O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Zwanger en hiv-positief Pregnant and HIV-positive Auteurs
M.E. van der Ende en M.H. Godfried
Trefwoorden
antiretrovirale therapie, bijwerkingen, hiv, preventie, verticale transmissie, zwangerschap
Key words
antiretroviral therapy, HIV, pregnancy, prevention, side effects, vertical transmission
Samenvatting
Dagelijks worden meer dan 1.800 kinderen met hiv geïnfecteerd. De belangrijkste infectieroute is via de moeder naar het kind (verticale transmissie). In de geïndustrialiseerde wereld wordt tijdens de zwangerschap getest op hiv. Met krachtige antiretrovirale therapie, al dan niet gecombineerd met een electieve keizersnede, het vermijden van invasieve procedures tijdens de zwangerschap en de bevalling, en het afzien van borstvoeding, kan de overdracht van hiv van moeder naar kind beperkt worden tot minder dan 1%. In de derde wereld wordt getracht dit succes met korter durende regimes en goedkopere middelen na te streven. Dit heeft tot gevolg dat een toenemend aantal neonaten in utero en postnataal blootgesteld wordt aan antiretrovirale middelen, waarvan de bijwerkingen op lange termijn onbekend zijn. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de risicofactoren voor verticale transmissie, de effectiviteit en veiligheid van antiretrovirale therapie voor de zwangere en de neonaat, en de meerwaarde van de keizersnede.
Summary
Each day more than 1.800 infants become infected with HIV. Almost all infections are due to vertical transmission from mother to child. In the developed world pregnant women are screened for HIV infection. Transmission of HIV from mother to child can be reduced to less than 1% with highly active antiretroviral therapy, whether or not combined with an elective caesarian section, avoiding invasive procedures during pregnancy, labour and delivery, and abstaining from breastfeeding. The developing countries are trying to achieve this success with shorter and less expensive antiretroviral regimes. An increasing number of infants will therefore be exposed to antiretroviral drugs in utero and postpartum. Long-term toxicity data are unknown. In this article, the risk factors for vertical transmission, the efficacy and safety of antiretroviral drugs to pregnant women and neonates, and the surplus value of a caesarian section are reviewed.
(Tijdschr Infect 2006;1:218-25)
Inleiding
Dagelijks worden meer dan 1.800 kinderen met hiv geïnfecteerd.1 De meeste kinderen met een hiv-infectie zijn via hun moeder geïnfecteerd (verticale transmissie). Zonder therapeutische interventie bedraagt de transmissie van hiv van moeder naar kind 1540%. De kans op transmissie is in sterke mate geassocieerd met de hoogte van het plasma-hiv-RNA van de moeder.2 De transmissie kan plaatsvinden tijdens de zwangerschap, met name tijdens het derde trimester,
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
tijdens de partus en post partum via de moedermelk.3-5 Door behandeling van de zwangere vrouw en de neo-naat met antiretrovirale therapie, al dan niet gecombineerd met een electieve keizersnede, het vermijden van invasieve procedures tijdens de zwangerschap en de bevalling, en het afzien van borstvoeding, kan de overdracht van hiv van moeder naar kind beperkt worden tot minder dan 1%.6 Mede door het succes van ‘highly active antiretroviral therapy’ (HAART) worden sinds 1 januari 2004
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
218
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
alle zwangere vrouwen in Nederland getest op hiv volgens het opting-outmodel, ter preventie van verticale transmissie. ‘Opting-out’ betekent dat een patiënt zichzelf actief dient terug te trekken voor een hiv-test. De Nederlandse richtlijnen adviseren om alle met hiv geïnfecteerde vrouwen, onafhankelijk van het aantal CD4+ T-cellen of het plasma-hivRNA, tijdens de zwangerschap te behandelen met HAART.6 Het aantal vrouwen in Europa, ook in Nederland, dat via heteroseksueel contact besmet is met hiv, is de laatste jaren toegenomen.1 Van de nieuw geregistreerde patiënten in Nederland in 2005 is 26% van het vrouwelijke geslacht.7 Daarnaast heeft het succes van HAART geleid tot sterk verbeterde overlevingskansen voor met hiv geïnfecteerde personen, waardoor een toenemend aantal hiv-positieve vrouwen tegenwoordig bewust voor een zwangerschap kiest. Tot 1 januari 2006 werden in Nederland 997 zwangerschappen geregistreerd bij 747 hiv-positieve vrouwen.7 Bij meer dan de helft van de vrouwen (55%) was de diagnose hiv bekend voor de zwangerschap. Een kwart van de zwangere vrouwen gebruikte al antiretrovirale therapie voor de zwangerschap. Dit demonstreert dat de clinicus vaker dan voorheen te maken zal hebben met zwangere vrouwen met een hiv-infectie. Over de veiligheid van het gebruik van HAART voor, tijdens en na de zwangerschap zijn beperkte gegevens van observationele cohortstudies beschikbaar. In dit artikel worden de risicofactoren voor verticale transmissie besproken. Tevens is aandacht voor de toegevoegde waarde en veiligheid van zo nodig toe te passen interventies zoals antiretrovirale therapie en een primaire keizersnede.
Risicofactoren voor verticale transmissie
De belangrijkste risicofactor voor verticale transmissie is het niveau van het plasma-hiv-RNA van de moeder.8 HAART is in staat het plasma-hiv-RNA vrijwel volledig te onderdrukken. Samen met de andere maatregelen die hieronder worden besproken, neemt hierdoor de kans op verticale transmissie af tot <1%. De transmissie van hiv vindt in 1/3 van de gevallen plaats tijdens de zwangerschap en in 2/3 van de gevallen tijdens de bevalling. De transmissie tijdens de zwangerschap vindt met name plaats in het derde trimester. Microtransfusies tijdens de uteruscontracties, chronische chorioamnionitis en absorptie van het virus via de tractus digestivus van de foetus worden hier verantwoordelijk voor geacht.3 De transmissie tijdens de bevalling vindt plaats via
219
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
direct contact van de foetus/neonaat met infectieuze maternale secreten tijdens de geboorte, of via opstijgende infecties na het breken van de vliezen.3 De hoogte van de virale ‘load’ is niet de enige risicofactor voor transmissie. Ook bij een relatief laag plasma-hiv-RNA (<1.000 kopieën/ml) kan verticale transmissie optreden. In een meta-analyse van 7 prospectieve studies uit grote centra in Europa en de Verenigde Staten werden aanvullende risicofactoren geïdentificeerd onder 1.202 vrouwen met een plasma-hiv-RNA <1.000 kopieën/ml vlak voor of tijdens de bevalling.9 Verticale transmissie vond plaats bij 44/1202 (3,6%) moeder-kindparen. Onafhankelijke risicofactoren voor verticale transmissie bij een plasma-hiv-RNA <1.000 kopieën/ml waren een laag geboortegewicht en een moeder met een laag aantal CD4+ T-cellen. Een laag geboortegewicht duidt mogelijk op een minder goed functionerende placenta met een grotere kans op microtransfusies. Een laag aantal CD4+ T-cellen is geassocieerd met progressie en ernst van de hiv-infectie bij de moeder. Anders dan bij bevallingen van onbehandelde vrouwen met een hoog plasma-hiv-RNA is de duur van gebroken vliezen bij een plasma-hiv-RNA van <1.000 kopieën/ml niet geassocieerd met een groter risico op transmissie. Dit hangt waarschijnlijk samen met de sterke correlatie tussen genitaal en plasma-hiv-RNA bij hiv-positieve vrouwen, wat resulteert in een kleinere kans op transmissie van hiv in het geboortekanaal.10 Ondanks een laag plasmahiv-RNA van <1.000 kopieën/ml bleek het gebruik van antiretrovirale therapie het risico op verticale transmissie te verkleinen van 9,8% naar 1%.9 De uitkomsten van een gezamenlijke Nederlandse studie kwamen hiermee overeen.11
