Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 17
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 18
– 18 –
voorbij de klif
De eerste woorden die ik in Parijs probeer te verstaan zijn die van een makelaar in een te klein krijtstreeppak. Hij zucht terwijl hij de uitputting van zes verdiepingen aan trappen probeert te verbergen. Als ik hem goed begrijp, kunnen we dit achttien vierkante meter grote kansje niet laten liggen. We mogen ons zeer gelukkig prijzen dat wij de eersten zijn – anders was het weg, clair. Jozefien prijst zich zeer gelukkig. ‘Voelt ge het ook?’ vraagt ze terwijl ze door de chambre de bonne huppelt en halt houdt bij het ronde raam. ‘Fre! Ge kunt de Eiffeltoren zien vanhier.’ Ze maakt kleine sprongetjes, als een kindje in de kerstspecial van een Amerikaanse sitcom. Ik heb nog nooit gewoond in een keuken die ook een slaap-, woon- en badkamer is. Uit het raam is inderdaad iets te zien wat op de Eiffeltoren lijkt. De sleutelhangers die de zwarten ter plekke verkopen, zijn groter.
Ik weet waar ik moet zijn maar ik weet niet meer vanwaar ik kwam. Parijs blijft voor mij die vriend van een vriend bij wie ik mijn best doe om hem geen deel van mijn leven uit te laten maken. We zijn hier nu twee weken. Ik had geweigerd het een nieuw begin te noemen. Het was een halte, een noodgedwongen overstap die de inzittenden alsnog de eindbestemming liet bereiken. Op de gevel van een Chinees restaurant dat zijn snelle levertijd benadrukt, lees ik dat ik uit de Rue du Sentier kom en op de Boulevard Poissonnière ben. Ik pruts het toiletpapier uit mijn oorschelpen. Bij elk stukje dat ik los krab, suist de wereld harder. Mijn portefeuille en gsm zitten nog in Jozefiens tas en ik sla rechts af. Op de volgende hoek stapt een man uit een gedeukte auto. Hij wankelt wat tegen het portier. ‘Je prendrais un taxi si j’étais toi,’ antwoordt hij met hese stem wanneer ik hem naar de dichtstbijzijnde metrohalte vraag. Hij bekijkt mijn natte blazer. Het enige wat ik bezit, zijn de klamme kleren die ik aanheb en wat kleingeld. ‘Par où?’ vraag ik opnieuw. ‘Il est quatre heures du matin. Les métros ne roulent pas.’ ‘La tour Eiffel alors?’ Hij wijst in de richting waar ik vandaan kom. Een uur, als ik weet hoe ik moet lopen. ‘Merci.’ Wanneer ik me heb omgedraaid, hoor ik hem spugen in het portiek van Le Grand Rex, waar een affiche hangt
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 19
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 20
voorbij de klif
– 20 –
voor een film die zowel Fanny als Marius heet en een voor mij onbekende cast heeft. World War Z draait er ook. Iemand zei mij ooit dat ze steeds dezelfde acteurs vragen voor het dubben. Ik vraag me af of die stemartiest in het echte leven vaak het compliment krijgt dat hij als Brad Pitt klinkt. Of zijn Fransen niet zo dom? Niet veel verder wandel ik recht op metrohalte Grands Boulevards af. Zo ben ik gekomen. Een dranghek verspert me de toegang tot de tunnel. Die kaart bij elke halte gaat mijn redding zijn. Als ik maar via de gekleurde lijnen navigeer, geraak ik thuis.
Ik voelde het in haar worsteling met de woorden ik, u en ook net nadat ik de zin ‘Ik zie u graag’ uitgesproken had. Misschien kun je ze maar een beperkt aantal keer gebruiken. De brandstof op, het voertuig uitgebold. Ten einde raad had ik de 527 nachten doorgelopen die aan deze voorafgegaan waren. Nachten waarin ze haar liefde had betuigd met nagels in mijn rug, trekjes aan mijn jongensachtige baard of beten in mijn bovenarmen en ze de woorden niet had gesproken maar geademd. Was het de routine geweest? Mijn verzuimen van huishoudelijke taken? De organisatie van ons seksleven als eerste teken van verval misschien? Nu wel want het was gisteren niet en eergisteren ook al niet. Ik had meer moeten beffen. Dat is het laatste waar ze nu zin in had, had ze gezegd. In de hoop niet verder te verliezen wat reeds verloren was, gaf ik toe aan wat nooit van mij verwacht zou worden. De week nadien raapten we de belangrijkste spullen bij elkaar en vertrokken zonder aarzeling naar Parijs. Het was schaak zetten zonder te beseffen dat ik mezelf mat had gezet.
