Your country theoretically cannot exist
Vergelijkend onderzoek naar consociationalisme in Bosnië en Herzegovina, Zwitserland en België
BESTUURSKUNDE MASTERTHESIS | UNIVERSITEIT VAN TILBURG
Nermin Agovic (s100335) Juni 2012
2012 Universiteit van Tilburg Masterthesis Nermin Agovic Onderwerp: Consociatioanlisme in BiH Voorpagina: Het welkomstbord dat na de oorlog in 1995 door de Bosnische Serviers geplaatst is, bevindt zich in de Bosnische stad Bosanski Brod, op de grens van Bosnië en Herzegovina en Kroatie en ilustreert de verdeeldheid in het land.
2
Het Voorwoord
Voor u ligt mijn masterscriptie. Dit is een (theoretische) bijdrage die ik heb willen leveren om de moeilijke – politieke, economische, demografische enz. – situatie waarin mijn moederland Bosnië en Herzegovina zich momenteel bevindt, beter te begrijpen. Deze masterthesis zou niet zijn wat het is zonder de bijdrage van een aantal mensen die ik hierbij wil bedanken. Allereerst mijn familie, die de gehele periode voor mij hebben klaargestaan. Mijn oma Mujesira, opa Hasan en mijn moeder Seherzada hebben behalve een belangrijke logistieke taak, zoals het verzorgen van broodjes, nog een belangrijke rol vervuld: ze hebben mij in moeilijke momenten er doorheen gesleept, op de manier waarop alleen zij dat kunnen. Daarnaast wil ik mijn vrienden bedanken voor de leuke momenten, waardoor ik tijdens de moeilijke momenten toch ontspannen kon blijven en uiteindelijk dit onderzoek tot een goed einde kon brengen. ‘The last but not the least’, bedank ik mijn onderszoeksbegeleider Drs. Marcel Boogers voor een zeer motiverende werkwijze, die als voorbeeld kan dienen voor de andere begeleiders. Hij heeft laten zien dat hij een goede en inspirerende begeleider is, met de juiste ingrepen tijdens de moeilijke momenten, maar tegelijkertijd ook iemand die de kwaliteitslat zeer hoog legt. Met de woorden ‘Een masterscriptie schrijven is niet makkelijk’ luidde hij een lange periode in vol hoogte en zwaartepunten. Maar uiteindelijk zijn zijn woorden van voorspellende waarde geweest. Ik wens u veel leesplezier!
Nermin Agovic, mei 2012
3
Inhoudsopgave Pag. 1.
2.
3.
4.
5.
Inleiding 1.1. Verwondering 1.2. Bosnië en Herzegovina 1.3. Succesverhalen van consociationalisme
6 7 7
Onderzoeksopzet 2.1. Vraagstelling 2.2. Casusselectie 2.3. Analysekader 2.4. Hoofdstukindeling
8 10 11 11
Relevantie 3.1. Maatschappelijke relevantie 3.2. Wetenschappelijke relevantie
14 15
Theoretisch kader 4.1. Cultuur en conflict 4.1.1. Culturalistische benadering 4.1.2. Pragmatische probleembenadering 4.1.3. Conclusie 4.2. Nationalisme 4.2.1. Nationalisme als cultureel fenomeen 4.2.2. Kip en ei dilemma 4.2.3. Conclusie 4.3. Consociationalisme 4.3.1. De beginperiode van consociationalisme 4.3.2. Definitie 4.3.3. Voorwaarden voor consociationalisme 4.3.4. Kritiek op consociationalisme en power-sharing concept
17 17 17 18 19 20 20 21 21 21 22 23 25
Bosnië en Herzegovina: confilct in historisch perspectief 5.1. Oud Bosnie (tot 1463) 5.2. Ottomaanse periode (1463-1815) 5.3. Bosnië en Herzegovina onder Oostenrijks-Hongaarse bezetting (1878-1914) 5.4. Bosnië en Herzegovina in koninkrijk Joegoslavië (1914-1941) 5.5. Bosnië en Herzegovina in Tito’s Joegoslavië (1945-1989) 5.6. Onafhankelijk Bosnië en Herzegovina (1992 -) 5.6.1. De oorlog (1992-1995) 5.7. Conclusie
27 28 28 29 29 30 30 31
6. Bosnië en Herzegovina: het conflict in culturele context 6.1. Religie in BiH 6.2. De taal
4
33 33
7.
Consociationalisme in Bosnië en Herzeogivna: democratie op zijn moeilijkst 7.1. Voorwaarden voor consociationalisme: situatie in BiH 7.2. Geen overgrote meerderheid 7.3. Kleine populatie 7.4. Gering aantal groepen 7.5. Even grote groepen 7.6. Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen 7.7. Aanwezigheid van externe dreiging 7.8. Elite traditie en traditie van compromissen 7.9. Socio-economische gelijkheid 7.10. Overkoeplende loyaliteit 7.11. Conclusie
34 34 35 36 36 36 37 38 38 38 39
8. De invulling van de consociationalisme in Bosnië en Herzegovina 8.1. Constitutie 8.2. Grote coalities 8.3. Wederzijdse veto’s 8.4. Principe van proportionaliteit 8.5. Segmentale autonomie 8.6. Conclusie
40 42 45 47 50 53
9. Zwitserland 9.1. Geschiedenis van Zwitserland 9.2. Nationalisme in Zwitserland 9.3. Voorwaarden voor consociationalisme 9.4. Consociationalisme in Zwitserland 9.4.1. Institutionele setting 9.4.2. Grote coalities 9.4.3. Vetorecht 9.4.4. Principe van proportionaliteit 9.4.5. Segmentale autonomie 9.5. Conclusie
54 55 57 60 62 62 62 64 65 66 67
10. België 10.1. Verdeeldheid in historisch perspectief 10.2. Nationalisme en natievorming in België 10.3. Voorwaarden voor consociationalisme 10.4. Invulling van de consociationalisme 10.4.1. Institutionele setting 10.4.2. Grote coalities 10.4.3. Vetorecht 10.4.4. Principe van proportinaliteit 10.4.5. Segmentale autonomie 10.5. Conclusie
70 73 74 76 76 77 79 80 81 83
11. Conclusie 11.1. Consociationalisme in BiH 11.2. Leren van België en Zwitserland
85 88
5
1. Inleiding 1.1. Verwondering Het gevoel om ergens bij te horen is volgens vele auteurs een natuurlijke drift van mensen, dat in hedendaagse tijd vorm krijgt door de staat (Gellner, 1983; Smith, 2001). In de meeste gevallen hoort bij een staatslidmaatschap ook natielidmaatschap. Op deze manier onderscheiden we ons van elkaar. Hoe belangrijk een natiegevoel in Nederland is, getuigt de commotie rond de uitspraak die prinses Maxima op 27 september 2007 deed dat ‘de Nederlander niet bestaat.’ Daarmee raakte ze een gevoelige snaar van voornamelijk nationalistisch georiënteerde politici, zoals Geert Wilders, die de culturele identiteit als het hoogste principe van staatsorganisatie zien. Dat mensen met verschillende culturele affiliaties in een territorium leven, wordt door nationalistische denkers als een anomalie gezien (De Keersmaeker, 1996: 17). De Keersmaeker beschrijft vervolgens naast deze claim op territorium, dat er ook een culturele claim is die de culturele groep voorop plaatst en daarmee de stelling dat de mens slechts binnen een, liefst homogene, culturele groep tot ontplooiing kan komen, ook op politiek vlak. Volgens deze culturalistische benadering ontstaat het probleem wanneer verschillende naties met culturele tegenstellingen in een land leven. Het gegeven dat er op de wereld bijna geen homogeen bewoonde Staat te vinden is, en dat het in de meeste gevallen zonder conflicten verloopt, ontkracht deze stelling grotendeels. Toch zijn de culturele tegenstellingen een niet te onderschatten bron van onrust en conflict binnen verschillende staten gebleken, waaronder in de centrale casus van dit onderzoek: Bosnië en Herzegovina. Is er dan een manier om de Staat zodanig te organiseren dat de culturele tegenstellingen beheersbaar worden? De titel van dit onderzoek luidt: ‘Your country theoretically cannot exist’. Het is een uitspraak van de politicoloog Robert Dahl waarmee hij de toenmalige politieke situatie en verdeeldheid van Nederland beschreef (Schrier, 2008). Dit was voor de Nederlandse politicoloog Arend Lijphart de aanleiding om nader onderzoek naar de Nederlandse politiek te doen en resulteerde in de consociationale theorie. Arend Lijphart introduceerde in 1968 de term consociationalisme als de staatsvorm om met culturele tegenstellingen om te gaan. Dit elite power-sharing concept is sindsdien - volgens Lijphart in de praktijk veel eerder dan in de wetenschap - toegepast in vele samenlevingen met culturele tegenstellingen. Intrigerend is dat consociationalisme als stabiel democratisch politiek systeem in een aantal gevallen succesvol is gebleken (Nederland, België en Zwitserland), en in een aantal gevallen minder succesvol: Libanon, Cyprus en Bosnië en Herzegovina (Taylor, 2009:6). Bosnië en Herzegovina kreeg in 1996, als gevolg van het tekenen van het Dayton-akkoord, het consociationale karakter. Maar tot op heden heeft dit niet de gewenste resultaten opgeleverd. Sterker nog, een nieuw conflict ligt op de loer. Het communisme is in ex-Joegoslavie een effectief concept gebleken om met de culturele verschillen om te gaan. De periode van Tito was één van de zeldzame vreedzame tijden, hoewel dit gepaard ging met beperkingen van de individuele vrijheid en andere beperkingen die in het communisme schuilen. De democratische opvolger van dit systeem in BiH is consociationalisme. Het doel van dit onderzoek is om door middel van een vergelijkende literatuurstudie de problematiek van het consociationalisme in BiH te begrijpen, om vervolgens de implicaties daarvan te verklaren. Tot slot, waar nodig blijkt, de implicaties van de Bosnische casus aan te vullen met de positieve ervaringen in België en Zwitserland. Waar de werking van het consociationalisme in het geval van BiH (nog) niet de gewenste resultaten oplevert, zijn België en Zwitserland voorbeelden van geinstitutionaliseerd consociationalisme. Deze 6
twee landen worden in dit onderzoek nader geanalyseerd, met de vraag: wat kunnen we leren van België en Zwitserland?
1.2. Bosnië en Herzegovina Het land wordt bij elkaar gehouden door het Dayton-akkoord dat in 1996 onder grote druk van het Westen is getekend om een einde te maken aan de drie jaar durende oorlog met verschrikkelijke gevolgen. Dit vredesakkoord werd door Bose (2002) betiteld als het ‘klassieke voorbeeld van consociationale regeling’. Roberto Belloni (2004) ging nog verder en beschreef het Dayton-akkoord als voorbeeld van ‘ideaaltypische consociationale democratie’. Met het Dayton-akkoord werd aldus het consociationalisme in BiH geboren. Vijftien jaar later en vele mislukte pogingen om door middel van consensus een effectief werkende staat te vormen, is een trend waar te nemen, waarbij culturele tegenstellingen steeds groter worden en zelfs een nieuw conflict voorzichtig als doemscenario in de mond van de politici wordt gebracht. Het akkoord geldt ondanks de pogingen om het te hervormen nog steeds als de Constitutie van BiH. Dat het Dayton-akkoord een succesvol instrument was om de oorlog te stoppen wordt niet in twijfel getrokken. Maar dat het een slechte basis is voor vorming van een sterke staat, daar zijn de meeste auteurs het over eens (Ashdown, 2004; Denitch, 1996). Het land is sinds 1996 territoriaal verdeeld in twee entiteiten: Federatie van BiH en de Servische Republiek. Een belangrijker onderscheid vinden we in drie bevolkingsgroepen en hun religie: Bosniakken (moslims), Serviërs (orthodoxen) en Kroaten (katholieken). Er zijn de loop van tijd - door het langdurig gebrek aan consensus en samenwerking op het hoogste niveau - een aantal perverse effecten voor de Staat ontstaan. Het gegeven dat het na de parlementsverkiezingen van 3 oktober 2010 tot december 2012 heeft geduurd om een regering te vormen, zegt iets over de bereidheid (of het gebrek) van de bestaande politieke elite om samen te werken. Het resultaat van het ontbreken van consensus is dat BiH in bijna alle facetten als een zwakke staat naar voren komt. The Economist heeft in november 2010 een lijst uitgebracht met de stand van zaken e omtrent democratieën in de wereld. Bosnië en Herzegovina neemt de 97 plaats in op de ranglijst, tussen Palestina en Senegal (The Economist, 2010: 5). Het is geen toeval dat BiH op het onderdeel Functioning of government zeer ondermaats scoort (3,29). Terwijl buurlanden zich voorbereiden op toetreding tot de Europese Unie, is de weg voor BiH nog lang. Tekenend voor de toetreding tot de EU is de uitspraak van de Britse ambassadeur in Bosnië en Herzegovina dat het land niet eens in de trein zit die naar de EU leidt, maar dat het nog steeds op het perron wacht (Dnevni Avaz, 15 oktober 2011). Daarnaast is BiH één van de armste landen van Europa. Het Amerikaanse blad Global Finance publiceerde in 2010 een lijst e met de armste landen, gemeten naar hun bruto binnenlands product. BiH nam hierop de 89 plaats in, tussen Albanië en El Salvador (Gfmag, 2010). Daarmee staat BiH in ‘de top’ van de armste landen van Europa.
1.3. Succesverhalen van consociationalisme Ik heb gekozen om BiH te toetsen aan twee landen waar consociationalisme ook van kracht is, maar met zichtbaar betere resultaten dan in BiH. Een complexe casus vinden we in federaal ingericht België, waar het belangrijkste onderscheid langs linguïstische lijnen te maken valt, tussen de Nederlandstalige Vlamingen en Franstalige Walen. België is één van de landen waar consociationalisme na de invoering in 1918 aan de stabiliteit van het politieke systeem heeft bijgedragen, maar het concept is zeker niet onomstreden. Alleen al het gegeven dat België onlangs een wereldrecord heeft gevestigd van 532 dagen zonder regering, doet denken aan Bosnische toestanden (Nrc, 29 november, 2011).
7
Sinds de invoering van het consociationale systeem in België is dit de vierde regeringsvorming die langer dan 100 dagen duurde (Pales, 2011). De traagheid is één van de valkuilen van consocationalisme en in het geval van België is dat goed zichtbaar. Verder is er de kwestie rond Brussel, die voor verdeeldheid tussen Vlamingen en Walen zorgt. Ondanks de problemen die er in België zijn, is het land te typeren als een voorbeeld van een goed functionerende consociationele democratie, voornamelijk door de vrede en welvaart die er heerst. Zwitserland wordt over het algemeen gezien als het voorbeeld van een stabiele consociationale democratie. Opmerkelijk heeft Zwitserland meer factoren die tot verdeeldheid zouden kunnen leiden dan België en BiH. De verdeeldheid in BiH is voornamelijk van cultureel en religieuze aard, waar het in België de linguïstische verschillen zijn. Zwitserland beschikt zowel over linguïstische als religieuze verdeeldheid. Het land heeft twee grote religieuze groepen: Katholieken (41 procent) en Protestanten (33 procent). Daarnaast zijn er drie officiële talen te onderscheiden: Duits (63,7 procent), Frans (20,4 procent) en Italiaans (6,5 procent) (Cheng, 2010: 21). Zwitserland heeft een federale staatsvorm, met een hoge mate van autonomie voor de kantons. Daarnaast is het één van de weinige democratieën waar het referendum als een vast instrument wordt ingezet in de beleidsvorming. Een korte beschrijving van de twee casussen laat de institutionele verschillen zien die tussen deze landen bestaan. Ondanks de bestaande verschillen is het consociationalisme in deze landen als stabiel politiek systeem toegepast en heerst er vrede en welvaart. Ik tracht in dit onderzoek door een gestructureerde vergelijking een verklaring te geven voor de werking van het consociationalisme in Bosnië en Herzegovina. Lijphart reikt een aantal variabelen aan die het toetsen van consociationalisme mogelijk maken. Zo zal er gekeken worden naar de voorwaarden die er nodig zijn, maar ook de karakteristieken van het consociationalisme. Hoe worden ze in BiH ingevuld? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten met de drie casussen? En wat kunnen we hier van leren? Dit zijn de belangrijkste vragen die in dit onderzoek zullen worden beantwoord.
2. Onderzoeksopzet Onderwerp van het onderzoek: De problematiek van de consociationale democratie in BiH en de vergelijking met België en Zwitserland.
2.1. Vraagstelling De onderzoeksvraag luidt als volgt: Hoe is de problematische werking van het consociationalisme in Bosnië en Herzegovina te verklaren en wat kan er geleerd worden van Zwitserland en België? Van de bovenstaande onderzoeksvraag afgeleide deelvragen luiden als volgt: Hoofdstuk 5 - theoretisch kader: 1)
Wat verstaan we onder consociationalisme?
Hoofdstukken 5 en 6: 2) Hoe is de problematische werking van het consociationalisme in Bosnië en Herzegovina te begrijpen? 8
Hoofdstukken 7 en 8: 3) Hoe wordt in Bosnië en Herzegovina het consociationalisme vormgegeven en ingevuld? Hoofdstuk 9: 4) Hoe zijn de culturele tegenstellingen in Zwitserland te begrijpen? 5) Hoe wordt in Zwitserland het consociationalisme ingevuld? Hoofdstuk 10: 6) Hoe zijn de culturele tegenstellingen in België te begrijpen? 7) Hoe wordt in België het consociationalisme ingevuld? Hoofdstuk 11: 8) Wat kunnen we leren van Zwitserland en België in de casus van BiH?
Doelstelling van het onderzoek: Het doel van dit onderzoek is om door middel van een vergelijkende literatuurstudie de problematiek van het consociationalisme in BiH te begrijpen, om vervolgens de implicaties hiervan te verklaren om tot slot, waar nodig blijkt, de implicaties van de Bosnische casus aan te vullen met de positieve ervaringen in België en Zwitserland.
Onderzoeksmethoden: Kwalitatief onderzoek Dit onderzoek is te typeren als een kwalitatief onderzoek. Volgens Boeije (2005, p. 27) richt de vraagstelling in een kwalitatief onderzoek zich op onderwerpen die te maken hebben met de manier waarop mensen betekenis geven aan hun sociale omgeving en hoe ze zich op basis daarvan gedragen. Vandaar dat bij een dergelijk onderzoek gebruik wordt gemaakt van onderzoeksmethoden die onderzoekers in staat stellen het onderwerp vanuit het perspectief van de onderzochte cases te leren kennen. Het voornaamste doel is om het onderwerp te beschrijven en waar mogelijk te verklaren. Een kwalitatief onderzoek valt uiteen in verschillende vormen. Boeije (2005, pp. 219-223) onderscheidt twee hoofdvarianten van kwalitatief onderzoek. De eerste variant besteedt specifiek aandacht aan kenmerken van taal- en communicatieprocessen. De tweede variant – ook wel de interpretatieve benadering genoemd – besteedt aandacht aan het begrijpen van teksten of gedragingen (Boeije, 2005, p. 20). Dit onderzoek heeft een interpretatieve benadering. Deze benadering valt uiteen in drie hoofdvormen. Het gaat hier om de etnografische studie, de casestudy en de gefundeerde theoriebenadering. Een casestudy is een onderzoeksstrategie waarbij één of enkele gevallen (cases) van het onderzoeksonderwerp in hun natuurlijke situatie worden onderzocht (Van Thiel, 2007: 97). Een kenmerk van een casestudy is volgens Van Thiel dat het een gering aantal situaties betreft, maar dat die situaties zeer uitgebreid worden bestudeerd, en daarom levert dit soort onderzoek zeer rijke (en omvangrijke) beschrijvingen van het onderzoeksfenomeen op. Mijn onderzoek wordt een multiple casestudie. Dit wil zeggen dat er meerdere gevallen (staten) worden onderzocht. Een beperking voor dit soort onderzoek is dat het gezien de unieke context van de casus moeilijk is om de bevindingen van de onderzochte situatie te verklaren en te generaliseren naar andere situaties, vanwege
9
de uniciteit van het geval en/of de contextgebondenheid van de bevindingen (Flyvberg, 2006). Daardoor is de externe validiteit van een casestudy meestal gering, in tegenstelling tot de interne validiteit die door de rijke informatie juist hoog is. Naast de vaststelling dat het een casestudy betreft, is dit een vergelijkend onderzoek, zoals zal blijken uit de casusselectie. Vergelijkende methode De Nederlandse academicus Lijphart (1971) voegt nog een vierde categorie toe aan de interpretatieve methode; de comparative method, ofwel de vergelijkende methode. Lijphart (1971) stelt zelfs dat de vergelijkende methode één van de vier basismethoden van onderzoek is, naast de experimentele, statistische en casestudy methode die in de wetenschap gebruikt worden om de validiteit van algemene empirische veronderstellingen te toetsen (Lijphart, 1971, p. 682-683). In dit onderzoek wordt enkel gebruik gemaakt van de vergelijkende methode. Er worden bewust een aantal cases geselecteerd die op een kwalitatieve wijze met elkaar zullen worden vergeleken. De vergelijkende methode valt vervolgens uiteen in meerdere varianten. In de literatuur worden vier van deze varianten onderscheiden: de comparative survey, de comparable-cases strategy - ook wel most similar systems design genoemd -, de most different systems design en de small-N case-comparison (Hendriks, 2010; Hendriks, 2007, pp. 80-81; Lijphart, 1971). Dit onderzoek is te duiden als een small-N case-comparison. Er zullen slechts een aantal landen worden geselecteerd voor de vergelijking met de situatie in Bosnië en Herzegovina. Binnen de small-N case-comparison wordt een verdeling gemaakt tussen de binary-case-comparison en de central-case comparison (Hendriks, 2007, p. 80). Wanneer een binary-case-comparison wordt toegepast, dan worden twee cases intensief onderzocht om aan beide kanten een positieve verstandhouding te creëren (Daalder, 1987; 1997). Bij een central-case-comparison staat één enkele casus centraal. Deze casus wordt op een vergelijkende wijze bestudeerd. In dit onderzoek zal een central-casecomparison worden gebruikt. De situatie in Bosnië en Herzegovina vormt de centrale casus. Deze situatie zal worden vergeleken met andere situaties in het buitenland. Een voordeel van dit soort onderzoek is dat het handelingsdividend is (Hendriks, 2010). Hendriks beschrijft het als volgt: ‘It shows how things can be done as well, and it puts the way things are done here and now in perspective.’
2.2. Casusselectie Bosnië en Herzegovina is de centrale casus in dit onderzoek. Bij de keuzes voor andere landen heb ik me laten inspireren door de wetenschappelijke literatuur over consociationalisme, voornamelijk door de visie van Arend Lijphart. Ik heb gekozen voor landen waarover in de literatuur over het algemeen consensus bestaat dat consociationalisme succesvol is ingevoerd als het instrument om met culturele tegenstellingen om te gaan. Na een diepgaande analyse van deze succesverhalen kan ik een vertaalslag maken naar Bosnië en Herzegovina, waar consociationalisme tot op heden niet het succesvolle instrument is gebleken. De gekozen landen worden weliswaar als succesvol beschreven in politieke omgang met culturele tegenstellingen, maar toch dient men ook voorzichtig te zijn met de generalisaties. De gekozen landen hebben consociationalisme als staatsvorm, maar de institutionele verschillen tussen deze landen zijn er ook en daar houd ik rekening mee in het analysekader van dit onderzoek. Een beperking van het onderzoek ligt in de casusselectie, waarin de twee welvarende West-Europese landen die ik heb gekozen tot de oudere democratieën behoren. Daarmee verschillen ze insititutioneel van BiH, maar Arend Lijphart heeft met de Nederlandse casus van 1917 bewezen dat dit niet de belangrijkste voorwaarden zijn voor het succesvol invoeren van het consociationalisme. De institutionele verschillen tussen de drie
10
landen bewijzen verder dat het succes of falen van het consociationalisme niet geheel contextafhankelijk is. Hieronder de gekozen landen: 1. Zwitserland Kenmerken: federalisme, autonomie voor de kantons, referendums. 2. België Kenmerken: taal als belangrijkste onderscheid, federalisme, vergaande consensus op alle niveaus.
2.3. Analysekader: De basis voor de analyse van deze drie landen bestaat uit vier onderdelen. Deze zijn: -
-
-
-
Historisch perspectief Om de culturele verdeeldheid in de betreffende landen te begrijpen, begin ik met het historische perspectief. Hoe is het tot de verdeeldheid of eenheid gekomen en wat is er aan vooraf gegaan? Nationalisme en natievorming In dit onderdeel beschrijf ik de rol van nationalisme en natievorming. De implicaties die in de casus van BiH zijn ontdekt, toets ik aan België en Zwitserland. Consociationalisme De analyse van het consociationalisme begint met de voorwaarden die door Lijphart zijn uitgewerkt. Als deze voorwaarden per land genalyseerd zijn, wordt de conclusie getrokken in hoeverre een land op bepaalde onderdelen over de voorwaarden beschikt voor het invoeren van consociationalisme. Aan de hand van deze resultaten kunnen we per land uitspraken doen over de voedingsbodem voor consociationalisme. Vervolgens volgt er een analyse van de invulling van consociationalisme op basis van vier kenmerken die Lijphart heeft uitgewerkt: (1) Grote coalities (2) Vetorecht (3) Systeem van proportinaliteit (4) Segmentale autonomie Conclusie In de conclusie vat ik de onderdelen samen en ik maak een verbinding met Bosnië en Herzegovina. Welke factoren zijn vergelijkbaar met de situatie van Bosnië en Herzegovina? Welke factoren zijn daarentegen niet van toepassing en wat kunnen we hiervan leren?
2.4. Hoofdstukindeling: Hoofdstuk 4: theoretisch kader Culturele tegenstellingen en consociationalisme: theorie Het conflict in Bosnië en Herzegovina vindt haar oorzaak in de culturele tegenstellingen: drie gemeenschappen die zich van elkaar onderscheiden door culturele tegenstellingen zoals taal, religie etniciteit en nationaliteit. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de theoretische dimensie van cultuur en
11
conflict. Vervolgens richt ik me op de vraag wanneer culturele tegenstellingen een probleem zijn voor de staat. De literatuur over nationalisme leent zich hiervoor als uitstekende informatiebron en zoals we later zullen lezen is dat één van de problematische factoren in de politieke praktijk van BiH. Auteurs zoals Anthony D. Smith en Benedict Anderson worden in dit hoofdstuk veelvuldig naar voren gebracht. Voordat ik nationalisme beschrijf richt ik me kort op het concept van de Staat. Een tweede onderdeel van dit theoretische kader vormt het consociationalisme. Het concept levert het theoretisch kader dat gebruikt zal worden om de casussen te analyseren. De Nederlandse wetenschapper Arend Lijphart wordt gezien als de leidende auteur op het gebied van consociationalisme, maar er komen ook andere auteurs aan bod zoals John McGarry en Brendan O’Leary. De kritiek op het consociationalisme wordt geleverd door onder andere Brian Barry en Rinus van Schendelen. Deze worden dan ook kort belicht. 4.1. Cultuur en conflict 4.2. Nationalisme 4.3. Consociationalisme: definities en theorieën 4.3.1. Beperkingen en kritiek Voorwaarden voor consociationalisme Hoofdstuk 5 tot en met 8: Bosnie en Herzegovina Consociationalisme in Bosnië en Herzegovina: Democratie op zijn moeilijkst Om de problematische werking van het consociationalisme in BiH te begrijpen begin ik vanuit een historisch perspectief, waarin het conflict centraal staat. Daarop beschrijf ik de culturele context, waarin ik apart het onderwijs, de religie en de rol van nationalisme in BiH beschrijf. Vervolgens analyseer ik het consociationalisme in BiH langs de lijnen die door Arend Lijphart zijn uitgezet. Eerst beschrijf ik de constitutie van BiH die door Sumantra Bose (2002) als het ideale voorbeeld van consociationalisme wordt beschreven. Daarop analyseer ik de voorwaarden van consociationalisme voor BiH, waardoor ik de voedingsbodem voor dit concept kan toetsen op verschillende onderdelen. Vervolgens richt ik me op de institutionele karakteristieken die door Lijphart zijn beschreven: grote coalities, vetorechten van de minderheid, proportionaliteit en autonomie. Om de vergelijkende methode maximaal te benutten is het analysekader voor Bosnië en Herzegovina hetzelfde als bij België en Zwitserland, met de kanttekening dat beschrijving van de situatie in Bosnië en Herzegovina uitgebreider zal plaatsvinden. Er is in de laatste jaren veel geschreven over Bosnië en Herzegovina en aan mij de keuze om de selectie te maken van relevante literatuur. Auteurs zoals David Chandler, Noel Malcolm en Darragh Farrell zijn enkele bekende wetenschappers die zich hebben verdiept in de situatie in Bosnië en Herzegovina. Daarnaast zijn enkele honderden artikelen te vinden die de situatie in Bosnië en Herzegovina beschrijven. 5.
Bosnië en Herzegovina: conflict in historisch perspectief 5.1. Oud Bosnië (tot 1463) 5.2. Ottomaanse periode (1463-1815) 5.3. Bosnië en Herzegovina onder Oostenrijks-Hongaarse bezetting (1878-1914) 5.4. Bosnië en Herzegovina in koninkrijk Joegoslavië (1914-1941) 5.5. Bosnië en Herzegovina in Tito’s Joegoslavië (1945-1989) 5.6. Onafhankelijk Bosnië en Herzegovina (1992 -) 5.6.1. De oorlog (1992-1995) 5.6.2. Het verdrag van Dayton 5.7. Conclusie 12
6.
Bosnië en Herzegovina: het conflict in culturele context 6.1. Religie in BiH 6.2. De taal en het onderwijs
7.
Consociationalisme in Bosnië en Herzegovina: democratie op zijn moeilijkst 7.1. Voorwaarden voor consociationalisme: situatie in BiH 7.2. Geen overgrote meerderheid 7.3. Kleine populatie 7.4. Gering aantal groepen 7.5. Even grote groepen 7.6. Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen 7.7. Aanwezigheid van externe dreiging 7.8. Elite traditie en traditie van compromissen 7.9. Socio-economische gelijkheid 7.10. Overkoepelende loyaliteit 7.11. Conclusie
8.
De invulling van het consociationalisme in Bosnië en Herzegovina 8.1. Constitutie 8.2. Grote coalities 8.3. Wederzijdse veto’s 8.4. Principe van proportionaliteit 8.5. Segmentale autonomie 8.6. Conclusie
Hoofdstukken 9 en 10: Zwitserland en België Over de grenzen heen: ervaringen van andere landen In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe consociationalisme als instrument is ingezet in andere landen om omgaan met culturele tegenstellingen te beheersen. Dit zal gebeuren langs de vier eerder beschreven onderdelen. Er komen verschillende auteurs aan bod, zoals Arend Lijphart, Kris Deschouwer (Party elites in divided societies, 1999), en Andreas Ladner (Switzerland and Swiss political system, 2011). Elk van deze auteurs is een gerespecteerd onderzoeker van de casussen die zijn gekozen. Daarnaast zal er veelvuldig gebruik worden gemaakt van andere boeken, wetenschappelijke artikelen en krantenartikelen die de situatie in de betreffende casussen beschrijven. 9.
Zwitserland 9.1. Geschiedenis van Zwitserland 9.2. Nationalisme in Zwitserland 9.3. Voorwaarden voor consociationalisme 9.4. Invulling van consociationalisme 9.4.1. Institutionele setting 9.4.2. Grote coalities 9.4.3. Vetorecht 9.4.4. Principe van proportionaliteit 9.4.5. Segmentale autonomie 9.5. Conclusie
13
10. België 10.1. Verdeeldheid in historisch perspectief 10.2. Nationalisme en natievorming in België 10.3. Voorwaarden voor consociationalisme 10.4. Invulling van de consociationalisme 10.4.1. Institutionele setting 10.4.2. Grote coalities 10.4.3. Vetorecht 10.4.4. Principe van proportinaliteit 10.4.5. Segmentale autonomie 10.5. Conclusie
Hoofdstuk 11: conclusie Conclusie: Consociationalisme in Bosnië en Herzegovina Op grond van de bevindingen uit mijn onderzoek zal ik in dit hoofdstuk ter afsluiting van mijn scriptie een beargumenteerd antwoord geven op de centrale onderzoeksvraag: waarom consociationalisme als staatsvorm nog niet succesvol is in Bosnië en Herzegovina, in tegenstelling tot België en Zwitserland. Ik doe dit door de volgende vraag te beantwoorden: Hoe verhouden de verschillende scenario’s uit de geselecteerde landen zich met de situatie in Bosnië en Herzegovina en wat kunnen we hiervan leren? Het uitgangspunt is dat er te leren valt van de twee behandelde casussen, maar ook dat consociationalisten iets kunnen leren van de mislukking in Bosnië en Herzegovina. Vervolgens doe ik een aantal aanbevelingen voor een mogelijk vervolgonderzoek.
3. Maatschappelijke en wetenschappelijke relevantiesvan het onderzoek 3.1. Maatschappelijke relevantie De maatschappelijke relevantie van dit onderzoek baseert zich op de slechte situatie waarin Bosnië en Herzegovina verkeert, met de dreiging van een nieuw conflict door de toenemende culturele tegenstellingen. Er is sinds het einde van de oorlog in 1996 heel wat geld, mankracht en kennisoverdracht binnegevloeid in BiH. Dit allemaal om van BiH een goed functionerend land te maken. Dat er na 15 jaar nog steeds hard gewerkt moet worden om van Bosnië en Herzegovina een goed functionerend land te maken wordt duidelijk als de werkelijke situatie feitelijk wordt beschreven.. The Economist heeft in november 2010 een lijst uitgebracht met de stand van zaken omtrent e democratieën in de wereld. Bosnië en Herzegovina neemt de 97 plaats in op de ranglijst, tussen Palestina en Senegal (The Economist, 2010: 5). Afhankelijk van welke landen we als Europees beschouwen, kunnen we stellen dat het land wellicht op de laatste plaats staat. Georgië (103), Armenië (109), Rusland (107) en Wit-Rusland (130) zijn de lagergeplaatste Europese landen. De buren van Bosnië die tot 1992 Joegoslavië vormden zijn ook een goede indicatie voor de slechte situatie waarin het land zich bevindt. Voor de oorlog was Joegoslavië een land en was de situatie wat betreft democratie in alle republieken van hetzelfde niveau. We kunnen vaststellen dat alle vijf republieken meer vooruitgang e boeken dan Bosnië. Zo staat Slovenië op een mooie 32 plaats, gevolgd door Kroatië (53), Servië (65), Montenegro (68) en Macedonië (73). Inzoomend op de factoren die bepalend zijn voor de vaststelling van het functioneren van de democratie zien we dat Bosnië uitermate slecht scoort op twee onderdelen: Functioning of government (3,29) en Political participation (3,33). Opvallend is dat het land vrij hoog 14
scoort in Electoral pluralism (7,33) en Civil Liberties (7,65), terwijl een onvoldoende staat voor Political e Culture (5,00). Als we dan zien dat in 2008 Bosnië en Herzegovina nog op 86 plaats stond en in 2007 e 87 , dan is de conclusie dat het achteruit gaat duidelijk. We zien hier ook de interessante ontwikkeling dat landen met culturele tegenstellingen zoals Georgië, Armenië en Rusland heel laag op de ranglijst staan. De toekomst van Bosnië en Herzegovina hangt volgens velen vanaf of het tot een aansluiting bij de Europese Unie komt of niet. Het land is sinds juni 2003 een potentiële kandidaat, en in 2008 is een Stabilisation and Association Agreement (SAA) akkoord getekend tussen de EU en Bosnië en Herzegovina die een aantal economische afspraken betreft (Official Journal of the EU, 30 juni 2008). Tot op heden is het daarbij gebleven. Tekenend voor de hedendaagse positie van BiH in het traject is de uitspraak van de Britse ambassadeur in Bosnië en Herzegovina dat het land nog niet eens in de trein zit die naar de EU rijdt, maar dat het nog steeds op perron wacht (Dnevni Avaz, 15 oktober 2011). Een vergelijking met de buurlanden laat opnieuw een weinig vrolijk beeld zien voor de Bosniërs. Slovenië is sinds 2004 volwaardig lid van de EU. Kroatië wordt dit vanaf 2013. Er wordt hard aan gewerkt om gesprekken met Servië en Montenegro te starten en Macedonië staat ook in de wachtkamer zodra de naamkwestie met Griekenland is opgelost. Het onderzoek van The Economist en de positie van BiH in het traject van de toetreding tot de EU zijn slechts twee indicaties van de moeilijke situatie waarin het land zich bevindt, maar leggen wel de maatschappelijke relevantie van dit onderzoek bloot. De slechte economische situatie kan niet rechtreeks aan het consociationale systeem worden toegeschreven, maar is wel één van de factoren die door ineffectief openbaar bestuur negatief beïnvloed wordt. Consociationalisme heeft na 15 jaar nog steeds niet de gewenste resultaten gebracht, zoals in België en Zwitserland. De culturele tegenstellingen blijven even groot, misschien worden ze met de jaren zelfs groter. Dit onderzoek besteedt daar aandacht aan en door een koppeling met consociationalisme tracht ik verbanden te leggen tussen de institutionele factoren en het beheersbaar maken van culturele tegenstellingen. Het zijn tenslotte de culturele tegenstellingen die één van de oorzaken waren voor de bloedige oorlog in Bosnië en Herzegovina.
3.2. Wetenschappelijke relevantie Het debat rondom consociationalisme kan als levendig worden beschreven. Een levendig debat in de wetenschap levert veel meningen op, waardoor er uiteindelijk veel wetenschappelijke data voor dit onderzoek beschikbaar is. Voetballegende Johan Cruijff zei ooit: ‘elke nadeel heeft zijn voordeel.’ In dit geval klopt deze stelling, want de hoeveelheid artikelen en boeken over consociationalisme is groot, overweldigend zelfs. Dat is een voordeel, omdat er heel veel geschreven is over dit fenomeen en daarmee zijn er veel bronnen waaruit ik informatie kan putten. Een nadeel is dat ik zeer selectief te werk moet gaan om de relevante informatie eruit te halen, want het speelveld is zeer groot en zonder keuzes zou ik in een maandenlange leessessie kunnen verdwalen zonder concreet resultaat. De meeste wetenschappelijke publicaties over consociationalisme kunnen worden opgedeeld naar vooren tegenstanders van Arend Lijphart, die als grondlegger van het consociationalisme wordt gezien. Als we in acht nemen dat het academische werk van Lijphart door de tijd heen steeds door hem verder is uitgewerkt en verfijnd, dan is een overweldigende hoeveelheid data een logisch gevolg. In 1968 publiceerde Lijphart in het wetenschappelijk tijdschrift Comparative political studies een artikel waarin hij Nederland vergeleek met andere kleine pluralistische landen zoals België, Zwitserland en Oostenrijk. Het functioneren van een pluralistische samenleving werkte hij verder uit in Democracy in Plural Societies, dat in 1977 verscheen. Vervolgens breidde Lijphart dit onderzoek uit naar 27 landen, die 15
hij vergeleek in de periode van 1945 tot 1990. De uitkomsten hiervan presenteerde hij in het in 1994 verschenen boek Electoral systems and party systems. Sluitstuk in zijn vergelijkende politieke onderzoek is het boek Patterns of democracy: government forms and performance in 36 countries, dat in 1999 verscheen (Schrier, E. 2008). Consociationalisme wordt in recente artikelen steeds meer beschreven als de oplossing voor postconflict gebieden. Lijphart is zelf een voortrekker hiervan en in zijn recente werk Constitutional design for divided societies (2004) noemt hij ook expliciet Bosnië en Herzegovina als één van de landen waar het consociationalisme is toegepast. En hij is niet de enige, want Bosnië en Herzegovina is een graag gekozen object onder studenten, maar ook onder vele wetenschappers, politici en beleidsmakers, getuige de vele onderzoeken die naar Bosnië en Herzegovina als consociationale staat zijn gedaan. Een kleine greep uit het gedane onderzoek: (Re) constructing a Deeply Divided Society: Peacebuilding lessons from Bosnia and Herzegovina, Nela Porobic (2006); Consociationalism with an External Actor in Bosnia and Herzegovina, Anne Marie Wieman (2010); Seeking stability in amid deep division: Consociationalism and Centripetalism in comparative perspective, Allison McCulloch (2009); ConsociationalismPrerequisite or Hurdle for Democratisation in Bosnia? Florian Bieber (1999). Dit zijn maar enkele onderzoeken naar consociationalisme in Bosnië en Herzegovina. De meeste onderzoeken, scripties en artikelen focussen zich op Bosnië en Herzegovina en de toepassing van consociationalisme in het land. In de meeste gevallen in een negatieve context, want de meeste conclusies hebben gemeen dat het consociationalisme niet de vruchten afwerpt die je zou verwachten van dit systeem. Dit onderzoek plaatst de culturele tegenstellingen centraal in een vergelijkend perspectief. Het past daarmee in de traditie van vergelijkend onderzoek van Arend Lijphart. Analyse van Zwitserland en België als succesvolle consociationale democratieën is al eerder gedaan door vele auteurs, met name door Lijphart. Een aparte behandeling van deze landen is ook een veelvoorkomend fenomeen, maar dit onderzoek onderscheidt zich doordat een verband wordt gelegd tussen successen in deze landen en het falen in Bosnië en Herzegovina.
