xp-30 64 voice expandable synthesizer
Nederlandstalige handleiding
Informatie
Indien u een herstellingsdienst nodig hebt, gelieve het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Rolandverdeler in uw land zoals hieronder aangegeven te contacteren. ARGENTINA
INDIA
LEBANON
AUSTRIA
PORTUGAL
Instrumentos Musicales S.A.
Rivera Traders Pvt. Ltd.
A. Chahine & Fils
E. Dematte &Co.
Florida 638 (1005) Buenos Aires ARGENTINA TEL: (01) 394 4029
409, Nirman Kendra, off Dr. Edwin Moses Road, Munbai 400011, INDIA TEL: (022) 498 3079
P.O. Box 16-5857 Gergi Zeidan St. Chahine Building, Achrafieh Beirut, LEBANON TEL: (01) 335799
Neu-Rum Siemens-Strasse 4 6063 Innsbruck AUSTRIA TEL: (0512) 26 44 260
Caius - Tecnologias Audio e Musica , Lda.
BRAZIL
INDONESIA
OMAN
Roland Brasil Ltda.
PT Galestra Inti
R. Coronel Octaviano da Silveira 203 05522-010 Sao Paulo BRAZIL TEL: (011) 843 9377
Kompleks Perkantoran Duta Merlin Blok E No.6Ñ7 Jl. Gajah Mada No.3Ñ5, Jakarta 10130, INDONESIA TEL: (021) 6335416
CANADA Roland Canada Music Ltd. (Head Office) 5480 Parkwood Way Richmond B. C., V6V 2M4 CANADA TEL: (0604) 270 6626
Roland Canada Music Ltd. (Toronto Office) Unit 2, 109 Woodbine Downs Blvd, Etobicoke, ON M9W 6Y1 CANADA TEL: (0416) 213 9707
MEXICO Casa Veerkamp, s.a. de c.v. Av. Toluca No. 323 Col. Olivar de los Padres 01780 Mexico D.F. MEXICO TEL: (525) 668 04 80
La Casa Wagner de Guadalajara s.a. de c.v. Av. Corona No. 202 S.J. Guadalajara, Jalisco Mexico C.P.44100 MEXICO TEL: (03) 613 1414
PANAMA Productos Superiores, S.A. Apartado 655 - Panama 1 REP. DE PANAMA TEL: 26 3322
U. S. A. Roland Corporation U.S. 7200 Dominion Circle Los Angeles, CA. 90040-3696, U. S. A. TEL: (0213) 685 5141
VENEZUELA Musicland Digital C.A. Av. Francisco de Miranda, Centro Parque de Cristal, Nivel C2 Local 20 Caracas VENEZUELA TEL: (02) 285 9218
AUSTRALIA Roland Corporation Australia Pty. Ltd. 38 Campbell Avenue Dee Why West. NSW 2099 AUSTRALIA TEL: (02) 9982 8266
NEW ZEALAND Roland Corporation (NZ) Ltd.
KOREA Cosmos Corporation Service Station 261 2nd Floor Nak-Won Arcade Jong-Ro ku, Seoul, KOREA TEL: (02) 742 8844
MALAYSIA Bentley Music SDN BHD 140 & 142, Jalan Bukit Bintang 55100 Kuala Lumpur,MALAYSIA TEL: (03) 2443333
PHILIPPINES G.A. Yupangco & Co. Inc. 339 Gil J. Puyat Avenue Makati, Metro Manila 1200, PHILIPPINES TEL: (02) 899 9801
SINGAPORE Swee Lee Company BLOCK 231, Bain Street #03-23 Bras Basah Complex, SINGAPORE 180231 TEL: 3367886
CRISTOFORI MUSIC PTE LTD Blk 3014, Bedok Industrial Park E, #02-2148, SINGAPORE 489980 TEL: 243 9555
TAIWAN ROLAND TAIWAN ENTERPRISE CO., LTD. Room 5, 9fl. No. 112 Chung Shan N.Road Sec.2, Taipei, TAIWAN, R.O.C. TEL: (02) 2561 3339
THAILAND Theera Music Co. , Ltd. 330 Verng Nakorn Kasem, Soi 2, Bangkok 10100, THAILAND TEL: (02) 2248821
QATAR Badie Studio & Stores P.O.Box 62, DOHA QATAR TEL: 423554
SAUDI ARABIA Abdul Latif S. Al-Ghamdi Trading Establishment Middle East Commercial Center Al-Khobar Dharan Highway P.O. Box 3631 Al-Khober 31952 SAUDIARABIA TEL: (03) 898 2332
aDawliah Universal Electronics APL P.O.Box 2154 ALKHOBAR 31952, SAUDI ARABIA TEL: (03) 898 2081
SYRIA Technical Light & Sound Center Khaled Ibn Al Walid St. P.O.Box 13520 Damascus - SYRIA TEL: (011) 2235 384
TURKEY Barkat Muzik aletleri ithalat ve ihracat limited ireketi Siraselvier Cad. Guney Ishani No. 86/6 Taksim, Istanbul TURKEY TEL: (0212) 2499324
U.A.E Zak Electronics & Musical Instruments Co. Zabeel Road, Al Sherooq Bldg., No. 14, Grand Floor DUBAI U.A.E. P.O. Box 8050DUBAI, U.A.E TEL: (04) 360715
EGYPT Al Fanny Trading Office
BELORUSSIA
SPAIN
TUSHE
Roland Electronics de Espa–a, S. A.
UL. Rabkorovskaya 17 220001 MINSK TEL: (0172) 764-911
CYPRUS Radex Sound Equipment Ltd. 17 Diagorou St., P.O.Box 2046, Nicosia CYPRUS TEL: (02) 453 426
DENMARK Roland Scandinavia A/S Langebrogade 6 Post Box 1937 DK-1023 Copenhagen K. DENMARK TEL: 32 95 3111
FRANCE Roland France SA 4, Rue Paul Henri SPAAK Parc de l'Esplanade F 77 462 St. Thibault Lagny Cedex FRANCE TEL: 01 600 73 508
CHINA
ISRAEL Halilit P. Greenspoon & Sons Ltd.
6 Huangmuchang Chao Yang District, Beijing, CHINA TEL: (010) 6774 7491
8 Retzif Fa'aliya Hashnya St. Tel-Aviv-Yaho ISRAEL TEL: (03) 682366
HONG KONG
JORDAN
Tom Lee Music Co., Ltd. Service Division
AMMAN Trading Agency Prince Mohammed St. P. O. Box 825 Amman 11118 JORDAN TEL: (06) 641200
KUWAIT Easa Husain Al-Yousifi P.O. Box 126 Safat 13002 KUWAIT TEL: 5719499
Maison FO - YAM Marcel 25 Rue Jules MermanZL Chaudron - BP79 97491 Ste Clotilde REUNION TEL: 28 29 16
SOUTH AFRICA That Other Music Shop (PTY) Ltd. 11 Melle Street (Cnr Melle and Juta Street) Braamfontein 2001 Republic of SOUTH AFRICA TEL: (011) 403 4105
Paul Bothner (PTY) Ltd. 17 Werdmuller Centre Claremont 7700 Republic of SOUTH AFRICA TEL: (021) 64 4030
Danvik Center 28, 2 tr. S-131 30 Nacka SWEDEN TEL: (08) 702 0020
SWITZERLAND Roland (Switzerland) AG Musitronic AG Gerberstrasse 5, CH-4410 Liestal, SWITZERLAND TEL: (061) 921 1615
UKRAINE TIC-TAC
UNITED KINGDOM
Lauttasaarentie 54 B Fin-00201 Helsinki, FINLAND TEL: (9) 682 4020
GERMANY Roland Elektronische Musikinstrumente Handelsgesellschaft mbH.
Roland (U.K.) Ltd., Swansea Office Atlantic Close, Swansea Enterprise Park SWANSEA West Glamorgan SA7 9FJ, UNITED KINGDOM TEL: (01792) 700139
Oststrasse 96, 22844 Norderstedt, GERMANY TEL: (040) 52 60090
GREECE V. Dimitriadis & Co. Ltd. 20, Alexandras St. & Bouboulinas 54 St. 106 82 Athens, GREECE TEL: (01) 8232415
BAHRAIN
REUNION
Roland Scandinavia A/S SWEDISH SALES OFFICE
Roland Scandinavia As, Filial Finland
IRELAND
Moon Stores
SWEDEN
FINLAND
P.O Box 12183 Moi Avenue Nairobi Republic of KENYA TEL: (2) 338 346
Musik Land Limited
Calle Bolivia 239 08020 Barcelona, SPAIN TEL: (93) 308 1000
Mira Str. 19/108 P.O.Box 180 295400 Munkachevo, UKRAINE TEL: (03131) 414-40
KENYA
Saigon music distributor
Slami Music Company Sadojava-Triumfalnaja st., 16 103006 Moscow, RUSSIA TEL: 095 209 2193
160 Nguyen Dinh Chieu St. Dist 3 Ho chi minh City VIETNAM TEL: 88-242531
VIETNAM
RUSSIA
Houtstraat 3 B-2260 Oevel (Westerlo) BELGIUM TEL: (014) 575811
HUNGARY
97 Mt. Eden Road, Mt. Eden, Auckland 3, NEW ZEALAND TEL: (09) 3098 715
22-32 Pun Shan Street, Tsuen Wan, New Territories, HONG KONG TEL: 2415 0911
P. O. Box 889 Muscat Sultanate of OMAN TEL: 959085
BELGIUM/HOLLAND/ LUXEMBOURG Roland Benelux N. V.
P.O.Box2904, El Horrieh Heliopolos, Cairo, EGYPT TEL: (02) 4171828 (02) 4185531
Bab Al Bahrain Road, P.O.Box 20077 State of BAHRAIN TEL: 211 005
Beijing Xinghai Musical Instruments Co., Ltd.
OHI Electronics & Trading Co. LLC
Rue de SANTA Catarina 131 4000 Porto, PORTUGAL TEL: (02) 38 4456
Intermusica Ltd. Warehouse Area ÔDEPOÕ Pf.83 H-2046 Torokbalint, HUNGARY TEL: (23) 511011
The Dublin Service Centre Audio Maintenance Limited 11 Brunswick Place Dublin 2 Republic of IRELAND TEL: (01) 677322
ITALY Roland Italy S. p. A. Viale delle Industrie, 8 20020 Arese Milano, ITALY TEL: (02) 937 781
NORWAY Roland Scandinavia Avd. Kontor Norge Lilleakerveien 2 Postboks 95 Lilleaker N-0216 Oslo NORWAY TEL: 273 0074
POLAND P. P. H. Brzostowicz Marian UL. Blokowa 32, 03624 Warszawa POLAND TEL: (022) 679 44 19
Sinds 25 December 1997
VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL INSTRUCTIES TER VOORKOMING VAN BRAND, ELEKTRISCHE SCHOKKEN OF VERWONDING VAN PERSONEN
Over
WAARSCHUWING en
OPGEPAST
Wordt gebruikt voor instructies die de gebruiker wijzen op levensgevaar of WAARSCHUWING ernstige verwondingen bij onjuist gebruik van het toestel.
Wordt gebruikt voor instructies die de gebruiker wijzen op het risico op verwondingen of materi‘le schade bij onjuist gebruik van het toestel.
OPGEPAST * Materi‘le schade verwijst naar schade of andere ongunstige effecten die aan het huis en de hele inboedel, huisdieren inbegrepen, worden toegebracht.
Over de Symbolen Het -symbool maakt de gebruiker attent op belangrijke instructies of waarschuwingen. De juiste betekenis van het symbool wordt bepaald door de tekening in de driehoek. Het symbool hier links duidt op algemene verwittigingen of waarschuwingen, of vestigt de aandacht op gevaar. Het -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die nooit mogen worden uitgevoerd (verboden zijn). De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies verboden is. Het symbool hier links betekent dat het toestel nooit mag worden gedemonteerd. Het ● -symbool maakt de gebruiker attent op zaken die moeten worden uitgevoerd. De tekening in de cirkel geeft aan wat er precies dient te gebeuren. Het symbool hier links betekent dat de stekker van de stroomkabel moet worden uitgetrokken.
NEEM STEEDS HET VOLGENDE IN ACHT WAARSCHUWING 001 ¥ Gelieve onderstaande instructies en de handleiding te lezen, alvorens dit toestel te gebruiken. .......................................................................................................... 002b ¥ Maak het toestel niet open of breng geen wijzigingen aan aan de interne componenten. (Met als enige uitzondering: daar waar deze handleiding specifieke instructies voorziet die de gebruiker dient te volgen om zelf componenten te installeren; zie p. 17.) .......................................................................................................... 006 ¥ Wanneer u het toestel op een rack of een statief aanbevolen door Roland plaatst, zorg dan dat het rack of statief waterpas en in een stabiele positie staat. Als u geen rack of statief gebruikt, dan dient u ervoor te zorgen dat, waar u het toestel ook plaatst, het steeds op een waterpas oppervlak staat dat voldoende steun biedt en niet waggelt. .......................................................................................................... 009 ¥ Beschadig de stroomkabel niet. Plooi hem niet te sterk, trap er niet op, plaats er geen zware voorwerpen op, enz. Een beschadigde kabel kan brand of elektrocutie veroorzaken. Gebruik nooit een stroomkabel die reeds beschadigd is. .......................................................................................................... 013 ¥ In gezinnen met kleine kinderen dient een volwassene toezicht te houden tot de kinderen in staat zijn om dit toestel te gebruiken in overeenstemming met de veiligheidsvoorschriften. .......................................................................................................... 014 ¥ Bescherm het toestel tegen zware schokken.
WAARSCHUWING 015 ¥ Sluit de stroomkabel van dit toestel niet samen met een overdreven aantal andere toestellen aan op hetzelfde stopcontact. Wees voorzichtig met verlengsnoerenÑhet totale vermogen van alle toestellen aangesloten op het verlengsnoer mag nooit het nominale vermogen (watt/amp•re) van het verlengsnoer overschrijden. Een overdreven belasting kan de isolatie van het snoer doen opwarmen en zelfs doen doorsmelten. .......................................................................................................... 016 ¥ Alvorens het toestel in het buitenland te gebruiken, gelieve uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Center of een erkende Roland-verdeler te raadplegen, zoals opgegeven op de ÒInformatieÓ-pagina. .......................................................................................................... 022a ¥ Schakel het toestel uit en trek de stekker uit het stopcontact, alvorens te beginnen met de installatie van het circuit board (SR-JV80-serie). .......................................................................................................... 023 ¥ Speel NOOIT een CD-ROM disc af in een gewone audio CD-speler. Het geluid dat dit voortbrengt zou permanente gehoorschade kunnen veroorzaken. Schade aan luidsprekers of andere systeemcomponenten is eveneens een mogelijk gevolg. ..........................................................................................................
(Laat het niet vallen!) ..........................................................................................................
3
Veilig gebruik van het toestel
OPGEPAST 102b ¥ Neem de stroomkabel uitsluitend met de stekker vast wanneer u hem in een stopcontact of in dit toestel steekt, of wanneer u hem uittrekt. .......................................................................................................... 104 ¥ Tracht te voorkomen dat kabels en snoeren verstrikt geraken. Hou alle kabels en snoeren buiten het bereik van kinderen. .......................................................................................................... 106 ¥ Klim nooit bovenop het toestel of plaats er geen zware voorwerpen op. .......................................................................................................... 107b ¥ Neem de stroomkabel of de stekkers nooit vast met natte handen wanneer u hem in een stopcontact of in dit toestel steekt, of wanneer u hem uittrekt. .......................................................................................................... 108a ¥ Trek de stekker uit het stopcontact en koppel alle aangesloten apparaten af, alvorens het toestel te verplaatsen. .......................................................................................................... 109a ¥ Zet het toestel uit en trek de stroomkabel uit, alvorens het toestel schoon te maken. .......................................................................................................... 110a ¥ Trek de stekker uit het stopcontact wanneer u gevaar voor blikseminslagen vermoedt. .......................................................................................................... 115a ¥ Installeer enkel de gespecifieerde circuit boards (SR-JV80-serie). Verwijder enkel de aangeduide schroeven (p. 17 ). ..........................................................................................................
4
Belangrijke opmerkingen Behalve de aandachtspunten opgesomd in “VEILIG GEBRUIK VAN HET TOESTEL” op p. 3 en 4, gelieve ook het volgende te lezen en in acht te nemen:
Stroombron ¥ Gebruik dit toestel niet op eenzelfde stroomkring samen met apparaten die ruis veroorzaken (zoals een elektrische motor of een regelbaar lichtsysteem). ¥ Alvorens dit apparaat aan te sluiten op andere toestellen, schakelt u best alle toestellen uit. Zo voorkomt u defecten en/of schade aan luidsprekers of andere toestellen.
Plaatsing van het toestel ¥ Als u dit toestel gebruikt nabij een vervmogensversterker (of een ander apparaat met grote transformators) kan er brom ontstaan. Orienteer het toestel anders of verwijder het van de interferentiebron. ¥ Dit toestel kan radio- of TV-ontvangst verstoren. Gebruik het niet in de nabijheid van zulke ontvangers. ¥ Stel dit toestel niet bloot aan direct zonlicht of aan extreme temperaturen. Plaats het niet nabij warmtebronnen. Overdreven hitte kan het toestel doen vervormen of verkleuren. ¥ Gebruik dit toestel niet op een plaats die blootgesteld is aan de regen of in een andere vochtige omgeving.
Onderhoud ¥ Gebruik voor een gewone schoonmaakbeurt een zachte droge doek of een lichtjes met water bevochtigde doek. Gebruik voor hardnekkig vuil een doek met een mild, niet-bijtend schoonmaakmiddel. Veeg nadien het toestel goed af met een zachte droge doek. ¥ Gebruik nooit benzine, thinner, alcohol of gelijk welk oplosmiddel. Dit om verkleuring of vervorming te voorkomen.
Herstellingen en data ¥ Gelieve er rekening mee te houden dat alle gegevens in het geheugen van het toestel verloren kunnen gaan, wanneer het toestel wordt hersteld. Maak steeds een backup van belangrijke data. Tijdens de reparatie wordt er grote zorg besteed aan het voorkomen van dataverlies. In sommige gevallen (bv. wanneer de geheugencircuits zelf defect zijn) is het helaas niet mogelijk om de data te recupereren. Roland neemt geen enkele aansprakelijkheid op in verband met zulk dataverlies.
Bijkomende voorzorgen ¥ Gelieve er rekening mee te houden dat de inhoud van het geheugen onherroepelijk verloren kan gaan ten gevolge van een defect of van het onjuist bedienen van het toestel. Daarom raden we aan om van belangrijke data die in het geheugen van het toestel zijn opgeslagen, regelmatig een backup te maken op memory card. ¥ Jammer genoeg kan het gebeuren dat de data opgeslagen in het geheugen van het toestel, op een memory card of in een ander MIDI-toestel, niet kunnen worden gerecupereerd eens dat ze verloren zijn. Roland Corporation is niet aansprakelijk voor zulk dataverlies. ¥ Ga voorzichtig tewerk wanneer u de knoppen, regelaars en andere bedieningsorganen, en de jacks en connectors van het toestel gebruikt. Ruw omgaan met deze dingen kan defecten veroorzaken ¥ Sla of druk nooit op de display. ¥ Neem bij het aan- en afkoppelen van alle kabels steeds de connector zelf vast Ð trek nooit aan de kabel. Zo voorkomt u kortsluitingen en schade aan de interne elementen van de kabel. ¥ Bij normale werking produceert het toestel een kleine hoeveelheid warmte. ¥ Hou, om uw buren niet te storen, het volume op een redelijk niveau. U kan ook een hoofdtelefoon gebruiken zodat u zich geen zorgen hoeft te maken over de mensen rondom u (vooral in de late uren). ¥ Om het toestel te transporteren, gebruikt u best de oorspronkelijke verpakking (inclusief opvulling). Anders dient u te zorgen voor een gelijkwaardige verpakking. ¥ Gebruik enkel de aangeduide expressiepedaal (EV-5; apart verkocht). Met andere expressiepedalen riskeert u het toestel te beschadigen.
Memory Cards Gebruik van Memory Cards ¥ Schuif de Memory card voorzichtig helemaal in de gleufÑtot ze stevig op haar plaats zit.
Memory Backup ¥ Dit toestel bevat een batterij die de geheugencircuits voedt wanneer het toestel uit staat. Als deze batterij te zwak wordt, verschijnt de onderstaande melding in de display. Wanneer u deze melding ziet, laat dan zo snel mogelijk de batterij vervangen, om te voorkomen dat u alle data in het geheugen verliest. Voor het vervangen van de batterij raadpleegt u best uw handelaar, het dichtstbijzijnde Roland Service Center, of een erkende Roland-verdeler (Zie de ÒInformatieÓ-pagina). ÒBattery LowÓ
¥ Raak nooit de contactpunten van de Memory card aan. Zorg ook dat de contactpunten niet vuil worden.
Omgaan met CD-ROMs ¥ Vermijd vuil en krassen op de blinkende kant van de disc. Beschadigde of vuile CD-ROM discs worden misschien niet correct gelezen. Schoonmaakproducten voor CDÕs zijn in de handel verkrijgbaar.
5
Hoe deze handleiding gebruiken Deze gebruikershandleiding is als volgt gestructureerd.
Quick Start
Hoofdstuk 6. Getting the Full Potential of the XP-30
Dit deel is bestemd voor de mensen die de XP-30 voor de
In dit hoofdstuk leert u verschillende technieken om de
eerste maal gebruiken, en legt op eenvoudige wijze de verschillende functies uit. Lees Quick Start en voer de
mogelijkheden van de XP-30 nog uit te breiden, zoals het gebruik met externe MIDI-apparatuur, toepassingen voor
instructies uit op de XP-30. Zo krijgt u de basisbediening grotendeels onder de knie. Meer geavanceerde toepassingen
live-optredens, enz.
voor de XP-30 of details over andere handelingen worden
Appendices
uitgelegd in het deel Gevorderd gebruik.
Gevorderd gebruik
In dit deel wordt o.m. uitgelegd hoe u bepaalde problemen kan oplossen wanneer de XP-30 niet werkt zoals het hoort. Het bevat ook een lijst met foutmeldingen die u kan
Het deel Gevorderd gebruik is onderverdeeld in 6
raadplegen wanneer er een foutmelding in de display
hoofdstukken. Maar voor u daaraan begint, leest u toch best eerst de Quick Start.
verschijnt. Een lijst van de parameters en een MIDI implementation chart zijn eveneens voorzien.
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
■ Notaties gebruikt in deze handleiding
Dit hoofdstuk behandelt zowel de configuraties van de geluidsbron van de XP-30 als de basisbediening. Om de XP30 volledig te begrijpen, dient u dit hoofdstuk aandachtig te lezen.
Opdat de bedieningsprocedures makkelijk te begrijpen zouden zijn, gebruiken we het volgende notatiesysteem: Karakters en getallen tussen vierkante haakjes [ ] verwijzen
Dit hoofdstuk legt uit hoe u de XP-30 gebruikt in de Patch, Performance en de Rhythm Set modes. Dit is van
naar knoppen op het voorpaneel. Bijvoorbeeld, [PATCH] verwijst naar de PATCH-knop en [ENTER] naar de ENTERknop.
fundamenteel belang om de XP-30 te kunnen bedienen.
Een asterisk (*) aan het begin van een paragraaf wijst op een
Hoofdstuk 3. Maak uw eigen klanken
opmerking of een te nemen voorzorg. Neem deze in acht. In het Quick Start-gedeelte worden deze zaken aangeduid met ( ).
Hoofdstuk 2. Spelen
Dit hoofdstuk gaat over het cre‘ren van klanken, de parameters waaruit een Patch, Performance of Rhythm Set bestaat, en de Systeemparameters die de globale werking van de XP-30 bepalen, en hun functies. Het is van groot belang dat u deze zaken begrijpt, wanneer u uw eigen klanken wil gaan maken.
Hoofdstuk 4. Geheugeninstellingen (Utility/Card Mode) Dit hoofdstuk overloopt de verschillende Utility-functies zoals het opslaan van Patch-, Performance- of Rhythm Setdata, het wissen van het interne geheugen, enz. Als u vertrouwd bent met deze functies, zal het werken met de XP-30 heelwat vlotter gaan.
Hoofdstuk 5. De XP-30 gebruiken als GM-Klankmodule Dit hoofdstuk geeft toelichting bij de procedures en parameters die u nodig hebt wanneer u de XP-30 gebruikt als General MIDI System-compatibele klankbron. Lees dit voor u General MIDI System score data gaat afspelen.
6
(p. **) verwijst naar paginaÕs in de handleiding zelf. Wanneer er in deze handleiding wordt verwezen naar een bepaalde parameter, dan wordt de naam van de parameter gegeven, gevolgd (tussen haakjes) door informatie over de mode, display-groep en display. Bijvoorbeeld: Key Mode parameter (PERFORM/COMMON/PERFORM COMMON). * De displays afgedrukt in deze handleiding zijn gebaseerd op de fabrieksinstellingen. Hou er echter rekening mee dat ze in sommige gevallen kunnen afwijken van de eigenlijke fabrieksinstellingen.
Inhoud Voornaamste eigenschappen ..............................................................11 Voor- en achterpaneel ..........................................................................12
Quick Start ........................................................ 15 Voorbereiding........................................................................................16 De Wave Expansion Boards installeren ................................................................................................ 16 Voorzorgen wanneer u een Wave Expansion Board installeert............................................. 16 Aansluitingen maken............................................................................................................................... 20 Het toestel aanzetten................................................................................................................................ 22 Het toestel uitschakelen ............................................................................................................... 22 De fabrieksinstellingen opnieuw inladen (Factory Reset).................................................................. 23
De Demo Song beluisteren ..................................................................24 De componisten............................................................................................................................. 25
De klanken .............................................................................................26 Patches kiezen en klanken spelen .......................................................................................................... 26 Wave Expansion Patches kiezen ............................................................................................................ 27 Patches selecteren volgens hun categorie (Patch Search Function) .................................................. 28 De Patches voorbeluisteren (Phrase Preview)...................................................................................... 29 Probeer de Performance-functies uit ..................................................................................................... 30 Aanslagwaarde/Aftertouch ........................................................................................................ 30 Pitch Bend/Modulation-hendel.................................................................................................. 30 C1ÐC4 Slider................................................................................................................................... 30 Hold-pedaal ................................................................................................................................... 31 Expressiepedaal............................................................................................................................. 31 Solo .................................................................................................................................................. 31 Portamento..................................................................................................................................... 31 Sound Palette ................................................................................................................................. 32 ArpeggioÕs spelen (Arpeggiator)............................................................................................................ 32 Percussiegeluiden spelen op het klavier ............................................................................................... 34
Gevorderd gebruik ............................................ 35 Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30 .................................................36 Configuratie van de XP-30 ...................................................................................................................... 36 Basisconfiguratie ........................................................................................................................... 36 Indeling van de klanktypes van de XP-30 ................................................................................. 36 Polyfonie......................................................................................................................................... 38 Basisbediening .......................................................................................................................................... 38 Een mode kiezen ........................................................................................................................... 38 De functieknoppen........................................................................................................................ 39 De cursorknoppen......................................................................................................................... 40 Een waarde veranderen ............................................................................................................... 41 Een naam toewijzen ...................................................................................................................... 42
7
Inhoud
Hoofdstuk 2. Spelen .............................................................................43 Spelen in Patch Mode .............................................................................................................................. 43 Een Patch kiezen............................................................................................................................ 43 Patches spelen met Phrase Preview ........................................................................................... 45 Een Patch dik of dun laten klinken (Een Tone aan/uit zetten) .............................................. 46 Losse noten spelen (Solo) ............................................................................................................. 46 Vloeiende toonhoogteveranderingen (Portamento) ................................................................ 46 Het geluid in Realtime wijzigen met de sliders (Sound Palette-functie) .............................. 46 Spelen in Performance Mode.................................................................................................................. 47 Een Performance kiezen............................................................................................................... 47 Patches combineren tot dikkere en vollere klanken (Layer)................................................... 48 Het klavier opsplitsen in verschillende delen met verschillende Patches (Split) ................ 48 Meespelen met een song (De XP-30 als multitimbrale klankbron)........................................ 49 Een andere Patch toewijzen aan een Part .................................................................................. 50 Het geluid in Realtime wijzigen met de sliders (Sound Palette-functie) .............................. 50 Spelen in Rhythm Set Mode.................................................................................................................... 51 Een Rhythm Set kiezen................................................................................................................. 51 Percussie-instrumenten spelen ................................................................................................... 52 ArpeggioÕs spelen ..................................................................................................................................... 52 Een Arpeggio spelen binnen een bepaald klaviergedeelte ..................................................... 53 Een Arpeggio aanhouden ............................................................................................................ 54 Een ritmische gitaarslag simuleren ............................................................................................ 54 Een Arpeggio spelen vanuit een extern MIDI-apparaat ......................................................... 54 Een Arpeggio-patroon aanmaken .............................................................................................. 54 Handige functies tijdens het spelen....................................................................................................... 55 Het klavier transponeren met stappen van een octaaf (Octave Shift)................................... 55 Het klavier transponeren met stappen van een halve toon (Transpose) .............................. 56 Noten die Òblijven hangenÓ of niet weergegeven worden (Panic) ........................................ 56
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren .............................................57 De Effecten................................................................................................................................................. 57 Hoe werken de effecten in de verschillende Modes ................................................................ 57 Effecten aan/uit zetten................................................................................................................. 58 Procedures voor het editen van klanken .............................................................................................. 58 Een Patch editen ............................................................................................................................ 58 Een Performance editen ............................................................................................................... 61 Een Rhythm Set editen ................................................................................................................. 62 Bewerkte klanken behouden .................................................................................................................. 63 Geheugen en data-opslag............................................................................................................. 63 Een gewijzigde klank opslaan in het User-geheugen .............................................................. 64 Functies van Patch-parameters .............................................................................................................. 64 Instellingen die gelden voor de gehele Patch (COMMON).................................................... 64 Effecten instellen voor een Patch (EFFECTS)............................................................................ 67 Met de controllers bepalen hoe de XP-30 klanken speelt (CONTROL) ................................ 69 Golfvormen wijzigen (WAVE) .................................................................................................... 72 Klanken moduleren (LFO)........................................................................................................... 74 De toonhoogte wijzigen (PITCH) ............................................................................................... 75 De geluidshelderheid wijzigen met een Filter (TVF)............................................................... 76 Volume en stereopositie van het geluid veranderen (TVA) ................................................... 77 Functies van de Performance-parameters ............................................................................................ 79 Instellingen voor de hele Performance (COMMON)............................................................... 79 Effecten instellen voor een Performance (EFFECTS) ............................................................... 80 MIDI-instellingen maken voor een Part (MIDI) ....................................................................... 82 Instellingen maken voor elke Part (PART)................................................................................ 83 MIDI-informatie bevestigen voor elke Part (INFO)................................................................. 83 Functies van de Rhythm Set-parameters .............................................................................................. 84 Een naam geven aan een Rhythm Set (COMMON)................................................................. 84
8
Inhoud
Effecten instellen voor een Rhythm Tone (EFFECTS) ............................................................. 84 Bepalen hoe een Rhythm Tone klinkt door middel van Controllers (CONTROL) ............. 86 De golfvorm van een Rhythm Tone wijzigen (WAVE) ........................................................... 86 De toonhoogte van een Rhythm Tone wijzigen (PITCH) ....................................................... 87 De Tone (Filter) van een Rhythm Tone veranderen (TVF) ..................................................... 87 Het volume en de stereopositie van een Rhythm Tone (TVA) .............................................. 88 Multi-Effects Types (EFX Parameter) .................................................................................................... 89 Werkomgeving van de XP-30 (Systeemparameters en hun functies)............................................. 104 Display -contrast en klokinstellingen (SETUP) ...................................................................... 104 Arpeggio-instellingen (ARPEGGIO)........................................................................................ 104 Instellingen voor klavier en controllers (CONTROL) ........................................................... 106 MIDI-instellingen (MIDI)........................................................................................................... 108 Phrase Preview-instellingen (PREVIEW) ................................................................................ 109 De stemming regelen (TUNE)................................................................................................... 109 Program Change (PGM CHNG) ............................................................................................... 110 De installatiestatus van Wave Expansion Boards controleren (INFO) ............................... 110
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode).....................................111 De Utility/Card Mode ........................................................................................................................... 111 Basisprocedure in Utility/Card Mode ................................................................................................ 111 Geluidsdata opslaan in het User-geheugen (WRITE) ....................................................................... 112 Performance Write ...................................................................................................................... 112 Patch Write................................................................................................................................... 112 Rhythm Set Write ........................................................................................................................ 112 Instellingen van de klankbron kopi‘ren (COPY) .............................................................................. 113 Performance Copy ...................................................................................................................... 113 Patch Copy ................................................................................................................................... 113 Rhythm Set Copy ........................................................................................................................ 114 Instellingen van de klankbron initialiseren (INIT)............................................................................ 115 Performance Initialize................................................................................................................. 115 Patch Initialize ............................................................................................................................. 115 Rhythm Set Initialize .................................................................................................................. 115 Klankinstellingen verzenden (XFER) .................................................................................................. 115 Data verzenden naar een extern MIDI-toestel ........................................................................ 115 Data verzenden naar het User-geheugen ................................................................................ 116 Het User-geheugen beveiligen (PROTECT) ....................................................................................... 117 Instellingen betreffende geheugenkaarten (CARD) .......................................................................... 117 De geheugenkaart van de XP-30 formatteren (FORMAT).................................................... 118 De naam van een bestand wijzigen (REMAME) .................................................................... 118 Ongewenste bestanden verwijderen (DELETE) ..................................................................... 118 De inhoud van de geheugenkaart controleren (INFO) ......................................................... 118 Een bestand van de geheugenkaart inladen in de XP-30 (LOAD) .................................................. 118 Data bewaren op geheugenkaart (SAVE) ........................................................................................... 118 De fabrieksinstellingen oproepen (FACTORY RESET) .................................................................... 119
Hoofdstuk 5. De XP-30 als GM-klankmodule....................................120 GM Mode oproepen............................................................................................................................... 120 De klankbron initialiseren voor GM System-basisinstellingen............................................ 120 Een GM Score afspelen............................................................................................................... 120 GM Mode-instellingen wijzigen........................................................................................................... 121 Effectinstellingen maken in GM Mode (EFFECTS)................................................................ 121 Een Part instellen (PART) .......................................................................................................... 123 MIDI-informatie van de Parts controleren (INFO) ................................................................ 123 Handige functies in GM Mode (GM Utility) ...................................................................................... 123 Effectinstellingen kopi‘ren (COPY) ......................................................................................... 124 GM Mode initialiseren (INIT) ................................................................................................... 124 GM Mode-instellingen verzenden (XFER) .............................................................................. 124
9
Inhoud
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30 ..................................125 Het gebruik van Patches........................................................................................................................ 125 Filtereigenschappen versterken ................................................................................................ 125 De noot van de opmaat laten klinken wanneer u een neerslagnoot speelt ........................ 125 Een gemoduleerde noot aanhouden ........................................................................................ 125 De LFO-cyclus synchroniseren met het System Tempo........................................................ 125 Multi-Effects aanpassen aan het systeemtempo..................................................................... 126 De rotatiesnelheid van het Rotary-effect wijzigen met een pedaalschakelaar................... 126 Phrase Loops spelen aan het systeemtempo........................................................................... 126 De panning van een klank in Real Time regelen met de slider............................................ 127 Live spelen op de XP-30 ........................................................................................................................ 127 Meerdere klanken van een extern MIDI-apparaat tegelijkertijd uitwisselen..................... 127 Van klank veranderen met een pedaalschakelaar.................................................................. 127 Externe MIDI-apparatuur ..................................................................................................................... 128 Met de XP-30 externe MIDI-apparaten aansturen ................................................................. 128 De klankbron van de XP-30 aansturen vanuit een extern MIDI-apparaat ......................... 128 XP-30-klanken kiezen vanuit een extern MIDI-apparaat...................................................... 128 Desktop Music ........................................................................................................................................ 130 De XP-30 aansluiten op uw computer ..................................................................................... 130 Het klavier loskoppelen van de interne klankbron (Local OFF).......................................... 133
Appendix ........................................................ 135 Problemen oplossen...........................................................................136 Foutmeldingen ....................................................................................138 Overzicht van de Procedures ............................................................139 Parameters, golfvormen, Patches, enz. ...........................................143 Specificaties ........................................................................................144 Index.....................................................................................................145
10
Voornaamste eigenschappen ■ Hoogwaardige SynthesizerKlankbron 64-stemmige Polyfonie en 16-Part Multitimbraal De XP-30 is multitimbrale klankbron (16 parts) die tot 64 noten tegelijkertijd kan spelen. Wanneer u hem gebruikt met een externe sequencer of computer, worden de creatieve
■ Mogelijkheid tot uitbreiden U kan twee Wave Expansion Boards tegelijk installeren De XP-30 biedt plaats aan twee Wave Expansion Boards van de SR-JV80-serie, waardoor u het aantal klanken enorm kan uitbreiden (p. 16 ).
mogelijkheden van de XP-30 echt duidelijk (p. 37).
Data van de Populaire Wave Expansion Boards reeds aanwezig
Krachtige ingebouwde effecten
De data van de drie poulaire Wave Expansion Boards, de SR-
Dankzij de geavanceerde DSP-technologie (Digital Signal
JV80-02 ÒOrchestral,Ó SR-JV80-09 ÒSessionÓ en SR-JV80-11 ÒTechno CollectionÓ zijn reeds aanwezig.
Processor) kan u beschikken over een brede waaier aan effecten van studiokwaliteit. Naast het Multi-Effectsgedeelte (EFX) met zijn 40 verschillende effecttypes beschikt de XP-30 eveneens over een afzonderlijke chorus en reverb (p. 57).
Dit betekent dat u in de praktijk onmiddellijke toegang hebt tot de klanken van vijf Wave Expansion Boards en dat u kan vertrekken van een groot arsenaal aan waveform data om uw eigen klanken te cre‘ren.
Extensive Tone Structure Range
■ Snelle en intuïtieve bediening
U kan kiezen uit tien Structuren voor het combineren van basisklankelementen, wat u een grote flexibiliteit geeft bij het
Zeer eenvoudig te bedienen
cre‘ren van klanken. Een ring modulator en een booster breiden de mogelijkheden nog uit (p. 66).
De bediening wordt vereenvoudigd dankzij de specifieke knoppen die voor elke functie voorzien zijn. Met de reeks
Een brede waaier aan opties voor arpeggio en gitaarsimulatie Met [ARPEGGIO] kan u verscheidene arpeggioÕs cre‘ren en de ritmische aanslag van een gitaar nabootsen door gewoon een akkoord te spelen. U kan zelfs kiezen welke ritmische ÒfeelÓ u aan de song wil geven (p. 52).
General MIDI System-compatibel De XP-30 beschikt over een modus die compatibel is met het General MIDI System, het standaardformaat voor desktop music (DTM) systems, en kan songdata die compatibel zijn met het General MIDI System, afspelen (p. 120).
General MIDI System Het General MIDI system is een reeks aanbevelingen waarmee getracht wordt een manier aan te reiken om de beberkingen van merkgebonden ontwerpen te overstijgen en om de MIDI-capaciteiten van geluidsproducerende apparaten te standaardiseren. Geluidsapparaten en muziekbestanden die voldoen aan de General MIDI-normen dragen het General MIDI-logo ( ). Muziekbestanden met het General MIDI-logo kan u afspelen met gelijk welk geluidstoestel dat het General MIDI system hanteert.
functieknoppen onder de display kan u intu•tief editen (p. 39).
Beschikt over de populaire Patch Search- en Phrase Preview-functies van de JV-2080 Dankzij de Patch Search-functie (p. 28, 44) vindt u snel de patch die u zoekt, door gewoon een patch-categorie aan te duiden. Als u dan op [PHRASE PREVIEW] drukt, hoort u die patch een frase spelen die bij dat patch-type past. (Phrase Preview-functie, p. 29, 45)
Snelle wijziging van het geluid met de Sound Palette Sliders Met de vier sliders in het PALETTE-gedeelte kan u de klankkleur en het volume van de klanken regelen terwijl u speelt (p. 32, 46, 50).
■ Computer Interface Connector Dankzij een speciale computerkabel kan u uw XP-30 probleemloos aansluiten op uw computer, zodat u hem kan gebruiken in combinatie met muzieksoftware (p. 130).
11
Voor- en achterpaneel
A
B
C
D
E
H
■ Voorpaneel A Volume Slider Met deze slider regelt u het globale volume van het signaal van de OUTPUT jacks en de PHONES jack. →p. 22
B
PALETTE-gedeelte
[+OCT], [-OCT] Hiermee schuift u het klavier 1 tot 3 octaven hoger of l.ager. →p. 55 Als u met [TRANSPOSE] ingedrukt op een van deze knoppen drukt, kan u de gewenste transpositie instellen. →p. 56
D
MODE-gedeelte
Met de knoppen in dit gedeelte kiest u de modes. De indicator van de geselecteerde mode licht op. →p. 38
Met de vier sliders wijzigt u de klanken in real time.
[PERFORM]/[GM]
[FILTER/ENV]
Hiermee kiest u de Performance mode. Houd [SHIFT] en druk op [PERFORM] om GM mode te kiezen. →p. 47, 120
Zet deze knop op ON wanneer u filter- en/of envelopeinstellingen in real time wijzigt met de vier sliders (CUTOFF/RESO./ATTACK/DECAY). →p. 32, 47, 50
[LEVEL] Zet deze knop op ON wanneer u de volumebalans in real time regelt met de vier sliders (1/2/3/4). →p. 32, 47, 50
[PATCH]/[PART] Hiermee kiest u de Patch mode. Als u met [PERFORM] ingedrukt op [PATCH] drukt, kan u voor elke partij van de performance de patch-instellingen wijzigen. →p. 43, 50, 62
[SYSTEM]
[CONTROLLER]
Hiermee kiest u de System mode. →p. 104
Kan aangezet worden wanneer u verscheidene parameters wil toewijzen aan de vier sliders en het geluid wil wijzigen terwijl u speelt (C1/C2/C3/C4). →p. 30
[RHYTHM]
C
Hiermee kiest u de Utility/Card mode. →p. 111
KEY EFFECTS-gedeelte
Met deze knoppen kan u verschillende functies toewijzen aan de toetsen van het klavier van de XP-30.
[PORTAMENTO] Hiermee zet u Portamento aan/uit. →p. 31, 46
[SOLO] In deze functie speelt u ŽŽn noot tegelijkertijd. →p. 31, 46
[TRANSPOSE] Hiermee transponeert u het klavier. →p. 56
[ARPEGGIO] Hiermee zet u de Arpeggiator aan/uit. →p. 32, 52
12
Hiermee kiest u de Rhythm Set mode. →p. 51
[UTIL/CARD] [EFFECTS ON/OFF] Hiermee zet u de interne effecten (Multi-Effects, Chorus, Reverb) aan/uit. →p. 58
E Display Toont allerlei informatie over de momenteel geselecteerde functie of handeling.
[PHRASE PREVIEW] Druk op deze knop als u een frase van een bepaalde patch wil beluisteren. →p. 29, 45
Voor- en achterpaneel
met grotere stappen. →p. 41
[INC], [DEC] Met deze knoppen wijzigt u waarden. Als u ŽŽn knop ingedrukt houdt en dan op de andere drukt, verandert de waarde sneller. Als u met [SHIFT] ingedrukt op een van deze knoppen drukt, verandert de waarde met grotere stappen. →p. 41
F
G
[
], [
] (Cursor-knoppen)
Hiermee verplaatst u de cursor (onderlijning).
[
], [
] (Pagina-knoppen)
Als er links in de display een
of
staat, kan u met deze
knoppen naar andere parameter-displays gaan.
[0]–[9] (Numerieke toetsen) Hiermee stelt u waarden in. U kan zowel numerieke waarden als alfanumerieke karakters invoeren. →p. 41 Wanneer [CATEGORY] aan staat, kan u met deze knop een categorie kiezen in de Patch Search-functie. →p. 28, 44
[EDIT]
[SHIFT]
Druk op deze knop als u verschillende instellingen wil wijzigen. Selecteer het display-scherm van de parameter die
Wordt gebruikt in combinatie met andere knoppen. Bij sommige knoppen op het voorpaneel staat een grijze benaming.
u wil wijzigen met de functieknoppen.
Dit is hun funcie in combinatie met [SHIFT].
Function Buttons
[ENTER]/[DIGIT HOLD]
De functie van deze knoppen hangt af van de bedieningsmodus en de status van de [EDIT]-indicator. →p. 39
ENTER: Hiermee bevestigt u een waarde of een handeling. DIGIT HOLD: Hou [SHIFT] en druk op deze knop om de Digit Hold-functie aan/uit te zetten. Met Digit Hold aan blijven de 100-
[1–8/9–16] Met deze knop bepaalt u welke Parts (1Ð8/9Ð16) u kan selecteren met de functieknoppen. →p. 39
[EXIT]/[PANIC] EXIT: Met deze knop keert u terug naar de Play-display van een mode of annuleert u een handeling. PANIC: Als er om een of andere reden noten blijven hangen en blijven doorklinken, houd dan SHIFT ingedrukt en druk op deze knop om dit probleem te verhelpen. →p. 56
[UNDO/COMPARE] De functie van deze knoppen hangt af van de handeling die wordt uitgevoerd. UNDO: Met deze knop zet u een gewijzigde waarde terug op de oorspronkelijke waarde. →p. 59, 61, 62 COMPARE: Druk hierop om het geluid op de bestemming of bij de bron te controleren, wanneer u Tone settings opslaat of kopieert. →p. 112, 114
[PALETTE EDIT] Druk hierop als u de Palette display wil gebruiken om Patchof Performance-instellingen te wijzigen. →p. 59, 61
F
tallen en de 10-tallen staan en veranderen enkel de 1-heden. U kan dus Patches kiezen met de numerieke toetsen voor de plaats van de eenheden, zonder op [ENTER] te drukken. Hetzelfde geldt wanneer u Performances of Rhythm sets kiest. →p. 44
[CATEGORY]/[DEMO] CATEGORY: Kies een patch met de Patch Search-functie. →p. 28, 44 DEMO: Hou [SHIFT] ingedrukt en druk op deze knop om de demo te beluisteren. →p. 24
G
WAVE EXPANSION-gedeelte
Hier kan u klanken kiezen uit een Wave Expansion. →p. 27
[EXP A], [EXP B], [EXP C] Hiermee kiest u klanken uit de interne Wave Expansion. EXP-A: ÒSessionÓ EXP-B: ÒOrchestralÓ EXP-C: ÒTechno CollectionÓ
[EXP D], [EXP E] Hiermee kiest u klanken uit de Wave Expansion Board slots (EXP-D en E).
VALUE Dial Met deze dial wijzigt u waarden. Als u met [SHIFT] ingedrukt aan de VALUE dial draait, verandert de waarde
13
Voor- en achterpaneel
H
COMPUTER-connector
Pitch Bend/Modulation-hendel
Hierop kan u een speciale computerkabel (afzonderlijk
Hiermee bepaalt u de pitch bend of past u vibrato toe.
verkocht) aansluiten. Het type kabel dat u nodig hebt, hangt af van uw computer.
Afhankelijk van de instellingen kan u hiermee ook andere parameters aansturen. →p. 30
■ Achterpaneel
Als de computer-schakelaar links hiervan op MIDI staat, kan deze connector niet gebruikt worden. →p. 130 fig.0-02d
Power-schakelaar Hiermee schakelt u het toestel in/uit. →p. 22
AC-aansluiting Sluit de AC-stroomkabel (bijgeleverd) hierop aan. →p. 20 * Bij toestellen die op 117V werken, hangt de AC-kabel vast aan het toestel. fig.0-02a
CONTROL PEDAL Jack Op deze jack kan u een optionele expressiepedaal aansluiten. Door een bepaalde functie aan de pedaal toe te wijzen, kan u hem gebruiken om klanken te kiezen of te wijzigen of om nog andere functies mee aan te sturen. U kan ook een optionele pedaalschakelaar aansluiten, om een klank aan te houden. →p. 20, 106
MEMORY CARD-gleuf
HOLD PEDAL Jack
In deze gleuf kan u een optionele memory card (SmartMedia) schuiven. →p. 111
Op deze jack kan u een optionele pedaalschakelaar aansluiten en hem gebruiken als hold pedal. →p. 20, 106
fig.0-02b
fig.0-02e
OUTPUT Jacks (L (MONO), R) MIDI-connectors (IN, OUT, THRU) Via deze connectors kan u het toestel verbinden met andere MIDI-apparaten om MIDI-boodschappen te verzenden en te ontvangen. →p. 20, 115, 128 fig.0-02c
Deze jacks sturen het audio signal in stereo uit naar de aangesloten mixer/geluidssysteem. Voor een mono-output dient u de L jack te gebruiken. →p. 20
PHONES Jack Op deze jack kan u, indien gewenst, een hoofdtelefoon aansluiten. →p. 20 fig.0-02f
COMPUTER-schakelaar De positie waarin u deze schakelaar moet zetten, hangt af van het type computer dat aangesloten is op de Computerconnector of van de software die u gebruikt. Schakel het toestel uit vooraleer u deze schakelaar verzet. Als u de MIDI-connectors wil gebruiken, zet deze schakelaar dan op MIDI. →p. 130
14
Quick Start
Quick Start
15
Voorbereiding De Wave Expansion Boards installeren U kan tot twee Wave Expansion Boards (SR-JV80-serie; apart verkocht) installeren in de EXP-D- en E-sleuven van de XP-30. Wave Expansion Boards bevatten Wave data, alsook Patches en Rhythm Sets die deze Wave data gebruiken, welke u rechtstreeks in de temporary area kan oproepen en spelen.
Wanneer u met een Patch of Rhythm Set speelt die de Wave data van een Wave Expansion Board
■ Voorzorgen wanneer u een Wave Expansion Board installeert ● Om schade aan de interne componenten als gevolg van statische elektriciteit te voorkomen, gelieve de volgende zaken in acht te nemen wanneer u met het board omgaat. ¥ Neem steeds eerst een metalen voorwerp (bv. een buis) vast voordat u het board aanraakt, zodat u zeker bent dat alle statische elektriciteit die u mogelijk meedroeg, ontladen is. ¥ Neem het board uitsluitend bij de randen vast. Raak geen enkele van de electronische componenten of connectors aan. ¥ Bewaar het zakje waarin het board oorspronkelijk vepakt zat, en stop het board erin wanneer u het opbergt of transporteert. ● Gebruik een Philips schroevendraaier van een formaat dat past op de schroef (een nr 2). Met een ongeschikte schroevendraaier kan u de kop van de schroef beschadigen. ● Om een schroef te verwijderen, draait u ze in tegenwijzerzin. Om ze vast te maken, draait u
los
vast
ze in wijzerzin. ● Verwijder enkel de aangeduide schroeven wanneer u de Wave Expansion Boards installeert. ● Zorg ervoor dat de schroeven die u verwijdert, niet in het binnenwerk ● ● ● ●
van de XP-30 vallen. Laat het dekplaatje aan de onderzijde niet open. Bevestig het opnieuw nadat u de Wave Expansion Boards hebt ge•nstalleerd. Raak de circuits of de contactpunten niet aan. Pas op dat u zich niet snijdt aan de rand van het installatiecompartiment. Oefen nooit te veel kracht uit wanneer u een circuit board installeert. Als u het niet van de eerste keer op zÕn plaats krijgt, verwijder het dan en
probeer opnieuw. ● Controleer alles nogmaals wanneer de installatie voltooid is. Om een optioneel Wave Expansion Board (SR-JV80-serie; apart verkocht) te installeren, moet het dekplaatje aan de onderzijde van het toestel verwijderd worden. Er zijn twee sleuven (EXP-D en E) waarin u een board kan installeren. De slots EXP-D en E komen overeen met de groep (XP-D en E) die u moet selecteren om een Wave, Patch of Rhythm Set te kiezen van het Wave Expansion Board.
16
gebruiken, dan moet u het juiste Wave Expansion Board installeren in de XP-30 om het geluid correct te kunnen weergeven
1
Schakel de XP-30 en alle aangesloten apparaten uit en koppel alle kabels van de XP-30 los, voordat u het Wave Expansion Board installeert.