Verder is er niemand. Af en toe een zonderling. In de inham van een gebouw, dertien in een dozijn, sukkelt een man met het cijferslot. Hij drukt vier getallen in en zet zijn schouder tegen de poort. Niets. Elke stap die mij dichter bij hem brengt, maakt hem zenuwachtiger. Zelfs de zachtaardigsten onder ons stralen op dit uur van de nacht gevaar uit. Als de deur achter je in het slot valt en je het resultaat van je vermogen tot inrichten ziet, ben je thuis. Achter deze imposante gevels blijft de ene deur de andere opwachten, voorbij een binnenkoer en een te steile spiraaltrap zal een klink toegang bieden tot een achterkamertje waar plaatsgebrek de overhand heeft. Wij: de verborgenen. Ik besef onderweg, voor altijd onderweg, dat mijn huisdeur nog steeds driehonderd kilometer noordelijker in het slot valt. In Brussel had Jozefien gezegd dat er weinig overbleef.
Op de tweesprong waar de Boulevard Montmartre overgaat in de Boulevard Haussmann of des Italiens ben ik sneller dan verwacht de weg kwijt. Ik leefde mijn leven naar een kompas waarbij zij het noorden bepaalde. Een overtuigde onverschilligheid en haar verwijt dat ik niet dezelfde compulsieve drang bezat om iets, hoe klein dan ook, voor de
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 21
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 22
voorbij de klif
– 22 –
volgenden achter te laten, waren voor mij verwaarloosbare bijverschijnselen. De andere windrichtingen: letters in een alfabet van ruis. In Parijs gold dit nog sterker dan thuis. We waren hier nog niet ingetrokken of ze was al aan een speurtocht naar een beschikbare stageplaats begonnen. Ik sliep wanneer zij lunchte. In Brussel had ze er drie maanden over gedaan om een architectenbureau te vinden dat aan haar voorwaarden voldeed. Hier was de eerste architect die haar stagedocumenten had willen invullen geschikt. De vruchten zouden later afgeworpen worden. vous êtes ici. Ik ben een verloren rode stip. Als ik naar het Gare du Nord wil, moet ik hier rechtsaf.
Wanneer ze opstond, vroeg ik haar het licht weer te dimmen. Dagindelingen waren vage herinneringen. Ik vulde uren, geen dagen, kijkend naar de wereld door een raam van dertien inch. Junkies uit Praag die hun tenten hadden opgeslagen in naburige papavervelden. Minutieus maakten ze opium van de bollen van klaprozen en spoten zorgeloos morfine door hun aderen. Ik benaderde mijn record op GeoGuessr, beland op een zandweg, te midden van nergens, omringd door rotsen, prikkeldraad en struikgewas. Ik had drie kwartier geklikt voor ik in een gehucht dicht bij Port Augusta in Zuid-Australië aankwam. Ik gokte nabij Adelaide. Dat had me 2673 punten opgeleverd. Ergens las ik dat er drie manieren waren om mensen te motiveren: geld, angst en honger. Waar ik dat gelezen had, herinnerde ik mij niet meer. Met wie ik het moest delen ook niet. De onverschilligheid eindigt hier. Ik lees alle bordjes die mijn pad kruisen. Ik kom alsnog een, gesloten, pizzeria tegen. Na de vierde pizza stop ik met lezen.
Geen pizzeria te bespeuren in de Boulevard des Italiens. De brede laan ziet er niet Italiaanser uit dan de boulevards die eraan voorafgingen. Een winkel die in Prada-afdankertjes doet, meer is er niet te merken van Romeinse nazaten. De honger laat me de koude een ogenblik lang vergeten. Op een plaque lees ik dat dit de straat is waar Georges Méliès in 1896 een stille film opnam die verloren is gegaan. Een jaar eerder was de goochelaar iets verderop getuige geweest van de eerste filmvertoning van de gebroeders Lumière. Ik onthoud het: Boulevard des Capucines 14. Parijs is inderdaad best indrukwekkend als je buitenkomt, verder wandelt dan van de voordeur naar de Monoprix om ontbijtgranen – zij deed de grote inkopen, heeft dat altijd gedaan.