4. Theoretisch kader Het theoretisch kader van dit onderzoek bestaat uit een aantal met elkaar verweven concepten en waar ze dat op het eerste gezicht niet zijn, worden ze hier op een gestructureerde manier met elkaar in verband gebracht. Nader bekeken kunnen er twee theorieën worden onderscheiden die aan de basis staan van dit onderzoek: culturele tegenstellingen en consociationalisme. Dit hoofdstuk begint met het theoretisch definiëren van cultuur en conflict. Vervolgens staat de vraag centraal wanneer culturele tegenstellingen een probleem zijn voor de staat. Daarop focus ik op het nationalisme. Dit is het concept dat verbonden is met culturele tegenstellingen en kan problematisch zijn voor de staat. In het geval van Bosnië en Herzegovina en het conflict dat daar heeft plaatsgevonden is er tenslotte veel aandacht voor nationalistische stromingen die sinds 1990 aan de macht zijn en verantwoordelijk worden gehouden voor het conflict. Het tweede onderdeel van dit theoretisch kader is het concept consociotionalisme. Het concept werd als staatsvorm ingezet in een aantal diep verdeelde maatschappijen. De benadering van Arend Lijphart staat centraal in de definiëring en beschrijving van dit concept, maar er worden ook andere auteurs behandeld. Vervolgens beschrijf ik de kritiek op en mogelijke beperkingen van dit concept.
16
4.1. Cultuur en conflict 4.2. Nationalisme 4.3. Consociationalisme: definities en theorieën 4.3.1. Beperkingen en kritiek 4.3.2. Voorwaarden voor consociationalisme
4.1. Cultuur en conflict Wat te doen wanneer de culturen botsen? Dat is de kern van dit onderzoek en in het artikel De interculturele paradox (2007) beschrijft Evelien van Asperen de rol van cultuur in het conflict. Zij begint haar artikel als volgt: ‘De mens is een bijzonder wezen. Hij is in staat tot behulpzaamheid, maar evengoed tot onverdraagzaamheid. Heeft cultuur hier iets mee te maken? Geen enkel wezen blijkt immers zo agressief te kunnen zijn tegen zijn eigen soort als de mens. We weten dat groepen om hun doelen te bereiken wisselende coalities aangaan. De vijand van vandaag, kan dus morgen een vriend zijn. Zouden Marsmannetjes de Aarde veroveren, dan zouden we in een mum van tijd één mensheid vormen. Worden de Marsmannetjes verdreven, dan groeien de tegenstellingen waarschijnlijk weer.’ (Van Asperen, 2007: 1) Van Asperen stelt dat we tegenstellingen nodig hebben als bron van inspiratie. Maar dat kan ook desastreuze gevolgen hebben. Volgens Van Asperen is cultuur sinds het einde van de Koude Oorlog een belangrijk ideologisch uitgangspunt geworden. Er wordt zelfs gewaarschuwd voor een botsing tussen beschavingen (Huntington, 1996). Er is veel aandacht voor cultuurverschillen in de westerse media, op dit moment voornamelijk rond moslims en de angst voor terrorisme. Wanneer we cultuur en conflict willen bestuderen zijn er twee benaderingen: culturalistische benaderingen en pragmatische probleembenaderingen.
4.1.1.
Culturalistische benadering
De invloedrijke Amerikaan Samuel P. Huntington (1996) heeft het over de botsing der beschavingen. Volgens hem is cultuur hetgeen dat mensen het liefst willen. Hij voorspelt dat cultuurconflicten zullen toenemen. Omdat cultuur zo belangrijk is voor mensen moeten zij trots zijn op hun cultuur en als ze het niet zijn dan moeten ze het worden. Dat is nodig voor het behoud van de cultuur. En cultuur is volgens Huntington een voorwaarde voor overleving. Huntington (2002) plaatst cultuur naast civilisatie. Volgens Huntington zijn dit onafscheidbare termen, omdat civilisatie volgens hem de breedste uiting is van de cultuur. Hij identificeert zes hoofdelementen van civilisatie: geschiedenis, taal, religie, normen, instituties en subjectieve zelf-identificatie van mensen. Van Asperen levert kritiek op deze benadering. Als cultuur een voorwaarde is voor overleving, en elke cultuur gaat zich sterker maken, dan ontstaat er volgens haar een situatie waarin een sterke cultuur andere culturen zal gaan overheersen. In het meest gunstige geval ontstaat een situatie van coexistentie, maar dit vormt een wankele basis die wordt veroorzaakt door wederzijds wantrouwen.
4.1.2.
Pragmatische probleembenadering
Er zijn ook andere onderzoekers en filosofen, zoals Galtung (o.a. 1996) en Ellis (2003), die het niet met Huntington eens zijn. Zij zeggen dat cultuur of etniciteit wordt gebruikt om de partijen in conflicten te 17
legitimeren, maar de conflicten zelf hebben andere oorzaken, bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor een goed bestaan, of een fundamenteel gebrek aan erkenning. Hierin spelen materiële armoede en vernedering een rol. Bijvoorbeeld, gebrekkige werkgelegenheid, schaarste aan landbouwgronden, energiebronnen of eenzijdige en scheef gegroeide machtsverhoudingen, sociale achterstelling en gebrekkige mogelijkheden voor een goede infrastructuur, zoals geen toegang hebben tot een haven. Ellis gaat er ook vanuit dat conflicten zich ontwikkelen op grond van concrete problemen. Culturele of etnische tegenstellingen ziet hij als een hulpmiddel om de strijdende partijen te organiseren. Door het toenemend aantal communicatiemiddelen is negatieve propaganda die de vijand zwart proberen te maken een machtig en moeilijk te controleren wapen. In een zich ontwikkelend conflict worden de beelden van de vijand steeds stereotyper en negatiever. Een conflict wordt volgens Ellis dan ook niet opgelost door het alleen over de oorzaak van het conflict te hebben, maar over veel meer, zoals de concrete problemen, de bestaande structuur die verandering tegenhoudt en bovenal de betekenis die cultuur, etniciteit of religie krijgt toebedeeld in voornamelijk de legitimering van de partijen in het conflict. Het gaat hier dus om het denken in wij en zij. Wij-zij denken hoeft niet altijd te leiden tot oorlog, maar elke oorlog is er ooit wel mee begonnen. Volgens Galtung kunnen mensen overleven met minimale middelen, maar het wordt anders als zij geen toegang hebben tot middelen waar anderen wel toegang tot hebben. Dat kan gaan om schaars water, dat bovenaan een rivier wordt afgetapt voor landbouw waardoor in lager gelegen gebieden onvoldoende water overblijft. Maar het kan ook gaan om toegang tot scholen, disco’s, banen of optimale zorgverlening.
4.1.3.
Conclusie
Hoewel Van Asperen kritisch is over de culturalistische benadering van Huntington, onderkend ze dat Huntington gelijk zou kunnen krijgen als mensen houvast blijven zoeken in hun cultuur. Gezien de context van dit onderzoek waarin culturalistische tegenstellingen en daaruit vloeiende conflicten centraal staan, maak ik gebruik van een brede definitie van cultuur. Deze wordt voor een groot deel geleverd door de culturalistische benadering van Huntington: cultuur in brede zin is een ideologisch instrument van gemeenschappen om zich te onderscheiden van andere groepen door middel van (gezamenlijke) geschiedenis, taal, religie, normen, instituties, gewoonten, gebruiken, gedragingen en subjectieve zelf-identificatie van mensen. We kunnen ons hier wel terecht afvragen wat de taal nu eigenlijk is. Sommigen antwoorden: ‘’Een taal is dialect met een leger.’’ Tot voor kort was iedereen het erover eens dat Serviers, Kroaten en Bosniërs één taal spraken, het Servo-Kroatisch. Vandaag is dit niet meer zo. Er zijn nu drie officiële talen: het Servisch, het Kroatisch en het Bosnisch. Overigens verstaat iedereen elkaar nog steeds. Religie is een ander problematisch begrip. In welke mate vormt religie nog een bindende factor? Dit zal per land verschillen. Wat doen we met mensen die zich niet tot een godsdienst bekeren, vraagt De Keersmaeker zich af. Zijn dat dan geen goede Bosniërs, Serviërs of Kroaten? Wijken deze mensen dan per definitie af van hun cultuur? Volgens Huntington is cultuur immers een voorwaarde voor overleving. Deze vorm van culturalisme is volgens Van Asperen te beschouwen als een moderne variant van nationalisme, waarmee een andere cultuur gemakkelijk tot vijand kan worden verklaard. En hiermee komen we aan bij nationalisme en de volgende vraag: wanneer zijn culturele tegenstellingen een probleem voor een staat?
18
4.2. Nationalisme Wanneer zijn culturele tegenstellingen een probleem voor een staat? Een eenvoudig antwoord hierop valt niet te geven, maar een korte theoretische behandeling van het concept nationalisme zou van dienst kunnen zijn om de problematiek van de Bosnische verdeeldheid te begrijpen. Betekenis van cultuur werd in de negentiende eeuw werd bovengehaald bij het opkomende nationalisme om de eigen cultuur boven de andere(n) te plaatsen. En ook al leven we niet meer in de negentiende eeuw, culturele tegenstellingen in BiH hebben een sterk nationalistische invalshoek en nationalisme wordt vaak als de oorzaak van de problemen gezien. Een vrij algemeen aanvaarde definitie van nationalisme komt van Ernst Gellner (1983): ‘Nationalism is primarily a political principle, which holds that the political and national unit should be congruent’. Gellner verklaart dit nader door te stellen dat het nationalisme een theorie van politieke legitimering is, die ervan uitgaat dat politieke grenzen samenvallen met etnische grenzen. Met andere woorden, dat in het ideale geval elke natie of elk volk zijn eigen staat heeft, heel het volk samenvalt in diezelfde staat en er geen andere volkeren binnen dezelfde staat leven. Deze definitie van nationalisme laat duidelijk de kern van het probleem zien van een staat met culturele tegenstellingen. Nationalisme als politieke factor gaat in wezen uit van culturele identiteit als het hoogste principe van staatsorganisatie (De Keersmaeker, 1996). Volgens De Keersmaeker is dit in tegenstelling tot de liberale traditie, waaruit de mensenrechtenideeën voortkomen: deze legt de nadruk op de staat als het geheel van vrije en gelijke individuen, ongeacht hun afkomst of culturele en andere affiliatie. In het nationalisme staat de culturele groep voorop en de stelling dat de mens slechts binnen een, liefst homogene, culturele groep tot ontplooiing kan komen, ook op politiek vlak. Erg belangrijk in het nationalistisch denken is ook de notie van een territorium, evenals het idee van homogeniteit. Dat mensen met verschillende culturele affiliaties in een territorium leven, wordt door het nationalisme als een anomalie gezien, of op zijn minst als een te vermijden situatie. Kortom, culturele grenzen en staatsgrenzen dienen samen te vallen. Deze nationalistische benadering geeft meteen het probleem van de gekozen casussen weer. Mensen met verschillende culturen wonen nu eenmaal door elkaar, verhuizen, trouwen onderling, krijgen kinderen, enzovoort. Bovendien zorgt een territoriale oplossing in de meerderheid van de gevallen voor een nieuw minderhedenprobleem, getuige het voorbeeld van Bosnië en Herzegovina. Bosniërs waren minderheid in Joegoslavië en door de onafhankelijkheid werden ze een meerderheid in Bosnië, maar de Serviërs en de Kroaten werden opeens een minderheid in onafhankelijk BiH. Nog een fervent aanhanger van nationalisme als politieke ideologie is Peter Alter. In zijn boek Nationalism (1989) definieert hij nationalisme als volgt: ‘…nationalism, such as it appeared since the American and French revolutions, will be understood as both an ideology and a political movement which holds the nation and the sovereign nation-state to be crucial indwelling values, and which manages to mobilizes the political will of people or a large section of a population. Nationalism is hence taken to be a largely dynamic principle capable ofendering hopes, emotions and action: it is a vehicle for activating human beings and creating political solidarity amongst them for the purposes of achieving a common goal.’’(Alter, 1989) Sommige onderzoekers noemen het nationalisme een zwakke ideologie, die slechts een aanvulling is op sterke ideologieën zoals het liberalisme, socialisme en conservatisme (Kedourie, 1960; Freeden, 1998). Als belangrijkste reden wordt gezien dat nationalisme geen antwoord biedt op belangrijke sociale en politieke kwesties, zoals sociale rechtvaardigheid, de verdeling van goederen en conflictbeheersing. 19
4.2.1.
Nationalisme als cultureel fenomeen
Een interessant alternatief van nationalisme als politieke ideologie wordt door Benedict Anderson gegeven. Het boek Imagined Communities van de Ierse antropoloog Benedict Anderson (1983) is de leidende theorie van nationalisme als cultureel fenomeen. Hij hanteert de volgende definitie van nationalisme: ‘’I propose the following definition of the nation: it is an imagined political community – and imagined as both inherently limited en sovereign.’’ Volgens Anderson is nationalisme een cultureel fenomeen dat aan het einde van de achttiende eeuw is ontstaan. Hij beschouwt nationalisme niet als een politieke ideologie. Het hoort volgens hem veel meer thuis bij begrippen als verwantschap en religie dan bij liberalisme of fascisme. Anderson laat in zijn boek zien dat ondanks dat men niet elk lid van de natie – waarvan hij of zij deel uitmaakt – kent, toch een sterk gevoel van de verbondenheid kan vertonen. Volgens Anderson is de symboliek, zoals gebruiken, vlaggen en volksliederen onderdeel van de eigen cultuur. Wat een land een ander land maakt dan het land ernaast, ligt voor een deel in de eigen cultuur. Daardoor is het onderscheid tussen landen moeilijk. Naast Anderson is Anthony D. Smith een andere belangrijke auteur die het belang van de cultuur in ons natiedenken benadrukt. Hij definieert nationalisme als: ‘’The continuous reproduction and reinterpretation of the pattern values, symbols, memories, myths and traditions that compose the distinctive heritage of nations, and the identifications of individuals, with that pattern and heritage and with its cultural elements’’ (Smith, 2001: 18). Volgens Smith krijgt de nationale identiteit gestalte doordat oude symbolen, mythes, tradities en herinneringen in een actuele context worden geplaatst en zo een nieuwe betekenis krijgen, die het natie-idee en haar soevereiniteit rechtvaardigt. Smith is aanhanger van het idee dat naties geen keuze zijn, maar een natuurlijk gegeven dat voorkomt uit de drang van de mens om ergens bij te horen. Dit is het grote verschil met Anderson. Daarmee behoort Smith tot de primordialisten, terwijl Anderson aanhanger is van de modernistische visie.
4.2.2. Kip en ei dilemma Dat de naties bestonden voordat het nationalisme opkwam wordt geclaimd door de primordialisten, die stellen dat de natie niet een keuze is, maar een natuurlijk gegeven. Het is volgens deze visie een aangeboren drift die elk mens in zich heeft om ergens bij te willen horen. In de middeleeuwen gebeurde dat bijvoorbeeld in het dorp of in stedenverband, maar met de opkomst van de staten zijn de naties die we nu kennen een natuurlijk voortvloeisel van die drift. Het is vanzelfsprekend dat nationalisten aanhangers zijn van de primordialistische visie, die beweert dat nationale identiteit een natuurlijk gegeven is, en voortkomt uit de fundamentele ongelijkheid van mensen (Teszelszky, 2006: 48). In de jaren zestig van de twintigste eeuw kwam de modernistische visie op als tegenbeweging tegen het primordialisme (Teszelszky, 2006: 49). De modernistische stroming is zeer divers, maar de aanhangers delen de opvatting dat zowel de natie als het nationalisme een modern fenomeen is. M. Weber (1970) formuleert het als volgt: ‘’A nation is any Group of people aspiring to a common political state-like organization. If such a Group of people succeeds in forming a state, the loyalties of a Group member might be ‘civic’ in nature.’’ De natie is het resultaat van de maatschappelijke ontwikkelingen. De modernisten beweren dus dat nationalisme de naties heeft uitgevonden (Hobsbawm, 1990: 9). De definitie die door de meeste auteurs wordt overgenomen is afkomstig van Seymour (2000). Volgens hem is een natie: ‘’A cultural Group, possibly but not necessarily united by common descent, endowed with civic thies.’’
20
4.2.3.
Conclusie
Paul Lawrence (2005) levert een definitie met een tussenweg, waarin hij geen keuze maakt tussen nationalisme als politieke ideologie of cultureel fenomeen. Volgens hem heeft nationalisme meerdere betekenissen: zowel als een politieke doctrine als een cultureel gegeven dat mensen bij een bepaalde natie willen horen. Hij definieert nationalisme als volgt: ’In the First instance, ‘nationalism’ might refer simply to an abstract ideology that has historically concerned itself with the belief that humanity is divided into nations and considered how they should be defined. ‘Nationalism’ can also denote a political doctrine – the belief not only that homogenous, identifiable nations exists, but that they should govern themselves. Finally, ‘nationalism’ (or ‘national identity’) can be used more broadly to signify the sentiment felt by many people of belonging into a particular nation on a daily basis’’ (Lawrence, 2005: 3). Dat de politieke inmenging gevaar kan opleveren voor de staat wordt beschreven door Wimmer: If ethnicity becomes politically mobilized and the legitimacy of rulers is derived from their ethnical basis, ethno-nationalism can become the grounds for violent struggles for power (Wimmer, 2002; Wimmer, Cederman en Min, 2009). Terugkomend op de vraag wanneer culturele tegenstellingen een probleem zijn voor een staat, kunnen we concluderen dat het antwoord dat hierop volgt afhankelijk is van de benadering die we kiezen. De expressie van de eigen identiteit kan ook als positief worden opgevat. De nationale identiteit is meestal gevormd in een gezamenlijke geschiedenis, taal en cultuur. Daarnaast is een monoculturele staat minder gevoelig voor negatieve effecten van nationalisme. Dan is er sprake van een gezamenlijk nationalisme dat geen gevaar vormt voor de staat als geheel. Als een staat multicultureel van karakter is en er als ware verschillende nationalistische kampen zijn, kan dit bedreigend zijn voor de staat. Nationalisme kan dan als verdedigingsinstrument worden gezien van de nationale identiteit. Het negatieve aspect daartegen kan optreden wanneer een natie zich superieur opstelt tegenover een andere natie, waardoor er tweedeling ontstaat. Het vinden van evenwicht en juiste inrichting van de staatsvorm kan hier een uitkomst voor bieden. Hiermee kom ik bij het volgende onderdeel van het theoretische kader: consociationalisme als de manier om om te gaan met de culturele tegenstellingen in Bosnië en Herzegovina.
4.3. Consociationalisme 4.3.1.
De beginperiode van consociationalisme
‘Your country cannot exist’. Zo formuleerde politicoloog Robert Dahl destijds de situatie van de Nederlandse politiek. De politieke theorieën die op dat moment bestonden, waren volgens hem niet toereikend om een verklaring te geven voor de stabiliteit van de Nederlandse politiek in de jaren zestig. Dit was voor de Nederlandse politicoloog Arend Lijphart de aanleiding om nader onderzoek naar de Nederlandse politiek te doen. Het ongeloof dat Dahl uitsprak over het theoretisch bestaan van Nederland op dat moment, heeft veel overeenkomsten met de situatie in Bosnië en Herzegovina van vandaag. De ontwikkeling die Nederland heeft doorgemaakt geeft toch ook de hoop dat soms uitzichtloze situaties in de loop van de tijd toch worden opgelost. In 1968 verscheen een boek van Arend Lijphart over de Nederlandse verzuiling, die internationaal furore zou maken: The Politics of Accomodation: Pluralism and Democracy in The Netherlands. In dat boek tracht hij te verklaren hoe, ondanks het bestaan van diepe ideologische en godsdienstige scheidslijnen, 21
het politiek-maatschappelijk leven in Nederland toch een aanzienlijke mate van stabiliteit kon vertonen. Sindsdien is het consociationalisme de term die onlosmakelijk met Lijphart is verbonden. In zijn latere werk legde Lijphart uit dat wetenschappers het consociationalisme of power-sharing principe niet hebben bedacht, maar dat dit in de praktijk al veel eerder is toegepast door, zoals hij ze noemt, constitution writers. ‘Political scientists merely discovered what political practitioners had repeatedly – and independently of both academic experts and one another – invented years earlier’ (Lijphart, 2004: 97).
4.3.2.
Definitie
Het vertrekpunt van het consociationalisme ligt bij het vraagstuk van de (in)stabiliteit in diep verdeelde samenlevingen. Lijphart definieert de verdeelde samenleving als volgt: ‘societies that are sharply divided along religious, ideological, linguistic, cultural, ethnic, or racial Lines into virtually separate sub societies with their own political parties, interest groups, and media of communication’ (Lijphart, 2008: 32). Het is aldus een verfijnde techniek van conflictbeheersing, gehanteerd door de politieke elites, en een in hoge mate passieve massa. Dat waren de hoofdelementen in zijn verklaring van het Nederlandse systeem van consociationele democratie (Lijphart, 1968: 216). De stabiliteit is volgens Lijphart het gevolg van een omvattend systeem van conflictmanagement, dat zich laat kenmerken door de bereidheid tot samenwerking binnen de verdeelde politieke elite enerzijds en door politieke instellingen die deze samenwerking bevorderen (power-sharing institutions) anderzijds. In de consociationalistische conflictbeheersing wordt de politiek verzakelijkt en van ideologische connotaties ontdaan. Een consociationele democratie heeft volgens Lijphart vier elementen: (1) coalitieregeringen, (2) principes van proportionaliteit, (3) wederzijdse veto’s en (4) segmentele autonomie (Lijphart, 1977): 1)
De eerste van deze condities is ‘brede coalities’, wat betekent dat vele of alle relevante politieke partijen in de regering zitten (in tegenstelling tot “minimal winning coalitions” waarbij enkel de kleinste meerderheid wordt gezocht). Alle partijen van het parlement zijn vertegenwoordigd in de regering, tot de minderheden toe. 2) Ten tweede moet voorzien worden in de evenredige vertegenwoordiging van de verschillende groepen in het parlement, of zelfs in oververtegenwoordiging van minderheidsgroepen. 3) Derde conditie is het wederzijds veto, dat wil zeggen dat elke groep een gelijkwaardig recht op veto heeft tegenover bepaalde beslissingen, waardoor er naar consensus gestreefd moet worden. 4) Als laatste voorwaarde stelt Lijphart segmentele autonomie en culturele gelijkheid voor. Dat betekent dat de onderscheiden groepen tot op bepaalde hoogte eigen bevoegdheden krijgen waarin de andere groepen geen zeggenschap hebben. Lijphart definieert dit als volgt: ‘rule by the minority over itself in the area of the minority’s exclusive concern’ (Lijphart, 1977: 41). Dit is volgens Lijphart een van de meest belangrijke elementen. Hoewel de eerste voorwaarde door sommige auteurs als de primaire karakteristiek wordt beschouwd (Bormann, 2011), en de andere drie als secundaire instrumenten worden gezien, vindt Lijphart dat: ‘power-sharing in some form of grand coalition will guarantee that all important segments of the society participate in political decision-making, but group autonomy will give these segments authority over their own internal affairs, such as education and culture. These two elements are the primary attributes of consociational democracy’ (Lijphart, 2004: 97).
22
Uiteindelijk zijn volgens Lijphart alle vier elementen belangrijk voor het succesvol intreden van consociationalisme. De vier bovengenoemde elementen blijven telkens terugkomen, ook al verandert de benadering van Lijphart door de jaren heen. Het functioneren van de pluralistische samenleving werkte hij verder uit in Democracy in Plural Societies, dat in 1977 verscheen. Vervolgens breidde Lijphart dit onderzoek uit over 27 landen, die hij vergeleek in de periode van 1945 tot 1990. De uitkomsten hiervan presenteerde hij in het in 1994 verschenen boek Electoral systems and party systems. Sluitstuk in zijn vergelijkende politieke onderzoek is het boek Patterns of democracy: government forms and performance in 36 countries, dat in 1999 verscheen. Later werd de consociationale democratie door Lijphart omgetoverd tot power-sharing democratie en kwam de focus te liggen op postconflict gebieden, zoals Noord-Ierland (Nagle and Clancy, 2010), Bosnië en Herzegovina (Monteaux, 2006), en Zuid-Afrika (Lijphart, 1998). Lijphart zegt het volgende hierover: ‘That consociational democracy is not only the optimal form of democracy for deeply divided societies but also, for the most deeply divided countries, the only feasible solutions’ (Lijphart, 2002: 37). ‘for many of the plural societies of the non-Western world the realistic choice is not between the British normative model of democracy and the consociational model, but between consociational democracy and no democracy at all’. We zien dat consociationalisme door Lijphart als enige optie voor de verdeelde maatschappijen wordt beschouwd. Dit is een wat overschatte uitspraak van Lijphart die andere politieke systemen uitsluit, maar zegt ook iets over de bevolgenheid van de auteur.
4.3.3.
Voorwaarden voor consociationalisme
De belangrijke vraag in dit onderzoek is: zijn er factoren die succes of falen van consociationalisme kunnen verklaren? En hoe kan de voedingsbodem in een staat voor het invoeren van consociationalisme worden getoetst? Lijphart reserveert in zijn onderzoeken een prominente plaats voor dit onderdeel. Zo neemt dit onderdeel meer plaats in beslag in zijn eerste drie grote studies (Lijphart, 1968, 1969, 1977) dan karakteristieken van consociationalisme (Bogaards, 1998). Hij is van mening dat deze factoren kunnen helpen, maar dat ze niet op zichzelf als oplossingen gezien moeten worden en blindelings gelden voor elk land (Lijphart, 1977: 53). De voorwaarden voor het succesvol invoeren van consociationalisme zijn waarschijnlijk het meest betwiste element van consociationalisme. Bogaards (1998) legt dit als volgt uit: ‘’The favourable factors for the establishment and maintenance of consociational democracy are among the most contested elements of consociationalism. The debate concerns both the favourable factors themselves and their status. The debate over the former is provoked by the inductive character; the debate over the latter can be traced back to an unresolved conflict between deterministic and voluntaristic elements in consociational theory. What is at stake is a trade-off between the empirical explanatory and predictive power of the consociational model on the one hand and its normative usefulness on the other. Shifting the focus from contextual variables to a theory of elite behavior may present a way out of the current stalemate. This would be in line with the recent interest in crafting democracies’’. (Bogaards, 1998: 475). De voorwaarden voor het succesvol intreden van consociationalisme zijn in de jaren heen door Lijphart zelf veelvuldig veranderd. In een onderzoek naar voorwaarden toegepast op Pakistan ‘’Examining the Favourable Factors for Consociational Democracy in Pakistan, (2005)’’ van de auteurs Mushtaq, Muhammad en Alqama worden de veranderende voorwaarden in kaart gebracht:
23
Lijphart (1969, pp. 216-22)
Lijphart (1977, pp. 53-101)
Lijphart (1985, pp. 119-28)
Lijphart (1996, pp. 262-63)
Multiple balance of power among the subcultures
Multiple balance of power among the segments of plural society Small country size
No majority segment
No solid majority
Segmental isolation
Geographical concentration of segments External threats
A relatively low total load on the decisionmaking apparatus Distinct lines of cleavage between subcultures
Small population size Small population size
Multiparty system
External threat
Tradition of elite accommodation
Segments of equal size
External threats Overarching loyalties Internal political cohesion of the subcultures The length of time a consociational democracy has been in operation
Geographical concentration of segments
Small number of segments
Crosscutting cleavages Tradition of elite accommodation Representative party system Overarching loyalties Socio-economic equality
Segments of roughly equal size Small number of groups
Tradition of compromise and accommodation Overarching loyalties
Widespread approval of the principle of government by elite cartel
Absence of large socioeconomic differences
Bron: Mushtaq & Muhammad & Alqama (2005)
Michael Kerr (2006) onderscheidt ook een aantal vergelijkbare factoren die door Lijphart zijn uiteengezet. Dit zijn: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen Meervoudige balans van macht (multiple balance of power) Aanwezigheid van externe dreiging geldend voor alle gemeenschappen binnen de staat Overheersende loyaliteit aan de staat Elite traditie Socio-economische gelijkheid Kleine populatie Gematigd multiple-partijsysteem met segmentale partijen
Voor dit onderzoek worden de meest recente voorwaarden gebruikt die door Lijphart zijn gebruikt. Deze komen overeen met de lijst van Kerr (2006). Het gebruik van de laatste versie is het meest relevant
24
gezien de evolutie die de theorie van Lijphart door de jaren heen heeft meegemaakt en de verschuiving naar post-oorlogsgebieden zoals BiH.
4.3.4. Kritiek op consociationalisme en power-sharing concept De overtuiging en duidelijkheid waarmee Lijphart het consociationalisme presenteert als ‘de enige oplossing’ voor de verdeelde samenlevingen is uitdagend. Zijn benadering levert hem dan ook veel kritiek op en die beschrijf ik in het kort.Volgens sommige is consociationalisme niet democratisch en effectief genoeg, waar anderen twijfels hebben over de methodologie die Lijphart gebruikt (Lustick, 1979). Het eerste kritiekpunt, dat het concept niet geheel democratisch is, is afhankelijk van hoe we democratie definiëren. Aan het tweede kritiekpunt besteedt Lijphart meer aandacht. Grote coalities en mogelijkheden voor veto’s betekenen vaak langzame decision-making processen. Lijphart vindt dat we een onderscheid moeten maken tussen effectiviteit op lange-termijn en korte-termijn, waarin de kortetermijn effectiviteit waarschijnlijk leidt tot breakdown op de langere termijn (Lijphart, 1977: 54). Er zijn volgens Lijphart maar enkele auteurs die een alternatief hebben gepresenteerd voor zijn powersharing concept. Hij noemt Brian Barry in de casus van Noord-Ierland, die pleitte voor ‘cooperation without cooptation’’. Dat wil zeggen dat de meerderheid regeert met de toestemming van de minderheid (Barry, 1975: 406). In de casus van Noord-Ierland zou dat betekenen dat de Protestantse meerderheid, hoewel gematigd, constant de macht zou hebben. En dat de Katholieke minderheid altijd een rol van loyale oppositie zou moeten spelen. Dat is volgens Lijphart een primitieve methode voor oplossingen in gebieden met diepe verdeeldheid en extremisme. Daarom is het in de praktijk ook geen serieus te nemen alternatief voor consociationalisme, aldus Lijphart (2004: 98). De enige benadering die door Lijphart als serieus wordt beschouwd is die van Donald L. Horowitz. Hij stelt voor om een ontwerp te bedenken van diverse electorale mechanismes (voornamelijk gebruik van alternatieve stem of onmiddellijke reproductie) die de verkiezing van gematigde vertegenwoordigers zou aanmoedigen (Horowitz, 1991: 188-203). Het concept lijkt enigszins op die van Barry, met het verschil dat Horowitz een alternatief mechanisme voorstelt voor gematigdheid, waar Barry er simpelweg op hoopt (Lijphart, 2004: 98). In de Irakese praktijk zou volgens het mechanisme van Horowitz de regering voornamelijk bestaan uit de Sjiitische meerderheid, met de voorwaarde dat de meeste van deze vertegenwoordigers gekozen zouden worden. Dit omdat ze op een of andere manier sympathieën zouden tonen voor de belangen van soennieten en Koerdische minderheden. Het is volgens Lijphart moeilijk te geloven dat deze twee minderheden tevreden zouden zijn door vertegenwoordiging van Sjiieten in plaats van vertegenwoordiging door eigen mensen. Lijphart zegt dan ook het volgende over het alternatief van Horowitz: ‘With all due respect to the originality of his ideas and the enthusiasm with which he has defended them, Horowitz’s arguments do not seem to have sparked a great deal of assent nor emulation’ (Lijphart, 2004: 99). Het concept van Lijphart zou niet overal kunnen worden toegepast is de mening van veel criticasters. Voorbeelden zoals Oostenrijk, of Libanon waar later nog de civiele oorlog is uitgebroken, onderschrijven dit enigszins. Volgens velen is het systeem alleen succesvol toegepast in Zwitserland, Nederland en België, maar niet in dieper verdeelde staten. Hier duikt het probleem op van hoe je precies de verdeeldheid meet. In onderstaande tabel zien we een overzicht van landen waar consociationalisme tot op heden werd toegepast, waaruit we kunnen concluderen dat het concept in vele verschillende landen is toegepast met verschillende successen: Klassieke casussen
Voormalige casussen
25
Hedendaagse casussen
Nederland (1917 – 67)
Libanon (1943 – 75)
Maleisië (1971 - )
België (1918 - )
India (1947 – 64)
Zuid Tirol (1972 - )
Zwitserland (1943 - )
Nederlandse Antillen (1950 – 85)
Libanon (1989 - )
Oostenrijk (1945 – 66 )
Suriname (1950 – 85)
Nieuwe landen
Luxemburg
Maleisië (1955 – 69)
Bosnië en Herzegovina (1995 - )
Liechtenstein
Nigeria (1957 – 66)
Burundi (1998 - )
Columbia (1958 – 74)
Noord Ierland (1998 - )
Cyprus (1960 – 63)
Macedonië (2000 - )
Fiji (1970 – 87)
Afghanistan (2004 - )
Noord Ierland (1973 – 74)
Irak (2005 -)
Zimbabwe (1980 – 87)
Kenia (2005 - )
Tsjecho-Slowakije (1989 – 93) Zuid Afrika (1993 -96)
Bron: (Taylor 2009, p.6)
Een ander kritiekpunt dat aandacht verdient in dit onderzoek komt van Timothy Sisk (2003). Hij presenteert een aantal mogelijke problemen voor de consociationale democratie. Hij doet dit gestructureerd volgens de vier karakteristieken die eerder door Lijphart zijn beschreven. In een schema ziet het er als volgt uit: Elementen
Kenmerken
(mogelijke) Problemen
Broad-based coalitions among
Grand coalition governments
Elites may initiate conflict to
ethnic political parties
bolster their power at the center
Minority or mutual veto on
Group rights defined in
Can reinforce the ethnic
matters of importance to the
Constitutional terms for named
divisions in society rather than
group
ethnic, racial, religious, or
promoting cross-cultural
cultural groups
understanding
Proportional representation
May reflect well the divisions in
electoral system and the
society but does not provide
proportional allocation of jobs,
incentives for building bridges
spending, representation, and
across community lines
Proportionality
participation by ethnic group leaders Group autonomy
Federalism, territorial, or
May contain disincentives for
"corporate"
contending groups to live peacefully together
Bron: Sisk (2003)
26
We kunnen concluderen dat het concept van Lijphart door de jaren heen constant wordt uitgedaagd. De veranderende internationale context zorgt ervoor dat het concept door de jaren heen aan stevige kritiek is overgeleverd door verschillende wetenschappers. Tot nu toe heeft Lijphart de kritiek weten te pareren en is ook met de tijd meegegaan. Voornamelijk op het gebruik van consociationalisme in post-conflict gebieden is een nieuwe weg ingeslagen die ongetwijfeld in de toekomst nog veelvuldig gebruikt zal worden.
5. Bosnië en Herzegovina: conflict in historisch perspectief Om de culturele tegenstellingen in BiH te begrijpen moeten we terug in te tijd. De conflicten van nu zijn voor een groot deel rechtsreeks verbonden met conflicten uit het verleden. Net zoals het onbesliste resultaat van het laatste conflict (1992-96) een rijke voedingsbodem zou kunnen zijn voor een nieuw conflict in de toekomst. Het is een gegeven dat Europa in het verleden een rijke voedingsbodem is geweest voor conflicten. Het gebied waar BiH zich bevindt, de Balkan, staat soms bijna synoniem voor geweldgebruik. Het multiculturele karakter van de bevolking op dat grondgebied zal ongetwijfeld één van de belangrijkste redenen zijn van vele conflicten. Zoals Noel Malcolm in zijn boek Geschiedenis van Bosnië (1995) opent: op de Balkan is er geen homogene provincie te vinden, laat staan een homogene staat. Hij stelt dat de geschiedenis van Bosnië een goed voorbeeld is van verscheidenheid. De Bosnier bestaat volgens hem niet. Daarbij baseert hij zich op de uiterlijke kenmerken (Malcolm, 1995: 3).
5.1. Oud Bosnië (tot 1463) Bij de beschrijving van het historische perspectief is het vaak moeilijk om te bepalen waar te beginnen. Bosnië en Herzegovina zoals we dit nu kennen is een vrij nieuw verschijnsel. We zouden zelfs kunnen spreken van modern BiH. Het land is in 1992 door de Verenigde Naties erkend en de huidige landsgrens is in 1942 vastgesteld door Tito en zijn communisten. Maar de volkeren die BiH bevolken zijn een stuk ouder dan de Staat. De drie volkeren die vastgelegd zijn in huidige constitutie (Serviërs, Kroaten en Bosniakken) zijn al een aantal eeuwen met elkaar in conflict. De laatste groep werd voor 1993 moslims genoemd en zo worden ze hier ook beschreven tot 1993. De vroege geschiedenis van BiH is moeilijk te definiëren door het gebrek aan betrouwbare gegevens. Gezien de huidige samenstelling van de bevolking is de komst van de Slavenen vaak een startpunt voor iedere geschiedenisbehandeling van BiH. In 958 werd Bosnië voor het eerst in schriftelijke bronnen genoemd en in 1180 werd het land voor het eerst onafhankelijk (Malcolm, 1995: 13). Tussen 1180 en 1391 had Bosnië een succesvolle periode als onafhankelijk land onder gezag van Kulin Ban (1180-1204), Stjepan Kotromanic (1322-1353) en koning Stjepan Tvrtko (1353-1391). Het grondgebied werd uitgebreid en delen van Kroatië vielen onder het koninkrijk van Bosnië, en er was zelfs een periode in de veertiende eeuw dat Bosnië het machtigste land van de West Balkan was. De sterke buren Servië en Hongarije vielen vreemd genoeg Bosnië niet aan. Bij één van de voornaamste redenen die wordt genoemd, het onstuimige landschap dat moeilijk te veroveren was en eenmaal veroverd, viel te twijfelen aan de waarde van de grond, onder andere vanwege moeilijk beheersbare landsheren (Malcolm, 1995: 19). Deze karakteristieken zullen ook later van belang zijn in de ontwikkeling van het land. De bovengenoemde redenen worden ook gezien als de belangrijkste oorzaak van het bestaan van de grootste mystiek rondom die periode: de Bosnische kerk. Deze was in de periode van de dertiende en veertiende eeuw een sterke tegenstander van het katholieke Rome en het orthodoxe Oosten. Daarmee was de Bosnische kerk de enige in Europa die niet onder beheer van het katholieke Rome of de 27
Oostelijke orthodoxe kerk viel (Repe, 1994: 403). De Bosniakken nemen graag aan dat zij afstammelingen zijn van de Bogumilen. Daarmee zou ook de massale bekering tot de Islam – het grootste percentage op de Balkan – kunnen worden verklaard en kunnen de beweringen van Serviërs en Kroaten dat zij afvallige christenen zijn van de tafel worden geveegd. De Bosnische kerk verdween met de komst van het Ottomaanse rijk.
5.2. Ottomaans periode (1463-1815) Na een aantal veldslagen waarin de Bosnische koningen het samen met de Serviërs en Kroaten opnamen tegen het oprukkende Ottomaanse leger kwam Bosnië onder het gezag van het Ottomaans rijk. Daarmee deed de Islam zijn intrede in Bosnië en werd de basis gelegd voor het bestaan van de drie geloven die tot op heden in Bosnië met elkaar in conflict zijn: orthodoxen (Serviërs), rooms katholieken (Kroaten) en moslims (Bosniakken). De zeventiende en achttiende eeuw werden gekenmerkt door de vele oorlogen tussen het Habsburgse rijk en de Ottomanen, maar ook in het binnenland van Bosnië was het onrustig. Christenen organiseerden zich steeds beter en eisten meer rechten. Met de terugtrekking van de Turken kwam de wens van de Bosnische Begs (rijke moslimfamilies) om het oude feudale systeem in het leven te roepen. Voorgaande rekende niet op veel steun van de bevolking. Op het Berlijnse congres in 1878 werd besloten dat Bosnië – toen nog theoretisch gezien onder het gezag van het Ottomaanse rijk – in handen moest komen van het Oostenrijks-Hongaars rijk om de verdere zegetocht van Rusland richting Balkan te stoppen. Dit besluit rekende op de steun van de katholieken, maar niet van moslims en orthodoxen (die steun kregen van Rusland). Ondanks de weerstand had Oostenrijk minder dan drie maanden nodig om de controle te krijgen over heel het gebied van Bosnië en Herzegovina. Op 20 oktober 1878 was het zover en werd Sarajevo ingenomen door Oostenrijkers. 5.3. Bosnië en Herzegovina onder Oostenrijks -Hongaars bezetting (1878-1914) Er kunnen veel historisch belangrijke momenten worden aangewezen in de Bosnische geschiedenis, maar deze redelijk korte periode van Oostenrijkse-Hongaarse bezetting was een cruciale periode voor het huidige identiteitsbesef of het ontbreken daarvan bij de bevolking van BiH. Daarnaast was dit de periode van de geboorte van nationalisme op de Balkan. Hoewel BiH in 1908 geannexeerd werd als provincie van het Oostenrijks-Hongaarse rijk werd door de toenmalige diplomaat, die verantwoordelijk was voor BiH Benjamin Kallay (1882-1903), hard gewerkt om een Bosnische identiteit te ontwikkelen onder de benaming Bosniak. Dat was oorspronkelijk een Turkse benaming voor alle mensen afkomstig uit Bosnië. In de praktijk kreeg deze benaming alleen bij de Bosnische moslims voet aan de grond, waarschijnlijk omdat zij de meeste baat hadden bij een Bosnische identiteit omdat zij geen naaste buurlanden hadden waarmee ze zich konden identificeren. Voor de katholieken en orthodoxen was het te laat volgens Mallcom (1995). Zij werden al rond 1850 overspoeld door de moderne nationalistische gedachte van buurlanden Kroatië en Servië: één religie, één volk. Omdat Bosnië een eigen geschiedenis heeft en dus niet een gezamenlijke geschiedenis met Servië en Kroatië was religie de enige aanspraak die de nationalisten konden maken. De identificatie van katholieken met Kroatië en orthodoxen met Servië was een feit. De Oostenrijkse steun aan ‘Bosnische’ instituties had eerder een averechts effect en stimuleerde orthodoxe en katholieke weerstand in plaats van de ontwikkeling van een nieuwe Bosnische identiteit. Ondertussen was de verdeeldheid tussen Bosnische moslims enorm en Kroaten en Serviërs grepen dat aan om ze aan zich te binden, vooral op het culturele vlak. Kroaten hadden het meeste succes om de moslimelite met zich te laten identificeren, maar de moslimidentiteit was zo diep gegroeid dat het onmogelijk was om dit permanent te veranderen.
