs verzorgd wordt, g. tentamenperiodes: de periode van een week, volgend op elk van de onderwijsperioden 1 t/m 4, waarin gelegenheid wordt geboden tot het afleggen van tentamens over de onderdelen van de betreffende onderwijsperiode, de periode 6 van drie weken (niet volgend op een onderwijsperiode) aan het eind van het studiejaar, waarin de gelegenheid wordt geboden om alsnog alle in dat studiejaar verzorgde vakken tentamen af te leggen, h. practicum: een praktische oefening, als bedoeld in art.7.13.2 onder t van de wet, in een van de volgende vormen: het deelnemen aan veldwerk of een excursie; het doorlopen van een stage of het deelnemen aan een andere onderwijsvorm, die gericht is op het bereiken van bepaalde vaardigheden. i een credit staat voor 28 uur onderwijs volgen, studeren, en tentamens afleggen, een studiejaar omvat volgens het European Credit transfer System (ECTS) 60 credits . Artikel 3 Doel van de opleiding Met de opleiding wordt beoogd zodanige verdieping of profilering van wetenschappelijke kennis, inzicht en vaardigheden bij te brengen dat de afgestudeerde master tot zelfstandige beroepsuitoefening in staat is of als wetenschappelijk onderzoeker of ontwerper de PhD-opleiding kan volgen. Artikel 4 Voltijds/ deeltijds Wageningen Universiteit kent voltijdse masteropleidingen. De masteropleiding Geographical Information Manegement and Applications (Geo-informatie manegement en applicaties) wordt voltijds en deeltijds aangeboden in samenwerking met de UU, TUD en het ITC. Artikel 5 Onderwijskaders Met betrekking tot de masteropleidingen zoals bepaald in artikel 6 zijn de onderwijskaders van toepassing zoals op 15 december 2003 met instemming van de Studentenraad vastgesteld door het College van Bestuur. 91
HOOFDSTUK 2 DE MASTEROPLEIDINGEN VAN WAGENINGEN UNIVERSITEIT Artikel 6 De opleidingen Wageningen Universiteit verzorgt de volgende masteropleidingen: -
-
-
Agricultural and Bioresource Engineering (Agrotechnologie) Animal Sciences and Aquaculture (Dierwetenschappen) Bioinformatics (Bioinformatica) Biology (Biologie) Biotechnology (Biotechnologie) Communication Science (Communicatie wetenschap)* Environmental Sciences (Milieukunde) Food Quality Management (Voedselkwaliteit) Food Safety (Voedselveiligheid) Food Technology (Levensmiddelentechnologie) Forest and Nature Conservation (Bos- en natuurbeheer) Earth System Science (Geo-ecologie) Geographical Information Management and Applications (Geo-informatie management en applicaties) Geo-Information Science (Geo-informatiekunde) Hydrology and Water Quality (Hydrologie en waterkwaliteit) International Development Studies (Internationale ontwikkelingsstudies) International Land and Water Management (Internationaal land- en waterbeheer) Landscape Architecture and Planning (Landschapsarchitectuur en ruimtelijke planning) Leisure, Tourism and Environment (Toerisme,vrije tijd en omgeving) Management of Agro-ecological Knowledge and Social Change (Kennis- innovatie en
ontwikkeling) -
Management,Economics and Consumer Studies (Bedrijfs- en consumentenwetenschappen) Meteorology and Air Quality (Meteorologie en luchtkwaliteit) Molecular Sciences (Moleculaire wetenschappen) Nutrition and Health (Voeding en gezondheid) Organic Agriculture (Biologische productiewetenschappen) Plant Biotechnology (Plantenbiotechnologie) Plant Sciences (Plantenwetenschappen) Soil Science (Bodemkunde) Urban Environmental Management (Stedelijk milieubeleid)
* Voor de nieuwe masteropleiding geldt dat tijdig aan alle formaliteiten voldaan moet zijn alvorens de opleiding daadwerkelijk van start gaat.
92
HOOFDSTUK 3 ONDERWIJS- EN EXAMENREGELING VAN DE OPLEIDINGEN
Paragraaf 1 Examens algemeen Artikel 7 Het examen van de opleiding In de opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 kan het volgende examen worden afgelegd: het afsluitende masterexamen. Artikel 8 De graad verbonden aan de opleidingen 1. Aan degene die het afsluitende masterexamen met succes heeft afgelegd wordt de graad van 'Master of Science' verleend met daaraan toegevoegd de naam van de opleiding die is voltooid. De naam van de opleiding en de graad worden op het getuigschrift vermeld. 2. Degene die met succes het afsluitende masterexamen heeft afgelegd heeft toegang tot de promotie. Artikel 9 Examencommissies van de opleidingen Het College van Bestuur stelt conform art. 7.12 van de WHW vier examencommissies in. Deze examencommissies zijn verantwoordelijk voor de examenaangelegenheden van de onder de vier onderwijsinstituten ressorterende opleidingen. De examencommissies nemen bij hun beslissingen de beginselen van behoorlijk bestuur in acht. Artikel 10 Samenstelling en studielast examenprogramma/ vrij masterprogramma 1. Het masterexamen omvat de examenonderdelen als aangegeven in het examenprogramma van de opleiding, zoals vastgesteld door het College van Bestuur en gepubliceerd in de studiegids. Elk tentamen is een verplicht of op grond van beperkte keuze af te leggen onderdeel van het masterexamen. De studielast van het masterexamen bedraagt 120 credits. 2. Elke student heeft het recht om een vrij programma samen te stellen. De samenstelling van een vrij masterprogramma vereist de toestemming van de examencommissie die het aangaat. De examencommissie geeft bij het verlenen van de toestemming aan tot welke masteropleiding het door de student samengestelde programma voor de toepassing van de wet en deze regeling wordt geacht te behoren.
Paragraaf 2 Masterexamen Artikel 11 Delen van de opleiding/ goedkeuring voor het elders afleggen van tentamens 1. Alle benoemde onderdelen en practica van de opleiding met eventuele voorvereiste vakken dan wel vooronderstelde kennis worden jaarlijks gepubliceerd in de studiegids. 2. De taak van de examencommissie omvat een kwalitatieve en kwantitatieve toetsing van het examenpakket. De toetsing van het keuze-gedeelte beperkt zich tot de bewaking van de omvang in termen van studielast en van het niveau van de afzonderlijke examenonderdelen in relatie tot het masterexamenpakket. 3. Vakken mogen niet voorkomen in zowel het keuze-gedeelte van een bacheloropleiding van Wageningen Universiteit als in het examenprogramma van een masteropleiding. Waar sprake is van overlap, kan de studiebegeleider in overleg met de student het studiecontract aanpassen. 4a. Voor het afleggen van vrije keuze examenonderdelen aan Nederlandse en buitenlandse Instellingen van wetenschappelijk onderwijs dient de student vooraf toestemming van de examencommissie te krijgen. Het verzoek aan de examencommissie dient door een advies van de studiebegeleider ondersteund te worden. Bij het verlenen van toestemming beoordeelt 93
4b.
de examencommissie of het betreffende examenonderdeel qua omvang en niveau past in het masterexamenpakket. Het betreffende tentamen en de omvang daarvan wordt onder zijn eigen benaming in het diploma-supplement vermeld. Wanneer aan buitenlandse instellingen van wetenschappelijk onderwijs, tentamens volgens de procedure van lid 3a afgelegd mogen worden, die de student voor bepaalde vakken uit het beschreven programma wil laten meetellen dan verzoekt de student de desbetreffende WUexaminator om de verantwoordelijkheid te nemen voor die in het buitenland afgelegde tentamens. Achter de benaming van het tentamen wordt dan in het diploma-supplement de naam van het buitenlandse tentamen vermeld.
Artikel 12 Goedkeuring van het masterexamenpakket 1. Aan het begin van de masteropleiding dient de student met de studiebegeleider een individueel programma op te stellen, eventueel voorzien van een gemotiveerd verzoek om vrijstelling(en). 2. De secretaris van de examencommissie ontvangt een afschrift van dit programmavoorstel. De examencommissie beslist over de goedkeuring van het masterexamenprogramma. Het goedgekeurde examenprogramma wordt opgenomen in het studiecontract. Alvorens een gemotiveerd besluit genomen wordt door de desbetreffende examencommissie om goedkeuring te onthouden, wordt de student in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt toe te lichten. 3. De desbetreffende examencommissie beslist binnen zes weken na ontvangst van het verzoek of, indien die termijn afloopt binnen een academische vakantie, binnen veertien dagen na afloop daarvan. De examencommissie kan de beslissing voor ten hoogste veertien dagen verdagen. Van de verdaging wordt voor de afloop van de in de eerste volzin genoemde termijn schriftelijk mededeling gedaan aan de student. 4. De student wordt van de beslissing onverwijld schriftelijk in kennis gesteld. Indien de desbetreffende examencommissie niet tijdig heeft beslist, of de student niet onverwijld in kennis is gesteld, wordt de goedkeuring geacht te zijn verleend. 5. De student kan tot uiterlijk een week voor de aanmelding voor het afleggen van het masterexamen een verzoek indienen tot wijziging van een reeds ter goedkeuring voorgelegd masterexamenpakket. Op dit verzoek zijn de leden 2, 3 en 4 van overeenkomstige toepassing. Artikel 13 Voorvereiste vakken en afstudeervak/ thesis Alvorens met het afstudeervak/ de thesis begonnen wordt, dienen de aan het afstudeervak/ de thesis gestelde voorvereiste vakken uit het opleidingsprogramma met succes te zijn afgelegd. De examencommissie beslist over het verzoek om af te wijken van deze regel.
Paragraaf 3 Afleggen van tentamens Artikel 14 Voorwaarden voor het afleggen van tentamens In de studiegids kan bepaald worden dat aan thesis en stages niet kan worden deelgenomen dan nadat eerst één of meer andere met name genoemde tentamens zijn behaald. Artikel 15 Gelegenheid om tentamens af te leggen 1a. De studenten in de opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 wordt in aansluiting op elk van de onderwijsperiode 1 t/m 4 dan wel waar van toepassing tijdens die onderwijsperiodes, de gelegenheid geboden om tentamen af te leggen in het betreffende vak uit hun opleiding.
94
1b.
1c.
2. 3.
Verder wordt aan het eind van elk studiejaar na afloop van de onderwijsperiodes, gedurende drie weken, alle studenten de gelegenheid geboden om alsnog tentamen af te leggen in de vakken die dat studiejaar verzorgd zijn. Tenslotte wordt de studenten van de opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 naast de in lid 1a en lid 1b bedoelde tentamengelegenheden, op zodanig tijdstip een derde tentamenmogelijkheid geboden dat per periode van twaalf maanden er in totaal drie maal tentamen afgelegd kan worden. Studenten die in afwijking van het bepaalde in lid 1a t/m c tentamen wensen af te leggen, dienen hiervoor toestemming van de betreffende examencommissie te krijgen. Wanneer voor een tentamen een voldoende is behaald, mag dat tentamen niet opnieuw worden afgelegd.