Enkel het gekir van duiven is iets wat op deze excursie ontbreekt. Ik heb het geluid nu al onlosmakelijk verbonden met Parijs. In Brussel heb ik het nooit zo op prijs gesteld als hier. Sinds vier mannen het dak kwamen herstellen – het lekte bij de buren – settelden twee duiven zich tussen het plafond en het geraamte van ons onderkomen. ‘Ik denk dat ze een nest gemaakt hebben,’ zei ik tegen
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 23
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 24
voorbij de klif
– 24 –
Jozefien toen ze onder de douche vandaan kwam, ‘van isolatiemateriaal of staalwol of zo.’ ‘Staalwol kan niet. Als er al iets van isolatie in zit, zal het glas- of steenwol zijn.’ Ze hevelde de inhoud van haar ene handtas over in de andere. ‘Luister. Hoort ge ze?’ Ze staarde naar het plafond. Ik hield mijn linkerwijsvinger voor mijn mond. ‘Waar is mijn gsm?’ vroeg ze. ‘Zijt effe stil. Ik hoor ze.’ ‘Kunt ge mij gewoon even bellen zodat ik weet waar hij ligt.’ Ik wees naar de muur. ‘De duiven,’ glimlachte ik. Ze kwam naast me zitten en pakte me bij de armen. ‘Ik hoor geen duiven, Fre.’ Mijn beurt om haar vast te pakken. Te hard, zag ik aan de manier waarop ze haar ogen toekneep. ‘Luister!’ schreeuwde ik fluisterend. ‘Zoetje,’ zij was bang, ‘wanneer is de laatste keer dat ge buiten zijt gekomen?’ Ik duwde haar van me af. Ze was te laat. Sinds een week vertrok ze elke dag naar haar verder niet noemenswaardige bureau om interieurplannen te tekenen en kritiek te aanvaarden. Een van de vennoten liep haar steevast zonder begroeting voorbij en haar collega’s lachten om haar prononciation maar de puzzel paste perfect, enkel en alleen omdat hij hier in Parijs gelegd werd.
Op de Place de l’Opéra zie ik dat het verkeer opnieuw op gang komt. Hoe laat het exact is, weet ik niet. Ik kan een gok doen. Maar zou dat ertoe doen? Ik ben bijna bij halte Madeleine. Daar moet ik naar links de Seine over. Hotel Scribe, waar een naamplaatje ter ere van de gebroeders Lumière hangt, ligt achter mij. Het spook van de opera ook. De nacht gaat over in schemer die op zijn beurt een nieuwe dag inleidt terwijl de vorige, voor mij, nog moet eindigen. Ik ben halverwege wanneer ik me neerzet op het terras dat uitkijkt op een grote kerk die eruitziet als een Griekse tempel. Mannen in pak drinken rechtopstaand een espresso. Ze hebben zich gedoucht en geschoren, pakken hun aktetas stevig vast en verdwijnen als ratten in de tunnels van de metro. Op het kruis van een apotheek zie ik dat het 5:38 en zeven graden is. ‘Vous désirez quelque chose?’ wil een opdienster met kleine oogjes weten. ‘Est-ce que vous avez un bic?’ Is het un of une, vraag ik me af. Ze reikt mij haar stylo aan. ‘Expresso s’il vous plaît, double.’ Ik kijk op de kaart om te zien of ik toekom. ‘Double expresso.’ Ze zet het dienblad op tafel. In mijn broekzak vind ik een van de bolletjes toiletpapier uit de Social Club.
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 25
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 26
voorbij de klif
– 26 –
Voor het eerst in lange tijd leek het erop dat we samen nog iets zouden doen. ‘Wat is de Social Club?’ vroeg ik. ‘Dé place to be,’ legde ze uit. Het was de discotheek waar ze heen wilde omdat haar collega’s ook gingen. ‘We kunnen de acht of de negen pakken,’ zei ze toen we de smalle spiraaltrap naar beneden namen. Een verdieping lager deed ze haar hoge hakken uit. Het was te koud voor blote benen, maar ze zag er goed uit. De jurk, zwart en blinkend, had iets leerachtigs zonder van leer te zijn. Van stoffen weet ik weinig. ‘Ik ruik je Cavalli.’ Het was de parfum die ik ooit van haar moeder had gekregen voor Kerstmis. Ik had die zin al zeker honderd keer gehoord zonder ooit zeker te zijn of dat dan goed of slecht was. ‘Wil je naar École Militaire en overstappen of direct naar Iéna en wandelen?’ riep ze naar beneden. ‘Het kortste!’ Ze maakte de som luidop alsof het er voor mij toe deed. In de met marmer versierde inkomhal wachtte ik haar op. Ik probeerde de vlekken van de spiegel te wrijven en legde mijn haar goed. Er was rekening gehouden met elk detail, maar aan een versleten spiegel viel weinig te doen. Dit is Parijs, dacht ik, waar de kruimels en de huisstofmijt door de schoonmaakster onder het tapijt geveegd worden. Ze schoof haar voeten in de hoge hakken. ‘We pakken de acht wel,’ besliste ik en sloot de grote glazen poort achter ons. Het was te koud om te wandelen.