Profylactische antiretrovirale therapie
Veiligheid voor de foetus en het beloop van de zwangerschap HAART wordt in het geïndustrialiseerde deel van de wereld met succes toegepast ter preventie van verticale transmissie. Er zijn echter nog veel onzekerheden over de veiligheid van deze middelen voor de ontwikkeling van de foetus, voor het beloop van de zwangerschap, voor de zwangere vrouw zelf en voor de ontwikkeling van het kind op de langere termijn. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen dat blootstelling aan HAART gepaard gaat met een grotere kans op congenitale afwijkingen.12 Een uitzondering hierop vormen efavirenz, zalcitabine en hydro-
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
Tabel 1. Zweedse classificatie (indeling van mogelijke schade tijdens de zwangerschap en aan het kind).13 Zweedse classificatie
Geneesmiddel
B1
didanosine, stavudine, nevirapine, saquinavir, nelfinavir
B2
ritonavir
B3
abacavir, lamivudine, zidovudine
C
amprenavir, indinavir, lopinavir, tenofovir
D
efavirenz, hydroxycarbamide, combinatie didanosine en stavudine
Zwangerschapscategorie A Geneesmiddelen waarvan wordt aangenomen dat zij door een groot aantal zwangere en vruchtbare vrouwen zijn gebruikt zonder dat tot dusver enige vorm van een duidelijke stoornis in het voortplantingsproces is waargenomen, zoals een verhoogde incidentie van misvormingen dan wel andere directe of indirecte schadelijke effecten op de foetus. Zwangerschapscategorie B Geneesmiddelen waarvan kan worden aangenomen dat zij slechts door een beperkt aantal zwangere en vruchtbare vrouwen zijn gebruikt zonder dat tot dusver enige vorm van een duidelijke stoornis in het voortplantingsproces is waargenomen, zoals een verhoogde incidentie van misvormingen dan wel andere directe of indirecte schadelijke effecten op de foetus. Hierbij wordt een onderverdeling gemaakt in de categorieën B1, B2 en B3 aan de hand van de volgende definities: • Zwangerschapscategorie B1 Reproductietoxiciteitonderzoeken hebben geen aanwijzingen opgeleverd voor een verhoogde incidentie van foetale schade of andere nadelige effecten op het voortplantingsproces. • Zwangerschapscategorie B2 Toxicologische voortplantingsstudies ontbreken of zijn ontoereikend, maar de beschikbare gegevens wijzen niet op een verhoogde incidentie van foetale schade of andere nadelige effecten op het voortplantingsproces. • Zwangerschapscategorie B3 Toxicologische voortplantingsstudies hebben een verhoogde incidentie van foetale schade of andere nadelige effecten op het voortplantingsproces aan het licht gebracht, waarvan de betekenis voor de mens onzeker wordt geacht. Zwangerschapscategorie C Geneesmiddelen waarvan bekend is of moet worden vermoed dat zij, zonder rechtstreeks teratogeen te zijn, door hun farmacologische effecten stoornissen veroorzaken die een risico voor de foetus kunnen inhouden. Zwangerschapscategorie D Geneesmiddelen waarvan bekend is dat zij een verhoogde incidentie van foetale misvormingen of andere blijvende schade bij de mens veroorzaken. Deze categorie omvat geneesmiddelen met primaire teratogene effecten. Indien het geneesmiddel tevens farmacologische effecten heeft die direct of indirect tot een schadelijke invloed op de foetus leiden, dient dit eveneens te worden vermeld.
xycarbamide. In maart 2005 veranderde de zwangerschapsclassificatie van efavirenz van categorie C naar D naar aanleiding van positief bewijs voor een foetaal risico (zie Tabel 1). Vier retrospectieve studies hebben melding gemaakt van 3 kinderen met een meningomyelokèle, terwijl een vierde kind een Dandy-Walkercyste ontwikkelde.14 Iedere hivpositieve vrouw die efavirenz gebruikt, wordt dan
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
ook geadviseerd te zorgen voor een adequate anticonceptie. Efavirenz moet met name gedurende het eerste trimester vermeden worden. Zalcitabine en hydroxycarbamide worden in Nederland niet meer gebruikt als onderdeel van HAART. Over de kans op vroeggeboorte ten gevolge van blootstelling aan HAART in het algemeen en proteaseremmers in het bijzonder is nog geen overeen-
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
220
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
stemming.15,16 In een Europese cohortstudie steeg in de periode 2000-2004 het percentage vroeggeboortes met 24,9%.15 In het Amerikaanse cohort kon dit niet bevestigd worden, maar werd wel melding gemaakt van een iets lager geboortegewicht.16 De verschillende resultaten zijn waarschijnlijk te wijten aan het observationele, niet-gerandomiseerde karakter van de studies. Men gebruikte verschillende criteria voor het schatten van de ernst van de hiv-infectie bij de moeders, en hield wel of geen rekening met meerdere factoren die bijdragen aan vroeggeboorte zoals vroeggeboorte in de voorgeschiedenis, roken, alcoholgebruik of andere seksueel overdraagbare aandoeningen. Er zijn geen aanwijzingen dat blootstelling aan HAART die is gestart tijdens de zwangerschap, gepaard gaat met een grotere kans op doodgeboorte, een laag geboortegewicht of lage apgarscores.15,16 In een recente, retrospectieve, observationele studie werd een groter risico op pre-eclampsie en doodgeboorte gemeld als HAART voor de zwangerschap gestart was.17 Of dit een reëel risico betreft, zal moeten blijken uit prospectief vervolgde cohorten. Veiligheid voor de zwangere Over het algemeen wordt HAART tijdens de zwangerschap goed verdragen. Van een aantal middelen zijn echter complicaties beschreven. De combinatie van didanosine (ddI) en stavudine (d4T) kan leiden tot ernstige lactaatacidose, in sommige gevallen met maternaal overlijden tot gevolg.18 Een behandeling met nevirapine (NVP) bevattende regimes is geassocieerd met een grotere kans op toxische hepatitis, met name bij vrouwen bij wie het aantal CD4+ T-cellen >250/mm3 is. Hierbij is eveneens maternale mortaliteit beschreven.19,20 De kans op anemie bij de moeder neemt licht toe bij het gebruik van zidovudine (AZT) bevattende combinaties.21 Over de grotere kans op hyperglykemie als gevolg van het gebruik van proteaseremmers bestaat nog geen overeenstemming.16,20 Veiligheid voor de neonaat In een prospectieve studie werden tijdens de zwangerschapscontroles geen echografische verschillen gezien in de antepartumgroei tussen de AZT- en de placebogroep.22 De ‘Antiretroviral Pregnancy Registry’ heeft inmiddels ook gegevens verzameld over een voldoende aantal pasgeborenen die tijdens het eerste trimester van de zwangerschap blootstonden aan AZT, abacavir, lamivudine (3TC), d4T, nelfinavir of NVP om een tweevoudige of grotere toename van het aantal congenitale af-
221
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