Artikel 16 Vorm van de tentamens 1. In de studiegids wordt per vak aangegeven in welke vorm of vormen het tentamen wordt afgenomen. 2. Aan lichamelijk of zintuiglijk gehandicapte studenten wordt in redelijkheid de gelegenheid geboden de tentamens op een zoveel mogelijk aan hun individuele handicap aangepaste wijze af te leggen. De examencommissie wint zonodig deskundig advies in alvorens te beslissen. Artikel 17 Mondelinge tentamens 1. Mondeling wordt niet meer dan één persoon tegelijk getentamineerd, tenzij door de examencommissie c.q. de examinator anders wordt beslist. 2. Het mondeling afnemen van een tentamen is openbaar, tenzij de examencommissie of de examinator in een bijzonder geval anders heeft bepaald dan wel dat de student daartegen bezwaar heeft gemaakt. De examinator kan in verband met de goede orde, of op verzoek van de student besluiten het afnemen van het tentamen niet in het openbaar voort te zetten.
Paragraaf 4 Tentamenuitslag Artikel 18 Vaststelling en bekendmaking tentamenuitslag 1. De examinator stelt onmiddellijk na het afnemen van een mondeling tentamen de uitslag vast en reikt de student de desbetreffende schriftelijke verklaring uit. 2. De examinator stelt de uitslag van een schriftelijk tentamen vast binnen veertien dagen na de dag waarop het is afgelegd, en verschaft de administratie van de faculteit de nodige gegevens ten behoeve van de uitreiking van het schriftelijke bewijsstuk omtrent de uitslag aan de student. 3. Ten aanzien van een op andere wijze dan mondeling of schriftelijk af te leggen tentamen bepaalt de examencommissie tevoren op welke wijze en binnen welke termijn de student een schriftelijke verklaring omtrent de uitslag zal ontvangen. 4. Op de schriftelijke verklaring omtrent de uitslag van een tentamen wordt de student gewezen op het recht op inzage, bedoeld in art. 20 eerste lid alsmede op de beroepsmogelijkheid bij het college van beroep voor de examens. Artikel 19 Geldigheidsduur De geldigheidsduur van behaalde tentamens is zes jaar. Van een tentamen dat langer dan zes jaar geleden is behaald, kan de examencommissie de geldigheidsduur verlengen. Artikel 20 Recht op inzage 1. Gedurende minstens veertien dagen na de bekendmaking van de uitslag van een schriftelijk tentamen krijgt de student op zijn verzoek inzage in zijn beoordeeld werk. 95
2.
3.
Gedurende de in het eerste lid genoemde termijn kan elke belanghebbende kennis nemen van vragen en opdrachten van het desbetreffende tentamen alsmede van de normen aan de hand waarvan de beoordeling heeft plaatsgevonden. De betreffende examinator kan bepalen, dat de inzage of de kennisneming geschiedt op een vaste plaats en op minstens twee vaste tijdstippen. Indien de betrokkene aantoont door overmacht verhinderd te zijn of te zijn geweest op een aldus vastgestelde plaats en tijdstip te verschijnen, wordt hem een andere mogelijkheid geboden, voor zover mogelijk binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Paragraaf 5 Vrijstellingen Artikel 21 Vrijstelling van tentamens 1. De examencommissie kan op schriftelijk verzoek van de student en gehoord de betreffende examinator, vrijstelling verlenen van tentamens. 2. Alvorens afgeweken wordt van het advies van de betrokken examinator bij vrijstellingen wordt de examinator in de gelegenheid gesteld om het standpunt toe te lichten. 3. De examencommissie kan op voorstel van het bestuur van het onderwijsinstituut een collectieve vrijstellingsregeling vaststellen. 4. De examencommissie is bevoegd om op gronden opgenomen in een bijlage bij de onderwijsen examenregeling voor eerder met goed gevolg afgelegde tentamens of examens in het hoger onderwijs, dan wel voor buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden, vrijstelling te verlenen van het afleggen van een of meer tentamens. In de overeenkomsten van Wageningen Universiteit met buitenlandse universiteiten wordt vermeld welke buiten het hoger onderwijs opgedane kennis of vaardigheden grond voor het verlenen van vrijstelling door de betreffende examencommissie, zijn. Deze gronden worden opgenomen in de bijlage zoals bedoeld in de vorige alinea.
Paragraaf 6 Regels over de gang van zaken tijdens en rondom de tentamens en examens Artikel 22 Het afnemen van het examen of tentamen 1. Elk tentamen omvat het door de examinator(en) te verrichten onderzoek naar de kennis, het inzicht en de vaardigheden van de examinandus alsmede de beoordeling van de resultaten van dat onderzoek. 2. Ingeval in hetzelfde tentamen al dan niet op hetzelfde tijdstip door meer dan een examinator het onderzoek wordt verricht en het resultaat daarvan wordt beoordeeld, ziet de desbetreffende examencommissie erop toe, dat die examinatoren beoordelen aan de hand van dezelfde normen. Zonodig wijst zij een voor het examineren eerst verantwoordelijke examinator aan. 3. De vaststelling of voldaan is aan de voorwaarden met het oog op de toelating tot het afleggen van het examen of een tentamen, geschiedt door respectievelijk de desbetreffende examencommissie of examinator. Artikel 23 De taal waarin het examen of het tentamen wordt afgenomen 1. Het examen en de tentamens worden afgenomen in het Engels of, voor zover de desbetreffende examencommissie (voor het examen) of examinator (voor de tentamens) en examinandus beiden hiermee instemmen, in een andere taal. 2. Indien de examinandus verzoekt het examen of tentamen in een andere taal dan het Engels te mogen afleggen, is de procedure conform artikel 12 lid 2 tot en met 4 van deze regeling (OER-MSc) van toepassing. 96
Artikel 24 De vaststelling van de uitslag van het examen 1. Nadat alle tentamens zijn afgelegd, wordt de uitslag van het examen gelet op artikel 33 vastgesteld door de desbetreffende examencommissie. 2. De examencommissie neemt de beslissing, bedoeld in het voorgaande lid, bij meerderheid van de uitgebrachte stemmen. 3. Ingeval de vereiste meerderheid niet is behaald, is de geëxamineerde afgewezen 4. Aan een beslissing dienen minstens drie leden van de examencommissie deel te nemen. Artikel 25 Het getuigschrift en de cijferlijst 1. Om te bewijzen dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Het getuigschrift wordt ondertekend door in ieder geval twee door de examencommissie aan te wijzen leden. 2. Op het getuigschrift worden vermeld de opleiding en de gekozen specialisatie. In het diplomasupplement van het getuigschrift worden de tot het examen behorende tentamens vermeld, de behaalde cijfers en de zwaarte in credits van de desbetreffende tentamens en een eventuele minor (minimaal 15 credits). Daarenboven worden vermeld niet tot het examen behorende tentamens waarin, voordat over de uitslag van het examen is beslist, op verzoek van de examinandus is geëxamineerd, mits die tentamens met goed gevolg zijn afgelegd. 3. Ingeval de examinandus tijdens het afleggen van het examen blijk heeft gegeven van uitzonderlijke bekwaamheid kan dit op het getuigschrift worden vermeld met de woorden 'met lof'. Het bepaalde in het vorige artikel, tweede, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 26 De toekenning 'met lof' 1. Aan het met succes afgelegde masterexamen wordt de kwalificatie 'met lof' toegekend indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: a. het gewogen gemiddelde van alle behaalde cijfers, exclusief het (de) cijfer(s) voor het afstudeervak/ de thesis en eventueel de stage(s), is minimaal een 8.00 en b. voor het afstudeervak/ de thesis van de hoofdrichting minimaal een 9.00 behaald, en c. overwegingen ten aanzien van het studieverloop tijdens de masteropleiding (het aantal behaalde zessen kan bijvoorbeeld voor de examencommissie aanleiding zijn om geen 'met lof' kwalificatie toe te kennen) en de cijfers behaald bij het eventuele afsluitend examen van de HBO- of buitenlandse vooropleiding sluiten dit naar het oordeel van de examencommissie niet uit. 2. Het predikaat 'met lof' wordt verstrekt op basis van aan WU of aan andere universiteiten verkregen cijfers. Een student die op grond van een andere vooropleiding faciliteiten ontvangt voor bepaalde vakken (in termen van gehele of gedeeltelijke vrijstellingen), verspeelt door gebruik te maken van die faciliteiten in principe de mogelijkheid om 'met lof' te slagen. Faciliteiten verstrekt op grond van omzwaaien binnen de WU hebben geen invloed op de 'met lof' regeling. 3. De 'met lof' regeling betreft niet het cijfer dat voor een extra vak is behaald. 4. De regels voor de toekenning 'met lof' gelden zonder uitzondering voor de vrije programmering. Artikel 27 Tijdstip waarop mondelinge tentamens afgelegd kunnen worden Mondeling af te nemen tentamens worden op een door de examinator(en) na overleg met de examinandus te bepalen tijdstip afgenomen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 17 van de OER-MSc.
97
Artikel 28 De aanmelding 1. De aanmelding voor het volgen van vakken is verplicht . Deze aanmelding houdt tevens in de aanmelding voor het afleggen van de daarop volgende tentamens. De aanmelding geschiedt door persoonlijke verschijnen bij de Centrale Studenten Administratie of via onderwijsnet . www.wau.nl/onderwijsnet. De aanmelding voor het volgen van vakken kan tot uiterlijk twee weken voor de aanvang van de onderwijsperiode waarin het betreffende vak verzorgd wordt. 2. Apart aanmelden voor alleen het afleggen van een bepaald tentamen blijft mogelijk. Dit kan tot uiterlijk twee weken voor de aanvang van de betreffende tentamenperiode. Artikel 29 Het niet afleggen van tentamens Wenst een kandidaat zich niet aan een tentamen te onderwerpen alhoewel hij zich hiervoor heeft opgegeven, dan kan hij de examinator, tot en met de laatste werkdag voor de dag waarop het tentamen wordt afgenomen, verzoeken hem af te wijzen. Deze afwijzing wordt gerapporteerd met de aanduiding: 'A.V.' (afgewezen op verzoek). Artikel 30 Verplichte praktische oefeningen en de vrijstelling daarvan 1. De praktische oefeningen waaraan verplicht dient te worden deelgenomen alvorens de examinandus wordt toegelaten tot het afleggen van bepaalde tentamens, worden vermeld in de studiegids. 2. Van de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen kan door de desbetreffende examencommissie vrijstelling worden verleend. Deze vrijstelling kan worden verleend op grond van gewetensbezwaren. In dat geval bepaalt de desbetreffende examencommissie dat de praktische oefening op een andere door haar te bepalen wijze wordt verricht. 3. Een verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het deelnemen aan praktische oefeningen wordt door de examinandus met redenen omkleed en minstens twee maanden voordat de praktische oefening aanvangt, ingediend bij de examencommissie die erover mag oordelen. 4. De termijn van twee maanden, genoemd in het derde lid, geldt niet voor de praktische oefeningen in de eerste en tweede periode van de het eerste jaar van inschrijving voor de masteropleiding. In dit geval dient de aanvraag te geschieden voor de aanvang van de praktische oefening. Artikel 31 De orde tijdens een tentamen 1. De examinator ziet erop toe dat het tentamen in goede orde verloopt. 2. De examinandus is verplicht zich op verzoek van of vanwege de examencommissie te legitimeren. 3. Aanwijzingen van de examencommissie c.q. examinator, die voor de aanvang van het tentamen zijn gepubliceerd en de aanwijzingen die tijdens het examen of examenonderdeel en onmiddellijk na afloop daarvan gegeven worden, dienen door de examinandus te worden opgevolgd. 4. Een examinandus die niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het tweede en derde lid kan door de examencommissie c.q. examinator worden uitgesloten van verdere deelname aan het desbetreffende tentamen of, wanneer het gaat om deelname aan het examen, van verdere deelname aan dat examen. 5. Indien de examinator of diens vertegenwoordiger tijdens het afleggen van een tentamen dan wel tijdens het doen van een praktische oefening fraude constateert, tekent hij dit aan op het examenwerk dan wel het verslag van de betreffende examinandus die het recht heeft zijn werk af te maken. De examinator rapporteert de geconstateerde fraude onmiddellijk aan de examencommissie.