Zolang ik inbond zou de situatie zich herstellen. Toegevingen redden relaties, goeie seks ook. Voorlopig moest ik het van toegevingen hebben. ‘Grands Boulevards,’ herhaalde een stem in de metro. Buiten dronken mensen wijn alsof ze dat elke avond deden. Ze wisten wat ze bestelden wanneer ze om Sancerre vroegen. Er lag een dakloze naast de bistro. Rond hem stonden twee sociaal werkers. Een van hen scheen met een zaklamp in zijn ogen. Ze stelden hem vragen die ik niet kon verstaan. Hij ook niet, vermoedde ik. De andere sociaal werker pakte de spullen van de schooier bijeen en legde ze in het Decathlon-tentje dat ze hadden laten openspringen. Ze stoorden zich niet aan zijn geur en aan zijn onverstaanbare onwil hulp te aanvaarden. De routine had zich meester gemaakt van de beproeving. ‘Parijs is best indrukwekkend als je buitenkomt,’ probeerde ze me te overtuigen. Er stond een rij tot om de hoek. Terwijl we wachtten, praatte Jozefien over het eerste project dat ze mocht uitvoeren. Ik luisterde naar een opsomming van materialen die gebruikt konden worden voor een kinderdagverblijf. De blonde jongen voor mij, ik schatte hem een jaar of twintig, greep veel naar zijn neus. Hij werd geweigerd aan de poort. Kostprijs voor een avondje sociaal clubben: vijftien euro. ‘Dat zijn de gangbare prijzen hier,’ zei Jozefien. Dat vond ik geen excuus, maar ik betaalde voor ons beiden. De ticketjes moesten we een meter verder aan een bui-
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 27
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 28
voorbij de klif
– 28 –
tenwipper geven. Hij maakte het fluwelen touw los en zei: ‘Dehors est définitif.’ Wij knikten. Een keldertrap lager was alles donker, de muren binnen zwart geverfd. Op gehoor schuifelden we naar de muziek, mijn hand op haar heup. Aan het plafond hingen verlichte kubussen die van kleur veranderden (blauw, rood, geel, blauw…) en rechts van ons stonden zeteltjes waarin mensen cocktails dronken. Ze hadden glinsters op hun gezicht en schreeuwden omdat ze anders niet gehoord werden. Boven hen, in neonletters: il fait toujours nuit, sinon on n’aurait pas besoin de lumière. Het bleek een quote van Thélonious Monk te zijn. ‘Ik wist niet dat Thelonious Frans sprak,’ riep ik naar Jozefien. ‘Ik denk ook niet dat Thelonious met een accent aigu geschreven wordt,’ schreeuwde ze terug. ‘Schrijven ze mijn naam hier dan ook met -que?’ Ik spelde de drie laatste letters. ‘Waarschijnlijk,’ lachte ze. Het moment was een lichtpuntje in een situatie die wat duisternis betreft niet onderdeed voor de omgeving waar we toen, ietwat geforceerd, in bewogen. Niet veel later zag ze haar collega’s staan.
Alles onder controle vroegen de buren aan de dakwerkers. Ik hoorde hen door de muren heen terwijl ik met mijn muis door de sneeuw klikte. Een metalen vuilniscontainer en een handvol naaldbomen. Vanuit het ronde raam zag ik dat het gat gedicht was. De duiven hadden hun eieren uitgebroed. Onder het dak zaten nu enkele kuikens die wachtten op hun sterven. Overdag piepten ze. Soms hoorde ik ze met hun vleugels slaan. Ze probeerden te vliegen. Op zoek naar wat lichtstralen, een losse dakpan, motregen.
Af en toe kruipt er iemand uit of in de voetgangerstunnel. Voor de stormloop is het wachten tot toeristen hun continentaal ontbijt hebben gehad. Mijn koffie is lauw geworden en ik sta op. De zeven eurocent mag ze houden, de stylo neem ik mee.