28
De weerstand tegen de Oostenrijks-Hongaarse bezetting groeide tussen 1907 en 1910 en het idee van een Zuid-Slavisch land vrij van Oostenrijkers drong zelfs bij een groot deel van de Kroaten door. Een extremistische studentenorganisatie genaamd ‘Jong Bosnië’ dat door de Serviërs werd opgericht kreeg steeds meer voet aan de grond dat zich manifesteerde op 28 juni 1914 in de moord van Gavrilo Princip op Oostenrijkse prins Franz Ferdinand in Sarajevo. Drie maanden na de moord op prins Ferdinand verklaarde Oostenrijk de oorlog aan Servië en begon de Eerste Wereldoorlog.
5.4. Bosnië en Herzegovina in koninkrijk Joegoslavië (1914-1941) Na de overheersing van het Oostenrijks-Hongaarse rijk kwam de volgende zware periode in geschiedenis van BiH. Het koninkrijk van Slovenen, Serviërs en Kroaten werd de nieuwe realiteit. De creatie van dit koninkrijk kan worden gezien als de uitkomst van een complexe interactie tussen de wereldmachten in de Eerste Wereldoorlog en het proces van onderhandelingen tussen de lokale elites (Allcock, 2000: 218). Het meest zichtbare gevolg van het uiteenvallen van het Oostenrijks-Hongaars rijk waren de plunderingen en moorden. Voornamelijk de moslims als grootste grondbezitters moesten het ontgelden tegenover de Serviërs. De Serviërs uit Servië zagen de moslims als eeuwige vijanden en identificeerde ze met Ottomaanse overheersers. Het land werd verdeeld in negen regio’s en BiH werd zo gesplitst in vier regio’s en verloor elke vorm van autonomie. De Serviërs voelden zich moreel de winnaars omdat ze eindelijk werden verenigd onder bewind van hun koning. In 1929 werd de naam van het koninkrijk veranderd in Joegoslavië. Toenmalige koning Aleksandar probeerde zo de oude regionale identiteit te onderdrukken. De moslims waren ontevreden omdat ze in alle vier de regio’s in de minderheid waren en zo geen ministersposten kregen, maar de Kroaten waren het meest ontevreden. Zij zagen het koninkrijk als een uitgekomen droom van ‘Groot Servië’ waarin zij weinig te zeggen hadden. De benaming moslim kreeg in die tijd steeds minder een religieuze lading en in plaats daarvan werd het een politieke identiteit. Ze moesten wel kiezen voor Servische moslim of Kroatische moslim. De laatste jaren voor de Tweede Wereldoorlog kenmerkten zich door een chaotische strijd tussen de Serviërs en de Kroaten, een bij voorbaat kansloze politieke strijd van moslims voor een onafhankelijk BiH.
5.5. Bosnië en Herzegovina in Tito’s Joegoslavië (1945-1989) De Tweede Wereldoorlog werd een nieuwe gelegenheid om openstaande rekeningen te vereffenen, zou later blijken. Behalve de invasie van Duitsland werd de Tweede Wereldoorlog in BiH gekenmerkt door een harde binnenlandse strijd. In de vier jaar dat de oorlog heeft geduurd zijn rond de één miljoen mensen vermoord en in de meeste gevallen ging het om Joegoslaven die vermoord werden door de Joegoslaven (Mallcom, 1995: 236). Het is moeilijk om een duidelijk onderscheid te maken wie er voor wie streed in die periode. De Kroaten waren het meest hecht met de Duitsers, de Serviërs waren verdeeld in cetniks en partizanen en de moslims streden voor Kroaten, Duitsers, partizanen en zelfs voor cetniks. Opvallend is dat zij aparte eenheden kregen binnen deze grote organisaties maar dat ze niet zelf georganiseerd waren en eigen doelen hadden. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog werd socialistisch Joegoslavië geboren. Moslims, Kroaten en Serviërs hadden elkaar tijdens de Tweede Wereldoorlog veel leed gebracht maar hier mocht van Tito niet over worden gepraat. Tito wilde eenheid en broederschap in een socialistische staat en dwong dit vooral in het begin van zijn regeerperiode met harde hand af. De Bosnische Moslims waren voor Tito aanvankelijk een doorn in het oog. Hij wist niet goed wat hij aanmoest met deze groep die geen etnische groep was. Tito hoopte dat ze uiteindelijk zouden kiezen tussen de Kroatische of Servische identiteit. Maar dat bleek niet te werken. Toen men in 1953 moest kiezen tussen Serviër, Kroaat of ‘Joegoslaaf, onbepaald’, koos 90 procent voor het laatste. Onder Tito ging de identiteitsworsteling van de moslims
29
dus verder. In 1948 werden ze gekarakteriseerd als ‘onbepaalde moslims’, in 1953 werd dat ‘onbepaalde Joegoslaven, in 1961 ‘moslims in etnische zin, in 1971 ’moslims in de zin van nationaliteit en uiteindelijk in 1981 werd moslim als natie erkend (Allcock, 2000: 335). De periode van Tito was een periode zonder conflicten. Hoewel kunstmatig, heerste er een gevoel van saamhorigheid en eenheid in heel Joegoslavië. De Serviërs waren tevreden want ze waren herenigd in een land, ook al moesten ze de macht delen met andere volkeren. Toch was de dood van Joegoslavië een onontkoombare gebeurtenis en de toekomst van BiH was op dat moment moeilijk te voorspellen. Het afscheiden van Slovenië en Kroatië in 1991 was een richting die BiH ook op wilde gaan, want overblijven met Servië zou een volgende periode van onderdrukking betekenen. Dit was de wens van Bosnische moslims en de Kroaten steunden dat om hun eigen onafhankelijkheid te rechtvaardigen. De Serviërs in BiH wilden koste wat het kost bij Joegoslavië blijven en afsplitsing van Servië was onacceptabel.
5.6. Onafhankelijk Bosnië en Herzegovina (1992 - ) 5.6.1. De oorlog (1992-1995) De onafhankelijkheid van BiH werd verkregen door het referendum en leidde onmiddellijk een driejarige oorlog in. Terwijl de oorlog in Kroatië in volle gang was schreef de toenmalige Bosnische regering op 1 maart 1992 een referendum uit, met de vraag of Bosnië en Herzegovina onafhankelijk moest worden. De Bosnische Kroaten en Bosnische moslims stemden met een meerderheid voor onafhankelijkheid. De Bosnische Serviërs boycotten deze verkiezingen; zij waren tegen onafhankelijkheid en vonden dat het referendum ongrondwettelijk was. De opkomst was 64 procent en de uitslag was bijna unaniem vóór onafhankelijkheid. Op 5 maart 1992 riep de meerderheid van het Bosnische parlement de onafhankelijkheid uit met Alija Izetbegovic (19252003) als haar eerste president. Vervolgens werd BiH op 6 april door de Europese Unie als onafhankelijk land erkend. Op een paar semi-autonomische periodes na, was dit voor het eerst sinds 1463 dat BiH volledig onafhankelijk was. Maar tijd voor ceremoniale huldigingen was er niet (Mallcolm, 1995: 311). Daarnaast was het voor het eerst dat Bosnische moslims een eigen onafhankelijk leger (Armija BiH) hadden gevormd, met een duidelijk doel: een onafhankelijk en multicultureel BiH. Misschien nog belangrijker voor ze: ze hadden een identiteit gevormd en de benaming Bosniak kwam terug. Daarmee kwam een einde aan de eeuwenlange identiteitscrisis. De ochtend na het referendum ontwaakte Sarajevo met barricades van Servische paramilities gesteund door het Joegoslavische nationale leger. De Serviërs waren oppermachtig, gesteund door vrijwilligers uit Servië. Ze riepen op 27 maart 1992 Republika Srpska uit, een autonoom territorium binnen de grenzen van BiH. Gepaard met geweld tegen de civiele burgers groeide Republika Srpska tot bijna 70 procent van het totale grondgebied in BiH. De Serviërs voerden een goed voorbereide etnische schoonmaak door in bezette gebieden met als ‘hoogtepunt’ de slachting van 8.000 moslim mannen in Srebrenica, onder leiding van generaal Ratko Mladic (1943-). Elk teken van de islam moest verwijderd worden, wat resulteerde in de verwoesting van meer dan 500 moskeeën in Republika Srpska. Samen met de Kroaten begonnen de Bosniakken in 1995 aan een opmars en wonnen aan grondgebied. In een paar maanden tijd veroverden ze een aanzienlijk stuk grondgebied en de verhouding midden 1995 was 50/50. Deze zou tot op heden worden gehandhaafd. Het Westen reageerde over het algemeen zeer traag op de gebeurtenissen in BiH. Pas in 1995, na de val van Srebrenica en een Servische mortieraanval op een markt in Sarajevo, werd er door de internationale 30
gemeenschap ingegrepen met door de NAVO uitgevoerde bombardementen op de Bosnische Serviërs. Voor de zoveelste keer was BiH afhankelijk van buitenlandse machten. Er werd intensief gewerkt aan een vredesplan dat een einde moest maken aan het bloedvergieten en uiteindelijk kwamen de leiders van Servie, Kroatie en BiH bijéén in Dayton (Verenigde Staten). Onder enorme druk van de VS kwam men er tot een akkoord en dit verdrag werd ondertekend in Parijs op 14 december 1995. Daarmee werden de bouwstenen gelegd voor een consociationale BiH en kwam er een einde aan de oorlog.
5.7. Conclusie Uit een korte beschrijving van de geschiedenis van BiH zoals hierboven kunnen alvast een aantal conclusies worden getrokken. Er zijn een aantal patronen te ontdekken door de jaren en zelfs door de eeuwen heen. Allereerst valt op dat het in de BiH ontbreekt aan een gezamenlijke nationale identiteit. Een Bosnier of Herzegoviaan lijkt inderdaad niet te bestaan, en dan niet alleen qua uiterlijke kenmerken zoals Mallcolm (1995) dat beschreef, maar ook gevoelsmatig. De enige groep die zich identificeert met BiH als hun land zijn de moslims of de Bosniakken. Er is wel een Servisch en een Kroatisch identiteitsbesef in BiH die sterk verbonden is met de buurlanden van BiH, Kroatië en Servië. Dit terwijl de moslims nog steeds kampen met een gebrek aan nationaal identiteitsbesef. Dat is eigenlijk het geval sinds de komst van de islam naar BiH. Het zijn geen Turken, maar zeker ook niet Serviërs of Kroaten. Met de herleving van de benaming Bosniak wordt een poging gedaan om één natie te vormen. De Bosniakken zien BiH in tegenstelling tot de Serviërs en Kroaten – als hun land, want veel andere keuzes hebben ze niet. Het creëren van een Bosnische identiteit levert wel problemen op. Aangezien Bosnië als onafhankelijke land een lange geschiedenis kent, is het handig om deze als eigen geschiedenis te gebruiken en dat proberen de moslims ook te doen. Niet te verwaarlozen is de nog steeds bestaande groep van nostalgische Joegoslaven die voornamelijk onder moslims te vinden is. Deze groep ziet zich niet als Bosniak en noemt zich het liefst Bosnier. Een tweede conclusie die gegeven kan worden aan de hand van de bovenstaande samenvatting is dat de staat BiH zoals die nu is samengesteld veel weg heeft van een kunstmatige eenheid dat door buitenaf is opgelegd. Het bestaan van de Servische republiek in Kroatië werd in 1995 binnen drie dagen beëindigd met een flitsende militaire actie – met ondersteuning van het Westen – met alle tragische gevolgen van dien voor de Servische vluchtelingen, maar Kroatië is nu wel een homogene staat dat een duidelijke identiteit heeft gevormd en in 2013 tot de EU toetreedt, met alle positieve gevolgen van dien. In BiH is deze flitsende militaire actie tegen de Servische Republiek in BiH uitgebleven en heeft geleid tot de gemaakte constructie dat zeer complexe kenmerken bevat en uiterst inefficiënt is gebleken. Het verdrag van Dayton is effectief gebleken om oorlog te stoppen maar het is steeds moeilijker te geloven dat het als constitutie kan dienen voor een moderne staat. Het kan wel als een vertrekpunt worden gezien van onderhandelingen om een richting te kiezen, waar het land naartoe zou moeten gaan. Helaas is daarover tot op heden nog geen consensus bereikt. Een derde opvallende patroon is de eigenzinnige en grillige karakter van het land en haar bewoners door de eeuwen heen. De Serviërs en de Kroaten proberen eeuwen lang om dat stuk grondgebied in te lijven tot hun territorium en de moslimbevolking als Kroatisch of Servisch te verklaren, maar tevergeefs. Het bestaan van BiH is dan ook voor de grootste deel resultaat van de constante afzetting en strijd van de moslims tegen de Serviërs en de Kroaten. De moslims zijn dan ook degenen die de Bosnische nationaliteit proberen uit te dragen en daarvoor zijn ze bereid zelfs nauw samen te werken met de Serviërs en de Kroaten, want ze weten dat het hun enige uitweg is: om via een vredige weg onafhankelijk BiH in leven te houden.
31
6. Bosnië en Herzegovina: het conflict in culturele context 6.1. Religie in BiH De exacte gegevens over de aantallen moslims, katholieken en orthodoxen in BiH ontbreken, omdat er nog geen politieke consensus is in het land is over het tellen van de bevolking. Voornamelijk de Bosniakken verzetten zich hiertegen, omdat volgens hen daarmee de etnische zuiveringen van de laatste oorlog worden gelegitimeerd. Volgens de International Religious Freedom Report uit 2009 wonen er op dit moment 45 procent moslims (Bosniakken), 36 procent orthodoxen (Serviërs) en 15 procent katholieken (Kroaten) in BiH. Met de opkomst van het nationalisme op de Balkan rond 1850 werd de religie een apart instrument om de identiteit te bepalen, dit onder de leus ‘’ één religie één volk’’. Vooral voor de multicultureel bevolkte BiH bracht dit enkele implicaties mee. Als er nu bijvoorbeeld een orthodoxe baby wordt geboren in Sarajevo, dan krijgt hij of zij de stempel ‘Servisch’. Dit geldt ook voor de katholieken die de Kroatische nationaliteit aanhangen. Opvallend is dat het voor moslims niet geldt. Als een moslim in Montenegro of Servië wordt geboren, dan neemt hij of zij niet automatisch een Bosnische nationaliteit aan. Dat is ook niet zo vreemd als we de implicaties meenemen van de analyse rond de Bosnische nationaliteit, die eerder is beschreven. Omdat religie zo bepalend is voor de nationale identiteit zouden we verwachten dat de bewoners van BiH ook zeer religieus zijn. De gegevens daarover ontbreken, maar over het algemeen bestaat de indruk dat de religieuze praktijk bij alle drie de godsdiensten op een vrij laag pitje staan. Dat is waarschijnlijk veroorzaakt door het communistische regime, toen religie werd ontmoedigd. Sinds de jaren negentig van de vorige eeuw, met de beëindiging van het communistische regime, kent de religieuze praktijk weer een opleving. Helaas is deze opleving van de eigen religie gepaard gegaan met het afzetten tegen de andere geloven. Er zijn dan ook als gevolg van de oorlog heel veel religieuze objecten doelwit geweest. Een krantenbericht uit 2009 berichtte het volgende: “Een rechtbank in Bosnië heeft de Servische gemeenschap in het verdeelde land vrijdag veroordeeld tot een schadevergoeding voor de vernietiging van moskeeën tijdens de Bosnische oorlog (1992-95). De rechters in Banja Luka vinden dat de Bosnisch-Servische autoriteiten 33 miljoen euro moeten betalen voor de verwoesting van alle zestien islamitische gebedshuizen in de stad. De moslims in Banja Luka streden sinds 2000 voor een schadevergoeding. Tijdens de oorlog werden volgens de moslims 614 van de 1144 moskeen in Bosnië verwoest. Ook ca. 200 katholieke en 30 orthodoxe kerken werden in die periode verwoest” (De Pers, 20 februari 2009). Religie lijkt voornamelijk een instrument om zich te onderscheiden van anderen. In het verlengde daarvan is het een gewoonte dat de religieuze leiders zich vaak mengen in het politieke debat. Bij de Serviërs onderscheidt de hoofdpatriarch Vasilije Kacavenda (1938- ) zich met zijn nationalistische en soms haatdragende retoriek. Zo zijn er vele video’s op Youtube waarin hij herhaalt dat de Bosniakken begonnen zijn met de oorlog en dat dit heel veel Servische levens heeft geëist, zonder enig medelijden voor andere slachtoffers of de verwijzing daarnaar. De islamitische leider van de Bosniërs, Reis Mustafa Ceric, staat bekend om zijn regelmatige politieke uitlatingen en zelfs stemadviezen. Deze zijn niet haatdragend, getuige zijn prijs voor de vrede die hij in 2012 zal ontvangen van de Italiaanse fondatie Ducci (Rijaset, 24 januari 2012). Toch mengt deze religieuze leider zich heel vaak in het politieke debat, steunt openlijk de politieke partijen en adviseert 32
het volk om te stemmen. De katholieke religieuze leiders zijn een stuk minder zichtbaar in de hedendaagse politiek en nadat ze in de oorlog openlijk de nationalistische politiek van HDZ (Hrvatska Demokratska Zajednica) hebben gesteund, lijken ze zich nu te beperken tot louter religieuze zaken.
6.2. De taal Een tweede factor waarmee de culturele tegenstellingen in BiH kunnen worden beschreven is de taal. Net als over vele andere culturele factoren bestaat er in BiH geen consensus over de taal en kan BiH als meertalig land worden betiteld, omdat de constitutie drie talen erkent. De Serviërs spreken Servisch, Kroaten Kroatisch en Bosniakken spreken Bosnisch. Dit is niet onomstreden als we puur naar de linguïstische feiten kijken, omdat deze drie talen in de praktijk zeer weinig van elkaar verschillen, en behalve een gering onderscheid in woorden en grammatica kunnen we van één taal spreken. De benaming van de gesproken taal blijkt dus het grootste probleem en dat wordt door de nationalistische politiek handig gebruikt. De constitutie van de Republika Srpska, waar Servisch de officiële taal is, spreekt van de "taal gesproken door de Bosniakken" ("jezik kojim govore Bošnjaci"); ook de regering van Servië gebruikt deze term, waarin Bosnisch aldus niet in voorkomt. Het feit dat in het oude Joegoslavië de officiële taal Servo-Kroatisch was, draagt bij aan het moeilijk definiëren van een afzonderlijke Bosnische taal. Aangezien het Servo-Kroatisch dicht ligt bij zowel het Servisch, Kroatisch als het Bosnisch, velen dit nog spreken en het Bosnisch zelfs nog dichter ligt bij het Servo-Kroatisch dat eenieder in Bosnië bekend is, kunnen we de volgende vraag stellen: waarom is één van die talen niet als officiële taal van Bosnië ingesteld? Het antwoord hierop is dat beide talen, en dan voornamelijk de namen van deze talen, in feite een controversieel karakter hebben en niet door alle inwoners van Bosnië geaccepteerd worden (Graafland, 2007: 7). Het Servo-Kroatisch wordt zowel door de Bosniakken als door de Bosnische Kroaten gezien als in essentie zijnde Servisch. In hun ogen sluit het Servo-Kroatisch dus de Kroaten en de Bosniakken buiten, en reflecteert het Servo-Kroatisch alleen de Servische identiteit. Dus kan het Servo-Kroatisch niet fungeren als nationale taal, aangezien het niet alle drie de etnische groepen vertegenwoordigt. Eenzelfde idee geldt voor de Bosnische taal. De Bosnische Serviërs en de Bosnische Kroaten associëren de Bosnische taal met de moslimgemeenschap, wat de term ‘Bosnisch’ tot een omstreden benaming maakt (Alexander, 2006: 407). Hoewel zowel Servo-Kroatisch als Bosnisch door vrijwel alle inwoners van Bosnië wordt verstaan dan wel gesproken, wekken beide talen dermate een associatie op met één van deze etnische groepen, dat er geen overeenstemming bereikt kan worden over het nationale gebruik van één van de talen. Vooralsnog lukt het de Bosniakken niet om Bosnisch in het buitenland als erkende taal te exploiteren en zijn de Bosniërs in het buitenland veroordeeld om bij een vertaalkeuze Servisch of Kroatisch te kiezen. Voor een voorbeeld verwijs ik naar Google Translate waarin geen keuzemogelijkheid bestaat voor Bosnisch als taal. Met deze korte beschrijving zien we de dat de culturele factoren zeer gepolitiseerd zijn en daardoor een bron van verdeeldheid vormen.
33
7. Consociationalisme in Bosnië en Herzegovina: Democratie op zijn moeilijkst 7.1. Voorwaarden voor consociationalisme: situatie in BiH In dit hoofdstuk analyseer ik aan de hand van Lijphart’s theorie in hoeverre er een voedingsbodem aanwezig is voor het succesvol invoeren van het consociationalisme in BiH. Ten tijde van het tekenen van het Dayton-akkoord was daar geen tijd voor, gezien de explosieve context en de urgentie om de oorlog te stoppen. Toch werd er gekozen voor een consociationale constitutie en werd het consociationalisme ingevoerd. De voorwaarden die Lijphart voorstelde zijn veelvuldig veranderd door de jaren heen. Veranderende evolutie van de politieke gebeurtenissen hebben volgens Lijphart hiervoor gezorgd. Hij is van mening dat de voorwaarden die hij schetst kunnen helpen in verdeelde samenlevingen, maar dat ze niet op zichzelf als oplossingen moeten worden beschouwd en zodanig blindelings kunnen worden overgenomen in elk willekeurig land (Lijphart, 1977: 53). De voorwaarden die worden toegepast in de casus van BiH worden ook door Michael Kerr (2006) gebruikt in zijn studie naar Noord-Ierland en zijn in 1996 door Lijphart uitgewerkt ten aanzien van Indië. Deze voorwaarden kunnen als meest recent worden beschouwd (Lijphart, 1996: 262):
1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9)
Geen overgrote meerderheid Kleine populatie Gering aantal groepen Even grote groepen Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen Aanwezigheid van externe dreiging Elite traditie en traditie van compromissen Socio-economische gelijkheid Overkoepelende loyaliteit
7.2. Geen overgrote meerderheid De eerste voorwaarde voor het goed functioneren van het consociationalisme is dat er geen groep binnen het stelsel moet zijn die de andere groepen getalsmatig overheerst. De grote meerderheden in multi-etnische gemeenschappen kiezen meestal voor majoritaire stelsels en niet voor een power-sharing model, dit zou één van de problemen zijn volgens Lijphart. De voorbeelden uit Cyprus (1963) en NoordIerland (1972) laten zien hoe problematisch de aanwezigheid van een overgrote meerderheid kan zijn voor een consociationaal stelsel. Er wordt gesteld dat Griekse Cyprioten en de protestantse meerderheid in Noord-Ierland verantwoordelijk zijn voor het beëindigen van consociationale regelingen (Mushtaq, 2011: 278). Omgekeerd heeft het bestaan van meerderheden, zoals Vlaamse Belgen en de Duitssprekende meerderheid in Zwitserland, wel goed uitgepakt voor deze landen (Lijphart, 1985: 120). Het bestuderen en analyseren van de bevolkingsaantallen in BiH heeft wel een implicatie. De harde cijfers van de bevolking ontbreken, omdat een bevolkingstelling politiek gevoelig ligt en voornamelijk de Bosniakken menen dat er zo een genocide en etnische zuivering wordt gelegitimeerd, daarom houden zij vast aan de telling uit maart 1991. Omdat de politieke druk vanuit de EU erg groot was en de bevolkingstelling als één van de voorwaarden werd gesteld voor het 0pstarten van de gesprekken voor
34
een eventuele toetreding, is afgesproken dat in april 2013 de nieuwe telling wordt gedaan. Tot dan moeten we het doen met de telling uit 1991. Door de etnische verschuivingen in de oorlog zijn de schattingen dat het totale plaatje van de bevolking in het voordeel van de Bosniakken is veranderd, waardoor zij de absolute meerderheid zouden vormen. Toch ontstaat er een interessante situatie waarbij iedere bevolkingsgroep zich als potentiële minderheid ziet en in de praktijk voelen zij zich ook daadwerkelijk zo (van der Lijn, 2005). Hoewel de Bosniakken de grootste groep is, hebben zij nog altijd het idee door de Serviërs en Kroaten te kunnen worden overvleugeld. Zelfs als sommige demografische schattingen kloppen en zij intussen een absolute meerderheid vormen, zien zij de omvang van hun bevolking pas uitgedrukt in politieke macht wanneer BiH een sterk centraal geleide staat zou zijn. Daar zien we het bewijs van de stelling dat de meerderheid voor een majoritair systeem kiest en niet voor powersharing model. De Serviërs zijn volgens Van der Lijn (2005) getraumatiseerd door het uiteenvallen van Joegoslavië en zien de RS als laatste stukje hoop die zij hebben weggesleept. Zij zien zich als minderheid in BiH tegenover een overweldigende meerderheid van Bosniakken en Kroaten, die samen een Federatie hebben. Kroaten zijn binnen de Federatie een minderheid van nog geen twintig procent en binnen BiH als geheel maken zij door migratie allang geen 18 procent van de bevolking meer uit (gegevens uit 1991). De Kroaten achten zich in een veel gevaarlijkere positie, omdat zij in tegenstelling tot de Serviers geen min of meer veilige entiteit hebben weten te verwerven. Hierdoor voelen zij zich uitgeleverd aan de Bosniakken. Door dit minderheidssyndroom hebben alle drie de bevolkingsgroepen een defensieve mentaliteit gekregen (Bose, 2002: 28-29). Door de absolute meerderheid van de Bosniakken en de uitloop van de Kroaten worden de verschillen erg groot en voldoet het land niet aan de eerste voorwaarde van consociationalisme. Tabel 1: Jaar
Bosniakken
Bosnische Serviërs
Bosnische Kroaten
Overige
1991
43,4%
31,21 %
17,3%
7,9%
Schattingen
49,4%
36,1%
12,6%
1,9%
2011 Bron: Federal Office of Statistics BiH (2012)
7.3. Kleine populatie De klassieke voorbeelden van succesvolle consociationale democratieën zoals Nederland, Zwitserland, België en Oostenrijk hebben relatief kleine populaties. Daarom geeft Lijphart dit als één van de voorwaarden voor consociationalisme (Lijphart, 1977: 65). Hij stelt dat: ‘small size has both direct and indirect effects on the probability that consociational democracy will be established and successful: it directly enhances the spirit of cooperativeness and accommodation, and it indirectly increases the chances of consociational democracy by reducing the burdens of decision making thus rendering the country easier to govern’. Hij stelt vervolgens dat ‘in small countries political leaders are more likely to know each other personally than in larger countries, the decision making process is less complex, and such countries generally do not conduct a very active foreign policy’ (Lijphart, 1985: 123). Ondanks de problematiek die er speelt rondom de bevolkingstelling in BiH, heeft BiH een kleine populatie in vergelijking met de klassieke voorbeelden van consociationalisme. Tijdens de telling van 1991 was het bevolkingsaantal in BiH 4.377.033 (Federal Office of Statistics BiH, 2012) en de laatste
35
schattingen komen ook uit op 4 miljoen inwoners. Daarmee voldoet het land aan deze eis en is zelfs kleiner dan deze voorbeeldstaten. Tabel 2: Bevolkingsaantallen klassieke consociationele democratieën (2011) Land
Bevolkingsaantal 2011
Nederland
16.847.008
België
10.431.447
Oostenrijk
8.217.280
Zwitserland
7.639.961
Bosnië en Herzegovina
4.622.163
Bron: CIA: The World Factbook (2012)
7.4. Gering aantal groepen Er wordt door de meeste auteurs betoogd dat een klein aantal groepen in een multi-etnische gemeenschap voordeliger is bij het tot stand brengen van een consociationale democratie dan wanneer er een groot aantal groepen meedoet in de onderhandelingen (Mushtaq, 2011: 278). Lijphart (1977) zegt dat ‘cooperation among groups becomes more difficult as the number of those participating in negotiations increases’. Hij stelt voor dat aanwezigheid van drie of vier groepen bevorderlijk is voor een consociationale democratie. Later, in 1985, stelde Lijphart dat tussen de drie en vijf groepen ook niet problematisch is (Ahmed, 1989: 54). Wat betreft deze eis kunnen we duidelijk concluderen dat BiH hieraan voldoet. Er bestaan drie groepen, namelijk de Bosniakken, Bosnische Serviërs en Bosnische Kroaten, die een rol van betekenis spelen tijdens de onderhandelingen. De aanwezigheid en inbreng van andere groepen, zoals de Roma, Joden en andere nationaliteiten is nihil.
7.5. Even grote groepen Er wordt door Lijphart verondersteld dat wanneer de groepen die moeten onderhandelen ongeveer even groot zijn, dit bevorderlijk zal zijn voor het verloop van de consociationale democratie (Lijphart, 1985). Omgekeerd kan onevenwichtigheid van de groepen leiden tot mogelijke problemen van overheersing. Als we kijken naar de casus van BiH, dan zien we dezelfde problematiek opsteken als bij de meerderheidskwestie en de problemen rond de bevolkingstelling. Hier bieden de schattingen de uitkomst, omdat het - ondanks de mogelijke verschillen met de werkelijke cijfers – zeker is dat de Bosnische Kroaten in sterke mate ondervertegenwoordigd zijn. Zij zijn verruit de kleinste groep, zowel op landelijk niveau (14%) als op het niveau van de Federatie van BiH (20%) (van der Lijn, 2005: 161). De verhouding tussen de Bosnische Serviërs (37%) en Bosniakken (48%) is veel meer in balans. Daarmee kunnen we stellen dat aan deze voorwaarde niet wordt voldaan in BiH.
7.6. Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen Geografische verdeeldheid en daarmee segmentatie is een cruciale eis voor het consociationalisme. Lijphart legt het als volgt uit: ‘the clear boundaries between the segments of a plural society have the advantage of limiting mutual contacts and consequently of limiting the chances of ever-present potential antagonisms to erupt into actual hostility’ (Lijphart, 1977: 88). Lijphart is duidelijk hierover.
36
Door het vermijden van contact tussen de gemeenschappen is de kans op conflict veel kleiner, aldus Lijphart. BiH is op weg om een volledig verdeeld land te worden met entiteiten als de belangrijkste grenzen. We zien hieronder een tabel met het percentage inwoners binnen deze entiteiten. Het betreft een schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek in BiH (BHAS, 2012): Entiteit
Bosniakken
Bosnische Serviers
Bosnische Kroaten
Overige
Federatie BiH
76% (52,5%)
2% (17,5%)
20% (22%)
2% (8%)
Servische Republiek
9% (28,2%)
89% (55,1%)
1% (9%)
1% (7,7%)
Bron: www.poskok.info (5 mei 2011)
Tussen haakjes staan de percentages uit 1991. Toen bestonden de entiteiten nog niet, maar de gebieden die nu onder de entiteiten zijn verdeeld vallen hieronder. Als we de cijfers van 1991 en 2011 vergelijken zien we dat de segmentatie door de oorlog is ingezet en daarna is toegenomen. De Servische Republiek is bijna volledig door de Serviërs bevolkt. Voornamelijk ten koste van de verdreven Bosniakken. In de Federatie, waar de Bosniakken en Kroaten het samen moeten doen, is de segmentatie ook groot. Aanzienlijk minder Serviërs, maar de onderlinge verdeeldheid tussen de Kroaten en Bosniakken binnen de Federatie is groot. Zo zijn er gebieden die uitsluitend bevolkt zijn door de Kroaten en/of de Bosniakken. Naast de territoriale segmentatie bestaat deze ook op andere gebieden, zoals in de media, het onderwijs, de cultuur enz. Deze ontwikkeling wordt door velen als negatief beschouwd. De manier waarop het is ingezet (oorlog, etnische zuivering, genocide) zal waarschijnlijk een grote rol spelen in de afkeer tegen verdere verdeeldheid. Toch is het voor het consociationalisme een positief gegeven dat de gemeenschappen in BiH verdeeld wonen. Daarom scoort het land positief voor deze eis.
7.7. Aanwezigheid van externe dreiging Er wordt beweerd dat externe dreiging op het voortbestaan van een staat een positieve invloed zou hebben op de nationale cohesie. Vervolgens zou deze nationale cohesie een ingrediënt zijn voor de succesvolle consociationale democratie (Mushtaq, 2011:279). De ontwikkelingen in de klassieke consociationale democratieën, zoals Nederland, België, Oostenrijk en Zwitserland tijdens de Eerste en de Tweede wereldoorlog veronderstellen dat de externe dreiging in deze landen de banden tussen de verschillende groepen versterkte. Lijphart formuleert dit bondig: ‘external dangers promote internal unity’ (Lijphart, 1996: 263). In het geval van BiH kunnen we vaststellen dat externe dreiging aanwezig is. Zowel door de geschiedenis heen als op dit moment spelen de buurlanden Kroatie en Servië een belangrijke rol in BiH. De situatie is van een zodanig ingewikkelde aard dat deze dreiging niet door alle groepen zo wordt herkend. Zo ervaren de Bosnische Kroaten en de Bosnische Serviërs de bemoeienis van deze twee buurlanden als iets positiefs en zijn de Bosniakken de enige groep die het als dreigend ervaren. Voornamelijk de rol van Servië is dubieus en hun speciale banden met de Servische entiteit in BiH zouden gevaarlijk kunnen zijn voor de toekomst van BiH. Paradoxaal is dat Servië één van de ondertekenaars van het Dayton-akkoord is en daarmee de garantie van het voortbestaan van BiH. De voormalige president van Kroatie Stjepan Mesic heeft in mei 2008 een duidelijke boodschap afgegeven aan het adres van Bosnische Kroaten: ‘Sarajevo is jullie hoofdstad, jullie land is BiH en jullie politieke toekomst dien je daar te creëren’ (Nacional, 31 mei 2008). Een boodschap zoals deze, waarmee afstand wordt genomen van Bih, is op korte termijn niet te verwachten uit Belgrado. Concluderend kan worden gesteld dat er externe dreiging voor BiH bestaat, maar dat deze relatief is en niet voor alle groepen binnen BiH geldt.
37
7.8. Elite traditie en traditie van compromissen Een traditie van compromissen bevordert het consociationalisme, zo stelt Lijphart (1996: 263). Er wordt beweerd dat ‘plural societies may enjoy stable democratic government if the political leaders are engaged in coalescent rather than adversarial desicion-making’ (Lijphart, 1977: 99). Een blik naar de geschiedenis van BiH en de drie groepen laat zien dat er niet echt sprake is van een traditie van compromissen. Er kan eerder worden gezegd dat er een traditie is van oorlogen en conflicten dan van compromissen en samenwerking tussen de drie groepen. Een uitzondering hierop is tijdens de Joegoslavische periode (1945-1991) te zien. Weliswaar werd er een kunstmatige broederschap en eenheid gecreëerd, maar dat was een methode die tot samenwerking dwong en relatief succesvol was in die periode. Het Dayton-akkoord en de moderne staat BiH creërden een nieuwe elite. Deze elite bestaat voor een groot deel uit nieuwe nationalistische partijen, die ontstaan zijn in het begin van de jaren negentig en de toenmalige communistische elite opvolgden. De drie groepen zien zich door het Dayton-akkoord genoodzaakt tot samenwerking en compromissen, maar dat brengt tot nu toe niet de gewenste resultaten. Daarom kan worden vastgesteld dat BiH niet voldoet aan de voorwaarde van een traditie van compromissen en van een elite traditie.
7.9. Socio-economische gelijkheid Socio-economische gelijkheid onder individuen en groepen wordt als essentiële voorwaarde beschouwd voor de totstandkoming en het behoud van een consociationale democratie. De grote verschillen tussen de gemeenschappen zouden kunnen zorgen voor ‘redistribution which constitutes the kind of zero-sum game that is severe challenge for elite cooperation’ (Andeweg, 2000: 522). Vandaar, dat ernstige verschillen tussen groepen in socio-economisch opzicht schade kunnen brengen aan het consociationalisme (Mushatq, 201: 280). e
In de Human Development Index van 2011 neemt BiH de 74 plaats in, dat genoeg is om te worden ingedeeld tussen landen met het kenmerk ‘hoge kwaliteit’ van human development (Human Development Rapport, 2011). Ondanks deze vaststelling wordt er in BiH gesproken van een dramatische situatie, zowel op economisch als sociaal vlak. Volgens het Bosnische bureau voor de statistiek (BHAS) is de werkloosheid het grootste probleem van BiH. Maar liefst 43,5 procent van de beroepsbevolkings is werkloos op landelijk niveau, aldus gemeten in de maand januari van 2012 (Dnevni avaz, 30 januari 2012). Zij meldden dat het bestaan van een hoog ontwikkelde grijze economie aan deze hoge cijfers bijdraagt en dat de reële schatting is dat er in werkelijkheid 27,6 procent werkloos is. De verschillen tussen de entiteiten zijn nauwelijks te ontdekken. Zo is in 2011 de werkloosheid in de Federatie gestegen met 0,59 procent en in de Servische Republiek met 1,29 procent (Vijesti, 30 mei 2012). Een verschil tussen de entiteiten is dat de Federatie van Bosniakken en Kroaten bijna alle grote steden in Bih omvat, terwijl de Servische republiek voor een groot deel een plattelandsentiteit is. Dit heeft als gevolg dat Serviërs uit de RS een baan vinden in een stad in de Federatie, maar blijven wonen in de RS. Dat is een trend die vooral de laatste jaren waarneembaar is. De conclusie is dat het land voldoet aan de eis van consociationalisme op het gebied van de socio-economische gelijkheid tussen de groepen, maar dat deze dramatisch slecht is voor iedereen in het land.
7.10.
Overkoepelende loyaliteit
De aanwezigheid van overkoepelende loyaliteit is cruciaal voor het consociationalisme stelt Lijphart (1977: 81). ‘The divisive and cohesive forces – cleavages and overarching loyalties – may operate simultaneously, and the conflict potential of cleavages depends on the combined effect of the two forces. Overarching loyalties may produce cohesion for the entire society or for particular segments’ (Lijphart, 38
1977:81). Hij stelt verder dat: ‘for consociationalism if the divisions among the segments are counterbalanced to some extent by an overarching sense of belonging together’ (Lijphart, 1985: 124). Zoals eerder beschreven speelt het nationalisme nog steeds een belangrijke rol in het hedendaagse BiH. Dat zou positief kunnen worden gebruikt in het geval van overkoepelende loyaliteit, mits nationalisme als bindende factor tussen de groepen zou fungeren. In het geval van BiH zijn er drie nationalistische kampen die geen loyaliteit aan het staat willen beloven. Het kamp van de Bosniakken zou zich nog wel wagen aan een overkoepelend gevoel van loyaliteit, maar de Bosnische Kroaten en de Bosnische Serviers staan daar niet achter. Omdat de etnische achtergrond – in geval van BiH de religie - de voornaamste identiteitsfactor is en deze aldus voor de verdeling zorgt, ontbreekt er in BiH een overheersende factor die voor deze loyaliteit zou moeten zorgen en voldoet het land niet aan deze eis.
7.11.Conclusie Om de relevantie van het consociationalisme in Zuid-Afrika te kunnen toetsen, maakte Lijphart de voorwaarden kwantitatief en dus meetbaar. Hij kwam zo tot de conclusie dat de voorwaarden relatief gunstig uitvielen voor Zuid Afrika. De methodologie die Lijphart gebruikte is ook toegepast in de casus van BiH. Om een vergelijking te kunnen maken zijn de scores gebruikt die Lijphart gaf voor Zuid-Afrika, België, Libanon, Cyprus en Zwitserland. Zwitserland en België zullen later in dit onderzoek nader worden beschreven en worden vergeleken met BiH. In onderstaande tabel zijn de scores te zien: N
De voorwaarden voor
Zuid-
België
Cyprus
m
consociationalisme
Afrika
1
Geen overgrote meerderheid
+2
-1
-2
2
Even grote groepen
+1
+1
3
Gering aantal groepen
-1
4
Kleine populatie
5
Aanwezigheid van externe
Libanon
Zwitserland
BiH
+2
-1
-1
-2
+1
-2
-1
0
0
-1
+2
+2
+1
+2
0
+2
+2
+2
0
0
-2
-2
0
0
dreiging 6
Overkoepelende loyaliteit
+1
0
-1
0
+2
-2
7
Socio-economische gelijkheid
-2
-1
-1
-1
+1
+1
8
Segmentale isolatie van
-1
-1
+1
-1
+2
+1
0
+1
0
+2
+2
-2
+1
+1
-7
+2
+8
0
verdeelde gemeenschappen 9
Elite traditie en traditie van compromissen Totaal:
Tabel: Lijphart (1985);
Als onderzoeker heb je het liefst duidelijke uitkomsten in je onderzoek, zoals in de gevallen van Cyprus (-7) of Zwitserland (+8). Een positieve of negatieve score van BiH zou dan een duidelijker beeld geven van de aanwezigheid of afwezigheid van voorwaarden voor consociationalisme in BiH. De score 0 is dan ook een neutrale uitkomst die op het eerste gezicht niet veel zegt over de mate van een voedingsbodem voor consociationalisme in BiH. Toch kan geconcludeerd worden dat de score van BiH ons in ieder geval zegt dat consociationalisme geen onmogelijke opgave zou moeten zijn. Hoewel de voorwaarden niet optimaal zijn, is het invoeren van consociationalisme bij voorbaat geen kansloze missie. En dat de cijfers 39
niet alleszeggend zijn wat betreft het succes of falen van consociationalisme, zien we met één blik op Libanon – die met +2 positief scoort – het land met goede voorwaarden, maar zonder verder succes van consociationalisme.
