D 0705a
四天王 De vier Hemelse Vorsten
© St. Werkgroep Het Zevengesternte
De vier Hemelse Vorsten Als u in China een boeddhistische tempel of een boeddhistisch klooster binnenkomt, kunnen ze u niet ontgaan: in de eerste hal staan aan de linkerzijde en rechterzijde elk twee enorme beelden. Ze zijn bijna angstaanjagend. De uitpuilende ogen lijken u rechtstreeks aan te kijken vanuit fel rood of blauw geschilderde gezichten. Ze zijn gehuld in zware vergulde kurassen en voorzien van de sierlijke linten die kenmerkend zijn voor alle boeddhistische geesten, goden en halfgoden en die de beelden nog wat extra dynamiek geven. Aan hun voet (of zelfs daaronder) kronkelen kleine demonen, die zich vergeefs uit de voeten proberen te maken voordat ze verpletterd worden door één van de enorme laarzen van deze woest met hun ogen rollende wachters. De figuren vertonen meestal Mongoolse trekken en dragen typisch Mongoolse wapenrustingen. Het zijn geen gewone soldaten, dat zie je meteen. Daarvoor is hun wapenrusting te kostbaar en in plaats van een helm dragen zij een kroon of kostbare borstsieraden. Dit zijn de vier Hemelse Vorsten: Si Da Tianwang (四大天王), Si Tianwang (四天王) of kortweg Tianwang (天王) genoemd. Ze zijn ook bekend als de Si Tian Jingang – de vier grote Diamanten Vorsten, 四天金剛 [四天金 刚]. Van oorsprong zijn ze brahmaans (en dus uit India afkomstig), maar door het boeddhisme werden ze al vóór het begin van onze jaartelling ingelijfd. Het zijn ook geen echte goden maar ‘geesten’ of ‘hemelse wezens’. Zij behoren tot de klasse van Lokapala’s (in het Chinees ‘Hushizhe’ 頀世者genoemd) en dat zijn ‘beschermers’ of ‘hoeders’. Voor de goede orde dient hier te worden vermeld dat de term Lokapala meestal alleen gebruikt wordt voor grafwachters die vooral in de Tangdynastie (618-907) populair waren en bijna uitsluitend in paren gevonden worden (zie illustratie hiernaast). Soms zien we een aureool of vlammen achter hun hoofd als teken van hun bovennatuurlijke kracht en die hebben ze ook nodig, want ze moeten de wereld (en in het bijzonder de boeddhistische gemeenschap) bewaken tegen demonen, verlokkingen en andere soorten van zedelijk bederf. Elke vorst heeft een windrichting toebedeeld gekregen en ze worden geacht elk uur van de dag alert te zijn. Geschiedenis In de oude Hindoemythologie komen deze vier al voor als de zogenaamde Maharaja-devas (grootvorst-geesten). Zij worden ook de ‘vier grootvorsten’ of Catur Maharajas genoemd en ze bewoonden de laagste berghellingen van de berg Meru, het centrum van het universum. Volgens de Chinezen heet deze berg Xumi Shan 須彌山 [须弥山] en is hij 3.360.000 li (meer © St. Werkgroep Het Zevengesternte
2
dan een miljoen kilometer) hoog. Zij waren de buitenwachten van de god Indra en moesten de berg en de daarop wonende goden bewaken tegen indringers. Later maakten zij deel uit van de tien goden die de windrichtingen (één voor elke 45 graden plus het zenit en het nadir) bewaken en in die periode waren slechts twee vorsten verantwoordelijk voor de belangrijkste windrichtingen (oost en west), de andere twee kregen het zuidoosten en noordoosten toebedeeld. Volgens de hindoeïstische traditie zijn ze 750 voet (meer dan tweehonderd meter) groot en leven ze 500 godenjaren, waarbij één godendag gelijk is aan 50 aardse jaren. Verder zouden ze 30 generaals onder zich hebben. Daarnaast zou elke Hemelse Vorst ook nog over 90 zonen