Indien hetzelfde type van Wave Expansion Board wordt ge•nstalleerd in de EXP-D-sleuf en de EXP-E-
2
Leg de XP-30 onondersteboven en verwijder enkel de schroeven aangeduid in de onderstaande figuur.
fig.Q-02a.e
Schroeven die u dient te verwijderen
sleuf, zal u enkel data kunnen selecteren van het Wave Expansion Board dat in de EXP-D-sleuf zit. De XP-30 bevat reeds de data van de volgende drie Wave Expansion Boards, dus als een van deze drie Wave Expansion Boards ge•nstalleerd is, zal u enkel de interne data (XP-AÐC) kunnen kiezen. SR-JV80-09 ÒSessionÓ (XP-A) SR-JV80-02 ÒOrchestralÓ (XP-B) SR-JV80-11 ÒTechno CollectionÓ (XP-C)
3
Binnenin bevinden zich twee connectors en zes boardhouders. Plaats de connectors van het Wave Expansion Board in de interne connectors en zorg daarbij dat de board-houders in de gaatjes van het Wave Expansion Board komen.
fig.Q-02b.e
Wave Expansion Board
EXP E
Board-houder Connector
EXP D
17
Quick Start
Voorbereiding
Voorbereiding
4
Met de installatiesleutel die bij het Wave Expansion Board is bijgeleverd, draait u de houders in wijzerzin (vast), om het board op zijn plaats te bevestigen.
fig.Q-02c.e
Installatiesleutel
5
VAST
Gebruik de schroeven die u in stap 2 hebt verwijderd, om het dekplaatje weer op zijn plaats te bevestigen. Daarmee is de installatie van het Wave Expansion Board voltooid.
6 7 8 fig.Q-03
18
Sluit de kabels die u had afgekoppeld weer aan. Zet het toestel aan, zoals beschreven in “Het toestel aanzetten” (p. 22). Druk op [PATCH] om de PATCH PLAY-display op te roepen.
9
Quick Start
Voorbereiding
Druk op [EXP D] of [EXP E], en controleer of u patches van de Wave Expansion Boards D of E kan kiezen. De indicator van [EXP D] of [EXP E] licht op en de volgende display verschijnt.
fig.Q-04
Als u geen patches van de Wave Expansion Boards kan kiezen, is het mogelijk dat het ge•nstalleerde Wave Expansion Board niet correct herkend wordt. Schakel het toestel uit zoals beschreven in “Het
toestel uitschakelen” (p. 22), en installeer het Wave Expansion Board opnieuw.
19
Voorbereiding
Aansluitingen maken De XP-30 bevat geen versterker of luidsprekers. Om het geluid te horen, moet u hem aansluiten op een keyboardversterker, een audiosysteem of een hoofdtelefoon. Raadpleeg onderstaand schema en sluit de XP-30 aan op de externe apparatuur die u gebruikt. fig.Q-05.e
Naar stopcontact
Extern MIDI-apparaat
Stereo hoofdtelefoon
Roland
Pedaalschakelaar Expressiepedaal (EV-5) of pedaalschakelaar
Stereo-installatie, e.d.
1
20
Zorg ervoor dat alle apparaten uitgeschakeld zijn, voordat u enige aansluitingen maakt.
Luidspreker met ingebouwde versterker, keyboardversterker
Om defecten en/of schade aan luidsprekers en andere toestellen te voorkomen, dient u steeds het volume dicht te zetten en alle apparaten uit te schakelen voor u iets aansluit.
2 3
Sluit de bijgeleverde AC-stroomkabel aan op de XP-30, en stop het andere uiteinde in een AC-stopcontact.
Bij de 117Volt-versie hangt
Sluit audiokabels en MIDI-kabels aan zoals getoond in het schema. Als u een hoofdtelefoon gebruikt, sluit hem dan aan op de PHONES jack. Indien nodig, kan u ook nog een
Om de kwaliteiten van de
expressiepedaal en/of een pedaalschakelaar aansluiten.
de AC-stroomkabel vast aan het toestel.
XP-30 volledig tot hun recht te laten komen, raden we aan om een stereo versterker of geluidssysteem te gebruiken, Als u met een mono-systeem werkt, gebruik dan de OUTPUT jack L (MONO).
De CONTROL PEDAL jack kan ook dienen voor pedaalschakelaars.
Gebruik enkel de aangeduide expressiepedaal (EV-5; apart verkocht). Als u andere expressiepedalen aansluit, riskeert u defecten en/of schade aan het toestel.
Voor meer informatie over het aansluiten op een computer, zie “De XP-30
aansluiten op uw computer” (p. 130).
21
Quick Start
Voorbereiding
Voorbereiding
Het toestel aanzetten
1
Controleer de volgende zaken voor u het toestel aanzet: ¥ Zijn alle externe apparaten correct aangesloten op de XP-30 ? ¥ Staan de volumeregelaars van de XP-30 en de versterker/ geluidsinstallatie helemaal dicht?
2
Zet, nadat u de aansluitingen hebt gemaakt (p. 20), de verschillende toestellen aan in de opgegeven volgorde. Als u de toestellen in een verkeerde volgorde aan zet,
Zet het toestel aan met de Power-schakelaar op het achterpaneel van de XP-30.
riskeert u defecten en/of schade aan luidsprekers en andere toestellen.
fig.Q-06
Dit toestel is uitgerust met een beveiligingscircuit. Na
3 4
Zet uw versterker of audiosysteem aan.
het aanzetten duurt het enkele seconden voordat de normale werking begint.
Speel op de XP-30 en verhoog geleidelijk het volume van de XP-30, uw versterker of mixer tot op het gewenste niveau.
fig.Q-07
Let erop dat u de VOLUME slider van de XP-30 niet te hoog zet. Een te hoog volume kan uw versterker, uw luidsprekers of u w gehoor beschadigen.
■ Het toestel uitschakelen
1
Controleer de volgende zaken voor u het toestel uitschakelt: ¥ Staan de volumeregelaars van de XP-30 en de versterker/ geluidsinstallatie helemaal dicht? ¥ Hebt u uw belangrijke data opgeslagen op een memory card (p. 118)?
2
Schakel uw versterker/geluidssysteem uit.
3
Schakel de XP-30 uit.
22
Voorbereiding
Quick Start
De fabrieksinstellingen opnieuw inladen (Factory Reset) Laad de fabrieksinstellingen in door middel van Factory Reset voordat u de XP-30 de eerste maal gebruikt. Andere instellingen kunnen tot onverwachte resultaten leiden. fig.Q-08
1
1
2
Druk op [UTIL/CARD] zodat de indicator knippert. De UTIL 1-display verschijnt.
fig.Q-09
2
De Factory Reset-handeling zet alle data in het interne geheugen en het user memory terug op de fabrieksinstellingen.
Druk op [ ]. De UTIL 2-display verschijnt.
Bewaar belangrijke data op een memory card voordat u deze handeling uitvoert (p. 118).
fig.Q-09a
3
3 4
Druk op numerieke toets [4]. De FACTORY RESET display verschijnt.
fig.Q-10
4
Druk op [ENTER]. Indien de boodschap ÒInternal Write Protect= ONÓ verschijnt, druk dan op [DEC] om deze instelling op OFF te zetten. Als u op [ENTER] drukt, verdwijnt deze boodschap; en als u nogmaals op [ENTER] drukt, worden de fabrieksinstellingen opnieuw ingeladen.
23
De Demo Song beluisteren De XP-30 bevat 9 demo songs, die u met Demo Play kan afspelen. Dit is het beste voorbeeld van de uitzonderlijke klanken en effecten van de XP-30. Demo Song
Componist/Copyright
TRANSFERENCE CHANTERELLE VECTORIAL
Scott Tibbs © 1999 Roland Corporation Scott Tibbs © 1999 Roland Corporation Scott Tibbs © 1999 Roland Corporation
All In Good Time TEKKNO MILLENNIUM A ShadowÕs March Guitars Forever Rude99 Overtime
Scott Wilkie © 1999 Scott Wilkie Media (ASCAP) MASA © 1999 COPYRIGHT CONTROL Steve Lu © 1999 Stephen Lu Gundy Keller © 1999 Gundy Keller / A-TOWN recordings Hans-Joerg Scheffler © 1999 Hans Scheffler Hans-Joerg Scheffler © 1999 Hans Scheffler
Alle rechten voorbehouden. Ongeoorloofd gebruik van dit materiaal voor andere doeleinden dan het beluisteren in persoonlijke, huislijke kring is een overtreding van de toepasbare wetten
fig.Q-11
4
1
2
1
3
Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [CATEGORY]. De DEMO PLAY-display verschijnt.
fig.Q-12
2
Draai aan de VALUE dial gebruik [INC]/[DEC] om de song te kiezen die u wil horen. Als u ÒCHAIN-PLAYÓ selecteert, worden de songs een voor een afgespeeld, te beginnen met de eerste.
3
Druk op [ENTER] om de demo song te starten. Wanneer een demo song helemaal ten einde is, keert hij automatisch terug naar het begin en wordt de weergave herhaald. Om de weergave te onderbreken, drukt u op [EXIT].
fig.Q-13
4 24
Van de gespeelde muziek worden geen data uitgestuurd via MIDI OUT.
Druk op [EXIT] om terug te keren naar de vorige display.
■ De Componisten Scott Tibbs Scott Tibbs heeft reeds bij verschillende orkesten, waaronder het Atlanta Symphony Orchestra, gespeeld en gedirigeerd, in de Verenigde Staten, Canada, Latijns-Amerika en Japan. Zijn composities gaan van talrijke film-, theater- en televisieprojecten tot symfonische concerten. De afgelopen vier jaar doceerde hij muziekcompositie en -theorie aan de UCLA, waar hij een doctoraat kreeg in de compositie. Hij heeft opgetreden met bekende artiesten zoals Dizzy Gillespie, Bill Cosby, Jerry Sienfeld, Bobby Shew, om er maar enkele te noemen.
Gundy Keller Gundy Keller, een in Duitsland gevestigde gitarist, songwriter en producer, geeft al sinds 1986 demonstraties voor Roland op internationaal vlak. Gundy richt zich vooral op de GR-synthesizers en de V-Guitar, zowel voor internationale muziekconventies als voor opnamesessies die om buitengewone gitaarklanken vragen. Behalve zijn eigen productiehuis, heeft hij ook de Rocksound Music School opgericht, een privŽ-instituut voor muzikale opleiding, waarvan hij directeur is. Onder meer op de Roland VG-8 Demo CD en de Roland GR-30 Video vinden we zijn werk terug.
Steve Lu Steve Lu studeerde onlangs af aan het Berklee College of Music. Tussen zijn recente werk vinden we niet alleen een soundtrack album met daarop een synthesizer-remake van filmtemaÕs zoals ÒTitanicÓ en ÒThe RockÓ, maar ook de productie en arrangementen voor het album van saxofonist Jimmy Reid. Momenteel werkt hij aan een project met de artiesten Brandy en Ray-J.
Scott Wilkie Scott Wilkie is een hedendaagse jazz-studiomuzikant, gevestigd in Zuid-Californi‘. Hij gaat vaak op tournee met zij eigen band, en speelt ook voor Roland in de V.S., Japan, Europa Zuid-Amerika. Zij eerste solo-album, Boundless, werd in 1999 wereldwijd uitgebracht door Narada/Virgin Records. Op Internet treft u hem aan op www.scottwilkie.com.
Hans-Joerg Scheffler Geboren en getogen in de Ruhr-vallei, het grootste industriegebied van Duitsland, had Hans een natuurlijke voorliefde voor lawaai en ritme. Tegenwoordig runt hij zijn eigen bedrijf, DIGITAL AUDIO DESIGN, dat sample-CDÕs en CD ROMÕs produceert. Hij werkt voor Roland als pro audio product specialist, als klankontwerper voor expansion boards en als componist van demo songs. Hij bracht reeds verscheidene CDÕs uit die het Roland RSS-systeem gebruiken. Soundclips van zijn werk kan u downloaden op: http://www.united-sound.com/usmaster/cell2downde.htm
MASA Masa treedt sinds begin jaren Ô90 vooral live op op psychedelische trance parties. In het voorjaar van 1996 bracht hij het album ÒJust InsideÓ van East-West uit. De interesse in zijn werk groeit en er verschijnen nieuwe releases onder diverse labels, waaronder Tokyo Tekno Tribe Records en Psy-Harmonics. Web site: www.ifnet.or.jp/~masa-k/
25
Quick Start
De Demo Song beluisteren
De Klanken Patches kiezen en klanken spelen De XP-30 bevat een groot aantal onmiddellijk beschikbare geluiden. De klanken die u kiest en speelt op de XP-30, worden algemeen Patches genoemd. Die Patches kiest u als volgt. fig.Q-14
1
1
3
4
Druk op [PATCH] zodat de indicator oplicht. De PATCH PLAY-display verschijnt.
fig.Q-15
2 3 4
Speel op het klavier en luister naar het geluid. Om een andere Patch te kiezen, draait u aan de VALUE dial of drukt u op [INC]/[DEC].
Om van Patch-groep te veranderen, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u op een toets van [1] t.e.m. [6] op het numerieke toetsenbord. [SHIFT] + [1]: PR-A (Preset A) [SHIFT] + [2]: PR-B (Preset B) [SHIFT] + [3]: PR-C (Preset C) [SHIFT] + [4]: PR-D (GM (General MIDI)) [SHIFT] + [5]: PR-E (Preset E) [SHIFT] + [6]: USER (User)
26
Als u de Phrase Previewfunctie gebruikt, kan u een voorgeprogrammeerde frase beluisteren, die bij de gekozen patch past (p. 29).
De Klanken
Quick Start
Wave Expansion Patches kiezen De XP-30 bevat de patches van de volgende populaire Wave Expansion Boards: ¥ SR-JV80-09 ÒSessionÓ ¥ SR-JV80-02 ÒOrchestralÓ ¥ SR-JV80-11 ÒTechno CollectionÓ Deze patches selecteert en speelt u als volgt. fig.Q-16
1
1
4
2
Druk op [PATCH] zodat de indicator oplicht. De PATCH PLAY-display verschijnt.
fig.Q-15
2
Met [EXP A]Ð[EXP C] kiest u de Wave Expansion Patch die u wil horen. [EXP A]: ÒSessionÓ [EXP B]: ÒOrchestralÓ [EXP C]: ÒTechno CollectionÓ
fig.Q-17
3
Speel op het klavier en luister naar het geluid.
4
Om een andere Patch te kiezen, draait u aan de VALUE dial of drukt u op [INC]/[DEC].
Wanneer er een Wave Expansion Board van de SR-JV80-serie (apart verkocht) ge•nstalleerd is in de EXP-D of EXP-E Wave Expansion Board-sleuf, kan u met [EXP D] of [EXP E] de overeenkomstige patches kiezen.
Als u de Phrase Previewfunctie gebruikt, kan u een voorgeprogrammeerde frase beluisteren, die bij de gekozen patch past (p. 29).
27
De Klanken
Patches kiezen volgens hun Categorie (Patch Search-functie) De JV-2080 is voorzien van een Patch Search-functie waarmee u snel Patches van het opgegeven type (Categorie) kan zoeken. De 38 categorie‘n zijn ingedeeld in 10 groepen. Onderstaand voorbeeld toont hoe u Patches van het orgel-type kan vinden. fig.Q-18
1
1
5
2,6 3 4
Druk op [PATCH] zodat de indicator oplicht. De PATCH PLAY-display verschijnt.
fig.Q-15
2
Druk op [CATEGORY] zodat de indicator oplicht. De Patch Search-functie wordt ingeschakeld en in de plaats van de patch number display verschijnt de category display.
fig.Q-19
3
Kies de categorie. Houd [CATEGORY] ingedrukt en druk op [2 (KEY&ORG)].
Nu kan u binnen de opgegeven categorie patches kiezen, ofwel met de VALUE dial, of met [INC] of [DEC]. Om van categoriegroep te veranderen gebruikt u de numerieke toetsen.
fig.Q-20
4
Kies voor dit voorbeeld de Organ-categorie (ORG) door op numerieke toets [4] te drukken. Nu kan u patches van het Organ-type kiezen.
28
Voor details over de beschikbare categorie‘n, zie pag. 45.
5 6
Kies een patch met de VALUE dial of met [INC]/[DEC].
Als u de Phrase Previewfunctie gebruikt, kan u een voorgeprogrammeerde
Druk op [CATEGORY] zodat de indicator uitgaat.
frase beluisteren, die bij de gekozen patch past (p. 29).
De Patch Search-functie wordt uitgeschakeld en de normale PATCH PLAYdisplay verschijnt opnieuw.
De Patches voorbeluisteren (Phrase Preview) Met de XP-30 kan u Patches voorbeluisteren. Voor elk Patch-type is er een frase geprogrammeerd die u een voorproefje geeft van die patch. fig.Q-21
1 2,3
1
Druk op [PATCH] zodat de indicator oplicht. De PATCH PLAY-display verschijnt.
fig.Q-15
2
Houd [PHRASE PREVIEW] ingedrukt. Als de fabrieksinstellingen werden ingeladen, dan hoort u de patch USER: 001 Temple of XP.
3
De frase stopt met spelen wanneer u [PHRASE PREVIEW] loslaat.
U kan de frase en de manier waarop ze door de Phrase Preview gespeeld wordt, veranderen. Voor details, zie “Patches
spelen met Phrase Preview” (p. 45), en “Phrase Previewinstellingen (PREVIEW)” (p. 109).
29
Quick Start
De Klanken
De Klanken
Probeer de Performance-functies uit De XP-30 is voorzien van een aantal regelaars waarmee u het geluid kan modifi‘ren. Probeer ze uit terwijl u speelt en luister naar het effect ervan.
■ Aanslagwaarde/Aftertouch De kracht waarmee u een toets aanslaat (aanslagwaarde of velocity) kan het volume of de klankkleur van het geluid be•nvloeden. De Aftertouch (druk die u na het spelen van de nootop de toets uitoefent) heeft ook invloed op het geluid.
Het effect dat de regelaars hebben, hangt af van de instellingen voor de geselecteerde Patch. Als het effect van de regelaars moeilijk merkbaar is, kies dan een andere Patch.
■ Pitch Bend/Modulation-hendel Beweeg tijdens het spelen deze hendel naar links om de toonhoogte te verlagen en naar rechts om ze te verhogen. Dit noemen we Pitch Bend. U kan ook vibrato toepassen door de hendel naar voren te duwen. Dit noemen we Modulation. Als u de hendel tegelijkertijd naar voren en naar links of rechts beweegt, krijgt u beide effecten tegelijk. fig.Q-22.e
Modulation
Pitch Bend
■ C1–C4 Slider Door de sliders op en neer te bewegen terwijl u speelt, kan u de verschillende functies die aan de sliders zijn toegewezen, controleren. Dit gaat als volgt: Druk op [CONTROLLER] zodat de indicators oplichten, en beweeg de sliders. Als u [CONTROLLER] ingedrukt houdt, verschijnt de C1 ASSIGN-display, waar u de instellingen voor de respectieve functies van de sliders C1 tot C4 kan verifi‘ren of wijzigen. Hou [CONTROLLER] ingedrukt terwijl u de wijzigingen aanbrengt. fig.Q-23
Als de fabrieksinstellingen van kracht zijn, kan u met de sliders C1 Ð C4 onderstaande functies bedienen. C1: AFTERTOUCH C2: BREATH C3: PORTA-TIME (Portamento time) C4: MODULATION
Hoe het geluid verandert, hangt af van de huidige instellingen. Voor details, zie “C1/C2/C3/C4
ASSIGN (C1/C2/C3/C4 Slider Assign)” (p. 107).
30
De Klanken
Quick Start
■ Hold-pedaal Als er een pedaalschakelaar aangesloten is op de HOLD PEDAL jack (achterpaneel), kan u door deze pedaal in te drukken, het geluid laten doorklinken (aanhouden), zelfs als u de toetsen loslaat.
■ Expressiepedaal Als er een expressiepedaal is aangesloten op de CONTROL PEDAL jack (achterpaneel), kan u daarmee het vloume en de klankkleur controleren.
Hoe het geluid verandert, hangt af van de huidige instellingen. Voor details, zie
“CONTROL PEDAL” (p.
■ Solo
106).
Door op [SOLO] te drukken (indicator licht op), kan u met losse noten spelen. Deze functie komt heel goed van pas wanneer u sax, fluit of een ander monofonisch instrument speelt op het klavier. Met de combinatie van [PORTAMENTO] en [SOLO] kan u bepaalde technieken zoals vioolglissandoÕs nabootsen. fig.Q-24
Voor details, zie “Losse noten spelen (Solo)” (p. 46).
■ Portamento Wanneer u tijdens het spelen op [PORTAMENTO] drukt (indicator licht op), kan u de toonhoogte naadloos laten overvloeien van ŽŽn toets naar de volgende. fig.Q-25
Voor details, zie
“Vloeiende toonhoogteveranderingen (Portamento)” (p. 46).
31
De Klanken
■ Sound Palette U kan tijdens het spelen de sliders op en neer bewegen om het volume en het karakter van het geluid te veranderen. Om het karakter van het geluid te veranderen, drukt u op [FILTER/ENV] zodat de indicator oplicht, en beweegt u de sliders. Om het volume te veranderen, drukt u op [LEVEL] zodat de indicator oplicht, en beweegt u de sliders. fig.Q-26
Voor details, zie “Het
geluid in Realtime wijzigen met de sliders (Sound Palette Function)” (p. 46, 50).
Arpeggio’s spelen (Arpeggiator) U kan automatisch een gebroken akkoord (arpeggio) spelen, door gewoon een akkoord te spelen. Als u bijvoorbeeld een C majeur-akkoord speelt, speelt de XP-30 een arpeggio in de aard van C → E → G → C → E → G... fig.Q-27
6
1
2,4,5,7
1
Druk op [PATCH] zodat de indicator oplicht. De PATCH PLAY-display verschijnt.
fig.Q-15
2
32
Druk op [ARPEGGIO] zodat de indicator oplicht.
5
3
Quick Start
De Klanken
Speel een akkoord. De XP-30 speelt een arpeggio, volgens de noten waaruit het akkoord dat u zonet speelde, bestaat.
4
Blijf [ARPEGGIO] ingedrukt houden en de ARP SELECTdisplay verschijnt.
fig.Q-28
Op deze pagina kan u de Style, de Accent Rate, de Octave Range en het Tempo van de arpeggio veranderen. De Style verandert u als volgt.
5
Houd [ARPEGGIO] ingedrukt en druk op [ ] of [ ] om de cursor (onderlijning) op de Style-parameter te plaatsen. Met de VALUE dial kan u dan verscheidene instellingen selecteren. Afhankelijk van de waarde die u ingeeft, verandert de manier waarop de arpeggioÕs gespeeld worden.
6
Meer details over het spelen van arpeggioÕs vindt u in “Arpeggio’s
spelen” (p. 52) en “Arpeggio-instellingen (ARPEGGIO)” (p. 104).
Houd [ARPEGGIO] ingedrukt en druk op [TRANSPOSE]. De [ARPEGGIO]-indicator begint te knipperen, en de arpeggio blijft doorklinken, zelfs nadat u de toetsen loslaat (Hold). U kan deze aanhoudende arpeggio stoppen door opnieuw [ARPEGGIO] ingedrukt te houden en op [TRANSPOSE] te drukken. De indicator blijft nu branden in plaats van te knipperen.
7
Om de arpeggio-functie uit te schakelen, drukt u nogmaals op [ARPEGGIO] zodat de indicator uitgaat.
33
De Klanken
Percussiegeluiden spelen op het klavier De Rhythm Sets van de XP-30 bevatten een brede waaier aan percussiegeluiden en speciale effecten. Een Rhythm Set kiezen en percussiegeluiden spelen doet u als volgt. fig.Q-29
1
1
3
Druk op [RHYTHM] zodat de indicator oplicht. De RHYTHM PLAY-display verschijnt.
fig.Q-30
2
3
34
Met de verschillende toetsen speelt u verschillende percussieinstrumenten. In de display verschijnt de laatst ingedrukte toets (Nootnaam) en de naam van het percussie-instrument (Rhythm Tone name) dat aan die toets is
Het percussie-instrument dat door elke toets wordt
toegewezen.
gespeeld, hangt af van de gekozen Rhythm Set. Voor details, zie ÒRhythm Set ListÓ (Engelstalige handleiding p177).
Om een andere Rhythm Set te kiezen, draait u aan de VALUE dial of drukt u op [INC]/[DEC].
Hoofdst. 6 Hoofdst. 5 Hoofdst. 4 Hoofdst. 3 Hoofdst. 2 Hoofdst. 1
Gevorderd gebruik
35
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30 Configuratie van de XP-30
■ Indeling van de klanktypes van de XP-30
■ Basisconfiguratie
XP-30-klanken bestaan uit de volgende types:
De XP-30 bestaat uit een klankbron en regelaars. fig.1-01.e
Tones In de XP-30 is de Tone de kleinste klankeenheid. Elke Tone
Klankbrongedeelte
U speelt
bestaat uit ŽŽn klank. Maar wanneer u op de XP-30 speelt, zal u meestal een Patch spelen, die uit verscheidene Tones bestaat. Tones zijn dus elementen die samen een Patch vormen. Tone-configuratie: fig.1-02.e
Tone
LFO 1
LFO 2
Controller-gedeelte (controllers zoals het klavier, de pitch bend-hendel, enz.)
Klankbron De klankbron van de XP-30 produceert geluid doordat hij reageert op commandoÕs in de vorm van MIDIboodschappen die hij ontvangt van zijn regelaars. Hij kan eveneens geluid produceren als respons op commandoÕs die hij ontvangt van externe apparaten die op de XP-30 zijn
WG
TVF
TVA
Pitch Envelope
TVF Envelope
TVA Envelope
aangesloten.
audiosignaal
controlesignaal
Regelaars
WG (Wave Generator)
Met regelaars bedoelen we het klavier, de sliders op het voorpaneel en pedalen die aangesloten zijn op hun
Met de Wave Generator kan u een golfvorm selecteren en zijn toonhoogte instellen.
respectieve jack op het achterpaneel. Met deze regelaars kan u geluid produceren of modifi‘ren.
TVF (Time Variant Filter) Met de Time Variant Filter wijzigt u de frequentiekenmerken van de golfvorm.
TVA (Time Variant Amplifier) Met de Time Variant Amplifier regelt u het volume en de positie van het geluid in een stereo geluidsveld.
Envelope Envelope gebruikt u om wijzigingen in de loop van de tijd aan te berengen in een geluid. Er zijn aparte Envelopes voor de WG (toonhoogte), TVF (filter) en TVA (volume). Als u bijvoorbeeld de aanslag- en uitsterftijd van een klank wil wijzigen, zal u de TVA Envelope gebruiken om volumewijzigingen in het geluid in functie van de tijd te regelen.
LFO (Low Frequency Oscillator) Met de LFO kan u cyclische wijzigingen (modulatie) cre‘ren in een geluid. De XP-30 heeft twee LFOÕs. Ze kunnen afzonderelijk of samen worden toegepast op de WG (toonhoogte), TVF (filter) en/of TVA (volume). Als voorbeeld van de werking van deze regelaar kan u een LFO toepassen op de WG (toonhoogte) om vibrato te krijgen. Als u met de LFO de TVA (volume) wijzigt, krijgt u tremolo.
36
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
Patches
Rhythm Sets
Patches zijn de elementaire klankconfiguraties die u speelt
Een Rhythm Set is groep percussie-instrumenten (Rhythm
tijdens een performance. U kan elke Patch configureren met een combinatie van vier Tones. Hoe de vier Tones worden
Tones). Aangezien percussie-instrumenten doorgaans geen melodie‘n spelen, moet u met een percussie-instrument ook
gecombineerd, wordt bepaald op de STRUCT-display
geen toonladder kunnen spelen op het klavier. Het is immers
(PATCH/COMMON).
van groter belang dat er zoveel mogelijk percussieinstrumenten tegelijkertijd beschikbaar zijn. Daarom geeft
fig.1-03.e
elke toets (Nootnummer) van een Rhythm Set een ander
Patch
Hoofdstuk 1
percussie-instrument. fig.1-05.e
Rhythm Set
Tone 4 Tone 3 Tone 2 Tone 1
Nootnummer 98 (D7) Nootnummer 97 (C#7)
LFO 1
LFO 2 Nootnummer 36 (C2) Nootnummer 35 (B1) Rhythm Tone (Percussiegeluid)
WG
Pitch Envelope
WG
TVF
TVA
Pitch Envelope
TVF Envelope
TVA Envelope
TVA
TVF
TVF Envelope
TVA Envelope
Parts Wanneer de XP-30 gebruikt wordt als een multitimbrale klankbron, doet een andere klankconfiguratie haar intrede,
Performances Het volgende niveau in de klankconfiguratie. EŽn enkele Performance groepeert 15 Patches en ŽŽn Rhythm Set zodat ze kunnen worden gecombineert tot ensembles of dikke, volle klanken. De XP-30 kan in ŽŽn Performance 16 instrumentgeluiden aansturen. Omdat de klankbron van de XP-30 meerdere klanken (instrumenten) kan aansturen, spreken we van een Òmultitimbrale klankbronÓ. fig.1-04.e
Performance
Part, behalve Part 10 omdat Part 10 universeel voorbehouden is voor de Drum Part waaraan een Rhythm Set (cfr supra) is toegewezen. In een multitimbrale context kunnen we een Performance vergelijken met een orkest, waarin elke Part een muzikant is, en de Patch of Rhythm Set diens instrument. Voor details over de volgende items, zie de overeenkomstige paginaÕs. Het geheugen (p. 63) De Effecten (p. 57)
Part 16 (MIDI receive ch.) Part 11 (MIDI receive ch.)
Patch Klavier, MIDI
nl. de Part. Een Part bevat een Patch of Rhythm Set. Voor multitimbrale toepassingen bestaat de Performance uit 16 Parts. Een specifieke Patch kan worden toegewezen aan elke
Part 10 (MIDI receive ch.)
Rhythm Set
Geluid
Part 9 (MIDI receive ch.)
Part 1 (MIDI receive ch.)
Patch
37
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
■ Polyfonie
Basisbediening
De XP-30 kan tot 64 stemmen (noten) tegelijkertijd spelen. In de volgende paragrafen wordt uitgelegd wat dit betekent, en wat er gebeurt wanneer er meer dan 64 simultane stemmen
■ Een Mode kiezen
van de XP-30 gevraagd worden.
functies makkelijk toegankelijk te maken, werden ze gegroepeerd in de volgende modes. De geselecteerde mode
Het aantal stemmen berekenen De XP-30 kan tot 64 simultane stemmen spelen. Dit aantal is echter niet zondermeer gelijk aan het aantal noten dat gespeeld wordt, maat hangt af van het aantal Tones in elke Patch. Als u ŽŽn Patch speelt die 4 Tones gebruikt, zal u tot 16 noten tegelijkertijd kunnen spelen. Als u de XP-30 in Performance mode gebruikt om een ensemble te spelen,
De XP-30 beschikt over een groot aantal functies. Om deze
bepaalt de werking van de klankbron, hoe de data getoond worden in de display, en hoe de functieknoppen werken. De mode kiest u met de Mode-knoppen. De indicator van de gekozen knop licht op/knippert, en de display verandert naargelang de gekozen mode. fig.1-06
bereken dan het aantal Tones dat door al de Parts gebruikt wordt met de volgende formule. (aantal noten dat u hoort) x (aantal Tones dat in de gespeelde Patch wordt gebruikt)
Hoe gebruikt een Patch de noten? Wanneer de XP-30 meer dan 64 simultane stemmen moet spelen, wordt er een klinkende noot uitgeschakeld om plaats te maken voor de nieuwe noot. De noot met de laagste prioriteit zal eerst worden uitgeschakeld. Deze rangorde wordt bepaald door de Voice Priority-instelling. Voice Priority kan u instellen op Last of Loudest. Last betekent dat de eerstgespeelde noot wordt uitgeschakeld wanneer de limiet van 64 stemmen overschreden wordt. Als u Loudest kiest, wordt de noot met het laagste volume uitgeschakeld. Normaal gezien stelt u Voice Priority in op Last.
Note Priority in Performance Mode
Klankbron Door Patch mode, Performance mode, Rhythm Set mode of GM mode te kiezen, bepaalt u de werking van de klankbron. U moet altijd ŽŽn mode kiezen.
Patch Mode In deze mode kan u een individuele Patch spelen op het klavier of Patch-instellingen wijzigen. Als u in deze mode de XP-30 aanstuurt met een extern MIDIapparaat, fungeert de XP-30 als een single-patch klankbron.
Performance Mode
Aangezien de Performance mode gewoonlijk gebruikt wordt om een ensemble te spelen dat uit verscheidene Patches bestaat, is het belangrijk welke Parts prioriteit hebben. Deze prioriteit wordt bepaald door de Voice Reserve-instellingen. Wanneer een noot in een Patch moet worden uitgeschakeld om plaats te maken voor een nieuwe noot, geldt de Voice Priority-instelling van de Patch.
In deze mode fungeert de XP-30 als een multitimbrale klankbron en kan u Performance-instellingen wijzigen. Als u in deze mode de XP-30 aanstuurt met een extern MIDIapparaat, fungeert hij als een multitimbrale klankbron. Om de instellingen te wijzigen van een Patch die toegewezen is aan een Part, houdt u [PERFORM] ingedrukt en drukt u op [PATCH]. De indicators van beide knoppen lichten op.
Voice Reserve
Rhythm Set Mode
De XP-30 heeft een Voice Reserve-functie waarmee u een minimumaantal noten kunt reserveren die altijd beschikbaar zijn voor elke Part. Als bijvoorbeeld Voice Reserve op 10 staat voor Part 16, zal Part 16 altijd 10 noten kunnen produceren, zelfs als er meer dan 64 noten (totaal voor alle Parts) gespeeld worden. Bij het instellen van de Voice Reserve moet u rekening houden met het aantal noten dat u in elke PArt wil spelen en met het aantal Tones dat door de gekozen Patch wordt gebruikt.
In deze mode kan u een Rhythm Set bespelen met het klavier en de Rhythm Set-instellingen wijzigen. In deze mode bespeelt u op het klavier de Rhythm Set, maar de XP-30 blijft fungeren als een multitimbrale klankbron. Dus uw effectinstellingen van de momenteel geselecteerde Performance zijn hoorbaar wanneer u de Rhythm Set bespeelt. Rhythm Sets worden toegewezen aan Part 10 van de Performance. Als u de XP-30 in deze mode aanstuurt met een extern MIDI-apparaat, zal hij nog steeds fungeren als een multitimbrale klankbron.
* In de Voice Reserve-instellingen kan het totaal van alle Parts nooit groter zijn dan 64 stemmen.
38
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
GM Mode
■ De Functieknoppen
Deze speciale mode laat de XP-30 fungeren als een GM-
Functieknoppen zijn knoppen die verscheidene functies
compatibele klankbron. Deze mode dient u te kiezen als u een GM score (muziekbestanden gecre‘erd voor GM-
hebben. Welke functie ze uitoefenen, hangt af van de gekozen mode, en van het feit dat [EDIT] aan (indicator aan)
klankbronnen) wil afspelen.
of uit (indicator uit) staat. [EDIT] zet u aan en uit door erop te
Om GM mode te kiezen, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u op [PERFORM]. De indicators van [PERFORM], [PATCH]
drukken. fig.1-07
System Mode In deze mode bepaalt u globale XP-30-instellingen zoals stemming, contrast van de display en hoe de MIDI-boodschappen ontvangen worden. * Sommige System mode-parameters hebben betrekking op een
* [EDIT] verandert de functie van de functieknoppen, maar door op [EDIT] te drukken, verandert de display nog niet. Als u een instelling wil wijzigen, druk dan op [EDIT] zodat de indicator oplicht, en druk daarna op een functietoets om de display-groep
volledige Patch of een volledige Performance. Om deze parameters in te stellen, drukt u op [SYSTEM] in de
te kiezen en de display te veranderen. Wanneer u klaar bent met de instellingen, drukt u op [EXIT] of op een mode-knop om de
geselecteerde mode (Patch of Performance).
display te veranderen.
Utility/Card Mode In deze mode kan u instellingen voor de klankgenerator opslaan en verzenden, en kan u instellingen maken met
In Performance Mode ([EDIT]-indicator is uit) fig.1-08
betrekking tot memory cards. * Sommige Utility/Card mode-parameters hebben betrekking op een volledige Patch, Performance of Rhythm Set. Om deze parameters in te stellen, drukt u op [UTIL/CARD] in de geselecteerde mode (Patch, Performance of Rhythm Set).
De functieknoppen dienen als Part-knoppen ([PART]) waarmee u Parts in- (aan) of uitschakelt (uit). Aangezien er 16 Parts bediend worden met slechts 8 knoppen, dient u met [1-8/9-16] te kiezen welke reeks Parts u wil bedienen. Als de [1-8/9-16]-indicator uit is, kan u de Parts 1Ð8 aan/uit zetten. Als deze indicator brandt, kan u de Parts 9Ð16 aan/uit zetten. Als de [EDIT]-indicator uit staat in de Part setting display, fungeren de functieknoppen als PART-knoppen, waarmee u kiest welke Part u wil editen. * De functie van de on/off -instelling van de Part hangt af van de instelling van de Key Mode-parameter (PERFORM/ COMMON/PERFORM COMMON) (p. 79).
39
Hoofdstuk 1
en [RHYTHM] lichten niet op.
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
In Patch Mode ([EDIT]-indicator is uit)
■ De Cursor-knoppen
fig.1-09
De cursor-knoppen worden gebruikt om door de displaypaginaÕs te bladeren of om de cursor te verplaatsen. fig.1-12
De functieknoppen dienen als Tone Switch-knoppen ([TONE SWITCH]) en Tone Select-knoppen ([TONE SELECT]). Met [TONE SWITCH] kan u elke Tone in de Patch aan (indicator aan) of uit zetten (indicator uit). Wanneer een Tone aan staat, is hij hoorbaar. Met [TONE SELECT] kiest u de Tone die u wil wijzigen. Om een Tone te selecteren voor wijziging, dient u de [EDIT]indicator in de Tone setting-display uit te zetten. Om twee of meer Tones tegelijkertijd te selecteren, houdt u ŽŽn [TONE
Door de display-pagina’s bladeren
SELECT] ingedrukt en drukt u op de andere [TONE
De verschillende displays zijn gegroepeerd volgens
SELECT]. In dit geval worden de nummers van de andere Tones dan de eerstgeselecteerde Tone voorgesteld door
functieknop, en elke groep bevat verscheidene displaypaginaÕs. Met de Cursor-knoppen kan u door deze display-
*-symbolen.
paginaÕs en -groepen bladeren.
In Rhythm Set Mode ([EDIT]-indicator is uit)
Door de pagina’s bladeren
fig.1-10
Met de functieknoppen (TONE SELECT-gedeelte) selecteert u de toets die in de display verschijnt. Als de [EDIT]-indicator uitgezet is in de Rhythm Set setting display (de instellingsdisplay voor individuele toetsen), kan u met de functieknoppen kiezen welke toets u wil editen. [TONE SELECT 1]: een octaaf lager [TONE SELECT 2]: een halve toon lager [TONE SELECT 3]: een halve toon hoger [TONE SELECT 4]: een octaaf hoger
Wanneer de [EDIT]-indicator brandt Elke mode bevat een groot aantal instelbare items, en die items zijn ingedeeld in twee groepen. Wanneer de [EDIT]indicator brandt, dienen de functieknoppen om displaygroepen te kiezen. De displays die verschijnen, hangen af van de huidige mode. De groepen die u in elke mode kan selecteren, staan afgedrukt op het voorpaneel, boven de knoppen. fig.1-11
40
Een pijltje naar boven ( ) in de display wijst erop dat er nog ŽŽn of meerdere paginaÕs voor deze pagina komen. Een pijltje naar onder ( ) in de display wijst erop dat er nog ŽŽn of meer paginaÕs na deze pagina komen. Druk op [ ] om naar de vorige pagina te gaan, of op [ ] om naar de volgende pagina te gaan. Als u op [ ] drukt terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt, springt u naar de eerste pagina. Als u op [ ] drukt terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt, springt u naar de laatste pagina. fig.1-13
Door de groepen bladeren Houd in ŽŽn van de Play-displays [SHIFT] ingedrukt en druk op [ ] om de groepdisplay van de uiterst linkse functieknoppen op te roepen. In groepdisplays die u met de functieknoppen selecteert, kan u [SHIFT] ingedrukt houden en op [ ] drukken om naar de groep van de functieknop links ervan te gaan, of u kan [SHIFT] ingedrukt houden en op [ ] drukken om naar de groep van de functieknop rechts ervan te gaan. Wanneer u in een groepdisplay zit, kan u steeds naar een andere groep overgaan, zelfs als de [EDIT]-indicator uit is. Anders gezegd, met deze werkwijze kan u naar een andere groep overgaan, zonder dat u de [EDIT]-indicator hoeft aan te zetten, zodat alle functies sneller en effici‘nter toegankelijk zijn.
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
De Cursor (onderlijning) verplaatsen
[0]–[9] (Numerieke toetsen)
Wanneer er twee of meer items getoond worden op ŽŽn
Met [0]Ð[9] (Numerieke toetsen) kan u rechtstreeks een
displaypagina, plaats dan de cursor (onderlijning) op het item waarvan u de waarde wil instellen. Met [ ] beweegt u
numerieke waarde invoeren. Wanneer u het nummer invoert, knippert de waarde. Dit wijst erop dat de waarde
de cursor naar links en met [
nog niet gefinaliseerd is. Om de waarde te finaliseren, drukt
] naar rechts.
u op [ENTER]. Om het teken (+/-) om te keren, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u op [0].
Een
-symbool dat bovenaan rechts in de display verschijnt,
wijst erop dat er op deze pagina nog items zijn, welke wegens plaatsgebrek niet op het scherm staan. Druk op [ om deze items te zien, en druk op [
]
] om terug te keren
naar de vorige display. fig.1-15
* Bij sommige parameters is het niet nodig dat u op [ENTER] drukt om de waarde te finaliseren.
Hoofdstuk 1
fig.1-14
< Voorbeeld 1: Een waarde 38 invoeren > Druk op [3] → druk op [8] → druk op [ENTER] < Voorbeeld 2: Een waarde -60 invoeren > Houd [SHIFT] ingedrukt, druk op [0] → druk op [6] → druk op [0] → druk op [ENTER] * Zolang u niet op [ENTER] hebt gedrukt, kan u het teken (+/-) van de numerieke waarde veranderen.
■ Een waarde veranderen Om een waarde te veranderen, gebruikt u de VALUE dial, [INC]/[DEC] of [0]Ð[9] (numerieke toetsen). fig.1-16
Speciale Functies van de numerieke toetsen Voor sommige parameters kan u met de numerieke toetsen niet-numerieke instellingen invoeren. * Hoe u de numerieke toetsen kan gebruiken om karakters of symbolen in een naam in te voeren, wordt uitgelegd in “Een
naam toewijzen” (p. 42).
Performance/Patch/Rhythm Set-groep In de PLAY-displays van de Performance mode/Patch mode/Rhythm Set mode kan u met de numerieke toetsen
* Elke parameter heeft een bepaald bereik, dus het is niet mogelijk om een waarde kleiner dan de minimumwaarde of groter dan de maximumwaarde in te stellen.
VALUE Dial Als u de VALUE dial in wijzerzin draait, neemt de waarde toe, in tegenwijzerzin neemt de waarde af. Als u [SHIFT] ingedrukt houdt terwijl u aan de VALUE dial draait, verandert de waarde met grotere stappen, dus sneller.
[INC] en [DEC] Als u op [INC] drukt, neemt de waarde toe, en als u op [DEC] drukt, neemt ze af. Als u [INC] of [DEC] blijft indrukken, dan blijft de waarde toe- of afnemen. Voor een snellere toename houdt u [INC] ingedrukt en drukt u op [DEC]. Voor een snellere afname houdt u [DEC] ingedrukt en drukt u op [INC]. Als u op [INC] of [DEC] drukt terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt, verandert de waarde met grotere stappen.
groepen specifi‘ren. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op de numerieke toesten om de groepen te specifi‘ren. Knoppen [SHIFT]+[1] [SHIFT]+[2] [SHIFT]+[3] [SHIFT]+[4] [SHIFT]+[5] [SHIFT]+[6]
Groep PR-A (preset A) PR-B (preset B) PR-C (preset C) PR-D (GM (General MIDI)) PR-E (preset E) USER (user)
Een vorige waarde herstellen (Undo) Als u een waarde wil herstellen in haar vorige toestand, druk dan op [UNDO/COMPARE] om de waarde terug te brengen naar haar toestand onmiddellijk voor de laatste wijziging. De Undo-functie kan u gebruiken wanneer u de instellingen van de klankbron wijzigt.
41
Hoofdstuk 1. Overzicht van de XP-30
■ Een naam toewijzen De XP-30 geeft u de mogelijkheid om namen te geven aan Patches, Performances en Rhythm Sets. De procedure is dezelfde voor alle soorten data. Om een naam te geven, plaatst u met [
]/[
] de cursor op
de plaats waar u een karakter wil invoegen. Gebruik vervolgens de VALUE dial of [INC]/[DEC] of de numerieke toetsen om een karakter in te voeren. Beschikbare karakters/symbolen: space, AÑZ, aÑz, 0Ñ9, + - * / | = ! ? < > ( ) [ ] : ; . , Ò Ô ` # % &$´@^_
Gebruik van de numerieke toetsen Met de numerieke toetsen kan u de getallen die erop staan invoeren, alsook de karakters die bij elke toets horen (zie onderstaande tabel). Elke keer dat u op een numerieke toets drukt, toont de display afwisselend het cijfer en de karakters van de toets. Voor kleine letters moet u [SHIFT] ingedrukt houden wanneer u op de numerieke toets drukt. Numerieke toets [1] [2]
Karakter ABC DEF
[3] [4] [5]
GHI JKL MNO
[6] [7] [8] [9]
PQR STU VWX YZ!
[0]
space
Handige functies Terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt, toont het scherm drie handige functies voor het invoeren van namen. Om die fiuncties te gebruiken, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u op de overeenkomstige functieknop. fig.1-17
42
A a: omschakelen tussen hoofdletters/kleine letters INS: spatie invoegen op de plaats van de cursor DEL: karakter op de plaats van de cursor wissen
Hoofdstuk 2. Spelen Spelen in Patch Mode
1. Druk op [PATCH] om de PATCH PLAY-display op te
Patches zijn wat u normaal speelt tijdens een performance.
fig.2-01.e
roepen. Patch number Patch group Patch name
Kies een Patch voor u begint te spelen.
■ Een Patch kiezen De 768 patches van de XP-30 zijn ingedeeld in zes groepen
(ÒSessionÓ, ÒOrchestralÓ en ÒTechno CollectionÓ) eveneens in
2. Kies een Patch met de VALUE dial of met [INC]/[DEC].
het geheugen opgeslagen. Bovendien kan u nog twee apart verkrijgbare Wave Expansion Boards installeren, wat u de
Een Patch kiezen met de numerieke toetsen
keuze geeft uit maar liefst 2044 patches.
Met de numerieke toetsen kan u rechtstreeks de gewenste
USER Het user-geheugen van de XP-30 bevat 128 Patches die herschreven kunnen worden om uw eigen Patches te cre‘ren.
PR-A–C, E (Presets A–C, E) De XP-30 heeft 512 preset Patches die niet herschrijfbaar zijn. Maar u kan preset Patch-instellingen oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze vervolgens opslaan in het User-geheugen.
PR-D (GM (General MIDI)) GM Patches zijn voor instrumenten die compatibel zijn met het GM-systeem. De bedoeling van dit systeem is de MIDIspecificaties van de verschillende modellen en fabrikanten van apparatuur te standaardiseren. De XP-30 bevat 128 GM Patches die niet herschrijfbaar zijn. Maar u kan GM Patchinstellingen oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze vervolgens opslaan in het User-geheugen.
XP-A–C (Internal Wave Expansion) De patches van drie Wave Expansion Boards (766 patches) zijn reeds in de XP-30 ingebouwd, en kunnen niet herschreven worden. U kan echter wel de instellingen van de momenteel geselecteerde patch wijzigen, en daarna de gewijzigde patch opslaan in het User-geheugen.
Patch kiezen. 1. Druk op [PATCH] om de PATCH PLAY-display op te roepen. 2. Druk op de volgende knoppen om een Patch-groep te selecteren. Knop
Patch-groep
[SHIFT] + [1] [SHIFT] + [2]
PR-A (Preset A) PR-B (Preset B)
[SHIFT] + [3] [SHIFT] + [4] [SHIFT] + [5]
PR-C (Preset C) PR-D (GM (General MIDI)) PR-E (Preset E)
[SHIFT] + [6] [EXP A] [EXP B] [EXP C]
USER (User) XP-A (ÒSessionÓ) XP-B (ÒOrchestralÓ) XP-C (ÒTechno CollectionÓ)
[EXP D]
XP-D (Wave Expansion Board D)
[EXP E]
XP-E (Wave Expansion Board E)
3. Voer een Patch-nummer in met de numerieke toetsen. Het nummer een de naam van de Patch knipperen. Op dit ogenblik is de keuze van de Patch nog niet gefinaliseerd. 4. Druk op [ENTER] om het ingevoerde nummer te finaliseren.
XP-D, E (Wave Expansion Boards geïnstalleerd in de sleuven EXP-D, E) De Patches van de optionele Wave Expansion Boards zijn niet herschrijfbaar. Maar u kan die Patch-instellingen oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze daarna opslaan in het User-geheugen. * Een Patch XP-D, E is niet toegankelijk als het overeenkomstige Wave Expansion Board niet ge•nstalleerd is.
43
Hoofdstuk 2
van 128 patches: User en Preset AÐE. Daarenboven zijn de patches van drie populaire Wave Expansion Boards
Hoofdstuk 2. Spelen
Express Patch Select (Digit Hold)
Patches kiezen volgens categorie (Patch Search-functie)
Wanneer de Digit Hold-functie aan staat, is het cijfer
De XP-30 beschikt over een Patch Search-functie waarmee
van de 100-tallen en de10-tallen onveranderlijk wanneer u een Patch kiest met de numerieke toetsen.
u een type (categorie) van Patch kan opgeven zodat u snel de gewenste Patch kan vinden. Er zijn in totaal 38 categorie‘n.
Dit betekent dat u met de numerieke toetsen enkel het
1. Druk op [PATCH] om de PATCH PLAY-display op te
cijfer van de eenheden verandert en dat u niet telkens op [ENTER] hoeft te drukken. Hetzelfde geldt voor het kiezen van Performances en Rhythm Sets. 1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [ENTER] om Digit Hold aan te zetten.
roepen. 2. Druk op [CATEGORY] om de Patch Search-functie aan te zetten. In de plaats van de patch number-display verschijnt de category-display.
fig.2-02
* Nu kan u Patches kiezen binnen de geselecteerde categorie, ofwel De cijfers van de 100-tallen en de 10-tallen verschijnen
met de VALUE dial of met [INC]/[DEC]. Gebruik de numerieke toetsen om van categoriegroep te veranderen.
in kleine karakters als teken dat Digit Hold aan staat.
Als u patches uit een andere categorie wil kiezen, ga dan
2. Wanneer u met de numerieke toetsen een cijfer invoert, verandert het cijfer van de een heden onmiddellijk, zonder dat u op [ENTER] hoeft te
verder met de volgende procedure.
drukken.
3. Houd [CATEGORY] ingedrukt en druk op [0]Ð[9] (numerieke toetsen) om de categoriegroep te kiezen. fig.2-03
3. Om Digit Hold uit te schakelen, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u nogmaals op [ENTER]. 4. Draai aan de VALUE dial of druk op [INC]/[DEC] om een categorie te kiezen. De geselecteerde categoriedisplay knippert. Op dit ogenblik is de keuze van de categorie nog niet gefinaliseerd. * Als u nu op [ ] drukt, verschijnt de volgende display, en kan u patches kiezen. Hierbij ziet u het aantal patches (a) in de momenteel geselecteerde categorie, en de plaats van de huidige Patch (b) in de reeks geselecteerde Patches. Met de numerieke toetsen kan u een andere categorie kiezen. fig.2-04
(b)
(a)
5. Druk op [ENTER] om de keuze te finaliseren. * In stap 4 kan u ook rechtstreeks een categorie selecteren door op de overeenkomstige numerieke toets te drukken. 6. Draai aan de VALUE dial of druk op [INC]/[DEC] om een Patch te kiezen. 7. Druk op [CATEGORY] om de Patch Search-functie uit te zetten. U keert terug naar het gewone PATCH PLAY-scherm.