wijkingen te kunnen waarnemen.23 Een dergelijke toename is niet vastgesteld. Bij pasgeborenen die gedurende het eerste trimester waren blootgesteld aan ddI werden echter bij 6,3% (13/205) congenitale afwijkingen gerapporteerd, vergeleken met 1,1% (2/190) bij pasgeborenen die na het eerste trimester aan ddI waren blootgesteld. De belangrijkste bijwerking van een AZT bevattend regime voor de neonaat op korte termijn is een milde, binnen 12 weken reversibele anemie.22 Veiligheid voor de neonaat: lange termijn Bij de meeste zoogdieren wordt AZT intracellulair na ‘5-fosforylering in zowel nucleair als mitochondriaal DNA ingebouwd. Dit ingebouwde AZT-DNA in de placenta en foetale organen kan theoretisch aanleiding geven tot toxiciteit op korte en lange termijn. Een transplacentaal, carcinogeen effect van AZT werd reeds bij muizen 1-2 jaar na de bevalling vastgesteld, waarbij de concentratie AZT die bereikt werd 25-50 keer hoger was dan de concentratie die bij de dagelijkse humane dosering van AZT bereikt wordt.24 Bovendien vormt AZT een substraat voor mitochondriaal DNApolymerase-γ, het enzym dat verantwoordelijk is voor de replicatie van mitochondriaal DNA. Remming van dit enzym kan het gehalte mitochondriaal DNA nadelig beïnvloeden. Er zijn een aantal tegenstrijdige berichten in de literatuur verschenen over de kans op latere mitochondriale toxiciteit na blootstelling aan nucleoside reversetranscriptase-inhibitoren (NRTI’s) tijdens de zwangerschap en de neonatale periode.24,25 Franse onderzoekers rapporteerden over 8 hiv-negatieve kinderen die in utero en 5 tot 6 weken post partum blootgesteld waren aan AZT en 3TC. De kinderen vertoonden tekenen van mitochondriale disfunctie, die zich klinisch uitte in onder andere cardiomyopathie en neurologische stoornissen met verhoogde serumspiegels van lactaat, creatinefosfokinase, pancreaslipase, aspartaat en alanineaminotransferase. Deze symptomen openbaarden zich enkele (4-14) maanden na de bevalling.25 Een oorzakelijk verband kon niet aangetoond worden. In een ander cohort kon deze waarneming niet bevestigd worden.26 Langdurige follow-up van deze kinderen is nodig om langetermijntoxiciteit aan te tonen dan wel uit te sluiten. Tijdstip van starten HAART tijdens de zwangerschap Het tijdstip van het starten van HAART hangt af van de klinische situatie van de moeder. Aangezien de transmissie van hiv met name plaatsvindt in het derde trimester en tijdens de bevalling, zal HAART tijdens die periode het grootste effect hebben. Om
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
de foetus niet te vroeg tijdens de zwangerschap bloot te stellen aan antiretrovirale geneesmiddelen, wordt zwangere vrouwen geadviseerd tussen de 20e en de 28e week van de zwangerschap te starten met HAART. Vrouwen die voor hun eigen gezondheid een indicatie voor HAART hebben, wordt geadviseerd om met HAART te starten vanaf de 12e week, direct na de periode van de organogenese. Dit is bovendien praktisch, omdat zwangerschapsbraken na deze tijd meestal voorbij is. Als de vrouw zwanger wordt terwijl zij HAART gebruikt, dan dient het risico op teratogene effecten van het gebruik van HAART tijdens het eerste trimester van de zwangerschap afgewogen te worden tegen het risico op een snelle, sterke stijging van het hiv-RNA (virale ‘rebound’) en het ontstaan van virale resistentie als HAART tijdelijk wordt gestaakt. In het algemeen wordt aanbevolen HAART tijdens de zwangerschap te continueren, zeker als de vrouw eerder ernstig immuundeficiënt was of opportunistische infecties heeft doorgemaakt. Samenstelling HAART-regime Voor de keuze van antiretrovirale middelen verdienen middelen uit categorie B de voorkeur, maar ook middelen uit categorie C kunnen voorgeschreven worden. In verband met het directe bewijs van de effectiviteit van AZT-monotherapie en duotherapie met AZT/3TC in diverse studies, verdient AZT/ 3TC in de HAART-combinatie de voorkeur.8,27 Deze kan aangevuld worden met een proteaseremmer uit categorie B, bijvoorbeeld nelfinavir of saquinavir. Voor vrouwen met een aantal CD4+ Tcellen <250/mm3 is NVP een alternatief. Voor vrouwen die (te) laat met HAART gestart zijn of onvoldoende therapietrouw zijn, en bij wie het laatste plasma-hiv-RNA voor de bevalling nog detecteerbaar is, wordt intraveneus AZT tijdens de bevalling geadviseerd.8 Het nut van intraveneus AZT tijdens de bevalling bij vrouwen met een voor de bevalling ondetecteerbare plasmaviraleload is onbekend, maar het draagt waarschijnlijk niet bij aan een verdere verkleining van het risico op transmissie van hiv. Neonatale postexpositieprofylaxe De optimale keuze van de medicatie voor neonatale postexpositieprofylaxe (PEP) is onvoldoende duidelijk. De meeste gegevens komen van studies met AZT of NVP als monotherapie, en AZT/3TCduotherapie.8,27 Van de combinatie AZT en NVP is geen additioneel effect aangetoond. Ook de optimale duur van neonatale PEP is niet vastgesteld.
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
De neonatale PEP-regimes in de verschillende studies variëren van 1 dosis NVP tot 6 weken AZT post partum.8,28 Om een maximaal effect van neonatale PEP te verkrijgen, dient deze binnen 48 uur na de geboorte gestart te worden, bij voorkeur binnen 8 uur. In Nederland is het gebruikelijk om in ongecompliceerde gevallen (geen virale resistentie) te kiezen voor een behandeling van de pasgeborene met een combinatie van AZT en 3TC gedurende 4 weken post partum. Virale resistentie Vrouwen die besmet zijn met een virus dat resistent is voor een of meer antiretrovirale middelen, of vrouwen bij wie door onvoldoende virale suppressie tijdens HAART een resistent virus geselecteerd wordt, kunnen dit overdragen aan hun kind.29 Er is weinig bekend over de invloed van gemuteerde, resistente virussen op het risico van verticale transmissie. Bij de medicatiekeuze voor de neonatale PEP moet dan ook rekening gehouden worden met de genotypering van het virus bij de moeder.
Wijze van bevallen: niet-invasief, vaginaal of electieve sectio
In de periode voor de beschikbaarheid van HAART bleek uit meerdere studies dat het verrichten van een electieve sectio, voordat de vrouw in partu was en voordat de vliezen gebroken waren, geassocieerd was met een kleiner risico op verticale transmissie vergeleken met een vaginale bevalling.30,31 In een metaanalyse van 15 cohorten was de gecorrigeerde ‘odds ratio’ voor hiv-infectie 0,43 (95% betrouwbaarheidsinterval 0,33-0,56) voor neonaten die geboren waren met behulp van een keizersnede vergeleken met neonaten die op een andere manier werden geboren, onafhankelijk van het gebruik van AZT-monotherapie.30 In een prospectieve, voor een keizersnede gerandomiseerde studie vond hiv-transmissie plaats bij 1,8% van de 178 neonaten die geboren werden via een keizersnede versus bij 10,5% van de 200 neonaten die vaginaal werden geboren (p<0,001).31 Met het toepassen van HAART en het bereiken van virale suppressie is het voordeel van een keizersnede aanzienlijk kleiner. Er zijn aanwijzingen dat het aantal keizersneden dat moet worden verricht om 1 geval van verticale transmissie te voorkomen, bij vrouwen met een hiv-RNA <1.000 kopieën/ml en HAART, minimaal 100 is.32 Bovendien toonde een meta-analyse aan dat de toegevoegde waarde van een keizersnede kort nadat de vliezen zijn gebroken, bij moeders die
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
222
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Aanwijzingen voor de praktijk Hiv-status
Interventie
Wijze van bevallen
bekend hiv-positief, met HAART
continueren, eventueel aanpassen van HAART
hiv-RNA <50 kopieën/ml, vaginaal hiv-RNA* >500 kopieën/ml, electieve sectio, AZT i.v.
bekend hiv-positief, geen HAART, aantal CD4+ T-cellen >200/mm3
starten met HAART week 20-28
hiv-RNA <50 kopieën/ml, vaginaal hiv-RNA* >500 kopieën/ml, electieve sectio, AZT i.v.
screening hiv-positief, aantal CD4+ T-cellen >200/mm3
starten met HAART week 20-28
hiv-RNA <50 kopieën/ml, vaginaal hiv-RNA* >500 kopieën/ml, electieve sectio, AZT i.v.
screening hiv-positief, aantal CD4+ T-cellen <200/mm3
starten met HAART week 12
hiv-RNA <50 kopieën/ml, vaginaal hiv-RNA* >500 kopieën/ml, electieve sectio, AZT i.v.
laat hiv-positief getest
direct starten met HAART
hiv-RNA <50 kopieën/ml, vaginaal hiv-RNA* >500 kopieën/ml, electieve sectio, AZT i.v.
hiv-status onbekend, endemisch gebied, in partu
electieve sectio, AZT i.v.