8. Kenmerken van het Bosnische consociationalisme In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd hoe er vanaf 1996 tot op heden invulling is gegeven aan het consociationalistisch systeem in BiH en welke implicaties dit met zich meebrengt. Dit wordt gedaan door de vier kenmerken van consociationalisme nader te belichten. Dit zijn: Grote coalities, Wederzijdse veto’s, het Principe van proportionaliteit en Segmentale autonomie (Lijphart, 1977: 25). Alvorens ik inga op de invulling van de vier institutionele kenmerken van het consociationalisme, beschrijf ik kort de institutionele context.
8.1. Constitutie De grondslag voor het hedendaagse consociationale BiH is op 14 december 1995 gelegd, met het ondertekenen van het verdrag van Dayton door de Bosnische minister-president Alija Izetbegovic (19252003), de Kroatische president Franjo Tudjman (1922-1999) en de president van de toenmalige Federale Republiek Joegoslavië: Slobodan Milosevic (1941-2006). Het akkoord was in feite een verdrag tussen BiH, Kroatië en het toenmalige Joegoslavië (Servië en Montenegro). Het verdrag was in grote lijnen opgesteld door de VS en in de totstandkoming van de tekst lieten de Amerikanen slechts weinig ruimte voor onderhandelingen tussen de partijen (Chandler, 2005: 337). Het akkoord zelf bestaat slechts uit twee pagina’s die zijn uiteengezet in elf artikelen. De details zijn verder opgeschreven in elf daaropvolgende annexen. De eerste twee annexen betreffen de militaire aspecten van het te implementeren akkoord, zoals de bevoegdheden en voorwaarden waaronder de internationale troepenmacht kon opereren. De derde annex betreft de regels over verkiezingen. De vierde annex bevat de nieuwe grondwet van het land. De civiele annexes (5 – 11) bevatten een groot aantal activiteiten waarin internationale organisaties gemandateerd worden (OHR, 1995). Het verdrag was tegelijkertijd een vredesverdrag en een interim-verdrag (Arnautovic, 2007: XIV). Het werd opgesteld als een richtlijn voor de wederopbouw, terwijl ‘Dayton’ tevens – in annex vier – de grondwet van Bosnië-Herzegovina bevatte. Nadat het verdrag was ondertekend kon worden begonnen met de implementatie van een grondwet die buiten Bosnië-Herzegovina overeen was gekomen, ver weg van de Bosnische publieke opinie en het Bosnische parlement. Zo is een constitutie ontstaan die nooit is goedgekeurd door het Bosnische parlement (Sacic, 2007: 6). Het Verdrag van Dayton deelt Bosnië en Herzegovina administratief op in twee entiteiten, namelijk de Federatie van Bosnië en Herzegovina (51 procent van het grondgebied) en de Servische Republiek (49 procent). Daarnaast is er het Brcko district, een klein gebied dat onder de hoede staat van de internationale gemeenschap en ondertussen vrij veel autonomiteit geniet. De Federatie is een samenwerking van Bosnische Kroaten en Bosniakken, terwijl Republika Srpska wordt geregeerd door de Bosnische Serviërs.
Het verdrag van Dayton loste weliswaar één probleem op: er kwam een einde aan de oorlog. Maar de toekomst was onvoorspelbaar. Men was wel trots op de bereikte resultaten en het optimisme was af te lezen uit sommige reacties uit die tijd. Carl Bildt was de eerste Hoge Vertegenwoordiger in BiH en sprak in 1996 van: ’by far the most ambitious peace agreement in modern history’ (Chandler, 2006: 24). De 40
algemene opinie over het verdrag van Dayton is tegenwoordig dat het een effectief instrument was om de oorlog te beëindigen, maar niet om een staat op te bouwen (Ashdown, 2004; Denitch, 1996). Nu, 16 jaar later, wordt beweerd dat de oorlog nooit is gestopt. Het is alleen onderbroken door het verdrag van Dayton (International Crisis Group, 2011). Deze crisisgroep beschrijft de ontstane situatie in BiH als volgt: ‘Dayton created a loose Union in which the two entities retained most governing competencies, and important state decisions required consensus of the three major ethnic groups; many posts were assigned by ethnic quotas. This system soon encountered obstruction from nationalists; as an emergency measure, the international community endowed the High Representative with broad powers to keep the state running. Since then, it has supported further centralization and less consensual decisions, hoping to make the state more functional. This in effect promoted the Bosniak vision at the expense of the Serbs and Croats. It also made Bosnia reliant on regular interventions by High Representatives’ (International Crisis Group, 2011). Dit is weliswaar een gesimplificeerde weergave van de werkelijke situatie, maar geeft in een paar zinnen de implicaties die het akkoord met zich heeft meegebracht. Een treffende weergave van de problemen waarmee de staat BiH te maken heeft gaf EU-commissaris Olli Rehn in 2005: ‘With only a small dose of sarcasm, one may ask: How anyone can call a country ungovernable if it has as many as 13 governments for just over four million people? Which other country of the size of Bosnia and Herzegovina has over 700 members of several parliaments, over 180 ministers, 13 Prime Ministers and three Presidents?’ (Rehn, 2005). Deze territoriale en bestuurlijke opdelingen bleken problematisch vanwege de slechte samenwerking. Er bestaan vijf bestuurslagen: de staat, de entiteit, het kanton, de stad en de gemeente. Het land kent dertien politieke eenheden met constitutionele en wetgevende bevoegdheden: de centrale staat, twee entiteiten en tien kantons. Ieder van deze dertien eenheden heeft tussen de zes en twaalf ministeries, met als gevolg dat er in ieder geval 181 ministers op een bevolking van 3,7 miljoen zijn (International Crisis Group, 2001: 2). Het land wordt als gevolg hiervan ‘overbestuurd’ door een zeer fragmentarisch functionerende kolos (van der Lijn, 2005: 165). Bovendien zijn binnen de instituties die door meerdere groepen worden gedeeld, zoals het Bosnische- en Federatiebestel, de ministeries zo opgebouwd dat iedere functie een plaatsvervanger uit de andere groep heeft. Door angst en wantrouwen creëert dit parallelle bestuursstructuren langs groepslijnen, aldus van der Lijn (2005). De situatie op dit moment is dat de Kroaten pleiten voor een aanpassing van de huidige staat en het Dayton akkoord; het liefst willen zij ook een eigen entiteit. Ook de Bosniaks zouden graag een nieuw Dayton akkoord willen zien, maar dan één waarin de centralisatie doorzet met de regel: één man, één stem. Alleen de Serviërs zijn tegenwoordig relatief tevreden met het verdrag van Dayton. Ondanks het feit dat Dayton ze weerhoudt zich bij het moederland aan te sluiten, koesteren ze hoop om zich in de toekomst alsnog af te splitsen van BiH, maar zien nu hun enige legitimatie vastgelegd in het Dayton akkoord. De internationale gemeenschap was er in eerste instantie zeer streng op dat ‘Dayton’ niet herzien kon worden en maar heel eventueel veranderd. ‘Dayton’ viel onder de internationale categorie van vredesovereenkomsten. Per definitie kon een vredesverdrag niet veranderd of herzien worden, omdat het een moment in de geschiedenis resumeerde en het gebaseerd was op feiten uit het verleden. Geen ander vredesverdrag kende een staat echter een constitutie toe. ‘Dayton’ was een uitzondering die een grondwet bevatte, die nooit herzien was, erkend was, of in deze positie herzien kon worden, door een lokale macht (Pajic, 2001: 40). Naarmate de tijd verstreek kwamen naast de roep van de lokale experts om het verdrag te herzien tevens aanmoedigingen van verschillende internationale instituties voor een herziening (Sacic, 2007: 8). In de 41
Raad van Europa werd in april 2004 een resolutie aangenomen waarin bepaald werd dat ‘Dayton’ complex en tegenstrijdig was en dat op deze manier geen effectief functionerende staat gecreëerd kon worden. Constitutionele hervormingen werden als onvermijdbaar gezien. De internationale gemeenschap moest hiermee toegeven dat het vredesverdrag in deze vorm leidde tot een onwerkbare situatie. Het parlementaire stelsel kent twee kamers: de Volkerenkamer (Dom naroda) en de Kamer van Gerepresenteerden (Zastupnicki dom). De volkerenkamer bestaat uit vijftien delegaten: vijf Kroaten en vijf Bosniakken uit de Federatie en vijf Serviërs uit de RS. Delegaten uit de Federatie worden gekozen door de Volkerenkamer van de Federatie, terwijl de leden van de RS gekozen worden door het Nationale parlement van de RS. De Kamer van gerepresenteerden bestaat uit 42 leden die direct door de kiezers worden gekozen. Tweederde (28) komt uit de Federatie en één derde (14) uit de RS. Voor de instemming van een wet is een tweederde meerderheid verreist (28), en daaruit moet minimaal de helft uit elke entiteit zijn: 14 uit de federatie en 7 uit de RS. Door deze manier van etnische stemming is het mogelijk dat zeven delegaten de stemming blokkeren. Het hoogste uitvoerende orgaan is het Presidentschap (Predsjednistvo BiH), dat wordt gevormd door drie leden: één uit elk bevolkingsgroep. Hun mandaat is vier jaar geldig en zij wisselen om de acht maanden van positie. Ze worden direct gekozen door de bevolking uit hun entiteit. Dat brengt de nodige complicaties met zich mee, want de Serviërs uit de Federatie kunnen niet op de Serviër stemmen uit de RS en andersom. De raad van ministers wordt ook de regering genoemd, bestaand uit negen ministers en een voorzitter. De ministers worden benoemd door het presidentschap, nadat de parlementaire meerderheid hiermee heeft ingestemd. Ten slotte is er nog het constitutionele hof van BiH, dat bestaat uit negen leden: vier uit de Federatie, twee uit de RS en drie andere die worden gekozen door de president van het Europese Hof voor de Mensenrechten.
8.2. Grote coalities De eerste van de condities voor consociationalisme is ‘brede coalities’, dat betekent dat vele of alle relevante politieke partijen in de regering zitten (in tegenstelling tot “minimal winning coalitions” waarbij enkel de kleinste meerderheid wordt gezocht). Alle partijen in het parlement zijn vertegenwoordigd in de regering, tot de minderheden aan toe. Lijphart legt het belang van grote coalities uit: ‘In divided societies a grand coalition is the only possibility of avoiding the permanent exclusion of the minority from the government’ (Lijphart, 1977: 30). Dit onderdeel wordt door vele auteurs als de belangrijkste eis voor het consociationalisme genoemd, maar Lijphart relativeert dit enigszins: ‘The grand coalition cabinet is the most typical and obvious, but not the only possible, consociational solution for a fragmented system. The essential characteristic of consociational democracy is not so much any particular institutional arrangement as the deliberate joint effort by the elites to stabilize the system’ (Lijphart, 1969: 213). In de casus van BiH worden de coalities gesmeden langs etnische lijnen. De politieke partijen die deelnemen aan de verkiezingen vertegenwoordigen hun etnische achterban, min of meer gedwongen door de constitutie, maar ook voorziend in de behoefte van de bevolking om hun etnische identiteit te verdedigen. In de onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven van de parlementaire verkiezingen vanaf 1996 tot 2010:
42
Bosniak-partijen
1996
SDA (19)
Politieke
Politieke
partijen van de
partijen van de
Bosnische
Bosnische
Serviers
Kroaten
SDS (9)
HDZ (8)
S BiH (2)
Overige
ZL BiH (2) SzMiP (2)
Totaal
21
9
8
4
1998
Coalitie voor BiH (17)
SDS (4)
HDZ (6)
SD (2)
SDP (4)
SRS (3)
NHI (1)
DNZ BiH (1)
Coalitie
Sloga
(4) Totaal
22
11
7
2
2000
SDP (9)
SDS (6)
HDZ (5)
DSBIH (1)
SDA (8)
SNSD (1)
NHI (1)
S BiH (5)
PDPRS (2)
DNZ BiH (1)
SPRS (1)
BPS (1)
SNSRS (1)
Totaal
24
11
6
1
2002
SDA (10)
SDS (5)
Coalitie HDZ (5)
SPU BIH (1)
S BIH (6)
SNSD (3)
NHI (1)
SDP (4)
PDP RS (2)
HDU (1)
DNZ BiH (1)
SPRS (1)
BOSS (1)
SRSRS (1)
Totaal
22
12
7
1
2006
SDA (9)
SNSD (7)
HDZ (3)
NS (1)
S BIH (8)
SDS (3)
HZ (2)
SDP (5)
DNS (1)
BPS (1)
PDP (1)
DNZ BiH (1) Totaal
24
12
5
1
2010
SDP (8)
SNSD (8)
HDZ (3)
NS (1)
SDA (7)
SDS (4)
HDZ 1990 (2)
SBB BIH (4)
PDP (1)
S BiH (2)
DNS (1)
21
14
Totaal
5
Bron: parlament BiH 2012
43
1
De verkiezingen die na 1996 kwamen kenden meer verscheidenheid doordat meer politieke partijen meededen bij de verkiezingen, maar de etnische sleutel bleef de kern van de machtsverdeling. Wat duidelijk wordt als we de resultaten analyseren is de geringe winst van de zetels voor de ‘overige’ partijen. De socialistische partij (SDP) is de enige partij van belang die het multiculturele karakter uitdraagt, maar kan niet als geheel onpartijdig worden ingedeeld. Als we in achting nemen dat deze partij door velen – Serviërs en Kroaten – als partij van de Bosniakken wordt gezien, dan wordt het aantal stemmen voor ‘overige’ nog kleiner en wordt het beeld van etnisch stemmen volledig bevestigd. Het aantal stemmen dat de SDP van de andere twee bevolkingsgroepen krijgt is bovendien gering. De coalities in de raad van ministers zijn volledig in de lijn van etnisch stemmen vanaf 1996 voorzien van Servische, Bosniakse en Kroatische leden. In 1996 waren de nationalistische partijen (SDS, HDZ en SDA) zodanig sterk dat ze de macht verdeelden in de eerste raad van ministers, die voor gemak drie leden had. Na de hervormingen in 2003 werd de raad van ministers uitgebreid van drie naar negen leden (Parlament BiH, 2012). In de eerst volgende coalitievorming in 2006 werd de coalitie gevormd tussen de volgende partijen: SDA (2), SNDS (2), HDZ (2), S BiH (2) en HDZ 1990 (1). We zien dat de ook de verdeling van ministersposten langs de etnische lijnen loopt, volledig in lijn met de verkiezingsuitslag van 2006. De coalitievorming van 2010 verliep zoals eerder beschreven zeer moeizaam en werd 14 maanden na de verkiezingen tot stand gebracht met de volgende partijen: SDA (2), SDP (2), HDZ (1), HDZ1990 (1), SNSD (2) en SDS (1) (Hronika, 11-2-2012). De Bosniakken kregen zo vier ministersposten, Bosnische Serviërs drie en Bosnische Kroaten twee, met als kanttekening dat de voorzitter van de Raad van Ministers Kroaat is. Er is dus niet een vast recept van de verdeling van ministersposten, zoals in Zwitserland (2-2-2), maar er wordt per keer bekeken wat de verkiezingsuitslag is en vervolgens wordt een coalitie gesmeed. De enige zekerheid is dat er sprake moet zijn van proportionaliteit bij de verdeling. Deze zeer brede coalities zijn in de lijn van de consociationale democratie, maar de prijs van de machtsverdeling langs etnische lijnen heeft als consequentie dat de minderheden, zoals Joden en Roma, nergens in de constitutie van BiH voorkomen, laat staan dat ze politiek vertegenwoordigd zijn. Daarnaast is de kracht van de niet-etnische partijen gering en de SDP, die als enige het multiculturele karakter probeert uit te stralen, wordt niet door iedereen zo ervaren en krijgt het stempel van een Bosniak-partij. De besluitvorming in de raad vraagt om een hoge mate van consensus. De gekozen president van de Raad moet genomineerd worden door minimaal een zesde uit de Kamer van Gerepresenteerden. De Ministersraad dient alle besluiten in consensus te nemen en waar dit niet mogelijk is geldt de meerderheidsregel, met als eis dat minimaal één minister van elke groep instemt (Kasapovic, 2005: 25). Hoe de nationalistische coalities door de leden ervan worden ervaren, wordt door Mirnes Ajanovic van SDA in beeld gebracht in een interview: ‘I would rather call it partnership, not a coalition. We don’t have anything in common with them, our political programs differ. But, in the last elections we received approximately 30% of the votes. Should we have said no to forming a government? We cooperate with them on some questions. On those questions where we cannot agree we ask the international community for help. No, I would not call it a coalition’ (Porobic, 2005: 24). Het belang van vooral het eigen volk vertegenwoordigen wordt zichtbaar als we het politieke gedrag van de president van de RS, Milorad Dodik, bestuderen. Eind jaren negentig werden hij en zijn partij (SNSD) als de gematigde oppositiepartij van het nationalistische SDS beschouwd, maar dat leverde hem geen stemmen op.
44
Pas nadat hij vanaf 2005 een sterk nationalistisch programma presenteerde, met de dreiging van een referendum in de RS en afsplitsing van BiH, kreeg hij aanzienlijk meer stemmen. Hij heeft volgens velen geen alternatief dan nationalistisch te zijn (Porobic, 2005: 24). De implicaties van dit soort coalities zijn door Kasapovic (2005: 160) in kaart gebracht. Zij noemt er drie: geen consensus over de staat, geen consensus over een politiek systeem en ten slotte: geen duidelijke strategie van de internationale macht om een stabiele democratische staat te vormen. Zij vindt dat de drie groepen niet op dezelfde manier achter de consociationale staat staan. Eén van de groepen (Bosniakken) verwerpt het systeem, terwijl de twee andere groepen het accepteren, maar onder bepaalde condities en zeer selectief (Kasapovic, 2005: 160). De uitdagers van dit consociationale systeem zijn de Bosniakken, aldus Kasapovic. De Bosniakken beweren dat de internationale gemeenschap ze heeft gedwongen om het territoriaal verdeelde BiH te accepteren en eisen een nieuw ontwerp gebouwd op ‘burgerschap’, in plaats van een verdeling langs etnische lijnen. Omdat Bosniakken in de meerderheid zijn, bestaat bij andere groepen de angst voor een unitaire staat. Het gedrag van de Bosniak-kiezers onderbouwt dit ook. Zo wordt de SDP-er Zeljko Komsic voor de tweede keer gekozen voor het driekoppige presidentschap namens de Kroaten, maar dankzij de stemmen van de Bosniakken. Komsic is afkomstig uit Sarajevo en heeft in de laatste oorlog een belangrijke rol vervuld in het Bosnische leger. Met dit ‘gat in het systeem’ wordt de Bosnische Kroaten hun ‘echte’ Kroatische president (kandidaat van HDZ) afgenomen en zien we de gevaren van het – onder de Bosniakken heel populaire – systeem van één man één stem. De Bosnische Serviërs daarentegen zien het huidige stelsel als ‘maximaal haalbare voor BiH’ dat geaccepteerd kan worden door de Serviërs. In het licht daarvan kunnen de Serviërs als de beschermers worden gezien van het huidige consociationale stelsel. Het blijft een vreemd gegeven dat de politieke partijen die begin jaren negentig de staat BiH probeerden te vernietigen, tegenwoordig legitieme partners zijn in het creëren van een toekomst voor diezelfde staat. Het voornaamste probleem bij dit onderdeel van consociationalisme ligt gelegen in het eerder beschreven gebrek aan een elite traditie en een traditie van consensus. In de consociationale literatuur wordt van elites niet verwacht dat zij een conflict beginnen, maar in de praktijk kunnen zij een conflict aanwakkeren om de eigen positie te versterken (Horowitz, 1985: 564). We kunnen concluderen dat het invoeren van een consociationaal systeem in een land waar elites niet bereid zijn tot samenwerking contraproductief kan werken, en dat is precies wat we in BiH zien gebeuren. In het geval van BiH verklaart het eerder beschreven primordialisme dat de etnische identiteit sterker is dan de nationale identiteit, omdat de etnische verwantschap fundamenteel is voor de inwoners van BiH, en zij van daaruit handelen, in plaats vanuit politieke verwantschap (verbondenheid door de grenzen van de staat) (Graafland, 2009: 10). Vanuit deze visie moet het stemgedrag worden bekeken. Dit etnocentrisme staat aan de basis van het handelen van mensen in BiH, ook tijdens de verkiezingen.
8.3. Wederzijdse Veto’s Het volgende vereiste van een consociationale democratie is het recht op veto van alle partijen. Dit is belangrijk in het licht van het beschermen van rechten van alle groepen en het beschermen van minderheidsbelangen. Dit vereiste kan als vervolg worden gezien op het eerder geanalyseerde onderwerp: de grote coalities. Deelname aan een grote coalitie biedt belangrijke politieke bescherming voor minderheidsgroepen, maar geen absolute protectie en daarom is het recht op veto voor alle groepen tot stand gebracht. Lijphart beschrijft dit als volgt: ‘ Decisions are made in coalitions and when 45
these are reached by majority vote, though the minority’s presence in the coalition does give it a chance to present its chance to present its case as forcefully as possible to its coalition partners, it may nevertheless be outvoted by the majority. When such decisions affect the vital interests of a minority segment, such defeat will be regarded as unacceptable and will endanger intersegmental elite cooperation (Lijphart, 1977: 36). Het recht op veto in BiH is uitgebreid. Elke groep kan elk besluit blokkeren zonder specifieke beperkingen (Bieber, 2004: 7). De constitutie van BiH schrijft het recht op veto voor wanneer de vitale rechten van een constitutionele groep in gevaar komen. Dit voorkomt dat belangen van een etnische groep vanuit de staat worden bedreigd. Het probleem is volgens Bieber (2004) dat de vitale natiebelangen niet concreet zijn gedefinieerd. Het bestaan van het vetorecht in BiH is deels rechtvaardig, omdat de nationalistische leiders het beleid als zero-sum spel beschouwen en daardoor vaak kwaadwillend staan tegenover andere groepen. De kritiek op het vetorecht is het gevaar van het ontstaan van ‘minderheidstirannie’. In het geval van BiH is de benaming tirannie voldoende, omdat de constitutie geen minderheden kent, want de drie groepen zijn constitutioneel vastgelegd. We zien hierbij dat het vetorecht, zoals dit door Lijphart is geformuleerd, niet aansluit op een ‘minderheidsloos’ land als BiH. In plaats daarvan wordt het voor andere doeleinden gebruikt. Dat de constitutie geen minderheden erkent is problematisch gebleken en de zaak Sejdic-Finci die tegen de staat aangespannen is, vormt één van de uitdagingen voor de komende regering (Wakely, 2010: 236). Naast de drie groepen zijn er ook andere groepen, zoals de Roma en Joden, die door de huidige constitutie uitgesloten zijn van de functies in het presidentschap of huis van gerepresenteerden. De praktijk laat zien dat het vetorecht in BiH enkele implicaties met zich meebrengt. Annex 4 van de constitutie bepaalt in artikel 4 dat besluiten in het parlement genomen worden door de tweederde meerderheid en dat minimaal de helft uit een entiteit voor moet stemmen, wil het de wet aannemen. De mogelijkheid – die veelvuldig werd gebruikt - om een wet te blokkeren, is de afwezigheid tijdens de stemming. Aangezien er geen duidelijke regels waren om de afwezigheid van parlementsleden tegen te gaan werd dit een gewoonte. Voornamelijk Servische parlementsleden maakten zich schuldig aan het wegblijven tijdens stemmingen, bij meer dan 300 wetsvoorstellen in afgelopen 16 jaar (Vecernje Novosti, 2012). Zo blokkeerden zij de Wet voor de Verenigingen en Stichtingen, Wet voor BiH Kamer van Koophandel, Wet voor Sport, enz. (International Crisis Group, 2001: 43). Destabilisatie van de centrale overheid wordt jarenlang op deze manier doorgezet door de nationalisten uit de RS, die een sterke centrale overheid als gevaar zien voor de eigen natie. Zelfs als de drie presidenten een consensus hadden bereikt, sneuvelde het voorstel later vaak in het parlement (Porobic, 2006: 27). De herschrijving van de paragrafen die voor oponthoud zorgden door de Hoge Vertegenwoordiger, konden er ook niet voor zorgen dat de obstructie door het parlement doorging. Als een groep vindt dat haar vitale natiebelangen met een veto van een andere groep worden bedreigd, dan is een stap naar het Hoge Gerechtshof de volgende stap. Voornamelijk de Bosniakken maakten hier veelvuldig gebruik van. Op deze manier probeerden ze de vele veto’s van de Serviërs en Kroaten tegen te gaan. De meeste van deze verzoeken zijn ongegrond verklaard door het Gerechtshof, vanwege een gebrek aan bewijs van serieuze bedreiging van natiebelangen, en leiden alleen tot meer bureaucratisering (Wieman, 2010:59). Kasapovic stelt dat het recht op veto in BiH noodzakelijk is voor de bescherming van de kleinste natie: de Bosnische Kroaten. Zij bevolken maar 12,6 procent van de totale bevolking en kunnen vervolgens niet 46
één derde van het parlement bezetten. Aldus kan hun nationale belang niet anders worden beschermd dan door het recht op veto (Kasapovic, 2005: 186). Maar we kunnen toch stellen dat in een land waar de belangen van de eigen natie zo belangrijk worden gevonden, het veto recht voor iedere groep even belangrijk zou moeten zijn, mits dit gebruikt wordt voor de bedoelde doeleinden in plaats van als een blokkeringinstrument. Arbour en Clark (2010) vinden dat het Bosnische politici ontbreekt aan gezamenlijke doelen en gedeelde waarden, die noodzakelijk zijn om verbeteringen aan te brengen. Wat nodig is, is een gezamenlijke agenda van projecten waarvan alle Bosniërs kunnen profiteren en waarin rekening wordt gehouden met vitale natiebelangen en complexe machtsverdeling (Arbour en Clark, 2010). Luckham geeft een andere oplossing dan vetorecht in het tegengaan van majoratarisme: ‘ Strong, constitutionally guaranteed, human right protection: these are both desirable in their own right, and can reduce minority fear of discrimination and state persecution. Whether they should include group rights is more debatable, since the latter can sometimes undermine individual rights and reinforce the isolaton of minority communities (Luckham, 2003: 47). Nu is het geval dat in de constitutie van BiH maar liefst 15 mensenrechten-overeenkomsten bestaan die aansluiten op de Europese conventie voor de bescherming van mensenrechten (Constitutie van BiH, 2:2). Wat ontbreekt, is een krachtige implementatie van deze regels (Porobic, 2005: 28). We kunnen vaststellen dat in de casus van BiH het vetorecht in de constitutie is vastgelegd en door alledrie de groepen wordt gebruikt. Daarmee is de constitutie volop in de lijn met de consociationale eis, want de rechten van alledrie de groepen in brede coalities worden door het instrument van veto nog meer verstevigd. In de praktijk van BiH pakt dit niet voor iedereen goed uit. De verdediging van eigen natiebelangen staat centraal en het gebruik van het vetorecht is daarmee sterk gepolitiseerd. Het resultaat is dat dit verdedigingsinstrument niet wordt gebruikt om minderheidsbelangen te garanderen – zoals bedoeld door Lijphart – omdat er wettelijk geen minderheden zijn in BiH. In plaats daarvan wordt het vetorecht veelvuldig ingezet om de centrale staat te verzwakken. Voornamelijk de Servische nationalisten gebruiken het vetorecht in hoge mate. De Bosniakken zien dit instrument het liefst verdwijnen, zodat ze de Staat verder kunnen centraliseren en hun macht kunnen uitbreiden. De Kroaten vormen eigenlijk de enige groep voor wie het vetorecht werkelijk nationale belangen kan verdedigen, omdat zij veruit de kleinste groep zijn.
8.4. Principe van proportionaliteit Het idee van proportionaliteit is de evenredige vertegenwoordiging en verdeling van macht en invloed. Hierbij wordt eerst gedacht aan de politieke representatie, maar het principe van proportionaliteit zoals Lijphart dit voorstelt in het systeem van consociationalisme gaat verder dan alleen de proportionele representativiteit in het parlement of het kabinet. Lijphart legt het als volgt uit: ‘The most common use of the proportionality principle is as an instrument to distribute seats in the legislature. But it is also a means to allocate civil service and judicial appointments, financial resources and assure an adequate representation within the army and state-owned companies’ (Lijphart 1977: 38). Het is volgens Lijphart dus niet alleen van belang dat er in het parlement of in de regering sprake is van proportionele representatie, maar dat er in alle publieke segmenten sprake is van een ‘taakverdeling’, in geval van BiH langs de etnische lijnen. Dit betekent dat in de ministeries, het leger, de centrale bank en andere centrale instituties sprake moet zijn van een evenredige representatie van de drie groepen. Toch blijft de politieke representativiteit één van de belangrijkste eisen. Volgens het principe van proportionaliteit zou het parlement een weerspiegeling moeten zijn van de bevolking, wat we vervolgens terug moeten zien in de regering.. 47
Representatie in het parlement van BiH langs de etnische lijnen: Bosniakken
Bosnische Serviers
Bosnische Kroaten
49,4%
36,1%
12,6%
1,9%
50% (21 zetels)
21% (9)
19% (8)
9% (4)
1998
52% (22)
26% (11)
16% (7)
4% (2)
2000
57% (24)
26% (11)
14% (6)
2% (1)
2002
52% (22)
28% (12)
16% (7)
2% (1)
2006
57% (24)
28% (12)
12% (5)
2% (1)
2010
50% (21)
33% (14)
12% (5)
2% (1)
53%
27%
14%
3,5%
Schatting
Overige
bevolkingsaantal 2011 Uitslag verkiezingen 1996
Gemiddeld percentage behaalde zetels in het parlement
N. Agovic (2012), bron: Parlement BiH
Wat betreft de proportionaliteit in het parlement van BiH kunnen we vaststellen dat de drie bevolkingsgroepen evenredig vertegenwoordigd zijn. Wat opvalt is dat de Bosnische Serviërs licht ondervertegenwoordigd zijn. Hier profiteren de andere groepen van in kleine percentages. Deze ondervertegenwoordiging is aan te rekenen aan het ingewikkelde kiesstelsel en de post-oorlogse situatie, waarbij een groot aantal Bosniakken en Kroaten na hun verdrijving uit het Servische deel in 1992 het stemrecht behield in deze entiteit. Om die reden winnen de Bosniak- en Kroatische partijen daar geregeld een klein aantal stemmen. We zien wel dat deze aantallen steeds meer afnemen en de RS ook qua stemmen etnisch gezuiverd wordt. Met het hanteren van het toekenningsysteem van ministersposten langs etnische lijnen in de Raad van Ministers wordt de regel van proportionaliteit ook hier gehandhaafd. Daarnaast wordt bij elke minister een viceminister aangesteld, afkomstig uit één van de andere twee bevolkingsgroepen, met uitzondering voor het Ministerie voor Defensie waar twee viceministers worden aangesteld. Dus wanneer de minister van defensie Bosniak is, dan zijn de assistenten volgens een vast recept een Bosnische Serviër en een Bosnische Kroaat. Bij het presidentschap is met het roulerende systeem de proportionaliteit waarschijnlijk het meeste vastgelegd. Een Bosniak, Kroaat en Serviër rouleren om de acht maanden van positie en garanderen zo de representativiteit van de drie bevolkingsgroepen in dit orgaan. De efficiency en uitstraling naar buiten toe kan een nadeel zijn bij dit systeem, ook volgens Lijphart. Verdeling van ministersposten aan de hand van de verkiezingsuitslag van 2010: Bosniakken
Bosnische Serviers
Ministerie van
Eerste minister: Zlatko
Viceminister: Ana
Buitenlandse Zaken
Lagumdzija (SDP)
Trisic-Babic (SNSD)
Ministerie van
Viceminister: Fuad
Eerste minister: Nikola
Financiën
Kasumovic (SDA)
Spiric (SNSD)
48
Bosnische Kroaat
Ministere van Civiele
Viceminister: Denisa
Eerste minister: Sredoje
Zaken
Sarajlic-Maglic (SDP)
Novic (SNSD)
Ministerie van Export
Viceminister: Ermina
Eerste minister: Mirko
en Economische
Salkicevic-Dizdarevic
Sarovic (SDS)
Zaken
(SDP)
Ministerie van Justitie
Srdjan Radulj (DNS)
Eerste minister: Barisa Colak (HDZ)
Ministerie voor
Eerste minister: Sadik
Viceminister: Malden
Veiligheid
Ahmetovic (SDA)
Cavar (SDP) * Bosnische Serviër maar lid van Bosniakken partij
Ministerie voor de
Viceminister: Radmila
Eerste minister: Damir
Mensenrechten en
Mitrovic (SDS)
Ljubic (HDZ 1990)
Vluchtelingen Miniserie van
Eerste Minister:
Viceminister: Mirko
Viceminister: Marina
Defensie
Muhamed Ibrahimovic
Okolic (SDS)
Pendes (HDZ)
(SDA) Ministerie van
Eerste Minister: Damir
Viceminister: Rudo
Transport en
Hadzic (SDP)
Vidovic (HDZ 1990)
Informatie Bron: Council of Ministers of BiH (2012)
Proportionele representatie vinden we ook bij het Hoge Gerechtshof van BiH, waar sprake is van vier leden uit de Federatie, twee uit de RS en drie onafhankelijke rechters. Een indicatie voor een misschien doorgeschoten gebruik van het proportionaliteitsprincipe in BiH vinden we bij het nationale voetbalteam. Als er bijvoorbeeld een Kroatische bondscoach wordt gekozen, dan is het de gewoonte dat hij wordt bijgestaan door twee assistenten die afkomstig zijn uit de andere twee bevolkingsgroepen. Dit geldt tevens voor alle nationale elftallen in handbal, basketbal, enz. Naast sport zien we het doorgeschoten proportionaliteitsprincipe ook terug in de keuze voor de zanger(s) voor het Eurovisiesongfestival, dat informeel is afgesproken. BiH wordt om de beurt vertegenwoordigd door een zanger, zangeres of groep die afkomstig is uit een bevolkingsgroep. Dat betekent in de praktijk dat een Bosniak bijvoorbeeld niet twee keer achter elkaar kan worden gestuurd. We kunnen concluderen dat er geen enkele organisatievorm op centraal niveau mogelijk is zonder het toepassen van een proportioneel systeem. Dit is in de lijn van het consociationalisme, maar brengt ook implicaties met zich mee. Allereerst is de praktische uitvoer van het proportionele concept problematisch. Er is sprake van een discriminerende constitutie die de minderheden, zoals Joden en Roma, uitsluit bij de machtsverdeling (Wakely, 2010: 234). Het Europese Hof voor Mensenrechten (ECHR) in Straatsburg heeft in december 2009 geoordeeld dat de Bosnische constitutie in overtreding is met de Europese richtlijnen aangaande de Mensenrechten (CNN, 2009).
49
Een tweede implicatie van het proportionele systeem en zijn toepassing in BiH is dat het de macht aan de etniciteit nog exclusiever maakt en hier nog meer macht aan toekent, in plaats van dat het bruggen bouwt (Wieman, 2010: 41). We hebben gezien hoe belangrijk etniciteit en een eigen natie in BiH is voor de bevolking, dus dit is waarschijnlijk de enige manier van machtsverdeling die alle groepen tevreden stelt. De laatste, maar waarschijnlijk de grootste implicatie van dit proportionaliteitssysteem is de bureaucratisering die het met zich meebrengt. In dit onderdeel van het onderzoek is de centrale overheid het onderzoeksobject, maar het land kent dertien politieke eenheden met constitutionele en wetgevende bevoegdheden: de centrale staat, de twee entiteiten en tien kantons. Ieder van deze dertien eenheden heeft tussen de zes en twaalf ministeries en tel daar hun vervangers nog bij op, met als gevolg dat er in ieder geval 181 ministers op een bevolking van 3,7 miljoen zijn (International Crisis Group, 2001: 2). Een voorbeeld uit de praktijk zagen we in 2008, toen BiH een verdrag over de stabilisatie met de EU zou tekenen in Brussel. De EU-administratie reageerde zeer verbaasd toen ze uit BiH een lijst met 60 namen ontving. Volgens het protocol van de EU kan een delegatie maximaal uit 25 leden bestaan. De verbazing was dan ook groot toen een klein land als BiH een zo grote delegatie voorstelde. Dit resulteerde in een uitstel van het bezoek (B92, 3 juni 2008). Het driekoppige presidentschap draagt ook niet bij aan een beeld van efficiënt bestuur, hoewel het wel een beeld naar buiten toe draagt dat er in BiH wordt samengewerkt tot op het hoogste niveau. Geconcludeerd kan worden dat de proportionaliteit in BiH wordt ingevuld zoals deze door Lijphart is voorgeschreven, tot de voetbalelftallen aan toe. Met uitzondering van een aantal praktische zaken is de bureaucratisering de enige echte implicatie van dit systeem.