44
Hoofdstuk 2. Spelen
Categorie
Inhoud
■ Patches spelen met Phrase Preview
NO ASSIGN
No assign
Met de XP-30 kan u Patches voorbeluisteren door middel van
PNO
AC.PIANO
Acoustic Piano
EP
EL.PIANO
Electric Piano
KEY
KEYBOARDS
Other Keyboards (Clav, Harpsichord etc.)
BEL
BELL
Bell, Bell Pad
U kan de volgende categorie‘n selecteren. Categoriegroep ---
een frase die past bij de gekozen Patch.
Piano
1. Kies een Patch (p. 43). 2. Houd [PHRASE PREVIEW] ingedrukt.
MLT
MALLET
Mallet
ORG
ORGAN
Electric and Church Organ
ACD
ACCORDION
Accordion
HRM
HARMONICA
Harmonica, Blues Harp
AGT
AC.GUITAR
Acoustic Guitar
EGT
EL.GUITAR
Electric Guitar
DGT
DIST.GUITAR
Distortion Guitar
Guitar
Bass BASS
Acoustic & Electric Bass
SBS
BS
SYNTH BASS
Synth Bass
STR
STRINGS
Strings
ORCHESTRA
Orchestra Ensemble
* Wanneer er een Performance geselecteerd is, weerklinkt de Patch van de Part waarvoor u instellingen maakt. Wanneer er een Rhythm Set geselecteer is, weerklinkt er een drumfrase. * Patches van de USER-groep of van een optioneel Wave Expansion Board (SR-JV80-serie) klinken misschien niet op de juiste toonhoogte. In dat geval dient u met [+OCT] of [-OCT] (de Octave Shift-functie) de juiste toonhoogte in te stellen. * Als het bereik van de frase breder is dan het bereik van de Tones in de Patch (p. 66), of breder dan het bereik van de Parts in de Performance (p. 79), dan zal het deel van de frase dat buiten dit bereik valt, niet te horen zijn. 3. De frase stopt wanneer u [PHRASE PREVIEW] loslaat.
Orchestral ORC
HIT&STAB
Orchestra Hit, Hit
WND
HIT
WIND
Winds (Oboe, Clarinet etc.)
FLT
FLUTE
Flute, Piccolo
BRS
AC.BRASS
Acoustic Brass
4. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [PHRASE PREVIEW], en de PREVIEW SELECT-display verschijnt. Hier kan u opgeven welke frase u wenst te horen (Patch Category) en hoe ze moet worden gespeeld (Mode). fig.2-05
Brass SBR
SYNTH BRASS
Synth Brass
SAX
SAX
Sax
HLD
HARD LEAD
Hard Synth Lead
SLD
SOFT LEAD
Soft Synth Lead
TEK
TECHNO SYNTH
Techno Synth
PLS
PULSATING
Pulsating Synth
Synth
SYNTH FX
Synth FX (Noise etc.)
SYN
FX
OTHER SYNTH
Poly Synth
BPD
BRIGHT PAD
Bright Pad Synth
Pad SPD
SOFT PAD
Soft Pad Synth
VOX
VOX
Vox, Choir Plucked (Harp etc.)
Ethnic PLK
PLUCKED
ETH
ETHNIC
Other Ethnic
FRT
FRETTED
Fretted Inst (Mandolin etc.)
PERCUSSION
Percussion
SFX
SOUND FX
Sound FX
BTS
BEAT&GROOVE
Beat and Groove
DRM
DRUMS
Drum Set
CMB
COMBINATION
Other Patches which use Split and Layer
Ryhthm&SFX PRC
5. Om te bepalen hoe de frase moet worden gespeeld, dient u met de cursor-knoppen de cursor op de Modeparameter te plaatsen. 6. Maak de instelling met de VALUE dial of met [INC]/ [DEC].
Mode (Preview Sound Mode) SINGLE: De noten gespecifieerd door de Note 1Ð4parameter (SYSTEM/PREVIEW/PREVIEW KEY) weerklinken ŽŽn voor ŽŽn. CHORD: De noten gespecifieerd door de Note 1Ð4parameter (SYSTEM/PREVIEW/PREVIEW KEY) klinken tegelijkertijd. PHRASE: De voorgeprogrammeerde frase voor het Patchtype (categorie) weerklinkt. * Deze instelling is gelinkt aan de Mode-parameter (SYSTEM/ PREVIEW/PREVIEW MODE). 7. Als u de Mode-parameter op PHRASE zet, kan u bepalen welke frase er zal worden gespeeld. Plaats met de cursorknoppen de cursor op de Patch Category-parameter. * Als er een rhythm set geselecteerd is, zal deze parameter vaststaan op DRUMS en zal u geen andere frase kunnen kiezen.
45
Hoofdstuk 2
Keys&Organ
Hoofdstuk 2. Spelen
8. Maak de instelling met de VALUE dial of met [INC]/ [DEC]. Voor details over de beschikbare categorie‘n, zie pag. 45. * Deze instelling is gelinkt aan de Category-parameter (PATCH/ COMMON/PATCH CATEGORY).
■ Vloeiende toonhoogteveranderingen (Portamento) Portamento zorgt voor een vloeiende overgang van de ene noot naar de volgende. Wanneer [SOLO] aan staat (indicator brandt), kan u technieken zoals vioolglissandoÕs nabootsen.
■ Een Patch dik of dun laten klinken (Een Tone aan/uit zetten)
1. Zorg dat de PATCH PLAY display op het scherm staat.
Aangezien een Patch een combinatie is van twee tot vier
* Deze instelling is gelinkt aan de Sw-parameter (PATCH/
Tones, kan u (van die vier) de ongewensteTones uitschakelen zodat u enkel het geluid van een specifieke Tone krijgt. * Deze instelling is gelinkt aan de Switch-parameter (PATCH/
2. Druk op [PORTAMENTO]. De indicator licht op. U kan nu met portamento spelen. CONTROL/PORTAMENTO). 3. Om de portamento-instellingen te wijzigen, drukt u op [EDIT] zodat de indicator oplicht. Druk dan op de [CONTROL]-functieknop, en druk op [ ] of [ ] om de
WAVE/WAVE). Als u slechts ŽŽn of twee Tones wil laten klinken in een Patch, schakel dan de andere uit en sla deze instelling op als een Patch. Zo vermijdt u onnodig gebruik van de simultane stemmen van de XP-30.
PORTAMENTO-display op te roepen. fig.2-06
1. Zorg dat de PATCH PLAY-display op het scherm staat. 2. Zorg dat de [EDIT]-indicator uit is. Als hij brandt, druk dan op [EDIT].
4. Plaats de cursor op de Time-, Mode-, Type- of Startparameter.
Op dit ogenblik tonen de indicators van TONE SWITCH [1]Ð [4] of de Tones in de getoonde Patch aan of uit staan. Diegenen die branden, staan aan en diegenen die uit zijn,
Zie p. 69 voor de functies van elke parameter.
staan uit.
5. Stel de gewenste waarde in met de VALUE dial of met [INC]/[DEC].
3. Met TONE SWITCH [1]Ð[4] zet u de Tones aan/uit.
6. Met [EXIT] keert u terug naar de PATCH PLAY-display en vervolgens kan u beginnen spelen.
■ Losse noten spelen (Solo)
* Als u op [PORTAMENTO] drukt terwijl Single Performance geselecteerd is, kan de Portamento-functie in- en uitgeschakeld
Normaal kan u op de XP-30 akkoorden spelen. Als u op [SOLO] kan u spelen met losse noten. Deze functie komt van pas wanneer u een solo speelt met single-note Patches zoals sax en fluit. 1. Zorg dat de PATCH PLAY-display op het scherm staat. 2. Druk op [SOLO] zodat de indicator oplicht. Nu kan u een solo spelen. * Deze instelling is gelinkt aan de Assign-parameter (PATCH/ CONTROL/KEY MODE & BENDER). Wanneer de [SOLO]indicator brandt, wordt Assign-parameter op SOLO gezet. Wanneer de indicator uit is, wordt hij op POLY gezet. 3. Speel op het klavier van de XP-30. * Als u op [SOLO] drukt, terwijl Single Performance geselecteerd is, dan kan de Solo-functie in- en uitgeschakeld worden voor de huidige Part. Wanneer Layer Performance geselecteerd is, kan de Solo-functie in- en uitgeschakeld worden voor de Parts waarvan de Local-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON staat. Als er een Rhythm Set geselecteerd is, kan [SOLO] niet aangezet worden.
46
worden voor de huidige Part. Wanneer Layer Performance geselecteerd is, kan de Portamento-functie in- en uitgeschakeld worden voor de Parts waarvan de Local parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI) op ON staat. Als er een Rhythm Set geselecteerd is, kan [PORTAMENTO] niet aangezet worden.
■ Het geluid in realtime wijzigen met de sliders (Sound Palette-functie) Met de vier sliders in het PALETTE-gedeelte, kan u in real time variaties in het geluid en in het volume cre‘ren. * Variaties in het geluid of in het volume gemaakt met de Sound Palette hebben enkel invloed op de performance. Ze hebben geen enkel effect op de huidige Patch-instellingen. Als u van Patch verandert, verliest u echter deze Sound Palette-instellingen. * Het geluidskarakter en de volumeveranderingen die u met de Sound Palette cre‘ert, worden eveneens verzonden naar de externe MIDI-apparaten.
Hoofdstuk 2. Spelen
Het geluidskarakter veranderen
■ Een Performance kiezen
1. Zorg dat de PATCH PLAY-display op het scherm staat.
De XP-30 bevat drie groepen van Performances (User,
2. Druk op [FILTER/ENV] zodat de indicator oplicht.
Presets A en B) met in elke groep 32 Performances. Er zijn dus in totaal 96 Performances beschikbaar.
3. Verschuif de sliders terwijl u speelt, om het geluid te
USER
veranderen. Verschuif de CUTOFF-slider om de helderheid te wijzigen.
Het user-geheugen van de XP-30 bevat 32 Performances die
Verschuif de ATTACK-slider om de attack time te wijzigen. Verschuif de DECAY-slider om de decay time te wijzigen.
Het volume van de Tones veranderen 1. Zorg dat de PATCH PLAY-display op het scherm staat. 2. Druk op [LEVEL] zodat de indicator oplicht. 3. Stel het gewenste volume in met de LEVEL-slider terwijl u speelt. Het volume van Tones 1, 2, 3 en 4 regelt u respectievelijk met sliders 1, 2, 3 en 4.
Spelen in Performance Mode Er zij twee soorten performances: Layer performances en Single performances. Bovenaan rechts in de display ziet u ÒLAYER p* Ò (* is het partnummer) voor een layer performance, en Òpart=* Ò (* is het partnummer) voor een single performance. Met Layer Performance kan u twee of meer Parts tegelijker-
u kan herschrijven om uw eigen Performances te cre‘ren.
PR-A–B (Preset A–B) De XP-30 bevat 64 preset Performances die niet kunnen worden herschreven. Maar u kan wel preset Performanceinstellingen oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze nadien opslaan in het user-geheugen. 1. Druk op [PERFORM] om de PERFORM PLAY-display op te roepen. fig.2-07.e
Performance-nummer Performance-groep Performance-naam
2. Kies een Performance met de VALUE dial of met [INC]/ [DEC].
Een Performance kiezen met de numerieke toetsen U kan een Performance kiezen door het nummer in te toetsen.
tijd spelen op het klavier. Kies Layer Performance als u dikke, volle geluiden wil van twee of meer Patches, of als u verschillende Patches wil spelen op de verschillende delen van een gesplitst klavier. Met Single Performance speelt u enkel de Part die in de display verschijnt (current Part). Kies Single Performance wanneer u een song speelt waarbij twee of meer instrumenten gebruikt worden.
1. Druk op [PERFORM] om de PERFORM PLAY-display op te roepen.
* Kies het Performance-type met de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/PREFROM COMMON). De Key Mode-parameter bepaalt hoe het klavier van de XP-30 de interne klankbron aanstuurt. Hij heeft geen invloed op de aansturing van de klankbron van de XP-30 door de ingebouwde sequencer of door een extern MIDI-apparaat.
3. Voer het Performance-nummer in met de numerieke toetsen. Nummer en naam van de Performance knipperen. Op dit ogenblik is de keuze van de Performance nog niet gefinaliseerd.
* U kan rectstreeks omschakelen tussen SINGLE en LAYER vanuit de PERFORM PLAY-display door op [SOLO] te drukken terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt.
2. Kies de Performance-groep met de volgende knoppen. Knop
Performance-groep
[SHIFT] + [1] [SHIFT] + [2] [SHIFT] + [6]
PR-A (Preset A) PR-B (Preset B) USER (User)
4. Druk op [ENTER] om de keuze te bevestigen. * Als u Digit Hold gebruikt, kan u een Performance kiezen door gewoon het cijfer van de eenheden in te toetsen (p. 44).
47
Hoofdstuk 2
Verschuif de RESO-slider om de resonantie te wijzigen.
Hoofdstuk 2. Spelen
■ Patches combineren tot dikkere en vollere klanken (Layer)
■ Het klavier opsplitsen in verschillende delen met verschillende Patches (Split)
Als er een Layer Performance geselecteerd is, kan u alle Parts
Als u een Layer Performance geselecteerd hebt, kan u het
spelen waarvan de Local-parameter op ON staat. Deze Parts kan u combineren tot dikkere, vettere klanken.
klavier opsplitsen om met elk gedeelte van het klavier een andere Patch te spelen. Aangezien u het notenbereik voor
fig.2-08.e
elke Part individueel kan instellen, kan u het klavier
Part 1
Part 2
Part 15 Part 16
opsplitsen in maximaal 16 delen. U kan bijvoorbeeld een strijkinstrument spelen met het lage gedeelte, piano met het hoge gedeelte en allebei in het
Local-parameters
middengedeelte. fig.2-09.e
1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm staat. 2. Zorg dat bovenaan rechts in de display ÒLAYER p* Ó staat (* is het partnummer). Als de display Òpart=* Ó aangeeft (* is het partnummer), dan is de performance een Òsingle performanceÓ. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [SOLO] om er een Òlayer performanceÓ van te maken. * Deze instelling is gelinkt aan de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/PERFORM COMMON). 3. Druk op de functieknop van de part die u wil spelen, zodat de indicator oplicht. Als de [1-8/9-16]-indicator uit is, kan u de parts 1Ð8 selecteren, en wanneer deze indicator brandt, kan u de parts 9Ð16 selecteren. De Local-parameter van de geselecteerde part staat op ON. * Deze instelling is gelinkt aan de Local-parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI). 4. Herhaal stap 3 om de Local-parameter op ON te zetten voor elke part die u wil spelen.
Part 1: Strings Part 1 + Part 2: (Strings + Piano)
Part 2: Piano
* Als er een KEY RANG-display (PATCH/COMMON) is ingeseteld, worden de klanken geproduceerd in de overlappende delen van het bereik voor de Patch en de Performance. 1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm staat. 2. Controleer of de display bovenaan rechts ÒLAYER p* Ó aangeeft (* is het partnummer). Als de display Òpart=* Ó aangeeft (* is het partnummer), dan is de performance een Òsingle performanceÓ. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [SOLO] om er een layer performance van te maken. * Deze instelling is gelinkt aan de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/PERFORM COMMON). 3. Druk op de functieknop van de part die u wil spelen, zodat de indicator oplicht. Als de [1-8/9-16]-indicator uit is, kan u de parts 1Ð8 selecteren, en wanneer deze indicator brandt, kan u de parts 9Ð16 selecteren. De Local-parameter van de geselecteerde part staat op ON. * Deze instelling is gelinkt aan de Local-parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI). 4. Herhaal stap 3 om de Local-parameter op ON te zetten voor elke part die u wil spelen. 5. Druk op [EDIT] zodat de indicator oplicht. Druk vervolgens op de [COMMON]-functieknop, en druk op [ ] of [ ] om de PERFORM COMMON-display op te roepen.
48
Hoofdstuk 2. Spelen
6. Zorg dat de Key Range parameter op ON staat. Als hij op OFF staat, plaats dan met de cursorknoppen de cursor op de Key Range-parameter, en zet de parameter op ON met de VALUE dial of met [INC]/[DEC]. * ALs de Key Range-parameter op OFF staat, kan u het klavier niet splitsen, zelfs al stelt u de key range in. 7. Druk op [ ] om de KEY RANG-display op te roepen.
■ Meespelen met een song (De XP-30 als Multitimbrale klankbron) Als er een Single Performance geselecteerd is, zal de XP-30 enkel de Part spelen die u op het klavier selecteerde. Dit is handig wanneer u op het klavier meespeelt met een song. fig.2-11.e
Part 1
fig.2-10
Part 2
Part 15 Part 16
8. Druk op [EDIT] zodat de indicator uitgaat.
waarvan u de Local-parameter op ON wil zetten. Als de [1-8/9-16]-indicator uit is, kan u de parts 1Ð8 selecteren, en wanneer deze indicator brandt, kan u de parts 9Ð16 selecteren. 10. Specifieer het notenbereik dat u voor deze part wil gebruiken. Plaats met de cursorknoppen de cursor op de Lower-parameter en stel de laagste noot van het bereik in. Plaats dan de cursor op de Upper-parameter en stel de hoogste noot van het bereik in. 11. Deze noten kiest u door middel van de VALUE dial of met [INC]/[DEC]. * Als u de klaviergedeelten van verschillende Parts elkaar laat overlappen, kan u in een bepaald klaviergedeelte twee of meer Patches combineren. 12. Wanneer u klaar bent met deze instellingen, druk dan op [EXIT] om terug te keren naar de PERFORM PLAYdisplay, en begin te spelen.
Een Part kiezen die u op het klavier wil spelen Als er een Single Performance geselecteerd is, kies dan de Part die u wil spelen met [ ] of [ ]. Deze geselecteerde Part noemen we de Current Part. 1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm staat. 2. Kies met [ ] of [ ] welke Part u wil spelen. Het partnummer bovenaan rechts in de display verandert. fig.2-12
* U kan ook met de functieknoppen kiezen welke Part u wenst te spelen. De indicator van de functieknop van de gekozen Part licht op.
Een specifieke Part uitzetten (Receive Channel On/Off) Terwijl u meespeelt met de weergave van een song, kan u gelijk welke Part aan of uit zetten. Zo kan u de Part van de melodie uitzetten voor karaoke of gelijk welke andere Part die u wil inoefenen. 1. Zorg dat de [EDIT]-indicator uit is. Als hij brandt, druk dan op [EDIT] om hem uit te zetten. Op dit moment geven de indicators van de functieknoppen aan of een Part aan of uit staat. Wanneer de [1-8/9-16]-indicator uit is, duiden de indicators de status van de Parts 1-8 aan. Wanneer de [1-8/9-16]-indicator brandt, duiden de indicators de status van de Parts 9-16 aan. (Indicator aan = Part aan, indicator uit = Part uit.) 2. Houd [SHIFT] en druk op de functieknop om Parts aan en uit te zetten. * Deze instelling is gelinkt aan de Rx-parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI).
49
Hoofdstuk 2
9. Druk op een functieknop om de part te selecteren
Hoofdstuk 2. Spelen
■ Een andere Patch toewijzen aan een Part De Patch die aan een Part is toegewezen, kan opgeslagen
3. Beweeg de sliders terwijl u op het klavier van de XP-30 speelt, om variatie aan te brengen in het geluid. Om de helderheid te wijzigen, beweegt u de CUTOFF-slider.
worden als een Performance-parameter.
Om de resonantie te wijzigen, beweegt u de RESO-slider. Om de attack time te wijzigen, beweegt u de ATTACK-slider.
1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm
Om de decay time te wijzigen, beweegt u de DECAY-slider.
staat. 2. Met [ ] of [ ] kiest u de Part waaraan u een andere Patch wil toewijzen. 3. Houd [PERFORM] ingedrukt en druk op [PATCH] om de PLAY display (PART PLAY) van de Patch toegewezen aan een specifieke Part, op te roepen. fig.2-13
Het volume van de Parts veranderen 1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm staat. 2. Druk op [LEVEL] zodat de indicator oplicht. 3. Met [
] of [
] kiest u de Part waarvan u het volume
wil aanpassen. Als u een van de Parts 1Ð4 kiest, dan regelt u met de sliders 1, Bovenaan rechts in de display ziet u het nummer van de momenteel geselecteerde part (de huidige part). 4. Kies een Patch op dezelfde manier als in de Patch mode (p. 43). * Deze instelling is gelinkt aan de Group-parameter en de Number-parameter (PERFORM/PART/PATCH). 5. Druk op [PERFORM] of op [EXIT] om terug te keren naar de PERFORM PLAY display.
■ Het geluid in realtime wijzigen met de sliders (Sound Palette-functie) Met de Sound Palette-functie kan u het geluidskarakter van een Patch toegewezen aan een Part, wijzigen of kan u het volume van elke Part regelen. * Variaties in het geluid of in het volume gemaakt met de Sound Palette-functie hebben enkel invloed op de performance. Ze hebben geen effect op de momenteel geselecteerde Performance, dus de Sound Palette-instellingen kunnen niet worden opgeslagen. Als u een andere Performance kiest, gaan deze instellingen verloren. * Het geluidskarakter en de volumeveranderingen die u maakt met de Sound Palette worden mee verzonden naar de externe MIDI-apparaten.
Het geluidskarakter veranderen * Als Single Performance geselecteerd is, dan is het effect enkel van toepassing op de huidige Part. Als Layer Performance geselecteerd is, is het enkel van toepassing op de Parts waarvan de Local-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON staat. 1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm staat. 2. Druk op [FILTER/ENV] zodat de indicator oplicht.
50
2, 3 en 4 het volume van respectievelijk Parts 1, 2, 3 en 4. Als u een van de Parts 5Ð8 kiest, dan regelt u met de sliders 1, 2, 3 en 4 het volume van respectievelijk Parts 5, 6, 7 en 8. Als u een van de Parts 9Ð12 kiest, dan regelt u met de sliders 1, 2, 3 en 4 het volume van respectievelijk Parts 9, 10, 11 en 12. Als u een van de Parts 13Ð16 kiest, dan regelt u met de sliders 1, 2, 3 en 4 het volume van respectievelijk Parts 13, 14, 15 en 16. 4. Beweeg de slider terwijl u speelt en stel voor elke Part het gewenste volume in.
Hoofdstuk 2. Spelen
Spelen in Rhythm Set Mode
1. Druk op [RHYTHM] om de RHYTHM PLAY-display op
In Rhythm Set mode kan u percussie-instrumenten (Rhythm
fig.2-14.e
te roepen. Rhythm Set-nummer Rhythm Set-groep Rhythm Set-naam
Tones) spelen op het klavier. Omdat de Rhythm Tones die aan de toetsen zijn toegewezen voor elke Rhythm Set anders zijn, kan u beschikken over een brede waaier aan percussieinstrumenten.
De XP-30 bevat in totaal twaalf rhythm sets, ingedeeld in zes groepen (User en Preset AÐE) met elk twee rhythm sets. Bovendien zitten de rhythm sets van twee populaire Wave Expansion Boards (ÒSessionÓ en ÒTechno CollectionÓ) reeds in het geheugen. Verder kan u nog twee, afzonderlijk verkrijgbare, Wave Expansion Boards installeren, zodat u over nog meer percussie-instrumenten kan beschikken.
2. Kies een Rhythm Set met de VALUE-dial of met [INC]/ [DEC]. * Als u nu op [0] (numerieke toets) drukt terwijl u [CATEGORY] ingedrukt houdt, dan verschijnt de onderstaande display, waar u het totale aantal selecteerbare Rhythm Sets (a) kan controleren, and the number within the sequence of the currently selected Rhythm Set (b), and choose a Rhythm Set. fig.2-14a
USER Het user-geheugen van de XP-30 bevat twee Rhythm Sets die u kan herschrijven om uw eigen Rhythm Sets te cre‘ren.
PR-A–C, E (Preset A–C, E) De XP-30 bevat acht preset Rhythm Sets die niet herschrijfbaar zijn. Maar u kan de instellingen van een preset Rhythm Set oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze vervolgens opslaan in het user-geheugen.
PR-D (GM (General MIDI)) GM Rhythm Sets zijn voor instrumenten die compatibel zijn met het General MIDI-systeem, dat bedoeld is om de MIDIspecificaties van verschillende fabrikanten en modellen van apparatuur te standaardiseren. De XP-30 bevat twee GM Rhythm Sets die niet herschrijfbaar zijn. Maar u kan wel instellingen van een GM Rhythm Set oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze vervolgens opslaan in het user-geheugen.
XP-A and C (Internal Wave Expansion) De rhythm sets van twee Wave Expansion Boards (16 rhythm sets) zijn reeds ingebouwd. Ze zijn niet herschrijfbaar. U kan echter wel de instellingen van de momenteel geselecteerde rhythm set wijzigen, en dan die gewijzigde instellingen opslaan in het User-geheugen.
XP-D, E (Wave Expansion Boards geïnstalleerd in de sleuven EXP-D, E) Deze Rhythm Sets zitten in de optionele Wave Expansion Boards en zijn niet herschrijfbaar. Maar u kan wel instellingen van een Rhythm Set oproepen in de Ôtemporary areaÕ, ze wijzigen en ze vervolgens opslaan in het usergeheugen. * De Patches XP-D, E zijn niet toegankelijk indien het Wave Expansion Board waar ze bij horen, niet ge•nstalleerd is.
(b)
(a)
Een Rhythm Set kiezen met de numerieke toetsen Door middel van de numerieke toetsen kan u het nummer van de gewenste Rhythm Set rechtstreeks invoeren. 1. Druk op [RHYTHM] om de RHYTHM PLAY-display op te roepen. 2. Met de volgende toetsen kan u een Rhythm Set-groep selecteren. Knop
Rhythm Set-groep
[SHIFT] + [1] [SHIFT] + [2] [SHIFT] + [3] [SHIFT] + [4] [SHIFT] + [5] [SHIFT] + [6] [EXP A] [EXP C] [EXP D] [EXP E]
PR-A (Preset A) PR-B (Preset B) PR-C (Preset C) PR-D (GM (General MIDI)) PR-E (Preset E) USER (User) XP-A (ÒSessionÓ) XP-C (ÒTechno CollectionÓ) XP-D (Wave Expansion Board D) XP-E (Wave Expansion Board E)
3. Voer het nummer van de Rhythm Set in met de numerieke toetsen. Naam en nummer van de rhythm set knipperen. De keuze van de Rhythm Set is echter nog niet gefinaliseerd. 4. Druk op [ENTER] om uw keuze te bevestigen. * Als u Digit Hold gebruikt, kan u een Rhythm Set kiezen door gewoon het cijfer van de eenheden in te toetsen (p. 44).
51
Hoofdstuk 2
■ Een Rhythm Set kiezen
Hoofdstuk 2. Spelen
■ Percussie-instrumenten spelen 1. Druk op [RHYTHM] om de RHYTHM PLAY-display op te roepen. 2. Kies de gewenste Rhythm Set. 3. Met de toetsen van het klavier bespeelt u het percussieinstrument. De toets (nootnaam) die u indrukt en de naam van het bijbehorende percussie-instrument (naam van de Rhythm Tone, hetzelfde als de gebruikte Wave) verschijnen onder de naam van de Rhythm Set.
Arpeggio’s spelen Met de Arpeggiator van de XP-30 kan u arpeggioÕs (gebroken akkoorden) spelen door gewoon een akkoord in te drukken. Behalve gewone arpeggioÕs spelen, kan u hiermee ook een nauwkeurige simulatie geven van een ÔgestrumdeÕ gitaar, afhankelijk van de Arpeggiator-instellingen. De Arpeggiator kan dus eigenlijk gebruikt worden als een handige automatische arranger. Wanneer u op [ARPEGGIO] drukt, licht de indicator op en kan u arpeggioÕs spelen op het klavier van de XP-30. * Als u deze functie aanzet met [ARPEGGIO] terwijl Single Performance geselecteerd is, zal de huidige Part arpeggioÕs
fig.2-15.e
spelen. Wanneer er een Layer Performance geselecteerd is, zal er Nootnaam
Naam v/d Rhythm Tone
U kan ook met de TONE SELECT-knoppen de toets selecteren. [TONE SELECT 1]: een octaaf lager [TONE SELECT 2]: een halve toon lager [TONE SELECT 3]: een halve toon hoger
een arpeggio klinken voor de Part die aangeduid is door de Partparameter (SYSTEM/ARPEGGIO/ARPEGGIO). * De arpeggioÕs gspeeld door de arpeggiator worden mee verzonden via MIDI OUT naar externe MIDI-apparaten. 1. Zorg dat de PLAY-display van de sound source mode (PERFORM, PATCH, RHYTHM, GM) op het scherm
[TONE SELECT 4]: een octaaf hoger * Wanneer u het percussiegeluid toegewezen aan toets B1 wil spelen, drukt u eerst ŽŽnmaal op [-OCT] en vervolgens op toets B2 . Analoog hiermee drukt u eerst ŽŽnmaal op [+OCT] en drukt u vervolgens op toets C#6 of D6 om het percussiegeluid van toets C#7 of D7 te spelen. (Op de XP-30 is de uiterst linkse
staat. 2. Druk op [ARPEGGIO] om de Arpeggiator aan te zetten. 3. Als u de manier waarop de arpeggio wordt gespeeld wil wijzigen, druk dan op [ARPEGGIO] om de ARP SELECT display op te roepen, plaats de cursor op de Styleparameter en wijzig de instelling.
witte toets C2 en is de uiterst rechtse witte toets C7.) fig.2-16
Voor details, zie “Het klavier transponeren met stappen van een octaaf (Octave Shift)” (p. 55). * De selectie die u hier maakt be•nvloedt ook de Style parameter (SYSTEM/ARPEGGIO/ARPEGGIO) instellingen. Er zijn 43 arpeggio styles beschikbaar. Volg de onderstaande aanwijzingen voor de selectie ervan.
Een arpeggio spelen volgens het timinginterval van een noot 1/4Ð1/32
Een glissando spelen GLISSANDO
Een baspartij spelen SYNTH BASS, SLAP BASS A, SLAP BASS B, WALK BASS
Gitaar spelen RHYTHM GTR A, RHYTHM GTR B, RHYTHM GTR C, RHYTHM GTR D, RHYTHM GTR E, 3FINGER GTR, STRUMMING GTR
Een toetseninstrument spelen KBD COMPING A, KBD COMPING B
Een Wals spelen KBD COMPING C, KBD COMPING D
52
Hoofdstuk 2. Spelen
KBD COMPING E
■ Een arpeggio spelen binnen een bepaald klaviergedeelte
Percussie-instrumenten spelen
Zodra u op [ARPEGGIO] drukt om de Arpeggiator aan te
PERCUSSION
zetten, wordt het klavier ingesteld om arpeggioÕs te spelen, zodat gewoon op het klavier spelen niet meer mogelijk is.
* Er zijn ook nog andere stijlen, waaronder die voor random play en voor het maken van eigen styles. Voor details over de styles,
Als u het klavier opsplitst in twee delen, kan u ŽŽn deel
zie “Arpeggio-instellingen (ARPEGGIO)” (p. 104).
gebruiken om gewoon te spelen en het andere deel voor arpeggioÕs. Met deze instelling kan u bijvoorbeeld arpeggioÕs
4. Om de Ògroove feelÓ van de arpeggio te wijzigen, houdt u [ARPEGGIO] ingedrukt om de ARP SELECT-display op te roepen, platst u de cursor op de Accent-parameter en verandert u de instelling.
spelen met uw linkerhand en een melodie met uw rechterhand. 1. Druk op [PERFORM] om de PERFORM PLAY-display op te roepen.
fig.2-16a
Met een waarde van 100% krijgt u de meest uitgesproken
2. Als u een Single Performance had geselecteerd, zet dan de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/ PREFROM COMMON) op LAYER (p. 48).
groove feel. * Deze instelling be•nvloedt ook de Accent Rate parameter (SYSTEM/ARPEGGIO/ARPEGGIO) instellingen. 5. Om het bereik waarbinnen de arpeggio gespeeld wordt, te wijzigen, houdt u [ARPEGGIO] ingedrukt om de ARP SELECT-display op te roepen, plaatst u de cursor op de Oct-parameter en wijzigt u de instelling.
3. Controleer of de Key Range parameter (PERFORM/ COMMON/PERFORM COMMON) op ON staat. Als hij op OFF staat, zet hem dan op ON (p. 49). 4. Zet de Local-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON voor de Part die u wenst te horen (p. 48). 5. Druk op [SYSTEM] zodat de indicator oplicht, druk op de [ARPEGGIO]-functieknop en vervolgens op [ ] om een Arpeggio-scherm zoals het onderstaande op te
fig.2-17
roepen. Als u een arpeggio met enkel de werkelijk gespeelde noten wil, stel hier dan 0 in. Stelt u +1 in, dan gaat het bereik van de arpeggio tot 1 octaaf hoger dan de noten die u speelt. Als u -1 instelt, gaat het bereik van de arpeggio tot 1 octaaf hoger dan de noten die u speelt. * Deze instelling be•nvloedt ook de Octave Range-parameter (SYSTEM/ARPEGGIO/ARPEGGIO) instellingen. 6. Om het tempo van de arpeggio te wijzigen, houdt u [ARPEGGIO] ingedrukt om de ARP SELECT-display op te roepen, Plaatst u de cursor op de Tempo-parameter en wijzigt u de instelling. fig.2-17a
* Deze instelling be•nvloedt ook de Tempo-parameter (SYSTEM/ ARPEGGIO/ARPEGGIO) instellingen. 7. Speel een akkoord om een arpeggio te laten klinken. 8. Om de arpeggio te stoppen, drukt u op [ARPEGGIO] zodat de indicator uitgaat.
fig.2-18
6. Plaats met de cursorknoppen de cursor op de Partparameter. 7. Met de VALUE dial of met [INC]/[DEC] kiest u het gedeelte dat de arpeggioÕs zal spelen. 8. Stel de Lower- of Upper-parameter (PERFORM/ COMMON/KEY RANG) in om het nootbereik te bepalen van de part die de arpeggioÕs zal spelen (p. 49). 9. Stel de key range van de andere parts zodanig in dat ze niet overlappen met het bereik van de arpeggio-part. 10. Als u klaar bent met deze instellingen, drukt u op [EXIT] om de PERFORM PLAY-display opnieuw op te roepen, en speel een akkoord. * Als u een arpeggio speelt met Layer Performance, maar zonder de key range in te stellen, dan klinken de akoorden voor alle Parts behalve voor de aangeduide Part.
* Als u [SHIFT] ingedrukt houdt wanneer u op [ARPEGGIO] drukt, blijft de ARP SELECT-display op het scherm staan, zonder dat u [ARPEGGIO] hoeft ingedrukt te houden. Druk op [EXIT] om terug te keren naar de vorige display.
53
Hoofdstuk 2
Spelen in Reggae-stijl
Hoofdstuk 2. Spelen
■ Een arpeggio aanhouden Als u [ARPEGGIO] ingedrukt houdt en op [TRANSPOSE] drukt, zodat de indicator gaat knipperen, dan blijft de arpeggio verder spelen, zelfs nadat u het akkoord hebt losgelaten.
■ Een Arpeggio spelen vanuit een extern MIDI-apparaat De XP-30 kan arpeggioÕs spelen op basis van binnenkomende Note messages van een extern MIDI-apparaat. 1. Verbind de MIDI IN-connector van de XP-30 met de
1. Houd [ARPEGGIO] ingedrukt en druk op[TRANSPOSE]
MIDI OUT-connector van een extern MIDI-apparaat doormiddel van een MIDI-kabel.
zodat de indicator gaat knipperen. 2. Sppeel een akkoord.
2. Druk op [PERFORM] om de PERFORM PLAY-display op te roepen.
3. Als u, terwijl de arpeggio speelt, een ander akkoord of andere noten speelt, dan volgt de arpeggio deze veranderingen. 4. Om Arpeggio Hold te annuleren, houdt u [ARPEGGIO] ingedrukt en drukt u opnieuw op [TRANSPOSE].
3. Druk op [SYSTEM] zodat de indicator oplicht, druk op de [MIDI]-functieknop, en druk vervolgens op [ ] om de PERFORM MIDI-display op te roepen. fig.2-19
Gebruik van een Hold Pedal Als u een arpeggio speelt terwijl u een hold-pedaal indrukt, dan blijft de arpeggio doorspelen, zelfs als u het akkoord loslaat. 1. Sluit een optionele pedaalschakelaar aan op de HOLD PEDAL jack. 2. Speel een akkoord terwijl u de hold-pedaal indrukt. 3. Om een ander akkoord te spelen, dient u de pedaal te lossen en opnieuw in te drukken wanneer u het volgende akkoord speelt.
■ Een ritmische gitaarslag simuleren Met de onderstaande procedure kan u de ritmische slag van een gitaar nabootsen. Door middel van de Sound Palette kan u eveneens een wah-effect toepassen terwijl u speelt. 1. Kies een gitaar-patch. 2. Stel de Style-parameter (SYSTEM/ARPEGGIO/ ARPEGGIO) in op RHYTHM GTR B, RHYTHM GTR C, RHYTHM GTR D of RHYTHM GTR E. 3. Druk op [FILTER/ENV] zodat de indicator oplicht. 4. Beweeg de CUTOFF-slider of de RESO-slider terwijl u een akkoord speelt.
54
4. Plaats met de cursorknoppen de cursor op de Remoteparameter. 5. Draai aan de VALUE dial of druk op [INC]/[DEC] om deze instelling op ON te zetten. 6. Speel op het externe MIDI-apparaat.
■ Een Arpeggiopatroon aanmaken U kan in totaal 9 parameters instellen voor de Arpeggiator, maar de belangrijkste is de Style-parameter. Het arpeggiopatroon wordt grotendeels bepaald door deze instelling. Wanneer u de Style-parameter instelt, worden voor de Motif-, Beat Pattern-, Accent Rate- en Shuffle Rateparameters automatisch de optimale instellingen gemaakt. Nadat u de style hebt geselecteerd, kan u ook de Octave Range- en Key Velocity-parameters, enz. instellen. Als u uw gading niet vindt in deze reeks patronen, wijzig dan de instellenigen van de Motif-, Beat Pattern-, Accent Rate- en Shuffle Rate-parameters om naar wens variaties aan te brengen in de style. * De instellingen voor Motif, Beat Pattern, Accent Rate en Shuffle Rate gaan verloeren als u een andere style kiest en vervolgens het toestel uitschakelt. * De waarden die u kan instellen voor Motif of Beat Pattern, zijn normaal gezien gebonden aan de beperkingen van de gekozen style. Alleen wanneer de Style-parameter op LIMITLESS staat, is gelijk welke waarde mogelijk.
Hoofdstuk 2. Spelen
1. Druk op [SYSTEM] zodat de indicator oplicht, en druk
11. Druk op [EXIT], wanneer u klaar bent met deze
dan op de [ARPEGGIO]-functieknop om de ARPEGGIOdisplay op te roepen.
instellingen.
Handige functies tijdens het spelen
* Voor details over de parameters, zie “Arpeggio-instellingen (ARPEGGIO)” (p. 104) 2. Plaats de cursor op ÒStyleÓ en specifieer de gewenste style. 3. Plaats de cursor op ÒOctave RangeÓ en geef aan over welk bereik u arpeggioÕs wil spelen. 4. Druk op [ ], plaats de cursor op ÒMotifÓ en geef aan in welke volgorde de noten van het akkoord moeten worden gespeeld. * De beschikbare keuzemogelijkheden hangen af van de instelling van de Style-parameter. Voor details, zie ÒArpeggio Style ListÓ (Engelstalige handleiding p. 182).
■ Het klavier transponeren met stappen van een octaaf (Octave Shift) De Octave Shift-functie transponeert de toonhoogte van het klavier met stappen van 1 octaaf (-3Ð +3 octaven). Om een baspartij makkelijker te spelen met uw rechterhand, kan u het klavier 1 of 2 octaven naar beneden transponeren. 1. Druk op [+OCT] of [-OCT] zodat de indicator oplicht. Als u ŽŽn keer op [+OCT] drukt, verhoogt het klavier met 1 octaaf en als u ŽŽn keer op [-OCT] verlaagt het klavier met 1 octaaf.
5. Plaats de cursor op ÒBeat PatternÓ om de maatslag (ritme) te veranderen.
De ingestelde Octave Shift-waarde kan u aflezen in de aanduiding Òcenter=C4Ó van elk Play-scherm. Als u bijvoorbeeld ŽŽn keer op [+OCT] drukt om het klavier 1
* De beschikbare keuzemogelijkheden hangen af van de instelling van de Style-parameter. Voor details, zie ÒArpeggio Style ListÓ
octaaf te verhogen, dan vermeldt de display Òcenter=C5.Ó Dit betekent dat, wanneer u de C4-toets indrukt, u de C5-noot
(Engelstalige handleiding p. 182) .
hoort. fig.2-21
6. Druk op [ ], plaats de cursor op ÒAccent RateÓ en stel het ÒgrooveÓ-gehalte in. Een waarde van 100% levert de meest uitgesproken Ògroove feelÓ op. 7. Plaats de cursor op ÒShuffle RateÓ en stel de swing rate in. Als u hier 50% instelt, worden de noten gelijkmatig gespreid. Naarmate deze waarde toeneemt, krijgt de noottiming een meer en meer swingend gevoel.
* Er is slechts ŽŽn Octave Shift-instelling voor de XP-30, dus ze blijft geldig, zelfs wanneer u een andere Patch, Performance of Rhythm Set kiest, of wanneer u het toestel uitschakelt. 2. Om de Octave Shift-functie uit te schakelen, drukt u hetzelfde aantal keren op de andere knop ([+OCT] of [-OCT]) dan waar u in stap 1 drukte. De indicator gaat uit.
8. Druk op [ ], plaats de cursor op ÒKey VelocityÓ en geef aan hoe sterk de noten van het akkoord moeten klinken. Plaats de cursor op ÒKey VelocityÓ en specifieer de kracht van het akkoord. Wanneer REAL geselecteerd is, wordt die aanslag gebruikt waarmee de noten gespeeld worden. Met een instelling van 1Ð127 wordt de opgegeven aanslagwaarde gebruikt, ongeacht de kracht waarmee u het akkoord speelt. 9. Als u een arpeggio wil spelen met Layer Performance, plaats dan de cursor op ÒPartÓ en specifieer de Part waarvoor u arpeggio wil. * De andere Parts zullen niet als arpeggioÕs klinken, en wanneer u speelt, hoort u de noten van het akkoord. 10. Plaats de cursor op ÒTempoÓ en geef de snelheid van de arpeggio op.
55
Hoofdstuk 2
fig.2-20
Hoofdstuk 2. Spelen
■ Het klavier transponeren met stappen van een halve toon (Transpose)
■ Noten die “blijven hangen” of niet weergegeven worden (Panic)
Met Transpose verschuift u de toonhoogte van het klavier
Als er een noot gespeeld op de XP-30 of op een ewtern
met stappen van een halve toon (-5Ð +6 halve tonen). Deze functie komt van pas wanneer u een getransponeerd
apparaat Òvast zitÓ of blijft doorklinken en u kan ze niet afzetten, druk dan op de Panic-knop. Doe hetzelfde wanneer
instrument zoals trompet of klarinet speelt volgens een
een noot niet wordt weergegeven.
partituur. 1. Druk op [TRANSPOSE] zodat de indicator oplicht. Hiermee zet u Transpose aan. 2. Houd [TRANSPOSE] ingedrukt en druk op [+OCT] of [-OCT] om het klavier te transponeren. Als u ŽŽn keer op [+OCT] drukt met [TRANSPOSE] ingedrukt, dan verhoogt het klavier met een halve toon. Als u ŽŽn keer op [-OCT] drukt met [TRANSPOSE] ingedrukt, dan verlaagt het klavier met een halve toon. De opgegeven Transpose-instelling wordt bijgeteld bij de Octave Shift-waarde. Als u bijvoorbeeld [TRANSPOSE] ingedrukt houdt en ŽŽn keer op [+OCT] drukt om het klavier een halve toon te verhogen, dan verschijnt in de display Òcenter=C#4.Ó Dus wanneer u dan C4 indrukt, klinkt de C#4-noot. 3. Om Transpose uit te schakelen, drukt u opnieuw op [TRANSPOSE] zodat de indicator uitgaat. De Transpose-instelling die u maakt, blijft behouden. * De Transpose-instelling die u hier maakt, verandert ook de Transpose-parameter (SYSTEM/CONTROL/KEYBOARD). * De gemaakte instelling blijft behouden, zelfs wanneer u een andere Patch, Performance of Rhythm Set kiest, of wanneer u het toestel uitschakelt.
56
Als er een noot “blijft hangen” 1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [EXIT]. Er worden MIDI-boodschappen voor Note Off en Hold Off verstuurd naar de Parts (MIDI-kanalen) die de Note On/ Hold Onboodschappen ontvangen. 2. In de display verschijnt ÒPanic !!
Now Muting.Ó terwijl
de Panic-functie wordt uitgevoerd. Wanneer deze boodschap verdwijnt, kan u beginnen spelen.
Als een noot niet wordt weergegeven 1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk langer dan een seconde op [EXIT]. Er worden MIDI-boodschappen voor Volume (127), All Note Off, Pitch Bend (center), Channel Aftertouch (0), Modulation (0) en Hold 1 (0) verzonden naar alle Parts (MIDI-kanalen). 2. In de display verschijnt ÒPanic !! Now Transmitting.Ó terwijl de Panic-functie wordt uitgevoerd. Wanneer deze boodschap verdwijnt, kan u beginnen spelen.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren De Effecten
In Performance Mode/GM Mode Multi-Effects, Chorus en Reverb kunnen voor elke
De XP-30 bevat drie onafhankelijke effect-eenheden.
Multi-Effects (EFX)
Performance en GM mode afzonderlijk ingesteld worden. De intensiteit van elk effect wordt ingesteld voor elke Part (Fig.
De Multi-Effects beschikt over 40 verschillende effecten,
1), maar de Send Level-instelling voor elke Tone kan
gaande van enkelvoudige effecten zoals distortion en delay tot krachtige gecombineerde effecten. De Multi-Effects bevat
eveneens de intensiteit van het effect be•nvloeden (Fig. 2). De effectinstellingen van de Patch toegewezen aan elke Part
eveneens chorus- en reverb-effecten, die onafhankelijk zijn
worden genegeerd, maar Multi-Effects toegepast op een
van de hieronder vermelde Chorus en Reverb.
Patch die toegewezen is aan een bepaalde Part, kan ook toegepast worden op de gehele Performance.
Chorus
fig.3-02.e
Chorus geeft meer diepgang en ruimte aan het geluid.
Reverb
Fig.1 – Wanneer Output Assign op “EFX” staat in de Performance mode (de output-instellingen voor Tone worden genegeerd) Performance
Reverb voegt een galm toe, zoals in een zaal of een
Part 1 Patch Part16
die u hebt gekozen.
TONE
Multi-Effects Chorus
■ Hoe werken de effecten in de verschillende modes
Reverb
Hoofdstuk 3
auditorium. De aansluiting van deze drie effecten, hangt af van de mode
In Patch Mode Multi-Effects, Chorus en Reverb kunnen voor elke Patch afzonderlijk ingesteld worden. Door de sterkte van het signaal dat naar elke effect-eenheid wordt gestuurd (Send Level), te regelen, bepaalt u de intensiteit van het effect dat op elke Tone wordt toegepast.
fig.3-03.e
Fig.2 – Wanneer Output Assign op “PATCH” staat in de Performance mode (de output-instellingen voor Tone zijn geldig) Performance
fig.3-01
Part 1
Patch
Patch Part16
TONE
TONE
Multi-Effects
Multi-Effects Chorus Reverb Chorus
Reverb
In Rhythm Set Mode Omdat in Rhythm Set mode enkel Part 10 van een Performance wordt opgeroepen, worden de effectinstellingen van een Performance in de temporary area gebruikt.
57
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Effecten aan/uit zetten De ingebouwde effecteenheden (Multi-Effects, Chorus en Reverb) kunnen in- en uitgeschakeld worden voor de XP-30 in zÕn geheel. Schakel ze uit als u geluid wil editen terwijl u naar het oorspronkelijke geluid luistert, of wanneer u externe effecten gebruikt. 1. Druk op [EFFECTS ON/OFF] om de EFFECTS ON/OFFdisplay op te roepen. fig.3-04
Procedures voor het editen van klanken Met de XP-30 hebt u volledige controle over verschillende instellingen. Elk item dat u moet instellen is een parameter. Editen betekent het wijzigen van gelijk welke parameterwaarde. In deze paragraaf overlopen we de procedures voor Patches, Performances en Rhythm Sets.
■ Een Patch editen Begin met een reeds bestaande Patch te editen om er een
2. Met [
] of [
] plaatst u de cursor op het effect dat u
wenst te wijzigen.
nieuwe aan te maken. Aangezien een Patch een combinatie is van twee tot vier willekeurige Tones, luistert u best naar de individuele Tones voor u gaat editen.
3. Draai aan de VALUE dial of druk op [INC]/[DEC] om het effect aan of uit te zetten. 4. Wanneer u klaar bent met deze instellingen, druk dan op [EFFECTS ON/OFF] of [EXIT] om terug te keren naar de vorige display. * Wanneer de EFX- (multi-effects), Chorus- en Reverb-processors allen uit staan, gaat de [EFFECTS ON/OFF]-indicator uit als teken dat de ingebouwde effectprocessors niet gebruikt worden.
Vier Tips voor het editen van Patches Vertrek van een Patch die enigszins vertrouwd klinkt Het is moeilijk om een klank te cre‘ren die exact klinkt zoals u wil, als u gewoon een Patch kiest en willekeurig zijn parameters gaat veranderen. Daarom is het zinvol om te vertrekken van een Patch die het geluid dat u in gedachten hebt, reeds benadert. Welke Tones gebruik ik? Wanneer u een Patch cre‘ert, zijn de Tones die u gebruikt van cruciaal belang. Gebruik voor elke Tone de TONE SWITCH [1]Ð[4] om hem aan of uit te zetten. Tones die u niet nodig hebt, zet u best uit. Zo vermijdt u dat u meer stemmen gebruikt dan nodig is. Wanneer de indicator van een Tone brandt, staat die toon aan en zal hij dus te horen zijn. Controleer de Structure-instelling De belangrijke Type parameter (PATCH/COMMON/ STRUCT) bepaalt hoe de vier Tones gecombineerd worden. Voordat u Tones gaat editen, dient u goed te begrijpen hoe ze samen klinken. Schakel de effecten uit Omdat de effecten van de XP-30 het geluid wezenlijk be•nvloeden, zet u ze best af om naar het ÒcleaneÓ geluid te luisteren, zodat u de wijzigingen die u aanbrengt beter kan evalueren. Soms krijgt u reeds het gewenste geluid door gewoon de effectinstellingen te veranderen.
58
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
1. Druk op [PATCH] om de PATCH PLAY-display op te roepen en selecteer de Patch waarvan u de instellingen wil wijzigen (p. 47).
9. Herhaal de stappen 3Ð8 om een Patch te voltooien. 10. Wanneer u klaar bent met deze instellingen, drukt u op [EXIT] of [PATCH] om terug te keren naar de PATCH PLAY-display.
2. Druk op [EDIT] zodat de indicator oplicht. 3. Kies de display-groep met de functieknoppen. De indicator van de geselecteerde display-groep knippert.
Er verschijnt een asterisk (*) links van de Patch-groep. Dit wijst erop dat de Patch-instellingen gewijzigd zijn. fig.3-07
fig.3-05
* Als u een andere Patch in de groep met een asterisk (*) selecteert,
5. Als u een parameterdisplay hebt geselecteerd die voor elke Tone apart kan ingesteld worden, dan verschijnt de nummer van de Tone die geselecteerd is om te editen in de display. Om een andere Tone te kiezen, drukt u op [EDIT] om de indicator tijdelijk uit te zetten en gebruikt u TONE SELECT [1]Ð[4] (in de rij functieknoppen) om een Part te kiezen. fig.3-06
tdan verliest u de gewijzigede Patch instellingen. Als u deze gewijzigde instellingen wil behouden, dient u ze weg te schrijven naar het user-geheugen (p. 64).