als elitetroepen beschikken (beter bloedverwanten dan ‘loyale’ generaals); volgens sommige bronnen zou dit een verwijzing zijn naar de 360 dagen van de brahmaanse kalender. Binnen het boeddhisme zijn ze al vanaf het ontstaan van de Theravada-school bekend – dit is de oudst bekende school die ontstond bij het derde concilie rond het jaar 250 voor Christus en die nog steeds actief is met meer dan 110 miljoen volgelingen. Aanvankelijk worden ze ‘Hu Shi Si Tianwang’ (de vier Hemelse Beschermvorsten) 護世四天王 [护世四天王] genoemd, maar al spoedig werd dat ingekort tot de vier Hemelse Vorsten - vermoedelijk omdat er geen verwarring kon ontstaan met andere geesten die min of meer gelijkluidende namen hadden. De oudst bekende beelden van de Hemelvorsten in China dateren uit de eerste eeuw van onze jaartelling. Later werden ze ook afgebeeld in de grotten van Dunhuang. Er zijn enkele afbeeldingen bekend van zes Hemelvorsten, waarbij - naast de vier windstreken ook het zenit en het nadir er één kregen toebedeeld. Maar na enige tijd werden ze weer omgedoopt tot de ‘vier wachters’ of ‘vier bewakers’ (四鎮) en verdwenen de vorsten van het zenit en het nadir. Tijdens de Tang- en Songdynastieën zouden ze ook werkelijk op aarde hebben ingegrepen en zelfs de regeringen van keizer Taizong (627-650) en keizer Xuanzong (712-755) gered hebben van de ondergang. Keizer Renzong (1023-1064) gaf als eerste keizer de officiële opdracht om tempels voor ze op te richten, dan wel hun beelden op te nemen in tempels. Volgens een populaire overlevering zouden deze vier vorsten in een visioen zijn verschenen aan de monnik Amogha toen hij in meditatie was in een tempel in Xianfu, ergens rond 744. Volgens andere bronnen werden zij domweg door Amogha geïntroduceerd in het jaar 733. Amogha wordt ook wel Amoghavajra genoemd (阿目佉跋折羅 Amuqubazheluo [阿目佉跋折罗]), maar is in China beter bekend als Bukong (不空). Hij was een telg uit een Singhalese familie die zijn oorsprong had in de betere klasse van Noord-India. Hij werd geboren in of kort voor het jaar 704 en verloor zijn vader op jonge leeftijd. Met zijn oom vertrok hij rond zijn vijftiende naar China waar hij leerling werd van Vajrabodhi (金剛智 [Jingang Zhi金刚智]), een meester van de Yogacara-school, een boeddhistische stroming die was ontstaan in de vierde en vijfde eeuw. Deze meester stierf en Amogha besloot diens laatste wens te vervullen: hij ging naar India en Ceylon om daar een aantal tantristische geschriften te verzamelen. Hij kwam weer terug naar China in het jaar 746 en maakte zo’n indruk op keizer Xuanzong (hij kon regenbuien oproepen en stormen tot bedaren brengen) dat hij deze wist te bekeren tot het boeddhisme. Na enkele jaren aan het hof kreeg hij in 749 toestemming om naar zijn woonplaats terug te keren. Nog voor hij thuis was liet de keizer hem echter weer terugroepen naar het paleis. Na de dood van keizer Xuanzong (玄宗) in 755 kon hij zich eindelijk terugtrekken, maar deze rust was van korte duur. De volgende keizer, Suzong (肅宗[肃宗]), ontbood hem in 756 en liet hem een aantal tantristische geschriften vertalen. © St. Werkgroep Het Zevengesternte
3
© St. Werkgroep Het Zevengesternte
4