8.5. Segmentale autonomie De vierde en het laatste kenmerk van consociationalisme is de segmentale autonomie, ook wel groepsautonomie genoemd. Zoals de naam al doet vermoeden gaat het hier om de mate van zelfbestuur door de verschillende segmenten, met federalisme als de meest bekende staatsvorm. Lijphart vindt dat segmentale autonomie één van de belangrijkste kenmerken van consociationalisme is. Hij beschrijft het als volgt: ‘rule by the minority over itself in the area of the minority’s exclusive concern’ (Lijphart, 1977: 41). Hij specificeert dit verder: ‘Power-sharing in some form of grand coalition will guarantee that all important segments of the society participate in political decision-making, but group autonomy will give these segments authority over their own internal affairs, such as education and culture. These two elements are the primary attributes of consociational democracy (Lijphart, 2004: 97). Het kenmerk van segmentale autonomie lijkt veel op de eerder behandelde voorwaarde voor consociationalisme in paragraaf 7.6., waarin segmentale isolatie van de verdeelde maatschappij centraal stond. Daar werd het volgende citaat van Lijphart gegeven, dat ook in dit onderdeel van toepassing is: ‘the clear boundaries between the segments of a plural society have the advantage of limiting mutual contacts and consequently of limiting the chances of ever-present potential antagonisms to erupt into actual hostility’ (Lijphart, 1977: 88). Lijphart vindt aldus dat een duidelijke scheiding tussen de groepen of segmenten wenselijk is om conflicten te voorkomen en dat de samenwerking verbetert wanneer deze segmenten een bepaalde mate van autonomie genieten. Segmentale autonomie is waarschijnlijk het meest controversiële kenmerk van consociationalisme in BiH, omdat het territorium een belangrijke factor is in de strijd tussen de drie groepen en de consensus over de staatsvorm nog steeds niet gevonden is. Zoals eerder beschreven, is met het verdrag van Dayton het consociationalisme ingevoerd in BiH. Een confederatief karakter van BiH is voornamelijk zichtbaar in het bestaan van de twee entiteiten: de Servische Republiek en de Federatie van BiH. De constitutie
50
van BiH bepaalt dat de centrale overheid macht heeft over het buitenlands beleid, de handel, verkiezingen, grensbewaking, het monetaire en fiscale beleid, de defensie, binnenlandse veiligheid – geen gezamenlijke politie – en nog enkele kleine gebieden die noodzakelijk zijn voor het onderhoud van de centrale staat (Hadzovic, 2007). De constitutie is verder duidelijk in de machtsverdeling. Er wordt nergens in de constitutie impliciet de bevoegdheden van de entiteiten genoemd. De vermelding dat alle beleidsgebieden die niet onder de centrale staat vallen aan de entiteiten behoren, geven veel vrijheid aan de twee entiteiten om deze bevoegdheden zelf in te vullen. De belangrijkste bevoegdheden die de entiteiten hebben zijn cultuur en sport, onderwijs, politie, infrastructuur, gezondheidszorg, landbouw en ruimtelijke ordening. We zien dat de twee belangrijkste elementen van consociationale democratie die Lijphart onderscheidt, cultuur en onderwijs, onder de entiteiten vallen. Vervolgens zijn er verschillen in de autonomie van de entiteiten. De Servische Republiek is zeer autonoom en centralistisch georganiseerd. Alle bovengenoemde bevoegdheden behoren tot de entiteit, terwijl in de Federatie de meeste macht naar de tien kantons is gevloeid. Acht van hen hebben een duidelijke meerderheid van Bosniakken of Kroaten en twee zijn gemengd (Bose, 2005). Dit is volledig in de lijn van de etnisch-territoriale segmentatie die in BiH zeer ontwikkeld is. De Kroaten en Bosniakken hebben op deze manier autonomie binnen de kantons en de autonomie van de Bosnische Serviërs krijgt vorm door de gehele entiteit. Bij de multi-etnische kantons is de macht verder verspreid naar de gemeenten. Dit allemaal om te voorkomen dat een bepaalde groep macht kan uitoefenen over een andere groep. De hoge mate van autonomie binnen de kantons is niet onproblematisch. Doordat zij ook bevoegdheden hebben op onder andere het gebied van de gezondheidszorg, het onderwijs, de infrastructuur, cultuur en sport conflicteren zij vaak met de besluiten van de Federatie van BiH. Dit zorgt voor extra bureaucratisering binnen de Federatie van BiH en onevenwichtigheid tussen de twee entiteiten en tussen de kantons onderling. Een uitzondering in BiH is de Brcko-district. Dat is een klein gebied in BiH dat niet bij de entiteiten behoort en zelfstandig is. Het wordt als succesverhaal en als enige stabiele deel van BiH gekarakteriseerd (Montgomery, 2005). Het is volgens velen een ideaaltype van hoe de multiculturele BiH eruit zou moeten zien. Het gebied is autonoom, met een eigen constitutie, wetten, regering en politie en het meest belangrijk is dat de publieke instituties en de regering multi-etnisch zijn op alle niveaus. Een voorbeeld is de politie, die als enige politie-eenheid in BiH voldoet aan internationale standaarden (Arbour en Clark, 2010). Een ander voorbeeld vormen de scholen. Terwijl de meeste scholen in de Federatie van BiH fungeren als ‘twee onder een dak’, wordt in Brcko gezamenlijk les gegeven. Simplistisch kan worden verklaard dat Brcko BiH in het klein is, maar dan zonder etnische verdeeldheid. Belangrijk om te vermelden is dat dit allemaal bereikt is door zware inspanning en financiële steun van de internationale macht. Eén van de eisen van segmentale autonomie is dat de groepen gescheiden zijn van elkaar en dat ze een mate van autonomie hebben. In de onderstaande tabel zien we dat de groepen redelijk gescheiden van elkaar zijn en dat er sprake is van homogene entiteiten: Entiteit
Bosniakken
Bosnische Serviers
Bosnische Kroaten
Overige
Federatie BiH
76% (52,5%)
2% (17,5%)
20% (22%)
2% (8%)
Servische Republiek
9% (28,2%)
89% (55,1%)
1% (9%)
1% (7,7%)
Bron: www.poskok.info (5 mei 2011)
51
Tussen haakjes zijn de procenten weergegeven uit 1991. De verschillen van 1991 en nu laten een toename van homogeniteit van de segmenten zien. Dat wil zeggen dat de entiteiten – die in 1991 nog niet bestonden – steeds meer etnisch zuiver zijn geworden. Deze tabel laat ook zien dat dit niet door een natuurlijk proces is gebeurd, maar door een bloedige oorlog met etnische zuiveringen en genocide als kenmerk. Het volgende citaat van de voormalig analyst van de International Crisis Group Senad Slatina (2005) beschrijft het resultaat van deze onnatuurlijke totstandkoming van segmentale autonomie: ‘BiH is today a segregated country. Soon we will have entire generations that have not experienced the multiethnic Bosnia. I am afraid that the young people will be the biggest bearers of nationalism. Unfortunately the international community doesn’t want to accept the fact that Dayton Peace Agreement needs to be changed from the ground’ (Porobic, 2005). De volgende implicatie die de onnatuurlijke segmentale autonomie in BiH met zich meebrengt, is dat de belangrijke eis van samenwerking tussen de segmenten niet wordt ingevuld. Daarmee is de meerwaarde van dit concept in BiH betwistbaar. De algemene kritiek op consociationalisme is dat de segmentale autonomie kan leiden tot institutionalisering van de etnische identiteit en uiteindelijk tot afsplitsing (Barry, 1975: 503; Sisk, 1996: 39). Dat deze kritiek niet ongegrond is in de casus van BiH, laat de president van de Servische Republiek regelmatig zien met zijn dreiging van afsplitsing en ondermijning van de staat ten bate van de eigen Servische identiteitsontwikkeling. In de constitutie van BiH domineert de term etniciteit. De benaming Bosniërs staat bijvoorbeeld nergens vernoemd, terwijl de termen Bosniak, Servier en Kroaat de basis vormen voor de constitutie. Zero-sum politiek van de betrokken politici is de reden dat het federale karakter van BiH problematische vormen aanneemt en de effectiviteit van de staatsvorming in de weg staat. Lijphart onderschrijft dat onderling contact niet altijd onderling begrip bevordert, maar hij stelt: ‘It is in nature of consociational democracy, at least initially, to make plural societies more thoroughly plural. Its approach is not to abolish or weaken segmental cleavages but to recognize them explicitly and to turn the segments into constructive elements of stable democracy’ (Lijphart, 1977: 42). Daartegen vindt Ibrahimagic (2001) dat BiH, nog steeds de territoriale expansie van de buurlanden vreest en dat daarom elke vorm van homogenisatie binnen de drie bevolkingsgroepen een bedreiging kan zijn voor de territoriale soevereiniteit van het land. Daarnaast vindt hij dat verdere homogenisatie van de entiteiten de andere twee bevolkingsgroepen discrimineert (Ibrahimagic, 2001: 35). Als we in het licht van de autonomie de rol van de internationale gemeenschap hieraan toevoegen, dan wordt het duidelijk dat de hoogste macht aan de Hoge Vertegenwoordiger is toegekend. Zo kan hij de besluiten van het parlement vernietigen. Hij kan verder de politici ontslaan en zelf wetten opstellen. Hoewel dit niet gebruikelijk is, laat de praktijk van de afgelopen 17 jaar zien dat de vergaande macht van de Hoge Vertegenwoordiger een belangrijke factor is in de machtsverdeling (Wieman, 2010: 53). We kunnen concluderen dat de segmentale autonomie in BiH volledig is geïmplementeerd. Met uitzondering van de aanwezigheid van de Hoge Vertegenwoordiger is er sprake van segmenten die zichzelf regeren in de entiteiten, kantons en zelfs in de gemeenten. Problematisch hierbij is dat de samenwerking tussen deze segmenten zeer stroef verloopt – voornamelijk door de nationalistische retoriek en het etnocentrisme – met als resultaat een zwakke centrale staat. Het gevaar van vergaande segmentatie kan uiteindelijk leiden tot afsplitsing van de entiteiten en daarmee tot het uiteenvallen van de staat, want we hebben gezien dat bevoegdheden op het gebied van onderwijs en cultuur – de twee belangrijkste factoren van de consociationale democratie – bij de entiteiten liggen. Daarmee wordt de afstand tussen de groepen vergroot en de nieuwe generatie zullen zich na verloop van tijd niet herkennen in het idee van een multicultureel BiH. Het voorbeeld van het
52
district Brcko kan misschien de hoop bieden voor iedereen die een mutlicultureel BiH wenst, maar de politieke werkelijkheid op dit moment beweegt zich in de tegengestelde richting.
8.6. Conclusie Een analyse langs de vier kenmerken van consociationalisme maakt duidelijk waarom de Bosnische constitutie als ‘classic example of consociational settlement’ (Bose, 2002) en ‘an ideal-typical consociational democracy’ (Belloni, 2004) wordt gekarakteriseerd. Het consociationalisme is in BiH volledig ingevoerd langs de vier lijnen, maar is alsnog geen effectief instrument gebleken om de verdeelde maatschappij tot samenwerking te dwingen. We hebben geconstateerd dat er sprake is van brede coalities, zoals deze door Lijphart worden voorgeschreven, maar deze samenwerking wordt langs etnische lijnen vormgegeven. Dat zorgt vervolgens voor de nationalistische retoriek, waarbij het zwartmaken van de andere groep(en) de voorkeur heeft boven de samenwerking met de andere groepen. Het systeem van brede coalities, waarbij alle groepen vertegenwoordigd zijn, is in BiH waarschijnlijk de enige manier om samen te werken. Het voorbeeld van de Kroatische president die door de Bosniakken is gekozen – met alle negatieve gevolgen van dien – laat zien dat een majoritair stelsel een zeer negatief resultaat zou hebben voor de Bosnische Kroaten en de Bosnische Serviërs en voordelig zou uitpakken voor de grootste groep: de Bosniakken. Bovendien is gebleken dat de samenwerking tussen de nieuwe – nationalistische – elites stroef verloopt. Dit vanwege de verschillende belangen van de groepen, die recht tegen elkaar indruisen, maar ook vanwege het gebrek aan een elite traditie en een traditie van consensus, zoals Lijphart die voorschrijft. Het vetorecht is vastgelegd in de Bosnische constitutie. Het instrument wordt gebruikt om de vitale rechten van constitutionele groepen te waarborgen. Een probleem hierbij is dat de definitie van vitale rechten niet concreet is gedefinieerd. Met als resultaat dat het vetorecht als instrument veelvuldig wordt gebruikt, maar niet waarvoor het oorspronkelijk bedoeld is. Voornamelijk de Bosnische Serviërs zien het vetorecht als een instrument om de Bosnische staat te verzwakken en lopen met enige regelmaat weg bij de stemmingen. Het systeem van proportionaliteit is het volgende kenmerk van consociationalisme dat volledig is geïmplementeerd in BiH. De invulling ervan langs etnische lijnen zorgt voor een discriminatorisch karakter van de constitutie. Het sluit alle andere groepen of individuen, die niet bij één van de drie constitutioneel vastgelegde groepen behoort, uit. Daarnaast stelt het de etniciteit centraal, maakt het er een exclusief recht van en geeft het zo meer macht. De laatste implicatie van het proportionele systeem in BiH is de vergaande bureaucratisering die dit met zich meebrengt, met als resultaat een zwakke staat die als zeer inefficiënt wordt bestempeld. De segmentale autonomie is het laatste en tevens het belangrijkste kenmerk van de consociationalisme. Dit wordt in BiH voornamelijk door het bestaan van de twee entiteiten vormgegeven. Daarnaast is er een etnische verdeling binnen de kantons van de Federatie. Een probleem van deze segmentatie is de onnatuurlijke totstandkoming ervan. De bloedige oorlog die 16 jaar geleden is beëindigd staat nog vers in het geheugen van de meeste inwoners van BiH en de huidige grenzen tussen de groepen zijn een rechtreeks resultaat van deze oorlog, met een slechte samenwerking tussen deze groepen als gevolg. De autonomie van de drie groepen is daarnaast betwistbaar, vanwege de aanwezigheid van de Hoge Vertegenwoordiger die boven de partijen staat en een vergaande macht heeft. In het volgende hoofdstuk worden de twee succesverhalen van consociationalisme beschreven, namelijk België en Zwitserland. De genoemde implicaties in dit hoofdstuk worden meegenomen en extra belicht in de beschrijving van deze twee landen. De vraag is of we in het geval van BiH iets kunnen leren van deze twee landen, waarna de uiteindelijke conclusie volgt. 53
9. Consociationalisme op zijn best: Zwitserland? Volgens Lijphart is Zwitserland een typisch voorbeeld van een consociationale democratie (Lijphart, 2007: 32). Zwitserland heeft een zeer diverse en heterogeen samengestelde bevolking, met culturele, linguïstische en geografische verschillen. Ondanks deze ingrediënten voor diepgaande verdeling kan het land als een ‘oase van rust’ worden beschreven. Dat is niet verwonderlijk als we in acht nemen dat de laatste oorlog – of een conflict van benoemswaardige proporties – op het Zwitserse grondgebied dateert uit 1848 (Remak, 1993). Daarmee is het een voorbeeld voor vele verdeelde samenlevingen in de rest van de wereld, die op zoek zijn naar vrede en welvaart. Dit relatief kleine (7.7 miljoen inwoners in 2008) en welvarende land in midden-Europa heeft een federale staatsvorm en wordt verder gekenmerkt door onder andere vergaande decentralisatie, autonome kantons en een belangrijke rol voor directe democratie. Op het eerste blik heeft het land een aantal overeenkomsten met BiH, zoals de grootte, diversiteit en het consociationale politieke systeem, maar ook een aantal verschillen. Nenad Stojanovic heeft in zijn vergelijkende studie ‘Consociation: Switzerland and BiH’ (2007) de institutionele verschillen en overeenkomsten op een rijtje gezet: Zwitserland
BiH
Natie concept
Burgerlijk
Religieus, etnocentrisch
Aantal naties
Een (Zwitsers)
Situatie /staat van de relatie met de naties van de buurlanden
Exclusief (Bijvoorbeeld; Italiaanssprekende burgers van Zwitserland declareren zich niet als Italianen, maar als Italiaanssprekende Zwitsers)
Drie (Bosniakken, Serviërs, Kroaten) Inclusief (De meeste Bosnische Kroaten en Serviërs declareren zich als Kroaten en Serviërs. Ze worden als zodanig erkend. Zij zien de buurlanden Servië en Kroatië als hun ‘moederland’.
Talen
Vier de jure talen en vier de facto verschillende talen
Een de facto taal en drie de jure talen
Religies
Protestanten, Katholieken, Moslims, Joden, Atheïsten en de rest..
Moslims, Orthodoxen, Katholieken, Joden en de rest.
Uitvoerende macht
De federale regering, bestaande uit zeven leden. De linguïstische representatie wordt niet gegarandeerd door de constitutie.
De nationale sleutel (1/1/1) in de presidentschap. Raad van Ministers is samengesteld door 1/3 van de ministers ui de RS en 2/3 uit de Federatie van BiH.
Parlement Publieke organisaties
Bicameralisme Er is geen formele linguïstische verdeelsleutel van de functies bij de overheid maar de proportionele representatie wordt nageleefd.
Bicameralisme Er is geen formele richtlijn maar alles wordt aan gedaan om de publieke organisaties, proportioneel langs etnische lijnen in te vullen
54
Minderheidsveto
Niet formeel
Territoriale autonomiteit
Zes en twintig kantons
Partijsysteem
Ideologisch (rechts, links, liberaal vs conservatief enz). Alle grote politieke partijen zijn multi-linguistisch Proportionele representatie
Kiesstelsel
Ja. Wanneer de vitale rechten van een van de groepen in geding komt. Twee entiteiten (RS en Federatie van BiH). Vervolgens is federatie verdeeld in tien kantons. Etnocentrische en multinationale politieke partijen
Proportionele representatie
Stojanovic (2007, pag: 69) De vraag die in dit hoofdstuk wordt gesteld is de volgende: wat kan BiH leren van het Zwitserse consociationalisme? Ik beschrijf eerst de geschiedenis van het land, om vervolgens de rol van natievorming – en nationalisme – in Zwitserland te vergelijken met die in de BiH, om daarna een analyse te kunnen maken van consociationale systeem.
9.1. Geschiedenis van Zwitserland De eerste stappen voor het hedendaagse Zwitserland zijn in 1291 gezet met de ondertekening van een defensief verdrag door drie kantons (Uri, Schwyz en Unterwalden). De unie tussen de drie kantons was opgericht om de dominantie van de sterke rijken (Habsburgse en Romeinse Rijk) te voorkomen. Door de gunstige ligging – tussen het in die tijd welvarende Vlaanderen, Zuid-Duitsland en Noord-Italië – kon er enorme winst op transitkosten worden gemaakt, waardoor Uri uiteindelijk onafhankelijkheid kon kopen van de Habsburgers in 1231. Door het militaire succes en de goede reputatie, breidde de unie zich al snel uit met meer kantons (Cheng: 18). De ontwikkeling van de benaming Zwitserland is interessant, omdat het van een vloek veranderde naar een gerespecteerde natie: ‘The notion ‘’Swiss’’ – derived from the commune of Schwyz told to be particularly radical – became common from the 15th century on and was first a swearword and nearly synonymous with ‘’heretic’’ (Becker, 2003: 74). De tot dan toe overwegend katholieke unie kreeg in 1523 voor het eerst met een religieuze tweedeling te maken. De priester van Zurich, Huldrych Zwingli (1484-1531) bekeerde zich in dat jaar tot de protestantse kerk. Vervolgens gebeurde dit in Bern, Basel en Schaffhausen, terwijl Luzern, Uri, Schwyz, Unterwalden, Zug, Fribourg en Solothurn katholiek bleven. Glarus en Appenzell waren verdeeld (Hughes, 1975: 66). Omdat de kantons een andere religie dan die van zichzelf als illegaal beschouwden, volgden er in 1529 en 1531 religieuze oorlogen (‘’Kappeler Kriege’’). Onlangs dat overleefde de confederatie van de kantons en leidden de oorlogen niet tot een splitsing. Zelfs tijdens de Dertigjarige oorlog (1618-1648) bleef het in Zwitserland rustig en gaven de religieuze verschillen geen aanleiding tot oorlog (Bonjour, 1952: 191). De volledige onafhankelijkheid van het Romeinse Rijk verwierf Zwitserland met het verdrag van Westphalia in 1648. De problemen kwamen in 1653, toen de boeren uit de kantons Luzern, Bern, Solothurn en Bern in opstand kwamen vanwege de devaluatie van hun munt. Hoewel de centrale overheid de overhand had in het conflict, zagen zij zich genoodzaakt om een aantal belastingmaatregelen te treffen en de boeren tegemoet te komen om verdere oorlogen te voorkomen.
55
Aan het einde van de achttiende eeuw bestond Zwitserland uit dertien kantons (Linder, 1994, p.5). Omdat deze kantons een feodaal regime hadden, dat niet echt genereus was tegenover hun burgers en goederen, was het niet verbazingwekkend dat na de Franse revolutie van 1798 de Fransen met open armen werden ontvangen. Zeker omdat ze met de boodschap van gelijkheid en democratie binnenkwamen. Na deze korte periode van centralisatie met weinig autonomie voor de kantons keerde Zwitserland in 1815 terug tot het ‘oude‘ systeem van de confederatie. Op dat moment bestond Zwitserland uit 25 kantons die zichzelf als soevereine staten zagen en die bijeen werden gehouden door een verdrag dat collectieve veiligheid en wederzijdse hulp garandeerde. In de decennia na 1815 nam de behoefte aan meer democratie toe bij de burgers in een aantal kantons en kwam het tot een conflict. Aan de ene kant waren er protestanten die meer geïndustrialiseerde landsdelen bevolkten en die vroegen om een meer gecentraliseerde natiestaat. Aan de andere kant waren er de conservatieve katholieken van het platteland. Zij eisten dat de besluitvorming unaniem (‘’Tagsatzung’’) tot stand moest komen (Linder, 1994, p. 6). In 1847 richtten de katholieke kantons een eigen unie op binnen de confederatie (‘’Sonderbund’’). Dit leidde tot een korte burgeroorlog (‘’Sonderbundskrieg’’). De protestanten kregen de controle over de centrale regering en versloegen gemakkelijk de katholieken in minder dan een maand. Er vielen ongeveer 130 slachtoffers en behalve kleine gevechten was dit de laatste oorlog op het Zwitserse grondgebied (Remak, 1993). In 1848 hebben de kantons en de burgers vervolgens een federale constitutie geaccepteerd en kwamen tot afspraken voor een nationaal parlement en de uitvoerende macht. Federalisme werd toen als enige mogelijke bestuursvorm gezien om de conservatieven en de Franse en Italiaanse minderheden tevreden te houden. Om deze reden bleven de bevoegdheden van de centrale staat tot de dag van vandaag beperkt.
Eerste Wereldoorlog De verscheidenheid en diversiteit van de bevolking die Zwitserland kenmerkt heeft een belangrijke rol gespeeld voor de positie van het land tijdens de twee Wereldoorlogen. Zowel tijdens de Eerste als de Tweede Wereldoorlog, respectievelijk tussen 1914 – 1918, en 1939 – 1945, bleef Zwitserland neutraal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren er echter veel meningsverschillen tussen de Duits-, Frans- en Italiaans sprekende groepen, maar Zwitserland behield hoe dan ook haar neutraliteit. Toch had de Eerste Wereldoorlog invloed op Zwitserland, bijvoorbeeld op de verdubbeling van de voedselprijzen. In deze periode ontstond ook een verschuiving van de industriële sector naar de dienstensector, die tegenwoordig ook nog erg belangrijk is. Na de oorlog speelde Zwitserland een actieve rol bij de vaststelling van de Liga van Naties (een voorloper van de VN) in Genève. In de Zwitserse stad Genève werd na de Tweede Wereldoorlog het Palais des Nations het Europese hoofdkantoor van de Verenigde Naties, alsook de zetel van vele internationale organisaties, hoewel Zwitserland niet voor 2002 toetrad tot de VN (Swiss Government Politics, 2012).
Tweede Wereldoorlog Tijdens de Tweede Wereldoorlog liet Duitsland duidelijk weten de culturele diversiteit van Zwitserland niet te waarderen. De geografische ligging van het land was nadelig. Zwitserland was volledig omringd door de fascistische regimes in Duitsland, Oostenrijk en Italië. Sommige Zwitserse politici neigden naar verzoeningspolitiek met de Nazi's. De tegenstanders van het Nazi-regime waren bereid om zich terug te trekken in de bergen, als een uitvalsbasis voor een mogelijke guerrilla-oorlog. Omwille van strategische redenen hebben de Nazi’s ervoor gekozen om geen oorlog tegen Zwitserland te beginnen. Eén van de redenen was dat twee van de belangrijkste spoorlijnen van Duitsland naar bondgenoot Italië dwars door
56
Zwitserland liepen. Een oorlog met de Zwitsers zou tot gevolg kunnen hebben dat deze lijnen onbruikbaar zouden worden. Uiteindelijk lukte het Zwitserland met veel moeite om ook nu weer neutraal te blijven en de eenheid te bewaren (US Department of State: Diplomacy, 2011). De geschiedenis na de Tweede Wereldoorlog kenmerkt zich door de hoge mate van politieke consensus, maar ook beroemde referendums, zoals tegen de toetreding tot de EU en het verbod op het bouwen van moskeeën in het land, maar ook door de consociationale democratie waarover meer in de komende hoofdstukken.
Vergelijking met BiH Als we deze korte beschouwing van de Zwitserse geschiedenis vertalen naar de geschiedenis van BiH dan vallen een aantal dingen op. Allereerst het ontstaan van Zwitserland. Zwitserland is ontstaan van onderop, namelijk de kantons die zich herenigden, genoodzaakt om zich te verdedigen tegenover de sterke buurlanden. Zwitserland wordt ook vaak genoemd als Willensnation of nation de volonte. Daarmee wordt gewezen naar de Zwitserse natie als de wil van het volk om een natie te vormen en niet alleen omdat ze linguïstische, religieuze of etnische karakteristieken gemeen hebben (Stojanovic, 2007: 55). BiH heeft ook te maken met sterkere buurlanden, dus de externe dreiging was aanwezig bij het ontstaan van beide landen, met het verschil dat deze dreiging verschillend wordt ervaren binnen BiH. Echter het ontstaan van BiH is van bovenop opgelegd en daar zit het verschil met Zwitserland. De verschillende gemeenschappen zijn aan elkaar gebonden door het Dayton-akkoord, terwijl in Zwitserland de onderlinge consensus het resultaat is van de samenleving. Het zal daarom geen verassing zijn dat de opgelegde constitutie niet de resultaten brengt zoals die in Zwitserland. De strategische ligging van de twee grondgebieden is ook van belang. Waar in geval van Zwitserland het grondgebied als waardevol kon worden getypeerd – tussen het welvarende Vlaanderen, Zuid-Duitsland en Noord-Italië in – en daardoor als belangrijke transitland werd gezien, werd de welvaart een belangrijke factor voor de onafhankelijkheid van Zwitserland. In het geval van BiH zien we het tegenovergestelde. Het grondgebied was niet rijk aan natuurlijke bronnen, het was moeilijk begaanbaar en daarom werd het als weinig ‘waardevol’ beschouwd door de grotere landen om het zelf te bezitten, met alle gevolgen van dien. Opvallend is dat de benaming Zwitserland negatief was en zelfs als vloek werd ervaren in die tijd. Dit is ook het geval met de benaming Bosniër op dit moment, maar het voorbeeld van Zwitserland laat zien dat het imago kan omslaan. Als we de geschiedenis van Zwitserland verder analyseren valt op dat het land sinds 1847 ‘oorlogsvrij’ is. Als we dan naar BiH kijken, zien we dat het land in diezelfde periode vier zeer desastreuze oorlogen heeft meegemaakt. Jurg Steiner (1970) karakteriseert Zwitserland als een non-violent country. Volgens hem zijn er een aantal mechanismes geïnstitutionaliseerd, waardoor elke vorm van radicaal gedrag dat buitensporig wordt bevonden, wordt bestraft (Stenier, 1970). We kunnen vaststellen dat een lange periode van vrede in het geval van Zwitserland ongetwijfeld een betere voedingsbodem is voor consociationalisme dan een grondgebied waar om de 40 jaar een oorlog uitbreekt. De nog verse herinneringen aan een bloedige oorlog bij de gemeenschappen in BiH dragen waarschijnlijk niet bij aan het voldoen aan de belangrijkste eis van consociationalisme: samenwerking.
9.2. Nationalisme in Zwitserland In paragraaf 6.3 is de leidende rol van de nationalistische ideologie in BiH beschreven. Verder is vastgesteld dat elke etnische identiteit samenvalt met de nationale identiteit en religie bepalend is hierin. De kiezers vertonen gedrag dat als etnocentrisme kan worden getypeerd (eigen etniciteit centraal stellen ten koste van andere etniciteiten), met als resultaat dat het land bestuurd wordt door 57
nationalistische partijen, of in ieder geval, partijen die de belangen van de eigen etnische groep vertegenwoordigen. Zwitserland heeft net als BiH een heterogene bevolkingssamenstelling. Waar in BiH de verdeling voornamelijk langs religieuze lijnen – daarmee wordt ook de nationaliteit bepaald – plaatsvindt, is Zwitserland naast religie ook linguïstisch (Duits, Frans, Italiaans en Reto-Romaans) en geografisch (rurale platteland versus stedelijke gebieden) verdeeld. Om een beeld te krijgen van de religieuze en linguïstische verhoudingen in Zwitserland volgt hieronder een overzicht:
Religie Rooms-
Percentage (%) 41,8
katholiek
Taal
(%)
Duits
63,7
Frans
20,4
Italiaans
6,5
Protestant
33,0
Orthodox
1,8
Reto-Romaans
0,5
Oud
0,2
Anders
9,0
katholieken Andere
0,2
christelijke groepen Moslims
4,3
Joods
0,2
Andere religies
0,8
Atheïsten
11,1
Bron: Bovayr & Broquet (2005)
We zien dat twee grote groepen – Rooms-katholieken en Protestanten – kunnen worden onderscheiden en dat er nog 26% als divers kan worden getypeerd, met de Islam als opkomende religie. We kunnen hier een vergelijking trekken met de bevolkingssamenstelling in BiH. De Bosniakken zijn qua grootte vergelijkbaar met de Rooms-katholieke Zwitsers (49,4% - 41,8%). De Protestanten in Zwitserland zijn ongeveer even groot als de groep Serviers in BiH (33% - 36,1%), terwijl een derde bevolkingsgroep qua grootte (zoals de Kroaten in BiH) in Zwitserland ontbreekt. Naast dit religieuze onderscheid kan in Zwitserland ook op linguïstische basis een onderscheid worden gemaakt. Paolo Dardanelli typeert Zwitserland in zijn artikel ‘Why Switzerland is Mono – not Multi – national’ (2010) als een eenheidsstaat, ondanks de linguïstische en religieuze verschillen. Hij geeft hiervoor een aantal historische redenen. De eerste reden is volgens Dardanelli het gegeven dat de vorming van de e Zwitserse identiteit rond de 15 eeuw is ontstaan en vastgelegd, en daarmee de nationalistische ideologie e die in de 18 eeuw kwam opzetten lang voor is geweest. Het resultaat daarvan was dat het opkomende nationalisme zich bij het Zwitserse mulitlinguistische karakter van de Staat neerlegde en zich concentreerde op de gezamenlijke geschiedenis van de kantons. Dit woog zwaarder dan de verschillen in taal en religie. Daarom was er in tijd van het nationalisme, van 1815-1848, sprake van een gezamenlijk Zwitsers nationalisme in plaats van diverse kampen (Kohn, 1956: 45). In die tijd waren er ook geluiden
58
van bijvoorbeeld Duitssprekende Zwitsers die een pan-Duits sprekende natie zagen zitten ten koste van de Zwitserse unie, maar deze waren marginaal (Kohn, 1956: 81). We zien hier meteen een groot verschil met de Bosnische natievorming, die rond de tijd van het nationalisme onder het Oostenrijk-Hongaarse koninkrijk is mislukt en in plaats daarvan namen de buurlanden (Servië en Kroatië) die rol handig over. De moslims bleven over en daarmee is de vorming van een mono-etnische natie van Bosniërs mislukt, wat in Zwitserland wel lukte. Het resultaat van de Zwitserse natievorming is dat de meeste Zwitsers zich primair identificeren met de Zwitserse natie als geheel. Ze zien het als een natie bestaande uit drie a vier taalgemeenschappen die met elkaar willen samenleven en een nationaal karakter met elkaar willen delen, gestoeld op gezamenlijke historische gebeurtenissen en de politiek cultuur (Dardanelli, 2010: 8). Dit zou dus ook in BiH het geval kunnen zijn, mits de Bosnische Serviërs en Kroaten bereid zouden zijn om meerdere identiteiten aan te nemen, wat op dit moment niet het geval is. Dardanelli (2010) onderscheidt een aantal ‘behavioural aspects’ die te ontdekken zijn in de Zwitserse natievorming. Om te beginnen wordt de term natie nooit gebruikt om een aparte taalgemeenschap aan te duiden, of een religieuze groep, maar is deze term gereserveerd voor de Zwitserse Staat als geheel. Daarnaast heeft volgens Dardanelli nog nooit een taalgemeenschap een veto geëist, of een constitutionele verandering aangevraagd. In lijn daarvan constateert Dardanelli dat er nog nooit een separistische beweging is geweest in Zwitserland, op wat voor basis dan ook (religie, kantons, taal). Vervolgens is de opkomst van de Schweizerische Volkspartei (SVP) – een politieke partij die Zwitsers nationalisme vertolkt, gepaard gegaan met strenge anti-integratie geluiden – in de laatste twintig jaar een indicatie van een mono-nationaal karakter van Zwitserland (Dardanelli, 2010: 9). Daarop zet Dardanelli vijf factoren uiteen die verklaren waarom Zwitserland geen multi-etnische Staat is geworden, ondanks haar diversiteit op verschillende gebieden. De eerste factor is volgens hem het gegeven dat de er een kruising plaatsvindt op verschillende gebieden zoals kantons, religie en taal. De religieuze verdeling en kantonale grenzen hebben dus de taalgemeenschappen gefragmenteerd en bijgedragen aan niet-gepolitiseerde taalgemeenschappen. Ze hebben ook bijgedragen aan het voorkomen van een duidelijke autonome meerderheid. Wat we als de grootste groep kunnen karakteriseren – Duitssprekende Protestanten uit stedelijk gebied – is geen autonome meerderheid, maar is verspreid over verschillende kantons. Hier zien we het verschil met BiH, waar de drie groepen afgescheiden van elkaar leven in twee entiteiten en verschillende kantons. De tweede factor zoals McRae deze uiteenzet, is het feit dat er nooit gestreden moest worden voor de gelijkheid van taalgemeenschappen (McRae, 1983: 41) en heeft te maken met het eerder beschreven op tijd invoeren van een natie bestaande uit verschillende taalgemeenschappen. Dus voordat het nationalisme terrein won, was Zwitserland al een officiële multi-linguistische Staat. Bovendien kregen de taalgemeenschappen een grote mate van culturele en politieke autonomie, wat de mobilisatie van nationalisme voorkwam. In het verlengde daarvan zorgde de territoriale stabiliteit van de taalgemeenschappen en het ontbreken van overheersinggevaar door een grotere gemeenschap ervoor dat de kleinere gemeenschappen geen redenen hadden om te vrezen voor het overleven van de eigen taal en cultuur. Hier valt een les te halen voor de grootste groep in BiH, de Bosniakken. De majoritaire staatsvorm waar zij naar streven zou één van de factoren kunnen zijn waardoor de andere kleinere gemeenschappen zich bedreigd voelen en daarop in de aanval gaan, zoals de Serviërs. e
De vierde factor is van historische aard en herhaalt het argument van het begin over de 19 eeuw, dat toen het nationalisme opkwam, Zwitserland al vijf eeuwen lang een eigen geschiedenis en politiek systeem had. Als laatste factor beschrijft Dardanelli de rol van de buurlanden. Duitsland, Italië en 59
Frankrijk zijn ethno-linguistische staten en elke separistische beweging vanuit Zwitserland zou inhouden dat de taalgemeenschap volledig zouden moeten integreren in de staatvorm van een groot buurland. Ze zouden daarmee elke vorm van autonomiteit verliezen en wellicht nog belangrijker, er zou een rijk historisch erfgoed verloren gaan, zoals directe democratie, kantonale autonomie, enz. (Grin, 2002: 271). Linguïstische nationalisten zouden dus hun geschiedenis, cultuur en politieke waarden moeten inruilen voor een linguïstische eenheid. Dardanelli concludeert dat de Zwitserse instituties niet ontworpen zijn om met de multinationaliteit om te gaan, en daardoor kan er volgens hem niet geleerd worden van de Zwitserse ervaringen door de andere landen die multinationaal van karakter zijn. Dit zou enigszins demotiverend kunnen werken in een vergelijkend onderzoek zoals deze, maar toch sluit hij af met de woorden: ‘Hence, that is not ‘objective’ diversity – be it linguistic, religious or whatever – that makes a country multi-national but how such diversity is politically ‘constructed’ and perceived (Dardanelli, 2010: 15). Het vervolg van de analyse van Zwitserland in dit onderzoek gaat dan ook over de politieke organisatie en de rol van consociationalisme in het land.
9.3. Voorwaarden voor consociationalisme in Zwitserland
Even grote groepen
Gering aantal groepen
Kleine populatie
Overkoepelende loyaliteit
Socio-economische gelijkheid
Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen
Elite traditie en traditie van compromissen
Totaal
Zwitserland
-1
-2
+2
+2
0
+2
+1
+2
+2
+8
BiH
-1
-1
+2
+2
0
-2
+1
+1
-2
0
Aanwezigheid van externe dreiging
Geen overgrote meerderheid
In het onderzoek van Lijphart (1985) naar de voorwaarden voor het invoeren van consociationalisme scoort Zwitserland met de score (+8) verruit het beste van alle onderzochte landen. Zoals we eerder hebben gezien in het paragraaf 7.11. scoort BiH op diezelfde voorwaarden neutraal (0). In dit hoofdstuk zoom ik in op de verschillen tussen deze twee landen.
Lijphart (1985)
De bovenstaande tabel geeft een helder beeld als we de verschillen willen ontdekken tussen de condities voor het consociationalisme tussen deze twee landen. Opvallend is dat voor de meeste criteria (5 van de 9) die Lijphart heeft uitgewerkt, de twee landen dezelfde score hebben. Dan zijn er twee factoren met geringe verschillen, waarop Zwitserland iets beter scoort (Even grote groepen en Segmentale isolatie van verdeelde gemeenschappen). Dat duidt erop dat de voorwaarden voor het invoeren van consociationalisme verassend evenwichtig zijn. Met uitzondering van twee factoren: overkoepelende loyaliteit (Zwitserland +2, tegenover BiH -2), en Elite traditie en traditie van compromissen (Zwitserland +2, tegenover BiH -2). Er is eerder geconstateerd dat dit de twee grootste valkuilen zijn als we naar het Bosnische consociationalisme kijken, en laat Zwitserland nu juist in deze categorieën heel goed scoren.
60
Overkoepelende loyaliteit Hoewel de beide landen heterogeen zijn samengesteld, bestaan er grote verschillen in de uiting van de loyaliteit aan de overkoepelende Staat. Waar in BiH alleen de Bosniakken bereid zijn de loyaliteit aan de staat te tonen, terwijl Serviërs en Kroaten de staat juist proberen tegen te werken, zien we in Zwitserland een andere kijk op de staat. Ondanks de hoge autonomie van de kantons, de linguïstische verschillen en de zwakke centrale Staat, voelen de meeste Zwitsers zich loyaal aan de Staat (Dardanelli, 2010: 7). Duitsen Franssprekende Zwitsers identificeren zich primair met de Zwitserse nationaliteit en dan pas met hun taalgenoten. Onder de Duitssprekende Zwitsers is de identificatie met de taal nog zwakker dan hun gemeentelijke of kantonale identiteit. Met andere woorden, een Duitssprekende Zwitser voelt zich allereerst een Zwitser, daarna identificeert hij of zij zich met de woongemeente, als derde identificeert deze persoon zich met het kanton en op laatste plaats komt de identificatie met de taalgemeenschap (Kriesi, 1996: 55). Hoewel in een klein aantal kantons het identificatiegevoel van de inwoners even groot is als met de Zwitserse identiteit, komen deze identiteiten niet in strijd met elkaar (Kriesi, 1996: 55). Dit is het verschil met de situatie in BiH, waar Serviërs zich niet tegelijk als een Serviërs en Bosniërs identificeren. Hetzelfde geldt voor de meeste Kroaten. Deze loyaliteitkwestie vertaalt zich in de politiek. Waar in BiH de nationalistische kampen elkaar bestrijden tot in de hoogste politieke organen, staat de loyaliteit aan de Zwitserse Staat niet ter discussie.
Elite traditie en traditie van compromissen De traditie van compromissen en elite traditie zijn feitelijk moeilijk vergelijkbaar, omdat er in BiH sprake is van een ‘jonge’ elite die nog niet de tijd heeft gehad om een traditie neer te zetten, terwijl in Zwitserland decennia lang een zelfde politiek systeem wordt gehanteerd. In BiH is er sprake van een nieuwe elite die vanaf 1992 of 1996 aan de macht is. Deze elite is voor het grootste deel een overblijfsel van het communistische regime, maar nu met andere ideologische ideeën - in de meeste gevallen nationalistische ideeën. Zoals we hebben gezien is Zwitserland al meer dan 150 jaar een oase van rust vergeleken met BiH. Deze rust heeft ongetwijfeld bijgedragen aan het in stand houden van tradities in het algemeen. Elite traditie en traditie van compromissen zijn een onderdeel geworden van het politieke systeem. Gruner (1973) geeft de economische positie van de politici als oorzaak van de stabiele politieke situatie en compromissen: ‘In spite of fragmented political culture, the ruling circles are part of relatively homogeneous political trends, which have a tendency to crosscut in the economic, political and military domains. As a consequence, they manage to impose policies that favor them and that contribute to the maintenance of the established system. Various characteristics of the Swiss political system result in the fact that the people who take the state decisions are at the same time involved in the sector of private economy; these very people, men in great majority, come from the wealthiest sectors of the population’ (Becker, 2003: 84). De Zwitserse democratie wordt door vele auteurs geregeld met corporatisme in verband gebracht (Lehmbruch, 1967; Katzenstein, 1984). Volgens Becker (2003) kent Zwitserland een regime van democratisch corporatisme. Dit systeem wordt gekarakteriseerd door een ideologie van sociaal partnerschap, een gecentraliseerde representatie van belangen, en door samenwerking van sociale, economische en politieke belangen op een informele en vrijwillige manier (Becker, 2003: 67). Het grote verschil met BiH is het corporatisme en de rol die de economie speelt in de politiek van Zwitserland. De meeste parlementsleden zijn aldus afkomstig uit welvarende families, of met een indrukwekkende carrière. Ze zijn zodanig financieel afhankelijk dat het parlementschap op voluntaristische basis wordt uitgevoerd, zonder betaling dus. Terwijl het parlementslid in BiH één van
61
de best betaalde functies is. Daarnaast is de manier van politiek bedrijven anders. De besluitvorming in Zwitserland verloopt in het geheim. Omdat een klein aantal mensen bij de besluitvorming betrokken zijn, en deze door de speciale commissies achter gesloten deuren plaatsvindt, zijn de mogelijkheden tot een conflict beperkt.
9.4. Consociationalisme in Zwitserland In dit hoofdstuk ga ik in op de invulling van het consociationalisme in Zwitserland. De implicaties die in de casus van BiH zijn ontdekt, worden hier vertaald naar de Zwitserse casus, om te ontdekken hoe hiermee in Zwitserland is omgegaan. De vier kenmerken van consociationalisme – grote coalities, vetorecht, segmentale autonomie en proportionaliteit – vormen de basis voor de analyse. Eerst beschrijf ik kort de institutionele context van het consociationalisme.
9.4.1. Institutionele setting Zwitserland wordt op federaal niveau bestuurd door de Bundesversammlung, die vergeleken kan worden met de Nederlandse Staten-Generaal. Het parlement (Die Bundesversammlung) bestaat uit twee kamers, die dezelfde rechten hebben, maar op verschillende wijzen worden gekozen (Ladner, 2011, p. 200). De Nationalrat (vergelijkbaar met de Bosnische Kamer van Gerepresenteerden) is de lagere kamer en vertegenwoordigt het Zwitserse volk. De Nationalrat telt 200 zetels en wordt rechtreeks gekozen door de kiezer. Interessant is dat de rol van kantons zich niet alleen beperkt tot Der Standerat, maar ook van belang is bij de zeteltoedeling van Der Nationalrat. De omvang van de populatie is hierbij doorslaggevend. Het kanton Zurich neemt bijvoorbeeld 34 zetels in, waar het kanton Glarus slechts één zetel heeft. Het systeem van proportionele representatie staat centraal in de toedeling van zetels. Hierbij is het vastgelegd dat elk kanton recht heeft op minimaal één zetel, ongeacht het inwoneraantal. Het gemiddelde ligt op dit moment op 36.000 inwoners per zetel (The Swiss Parliament, 2012). De Hogere of Federale kamer (Der Standerat) vertegenwoordigt op haar beurt de kantons. Der Standenrat (vergelijkbaar met de Bosnische Volkerenkamer) telt 46 zetels en wordt door de kantons gekozen. De 26 kantons zijn hier evenredig vertegenwoordigd. Twee zetels worden voorgedragen door de 20 kantons, en de overige zes zetels worden ingevuld door zes half-kantons (Ladner, 2010, p.200). Vandaar dat kleinere kantons beter vertegenwoordigd zijn in Der Standerat dan in Der Nationalrat. Linder (1994) noemt dit onderscheid tussen de twee kamers dan ook heilig voor het behoud van absolute gelijkheid. Naast het federale niveau heeft Zwitserland nog twee andere bestuurlijke niveaus: de kantons en gemeenten. Voornamelijk kantons zijn de pilaren waarop de federatie rust (Hendriks, 2006, p. 113). Kantons hebben vergaande democratische instituties, zoals een parlement, maar het systeem van kantons is verder unicameraal (Ladner, 2010, p. 203).
9.4.2. Grote coalities De regeringcoalities in Zwitserland komen tot stand langs een statisch, voorgekookt systeem (Zauberformel van de Proporzdemokratie 2:2:2:1) waarbij vier politieke partijen zeker zijn van deelname: twee zetels voor de liberalen, twee voor de christendemocraten, twee voor de sociaaldemocraten en één voor de conservatieve volkspartij (Hendriks, 2006, p. 114).