*=bij een virale ‘load’ >50 en <500 kopieën/ml moet geïndividualiseerd worden (Nederlandse consensus), HAART=‘highly active antiretroviral therapy’, AZT=zidovudine.
HAART gebruikten en een ondetecteerbaar plasmahiv-RNA hadden, nihil was.33 In Nederland wordt een primaire keizersnede geadviseerd als een hiv-positieve vrouw geen HAART gebruikt heeft, of als het laatst gemeten hiv-RNA nog detecteerbaar is. In verband met het hogere percentage vroeggeboortes bij vrouwen die HAART gebruiken, is het gebruikelijk de keizersnede in de 38e week uit te voeren, om het risico van een te vroege partus of gebroken vliezen te vermijden.
Borstvoeding
Uit studies in ontwikkelingslanden blijkt dat het krijgen van borstvoeding verantwoordelijk is voor een significant deel van de hiv-infecties bij kinderen. Een prospectieve, gerandomiseerde studie bij 401 hiv-positieve moeders en hun pasgeboren, hiv-negatieve kinderen toonde aan dat er gedurende 2 jaar bij 16,2% van de moeder-kindparen hiv-transmissie plaatsvond. Verdeeld over de 2 groepen, vrouwen die borstvoeding of flesvoeding gaven, bleken deze getallen significant verschillend, respectievelijk 36,7% versus 20,5% (p=0,001).5 Hierbij bleek dat de meeste infecties plaatsvonden gedurende de eerste 6 maanden (75%) en dat meer dan 25% van de vrouwen in de flesvoedingsgroep toegaf af en toe borstvoeding te
223
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
geven. Deze resultaten ondersteunen de Nederlandse richtlijnen om hiv-positieve moeders af te laten zien van borstvoeding ten gunste van veilige flesvoeding.
Conclusie
Het wijdverbreid succesvol toepassen van preventieve, antiretrovirale therapie tijdens de zwangerschap heeft geleid tot de geboorte van duizenden gezonde kinderen die anders hiv-geïnfecteerd zouden zijn. Voor de toekomst is het bestuderen van het effect van langdurig toegepaste HAART op het optreden van pre-eclampsie, vroeggeboorte en een lager geboortegewicht van belang. Daarnaast verdient het aanbeveling om kinderen die in utero geëxposeerd waren aan NRTI’s, op lange termijn te blijven observeren om een potentieel risico op laat optredende bijwerkingen tijdig op het spoor te komen.
Referenties 1. UNAIDS. A call to action. Children: the missing face of AIDS. Rapport. 2005. Te raadplegen op: www.unaids.org (7 dec 2006) 2. The Working Group on Mother-To-Child Transmission of HIV. Rates of mother-to-child transmission of HIV-1 in Africa, America, and Europe: results from 13 perinatal studies. J Acquir
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
Immune Defic Syndr Hum Retrovirol 1995;8:506-10. 3. Brossard Y, Aubin JT, Mandelbrot L, Bignozzi C, Brand D, Chaput A, et al. Frequency of early in utero HIV-1 infection: a blind DNA polymerase chain reaction study on 100 fetal thymuses. AIDS 1995;9:359-66. 4. Mock PA, Shaffer N, Bhadrakom C, Siriwasin W, Chotpitayasunondh T, Chearskul S, et al. Maternal viral load and timing of mother-to-child HIV transmission, Bangkok, Thailand. Bangkok Collaborative Perinatal HIV Transmission Study Group. AIDS 1999;13:407-14. 5. Nduati R, John G, Mbori-Ngacha D, Richardson B, Overbaugh J, Mwatha A, et al. Effect of breastfeeding and formula feeding on transmission of HIV-1: a randomized clinical trial. JAMA 2000;283:1167-74. 6. Werkgroep Antiretrovirale Behandeling van de Nederlandse Vereniging van HIV-behandelaren. Ned Tijdschr Geneesk 2005;149:2399-405. 7. Jaarverslag Stichting HIV Monitoring 2005. Te raadplegen op: www.hivmonitoring.nl 8. Sperling RS, Shapiro DE, Coombs RW, Todd JA, Herman SA, McSherry GD, et al. Maternal viral load, zidovudine treatment, and the risk of transmission of human immunodeficiency virus type 1 from mother to infant. Pediatric AIDS Clinical Trials Group Protocol 076 Study Group. N Engl J Med 1996;335:1621-9. 9. Ioannidis JP, Abrams EJ, Ammann A, Bulterys M, Goedert JJ, Gray L, et al. Perinatal transmission of human immunodeficiency virus type 1 by pregnant women with RNA virus loads <1000 copies/ml. J Infect Dis 2001;183:539-45. 10. Debiaggi M, Zara F, Spinillo A, De Santolo A, Maserati R, Bruno R, et al. Viral excretion in cervicovaginal secretions of HIV-1-infected women receiving antiretroviral therapy. Eur J Clin Microbiol Infect Dis 2001;20:91-6. 11. Tempelman C, Timmermans S, Godfried MH, Dieleman JP, Boer K, Van der Ende ME. Highly active antiretroviral therapy (HAART) in HIV-positive pregnant women in the Netherlands, 1997-2003: safe, effective and with few side effects. Ned Tijdschr Geneeskd 2004;148:2021-5. 12. Patel D, Thorne C, Fiore S, Newell ML; European Collaborative Study. Does Highly Active Therapy increase the risk of congenital abnormalities in HIV-infected women? J Acquir Immune Defic Syndr 2005;40:116-8. 13. Farmacotherapeutisch Kompas. Commissie Farmaceutische Hulp, College voor Zorgverzekeringen, Diemen. 2006. 14. Fundaro C, Genovese O, Rendeli C, Tamburrini E, Salvaggio E. Myelomeningocele in a child with intrauterine exposure to efavirenz. AIDS 2002;16:299-300. 15. Thorne C, Patel D, Newell ML.Increased risk of adverse pregnancy outcomes in HIV-infected women treated with highly active antiretroviral therapy in Europe. AIDS 2004;18:2337-9. 16. Tuomala RE, Watts DH, Li D, Vajaranant M, Pitt J, Hammill H, et al. Women and Infants Transmission Study. Improved obstetric outcomes and few maternal toxicities are
t i j d s c h r i f t
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n
associated with antiretroviral therapy, including highly active antiretroviral therapy during pregnancy. J Acquir Immune Defic Syndr 2005;38:449-73. 17. Suy A, Martinez E, Coll O, Lonca M, Palacio M, de Lazzari E, et al. Increased risk of pre-eclampsia and fetal death in HIVinfected pregnant women receiving highly active antiretroviral therapy. AIDS 2006;20:59-66. 18. Sarner L, Fakoya A. Acute onset lactic acidosis and pancreatitis in the third trimester of pregnancy in HIV-1 positive women taking antiretroviral medication. Sex Transm Infect 2002;78:58-9. 19. Hitti J, Frenkel LM, Stek AM, Nachman SA, Baker D, Gonzalez-Garcia A, et al. PACTG 1022 Study Team. Maternal toxicity with continuous nevirapine in pregnancy: results from PACTG 1022. J Acquir Immune Defic Syndr 2004;36:772-6. 20. Timmermans S, Tempelman C, Godfried MH, Nellen J, Dieleman J, Sprenger H, et al. Nelfinavir and nevirapine side effects during pregnancy. AIDS 2005;19:795-9. 21. European Collaborative Study; Swiss Mother and Child HIV Cohort Study. Combination antiretroviral therapy and duration of pregnancy. AIDS 2000;14:2913-20. 22. Sperling RS, Shapiro DE, McSherry GD, Britto P, Cunningham BE, Culnane M, et al. Safety of the maternal-infant zidovudine regimen utilized in the Pediatric AIDS Clinical Trial Group 076 Study. AIDS 1998;12:1805-13. 