98
6.
7.
8. 9.
Indien de examencommissie de fraude bewezen acht, kan zij de examinandus alsnog uitsluiten van deelneming aan het desbetreffende tentamen of praktische oefening; het desbetreffende tentamen of praktische oefening wordt in dat geval geacht niet te zijn afgelegd. De in de leden 4 en 6 bedoelde uitsluiting kan pas geschieden als de examencommissie zowel de examinator als de betrokken examinandus in de gelegenheid heeft gesteld om gehoord te worden. De uitsluiting geldt ten hoogste voor een jaar nadat de onrechtmatigheid is vastgesteld. De duur van het tentamen is zodanig dat de examinandus, naar redelijke maatstaven gemeten, voldoende tijd heeft om de vragen te beantwoorden. De tentamenopgaven worden tot de eerstvolgende tentamenperiode aan de geëxamineerde op verzoek ter inzage gelegd.
Artikel 32 De vragen en de opgaven, wijziging tentamenstof 1. De vragen en opgaven van het tentamen gaan de tevoren bekend gemaakte tentamenstof niet te buiten. Deze wordt voor de aanvang van het onderwijs, dat op het examen of examenonderdeel voorbereidt, in hoofdzaak bekend gemaakt. Uiterlijk een maand voor het afnemen van het tentamen wordt de precieze omvang van de stof definitief bekend gemaakt. 2. De vragen en opgaven van het tentamen moeten duidelijk zijn en zo evenwichtig mogelijk over de tentamenstof verspreid. 3. Wanneer de tentamenstof dan wel de wijze van beoordelen van een tentamen bij gelijkblijvende vakcode, in aanzienlijke mate is gewijzigd ten opzichte van de tentamenstof dan wel de wijze van beoordelen zoals die in de studiegids wordt omschreven dan wordt de student die al eerder op de oude wijze dit tentamen aflegde gedurende een redelijke tijd in de gelegenheid gesteld om nog op basis van de oude tentamenstof dan wel de oude wijze van beoordelen dit tentamen af te leggen. Artikel 33 De beoordeling van het masterexamen 1. Algemeen Voor de beoordeling telt het cijfer voor het laatst afgelegde tentamen. 2. Masterexamen Men is voor het masterexamen van de in artikel 6 bedoelde opleidingen geslaagd indien men voor alle tot dat examen behorende tentamens een voldoende cijfer heeft behaald. 3. Beoordeling stage Een stage wordt beoordeeld als testimonium (voldoende/ onvoldoende). Indien de aard van een stage-afspraak dat zinvol maakt kan van deze regel worden afgeweken. In dat geval kan voorafgaande aan de stage tussen student en examinator worden overeengekomen, dat de beoordeling met een cijfer zal plaatsvinden. Deze afspraak dient schriftelijk te worden vastgelegd in het stagecontract. Artikel 34 Afstuderen in twee of meer opleidingen Afstuderen in twee opleidingen zoals bedoeld in artikel 6 is mogelijk, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: a. inschrijving voor de opleidingen waarin afgestudeerd wordt, b. de thesis (afstudeervak) van de verschillende opleidingen en de daarop voorbereidende vakken waarin afgestudeerd wordt dienen bij verschillende leerstoelgroepen afgelegd te zijn, c. het volgen van een stage in de twee en volgende opleiding is ter beoordeling van de examencommissie. Op basis van de mate van verwantschap tussen de af te leggen opleidingen zal de examencommissie afwegen of vrijstelling verleend kan worden, d. het academisch mastercluster van de tweede en volgende opleiding wordt vrijgesteld, 99
e.
de minimale programma-omvang -met uitsluiting van de stage en de vrijstellingen- bedraagt per opleiding 60 credits.
Voor elke gekozen opleiding, wordt voor elk met succes afgelegd masterexamen door de betreffende examencommissie een getuigschrift uitgereikt. Artikel 35 Bekendmaking en registratie van de uitslag 1. Direct na afloop van een mondeling tentamen wordt de uitslag vastgesteld en aan de geëxamineerde bekend gemaakt. 2. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken nadat een schriftelijk tentamen is afgenomen wordt de uitslag hiervan vastgesteld en voorlopig door de examinator t.b.v. de examinandi bekendgemaakt. Deze bekendmaking geschiedt zonder vermelding van de namen van de examinandi doch enkel onder vermelding van registratienummers. De bekendmaking wordt gedagtekend. 3. Op de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde verklaring zal evenals op de voorlopige bekendmaking mededeling gedaan moeten worden van de ingevolge artikel 7.61 WHW openstaande beroepsmogelijkheid. Voor een eventueel beroep is een schriftelijke verklaring noodzakelijk. 4. De examencommissie c.q. examinator brengt de uitslag ter kennis van de Centrale Studenten Administratie. De geëxamineerde krijgt minstens éénmaal per jaar een overzicht van de resultaten behaald bij het afleggen van de tentamens. Artikel 36 De nabespreking 1. Gedurende een termijn van veertien dagen, die aanvangt op de dag na de bekendmaking van de uitslag, kan de geëxamineerde, die een tentamen schriftelijk heeft afgelegd, aan de desbetreffende examencommissie dan wel examinator om een nabespreking verzoeken. De nabespreking geschiedt op een door de examencommissie c.q. examinator te bepalen plaats en tijdstip. 2. Indien door of vanwege de examencommissie c.q. examinator een collectieve nabespreking wordt georganiseerd, kan de geëxamineerde een verzoek als bedoeld in het vorige lid pas indienen, wanneer hij bij de collectieve bespreking aanwezig is geweest en het desbetreffende verzoek motiveert. 3. Het bepaalde in het vorige lid is van overeenkomstige toepassing, indien de examencommissie dan wel de examinator aan de geëxamineerde de gelegenheid biedt om zijn uitwerking te vergelijken met modelantwoorden. 4. De examencommissie c.q. examinator kan afwijken van het bepaalde in het eerste en tweede lid indien de geëxamineerde, binnen de in lid 1 genoemde termijn, daarom verzoekt. Artikel 37 Beroepsrecht Tegen de behandeling tijdens het afleggen van het tentamen of masterexamen en tegen besluiten van de examencommissie dan wel van de examinator staat beroep open bij het College van Beroep voor de examens (CBE).
Paragraaf 7 Vooropleiding Artikel 38 Toelating tot de masteropleiding 1. Voor de toelating tot een of meer aansluitende masteropleidingen dient de student in het bezit te zijn van het daartoe aangewezen bachelorgetuigschrift. De bijlage bij de OER van de
100
2.
3.
bacheloropleidingen WU en de OER van de masteropleidingen WU bevat de lijst van aangewezen bachelorgetuigschriften voor een of meer aansluitende masteropleidingen. Deze bijlage maakt deel uit van de OER-BSc en de OER-MSc. Voor de toelating tot een niet-aansluitende masteropleiding dient de student in het bezit te zijn van een bewijs van toelating tot de betreffende masteropleiding. Dit bewijs wordt verstrekt door het College van Bestuur. Het bewijs van toelating tot de niet aansluitende masteropleidingen wordt verkregen als voldaan wordt aan de toelatingseisen.
Artikel 39 Mastertoestemmingsregeling 1. In afwijking van het bepaalde in de wet en artikel 9 OER-BSc geeft de examencommissie de bachelorstudent toestemming voor het afleggen van tentamens behorend tot het masterexamen indien aan de volgende bachelorexameneisen is voldaan: in totaal is voor minimaal 150 credits behaald, waarbij inbegrepen alle tentamens behorend tot het eerste jaar van de bacheloropleiding, het BSc1- gedeelte (60 credits). De mastertoestemming heeft geen betrekking op het afstudeervak, het academisch mastercluster en de stage. 2. In bijzondere gevallen kan de examencommissie op verzoek van de bachelorstudent ook anderszins de toegang tot het afleggen van tentamens van een masteropleiding verlenen.
Paragraaf 8 Studiebegeleiding Artikel 40 Studievoortgang en studiebegeleiding 1. Het College van Bestuur draagt zorg voor een zodanige registratie van de studieresultaten, dat tenminste na de tweede en vierde tentamenperiode aan elke student een overzicht via internet verschaft kan worden van de door hem behaalde tentamens. 2. Het College van Bestuur draagt zorg voor studiebegeleiding van de studenten, die voor de opleiding zijn ingeschreven.