Met de ogen toe wandel ik in de richting van de Seine. Niet omdat ik de weg ken maar omdat ik ze niet meer kan openhouden. In de verte priemt een steen de lucht in. Hoe meer ik mijn ogen sluit, hoe harder het suist. In de club leek ik de enige te zijn die last had van het volume. Op de toiletten stak ik mijn flaporen vol met wcpapier. Dat moest verdwijnen toen ik de collega’s ontmoette. Met papier in de schelpen stond ik naast een te kleine fumoir waar Jozefien plots de gewoonte had opgepikt te roken, enkel en alleen omdat het haar werd aangeboden. Het was een statement daar op elkaar gedrumd te staan omringd door tweedehands rook. ‘Tu fais quoi dans la vie?’ probeerde een van haar collega’s een gesprek aan te knopen. Hij droeg geen sokken.
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 29
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 30
voorbij de klif
– 30 –
‘Je mens.’ ‘Quoi?’ ‘Je suis,’ ik zocht mijn woorden, ‘champion de pingpong.’ ‘Sérieux?’ ‘En Belgique,’ vulde ik aan. Hij deed een stapje achteruit en bekeek me van kop tot teen. Ik knikte. ‘Tu ne m’as jamais dit ça.’ De collega keek naar Jozefien die uit de rokersruimte wandelde. Ze had bloeddoorlopen ogen, maar was nog altijd even aantrekkelijk. Zolang ze er zo bleef uitzien, zou zij moeten weggaan. Mij zou het nooit lukken. ‘Qu’est-ce qui se passe?’ vroeg ze kuchend. Grappen verliezen veel aan waarde wanneer aan het licht komt dat ze leugens zijn. Mijn slachtoffer leek niet meer onder de indruk te zijn en deed het verhaal tegen de medewerkers. Vanop een afstand sloegen ze onze onenigheid gade. ‘Stop met u zo aan te stellen alstublieft.’ Ik tekende dat de muziek te luid stond. ‘Ge hebt mij goed genoeg verstaan. Ik moet werken met die mensen.’ ‘Ik dacht dat we hier samen waren…’ zei ik en ik legde mijn hand op haar borst omdat ik vond dat het kon, kneep zacht. Het einde drong zich de dansvloer op, begeleid door het ritme van de stroboscoop. Het felle licht van een imploderende ster. De stralen schijnen nog. Niemand is zich van zijn vergaan bewust. Daarna, uit het niets: donkerte. Ik die de borst losliet, collega’s die fluisterden en
Jozefiens arm kwam omhoog. De spieren in haar gezicht spanden op. Halverwege wilde ze de beweging afbreken maar ik wist wat mij te wachten stond. Het was die ene stoot die het uitstel van het orgasme onmogelijk had gemaakt. De gin aangelengd met tonic, ijsblokjes en een schijfje komkommer ter waarde van tien euro had de beker verlaten. Mensen keken gechoqueerd naar elkaar, sommige lachten. Ik lachte ook, wat kon ik anders? De cocktail druppend van mijn kin in mijn hals, op mijn blazer. Ik blies de restjes tonic uit mijn snor en haalde de komkommer nonchalant van mijn schouder. Ik weet niet of ze mij achterna kwam, of ze iets riep, hoe ze keek. Verwijde pupillen van de feestgangers volgden me. ‘Dehors est définitif,’ zei de buitenwipper. ‘J’en ai rien à foutre.’ Zoveel Frans kon ik wel.
De weg uitgestippeld bocht per bocht. De zoveelste tempel. Een tegenhanger van zijn voorgangers, toeristen van de Parijservaring voorzien als bestaansreden. Ik steek over bij een gebouw dat door een politieagent bewaakt wordt. Ook voor hem is het vroeg. Door de bomen ontluikt de Eiffeltoren. Aan Invalides ga ik naar links. Een Japanse bruid en bruidegom nemen foto’s met het architectonisch meesterwerk op de achtergrond. Het lijkt alsof Parijs alleen van hen is. Dat is over een uur misschien niet meer zo. Uit het niets trekt hij haar been de lucht in. Ze lijkt niet gesteld op spontaniteit. De fotograaf klikt.