23. Antiretroviral Pregnancy Registry. Te raadplegen op: www.apregistry.com (1 augustus 2006). 24. Ayers KM, Clive D, Tucker WE, Hajian G, De Miranda P. Nonclinical toxicology studies with zidovudine: genetic toxicity tests and carcinogenicity bioassays in mice and rats. Fundam Appl Toxicol 1996;32:148-58. 25. Blanche S, Tardieu M, Rustin P, Slama A, Barret B, Firtion G, et al. Persistent mitochondrial dysfunction and perinatal exposure to antiretroviral nucleoside analogues. Lancet 1999;354:1084-9. 26. Dominguez K, Bertolli J, Fowler M, Peters V, Ortiz I, Melville S, et al. PSD Consortium. Perinatal Safety Review Working Group. Lack of definitive severe mitochondrial signs and symptoms among deceased HIV-uninfected and HIV-indeterminate children < or = 5 years of age, Pediatric Spectrum of HIV Disease project (PSD), USA. Ann N Y Acad Sci 2000;918:236-46. 27. Mandelbrot L, Landreau-Mascaro A, Rekacewicz C, Berrebi A, Benifla JL, Burgard M, et al. Agence Nationale de Recherches sur le SIDA (ANRS) 075 Study Group. Lamivudine-zidovudine combination for prevention of maternal-infant transmission of HIV-1. JAMA 2001;285:2129-31. 28. Guay LA, Musoke P, Fleming T, Bagenda D, Allen M, Nakabiito C, et al. Intrapartum and neonatal single-dose nevirapine compared with zidovudine for prevention of mother-tochild transmission of HIV-1 in Kampala, Uganda: HIVNET 012 randomised trial. Lancet 1999;354:795-802. 29. Schmitz T, Kleinkauf N, Klempa B, Ringe H, Varnholt V,
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
224
O v e r z i c h t s a r t i k e l e n
Grosch-Worner I. Transmission of human immunodeficiency virus type 1 nevirapine resistance mutation K103N from a treatment-naive mother to her child. Pediatr Infect Dis J 2006;25:275-6. 30. The International Perinatal HIV Group. The mode of delivery and the risk of vertical transmission of human immunodeficiency virus type 1--a meta-analysis of 15 prospective cohort studies. N Engl J Med 1999;340:977-87. 31. The European Mode of Delivery Collaboration. Elective caesarean-section versus vaginal delivery in prevention of vertical HIV-1 transmission: a randomised clinical trial. Lancet 1999;353:1035-9. 32. Mofenson LM, Lambert JS, Stiehm ER, Bethel J, Meyer WA, Whitehouse J, et al. Risk factors for perinatal transmission of human immunodeficiency virus type 1 in women treated with zidovudine. Pediatric AIDS Clinical Trials Group Study 185 Team. N Engl J Med 1999;341:385-93. 33. Cooper ER, Charurat M, Mofenson L, Hanson IC, Pitt J, Diaz C, et al. Women and Infants’ Transmission Study Group. Combination antiretroviral strategies for the treatment of pregnant HIV-1-infected women and prevention of perinatal HIV-1 transmission. J Acquir Immune Defic Syndr 2002;29:484-94.
Correspondentieadres Mw. dr. M.E. van der Ende, internist Erasmus MC Afdeling Inwendige Geneeskunde, sectie Infectieziekten Postbus 2040 3000 CA Rotterdam Tel.: 010 463 45 29 E-mailadres:
[email protected] Mw. dr. M.H. Godfried, internist Academisch Medisch Centrum Afdeling Inwendige Geneeskunde Postbus 22660 1100 DD Amsterdam Correspondentie graag richten aan de eerste auteur. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld.
Ontvangen 7 juni 2006, geaccepteerd 24 oktober 2006. 0EG)NTRON 6ERKORTE 3AMENVATTING VAN DE PRODUCTKENMERKEN
Verkorte samenvatting van de productkenmerken van Tamiflu 75 mg capsules, hard en Tamiflu 12 mg/ml poeder voor orale suspensie. SAMENSTELLING: Elke harde capsule bevat 98,5 mg oseltamivirfosfaat overeenkomend met 75 mg oseltamivir. Expositie? Profylaxe! Poeder voor orale suspensie bevat 39,4 mg oseltamivirfosfaat per 1 g afgevuld mengsel. De gereconstitueerde suspensie bevat 12 mg oseltamivir per ml. FARMACO-THERAPEUTISCHE GROEP: Oseltamivir is een antiviraal middel en behoort tot de klasse van neuraminidase remmers. INDICATIES: Behandeling van influenza bij volwassenen en kinderen in de leeftijd van één jaar of ouder die de typische symptomen van influenza vertonen, op het moment dat het influenzavirus circuleert onder de bevolking. De werkzaamheid is aangetoond wanneer de behandeling wordt gestart binnen twee dagen vanaf eerste aanvang van de symptomen. Deze indicatie is gebaseerd op klinische studies met natuurlijk voorkomend influenza, waarbij influenza A de meest voorkomende infectie was. Preventie van influenza na blootstelling aan een klinisch vastgesteld geval van influenza bij volwassenen en kinderen van één jaar of ouder op het moment dat het influenzavirus circuleert onder de bevolking. Het juiste gebruik van Tamiflu voor de preventie van influenza dient bepaald te worden van geval tot geval op geleide van de omstandigheden en van de populatie die bescherming nodig heeft. In uitzonderlijke gevallen (b.v. in geval dat de circulerende virusstam en de vaccin virusstam niet overeenkomen en in geval van een pandemie) kan seizoenspreventie overwogen worden bij volwassenen en kinderen van één jaar of ouder. DOSERING: behandeling: 75 mg tweemaal daags gedurende 5 dagen, preventie: 1 maal daags 75 mg gedurende 10 dagen. Kinderen tot 12 jaar: doseren op geleide van gewicht. De behandeling dient zo snel mogelijk gestart te worden binnen 2 dagen na contact met een geïnfecteerd persoon of na aanvang van de symptomen van influenza. BELANGRIJKSTE BIJWERKINGEN: De meest voorkomende bijwerkingen van Tamiflu zijn misselijkheid, braken en maagpijn. Deze bijwerkingen treden meestal alleen na de eerste dosis van het geneesmiddel op en stoppen vaak als de behandeling voortgezet wordt. De frequentie waarin deze bijwerkingen voorkomen neemt af wanneer het geneesmiddel met voedsel wordt ingenomen. BELANGRIJKSTE WAARSCHUWINGEN: Oseltamivir is uitsluitend effectief tegen ziekte veroorzaakt door influenzavirussen. Dosisaanpassing wordt aanbevolen bij volwassenen met ernstige nierinsufficiëntie. Paracetamol, ibuprofen of acetylsalicylzuur (aspirine) kunnen samen met Tamiflu worden ingenomen. Het valt niet te verwachten dat Tamiflu de werking van andere medicijnen verandert. Tamiflu is geen vervanging voor een influenzavaccinatie. Tamiflu verandert de werkzaamheid van een influenzavaccinatie niet. CONTRA-INDICATIES: Overgevoeligheid voor oseltamivirfosfaat of voor één van de hulpstoffen. U.R. Tamiflu wordt vooralsnog niet vergoed binnen het GVS. Uitgebreide productinformatie is op verzoek verkrijgbaar bij Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA Woerden. 2006/01 REFERENTIES: 1) Genugten et al. RIVM-rapport 282701002 2) Gross et al. Ann Intern Med 1995; 123(7): 518-527 3) Cox et al. Lancet 1999; 354(9186): 1277-1282 4) Couch et al. N Eng J Med 2000; 343(24): 1778-1787 5) SPC Tamiflu, versie februari 2006 6) Kaiser et al. Arch Intern Med 2003; 163: 1667-1672 Roche Nederland B.V., Postbus 44, 3440 AA Woerden.
225
vol.
1
nr.