HOOFDSTUK 4
Slot- en invoerbepalingen
Artikel 41 Wijzigingen 1. Wijzigingen van deze regeling worden door het College van Bestuur bij afzonderlijk besluit vastgesteld. 2. Geen wijzigingen vinden plaats die van toepassing zijn op het lopende studiejaar, tenzij de belangen van de studenten daardoor redelijkerwijs niet worden geschaad. 3. Wijzigingen kunnen voorts niet ten nadele van de studenten van invloed zijn op de goedkeuring die op basis van artikel 16 of 17 is verkregen of op enige andere beslissing, welke krachtens deze regeling door de examencommissie is genomen ten aanzien van een student. Artikel 42 Bekendmaking 1. Het College van Bestuur draagt zorg voor een passende bekendmaking van deze regeling evenals van wijzigingen van deze regeling. 2. Elke belangstellende kan bij de Centrale Studenten Administratie een exemplaar van de in het eerste lid bedoelde stukken verkrijgen. Artikel 43 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking op 1 september 2004. 101
Deze regeling is, gelet op het advies van de OWI-besturen en de opleidingscommissies en met instemming van de studentenraad op 25 mei 2004 door het College van Bestuur vastgesteld. Toelichting bij de OER Master-opleidingen WU 2004/2005 Algemeen: De OER 2004/2005 stelt regels inzake de inrichting van het onderwijs, het afleggen van tentamens en het masterexamen. Deze regels zijn in samenhang met de OER voor de bacheloropleidingen opgesteld. De wettelijke basis voor wat er in de OER geregeld wordt -vervat in artikel 7.13 WHW- blijft ongewijzigd. Artikelsgewijs: Art. 2e: Het begrip 'examen', zijnde het afsluitend examen van de masteropleiding ontleend aan artikel 7.3 WHW, wordt in de begripsbepaling geïntroduceerd. Art. 4
De opleiding Geographical Information Management and Applications wordt in deeltijdse vorm (vier jaar) en in voltijdse vorm (twee jaar) aangeboden door de voor deze opleiding samenwerkende partijen de Universiteit van Utrecht (penvoerder) de Technische Universiteit Delft, het International Institute for Geo-information Science and Earth Observation te Enschede en WU. Ze hebben voor deze opleiding een Gemeenschappelijke Regeling afgesproken. Partijen hebben volgens deze Gemeenschappelijke Regeling een gemeenschappelijke OER voor GIMA vastgesteld. Deze OER zal zoveel mogelijk in overeensteming zijn met de OER van de verschillende partijen
Art. 5:
De onderwijskaders t.b.v. de masteropleidingen worden in dit artikel als basis voor de inrichting van die opleidingen van toepassing verklaard.
Art. 8.1:
De titulatuur verbonden aan het met succes afsluiten van een masteropleiding blijft in art. 7.20.1 a WHW geregeld. Dit artikel bepaalt dat degene die met succes het afsluitend examen van de masteropleiding heeft afgerond, gerechtigd is tot het voeren van de titel ingenieur , afgekort tot 'ir.' Deze titel wordt, afgekort, voor de naam geplaatst. Nieuw is dat de wetgeving inzake de bachelor- en masteropleidingen aan het instellingsbestuur de bevoegdheid geeft om een graad te verlenen. In artikel 8.1 van de OER wordt bepaald dat de student die de bacheloropleiding met succes afrondt, de graad van 'master of science' heeft behaald. Daaraan toegevoegd wordt de naam van de opleiding waarin de graad is gehaald. Dus bijvoorbeeld 'MSc Biology'. Deze graad en de voltooide opleiding worden op het mastergetuigschrift vermeld.
Art. 8.2:
Dit artikel vermeldt het recht op promotie op grond van de wet, verbonden aan het behalen van het afsluitend masterexamen.
Art. 9:
De Algemene Wet Bestuursrecht stelt regels over de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voor overheidsorganen. Examencommissies zijn volgens de WHW zelfstandige commissies met eigen bevoegdheden en taken. Zij dienen bij het nemen
102
van hun beslissingen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht te nemen. Het gaat om beginselen van rechtvaardigheid, gelijkheid en kenbaarheid e.a. Art.: 11.3:
Tentamens, afgelegd aan Wageningen Universiteit kunnen niet dubbel tellen. In die gevallen waar het (individuele) BSc- en MSc-examenprogramma overlappen kan de studiebegeleider het MSc-studiecontract aanpassen.
Art. 14:
Het betreft een minimumnorm die de onderwijsinstituten en de examencommissies kunnen vaststellen met als doel een zekere studievoortgang te garanderen (voorheen werd de toelating ‘on probation’ toegepast en kon studenten de toegang tot de instelling geweigerd worden). De examencommissies hechten veel waarde aan de mogelijkheid om in individuele gevallen een vergelijkbare maatregel te kunnen toepassen. De norm kan variëren tussen individuele masterprogramma’s en hangt b.v. af van de plaats van de MSc-thesis in de studie. De norm wordt vastgelegd in het studiecontract. Het kan gaan om specifieke vakken maar ook om een minimum aantal studiepunten dat binnen een bepaalde periode behaald moet zijn. De betreffende examencommissie beslist van geval tot geval over het al dan niet onthouden van toestemming om aan de MSc-thesis of stage te beginnen.
Art. 15:
Hier wordt voor studenten geregeld dat er in het tijdsbestek van twaalf maanden, drie maal tentamens afgelegd kunnen worden.
Art. 19:
Vanwege het feit dat kennis kan veranderen of verouderen is de geldigheidsduur van tentamens in principe beperkt tot zes jaar. De termijn van zes jaar is gelijk aan de termijn voor het einde van de geldigheid van BSc-vakken. Uiteraard is een succesvol afgelegd MSc-examen onbeperkt geldig.
Art. 21:
De WHW biedt de mogelijkheid om gronden voorvrijstellingen in de OER vast te leggen. Deze gronden zijn voor de masteropleidingen nog niet nader uitgewerkt. Hier is de tekst van de wet weer gegeven. Nadat de OWI-besturen samen met de examencommissies e.e.a. nader hebben uitgewerkt, kunnen de vrijstellingsgronden in de OER nader geregeld worden. De wettelijke gronden kunnen ook in overeenkomsten tussen de WU en buitenlandse universiteiten worden opgenomen.
Art. 23:
Dit artikel geeft de bijzondere situatie weer. De normale situatie is dat het examen of de tentamens in het Nederlands worden afgenomen. De bijzondere situatie is verwoord in de gedragscode vreemde talen. Deze laat mede op grond van de wet ruimte om andere afspraken te maken over de taal waarin het onderwijs verzorgd wordt en het examen/ de tentamens worden afgenomen. Voor de gedragscode vreemde talen: zie het studentenstatuut 2004/2005.
Art. 26, lid 1: Het gaat ter verduidelijking bij de ‘met lof’ - regeling om de thesis/ het AV van de hoofdrichting . lid 2: Elders verkregen vrijstellingen kunnen niet herleid worden tot een cijfer en een daaraan gerelateerd beoordelingsniveau. Vrijstellingen kunnen derhalve niet de kwaliteit die voor het behalen van ‘met lof’ nodig is inzichtelijk maken. Vandaar dat langs deze weg verkregen vrijstellingen een belemmering zijn voor het behalen van de kwalificatie ‘met lof’.
103
Art. 34:
Het afstuderen in twee of meer opleidingen is hier voor de masteropleidingen geregeld. De afstudeervakken/thesis van de gekozen opleidingen dienen bij verschillende leerstoelgroepen te zijn afgelegd. Het academisch mastercluster behoeft net als de stage bij het afstuderen in twee of meer masteropleidingen maar eenmaal afgelegd te worden als de betreffende master-opleidingen binnen hetzelfde onderwijs-instituut verzorgd worden.
Art. 35, lid 4 en art. 39, lid 1: De resultaten kunnen ook via internet worden opgevraagd. Art. 38: 1.
2.
3.
In dit artikel wordt naar het bachelorgetuigschrift dat recht op doorstroming naar een of meer aansluitende masteropleidingen verwezen. Dit op grond van art.7.13.3 en 7.30.a 1 WHW. De geldende lijst van bachelorgetuigschriften en aansluitende masteropleiding(en) is om redactionele reden in een aparte bijlage aan de OER van de bacheloropleidingen WU en aan de OER van de masteropleidingen WU toegevoegd. Verder wordt de toelating tot de niet-aansluitende masteropleidingen door het CvB bepaald. Het CvB stelt de toelatingseisen en de toelatingsprocedure vast en maakt die bekend. Deze toelatingseisen zijn eveneens om redactionele reden opgenomen in de bijlage bij de OER van de bacheloropleidingen WU en de OER van de master-opleidingen WU. Artikel 7.30 b. WHW schrijft opname van de toelatingseisen in de OER voor.
Art. 39, lid 1: Regelt de toestemming van de examencommissie voor de bachelorstudent die reeds voordat het bachelorexamen aan Wageningen Universiteit is behaald, onderdelen van de masteropleiding wil afleggen. Een goede studievoortgang tussen de bacheloropleiding en de masteropleiding is de grond voor deze regeling. Uiteraard kan en mag de student geen masterexamen afronden voordat het bachelorexamen is behaald. Het blijft dus zaak van de student om tijdens de toestemming om mastertentamens af te leggen, de bacheloropleiding zo spoedig mogelijk af te leggen. Art.39, lid 2:
In afwijking van artikel 39 lid 1 kan de examencommissie in bijzondere gevallen op verzoek van de student anders beslissen.
(Bijlage: Toelatingsvoorwaarden tot de masteropleidingen: zie studiegids 2004/2005, OER-MSc)
104
BIJLAGE III Onderwijskaders 2004/2005 bachelor- en masteropleidingen Wageningen Universiteit
1. Competenties en leerdoelen opleidingen Wageningen Universiteit biedt wetenschappelijke, studentgecentreerde bachelor- en masteropleidingen aan. Aan iedere bachelor- en masteropleiding liggen resp. leerdoelen en competenties ten grondslag die expliciet zijn geformuleerd. Deze leerdoelen en competenties zijn bepalend voor de inhoud, vormgeving en afbakening van de opleiding. Het realiseren van deze leerdoelen en competenties wordt geëvalueerd via de interne en externe kwaliteitszorg (accreditatie). Het eindniveau van de Wageningse bacheloropleidingen is gerelateerd aan het aanvangsniveau van de Wageningse masteropleidingen. Wageningen Universiteit hanteert voor de competenties en de leerdoelen van de opleidingen de volgende uitgangspunten: a. Bij iedere bachelor- en masteropleiding is vastgesteld welke competenties noodzakelijk zijn om het betreffende academisch profiel te realiseren. De competenties van de masteropleidingen zijn in academische onderzoek- of ontwerpprofielen beschreven. b. In de bachelor- en de masteropleidingen van Wageningen Universiteit staan de academische vaardigheden centraal. In eerste instantie betreft het de algemene academische vaardigheden. Naarmate de student met de opleiding vordert staan de specifieke academische (onderzoek-) vaardigheden meer centraal en is sprake van een nadrukkelijke inbreng vanuit het universitaire onderzoek. c. Het onderwijs van de bachelor- en de masteropleidingen is gericht op kwalitatief goede en wetenschappelijk en maatschappelijk relevante onderwijsprogramma’s die de afgestudeerde in staat stelt om studiedomein en beroepsuitoefening in hun maatschappelijke context te plaatsen. d. Er is sprake van een samenhangend onderwijsprogramma waarbij de relaties tussen de diverse programma-onderdelen geëxpliciteerd zijn. e. De bachelor- en de masteropleidingen bevatten programma-onderdelen die specialisten en generalisten een volwaardige startpositie in de maatschappij geven of die een adequate basis vormen voor relevante doorstroomtrajecten (MSc- of PhD-opleiding). Het studieprogramma stelt de afgestudeerde in staat om -op grond van de verworven kennis, attitude en vaardigheden- de resultaten van onderzoek kritisch te beoordelen en de conclusies van deze afweging toe te passen in de praktijk. De opgeleide is in staat informatiesystemen goed te gebruiken. f. De bachelor- en de masteropleidingen besteden aandacht aan een aantal probleem- en themavelden die bij uitstek geschikt zijn voor multidisciplinaire samenwerking (waaronder bètagamma-gerichte samenwerking) en interdisciplinair werken. g. In iedere bachelor- en masteropleiding wordt aantoonbaar aandacht besteed aan kritische reflectie op de wetenschapsbeoefening. De onderwijsinstituten formuleren bij de onderwijsprogramma’s de competenties en de leerdoelen van de betreffende opleidingen en geven aan op welke wijze deze gerealiseerd worden in de programma-onderdelen.