Patches editen met de Palette-display Wanneer u een Tone van een Patch bewerkt, kan u de parameterwaarden van de vier Tones samen op ŽŽn display zien, nl. de Palette-display. Gebruik dit wanneer u parameterwaarden wil wijzigen terwijl u de instellingen van de vier Tones vergelijkt. 1. Wanneer u een Tone wijzigt, plaats dan met [ ] of [ de cursor op de parameter die u wil veranderen.
Om tegelijkertijd dezelfde parameter voor twee of meer Tones te wijzigen, houdt u een van de TONE SELECT [1]Ð[4]-
]
2. Roep met [PALETTE EDIT] de Palette-display op. fig.3-08
knoppen ingedrukt en drukt u op een andere TONE SELECT [1]Ð[4]-knop, en op nog een andere, indien nodig. De andere Tones dan de geselecteerde Tone krijgen een asterisk (*). * Om Tones aan/uit te zetten, zet u de [EDIT]-indicator uit en vervolgens gebruikt u de TONE SWITCH [1]Ð[4] in de rij functieknoppen. 6. Met [ ] of [ ] plaatst u de cursor op de parameter die u wenst te wijzigen. 7. Gebruik de VALUE dial, [INC]/[DEC] of de numerieke toetsen om de parameterwaarde te veranderen. * Als u twee of meer Tones hebt geselecteerd, dan verandert uw instelling de parameterwaarden voor alle geselecteerde Tones met dezelfde hoeveelheid. * Als u een fout hebt gemaakt bij het instellen van de parameterwaarde of als de wijzigingen u niet bevallen, druk dan op [UNDO/COMPARE] om de waarde in haar vorige toestand te herstellen. 8. Als u naar een andere displaygroep wil gaan, druk dan op [EDIT] zodat de indicator oplicht, en gebruik de functieknoppen. * U kan ook naar een andere displaygroep overgaan door [SHIFT] ingedrukt te houden en [ ] of [ ] te gebruiken. Aangezien dit ook kan wanneer de [EDIT]-indicator uit is, is deze manier sneller omdat u de [EDIT]-indicator niet telkens hoeft aan te zetten.
3. Met TONE SELECT [1]Ð[4], [ ] of [ ] kiest u de Tone die u wil wijzigen. De indicator voor de geselecteerde Tone licht op en het Tonenummer en de Wave-naam verschijnen in de display. Om dezelfde parameter voor twee of meer Tones tegelijkertijd te wijzigen, houdt u een van de TONE SELECT [1]Ð[4]-knoppen ingedrukt en drukt u op een andere. 4. Wijzig de parameterwaarde met de VALUE dial, [INC]/ [DEC] of de numerieke toetsen. Als u twee of meer Tones had geselecteerd, dan worden de parameterwaarden voor alle geselecteerde Tones met dezelfde hoeveelheid gewijzigd. Als u voor alle geselecteerde Tones dezelfde waarde wil instellen, selecteer dan de Tone met die waarde met [ ] of [ ], houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [ENTER]. * Als u een foute instelling hebt gemaakt of als de wijzigingen u niet bevallen, kan u met [UNDO/COMPARE] de vorige waarde terugkrijgen.
59
Hoofdstuk 3
4. Kies een display-pagina met [ ] of [ ].
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
5. Als u nog andere parameters wil editen, selecteer ze dan met [ ] of [ ].
Lusgolfvormen editen Bij vele akoestische instrumenten zoals een piano of een sax,
6. Herhaal de stappen 3Ð5 om een Patch te voltooien.
verandert de klankkleur vrij radicaal gedurende de eerste momenten van de noot. Deze aanzet van het geluid bepaalt
7. Om de palette-display te annuleren, drukt u op
grotendeels het karakter van het instrument. De XP-30
[PALETTE EDIT] zodat de indicator uitgaat.
beschikt over een brede waaier aan golfvormen met een realistische aanzet van akoestische instrumenten. Voor het
Opmerking bij Tone Editing
meest realistische resultaat bij het gebruik van deze
Omdat de XP-30 ontworpen is om realistische geluiden te produceren, worden bij het editen de complexe PCMgolfvormen, waarop het geluid gebaseerd is, gewijzigd. Als u dus tracht een geluid te maken dat totaal verschilt van de oorspronkelijke golfvorm, zal het resultaat misschien niet naar wens zijn. XP-30-golfvormen worden ingedeeld in: One-Shot: Deze golfvormen omvatten klanken met een korte uitsterftijd. Een one-shot-golfvorm neemt het aanzwellen en het wegebben van het geluid op. Sommige van de one-shotgolfvormen van deXP-30 zijn op zich complete klanken, zoals percussiegeluiden. De XP-30 bevat echter nog vele andere one-shot-golfvormen die slechts een deel uitmaken van een klank. Dit zijn onder meer attack-componenten zoals het geluid van een pianohamertje of van een gitaarfret. Lussen:
Deze golfvormen omvatten klanken met een lange uitsterftijd of aanhoudende klanken. Bij lusgolfvormen wordt het laatste deel van de klank herhaaldelijk gegenereerd over een bepaald deel van de golfvorm, zolang de noot
wordt aangehouden (zodat het wave-geheugen effici‘nter kan worden gebruikt). De lusgolfvormen van de XP-30 omvatten onder meer klankcomponenten zoals trillingen van pianosnaren en het holle geluid van koperblazers. Het volgende diagram toont een voorbeeld van een klank (elektrisch orgel) die one-shot- en lusgolfvormen combineert. fig.3-09.e
TVA ENV voor lusvormige Orgelgolfvorm (sustain-gedeelte)
TVA ENV voor one-shot Keyclick golfvorm (attack-gedeelte)
+ Toets los
Resulterende TVA ENVverandering
= Toets los
One-Shot-golfvormen editen U kan geen ÒenvelopeÓ gebruiken om een one-shot-golfvorm een langere uitsterftijd te geven dan die van de originele golfvorm, of om er een aanhoudende klank van te maken. Zelfs als u zulke envelope-instellingen zou maken, zou u er gewoon een niet-bestaand deel van het geluid mee controleren, dus zulke instellingen zouden zinloos zijn.
60
golfvormen laat u best de filter wijd open tijdens de aanzet. Zo zijn alle complexe wijzigingen van de klankkleur hoorbaar. Voor het decay-gedeelte (het uitsterven) van het geluid kan u de envelope gebruiken om de gewenste wijzigingen aan te brengen. Als u de envelope gebruikt om ook het attack-gedeelte (de aanzet) te wijzigen, dan komt de natuurlijke aanzet die in de golfvorm vervat zit, niet volledig tot zÕn recht en bekomt u misschien niet het gewenste resultaat. fig.3-10.e
Lusgedeelte Klankverandering inherent aan de golf
Envelope voor de TVF-filter
Resulterende klankverandering
Als u tracht enkel de aanzet helderder te maken en de decay te temperen door middel van de TVF-filter, dient u rekening te houden met het klankkleurkarakter van de oorspronkelijke golfvorm. Vooral wanneer u een deel van het geluid helderder maakt dan de oorspronkelijke golfvorm, dient u eerst boventonen (welke niet aanwezig zijn in de oorspronkelijke golfvorm) te genereren met de Color- en Depth-parameters (PATCH/WAVE/FXM), voordat u gaat filteren. Doet u dat niet dan zal het resultaat teleurstellend zijn. Om het volledige geluid helderder te maken dan de oorspronkelijke golfvorm, kan u eerst eens proberen om effecten zoals de enhancer en de equalizer aan te passen, voordat u de TVF-parameter (PATCH/TVF) gaat wijzigen.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Een Performance editen Vertrek van een bestaande Performance en bewerk die om zo een nieuwe Performance te cre‘ren. Maar probeer, voor u hieraan begint, u even voor te stellen hoe de volledige Performance zal klinken en beslis welke Patch u aan elk van de 16 Parts zal toewijzen. 1. Druk op [PERFORM] om de PERFORM PLAY-display op te roepen en selecteer de Performance waarvan u de instellingen wil wijzigen (p. 47).
Links van de Performance-groep verschijnt er een asterisk (*) als teken dat de Performance-instellingen gewijzigd zijn. fig.3-13
* Als u een andere Performance kiest in de groep met de asterisk (*), dan verliest u de gewijzigde Performance-instellingen. Als u deze gewijzigde instellingen wil behouden, dient u ze weg te schrijven naar het user-geheugen (p. 64).
2. Druk op [EDIT] zodat de indicator oplicht.
Performances editen met de Palettedisplay
3. Selecteer de displaygroep met de functieknoppen.
U kan ook een Performance editen door middel van de
De indicator van de geselecteerde display-groep knippert.
Palette-display in de Performance mode. Wanneer u de instellingen van de Parts van een Performance verandert, ziet
fig.3-11
4. Kies een displaypagina met [ ] of [ ].
op ŽŽn display. Dit is handig wanneer u de parameterwaarden wil wijzigen, en intussen de instellingen van de Parts wil vergelijken.
5. Als u een parameterdisplay hebt geselecteerd die voor elke Part afzonderlijk kan worden ingesteld, dan
1. Wanneer u een Part wijzigt, plaats dan met [ ] of [ de cursor op de parameter die u wil wijzigen.
verschijnt het nummer van de Part die u gaat editen in de display. Om een andere Part te selecteren, drukt u op [EDIT] om de indicator tijdelijk uit te zetten, en kiest u
]
2. Roep met [PALETTE EDIT] de Palette-display op. fig.3-14
een Part met [1-8/9-16] en de functieknoppen. fig.3-12
6. Plaats met [ ] of [ wil wijzigen.
] de cursor op de parameter die u
7. Wijzig de parameterwaarde met de VALUE dial, [INC]/ [DEC] of de numerieke toetsen. * Als u twee of meer Tones hebt geselecteerd, dan worden de waarden voor alle geselecteerde Tones met dezelfde hoeveelheid gewijzigd. * Als u een foute instelling hebt gemaakt of als de wijzigingen u niet bevallen, kan u met [UNDO/COMPARE] de vorige waarde terugkrijgen. 8. Als u naar een andere displaygroep wil overgaan, druk dan op [EDIT] zodat de indicator oplicht en gebruik de functieknoppen. * U kan ook naar een andere displaygroep overgaan door [SHIFT] ingedrukt te houden en [ ] of [ ] te gebruiken. Dit kan ook wanneer de [EDIT]-indicator uit is, dus is dit een snellere werkwijze omdat u niet steeds de [EDIT]-indicator moet aanzetten. 9. Herhaal stappen 3Ð8 om een Performance te voltooien.
3. Kies met [ ] of [ ] de Part die u wil wijzigen. Het Part-nummer en de Patch-naam die aan de Part zijn toegewezen, ziet u in de display. * Door op [1-8/9-16] te drukken, schakelt u over tussen de pagina voor de parts 1Ð8 en die voor de parts 9Ð16. 4. Wijzig de parameterwaarde door middel van de VALUE dial, [INC]/[DEC] of de numerieke toetsen. * Als u een foute instelling hebt gemaakt of als de wijzigingen u niet bevallen, kan u met [UNDO/COMPARE] de vorige waarde terugkrijgen. 5. Als u nog andere parameters wil veranderen, selecteer ze dan met [ ] of [ ]. 6. Herhaal stappen 3Ð5 om een Performance te voltooien. 7. Om de palette-display te annuleren, drukt u op [PALETTE EDIT] zodat de indicator van de knop uitgaat.
10. Wanneer u klaar bent, drukt u op [EXIT] of [PERFORM] om terug te keren naar de PERFORM PLAY-display.
61
Hoofdstuk 3
u de waarden voor acht Parts (Part 1Ð8 of Part 9Ð16) samen
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Een Patch die toegewezen is aan een Part wijzigen
4. Selecteer een displaypagina met [ ] of [ ] . 5. Als u een parameterdisplay hebt geselecteerd die voor
Wanneer u Patches gebruikt in Performance mode, kunnen
elke toets apart kan worden ingesteld, dan verschijnt de toets die geselecteerd is om te editen in de display. Om
bijvoorbeeld de effectinstellingen be•nvloed worden door Performance-instellingen. Als u een Patch wil editen en
een andere toets te kiezen, slaat u gewoon de gewenste
tegelijkertijd wil horen hoe hij klinkt in de Performance, volg dan deze procedure:
toets aan op het klavier. fig.3-17
1. Zorg dat de PERFORM PLAY-display op het scherm staat. 2. Selecteer met [
* Als de [EDIT]-indicator uit staat, kan u ook met TONE ] of [
] de Part waaraan de
geselecteerde Patch is toegewezen. 3. Houd [PERFORM] ingedrukt en druk op [PATCH]. De indicators van beide knoppen lichten op. Zo roept u de PLAY-display op van de Patch die toegewezen is aan de momenteel geselecteerde Part. fig.3-15
4. De volgende stappen zijn dezelfde als wanneer u een Patch wijzigt in Patch mode. 5. Wanneer u klaar bent, drukt u op [EXIT] om de PLAY display op te roepen van de Patch toegewezen aan de
SELECT [1]Ð[4] (in de rij van de functieknoppen) toetsen selecteren. TONE SELECT [1]: naar een octaaf lager TONE SELECT [2]: naar een halve toon lager TONE SELECT [3]: naar een halve toon hoger TONE SELECT [4]: naar een octaaf hoger 6. Plaats met [ ] of [ wenst te wijzigen.
] de cursor op de parameter die u
7. Wijzig de parameterwaarde met de VALUE dial, [INC]/ [DEC] of de numerieke toetsen. * Als u een foute instelling hebt gemaakt of als de wijzigingen u niet bevallen, kan u met [UNDO/COMPARE] de vorige waarde terugkrijgen.
Part. Links van de Patch-groep verschijnt een asterisk (*) als teken dat de Patch-instellingen gewijzigd zijn.
8. Als u naar een andere displaygroep wil overgaan, druk dan op [EDIT] zodat de indicator oplicht en gebruik de
6. Om terug te keren naar de PERFORM PLAY-display, drukt u op [PERFORM] of [EXIT].
* U kan ook naar een andere displaygroep overgaan door [SHIFT] ingedrukt te houden en [ ] of [ ] te gebruiken. Dit kan ook
* Als u een andere Patch selecteert in de groep met de asterisk (*), dan verliest u de gewijzigde Patch-instellingen. Om deze gewijzigde instellingen te behouden dient u ze weg te schrijven naar het user-geheugen (p. 64).
■ Een Rhythm Set editen U kan de percussie-instrumenten die aan de toetsen zijn toegewezen, wijzigen. Omdat elk percussie-instrument uit ŽŽn enkele Rhythm Tone bestaat, is er geen Palette-display. 1. Druk op [RHYTHM] om de RHYTHM PLAY-display op te roepen, en selecteer de Rhythm Set waarvan u de instellingen wil wijzigen (p. 51). 2. Druk op [EDIT] zodat de indicator oplicht. 3. Selecteer de displaygroep met de functieknoppen. De indicator van de geselecteerde displaygroep knippert. fig.3-16
* Aangezien Rhythm Sets geen LFO hebben, zal u de LFO-groep niet kunnen selecteren.
62
functieknoppen.
wanneer de [EDIT]-indicator uit is, dus is dit een snellere werkwijze omdat u niet steeds de [EDIT]-indicator moet aanzetten. 9. Herhaal stappen 3Ð8 om een Rhythm Set te voltooien. 10. Wanneer u klaar bent, drukt u op [EXIT] of [RHYTHM] om terug te keren naar de RHYTHM PLAY-display. Links van de Rhythm Set-groep verschijnt een asterisk (*) als teken dat de Rhythm Set-instellingen gewijzigd zijn. fig.3-18
* Als u een andere Rhythm Set selecteert in de groep met de asterisk (*), dan verliest u de gewijzigde Rhythm Setinstellingen. Als u deze gewijzigde instellingen wil behouden, dient u ze weg te schrijven naar het user-geheugen (p. 64).
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Bewerkte klanken behouden
Herschrijfbaar gehuegen (Rewritable Memory)
■ Geheugen en data-opslag
Systeemgeheugen (System Memory)
Patch- en Performance-instellingen, enz. worden opgeslagen
In het System memory zitten de systeemparameter-
in het Geheugen. Er zij drie types van geheugen: tijdelijk geheugen, herschrijfbaar geheugen en niet-herschrijfbaar
instellingen die bepalen hoe de XP-30 functioneert. Wanneer u deze instellingen verandert, worden de instellingen van het
geheugen.
system memory onmiddellijk herschreven. Deze instellingen
fig.3-19.e
XP-30-geluid
Preset E (PR-E) Preset D (GM)
zijn niet vluchtig, wat betekent dat ze behouden blijven, zelfs als het toestel wordt uitgeschakeld.
User-geheugen (User Memory) User (USER)
Preset B (PR-B) XP-C Preset A (PR-A) XP-B Performance 32
XP-A
Patch 128
Patch
Rhythm Set 2
Rhythm Set
Performance 32 Patch 128 Rhythm Set 2
Schrijven
Her User-geheugen bevat data voor 32 Performances, 128 Patches en twee Rhythm Sets.
Geheugenkaart (optioneel: SmartMedia) Geheugenkaarten zijn lees/schrijf-kaarten waarop u data van het interne systeemgeheugen en het user-geheugen kan opslaan. U kan geheugenkaarten (memory cards) gebruiken om data op te slaan waarvoor er in het interne usergeheugen geen plaats is, of data die u op een andere XP-30
Temporary Area
wil gebruiken. Voordat een geheugenkaart kan worden gebruikt, moet ze eerst geformatteerd worden (p. 118).
Opslaan
* U kan kaarten gebruiken van het type ÒS2M-5Ó of ÒS4M-5Ó. Geheugen kaarten zijn niet in dit pakket inbegrepen, maar zijn verkrijgbaar bij uw dealer.
Laden
Performance 32 Patch 128 Rhythm set 2 System
Expansion Board EXP-E-sleuf (XP-E) EXP-D-sleuf (XP-D) Patch Rhythm Set
Geheugenkaart
Tijdelijk geheugen (Temporary Memory) Temporary Area Hierin zitten de data voor de Performance, Patch en Rhythm Set die u selecteert met de knoppen op het voorpaneel. Wanneer u op het klavier speelt of een externe sequence afspeelt, wordt het geluid geproduceerd op basis van de data in de temporary area. Wanneer u een Performance, Patch of Rhythm Set wijzigt, wijzigt u de data die opgeroepen zijn in de temporary area in plaats van de data in het geheugen. De instellingen in de temporary area zijn tijdelijk, en gaan verloren wanneer u het toestel uitschakelt of wanneer u een andere Performance/Patch/Rhythm Set kiest. Als u gewijzigde instellingen wil behouden, dient u ze weg te schrijven naar het herschrijfbare geheugen (rewritable memory).
Niet-herschrijfbaar geheugen (Non-Rewritable Memory) Preset Memory Data in het Preset memory (Patch: PR-AÐC, E, GM, XP-AÐC, Performance: PR-A, B, Rhythm Set: PR-AÐC, E, GM, XP-A, C) kunnen niet worden herschreven. U kan echter wel instellingen van het preset memory oproepen in de temporary area, ze wijzigen en ze nadien opslaan in het herschrijfbare geheugen.
Wave Expansion Boards (optioneel: SR-JV80-serie) Er kunnen tot vier Wave Expansion Boards ge•nstalleerd worden in de sleuven EXP-D, E van de XP-30. Wave Expansion Boards bevatten zowel Wave data als Patches en Rhythm Sets die deze Wave data gebruiken, welke u rechtstreeks kan oproepen in de temporary area en spelen.
63
Hoofdstuk 3
Preset C (PR-C)
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Een gewijzigde klank opslaan in het User-geheugen
Functies van Patch-parameters fig.3-05
De wijzigingen die u in de instellingen aanbrengt zijn slechts tijdelijk en gaan verloren wanneer het toestel wordt uitgeschakeld of wan neer u een andere Patch, Performance of Rhythm Set kiest. Om de gewijzigde instellingen te behouden, dient u ze weg te schrijven in het user-geheugen. 1. In Patch mode (wanneer u een Patch opslaat), in Performance mode (wanneer u een Performance opslaat)
■ Instellingen die gelden voor de gehele Patch (COMMON) In deze display kan u een naam toewijzen aan een Patch en kan u het volume en de pan voor de gehele Patch regelen.
of in Rhythm Set mode (wanneer u een Rhythm Set opslaat), drukt u op [UTIL/CARD]. De UTIL 1-display verschijnt. fig.3-20
PATCH NAME U kan de Patch een naam geven van maximaal 12 karakters. * Voor details i.v.m. namen, zie “Een naam toewijzen” (p. 42).
PATCH CATEGORY 2. Gebruik [ ] of [ ] om Ò1: WRITEÓ te doen knipperen en druk op [ENTER]. De WRITE-display verschijnt. fig.3-21.e
Category Specifieer het type (categorie) van de Patch. De Patch Search-functie gebruikt deze instelling. Deze instelling bepaalt ook de frase die door de Phrase Preview functie gespeeld wordt. * Voor details over de namen van de categorie‘n, zie p. 45.
Writing destination
3. Met de VALUE dial, [INC]/[DEC] of de numerieke toetsen specifieert u het Patch-, Performance- of Rhythm Set-nummer van de opslagbestemming.
PATCH CLOCK Voor sommige parameters kan u een tijdwaarde instellen uitgedrukt in een nootlengte die bepaald wordt door een
4. Druk op [ENTER]. Als Internal Write Protect uitgeschakeld is, dan wordt de
tempo-instelling of tempobron die u opgeeft; Rateparameters (PATCH/ LFO/ LFO1, 2), Time-parameters (PATCH/WAVE/TONE DELAY) en sommige Multi-Effects-
Patch, Performance of Rhythm Set op de opgegeven opslagbestemming overschreven.
parameters. Deze Patch Clock-instelling bepaalt het tempo dat kan worden gebruikt door die parameters.
5. Als Internal Write Protect (p. 117) aan staat, verschijnt de volgende display. Verander ON in OFF, en druk op [ENTER]. Internal Write Protect wordt uitgeschakeld en u keert terug naar de display van stap 2. Druk nogmaals op [ENTER] en de geselecteerde Patch wordt overschreven. fig.3-22
* Internal Write Protect wordt automatisch op ON gezet wanneer de XP-30 wordt aangezet.
* Wanneer u een Patch gebruikt in Performance mode, wordt de instelling van deze parameter genegeerd, en in de plaats wordt de instelling van de PERFORM CLOCK-display (PERFORM/ COMMON) gebruikt.
Source (Patch Clock Source) Kies de bron van de Patch Clock. PATCH: Synchroniseren met de Patch Tempo-instelling. SYSTEM: Synchroniseren met de tempo clock van de sequencer. * De Patch Clock verzendt geen clock messages via MIDI OUT.
Tempo (Patch Tempo) Set the Patch Tempo setting. * Als Source (Patch Clock Source) op SYSTEM staat, loopt de synchronisatie volgens de tempo clock van het systeem, dus kan u geen tijdwaarde instellen. Het systeemtempo staat tussen ( ).
PATCH COMMON Level Hiermee regelt u het volume van de Patch.
64
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Pan
Priority (Voice Priority)
Hiermee regelt u de stereopositie van de Patch. L64 =
Hiermee bepaalt u welke noten prioriteit krijgen wanneer er
helemaal links, 0 = centraal, en 63R = helemaal rechts.
noten worden uitgesschakeld om plaats te maken voor noten die de limiet van 64 stemmen zouden overschrijden.
Analog Feel (Analog Feel Depth) Dit is de diepte van de 1/f-modulatie toegepast op de Patch.
1/f-modulatie
LAST:
De laatst gespeelde noten krijgen voorrang. Bij de 65e stem wordt de eerst gespeelde van de momenteel klinkende noten uitgeschakeld.
LOUDEST: De luidste noten krijgen voorrang. Bij de 65e
Ò1/fÓ is een wiskundige verhouding voor de hoeveel-
kabbelend beekje. De XP-30 kan de toonhoogte en het volume volgens deze verhouding moduleren en cre‘ert zo de warme klank van analoge synthesizers.
stem wordt de zachtste van de momenteel klinkende noten uitgeschakeld.
VelRang (Velocity Range Switch) Hiermee bepaalt u of de Velocity Range-instelling (zie volgende display) wel of niet gebruikt wordt. De Velocity Range-instelling geldt wanneer VelRange op ON staat.
Octave (Octave Shift)
VELOCITY (Velocity Range)
Hiermee bepaalt u de transpositie van de Patch wanneer hij wordt gespeeld, uitgedrukt in octaven (-3Ð+3 octaven).
Deze parameters bepalen het bereik van de aanslagwaarden die de Tone doen weerklinken. Zo kan u andere Tones laten
Stretch (Stretch Tuning Depth)
weerklinken naargelang de aanslagwaarde van de noot.
Kies de stretch tuning-curve. De gekozen curve be•nvloedt de manier waarop noten van een akkoord samenklinken. Het diagram
* Om Velocity Range-instellingen te maken moet de Velocity Range Switch in de vorige display op ON staan.
hieronder toont uit welke stemcurves u kan kiezen. In de Òtuning curveÓ stelt de horizontale as de toonladder voor, en ve verticale as het toonhoogteverschil t.o.v. gelijkzwevend temperament. Wanneer
Lower (Velocity Range Lower)
deze parameter op OFF staat, staan de noten van het klavier in mathematisch gelijkzwevend temperament. Bij een waarde van 3 wordt het gebied van de hoge en lage noten het meest uitgerekt.
Parameterwaarde
3 2 1 OFF
OFF
1 2 3 Lage noten
zachter dan deze limiet gespeeld worden, ofwel geen Tone of een extreem stil geluid produceren.
Upper (Velocity Range Upper)
fig.3-23.e
Toonhoogteverschil met gelijkzwevend temperament
Stel de ondergrens voor de aanslagwaarde in. Hoewel dit ook afhangt van de Cross Fade-instellingen, zullen noten die
Hoge noten
Stel de bovengrens voor de aanslagwaarde in. Hoewel dit ook afhangt van de Cross Fade-instellingen, zullen noten die harder dan deze limiet gespeeld worden, ofwel geen Tone of een extreem stil geluid produceren. * Voor Lower kan u geen hogere waarde dan voor Upper instellen, of voor Upper geen lagere waarde dan voor Lower.
Cross Fade (Velocity Cross Fade) Bepaal hoe het volume van de Tone verandert wanneer de aanslagwaarde buiten de Velocity Range valt. Hoe hoger deze waarde, des te geleidelijker is de volumeverandering. Als u helemaal geen Tone wil voor aanslagwaarden buiten het opgegeven bereik, stel dan deze parameter in op 0. fig.3-24.e
Level
Stretched Tuning Akoestische pianoÕs worden normaal zodanig gestemd dat de hoge noten iets hoger en de lage noten iets lager staan dan bij een mathematisch berekend gelijkzwevend temperament (d.w.z. waarbij elk octaaf exact de dubbele frequentie heeft van het vorige octaaf). Men stemt pianoÕs op deze manier omdat ze zo beter klinken.
1
Aanslagwaarde Lower parameterwaarde
Upper parameterwaarde
65
Hoofdstuk 3
heid Òvoorspelbare willekeurÓ die voorkomt in natuurlijke geluiden die voor ons aangenaam klinken, bv. een
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
KEY RANG (Key Range)
fig.3-25e
Deze parameters bepalen door welke reeks noten de Tone zal
TYPE 5
worden gespeeld. Zo kan u op verschillende delen van het klavier verschillende Tones spelen.
TONE 1 (3)
WG
TVA
TVF R
Lower (Key Range Lower) TONE 2 (4)
Stel de laagste noot in die de Tone moet spelen.
Upper (Key Range Upper)
WG
TVF
TVA
TVF
TVA
TVF
TVA
TVF
TVA
fig.3-25f
Stel de hoogste noot in die de Tone moet spelen.
TYPE 6
* U kan voor Lower geen hogere waarde instellen dan voor Upper, en voor Upper geen lagere waarde dan voor voor Lower. Als u
TONE 1 (3)
WG
TVA
dat tracht te doen, veranderen de twee waarden samen. * Als u met Octave Shift (System) of de Transpose-parameter (SYSTEM/CONTROL/KEYBOARD) de toonhoogte van het klavier hebt getransponeerd, dan schuift het klaviergedeelte dat u hebt ingesteld als Key Range mee op.
TVF R
TONE 2 (4)
WG
fig.3-25g
TYPE 7
STRUCT (Structure)
TONE 1 (3)
WG
TVF
TVA
Type (Structure Type)
R
De Structure-parameter bepaalt hoe Tones 1 en 2 (en 3 en 4) verbonden zijn.
TONE 2 (4)
WG
fig.3-25a fig.3-25h
TYPE 1
TYPE 8
TONE 1 (3)
WG
TVF
TVA
TONE 2 (4)
WG
TVF
TVA
TONE 1 (3)
WG
TVF
TVA R
TONE 2 (4)
WG
fig.3-25b fig.3-25i
TYPE 2
TYPE 9
TONE 1 (3)
WG
TONE 2 (4)
WG
TVF
TVA
TONE 1 (3)
WG
TVF
TVA R
TVF
TVA
TONE 2 (4)
WG
TVF
WG
TVF
TVA
fig.3-25c fig.3-25j
TYPE 3 TONE 1 (3)
TYPE 10 WG
TVA
TVF
TONE 1 (3) B
TONE 2 (4)
WG
R TVF
TVA
TVF
TVA
fig.3-25d
TYPE 4 TONE 1 (3)
WG
TONE 2 (4)
WG
TVA
TVF B
66
TVA
TONE 2 (4)
WG
TVF
TVA
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
geselecteerde Structure. De symbolen in de display hebben de volgede betekenis. W1 (WG1), W2 (WG2), F1 (TVF1), F2 (TVF2), A1 (TVA1), A2 (TVA2), B (booster), R (ring modulator) * Als u een Tone kiest in de Structure-display, dan wordt de Tone die gekoppeld is aan de gekozen Tone eveneens gekozen. * Als u een Structure van 2Ð10 kiest, en u schakelt ŽŽn Tone uit, dan wordt de andere Tone aangesloten in de orde van WG/ TVF/TVA.
■ Effecten instellen voor een Patch (EFFECTS) Deze groep bevat instellingen voor Multi-Effects/Chorus/ Reverb; effecten die gebruikt worden door een Patch. * Als er rechts van de naam in de display een ÒxÓ staat, betekent dit dat het effect voor die display uitgeschakeld is. Zet het betreffende effect aan voordat u instellingen maakt (p. 58).
OUTPUT Deze parameters bepalen hoe de output van elke Tone naar
Booster (Booster Gain)
de effecten wordt gestuurd.
Als de Type-parameter op 3 of 4 staat, kan u de sterkte van
* Wanneer de Type parameter (PATCH/COMMON/STRUCT)
de Booster regelen. De Booster versterkt het binnenkomende signaal, waardoor dit vervormd wordt. Dit geeft een effect
ingesteld is op een waarde van 2Ð10, wordt de output van de Tones 1 (3) en 2 (4) gecombineerd met Tone 2 (4). Dit betekent
dat lijkt op de vervorming die vaak voor elektrische gitaren
dat de instelling voor Tone 1 (3) genegeerd wordt.
wordt gebruikt.
Ring Modulator De Ring Modulator vermenigvuldigt twee Tones met elkaar, waardoor een nieuw geluid ontstaat dat boventonen bevat (niet-hamonische boventonen) die in geen van beide oorspronkelijke Tones aanwezig waren. Aangezien het toonhoogteverschil tussen beide Tones de boventoon-structuur zal wijzigen, resulteert dit in een toonloos metaalachtig geluid. Dit is zeer geschikt voor het cre‘ren van belgeluiden en andere metaalklanken. fig.3-26
Output Assign (Output Assign/Output Level) Kies of u de output van elke Tone wel of niet door MultiEffects wil sturen, en regel het volume voor elke Tone. De Tone wordt naar de OUTPUT jack gestuurd zonder door Multi-Effects te gaan. EFX: De Tone wordt naar de OUTPUT jack gestuurd, via MIX:
Multi-Effects. * Als u MIX kiest, worden de instellingen van de PATCH EFX OUT-display (PATCH/EFFECTS) genegeerd.
Chorus (Chorus Send Level) Regel de hoeveelheid Chorus voor elke Tone.
Reverb (Reverb Send Level) Regel de hoeveelheid Reverb voor elke Tone.
PATCH EFX TYPE Hiermee stelt u de Patch Multi-Effects in.
Type (EFX Type) Kies het type Multi-Effects. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89).
PATCH EFX PRM (Patch EFX Parameters) Hiermee stelt u de verschillende parameters in van het geselecteerde EFX-type. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89).
67
Hoofdstuk 3
De display geeft een grafische aanduiding van de
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
PATCH EFX OUT (Patch EFX Output)
PATCH CHORUS
Deze parameters bepalen de output voor de Tone waarvoor
Deze parameters sturen het Chorus-effect van de Patch aan.
u EFX koos bij Output Assign.
Rate (Chorus Rate)
* Bij Tones waarvoor u MIX koos bij Output Assign, worden de
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid voor het Chorus-
instellingen van deze display genegeerd.
effect.
Mix Out (EFX Output Level)
Depth (Chorus Depth)
Hiermee regelt u het volume van het oorspronkelijke geluid
Hiermee regelt u de modulatiediepte voor het Chorus-effect.
en het Multi-Effects -geluid.
Delay (Chorus Pre Delay)
Chorus (Chorus Send Level)
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het moment dat het
Hiermee regelt u de hoeveelheid Chorus voor het geluid dat door Multi-Effects gaat.
oorspronkelijke geluid begint en het moment dat het Choruseffect in werking treedt. Hoge waarden geven een
Reverb (Reverb Send Level)
uitgesproken ruimte-effect.
Hiermee regelt u de hoeveelheid Reverb voor het geluid dat
Fbk (Chorus Feedback Level)
door Multi-Effects gaat.
Hiermee regelt u hoeveelheid geluid die van de Chorus
PATCH EFX CTRL (Patch EFX Control)
output wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de Chorus. Hogere waarden resulteren in een intenser effect.
Gebruik deze instelling wanneer u met een bepaalde controller een EFX-parameter wil aansturen. Welke EFX-
Level (Chorus Level)
parameters beschikbaar zijn voor aansturing, hangt af van het gekozen EFX-type. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89). De bovenste lijn van de
Out (Chorus Output Assign)
display toont de EFX-parameters die kunnen worden aangestuurd. Voor elke EFX-parameter kan u de EFX Control Source en de EFX Control Depth bepalen.
EFX Control Source 1, 2 U kan de volgende MIDI controllers gebruiken. Als u een controller wil gebruiken die van toepassing is op alle Patches, of een controller die u hier niet rechtstreeks kan specifi‘ren, kies dan SYS-CTRL1 of SYS-CTRL2, en kies vervolgens de controller door middel van de Control 1/2 parameter (SYSTEM/CONTROL/SYS-CTRL ASSIGN). OFF: controller wordt niet gebruikt SYS-CTRL1: System controller (control 1) SYS-CTRL2: System controller (control 2) MODULATION: Modulation (MIDI controller number 1) BREATH: Breath (MIDI controller number 2) FOOT: Foot (MIDI controller number 4) VOLUME: Volume (MIDI controller number 7) PAN: Pan (MIDI controller number 10) EXPRESSION: Expression (MIDI controller number 11) BENDER: Pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch
EFX Control Depth 1, 2 Hiermee regelt u de hoeveelheid verandering die optreedt wanneer de controllers bewogen worden. Hoe hoger deze waarde, des te groter de verandering. Negatieve (-) waarden keren de richting van de verandering om.
68
Hiermee regelt u het volume van het Chorus effect.
Hiermee bepaalt u op welke manier de Chorus en de Reverb worden aangesloten. MIX:
Het Chorus-geluid en het Reverb-geluid worden gemixt.
fig.3-27.e
Chorus input
Reverb OUTPUT
Reverb input
Chorus
REV:De Reverb wordt toegepast op het Chorus-geluid. fig.3-28.e
Chorus input Chorus
Reverb
OUTPUT
Reverb input
M+R: Het Chorus-geluid zonder Reverb en het Chorusgeluid met Reverb worden gemixt. fig.3-29.e
Reverb input
Chorus input
Chorus
Reverb
OUTPUT
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Deze parameters controleren het Reverb-effect van de Patch.
Type (Reverb/Delay Type) Kies het type Reverb-effect.
■ Met de controllers bepalen hoe de XP-30 klanken speelt (CONTROL) De parameters in deze groep bepalen hoe de controllers werken.
ROOM1: ROOM2:
compacte reverb met korte uitsterftijd dunne reverb met korte uitsterftijd
KEY MODE & BENDER (Key Assign Mode & Bender)
STAGE1:
reverb met een sterke nagalm
STAGE2: HALL1:
reverb met een sterke vroege galm reverb met een heldere weergalming
Assign (Key Assign Mode)
HALL2:
reverb met een rijke weergalming
DELAY: gewone delay (echo) PAN-DLY: delay met echoÕs die naar links en rechts bewegen
Geef aan hoe de noten moeten worden gespeeld. Wanneer u een solo instrument Patch (zoals sax of fluit) speelt, kiest u best SOLO. POLY: Er kunnen meerdere noten tegelijk gespeeld worden. SOLO: Er kan slechts ŽŽn noot tegelijkertijd klinken.
Time (Reverb/Delay Time)
Legato (Solo Legato Switch)
Hiermee regelt u de weergalmingstijd. Als u DELAY of
Zet deze parameter op ON wanneer u Solo Legato gebruikt, anders
PAN-DLY hebt gekozen, dan bepaalt deze parameter het tijdsinterval tussen het originele geluid en de eerste echo.
zet u hem op OFF. Solo Legato is een functie die enkel werkt als de Key Assign Mode op SOLO staat. Wanneer Solo Legato op ON staat, en u drukt een toets in terwijl er al een ingedrukt is, dan blijft deze laatste doorklinken, maar ze verandert haar toonhoogte in die
Fbk (Delay Feedback Level) Hiermee regelt u de hoeveelheid delay-geluid die wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de delay. Hoe hoger de waarde, des te meer herhalingen van de echo. * Als u een van de Reverb types (ROOM1ÐHALL2) hebt gekozen, dan heeft deze parameter geen effect.
HF Damp (Reverb/Delay HF Damp) Deze parameter bepaalt de frequentie boven dewelke het galmgeluid wordt afgesneden. Naarmate u hier een lagere frequentie instelt, worden er meer en meer hoge frequenties afgesneden, wat een zachtere en meer gedempte galm geeft. Als u niet wil dat de hoge frequenties worden afgesneden, stel deze parameter dan in op BYPASS.
Level (Reverb/Delay Level) Hiermee regelt u het volume van het galmgeluid (of het echogeluid).
van de nieuwe noot. Dit is handig om gitaartechnieken zoals hammer-on en pull-off na te bootsen.
Bend Range Bepaal hoeveel de toonhoogte moet veranderen wanneer u de Pitch Bend-hendel beweegt. De linkerwaarde is de toonhoogteverandering met de hendel helemaal links. De rechterwaarde is de toonhoogteverandering wanneer u hem helemaal naar rechts beweegt. De linkerwaarde heeft een bereik van -48Ð0 (-4Ð0 octaven) en de rechterwaarde van 0Ð+12 (0Ð1 octaaf).
PORTAMENTO Portamento is een functie die de toonhoogte naadloos doet overgaan van ŽŽn noot naar de volgende. Wanneer de Key Assign Mode op SOLO staat, is dit handig om bepaalde technieken zoals vioolglissandoÕs na te bootsen.
Sw (Portamento Switch) Zet dit op ON wanneer u Portamento wil gebruiken.
Time (Portamento Time) Hiermee bepaalt u hoe snel de toonhoogte verandert.
Mode (Portamento Mode) Hier kiest u hoe Portamento wordt toegepast. NORMAL: Portamento wordt altijd toegepast. LEGATO: Portamento wordt enkel toegepast voor noten die legato gespeeld worden (d.w.z. wanneer u de volgende toets indrukt voor u de vorige loslaat).
Type (Portamento Type) Hier bepaalt u de relatie tussen het toonhoogteverschil en de overgangstijd (Portamento Time). RATE: De overgangstijd verandert in verhouding tot het toonhoogteverschil.
69
Hoofdstuk 3
PATCH REVERB
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
TIME: De overgangstijd is constant, ongeacht het toonhoogteverschil.
Pan (Receive Pan Control Switch) Hiermee bepaalt u hoe Pan-boodschappen worden
Start (Portamento Start Pitch) Portamento begint opnieuw wanneer u een andere toets indrukt tijdens een toonhoogteverschuiving. Deze instelling bepaalt hoe de nieuwe portamento begint. PITCH: De toonhoogte begint te veranderen wanneer de nieuwe toets wordt ingedrukt.
ontvangen. OFF: De boodschappen worden niet ontvangen. CONT:
Wanneer er een Pan-boodschap wordt ontvangen, zal deze onmiddellijk de stereopositie van het geluid wijzigen.
KEY-ON: De stereopositie van het geluid wordt gewijzigd wanneer de volgende noot wordt gespeeld. Als er een Pan-boodschap wordt ontvangen terwijl een
fig.3-30.e
Toonhoogte
noot nog klinkt, Zal de stereopositie pas veranderen bij de volgende noot. In dit geval zal de stereopositie enkel veranderen voor de later
C5
gespeelde noot, en de momenteel klinkende noot zal niet verschuiven.
D4
Pitch Bend (Receive Pitch Bend Switch)
C4
Tijd druk toets D4 in druk toets C5 in druk toets C4 in
Indien u wil dat Pitch Bend-boodschappen ontvangen worden, zet u deze parameter op ON. Indien niet, zet u hem op OFF.
NOTE: De toonhoogte begint te veranderen vanaf het punt waar de huidige verschuiving eindigt. fig.3-31.e
Toonhoogte
DAMPER Hiermee bepaalt u hoe Hold 1-boodschappen (sustainpedaal) worden ontvangen door elke Tone.
Hold-1 RxSwitch (Receive Hold 1 Switch) Indien u wil dat Hold 1-boodschappen ontvangen worden, zet u deze parameter op ON. Indien niet, zet u hem op OFF.
C5
Redamper (Redamper Switch) Als er een Hold 1-boodschap wordt ontvangen tussen een note-off (wanneer u de toets loslaat) en het moment dat het
D4 C4
Tijd druk toets D4 in druk toets C5 in druk toets C4 in
geluid verdwijnt, worden de momenteel klinkende geluiden aangehouden indien deze Redamper-parameter op ON staat. Als u deze functie gebruikt, dient u ook de Receive Hold 1 switch aan te zetten.
RxSWITCH (Receive Switch)
PEAK & HOLD
Deze parameters bepalen hoe Volume/Pan/Pitch Bend MIDI-boodschappen worden ontvangen door elke Tone.
Hold-boodschappen (Hold 1, Hold 2, Sostenuto, Soft) worden gebruikt om het geluid aan te houden. De XP-30 laat toe deze Hold-boodschappen te gebruiken om de waarden van specifieke parameters aan te houden.
* In het algemeen sturen Volume-boodschappen het volume aan, Pan-boodschappen de stereopositie en Pitch Bend-boodschappen de toonhoogte. De XP-30 biedt echter de mogelijkheid om met deze MIDI-boodschappen andere parameters aan te sturen. Als u dus een boodschap gebruikt om een andere (d.w.z. nietstandaard) parameter aan te sturen, dient u de ontvangst van die MIDI-boodschap uit te schakelen. Als de ontvangst aan staat, dan stuurt die MIDI-boodschap behalve de bijkomende parameter ook nog haar standaardfunctie aan.
Volume (Receive Volume Switch) Indien u wil dat Volume-boodschappen ontvangen worden, zet u deze parameter op ON. Indien niet, zet u hem op OFF.
70
* Als u deze functie gebruikt, dient u ook de Receive Hold 1 switch voor de Patch aan te zetten (vorig scherm). * Als u HOLD kiest voor de volgende parameters, dan dient u ook de Hold-parameter (SYSTEM/CONTROL/CONTROL SOURCE) in te stellen op het type van Hold-boodschap dat wordt aangestuurd. * Als u PEAK kiest voor de volgende parameters, dan dient u ook de Peak-parameter (SYSTEM/CONTROL/CONTROL SOURCE) in te stellen op het type van Hold-boodschap dat wordt aangestuurd.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Hiermee bepaalt u hoe de Hold-boodschappen de parameters die u instelt in de PATCH EFX CTRL-display (PATCH/EFFECTS) be•nvloeden. OFF:
Parameterwaarde worden niet aangehouden, zelfs
AFTERTOUCH: Aftertouch LFO1: LFO1 rate LFO2:
LFO2 rate
VELOCITY:
Velocity
KEYFOLLOW: Key follow (regel de parameterwaarde naargelang de klavierpositie, t.o.v. een standaardwaarde (0) bij de C4-toets)
wanneer er Hold-boodschappen worden ontvangen. HOLD: Parameterwaarden worden aangehouden wanneer er Hold-boodschappen worden ontvangen.
PLAYMATE:
ontvangen waarde hoger is dan de huidige waarde, en Hold staat aan, wordt de nieuwe waarde aangehouden.
Ctrl 1 (Control 1 Peak/Hold) Hiermee bepaalt u het effect van Hold-boodschappen op de
Playmate (regel de parameterwaarde naargelang van de tijdsduur dat de toets wordt ingedrukt)
PEAK: Parameterwaarden worden aangehouden wanneer er Hold-boodschappen worden ontvangen. Als de
Control 3 (Control Source 3) Wijs een controller toe aan Control Source 3. De beschikbare controllers zijn dezelfde als voor Control Source 2.
CONTROL 1–3
parameters aangestuurd door Control Source 1 (Modulation: MIDI controller number 1). De instellingen zijn hetzelfde als voor EFX Control.
Bepaal welke parameters Control Sources 1Ð3 moeten aan-
Ctrl 2 (Control 2 Peak/Hold)
* Van de PATCH PLAY-display kan u direct overschakelen naar de CONTROL1-display door op [CONTROLLER] te drukken
Deze parameter bepaalt hoe Hold-boodschappen de parameter aansturen die u in de volgende display als Control
sturen, alsook de diepte van elke parameter. Bovenaan in de display ziet u de Control Source gekozen in de vorige display.
terwijl u [SHIFT] ingedrukt houdt.
Source 2 kiest. Het bereik is hetzelfde als voor EFX control.
Destination 1–4
Ctrl 3 (Control 3 Peak/Hold)
Kies de aan te sturen parameters. Per controller kan u tot vier parameters opgeven, die tegelijk kunnen worden aangestuurd.
Deze parameter bepaalt hoe Hold-boodschappen de parameter aansturen die u in de volgende display als Control Source 3 kiest. Het bereik is hetzelfde als voor EFX control.
CONTROL SOURCE Als u controllers wil gebruiken om een specifieke Toneparameter aan te sturen, kies dan de controller in deze display. U kan aan elke Patch tot 3 control sources toewijzen, maar de functie van control source 1 staat vast op Modulation (MIDI controller number 1).
Control 2 (Control Source 2) Wijs een van de volgende controllers toe aan Control Source 2. Als u een gemeenschappelijke controller voor alle Patches wil gebruiken, of een controller die niet beschikbaar is voor deze selectie, kiest u eerst SYS-CTRL 1 of SYS-CTRL 2 en stelt u vervolgens de Control 1/2 parameter in (SYSTEM/ CONTROL/SYS-CTRL ASSIGN) om de controller te kiezen. OFF: er wordt geen controller gebruikt SYS-CTRL1: System controller (Control 1) SYS-CTRL2: System controller (Control 2) MODULATION: Modulation (MIDI controller number 1) BREATH: Breath (MIDI controller number 2) FOOT: Foot (MIDI controller number 4) VOLUME: Volume (MIDI controller number 7) PAN: Pan (MIDI controller number 10) EXPRESSION: Expression (MIDI controller number 11) BENDER: Pitch bend
OFF: geen aansturing PCH: WG Pitch CUT: TVF-afsnijfrequentie RES: TVF-resonantie LEV: TVA Level PAN: MIX: CHO: REV: PL1: PL2: FL1: FL2: AL1: AL2: pL1: pL2: L1R: L2R:
TVA Pan Uitgangsniveau van de Tone Chorus Send level van de Tone Reverb Send level van de Tone LFO1-diepte van de WG Pitch LFO2-diepte van de WG Pitch LFO1-diepte van de TVF-afsnijfrequentie LFO2-diepte van de TVF-afsnijfrequentie LFO1 -diepte van het TVA Level LFO2 -diepte van het TVA Level LFO1 -diepte van de TVA Pan LFO2 -diepte van de TVA Pan LFO1 rate LFO2 rate
Depth 1–4 Hiermee bepaalt u hoeveel verandering er optreedt wanneer de controllers bewogen worden. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. Negatieve waarden keren de richting van de verandering om. Voor LFO rates, verlengen negatieve waarden de periode (tragere modulatie), terwijl positive waarden de periode verkorten (snellere modulatie).
71
Hoofdstuk 3
EfxCtrl (EFX Control Peak/Hold)
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Golfvormen wijzigen (WAVE)
Mode (Tone Delay Mode)
Deze groep bevat parameters die verband houden met de
Hoer kiest u hoe de Tone moet weerklinken.
basisgolfvorm (Wave) van de Tone.
NORMAL:
WAVE
De Tone weerklinkt na de opgegeven Delay Time.
fig.3-32.e
Group (Wave Group) Selecteer de groep van de Wave. INT-A, B: Internal A, B EXP-A–E: Wave Expansion Boards AÐE * Het is onmogelijk om een groep te selecteren van een Wave Expansion Board dat niet ge•nstalleerd is.
Delay Time toets ingedrukt
HOLD:
toets los
Als de toets langer dan de Delay Time ingedrukt wordt, weerklinkt de Tone na de Delay Time. Als de toets vroeger dan de Delay
Number (Wave Number) Kies het Wave-nummer. De naam van de Wave verschijnt
Time wordt losgelaten, hoort u geen Tone.
tussen haakjes ( ). fig.3-33.e
Gain (Wave Gain) Hiermee regelt u de gain (volume boost) van de Wave. Het bereik gaat van -6Ð+12 dB, met stappen van 6 dB. Een verhoging van 6 dB verdubbelt de gain. Wanneer u met de Booster het geluid wil vervormen, kies dan de hoogste Gain.
Delay Time
Delay Time
toets ingedrukt
toets los toets ingedrukt
Tone klinkt niet toets los
Switch (Tone Switch) Indien u de Tone wil gebruiken, zet dit dan op ON. Indien niet, zet u dit op OFF. Om optimaal gebruik te maken van de beschikbare stemmen, dient u de niet-gebruikte Tones uit te schakelen. * Wanneer u met TONE SWITCH [1]Ð[4] Tones aan of uit zet, is het deze parameter die wordt ingesteld.
FXM (Frequency cross modulation) FXM is een functie die door middel van frequentiemodulatie nieuwe harmonische componenten aan het geluid toevoegt. U kan dit ook gebruiken als ring modulator om een metaalachtige tint toe te voegen.
Switch (FXM Switch) Als u FXM wil gebruiken, kiest u ON. Anders kiest u OFF.
Color (FXM Color) Kies hier een van de vier manieren waarop FXM de frequentiemodulatie moet gebruiken.
Depth (FXM Depth) Hiermee regelt u de diepte van de FXM-frequentiemodulatie.
TONE DELAY Deze parameter zorgt voor een tijdsinterval van het moment dat een toets wordt ingedrukt (of losgelaten) tot wanneer de Tone weerklinkt. Aangezien u de timing van elke Tone kunt regelen, kan u effecten cre‘ren waarbij u met ŽŽn toetsaanslag meerdere klanken op verschillende momenten krijgt. * Als u Tone Delay niet wil gebruiken, stelt u Mode in op NORMAL en Delay Time op 0.
72
PLAYMATE:
Als het 2 sec of langer duurt voor de volgende toets wordt ingedrukt, hoort u de Tone na de Delay Time.Als dat minder dan 2 sec duurt, dan wordt dat interval de Delay Time waarna de Tone zal weerklinken.