Hij produceerde 120 delen in 15 jaar. Gedurende deze tijd wist hij de Yogacara-school (密教 mijiao) in China zeer populair te maken, onder andere met steun van de inmiddels in 762 aangetreden keizer Daizong (代宗). Amogha stierf in 774 en hij is ook bekend als Zhi Cang 智藏 of Bukong San Zang 不空三藏. Volgens sommige bronnen gaan de vier Hemelse Vorsten op de 8e en de 14e en 15e dag van elke maanmaand op reis door de mensenwereld en brengen dan verslag uit over de ethische stand van zaken op aarde aan de raad van toezichthoudende geesten. Verder bewaken zij deze raad (naast de boeddhistische gemeenschap c.q. alle volgelingen van het boeddhisme) tegen kwade geesten. Volgens de verhalen zouden ze eerst een bedreiging hebben gevormd voor Gautama (de latere Boeddha), maar na hun bekering (nadat ze tot ‘inzicht’ waren gekomen) werden ze felle verdedigers van het geloof. De hal waarin de beelden staan wordt vaak ‘tianwang tang’ - de hal van de Hemelse Vorsten (天王 堂) genoemd. Met de karakters 天王 (tian wang) wordt in het Chinees overigens ook de god Shiva aangeduid. Het is ons opgevallen dat monniken en nonnen altijd, zonder enige aandacht te besteden aan die indrukwekkende beelden, met gezwinde pas door deze hal lopen. En dat terwijl het boeddhisme genoeg associaties heeft met het getal vier om even bij stil te staan (zo zijn er lijsten met vier geboden, dogma’s, heiligen, principes, verboden, bijzondere tijdstippen en nog veel meer). De Hemelse Vorsten zijn doorgaans herkenbaar aan: Een parasol (en soms een beestje in de andere hand) voor de Hemelse Vorst van het Noorden; Een gitaar of luit voor de Hemelse Vorst van het Oosten; Een zwaard (en soms een ring in de andere hand), en meestal een zwart of blauw gezicht - voor de Hemelse Vorst van het Zuiden en Een parel (en soms een slangachtig wezen in de andere hand), en meestal een rood gezicht - voor de Hemelse Vorst van het Westen. Helaas werd en wordt er nog wel eens slordig omgesprongen met attributen en kleuren, en kent men in Tibet en India weer andere combinaties waardoor het niet altijd even makkelijk is een enkel beeld te determineren. De vier Hemelse Vorsten in detail Duowen 多聞天 [多闻天] Hij is de Hemelse Vorst van het Noorden. In Sanskrietteksten heet hij Vaishravana of Dhanada en in Paliteksten: Vessavana (Hij die hoort). Hij zou geëvalueerd zijn uit de god Kuvera, de god van de rijkdom en wordt ook Jambhala genoemd. Hij is de enige van het viertal die ook apart aanbeden wordt omdat hij in China als rijkdomsgod populair is. De Chinese associaties zijn: winter, zwart, aarde en het noorden. In Tibet en India zien we hem vaak met een geel gezicht, soms met parel en slang, maar ook met vaandel (parasol), een mangoeste of een juweel. Hij wordt ook wel eens met een blauw gezicht afgebeeld en heeft incidenteel een stupa in plaats van een parasol in zijn hand (dit kan leiden tot verwarring: zie Guangmu – op pagina 7). Hij zit soms op een leeuw en draagt in de ene hand een © St. Werkgroep Het Zevengesternte
5
‘nakula’ (mangoeste) die één of meer parels braakt. De parel is een symbool voor de kostbaarheid van de lessen van de Boeddha. In de andere hand zien we een soort parasol. In het oude India waren drie soorten parasols bekend: de koninklijke ‘chattra’ die bescherming en hoogwaardigheid symboliseerde, de ‘atapatra’ die eveneens een dergelijke functie had, maar op rijtoeren gebruikt werd en de ‘dhvaja’ die als overwinningsvaandel in gebruik was. Enerzijds kan dit symbool dus geïnterpreteerd worden als de bescherming en hoogwaardigheid die het boeddhisme met zich brengt en anderzijds als teken dat het boeddhisme