2.
Onderwijs Wageningen Universiteit: status en omvang van vakken/ programma-onderdelen Het onderwijs voor de bachelor- en masteropleidingen wordt verzorgd door de leerstoelen van de Faculteit der Landbouw- en Milieuwetenschappen. Het onderwijs dat de leerstoelen verzorgen maakt 105
onderdeel uit van één of meer opleidingsprogramma’s hetzij als verplicht, hetzij als beperkt keuzevak. Daarnaast is sprake van onderwijs dat niet als verplicht of beperkte keuze-vak in een opleidingsprogramma voorkomt: bepaalde capita selecta, standaardreeksen stages en afstudeervakken en onderwijs van bijzonder hoogleraren. De meeste cursorische vakken hebben een omvang van 6 of 12 credits. De stages en afstudeervakken hebben een minimale omvang van 24 credits en een maximale omvang van 39 credits, voor het overige een veelvoud van 3 credits. Studenten kunnen voor de invulling van de vrije keuze-ruimte in hun programma putten uit het gehele onderwijsaanbod van Wageningen Universiteit.
3. Indeling studiejaar en omvang cursorische vakken De omvang van de studielast per studiejaar bedraagt 60 credits. Een studiejaar is ingedeeld in 5 periodes: periode 1, 2, 3 en 4: een tijdsduur van 8 weken per periode en een omvang van 12 credits, periode 5: een tijdsduur van 9 weken (vanwege diverse feestdagen) en een omvang van 12 credits. Aansluitend een aparte herkansingsweek voor de tentamens uit periode 4. Alle cursorische vakken die in de periodes 1 t/m 4 verzorgd worden hebben een omvang van 6 of 12 credits, met uitzondering van vaardigheidsvakken. De omvang van de programma-onderdelen in periode 5 kan anders zijn dan 6 of 12 credits.
4. Programma-onderdelen in de studiegids De omschrijving van een programma-onderdeel in de studiegids omvat de volgende elementen: codenummer, naam, aantal ECTS-punten (credits), aantal contacturen, werkvorm(-en), taal van instructie, docenten(-en) en examinator(-en), aard, inhoud en leerdoelen van het vak, de toetsvorm(en) en eventueel de vermelding ‘veronderstelde voorkennis’ of ‘vereiste voorkennis’.
5. ‘Veronderstelde voorkennis’ en ‘vereiste voorkennis’ In de bachelor- en masteropleidingen kan bij bepaalde programma-onderdelen bepaalde voorkennis worden verondersteld. Dat is kennis waarover de student geacht wordt te beschikken, ongeacht hoe die kennis is verworven. Om welke kennis het gaat, is in termen van bekend veronderstelde vakken bij het betreffende programma-onderdeel in de studiegids vermeld. Bij de bachelorafsluiting, het academisch mastercluster en afstudeervakken mag bepaalde voorkennis worden vereist. Vereiste voorkennis is beschreven in termen van programma-onderdelen die, voorafgaand aan het volgen van het betreffende vak, met voldoende resultaat moeten zijn afgelegd. Vereiste voorkennis bij verplichte programma-onderdelen maakt deel uit van het beschreven programma.
6. Roostering onderwijs en tentamens In beginsel zijn programma-onderdelen zodanig geroosterd dat zij binnen één periode worden verzorgd en getentamineerd. De tentamens hebben slechts betrekking op de leerstof van één periode. Programma-onderdelen die zich door hun aard en/ of omvang niet lenen voor een roostering in één periode, kunnen geroosterd worden over twee of meer aaneengesloten perioden (lintroostering). De afzonderlijke gedeeltes van zulke programma-onderdelen moeten per periode worden afgesloten met een deeltoets over het in die periode verzorgde gedeelte. Per programma-onderdeel zijn er drie mogelijkheden per jaar voor het afleggen van een tentamen. Er wordt geen cursorisch onderwijs in de vakantieperioden verzorgd. 106
Over de planning van individuele onderwijsvormen zoals afstudeervakken en stages, en over onderwijs dat zich naar de aard ervan niet voor roostering leent (zoals afstandsonderwijs, bijspijkercursussen, summercourses e.d.) worden, zo mogelijk in onderling overleg, afspraken gemaakt tussen student en docent.
7.
Bacheloropleidingen Wageningen Universiteit
a.
Omvang opleiding en karakter eerste jaar (BSc1)
Een bacheloropleiding heeft een omvang van 3 jaar van elk 60 credits (3 * 60 = 180 credits). De opeenvolgende jaren worden aangeduid als BSc1, BSc2 en BSc3. Het programma van het eerste jaar van de bacheloropleiding (BSc1) heeft een oriënterende, selecterende en verwijzende functie. Het biedt de student inzicht in de beroepsmogelijkheden, een grondslag voor een nadere keuze van het studiepakket en de mogelijkheid om de eisen van de studie te toetsen aan de eigen capaciteiten.
b.
Studieprofiel en specialisatie
Een studieprofiel is een beschreven suggestie voor het invullen van een BSc-programma. Het is een consistent, samenhangend en studeerbaar pakket van programma-onderdelen dat tot specifiek daarvoor beschreven competenties opleidt. Iedere BSc-opleiding kent minstens één studieprofiel. Een BSc-programma dat uit verschillende specialisaties bestaat kent per specialisatie minstens één studieprofiel.
c.
Curriculumbouwstenen
Een bacheloropleiding van Wageningen Universiteit kent de volgende curriculumbouwstenen:
c1
Cluster academische vaardigheden:
12 credits
In dit cluster worden eerder in de opleiding aangeleerde academische vaardigheden toegepast, gekoppeld aan een opleidingsspecifieke inhoud. Voor zover het de algemene academische vaardigheden betreft zijn de leerdoelen van het cluster op universiteitsniveau vastgesteld. Het betreffende onderwijsinstituut bepaalt of het cluster in één periode wordt aangeboden, of samenhangend, verspreid over meerdere periodes.
c2
Vereiste voorkennis:
max. 12 credits*
* per onderdeel waarvoor voorkennis vereist is
c3
Vrije keuze-ruimte:
minimaal 27 credits*
Iedere student heeft de mogelijkheid om minimaal 27 ECTS-punten vrij te kiezen uit het onderwijsaanbod van Wageningen Universiteit. De invulling van de vrije keuze-ruimte wordt in overleg met de studiebegeleider vastgesteld en -als onderdeel van het bachelorexamenpakket- ter goedkeuring voorgelegd aan de examencommissie. De student kan deze vrije keuze deels of geheel gebruiken om een minor te realiseren. Vakken maken deel uit van óf het individuele bachelorprogramma, óf het individuele masterprogramma van Wageningen Universiteit; nooit van beide programma’s van de betreffende student. * als toepassen kaderstelling leidt tot herprogrammering opleiding is de onderwijsinstituten tot uiterlijk 01092005 een minimum van 24 credits toegestaan
107
c4
Bachelorafsluiting:
12 credits
Met de bachelorafsluiting worden de doorstroomcompetenties voor de betreffende opleiding integraal geëvalueerd. De leerdoelen voor de bachelorafsluiting zijn deels op universiteitsniveau vastgesteld. De bachelorafsluiting is individueel toetsbaar.
d.
Definitie minor (minimaal 15 credits)/ aantekening op het diploma
De student kan opteren voor een minor. Een minor is een cluster van samenhangende vakken op een ander gebied dan de hoofdrichting, of een specifieke verbijzondering van de hoofdrichting die rond een onderzoeksopdracht is geformuleerd. De minor kan in principe gekozen worden op het terrein van alle wetenschapsgebieden van de universiteit en heeft een omvang van tenminste 15 credits. Omwille van het kwaliteitsniveau dient de minor -op advies van de studiebegeleider- te worden goedgekeurd door de examencommissie. Wanneer een student een goedgekeurde minor met succes heeft afgerond, wordt dat op het bachelordiploma aangetekend.
e.
Combinatie cluster academische vaardigheden - bachelorafsluiting (12-24 credits)
Een onderwijsinstituut kan er voor kiezen om het cluster academische vaardigheden zo vorm te geven dat het tevens als bachelorafsluiting fungeert. In dat geval geldt een minimale omvang van 12 credits en een maximale omvang van 24 credits. Het is niet mogelijk de bachelorafsluiting met de minor te combineren omdat de bachelorafsluiting betrekking dient te hebben op de hoofdrichting van de opleiding.
f.
Bachelorexamen, bachelordiploma, graad en titel
Een bacheloropleiding wordt afgerond met een bachelorexamen in de vorm van een toetsing door de examencommissie of alle afzonderlijke onderdelen van het examenprogramma met goed gevolg zijn afgelegd. Op het supplement bij het BSc-diploma worden alle behaalde BSc-programma-onderdelen vermeld, evenals de BSc-opleiding waaronder het programma ressorteert en een eventuele minor. Aan het bachelordiploma heeft het College van Bestuur de graad ‘Bachelor of Science’ (BSc) verbonden.
g.
Toelating tot de masteropleiding(-en)
Een bachelordiploma van Wageningen Universiteit geeft onvoorwaardelijke toelating tot tenminste één masteropleiding. In de studiegids en in de Onderwijs- en Examenregeling voor de bacheloropleidingen is beschreven tot welke opleiding(-en) het diploma van een bepaalde bacheloropleiding onvoorwaardelijk toegang geeft.
h.
Afwijking kaderstelling
Het onderwijsinstituut waaronder de bacheloropleiding ressorteert, heeft de bevoegdheid om in individuele gevallen -afhankelijk van kennis, ervaring en individuele behoeften- een examenprogramma vast te stellen dat op onderdelen afwijkt van de in de kaderstelling vervatte regels. Het College van Bestuur kan op voorstel van het onderwijsinstituut besluiten tot een collectieve afwijking van de kaders. Het onderwijsinstituut consulteert de opleidingscommissie en de examencommissie over het voorstel.
8.
Masteropleidingen Wageningen Universiteit
a.
Omvang en karakter van de opleiding
Een masteropleiding heeft een omvang van 2 jaar (2 x 60 = 120 credits). De opeenvolgende jaren worden aangeduid als MSc1 en MSc2. De masteropleidingen van Wageningen Universiteit zijn thesis108
geörienteerd, studentgecentreerd en vraaggestuurd. Uitgangspunt vormt het geheel van competenties dat via de masteropleiding gerealiseerd dient te worden.
b.