6 - 2006 - 2007
.!!- 6!. (%4 '%.%%3-)$$%, 0EG)NTRON OF MICROGRAM POEDER EN OPLOSMIDDEL VOOR OPLOSSING VOOR INJECTIE IN VOORGEVULDE PEN +7!,)4! 4)%6% %. +7!.4)4!4)%6% 3!-%.34%,,).' %LKE VOORGEVULDE PEN MET 0EG)NTRON OF MICROGRAM BEVAT EEN VOLDOENDE HOEVEELHEID PEGINTERFE RON ALFA B ZOALS GEMETEN OP PROTEÕNEBASIS IN EEN POEDER VOOR OPLOSSING VOOR INJECTIE EN DE OVEREENKOMSTIGE HOEVEELHEID OPLOSMIDDEL OM OF MICROGRAM IN ML PEGINTERFERON ALFA B TE LEVEREN WANNEER OPGELOST ZOALS AANBEVOLEN(ET ACTIEVE BESTANDDEEL IS EEN COVALENT CONJUGAAT VAN RECOMBINANT INTER FERON ALFA B MET MONOMETHOXYPOLYETHYLEENGLYCOL $E STERKTE VAN DIT PRODUCT MAG NIET VERGELEKEN WORDEN MET DIE VAN EEN ANDERE GEPEGYLEERDE OF NIET GEPEGY LEERDE PROTEÕNE VAN DEZELFDE THERAPEUTISCHE KLASSE GEPRODUCEERD DOOR R$.! TECHNOLOGIE IN %COLI CELLEN DIE DRAGER ZIJN VAN EEN GENETISCH GEMODIlCEERDE PLASMI DEHYBRIDE DIE EEN INTERFERON ALFA B GEN AFKOMSTIG VAN MENSELIJKE LEUKOCYTEN BEVAT (ULPSTOFFEN 0OEDER VOOR OPLOSSING VOOR INJECTIE7ATERVRIJ INATRIUMFOSFAAT .ATRIUMDIWATERSTOFFOSFAAT DIHYDRAAT 3UCROSE 0OLYSORBAAT /PLOSMIDDEL VOOR PARENTERAAL GEBRUIK7ATER VOOR INJECTIES ,EVERBAAR VOLUME VAN DE PEN ML &!2-!#%54)3#(% 6/2- 0OEDER EN OPLOSMIDDEL VOOR OPLOSSING VOOR INJECTIE IN VOORGEVULDE PEN 7IT POEDER (ELDER EN KLEURLOOS OPLOSMIDDEL +,).)3#(% '%'% 6%.3 4HERAPEUTISCHE INDICATIES 0EG)NTRON IS GEÕNDICEERD VOOR DE BEHANDELING VAN VOLWASSEN PATIÑNTEN MET CHRONISCHE HEPATITIS # DIE VERHOOGDE TRANSAMINASENCON CENTRATIES HEBBEN ZONDER LEVERDECOMPENSATIE EN DIE POSITIEF ZIJN VOOR SERUM (#6 2.! OF SERUM ANTI (#6 6OOR DEZE INDICATIE WORDT 0EG)NTRON HET BESTE GEBRUIKT IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE $EZE COMBINATIE IS GEÕNDICEERD BIJ NIET EERDER BEHANDELDE PATIÑNTEN ALSOOK PATIÑNTEN DIE VROEGER OP MONOTHERAPIE MET INTERFERON ALFA GEREAGEERD HEBBEN MET NORMALISATIE VAN HET !,4 GEHALTE AAN HET EINDE VAN DE BEHANDELING MAAR DIE VERVOLGENS EEN RECIDIEF DOORMAAKTEN-ONOTHERAPIE MET INTER FERON INCLUSIEF 0EG)NTRON IS MET NAME GEÕNDICEERD IN GEVAL VAN INTOLERANTIE OF CONTRA INDICATIE VOOR RIBAVIRINE :IE OOK DE SAMENVATTING VAN PRODUCTKENMERKEN VAN RIBAVIRINE WANNEER 0EG)NTRON IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE GEBRUIKT WORDT $OSERING EN WIJZE VAN TOEDIENING $E BEHANDELING MAG ALLEEN GESTART EN GEVOLGD WORDEN DOOR EEN ARTS MET ERVARING IN DE BEHANDELING VAN PATIÑNTEN MET HEPATITIS # $E DOSIS DIE TOEGEDIEND MOET WORDEN 0EG)NTRON MOET EENMAAL PER WEEK SUBCUTAAN GEÕNJECTEERD WORDEN $E TOEGEDIENDE DOSIS HANGT AF VAN HET FEIT OF HET IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE GEBRUIKT WORDT OF ALS MONOTHERAPIE #OMBINATIETHERAPIE MICROGRAM 0EG)NTRONKGWEEK IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE CAPSULES $E DOSIS RIBAVIRINE DIE GEBRUIKT MOET WORDEN IN COMBINATIE MET 0EG)NTRON HANGT AF VAN HET LICHAAMSGEWICHT VAN DE PATIÑNT KG MGDAG KG MGDAG KG MGDAG 2IBAVIRINE CAPSULES MOETEN ELKE DAG SAMEN MET VOEDSEL ORAAL TOEGEDIEND WORDEN IN TWEE AFZONDERLIJKE DOSES @S OCHTENDS EN @S AVONDS $UUR VAN DE BEHANDELING 6OORSPELBAARHEID VAN AANHOUDENDE VIROLOGISCHE RESPONS "IJ PATIÑNTEN GEÕNFECTEERD MET HET VIRUS GENOTYPE DIE GEEN VIROLOGISCHE RESPONS BEREIKEN IN 7EEK IS HET HOOGST ONWAARSCHIJNLIJK DAT ZIJ EEN AANHOU DENDE VIROLOGISCHE RESPONS ZULLEN ONTWIKKELEN 'ENOTYPE "IJ PATIÑNTEN DIE IN WEEK EEN VIROLO GISCHE RESPONS VERTONEN MOET DE BEHANDELING GEDURENDE DE VOLGENDE NEGEN MAANDEN VOORTGEZET WORDEN DWZ IN TOTAAL WEKEN "IJ DE DEELGROEP VAN PATIÑNTEN MET EEN INFECTIE VAN GENOTYPE EN EEN LAGE VIRALE BELASTING )%ML DIE (#6 2.! NEGATIEF WORDEN IN WEEK VAN DE BEHANDELING EN (#6 2.! NEGATIEF BLIJVEN IN WEEK KAN DE BEHANDELING WORDEN STOPGEZET NA DEZE BEHANDELINGSDUUR VAN WEKEN OF WORDEN VOORTGEZET VOOR EEN BIJKOMENDE BEHANDELINGSDUUR VAN WEKEN DWZ TOTALE BEHANDELINGSDUUR VAN WEKEN %EN TOTALE BEHANDELINGSDUUR VAN WEKEN KAN ECHTER GEPAARD GAAN MET EEN HOGER RISICO OP RECIDIEF DAN EEN BEHANDELINGSDUUR VAN WEKEN 'ENOTYPE OF (ET WORDT AANGERADEN ALLE PATIÑNTEN GEDURENDE WEKEN TE BEHANDELEN 'ENOTYPE /VER HET ALGEMEEN WORDT AANGENOMEN DAT PATIÑNTEN DIE GEÕNFECTEERD ZIJN MET GENOTYPE MOEILIJKER TE BEHANDELEN ZIJN EN BEPERKTE STUDIEGEGEVENS N TONEN AAN DAT ZE AANGEPAST ZIJN AAN EEN DOSERING DIE GEBRUIKT WORDT BIJ PATIÑNTEN MET GENOTYPE -ONOTHERAPIE MET 0EG)NTRON OF MICROGRAMKGWEEK $UUR VAN DE BEHANDELING "IJ PATIÑNTEN DIE IN 7EEK EEN VIROLOGISCHE RESPONS HEBBEN VERTOOND MOET DE BEHANDELING GEDURENDE TEN MINSTE DE