alles overwint. Incidenteel zien we deze vorst met een soort citrusvrucht die ‘jambhara’ heet (ook bekend als ‘bijapurana’). Dan wordt de nadruk op vruchtbaarheid en vermeerdering gelegd. Soms zien we dan ook parels en een waterkruik (symbool voor vruchtbaarheid) en/of een zeeschelp (symbool voor overwinning). Hij is heer der Yaksha’s – een soort kobolden die het daglicht mijden en de kostbaarheden van de aarde (goud, zilver en edelstenen) bewaken. Deze ‘god’ speelt overigens als één der acht dharmapala’s (bekeerde vijanden van het boeddhisme) ook nog een aparte rol in het boeddhisme. Als hij zijn parasol openklapt dan ontstaat er zo’n storm dat zelfs rotsblokken van hun plaats komen. Bij het dichtklappen ontstaat er vervolgens zo’n zuiging dat alle vijanden erin opgeslokt worden. Chiguo 持國天 [持国天] Hij is de Hemelse Vorst van het Oosten en in Sanskrietteksten heet hij Dhrtarashtra. In Paliteksten is hij bekend als Dhatarattha (wachter over de staat). Hij zou geëvalueerd zijn uit de god Indra en hij is de enige van de vier die er nog wel eens vriendelijk uitziet. Chinese associaties zijn: het oosten, het voorjaar, de kleur blauwgroen en het element water. In Tibet en India is zijn kleur wit en daar zien we hem ook met een zwart gezicht, een zwaard en een gouden ring. Hij is de heer der Gandharva’s of hemelse muzikanten en draagt een pipa 琵琶, een viersnarig instrument dat ook wel Chinese luit of Chinese mandoline wordt genoemd. Soms zien we op de achtergrond een fluitspelende Gandharva of een dreigende pisatcha (soort vampier). Als hij op zijn instrument tokkelt dan scheuren de trommelvliezen van zijn vijanden. Zengzhang 增長天 [增长天] Hij is de Hemelse Vorst van het Zuiden. Zowel in Sanskrietteksten als in Paliteksten wordt hij Virudhaka (de zaailing) genoemd. Deze hemelvorst zou voortgekomen zijn uit de god Yama. Chinese associaties zijn: het zuiden, de zomer, de kleur rood en het element vuur. In Tibet en India is zijn kleur blauwgroen, maar ook wel rood en daar © St. Werkgroep Het Zevengesternte
6
draagt hij zowel een zwaard als een parasol. Hij heeft in China doorgaans een zwart of blauw gezicht en wordt soms vergezeld door een demoontje (een kumbhanda) met de wonderlijke naam ‘pan-bal’ (omdat hij testikels heeft zo groot als een pan); deze draagt dan een drietand versierd met de staart van een jak. Soms lijkt het alsof er een hoorntje uit het hoofd van deze hemelse vorst groeit maar dat is de slurf van een olifantachtig monster dat hij verslagen heeft en waarvan hij vervolgens een helm heeft gemaakt. Het zwaard is het symbool van ‘de verlichting’, maar het is ook een magisch zwaard dat op zijn bevel zelfstandig op zoek gaat naar vijanden. Guangmu 廣目天 [广目天] Hij is de Hemelse Vorst van het Westen. In Sanskrietteksten wordt hij Virupaksha genoemd en Paliteksten heet hij Virupakkha (wonderoog). Hij zou zijn voortgekomen uit de god Varuna. In Tibet (soms ook in India) wordt hij vaak afgebeeld met een zwaard. Chinese associaties zijn: herfst, de kleur wit en het element metaal. Hij heeft doorgaans een rood gezicht, soms geen baard en houdt meestal een waterslang in de ene hand en een parel of een juweel in de andere. Hij is in het bijzonder beopdracht met het bewaken van de relikwieën en daarom houdt hij ook wel eens een kleine relikwiehouder in de vorm van een stupa vast. Later werd dit wel vervangen door een pagode. De slang