Studieprofiel en specialisatie
Een studieprofiel is een beschreven suggestie voor het invullen van een MSc-programma. Het is een consistent, samenhangend en studeerbaar pakket van programma-onderdelen dat tot specifiek daarvoor beschreven competenties opleidt. Iedere MSc-opleiding kent tenminste één studieprofiel. Een MSc-programma dat uit verschillende specialisaties bestaat kent per specialisatie tenminste één studieprofiel.
c.
Curriculumbouwstenen
Een masteropleiding van Wageningen Universiteit kent de volgende curriculumbouwstenen:
c1
Stage:
24 - 30 credits*
c2
Thesis:
30 - 36 credits*
* in het beschreven programma zijn thesis en stage samen maximaal 60 credits, in individuele examenpakketten is uitbreiding mogelijk
c3
Vereiste voorkennis:
max. 12 credits*
* per onderdeel waarvoor voorkennis vereist is
c4
Academisch mastercluster:
12 credits
d.
Definitie minor (minimaal 15 credits)/ aantekening op het diplomasupplement
De student kan opteren voor een minor. Een minor is een cluster van samenhangende vakken op een ander gebied dan de hoofdrichting, of een specifieke verbijzondering van de hoofdrichting die rond een onderzoeksopdracht is geformuleerd. De minor kan in principe gekozen worden op het terrein van alle wetenschapsgebieden van de universiteit en heeft een omvang van tenminste 15 credits. Omwille van het kwaliteitsniveau dient de minor op advies van de studiebegeleider te worden goedgekeurd door de examencommissie. Wanneer een student een goedgekeurde minor met succes heeft afgerond, wordt dat op het supplement bij het masterdiploma aangetekend.
e.
Intakegesprek, studiecontract
Na toelating tot de masteropleiding wordt door de studiebegeleider met de student een intakegesprek gevoerd waarin de mogelijkheden en wenselijkheden van de student geïnventariseerd worden. Op basis van dat gesprek wordt een studiecontract gesloten waarin wordt vastgelegd voor welk opleidingsgebied de student opteert, welke competenties reeds elders verworven zijn en hoe het individuele studietraject er op hoofdlijnen uitziet. De afspraken komen in een later stadium opnieuw aan de orde en worden uitgewerkt in termen van: het concrete opleidingsprogramma, de invulling van het academisch mastercluster, de invulling van (de voorbereiding van) de thesis, de invulling van de stage. Het uiteindelijke studiecontract komt tot stand in overleg tussen de student, de studiebegeleider en, waar nodig, de inhoudelijk begeleiders van vakken. Het individuele opleidingsprogramma dient ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de examencommissie. 109
f.
Voorbereidende programma-onderdelen thesis
Per student wordt -uitgaande van het beschreven programma van de opleiding- bepaald welke thesisvoorbereidende onderdelen deel uitmaken van het programma, afhankelijk van de vooropleiding en op een andere manier verworven competenties in relatie tot de te realiseren competenties.
g.
Het academisch mastercluster
In het academisch mastercluster worden academische onderzoek- en/ of ontwerpvaardigheden op hoog niveau toegepast op een voor de masteropleiding relevant wetenschapsgebied, eventueel in de vorm van een externe onderzoek- of ontwerpopdracht. De leerdoelen, voor zover ze algemene academische vaardigheden betreffen, worden voor het academisch mastercluster op universiteitsniveau vastgesteld. Het cluster bestaat uit een aaneengesloten blok of uit een aantal samenhangende, verspreide onderdelen. De specifieke invulling van het academisch mastercluster wordt in overleg met de inhoudelijk begeleider bepaald.
h.
Het COP-model en het individuele MSc-studietraject
Bij het samenstellen van het opleidingsprogramma worden drie typen programma-onderdelen onderscheiden: competentie-realiserende, ondersteunende en profilerende programma-onderdelen. Per opleiding wordt vastgesteld welke programma-onderdelen onder welke categorie vallen.
h1
Competentie-realiserende programma-onderdelen:
84 credits
Competentie-realiserende programma-onderdelen zijn onderdelen die onontbeerlijk zijn voor het bereiken van de competenties die binnen de opleiding gerealiseerd dienen te worden, de ‘stam’ van de opleiding. Het programma van een masteropleiding bestaat voor 70% (84 credits) uit dergelijke onderdelen. De thesis, de stage en het academisch mastercluster omvatten samen al 60%. Het betreffende onderwijsinstituut bepaalt welke programma-onderdelen competentie-realiserende onderdelen zijn.
h2
Ondersteunende programma-onderdelen:
maximaal 36 credits
Ondersteunende programma-onderdelen zijn onderdelen die in het programma van de student zijn opgenomen ter ondersteuning van het realiseren van de competenties van de opleiding. De omvang en inhoud van het pakket ondersteunende programma-onderdelen is mede afhankelijk van de vooropleiding van de student.
h3
Profilerende programma-onderdelen:
maximaal 36 credits*
Profilerende programma-onderdelen zijn onderdelen via welke de student zich verder verdiept en profileert. Programma-onderdelen die voorvereist zijn voor onderdelen van het betreffende masterprogramma kunnen -gelet op het vereiste eindniveau van de opleiding- niet als profilerend onderdeel in het individuele programma worden opgenomen. Een specifieke invulling van de profileringsruimte biedt de student de mogelijkheid om zich in de masteropleiding expliciet voor te bereiden op een PhD-traject. De student die met een BSc-diploma instroomt in een WU-masteropleiding waarvoor het BSc-diploma onvoorwaardelijke toelating biedt, heeft in alle gevallen profileringsruimte. * zijnde geen voorvereiste vakken
Hoeveel van de 36 credits in het individuele traject bestaat uit ondersteunende onderdelen en uit profilerende onderdelen, hangt onder andere af van de vooropleiding van de student.
110
i.
Masterexamen, masterdiploma: graad en titel
Een masteropleiding wordt afgerond met een masterexamen in de vorm van een toetsing door de examencommissie of alle afzonderlijke onderdelen van het examenprogramma met goed gevolg zijn afgelegd. Op het MSc-diploma worden de behaalde MSc-programma-onderdelen vermeld, evenals de MSc-opleiding (en de eventuele specialisatie) waaronder het programma ressorteert. Aan het masterdiploma is wettelijk de ingenieurstitel verbonden (‘ir’). Het College van Bestuur heeft er de graad ‘Master of Science’ (MSc) aan verbonden. j. Afwijking kaderstelling Het onderwijsinstituut waaronder de masteropleiding ressorteert, heeft de bevoegdheid om in individuele gevallen -afhankelijk van kennis, ervaring en individuele behoeften- een examenprogramma vast te stellen dat op onderdelen afwijkt van de in de kaderstelling vervatte regels. Het College van Bestuur kan op voorstel van het onderwijsinstituut besluiten tot een collectieve afwijking van de kaders. Het onderwijsinstituut consulteert de opleidingscommissie en de examencommissie over het voorstel. 9. Invoering kaderstelling De hierboven beschreven onderwijskaders zijn van kracht voor de opstelling van de programma’s vanaf het academisch jaar 2004/2005.
111
112
BIJLAGE IV
Gedragscode vreemde talen
Ingangsdatum: september 2002
1.
De opleidingen worden, afhankelijk van de studiefase, in het Nederlands of het Engels verzorgd. Voor alle studenten geldt dat bij alle onderdelen waarbij de voertaal Engels is, alle schriftelijke en mondelinge tentamens/ examens etc. in beginsel in het Engels worden afgelegd. In alle gevallen dienen studenten echter de keuze te behouden tentamens naar keuze in het Nederlands of het Engels af te leggen. De keuze voor de Nederlandse dan wel de Engelse taal hangt af van de voorkeur van de student. Alle studiematerialen dienen goed leesbaar te zijn, eventueel met behulp van extra begrippenlijsten of andere hulpmiddelen. Het gebruik van vertaalhulpmiddelen tijdens tentamens is te allen tijde toegestaan.
2.
De maximumomvang van het gebruik van vreemde talen dient gerelateerd te zijn aan de studiefase.
In het eerste jaar van de bacheloropleidingen wordt het studieprogramma in het Nederlands uitgevoerd. Het gebruik van Engels studiemateriaal is toegestaan. Indien de opleidingscommissie het wenselijk acht een enkel opleidingsspecifiek vak in het Engels aan te bieden, is dit mogelijk. Het tweede jaar van de bacheloropleiding is in beginsel Nederlandstalig. Het gebruik van Engelstalig materiaal zal echter worden aangemoedigd. Indien de doelgroep of de aard van de opleiding daar aanleiding toe geeft kunnen er ook in het tweede jaar reeds vakken in het Engels worden aangeboden. Het OWI besluit in dat geval, op basis van advies van de opleidingscommissie, in welke taal onderdelen van het studieprogramma worden aangeboden. Het derde jaar van de bacheloropleiding is in beginsel Engelstalig. Indien er geen buitenlandse en/ of niet-Nederlandstalige studenten in het onderwijs participeren kan de opleidingscommissie de wenselijkheid uitspreken bepaalde onderdelen in het Nederlands te laten verzorgen. Het OWI besluit, onverlet de goedkeuringsbevoegdheid van het CvB, op basis van de aard van de studie en de aanwezigheid van buitenlandse studenten en op advies van de opleidingscommissie in welke taal onderdelen worden aangeboden. De masteropleidingen worden in het Engels verzorgd. 3.
Als instructietaal kan naast Nederlands uitsluitend Engels gebruikt worden; extern geproduceerd schriftelijk materiaal kan bij uitzondering ook Duits- of Franstalig zijn. De lingua franca of de specifieke toepassingsomgeving van het vakgebied moeten daarbij een rol spelen. Dit wordt door het OWI besloten, onverlet de goedkeuringsbevoegdheid van het CvB, op advies van de opleidingscommissie.
4.
Studenten moeten vooraf (kunnen) weten in welke mate in het onderwijs in het door hen te kiezen opleidingstraject gebruik wordt gemaakt van andere talen dan het Nederlands. In de studiegids dient duidelijk per vak en per opleiding aangegeven te worden of, en in welke mate het onderwijs in een vreemde taal wordt gegeven.
5.
In de voorlichting over de Wageningse opleidingen moet nadrukkelijk aandacht besteed worden aan het internationale karakter van de universiteit, en daarmee aan de wenselijkheid 113
dat studenten zich de beheersing van een internationale taal (Engels) op redelijk niveau eigen maken, ook voor opleidingen die niet specifiek op het buitenland zijn gericht. 6.