VOLGENDE DRIE MAANDEN VOORTGEZET WORDEN DWZ IN TOTAAL ZES MAANDEN $E BESLISSING OM DE BEHANDELING TOT ÏÏN JAAR VOORT TE ZETTEN MOET GEBASEERD ZIJN OP PROGNOSTISCHE FACTOREN BV GENOTYPE LEEFTIJD JAAR MANNELIJK GESLACHT SEPTALE lBROSE $OSISAANPASSING VOOR ALLE PATIÑNTEN !LS ERNSTIGE BIJWERKINGEN OF AFWIJKINGEN VAN DE LABORATORIUMWAARDEN OPTREDEN TIJDENS DE BEHANDELING MET 0EG)NTRON ALS MONOTHERAPIE OF 0EG)NTRON IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE PAS OP GEPASTE WIJZE DE DOSIS VAN ELK PRODUCT AAN TOT DE BIJWERKINGEN AFNEMEN !ANGEZIEN THERAPIETROUW VAN BELANG KAN ZIJN VOOR EEN THERAPEUTISCH RESULTAAT MOET DE DOSIS ZO DICHT MOGELIJK BIJ DE AANBEVOLEN STANDAARDDOSIS GEHOUDEN WORDEN 2ICHTLIJNEN VOOR DOSISAANPASSING WERDEN TIJDENS DE KLINISCHE ONDERZOEKEN ONTWIKKELD 'EBRUIK BIJ NIERINSUFlCIÑNTIE -ONOTHERAPIE 0EG)NTRON MOET MET VOORZICHTIGHEID WORDEN GEBRUIKT BIJ PATIÑNTEN MET MATIGE TOT ERNSTIGE NIERINSUFlCIÑNTIE "IJ PATIÑNTEN MET MATIGE NIERFUNCTIESTOORNIS CREATININEKLARING MLMINUUT DIENT DE STARTDOSIS VAN 0EG)NTRON VERMINDERD TE WORDEN MET "IJ PATIÑNTEN MET ERNSTIGE NIERFUNCTIESTOORNIS CREATININEKLARING MLMINUUT DIENT DE STARTDOSIS VAN 0EG)NTRON VERMINDERD TE WORDEN MET %R ZIJN GEEN GEGEVENS BESCHIKBAAR OVER HET GEBRUIK VAN 0EG)NTRON BIJ PATIÑNTEN MET EEN CREATININEKLARING VAN MLMINUUT 0ATIÑNTEN MET ERNSTIGE NIERINSUFlCIÑNTIE WAARONDER HEMODIALYSEPATIÑNTEN DIENEN NAUWLETTEND GEVOLGD TE WORDEN )NDIEN DE NIERFUNCTIE VERMINDERT TIJDENS DE BEHANDELING DIENT DE BEHANDELING MET 0EG)NTRON TE WORDEN STOPGEZET #OMBINATIETHERAPIE 0ATIÑNTEN MET EEN CREATININEKLARING VAN MLMINUUT MOGEN NIET BEHANDELD WORDEN MET 0EG)NTRON IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE 'EBRUIK BIJ LEVERINSUFlCIÑNTIE $E VEILIGHEID EN DE WERKZAAMHEID VAN DE THERAPIE MET 0EG)NTRON WERDEN NIET GEÑVALUEERD BIJ PATIÑNTEN MET ERNSTIGE LEVERINSUFlCIÑNTIE BIJGEVOLG MAG 0EG)NTRON BIJ DEZE PATIÑNTEN NIET GEBRUIKT WORDEN 'EBRUIK BIJ BEJAARDEN r JAAR %R ZIJN GEEN DUIDELIJKE LEEFTIJDGEBONDEN EFFECTEN OP DE FARMACOKINETIEK VAN 0EG)NTRON 'EGEVENS VAN BEJAARDE PATIÑNTEN BEHANDELD MET EEN DOSIS 0EG)NTRON VOOR EENMALIG GEBRUIK SUGGEREREN DAT ER GEEN AANPASSING VAN DE DOSIS 0EG)NTRON IN VERBAND MET DE LEEFTIJD NODIG IS 'EBRUIK BIJ PATIÑNTEN JONGER DAN JAAR (ET IS NIET AAN TE RADEN 0EG)NTRON TE GEBRUIKEN BIJ KINDEREN EN ADOLESCENTEN JONGER DAN JAAR AANGEZIEN MEN GEEN ERVARING MET DEZE GROEP HEEFT #/.42! ).$)#!4)%3 /VERGEVOELIGHEID VOOR HET WERKZAAM BESTANDDEEL VOOR INTERFERONEN OF VOOR ÏÏN VAN DE HULPSTOFFEN %EN VOORGESCHIEDENIS VAN EEN ERNSTIGE REEDS BESTAANDE HARTZIEKTE MET INBEGRIP VAN INSTABIELE OF ONGECONTROLEERDE HARTZIEKTE TIJDENS DE ZES VOORAFGAANDE MAANDEN %RNSTIGE VERZWAKKENDE MEDISCHE TOESTAND !UTO IMMUNE HEPATITIS OF EEN VOORGESCHIEDENIS VAN EEN AUTO IM MUUNZIEKTE %RNSTIGE LEVERSTOORNISSEN OF EEN GEDECOMPENSEERDE LEVERCIRROSE 2EEDS BESTAANDE SCHILDKLIERAANDOENING TENZIJ DEZE AANDOENING ONDER CONTROLE KAN WORDEN GEHOUDEN MET EEN KLASSIEKE BEHANDELING %PILEPSIE ENOF STOORNISSEN VAN HET CENTRAAL ZENUWSTELSEL #:3 )N COMBINATIE MET RIBAVIRINE 0ATIÑNTEN MET EEN CREATININEKLARING VAN MLMINUUT ")*7%2+).'%. $E VEILIGHEID VAN 0EG)NTRON WORDT BEOORDEELD OP GROND VAN GEGEVENS UIT TWEE KLINISCHE ONDERZOEKEN ÏÏN MET 0EG)NTRON ALS MONOTHERAPIE ÏÏN MET 0EG)NTRON IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE )N BEIDE GEVALLEN WERDEN DE PATIÑNTEN GEDURENDE ÏÏN JAAR BEHANDELD "IJWERKINGEN DIE ZEER VAAK GEMELD WERDEN TIJDENS KLINISCHE ONDERZOEKEN VAN DE PATIÑNTEN IN DE GROEP MET 0EG)NTRON RIBAVIRINE :EER VAAK WAREN VIRUSINFECTIE GEWICHTSVERLIES DEPRESSIE PRIKKELBAARHEID SLAPELOOSHEID ANGST VERMINDERDE CONCENTRATIE EMOTIONELE LABILITEIT HOOFDPIJN DROGE MOND FARYNGITIS HOESTEN DYSPNOE NAUSEA ANOREXIE DIARREE ABDOMINALE PIJN BRAKEN ALOPECIE PRURITUS DROGE HUID RASH MYALGIE ATRALGIE PIJN IN SPIEREN EN SKELET INmAMATIE OP DE INJECTIEPLAATS REACTIE OP INJECTIEPLAATS VERMOEIDHEID RIGOR KOORTS GRIEPACHTIGE SYMPTOMEN ASTHENIE EN DUIZELIGHEID "IJWERKINGEN DIE GEMELD WERDEN TUSSEN EN BIJ DE BEHANDELINGSGROEP DIE DE AANBEVOLEN DOSIS 0EG)NTRON RIBAVIRINE OF 0EG)NTRON ALS MONOTHERAPIE KREEG WAREN ANEMIE LEUKOPENIE HYPOTHYROÕDIE AGITATIE NERVOSITEIT PARESTHESIE TOEGENOMEN TRANSPIRATIE DYSPEPSIE MENSTRUATIESTOONISSEN MENORRAGIE PIJN IN HET RECHTERBOVENKWADRANT PIJN OP DE BORST "IJWERKINGEN DIE GEMELD WERDEN TUSSEN EN BIJ DE BEHANDELINGSGROEP DIE DE AANBEVOLEN DOSIS 0EG)NTRON RIBAVIRINE OF 0EG)NTRON ALS MONOTHERPAIE KREEG WAREN