LESMAP: ‘VANDENHOND’ BRAAKLAND/ZHEBILDING Vòòr de voorstelling 1) Brainstorm: wat is theater? Laat de leerlingen spontaan dingen opnoemen die volgens hen essentieel zijn in een theaterstuk (kostuums, dialoog/tekst, decor, acteurs, muziek, licht, rekwisieten, etc.). Waarschijnlijk ontstaan hierover in dit stadium nog geen meningsverschillen, maar als dat toch al het geval zou zijn, probeer daar dan nog niet te veel op in te gaan. 2) Introductie van de term ‘muziektheater’: wat is muziektheater? Kunnen de leerlingen zich hier al iets bij voorstellen? Laat de leerlingen suggesties doen en probeer hen hierbij zo te sturen dat ze zelf het antwoord vinden: muziek speelt niet langer een ondergeschikte rol, ten dienste van de tekst, zoals in klassieke theatervormen, maar is zelf mee drager van het verhaal. 3) Hoe? Laat leerlingen opnieuw suggesties doen: hoe zouden zij muziek mee drager maken van het verhaal? vb. veel meer muziek dan normaal, muziek roept sfeer op, drukt emoties uit, kan als geluidseffect gebruikt worden,... noot: leerlingen komen bij deze opdracht waarschijnlijk ook uit op de mogelijkheid om de teksten (deels) op muziek te zetten en dus de dialogen te zingen. In dat geval moeten we erop wijzen dat dat inderdaad tot de mogelijkheden behoort, maar eerder thuishoort in andere genres als de musical, opera en operette, waar het aandeel van de muziek (en de zang) domineert t.o.v. de gesproken tekst. 4) Oefening: laat de leerlingen verschillende muziekfragmenten beluisteren en noteren welke emoties/ beelden deze muziek bij hen oproept. Achteraf klassikaal bespreken. Best gebruik je voor deze oefening instrumentale fragmenten zodat de leerlingen zich bij het beschrijven van hun gevoelens niet laten leiden door de tekst, bijvoorbeeld filmmuziek is hiervoor zeer geschikt, temeer daar deze muziek juist gecomponeerd is om een bepaalde sfeer op te roepen.
Na de voorstelling
verhaal: Om het verhaal te reconstrueren en een zicht te krijgen op de vertelstructuur van de voorstelling vragen we de leerlingen (eventueel per twee) de onderstaande gebeurtenissen in chronologische volgorde plaatsen (bijv. door de uitgeknipte reepjes papier waarop de gebeurtenissen geschreven staan in de juiste volgorde te leggen). Wijs hen, voor ze aan deze oefening beginnen, op het verschil tussen de chronologische volgorde waarin de gebeurtenissen zich hebben afgespeeld en de volgorde waarin ze in het verhaal werden verteld. 1. Ben komt aan in de stad 2. Ben beleeft een romantische avond met Eva 3. het nieuwe woonblok is klaar 4. Ben wordt wakker op zijn schoorsteen 5. het voorval met slager Biddeloo 6. Ben vertrekt langs de kasseiweg 7. Jaco valt van de schoorsteen 8. Roger Van Kerpel wordt begraven 9. Ben ontmoet Ismaïl 10. De vriendschap tussen Ben en Jaco begint barsten te vertonen 11. er wordt een stukje van Eva’s oor gebeten 12. Ben helpt Jaco ontsnappen (x2) 13. Jaco wil Eva wreken 14. Ben ontmoet Jaco 15. Ben betrapt Jaco met Eva 16. Ben wordt de leider van de honden (oplossing: 1-13-5-16-3-8-11-10-13-12-2-9-4-15-12-7-6) Het is interessant om de leerlingen erop te wijzen dat enkel de vetgedrukte cijfers hierboven zich ‘nu’ afspelen. Al wat daaraan voorafgaat wordt verteld in de vorm van een lange flashback, alles wat gebeurt nà Jaco’s dood is een flashforward.)
De volgende vraagjes worden klassikaal besproken: personages: 1) Wanneer en hoe kom je er eerst achter dat Ben een hond is? Niet onmiddellijk, het wordt ook niet expliciet vermeld, maar je krijgt gaandeweg hints (vb. honden ruiken bijna een miljoen keer beter dan mensen, niemand van de andere honden was hier ooit geweest, ge gromt, blaft ... daarna zit ge te hijgen, nog drie poten,...) Welk effect heeft het op de leerlingen dat de voorstelling over honden gaat? Beseffen zij dat dit ons de mogelijkheid geeft om vanop een afstand (want we zijn niet onmiddellijk betrokken) na te denken over ons eigen gedrag (dat weerspiegeld wordt in de personages van de honden)?