In de vakkenevaluaties wordt standaard met behulp van meerdere vragen geëvalueerd of de beheersing van de Engelse taal van de betrokken docent van voldoende kwaliteit is. De resultaten worden direct doorgestuurd naar het desbetreffende OWI. In die gevallen dat de beheersing van de Engelse taal onvoldoende scoort stelt het OWI de docent in de gelegenheid om in een toets aan te tonen in welke mate hij/ zij het Engels beheerst. De hoofdcomponent van de toets bestaat uit een spreekvaardigheidstest. Mocht uit de toets blijken dat de Engelse taalbeheersing van onvoldoende kwaliteit is of mocht de docent niet getoetst willen worden wordt hij/ zij verplicht deel te nemen aan een training Engels. In de training wordt, afhankelijk van de resultaten van de toets, aandacht aan spreekvaardigheid gegeven. De resultaten van de vakkenevaluatie worden in die gevallen waar van onvoldoende kwaliteit sprake lijkt te zijn eerder met de docent besproken dan in het jaarlijks functioneringsgesprek.
Het hele traject van signalering tot daadwerkelijke actie door het OWI en in de vorm van een functioneringsgesprek zal niet langer in dan een half jaar in beslag nemen. WU stelt alle docenten in de gelegenheid het eigen niveau van de Engelse taalbeheersing verder te verbeteren. Bij werving en selectie wordt op nader te bepalen wijze expliciet aandacht besteed aan de beheersing van de Engelse taal. 7.
Er worden ook faciliteiten beschikbaar gesteld voor studenten die er prijs op stellen om hun beheersing van het Engels op het vereiste niveau te krijgen.
8.
Het staat docenten en studenten vrij om, waar het gaat om individuele onderwijsvormen (afstudeervakken, stages) in onderling overleg afspraken te maken over de taal die gebruikt wordt in de verslaglegging of anderszins. Deze afspraak mag nooit het karakter hebben van een opgelegde verplichting.
9.
Als afstudeervakken of stages in een individueel geval zijn afgelegd in een nietNederlandstalige omgeving of in samenwerking met een niet-Nederlandstalige counterpart kan geëist worden dat verslagen e.d. in een vreemde taal worden geschreven. Als dit het geval is, dient dat vooraf bekend te zijn. Bij het vaststellen van de beoordeling van een verslag mag de kwaliteit van de vreemde taal niet doorslaggevend zijn.
Uitkomst van het overleg met de Studentenraad op 7 mei 2001, aangepast overeenkomstig het gestelde in het instemmingsbesluit van de Studentenraad dd 20 september 2001 (01/ 0059847). Door OSA aangepast aan de terminologie van de bachelor-masterstructuur.
114
Bijlage V
Regeling Financiële Ondersteuning Studenten 2004/2005 (FOS-regeling)
Artikel 1 Begripsbepalingen In deze regeling wordt verstaan onder: a. WHW: Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (Staatsblad 2000, nr 11, zoals nadien gewijzigd) b. WSF: Wet Studiefinanciering 2000 (Staatsblad 2000, nr 286, zoals nadien gewijzigd) c. Basisbeurs: basisbeurs conform de WSF d. Aanvullende beurs: aanvullende beurs conform de WSF e. IB-Groep: Informatie Beheer Groep te Groningen f. WU: Wageningen Universiteit g. College van Bestuur of College: College van Bestuur van WU h. Studentendecanaat: het studentendecanaat van WU i. Student: degene die voor een opleiding als voltijdstudent staat ingeschreven conform artikel 7.32 e.v. WHW (zowel mannen als vrouwen worden bedoeld) j. Afstuderen: het met goed gevolg afleggen van het afsluitend examen k. Studiejaar: het jaar waarin de student staat ingeschreven dat loopt van 1 september tot en met 31 augustus daaropvolgend l. NOC/NSF: Nederlands Olympisch Comité/Nederlandse Sport Federatie Artikel 2 Doel van de regeling, duur van de regeling 2.1 Deze regeling bevat de uitwerking van artikel 7.51 WHW, waarin wordt bepaald dat aan studenten financiële ondersteuning wordt toegekend wanneer zij als gevolg van bijzondere omstandigheden, zoals genoemd in artikel 3, studievertraging hebben opgelopen. Verder bevat de regeling de uitwerking van het instemmingbesluit van de Studentenraad dd 18 september 2002 dat er toe strekt de Nadere regeling bestuursforfait als bedoeld in artikel 9 ook van toepassing te verklaren op studenten van Wageningen Universiteit, die geen aanspraak (hebben) kunnen maken op studiefinanciering conform de Wet Studiefinanciering (WSF). 2.2 De regeling is van toepassing zolang er geen wijzigingen optreden. Indien er wijzigingen optreden dient de gewijzigde regeling te zijn vastgesteld, uiterlijk 1 februari van het studiejaar voorafgaand aan het studiejaar waarop de nieuwe regeling en de toekenningen die daaruit voortvloeien, betrekking hebben. Artikel 3 Gronden voor studievertraging Bijzondere omstandigheden waarop de student zich kan beroepen bij het oplopen van studievertraging zijn: a. ziekte of zwangerschap van de student b. lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornissen c. bijzondere familieomstandigheden d. het lidmaatschap van de studentenraad, het bestuur van een onderwijsinstituut of een opleidingscommissie, evenals het bestuur van een stichting die blijkens haar statuten tot doel heeft de exploitatie van studentenvoorzieningen, dan wel van een daarmee naar het oordeel van het College van Bestuur, gelet op de taak, gelijk te stellen orgaan e. andere door het College van Bestuur te bepalen omstandigheden waarin betrokkene activiteiten ontplooit in het kader van de organisatie en het bestuur van WU f. ter beoordeling van het College van Bestuur: het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid g. het bedrijven van topsport 115
h. i.
een onvoldoende studeerbare opleiding andere dan de in de onderdelen a t/m h bedoelde omstandigheden die zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, indien een daarop gebaseerd verzoek om ondersteuning door het College niet zou worden gehonoreerd.
Op de onder d, e en f bedoelde bestuursfuncties en de daarbij behorende aanspraken op financiële ondersteuning wordt expliciet ingegaan in artikel 9 Nadere regeling bestuursforfait . Artikel 4 Voorwaarden Om in aanmerking te komen voor ondersteuning, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan: a. De student heeft minimaal een maand studievertraging opgelopen als gevolg van bijzondere omstandigheden genoemd in artikel 3. b. De bijzondere omstandigheden hebben zich voorgedaan in de periode waarin de student aanspraak maakte op de basisbeurs. In afwijking hiervan kan een student die vertraging heeft opgelopen door bijzondere omstandigheden genoemd in art. 3, lid d, e en f ook aanspraak maken op ondersteuning indien deze omstandigheden zich hebben voorgedaan in de leenjaren na het einde van het recht op basisbeurs. c. In afwijking van het gestelde in lid b kunnen ook studenten die geen aanspraak (hebben) kunnen maken op studiefinanciering conform de WSF recht doen gelden op onderhavige regeling, voorzover het gaat om de bijzondere omstandigheden genoemd in art.3 lid d, e en f. d. De student moet zowel tijdens de periode van ondersteuning als tijdens de periode waarin de vertraging wordt opgelopen ingeschreven zijn als voltijdstudent en daarvoor collegegeld betalen aan WU. e. De student die een beroep doet op een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3 sub a, b, c en h moet hebben voldaan aan de meldingsplicht zoals omschreven in artikel 5. f. De student moet de afspraken nakomen die met de studentendecaan schriftelijk zijn overeengekomen. Deze afspraken zijn er op gericht nieuwe studievertraging te voorkomen of te beperken. g. Ingeval van de bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 3 onder b heeft de student pas aanspraak op financiële ondersteuning nadat hij het eventuele extra jaar prestatiebeurs op grond van handicap, chronische ziekte, als bedoeld in art 5.6 lid 6 van de WSF heeft genoten. Artikel 5 Verplichte melding 5.1. Om aanspraak te kunnen maken op ondersteuning moet de student iedere bijzondere omstandigheid genoemd in artikel 3 sub a, b, c en h, die tot studievertraging kan leiden, melden of laten melden bij het studentendecanaat onder overlegging van de nodige schriftelijke bewijsstukken. 5.2. Melding van de in artikel 3 sub a, b, c en h genoemde bijzondere omstandigheden moet onverwijld plaatsvinden, doch uiterlijk binnen twee maanden nadat de vertragende omstandigheid zich voordeed of zich openbaarde. Ingeval van tijdige melding van studievertraging wordt deze geregistreerd vanaf het moment van aanvang van de vertraging. Indien de student zich op een later tijdstip dan de hier bedoelde twee maanden meldt, wordt de studievertraging geregistreerd vanaf twee maanden vóór het moment van melding. Melding is ook noodzakelijk voor het maken van de afspraken als bedoeld in artikel 4 onder e. 5.3. Melding bij het studentendecanaat van studievertraging als gevolg van het verrichten van bestuursfuncties als bedoeld in artikel 3 sub d, e en f, dan wel het bedrijven van topsport (artikel 3 sub g), is niet verplicht. Op deze gevallen is het bepaalde in artikel 9, respectievelijk artikel 10 van toepassing.
116
Artikel 6 Aanvraag en vaststelling ondersteuning 6.1 Aanvraag en vaststelling van de financiële ondersteuning vindt plaats na afloop van het betreffende studiejaar. De aanvraag moet zijn ingediend vóór 31 augustus van het studiejaar, volgend op het jaar waarin de studievertraging werd opgelopen, bij gebreke waarvan de aanvraag niet meer in behandeling wordt genomen, tenzij de student aantoont dat de aanvraag achterwege is gebleven door overmacht. 6.2 De periode van studievertraging wordt vastgesteld aan de hand van verschillende factoren waaronder de duur van de bijzondere omstandigheden, de onderwijsprogrammering, de feitelijk opgelopen vertraging en de tijd waarbinnen de vertraging kan worden ingehaald. De aldus vastgestelde periode van studievertraging, uitgedrukt in maanden, is tevens de maximale periode waarvoor de student in aanmerking komt voor ondersteuning, tengevolge van de bijzondere omstandigheid. Studievertraging van minder dan een maand leidt niet tot financiële ondersteuning van de student. 6.3 De aanvraag moet samen met relevante bewijsstukken worden ingediend op het hiervoor vastgestelde formulier (verkrijgbaar bij het studentendecanaat). De student kan op verzoek worden gehoord. 6.4 Op de aanvraag wordt door het College van Bestuur beslist. De student ontvangt deze beslissing. De beslissing vermeldt de mogelijkheid en de termijnen voor het aantekenen van bezwaar en beroep. Artikel 7 Bedrag van de ondersteuning 7.1 De hoogte van de financiële ondersteuning is gelijk aan het bedrag van de basisbeurs en de eventuele aanvullende beurs, die de student ontving in de laatste maand voorafgaand aan de aanvang van de uitkering van de financiële ondersteuning, zulks vermenigvuldigd met het aantal maanden vastgestelde studievertraging. 7.2 In afwijking van art 7.1 is de hoogte van de financiële ondersteuning voor studenten die geen aanspraak (hebben) kunnen maken op studiefinanciering conform de WSF gelijk aan het bedrag van de basisbeurs + de maximaal aanvullende beurs, zoals jaarlijks vastgesteld door de IBGroep. Ook zullen de kosten van de leges voor een verlenging van de verblijfsvergunning worden vergoed. Daarnaast hoeven deze studenten tijdens de periode van financiële ondersteuning slechts het Europese tarief van het collegegeld te betalen. Artikel 8 Uitbetaling van de ondersteuning 8.1 Uitbetaling vindt plaats per maand; op zijn vroegst in de maand, direct volgend op het studiejaar, waarin het recht op financiële ondersteuning is opgebouwd. 8.2 Als een student bij het ingaan van de uitbetaling recht heeft op meer maanden financiële ondersteuning dan hij nog ingeschreven zal staan tot afstuderen, is uitbetaling in een keer mogelijk. 8.3 De ondersteuning wordt verleend in de vorm van een gift en wordt uiterlijk beëindigd met ingang van de maand volgend op het afstuderen van de student. Artikel 9 Nadere regeling bestuursforfait Voor zoveel nodig in aanvulling op c.q. afwijking van de artikelen 5, 6, 7 en 8 gelden voor de bestuursfuncties als bedoeld in artikel 3 onder d, e en f de navolgende bepalingen: 9.1.0 Organisaties kunnen een aanvraag indienen om voor toekenning van bestuursforfait in aanmerking te komen conform de paragrafen 9.1 en 9.2. Uitbetaling aan het individuele bestuur- of commissielid vindt plaats conform paragraaf 9.3.