62
De stabiliteit van deze regeringen is overweldigend en sinds de invoering van dit systeem is een val van het kabinet in Zwitserland nog niet voorgekomen. De vier grootste partijen hadden in 2010 gezamenlijk 171 van de bestaande 200 zetels. Dit maakt het begrijpelijk waarom de regering vast in het zadel zit. Aangezien de kandidaten een absolute meerderheid moeten krijgen, bestaan de verkiezingen uit meerdere rondes. Hieronder volgt een overzicht van de Zwitserse coalities vanaf 1848 (Bundesrat.ch, 2012):
Politieke partij
Die Liberalen
Christlichdemokratische
Schweizerische
Sozialdemokratische
(FDP)
Volkspartei der Schweiz
Volkspartei (SVP)
Partei der Schweiz
(CVP)
(SP)
1848-1891
7
0
0
0
1891-1919
6
1
0
0
1919-1929
5
2
0
0
1929-1943
4
2
1
0
1943-1953
3
2
1
1
1953-1954
4
2
1
0
1954-1959
3
3
1
0
1959-2003
2
2
1
2
2003-2010
2
1
2
2
2011-
2
2
1
2
Bron: Bundesrat.ch (2012)
We zien dat de machtsverdeling, die een onderdeel uitmaakt van de consensusdemocratie, de laatste jaren wordt uitgedaagd. In 2003 is de partijensamenstelling van de federale regering voor het eerst sinds 1959 veranderd. De SVP (Schweizerische Volkspartei) heeft na electorale successen in 1999 en 2003 met succes een tweede zetel geclaimd, ten koste van de christendemocraten (Ladner, 2010, p. 199). Als we de vorming van Zwitserse coalities vergelijken met de Bosnische situatie, dan zien we een aantal verschillen. Het eerste verschil is een ideologisch verschil. De politieke partijen die in BiH de coalities vormen, doen dit in naam van hun religieuze of etnische groepen. De Servische partijen komen over het algemeen op voor Servische belangen, Kroatische partijen voor Kroatische belangen, enz. In Zwitserland, hoewel de diversiteit religieus en linguïstisch van aard is, zien we deze trend niet terug. Het onderscheid wordt gemaakt op andere ideologische gronden die historisch zijn bepaald: Liberalen, Sociaal-democraten, Christen-democraten en de populisten. Waar in BiH de etnische groepen de autonome factoren zijn die hun representatie terugvinden in het parlement en de regering, zijn het in Zwitserland de kantons. Eerder is vastgesteld dat de grote coalities in BiH drie complicaties hebben: geen consensus over de staat, geen consensus over het politiek systeem en geen duidelijke strategie van de internationale macht om een stabiele democratische staat te vormen (Kasapovic, 2005: 160). Deze implicaties zien we niet terug in de Zwitserse casus. Daarnaast vormt het gebrek aan een elite traditie en een traditie van consensus in BiH een andere implicatie ten aanzien van dit onderdeel. De coalities worden moeizaam
63
gevormd, en eenmaal gevormd zijn ze niet efficiënt door de tegenstrijdige belangen. Ook deze problemen zien we niet terug in Zwitserland. De voorgekookte en statische manier van machtsverdeling, waarbij iedereen zich vertegenwoordigt voelt, is in Zwitserland al 150 jaar zonder conflicten uitgevoerd. Of deze manier van machtsverdeling een voorbeeld kan zijn voor BiH is een vraag die terecht kan worden gesteld.
9.4.3. Vetorecht Het vetorecht zoals door Lijphart is uitgewerkt, vinden we niet in de formele vorm terug in de Zwitserse constitutie. De redenen daarvoor moeten we zoeken in de beperkte macht van de centrale overheid en de autonome kantons met eigen bevoegdheden op gebieden die de echt belangrijk voor ze zijn. Daardoor is er ook geen reden tot een formeel vastgelegd vetorecht in de constitutie, vinden de Zwitsers (Enderlein, 2010: 174). De totstandkoming van de wetten op landelijk niveau is een langdurig proces. Voordat de regering een wetsvoorstel doet, overlegt het eerst met de politieke partijen en belangengroeperingen. De kantons worden hier ook in gehoord. Het parlement biedt geen tegenmacht aan de regering. Het heeft wel het recht van initiatief en kan bindende moties inbrengen, maar het valt op dat de Zwitserse Nationalrat niet de exclusieve wetgevende macht heeft, zoals in BiH. Het stelt nu en dan wetten voor en heeft nauwelijks werknemers in dienst. Het Zwitserse parlement komt dan ook meestal vier keer per jaar bij elkaar voor een periode van drie weken per keer (Swissworld, 2012). De belangen van de kantons in Zwitserland worden volgens Enderlein ( ) verdedigd langs drie lijnen die buiten de bevoegdheden van de centrale overheid liggen. Eerst is er het instrument van de directe democratie. De kantons hebben de macht om de kiezers te mobiliseren en initiatiefvoorstellen in te dienen. De referendums zijn een bekend instrument die de kantons kunnen inzetten om een federale wet tegen te gaan of om met eigen voorstellen te komen. Vervolgens is het in Zwitserland gebruikelijk om het wetvoorstel eerst met verschillende actoren te bespreken voordat het naar het parlement gaat. De kantons krijgen zo veelvuldig de kans om invloed uit te oefenen op het proces van wetgeving. De ontmoetingen die er dan volgen tussen de federale commissies en kantons, zijn informeel van aard en geven de kantons de kans om over het wetsvoorstel te praten en het proces te beïnvloeden (Knoepfel, 2002). Wat hierbij van belang is, is dat de discussie tussen de kantons en de federale commissies los staat van de invloed van politieke partijen, waardoor de discussie niet gepolitiseerd wordt. Enderlein legt dit als volgt uit: ‘This is to be explained by the fact that cantonal governments are not, like the federal government, coalition governments as we know them in other parliamentary democracies. Cantonal governments are, like the federal government, composed of individually elected party representatives. The government is therefore not build on the logic of party coalition or coalition agreements and governments are usually oversized coalitions. This requires permanent consensus and compromise, building on different policy matters. A minister who is representing the canton within one of these ‘conferences’ (that exist for different policy areas) does not therefore represent their party but the cantonal government, and they must defend the propositions before they colleagues as a member of a government in the canton but not as a member of party x or y’ (Enderlein, 2010: 175).
64
Tenslotte spelen de kantons een belangrijke rol bij het implementeren van de federale regels, waarin ze een vergaande autonomie genieten (Walti, 1996). Deze implementatiebevoegdheid is weliswaar afhankelijk van het beleidsveld. Op sommige gebieden, zoals civiele protectie, heeft de federale regering meer macht, ook bij de implementatie (Enderlein, 2010: 175). Als we het vetorecht in Zwitserland vertalen naar de casus in BiH, dan zien we een aantal essentiële verschillen. In BiH is het vetorecht vastgelegd – hoewel vaag gedefinieerd – in de constitutie, terwijl in Zwitserland meer ruimte is om dit instrument te gebruiken. De kantons zijn zodanig autonoom dat het niet eens nodig blijkt te zijn om het vetorecht op federaal niveau in te voeren. Als we het Zwitserse model van vetorecht in BiH zouden willen toepassen, dan komen we terecht in een politieke strijd. Pleiten voor de sterke kantons of entiteiten ten koste van de centrale overheid in BiH betekent kiezen voor de Serviërs en Kroaten. Kiezen voor sterke centrale overheid betekent aan de kant staan van de Bosniakken. We zien dus dat dit onderdeel van consociationalisme in BiH zeer gepolitiseerd is. Verder is waar te nemen dat het grote verschil is dat het vetorecht in BiH een instrument is om de eigen etnische groep te verdedigen, terwijl het in Zwitserland de kantons zijn die centraal staan.
9.4.4. Principe van proportionaliteit Het principe van proportionaliteit in Zwitserland krijgt net als in de voorgaande kenmerken van consociationalisme vorm door het autonome karakter van de kantons en gemeenten. Zwitserland is een zeer heterogene Staat die haar verdeling voornamelijk vindt op religieuze en linguïstische gronden, zoals eerder is beschreven. De historische ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat deze diversiteit door de kantons wordt gekanaliseerd. De machtsverdeling op het federale niveau vindt dan ook plaats langs deze wegen. We hebben gezien dat zowel Der Nationalrat als de Der Standerat door de kantons – of de kiezers ervan – worden gevormd. In geval van BiH kon ik de religieuze bevolkingssamenstelling toetsen aan de samenstelling van het parlement en de regering, omdat de politieke vertegenwoordiging langs etnische lijnen plaatsvindt. In Zwitserland is het onderscheid veel minder duidelijk te maken langs de etnische lijnen, maar kan wel langs linguïstische lijnen worden gemaakt. Stojanovic (2006a: 136) zet de percentages van de linguïstische proportionaliteit uiteen: Taal
Populatie (%)
Der Nationalrat (%)
Der Standerat (%)
Duits
73,1
71,4
72,2
Frans
20,5
23,2
21,7
Italiaans
4,3
4,1
4,3
Reto-Romaans
0,7
1,4
1,7
Bron: Stojanovic (2006a: 136)
Duitssprekenden hebben rond 70 procent van de zetels in beide kamers, dat overeenkomt met het aantal Duitssprekende burgers in Zwitserland (Dardanelli, 2010: 5). Toch is dit geen formeel vastgestelde regel, maar eerder een samenloop van omstandigheden en het proportionele kiesstelsel. Als we naar de regeringsvorming kijken, dan zien we dat het voorgekookte systeem van machtsverdeling (2-2-2-1) de proportionaliteit in de regering waarborgt en dat de vier grote kampen vertegenwoordigd zijn in de regering. De institutionele praktijk laat zien dat de informele regels belangrijk zijn in de Zwitserse politiek. Zo is het een gewoonte dat er van de zeven ministers in de regering minimaal twee niet-Duitssprekenden zijn, zonder dat dit ergens is vastgelegd. Het gegeven dat tijdens meer dan de 65
helft van de regeringsperioden sinds 1848 geen Italiaanssprekende in de regering zat, lijkt niet voor problemen te zorgen. Net als het feit dat het aantal Franssprekende soms reduceerde tot slechts één zetel (Steiner, 2009: 199). We zien dus dat de Zwitsers in plaats van de formele quota’s in te vullen liever de informele, indirecte manier kiezen om de representatie in te vullen. Er is dus aan de ene kant een statisch systeem van machtsverdeling, maar deze wordt ingevuld langs een informele weg. Als we naar het parlement kijken dan zien we de versnippering in het aantal partijen (12), die vervolgens de coalities met elkaar aangaan. De proportionaliteitseis, dat alle groepen evenredig vertegenwoordigd moeten zijn, vindt ook gehoor in de werkwijze van het parlement, waar consensus centraal staat en besluiten door samenwerking worden genomen. Als indirecte gevolg van het proportionaliteitssysteem is het besluitvormingsproces in Zwitserland te traag en complex, wat vervolgens resulteert in een zwakke en inefficiënte centrale staat (Cheng, 2010: 26). We zien dat hoewel het accent op andere factoren ligt (Zwitserland op kantons – BiH op religie), het proportionaliteitsysteem ten koste gaat van de efficiency. Maar zoals gezegd is het onderscheid tussen de Katholieken, Protestanten en overige groepen in Zwitserland veel minder duidelijk zichtbaar in de politieke representatie dan in BiH. Ideologieën zoals het Liberalisme (15,1 % van de parlementszetels) en de Sociaal-democratie (18,7%) zijn in de Zwitserse casus een sterke politieke factor, terwijl de politiek in BiH in een nationalistische retoriek blijft hangen. Zowel in de regering als in het parlement – beide kamers – is de vertegenwoordiging gebaseerd op het principe van de kantons. Omdat de kantons in de meeste gevallen monolinguistisch zijn (3 van de 26 kantons zijn tweetalig en slechts 1 drietalig) kunnen we de politieke vertegenwoordiging op federaal niveau langs linguïstische en religieuze lijnen ook in Zwitserland niet volledig uitsluiten. Het grote verschil is, dat deze niet aan de basis van de representatie staan, zoals dat het geval is in BiH.
9.3.5. Segmentale autonomie Segmentale autonomie, in de Engelstalige literatuur ‘Group autonomy’ genaamd, betekent een hoge mate van autonomie voor elke groep om zichzelf te besturen (Lijphart, 1997: 24). Hoewel consociationalisme geen vast recept heeft hoe deze autonomie als staatsvorm geregeld zou moeten worden, komt federalisme het dichtste in de buurt. Deze staatsvorm heeft ook de voorkeur van Lijphart: ‘The 26 cantons which comprise the Swiss federal state are remarkable for their extensive competences as well as for the considerable differences in their sizes and resources. Switzerland is thus, at the same time, both a prime and an extreme example of a federal state’ (Lijphart, 1999: 38). Het Zwitsers federalisme is dan ook een voorbeeld van de segmentele autonomie zoals deze door Lijphart is uiteengezet. De problematiek rondom territoriale claims die ermee gepaard gaan en die in BiH voor de problemen zorgt, komt in Zwitserland niet voor. De segmentale autonomie in Zwitserland krijgt vorm door de vergaande autonomie van kantons. Hoe autonoom de kantons zijn, zegt het gegeven dat alle bevoegdheden die niet expliciet in de federale constitutie vermeld staan, aan de kantons toebehoren (Becker, 2003: 80). Deze regeling zien we terug in de Bosnische constitutie met de entiteiten. Als we vervolgens in achting nemen dat Zwitserland een zwakke centrale staat is, met weinig bevoegdheden, dan kunnen we concluderen dat de kantons zeer autonome entiteiten zijn. Elk kanton heeft een eigen constitutie, wetgeving, regering en een gerechthof. De kantons bezitten bevoegdheden op gebieden zoals gezondheidszorg, financiën, onderwijs en belastingheffing. De Zwitserse constitutie is verder heel duidelijk in het gebruik van het woord soevereiniteit. Deze term wordt gebruikt voor ‘’Volk und Stande’’ (mensen en staten) en niet voor de Zwitserse Staat als geheel. Deze vorm van decentralisatie zien we terug in de Bosnische constitutie, waar gesproken wordt van drie bevolkingsgroepen die samen BiH vormen en waar nergens het woord Bosniër in voorkomt.
66
Wat betreft de kantons zijn 20 van de 26 mono-linguistisch, hetgeen de segmentale verdeling zoals die door Lijphart wordt gezien ten goede komt. Drie kantons zijn tweetalig en één drietalig. In de monolinguistische kantons bestaat dus een officiële taal (Cheng, 2010: 26). Dit betekent in de praktijk dus dat een Duitssprekende Zwitser in een Franssprekend kanton genoodzaakt is om in het Frans te communiceren met de overheid en zijn of haar kinderen naar een Franstalige school te sturen. Naast de linguïstische verdeling zijn de kantons – in mindere mate – ook religieus verdeeld. De Katholieken, die rond de 42 procent uitmaken van de gehele Zwitserse bevolking, tellen in tien kantons meer dan 80 procent. De kantons kunnen dan ook als homogene entiteiten in een heterogeen land worden gezien (Lane, & Ersson, 2005: 125). Wat dat betreft zijn de kantons op zich niet de beste voorbeelden van de consociationale democratie, maar Zwitserland als geheel wel. Het onderscheid met BiH - waar ook de verdeling langs etnische lijnen loopt - is dat de etnische fragmentatie niet automatisch leidt tot etnische politiek. De politieke partijen blijven regionaal en de nationalistische retoriek met separistische trekken zoals die in BiH te zien is, blijft in Zwitserland uit. De conclusie is dat Zwitserland een sterk gedecentraliseerd land is, met laag geplaatste bevoegdheden. Daarmee voldoet het land aan de eis van de consociationale democratie. BiH daartegenover, staat voor een keuze waar hervormd moet worden en waar een federale staatsvorm een van de opties is. Maar deze kwestie is zodanig gepolitiseerd dat de keuze voor een bepaald staatsvorm een keuze is voor een bepaalde kant. Concreet betekent dit het voordeel uitspreken voor federalisme en decentralisatie langs etnische lijnen kiezen is voor de Servische kant. Tegenovergesteld – voordeel uitspreken voor meer centralisatie – betekent kiezen voor de Bosniakken. De Kroaten creëren het liefst een derde entiteit maar dat is politiek gezien, geen reële optie op dit moment.
9.4. Conclusie Paradoxaal gegeven is dat Zwitserland ruim voldoende scoort op de voorwaarden van consociationalisme (+8), terwijl BiH een neutrale score (0) op hetzelfde criteria scoort, om vervolgens vast te stellen dat consociationalisme in Zwitserland minder formeel is vastgelegd dan in BiH – de vetorecht, de segmentale religieuze of linguïstische verdeeldheid en proportionele vertegenwoordiging . De belangrijkste vraag waarmee ik aan dit hoofdstuk ben begonnen is: wat kunnen in casus van BiH we leren van Zwitserland? Volgens Paolo Dardanelli (2010) zijn de Zwitserse federale instituties zodanig ontworpen om met multinantionaliteit om te gaan, dat er niets geleerd kan worden door andere multiculturele landen. BiH is een multicultureel land, maar – net als Zwitserland – met een consociationale constitutie waarbij verschillende autonome segmenten met elkaar in samenwerking gaan. Deze autonome entiteiten zijn ver van multicultureel – net als de Zwitserse kantons – en dat maakt Zwitserland en BiH toch een relevante vergelijkingsfactor voor deze studie. Stojanovic (2007) concludeert in zijn vergelijkende studie dat de verschillen tussen de twee landen zodanig groot zijn dat simpelweg kopiëren van het systeem niet zal werken. Toch onderkent hij ook dat het niet onmogelijk is om de ervaringen van Zwitserland op het gebied van omgaan met diversiteit te gebruiken in geval van BiH (Stojanovic, 2007: 70). De geschiedenis is een belangrijke factor als we naar het ontstaan van consociationale constituties willen kijken. Er is geconstateerd dat de twee geschiedenissen van BiH en Zwitserland zodanig van elkaar verschillen dat daar meteen een verklaring gevonden is waarom consociationalisme in Zwitserland succesvol is, en in BiH nog niet. Naast het verschillen in de ligging van de twee landen en de manier van het ontstaan (Zwitserland van onderen; BiH van bovenaf), is de opkomst van nationalisme de belangrijkste historische reden. Nationalisme was ‘te laat’ om de verschillen in Zwitserland uit te e drukken in separistische gevoelens. De Zwitserse identiteit is al vanaf de 15 eeuw gecreëerd en tot het e begin van 19 eeuw – het begin van nationalisme – was het volwassen genoeg om de nationalisten die apartheid zouden eisen te weerstaan. 67
We zien dat deze identiteitskwestie in BiH waarin er een Bosnische natie gecreëerd zou worden nooit echt van de grond is gekomen. Tijdens de Ottomaanse bezetting werd dat ook niet geprobeerd en de e Oostenrijkers waren het eerste die eind van het 19 eeuw dit in BiH probeerden. Maar dat was te laat, gezien de toen al succesvolle nationalistische ideologie onder de Bosnische orthodoxen die de Servische nationaliteit als eigen aannamen, en de Bosnische katholieken die zicht tegen die tijd als Kroaten identificeerden. De moslims waren de enige die de benaming Bosniak tot zich namen en zich met toenmalige Bosnië identificeerden. Dat verklaart voor een groot deel, het politieke gedrag van deze groep op dit moment. Op dit gebied valt ook niet veel te leren van Zwitserland voor BiH, maar het voorbeeld van Zwitserland helpt ons wel om het identiteitsprobleem van Bosniërs beter te begrijpen. Identiteitsvorming is op dit moment in volle gang onder de Bosniakken en dat zal voorlopig ook zo blijven, maar zal waarschijnlijk niet het verzoenende en eenheidsvormende karakter hebben die in Zwitserland van kracht is. Nadat de consociationalisme in Zwitserland is geanalyseerd kunnen verder een aantal conclusies worden getrokken, met de beantwoording van de vraag wat kan er in casus van BiH worden geleerd van Zwitserland? Als we kijken naar de voorwaarden voor consociationalisme valt op dat Zwitserland en BiH op vele gebieden vergelijkbaar zijn. Er zijn twee onderdelen die het verschil maken: elite traditie en traditie van consensus en overkoepelende loyaliteit. Deze verschillen zijn in hoofdstuk 9.2. uiteengezet. Bij de voorwaarden geldt net als bij de geschiedenis: daar kunnen wij niet direct iets aan veranderen omdat het vastgestelde feiten zijn uit het verleden, maar het voorbeeld van Zwitserland laat zien waar de zere plek van de voorwaarden voor consociationalisme in BiH ligt. Daarnaast laat het zien hoe het ook anders kan en daarmee is het een waardevolle bijdrage aan dit onderzoek. Een elitetraditie is er of die is er niet. Op dit moment is die er niet in BiH maar om een traditie tot stand te brengen vraagt tijd. De voorwaarde ‘loyaliteit’ is van een andere aard. Daar spelen de politieke overwegingen een rol en kunnen wel sneller veranderen. De visie op de Staat BiH en daarmee ook de loyaliteit aan elkaar en aan diezelfde staatorganen verschillen tussen verschillende groepen en houden verband met de identiteitskwestie. Vervolgens heeft de invulling van de Zwitserse consociationalisme een aantal nieuwe perspectieven opgeleverd die de implicaties in de Bosnische casus zouden kunnen verbeteren. De grote coalities komen in Zwitserland tot stand langs een voorgekookt systeem, en dat zorgt voor de stabiliteit. We hebben eerder geconstateerd dat de coalitievorming in BiH veel tijd in beslag neemt en voor de nieuwe conflicten zorgt. Er zijn in BiH drie constitutioneel vastgelegde groepen waardoor een statische verdeling kan worden gemaakt langs de etnische lijnen. Vetorecht zorgt in BiH voor de enkele implicaties zoals we in hoofdstuk 8.3. hebben gezien. Onvoldoende gedefinieerde definitie van veto in de constitutie zorgt voor overmatig gebruik van dit instrument dat weer door andere groepen wordt bevochten en uiteindelijk tot de bureaucratisering resulteert. In Zwitserland is het vetorecht niet formeel vastgelegd in de constitutie. Daarvoor in plaats zijn enkele mechanismes om de rechten van minderheden te garanderen. Directe democratie is een daarvan. Vervolgens de gewoonte om de wetvoorstellen eerst te bespreken met verschillende actoren, zoals kantons en andere belanghebbenden. Deze gewoonte – want het is niet vastgelegd in de constitutie – van breed overleg met betrokken actoren kan worden aanbevolen voor de Bosnische casus. Tenslotte zijn de kantons zodanig autonoom in het implementeren van de wetten dat formeel vastgelegde vetorecht niet eens nodig is. Het etnocentrisme dat in BiH zeer belangrijke factor is bij de invulling van de proportionaliteitseis, is in Zwitserland veel minder scherp. De invulling van de regering vindt plaats langs een informele weg,
68
zonder formele quota’s en waar die wel worden ingevuld zoals in het parlement dan is de etnische achtergrond niet de belangrijkste dat telt. Tenslotte is het Zwitserse federalisme en autonomie van de kantons een succesvolle staatsvorm gebleken om de diversiteit te beheersen. Of de nog meer autonomie voor de Bosnische entiteiten dat ook zou zijn valt te betwijfelen. Het territoriale vraagstuk en de aangekondigde hervormingen zijn in BiH zodanig gepolitiseerd dat het kiezen van de staatsvorm voor veel controversen leidt. Een federale BiH, met een verdeling langs geografische in plaats van etnische lijnen zou een uitkomst kunnen zijn. Dit zou weer stuiten op veel protesten uit de Servische republiek die de eenheid van hun entiteit en natie niet zouden willen opgeven. Vergaande autonomie van de Servische entiteit wordt door de andere groeperingen gedwarsboomd en zo zal het debat over hervormingen van het staatsbestel nog voortduren. Zwitsers federaal model met bijbehorende mechanismes is in iedere geval een voorbeeld die in BiH – in een aangepaste vorm – als een van de opties kan fungeren voor de toekomstige staatsvorm.
10. Consociationalisme in België Het is in eerste instantie misschien vreemd dat ik voor een land als België kies ‘om ervan te leren’. Het land heeft nog niet zo lang geleden een negatieef record gevestigd van 514 dagen zonder regering. Dat het politieke systeem in België niet onomstreden is, wordt door Deschouwer als volgt beschreven: ‘The special type of territorial and federal consociation that was applied in Belgium and that should be administered by the parties completely divided along the borderlines, does not give much hope when it comes to the issue of the system stability. Intolerance among linguistics groups could spread all around; in that case, the political system could face serious needs to negotiate for secession… This price, which is to be paid for democratic stability, is very high and such a system, in the end, does not seem to be democracy at all’ (Deschouwer, 2002: 83). De perverse effecten van consociationalisme zijn in het theoretisch kader uiteengezet (paragraaf 4.4.4). Daarin is de stroperigheid en traagheid van coalitievormingen genoemd. Het is dus één van de risico’s die dit systeem met zich meebrengt en dat wordt ook door Lijphart onderkend. Ondanks deze tekortkomingen voor het efficiënt functioneren van de staat, is de voornaamste reden dat België in dit onderzoek is meegenomen, het feit dat het een zeer diverse gemeenschap – op linguïstische, maar ook qua religieuze en geografische criteria verdeeld – een lange tijd heeft weten te beheersen en mogelijke conflicten tot nu toe nog weet te voorkomen. Toch is België ook het eerste land in de wereld dat de proportionele representatie in het nationale parlement introduceerde, één van de belangrijkste kenmerken van de consociationale democratie. Dit pionierschap zegt toch iets over het vroege Belgische bewustzijn van de noodzakelijke samenwerking in een verdeelde samenleving. Arend Lijphart ziet België als het ideale voorbeeld van de consociationale democratie: ‘Belgium is not just a complete example of consociational democracy: it is the most perfect, most convincing and most impressive example of a consociation’ (Lijphart, 1981: 8). Hij refereert hierbij aan institutionele mechanismes, die in geïmplementeerd zijn in de hervormingen van 1970.
69
10.1. Verdeeldheid in historisch perspectief Waar komt de verdeling in België vandaan en hoe is deze te begrijpen? In dit hoofdstuk wordt dat beantwoordt. West-Europa wordt vanouds door twee maatschappelijke grenzen verdeeld: linguïstische en religieuze grenzen (Deschouwer, 2004: 1). De linguïstische grens verdeelt Europa ruwweg in gebieden die onder gezag stondennvan het Romeinse Koninkrijk, waar verschillende Latijnse talen werden gesproken, en noordelijke Europese gebieden die aan die zuidelijke invloeden zijn ontsnapt. Met als gevolg dat daar Germaanse talen worden gesproken. Deze linguïstische grens begint in het noordwesten van Frankrijk, zuidelijk van de Belgische grens en gaat tot Brussel, om vervolgens omlaag te trekken door de Elzas naar Zwitserland en Noord-Italië. De religieuze verdeling is het directe resultaat van de Reformatie en de contra-reformatie, die begon in zuid-Nederland en vervolgens naar Duitsland en Zwitserland trok. Deze twee lijnen vallen niet samen, hoewel ze vaak samenlopen. België is een gebied waar deze twee verdelingslijnen dichtbij elkaar bestaan (Deschouwer, 2004:2). Daarmee is de voedingsbodem voor de verdeeldheid van België aangegeven.
Het ontstaan van onafhankelijk België Na de nederlaag van Napoleon in 1814 werd in Londen een akkoord getekend dat de amalgamatie van zuid-Nederland met het Noorden tot stand bracht, gestoeld op het principe van ‘één staat, twee landen: de lage landen’ (Brown, 2008). Daarmee kwam het grondgebied dat we nu België noemen terug onder het gezag van het Koninkrijk der Nederlanden. Daarvoor werd het al overheerst door Nederland, de Habsburgers, Spanjaarden en Fransen. Deze voorlopig laatste hereniging met Nederland heeft niet lang geduurd. Een theatervoorstelling op 25 augustus 1830 in Brussel, dat het gevecht van Napoleon tegen de Spanjaarden vertolkte, leidde tot een opwelling en demonstraties tegen de Nederlandse koning Willem I en zijn overheersing. Engeland was de leider in de onderhandelingen, die zouden leiden tot internationale erkenning van België en het land zou helpen tegen het Nederlandse revanchisme. En daarmee komen we in 1830 tot de geboorte van het onafhankelijke België. Deschouwer (2004) onderscheidt drie krachten die de revolutie en de krachten daarachter verklaren. De eerste is het politieke liberalisme. De Nederlandse monarchie was indertijd absolutistisch georganiseerd en de roep naar een meer onafhankelijk parlement en meer macht voor het volk werden niet overwogen. De tweede reden is religie. De Katholieke kerk accepteerde de dominantie van het ‘Protestantse Noorden’ niet en zag kans schoon om een homogene Rooms-katholieke staat te vestigen. De laatste reden was de taal. Nederlanders spreken Nederlands en wilden deze opleggen in de zuidelijke provincies van België. Aangezien de elite van deze provincies Franssprekend was, leidde dit tot de botsingen. De voedingsbodem voor regionalisatie en autonomie werd tijdens de Oostenrijkse overheersing al gezaaid, omdat de Oostenrijkers veel vrijheid gaven aan de regionale elites. De latere pogingen tot centralisatie mislukten dan ook voornamelijk doordat de elites bleven strijden voor hun machtsbehoud (Brown, 2008). Het idee achteer het ontstaan van deze nieuwe staat was dat het meer liberaal zou zijn dan de Lage Landen en het land werd Katholiek met Frans als voertaal (Deschouwer, 2004: 3). Dat was althans de gedachte achter de revolutie. Voor de revolutie tegen de Oostenrijkers in 1789 werd de benaming België niet gebruikt en Brown (2008) constateert dat België en de Belgische identiteit mede zijn ontstaan door de invloeden van buitenaf en door de omstandigheden van dat moment, meer dan door een gezamenlijke etnische of religieuze identiteit. Cheng definieert de implicatie rond de geboorte van de 70
Belgische natie als volgt: ‘though under the label of ‘Belgian people’, there were in fact two distinct communities sharing no common socio-cultural heritage, no common language and even no natural frontiers, all of which are considered the ‘normal’ characteristics of a united nation’ (Cheng, 2010). Deze vaststelling is belangrijk voor de verdere evolutie van de Belgische staat en de verhoudingen binnen deze Staat. De nieuwe constitutie kwam snel tot stand zonder hevige strijd tussen twee belangrijkste actoren: de Liberalen en de Katholieken. Hoewel de republikeinse krachten binnen Wallonië geen voorstanders van de monarchie waren, werd deze alsnog ingevoerd. De constitutie werd in die tijd als zeer progressief geacht, met vrijheid van religie, educatie en taal. De taal was in die tijd geen onderdeel van de politieke debat: Frans was de enige optie, getuige ook de toespraak van de toenmalige leider van de revolutie en de eerste Belgische minister-president in 1830, Charles Rogier: ‘ The First principles of a good administration are based upon the exclusive use of one language, and it is evident that the only language of the Belgians should be French. In order to achieve this result, it is necessary that all civil and military functions are entrusted to Walloons and Luxemburgers; this way, the Flemish, temporarily deprived of the advantages of these offices, will be constrained to learn French, and will hence destroy bit by bit the Germanic element in Belgium’ (Pales, 2011). De constitutie bleef tot 1893 zonder grote veranderingen, maar de komst van een nieuwe politieke actor – de Socialisten – zorgde voor verandering. De dominantie van de middenklasse werd ingeruild door de drie zuilen: de Katholieken, Liberalen en Socialisten als hoofdactoren. België werd vervolgens het eerste land in de wereld die de proportionele representatie in het nationale parlement introduceerde. Verder e was België één van de eerste landen die in de 19 eeuw de industrialisering doorvoerde, met de nadruk op de Waalse staal- en kolenindustrie. Dat zorgde ervoor dat de economische welvaart niet in heel België voelbaar was en Vlaanderen, dat voornamelijk agrarische industrie kende, bleef relatief arm. Door de opkomst van de Vlaamse beweging werd het Nederlands in 1898 alsnog als officiële taal van Vlaanderen erkend, naast het Frans.
Taal als motor voor de verdeling Tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog bleef België neutraal. Toch kon het niet voorkomen dat de Duitsers het land innamen. De Duitsers ondermijnden de Belgische autonomiteit en verdeelden het land in een Waals en Vlaams gebied, met de favorisatie voor het Vlaamse gebied (Manhes, 2005: 138). De favorisatie van de Duitsers ten opzichte van de Nederlandstaligen zorgde voor een diepere verdeling tussen de Walen en Vlamingen. Vlaamse nationalisten collaboreerden met de Duitse bezetters in de hoop op een onafhankelijk Vlaanderen. Controversiële onderwerpen na de Tweede Wereldoorlog zoals de ‘Schoolstrijd’ en de terugkomst van Koning Leopold III op de troon zorgden voor een verdere verdeling binnen België. Nadat in de jaren 60’ overeenstemming werd bereikt met betrekking tot deze onderwerpen, kwam de taalkwestie uiteindelijk weer hoog op de agenda. De economische en demografische veranderingen in de jaren 60’ gaven de Vlamingen meer politieke macht dan daarvoor (Brown, 2008). Tegelijkertijd kreeg de Waalse regio met de aftakeling van de zware staal- en kolenindustrie te maken en het economische centrum werd verschoven van het zuiden naar noorden. De ontwikkeling van het Vlaamse culturele bewustzijn ging gepaard met economische vooruitgang.
71
Er waren ook politieke gevolgen. Aangezien de Vlamingen de meerderheid in de totale Belgische bevolking vormden, waren de Walen bang dat ze in een majoritair systeem zouden worden overstemd door de Vlaamse meerderheid. Deze opeenvolging van gebeurtenissen zorgden in de laatste veertig jaar voor constitutionele hervormingen en federalisatie. Terwijl de steeds sterkere Vlamingen minder Franse invloeden in hun gemeenschap eisten, waren de Walen niet bereid om de billinguïstische status van hun gemeenschap te accepteren. De centrale regering had weinig keus dan het - tot dan toe verzuilde, maar unitair georganiseerde - land te verdelen in twee linguïstisch homogene regio’s, met uitzondering van het billinguïstische Brussel (Cheng, 2010). Door deze institutionalisering van de regio’s verschoof het conflict van Franssprekenden tegen Nederlandssprekenden naar het conflict tussen de Vlaamse regio en Waalse regio (Hooghe, 2004). De hervormingen van 1980 gaven de regio’s nog meer bevoegdheden op het culturele en economische vlak en gaven België nog een duw richting van het federalisme. Maar pas in 1994 erkende de constitutie België als federale Staat, bestaande uit drie regio’s en drie gemeenschappen (Vlaams, Waals en Duits).
Vergelijking met BiH Zowel België als BiH zijn verdeeld, met het verschil dat in België hiermee op een vredige manier is omgegaan en de verdeling op papier wordt bestreden, tegenover de vele oorlogen die in de recente geschiedenis van BiH zijn waargenomen. De geschiedenis van BiH en België hebben nog meer overeenkomsten en verschillen die relevant zijn voor dit onderzoek. Als we kijken naar de ligging van het gebied van beide landen, zien we dat zowel BiH als België zich op een geografisch grensgebied bevinden, waar de verschillende religies – en in het geval van België ook de taalgemeenschappen – bij elkaar komen. Dit verklaart enigszins de oorzaak van het conflict, die geografisch is bepaald. Een volgende overeenkomst is de ontstaansgeschiedenis van beide landen. Als we er vanuit gaan dat het hedendaagse BiH in 1992 is ontstaan, dan kunnen we zeggen dat beide landen zijn ontstaan mede door de invloed van externe grootmachten. België als een buffer tegen Frankrijk, terwijl het idee van een onafhankelijk BiH in 1992 steun kreeg van Europa en de VS als een buffer tegen Rusland en het Oosten. Beide landen hebben daarnaast te maken met – sterke – buren die een grote stempel hebben gedrukt op de geschiedenis van België en BiH. Het verschil is dat Nederland en Frankrijk sinds de onafhankelijkheid van België in 1830 niet de aspiraties hebben getoond om België te overheersen en spelen daarmee een andere rol dan Servië en Kroatië, de buren van BiH. Door deze buitenlandse invloed, maar ook door interne omstandigheden werden de verschillende groepen in België als het ware gedwongen om met elkaar een staat op te richten. In het Belgische geval weliswaar minder dan in het Bosnische, want in België koos men in 1830 om met elkaar een staat te vormen en in BiH is dit nooit een geheel vrijwillige keuze geweest, maar het resultaat van de oorlog en de externe druk. Ondanks deze zichtbare verschillen, is de interne verdeling binnen beide landen groot. De casus van België laat verder zien dat de interne veranderingen, zoals de mate van welvaart en het cultureel besef, tot verschuivingen kunnen leiden en de politieke agenda bepalen. Zie België na de Tweede Wereldoorlog, waar de taalkwestie sterk kwam opzetten nadat de ‘Schoolkwestie’ en de terugkeer van de koning waren geregeld. Zo zijn de verhoudingen tussen de Walen en Vlamingen bepalend geweest voor de politieke agenda. Dit kan hoopvol zijn voor BiH. Het nationalisme en etnocentrisme dat op dit moment overheerst en de politieke agenda bepaalt, kan door veranderende factoren gewijzigd worden door andere ideologieën, zoals het Liberalisme, Socialisme, enz. Tenslotte werd de inrichting van de Belgische staat de laatste veertig jaar gekenmerkt door de doorgevoerde decentralisatie, dat resulteerde in de federale staatvorm. Dat is gerealiseerd omdat het door beide groepen – Walen en Vlamingen – wenselijk werd geacht om de overheersing door de andere 72
groep te voorkomen. In BiH is over de staatsinrichting nog geen consensus bereikt en zoals we eerder hebben gezien is de kwestie van de staatsinrichting sterk gepolitiseerd.
10.2. Nationalisme en natievorming in België Belgische natievorming is in gang gezet onder externe dreiging, voor het eerst zichtbaar in 1789 tijdens de Brabantse revolutie tegen het Habsburgse Rijk (Brown, 2008). Ondanks de mislukte revolutie zijn de eerste stappen gezet voor een gezamenlijke Belgische identiteit, die de Belgen een alternatief gaf om zich te onderscheiden van de machtige Fransen en Nederlanders. Wat niet lukte tijdens de revolutie in 1789, lukte tijdens de revolutie in 1830 (Wils, 1992). De gezamenlijke identiteit is tot op heden omstreden en werd zelfs tijdens de hoogtijdagen van het onafhankelijke België verscheurd door de interne en externe factoren. Dat België bleef bestaan was volgens Brown (2008) de verdienste van de coöperatie (verzuiling) tussen de twee machtige groepen in die tijd: de Liberalen en de Katholieken, en de hulp van de machtige buurlanden die de stabiliteit in de regio wilden behouden. De beginjaren van onafhankelijk België werden getekend door centralisering, juridisering en bureaucratisering, een nalatenschap van de Franse bezetter twee decennia voordien. De basis voor een Belgische natiestaat was gelegd, maar de verschillen tussen de Walen en Vlamingen hebben sinds 1830 tot op heden bijgedragen aan de steeds verdere splitsing van elkaar. Met als resultaat de vorming van (sub)naties ten koste van een Belgische natie.Voornamelijk de Vlaamse natievorming, die de laatste paar decennia serieuze vormen aanneemt, gaat ten koste gaat van de Belgische identiteit. Aan de Waalse kant zijn ook nationalistische geluiden te horen (Front National), maar over algemeen kunnen Walen als beschermers van België worden gekarakteriseerd. Lange tijd – na de revolutie in 1830 – zag het ernaar uit dat België een hechte natie kon zijn. Overheersing van de Franse taal in de publieke instituties, de culturele sector en andere gebieden in beginjaren van de Belgische staat zorgden voor het ontstaan van de Vlaamse beweging, die zich sterk maakte voor de invoering van de Nederlandse taal in Vlaanderen, wat ze uiteindlijk ook gelukt is. Bitsch (2004) beschrijft het ontstaan van de Vlaamse beweging als volgt: ‘At its origin, the Flemish movement was not anti-Belgian, nor did it advocate federalism or autonomy. Its raison d’etre was simply to improve the status of the Flemish language within te Belgian state and was seen by many as a response against the francification of the Belgian state and population’ (Bitsch, 2004: 120). Het gegeven dat meer dan 95 procent van de bewolking van de toenmalige Vlaamse gewesten geen Frans sprak maar Nederlands, rechtvaardigt de strijd voor het installeren van Nederlands als officiële taal in Vlaanderen. Vanaf de Tweede Wereldoorlog wordt, naast de door elkaar lopende communautaire, levensbeschouwelijke en sociale opstellingen, ook het economische element belangrijker, zo schrijft Wils (2009). Hij zegt hier het volgende over: ‘ De communautaire breuklijn liep en loopt door alle partijen heen. De ideologische kloof verdampte in de jaren zestig. Maar er is een culturele kloof overgebleven: Wallonië is meer getekend door het socialisme, Vlaanderen meer door de christendemocratie. Dat betekent dat de beide groepen cultureel en sociale voorstander zijn van een andere politiek en dat maakt samenleven erg moeilijk’ (Wils, 2009). De opkomst van de nationalistische politieke partij Vlaams Blok in de jaren negentig werkte Vlaams nationalisme in de hand en vond haar uitlaat. Toch is het Vlaams nationalisme een mainstream beweging en het idee van een onafhankelijk Vlaanderen kan bij meerdere politieke parijen op sympathie rekenen.
73
Hoe de identiteitskwestie bij de bevolking van België ligt, blijkt uit een enquête van de Franstalige krant La Libre Belgique. Daaruit blijkt dat 44 procent van de Belgen zich alsnog eerst Belg voelt. Dit percentage is iets lager in Vlaanderen (37 procent) en in Wallonië een stuk hoger (55 procent). Opmerkelijk is dat amper 4 procent van de Walen zich eerst als een Waal ziet, terwijl dat in Vlaanderen iets meer dan een kwart is (De Gazet van Antwerpen, 16 februari 2005). Deze resultaten bevestigen enigszins het beeld van de minder populaire Belgische identiteit in Vlaanderen in vergelijking met Wallonië, maar aan de andere kant identificeert de meerderheid van de bevolking – ook van Vlaanderen – zich nog steeds eerst met de Belgische identiteit.