CLOCK-SYNC: Synchroniseer de Delay Time ofwel met het Patch Tempo (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK), met het Performance Tempo (PERFORM/COMMON/PERFORM CLOCK), of met de tempo clock van de XP-30. Als u een vast tempo in Patch mode (Tempo parameter setting) wil gebruiken, zet dan de Source-parameter (PATCH/COMMON /PATCH CLOCK) op PATCH en stel het gewenste tempo in. Als u de tempo clock van het systeem in Patch mode wil gebruiken, zet dan de Source-parameter (PATCH/COMMON/ PATCH CLOCK) op SYSTEM. Als u een vast tempo wil gebruiken in Performance mode (Tempo parameter setting), zet dan de Source-parameter (PERFORM/COMMON/PERFORM CLOCK) op PERFORM en stel het gewenste tempo in. Als u de tempo clock van het systeem wil gebruiken in Performance mode, zet dan de Source-parameter (PERFORM/COMMON/ PERFORM CLOCK) op SYSTEM.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
KEY-OFF-N:
De Tone weerklinkt niet zolang de toets
Time (Tone Delay Time)
ingedrukt is, maar weerklinkt na de Delay Time nadat de toets is losgelaten.
Hiermee bepaalt u de tijd na dewelke de Tone moet
fig.3-34.e
weerklinken wanneer u Tone Delay gebruikt. Indien u in Tone Delay mode PLAYMATE hebt geselecteerd, dan betekent een waarde van 64 dat de delay time wordt
Delay Time
ingesteld op het interval tussen de vorige Note On en de huidige Note On. Een waarde van 127 resulteert in een tijd die twee keer zo lang is als voor een waarde van 64, en een
KEY-OFF-D:
toets los
waarde van 32 resulteert in een tijd die half zo lang is. Als de Tone Delay Mode staat ingesteld op CLOCK-SYNC,
De Tone weerklinkt niet zolang de toets
dan gebeurt de instelling met kwartnoten, en wordt het
ingedrukt is, maar weerklinkt na de Delay Time nadat de toets is losgelaten. Met deze
symbool voor de overeenkomstige nootwaarde afgebeeld. Zodoende kan u de delay time invoeren in nootlengten zoals
instelling echter, begint de TVA envelope
bij het synchronisatietempo.
van de Tone wanneer de toets wordt ingedrukt, dus in de meeste gevallen zal u
* Als de Type-parameter (PATCH/COMMON/STRUCT)
slechts het decay-gedeelte (het uitsterven) van het geluid horen. fig.3-35.e
ingesteld staat op een selectie van 2Ð10, dan worden de outputs van Tone 1 (3) en 2 (4) gecombineerd in Tone 2 (4). Dit betekent dus dat de instellingen voor Tone 1 (3) zullen worden genegeerd.
Hoofdstuk 3
toets ingedrukt
Delay Time toets ingedrukt
toets los
* Als de Wave die u hebt geselecteerd een klank van het decaytype is (d.w.z. een geluid dat natuurlijk wegsterft, zelfs als de toets niet wordt losgelaten), kan het dat u geen geluid hoort wanneer u KEY-OFF-N of KEY-OFF-D kiest. TEMPO-SYNC: Als u een Wave kiest terwijl het tempo (BPM) wordt getoond, zal de Tone zich synchroniseren met de tempo clock van het system ongeacht welke toets er wordt ingedrukt. Dit is erg handig wanneer u phrase loops speelt synchroon met het tempo van een song (p. 130). Als u wil synchroniseren met het tempo van een systeem in Patch mode, zet dan de Source-parameter (PATCH/COMMON/ PATCH CLOCK) op SYSTEM. Als u wil synchroniseren met het tempo van een systeem in Performance mode, zet dan de Source-parameter (PERFORM/ COMMON/PERFORM CLOCK) op SYSTEM. * Wanneer TEMPO-SYNC geselecteerd is, worden de instellingen voor de toonhoogte en FXM genegeerd. * Wanneer u TEMPO-SYNC selecteert, zet dan ook de Timeparameter op 0. Als u een andere waarde instelt, wordt Tone Delay geactiveerd.
73
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Klanken moduleren (LFO)
ExtSync (LFO External Sync)
De LFO (Low Frequency Oscillator) cre‘ert een cyclische
Hiermee bepaalt u hoe de LFO gesynchroniseerd wordt.
verandering. Elke Tone heeft twee LFOÕs, waarmee u wijzigingen kan aanbrengen in de WG Pitch/TVF Cutoff
OFF: Ongesynchroniseerd CLOCK: De LFO wordt gesynchroniseerd met het Patch Tempo, het Performance Tempo, of de tempo
Frequency/TVA Level/TVA Pan.
clock van de XP-30. Als u in Patch mode een vast tempo wil gebruiken
Hoe de LFO gebruiken?
(Tempo parameter setting), zet dan de Source-
De LFO toepassen op de Pitch geeft vibrato, op de TVF
parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op PATCH en stel het gewenste tempo
Cutoff Frequency geeft hij wah, en op TVA Level geeft hij tremolo. Wanneer LFO wordt toegepast op TVA Pan,
in.
verandert de stereopositie van het geluid cyclisch. Afhankelijk van de instellingen kan u met LFO twee
Als u in Patch mode de tempo clock van het systeem wil gebruiken, zet dan de Source-
Tones cyclisch laten afwisselen. Als u bv. over en weer wil schakelen tussen Tones 1 en 2, maak dan voor beide
parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op SYSTEM. Als u in Performance mode een vast tempo wil
dezelfde LFO-instellingen, maar geef ze voor hun TVA Level een LFO Depth met tegengestelde polariteit (+/-).
gebruiken (Tempo parameter setting), zet dan de Source-parameter (PERFORM/COMMON/ PERFORM CLOCK) op PERFORM en stel het
LFO1/LFO2
gewenste tempo in. Als u in Performance mode de tempo clock van
Aangezien beide LFOÕs dezelfde parameters hebben, worden ze hier samen uitgelegd.
het systeem wil gebruiken, zet dan de Sourceparameter (PERFORM/COMMON/PERFORM CLOCK) op SYSTEM.
Form (LFO Form) Hiermee kiest u de golfvorm van de LFO.
Mode (LFO Fade Mode)
fig.3-36.e
TRI
SIN
SAW
SQR
Hiermee bepaalt u hoe de LFO wordt toegepast. ON-IN: De LFO treedt geleidelijk in na de toetsaanslag. fig.3-37.e
driehoeksgolf
TRP
sinusgolf
zaagtandgolf
S&H
RND
hoog (meer)
blokgolf
CHS
WG Pitch / TVF Cutoff Frequency / TVA Level / TVA Pan laag (minder)
trapeziumgolf
sample & hold-golf
willekeurige golf
chaosgolf
Rate (LFO Rate)
* De Chaos-golfvorm heeft geen golflengte. Wanneer de Chaosgolfvorm geselecteerd is, heeft de Rate-instelling geen effect.
74
Depth
toets wordt ingedrukt
fig.3-38.e
hoog (meer) WG Pitch / TVF Cutoff Frequency / TVA Level / TVA Pan laag (minder)
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de LFO. * Als u External Sync op CLOCK hebt ingesteld, dan geeft deze parameter een nootwaarde aan in een veelvoud van een kwartnoot, en wordt ook het overeenkomstige symbool voor de nootwaarde afgebeeld. Zo kan u de LFO rate instellen uitgedrukt in een nootlengte van het synchronisatietempo.
Fade Time
ON-OUT: De LFO wordt onmiddellijk toegepast wanneer de toets wordt aangeslagen en vervaagt dan.
Key Sync (LFO Key Sync) Hiermee bepaalt u of u de LFO-cyclus synchroon met een toetsaanslag laat beginnnen (ON), of niet (OFF).
Delay Time
OFF-IN:
Delay Time
Fade Time Depth
toets ingedrukt
De LFO treedt geleidelijk in nadat u de toets hebt losgelaten.
fig.3-39.e
hoog (meer)
Delay Time
WG Pitch / TVF Cutoff Frequency / TVA Level / TVA Pan toets toets los ingedrukt laag (minder)
Fade Time Depth
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
OFF-OUT:De LFO wordt onmiddellijk toegepast wanneer de toets wordt aangeslagen, en begint te vervagen wanneer de toets wordt losgelaten. Delay Time
WG Pitch / TVF Cutoff Frequency / TVA Level / TVA Pan laag (minder)
Fade Time
Bepaal de basistoonhoogte van elke Tone. Depth
toets ingedrukt
Deze parameters be•nvloeden de WG Pitch van elke Tone.
PITCH
fig.3-40.e
hoog (meer)
■ Toonhoogte wijzigen (PITCH)
toets los
Coarse (Coarse Tune) Hiermee regelt u de toonhoogte met stappen van een halve toon (-4Ð+4 octaves).
Fine (Fine Tune) Delay (LFO Delay Time)
Hiermee regelt u de toonhoogte met stappen van 1 cent
Hiermee regelt u de tijd van wanneer de toets wordt
(-50Ð+50 cents).
ingedrukt (of losgelaten) tot wanneer de LFO intreedt. (Zie de diagrammen voor Fade Mode.)
* EŽn cent is 1/100 van een halve toon.
Fade (LFO Fade Time)
Als u de toonhoogte van de Tone willekeurig wil laten
Hiermee regelt u de tijd waarover de LFO zijn volle effect bereikt (of afneemt). (Zie de diagrammen voor Fade Mode.)
veranderen telkens als de toets wordt ingedrukt, stel dan hier de gewenste verandering in. Als u de toonhoogte niet willekeurig wil laten veranderen, stelt u hier 0 in. De waarde staat uitgedrukt in cents.
Hiermee regelt u de basiswaarde van de LFO-golfvorm naar boven of naar beneden.
LFO DEPTH 1:2 Met deze parameters regelt u hoe de LFO elke parameter be•nvloedt. Vooe elke parameter verschijnen er twee waarden. De linkerwaarde is voor LFO1 en de rechterwaarde is voor LFO2.
Pitch (Pitch LFO Depth 1, 2) Hiermee bepaalt u in welke mate de LFO de WG Pitch be•nvloedt.
Keyfollow (Pitch Key Follow) Deze parameter bepaalt hoeveel de toonhoogte verandert wanneer u op het klavier een octaaf opschuift. Als u de toonhoogte 1 octaaf hoger wil wanneer de klavierpositie 1 octaaf verhoogt (zoals bij normale toetsinstrumenten), stelt u hier +100 in. Als u de toonhoogte 2 octaven hoger wil wanneer u op het klavier 1 octaaf hoger gaat, stelt u hier +200 in. Negatieve (-) waarden doen de toonhoogte zakken wanneer u hogere toetsen aanslaat. Als u voor alle toetsen van het klavier dezelfde toonhoogte wil, stelt u hier 0 in. fig.3-41.e
TVF (TVF LFO Depth 1, 2) Hiermee bepaalt u in welke mate de LFO de TVF Cutoff Frequency be•nvloedt.
+200 +150
Toonhoogte
+100 +70 +50 +40 +30 +20 +10 0 –10
TVA (TVA LFO Depth 1, 2) Hiermee bepaalt u in welke mate de LFO het TVA Level be•nvloedt.
–30 –50 –70 –100
Pan (Pan LFO Depth 1, 2) Hiermee bepaalt u in welke mate de LFO de TVA Pan be•nvloedt.
+120
C2
C3
C4
C5
C6
C7
Klavierpositie
PCH ENVELOPE (Pitch Envelope) Deze parameters bepalen hoe de Pitch Envelope de toonhoogte be•nvloedt.
Envelope Depth (Pitch Envelope Depth) Hiermee regelt u de Pitch Envelope. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. Negatieve (-) waarden keren de richting van de envelope om.
75
Hoofdstuk 3
Offset (LFO Offset)
Random (Random Pitch Depth)
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Velocity Sens (Pitch Envelope Velocity Sensitivity) Stel deze parameter in wanneer u met de kracht van detoetsaanslagen de toonhoogteverandering wil bepalen. Hoe hoger deze waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren de veranderingsrichting om.
PCH TIME ENV (Pitch Time Envelope) Deze parameters bepalen hoe de kracht van de toets-
■ De geluidshelderheid wijzigen met een filter (TVF) Via deze parametergroep kan u met de TVF (Time Variant Filter) de frequentiekarakteristieken van het geluid wijzigen.
FILTER Deze parameters zijn de TVF filterinstellingen.
Type (Filter Type)
aanslagen de tijden van de Pitch Envelope be•nvloedt.
V-T1 (Pitch Envelope Time 1 Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde (velocity) T1 (time) van de Pitch Envelope be•nvloedt. Hoe hoger deze waarde, hoe groter het verschil tussen
Hier kiest u het filtertype. OFF: geen filter. LPF (Low Pass Filter): Snijdt de frequenties boven de Cutoff Frequency af. Dit is het meest gebruikte filtertype in synthesizers.
hard en zacht gespeelde noten. Bij positieve (+) waarden versnelt de aanslagwaarde de T1-tijd. Bij negatieve (-) waarden vertraagt de aanslagwaarde de T1-tijd.
BPF (Band Pass Filter): Laat enkel de frequenties in de buurt van de Cutoff Frequency door.
V-T4 (Pitch Envelope Time 4 Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde (velocity) T4 (time) van de Pitch Envelope
HPF (High Pass Filter): Snijdt de frequenties onder de
be•nvloedt. Hoe hoger deze waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Bij positieve (+) waarden
PKG (Peaking Filter):
versnelt de aanslagwaarde de T4-tijd. Bij negatieve (-)
Cut (Cutoff Frequency)
vertraagt de aanslagwaarde de T4-tijd.
be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het tijdsverschil t.o.v. de envelope time bij de middelste C (C4). Positieve (+) waarden maken de tijdsverandering korter voor noten rechts van de middelste C. Negatieve (-) waarden maken de tijdsverandering langer voor noten rechts van de middelste C.
PCH ENVELOPE (Pitch Envelope) Deze parameters stellen de Pitch Envelope in (de vorm van de toonhoogteverandering in functie van de tijd). fig.3-42.e
T3
T4
Res (Resonance) Hiermee benadrukt u de frequenties in de buurt van de Cutoff Frequency. Bij sommige instellingen kunnen extreem hoge waarden oscillatie en vervorming veroorzaken. fig.3-43.e
LPF
BPF
HPF
PKG
Level Hoog Frequentie
parameterwaarde
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de klavierpositie van de noot de tijden (T2ÐT4) van de Pitch Envelope
T2
buurt van de Cutoff Frequency.
Hiermee stelt u de frequentie van de filter in.
Time Keyfollow (Pitch Envelope Time Key Follow)
T1
Cutoff Frequency af. Benadrukt de frequenties in de
Cutoff frequency
L1
Laag
L3
Keyfollow (Cutoff Frequency Key Follow)
Toonhoogte
Tijd toets wordt L2 ingedrukt
toets wordt L4 gelost
T1–4 (Pitch Envelope Time 1–4) Stel de tijden in waarover de toonhoogte moet veranderen van een punt tot het volgende.
L1–L4 (Pitch Envelope Level 1–4) Stel voor elk punt de toonhoogteverandering in (t.o.v. de basistoonhoogte).
76
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de klavierpositie de Cutoff Frequency be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering t.o.v. de middelste C (C4). Positieve (+) waarden verhogen de Cutoff Frequency naarmate u verder naar rechts op het klavier speelt. Negatieve (-) waarden verlagen de Cutoff Frequency.
EnvDepth (TVF Envelope Depth) Hiermee regelt u de diepte van de TVF envelope. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. Negatieve (-) waarden
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
TVF VELOCITY Deze parameters bepalen hoe de aanslaggevoeligheid van het klavier TVF Envelope/Cutoff Frequency/Resonance be•nvloedt.
TVF ENVELOPE Deze parameters bepalen de TVF envelope (de manier waarop de cutoff frequency (afsnijfrequentie) verandert in functie van de tijd). fig.3-44.e
T1
T3
T4
L1
V-Sens (TVF Envelope Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde de TVF Envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten.
T2
L2
L3
Cutoff Frequency
L4
Tijd
Negatieve (-) waarden keren het effect om. toets wordt ingedrukt
V-Curve (TVF Envelope Velocity Curve) Kies een van de 7 types van curve waarmee de aanslagwaarde de Cutoff Frequency moet be•nvloeden. De curve verschijnt als grafiek rechts van de waarde.
V-Resonance (Resonance Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde de Resonance be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren het effect om.
TVF TIME ENV (TVF Time Envelope) Deze parameters bepalen hoe de aanslaggevoeligheid van het klavier de tijden van de TVF envelope be•nvloedt.
T1–T4 (TVF Envelope Time 1–4) Stel de tijden in waarover de afsnijfrequentie van een punt naar het volgende moet bewegen.
L1–L4 (TVF Envelope Level 1–4) Stel voor elk punt de cutoff frequency levels in, t.o.v. de basis-afsnijfrequentie.
■ Volume en stereopositie van het geluid veranderen (TVA) De TVA (Time Variant Amplifier) controleert de volumeveranderingen en de stereopositie.
V-T1 (TVF Envelope Time 1 Velocity Sensitivity)
TVA
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde T1 (time) van de TVF envelope be•nvloedt. Hoe
Level
hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Als u wil dat een hardere aanslag een snellere T1-tijd geeft, voert u een positieve (+) waarde in. Voor een tragere T1-tijd voert u een negatieve (-) waarde in.
V-T4 (TVF Envelope Time 4 Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat Key Off Velocity (de snelheid waarmee u een toets loslaat) T4 (time) van de TVF envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen snel en langzaam geloste noten. Als u wil dat door sneller los te laten de T4-tijd versnelt, voer dan een positieve (+) waarde in. Voor een tragere T4-tijd voert u een negatieve (-) waarde in.
Time Keyfollow (TVF Envelope Time Key Follow) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de klavierpositie de tijden (T2ÐT4) van de TVF envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering t.o.v. de middelste C (C4). Positieve (+) waarden resulteren in kortere tijden naarmate u meer naar rechts op het klavier speelt. Negatieve (-) waarden resulteren in langere tijden.
toest wordt gelost
Hiermee regelt u het basisvolume van de Tone. Gebruik deze parameter om de volumebalans tussen Tones te regelen.
Pan Hiermee regelt u de pan (stereopositie) van de Tone. L64 betekent volledig links, 0 is centraal en 63R betekent volledig rechts.
V-Sens (TVA Envelope Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde van het klavier invloed heeft op de hoeveelheid verandering die de TVA envelope produceert. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren het effect om.
V-Curve (TVA Envelope Velocity Curve) Kies een van de 7 curves die bepalen hoe de aanslaggevoeligheid van het klavier de TVA envelope be•nvloedt. De geselecteerde curve verschijnt rechts van de numerieke waarde.
77
Hoofdstuk 3
keren de envelope om.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
BIAS Gebruik de Bias-parameter wanneer u wil dat de klavier-
indrukt. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. U kan L- of R-waarden instellen, waarmee u de links/rechts-
positie het TVA level be•nvloedt.
volgorde van de panning omkeert. Om de stereopositie van twee Tones af te wisselen, geeft u ze tegengestelde L- en Rwaarden.
fig.3-45.e
LOWER + Level
UPPER Level
+
0
0
–
–
C-1
toets G9
Bias Point
TVA TIME ENV (TVA Time Envelope) toets
C-1
G9
Bias Point
Deze parameters bepalen welke invloed het klavier heeft op de tijdsveranderingen van de TVA envelope.
V-T1 (TVF Envelope Time 1 Velocity Sensitivity) LOWER&UPPER + Level
C-1
+
0
0
–
–
Bias Point
ALL Level
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslag-
–
+
0 +
toets
G9
C-1
waarde T1 (time) van de TVA envelope be•nvloedt. Hoe hoger
0 –
Bias Point
toets G9
deze waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Als u wil dat een hogere aanslagwaarde de T1-tijd versnelt, voer dan een positieve (+) waarde in. Als u wil dat een hogere aanslagwaarde de T1-tijd vertraagt, voert u een
Bias (Bias Level)
negatieve (-) waarde in.
Hiermee regelt u de hoek van de volumeverandering die zal voorkomen in de gekozen Bias Direction. Hogere waarden
V-T4 (TVA Envelope Time 4 Velocity Sensitivity)
geven een grotere verandering. Negatieve (-) waarden keren de verandering om.
Point (Bias Point) Kies de toets waarbij het volume moet beginnen veranderen.
Direction (Bias Direction) Kies de richting van de verandering, vertrekkend van het Bias Point. LOWER: het gebied onder het Bias Point UPPER: het gebied boven het Bias Point LOWER&UPPER: de gebieden boven en onder het Bias ALL:
Point het hele klavier wordt ÒgebiasedÓ volgens de hoek bepaald door het Bias Level, t.o.v. het Bias Point
PAN MODULATE
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat Key Off Velocity de T4 (time) van de TVA envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen snel en langzaam geloste noten. Als u wil dat sneller lossen een snellere T4-tijd geeft, kiest u een positieve waarde. Als u de T4-tijd wil vertragen door sneller te lossen, kiest u een negatieve waarde.
Time Keyfollow (TVA Envelope Time Key Follow) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de klavierpositie de TVA envelope-tijden (T2ÐT4) be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil t.o.v. de middelste C (C4). Positieve (+) waarden geven kortere tijden en negatieve (-) waarden geven langere tijden, naarmate u verder naar rechts op het klavier speelt.
TVA ENVELOPE (TVA Envelope) Deze parameters vormen de instellingen voor de TVA envelope (veranderingen in het TVA level over de tijd).
Met deze parameters bepaalt u de positie van de TVA Pan.
fig.3-46.e
Keyfollow (Pan Key Follow)
Level
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de klavierpositie de stereopositie wijzigt. Hogere waarden geven een grotere verandering t.o.v. de middelste C (C4). Bij een positieve (+) waarde staan noten die rechts op het klavier liggen, rechts in het stereobeeld. Bij negatieve (-) waarden is dit omgekeerd.
T1
T2
T3
T4
L1 L2 L3
Tijd toets wordt ingedrukt
toets wordt gelost
Random (Random Pan Depth) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de stereopositie willekeurig verandert, telkens als u een toets indrukt. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering.
T1–T4 (TVA Envelope 1–4)
Alternate (Alternate Pan Depth)
L1–L3 (TVA Envelope 1–3)
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de stereopositie afwisselt tussen links en rechts, telkens als u een toets
Hiermee regelt u het volumeniveau van elk punt t.o.v. het basic TVA level.
78
Hiermee bepaalt u de tijd waarover het volume verandert van het ene punt naar het volgende.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Functies van de Performance-parameters
gedeelte naar externe MIDI-apparaten. SINGLE: Wanneer u op het klavier speelt, hoort u enkel de aangeduide Part (de Part die in de display staat). MIDI-boodschappen worden verzonden van het
fig.3-11
controller-gedeelte naar de externe MIDItoestellen, zelfs als de Local-parameter en de Txparameter voor elke Part (PERFORM/MIDI/
Deze display gebruikt u om parameters in te stellen die niet bij andere groepen horen, o.m. Performance Name en Key Mode.
PERFORM NAME (Performance Name) U kan de Performance een naam geven van max. 12 karakters. * Voor details over de naamgeving, zie “Een naam toewijzen” (p. 42).
PERFORM CLOCK Voor sommige parameters kan u een tijdwaarde instellen uitgedrukt in een nootlengte die bepaald is door een opgegeven tempo; Rate-parameters (PATCH/LFO/LFO1, 2), Timeparameter (PATCH/WAVE/TONE DELAY) en sommige Multi-Effects-parameters. Het opgegeven tempo dat deze parameters gebruiken, kan u voor elke Patch instellen. Wanneer u echter een Patch gebruikt in Performance mode, worden de Patch-instellingen genegeerd, en worden de instellingen van deze display in deplaats gebruikt.
Source (Performance Clock Source)
MIDI) uitgeschakeld zijn. * Als u een Layer-type Performance hebt gekozen, verschijnt er bovenaan rechts in de PERFORM PLAY-display ÒLAYER p*Ó (* is het partnummer). Als u een Single-type Performance hebt gekozen, verschijnt het nummer van de Part die u kan spelen. * Als LAYER geselecteerd is en u tracht Patches te spelen van alle Parts, zal u waarschijnlijk slechts een beperkte polyfonie krijgen. Hou bij het ÒlayerenÓ van Patches rekening met het aantal beschikbare stemmen en zet de onnodige Parts uit. Als u voor elke Part de Key Range instelt, kan u het klavier splitsen om op de verschillende delen verschillende Parts te spelen. * Om vanuit de PERFORM PLAY display te switchen tussen SINGLE en LAYER, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u op [SOLO].
Key Range (Key Range Switch) Deze parameter bepaalt of de Key Range-instellingen (volgende display) wel of niet worden toegepast. Als u ze wil toepassen, kiest u hier ON.
KEY RANG (Key Range)
Kies de bron voor de Performance Clock. PERFORM: Synchroniseren met het Performance Tempo. SYSTEM: Synchroniseren met de tempo clock.
Stel het toetsbereik in voor elke Part wanneer u verschillende Patches wil spelen op de verschillende klaviergedeeltes.
* De Performance Clock zendt geen clock messages uit via de MIDI OUT-connector.
Stel hier de laagste noot voor de Part in.
Tempo (Performance Tempo)
Stel hier de hoogste noot voor de Part in.
Stel hier het Performance Tempo in.
* Als de Key Range ingesteld is voor de Patch, dan klinken enkel de noten waarvoor de Key Range-instellingen van de Patch en de Performance elkaar overlappen.
* Wanneer Source (Performance Clock Source) op SYSTEM staat, gebeurt de synchronisatie volgens de tempo clock van het systeem, dus kan u de tempowaarde niet instellen. Het tempo van het systeem verschijnt tussen haakjes ( ).
PEFORM COMMON Key Mode Deze parameter bepaalt hoe de klankbron wordt aangestuurd door het klavier van de XP-30. LAYER: Wanneer u op het klavier speelt, hoort u alle Parts waarvan de Local-parameter (PERFORM/MIDI/ MIDI) aan staat. De Tx-parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI) van elke Part bepaalt de verzending van MIDI-boodschappen vanuit het controller-
Lower (Key Range Lower) Upper (Key Range Upper)
* U kan voor Lower geen hogere waarde instellen dan voor Upper, of voor Upper geen lagere waarde dan voor Lower. Als u dat probeert, veranderen beide waarden tegelijk. * Als u met Octave Shift (System) of met de Transpose-parameter (SYSTEM/CONTROL/KEYBOARD) de toonhoogte van het klavier van de XP-30 hebt getransponeerd, dan schuift het klaviergedeelte bepaald door de Key Range mee op.
KEYBOARD Octave Shift Met deze parameter regelt u de toonhoogte van elke Part in stappen van een octaaf (-3Ð+3 octaven).
79
Hoofdstuk 3
■ Instellingen voor de hele Performance (COMMON)
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Effecten instellen voor een Performance (EFFECTS) Deze groep bevat instellingen voor de Multi-Effects/
Wanneer de EFX-parameterinstellingen van een Patch geselecteerd zijn
Chorus/Reverb-effecten die een Performance gebruikt.
Wanneer de EFX-parameterinstellingen van een Patch
OUTPUT
geselecteerd zijn, verschijnen deze in de EFX parameter setting display van de Performance, en kan u ze ook
Geef aan hoe elke Part moet worden uitgestuurd.
wijzigen. Als u de gewijzigde Patch EFX-parameter-
Output Assign (Output Assign/Output Level)
instellingen wil behouden, dient u de Patch-instellingen te herschrijven. Deze gewijzigde instellingen gaan
Hier kiest u of de output van elke Part door Multi-Effects wordt gestuurd, en regelt u het volume van elke Part. MIX: output naar de OUTPUT jack zonder door MultiEffects te passeren. EFX: output naar de OUTPUT jack via Multi-Effects. PATCH: de Output Assign-instellingen van de Patch
verloren als u een andere Patch kiest.
PERFORM EFX PRM (Performance EFX Parameters)
toegewezen aan elke Part worden gebruikt (voor
De EFX-parameters voor het geselecteerde EFX Type worden
elke Tone).
getoond. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFXparameter)” (p. 89).
* Als u MIX of EFX kiest, dan wordt de instelling van de Output Assign-parameter (PATCH/EFFECTS/OUTPUT) genegeerd.
Chorus (Chorus Send Level) Hiermee regelt u hoeveel Chorus er op elke Part wordt toegepast.
* Als EFX Source ingesteld is om de EFX-instellingen te gebruiken van de Patch die toegewezen is aan een van de Parts, dan verschijnt het Partnummer bovenaan links in de display.
Reverb (Reverb Send Level)
PERFORM EFX OUT (Performance EFX Output)
Hiermee regelt u hoeveel Reverb er op elke Part wordt toegepast.
Deze parameters bepalen de output voor de Part waarvoor EFX werd geselecteerd in Output Assign.
PERFORM EFX TYPE (Performance EFX TYPE) Met deze parameters stelt u de Performance Multi-Effects in. * Als EFX Source ingesteld is om de EFX-instellingen te gebruiken van de Patch die toegewezen is aan een van de Parts, dan verschijnt het Partnummer bovenaan links in de display. fig.3-47
* Voor Parts met MIX als Output Assign worden de instellingen van deze display genegeerd. * Voor Parts met PATCH als Output Assign worden de Output Assign-instellingen van elke Tone van de Patch gebruikt. M.a.w., de instellingen van deze display gelden enkel voor de Tones waarvoor EFX geselecteerd is.
Mix Out (EFX Output Level) Hiermee regelt u het volume van het directe geluid en het Multi-Effects-geluid.
Type (EFX Type)
Chorus (Chorus Send Level)
Kies het type van Multi-Effects. Voor details, zie “MultiEffects Types (EFX-parameter)” (p. 89).
Hiermee bepaalt u hoeveel Chorus er wordt toegepast op het geluid dat door Multi-Effects gaat.
* Als u de EFX-parameterinstellingen van een van de Patches toegewezen aan een Part als EFX Source hebt gekozen, dan wordt het EFX Type van die Patch getoond.
Reverb (Reverb Send Level)
Source (EFX Source) Hiermee kiest u welke EFX-parameterinstellingen door de Performance gebruikt worden. Kies PERFORM als u de EFXparameterinstellingen van de Performance wil gebruiken. Als u de EFX-parameterinstellingen wil gebruiken van de Patch toegewezen aan een van de Parts, selecteer dan het Partnummer. Aangezien de Rhythm Set geen EFX-parameter heeft, kan u Part 10 niet selecteren.
80
Hiermee bepaalt u hoeveel Reverb er wordt toegepast op het geluid dat door Multi-Effects gaat.
PERFORM EFX CTRL (Performance EFX Control) Gebruik deze parameter wanneer u met een bepaalde controller een EFX-parameter wil aansturen. Welke types van EFX-parameters beschikbaar zijn voor aansturing, hangt af van het EFX type. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89). Bovenaan in de display verschijnt de EFX-parameter die
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
wordt aangestuurd. Voor elke EFX-parameter kan u de EFX
Out (Chorus Output Assign)
Control Source en de EFX Control Depth specifi‘ren.
Kies de manier waarop de Chorus en Reverb aangesloten
EFX Control Source 1, 2
worden.
De beschikbare MIDI controllers staan hieronder opgesomd.
MIX:
Als u een controller wil gebruiken die gemeenschappelijk is voor alle Patches, of een controller die u hier niet kan kiezen,
fig.3-27.e
Het Chorus - en het Reverb-geluid worden gemixt.
Chorus input
selecteer dan eerst SYS-CTRL1 of SYS-CTRL2, en gebruik
Reverb
dan de Control 1/2 -parameter (SYSTEM/CONTROL/SYSCTRL ASSIGN) om de controller te kiezen. er wordt geen controller gebruikt
SYS-CTRL1: SYS-CTRL2:
System controller (Control 1) System controller (Control 2)
MODULATION: Modulation (MIDI controller number 1) BREATH: FOOT:
Breath (MIDI controller number 2) Foot (MIDI controller number 4)
VOLUME:
Volume (MIDI controller number 7)
PAN: Pan (MIDI controller number 10) EXPRESSION: Expression (MIDI controller number 11) PITCH BEND: Pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch
EFX Control Depth 1, 2 Hiermee regelt u de hoeveelheid verandering die optreedt wanneer de controllers bewogen worden. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. Negatieve (-) waarden keren de richting van de verandering om.
PERFORM CHORUS
Reverb input
Chorus
REV:Er wordt reverb toegepast op het chorus-geluid. fig.3-28.e
Chorus input Chorus
Reverb
OUTPUT
Reverb input
M+R: Het chorus-geluid zonder reverb en het chorus-geluid met reverb worden gemixt. fig.3-29.e
Reverb input
Chorus
Reverb
OUTPUT
Chorus input
Stel hier het Chorus-effect van de Performance in. * In Performance mode worden de Chorus-instellingen van de Patches die gebruikt worden door elke Part, genegeerd (behalve voor de Send Level-parameter).
PERFORM REVERB Stel hier het Reverb-effect van de Performance in.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de chorus.
* In Performance mode worden de Reverb-instellingen van de Patches die gebruikt worden door elke Part, genegeerd (behalve voor de Send Level-parameter).
Depth (Chorus Depth)
Type (Reverb/Delay Type)
Hiermee regelt u de modulatiediepte van de chorus.
Kies het type van Reverb-effect. ROOM1: compacte reverb met korte uitsterftijd ROOM2: dunne reverb met korte uitsterftijd STAGE1: reverb met een sterke nagalm STAGE2: reverb met een sterke vroege galm HALL1: reverb met een heldere weergalming HALL2: reverb met een rijke weergalming DELAY: gewone delay PAN-DLY: delay met echoÕs die naar links en rechts bewegen
Rate (Chorus Rate)
Delay (Chorus Pre Delay) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het moment dat het directe geluid begint en het moment dat u het chorus-geluid hoort. Hogere waarden geven een meer ruimtelijk geluid.
Fbk (Chorus Feedback Level) Hiermee regelt u de hoeveelheid chorus-geluid die wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de chorus. Hoe hoger de waarde, hoe intenser het effect.
Level (Chorus Level) Hiermee regelt u het volume van het chorus-geluid.
Time (Reverb/Delay Time) Hiermee regelt u de weergalmingstijd. Als u DELAY of PAN-DLY hebt gekozen, dan regelt deze parameter het tijdsinterval tussen het oorspronkelijke geluid en de eerste echo.
81
Hoofdstuk 3
OFF:
OUTPUT
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Fbk (Delay Feedback Level)
Local (Local Switch)
Hiermee regelt u hoeveel echogeluid er wordt teruggestuurd
Hiermee bepaalt u voor elke Part of u het controller-gedeelte
naar de delay. Hogere waarden geven meer herhalingen.
wel of niet wil loskoppelen van de interne klankbron wanneer de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/
* Als u een van de Reverb types (ROOM1ÐHALL2) hebt gekozen, heeft deze parameter geen effect.
HF Damp (Reverb/Delay HF Damp) Bepaal de frequentie waarboven het galmgeluid wordt afgesneden. Naarmate deze frequentie afneemt, worden er meer hoge frequenties afgesneden, zodat u een zachtere en meer gedempte galm krijgt. Als u de hoge frequenties niet wil afsnijden, stel deze parameter dan in op BYPASS.
Level (Reverb/Delay Level) Hiermee regelt u het volume van het galm- (of echo-)geluid.
■ MIDI-instellingen maken voor een Part (MIDI) MIDI Deze parameters bepalen hoe elke Part MIDI-boodschappen verzendt en ontvangt.
Channel (MIDI Channel)
PERFORM COMMON) op LAYER staat. Normaal laat u dit aan staan, maar u kan het ook uit zetten als u de XP-30 geen externe klankbronnen wil laten aansturen. * Om dit aan en uit te zetten van uit de PERFORM PLAYdisplay, drukt u op de functieknop van de Part die u wil veranderen. * Wanneer de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/ PERFORM COMMON) op SINGLE staat, wordt de instelling van de Local-parameter gedeactiveerd, en wanneer u op het klavier speelt, klinkt enkel de patch van de huidige Part.
RxSWITCH (Receive Switch) Hier bepaalt voor elke Part welke MIDI-boodschappen er worden ontvangen.
Volume (Receive Volume Switch) Indien u wil dat de Part Volume-boodschappen ontvangt, kiest u ON. Indien niet, kiest u OFF.
Stel het MIDI-kanaal van elke Part in.
Hold-1 (Receive Hold 1 Switch)
* Als dit op hetzelfde kanaal staat als de Control Channelparameter (SYSTEM/MIDI/PERFORM MIDI), en u tracht met MIDI-boodschappen (Program Change en Bank Select)
Indien u wil dat de Part Hold 1-boodschappen ontvangt, kiest u ON. Indien niet, kiest u OFF.
vanuit een extern toestel Patches te kiezen, dan kiest u Performances in de plaats. Als u Patches wil kiezen, wijzig dan de instelling van het Control Channel.
Rx (Receive Switch) Bepaal voor elke Part of die wel of geen MIDI-boodschappen van de externe MIDI-toestellen moet ontvangen. Normaal laat u dit op ON staan, maar u kan het ook op OFF zetten wanneer u een bepaalde Part niet wil laten spelen tijdens de weergave van een song. * Om dit vanuit de PERFORM PLAY-display aan en uit te zetten, houdt u [SHIFT] ingedrukt en drukt u op de functieknop van de Part die u wil veranderen.
Tx (Transmit Switch) Hiermee bepaalt u voor elke Part of er wel of geen data gegenereerd door het controller-gedeelte worden verzonden als MIDI-boodschappen via de MIDI OUT-connector wanneer de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/ PERFORM COMMON) op LAYER staat. Normaal laat u dit aan staan, maar u kan het ook uit zetten als u de XP-30 geen externe klankbronnen wil laten aansturen. * Wanneer de Key Mode-parameter (PERFORM/COMMON/ PERFORM COMMON) op SINGLE staat, wordt de instelling van de Tx-parameter gedeactiveerd en worden enkel de MIDIboodschappen van de huidige Part via MIDI OUT uitgezonden.
82
Program Change (Receive Program Change Switch) Indien u wil dat de Part Program Change-boodschappen ontvangt, kiest u ON. Indien niet, kiest u OFF. * Als u een Part Program Change-boodschappen wil laten ontvangen, dient u ook de Program Change-parameter op ON te zetten (SYSTEM/MIDI/RECEIVE MIDI).
TRANSMIT (Transmit Bank Select) BankSelectGroup (Transmit Bank Select Group) Wanneer u een Performance kiest, worden er Bank Select- en Program Change-boodschappen gestuurd voor de Patch of de Rhythm Set toegewezen aan elke Part door deze instelling. PATCH: Wanneer u een Performance kiest, worden er geen Bank Select-boodschappen of Program Changeboodschappen uitgestuurd voor de Patch/Rhythm Set toegewezen aan elke Part. BS1-7: Wanneer u een Performance kiest, worden er Bank Select- en Program Change-boodschappen verzonden voor de Patch/Rhythm Set toegewezen aan elke Part. In dit geval bepaalt de Bank Select Groupinstelling (BS1Ð7) het Bank Select Number dat wordt verzonden. In de BANK SEL GROUPdisplay (SYSTEM/MIDI) kan u het Bank Select number voor elke Bank Select Group instellen.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
verzonden voor Parts waarvan de Tx-parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI) is uitgeschakeld.
Transmit Volume Als u ook Volume-boodschappen wil verzenden wanneer u een
beschikbare stemmen staat rechts van de parameter naam (rest=). Hou daar rekening mee wanneer u instellingen maakt.
■ MIDI-informatie bevestigen voor elke Part (INFO)
Performance kiest, stel dan hier het gewenste volume in. Als u geen Volume-boodschappen wil verzenden, kiest u hier OFF.
INFO (Part Information)
■ Instellingen maken voor elke Part (PART)
instellingen, zoals de ontvangststatus van elke Part voor MIDI-boodschappen, controleren. Dit is handig om te
PATCH
van het klavier of van een externe MIDI controller.
Kies een Patch vooe elke Part.
Mod (Modulation Information)
Group (Patch Group)
Breath (Breath Information)
Selecteer de groep van de Patch (of Rhythm Set voor Part 10).
Foot (Foot Information)
In de displays van deze groep kan u verschillende
controleren of de klankbron correct reageert op commandoÕs
User-geheugen Preset-geheugen AÐC, E Preset-geheugen GM Wave Expansion Board AÐE
Vol (Volume Information)
* Het is onmogelijk om een groep te selecteren van een Wave Expansion Board dat niet ge•nstalleerd is.
Hold (Hold 1 Information)
Number (Patch Number)
Aft (Aftertouch Information)
Geef het nummer van de Patch in. De naam van de Patch verschijnt tussen haakjes ( ).
Sys1 (System Controller 1 Information)
USER: PR-A–C, E: GM: XP-A–E:
SETTING
Pan (Pan Information) Exp (Expression Information) Bend (Bender Information)
De MIDI-boodschap opgegeven als Control 1-parameter (SYSTEM/CONTROL/SYS-CTRL ASSIGN)
Stel het volume, de pan en de toonhoogte in voor elke Part.
Sys2 (System Controller 2 Information)
Level
De MIDI-boodschap opgegeven als Control 2-parameter (SYSTEM/CONTROL/SYS-CTRL ASSIGN)
Hiermee regelt u het volume van elke Part. Met deze parameter regelt u ook de volumebalans tussen Parts.
Pan Hiermee regelt u de stereopositie van de Part. L64 betekent volledig links, 0 is centraal en 63R betekent volledig rechts.
Coarse (Coarse Tune) Hiermee regelt u de toonhoogte van de Part in stappen van een halve toon (-4Ð+4 octaven).
Fine (Fine Tune) Hiermee regelt u de toonhoogte van de Part in stappen van 1 cent (-50Ð+50 cents). * Een cent is 1/100 van een halve toon.
RESERVE (Voice Reserve) Voice Reserve Deze instelling bepaalt hoeveel stemmen er worden voorbehouden voor elke Part wanneer de limiet van 64 gelijktijdige stemmen overschreden wordt. * Voice Reserve -instellingen waarbij alle Parts samen meer dan 64 stemmen tellen, zijn onmogelijk. Het resterende aantal
Hoofdstuk 3
* Bank Select- en Program Change-boodschappen worden niet
Voices (Voice Information) Het aantal gebruikte stemmen
MIDI Message Transmission Wanneer u een waarde (behalve Voice) in de INFO display wijzigt, wordt de MIDI-boodschap van de gewijzigde waarde verzonden naar de interne klankbron en naar externe MIDI-toestellen. Hoe de boodschap wordt verzonden, hangt af van de instellingen van de momenteel geselecteerde Performance. Als u een Single-type Performance hebt gekozen, wordt de MIDI-boodschap verzonden naar de opgegeven Part, en terzelfdertijd ook naar externe MIDI-toestellen op het MIDI-kanaal van die Part. Als u een Layer-type Performance hebt gekozen, wordt de MIDI-boodschap verzonden naar alle Parts waarvan de Tx-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) aan staat, en eveneens naar externe MIDI-toestellen op het MIDIkanaal van elk van deze Parts.
83
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Functies van de Rhythm Setparameters
Type (EFX Type)
fig.3-16
* Als u de EFX-parameterinstellingen van een van de Patches
Kies het EFX-type. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89). toegewezen aan een Part als EFX Source hebt gekozen, dan verschijnt het EFX Type van die Patch.
■ Een naam geven aan een Rhythm Set (COMMON) RHYTHM NAME (Rhythm Set Name) U kan een Rhythm Set een naam van max. 12 karakters
Source (EFX Source) Kies welke EFX-parameterinstellingen de Performance moet gebruiken. Als u de EFX-parameterinstellingen van de Performance wil gebruiken, kiest u PERFORM. Als u de EFXparameterinstellingen van de Patch toegewezen aan een van de Parts wil gebruiken, kiest u het Part-nummer.
geven. * Voor details over de naamgeving, zie “Assigning a Name” (p. 46).
■ Effecten instellen voor een Rhythm Tone (EFFECTS) * Rhythm Sets gebruiken de effectinstellingen van de Performance die momenteel in de Performance mode geselecteerd is. U kan de Performance effectinstellingen wijzigen vanuit de Rhythm Set mode, maar die worden dan niet opgeslagen als Rhythm Setinstellingen. Als u de effectinstellingen wil behouden, dient u ze
Wanneer de EFX-parameterinstellingen van een Patch geselecteerd zijn Wanneer de EFX-parameterinstellingen van een Patch geselecteerd zijn, verschijnen deze in de EFX parameter setting display van de Performance, en kan u ze ook wijzigen. Als u de gewijzigde Patch EFX-parameterinstellingen wil behouden, dient u de Patch-instellingen te herschrijven. Deze gewijzigde instellingen gaan verloren als u een andere Patch kiest.
op te slaan als Performance-instellingen.
OUTPUT Bepaal de output voor elke toets.
Output Assign (Output Assign/Output Level)
PERFORM EFX PRM (Performance EFX Parameters) De EFX-parameters voor het geselecteerde EFX-type worden getoond. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-
Bepaal voor elke toets of het output-signaal wel of niet door Multi-Effects wordt gestuurd, en regel het volume. MIX: het output-signaal gaat naar de OUTPUT jack zonder door Multi-Effects te passeren. EFX: het output-signaal gaat naar de OUTPUT jack nadat het door Multi-Effects is gepasseerd.
parameter)” (p. 89).
Chorus (Chorus Send Level)
PERFORM EFX OUT (Performance EFX Output)
Hiermee regelt u de hoeveelheid Chorus voor elke toets.
Reverb (Reverb Send Level) Hiermee regelt u de hoeveelheid Reverb voor elke toets.
PERFORM EFX TYPE (Performance EFX Type) * Als EFX Source ingesteld is om de EFX-parameterinstellingen te gebruiken van de Patch die is toegewezen aan een van de Parts, dan verschijnt het Part-nummer bovenaan links in de display.
* Als EFX Source ingesteld is om de EFX-parameterinstellingen te gebruiken van de Patch die is toegewezen aan een van de Parts, dan verschijnt het Part-nummer bovenaan links in de display.
Deze parameters bepalen de output voor de toetsen waarvoor EFX werd gekozen in Output Assign. * Voor toetsen met MIX als Output Assign-instelling worden de instellingen van deze display genegeerd.
Mix Out (EFX Output Level) Regel het volume van het directe en het Multi-Effects-geluid.
Chorus (Chorus Send Level) Hiermee bepaalt u hoeveel Chorus er wordt toegepast op het geluid dat door Multi-Effects gaat.
Reverb (Reverb Send Level) Hiermee bepaalt u hoeveel Reverb er wordt toegepast op het geluid dat door Multi-Effects gaat.
84
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
PERFORM EFX CTRL (Performance EFX control)
Level (Chorus Level)
Gebruik deze parameter wanneer u met een bepaalde
Out (Chorus Output Assign)
controller een EFX-parameter wil aansturen. Welke types van EFX-parameters u kan aansturen, hangt af van het EFX-
Hier kiest u hoe de Chorus en de Reverb aangesloten
type. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFXparameter)” (p. 89). De bovenste lijn van de display geeft aan welke EFX-
Hiermee regelt u het volume van het chorus-geluid.
worden. MIX:
Het Chorus-geluid en het Reverb-geluid worden gemixt.
fig.3-27.e
parameter wordt aangestuurd. Voor elke EFX-parameter kan u de EFX Control Source en de EFX Control Depth bepalen.
Chorus input
Reverb
EFX Control Source 1, 2 OUTPUT
De beschikbare MIDI controllers staan hieronder opgesomd.
selecteer dan eerst SYS-CTRL1 of SYS-CTRL2, en selecteer de controller met de Control 1/2 -parameter (SYSTEM/ CONTROL/SYS-CTRL ASSIGN). OFF: er wordt geen controller gebruikt SYS-CTRL1: System controller (Control 1) SYS-CTRL2: System controller (Control 2) MODULATION: Modulation (MIDI controller number 1) BREATH: FOOT:
Breath (MIDI controller number 2) Foot (MIDI controller number 4)
VOLUME:
Volume (MIDI controller number 7)
PAN: Pan (MIDI controller number 10) EXPRESSION: Expression (MIDI controller number 11) PITCH BEND: Pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch
Reverb input
Chorus
REV:Er wordt reverb toegepast op het chorus-geluid. fig.3-28.e
Chorus input Chorus
Reverb
OUTPUT
Reverb input
M+R: Het chorus-geluid zonder reverb en het chorus-geluid met reverb worden gemixt. fig.3-29.e
Reverb input
Chorus
Reverb
OUTPUT
EFX Control Depth 1, 2 Hiermee regelt u de hoeveelheid verandering die optreedt wanneer de controllers bewogen worden. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. Negatieve (-) waarden keren de richting van de verandering om.
Chorus input
PERFORM REVERB Stel hier het Reverb-effect van de Performance in.
PERFORM CHORUS
Type (Reverb/Delay Type)
Stel hier het Chorus-effect van de Performance in.
Kies het type van Reverb-effect. ROOM1: compacte reverb met korte uitsterftijd ROOM2: dunne reverb met korte uitsterftijd STAGE1: reverb met een sterke nagalm STAGE2: reverb met een sterke vroege galm HALL1: reverb met een heldere weergalming HALL2: reverb met een rijke weergalming DELAY: gewone delay PAN-DLY: delay met echoÕs die naar links en rechts bewegen
Rate (Chorus Rate) Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de chorus.
Depth (Chorus Depth) Hiermee regelt u de modulatiediepte van de chorus.
Delay (Chorus Pre Delay) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het moment dat het directe geluid begint en het moment dat u het chorus-geluid hoort. Hogere waarden geven een meer ruimtelijk geluid.
Fbk (Chorus Feedback Level) Hiermee regelt u de hoeveelheid chorus-geluid die wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de chorus. Hoe hoger de waarde, hoe intenser het effect.
Time (Reverb/Delay Time) Hiermee regelt u de weergalmingstijd. Als u DELAY of PAN-DLY hebt gekozen, dan regelt deze parameter het tijdsinterval tussen het oorspronkelijke geluid en de eerste echo.
85
Hoofdstuk 3
Als u een controller wil gebruiken die gemeenschappelijk is voor alle Patches, of een controller die u hier niet kan kiezen,
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Fbk (Delay Feedback Level)
Volume (Receive Volume Switch)
Hiermee regelt u hoeveel echogeluid er wordt teruggestuurd
Indien u wil dat Volume-boodschappen ontvangen worden,
naar de delay. Hogere waarden geven meer herhalingen.
zet u deze parameter op ON. Indien niet, kiest u OFF.
* Als u een van de Reverb types (ROOM1ÐHALL2) hebt gekozen,
* Om Volume-boodschappen te kunnen ontvangen, moet de
heeft deze parameter geen effect.
HF Damp (Reverb/Delay HF Damp)
Volume-parameter (PERFORM/MIDI/RxSWITCH) op ON staan voor Part 10 van de momenteel geselecteerde Performance.
Bepaal de frequentie waarboven het galmgeluid wordt
Pan (Receive Pan Control Switch)
afgesneden. Naarmate deze frequentie afneemt, worden er meer hoge frequenties afgesneden, zodat u een zachtere en
Hier bepaalt u hoe Pan-boodschappen worden ontvangen.
meer gedempte galm krijgt. Als u de hoge frequenties niet
OFF: CONT:
wil afsnijden, stel deze parameter dan in op BYPASS.
Level (Reverb/Delay Level) Hiermee regelt u het volume van het galm- (of echo-)geluid.
Niet ontvangen. Wanneer er een Pan-boodschap wordt ontvangen, wijzigt ze onmiddellijk de stereopositie van het geluid.
KEY-ON: De stereopositie verandert zodra de volgende noot wordt gespeeld. Als er een Pan-boodschap wordt ontvangen terwijl er nog een noot klinkt,
■ Bepalen hoe een Rhythm Tone klinkt door middel van controllers (CONTROL)
dan verandert de stereopositie pas bij de volgende noot. In dit geval verandert de stereopositie enkel voor de later gespeelde noot, en niet voor de noot die momenteel nog klinkt.
De parameters in deze groep bepalen hoe de controllers functioneren en hoe de instruments van een Rhythm Set klinken.
Hold-1 (Receive Hold 1 Switch)
CONTROL
Indien u wil dat Hold 1-boodschappen ontvangen worden, zet deze parameter dan op ON. Indien niet, kiest u OFF.
Deze parameters bepalen hoe elke noot wordt aangestuurd.
Bend Range Specifieer (in halve tonen) hoeveel de toonhoogte verandert wanneer de Pitch Bend-hendel wordt bewogen (max. +1 octaaf).