verwijst naar het feit dat hij de heer der naga’s is – deze slangen kunnen ongezien de vijand naderen en zich ter plekke veranderen in strijders. De vorsten worden altijd zo opgesteld dat zowel de heren van Noord en Zuid als die van Oost en West een diagonaal vormen. Behalve in China zijn deze figuren ook populair geworden in Korea (als Cheonwang of Sacheonwang), in Japan (als Shi Tenno) en Tibet (als rgyal.chen bzhi). Vooral in Tibet zijn zij onderdeel gaan uitmaken van een ingewikkeld pantheon waardoor ze – met kleine verschillen of eenvoudigweg afhankelijk van andere beelden die om hen heen staan – een compleet andere functie of naam kunnen hebben. In Japan vallen ze onder de heerschappij van Indra, de god van het midden. Deze uit het hindoeïsme afkomstige god wordt in Japan overigens Taishaku-ten (ook wel Taishaku) genoemd. Duowen is in Japan bekend als Tamon-ten en als Bishamon-ten en is als laatste weer onderdeel van de zeven Japanse geluksgoden. In Tibet is hij bekend als: rnam.thos.sras of Namthöse. Chiguo is in Japan bekend als Jikoku-ten en in Tibet als yul.'khor.srung of Yülkhorsung. Zengzhang is in Japan bekend als Zocho-ten of Zoucho-ten en in Tibet als 'phags.skyes.po of Phakyepo. Guangmu is in Japan bekend als Koumoku-ten of Komoku-ten en in Tibet als spyan.mi.bzang of Chenmizang.
© St. Werkgroep Het Zevengesternte
7
Alternatieve namen In het Chinees worden ze ook wel eens gekscherend de "Fengtiaoyushun" (風調雨順 [风调雨顺]) genoemd. Letterlijk betekent dit 'een groeizaam weertje', maar het is een ezelsbruggetje voor de attributen: Feng 風 [风] klinkt als scherp鋒 [锋] en verwijst naar het zwaard, Tiao 調 [调] klinkt als '(af-)stemmen' 調 [调] en verwijst naar de pipa, Yu 雨 betekent regen en verwijst naar de paraplu en Shun 順 [顺] betekent ook ‘volgen’ of ‘gehoorzamen’ en verwijst naar de handtamme slang. Hierin vinden we overigens de klassieke Chinese manier van cartografie terug om met zuid te beginnen. Een alternatieve benaming is Sifang Dajiang - ‘de vier generaals van de windrichtingen’ 四方大將 [四方大将] en voor het noorden is dat dan San Zhi Sifang 散脂四 方, voor het oosten Le Yu Sifang 樂欲四方 [乐欲四方], voor het zuiden Tan Di Sifang檀帝四方, en voor het westen Shan Xian Sifang 善現四方 [善现四方]. In dit geval hebben ze elk het bevel over een eliteleger van 500 soldaten en 28 bataljons geesten. In de klassieke Chinese literatuur vinden we ook nog de Si Zhu (四主) - de vier Heren. Deze zouden de vier hoeken van de Himalaya bewonen: in het zuiden Xiangzhu 象主, de heerser over de olifanten (huisdieren), in het oosten Renzhu 人主, de heerser over de mensen, in het noorden Mazhu 馬主 [马主], de heerser over de paarden (wilde dieren) en in het westen Baozhu 寳 主, de heerser over alle kostbaarheden. Of dit echt alternatieve namen voor de Hemelse Vorsten zijn durven wij niet met zekerheid te stellen, maar dat er sprake is van enige overeenkomst lijkt vrijwel zeker. Taoïstische varianten Natuurlijk gaven de taoïsten deze vier ook een plaats, maar dan als geesten die hun lichaam en geest gestaald hadden in de taoïstische leer. Van een grootse eredienst is echter nooit iets terecht gekomen. Er zouden nog wel een paar taoïstische tempels zijn waar men deze figuren aantreft, maar daar hebben we geen bewijzen van gevonden (mocht u daar foto’s van hebben dan houden wij ons daarvoor aanbevolen). Voor de volledigheid geven wij u toch nog de informatie waar wij over