117
9.1.1 De organisaties die voor bestuursforfait in aanmerking komen zijn te typeren als:
categorie I: 1. 2. 3. 4. 5.
universitair bestuursorgaan (sr, bestuur owi , opleidingscommissie) studievereniging studentenvereniging sportorganisatie WSO, ISP en CAID
categorie II:
9.1.2
9.1.3
9.1.4
9.1.5
9.1.6 9.1.7
6. arbeidsmarktorganisatie 7. levensbeschouwelijke organisatie 8. maatschappelijke organisatie 9. culturele organisatie Organisaties kunnen een aanvraag voor bestuursforfait voor hun studentleden in het bestuur dan wel commissie indienen mits ze voldoen aan onderstaande criteria 1 t/m 6 en aan minstens één van de criteria 7 t/m 9. 1. Er is sprake van een organisatie die een wezenlijke bijdrage levert aan het karakter van Wageningen als studentenstad. 2. De activiteiten en doelstellingen van de organisatie vallen volledig binnen wettelijke kaders. 3. De organisatie streeft geen commercieel doel na. 4. De organisatie heeft geen betaalde bestuursleden. 5. De organisatie heeft extra toegevoegde waarde ten opzichte van andere bestaande organisaties. 6. Ieder bestuurslid besteed minimaal gemiddeld 8 uur per week aan het bestuur 7. De organisatie heeft tot doel belangrijke studentenvoorzieningen in stand te houden of te faciliteren. 8. Er is sprake van een organisatie die een belangrijke inhoudelijke impuls levert aan de Wageningse universitaire gemeenschap. 9. Er is sprake van een organisatie die namens Wageningen Universiteit participeert in landelijke studentennetwerken. Het aantal bestuursleden van studieverenigingen dat voor forfait in aanmerking komt, is afhankelijk van het aantal potentiële leden van de studievereniging (ir-, BSc en MScstudenten): 4 bestuursleden bij < 100 potentiële leden; 5 bestuursleden bij 100-200 potentiële leden; 6 bestuursleden bij 200-300 potentiële leden en 7 bestuursleden bij > 300 potentiële leden. Per opleiding komt één studievereniging voor forfait in aanmerking. De studentenverenigingen CERES, ISOW, KSV, SSR-W en Unitas kunnen behalve voor bestuursleden ook forfait aanvragen voor leden van grote commissies. Bij ARGO komt naast het bestuur alleen de ARGO-sprint-commissie voor forfait in aanmerking. Aanvragen door organisaties, genoemd in art. 9.1.1. categorie II worden qua ledental en aantal/ omvang activiteiten gespiegeld aan het ledental en aantal/ omvang activiteiten van studieverenigingen. Van de organisaties die forfait aanvragen wordt een zo professioneel mogelijke werkwijze verwacht. Voor incidentele activiteiten als lustra, symposia en internationale conferenties kunnen alle onder 9.1.1 genoemde organisaties, eens in de vijf jaar, los van de hoofdaanvraag, maximaal 10 maanden forfait aanvragen.
9.2.1 Organisaties die bestuursforfait wensen aan te vragen, dienen dat jaarlijks bij het College van Bestuur te hebben gedaan vóór 26 april van het studiejaar voorafgaand aan het studiejaar 118
waarvoor bestuursforfait wordt aangevraagd, met uitzondering van de SR, bestuur owi en opleidingscommissies. 9.2.2 Het College van Bestuur stelt een Commissie Bestuursforfait in, bestaande uit een voorzitter (stafafdeling Onderwijs), een ambtelijk secretaris (stafafdeling Onderwijs, zonder stemrecht), een lid vanuit Juridische Zaken en -op voordracht van de studentenraad- studentleden. Een studentendecaan wordt als adviseur aan de commissie toegevoegd. Als de stemmen staken, heeft de voorzitter de doorslaggevende stem. 9.2.3 De commissie stelt een format op voor het doen van de (incidentele) aanvragen. De commissie beoordeelt de aanvragen op het al dan niet toekennen van bestuursforfait aan een organisatie en op de omvang van het aantal toe te kennen maanden, e.e.a. binnen de financiële kaderstelling voor het betreffende jaar en met inachtneming van het gestelde in art. 9.1 1 t/m 7 van de FOS- student aanspraak op in totaal maximaal 12 maanden financiële ondersteuning op grond van regeling, en brengt terzake advies uit aan het College van Bestuur. 9.2.4 Het College van Bestuur bericht de aanvragende organisaties uiterlijk 1 juni van het studiejaar voorafgaand aan het studiejaar waarvoor bestuursforfait wordt aangevraagd over al dan niet toekenning van het aangevraagde forfait en -voor zover van toepassing- de omvang ervan. 9.3.1 Bestuursforfait wordt toegekend aan een organisatie. Om het aan de organisatie toegekende forfait te doen uitbetalen, dient het individuele bestuur- of commissielid daartoe een aanvraag in bij het studentendecanaat. De uitbetaling vindt plaats in maandelijkse termijnen, beginnend in de maand direct volgend op de maand waarin de individuele aanvraag is gedaan. Voor studenten die geen aanspraak (hebben) kunnen maken op studiefinanciering conform de WSF kan een andere regeling worden getroffen. 9.3.2 Ten aanzien van leden van een bestuur owi dan wel opleidingscommissies dient een gemotiveerde aanvraag door het betreffende bestuur- of commissielid bij het studentendecanaat te worden ingediend. 9.3.3 Wat betreft 12-maands-beurzen kan uitbetaling van de financiële ondersteuning naar keuze plaatsvinden in maandelijkse termijnen tijdens de periode van de bestuursactiviteit of na afloop van het studiejaar waarin de bestuursactiviteit plaatsvond, terwijl tevens kan worden gekozen voor uitbetaling ineens na afloop van het betreffende studiejaar. 9.4.1 Gerekend over de gehele studietijd in Wageningen voor een BSc- en/of MSc-opleiding heeft de student aanspraak op in totaal maximaal 12 maanden financiële ondersteuning op grond van bestuursactiviteiten. 9.4.2 In afwijking van artikel 9.4.1 hebben studenten bij een combinatie van bestuursactiviteiten recht op 16 maanden financiële ondersteuning als het gaat om een bestuursactiviteit waarvoor recht bestaat op 12 maanden bestuursforfait en deze activiteit vooraf gegaan is door een activiteit, waarvoor minder dan 12 maanden recht op bestuursforfait bestaat. Voor studenten die actief zijn in de medezeggenschap (studentenraad e.d.) is het mogelijk om tot 20 maanden forfait te stapelen. 9.5
De hoogte van de FOS-uitkering per maand voor studenten die geen aanspraak (hebben) kunnen maken op studiefinanciering conform de WSF bedraagt het maximale bedrag voor Nederlandse studenten per maand (basisbeurs + aanvullende beurs).
Artikel 10 Topsport Het bedrijven van topsport (artikel 3 sub g) leidt tot een mogelijke aanspraak op financiële ondersteuning voor een periode van maximaal 12 maanden over de hele studieperiode. Het College
119
van Bestuur neemt hierover een beslissing op advies van het Hoofd van het Universitair Sportcentrum overeenkomstig de hiervoor geformuleerde criteria van het NOC/NSF. Artikel 11 Overstap naar andere instelling De aanspraken op financiële ondersteuning die studenten reeds hebben verkregen zullen bij overstap van en naar een andere instelling voor hoger onderwijs door de ontvangende instelling zo veel mogelijk worden gehonoreerd, waarbij de ontvangende instelling het recht voorbehoudt deze aanspraken aan de eigen regeling te toetsen. Artikel 12 Hardheidsclausule en aanvullende voorziening 12.1 Het College van Bestuur is bevoegd te besluiten tot voorzieningen ter ondersteuning van studenten in afwijking van het gestelde in deze regeling ingeval van onbillijkheden van overwegende aard. 12.2 In alle gevallen waarin deze regeling niet voorziet beslist het College van Bestuur op advies van het studentendecanaat. Artikel 13 Bezwaar en beroep 13.1 Tegen een beslissing op basis van de onderhavige regeling kan betrokkene binnen 6 weken na dagtekening van de beslissing bezwaar aantekenen bij het College van Bestuur, t.a.v. de afdeling Juridische Zaken, Costerweg 50, 6701 BH Wageningen. 13.2 Tegen een beslissing op een bezwaarschrift als bedoeld in lid 1 kan betrokkene binnen 6 weken na dagtekening van de beslissing beroep aantekenen bij het College van Beroep HO, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Artikel 14 Slot- en overgangsbepalingen 14.1 Deze regeling treedt in de plaats van alle voorgaande regelingen ter financiële ondersteuning van studenten en kan worden aangehaald als ‘Regeling financiële ondersteuning studenten 2003/2004’. Voor zover uit voorgaande regelingen aanspraken voortvloeien, zoals dit onder meer geldt voor tempobeursstudenten, zullen deze worden gerespecteerd. 14.2 Gebruikmaking van deze regeling leidt tot verlies van rechten op grond van eerdere regelingen, zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 en lid 1 van dit artikel 14.
Instemmingsbesluit SR dd 6 april 2004 (04/0052441) en 4 juni 2004 (04/0056273) Aldus met instemming van de SR vastgesteld door het College van Bestuur van Wageningen Universiteit.
120