Env Mode (Envelope Mode) Wanneer u een Wave van het loop-type hebt gekozen, blijft deze normaal gezien doorklinken zolang de toets wordt ingedrukt. Als u de klank natuurlijk wil laten wegsterven, zelfs als de toets ingedrukt blijft, stel dit dan in op NO-SUS. * Als u een Wave van het one-shot-type hebt gekozen, blijft deze niet doorklinken, zelfs al staat deze parameter op SUSTAIN.
Mute Group Met de Mute Group-functie kan u instellen dat bepaalde Rhythm Tones niet tegelijkertijd mogen klinken. Als we het voorbeeld van een akoestisch drumstel nemen, is het duidelijk dat het geluid van een open hi-hat nooit samen kan voorkomen met dat van een gesloten hi-hat. Om dit soort situatie te simuleren op de XP-30, dient u elk hi-hat-geluid in te stellen op hetzelfde Mute Group-nummer. U kan tot 31 Mute Groups gebruiken. Als u voor een bepaalde Rhythm Tone geen Mute Group wil gebruiken, zet u deze parameter op OFF.
RxSWITCH (Receive Switch) Deze parameters bepalen hoe elke toets Volume- / Pan- / Hold 1 MIDI-boodschappen ontvangt.
86
* Om Hold 1-boodschappen te kunnen ontvangen, moet de Hold 1-parameter (PERFORM/MIDI/RxSWITCH) op ON staan voor Part 10 van de momenteel geselecteerde Performance.
■ De golfvorm van een Rhythm Tone wijzigen (WAVE) Maak hier de instellingen voor de basisgolfvorm (Wave) van de Rhythm Tone die is toegewezen aan elke toets.
WAVE Group (Wave Group) Selecteer de Groep van de Wave. INT-A, B: Internal A, B EXP-A–E: Wave Expansion Boards AÐE * Het is niet mogelijk om een Groep te selecteren van een Wave Expansion Board dat niet ge•nstalleerd is.
Number (Wave Number) Kies het Wave-nummer. De naam van de Wave verschijnt tussen haakjes ( ).
Gain (Wave Gain) Hiermee regelt u de gain (volume boost) van de Wave. Het instelbereik gaat van -6Ð+12 dB, met stappen van 6 dB. Een toename van 6 dB verdubbelt de gain.
Switch (Key Switch) Kies hier ON voor toetsen die u wil laten klinken, en OFF voor toetsen die u niet wil laten klinken.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ De toonhoogte van een Rhythm Tone wijzigen (PITCH) Deze groep bevat parameters die voor elke toets de
T1–4 (Pitch Envelope Time 1–4) Bepaal de tijd waarover de toonhoogte moet veranderen van het ene punt naar het volgende.
L1–4 (Pitch Envelope Level 1–4)
toonhoogte van de Rhythm Tone be•nvloeden.
Bepaal voor elk punt de toonhoogteverandering t.o.v. de
PITCH
basistoonhoogte.
Bepaal de basistoonhoogte voor de Rhythm Tone.
Selecteer de toets die overeenkomt met de toonhoogte die u
■ De Tone (Filter) van een Rhythm Tone veranderen (TVF)
voor de Rhythm Tone wil.
De TVF (Time Variant Filter) gebruikt een filter om de
Coarse (Coarse Tune)
frequentiekarakteristieken van het geluid te wijzigen.
Regel de toonhoogte met stapjes van 1 cent (-50Ð+50 cents).
FILTER
* Een cent is 1/100 van een halve toon.
Maak hier de TVF-filterinstellingen.
Random (Random Pitch Depth)
Type (Filter Type)
Als u wil dat de toonhoogte willekeurig verandert telkens als u op een toets drukt, geef dan het bereik van de verandering
Kies het filtertype. OFF:
in. Als u geen willekeurige toonhoogteverandering wil, zet deze parameter dan op 0. De waarde is uitgedrukt in cents.
LPF (Low Pass Filter): Snijdt de frequenties boven de Cutoff Frequency af. Dit is het meest gebruikte filtertype in
Regel het effect van de Pitch Envelope. Hogere waarden geven meer verandering. Negatieve (-) waarden keren de envelope om.
PCH VELOCITY Bepaal hoe de toetsaanslag het effect van de Pitch Envelope verandert.
Velocity Sens (Pitch Envelope Velocity Sensitivity) Deze parameter zorgt dat de aanslagwaarde het effect van de Pitch Envelope verandert. Hogere waarden geven een groter verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren de verandering om.
Velocity Time (Pitch Envelope Time Velocity Sensitivity) Deze parameter zorgt dat de aanslagwaarde de globale tijd van de Pitch Envelope verandert. Hogere waarden geven een groter verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren de verandering om.
PCH ENVELOPE Stel de Pitch Envelope in (toonhoogteveranderingen over de tijd). fig.3-42.e
T1
T2
T3
T4
L1
L3
Cutoff Frequency af. PKG (Peaking Filter):
Benadrukt de frequenties rondom de Cutoff Frequency.
Cutoff (Cutoff Frequency) Stel de basisfrequentie van de filter in.
Resonance Hiermee benadrukt u de frequenties rondom de Cutoff Frequency. Voor sommige instellingen kunnen extreme waarden oscillatie en vervorming veroorzaken. fig.3-43.e
LPF
BPF
HPF
PKG
Level Hoog Frequentie
Cutoff frequency
Laag
Toonhoogte
Tijd toets wordt L2 ingedrukt
synthesizers. BPF (Band Pass Filter): Laat enkel de frequenties rondom de Cutoff Frequency door. HPF (High Pass Filter): Snijdt de frequenties onder de
parameterwaarde
Env Depth (Pitch Envelope Depth)
geen filter.
toets wordt L4 gelost
Env Depth (TVF Envelope Depth) Hiermee regelt u de diepte van de TVF envelope. Hoe hoger de waarde, hoe groter de verandering. Negatieve (-) waarden keren de envelope om.
87
Hoofdstuk 3
Fine (Fine Tune)
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
TVF VELOCITY
Pan
V-Sens (TVF Envelope Velocity Sensitivity)
Hiermee regelt u de pan (stereopositie) van de Rhythm Tone. L64 is volledig links, 0 is centraal en 63R is volledig rechts.
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde de TVF Envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten.
Random (Random Pan Depth)
Negatieve (-) waarden keren het effect om.
verandert telkens als u op een toets drukt. Als u niet wil dat de stereopositie willekeurig verandert, zet u dit op 0.
V-Time (TVF Envelope Time Velocity Sensitivity)
Deze parameter zorgt dat de stereopositie willekeurig
Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslag-
Alternate (Alternate Pan Depth)
waarde de tijd van de TVF envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het tijdsverschil tussen hard en zacht
Deze parameter zorgt dat de stereopositie afwisselt tussen
gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren het effect om.
V-Resonance (Resonance Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde de Resonance be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten.
links en rechts telkens als u op een toets drukt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het bereik van de verandering. U kan waarden instellen voor L of R, waardoor de links/rechtsvolgorde van de panning wordt omgekeerd. Als u de panpositie van twee Rhythm Tones wil afwisselen, geef ze dan tegengestelde L- en R-waarden.
Negatieve (-) waarden keren het effect om.
TVA VELOCITY
TVF ENVELOPE
Hier bepaalt u hoe de toetsaanslag de tijd van de TVA envelope be•nvloedt.
Met deze parameters stelt u de TVF envelope in (de manier waarop de cutoff frequency verandert over de tijd). T1
T2
T3
T4
L1 L2
hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren het effect om.
L3
Cutoff Frequency
L4
Tijd toets wordt ingedrukt
Velocity Sens (TVA Envelope Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde de TVA Envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde,
fig.3-44.e
toest wordt gelost
T1–T4 (TVF Envelope Time 1–4) Stel de tijden in waarin de cutoff frequency van het ene punt naar het volgende moet gaan.
Velocity Time (TVA Envelope Time Velocity Sensitivity) Gebruik deze parameter wanneer u wil dat de aanslagwaarde de tijd van de TVA envelope be•nvloedt. Hoe hoger de waarde, hoe groter het verschil tussen hard en zacht gespeelde noten. Negatieve (-) waarden keren het effect om.
L1–L4 (TVF Envelope Level 1–4)
TVA ENVELOPE
Stel voor elk punt de afsnijfrequenties (cutoff frequency levels) in, t.o.v. de basis-afsnijfrequentie.
Met deze parameters stelt u de TVA envelope in (veranderingen in het TVA level in functie van de tijd). fig.3-46.e
■ Het volume en de stereopositie van een Rhythm Tone (TVA) De TVA (Time Variant Amplifier) heeft de controle over volumeveranderingen en over de stereopositie.
T1
Level
T2
T3
T4
L1 L2 L3
Tijd
TVA Level Hiermee regelt u het basisvolume van de Rhythm Tone. Gebruik deze parameter om de volumebalans tussen de Rhythm Tones te regelen.
toets wordt ingedrukt
toets wordt gelost
T1–T4 (TVA Envelope Time 1–4) Hiermee bepaalt u over hoeveel tijd het volume verandert van het ene punt naar het volgende.
L1–L3 (TVA Envelope Level 1–3) Hiermee regelt u het volume van elk punt, t.o.v. het basisTVA level.
88
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Multi-Effects Types (EFX-parameter)
P2 Gain (Peaking 2 Gain)
Multi-Effects beschikt over 40 effecttypes. Sommige hiervan
Level (Output Level) #
bestaan uit twee verschillende effecten in serie of parallel geschakeld.
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de versterking voor het gebied bepaald door de frequentie en de Q-waarde van Peaking 2.
* Parameters gemarkeerd met een kruis Ò#Ó kan u aansturen met een bepaalde controller (Items met twee instellingen veranderen gelijktijdig voor Ò#1Ó en Ò#2Ó). De instellingen in de Patch- of Performance EFX Control-display (PATCH/EFFECTS/ PATCH EFX CTRL of PERFORM/EFFECTS/PERFORM
2: OVERDRIVE Dit effect cre‘ert een zachte vervoming zoals die van een buizenversterker. fig.3-49
L in Over drive
EFX CTRL) bepalen hoe deze parameters worden aangestuurd.
1: STEREO-EQ (Stereo Equalizer) Dit is een 4-bands stereo equalizer (low, mid x 2, high).
Amp Simulator
2-Band EQ
Pan R
R in
R out
Drive # Hiermee regelt u de graad van vervorming. Het volume
fig.3-48
L in
L out Pan L
4-Band EQ
L out
verandert samen met de graad van vervorming.
Level (Output Level) 4-Band EQ
R out
LowFreq (Low Frequency) Hiermee kiest u de frequentie van het lage gebied (200 Hz/ 400 Hz).
LowGain (Low Gain) Hiermee regelt u de versterking van de lage frequentie.
Hi Freq (High Frequency) Hiermee kiest u de frequentie van het hoge gebied (4000 Hz/ 8000 Hz).
Hi Gain (High Gain) Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequentie.
P1 Freq (Peaking 1 Frequency) Hiermee regelt u de frequentie van Peaking 1 (middengebied).
P1 Q (Peaking 1 Q) Deze parameter bepaalt de breedte van het gebied rond de Peaking 1-frequentie dat be•nvloed wordt door de Gaininstelling. Hoe hoger de Q-waarde, hoe smaller dit gebied.
Hiermee regelt u de sterkte van het uitgangssignaal.
Hoofdstuk 3
R in
LowGain (Low Gain) Hiermee regelt u de versterking van het lage frequentiegebied.
Hi Gain (High Gain) Hiermee regelt u de versterking van het hoge frequentiegebied.
Amp Type (Amp Simulator Type) Kies het type gitaarversterker. SMALL: kleine versterker BUILT-IN: comboversterker 2-STACK: losse versterkerkop met 1 luidsprekerkast 3-STACK: losse versterkerkop met 2 luidsprekerkasten
Pan (Output Pan) # Hiermee regelt u de stereopositie van het uitgangssignaal. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
3: DISTORTION Dit effect geeft een intensere vervorming dan Overdrive. fig.3-50
P1 Gain (Peaking 1 Gain) Hiermee regelt u de versterking voor het gebied bepaald door de frequentie en de Q-waarde van Peaking 1.
P2 Freq (Peaking 2 Frequency) Hiermee regelt u de frequentie van Peaking 2 (middengebied).
P2 Q (Peaking 2 Q) Deze parameter bepaalt de breedte van het gebied rond de Peaking 2-frequentie dat be•nvloed wordt door de Gaininstelling. Hoe hoger de Q-waarde, hoe smaller dit gebied.
L in
L out Distortion
Amp Simulator
2-Band EQ
Pan L Pan R
R in
R out
Drive # Hiermee regelt u de graad van vervorming. Het volume verandert samen met de graad van vervorming.
Level (Output Level) Hiermee regelt u de sterkte van het uitgangssignaal.
89
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
LowGain (Low Gain)
5: SPECTRUM
Hiermee regelt u de versterking van het lage frequentie-
Spectrum is een soort filter die de klankkleur wijzigt door het
gebied.
Hi Gain (High Gain)
signaal bij bepaalde frequenties te versterken of af te snijden. Dit lijkt op een equalizer, maar heeft 8 vaste frequentie-
Hiermee regelt u de versterking van het hoge frequentie-
punten op plaatsen die het meest geschikt zijn om karakter
gebied.
aan het geluid te geven. fig.3-52
Amp Type (Amp Simulator Type)
L in
L out Pan L
Kies het type gitaarversterker.
Spectrum
SMALL: kleine versterker BUILT-IN: comboversterker
R in
2-STACK: losse versterkerkop met 1 luidsprekerkast
Band 1 (Band 1 Gain)
3-STACK: losse versterkerkop met 2 luidsprekerkasten
Hiermee regelt u het 250 Hz -signaal.
Pan (Output Pan) #
Band 2 (Band 2 Gain)
Hiermee regelt u de stereopositie van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u het 500 Hz -signaal.
Pan R
L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
R out
Band 3 (Band 3 Gain)
4: PHASER
Hiermee regelt u het 1000 Hz -signaal.
Een phaser voegt een geluid met verschoven fase toe aan het oorspronkelijke geluid, zodat u een draaiende modulatie
Band 4 (Band 4 Gain)
krijgt die het geluid ruim en diep doet klinken.
Band 5 (Band 5 Gain)
fig.3-51
L in
L out Pan L
Phaser Mix
R in
Resonance
Hiermee regelt u het 1250 Hz -signaal.
Pan R
R out
Manual # Hiermee regelt u de basisfrequentie van waar het geluid wordt gemoduleerd.
Rate #
Hiermee regelt u het 2000 Hz -signaal.
Band 6 (Band 6 Gain) Hiermee regelt u het 3150 Hz -signaal.
Band 7 (Band 7 Gain) Hiermee regelt u het 4000 Hz -signaal.
Band 8 (Band 8 Gain) Hiermee regelt u het 8000 Hz -signaal.
Hiermee regelt u de frequentie (periode) van de modulatie.
Q
Depth
Hiermee regelt u de breedte van de gebieden voor alle frequentiebanden tegelijk.
Hiermee regelt u de diepte van de modulatie.
Res (Resonance) Hiermee bepaalt u hoeveel nadruk er wordt gelegd op het frequentiegebied rondom de basisfrequentie bepaald door de Manual-instelling.
Mix (Mix Level) Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding het geluid met verschoven fase gecombineerd wordt met het directe geluid.
Pan (Output Pan) Hiermee regelt u de stereopositie van het uitgangssignaal. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
Pan (Output Pan) # Hiermee regelt u de stereopositie van het uitgangssignaal. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
Level (Output Level) # Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
6: ENHANCER De Enhancer bepaalt de boventoonstructuur van de hoge frequenties, zodat u een pitiger en strakker geluid krijgt. fig.3-53
L in
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
R in
2-Band EQ
L out
Mix
2-Band EQ
R out
Mix
Enhancer
Enhancer
Sens (Sensitivity) # Hiermee regelt u de gevoeligheid van de enhancer.
90
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Mix (Mix Level) #
8: ROTARY
Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding de boventonen
Het Rotary-effect simuleert het geluid van de roterende
gegenereerd door de enhancer gecombineerd worden met het directe geluid.
luidsprekers die vroeger vaak bij elektrischa orgels gebruikt werden. U kan de beweging van de hoge- en de lagetonen-
LowGain (Low Gain)
rotors apart instellen, zodat de unieke modulatie-
Hiermee regelt u de versterking van het lage frequentie-
karakteristiek van deze luidsprekers vrij dicht benaderd wordt. Dit effect is zeer uitermate geschikt voor elektrische
gebied.
orgel-Patches.
Hi Gain (High Gain)
fig.3-55
Hiermee regelt u de versterking van het hoge frequentie-
L in
gebied.
L out Rotary
Level (Output Level)
R in
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
R out
LowSlow (Low Frequency Slow Rate)
7: AUTO-WAH
Stel de lage snelheid (SLOW) van de lagetonenrotor in.
De Auto Wah stuurt een filter cyclisch aan en cre‘ert zo een
LowFast (Low Frequency Fast Rate)
cyclische wijziging van de klankkleur.
Stel de hoge snelheid (FAST) van de lagetonenrotor in.
fig.3-54
L out
Stel in hoe lang de overgang van de lage naar de hoge snelheid (of omgekeerd) voor de lagetonenrotor moet duren.
Auto Wah R in
LowAccl (Low Frequency Acceleration)
R out
Hoe lager de waarde, hoe langer de overgang duurt.
Filter (Filter Type)
Low Lvl (Low Frequency Level)
Kies het filtertype. LPF: Het wah-effect wordt toegepast op een breed
Hiermee regelt u het volume van de lagetonenrotor.
frequentiegebied. BPF: Het wah-effect wordt toegepast op een smal frequentiegebied.
Hi Slow (High Frequency Slow Rate) Stel de lage snelheid (SLOW) van de hogetonenrotor in.
Hi Fast (High Frequency Fast Rate)
Sens
Stel de hoge snelheid (FAST) van de hogetonenrotor in.
Hiermee regelt u de gevoeligheid waarmee de filter wordt aangestuurd.
Hi Accl (High Frequency Acceleration)
Manual # Hiermee bepaalt u de centrale frequentie van waar het effect wordt toegepast.
Stel in hoe lang de overgang van de lage naar de hoge snelheid (of omgekeerd) voor de hogetonenrotor moet duren. Hoe lager de waarde, hoe langer de overgang duurt.
Hi Lvl (High Frequency Level)
Peak
Hiermee regelt u het volume van de hogetonenrotor.
Hiermee regelt u hoeveel wah-effect er moet voorkomen in het gebied van de centrale frequentie. Bij een lage waarde wordt het effect toegepast op een breed gebied rondom de centrale frequentie. Hoe hoger de waarde, hoe smaller het actiegebied van het effect wordt.
Separation
Rate # Hiermee regelt u de frequentie van de modulatie.
Depth Hiermee regelt u de diepte van de modulatie.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de ruimtelijke spreiding van het geluid.
Speed # Hiermee verandert u de rotatiesnelheid gelijktijdig voor de lagetonenrotor en de hogetonenrotor. SLOW: De rotatie vertraagt tot de opgegeven snelheid (de Low Slow / Hi Slow-waarden). FAST: De rotatie versnelt tot de opgegeven snelheid (de Low Fast / Hi Fast-waarden).
Level (Output Level) # Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
91
Hoofdstuk 3
L in
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
9: COMPRESSOR
Pan (Output Pan) #
De Compressor onderdrukt signaalpieken en versterkt
Hiermee regelt u de stereopositie van het uitgangssignaal.
zwakke signalen, zodat het volume ge‘ffend wordt.
L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
fig.3-56
Level (Output Level) #
L in
L out 2-Band EQ
Compressor
Pan L
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Pan R
11: HEXA-CHORUS
R in
R out
Hexa-chorus gebruikt een zes-fasenchorus (zes lagen van
Attack Hiermee regelt u de attack-tijd van een input-geluid.
chorus-geluid) om het geluid te verrijken en het een ruimtelijke spreiding te geven.
Sustain
fig.3-58
Hiermee bepaalt u hoelang de versterking van de zwakke
L in
L out Balance D Balance W
signalen tot het opgegeven volume duurt.
Hexa Chorus
Post Gain
Balance W
Hiermee regelt u de versterking van het uitgangssignaal.
LowGain Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
R in
R out Balance D
Pre Dly (Pre Delay Time)
Hi Gain
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het moment dat het directe geluid begint en het moment dat u het chorus-geluid
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
hoort.
Pan (Output Pan) #
Rate #
Hiermee regelt u de stereopositie van het uitgangssignaal. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid.
Level (Output Level) #
Hiermee regelt u de modulatiediepte.
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
10: LIMITER De Limiter comprimeert signalen die een opgegeven volumeniveau overschrijden, om vervorming te voorkomen. fig.3-57
L in
L out Limiter
2-Band EQ
Pan L Pan R
R in
R out
Thresh (Threshold Level) Hiermee bepaalt u het volume waarbij de compressie begint.
Ratio (Compression Ratio) Hiermee bepaalt u de compressieverhouding.
Release (Release Time) Hiermee bepaalt u hoelang de compressie nog blijft werken nadat het volume weer onder het Threshold Level is gezakt.
Depth Dly Dev (Pre Delay Deviation) Pre Delay bepaalt het tijdsinterval tussen het directe geluid. Pre Delay Deviation bepaalt de verschillen in Pre Delay tussen elk chorus-geluid.
Dpt Dev (Depth Deviation) Hiermee regelt u het verschil in modulatiediepte tussen elk chorus-geluid.
Pan Dev (Pan Deviation) Hiermee regelt u het verschil in stereopositie tussen elk chorus-geluid. Bij een waarde van 0 staan alle chorusgeluiden in het midden. Bij een waarde van 20 worden de chorus-geluiden geplaatst met intervallen van 60 ¡ t.o.v. het midden.
Balance (Effect Balance) #
Hiermee regelt u de versterking van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het chorusgeluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd.
LowGain
Level (Output Level)
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Gain (Post Gain)
Hi Gain Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
92
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
12: TREMOLO-CHORUS
Phase
Tremolo Chorus is een chorus-effect met toegevoegde
Hiermee regelt u de ruimtelijke spreiding van het geluid.
Tremolo (cyclische modulatie van het volume).
LowGain
fig.3-59
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
L in
L out Balance D
Hi Gain
Balance W
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Tremolo Chorus Balance W
R in
Balance (Effect Balance) #
R out
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid
Balance D
Pre Dly (Pre Delay Time)
en het chorus-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en
D0:100W wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd.
het chorus-geluid.
Level (Output Level)
ChoRate (Chorus Rate)
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van het chorus-effect.
14: STEREO-CHORUS
Cho Dpt (Chorus Depth) Hiermee regelt u demodulatiediepte van het chorus effect.
Phase (Tremolo Phase)
Dit is een stereo-chorus. Door middel van de filter kan u de klankkleur van het chorus-geluid wijzigen. Balance D
2-Band EQ
L in
TrmRate (Tremolo Rate) # Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de tremolo.
Trm Sep (Tremolo Separation) Hiermee regelt u de spreiding van het tremolo-effect.
Chorus
Balance W
Chorus
Balance W
R in Balance D
2-Band EQ
Hoofdstuk 3
fig.3-61
Hiermee regelt u de fase van het tremolo-effect.
L out
R out
Balance (Effect Balance) #
Pre Dly (Pre Delay Time)
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het tremolo-chorus-geluid. Met een instelling van
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het effectgeluid.
D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W enkel het tremolo-chorus-geluid.
Rate #
Level (Output Level)
Depth
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid. Hiermee regelt u de modulatiediepte.
13: SPACE-D
Phase
Space-D is een meervoudige chorus die een tweefasige modulatie in stereo toepast. Dit lijkt geen modulatie, maar geeft een transparant chorus-effect.
Hiermee regelt u de ruimtelijke spreiding van het geluid.
fig.3-60
Balance D
2-Band EQ
L in Space D
Balance W
Space D
Balance W
R in Balance D
2-Band EQ
L out
Filter (Filter Type) Kies het filtertype. OFF: geen filter LPF: filtert de frequenties boven de cutoff frequency weg HPF: filtert de frequenties onder de cutoff frequency weg
Cutoff (Cutoff Frequency) Hiermee regelt u de basisfrequentie van de filter. R out
LowGain
Pre Dly (Pre Delay Time)
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het effectgeluid.
Hi Gain
Rate #
Balance (Effect Balance) #
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het chorus-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd.
Depth Hiermee regelt u de modulatiediepte.
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
93
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Level (Output Level)
16: STEP-FLANGER
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Bij het Step Flanger-effect verandert de flanger-toonhoogte
15: STEREO-FLANGER
stapsgewijs. De snelheid waarmee de toonhoogte verandert, kan u ook uitdrukken als een nootwaarde van een tempo.
Dit is een stereo-flanger. (De LFO heeft voor links en rechts dezelfde fase.) Hij produceert een metaalachtige resonantie die stijgt en daalt als een jet die opstijgt of landt. Met de filter
fig.3-62a
Balance D
L in Step Flanger
kan u de klankkleur van het flanger-geluid wijzigen. fig.3-62
Balance D
L in Flanger
2-Band EQ
Flanger R in
Step Flanger
Balance W
R in
Balance D
Balance D
Balance W
Balance W
2-Band EQ
R out
Pre Dly (Pre Delay Time)
Balance W
2-Band EQ
L out
Feedback Feedback
L out
Feedback Feedback
2-Band EQ
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en R out
Pre Dly (Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het flanger-geluid.
het flanger-geluid.
Rate Hiermee regelt u de modulatiesnelheid.
Depth
Rate #
Hiermee regelt u de modulatiediepte.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid.
Fbk (Feedback Level) #
Depth
Hiermee regelt u hoeveel (%) van het effectgeluid wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de input. Negatieve (-)
Hiermee regelt u de modulatiediepte.
Fbk (Feedback Level) # Hiermee regelt u hoeveel (%) van het effectgeluid wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de input. Positieve (+) waarden sturen het geluid terug in fase en negatieve (-) waarden sturen het geluid terug in tegenfase.
Phase Hiermee regelt u de ruimtelijke spreiding van het geluid.
Filter Type Kies het filtertype. OFF: geen filter LPF: filtert de frequenties boven de cutoff frequency weg HPF: filtert de frequenties onder de cutoff frequency weg
Cutoff (Cutoff Frequency) Hiermee regelt u de basisfrequentie van de filter.
LowGain Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hi Gain HIermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Balance (Effect Balance) Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het flanger-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
94
waarden keren de fase om.
Phase Hiermee regelt u de ruimtelijke spreiding van het geluid.
Step Rate # Hiermee regelt u hoe snel de toonhoogte verandert (periode). Deze parameter kan u instellen als nootwaarde van een tempo. Geef in dit geval de gewenste nootwaarde op.
Step Rate uitdrukken als nootwaarde U kan ofwel het Patch Tempo, het Performance Tempo of de tempo clock van de XP-30 gebruiken als tempo. Als u een vast tempo wil gebruiken in Patch mode (Tempo-parameter), stel dan de Source-parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) in op PATCH en stel het gewenste tempo in. Als u de tempo clock van de XP-30 wil gebruiken in Patch mode, stel dan de Source-parameter (PATCH/ COMMON/PATCH CLOCK) in op SYSTEM. Als u een vast tempo wil gebruiken in Performance mode (Tempo-parameter), stel dan de Sourceparameter (PERFORM/COMMON/PERFORM CLOCK) in op PERFORM en stel het gewenste tempo in. Als u de tempo clock van de XP-30 in Performance mode wil gebruiken, stel dan de Source-parameter (PERFORM/ COMMON/PERFORM CLOCK) in op SYSTEM.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
LowGain
Phase L (Feedback Phase Left)
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Kies de fase van het linker delay-geluid.
Hi Gain
NORMAL: Fase blijft ongewijzigd. INVERT: Fase wordt omgekeerd.
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Phase R (Feedback Phase Right)
Balance (Effect Balance) Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid
Kies de fase van het rechter delay-geluid.
en het flanger-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van
NORMAL: Fase blijft ongewijzigd. INVERT: Fase wordt omgekeerd.
D0:100W wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd.
HF Damp
Level (Output Level)
Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde geluid
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de feedback niet wil wegfilteren, zet u deze parameter op BYPASS.
17: STEREO-DELAY
LowGain
Dit is een stereo-delay.
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Feedback Mode = NORMAL:
Hi Gain
fig.3-63a
2-Band EQ
L in Delay
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties. L out
Balance W
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het delay-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt
Feedback Feedback
Delay
enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het delay-geluid uitgestuurd.
Balance W
2-Band EQ
R in Balance D
R out
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Feedback Mode = CROSS: fig.3-63b
Balance D
2-Band EQ
L in Delay
Balance (Effect Balance) #
18: MODULATION-DELAY L out
Balance W
Dit effect voegt modulatie toe aan het delay-geluid. Het resultaat is een effect dat lijkt op een flanger. Feedback Mode = NORMAL:
Feedback Feedback
fig.3-63c
Balance D
Delay
L in
Balance W
R in Balance D
2-Band EQ
Delay
R out
Delay
Fbk (Feedback Level) #
Modulation
Balance W
Balance D
2-Band EQ
R out
2-Band EQ
L out
Feedback Mode = CROSS: fig.3-63d
Balance D
L in Delay
Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Modulation
Balance W
Modulation
Balance W
Feedback Feedback
Mode (Feedback Mode) Kies op welke manier het delay-geluid terug naar het effect wordt gestuurd. NORMAL: Het linker delay-geluid gaat naar de linker delay en het rechter delay-geluid naar de rechter delay. CROSS: Het linker delay-geluid gaat naar de rechter delay en het rechter delay-geluid naar de linker delay.
Balance W
R in
Delay R (Delay Time Right) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het oorspronkelijke geluid en het rechter delay-geluid.
Modulation
L out
Feedback Feedback
Delay L (Delay Time Left) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het oorspronkelijke geluid en het linker delay-geluid.
2-Band EQ
Delay R in
Balance D
2-Band EQ
R out
Delay L (Delay Time Left) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het oorspronkelijke geluid en het linker delay-geluid.
95
Hoofdstuk 3
Balance D
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Delay R (Delay Time Right) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het oorspronkelijke geluid en het rechter delay-geluid.
Delay C (Delay Time Center) Delay L (Delay Time Left) Delay R (Delay Time Right) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en
Fbk (Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
het delay-geluid. Deze parameter kan u instellen als een nootwaarde van een bepaald tempo. Specifieer in dit geval de gewenste nootwaarde.
Mode (Feedback Mode) Kies op welke manier het delay-geluid terug naar het effect wordt gestuurd. NORMAL: Het linker delay-geluid gaat naar de linker delay en CROSS:
het rechter delay-geluid naar de rechter delay. Het linker delay-geluid gaat naar de rechter delay en het rechter delay-geluid naar de linker delay.
Step Rate uitdrukken als nootwaarde U kan ofwel het Patch Tempo, het Performance Tempo of de tempo clock van de XP-30 gebruiken als tempo. Als u een vast tempo wil gebruiken in Patch mode (Tempo-parameter), stel dan de Source-parameter
Rate #
(PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) in op PATCH en stel het gewenste tempo in.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid.
Als u de tempo clock van de XP-30 wil gebruiken in
Depth
Patch mode, stel dan de Source-parameter (PATCH/ COMMON/PATCH CLOCK) in op SYSTEM.
Hiermee regelt u de modulatiediepte.
Als u een vast tempo wil gebruiken in Performance
Phase Hiermee regelt u de ruimtelijke spreiding van het geluid.
mode (Tempo-parameter), stel dan de Sourceparameter (PERFORM/COMMON/PERFORM
HF Damp
CLOCK) in op PERFORM en stel het gewenste tempo
Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde geluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de feed-
in. Als u de tempo clock van de XP-30 in Performance mode wil gebruiken, stel dan de Source-parameter (PERFORM/
back niet wil wegfilteren, zet u deze parameter op BYPASS.
COMMON/PERFORM CLOCK) in op SYSTEM.
LowGain Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hi Gain Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Fbk (Feedback Level) #
Balance (Effect Balance) #
Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het modulation delay-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W enkel het effectgeluid.
Level C (Center Level) Level L (Left Level) Level R (Right Level)
Level (Output Level)
HF Damp
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
19: TRIPLE-TAP-DELAY De Triple Tap Delay produceert drie delay-geluiden; midden, links en rechts. De centrale delay-tijd kan u uitdrukken als een nootwaarde van een bepaald tempo. fig.3-64
Balance D
L in
Feedback
R in Balance D
96
L out
Balance W
2-Band EQ
LowGain Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Balance (Effect Balance) #
Center Tap
Right Tap
Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde geluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de feedback niet wil wegfilteren, zet u deze parameter op BYPASS.
Hi Gain
Balance W
Left Tap Triple Tap Delay
2-Band EQ
Hiermee regelt u het volume van elk delay-geluid.
R out
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het delay-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het delay-geluid uitgestuurd.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Level (Output Level)
20: QUADRUPLE-TAP-DELAY
Level Level Level Level
De Quadruple Tap Delay bevat vier delays. Elk van de Delay
Hiermee regelt u het volume van elk delay-geluid.
Time-parameters kan u opgeven als een nootlengte (-waarde) van het gekozen tempo.
Fbk (Feedback Level) #
fig.3-65a
effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Balance D
L in
L out Delay 1
Balance W
Feedback Delay 2
Delay 3 Balance W
Delay 4
R in
R out Balance D
De stereopositie van de delay-geluiden is als volgt. fig.3-65b
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het delay-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
R
1 2 3 4
Balance (Effect Balance) #
(Delay (Delay (Delay (Delay
Time Time Time Time
1) 2) 3) 4)
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en de verschillende delay-geluiden. Deze parameters kan u instellen als een nootwaarde van een bepaald tempo. Specifieer in dit geval de gewenste nootwaarde.
21: TIME-CONTROL-DELAY Bij dit effect kan u met een bepaalde controller (gekozen in EFX Control Source) de delay-tijd en de toonhoogte in realtime aansturen. Een langere delay geeft een lagere toonhoogte, en een kortere delay een hogere toonhoogte. fig.3-66
L in
Balance D
2-Band EQ
L out
Balance W
Time Control Delay Balance W
Step Rate uitdrukken als nootwaarde U kan ofwel het Patch Tempo, het Performance Tempo of de tempo clock van de XP-30 gebruiken als tempo. Als u een vast tempo wil gebruiken in Patch mode (Tempo-parameter), stel dan de Source-parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) in op PATCH en stel het gewenste tempo in. Als u de tempo clock van de XP-30 wil gebruiken in Patch mode, stel dan de Source-parameter (PATCH/ COMMON/PATCH CLOCK) in op SYSTEM. Als u een vast tempo wil gebruiken in Performance mode (Tempo-parameter), stel dan de Sourceparameter (PERFORM/COMMON/PERFORM CLOCK) in op PERFORM en stel het gewenste tempo in. Als u de tempo clock van de XP-30 in Performance mode wil gebruiken, stel dan de Source-parameter (PERFORM/ COMMON/PERFORM CLOCK) in op SYSTEM.
Feedback
R in Balance D
2-Band EQ
R out
Delay (Delay time) # Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en de verschillende delay-geluiden.
Accel (Acceleration) Deze parameter bepaalt hoe snel de Delay Time overgaat van de huidige instelling naar een nieuw ingevoerde instelling. De veranderingssnelheid van de Delay Time heeft directe invloed op de snelheid van de toonhoogteverandering.
Fbk (Feedback Level) # Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
HF Damp Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde geluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de feedback niet wil wegfilteren, zet u deze parameter op BYPASS.
Pan (Output Pan) Hiermee regelt u de stereopositie van het delay-geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
97
Hoofdstuk 3
Delay Delay Delay Delay
Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde geluid
Level (Output Level)
4
L
HF Damp
D0:100W wordt enkel het delay-geluid uitgestuurd.
3
1
Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar het
wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de feedback niet wil wegfilteren, zet u deze parameter op BYPASS.
Quadruple Tap Delay
2
1 2 3 4
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
LowGain
PreDlyB (Pre Delay Time B)
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en
Hi Gain
het Pitch Shift B-geluid.
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Mode (Pitch Shifter Mode) Naarmate deze parameterwaarde toeneemt, krijgt u een
Balance (Effect Balance) Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het delay-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van
tragere respons, maar een meer standvastige toonhoogte.
Lvl Bal (Level Balance) Hiermee regelt u de volumebalans tussen de Pitch Shift A- en Pitch Shift B-geluiden.
D0:100W wordt enkel het delay-geluid uitgestuurd.
Balance (Effect Balance)
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid
22: 2VOICE-PITCH-SHIFTER
en het pitch shift-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een
Een Pitch Shifter verschuift de toonhoogte van het geluid.
instelling van D0:100W enkel het pitch shift-geluid.
Deze 2-voice pitch shifter bevat 2 pitch shifters en kan twee geluiden met verschoven toonhoogte bij het geluid voegen.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
fig.3-67
Balance D
L in
L out Level Balance A
2Voice Pitch Shifter
PanA L
Balance W
23: FBK-PITCH-SHIFTER (Feedback Pitch Shifter) Bij deze pitch shifter kan het pitch shift-geluid worden teruggekoppeld naar het effect.
PanA R PanB L
fig.3-68
Level Balance B
PanB R
R in
Balance W
L in
Balance D
R out Pitch Shifter
Balance W
CoarseA (Coarse Pitch A) #1
Fine A (Fine Pitch A) #1 Hiermee doet u de fijnregeling van Pitch Shift A in stappen van 2 cents (-100Ð+100 cents). * Een cent is 1/100 van een halve toon.
Pan A (Output Pan A)
L out
Balance W
Balance D
Hiermee regelt u de toonhoogte van Pitch Shift A in stappen van een halve toon (-2Ð+1 octaven).
2-Band EQ
Feedback
R in Balance D
2-Band EQ
R out
Coarse (Coarse Pitch) #1 Hiermee regelt u de toonhoogte van het pitch shift-geluid in stappen van een halve toon (-2Ð+1 octaven).
Fine (Fine Pitch) #1 Hiermee doet u de fijnregeling van de toonhoogte van het pitch shift-geluid, in stappen van 2 cents (-100Ð+100 cents).
Hiermee regelt u de stereopositie van het Pitch Shift Ageluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal, 63R is uiterst rechts.
* Een cent is 1/100 van een halve toon.
PreDlyA (Pre Delay Time A)
Hiermee regelt u hoeveel (%) effectgeluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het Pitch Shift A-geluid.
CoarseB (Coarse Pitch B) #2 Hiermee regelt u de toonhoogte van Pitch Shift B in stappen van een halve toon (-2Ð+1 octaven).
Fine B (Fine Pitch B) #2 Hiermee doet u de fijnregeling van Pitch Shift A in stappen van 2 cents (-100Ð+100 cents). * Een cent is 1/100 van een halve toon.
Pan B (Output Pan B) Hiermee regelt u de stereopositie van het Pitch Shift Ageluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal, 63R is uiterst rechts.
98
Fbk (Feedback Level) #
Pre Dly (Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het pitch shift-geluid.
Mode (Pitch Shifter Mode) Naarmate deze parameterwaarde toeneemt, krijgt u een tragere respons, maar een meer standvastige toonhoogte.
Pan (Output Pan) Hiermee regelt u de stereopositie van het pitch shift-geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
LowGain Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Hi Gain
25: GATE-REVERB
Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Gate Reverb is een speciaal type van reverb waarbij het galmgeluid vroegtijdig wordt afgesneden.
Balance (Effect Balance)
fig.3-70
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het pitch shift-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een
L in
Gate Reverb Balance W
R in Balance D
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
2-Band EQ
R out
Type (Gate Reverb Type)
24: REVERB Het Reverb effect voegt galm toe aan het geluid, en simuleert aldus een akoestische ruimte. fig.3-69
2-Band EQ
Balance D
L out
Kies het reverb-type. NORMAL: gewone gate reverb REVERSE: achterwaartse reverb SWEEP1: het galmgeluid gaat van rechts naar links SWEEP2: het galmgeluid gaat van links naar rechts
Balance W
Pre Dly (Pre Delay Time)
Balance W
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het reverb-geluid.
Reverb R in Balance D
2-Band EQ
R out
Gate Time
Type (Reverb Type)
Hiermee bepaalt u hoe lang het reverb-geluid duurt.
Kies het type van Reverb-effect. ROOM1: compacte reverb met korte uitsterftijd
LowGain
ROOM2: dunne reverb met korte uitsterftijd STAGE1: reverb met een sterke nagalm STAGE2: reverb met een sterke vroege galm HALL1: HALL2:
reverb met een heldere weergalming reverb met een rijke weergalming
Pre Dly (Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het reverb-geluid.
Time (Reverb Time) #
Hoofdstuk 3
L in
L out
Balance W
instelling van D0:100W enkel het pitch shift-geluid.
Level (Output Level)
2-Band EQ
Balance D
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
Hi Gain Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Balance (Effect Balance) # Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het reverb-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het reverb-geluid uitgestuurd.
Level (Output Level) # Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de duur van de weergalming.
HF Damp Stel in boven welke frequentie het galmgeluid wordt weggefilterd. Hoe lager deze frequentie is, hoe meer de hoge frequenties worden weggefilterd, wat een zachtere en meer gedempte galm geeft. Als u de hoge frequenties niet wil wegfilteren, stel deze parameter dan in op BYPASS.
LowGain
26: OVERDRIVE→CHORUS Dit effect schakelt een overdrive en een chorus in serie. fig.3-71
L out
L in
Balance D Balance W
Overdrive
Chorus Balance W
R out
R in Balance D
Hiermee regelt u de versterking van de lage frequenties.
OD Drive
Hi Gain Hiermee regelt u de versterking van de hoge frequenties.
Hiermee regelt u de graad van vervorming. Het volume verandert mee met de graad van vervorming.
Balance (Effect Balance) #
OD Pan (Overdrive Pan) #
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het reverb-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het reverb-geluid uitgestuurd.
Hiermee regelt u de stereopositie van het overdrive-geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
Level (Output Level)
Cho Dly (Chorus Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het chorus-geluid.
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
99
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
ChoRate (Chorus Rate)
28: OVERDRIVE→DELAY
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van het chorus-effect.
Dit effect schakelt een overdrive en een delay in serie.
Chorus Depth
fig.3-73
Hiermee regelt u de modulatiediepte van het chorus-effect.
L out
L in Balance D
Balance W
Chorus Balance #
Overdrive
Delay
Hiermee regelt u de volume balans tussen het overdrivegeluid met chorus en het overdrive-geluid zonder chorus. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het overdrive geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd dat door de chorus is gepasseerd.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Balance W Feedback
R out
R in Balance D
OD Drive Hiermee regelt u de graad van vervorming. Het volume verandert samen met de graad van vervorming.
OD Pan (Overdrive Pan) # Hiermee regelt u de stereopositie van het overdrive-geluid.
27: OVERDRIVE→FLANGER
L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
Dit effect schakelt een overdrive en een flanger in serie.
DlyTime (Delay Time)
fig.3-72
Balance D
L out
L in Feedback
Overdrive
Balance W
Flanger Balance W
R out
R in Balance D
OD Drive Hiermee regelt u de graad van vervorming. Het volume verandert samen met de graad van vervorming.
OD Pan (Overdrive Pan) # Hiermee regelt u de stereopositie van het overdrive-geluid. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts.
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het delay-geluid.
Dly Fbk (Delay Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde delaygeluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de feedback niet wil wegfilteren, kiest u hier BYPASS.
Delay Balance (Delay Balance) # Hiermee regelt u de volume balans tussen het overdrivegeluid met delay en het overdrive-geluid zonder delay. Met
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het flanger-geluid.
een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het overdrive geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd dat door de delay is gepasseerd.
FlgRate (Flanger Rate)
Level (Output Level)
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de flanger.
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Flg Dly (Flanger Pre Delay Time)
Flg Dpt (Flanger Depth) Hiermee regelt u de modulatiediepte van de flanger.
Flg Fbk (Flanger Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel (%) flanger-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Flanger Balance # Hiermee regelt u de volume balans tussen het overdrivegeluid met flanger en het overdrive-geluid zonder flanger. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het overdrive geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het overdrive-geluid uitgestuurd dat door de flanger is gepasseerd.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
100
29: DISTORTION→CHORUS Dit effect schakelt distortion en chorus in serie. De parameters zijn in wezen hetzelfde als voor Ò26: OVERDRIVE→CHORUSÓ, behalve de volgende twee. OD Drive → Dist Drive (Bepaalt de hoeveelheid vervorming.) OD Pan → Dist Pan (Bepaalt de stereopositie van het distortion-geluid.) fig.3-74
L out
L in
Balance D Balance W
Distortion
Chorus Balance W
R out
R in Balance D
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
30: DISTORTION→FLANGER
Chorus Depth
Dit effect schakelt distortion en flanger in serie. De
Hiermee regelt u de modulatiediepte van het chorus-effect.
parameters zijn in wezen hetzelfde als voor Ò27: OVERDRIVE→FLANGERÓ, behalve de volgende twee.
Chorus Balance #
OD Drive → Dist Drive (Bepaalt de hoeveelheid OD Pan
vervorming.) → Dist Pan (Bepaalt de stereopositie van het distortion-geluid.) Balance D
L out
L in
Distortion
geluid met chorus en het enhancer-geluid zonder chorus. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het enhancer geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het enhancer-geluid uitgestuurd dat door de chorus is gepasseerd.
fig.3-75
Feedback
Hiermee regelt u de volume balans tussen het enhancer-
Level (Output Level)
Balance W
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Balance W
33: ENHANCER→FLANGER
Flanger
R out
R in
Dit effect schakelt een enhancer en een flanger in serie.
Balance D
fig.3-78
Balance D
L in
Mix
Dit effect schakelt distortion en delay in serie. De parameters are essentially the same as in Ò28: OVERDRIVE→DELAYÓ,
Flanger R out
Enhancer Mix
fig.3-76
Balance D
Enhancer Sens # Hiermee regelt u de gevoeligheid van de enhancer.
Enhancer Mix (Enhancer Mix Level)
L out Balance D
Distortion
Balance W
R in
→ Dist Pan (Bepaalt de stereopositie van het distortion-geluid.)
L in
Feedback
Balance W
behalve de volgende twee. OD Drive → Dist Drive (Bepaalt de hoeveelheid vervorming.) OD Pan
L out
Enhancer
Balance W
Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding de boventonen gegenereerd door de enhancer gecombineerd worden met
Balance W
het directe geluid.
Delay Feedback
Flg Dly (Flanger Pre Delay Time)
R out
R in Balance D
32: ENHANCER→CHORUS
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het flanger-geluid.
Dit effect schakelt een enhancer en een chorus in serie.
FlgRate (Flanger Rate)
fig.3-77
L in
L out
Enhancer Mix
Balance D Balance W
Chorus Balance W
R in
R out
Enhancer Mix
Balance D
Enhancer Sens #
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de flanger.
Flg Dpt (Flanger Depth) Hiermee regelt u de modulatiediepte van de flanger.
Flg Fbk (Flanger Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel (%) flanger-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Hiermee regelt u de gevoeligheid van de enhancer.
Flanger Balance #
Enhancer Mix (Enhancer Mix Level)
Hiermee regelt u de volume balans tussen het enhancergeluid met flanger en het enhancer-geluid zonder flanger. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het enhancer geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het enhancer-geluid uitgestuurd dat door de flanger is gepasseerd.
Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding de boventonen gegenereerd door de enhancer gecombineerd worden met het directe geluid.
Cho Dly (Chorus Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het chorus-geluid.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
ChoRate (Chorus Rate) Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van het chorus-effect.
101
Hoofdstuk 3
31: DISTORTION→DELAY
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
34: ENHANCER→DELAY
Cho Bal (Chorus Balance) #
Dit effect schakelt een enhancer en een delay in serie.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het chorus-geluid. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het directe geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ enkel het chorus-geluid.
fig.3-79
L in
L out
Enhancer Mix
Balance D Balance W
Delay Balance W Feedback
R in
R out
Enhancer Mix
Balance D
DlyTime (Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het delay-geluid.
Enhancer Sens #
Dly Fbk (Delay Feedback Level)
Hiermee regelt u de gevoeligheid van de enhancer.
Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar de delay input gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Enhancer Mix (Enhancer Mix Level) Hiermee bepaalt u volgens welke verhouding de enhancer-
Delay HF Damp
boventonen gecombineerd worden met het directe geluid.
Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde delaygeluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de delay feedback niet wil wegfilteren, kiest u hier BYPASS.
DlyTime (Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het delay-geluid.
Dly Fbk (Delay Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar de delay input gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Delay HF Damp Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde delaygeluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de delay feedback niet wil wegfilteren, kiest u hier BYPASS.
Delay Balance # Hiermee regelt u de volume balans tussen het enhancergeluid met delay en het enhancer-geluid zonder delay. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het enhancergeluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het enhancer-geluid uitgestuurd dat door de delay is gepasseerd.
Delay Balance # Hiermee regelt u de volume balans tussen het chorus-geluid met delay en het chorus-geluid zonder delay. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd dat door de delay is gepasseerd.
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
36: FLANGER→DELAY Dit effect schakelt een flanger en een delay in serie. fig.3-81
Balance D
L in
L out Balance D
Feedback
Flanger
Balance W Balance W
Balance W
Delay Balance W Feedback
R in
Level (Output Level) Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
35: CHORUS→DELAY Balance D
L in
L out Balance D Balance W
Balance W
Delay Balance W Feedback
R in
R out Balance D
Flg Dly (Flanger Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het flanger-geluid. Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de flanger.
fig.3-80
Balance W
Balance D
FlgRate (Flanger Rate)
Dit effect schakelt een chorus en een delay in serie.
Chorus
R out Balance D
Balance D
Cho Dly (Chorus Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het chorus-geluid.
ChoRate (Chorus Rate)
Flg Dpt (Flanger Depth) Hiermee regelt u de modulatiediepte van de flanger.
Flg Fbk (Flanger Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel (%) flanger-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Flg Bal (Flanger Balance) # Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het flanger-geluid. Met een instelling van D100:0W wordt enkel het directe geluid uitgestuurd en met een instelling van D0:100W wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd.
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van het chorus-effect.
DlyTime (Delay Time)
Cho Dpt (Chorus Depth)
Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het delay-geluid.
Hiermee regelt u de modulatiediepte van het chorus-effect.
102
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Dly Fbk (Delay Feedback Level)
Flanger Balance #
Hiermee regelt u hoeveel (%) delay-geluid er terug naar de
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het chorus-geluid
delay input gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
en het chorus-geluid met flanger. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het chorus)geluid uitgestuurd. Met
Delay HF Damp Stel in boven welke frequentie het teruggekoppelde delaygeluid wordt weggefilterd. Als u de hoge frequenties van de delay feedback niet wil wegfilteren, kiest u hier BYPASS.
een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het chorus-geluid uitgestuurd dat door de flanger is gepasseerd.
Level (Output Level)
Delay Balance #
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Hiermee regelt u de volume balans tussen het flanger-geluid
38: CHORUS/DELAY
met delay en het flanger-geluid zonder delay. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ wordt enkel het flanger-geluid uitgestuurd dat door de delay is gepasseerd.
Level (Output Level)
Dit effect schakelt een chorus en een delay parallel. De parameters zijn dezelfde als voor Ò35: CHORUS→DELAY.Ó De Delay Balance-parameter regelt echter de volumebalans tussen het directe geluid en het delay-geluid. fig.3-83
Hiermee regelt u het volume van het uitgangssignaal.
Balance D
L in
37: CHORUS→FLANGER
Delay
Balance D
L out Balance W
R in
Feedback
Chorus
R out Balance D
Balance W
Flanger Balance W
Balance W
R in
R out Balance D
Balance W
Balance D
Cho Dly (Chorus Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het chorus-geluid.
ChoRate (Chorus Rate)
39: FLANGER/DELAY Dit effect schakelt een flanger en een delay parallel. De parameters zijn dezelfde als voor Ò36: FLANGER→DELAY.Ó De Delay Balance-parameter regelt echter de volumebalans tussen het directe geluid en het delay-geluid. fig.3-84
Balance D
L in Flanger
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van het chorus-effect.
Hiermee regelt u de modulatiediepte van het chorus-effect.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het chorus-geluid. Met een instelling van ÒD100: 0WÓ wordt enkel het directe geluid uitgestuurd. Met een instelling van ÒD0: 100WÓ enkel het chorus-geluid.
Flg Dly (Flanger Pre Delay Time) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het directe geluid en het flanger-geluid.
FlgRate (Flanger Rate) Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de flanger.