Conclusie De casus van Zwitserland heeft een duidelijk beeld van een mono-natie opgeleverd, met een duidelijke Zwitserse identiteit en daarmee een geringe invloed van separistische nationalisme in de politiek. De casus van BiH leverde een tegenovergesteld beeld van Zwitserland: een multi-natie met tegenstrijdig nationalisme en etnocentrisme als hoofdstroming in de politiek. Het nationalisme in België heeft veel meer gemeen met de Bosnische casus dan met Zwitserland. Waar in het geval van Zwitserland ondanks de diversiteit een duidelijke Zwitserse identiteit werd ontwikkeld, is in België – net als in BiH – sprake van een verdeelde identiteit. België en BiH zijn dus multinationale staten, terwijl Zwitserland als uninationaal kan worden gekarakteriseerd. Als we de identiteitsontwikkeling vergelijken, dan zien we dat er België de verdeeldheid altijd aanwezig was, maar dat deze in latere stadia bedreigend werd voor de Belgische eenheid. De taalongelijkheid en de overheersing van de Franse taal in de beginfase van de Belgische staat hebben geleid tot Vlaams verzet, dat in de eerste optie niet eens anti-Belgisch was. Deze anti-Belgische gevoelens kwamen pas veel later, na de Tweede Wereldoorlog. De overheersing van een groep over de andere kon plaatsvinden, omdat België in die tijd een unitaire staat was. De institutionele situatie in BiH is zodanig anders dat er geen sprake kan zijn van een overheersing van een groep over de andere groep. Aan de andere kant heeft de federalisatie die in 1970 in België is ingezet de roep naar autonomie niet kunnen afremmen. Als we stellen dat het begin van België in 1830 was en dat van BiH in 1992, dan heeft BiH nog een lange weg te gaan om de diversiteit te kanaliseren. Daarmee is ook vastgesteld dat federalisatie niet altijd de oplossing is om de culturele tegenstellingen effectief tegen te gaan.
10.3. Voorwaarden voor consociationalisme in België De voorwaarden voor het conscociationalisme in België zijn door Lijphart in 1985 berekend en het land scoorde positief (+1). Dit is een stuk lager dan de eerder beschreven casus van Zwitserland (+8). Als we een vergelijking trekken met BiH, dan zien we dat de totale score nagenoeg hetzelfde is en neutraal uitvalt. Maar er zijn ook de nodige verschillen te ontdekken op bepaalde onderdelen. Hieronder de schematische weergave:
74
gemeenschappen
Segmentale isolatie
Socio-economische
+1
BiH
-1
-1
+2
+2
0
-2
+1
+1
-2
0
externe dreiging
Totaal
+1
compromissen
-1
traditie van
-1
Elite traditie en
0
van verdeelde
0
gelijkheid
+2
loyaliteit
0
Overkoepelende
groepen Kleine populatie
Aanwezigheid van
Gering aantal
Even grote groepen +1
meerderheid
-1
Geen overgrote België
Bron: Lijphart (1985)
Beide landen scoren hetzelfde op de onderdelen ‘geen overgrote meerderheid’, ‘kleine populatie’ en ‘externe dreiging’. We zien de verschillen optreden in de volgende onderdelen: ‘even grote groepen’, ‘gering aantal groepen’, ‘overkoepelende loyaliteit’, socio-economische verschillen’, segmentale isolatie’ en ‘elite traditie’. Ik focus kort op de verschillen. Het onderdeel ‘even grote groepen’ valt positief uit voor België en negatief voor BiH. Als we naar de praktijk kijken, dan zijn de verschillen tussen deze twee landen niet heel groot, maar de kleine populatie Kroaten draagt bij aan de negatieve score van BiH. In de casus van België is er sprake van – qua grootte – twee redelijk gelijke kampen. In België is er ook een derde kamp, het Duitstalige, maar deze groep is zodanig klein dat het geen belangrijke actor is in de consociationale werkelijkheid, wat de Kroaten wel zijn in BiH. De score op het onderdeel ‘gering aantal groepen’ is verassend. Daar geeft Lijphart Belgie een neutrale 0, waar een duidelijke tweedeling is te maken tussen de twee kampen: de Vlamingen en de Walen. Daarom zou men zeggen dat het land positiever zou moeten scoren. BiH scoort beduidend lager dan België op de onderdelen ‘elite traditie’ en ‘loyaliteit’. Een eerdere vergelijking met de Zwitserse casus legde deze tekortkomingen in BiH al bloot. Dat niet alles in BiH negatiever uitvalt dan in België laten de onderdelen ‘socio-economische gelijkheid’ en ‘segmentale isolatie’ zien. Daarop scoort BiH hoger dan België. Hoewel we ons kunnen afvragen of de segmentale isolatie een positief gegeven is, blijkt het effectief te zijn voor de consociatonale democratie. Concluderend op dit onderdeel kunnen we vaststellen dat zowel BiH als België neutraal scoren op de voorwaarden voor consociationalisme, maar dat de verschillen op een aantal onderdelen groot zijn. We hebben al eerder geconstateerd dat de mate van de voorwaarden niet bepalend is voor het succes of falen van consociationalisme, dus in dit geval kunnen grote conclusies uitblijven. Echter we zien wel dat, net als bij de vergelijking met Zwitserland, BiH beduidend lager scoort op de onderdelen ‘elite traditie en traditie van consensus’, net als bij het onderdeel ‘loyaliteit’. De verschillen met Zwitserland vallen groter uit, terwijl de totale score tussen BiH en België niet ver uit elkaar ligt. Toch zijn deze twee onderdelen een indicatie waar het in BiH aan ontbreekt als we puur naar de voorwaarden voor consociationalisme kijken en deze vergelijken met de twee ‘succesvolle’ landen.
75
10.4. Concociationalisme in België In dit hoofdstuk analyseer ik de invulling van de consociationale democratie. Net als in de casussen van BiH en Zwitserland doe ik dat langs de vier lijnen die door Lijphart zijn uitgewerkt: grote coalities, vetorecht, segmentale autonomie en proportionaliteit. De vraag die aan de hand daarvan dient te worden beantwoord is: wat kunnen we leren van België? Daarom zal de focus komen te liggen op de implicaties die eerder in de Bosnische casus zijn ontdekt. Voordat ik begin met de analyse van de vier kenmerken van de consociotionale democratie, leg ik kort de institutionele setting van de Belgische democratie uit.
10.4.1. Institutionele setting De arena waarin de Belgische consociationale democratie opereert kan als gecompliceerd en ingewikkeld worden ervaren door buitenstaanders. Het land is sinds 1970 gecentraliseerd en kent een federaal karakter. Zo bestaan naast het federale parlement ook regionale en gemeenschapsparlementen. Het land is verdeeld in drie regio’s en drie linguïstische gemeenschappen. Deze scheidslijnen overlappen elkaar en lopen niet altijd parallel. In het onderstaande schema is het ingewikkelde stelsel te zien:
Bron: Cheng (2010)
De onderlinge verhoudingen beschrijf ik uitgebreider in het hoofdstuk over segmentale autonomie en proportionaliteit. Ik zoom nu in op het federale parlement van België. Dit heeft veel weg van het Nederlandse tweekamerstelsel. De wetgevende functie is verdeeld over twee kamers: de Senaat (74 leden) en Kamer van Vertegenwoordigers (150 leden). Deze worden rechtreeks door de kiezer gekozen in 11 kieskringen. Elke kieskring heeft een aantal vertegenwoordigers die ze naar het parlement mag sturen, afhankelijk 76
van het aantal inwoners. In de Senaat worden 40 leden rechtreeks door de kiezers gekozen. De verkiezingen voor de Senaat vinden plaats in 2 kiescolleges. Een Nederlandstalig kiescollege dat 25 zetels kan verdelen en een Franstalig kiescollege dat 15 zetels moet invullen. In totaal 21 senatoren worden door het parlement gekozen, dus niet rechtreeks door de kiezer, net als 10 gecoöpteerde leden. Deze worden gekozen door de Taalgroepen. Ten slotte zijn drie plaatsen voor de Senatoren van rechtswege. Dit zijn de volwassen kinderen van de Koning.
10.4.2. Grote coalities De grote of ‘brede’ coalities zijn één van de mechanismes van consociationalisme die moeten voorkomen dat de ‘minimal winning coalition’ kan regeren. Alle partijen van het parlement zijn dus vertegenwoordigd in de regering. We hebben gezien dat het parlement van België wordt gekozen via een proportioneel kiesstelsel. Dit wil zeggen dat de leden van het parlement in 11 kieskringen worden gekozen, waardoor uit een bepaald kiesgebied vertegenwoordigers uit meerdere partijen worden aangeduid (in tegenstelling tot het meerderheidsstelsel, waarin een kiesdistrict slechts 1 vertegenwoordiger aanduidt). Door de werking van het Belgische kiessysteem en de verschillende kiesomschrijvingen is het onmogelijk dat één enkele partij een absolute meerderheid verwerft in het nationale parlement. Er moeten dus altijd coalitieregeringen worden gevormd. Als we een kijkje nemen in de geschiedenis van België, dan zien we dat de totstandkoming van de regering een lange tijd voorgekookt was, dit als resultaat van de verzuiling. De twee grote krachten vanaf de onafhankelijkheid van België in 1830, de Liberalen en de Katholieken, verdeelden de macht tot de komst van de Socialisten in 1893 (Cheng, 2010). Het duurde tot 1917 voordat ook de Socialisten werden opgenomen in de regering en deze hegenomie duurt eigenlijk nog steeds voort zoals we zullen zien. De totstandkoming van deze constructie en de geboorte van het consociationalisme in België wordt door Deschouwer (2004) als volgt beschreven: ‘At the end of the First World War it was very clear that a rather explosive cocktail of problems was making its way to the political agenda. Both the social-economic and the linguistic tensions needed to be taken into account, in order to avoid serious destabilization and loss of legitimacy of the Belgian political system. The awareness of the danger brought the leaders of the three major political forces – Catholics, Socialists and Liberals – together, on the initiative of King Albert, and they decided in consensus to introduce universal (male) suffrage at once, even if the Constitution at the time did not yet allow for this change of the electoral law. This ‘pact of Loppem’ of 1918can be considered as the starting point of Belgian consociotionalism’ (Deschouwer, 2004: 12). Deze drie zuilen vertegenwoordigden ook de taalgemeenschappen: in 1961 had de Katholieke zuil CVPPSC (CD&V) 50,3 procent van de stemmen in Vlaanderen en 31 procent in Wallonië, terwijl de Socialisten 46 procent van de stemmen kregen in Wallonië en 29,6 procent in Vlaanderen. Dat wil zeggen dat de coalitie van deze twee grote groepen tegelijkertijd een coalitie was van de twee taalgemeenschappen (Deschouwer, 2006: 901). Het majoritaire systeem dat werd gehanteerd in deze periode leidde tot veel ongenoegen en de enige weg om dit te temperen was de consociationale oplossing (Deschouwer, 2004: 13). De federale staatsinrichting die vanaf 1970 werd ingevoerd geeft het Belgische consociationalisme een aparte vorm. De meeste bevoegdheden zijn gedelegeerd naar de regio’s en gemeenschappen. Alle politieke partijen zijn ook regionaal. Zij representeren dus een deel van het land en concurreren alleen met de partijen van de eigen regio. Volgens Deschouwer (2004) leidt dit tot een centrifugale strijd, omdat niemand het centrum verdedigt. Alle partijen vertegenwoordigen hun regio en met name de
77
Vlamingen strijden voor meer autonomie. Het gescheiden kiesstelsel creëert zo een enorme kloof tussen de twee kampen.
De regering De coalitievorming op het federale niveau dwingt als het ware de verschillende partijen om met elkaar in gesprek te gaan. Volgens Deschouwer (2004) wachten de partijen tot de problemen zich opstapelen tot een bepaalde hoogte en komen dan tot een akkoord. Hij noemt het ‘consociational crisis management’ (Deschouwer, 2004: 15). In een artikel uit 2006 concludeert Deschouwer dat de Belgische consociationale besluitvorming geen permanent onderdeel is van het systeem, maar eerder een techniek van besluitvorming op momenten dat de conflicten een bedreiging vormen voor de stabiliteit van het politieke systeem (Deschouwer, 2006: 895). Dit verklaart voor een grote deel de moeizame en langdurige coalitievormingen waar België om bekend staat. Artikel 99 van de Belgische Grondwet schrijft voor dat de ministerraad, de eerste minister al dan niet meegeteld, voor de helft uit Franstaligen en voor de helft uit Nederlandstaligen dient te bestaan. Daarnaast wijst de praktijk uit dat de regering nog steeds bestaat uit de drie grote kampen van de Socialisten, Katholieken en Liberalen, weliswaar gehuld in verschillende politieke partijen. Sporadisch wordt de hegemonie onderbroken door de groenen of nationalisten. In onderstaand schema is de samenstelling van de Belgische regeringen vanaf 1945 tot op heden weergegeven.:
Bron: Deschouwer (2004)
Conclusie De moeizame totstandkoming van de Belgische coalitieregeringen is één van de valkuilen van het consociationale systeem. Dit moeizame en vertragende effect zien we ook terug in Bosnische coalitievormingen, dus dat hebben de landen gemeen, hoewel het ‘Consociationale crisis management’ het Belgisch consociationalisme een apart tintje geeft. Verder zien we dat de politieke partijen in België regionaal zijn, maar in een federaal parlement samenkomen. Bijvoorbeeld, de Vlaamse en Waalse Socialisten of Liberalen vormen coalities met elkaar om vervolgens met andere partijen een grote coalitie in de federale regering te vormen. Dit systeem zorgt ervoor dat alle partijen vertegenwoordigd zijn in de regering en daarmee wordt deze eis van consociationalisme ingevuld. In BiH zijn de politieke partijen etnocentrisch, maar landelijk opererend. Dit wil zeggen dat de leidende politieke partij van de Bosnische Serviërs ook in de Federatie van BiH op de kieslijsten staat, hoewel er een marginaal aantal mensen op stemt.
78
Het ontbreken van een elite traditie en traditie van consensus vormt in BiH een obstakel. Dit probleem zien we niet terug in de Belgische casus, waar de drie zuilen decennia lang regeerden. Opvallend genoeg zorgt dit niet voor een effectievere coalitievorming. De regel dat de Belgische regering voor de helft uit Franstaligen en voor de andere helft uit Vlamingen moet bestaan, vinden we niet terug in BiH. Daar is de ministerspostverdeling een resultaat van de onderhandelingen en de uitkomst kan nogal verschillen, afhankelijk van de verkiezingsuitslag. Verder zien we dat er tussen de Belgische politieke partijen een ideologische kloof bestaat, die historisch bepaald is. De Socialisten, Liberalen en Katholieken vertegenwoordigen naast de ideologie ook voor een groot deel een taalgemeenschap en de regio. De Socialisten zijn bijvoorbeeld vanouds sterk in Wallonië, terwijl de Katholieke politieke partijen voornamelijk de Vlamingen vertegenwoordigen. Het etnocentrisme dat in BiH is waargenomen, is in België veel minder zichtbaar en gaat schuil onder de liberale of sociale ideologie, die wel voor de verdieping zorgt van het politieke spectrum. Want waar een Bosnische Kroaat in BiH op een Kroatische politieke partij kan stemmen en daar de keuze ophoudt, heeft een Vlaming keuze tussen Vlaamse Socialisten, Liberalen, Katholieken, enz. We kunnen concluderen dat er een aantal overeenkomsten en verschillen aantoonbaar zijn in de coalitievormingen tussen België en BiH. Beide landen beschikken over grote coalities, zoals door Lijphart voorgeschreven, maar de institutionele verschillen die tussen de landen bestaan, zijn voor een groot deel historisch bepaald en laten zich niet makkelijk overnemen, zoals in het geval van de drie grote coalitiegroepen.
10.4.3. Vetorecht Het vetorecht is een instrument dat de minderheden moet beschermen tegen de tirannie van de meerderheid. In België is er sprake van een consensusdemocratie (Hendriks, 2006), met beide zijden (Vlamingen en Walen) de mogelijkheid tot een veto in het federale parlement. Er zijn in totaal drie protectiemechanismen die door de minderheid kunnen worden gebruikt, maar ook voor de meerderheid dienen. Twee op het wetgevende niveau en één op de uitvoerende niveau (Sinardet, 2010). Het eerste wetgevende mechanisme dat om brede consensus vraagt is de ‘dubbele meerderheid’ regel, zoals die in Zwitserland bestaat. Dit wil zeggen dat voor bepaalde wetswijzigingen (zoals constitutionele hervormingen) geen simpele tweederde meerderheid nodig is, maar dat er een meerderheid vereist is binnen de twee taalgemeenschappen. Deze speciale meerderheid is constitutioneel noodzakelijk in specifieke gevallen, gerelateerd aan de uitvoerende macht of constitutionele principes met betrekking tot institutionele zaken (Alen, 1990: 6). Het tweede wetgevende mechanisme is een typisch vetorecht, zoals die door Lijphart is bedoeld, en wordt de ‘alarmbel procedure’ genoemd. Als op zijn minst driekwart van de leden van een taalgemeenschap oordeelt dat een wet in aanzienlijke mate de relatie tussen de gemeenschappen schaadt, dan kunnen zij de ‘alarmbel procedure’ inschakelen, ditt wil zeggen een motie indienen (Sinardet, 2000: 354). Dan gaat het wetsvoorstel naar de Raad van Ministers, die 30 dagen krijgt om een advies uit te brengen over de betreffende wet. De alarmbel procedure is het meest controversieel van de drie, gezien het debat over de implicaties. Hoewel sommigen (meestal Nederlandstaligen) het als een verzoeningsprocedure zien, zijn de anderen (meestal Franssprekenden) van mening dat het een vetorecht is (Vuye, 2008). Na 30 dagen kan de parlementaire procedure worden voortgezet, maar dat is niet de politieke realiteit. Als de Raad van Ministers verdeeld zou zijn in een alarmbel procedure, dan zou dat waarschijnlijk de val van de regering betekenen.
79
Dat is waarschijnlijk ook de belangrijkste reden dat de alarmbel procedure maar één keer is gebruikt, namelijk in 1985. De alarmbel procedure is een uitstekend voorbeeld van een conscociationaal instrument, dat dwingt tot samenwerking, waarbij alle (controversiële) besluiten dienen te worden genomen met de instemming van de twee verdeelde gemeenschappen. In de praktijk is dit niet alleen ter bescherming van de Franstalige minderheid, maar ook voor de protectie van de Vlaamse meerderheid (Sinardet, 2000: 354). Zonder de alarmbel procedure zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn voor de Franstalige parlementsleden om met steun van een aantal Vlaamse leden een wet erdoor te krijgen. Nu moeten zij minimaal een kwart van de Vlaamse parlementsleden overtuigen. Deschouwer beschouwt dit instrument dan ook als: ‘The path to a solution is negotiation, not a simple majority vote’ (Deschouwer, 2006: 902). De belangrijke rol van de Raad van de Ministers bij de alarmbel procedure brengt ons bij het derde mechanisme dat op de uitvoerende macht van toepassing is. Dit is de vereiste linguïstische gelijkheid in de Raad van de Ministers, met andere woorden: hetzelfde aantal Franstalige en Nederlandstalige ministers. Daarnaast is het van belang dat de besluiten in de Raad tot stand komen op basis van consensus en niet door de meerderheidsregel. Deze twee regels zijn niet in de constitutie vastgelegd, maar zijn informele regels. Aangezien de meeste regeringsbesluiten in de Raad van Ministers worden beraadslaagd, maakt dit het derde mechanisme zwaarwegend en brengt de consociationale werkelijkheid tot in het centrum van de macht. Als we het vetorecht in België vergelijken met BiH, dan vallen een aantal dingen op. De Belgische alarmbelprocedure lijkt op sommige onderdelen te zijn gekopieerd door de Bosniërs. De constitutie van BiH bepaalt in artikel 4 dat besluiten in het parlement genomen worden door de tweederde meerderheid en dat minimaal de helft van een entiteit voor moet stemmen wil het de wet aannemen. Het grote verschil is dat deze regel in BiH voor elke nieuwe wet geldt en dat in het geval van België deze procedure in leven wordt geroepen als één van de taalgemeenschappen dat nodig vindt. Verder is het verschil in de mate van gebruik van vetorecht opvallend. In België is dit instrument maar één keer gebruikt (in 1985), terwijl dit in BiH veelvuldig wordt gebruikt om wetten te blokkeren (in de meeste gevallen door de Bosnische Serviers), zodat de centrale overheid inefficiënt wordt. Als een groep vindt dat haar vitale natiebelangen met een veto van een andere groep worden bedreigd, dan is een stap naar het Hoge Gerechtshof de volgende stap. Dit leidt vervolgens tot veto op veto en wordt voornamelijk gebruikt door de Bosniakken, waardoor een enorme bureaucratisering in gang wordt gezet.
10.4.4. Principe van proportionaliteit België is eerder in dit onderzoek beschreven als een federale staat met de consensusdemocratie als basisprincipe. Deze manier van staatsinrichting heeft consequenties voor de proportionaliteiteis - de evenredige vertegenwoordiging op alle niveaus van de staat, maar ook daarbuiten - zoals die door Lijphart is uitgewerkt. In het geval van België is de linguïstische verdeling de meest gebruikte factor van verdeeldheid op het federale niveau en deze wordt nauwkeurig geregeld zoals we zullen zien. Volgens het principe van proportionaliteit zou het parlement een weerspiegeling moeten zijn van de bevolking, dat we vervolgens terug zouden moeten zien in de regering. De Belgische bevolking bestaat uit zestig procent Nederlandstaligen en veertig procent Franssprekenden (Pales, 2011: 18). Ik vertaal dit nu naar het parlement en de regering. Wat betreft de regering is de regel dat de ministerrad voor de helft uit de Franstaligen bestaat en voor de andere helft uit de Nederlandstaligen. Het is een proportioneel systeem, maar deze invulling van de regering weerspiegelt niet helemaal de bevolkingsamenstelling, zoals we zien.
80
Als we naar het federale parlement kijken, zien we dat er gebruik wordt gemaakt van de proportionele vertegenwoordiging langs linguïstische en territoriale grenzen. De Senaat wordt als volgt ingevuld (Cheng, 2010): -
40 rechtstreeks verkozen senatoren (25 Nederlandse kiescollege, 15 Franse kiescollege) 21 gemeenschapssenatoren (10 Nederlandstalige, 10 Franstalige, 1 Duitstalige) 10 gecoöpteerde senatoren (6 Nederlandstalige, 4 Franstalige) 3 senatoren van rechtswege
De kamer van Vertegenwoordigden wordt gekozen in 11 kiescolleges. Aangezien de grenzen van de kiesdistricten bijna parallel lopen met de taalgrens, zorgt dit voor een representatieve verdeling in de kamer. De zetelverdeling tussen de taalgemeenschappen ligt op 88 zetels voor de Nederlandstaligen en 62 voor de Franssprekenden. Als we dit vertalen naar het aantal kiesgerechtigden, dan is er sprake van een volledige weerspiegeling van de bevolking in het parlement. De verdeling langs de linguïstische grenzen zien we ook terug in een politiek onafhankelijk juridische orgaan zoals het Constitutionele Hof. Dit bestaat uit 12 rechters, waarvan 6 Nederlandstalige en 6 Franstalige rechters (Cheng, 2010). De taalverschillen zijn ook ver doorgevoerd in het openbaar bestuur van België. Op het federale niveau wordt door middel van toelatingseisen ervoor gezorgd dat het aantal ambtenaren in dienst van de overheid een weerspiegeling is van de totale bevolking (Deschouwer, 2004: 32). Dit betekent in de praktijk dat er bij de federale overheid 40 procent Nederlandstalige, 40 procent Franstalige en 20 procent billinguïstische mensen werken (Deschouwer, 2004: 32). Concluderend op dit onderdeel kunnen we vaststellen dat in de casus van België de eis van proportionaliteit voldoende wordt ingevuld en dat dit langs linguïstische lijnen gebeurt. Daarmee rechtvaardigt België haar consociationale karakter, net als BiH. Het is opmerkelijk dat de proportionele invulling in BiH langs etnische lijnen als hinderlijk wordt ervaren en in België, waar dit langs linguïstische lijnen loopt, niet. Dit heeft ongetwijfeld te maken met de praktische invulling van deze consociationale eis en de resultaten die deze organen leveren. Terwijl in België de verdeling langs linguïstische lijnen wordt gebruikt om samen te werken, wordt de verdeling in BiH vooral gebruikt om elkaar te dwarsbomen. Het gebrek aan consensus in de casus van BiH komt voortdurend terug als één van de obstakels richting een effectieve consociationale democratie invulling.
10.4.5. Segmentale autonomie België heeft net als Zwitserland een federale staatsinrichting met sterk gedecentraliseerde overheidsbevoegdheden. Het Belgisch federalisme heeft op het eerste gezicht een ingewikkelde invulling gekregen die zich langs de taalgrenzen uitstrekt, maar daarnaast nog meer verdelingsfactoren kent. Het land heeft drie officiële talen: ongeveer zestig procent van de bevolking spreekt Nederlands, veertig procent spreekt Frans, en minder dan een procent spreekt Duits. Het land heeft dus drie gemeenschappen: de Vlaamse gemeenschap, de Franstalige gemeenschap en de Duitstalige gemeenschap. Verder is er nog een belangrijk onderscheid aan te geven, namelijk de gewesten of de regio’s. Daarvan lopen de grenzen niet altijd parallel aan de grenzen van de gemeenschappen. Er zijn drie gewesten: het Vlaams gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (Deschouwer, 2004: 20). De regio’s en gemeenschappen hebben allebei hun uitvoerende en wetgevende macht, die elkaar in sommige gevallen overlappen. Deze territoriale verdeling heeft als resultaat dat er vijf verschillende parlementen op decentraal niveau te onderscheiden zijn (Deschouwer, 2004: 19):
81
(1) Het Vlaams parlement en de regering: een fusie van de instituties van de Vlaamse regio en gemeenschappen. Het regionale parlement heeft 118 zetels. Het gemeenschapsparlement bestaat uit 118 leden plus 6 Vlaamse leden uit de Brusselse regio. (2) Het Waalse parlement en de regering: Bestaat uit 75 zetels en bekommert zich over regionale onderwerpen in Wallonië, inclusief het Duits-sprekende gebied. (3) Het parlement en de regering van de Franse gemeenschap: Dit parlement is niet direct gekozen. Het bestaat uit 75 vertegenwoordigers uit de eerder genoemde Waalse regio, plus 19 Franssprekende leden uit de Brusselse regio. (4) Het parlement en de regering van de Duits-sprekende gemeenschap: telt 25 zetels, en bekommert zich over de onderwerpen die de gemeenschap treffen. Het parlement is direct door de kiezers gekozen en de regering wordt door het parlement gekozen. (5) Het parlement en de regering van de Brusselse regio: het parlement telt 89 zetels en de leden zijn gekozen door middel van een unilinguistische lijst. Er zijn 17 Nederlandssprekenden en 62 Franssprekenden leden.
Bevoegdheden De Belgische constitutie bepaalt dat de gemeenschappen en regio’s zeer uitgebreide bevoegdheden hebben. Dit gaat ten koste van het centrale niveau, dat toch nog een aantal belangrijke beleidsonderwerpen onder zich heeft, waaronder defensie, justitie, veiligheid, sociale zekerheid en fiscaal beleid. De bevoegdheden van de regio’s (Vlaanderen, Wallonië en Brussel) baseren zich in essentie op territoriale zaken: -
Bestemmingsplannen Milieu Rurale ontwikkeling Huisvesting Waterbeleid Economisch beleid (niet het monetaire beleid) Energiebeleid (Nationale infrastructuur uitgezonderd) Internationale coöperatie zover de bevoegdheden strekken
De bevoegdheden van de gemeenschappen (Vlaams, Frans en Duits-sprekend) zijn: -
Cultuurbeleid (zoals taalpromotie, kunst, bibliotheken, radio en tv, jeugdbeleid en toerisme) Educatie Zogenoemd ‘persoonlijke’ beleid (gezondheidszorg, enz.) Taalgebruik Internationale coöperatie zover de bevoegdheden strekken
Als we de bovenstaande gegevens in beschouwing nemen, kunnen we concluderen dat België de eis van segmentale autonomie een ruime invulling heeft gegeven. De linguïstische verdeling vormt de basis waarvan de verdere territoriale verdeling plaatsvindt. In alle segmenten, zowel politiek als maatschappelijk, zien we dat de Vlamingen of Nederlandssprekenden zichzelf regeren. Datzelfde geldt voor de Walen. Deze scheiding tussen de twee grote gemeenschappen voorkomt tot nu toe elke vorm van conflict, stelt Pales (2011). Het is ook volkomen in overeenstemming met Lijpharts theorie, waarin hij zegt: ‘the clear boundaries between the segments of a plural society have the advantage of limiting mutual contacts and consequently of limiting the chances of ever-present potential antagonisms to erupt into actual hostility’ (Lijphart, 1977: 88). 82
Deze korte behandeling van de Belgische invulling van de segmentale autonomie geeft een aantal interessante inzichten. De autonomie van de gemeenschappen in België lijkt positief uit te pakken voor de vrede en welvaart van het land. BiH is op haar beurt ook gedecentraliseerd met uitgebreide bevoegdheden voor de entiteiten, maar de vijandelijkheid op centraal niveau blijft bestaan of neemt zelfs toe. We zien verschillen in de inrichting van de entiteiten. De Servische Republiek is zeer autonoom en centralistisch georganiseerd. Alle bovengenoemde bevoegdheden behoren tot de entiteit, terwijl in de Federatie de meeste macht naar de tien kantons is gevloeid. In België zien we dat beide gemeenschappen precies op dezelfde manier invulling geven aan hun autonomie. Beide landen hebben een kleine ‘derde’ groep die hun autonomiteit verschillend zien worden ingevuld. De Duits-sprekende gemeenschap zou met de Kroatische gemeenschap in BiH vergeleken kunnen worden. De Duits-sprekenden vallen onder de Waalse regio, maar hebben daarin toch een mate van autonomie. De Kroaten vormen samen met de Bosniakken een Federatie, maar hebben geen eigen parlement of een regering, terwijl ze beschikken over terriotiriale autonomie in de vorm van de kantons. Dit geeft spanningen in de onderlinge verhoudingen met de Bosniakken. Daarnaast is het ontstaan van autonomie essentieel verschillend tussen de twee landen. Terwijl de onnatuurlijke gebeurtenis van de oorlog – met alle verschrikkelijke gevolgen van dien – de grondslag was voor de autonomie van Serviërs en andere bevolkingsgroepen in BiH, is de federale vorm in België een wens geweest van de twee gemeenschappen, om zo niet ‘’overruled’’ te worden door de andere gemeenschap. Het ontbreken van consensus over de hedendaagse territoriale autonomie in BiH draagt bij dat dit onderwerp als controversieel wordt ervaren in BiH. Tenslotte hebben de Bosnische gemeenschappen nog steeds te maken met de Hoge Vertegenwoordiger en een sterke buitenlandse inmenging in binnenlandse gelegenheden, waardoor er nog geen sprake is van een volledige autonomie van de gemeenschappen. Daar is in België geen sprake van, hoewel de EU een steeds belangrijkere rol speelt.
10.5. Conclusie Wat kan er worden geleerd van het Belgische consociationalisme in de casus van BiH? Dat is de vraag die ik tracht te beantwoorden in dit hoofdstuk. De geschiedenis van beide landen heeft overeenkomsten en verschillen. Een belangrijke overeenkomst is dat beide landen zich op grondgebied bevinden dat een breuklijn vormt tussen verschillende religies en talen. Door de samenkomst van de factoren zagen de verschillende volkeren zich min of meer verplicht om een staat te vormen. Nu is dit in België niet zonder problemen, maar het feit dat er nog geen schot is gelost tussen Vlamingen en Walen sinds de invoering van de Belgische staat laat zien dat het land vreedzaam met de verschillen omgaat. De vele hervormingen die in het land zijn doorgevoerd sinds haar ontstaan, laten zien dat de consensusdemocratie tot op heden goed uitpakt, met uitzondering van vaak langdurende coalitievormingen. Het bestaan van elites en de traditie van compromissen spelen daarin een belangrijke rol. Consociationalisme in BiH is daarentegen nog ‘jong’. Het is in 1996 ingevoerd en het heeft tijd nodig om een stabiele consensusdemocratie te worden. Het overwegend nationalistische en etnocentrische karakter van de Bosnische politiek op dit moment draagt daar niet bij, maar hoeft ook niet vernietigend te zijn. De casus van België laat zien dat het behoud van de eigen identiteit, zoals die van Vlaanderen, gepaard met verregaande autonomie niet ten koste hoeft te gaan van een andere groep. In BiH gaat het ten koste van de centrale staat en daar stuiten we op een probleem. De grootste groep (Bosniakken) identificeert zich met BiH en doet er alles aan om het land te centraliseren, terwijl de Bosnische Serviërs het land verder willen decentraliseren. Deze strijd is politiek
83
geïnstitutionaliseerd en vrijwel elke politieke beslissing die hiermee te maken heeft komt niet tot stand, vanwege het gebrek aan consensus. We hebben eerder geconstateerd dat de natie-identiteit in BiH een belangrijke rol speelt in de hedendaagse politieke problematiek en haar uiting vindt in het nationalisme. De Vlaamse identiteitsontwikkeling in België kan een leermoment zijn voor de Bosniakken. In België was de verdeeldheid altijd al aanwezig, maar die werd pas in een later stadium als bedreigend ervaren voor de Belgische eenheid. De taalongelijkheid en de overheersing van de Franse taal in de beginfase van de Belgische staat hebben geleid tot Vlaams verzet, dat in eerste instantie niet eens anti-Belgisch was. Deze anti-Belgische gevoelens kwamen pas veel later, namelijk na de Tweede Wereldoorlog. De grootste groep in BiH (Bosniakken) zou voorzichtiger kunnen zijn met de overheersing van voornamelijk de Kroaten. Het voorbeeld van de gekozen president namens de Kroaten – door de Bosniakken – laat dit zien. Nu is het zo dat anti-BiH gevoelens al vanaf het begin aanwezig waren bij de Kroaten en Serviers, maar deze kunnen worden versterkt door het overheersinggedrag van de grootste groep. Als we ons richten op het consociationalisme in België, zien we dat - net als in het geval van Zwitserland - BiH beduidend lager scoort op de onderdelen ‘elite traditie en traditie van consensus’ en ‘loyaliteit’. Dit heeft ook de gevolgen voor de daadwerkelijke invulling van het consociationalisme. De grote coalities zijn zowel in België als in BiH waargenomen. Zowel België als Zwitserland hebben een voorgekookte systeem waarin bepaald is hoeveel ministers elke groep levert. Dat is in BiH nog niet het geval en kan als aanbeveling dienen. Verder zijn de politieke partijen in België geconcentreerd op de eigen gemeenschap, maar hebben daarnaast ook ideologische verschillen, net als in het geval van Zwitserland. De politiek in BiH kent deze ideologische verschillen nog niet en de politieke partijen blijven etnocentrisch met weinig verschillen op andere beleidvelden. Met andere woorden, ‘eigen volk eerst’ kan als motto dienen voor alle Bosnische politieke partijen, ongeacht welke groep ze vertegenwoordigen. Tot slot kunnen we concluderen dat het consociationalisme in België een lang proces is geweest, dat historisch bepaald is en niet gekopieerd kan worden door BiH of een ander land. Er zijn zowel positieve als negatieve gevolgen van dit systeem beschreven en het leren daarvan kan ongetwijfeld bijdragen aan de ontwikkeling van de consociationale staat in BiH, zoals federalisatie of centralisatie, indien dit politiek wenselijk is.
84
11. Conclusie: Your country theoretically cannot exist? 11.1. Consociationalisme in BiH Het concluderende hoofdstuk kent een driedeling. Allereerst zoom ik in op de (problematische) werking van het consociationalisme in BiH. Hierbij worden de resultaten van het onderzoek per onderdeel beschreven. Het tweede deel van de conclusie bestaat uit de resultaten van de vergelijkingsanalyse met Belgie en Zwitserland en de beantwoording van de vraag: wat kunnen we hiervan leren? Vervolgens sluit ik af met een reflectie op de gehanteerde theorie van Lijphart. Hierbij stel ik de vraag: is deze behulpzaam bij het maken van vergelijkingen en het optekenen van lessen en leerervaringen uit andere consociationele democratieën? Dit geheel leidt tot de beantwoording van de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe is de problematische werking van het consociationalisme in Bosnië en Herzegovina te verklaren en wat kan er geleerd worden van Zwitserland en België? Als we de werking van het consciationalisme in BiH – problematisch of niet – een benaming moeten geven aan de hand van de resultaten van dit onderzoek, dan zou de titel ‘Mission Impossible’ op zijn plaats zijn. Daarmee is nog niet gezegd dat consociationalisme in BiH bij voorbaat een kansloze missie is. Echter, de voorwaarden voor consociationalisme en de ethnocentrische invulling van de consociationalisme tot op heden, creëren een context van een ‘kansloze missie’. Hierin refereer ik aan de film (Mission Impossible, 1996) waar het Tom Cruise alsnog lukt om een bij voorbaat mislukte missie tot een succes te brengen. Natuurlijk is de politieke situatie in BiH niet te vergelijken met deze Hollywoodfilm, maar de strekking is vergelijkbaar. De situatie lijkt onmogelijk en op dit moment lijkt niemand met een oplossing te komen, maar de tijd lijkt in het voordeel van het consociationale BiH te tikken en zoals uit dit onderzoek is gebleken, zijn er toch ook kansen voor het consociationale BiH. Om de context van het consociationale BiH beter te begrijpen heb ik de Bosnische geschiedenis beschreven. Hoe is de verdeeldheid te begrijpen en wat is eraan voorafgegaan? De conclusie is dat in BiH niet de wenselijke voedingsbodem voor consociationalisme bestaat, zoals deze door Lijphart wordt geschetst. Hiervoor zijn een aantal redenen aan te geven: geschiedenis, wantrouwen en nationalisme. Deze drie onderdelen kunnen niet apart worden gezien en houden verband met elkaar. Door een bloedige geschiedenis is er een gebrek aan vertrouwen, waardoor er uiteindelijk niet gesproken kan worden van een elitetraditie of traditie van consensus in BiH. Nationalisme is een bijkomende storende factor en wordt hier geconstateerd, maar de mogelijke oorzaken vragen om een nieuw diepgaand onderzoek. De vele interne oorlogen in de laatste 200 jaar, die gekenmerkt werden door buitensporig geweldgebruik tegen elkaar en vele slachtoffers hebben een sfeer gecreëerd van wantrouwen tussen de drie groepen. Dit wantrouwen zet zich voort tot in de politieke arena. Deze ‘verse’ herinneringen gecombineerd met een identiteitsgebrek bij de grootste groep (Bosniakken) en de identificatie van de andere twee groepen (Kroaten en Serviërs) met een andere natie dan de Bosnische, zijn niet de beste ingrediënten voor een stabiele consociationale democratie. Daarnaast kunnen we concluderen dat er in BiH sprake is van een kunstmatige eenheid, die van buitenaf is opgelegd, dat gestalte krijgt in de huidige constitutie: het Dayton-akkoord. Dit is dus geen goede voedingsbodem voor consociationalisme. Dit power-sharing systeem vraagt tenslotte om inzet en vertrouwen van alle deelnemers en in BiH is er sprake van een geforceerde samenwerking.
85
Een analyse van de voorwaarden van consociationalisme in BiH gaf een neutrale score (0). Deze score kan verschillend worden geïnterpreteerd. Zwitserland scoort in hetzelfde schema met (+8) uitzonderlijk hoog, terwijl België een gelijke score als BiH heeft (0). Maar er zijn twee factoren ontdekt die herhaaldelijk terugkwamen als storingsfactoren. BiH scoort laag (-2) op de onderdelen ‘elite traditie en traditie van consensus’ en ‘loyaliteit aan de staat’. Deze twee onderdelen houden verband met de eerder beschreven historische context, waardoor het vertrouwen ontbreekt. De elitetraditie ontbreek, omdat het Bosnische consociationalisme en de democratie nog jong is, vergeleken met andere ’succesvolle’ democratieën. Het ontbreken van de loyaliteit aan de staat kan aan de Serviers en de Kroaten worden toegeschreven. Naast geschiedenis als ‘storende’ factor kunnen we in de casus van BiH het nationalisme toevoegen. Het etnocentrisme regeert in BiH. Daarmee is nationalisme de belangrijkste politieke ideologie van de meeste Bosnische politieke partijen, dat wil zeggen dat alle partijen eerst de eigen groep vertegenwoordigen, dat etniciteit in BiH exclusief maakt. Op zich is het vertrouwen van de eigen groep één van de eisen van het consociationalisme, dus niet meteen problematisch, maar in het geval van BiH wordt het problematisch, omdat de nodige consensus ontbreekt. Dit verhindert de samenwerking waarop het succesvolle conscociationalisme (zoals in Zwitserland en België) is gebaseerd. De culturalistische benadering zoals door Huntington (2006) is beschreven, wordt in BiH in de praktijk gebracht en zorgt voor problemen. Volgens hem is cultuur hetgeen dat mensen het liefst willen. Hij voorspelt dat cultuurconflicten zullen toenemen. Aangezien cultuur zo belangrijk is voor mensen moeten zij trots zijn op hun cultuur en als ze het niet zijn dan moeten ze het worden. Dat is nodig voor het behoud van de cultuur. En cultuur is volgens Huntington een voorwaarde voor overleving. Als oplossing zouden we de pragmatische benadering kunnen aanhalen. De aanhangers van deze benadering, onder andere Galtung (1996) en Ellis (2003), stellen dat cultuur of etniciteit wordt gebruikt om de partijen in conflicten te legitimeren, maar de conflicten zelf hebben andere oorzaken, bijvoorbeeld onvoldoende mogelijkheden voor een goed bestaan, of een fundamenteel gebrek aan erkenning. Hierin spelen materiële armoede en vernedering een rol. Bijvoorbeeld, gebrekkige werkgelegenheid, schaarste aan landbouwgronden, energiebronnen of eenzijdige en scheefgegroeide machtsverhoudingen, sociale achterstelling en gebrekkige mogelijkheden voor een goede infrastructuur. We hebben geconstateerd dat BiH sinds haar vroege ontstaan een arm grondgebied had, dat eigenlijk door niemand werd begeerd. Ook in de moderne tijd en vooral de laatste twintig jaar is de armoede de dagelijkse praktijk in de levens van de Bosnische bevolking. De nationalistische retoriek en culturalistische benadering bieden geen uitkomsten op dat vlak, maar springen handig in op de onvrede door de andere groep(en) de schuld te geven. De nationalistische retoriek die in het Bosnische politieke spectrum regeert, is een rechtstreeks uitvloeisel van de bovengenoemde historische feiten, maar ook van negatieve externe invloeden van de buurlanden Kroatië en Servië. Het is de Kroatische en Servische nationalisten gelukt om op tijd – voor de Bosnische natievorming – de Orthodoxen en Katholieken tot een eigen natie te rekenen. Daarom is nu een pasgeboren kind van Katholieke ouders vanaf de geboorte ‘Kroaat’. Het feit dat het kind in BiH is geboren speelt geen rol. Een Bosniër als natie bestaat niet. De Bosnische moslims (Bosniakken) zijn daarmee de enige groep die nog heil zien in BiH. We zien dan een interessante paradox ontstaan, waarbij de Serviers en de Kroaten het huidigige consociationale systeem als enige oplossing zien voor het behoud van de staat BiH. Aan de andere kant zien we dat de grootste groep (Bosniakken) die BiH als hun enige en legitieme staat zien, juist tegen het consociationale systeem zijn en pleitten voor meer centralisatie, waarbij zij als meerderheid meer macht zouden verwerven. Toch bevinden alledrie de groepen zich in een soort schaak-mat positie door hun verplichtingen aan het Dayton-akkoord.