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 31
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 32
voorbij de klif
– 32 –
Ik weet waar ik moet zijn. 3-7-2-3. Het slot zoemt. Ik duw de poort open door er frontaal tegen te leunen. In de hal doe ik mijn schoenen uit. Moeizaam gaan mijn tenen op en neer. De deur kraakt als ik binnenkom. Ik kleed me voorzichtig uit. Ik beef, besef ik nu pas. Als ik naast haar ga liggen, schrikt ze. Mijn lichaam is nog niet op temperatuur gekomen. Ik leg me met mijn rug naar haar. ‘Wat gaat er gebeuren met ons?’ ‘Niets,’ zeg ik. ‘We gaan slapen. Morgen staan we op.’ ‘Het is morgen.’ Ik word wakker als ze de deur uit gaat. In de gang hoor ik haar ademen. Ze huilt omdat ze weet dat ik een zwak voor tranen heb, maar ze vergeet dat ik er immuun voor ben zolang ik ze niet zie. Op weg naar het werk – het zou niet uitzonderlijk zijn dat ze op zaterdag moest werken, had ze gewaarschuwd – zal ze rode wangen hebben en de blikken in de metro ontwijken. Als ze toekomt op het architectenbureau zal ze eerst naar de wc lopen om zich op te frissen. Ze zal zichzelf moed inspreken in de spiegel, een glimlach opzetten en iedereen vriendelijk goedemorgen wensen. Ergens tegen vanavond word ik wakker. De zon is weg. Zo ook het gekir van de duiven.
In de dakgoot staat een bodempje regenwater. Ze kraakt onder mijn gewicht, maar ik weet dat ze mij kan dragen. De werkmannen waren twee keer zo breed als ik. Voorzichtig schuif ik de ene knie voor de andere. ‘It’s a long way down,’ zeg ik met een zuiders accent tegen mezelf wanneer ik naar beneden kijk. Ik maak de som. Van het dak tot de binnenkoer, zes verdiepingen, ruimtes van minstens tweeënhalve meter hoog, vloeren van een halve meter dik. Zij zou trots op me zijn. Om de paar knieën leg ik mijn hoofd tegen het dak. Het is koud aan mijn oor. Ik hoor de buren praten. ‘Fre!’ roepen ze en ik kruip verder tot ik opnieuw mijn naam hoor. Ze klinken herkenbaar. Drie knieën. Ik leg mijn oor tegen het dak. ‘Frederik Willem Daem, alsjeblieft,’ smeken ze. ‘Ja?’ fluister ik tegen het dak. ‘Please, kom terug.’ Achter mij hangt Jozefien, haar bovenlichaam uit het ronde raam. Net daarvoor heeft ze, gekerfd in het bureau dat deel uitmaakt van het stapelbed, veertien regels gelezen in een handschrift dat ze herkende en altijd al zeer vrouwelijk heeft gevonden. Ik weet niet wat vreemder oogt: een vrouw in tranen die over de daken schreeuwt, of ik, een man die in ondergoed tegen dakpannen fluistert. ‘Waarom weent gij nu?’ ‘Kom hier.’ ‘Maar ze zijn stil!’ Ik leg mijn oor op het dak en klop twee keer. Het klinkt hol. Waar de mannen het dak gerepareerd heb-
Voorbij de klif gaat het snel bergaf. De puntige rotsen doen dienst als golfbrekers. Ze hebben niet veel werk. De storm is voorbij, de ravage aangericht. Hier en daar loopt nog een krab. Wat overblijft zijn scherven van een lamp die gelijmd kan worden maar nooit meer zal branden.
Zelfs de vogels vallen(01)_Opmaak 1 29-07-15 12:18 Pagina 33
voorbij de klif
ben, zijn de dakleien vervangen door een zinken plaat en ik draai mij naar Jozefien. ‘Gisteren waren ze er nog.’ Ik probeer mijn vingertoppen achter de leistenen te krijgen. Met een beetje geluk wring ik mijn duim tussen plaat en steen. Van één vinger maak ik twee. Mijn enthousiasme wordt ingetoomd wanneer ik de derde vinger openhaal. Waar weet ik niet, maar ik voel het bloed op mijn palm druppen. Met een hand als hefboom wrik ik rustig één dakpan los. Ik heb tijd. Hoogmoed leidt tot nalatigheid, besef ik. De gevolgen daarvan ondervind je best niet op een richel. Achter me blijft Jozefien als een mantra mijn naam schreeuwen. Het loskrijgen van de tweede dakpan verloopt vlotter. Na vier krijg ik mijn schouders door het gat. Met de hulp van een panlat klim ik naar binnen. De opening verlicht de ruimte en ik proef stof op mijn tong. In het geraamte van de chambres de bonne wacht ik, gehurkt tegen een balk, op Jozefien. De herinrichting van ons leven begint hier. Een kribbe hebben we al. De duivenlijkjes moffelen we wel onder het tapijt.