beschikken. Binnen het taoïsme zijn ze bekend als de Mo-li’s en hoewel niet duidelijk is op welk moment deze zich hebben ontwikkeld, kunnen we wel een periode van enige populariteit benoemen. Ze komen uitgebreid voor in het standaardwerk ‘De schepping der goden’ (封神 Feng Shen), een verhaal dat zich ruim drieduizend jaar geleden afspeelt, maar wat geschreven is in de Ming-dynastie (13681644). In de zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw zouden ze zich ook een korte tijd hebben kunnen verheugen in enige vorm van verering. Mo Li Qing 魔禮青 [魔礼青] Men zegt dat hij zo nors is als een krab en haren gelijk koperdraad heeft. Hij houdt een ring van jade in de ene hand en een speer in de andere. Soms heeft hij een magisch zwaard of een © St. Werkgroep Het Zevengesternte
8
magische hellebaard in de hand. Dit wonderwapen heet ‘blauwwolk’ en op het lemmet (het blad) staan de karakters地 (aarde), 水 (water), 火 (vuur) en 風 [风] (wind). Hij heeft een wit gezicht en wordt gezien als ‘de oudste broer’ van het stel; hij heeft het meeste gezag en wordt geassocieerd met de zomer. Het wonderzwaard is in staat om een zwarte storm te ontketenen die vervolgens duizenden speren op de vijand laat neerdalen; daarop volgt een vlam die nog eens duizenden slangen op ze af stuurt. Dikke rook stijgt dan uit de grond op en geen tegenstander kan ontsnappen. Mo Li Hai 魔禮海 [魔礼海] Hij heeft een blauw gezicht en draagt een pipa. Als hij aan de snaren plukt dan zwijgt de wereld en de kampementen van de vijand vatten vlam. Soms wordt hij afgebeeld met een lans. Ook hij wordt wel geassocieerd met de zomer. Mo Li Hong 魔禮紅 [魔礼红] Deze vorst heeft een rood gezicht en draagt ‘de parasol van chaos’ die versierd is met de parels en edelstenen van geestelijke verworvenheden en de karakters 裝載乾坤 [装载乾坤] wat zich laat vertalen als ‘bevat de krachten van hemel en aarde’. Als hij hem uitklapt dan treedt volslagen duisternis in en als hij hem weer dicht doet dan wordt de omgeving getroffen door onweer, storm, vloedgolven en aardbevingen. Hij wordt over het algemeen geassocieerd met het voorjaar. Mo Li Shou 魔禮壽 [魔礼寿] Hij heeft een zwart gezicht en draagt twee zwepen en een zak van pantervel waarin een soort witte rat met de naam Hua Hu Diao (花狐貂) woont die, indien nodig, de gestalte van een witte gevleugelde olifant kan aannemen en in die gedaante tientallen vijanden tegelijk kan verslinden. Hij heeft ook wel eens een slang of een ander woest beest in de hand. Hij wordt meestal geassocieerd met de herfst. Een variant hierop bestaat uit de taoïstische Hemelvorsten Li 李, Ma 馬 [马], Zhao 趙 [赵] en Wen 溫 [温]. Deze vier zijn herkenbaar aan de volgende attributen: een pagode, een zwaard, twee zwaarden en een knots met punten. Fengshui Inmiddels worden beeldjes van de vier Hemelse Vorsten tegenwoordig enthousiast aangeboden in Fengshui-winkels en op Fengshui-websites. Ze zouden waken over de morele waarden in het huis waarin ze geplaatst worden en men adviseert ze aan weerszijden van een huisaltaar te plaatsen of op de windrichtingen waarover ze regeren. Men neemt over het algemeen de taoïstische namen over en dan geldt: Mo Li Shou (met parel en slang) als bewaker voor het Noorden, Mo Li Qing (met zwaard) als bewaker voor het Oosten, Mo Li Hung (met parasol) als bewaker voor het Zuiden en Mo Li Hai (met de pipa) als bewaker voor het Westen.
© St. Werkgroep Het Zevengesternte
9