OTITIS MEDIA SCHIM MELINFECTIE BACTERIÑLE INFECTIE HERPES SIMPLEX TROMBOCYTOPENIE LYMFADENOPATHIE HYPERTHYROÕDIE HYPERURICAEMIA HYPOCALCIÑMIE DORST AGGRESSIEF GEDRAG SLAPERIG HEID GEDRAGSSTOORNISSEN APATHIE VERHOOGDE EETLUST SLAAPSTOORNISSEN ABNORMAAL DROMEN VERMINDERD LIBIDO HYPO ESTHESIE HYPERESTHESIE HYPERTONIE VERWARRING TREMOR VERTIGO MIGRAINE ATAXIA NEURALGIA TROEBEL ZICHT CONJUNCTIVITIS TRAANKLIERAFWIJKINGEN OOGPIJN TACHYCARDIE PALPITATIES HYPOTENSIE HYPERTENSIE SYNCOPE mUSH TINNITUS GEHOORSTOORNISGEHOORVERLIES DROGE HOEST RHINITIS SINUSITIS BRONCHITIS ADEMHALINGSMOEILIJKHEDEN NASALE CONGESTIE RINORROE DYSFONIE EPISTAXIS CONSTIPA TIE SMAAKVERANDERING DUNNE ONTLASTING STOMATITIS ULCERATIEVE STOMATITIS BLOEDEND TANDVLEES GLOSSITIS mATULENTIE HEMORROÕDEN GASTRO ESOFAGEALE REmUX GINGIVITIS DEHYDRATATIE HEPATOMEGALIE HYPERBILIRUBINEMIE ERYTHEMATEUZE RASH ECZEEM FOTOSENSIBILITEITSREACTIE MACULO PAPULEUZE RASH AFWIJKENDE HAARTEXTUUR ACNE DERMA TITIS FURUNCULOSE NAGELAFWIJKING PSORIASIS URTICARIA ERYTHEEM OEDEEM VAN HET AANGEZICHT OF PERIFEER OEDEEM ARTRITIS FREQUENT URINEREN ABNORMALE URINE AANDOE NINGEN VAN HET OVARIUM VAGINALE AANDOENINGEN SEXUELE DISFUNCTIE NIET GESPECIlCEERD IMPOTENTIE PIJN IN DE BORST AMENORROE PROSTATITIS PIJN OP DE INJECTIEPLAATS $E MEESTE GEVALLEN VAN NEUTROPENIE EN TROMBOCYTOPENIE WAREN MILD 7(/ GRAAD OF %R WAREN ENKELE GEVALLEN VAN ERNSTIGERE NEUTROPENIE BIJ PATIÑNTEN DIE BE HANDELD WERDEN MET DE AANBEVOLEN DOSIS 0EG)NTRON IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE 7(/ GRAAD VAN ; = EN 7(/ GRAAD VAN ; = )N EEN KLINISCH ONDERZOEK HEEFT ONGEVEER VAN DE PATIÑNTEN DIE MET 0EG)NTRON OF INTERFERON ALFA B IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE BEHANDELD WERD TIJDENS DE BEHANDELING LEVENS BEDREIGENDE PSYCHIATRISCHE EFFECTEN GEMELD $EZE EFFECTEN OMVATTEN ZELFMOORDGEDACHTEN EN POGING TOT ZELFMOORD .A HET IN DE HANDEL BRENGEN VAN 0EG)NTRON ZIJN PSYCHOSE EN HALLUCINATIE ZELDEN GEMELD $E VOLGENDE BIJWERKINGEN WERDEN ZELDEN OF ZEER ZELDEN GERAPPORTEERD MET INTERFERON ALFA B WAARONDER 0EG)NTRON )MMUUNSYSTEEMAANDOENINGEN ZEER ZELDEN SARCOÕDOSE OF VERERGERING VAN SARCOÕDOSE %NDOCRIENE AANDOENINGEN ZELDEN DIABETES :ENUWSTELSELAANDOENINGEN ZELDEN CONVULSIES PERIFERE NEUROPATHIE ZEER ZELDEN CEREBROVASCULAIRE ISCHEMIE CEREBROVASCULAIRE HEMORRAGIE ENCEFALOPATHIE (ARTAANDOENINGEN ZELDEN ARITMIE ZEER ZELDEN CARDIALE ISCHEMIE MYOCARDINFARCT !DEMHALINGSSTELSEL BORSTKAS EN MEDIASTINUMAANDOENINGEN ZEER ZELDEN INTERSTITIÑLE LONGZIEKTE -AAGDARMSTELSELAANDOENINGEN ZELDEN PANCREATITIS ZEER ZELDEN ULCERATIEVE EN ISCHEMISCHE COLITIS (UID EN ONDERHUIDAANDOENINGEN ZEER ZELDEN MULTIFORM ERYTHEEM HET SYNDROOM VAN 3TEVENS *OHNSON TOXISCHE EPIDERMALE NECROLYSE NECROSE OP DE INJECTIEPLAATS 3KELETSPIERSTELSEL EN BINDWEEF SELAANDOENINGEN ZELDEN RABDOMYOLISIS MYOSITIS .IER EN URINEWEGAANDOENINGEN ZELDEN NIERINSUFlCIÑNTIE EN NIERFALEN #ARDIOVASCULAIRE BIJWERKINGEN IN HET BIJZONDER ARITMIE BLEKEN VOORAL VERBAND TE HOUDEN MET BESTAANDE CARDIOVASCULAIRE ZIEKTEN EN VOORAFGAANDE CARDIOTOXISCHE THERAPIE ZIE RUBRIEK #ARDIOMYOPA THIE DIE REVERSIBEL KAN ZIJN NA STOPZETTING VAN INTERFERON ALFA WERD ZELDEN GEMELD BIJ PATIÑNTEN ZONDER VOORGESCHIEDENIS VAN HARTZIEKTEN :EER ZELDEN KAN HET GEBRUIK VAN INTERFERON ALFA B OF 0EG)NTRON ALLEEN OF IN COMBINATIE MET RIBAVIRINE GEASSOCIEERD WORDEN MET APLASTISCHE ANEMIE /FTALMOLOGISCHE AANDOENINGEN DIE ZELDEN WERDEN GERAPPORTEERD BIJ PATIÑNTEN BEHANDELD MET ALFA INTERFERONEN ZIJN RETINOPATHIEÑN INCLUSIEF MACULAIR OEDEEM RETINALE BLOEDINGEN OBSTRUCTIE VAN DE RETINALE ARTERIE OF ADER WATTENACHTIGE VLEKKEN OP DE RETINA VERLIES VAN GEZICHTSSCHERPTE OF GEZICHTSVELD NEURITIS OPTICA EN PAPILOEDEEM 4IJDENS DE BEHANDELING MET ALFA INTERFERONEN WERD EEN GROTE VERSCHEIDENHEID AAN AUTO IMMUUNZIEKTEN EN IMMUUNGEMEDIEERDE STOORNISSEN GEMELD WAARONDER SCHILDKLIERSTOORNISSEN SYSTEMISCHE LUPUS ERYTHEMATOSUS REUMATOÕDE ARTRITIS NIEUW OF VERERGERD IDIOPATHISCHE EN TROMBOTISCHE TROMBOCYTOPENISCHE PURPURA VASCULITIS NEUROPATHIEÑN MET INBEGRIP VAN MONONEUROPATHIEÑN 6OOR VOLLEDIGE PRODUCTINFORMATIE VERWIJZEN WIJ NAAR DE )" TEKST NOVEMBER (/5$%2 6!. $% 6%2'5..).' 6//2 (%4 ). $% (!.$%, "2%.'%. 30 %UROPE 3TALLESTRAAT " "RUSSEL "ELGIÑ .5--%23 6!. $% 6%2'5..).' 6//2 (%4 ). (!.$%, "2%.'%. %5 0EG)NTRON 0EN $!45- 6!. (%2:)%.).' 6!. $% 4%+34 NOVEMBER 52 3CHERING 0LOUGH "6 0OSTBUS "* -AARSSEN
t i j d s c h r i f t 0EG)NTR BIJSL XINDD
v o o r
i n f e c t i e z i e k t e n