2) Verbind de onderstaande karaktereigenschappen met de personages uit het stuk. Beargumenteer en bewijs met voorbeelden uit het verhaal. Ben – Jaco – Eva – Ismaïl – Hoet & Cassius - honden uit het nieuwe woonblok - denker: Ben? - doener: Jaco? Hoet en Cassius? - trouw: Ben? Hoet en Cassius (aan Jaco)? de honden uit het nieuwe woonblok (aan Ismaïl)? - dom: Ben? Jaco? Hoet en Cassius? - leider: Ben? Jaco? Ismaïl? - vals: Jaco? Eva? Ismaïl (probeert hij werkelijk de vrede te bewerkstelligen of speelt hij een vuil machtsspel?) - schuldig aan de dood van Jaco: Ben? Eva? Jaco? Ismaïl? de honden uit het nieuwe woonblok? / aan het bloedige gevecht: Ben? Jaco? Hoet en Cassius? Ismaïl? Omdat deze opdracht heel wat stof tot discussie biedt, lijkt het aangewezen om klassikaal te werken. Zo worden de leerlingen geconfronteerd met verschillende meningen waardoor de complexiteit van begrippen als trouw, leiderschap, enz. onmiddellijk duidelijk wordt. De discussie zou kunnen uitmonden in een poging om een antwoord te formuleren op vragen als: wat is leiderschap? wat is trouw? wat is schuld? wat is vriendschap?
thema’s: Misschien lukt het de leerlingen om zelf een aantal thema’s te benoemen. Als dat niet het geval is, kan je hen voorzichtig op het spoor zetten van thema’s waar ze zelf nog niet aan gedacht hadden. - vriendschap: De vrienden Ben en Jaco groeien uit elkaar doordat karakterverschillen die elkaar eerst prima lijken aan te vullen door een verandering in de situatie ineens onverenigbaar blijken. Dat beide honden een ander karakter hebben, wordt al gesuggereerd bij de ontsnapping uit de kelder van Bideloo waar Jaco nauwelijks zijn ongeduld kan bedwingen om tot de actie over te gaan. Dat Jaco en niet Ben met Eva aan de haal gaat, is eveneens het gevolg van die andere aanpak. Tenslotte maakt het verloop van het conflict met de honden uit het nieuwe woonblok duidelijk dat Ben en Jaco lijnrecht tegenover elkaar komen te staan. - migranten, verdraagzaamheid: De honden uit het nieuwe woonblok zouden model kunnen staan voor migranten in een stad. Hoe ga je om met de migrantenproblematiek? Kan Ben hier een antwoord op geven? En Jaco? - de zoektocht van het hoofdpersonage naar zichzelf: Dit thema vormt de kern van de voorstelling. Ben is op zoek naar een plek waar hij kan blijven omdat hij er zichzelf kan zijn. Maar wie is hij? Is hij de leider waarvoor de andere honden hem aanzien of wil hij liever gewoon met rust gelaten worden? Als leider moet Ben de andere honden de weg tonen, maar hij kent de oplossing voor dit probleem zelf niet. Ben is een denker, een zoeker, een twijfelaar. titel: - letterlijk: de voorstelling gaat over honden - figuurlijk: verwijst naar de uitdrukking “’t Is van den hond”. Dit zegt men over een situatie als deze echt uitzichtloos is, als er helemaal niets goeds meer van te verwachten valt. Denk maar aan de fatale afloop van het verhaal, maar ook aan Ben die zich opnieuw genoodzaakt voelt om elders zijn geluk te gaan zoeken. setting: De leerlingen geven het beeld dat ze hebben van de stad waarin het verhaal zich afspeelt weer. Je zou hen bijvoorbeeld een tekening kunnen laten maken, individueel of in kleine groepjes, of een maquette laten uitwerken (eventueel in samenwerking met de leerkrachten van PO en/of technologische opvoeding).
Op het stadsplan moeten de volgende elementen zeker terug te vinden zijn: straten, het pleintje, het nieuwe woonblok, daken, het park, de stinkbeek die naast het park en van daar onder de stad doorloopt, het kanaal en daarnaast Bens schoorsteen. muziek: Wat zijn de functies van de muziek in de voorstelling? sfeer scheppen, emoties versterken, + geluidseffecten die mee de situatie uitbeelden (echo van de bergen, ondergrondse beek, getrippel van hondenpoten bij de garages,...) Hebben de leerlingen ervaren hoe muziektheater verschilt van klassiek theater (en andere genres als opera of musical? theater? Om af te sluiten, keren we even terug naar de brainstorm over het medium ‘theater’. Vinden de leerlingen nu dat “Vandenhond” theater is? Waarom (niet)? Welke elementen uit het klassieke theater zijn aanwezig en welke niet (scène, publiek, acteur, licht, muziek, verhaal, af en toe stukjes dialoog)? Vervullen ze dezelfde functie of worden ze op een andere manier gebruikt (live muziek die dominanter aanwezig is, dialogen gespeeld door 1 acteur, scène is niet aangekleed,...)? Het lijkt me zinvol om op deze manier met de leerlingen de grenzen van het medium even af te tasten, al zou ik geenszins proberen een sluitend antwoord te formuleren op de vraag of deze voorstelling nu al of niet theater is, laat staan op de vraag wat de definitie van theater dan wel is. Belangrijker is dat leerlingen vertrouwd geraken met verschillende vormen van theater en open leren staan voor uitdrukkingsvormen die afwijken van wat ze kennen.