Delay
Balance W
R in
R out Balance D
40: CHORUS/FLANGER Dit effect schakelt een chorus en een flanger parallel. De parameters zijn dezelfde als voor Ò37: CHORUS→FLANGER.Ó De Flanger Balance-parameter regelt echter volumebalans tussen het directe geluid en het flanger-geluid. fig.3-85
Balance D
L in
Flg Dpt (Flanger Depth)
L out Chorus
Hiermee regelt u de modulatiediepte van de flanger.
Feedback
Flg Fbk (Flanger Feedback Level)
Flanger
Hiermee regelt u hoeveel (%) flanger-geluid er terug naar het effect gaat. Negatieve (-) waarden keren de fase om.
Balance W
Feedback Feedback
Cho Dpt (Chorus Depth) Cho Bal (Chorus Balance) #
L out
R in
Balance W
Balance W
R out Balance D
103
Hoofdstuk 3
fig.3-82
L in
Balance W
Feedback
Dir effect schakelt een chorus en een flanger in serie. Balance D
L out Chorus
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Werkomgeving van de XP-30 (Systeemparameters en hun functies)
■ Arpeggio-instellingen (ARPEGGIO) Hier stelt u de Arpeggiator-parameters in.
ARPEGGIO
fig.3-86
Style Kies de stijl van de arpeggio. U kan kiezen uit 43 mogelijk-
■ Display-contrast en Klokinstellingen (SETUP) SYSTEM SETUP LCD Contrast
heden. Als u zelf een stijl wil cre‘ren, kiest u LIMITLESS. 1/4: Het ritme wordt verdeeld in kwartnoten. 1/6: Het ritme wordt verdeeld in triolen van kwartnoten. 1/8: Het ritme wordt verdeeld in achtste noten. 1/12: Het ritme wordt verdeeld in triolen van achtste noten. 1/16: Het ritme wordt verdeeld in zestiende noten.
Hiermee regelt u het contrast (helderheid) van de display.
1/32: Het ritme wordt verdeeld in twee‘ndertigste noten. PORTAMENTO A, B: Een stijl met het portamento-effect.
Power Up Mode
GLISSANDO: Een glissando-stijl.
Kies in welke toestand de XP-30 moet staan wanneer hij wordt opgestart.
SEQUENCE A–D: Stijlen voor Òsequenced patternsÓ. ECHO: Een echo-achtige stijl.
LAST-SET: De XP-30 staat in dezelfde toestand als wanneer hij het laatst werd uitgeschakeld. DEFAULT: De XP-30 staat klaar om Patch ÒUSER:001Ó te
SYNTH BASS, SLAP BASS A, SLAP BASS B, WALK BASS: Stijlen die geschikt zijn voor bas.
spelen
Patch Remain (Patch Remain Switch) Om momenteel klinkende noten uit te zetten wanneer u een nieuwe Patch (Rhythm Set) kiest, stelt u hier OFF in. * Effectinstellingen veranderen zodra u een nieuwe Patch of Rhythm Set kiest, ongeacht de Patch Remain-instelling. Daardoor kan het dat u bij sommige effecten bepaalde noten die tot dan toe wel hoorbaar waren, niet meer te horen zijn, zelfs als Patch Remain aan staat.
Clock Source Bepaal welke de tempo clock van het systeem is. INT: De interne klok is de tempo clock voor het systeem. MIDI: Een externe klok is de tempo clock voor het systeem.
System Tempo Stel het systeemtempo in. * Wanneer Clock Source op MIDI staat, synchroniseert het tempo zich op de clock messages die worden ontvangen van een extern MIDI-toestel, dus kan u de tempowaarde niet instellen. Het tempo van de externe klok verschijnt tussen haakjes.
Category Select Mode Bepaal welke patch er wordt geselecteerd wanneer u bij het zoeken naar patches op een numerieke toets drukt. LAST-SET: De laatst geselecteerde patch van de vorige patch search wordt geselecteerd. DEFAULT: De patch opgegeven als de factory default wordt geselecteerd.
104
RHYTHM GTR A–E: Stijlen voor een ritmische gitaarslag. Stijlen BÐE zijn geschikt wanneer u 3Ð4 noten aanhoudt. 3 FINGER GTR: Gitaarspel met drie vingers. STRUMMING GTR: Simulatie van een opwaarts (neerwaarts) gestrumd gitaarakkoord. Geschikt als u 5Ð6 noten aanhoudt. KBD COMPING A, B: Stijlen voor de backing van klavierinstrumenten. KBD COMPING C, D: Stijlen in drieslagmaat. KBD COMPING E: Een reggae-achtige stijl. Geschikt wanneer u 3 noten aanhoudt. PERCUSSION: Een stijl geschikt voor percussiegeluiden. HARP: De speelstijl van een harp. SHAMISEN: De speelstijl van een Shamisen. BOUND BALL: Een stijl die doet denken aan een botsbal. RANDOM: Een stijl met de noten in willekeurige volgorde. BOSSANOVA: Een stijl met bossanova gitaarritme. Klinkt het best als u 3Ð4 noten aanhoudt. Met een hoger tempo kan dit ook dienen als Samba. SALSA: Typische salsastijl. Klinkt het best als u 3Ð4 noten aanhoudt. MAMBO: Typische mambostijl. Klinkt het best als u 3Ð4 noten aanhoudt. LATIN PERCUSION: Een ritmestijl met Latijnse percussieinstrumenten zoals Clave, Cowbell, Clap, Bongo, Conga, Agogo enz. SAMBA: Typische sambastijl. Voor ritmepatronen of bas. TANGO: Typische tangostijl. Houd de grondtoon, de terts en de quint van een drieklank aan voor het beste resultaat.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
HOUSE: Een stijl voor backing van een house piano. Houd
GLISSANDO:
De noten worden gespeeld in een
3Ð4 noten aan voor het beste resultaat. LIMITLESS: U kan de instellingen van alle parameters vrij
stijgende en dalende chromatische toonladder tussen de laagste en de
combineren zonder beperkingen.
hoogste aangeslagen toetsen. Speel gewoon twee noten, de laagste en de
* Voor elke stijl kan u de Motif-, Beat Pattern-, Shuffle Rate- en CHORD:
hoogste. Alle gespeelde noten klinken
BASS+CHORD1–5:
tegelijkertijd. De laagste gespeelde noot en andere
Accent Rate-parameters instellen. Zie de ÒArpeggio Style ListÓ (Engelstalige handleiding p. 182).
Octave Range Hiermee stelt u het toetsbereik in voor de arpeggio. Als u wil dat in de arpeggio enkel de noten voorkomen die u werkelijk speelt, stelt u deze parameter in op 0. Als u +1 kiest, speelt de arpeggio de noten die u speelt en die van 1 octaaf hoger. Als u -1 kiest, gebruikt de arpeggio de noten die u speelt en die van een octaaf lager.
noten klinken als een akkoord. BASS+UP1–8:
De laagste gespeelde noot en andere
noten klinken als een arpeggio. BASS+RANDOM1–3: De laagste gespeelde noot en andere TOP+UP1–6:
Motif
noten klinken willekeurig. De hoogste gespeelde noot en andere noten klinken als een arpeggio.
BASS+UP+TOP:
baar zijn vanwege de Style-parameterinstelling. SINGLE UP: Enkelvoudige noten, te beginnen met de laagste ingedrukte toets.
Beat Pattern
Enkelvoudige noten, te beginnen met de hoogste ingedrukte toets. SINGLE UP&DOWN: Enkelvoudige noten, te beginnen met de laagste ingedrukte toets, omhoog SINGLE DOWN:
en weer terug. SINGLE RANDOM:
Enkelvoudige noten in willekeurige volgorde.
DUAL UP:
De noten klinken per 2, te beginnen
met de laagste ingedrukte toets. DUAL DOWN: De noten klinken per 2, te beginnen met de hoogste ingedrukte toets. DUAL UP&DOWN: De noten klinken per 2, te beginnen met de laagste ingedrukte toets, omhoog en weer terug. DUAL RANDOM: De noten klinken per 2, in willekeurige volgorde. TRIPLE UP: De gespeelde noten klinken per 3, van laag naar hoog. TRIPLE DOWN: De gespeelde noten klinken per 3, van hoog naar laag. TRIPLE UP&DOWN: De gespeelde noten klinken per 3, van laag naar hoog en weer terug. TRIPLE RANDOM: De gespeelde noten klinken per 3, in willekeurige volgorde. NOTE ORDER: De noten klinken in de volgorde waarin ze gespeeld worden. U kan tot 32 noten opslaan, zodat u melodielijnen kan cre‘ren door de toetsen in de juiste volgorde aan te slaan.
Simulatie van getokkel met drie vingers op een folkgitaar.
Kies het maatpatroon uit onderstaand lijstje. Deze instelling be•nvloedt de plaats van het accent en de lengte van de noten om de maatsoort (het ritme) te bepalen. Sommige instellingen zullen niet beschikbaar zijn afhankelijk van de Style-parameterinstelling. 1/4, 1/6, 1/8, 1/12, 1/16 1–3, 1/32 1–3, PORTA-A 01–11, PORTA-B 01–15, SEQ-A 1–7, SEQ-B 1–5, SEQ-C 1–2, SEQ-D 1–8, ECHO 1–3, MUTE 01–16, STRUM1–8, REGGAE1–2, REFRAIN1–2, PERC1–4, WALKBS, HARP, BOUND, RANDOM, BOSSA NOVA, SALSA 1–4, MAMBO 1–2, CLAVE, REV CLA, GUIRO, AGOGO, SAMBA, TANGO 1–4, HOUSE 1–2
Accent Rate Hiermee wijzigt u de sterkte van accenten en de lengte van de noten om de Ògroove feelÓ van de arpeggio te bepalen. Een waarde van 100% geeft de meest uitgesproken Ògroove feelÓ.
Shuffle Rate Met deze parameter kan u de timing wijzigen van een opmaat tussen twee naast elkaar liggende neerslagen, om shuffle-ritmes te cre‘ren. Bij een waarde van 50% worden de noten gelijkmatig gespreid. Hogere waarden geven de indruk dat er veel gepunte noten in de shuffle zitten.
Key Velocity Hiermee stelt u de kracht van het akkoord in. Als u de werkelijke aanslagwaarde van de noten wil gebruiken, stel deze parameter dan in op REAL. Voor een constante aanslagwaarde, ongeacht de kracht waarmee u de toetsen aanslaat, stelt u de gewenste waarde (1Ð127) in.
105
Hoofdstuk 3
Hiermee bepaalt u in welke volgorde de noten van het akkoord klinken. Sommige instellingen zullen niet beschik-
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Part (Arpeggio Part)
HOLD PEDAL
Bij een Layer performance kan u met deze parameter bepalen
Hier stelt u de functie in van de pedaal aangesloten op de
welke Part een arpeggio speelt. Andere Parts klinken gewoon zoals u ze op het klavier speelt.
HOLD PEDAL jack.
* Deze instelling is ongeldig indien Single performance, Patch mode of Rhythm Set mode geselecteerd is.
Output (Pedal Output) Hiermee bepaalt u welke klankbron(nen) (de interne
Tempo
klankbron en/of de externe klankbronnen aangesloten op de MIDI OUT-connector) er worden aangestuurd door de
Hiermee bepaalt u de snelheid van de arpeggio. Deze
pedaal.
instelling is dezelfde als het tempo van de song. Als u dit wijzigt, verandert ook het weergavetempo van de song.
OFF: INT:
Geen van beide wordt aangestuurd. Enkel de interne klankbron wordt aangestuurd.
Wanneer de Clock Source-parameter (SYSTEM/SETUP/
MIDI:
Enkel externe klankbronnen worden aangestuurd.
SYSTEM SETUP) op INT staat, verschijnt in de display Tempo(=SYS), en dit heeft dezelfde waarde als het systeem-
BOTH: Zowel de interne als de externe klankbronnen worden aangestuurd.
tempo. Als u MIDI instelt, verschijnt in de display
Polarity (Pedal Polarity)
Tempo(=EXT), en wordt u gesynchroniseerd op de klok van het externe MIDI-toestel.
■ Instellingen voor klavier en controllers (CONTROL) KLAVIER Transpose (Transpose Switch/Value) Als u het bereik van het klavier wil transponeren, kies dan hier ON en stel de gewenste transpositie in (in stappen van
Deze parameter verwisselt de polariteit van de Hold pedal. Bij sommige pedalen is het elektrische signaal dat wordt uitgestuurd wanneer u de pedaal indrukt of lost, net het omgekeerde als van andere pedalen. Als uw pedaal net het omgekeerde doet van wat u verwacht, kies dan REVERSE. Als u een Roland-pedaal gebruikt (zonder omgekeerde polariteit), stel deze parameter dan in op STANDARD.
CONTROL PEDAL
een halve toon). De tonica staat tussen haakjes ( ).
Wijs een functie toe aan de pedalen aangesloten op de CONTROL PEDAL jack.
* De getransponeerde nootnaam verschijnt onderaan rechts in de Performance/Patch/Rhythm Set play-display.
Assign (Pedal Assign)
* Wanneer u het bereik van het klavier transponeert, druk dan op [TRANSPOSE] zodat de indicator oplicht. * Om de hoeveelheid transpositie in een PLAY-display te wijzigen, houdt u [TRANSPOSE] ingedrukt en drukt u op [-OCT] of [+OCT].
Sens (Keyboard Sensitivity) Hiermee stelt u de gevoeligheid van het klavier in. LIGHT: licht MEDIUM: normaal HEAVY: zwaar
Vel (Keyboard Velocity) Bepaal welke aanslagwaarde er wordt verstuurd wanneer u op het klavier speelt. Als u wil dat de werkelijke aanslagwaarde wordt verstuurd, stel hier dan REAL in. Als u wil dat er een vaste aanslagwaarde wordt verstuurd, ongeacht hoe u speelt, stel dan de gewenste waarde in.
Aft (Aftertouch Sensitivity) Hiermee bepaalt u de Aftertouch-gevoeligheid. Hoe hoger de waarde, hoe gemakkelijker de Aftertouch wordt toegepast. Normaal gezien laat u dit op 100 staan.
106
Hiermee kiest u welke functie de pedaal aanstuurt. CC01–95: Controller numbers 1Ð95 (behalve 6, 32Ð63). PITCH BEND: Pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch PROG-UP: Met elke druk op de pedaal kiest u het volgende Performance-nummer, Patchnummer of Rhythm Set. PROG-DOWN: Met elke druk op de pedaal kiest u het vorige Performance-nummer, Patchnummer of Rhythm Set. TAP-TEMPO: Tap tempo (een tempo bepaald door het interval waarmee u de pedaal indrukt). OCT-UP: Met elke druk op de pedaal stijgt de toonhoogte met 1 octaaf (tot 3 octaven hoger). OCT-DOWN: Met elke druk op de pedaal daalt de toonhoogte met 1 octaaf (tot 3 octaven lager).
Output (Pedal Output) Hiermee bepaalt u welke klankbron(nen) (de interne klankbron en/of de externe klankbronnen aangesloten op de MIDI OUT-connector) er worden aangestuurd door de pedaal. OFF: Geen van beide wordt aangestuurd. INT: Enkel de interne klankbron wordt aangestuurd. MIDI: Enkel externe klankbronnen worden aangestuurd.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
worden aangestuurd
Polarity (Pedal Polarity) Deze parameter verwisselt de polariteit van de pedaal. Bij sommige pedalen is het elektrische signaal dat wordt uitgestuurd wanneer u de pedaal indrukt of lost, net het omgekeerde als van andere pedalen. Als uw pedaal net het omgekeerde doet van wat u verwacht, kies dan REVERSE. Als u een Roland-pedaal gebruikt (zonder omgekeerde polariteit), stel deze parameter dan in op STANDARD.
C1/C2/C3/C4 ASSIGN (C1/C2/C3/C4 Slider Assign)
de geselecteerde controllers ontvangen worden. * Voor vele control change-boodschappen is de functie die door elk nummer wordt uitgevoerd, gedefinieerd in de MIDI-specificatie. Dankzij deze instellingen kan u control change-boodschappen gebruiken ongeacht hun officieel gedefinieerde functie, dus let altijd goed op wat u doet.
CONTROL SOURCE Kies welk type van MIDI-boodschap u wil gebruiken om de volgende functies aan te sturen.
Hold (Hold Control Source) Hiermee kiest u het type van pedaalboodschap dat u wil
Deze parameters bepalen welke functies er worden
gebruiken om de huidige parameterwaarden vast te houden. OFF: niet gebruikt
aangestuurd door de C1ÐC4 sliders.
HOLD1:
Hold 1 (controller number 64)
Assign (C1/C2/C3/C4 Slider Assign)
SOST: SOFT: HOLD2:
Sostenuto (controller number 66) Soft pedal (controller number 67) Hold 2 (controller number 69)
Wijs aan elke slider een van de volgende functies toe. CC01–95: Controller numbers 1Ð95 (behalve 6, 32Ð63). PITCH BEND: Pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch * Afhankelijk van de aangestuurde functies is het mogelijk dat de waarde onveranderd blijft wanneer de slider verschoven wordt, zelfs als u van Patch of Performance wisselt.
Output (C1/C2/C3/C4 Slider Output) Hiermee bepaalt u welke klankbron(nen) (de interne klankbron en/of de externe klankbronnen aangesloten op de MIDI OUT-connector) er worden aangestuurd door de sliders. OFF: Geen van beide wordt aangestuurd. INT: Enkel de interne klankbron wordt aangestuurd. MIDI: Enkel externe klankbronnen worden aangestuurd. BOTH: Zowel de interne als de externe klankbronnen worden aangestuurd.
SYS-CTRL ASSIGN (System Control Assign) Control 1/2 (System Control Assign 1/2) Met deze instellingen kan u twee controllers voor gemeenschappelijk gebruik kiezen, wanneer u de parameters van een Patch of Performance aanstuurt. De instellingen in elke Patch (of Performance) bepalen of de twee controllers die u hier kiest, werkelijk worden gebruikt. U zal ook voor elke Patch (of Performance) moeten bepalen welke parameters er worden aangestuurd. CC01–95: Controller numbers 1Ð95 (behalve 6, 32Ð63). PITCH BEND: Pitch bend AFTERTOUCH: Aftertouch * Om de geselecteerde controllers te kunnen gebruiken, dient u de System-instellingen en de Patch/Performance-instellingen zodanig te maken dat de MIDI-boodschappen uitgezonden door
Peak (Peak Control Source) Hiermee kiest u het type van pedaalboodschap dat u wil gebruiken om de hoogste parameterwaarden die werden ontvangen, vast te houden. OFF: niet gebruikt HOLD1: Hold 1 (controller number 64) SOST: SOFT: HOLD2:
Sostenuto (controller number 66) Soft pedal (controller number 67) Hold 2 (controller number 69)
Volume (Volume Control Source) Hier bepaalt u of Expression-boodschappen (controller number 11) al dan niet het volume van een Patch of Part be•nvloeden, naast de Volume-boodschappen (controller number 7). VOLUME: Enkel Volume-boodschappen en niet Expression-boodschappen be•nvloeden het volume. VOL&EXP: Zowel Volume- als Expression-boodschappen be•nvloeden het volume.
Aftertouch (Aftertouch Control Source) Hier bepaalt u welke type(s) van Aftertouch-boodschap de interne klankbron be•nvloeden. CHANNEL: Channel pressure (de aftertouch die gelijk is voor alle toetsen) POLY: Polyphonic key pressure (de aftertouch die voor elke toets anders is) CH&POLY: Channel pressure en Polyphonic key pressure * Het klavier van de XP-30 kan geen Polyphonic Key Pressureboodschappen uitzenden.
107
Hoofdstuk 3
BOTH: Zowel de interne als de externe klankbronnen
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ MIDI-instellingen (MIDI)
Tx-Ch (Patch Mode Transmit Channel)
Deze parameters bepalen de instellingen voor de MIDI-
Deze parameter bepaalt het zendkanaal voor MIDI-
kanalen en hoe Òexclusive dataÓ worden verwerkt.
boodschappen in Patch mode. Als u geen MIDI-boodschappen naar externe MIDI-toestellen wil sturen, zet u deze para-
* De eerste display van de MIDI-groep zal verschillen naargelang de mode waarin u zat wanneer u op [SYSTEM] drukte (Patch mode/Performance mode/GM mode).
PERFORM MIDI (Performance MIDI) Maak MIDI-instellingen voor de Performance mode. Daarvoor drukt u op [SYSTEM] wanneer u in Performance mode zit, en drukt u vervolgens op [MIDI] in de rij functieknoppen.
meter uit. Als het zendkanaal altijd moet overeenkomen met het Patch Mode Receive Channel, kies hier dan Rx-Ch.
Local (Local Switch) Hiermee bepaalt u of het controller-gedeelte al dan niet verbonden wordt met de interne klankbron (alle Parts). Normaal gezien laat u dit op ON staan, maar als u met het klavier een de controllers van de XP-30 enkel externe
Control Channel (Performance Control Channel)
klankbronnen wil aansturen, zet u deze parameter op OFF.
Selecteer het ontvangskanaal dat wordt gebruikt om via MIDI
Remote (Remote Keyboard Switch)
(Program Change- en Bank Select-boodschappen) performances te kiezen. Als u geen MIDI-boodschappen wil
Zet deze parameter aan wanneer u een extern MIDI-klavier
gebruiken om Performances te kiezen, zet u dit op OFF. Als u dit instelt op hetzelfde kanaal als het ontvangstkanaal van
gebruikt in plaats vanhet klavier van de XP-30. In dat geval kan u het zendkanaal van het externe MIDI-klavier op gelijk welk kanaal zetten. Normaal laat u deze parameter uit staan.
een Part, dan heeft de Performance-keuze voorrang en zal het niet mogelijk zijn om Patches voor die Part te kiezen via MIDI.
GM MIDI
* Het MIDI Receive Channel van elke Part wordt voor elke Performance apart ingesteld.
op [MIDI] in de rij functieknoppen.
Hier maakt u MIDI-instellingen voor GM mode. Daarvoor drukt u op [SYSTEM] wanneer u in GM mode zit, en daarna
Local (Local Switch)
Local (Local Switch)
Hier bepaalt u of het controller-gedeelte al dan niet wordt verbonden met de interne klankbron (alle Parts). Normaal
Hiermee bepaalt u of het controller-gedeelte al dan niet verbonden wordt met de interne klankbron (alle Parts).
gezien laat u dit op ON staan, Maar als u het klavier en de controllers gebruikt om externe klankbronnen aan te sturen, zet u dit op OFF.
Normaal gezien laat u dit op ON staan, maar als u met het klavier een de controllers van de XP-30 enkel externe klankbronnen wil aansturen, zet u deze parameter op OFF.
* Als u het keyboard controller-gedeelte enkel wil loskoppelen van een of enkele Parts, gebruik dan de Local-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI).
RECEIVE MIDI
Remote (Remote Keyboard Switch) Zet deze parameter aan wanneer u een extern MIDI-klavier wil gebruiken in plaats van het klavier van de XP-30. In dat geval kan u het zendkanaal van het externe MIDI-klavier op gelijk welk kanaal zetten. Normaal laat u dit op OFF staan. * Zet deze parameter op ON als u wil spelen met de Arpeggiator aangestuurd door een extern MIDI-toestel. * Met de Remote keyboard switch aan worden alle boodschappen die aankomen bij MIDI IN, uitgestuurd door MIDI OUT.
PATCH MIDI Hier maakt u MIDI-instellingen voor Patch mode. Daarvoor drukt u op [SYSTEM] wanneer u in Patch mode zit, en daarna op [MIDI] in de rij functieknoppen.
Rx-Ch (Patch Mode Receive Channel) Hiermee bepaalt u op welk kanaal MIDI-boodschappen worden ontvangen in Patch mode.
108
Hiermee bepaalt u of er wel of geen MIDI-boodschappen worden ontvangen voor het kiezen van Patches, Rhythm Sets of Performances.
Program Change (Receive Program Change Switch) Als u wil dat er Program Change-boodschappen worden ontvangen, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF.
Bank Select (Receive Bank Select Switch) Als u wil dat er Bank Select-boodschappen worden ontvangen, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF.
TRANSMIT MIDI Hier bepaalt u hoe MIDI-boodschappen worden verzonden.
Program (Transmit Program Change Switch) Als u wil dat er Program Change-boodschappen verzonden worden, kiest u hier ON. anders kiest u OFF.
Bank Sel (Transmit Bank Select Switch) Als u wil dat er Bank Select-boodschappen verzonden worden, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF.
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
Als u wil dat er Active Sensing-boodschappen verzonden worden, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF.
■ Phrase Preview-instellingen (PREVIEW) Hier bepaalt u hoe de frase wordt weergegeven wanneer u
SYS-EXC MIDI (Exclusive MIDI)
op [PHRASE PREVIEW] drukt.
Hier bepaalt u hoe Exclusive messages verzonden en
PREVIEW MODE
ontvangen worden.
Device# (Exclusive Device ID Number)
Mode (Preview Sound Mode) SINGLE: De noten bepaald door Note 1Ð4 klinken ŽŽn na
Wanneer u Exclusive messages wil verzenden of ontvangen, zet dan deze parameter op hetzelfde Device ID-nummer als het andere MIDI-toestel.
CHORD:
PHRASE: De voorgeprogrammeerde frase voor het Patchtype (categorie) weerklinkt.
Rx.Exc (Receive Exclusive Switch) Als u wil dat er Exclusive messages ontvangen worden, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF.
Tx.Edit (Transmit Edit Data Switch) Als u wil dat er Exclusive messages verstuurd worden voor elke wijziging die u maakt bij het editen van een Patch, Performance of Rhythm Set, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF.
Rx.GM (Receive GM Exclusive Switch) Als u wil dat er Exclusive messages i.v.m. GM worden ontvangen, kiest u hier ON. Anders kiest u OFF. * Voor details over de GM MIDI-boodschappen, zie “Hoofdstuk
5. De XP-30 als GM-klankmodule” (p. 120).
BANK-SEL GROUP (Bank Select Group) Elke Performance heeft een Bank Select Group-instelling (PERFORM/MIDI/TRANSMIT). De Bank Select Groupparameter van elke Performance bepaalt hoe Bank Selectboodschappen worden verzonden wanneer de Performance wordt gekozen. Hier kan u het eigenlijke Bank Select Number opgeven dat wordt verzonden voor elk van de keuzes (BS1Ð7) die in Performance mode werden gemaakt.
Number (Bank Select Group Number) Selecteer de Bank select-groep die u wil instellen. De inhoud van elk BS-nummer wordt bepaald door de volgende instellingen voor Switch, MSB en LSB.
Switch (Back Select Transmit Switch) Als u wil dat de geselecteerde Bank select-groep haar toegewezen Bank Select-nummer uitzendt, kiest u hier ON. Als u niet wil dat het geselecteerde BS-nummer een Bank Select-boodschap uitzendt, kiest u hier OFF.
MSB (Bank Select MSB)
ŽŽn. De noten bepaald door Note 1Ð4 klinken tegelijk.
PREVIEW KEY Note 1–4 (Preview Note Set 1–4) Hiermee bepaalt u de toonhoogte (C-1ÐG9) van de vier noten die klinken wanneer Mode (Preview Sound Mode) staat ingesteld op SINGLE of CHORD. * Als u PHRASE kiest voor Mode, hebben deze instellingen geen effect.
PREVIEW VELOCITY Hiermee bepaalt u de aanslagwaarde (0Ð127) van de vier noten die klinken wanneer Mode (Preview Sound Mode) staat ingesteld op SINGLE of CHORD. * Als u PHRASE kiest voor Mode, hebben deze instellingen geen effect.
■ De stemming regelen (TUNE) De parameters in deze groep regelen de stemming van de interne klankbron, of veranderen de temperatuur (stemsysteem) van het klavier. * De SCALE-display van de TUNE-groep zal verschillen naargelang van de mode waar u in zat toen u op [SYSTEM] drukte.
TUNE Master (Master Tune) Deze parameter stemt de interne klankbron. De getoonde waarde geeft de toonhoogte (frequentie) van de A4-toets aan.
Key Shift Regel de toonhoogte van de interne klankbron in stapjes van een halve toon.
Scale Tune (Scale Tune Switch)
LSB (Bank Select LSB)
Zet dit op ON als u een andere toonschaal wil spelen dan gelijkzwevende temperatuur. U kan 1 toonschaal kiezen voor Patch mode en 1 voor Performance mode/GM mode. Voor de stemming van de noten gebruikt u de SCALE-display.
Bepaal de LSB van het Bank Select-nummer verzonden door het geselecteerde BS-nummer.
* De gekozen toonschaal wordt zelfs gebruikt voor MIDIboodschappen ontvangen van een extern MIDI-toesten.
Bepaal de MSB van het Bank Select-nummer verzonden door het geselecteerde BS-nummer.
109
Hoofdstuk 3
Active Sensing (Transmit Active Sensing Switch)
Hoofdstuk 3. Uw eigen klanken creëren
■ Program Change (PGM CHNG)
PATCH SCALE KEY SCALE Wil u een toonschaal defini‘ren voor gebruik in Patch mode, druk dan in Patch mode op [SYSTEM] en druk op [TUNE] in de rij functieknoppen om de PATCH SCALE-display op te roepen. Wil u een toonschaal defini‘ren voor gebruik in Performance mode/GM mode, druk dan in Performance mode op [SYSTEM] en druk op [TUNE] in de rij functieknoppen om
TRANSMIT P.C (Transmit Program Change) Wanneer u MIDI-boodschappen (Program Change en Bank Select) wil verzenden om klanken te kiezen op een extern MIDI-apparaat, maak dan de nodige instellingen in deze display en druk op de ENTER-knop.
de KEY SCALE-display op te roepen. Om andere Parts in te
Channel (Transmit MIDI Channel)
stellen selecteert u de gewenste Part met de cursorknoppen.
Kies op welk kanaal de MIDI-boodschap zal worden
Definieer een toonschaal door het toonhoogteverschil t.o.v.
verzonden.
gelijkzwevende temperatuur op te geven (stapjes van 1 cent). In Patch mode zijn er verschillende schermen voor de witte
P.C# (Transmit Program Change)
en de zwarte toetsen en de instellingen voor ŽŽn octaaf (CÐG)
Kies het Program Number dat u wil verzenden.
bepalen de stemming voor alle octaven. In Performance mode/GM mode kan u elke toets van elke Part instellen.
Bnk-MSB (Transmit Bank Select MSB)
* Een cent is 1/100 van een halve toon.
nummer dat u wil verzenden.
Selecteer de MSB (control number 0) van het Bank Select-
Gelijkzwevende temperatuur
Bnk-LSB (Transmit Bank Select LSB)
Deze toonschaal verdeelt het octaaf in 12 gelijke delen en is het meest gebruikte systeem in de Westerse
Selecteer de LSB (control number 32) van het Bank Selectnummer dat u wil verzenden.
muziek. De XP-30 gebruikt dit systeem wanneer de Scale Tune Switch op OFF staat.
■ De installatiestatus van Wave Expansion Boards controleren (INFO)
Zuivere temperatuur (Tonica is C) In dit systeem klinken de 3 basisakkoorden rijker dan bij gelijkzwevende temperatuur. Dit effect geldt slechts voor 1 toonaard en transpositie maakt het akkoord dubbelzinnig.
Arabische toonschaal In dit systeem zijn E en B een kwartnoot lager en C#, F# en G# zijn een kwartnoot hoger dan bij gelijkzwevende temperatuur. De intervallen tussen G en B, C en E, F en G#, A# en C#, en D# en F# hebben een natuurlijke terts (het interval tussen een grote terts en een kleine terts). Op de XP-30 kan u de Arabische toonschaal spelen in G, C en F. NootGelijkzw. naam temperat. C C# D Eb E F F# G G# A Bb B
110
0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Zuivere temperat. (tonica C)
Arabische toonschaal
0 -8 +4 +16 -14 -2 -10 +2 +14 -16 +14 -12
-6 +45 -2 -12 -51 -8 +43 -4 +47 0 -10 -49
INFO EXP (Information Expansion Board) De namen van Wave Expansion Boards ge•nstalleerd in de sleuven EXP-D en E worden getoond. Sleuven zonder board worden aangeduid als Ò----------------.Ó * Als er voor Expansion D: en Expansion E: een Wave Expansion Board met identiek dezelfde naam verschijnt, zullen enkel de data van het Wave Expansion Board in de EXP-D sleuf toegankelijk zijn. Bovendien bevat de XP-30 reeds de data van de drie hieronder vermelde Wave Expansion Boards, en als de namen van deze Wave Expansion Boards in de display verschijnen, zullen enkel de onboard data (XP-AÐC) toegankelijk zijn. - SR-JV80-09 ÒSessionÓ (XP-A) - SR-JV80-02 ÒOrchestralÓ (XP-B) - SR-JV80-11 ÒTechno CollectionÓ (XP-C)
BATTERY CHECK De XP-30 bevat een batterij die ervoor zorgt dat de data in het interne geheugen bewaard blijft. In deze display kan u de batterijspanning controleren. Als de display OK aangeeft, is er nog voldoende batterijspanning. Als de display LOW aangeeft, is de batterijspanning te laag. Contacteer in dat geval uw Roland-dealer om de batterij te laten vervangen.
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode) Dankzij de Utility mode kan u Patch/Performance/Rhythm Set-instellingen opslaan (Write) alsook data (Data Transfer) en andere globale XP-30 geheugeninstellingen verzenden.
De Utility/Card Mode De XP-30 gaat naar Utility/Card mode als u op [UTIL/
Basisprocedure in Utility/ Card Mode * Om een geheugenkaart te kunnen gebruiken, dient u eerst het toestel uit te schakelen en vervolgens schuift u een geheugenkaart in de kaartsleuf. fig.4-02
CARD] drukt. De indicator knippert. Utility/Card mode beschikt over negen functies, ingedeeld in twee groepen Ñ UTIL 1 en UTIL 2.
UTIL 1 (Utility 1) fig.3-20
WRITE
COPY Met deze functie kopieert u data van een Patch, Performance of Rhythm Set naar de huidige Patch, Performance of Rhythm Set (p. 117).
INIT (Initialize) Hiermee zet u de parameters van de huidige Patch, Performance of Rhythm Set terug op hun fabrieksinstelling (p. 119).
XFER (Data Transfer) Deze functie verzendt Patch, Performance, Rhythm Set of System-instellingen naar een extern MIDI-toestel (p. 115).
PROTECT (User Memory Protect) Deze functie voorkomt dat het user-geheugen per ongeluk wordt overschreven (p. 117).
UTIL 2 (Utility 2) fig.4-01
1. Druk op [UTIL/CARD] zodat de indicator knippert. De XP-30 schakelt over naar Utility/Card mode. fig.3-20
* Het type van data dat wordt opgeslagen, gekopierd en ge•nitialiseerd, hangt af van de mode waarin u zit wanneer u op [UTIL/CARD] drukt. 2. Druk op [ ] of [ ] om de groep (UTIL 1, UTIL 2) met de gewenste functie te selecteren. 3. Selecteer met [ ] of [ ] de gewenste functie (de naam van de functie knippert), en druk op [ENTER]. De display van de gekozen functie verschijnt. * U kan ook de gewenste functiedisplay oproepen door met de numerieke toetsen of de functieknoppen het nummer van de functie in te voeren. * Als u de functie Ò1: CARDÓ uit de UTIL 2-groep hebt gekozen, dan verschijnt de CARD-display. Hier kan u ook weer de gewenste functie kiezen. 4. Stel in de display van elke functie de nodige parameters in.
CARD Hier kan u instellingen maken i.v.m. geheugenkaarten (p. 117).
LOAD Deze functie laadt data van een geheugenkaart in het geheugen van de XP-30 (p. 118).
SAVE Deze functie slaat data op op een geheugenkaart (p. 118).
* Druk op [EXIT] om de handeling te annuleren. 5. Druk op [ENTER] om de functie uit te voeren. Wanneer de handeling voltooid is, verschijnt kort de melding ÒCOMPLETEDÓ in de display. 6. Druk op [EXIT] om terug te keren naar de UTIL 1- of UTIL 2-displays. Om terug te keren naar de display van de vorige mode, drukt u op [UTIL/CARD] zodat de indicator uitgaat.
FACTORY RESET Deze functie zet alle instellingen opgeslagen in de XP-30 terug naar de fabrieksinstellingen (p. 119).
111
Hoofdstuk 4
Met deze functie slaat u gewijzigde Patch-, Performance- of Rhythm Set-instellingen op in het user-geheugen (p. 112).
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
Geluidsdata opslaan in het User-geheugen (WRITE) Als u het toestel uitschakelt of een andere Patch, Performance of Rhythm Set kiest nadat u de instellingen van een Patch, Performance of Rhythm Set hebt gewijzigd, dan gaan die gewijzigde data verloren. Als u de data wil behouden, dient u ze op te slaan in het user-geheugen.
De Compare-functie Dankzij de Compare-functie kan u de Patch spelen die momenteel op de schrijfbestemming staat, zodat u kan controleren of u hem wel echt wil overschrijven. Om de Patch van de schrijfbestemming te spelen, roept u de PATCH COMPARE-display op met [UNDO/ COMPARE]. In deze display kan u ook de Patch voor de schrijfbestemming selecteren. Nadat u de Patch voor
Internal Write Protect Er is een Internal Write Protect-instelling voorzien om te voorkomen dat de instellingen in het user-geheugen per ongeluk overschreven worden. Wanneer u
de schrijfbestemming hebt gekozen, drukt u op [EXIT] om terug te keren naar de vorige display. fig.4-05.e[
instellingen van het user-geheugen overschrijft, moet u eerst Internal Write Protect uitschakelen. Als u probeert data weg te schrijven wanneer Internal Write Protect
Patch v/d schrijfbestemming (groep, nummer, naam)
* Gelieve er rekening mee te houden dat Patches die gespeeld worden met de Compare-functie, lichtjes anders kunnen klinken dan wanneer ze gewoon gespeeld worden.
aan staat, verschijnt de volgende display. fig.3-22
Verander in de display ON in OFF en druk op [ENTER] om Internal Write Protect uit te schakelen. Druk nogmaals op [ENTER] en de data worden weggeschreven in het user-geheugen. Eens dat u Internal Write Protect uitschakelt, blijft het
■ Rhythm Set Write De instellingen van de huidige Rhythm Set worden weggeschreven in het user-geheugen. Druk in Rhythm Set mode op [UTIL/CARD] en voer de Write-handeling uit. fig.4-06.e
uit tot u de XP-30 uitschakelt.
■ Performance Write De instellingen van de huidige Performance worden weggeschreven in het user-geheugen. Druk in Performance mode op [UTIL/CARD] en voer de Write-handeling uit.
Rhythm Set v/d schrijfbestemming (groep, nummer, naam)
* Door met [SHIFT] ingedrukt op [UTIL/CARD] te drukken, kan u rechtstreeks de RHYTHM WRITE-display oproepen.
De Compare-functie
fig.4-03.e
De instellingen van de huidige Patch worden weggeschreven in het user-geheugen. Druk in Patch mode op [UTIL/CARD] en voer de Write-handeling uit.
Dankzij de Compare-functie kan u de Rhythm Set spelen die momenteel op de schrijfbestemming staat, zodat u kan controleren of u hem wel echt wil overschrijven. Om de Rhythm Set van de schrijfbestemming te spelen, roept u de RHYTHM COMPARE-display op met [UNDO/COMPARE]. In deze display kan u ook de Rhythm Set voor de schrijfbestemming selecteren. Nadat u de Rhythm Set voor de schrijfbestemming hebt gekozen, drukt u op [EXIT] om terug te keren naar de vorige display.
fig.4-04.e
fig.4-07.e
Performance v/d schrijfbestemming (groep, nummer, naam)
* Door met [SHIFT] ingedrukt op [UTIL/CARD] te drukken, kan u rechtstreeks de PERFORM WRITE-display oproepen.
■ Patch Write
Rhythm Set v/d schrijfbestemming (groep, nummer, naam)
Patch v/d schrijfbestemming (groep, nummer, naam)
* Door met [SHIFT] ingedrukt op [UTIL/CARD] te drukken, kan u rechtstreeks de PATCH WRITE-display oproepen.
112
* Gelieve er rekening mee te houden dat Rhythm Sets die gespeeld worden met de Compare-functie, lichtjes anders kunnen klinken dan wanneer ze gewoon gespeeld worden.
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
Instellingen van de klankbron kopiëren (COPY)
Performance Name Copy
Met deze functie kan u data van gelijk welke Patch,
fig.4-11.e
De naam van een Performance wordt gekopieerd naar de huidige Performance.
Performance of Rhythm Set kopi‘ren naar de huidige Patch, Performance of Rhythm Set. Doeltreffend gebruik van deze functie maakt het editen een stuk makkelijker.
Performance v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
■ Performance Copy
■ Patch Copy
Om de instellingen van een Performance te kopi‘ren, drukt u
Om Patch-instellingen naar de huidige Patch te kopi‘ren,
in Performance mode op [UTIL/CARD] en voert u de Copyhandeling uit.
drukt u in Patch mode op [UTIL/CARD] en voert u de Copyhandeling uit.
Performance Part Copy
Patch Tone Copy
De Part-instellingen van een Performance worden
Tone-instellingen van een Patch worden gekopi‘erd naar de
gekopieerd naar de door u gespecifieerde Part van de huidige Performance.
door u gespecifieerde Tone van de huidige Patch. fig.4-12.e
fig.4-08.e
Patch-naam v/d kopieerbron Tone v/d kopieerbestemming Tone v/d kopieerbron
Performance-naam v/d kopieerbron
Part v/d kopieerbron
Part v/d kopieerbestemming
* Om de momenteel geselecteerde Performance te specifi‘ren als de kopieerbron, zet u Source op TEMP. * Wanneer de Copy-handeling is uitgevoerd, verschijnt er een Ò*Ó voor de naam van de part van de kopieerbestemming.
Performance Effects Copy De effectinstellingen van een Performance of Patch worden gekopieerd naar de huidige Performance.
* Om de momenteel geselecteerde Patch te specifi‘ren als de kopieerbron, zet u Source op TEMP. * Wanneer de Copy-handeling is uitgevoerd, verschijnt er een Ò*Ó voor de tone van de kopieerbestemming.
Patch Effects Copy De effectinstellingen van een Performance of Patch worden gekopieerd naar de huidige Patch. fig.4-13.e
fig.4-09.e
Kopieerbron
Patch/Performance v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
Druk op [ ] om naar de volgende display te gaan, en selecteer vervolgens de inhoud van het effect dat u wil kopi‘ren.
Kopieerbron Patch/Performance v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
Druk op [ ] om naar de volgende display te gaan, en selecteer vervolgens de inhoud van het effect dat u wil kopi‘ren. fig.4-14.e
fig.4-10.e
Type v/d kopie Type v/d kopie
ALL: EFX: CHORUS: REVERB: CHO&REV:
Multi-effects-, chorus- en reverb-instellingen Multi-effects-instellingen Chorus-instellingen Reverb-instellingen Chorus- en reverb-instellingen
ALL: EFX: CHORUS: REVERB: CHO&REV:
Multi-effects-, chorus- en reverb-instellingen Multi-effects-instellingen Chorus-instellingen Reverb-instellingen Chorus- en reverb-instellingen
113
Hoofdstuk 4
Performance v/d kopieerbron (groep, nummer)
Patch v/d kopieerbron (groep, nummer)
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
De Compare-functie Voor Patch Tone Copy en Patch Effect Copy kan u de Compare-functie gebruiken. Met de Compare-functie kan u de Patch spelen die
■ Rhythm Set Copy Om Rhythm Set-instellingen naar de huidige Rhythm Set te kopi‘ren, drukt u in Rhythm Set mode op [UTIL/CARD] en voert u de Copy-handeling uit.
momenteel op de kopieerbestemming staat. Om de
Rhythm Key Copy
Patch van de kopieerbron te spelen, drukt u op [UNDO/COMPARE] zodat de PATCH COMPARE-
Individuele toetsinstellingen in een Rhythm Set worden
display verschijnt. De Patch van de kopieerbron kan u
gekopieerd naar elke toets in de huidige Rhythm Set. fig.4-17.e
in deze display ook veranderen, maar u kan hier geen patches van XP-AÐE kiezen. Nadat u de Patch van de kopieerbron hebt geselecteerd, drukt u op [EXIT] om terug te keren naar de vorige display.
Rhythm Set v/d kopieerbron (groep, nummer)
fig.4-15.e
Rhythm Set-naam v/d kopieerbron
Toets v/d kopieerbron Toets v/d kopieerbestemming
* De toetsparameters voor kopieerbron en -bestemming kan u ook instellen door een toets van het klavier in te drukken. Patch v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
* De Compare-functie kan niet gebruikt worden met Patch Tone Copy als ofwel TEMP of een patch van XP-AÐE geselecteerd is als patch van de kopieerbron (Source). * De Compare-functie kan niet gebruikt worden met Patch Effect Copy als PERFORM geselecteerd is als de kopieerbron (Source). * Gelieve er rekening mee te houden dat Patches die gespeeld worden met de Compare-functie, lichtjes anders kunnen klinken dan wanneer ze gewoon gespeeld worden.
Patch Name Copy
* Wanneer de Copy-handeling uitgevoerd is, verschijnt er een Ò*Ó voor de toets van de kopieerbestemming.
De Compare-functie De Compare-functie kan gebruikt worden tijdens de Rhythm Key Copy-handeling. Dankzij de Compare-functie kan u de Rhythm Set die momenteel op de kopieerbron staat, spelen. Om de Rhythm Set van de kopieerbron te spelen, drukt u op [UNDO/COMPARE] zodat de RHYTHM COMPAREdisplay verschijnt. In deze display kan u ook de Rhythm Set van de kopieerbron wijzigen, maar u kan hier geen patches van XP-AÐE kiezen. Nadat u de
De naam van een Patch wordt gekopieerd naar de huidige Patch.
Rhythm Set voor de kopieerbron gekozen hebt, drukt u
fig.4-16.e
fig.4-18.e
op [EXIT] om terug te keren naar de display.
Rhythm Set v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
Patch v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
* Als een van de XP-AÐE Rhythm Sets geselecteerd is als de Rhythm Set van de kopieerbron (Source), is de Comparefunctie niet beschikbaar. * Gelieve er rekening mee te houden dat Rhythm Sets die gespeeld worden met de Compare-functie, lichtjes anders kunnen klinken dan wanneer ze gewoon gespeeld worden.
Rhythm Set Name Copy De naam van een Rhythm Set wordt gekopieerd naar de huidige Rhythm Set. fig.4-19.e
Rhythm Set v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
114
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
Instellingen van de klankbron initialiseren (INIT) Deze functie zet de instellingen van de huidige Patch, Performance of Rhythm Set terug op een standaardwaarde of op de fabrieksinstellingen. * Enkel huidige data worden ge•nitialiseerd, en data die in het user-geheugen zitten, worden niet overschreven. Om alle instellingen terug te brengen naar hun default-waarde, dient u een Factory Reset (UTILITY/UTIL 2/FACTORY RESET) uit te voeren. Afhankelijk van de toepassing kan u data op twee manieren
■ Rhythm Set Initialize Om Rhythm Set-instellingen te initialiseren, drukt u in Rhythm Set mode op [UTIL/CARD] en voert u de initialisatie uit. De Rhythm Set Initialize-handeling kan u ook gebruiken om de instellingen van een individueel percussiegeluid (toets) dat u bepaalt, te initialiseren. Plaats in dit geval de cursor op Key en kies het percussiegeluid dat u wil initialiseren. U kan het percussiegeluid ofwel via het klavier bepalen, of door op TONE SELECT [1]Ð[4] te drukken. fig.4-22
initialiseren.
Mode (Initialize Mode) DEFAULT: Zet de huidige data terug op hun standaard-
* Als de huidige data een Patch, Performance of Rhythm Set in het preset-geheugen is (PR-AÐPR-C, E, GM), en de initialisatie wordt uitgevoerd met PRESET gespecifieerd, dan worden de data teruggezet naar de waarde van het overeenkomstig genummerde user-geheugen.
■ Performance Initialize Om Performance-instellingen te initialiseren, drukt u in Performance mode op [UTIL/CARD] en voert u de initialisatie uit. fig.4-20
■ Patch Initialize
Klankinstellingen verzenden (XFER) Met deze functie kan u klankbron- of System-instellingen die in het geheugen van de XP-30 of op een geheugenkaart zijn opgeslagen, verzenden naar een extern MIDI-toestel of Usergeheugen.
■ Data verzenden naar een extern MIDI-toestel Het verzenden van Patch-, Performance-, Rhythm Set- of System-data naar een extern MIDI-toestel noemen we Bulk dump. Dit procŽdŽ wordt gebruikt wanneer twee XP-30Õs met dezelfde Patch-, Performance- en/of Rhythm Setinstellingen op elkaar aangesloten worden om te spelen of wanneer u Patch-, Performance-, Rhythm Set- of System-data naar een extern MIDI-toestel opneemt als backup in geval van dataverlies. fig.4-23.e
Om Patch-instellingen te initialiseren, drukt u in Patch mode op [UTIL/CARD] en voert u de initialisatie uit. Datatype Source block
fig.4-21
Bestemming
Terwijl de data worden verzonden, verschijnt de volgende display. fig.4-24
* Druk op [EXIT] om de datatransmissie te annuleren. * Als u gebruik wil maken van instellingen die het gebruik van XP-A/B/C waves en patches bepalen nadat ze verzonden zijn naar een ander toestel (XP-50/60/80; of JV-1010/1080/2080), dient u zich er eerst van te vergewissen dat de betreffende Wave Expansion Boards ge•nstalleerd zijn in het andere toestel.
115
Hoofdstuk 4
PRESET:
waarde, nl. de ÒIniti‘le dataÓ (INIT PATCH, INIT PERFORM or INIT SET). Deze mode wordt gebruikt om van nul af geluiden te cre‘ren. Zet de huidige data in het user-geheugen terug op de fabrieksinstellingen.
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
Bepaal welke data er worden verzonden, door middel van de
Bepaal welke data er worden verzonden, door middel van de
onderstaande combinaties. Als u bijvoorbeeld de Patches 001Ð020 van de USER-groep
onderstaande combinaties. Als u bijvoorbeeld enkel Patch 001 van de PR-A-groep wil
wil verzenden, dan voert u ÒPATCH USER:001-020Ó in.
verzenden, dan voert u ÒPATCH PR-A:001-001Ó in.
Type
Block
* Als de opgegeven data te omvangrijk zijn voor hun bestemming,
ALL
USER
dan worden er zoveel data verzonden als dat er in de bestemming passen, te beginnen bij het eerste nummer van de opgegeven verzendingsbestemming.
TEMP PERFORM
USER TEMP
01Ð32 -PATCH
*1
+PATCH
*2
CTRL PATCH
USER USER
User:127
Als bovenstaande instellingen gemaakt zijn en de verzending uitgevoerd wordt, worden enkel de Patches 01
001Ð002
en 02 van de PR-A-groep verzonden naar de Patches 127
TEMP SYSTEM
PATCH PR-A:001Ñ005
Bestemming 001Ð128
TEMP RHYTHM
(Voorbeeld) Block
en 128 van de USER-groep.
USER
Type
*1
De huidige Performance
*2
De huidige Performance en de Patch of Rhythm Set toegewezen aan elke Part van de Performance
Block
ALL
PR-A PR-B
PERFORM
USER
01Ð32
Type (Data Type)
PR-A, B
01Ð32
Hiermee bepaalt u welk type van data er wordt verzonden. ALL: Performance, Patch en Rhythm Set
CARD
**
USER PR-AÐC, GM, PR-E
001Ð128 001Ð128
XP-A, B XP-C XP-D, E
001Ð255 001Ð256 001Ð***
*2
CARD
**
*1
USER
001Ð002
PR-AÐC, GM, PR-E XP-A, C XP-D, E
001Ð002 001Ð008 001Ð***
*2
CARD
**
*1
Card
**
*1
PATCH
PERFORM: Performance PATCH: Patch RHYTHM: Rhythm Set SYSTEM:
System
Block (Source Block) Hiermee bepaalt u de bron van de te verzenden data. USER: De data van het user-geheugen verzenden. TEMP: De data van de temporary area verzenden. CTRL: Boodschappen voor Performance bank select, Performance program change, en Volume- en Panboodschappen voor de Parts waarvan de Rxparameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON staat.
RHYTHM
SYSTEM
*1
Destination
*1 *2
Stel de bestemming van de verzending in op MIDI.