86
Een analyse langs de vier kenmerken van consociationalisme maakt duidelijk waarom de Bosnische constitutie als ‘classic example of consociational settlement’ (Bose, 2002), en ‘an ideal-typical consociational democracy’ (Belloni, 2004) wordt gekarakteriseerd. Het consociationalisme is in BiH formeel vastgelegd in de constitutie en bijna op alle onderdelen volledig ingevoerd langs de vier karakteristieken die door Lijphart zijn uitgewerkt: grote coalities, vetorecht, segmentale autonomie en proportionaliteit. Echter zoals blijkt is het invoeren van consociationalisme zestien jaar later alsnog niet effectief gebleken om de verdeelde groepen tot samenwerking te brengen. Dat consociationalisme tot in de puntjes is ingevoerd in BiH – in sommige gevallen zoals die van het Eurovisiesongfestival misschien tot in het extreme – wil niet zeggen dat er geen implicaties zijn. Het ontbreken van een elitetraditie en traditie van consensus en loyaliteit aan de staat zijn de grootste tekortkomingen als we kijken hoe consociationalisme invulling krijgt bij het eerste onderdeel: de grote coalities. Er is in BiH sprake van grote coalities, maar deze komen moeilijk tot stand en eenmaal gevormd verloopt de samenwerking stroef. Er is weinig consensus, het wantrouwen is groot en de schuld wordt altijd in de schoenen van de andere groep(en) geschoven. Het vetorecht is formeel vastgelegd in de constitutie van BiH. Wanneer de vitale rechten van een groep worden bedreigd, kan de wetprocedure worden vertraagd. Deze brede definitie geeft de groepen de mogelijkheid om een veto in te dienen en dat is precies wat er gebeurt. Voornamelijk de Bosnische Serviërs blokkeren vaak de stemmingen en lopen weg uit de parlementszaal wanneer er gestemd moet worden. Daarop dienen de Bosniakken meestal een veto in op het Servische veto en belandt de zaak bij de rechter, dat uiteindelijk leidt tot een vergaande bureacratisering van de staat. Het derde kenmerk van consociationalisme, namelijk de proportionaliteitseis, wordt in BiH volledig geïmplementeerd langs etnische lijnen. In de praktijk heeft dit een aantal perverse effecten, vooral omdat het doorgeschoten is tot in het onderwijs, sport en cultuur. Maar behalve de overbesturing zorgt de proportionaliteitseis verder niet tot serieuze politieke implicaties. Behalve één, namelijk dat er sprake is van een discriminerende constitutie die minderheden zoals Joden en Roma uitsluit bij de machtsverdeling (Wakely, 2010: 234). Het Europese Hof voor de Mensenrechten (ECHR) in Straatsburg heeft in december 2009 geoordeeld dat de Bosnische constitutie in overtreding is met de Europese richtlijnen met betrekking tot de mensenrechten (CNN, 2009). Ten slotte is de segmentale autonomie van de groepen één van de meest problematische vraagstukken. Vooral de onnatuurlijke totstandkoming van de grenzen binnen BiH en het ontstaan van de entiteiten – etnische zuiveringen, genocide – zorgt ook na de oorlog voor weinig begrip bij de groepen onderling. De hervormingen van het staatsbestel en de vernieuwing van het Dayton-akkoord staan al jaren op de agenda, maar komen niet van de grond. Waar de Serviërs en Kroaten strijden voor meer decentralisatie en het behoud en uitbreiding van de eigen autonome organen, strijdt de grootste groep (Bosniakken) voor centralisatie en een majoritair systeem waarin zij de macht kunnen krijgen. Welke kant deze strijd op zal gaan is niet te voorspellen. Een sterke consociatonale democratie vraagt weliswaar om meer decentralisatie, maar dat betekent ook dat zelfs het consociationale systeem in BiH gepolitiseerd zou worden, omdat het de belangen van de Kroaten en de Serviërs tegemoet zou komen, ten koste van de Bosniakken.
87
11.2. Leren van België en Zwitserland De analyse en vergelijking tussen BiH en de ‘succesvolle’ consociationale landen België en Zwitserland heeft een aantal interessante resultaten opgeleverd die als aanbeveling kunnen dienen voor de Bosnische casus. Tijdens de analyse zijn zowel overeenkomsten als verschillen met BiH ontdekt. Deze zijn beide uiteengezet in de vorige hoofdstukken. In dit hoofdstuk focus ik op de verschillen, met de vraag: wat kunnen we leren van Zwitserland en België? In de onderstaande tabel zijn de relevante verschillen met BiH beschreven: Onderdeel
Zwitserland
België
Geschiedenis en
Het ontstaan door eigenwil van
Het land is deels gecreëerd door
natievorming/nationalisme
de kantons: verschillende
invloeden van buitenaf. In begin
groepen die met elkaar willen
bereidheid van twee groepen om
samenleven.
een staat te vormen. Later nam
De Zwitserse natie ver voor
de verdeeldheid toe door de
opkomst van fenomeen
economische en demografische
nationalisme.
veranderingen (met name bij
Daardoor geen ruimte voor
Vlamingen zichtbaar).
separistische bewegingen.
Nationalisme aanwezig onder
Nationalisme wel aanwezig,
beide groepen, geen sprake van
maar op nationaal niveau.
overkoepelend ‘Belgisch’
Er is sprake van mononatie.
nationalisme. Uit elkaar gaan is een serieuze optie in de toekomst.
Voorwaarden van
De voorwaarden voor
Vergelijkbare totaalscore met
consociationalisme
consociationalisme zijn optimaal
BiH (0). Een aantal verschillen
(+8). Vooral op de onderdelen
op verschillende onderdelen.
waarop BiH slecht scoort,
Het valt op dat ook hier op de
(traditie van consensus en
onderdelen ‘traditie van
loyaliteit aan de staat) scoort
consensus’ en loyaliteit de
Zwitserland juist het hoogst.
verschillen met BiH het grootst zijn.
Grote coalities
Voorgekookte, statische wijze
‘Consociationaal crisis
van regeringsvorming. Zeer
management’. De partijen
stabiel. Regionale politieke
komen bijeen als de problemen
partijen met ideologische
zijn opgestapeld. Zo blijft de
verschillen, zoals Liberalisme en
macht bij de elite. Verdeling
Socialisme. Politieke
ministerposten statisch, zoals in
88
vertegenwoordigers niet betaald,
Zwitserland (de helft voor de
maar werken op voluntaristische
Vlamingen en andere helft voor
basis.
de Walen). De politieke partijen regionaal, met ideologische verschillen zoals Liberalisme en Socialisme.
Vetorecht
Niet formeel vastgelegd. Niet
“Alarmbel procedure’’.
nodig geacht, omdat er genoeg
Vergelijkbaar systeem zoals in
informele instrumenten zijn om
BiH om rechten van
de minderheidsrechten te
minderheden te beschermen,
waarborgen. Belangengroepen
maar wordt in België vrijwel
en kantons worden voor het
nooit gebruikt.
wetvoorstel gehoord, waarbij ze inspraakmogelijkheden hebben. Proportionaliteit
Niet formeel langs etnische of
Formeel gegarandeerde
linguïstische lijnen, maar de
proportionaliteit langs
kantons zijn proportioneel
linguïstische lijnen.
vertegenwoordigd. Deels door toeval en deels door het kiesstelsel. Segmentale autonomie
Federale staat met zeer
Federaal systeem, ontstaan door
autonome kantons en zwakke
de wens van beide groepen en
centrale overheid. Doordat er
als resultaat van demografische
sprake is van een mononatie is er
en economische
geen sprake van bedreiging voor
ontwikkelingen.
de centrale staat.
Geen onderlinge verschillen tussen Walen en Vlamingen in de vorm van autonomie.
Agovic (2012)
We zien dat de ontstaangeschiedenis en de ontwikkeling van beide landen verschillend zijn. Als we die toetsen aan BiH, dan kunnen we stellen dat de Bosnische ontstaangeschiedenis in grote lijnen het meest op die van België lijkt. In ieder geval meer dan op die van Zwitserland. Verder zien we hierboven dat zowel België als Zwitserland een eigen invulling aan het consociationalisme geven. Daardoor krijgt het systeem een eigen karakter, dat bij het betreffende land hoort. Dit is het resultaat van jarenlange processen die het land heeft doorgemaakt. Zo heeft de demografische en economische ontwikkeling van Vlaanderen tot de federalisatie van België geleid, met rechtreekse gevolgen voor de vorm van de consociationale democratie. Ontwikkeling van de Zwitserse natie-identiteit is een ander voorbeeld van een ontwikkeling met positieve gevolgen op de 89
consociationale democratie. Paradoxaal is het feit dat in Zwitserland het consociationalisme in de praktijk minder strak is ingevoerd dan in BiH, terwijl het land volgens Lijphart (1985) de beste institutionele voorwaarden voor consociationalisme heeft, – en op het gebied van vrede en welvaart een voorbeeld is voor andere verdeelde landen – laat zien dat consociationalisme niet als een blauwdruk moet worden toegepast in verdeelde samenlevingen. Ieder land geeft een eigen invulling aan consociationalisme en het compleet doorvoeren – zoals dat in BiH is gebeurd – van het systeem geeft geen garanties voor ‘succes’. Volgens velen is het systeem alleen succesvol toegepast in Zwitserland, Nederland en België, maar niet in dieper verdeelde staten. Hier duikt het probleem op van hoe je precies verdeeldheid meet. Maar deze feitelijke waarnemingen zorgen ervoor dat de meeste onderdelen van consociationalisme niet blindelings kunnen worden gekopieerd door een ander land, onder andere vanwege de eerder beschreven historische en andere institutionele verschillen. Dat het moeilijk is om directe aanbevelingen te doen voor het Bosnische consociationalisme, aan de hand van de Zwitserse en Belgische voorbeelden, blijkt als we naar de staatsinrichting van beide landen kijken. Zwitserland en België zijn federale gedecentraliseerde staten, met een zwakke centrale staat. Dat is tot nu toe een succesformule gebleken om de diversiteit te kanaliseren. Dit zou aanleiding kunnen zijn om deze staatsvorm in BiH aan te bevelen. Echter in dit onderzoek is gebleken dat dit territoriale vraagstuk sterk is gepolitiseerd en een keuze voor federalisatie een politieke keuze zou zijn die niet op steun kan rekenen van de grootste groep (Bosniakken). Daarentegen is meer centralisatie niet gewenst onder de twee andere groepen: de Serviërs en Kroaten. Dit betekent in de praktijk dat de verhoudingen gespannen zullen blijven zolang de territoriale belangen van de groepen in BiH niet parallel lopen. Maar toch kan er op onderdelen van deze landen geleerd worden. Alleen al gegeven het feit dat het Bosnische consociationalisme ‘jong’ is, kunnen deze ‘oude consociationale democratieën’ dienen als voorbeelden op een aantal gebieden. Of consociationalisme ook de kans krijgt in BiH blijft de vraag. Het is waarschijnlijk de enige en de minst ‘slechte’ politieke inrichting voor diep verscheurde groepen om bij elkaar te blijven. We kunnen vaststellen dat consociationalisme in BiH overhaast is ingevoerd en de resultaten zijn beperkt, maar de toekomst is hiermee niet bepaald. De hoop voor een lang bestaan van heterogene staten kan worden geput uit landen als België en Zwitserland, maar BiH heeft tijd nodig. De traditie van consensus is een onderdeel dat zich niet zomaar laat invoeren. Er is een langere periode van rust zonder oorlogen - nodig op het grondgebied van BiH, zodat het vertrouwen in elkaar kan groeien. De consociationale democratie is waarschijnlijk een reële politieke keuze om BiH bij elkaar te houden in de toekomst, maar dan moet het door alle groepen in het land zo worden ervaren en consociationalisme mag geen doel op zich zijn. Op dit moment lijken de Serviërs en de Kroaten het meeste baat te hebben bij dit systeem, maar ook voor de grootste groep (Bosniakken) is dit de enige manier om de onafhankelijke BiH in leven te houden en ondertussen aan de eigen identiteitsvorming te werken. Of deze identiteit ooit een overkoepelend karakter zal hebben waar alle groepen zich mee kunnen identificeren, zoals in het geval van Zwitserland, is ongewis. Het power-sharing model van Lijphart zou als reële politieke optie voor een vredige toekomst van het land kunnen dienen. Daarvoor dient in het openbare leven een positieve sfeer te worden gecreëerd, waarbij de groepen bereid zijn samen te werken en te hervormen, zodat de keuze voor het consociationalisme, federalisme of centralisatie in de toekomst een keuze zal zijn waar alledrie de groepen achter zullen staan. Alleen zo is een vredig en welvarend BiH denkbaar in de toekomst. Daarmee kom ik in het derde en laatste deel van de conclusie aan, waarin ik een reflectie geef op de theorie van Lijphart. Daarin staat de vraag centraal: is deze theorie behulpzaam bij het maken van vergelijkingen en het optekenen van lessen en leerervaringen uit andere consociationele democratieën? 90
De ervaring van het doen van dit onderzoek is dat de theorie van Lijphart uiterst behulpzaam is gebleken bij de vergelijkingen tussen de drie landen. Mede door de heldere en duidelijke punten die Lijphart’s theorie biedt, waaraan verschillen en overeenkomsten getoetst kunnen worden, kwamen duidelijke resultaten naar voren. Ik heb het onderdeel geschiedenis zelf hieraan toegevoegd, omdat ik van mening ben dat geschiedenis een belangrijk onderdeel is wanneer we de context van de ontstane situatie willlen begrijpen. De voorwaarden die door Lijphart zijn voorgesteld, gaven een duidelijk beeld van de mate van voedingsbodem voor consociationalisme in BiH, maar ook de verschillen met Zwitserland en België. Aan de hand daarvan kon ik bovenstaande conclusies trekken. De vier kenmerken van consociationalisme zijn niettemin een goede leidraad om de vergelijkingen tussen de landen te trekken. De grote coalities, het vetorecht, de proportionaliteitseis en de segmentele autonomie zijn helder te beschrijven onderdelen, waardoor een goed beeld kan ontstaan van de politieke inrichting van een staat. Naast de vergelijking tussen landen was het optekenen van lessen en leerervaringen uit andere consociationale democratieën het doel van dit onderzoek. Dit onderdeel is in de uitvoering iets moeilijker gebleken, zoals hierboven al is beschreven. De theorie van consociationalisme biedt heldere en duidelijke onderscheidspunten waaraan we landen met elkaar kunnen vergelijken. Toch kunnen we moeilijk aanbevellingen doen voor een land om andere onderdelen over te nemen. Dit is überhaupt een moeilijk opgave, omdat het doen van zulke aanbevellingen een sterk normatief karakter zouden krijgen. Want wat in het ene land goed is ingevoerd, hoeft in het andere land niet dezelfde resultaten te brengen. Ondanks deze valkuil zijn in dit onderzoek een aantal nuttige en waarschijnlijk leerzame resultaten opgesomd voor BiH. Daarnaast was het doel van dit onderzoek niet om de aanbevellingen te doen aan BiH. Het doel was om consociationalisme te begrijpen en de moeilijke werking te verklaren. Het leren van België en Zwitserland is mogelijk op bepaalde onderdelen, maar daarvoor is een meer diepgaande en gespecificeerd onderzoek nodig, toegespitst op die onderdelen, zoals federalisatie of het gebruik van het vetorecht en de invulling van de proportionaliteitseis. Het ontbreken van alternatieven voor consociationalisme geeft nog altijd het voordeel van de twijfel aan dit systeem. Er zijn volgens Lijphart maar enkele auteurs die een alternatief hebben gepresenteerd voor zijn power-sharing concept. Hij noemt Brian Barry, die in de casus van Noord-Ierland pleitte voor ‘cooperation without cooptation’’. Dit wil zeggen dat de meerderheid regeert met de toestemming van de minderheid (Barry, 1975: 406). De enige benadering die door Lijphart als serieus wordt beschouwd is die van Donald L. Horowitz. Hij stelt voor om een ontwerp te bedenken van diverse electorale mechanismes (voornamelijk het gebruik van alternatieve stem of onmiddellijke reproductie) die de verkiezing van gematigde vertegenwoordigers zou aanmoedigen (Horowitz, 1991: 188-203). Het concept lijkt enigszins op dat van Barry, met het verschil dat Horowitz een alternatief mechanisme voorstelt voor gematigdheid, waar Barry er simpelweg op hoopt (Lijphart, 2004: 98). Het helemaal doorvoeren van consociationalisme kan ook teleurstellende resultaten brengen, met name uit efficiency oogpunt. Lijphart erkent dit ook, maar voegt hieraan toe dat langetermijn doelen belangrijker zijn dan doelen op de korte termijn. Dat consociationalisme in BiH heel strak is ingevoerd is niet vreemd. In BiH heerst nog de sfeer van gebrek aan vertrouwen, waardoor formele regels nodig zijn en het land nog niet rijp is voor informele afspraken. Het gebruik van het consociationale concept verschuift naar post-oorlogsgebieden en blijft daarmee een belangrijke rol spelen bij het beheersen van conflicten.
91
LITERATUURLIJST Boeken: -
Allcock, J.B. (2000). Explaining Yugoslavia; Columbia University Press. New York. Alter, P. (1989). Nationalism; Hodder Education Publishers, London. Anderson, B. (1983) Imagined Communities: Reflections on the Origins and Spread of Nationalism; Revised Edition: Verso. London. Bitsch, M.T. (2004). Histoire de la Belgique: De l´Antiquite a nos jours; Editions Complexe. Brussels. Boeie, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek; Amsterdam, Boom Onderwijs. Bonjour, E. (1952). A Short History of Switzerland; The Saturday Review. Grenwood Press. 13 December 1952. De Keersmaeker, G. (1996). Wij waren hier het eerst, etnische minderheden in centraal- en oost Europa; Pax Christi Vlaanderen, Antwerpen. Enderlein, H. (2010). Handbook on Multi-level Governance; Edward Elgar Publishing Limited. Cheltenham. Galtung, J. (1996). Peace by Peaceful Means: Peace and Conflict, Development and Civilization; International Peace Research Institute, Oslo. Gellner, E. (1983), Nations and Nationalism, New Perspectives on the Past Series; Ithaca NY: Cornell University Press. Hendriks, F. (2006). Vitale democratie, theorie van democratie in actie; Amsterdam: Amsterdam University Press. Hobsbawm, E. (1990). Nations and Nationalism since 1780; Cambridge: Cambridge University Press. Hughes, C. (1975). Switzerland, Nations of the Modern World; London. Huntington, S. P. (1996 & 2002). The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order; Simon & Schuster, New York & London. Ibrahimagic, O. (2001). Srpsko osporavanje Bosne I Bosnjaka; Magistrat. Sarajevo. Kedourie, E. (1960). Nationalism; Hutchinson: London. Lawrence, P. (2005). Nationalism: History and Theory; Pearson Education, Edinburgh Gate. Lijphart, A. (1968). The Politics of Accomodation: Pluralism and Democracy in The Netherland; University of California Press. Lijphart, A. (1977). Democracy in Plural Societies: A Comparative Exploration; Yale University Press. Lijphart, A. (1994). Electoral systems and party systems: A Study of Twenty-Seven Democracies 1945-1990; Oxford University Press. Lijphart, A. (1999) Patterns of Democracy: Government Forms and Performance in Thirty-Six Countries; Yale University Press, New Haven and London. Lijphart, A. (2008). Thinking About Democracy, Power sharing and majority rule in theorie and practice; First published in 2008 by Routledge. Katzenstein, P. J. (1984). Corporatism and Change: Austria, Switzerland, and the politics of industry; Cornell University Press. Ithaca NY. Kohn, H. (1956). Nationalism and Liberty, The Swiss Example; London. Allen and Unwin. nd Lane, J.E. & Ersson, S. O. (2005). Culture and Politics, A Comparative Approach; 2 edition, Ashgate. Linder, W. (1994). Swiss Democracy, Possible Solutions to Conflict in Multicultural Societies; New York: St Martin’s Press. Malcolm, N. (1995). Istorija Bosne- History of Bosnia; Erasmus Gilda Zagreb, Dani Sarajevo. 92
-
Nagle, J. & Clancy, M.A.C. (2010). Shared Society or Bening Apartheid?, Understanding PeaceBuilding in Divided Societies; Palgrave Macmillan, London. Pales, Z. (2011) Belgium as a Crucial Test of Consociationalism, The 2007-2011 Political Crisis; Central European University, Budapest. Remak, J. (1983). A Very Civil War, The Swiss Sonderbund War of 1847; Westview Press. Boulder. San Francisco. Oxford. Seymour, M. (2000). Redefining the Nation; Nationalism and Ethnic Conflict: Philosophical Perspectives by Nenad Miscevic. e Smith, D. A. (2001), Nationalism, Key Concepts; 3 druk. Polity Press Cambridge. Taylor, R. (2009), Consociational Theory, Mc Garry and O’Leary and the Northern Ireland conflict; Routledge Research in Comparative Politics. Van Asperen, E. (2007). De interculturele paradox; Diavers. Bunnik. Van Thiel, S, (2007) Bestuurskundig onderzoek, een methodologische inleiding; Uitgeverij Coutinho. Weber, M. (1970). From Max Weber; H.H. Gerth and C. Wright Mills. London, Routledge. Wils, L. (1992) The Flemish Movement: a documentary history , 1780-1990; Athlone Press Wils, L. (2009). Van de Belgische naar de Vlaamse natie: een geschiedenis van de Vlaamse beweging; Leuven, Acco. 2009. Wimmer, A. (2002). Nationalist Exclusion and Ethnic Conflict, Shadows of Modernity; Cambridge University Press.
Artikelen: -
Ahmed, A.S. (1989). Identity and Ideology in Pakistan; Third World Quarterly. Volume 11 (4). 5469. Alen, A. (1990). België: een tweeledig en centrifugaal federalisme; Brussel. Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Alexander, R. (2006). Bosnian, Croatian, Serbian, a grammar: with Sociolinguistic Commentary; Wisconsin: University of Wisconsin Press. Andeweg, R.B. (2000). Consociational Democracy; Annual Review of Political Science. 2000 (3). 509-536. Arnautovic, S. (2007). Ten Years of Democratic Chaos: Electoral Processes in Bosnia and Herzegovina from 1996 to 2006; Sarajevo: Promocult. Ashdown, P. (2004), International Humanitarian Law, Justice and Reconciliation in a Changing World; The Eight Hauser Lecture on International Humanitarian Law. New York. Barry, B. (1975). The consociational model and its dangers; European Journal of Political Research. Volume 3 (4), 393-412. Becker, U. (2003). State of the Art Report; A Framework for Socio-Economic Development in Europe. Smallcons Project. Belloni, R. (2004), Peacebuilding and consociational electoral engeenering in Bosnia and Herzegovina; International peacekeeping 11 (2): p. 334-353. Bieber, F. (2009). Consociationalism- Prerequisite or Hurdle for Democratisation in Bosnia?; South-East Europe Review, Vol. 2, No.3 (1999). Bogaards, M. (1998). The favourable factors for consociational democracy: a review; European Journal of Political Research. 33 (4). 475-496 Bormann, N.C. (2011). Conditional Consociationalism: Electoral Systems and Grand Coalitions; Workshops, CIZ. 4 november 2011. Bose, S. (2002), Bosnia after Dayton, Nationalist Partition and International Intervention; Oxford: Oxford University Press.
93
-
Bose, S. (2005). The Bosnian State a Decade after Dayton; International Peacekeeping. Volume 12 (3). 322-335. Bovayr, C. & Broquet, R. (2005). Recensement Federal De La Population 2000: Le Paysage Relogieux En Suisse; Neuchatel: OFS, Decembar 2005. Brown, C. (2008). Federalism as fuel for ethnic conflict, Belgium’s Political Evolution and its consequences; Centre for European Studies, Krakow. Poland. Chandler, D. (2005). From Dayton to Europe; International Peacekeeping, Volume 12 (3), 336349. Chandler, D. (2006). State-Building in Bosnia: The Limits of ‘Informal Trusteeship’; International journal of Peace Studies, Volume 11 (1). Cheng, M. (2010) Attain Political Stability in a divided society: consociational democracy within three European countries; Law School, Peking University. Daalder, H. (1987). Countries in Comparative European Politics; European Journal of Political Research, 15 (1987), 3-21. Daalder, H. (Ed.). (1997). Comparative European Politics, The Story of a Profession; London: Pinter. Dardanelli, P. (2010). Switzerland. A Nation-state or a Multi-national State?; International Conference, Centre for Democracy. Aarau. 7-8 May 2010. Denich, B. (1996), Postscript in Ethnic Nationalism: The Tragic Death of Yugoslavia; London, University of Minnesota Press. Deschouwer, K. (2002). Falling Apart Together, The Changing Nature of Belgian Consociationalism, 1961-2001; Acta Politica, 37. 68-85. Deschouwer, K. (2004). Ethnic Structure, Inequality and Governance of the Public Sector in Belgium; United Nations Research Institutie for Social Development. Januari 2004. Deschouwer, K. (2006). And the peace goes on? Consociational democracy and Belgian politics in the twenty-first century; West European Politics. Volume 29 (5). 895-911. Ellis, D.G. (2003). A Communication and Cultural Codes Approach to Ethnonational Conflict; University of Hardford. Flyvberg, B. (2006). Five Misunderstandings about Case-Study Research; Aalborg University, Denmark. Freeden, M. (1998). Is Nationalism a Distinct Ideology? Article provided by Political Studies Association in its journal Political Studies. Volume 46, (4) 1998. Graafland, P. (2007). Slang met drie tongen, Taal en etnische identiteit in Bosnie en Herzegovina; Essay on fdcw. Grin, F. (2002). La Suisse comme non-multination; In Michel Seymour (ed.), Etats-nations, multinations et organizations supranationales. Montreal, Qc, Canda: Liber. Hadzovic, D. (2007). Bosnia and Herzegovina: Consolidating Democratic Institutions; In: Beyond Setlement: Making Peace Last after Civil Conflict. 85-101. Hendriks, F. (2007). Vergelijkende Bestuurskunde, de methodenstrijd voorbij; Bestuurskunde 4 (2007), 75-86. Hooghe, L. (2004). Belgium: Hollowing the Center; in Federalism and Territorial Cleavages, edited by Ugo Amoretti and Nancy Bermeo. Baltimore: John Hopkins Press. Horowitz, D. (1985). Ethnic Groups in Conflict; Berkeley, University of California Press. 1985. P.575. Horowitz, D.L. (1991). A Democratic South Africa? Constittuional Engineering in a Divided Society; Berkeley. University of California Press. International Crisis Group (2001). Bosnia’s Precarious Economy: Still Not Open for Bussines; ICG Balkan Reports. Number 115. 7 August 2001. International Crisis Group (2011). Bosnia: State Institutions under Attack; Europe Briefing. Number 62. 6 May 2011. 94
-
-
Kasapovic, M (2005). Bosnia and Herzegovina: Consociational or Liberal Democracy?; Political Institutions and Political Processes. Volume XLII. No. 5, 3-30. Kerr, M. (2006). Imposing Power-Sharing: Conflict and Coexistence in Northern Ireland and Lebanon; Irish Academic Press, Dublin. Knoepfel, P. (2002). Politiques de l’environnement classiques en Swisse; Materlie de Cours de 1’IDHEAP, 5, Chavannes-pres-Renens. Kriesi, H. (1996). Le clivage linguistique: problems de comprehension entre les communautes linguistiques en Suisse; Berne: Federal Statistic Office. Ladner, A. (2011). Switzerland: Subsidiarity, Power-sharing, and Direct Democracy; In J. Loughlin, F. Hendriks & A. Lidstrom. (Eds.), The Oxford Handbook of Local and Regional Democracy in Europe. (pp. 196-217). Oxford: Oxford University Press. Lehmbruch, G. (1967). Porporzdemokratie: politisches Sysytem und politische Kultur in der Schweiz und Oesterreich; Tubingen, Ger: Mohr 1967. Lijphart, A. (1969). Consociational Democracy; World Politics. Volume 21 (Jan, 1969). 207-225. Lijphart, A. (1971). Comparative Politics and the Comparative Methode; University of Leiden. Lijphart, A. (1981). The Belgian Example of Cultural Coexistence in Comparative Perspective; Berkeley: Institutes of International Studies, University of California. 1-13. Lijphart, A. (1985). Power-Sharing in South Africa; Berkeley: Institute of International Studies. University of California. Lijphart, A. (1996). The Puzzle of Indian Democracy: A Consociational Interpretation; American Political Science Review. Volume 90 (2) June 1996. Lijphart, A. (1998). South African Democracy: Majoritarian or Consociational?; Democratization, Volume 5, Issue 4, 1998. Lijphart, A. (2002). The wave of power-sharing democracy; In Architecture of Democracy. Oxford University Press. Lijphart, A. (2004). Constitutional Design for Divided Societies; Journal of Democracy, Volume 15 (2), April 2004. Lijphart, A. (2007). Thinking About Democracy, Power Sharing and Majority Rule in Theory and Practice. New York. Routledge. Luckham, R. (2003). Democratic Institutions and Democratic Politics; The Politics of Institutional Choice in Conflict. Torn Societies. London. Manhes, Y. (2005). Histoire des Belges et de la Belgique; Memories des Nations. Paris: Vuibert, 2005. McCulloch, A. (2009). ); Seeking stability in amid deep division: Consociationalism and Centripetalism in comparative perspective; Queen’s University. Kingston, Ontario Canada. McRae. K. (1983). Conflict and Compromise in Multilingual Societies, Switzerland; Waterloo, On, Canada: Wilfried Laurier University Press. Lustick, I. (1979). Stability in deeply divided societies: Consociationalism versus control; World Politics 31 (3). 325-344. Monteaux, C. A. (2006). Decentralisation: The New Delusion of Ethnic Conflict Regulation?; London School of Economics and Political Science. Mushtaq, M & Muhammad, A. & Alqama, S. K. (2011). Examining the Favourable Factors for Consociational Democracy in Pakistan; European Journal of Social Sciences – Volume 20, (2). Pajic, Z. (2001). The Role of Institutions in Peace Building; In: Z. Papic ed., International Support Policies to SEE-countries-lessons (not) learned, Sarajevo. 30-43. Pales, Z. (2011). Belgium as a Crucial Test of Consociationalism: The 2007-2011 Political Crisis; Budapest: Hungary. Porobic, N. (2006). (Re) constructing a Deeply Divided Society: Peacebuilding lessons from Bosnia and Herzegovina; University essay from Lunds Universitet. Repe, B. (1993) Bosnia- the First Muslim State in Europe? J.P.H.S. Volume XLII, Oktober 1994.
95
-
-
-
-
Sacic, N. (2007). A Political Science View; In: M. Grunther-Decevic ed., Examples of Bosnia and Herzegovina (Sarajevo 2007) 4-17 (21). Schrier, E. (2008), Proffesor Lijphart in Leiden; Leids politicologisch magazine, Jaargang 21, nummer 2. Sinardet, D. (2010). From consociational consciousness to majoritarian myth, Concoiationalism: Multi-level politics and the Belgian case of Brussels-Halle-Vilvoorde; in Acta Politica. International Journal of Political Science. 45 (3). Sisk, T. (2003). Power Sharing: Beyond Intractability; Conflict Information Consortium, University of Colorado, Boulder. September 2003. Steiner, J. (1970). Nonviolent Conflict Resolution in Democratic Systems: Switzerland; The Journal of Conflict Resoultions. Zurich. Stojanovic, N. (2006). Do Multicultural Democracies Really RequirePR? Counterevidence from Switzerland; Swiss Political Science Review. Volume 12, (4). Pp 131-157 Stojanovic, N. (2007). Consociaton, Switzerland and BiH; Text is published in periodical ‘Survey’ 3-4-2007. Teszelszky, K. (2006). De Kroon van Hongarije en de Ontwikkeling van Vroegmoderne Nationale Identiteit (1572-1665); Universiteitsdrukkerij Rijksuniversiteit Groningen. Van der Lijn, L. (2005). Bosnië en Herzegovina tien jaar na Dayton: kleine stapjes in een ongewisse richting; Jaarbroek Vrede en Veiligheid. Vuye, H. (2008). De alarmbel. Op zoek naar de juridische en politieke draagwijdte van artikel 54 Grondwet: verzoeningsprocedure of grendel?; Publiekrechtelijke Kronieken. 12 (1). 67-91. Wakely, E. L. (2010). From Constituent Peoples to Constituents: Europe Solidifies Fundamental Political Rights for Minority Groups in Sejdić v. Bosnia’; North Carolina Journal of International Law and Commercial Regulation, 31.1 (2010), 233-254. Walti, S. (1996). Institutional Reform of Federalism: Changing the Players Rather Than the Rules of the Game; In S. Hug en P. Sciarini (ed.). institutional Reforms. Swis Political Science Review. 2,(2). Zurich: Seismo, pp. 113-141. Wieman, A.M.L. (2010). Consociationalism with an External Actor in Bosnia and Herzegovina; Universiteit van Groningen.
Andere bronnen: -
-
-
-
Arbour, L. & Clark, W. (2010). Why Bosnia needs Nato (Again)?; Opgehaald op 2 april van: http://www.foreignpolicy.com/articles/2010/04/29/nato_brings_bosnia_back_from_the_brink_a gain B92 (3 juni 2008). Prevelika delegacija BiH za EU. Opgehaald op 2 februari 2012 van: http://www.b92.net/info/vesti/index.php?yyyy=2008&mm=06&dd=03&nav_category=167&nav_i d=301812 BHAS (2012) Demografija i Socijalne statistike; Bosnische centrum voor de statistiek. Opgehaald op 4 maart 2012 van: http://www.bhas.ba/?option=com_publikacija&id=1&lang=ba Bundesrat.ch. (2012). Der Schweizerische Bundesrat; Opgehaald op 14 januari 2012 van: http://www.admin.ch/br/org/index.html?lang=de CIA: The World Factbook (2012). Opgehaald op 2 maart 2012 van: https://www.cia.gov/library/publications/the-world-factbook/wfbExt/region_eur.html CNN (23 December, 2009). Court says Bosnian Constitution discriminatory; Opgehaald op 12 februari van: http://articles.cnn.com/2009-1223/world/bosnia.discrimination.minority.ruling_1_human-rights-three-main-ethnic-groupseuropean-court?_s=PM:WORLD Council of Ministers of BiH (2012). Ministarstva; Opgehaald op 29 maart van: http://www.vijeceministara.gov.ba/ministarstva/
96
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
De Gazet van Antwerpen. (16 februari 2005). Walen voelen zich het meest Belg; Opgehaald op 23 april 2012 van: http://www.gva.be/Archief/guid/walen-voelen-zich-het-meestbelg.aspx?artikel=a74a7f0a-9934-44c1-a4e2-64488cb4bf2a De Pers (20 februari, 2009). ‘’Serviërs moeten kapotte moskeen vergoeden’’. Opgehaald op 12 januari 2012 van: http://www.msvnijmegen.nl/site/ne/media/serviers-moeten-kapottemoskeen-vergoeden.html Dnevni Avaz (15 oktober 2011), ‘’Bih nije ni u vozu za EU’’; Interview met de Britse ambassadeur van Groot Brittannië in BiH voor de krant Dnevni Avaz. Opgehaald op 20 oktober 2011 van: http://www.bhraja.ca/Vijesti/The-best-of-BiH/BiH-nije-ni-u-vozu-za-Evropu.html Dnevni Avaz (30 januari 2012). Nezaposlenost u BiH na cetverogodisnjem maksimumu; Opgehaald op 16 maart 2012 van: http://www.dnevniavaz.ba/vijesti/iz-minute-u-minutu/77838nezaposlenost-u-bih-na-cetvorogodisnjem-maksimumu.html Federal Office of Statistics (2012). Population of the Federation Bosnia and Herzegovina; Opgehaald op 3 maart 2012 van: http://www.fzs.ba/Eng/index.htm Gfmag (2010), ‘’The World’s Richest and Poorest countries’’. Global Finance. Opgehaald op 22 oktober 2011 van: http://www.gfmag.com/tools/global-database/economic-data/10299-theworlds-richest-and-poorest-countries.html#axzz1x0wSk94q Hendriks, F. (2010, 27 september). Gastcollege prof.dr. Frank Hendriks over het doen van internationaal vergelijkend onderzoek. Mastervak Local Governance. Hronika (2012). BiH konacno dobila vijece ministara; Opgehaald op 30 maart 2012 van: http://hronika.ba/aktualno/aktualno-bih-index/item/5088-bih-kona%C4%8Dno-dobilavije%C4%87e-ministara.html Human Development Report (2011). Sustainability and Equity: A Beter Future for All; Opgehaald op 12 maart 2012 van: http://hdr.undp.org/en/reports/global/hdr2011/ International Religious Freedom Report (2009). Bosnia and Herzegovina; U.S. Departmnent of State: Bureau of Democracy, Human Rights and Labor. Opgehaald op 2 januari 2012 van: http://www.state.gov/j/drl/rls/irf/2009/127302.htm Montgomery, W. (2005). What to do about Brcko?; December 2005. Opgehaald op 3 maart 2012 van: http://www.b92.net/feedback/misljenja/press/william05-12-11.php NRC next (29 november 2011), ‘’Hoera, België heeft een begroting’’ . Opgehaald op 12 december 2011 van: http://www.nrcnext.nl/blog/2011/11/29/hoera-belgie-heeft-een-begroting/ Official Journal of the EU, (30 juni 2008). ‘’Bosnia and Herzegovina – Relations with the EU’’; Opgehaald op 22 december 2011 van: http://ec.europa.eu/enlargement/potential-candidatecountries/bosnia_and_herzegovina/eu_bosnia_and_herzegovina_relations_en.htm OHR (14 december 1995). The General Framework Agreement for Peace in Bosnia and Herzegovina; Opgehaald op 13 maart 2012 van: http://www.ohr.int/dpa/default.asp?content_id=380 Parlement BiH (2012). Parlamentarna Skupstina BiH: Istorija parlamentarizma u BiH; Opgehaald op 22 maart 2012 van: https://www.parlament.ba/istorija/default.aspx?id=28030&langTag=bs-BA&pril=b Poskok.info (5 mei, 2012). Stanovnistvo BIH 20 godina poslije; Opgehaald op 16 maart 2012 van: http://www.poskok.info/index.php?option=com_content&task=view&id=27524 Rehn, O. (2005). From peace-building to state-building; Speech at the Conference: Ten Years of Dayton and Beyond. Geneva, 20 oktober, 2005 Rijaset.ba (24 januari, 2012). ‘’Reis Ceric dobitnik nagrade za mir od Italijanske fondacije Ducci’’; Rijaset.ba. Opgehaald op 2 februari 2012 van: http://www.kalesija.com/reis-ceric-dobitniknagrade-za-mir-od-italijanske-fondacije-duci/ Swiss Government Politics (2012). Switzerland’s Political System and Government; Opgehaald op 12 januari 2012 van: http://swiss-government-politics.all-about-switzerland.info/ 97
-
Swissworld.org. (2012). Executive Branch: the Federal Council; Opgehaald op 13 februari 2012 van: http://www.swissworld.org/en/politics/government_and_parliament/the_federal_council/ The Economist (2010), Democracy Index 2010: Democracy in Retreat; A report from the Economist Intelligence Unit. The Swiss Parliament (2012). Bodies and Council members; Opgehaald op 12 januari 2012 van: http://www.parlament.ch/E/ORGANE-MITGLIEDER/Pages/default.aspx US Department of State: Diplomacy (2012). Backround Note: Switzerland; Opgehaald op 12 januari 2012 van: http://www.state.gov/r/pa/ei/bgn/3431.htm Vecernje Novosti (24 januari, 2012) Usvojena Rezoulcija o BiH; Opgehaald op 28 januari van: http://www.novosti.rs/vesti/planeta.300.html:363425-Strazbur-Usvojena-rezolucija-o-BiH Vijesti.ba (30 mei 2012). Nezaposleno vise od pola miliona ljudi u BiH; Opgehaald op 18 maart 2012 van: http://www.vijesti.ba/vijesti/bih/89306-Nezaposleno-vise-pola-miliona-ljudi-BiH.html
98