Type (Data Type)
■ Data verzenden naar het Usergeheugen
Hiermee bepaalt u welk type van data er wordt verzonden. ALL: Performance, Patch en Rhythm Set PERFORM: Performance PATCH: Patch RHYTHM: Rhythm Set SYSTEM: System (behalve sequencer-gedeelte)
U kan Patch-, Performance- of Rhythm Set-instellingen naar het user-geheugen en System-instellingen naar het systeemgeheugen versturen. Door klankdata te laden van geheugenkaart of Wave Expansion Boards naar het user-geheugen, kan u nog vele klanken toevoegen aan uw performance. fig.4-27.e
Datatype Source block
116
Bestemming
Bepaald door bestandsnummer Afhankelijk van het ge•nstalleerde Wave Expansion Board
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
Block (Source Block) Hiermee bepaalt u de bron van de te verzenden data. USER: PR-A–C, E:
Data van het user-geheugen verzenden. Data van Preset A/B/C/E verzenden.
GM:
GM-data verzenden.
XP-A–E:
Data van een Wave Expansion Board verzenden.
* XP-D, E kan u enkel selecteren als het overeenkomstige Wave Expansion Board ge•nstalleerd is. CARD:
Instellingen betreffende geheugenkaarten (CARD) De XP-30 kan een optionele geheugenkaart (S2M-5 (2MByte) of S4M-5 (4MByte)) gebruiken. Gebruik deze kaart om data op te slaan waarvoor er in de interne USER-groep geen plaats meer is, of om de data die u cre‘erde te gebruiken op een andere XP-30. Geheugenkaarten moeten geformatteerd worden voor u ze
Performance/Patch/Rhythm Set/System-data
kan gebruiken.
opgeslagen op geheugenkaart verzenden.
* Wanneer u Ò1: CARDÓ in de UTIL 2-groep selecteert,
fig.4-29.e
verschijnt de volgende CARD-display. Kies de functie die u wil uitvoeren. fig.4-31
Bestandsnummer
Bestandsnaam
Destination * Als de Type-parameter op PERFORM, PATCH of RHYTHM staat, geef dan het eerste nummer van de verzendingsbestemming in.
Het User-geheugen beveiligen (PROTECT) Deze functie verhindert dat het user-geheugen wordt overschreven om te voorkomen dat Patch-, Performance- of Rhythm Set-data per ongeluk verloren gaan. fig.4-30
Voordat u een geheugenkaart gebruikt * Schakel de JP-8080 uit voordat u een geheugenkaart insteekt of verwijdert. Als u een geheugenkaart insteekt terwijl het toestel aanstaat, kan het gebeuren dat de data van de geheugenkaart vernietigd worden, of dat de geheugenkaart onbruikbaar wordt. * Zorg dat u de geheugenkaart zo ver mogelijk in de sleuf schuift. * Raak de contactpunten van de geheugenkaart niet aan en zorg dat ze niet vuil worden. * Verwijder de geheugenkaart nooit of schakel het toestel niet uit terwijl er een bewerking (formatteren of data lezen/schrijven) wordt uitgevoerd op de kaart. Als u dat toch doet, vernietigt u de data op de kaart en/of maakt u de kaart onbruikbaar.
Internal (Internal Write Protect) De Internal write Protect-instelling verhindert dat de Writehandeling het user-geheugen overschrijft. Wanneer deze instelling op ON staat, kunnen de data niet worden overschreven. Wanneer ze op OFF staat, wel. Wanneer de XP-30 wordt aangezet, staat deze instelling altijd op ON, dus u dient ze op OFF te zetten voordat u instellingen van het usergeheugen gaat wijzigen. U kan deze instelling ook uitzetten als onderdeel van de Write-procedure.
Exclusive (Exclusive Protect)
* Als u het write protect label aanbrengt op de write protect area van de geheugenkaart, wordt het onmogelijk om de kaart te formatteren of om er data op weg te schrijven. Als u de kaart wil formatteren of als u er data op wil wegschrijven, doe dit dan zonder dat het label erop kleeft. Voor details over het write protect label raadpleegt u best de gebruiksaanwijzing van uw geheugenkaart. Als u tracht de kaart te formatteren of om er data op weg te schrijven terwijl het write protect label bevestigd is, verschijnt de volgende boodschap. fig.4-32
De Exclusive Protect-instelling verhindert dat System Exclusive-boodschappen ontvangen van een extern MIDItoestel de instellingen van het user-geheugen overschrijven. Wanneer deze instelling op ON staat, kunnen de data niet worden overschreven. Wanneer ze op OFF staat, kunnen de data overschreven worden door een binnenkomende exclusive message, zelfs als de Internal Write Protectinstelling op ON staat.
117
Hoofdstuk 4
Stel de verzendingsbestemming in op USER.
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
■ De geheugenkaart van de XP-30 formatteren (FORMAT) Deze functie initialiseert (formatteert) een geheugenkaart zodat u er XP-30 data op kan opslaan. Voordat u een nieuwe geheugenkaart of een die reeds op een ander apparaat werd gebruikt, op de XP-30 kan gebruiken, dient deze geformatteerd te worden op de XP-30. * Hou er wel rekening mee dat bij het formatteren alle data op de geheugenkaart uitgewist worden. fig.4-33
Een bestand van de geheugenkaart inladen in de XP-30 (LOAD) Een databestand dat Patch-, Performance-, Rhythm Set- en System-instellingen bevat wordt ingeladen in het interne geheugen. * Als u een nieuw bestand inlaadt, worden de data die momenteel in het geheugen zitten, herschreven. Om bestaande data te behouden, dient u ze op te slaan op geheugenkaart voordat u nieuwe data inlaadt. fig.4-38
■ De naam van een bestand wijzigen (REMAME) Met deze functie verandert u de naam van een bestand op de geheugenkaart. * U kan het bestand een naam geven van maximaal acht karakters. Voor details over de namen, zie “Een naam toewijzen” (p. 42). * Extensies van bestandsnamen kunnen niet veranderd worden.
* Als u slechts een gedeelte van de data van het bestand wil inladen, raadpleeg dan “Data verzenden naar het Usergeheugen” (p. 116).
Data bewaren op geheugenkaart (SAVE)
fig.4-34.e
De Patch-, Performance-, Rhythm Set- en System-instellingen in het interne geheugen worden opgeslagen in ŽŽn enkel
Oorspronkelijke bestandsnaam
bestand op de geheugenkaart, onder een naam die u opgeeft. fig.4-39
Nieuwe bestandsnaam
■ Ongewenste bestanden verwijderen (DELETE) Met deze functie verwijdert u ongewenste bestanden van de geheugenkaart. fig.4-35
* Databestanden bevatten een volledige set parameterinstellingen voor de klankbron. Het is niet mogelijk om individuele Patches of Performances te bewaren op geheugenkaart. * U kan het bestand een naam geven van maximaal acht karakters. Voor details over de namen, zie “Een naam toewijzen” (p. 42).
■ De inhoud van de geheugenkaart controleren (INFO) Deze functie toont u het aantal bestanden op de geheugenkaart, de vrije geheugenruimte en de omvang van elk bestand. fig.4-36.e
Bestandsnummer
Bestandsnaam
Aantal bestanden op de geheugenkaart
118
Omvang v/h bestand
Vrije ruimte
Hoofdstuk 4. Geheugen (Utility/Card Mode)
De fabrieksinstellingen oproepen (FACTORY RESET) Deze handeling zet alle data in de XP-30 terug op de fabrieksinstellingen. * Indien het interne geheugen van de XP-30 belangrijke data bevat die u hebt gecre‘erd, dan zullen door deze handeling die data verloren gaan. Als u de data wil behouden, dient u ze op te slaan op een geheugenkaart (p. 118) of in een externe MIDI sequencer (p. 115). fig.4-40
* Als Internal Write Protect aanstaat, verschijnt de volgende display, en wordt de Factory Reset niet uitgevoerd. fig.3-22
Verander in de display ON in OFF en druk op [ENTER] om Internal Write Protect uit te schakelen.
Hoofdstuk 4
ÒAre You Sure?Ó verschijnt in de display. Druk op [ENTER].
119
Hoofdstuk 5. De XP-30 als GM-klankmodule De XP-30 beschikt over een GM modeÑeen handige manier
System, zullen deze niet teruggezet worden op de fabrieks-
om GM score data (muziekbestanden voor een GM-klankmodule) af te spelen of aan te maken. U kan commercieel
instellingen tenzij er een GM Initialize (DEFAULT) of Factory Reset wordt uitgevoerd.
uitgebrachte GM score data afspelen en zelfs verscheidene parameter-instellingen wijzigen om de muzikale expressie te vergroten.
GM System On-boodschap
GM Mode oproepen
toestand die overeenkomt met het GM System en die een GM-compatibele klankmodule initialiseert.
Gebruik de GM mode om de klankbron van de XP-30 in GM
* Als de Rx GM-parameter (SYSTEM/MIDI/SYS-EXC MIDI) op OFF staat, kunnen er geen GM System On-
System compatible mode te zetten. In wezen lijkt GM mode op een speciale soort Performance in dewelke een GM
De GM System On-boodschap zet het apparaat in een
boodschappen ontvangen worden.
System Rhythm Set toegewezen is aan Part 10, en GM System Patches toegewezen zijn aan andere Parts. U kan echter geen GM mode-instellingen in het user-geheugen
■ Een GM Score afspelen
opslaan.
Wanneer de XP-30 in GM mode staat, speelt hij GM scores
fig.5-01.e
GM Patch/Rhythm Set (nummer, groep)
Part-nummer
De GM PLAY-display toont een Patch of Rhythm Set die aan elke Part is toegewezen. Telkens als u naar GM mode gaat, is de GM Drum Set toegewezen aan Part 10, en is Piano 1 toegewezen aan de andere Parts. U kan ook andere GM Patches en GM Drum Sets kiezen voor elke Part naargelang de muziek die u wil spelen. 1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [PERFORM] om de GM PLAY-display op te roepen. Wanneer u de XP-30 in GM mode zet, initialiseert de klankbron zichzelf voor de GM System-basisinstellingen. 2. Druk op [
] of [
] om de huidige Part te veranden.
3. Om de GM Patch of GM Rhythm Set toegewezen aan de Part te veranderen, voert u dezelfde procedure uit als wanneer u een Patch of Rhythm Set kiest.
■ De klankbron initialiseren voor GM System-basisinstellingen Om een GM score correct te kunnen weergeven, moet de klankbron eerst ge•nitialiseerd worden voor de GM system basisinstellingen. De klankbron van de XP-30 wordt in de volgende situaties ge•nitialiseerd: - Wanneer de XP-30 in GM mode wordt gezet - Wanneer hij een GM System On-boodschap ontvangt van een extern MIDI-toestel - Wanneer er een GM System On-boodschap wordt aangetroffen in de songdata die worden weergegeven Bij het opstarten - Wanneer u de GM Initialize-functie uitvoert (p. 128). * Omdat er geen effectinstellingen gedefinieerd worden in het GM
120
correct af. Maar daarbuiten beschikt de XP-30 over nog vele andere eigenschappen die niet gedefinieerd zijn in GM System-specificaties, en als u die eigenschappen gebruikt om muziekbestanden te maken, is het mogelijk dat uw song niet correct wordt afgespeeld door andere GM-compatibele klankmodules. * De XP-30 is niet compatibel met het GS-formaat (standaardformaat voor multitimbrale klankbronnen, aanbevolen door Roland). Muziekbestanden die het GS-logo dragen (GS music data) worden daarom misschien niet correct weergegeven op de XP-30. * In het begin van een GM score staat er normaal gezien een GM System On-boodschap. Dus als u een GM score van in het begin van een song afspeelt, zal de XP-30 zichzelf in GM mode zetten. Maar als u een GM score afspeelt van in het midden van een song, kan het dat de XP-30 zichzelf niet in GM mode zet, en dat de GM score niet correct wordt weergegeven. Dus voor alle veiligheid raden we aan om de XP-30 manueel in GM mode te zetten voordat u een GM score afspeelt.
Een bepaalde Part uitschakelen Wanneer u overschakelt naar GM mode, worden alle Parts ingesteld om MIDI-boodschappen te ontvangen. Om een bepaalde Part uit te schakelen zodat hij niet weerklinkt, zet u de Recieve Switch op OFF voor die Part. 1. Zorg dat de [EDIT]-indicator uit is. Als hij brandt, druk dan op [EDIT] om hem uit te zetten. Op dit moment geven de indicators van de functieknoppen de aan/uit-status van elke Part aan. Wanneer de [1-8/9-16]indicator uit is, geven de indicators van de functieknoppen de status van Parts 1-8 aan. Wanneer de [1-8/9-16]-indicator brandt, geven de indicators van de functieknoppen de status van Parts 9-16 aan. Branden = aan, donker = uit. 2. Druk op de functieknoppen om Parts aan/uit te zetten.
Hoofdstuk 5. De XP-30 als GM-klankmodule
GM Mode-instellingen wijzigen GM mode heeft ook parameters die u voor elke Part kan wijzigen. U kan bv. de effecten, pan en level instellen om een GM score weer te geven zoals u dat wenst. * Wanneer GM mode ge•nitialiseerd is (p. 124), bent u al deze instellingen kwijt. 1. Houd [SHIFT] ingedrukt en druk op [PERFORM] om de GM PLAY-display op te roepen. 2. Druk op [EDIT] zodat de indicator oplicht.
■ Effectinstellingen maken in GM Mode (EFFECTS) De parameterconfiguraties van GM-effecten en Performanceeffecten zijn bijna hetzelfde. Voor details, zie “Effecten instellen voor een Performance (EFFECTS)” (p. 80). Maak instellingen voor de Multi-Effects/Chorus/Reverbeffecten die in GM mode gebruikt worden. * Als er een ÒxÓ rechts van de display-naam staat, dan is het effect voor die display uitgeschakeld. Zet het betreffende effect aan voor u instellingen maakt (p. 58).
3. Kies een display-groep met de functieknoppen.
OUTPUT
De knopindicator van de gekozen display-groep knippert.
Bepaal hier hoe het signaal van elke Part wordt uitgestuurd.
fig.5-02
Output Assign (Output Assign/Output Level) Wanneer de Output Assign-parameter op MIX staat, wordt
4. Kies een display-pagina met [ ] of [ ]. 5. Als u een parameterdisplay hebt gekozen die voor elke Part afzonderlijk kan worden ingesteld, dan verschijnt het nummer van de Part die u gaat editen in de display. Om een andere Part te kiezen, drukt u op [EDIT] zodat de indicator uitgaat, en gebruik [1-8/9-16] en de functieknoppen om een Part te selecteren. 6. Plaats met [ ] of [ wil wijzigen.
] de cursor op de parameter die u
7. Wijzig de parameterwaarde met de VALUE dial, [INC]/ [DEC] of de numerieke toetsen. * Als u een fout hebt gemaakt bij het instellen van de parameterwaarde of als de wijzigingen u niet bevallen, drukt u gewoon op [UNDO/COMPARE] om de vorige waarde terug te krijgen. 8. Als u naar een andere display-groep wil gaan, druk dan op [EDIT] zodat de indicator oplicht en gebruik de functieknoppen.
GM Patch die toegewezen is aan de Part. De Output Level-parameter regelt het volume van elke Part.
Chorus (Chorus Send Level) Hiermee regelt u de hoeveelheid chorus voor elke Part.
Reverb (Reverb Send Level) Hiermee regelt u de hoeveelheid reverb voor elke Part.
GM EFX TYPE (EFX Type) Kies welk type van Multi-Effects u in GM mode wil gebruiken.
Type (EFX Type) Hiermee kiest u het type van Multi-Effects. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89).
GM EFX PRM (GM EFX Parameters) Stel de parameters in voor het EFX-type gekozen met de Type-parameter. Voor details, zie “Multi-Effects Types (EFX-parameter)” (p. 89).
* U kan ook naar een andere display-groep gaan door [SHIFT] ingedrukt te houden en op [ ] of [ ] te drukken. Aangezien dit ook kan wanneer de [EDIT]-indicator uit is, is dit een snellere manier van werken omdat u de [EDIT]-indicator niet telkens hoeft aan te zetten.
GM EFX OUT (GM EFX Output)
9. Herhaal stappen 3Ð8 om de GM mode-instellingen te voltooien.
Mix Out (EFX Output Level)
10. Wanneer u klaar bent met de instellingen, drukt u op [EXIT] om terug te keren naar de GM PLAY-display. * De Palette-display kan u op dezelfde manier gebruiken wanneer u edit in Performance mode (p. 61).
Bepaal de output routing voor Parts waarvan de Output Assign op EFX staat. * De instellingen in deze display hebben geen effect op Parts waarvan de Output Assign op MIX staat.
Hiermee regelt u de volumebalans tussen het directe geluid en het Multi-Effects-geluid.
Chorus (Chorus Send Level) Hiermee regelt u hoeveel chorus er wordt toegepast op het geluid dat door Multi-Effects is gepasseerd.
121
Hoofdstuk 5
* In GM mode kan u op de functieknoppen [2/10(EFFECTS)], [4/12(PART)] en [8/16(INFO)] drukken.
de output van elke Part naar de OUTPUT jacks gestuurd zonder door Multi-Effects te passeren. Als deze parameter op EFX staat, passeert de door Multi-Effects. Als u PATCH kiest, dan worden de output assign-instellingen gebruikt van de
Hoofdstuk 5. De XP-30 als GM-klankmodule
Reverb (Reverb Send Level)
GM REVERB
Hiermee regelt u hoeveel reverb er wordt toegepast op het
Maak de reverb-instellingen voor de GM mode.
geluid dat door Multi-Effects is gepasseerd.
* In GM mode, worden de reverb-instellingen voor de GM Patch toegewezen aan elke Part genegeerd (behalve Send Level )..
GM CHORUS
Type (Reverb/Delay Type)
Hier stelt u het chorus-effect in voor de GM mode. * In GM mode, worden de chorus-instellingen voor de GM Patch
Kies het type van Reverb-effect. ROOM1:
compacte reverb met korte uitsterftijd
ROOM2:
Rate (Chorus Rate)
dunne reverb met korte uitsterftijd
STAGE1:
reverb met sterke late weergalming
Hiermee regelt u de modulatiesnelheid van de chorus.
STAGE2:
Depth (Chorus Depth)
HALL1: HALL2:
reverb met sterke vroege weergalming reverb met heldere galm
toegewezen aan elke Part genegeerd (behalve Send Level ).
Hiermee regelt u de modulatiediepte van de chorus.
Delay (Chorus Pre Delay) Hiermee regelt u het tijdsinterval tussen het originele geluid en het chorus-geluid. Hogere waarden geven een meer ruimtelijk geluid.
Fbk (Chorus Feedback Level) Hiermee regelt u hoeveel chorus-geluid er wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de chorus input. Hoe hoger
reverb met rijke galm
DELAY: gewone delay PAN-DLY: delay met echoÕs die naar links en rechts gaan
Time (Reverb/Delay Time) Hiermee regelt u de weergalmingstijd. Als de Typeparameter op DELAY of PAN-DLY staat, dan regelt deze parameter het tijdsinterval tussen het originele geluid en de eerste echo.
deze waarde, hoe intenser het effect.
Fbk (Delay Feedback Level)
Level (Chorus Level)
Hiermee regelt u hoeveel delay-geluid er wordt teruggestuurd (teruggekoppeld) naar de delay. Hoe hoger deze
Hiermee regelt u het volume van het chorus-geluid.
waarde, hoe meer herhalingen van de delay.
Out (Chorus Output Assign) Bepaal hoe de Chorus en de Reverb geplaatst worden. MIX:
Het Chorus- en het Reverb-geluid worden gemixt.
fig.3-27.e
Chorus input
HF Damp (Reverb/Delay HF Damp) Hiermee bepaalt u boven welke frequentie het galmgeluid wordt afgesneden. Naarmate u deze frequentie lager instelt,
Reverb OUTPUT
Reverb input
* Als u een van de Reverb-types (ROOM1ÐHALL2) hebt gekozen, heeft deze parameter geen effect.
Chorus
worden er meer hoge frequenties afgesneden, wat een zachtere en meer gedempte galm geeft. Als u geen hoge frequenties wil afsnijden, zet u deze parameter op BYPASS.
Level (Reverb/Delay Level)
REV: Er wordt reverb toegepast op het chorus-geluid.
Hiermee regelt u het volume van het galm- (of delay-)geluid.
fig.3-28.e
Chorus input Chorus
Reverb
OUTPUT
Reverb input
M+R: Het chorus-geluid zonder reverb en het chorus-geluid met reverb worden gemixt. fig.3-29.e
Reverb input
Chorus input
122
Chorus
Reverb
OUTPUT
Effecten voor GM-Compatibele Klankmodules De meeste GM-compatibele klankbronnen beschikken over effecten zoals reverb en chorus, maar het gebruik van effecten zit niet in de GM System Level 1instructies. Dit betekent dat song data gemaakt voor de GM mode van de XP-30 die Multi-Effects/Reverb/ Chorus gebruiken, misschien niet correct worden afgespeeld op andere GM-compatibele klankbronnen.
Hoofdstuk 5. De XP-30 als GM-klankmodule
■ Een Part instellen (PART)
Het aantal stemmen dat gebruikt wordt.
PATCH
Handige functies in GM mode (GM Utility)
Number (GM Patch Number) Kies het nummer (001Ð128) van de GM Patch.
In de GM mode kan u door middel van de Utility-functies
* In GM mode is het niet mogelijk om USER of PRESET A/B/C/
effectinstellingen kopi‘ren, GM mode initialiseren en GM mode-instellingen verzenden.
E Patches te kiezen.
SETTING
Basic Procedure
Stel het volume, de pan en de toonhoogte van elke Part in.
1. Druk in de GM mode op [UTIL/CARD] zodat de
Volume Hiermee regelt u het volume van elke Part.
indicator knippert. De XP-30 schakelt over naar Utility/Card mode.
Pan
2. Druk op [ ] of [ ] om de UTIL 1-groep te selecteren.
Hiermee regelt u de stereopositie van elke Part. L64 is uiterst links, 0 is centraal en 63R is uiterst rechts. * Als u de instelling van de Volume-parameter of de Pan-parameter wijzigt, dan ziet u dit in de volgende INFO -groepdisplays.
Coarse (Coarse Tune)
fig.5-03
* De functies van de UTIL 2-groep kunnen eveneens uitgevoerd worden vanuit GM mode. De handeling is dezelfde als in andere modes.
Hiermee regelt u de toonhoogte van elke Part in stappen van een halve toon (-4Ð+4 octaven).
3. Selecteer met [ ] of [ ] de gewenste functie (de functienaam knippert), en druk op [ENTER].
Fine (Fine Tune)
De display van de gekozen functie verschijnt.
Hiermee doet u de fijnregeling van de toonhoogte ingesteld in Coarse Tune, in stapjes van 1 cent. (-50Ð+50 cents)
* U kan ook de gewenste functiedisplay oproepen door het nummer van de functie in te voeren met de numerieke toetsen of
* 1 cent is 1/100 van een halve toon.
■ MIDI-informatie van de Parts controleren (INFO) In deze display kan u de ontvangststatus controleren van verscheidene types van MIDI-boodschappen voor elke Part. Dit is een handige manier om te controleren of de klankbron correct reageert op boodschappen van het klavier of van externe MIDI controllers. Voor alle items behalve Voice mag u de waarde veranderen. Wanneer u dat doet, wordt er een MIDI-boodschap verzonden, en kan ze opgenomen worden op een sequencer, enz.
de functieknoppen. 4. Stel in de display van elke functie de nodige parameters in. * Druk op [EXIT] als u deze handeling wil annuleren. 5. Druk op [ENTER] om de functie uit te voeren. Wanneer de verrichting voltooid is, verschijnt kort de melding ÒCOMPLETEDÓ in de display. 6. Om terug te keren naar de UTIL 1-display, drukt u op [EXIT]. Om terug te keren naar de GM PLAY-display, drukt u op [UTIL/CARD] zodat de indicator uitgaat.
Mod (Informatie over Modulatie) Breath (Informatie over Breath) Foot (Informatie over Foot) Vol (Informatie over Volume) Pan (Informatie over Pan) Exp (Informatie over Expressie) Hold (Informatie over Hold 1) Bend (Informatie over Pitch Bend) Aftertouch (Informatie over Aftertouch) Voices (Informatie over Voice)
123
Hoofdstuk 5
Selecteer voor elke Part de toegewezen GM Patch.
Hoofdstuk 5. De XP-30 als GM-klankmodule
■ Effectinstellingen kopiëren (COPY)
■ GM Mode-instellingen verzenden (XFER)
Met deze functie kopieert u effectinstellingen van een Patch
fig.5-07
of Performance naar de GM mode. fig.5-04.e
Het is niet mogelijk om GM mode-instellingen op te slaan in
Kopieerbron
Druk op [
Patch/Performance v/d kopieerbron (groep, nummer, naam)
] om naar de volgende display te gaan, en
bepaal dan de inhoud van het effect dat u wil kopi‘ren. fig.5-05.e
het user-geheugen. Als u uw GM mode-instellingen wil behouden, kan u ze als een MIDI-boodschap verzenden naar een extern MIDI-apparaat. Zet het externe MIDI-apparaat klaar om data op te nemen, en druk op [ENTER]. Voor elke Part worden de volgende GM mode-instellingen verzonden. - Program-nummer van de GM Patch - Volume (control number 7)
Type v/d kopie
ALL: EFX:
Multi-effects-, chorus- en reverb-instellingen Multi-effects-instellingen
- Pan (control number 10) - Reverb send level (control number 91) - Chorus send level (control number 93)
CHORUS: Chorus-instellingen REVERB: Reverb-instellingen CHO&REV: Chorus- en reverb-instellingen
- Pitch bend-gevoeligheid - Fine tune
■ GM mode initialiseren (INIT)
* Als u de instellingen van een bepaalde Part niet wil verzenden,
fig.5-06
* Aangezien GM Initialize enkel GM mode data initialiseert, worden data die in het user-geheugen zitten niet ge•nitialiseerd. Om alle instellingen terug op de fabrieksinstellingen te zetten, dient u Factory Reset te gebruiken (UTILITY/UTIL 2/ FACTORY RESET) (p. 23). Er zijn twee initialisatiemethoden. GM-ON: Initialiseert GM mode-instellingen door middel van een GM System On-boodschap. DEFAULT: Initialiseert alle GM mode-instellingen naar hun fabrieksinstelling, inclusief de effectinstellingen.
124
- Coarse tune schakel dan de Recieve Switch voor die Part uit (p. 120).
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30 XP-30 effici‘nt te gebruiken voor verschillende toepassingen. Hoe meer u de XP-30 gebruikt, des te meer zal u de kracht van dit apparaat weten te appreci‘ren.
Het gebruik van Patches ■ Filtereigenschappen versterken Als u filtereigenschappen wil versterken, zet dan de Typeparameter (PATCH/COMMON/STRUCT) op 2, en schakel de TVFÕs van Tones 1 en 2 in serie. Dit voorbeel toont hoe u de effectiviteit van de filter voor ÒPR-C:014 MKS-80 BrassÓ kan verhogen. 1. Kies ÒPR-C:014 MKS-80 BrassÓ in de Play-display (PATCH). 2. Druk op [FILTER/ENV] zodat de indicator oplicht. 3. Beweeg de CUTOFF- en RESO-sliders terwijl u speelt en hoor hoe het geluid verandert. 4. Zet de Type-parameter (PATCH/COMMON/STRUCT) op 2. 5. Beweeg opnieuw de CUTOFF- en RESO-sliders en hoor hoe het geluid verandert.
■ Een gemoduleerde noot aanhouden In het algemeen blijft een noot doorklinken als u de Holdpedaal indrukt. Andere effecten worden echter uitgeschakeld. Om ook de andere effecten te behouden, voert u de volgende procedure uit. 1. Sluit een pedaalschakelaar aan op de HOLD PEDAL jack. 2. Kies een Patch (PR-C:110 Crash Pad, enz.) waarop een effect wordt toegepast wanneer de modulatiehendel wordt bewogen op de PATCH PLAY-display. 3. Zet de Hold-parameter (SYSTEM/CONTROL/ CONTROL SOURCE) op HOLD1. 4. Roep de PEAK & HOLD-display (PATCH/CONTROL) op en zet de Ctrl 1-parameter op HOLD. 5. Speel een noot en druk de pedaal in terwijl u de modulatiehendel naar voren duwt. 6. Wanneer u de noot en de modulatiehendel loslaat, blijven zowel de noot als het effect van de modulatiehendel aangehouden.
U hoort dat de effectiviteit van de filter veranderd is.
■ De LFO-cyclus synchroniseren met het System Tempo
* Als het resultaat moeilijk te horen is, druk dan op [EFFECTS ON/OFF] om de effecten (Multi-Effects, Chorus, Reverb) uit te
1. Kies ÒPR-B:052 Blade RacerÓ in de PATCH PLAYdisplay.
schakelen (p. 58).
■ De noot van de opmaat laten klinken wanneer u een neerslagnoot speelt 1. Kies ÒPR-A:087 Music BellsÓ in de PATCH PLAY-display en luister naar het geluid. 2. Roep de TONE DELAY-display op (PATCH/WAVE). 3. Selecteer Tone 1. 4. Zet de Mode-parameter van Tone 1 op PLAYMATE en de Time-parameter op 32. 5. Speel op het klavier van de XP-30 met een constant tempo. Tones 1 en 2 klinken afwisselend. Tone 1 klinkt op het moment exact tussen een noot die u speelt en de volgende noot. Probeer verschillende instellingen uit, gebruik bv. een andere golfvorm of wijzig de toonhoogte. * Tone 1 zal niet weerklinken als het tijdsinterval tussen de gespeelde noten 2 seconden of langer is.
2. Zet de Source-parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op SYSTEM. 3. Zorg dat de EXTSync-parameter (PATCH/LFO/LFO 1, 2) van elke Tone op CLOCK staat. Indien niet, reset hem dan. 4. Zet de Clock Source-parameter (SYSTEM/SETUP/ SYSTEM SETUP) op INT. * Wanneer de Clock Source-parameter op MIDI staat, kan u synchroniseren met het tempo van een extern MIDI-toestel. 5. Speel op het klavier terwijl u de waarde van de System Tempo-parameter (SYSTEM/SETUP/SYSTEM SETUP) verandert. 6. Stel de gewenste modulatiediepte in met de LFO DEPTH1:2-display (PATCH/LFO) van elke Tone. * Wanneer u PR-B:047, 049, 051Ð056, 069, PR-C:034, 093, 097, 099, of 123 hebt gekozen, is het ook mogelijk om de LFO te synchroniseren met de tempo clock van het systeem door de Source-parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op SYSTEM te zetten. Probeer maar eens.
125
Hoofdstuk 6
In dit hoofdstuk zien we verschillende technieken om de
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
■ Multi-Effects aanpassen aan het systeemtempo 1. Kies ÒPR-C:094 AlbionÓ in de PATCH PLAY-display. 2. Zet de Source-parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op SYSTEM. 3. Zorg dat de Type-parameter (PATCH/EFFECTS/PATCH EFX TYPE) op STEP-FLANGER staat. Indien niet, reset hem dan. 4. Zorg dat de Step Rate-parameter (PATCH/EFFECTS/ PATCH EFX PRM) op een nootwaarde staat. Indien niet, stel dan een nootwaarde in. 5. Zet de Clock Source-parameter (SYSTEM/SETUP/ SYSTEM SETUP) op INT. 6. Sppe op het klavier terwijl u de waarde van de System Tempo-parameter (SYSTEM/SETUP/SYSTEM SETUP) verandert. U zal merken dat het tempo van de modulatie van de Patch verandert in overeenstemming met de tempo clock van het systeem van de XP-30. U kan EFX-parameterwaarden wijzigen in overeenstemming met de tempo clock van het systeem, wanneer u de volgende
5. Wanneer u het rotary-effect wil versnellen, drukt u de pedaal in. Wanneer u de pedaal lost, vertraagt het rotaryeffect.
■ Phrase Loops spelen aan het systeemtempo De interne wave expansion XP-C-groep bevat Patches die afgeleid zijn van golfvormen met tempoaanduiding (BPM) (phrase loops). U kan deze phrase loops synchroon met het systeemtempo spelen. 1. Kies ÒXP-C:001 TeknoperatorÓ in de PATCH PLAYdisplay. 2. Zet de Source-parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op SYSTEM. 3. Roep de WAVE-display (PATCH/WAVE) op. 4. Verander de Tone door op TONE SELECT [1]Ð[4] te drukken en zoek de Tone die golfvormen met BPMaanduiding gebruikt. De wave-naam verschijnt tussen haakjes ( ) onder de Number-parameter. U zal merken dat voor dit voorbeeld Patch Tone 1 een phrase loop gebruikt die Ò132:DetroitÓ heet. 5. Roep de TONE DELAY-display (PATCH/WAVE) op.
types hebt gekozen voor de EFX Type-parameter. Type
EFX Parameter
16: STEP-FLANGER 19: TRIPLE-TAP-DELAY
Step Rate parameter Delay LÐR parameter
20: QUADRUPLE-TAP-DELAY
Delay 1Ð4 parameter
* Wanneer u PR-B:057, 065, 068, PR-C:094, 096 en 098 hebt gekozen, is het ook mogelijk om de EFX-parametervariaties van de tempo clock van de sequencer te synchroniseren door de Source parameter (PATCH/COMMON/PATCH CLOCK) op SYSTEM te zetten. Probeer maar eens.
■ De rotatiesnelheid van het Rotary-effect wijzigen met een pedaalschakelaar 1. Roep de CONTROL PEDAL-display (SYSTEM/ CONTROL) op en zet de Assign-parameter op CC04:FOOT-TYPE. 2. Kies ÒPR-A:054 Rocker SpinÓ in de PATCH PLAYdisplay. Deze Patch gebruikt ROTARY als EFX-type. 3. Roep de PATCH EFX CTRL-display (PATCH/EFFECTS) op, en stel daarna de Speed-parameter in op FOOT:+63. 4. Sluit een pedaalschakelaar aan op de CONTROL PEDAL jack.
126
6. Zet de Mode-parameter van Tone 1 op TEMPO-SYNC. 7. Zet de Clock Source-parameter (SYSTEM/SETUP/ SYSTEM SETUP) op INT. 8. Speel op het klavier terwijl u de waarde van de System Tempo-parameter (SYSTEM/SETUP/SYSTEM SETUP) verandert. De snelheid van de phrase loop verandert in overeenstemming met de tempo clock van het systeem. * De phrase loop volgt het systeemtempo, ongeacht welke toets u indrukt. De instellingen voor de toonhoogte en voor FXM worden genegeerd.
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
■ De Panning van een klank in Real Time regelen met de slider U kan verschillende functies toewijzen aan de C1-slider. In dit voorbeeld zal de stereopositie (pan-positie) van een Patch veranderen wanneer u de C1-slider beweegt. 1. Roep de C1 ASSIGN-display (SYSTEM/CONTROL) op. 2. Zet de Assign-parameter op CC10:PANPOT. * Met andere Assign-parameterinstellingen kan u verschillende variaties proberen.
5. Ga naar de TRANSMIT (PERFORM/MIDI)-display, en zet de Bank Select Group-parameter op de bank selectgroep die u koos in stap 3. 6. Roep de PATCH-display (PERFORM/PART) op en zet de Number-parameter op hetzelfde nummer als het Program-nummer van de klank die u wil spelen vanuit het externe MIDI-toestel. * Als het Program-nummer van het externe MIDI-toestel tussen 0 en 127 ligt, vermeerder dan de waarde van het externe MIDItoestel met 1 en stel dit getal in als P.C. Number-parameter.
3. Kies een Patch in de PATCH PLAY-display.
7. Sla de Performance op.
4. Druk op [CONTROLLER] zodat de indicator oplicht.
8. Ga vanuit een andere Performance naar de Performance
U zal merken dat het geluid van links naar rechts schuift, en omgekeerd. * Als de stereopositie van het geluid moeilijk te horen is, druk dan op [EFFECTS ON/OFF] om de effecten uit te schakelen (MultiEffects, Chorus, Reverb) (p. 58).
Live spelen op de XP-30 ■ Meerdere klanken van een extern MIDI-apparaat tegelijkertijd uitwisselen Wanneer er een andere Performance wordt gekozen, zal de klank die overeenkomt met het Bank Select-nummer en het Program-nummer van de gekozen Performance meestal gekozen worden op het externe MIDI-toestel. Eens u het Bank Select-nummer en het Program-nummer voor elke Part hebt ingesteld op de gewenste klank van het externe MIDI-toestel, kan u op het externe MIDI-toestel verscheidene geluiden kiezen door de Performance te veranderen.
die u zonet opsloeg en controleer of de klank van het externe MIDI-toestel verandert in de gewenste klank. Als dit niet zo is, controleer dan uw instellingen en het externe MIDI-toestel.
■ Van klank veranderen met een Pedaalschakelaar U kan de Patches, Performances en Rhythm Sets kiezen met een pedaalschakelaar. 1. Sluit een pedaalschakelaar aan op een CONTROL PEDAL jack. 2. Roep de CONTROL PEDAL-display (SYSTEM/ CONTROL) op en zet de Assign-parameter op 98:PROG-UP. 3. Roep de PLAY-display van een klankbron op. 4. Telkens als u de pedaal indrukt, roept u de volgende Patch, Performance of Rhythm Set op.
Hoofdstuk 6
5. Beweeg de C1-slider terwijl u op het klavier speelt.
1. Bepaal met welke Part u het externe MIDI-toestel zal aansturen. 2. Roep de BANK-SEL GROUP-display (SYSTEM/MIDI) op. 3. Stel de Number-parameter in zodat hij de bank selectgroep kiest die overeenstemt met de bank select van uw extern MIDI-toestel, zet Switch-parameter op ON voor die groep, en stel de LSB- en MSB-parameters in. 4. Nadat u bent overgeschakeld naar de MIDI-display (PERFORM/MIDI) van de part die het externe MIDItoestel zal aansturen, zet u de Channel-parameter op hetzelfde kanaal als het ontvangstkanaal van het externe MIDI-toestel, en zet u de Tx-parameter op ON.
127
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
Externe MIDI-apparatuur
* Als u drie of meer MIDI-apparaten in een Òdaisy chainÓ opneemt, verbonden met IN → THRU → IN → THRU ..., dan
■ Met de XP-30 externe MIDIapparaten aansturen
kan het MIDI-signaal verstoord geraken, en kunnen er foutieve data doorgestuurd worden. In zulke gevallen gebruikt u best een
1. Sluit de MIDI OUT van de XP-30 aan op de MIDI IN van het
MIDI-datastroom naar een groot aantal MIDI-toestellen kan worden gestuurd zonder dat er fouten in de data optreden.
externe MIDI-apparaat met een MIDI-kabel.
MIDI Thru Box. MIDI Thru Boxen zijn apparaten waarmee ŽŽn
fig.6-01.e
■ De klankbron van de XP-30 aansturen vanuit een extern MIDI-apparaat
MIDI OUT
1. Sluit de MIDI OUT van het externe MIDI-apparaat aan op de MIDI IN van de XP-30 met een MIDI-kabel. fig.6-03.e
XP-30
MIDI IN MIDI IN
MIDI-klavier
2. Stem het zendkanaal van de XP-30 af op het ontvangstkanaal van het externe MIDI-apparaat.
XP-30
MIDI OUT
Het zendkanaal wordt bepaald door de volgende parameters. - Patch mode MIDI-klavier
Tx-Ch-parameter (SYSTEM/MIDI/PATCH MIDI) - Performance mode Channel-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI)
2. Stem het ontvangstkanaal van de XP-30 af op het zendkanaal van het externe MIDI-apparaat.
Zet de Tx-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON. 3. Als u enkel het geluid van het externe MIDI-toestel wil spelen, zet u de Local-parameter (SYSTEM/MIDI/PATCH MIDI) / (SYSTEM/MIDI/PERFORM MIDI) op OFF. Als u twee of meer externe MIDI-apparaten wil verbinden, gebruik dan de MIDI THRU van het externe MIDI-toestel. fig.6-02.e
■ XP-30-klanken kiezen vanuit een extern MIDI-apparaat
MIDI OUT
XP-30
MIDI IN
MIDI-klavier MIDI IN
MIDI-klavier
128
Het ontvangstkanaal wordt bepaald door de volgende parameters. - Patch mode Rx-Ch-parameter (SYSTEM/MIDI/PATCH MIDI) - Performance mode Channel-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) Zet de Rx-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON.
MIDI THRU
Door Bank Select-boodschappen (controller number 0 en 32) en Program Change-boodschappen te verzenden vanuit het externe MIDI-apparaat naar de XP-30, kan u Patches, Performances of Rhythm Sets kiezen. Anders gezegd, wanneer u klanken kiest op een extern MIDI-klavier, wordt de overeenkomstige MIDI-boodschap verzonden naar de XP-30, waardoor de XP-30 de juiste Patch kiest, enz. * Als de XP-30 enkel Program Change-boodschappen ontvangt, en geen Bank Select-boodschappen, zal hij enkel klanken kiezen uit de momenteel geselecteerde groep, zoals PR-A of USER.
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
Patches kiezen
Rhythm Sets kiezen
De XP-30 ontvangt de MIDI-boodschappen die verzonden
De XP-30 ontvangt de MIDI-boodschappen die verzonden
worden door het externe MIDI-apparaat, en kiest Patches zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
worden door het externe MIDI-apparaat, en kiest Rhythm Sets zoals aangegeven in de onderstaande tabel.
Groep
Nummer
Groep
Nummer
USER PR-A PR-B PR-C
1Ð128 1Ð128 1Ð128 1Ð128
80 81 81 81
0 0 1 2
1Ð128 1Ð128 1Ð128 1Ð128
USER PR-A PR-B PR-C
1, 2 1, 2 1, 2 1, 2
80 81 81 81
0 0 1 2
1, 2 1, 2 1, 2 1, 2
PR-D (GM) PR-E XP-A XP-A XP-B XP-B XP-C XP-C
1Ð128 1Ð128 1Ð128 129Ð255 1Ð128 129Ð255 1Ð128 129Ð256
81 81 84 84 84 84 84 84
3 4 0 1 2 3 4 5
1Ð128 1Ð128 1Ð128 1Ð127 1Ð128 1Ð127 1Ð128 1Ð128
PR-D (GM) PR-E XP-A XP-C XP-D XP-D XP-E XP-E
1, 2 1, 2 1Ð8 1Ð8 1Ð128 129Ð256 1Ð128 129Ð256
81 81 84 84 84 84 84 84
3 4 0 1 2 3 4 5
1, 2 1, 2 1Ð8 1Ð8 1Ð128 1Ð128 1Ð128 1Ð128
XP-D XP-D XP-E XP-E
1Ð128 129Ð256 1Ð128 129Ð256
84 84 84 84
6 7 8 9
1Ð128 1Ð128 1Ð128 1Ð128
Bank Select MSB LSB
Program-nummer
We kiezen PR-B Patch nummer 10 vanuit een extern MIDI-
Bank Select MSB LSB
Program-nummer
Om Rhythm Sets te kiezen moet het MIDI-kanaal van het uitzendende apparaat overeenstemmen met het ontvangstkanaal van Part 10 van de Performance. Bij levering van de XP-30 staat Part 10 ingesteld op MIDI-kanaal 10.
apparaat We verzenden de data naar de XP-30 in de volgende volgorde. (Decimale waarden.) Controller number 0 (Bank Select MSB-knop), waarde 81 Controller number 32 (Bank Select LSB-knop), waarde 1 Program-nummer 10
Performances kiezen De XP-30 ontvangt de MIDI-boodschappen die verzonden worden door het externe MIDI-apparaat, en kiest Performances zoals aangegeven in de onderstaande tabel. Nummer
Bank Select MSB LSB
Program-nummer
USER PR-A
1Ð32 1Ð32
80 81
0 0
1Ð32 1Ð32
PR-B
1Ð32
81
1
1Ð32
Hoofdstuk 6
Groep
Om een Performance te selecteren moet het MIDI-kanaal van het uitzendende apparaat overeenstemmen met de Control Channel-parameter van de XP-30 (SYSTEM/MIDI/ PERFORM MIDI). Om de Patch of Rhythm Set van een Part te kiezen, moet het zendkanaal overeenstemmen met het ontvangstkanaal van de Part. Als echter de Control Channelparameter en het ontvangstkanaal van een Part dezelfde instelling hebben, dan heeft de Control Channel-parameter voorrang zodat de boodschappen die op dit kanaal worden ontvangen, de Performances kiezen.
129
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
Desktop Music
* Deze instelling bepaalt de overdrachtssnelheid (baud rate) tussen uw computer en de MIDI-klankmodule (de XP-30), en de
U kan de XP-30 aansturen met muzieksoftware die draait op
instelling van de computer moet overeenstemmen met de
een computer. Zo kan u uw eigen songs maken, en klanken kiezen of bewerken vanop het computerscherm. De beschik-
instelling van de XP-30. We hebben zonet uitgelegd hoe u de
bare mogelijkheden wanneer u met een computer werkt,
dient u met de software te maken. Als u met Windows werkt, kunnen deze instellingen verschillen van de bovenstaande,
zullen sterk uiteenlopen, afhankelijk van de software die u gebruikt. Het is dus belangrijk dat u de software gebruikt die het best aansluit bij uw wensen en behoeften.
instelling maakt op de XP-30. De instellingen op uw computer
afhankelijk van uw drivers. Als dat het geval is, lees dan aandachtig de instructies die met de driver werden meegeleverd.
■ De XP-30 aansluiten op uw computer
* De PC-1 baud rate is 31.25 (kbit/sec), en de PC-2 baud rate is
Twee manieren van aansluiten
naargelang het type van computer dat u gebruikt. Volg dus
Er zij twee manieren om de XP-30 aan te sluiten op uw computer: door middel van de Computer-connector, of door middel van de MIDI-connectors. Voor aansluiting via de Computer-connector gebruikt u een computerkabel om de seri‘le poort (RS-232C-connector) van uw computer te verbinden met de Computer-connector van de XP-30. Voor een aansluiting via MIDI hebt u een MIDI interface (zoals de Roland Super MPU64, enz) nodig. Gebruik MIDIkabels om de MIDI-connectors van de XP-30 te verbinden met de MIDI-connectors van de MIDI interface, nadat deze op uw computer is aangesloten. Sluit de XP-30 aan op uw computer volgens de methode die geschikt is voor uw situatie. Als u de aansluiting maakt met MIDI, lees dan verder op p. 135.
Aansluiting met de Computerconnector 1. Schakel de XP-30, uw computer en alle randapparatuur uit. * Om defecten en/of schade aan luidsprekers of andere apparatuur te voorkomen, dient u steeds het volume dicht te zetten en alle apparaten uit te schakelen, alvorens u aansluitingen maakt. 2. Zet de COMPUTER-schakelaar op het achterpaneel van de XP-30 zoals in de onderstaande figuur. In het algemeen zet u de schakelaar op PC-2 voor een PC, en op Mac voor een Apple Macintosh-computer. fig.6-04.e
Apple Macintosh
PC
* Voordat u de Computer-schakelaar verzet, moet u eerst de XP-30 uitschakelen.
130
38.4 (kbit/sec). In stap 3 zullen de aansluitingen lichtjes verschillen de instructies van de paragraaf (3a, 3b) die voor u van toepassing is. 3a. Als u met een PC werkt, sluit dan de computerkabel aan op de seri‘le poort (RS-232C) achteraan op de computer. Computerkabel: RSC-15AT (afzonderlijk verkocht) Dit is een 9 -pins kabel. Als u een 25 -pins kabel nodig hebt, raadpleeg dan ÒComputer Cable Wiring DiagramsÓ (Engelstalige handleiding, p. 208) en schaf de juiste kabel aan. 3b. Als u met een Apple Macintosh-computer werkt, sluit dan de computerkabel aan op de modempoort of de printerpoort achteraan op de computer. Computerkabel: RSC-15APL (afzonderlijk verkocht)
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
4. Sluit het andere uiteinde van de computerkabel aan op de COMPUTER-connector achteraan op de XP-30. fig.6-05.e
Apple Macintosh
Modempoort of Printerpoort
XP-30 (achterpaneel) PC Optionele computerkabel RSC-15APL
Seriële Poort (|O|O|)
Optionele computerkabel RSC-15AT
* Om de klanken van de XP-30 te kunnen horen, moet u ook een AC-stroomkabel, en audiokabels of een hoofdtelefoon aansluiten. Indien u nog geen aansluitingen hebt gemaakt, lees dan “Aansluitingen maken” (p. 20). Als u klaar bent met de aansluitingen, ga dan verder met “Het toestel aanzetten” (p. 22).
Aansluiting met de MIDI-connectors Als er een MIDI interface (Roland Super MPU64, enz.) aangesloten is op uw computer, of als er een MIDI interface adaptor aangesloten is, kan u via de MIDI-connectors de aansluitingen maken. * Voor de installatie-instructies van de MIDI interface verwijzen we u naar de handleiding van uw MIDI interface. 1. Schakel de XP-30, uw computer en alle randapparatuur uit.
Hoofdstuk 6
* Om defecten en/of schade aan luidsprekers of andere apparatuur te voorkomen, dient u steeds het volume dicht te zetten en alle apparatuur uit te schakelen voordat u aansluitingen maakt. 2. Zet de COMPUTER-schakelaar op het achterpaneel van de XP-30 op MIDI. fig.6-06
* Voordat u de Computer-schakelaar verzet, dient u eerst de XP-30 uit te schakelen.
131
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
3. Sluit de MIDI OUT-connector van de MIDI interface aan op de MIDI IN-connector van de XP-30 met een MIDI-kabel (afzonderlijk verkocht). 4. Sluit, eveneens met een MIDI-kabel, de MIDI IN-connector van de MIDI interface aan op de MIDI OUT-connector van de XP-30. * Deze aansluiting is nodig om de controller section (klaviergedeelte) van de XP-30 te kunnen gebruiken. fig.6-07.e
Apple Macintosh
IN
MI DI
Modempoort of Printerpoort
OU T
XP-30 (achterpaneel)
MIDI Interface Adapter
PC
Super MPU64
Schakelaar in MIDI-stand
XP-30 (achterpaneel)
USBconnector Schakelaar in MIDI-stand USBkabel
132
Hoofdstuk 6. Optimaal gebruik van de XP-30
■ Het klavier loskoppelen van de interne klankbron (Local OFF)
Zet de Thru-functie van uw Sequencer Software aan
De XP-30 bevat een controller section (klaviergedeelte) en
Om de muziekdata die de computer ontvangt van de XP-30,
een sound generating section (de klankgenerator), die samen in ŽŽn apparaat zitten. Dit betekent dat u een instelling kan
terug te kunnen zenden naar de XP-30, moet de Thru-functie van het sequencerprogramma aan staan. Wanneer de Thru-
maken (Local Control) die bepaalt of de performance data
functie van het sequencerprogramma aan staat, worden de
van het klavier al dan niet rechtstreeks naar de klankbron verstuurd worden.
MIDI-boodschappen die binnenkomen via MIDI IN, ongewijzigd weer uitgestuurd via MIDI OUT.
Wanneer u de XP-30 op zichzelf gebruikt, zal u dit normaal
Als u zich afvraagt of uw sequencerprogramma al dan niet
gezien op Local ON zetten. Als u hem echter als klankgenerator voor een DTM- (desktop music) systeem gebruikt,
een Thru-functie heeft, en hoe u die moet aan- en uitzetten, raadpleeg dan de gebruiksaanwijzing van uw sequencer-
moet u de Local parameter (SYSTEM/MIDI/PERFORM
programma.
MIDI) op OFF zetten zodat het klavier wordt losgekoppeld van de interne klankgenerator.
* Als uw sequencerprogramma geen Thru-functie heeft, zet dan
fig.6-08.e
Sequencer Opname Thru-functie staat aan.
Alle performance data die binnenkomen via MIDI IN worden uitgestuurd via MIDI OUT.
MIDI IN
MIDI OUT
MIDI OUT
MIDI IN
de Local Control van de XP-30 op ON. * Bij sommige sequencerprogrammaÕs worden System Exclusiveboodschappen niet verstuurd door de Thru-functie. Als u met zulke software werkt en u wil System Exclusive-boodschappen opnemen, zet dan de Local Control van de XP-30 op ON.
Klankbrongedeelte
Hoofdstuk 6
Local-parameter Met deze instelling zijn staat uit.(Local Off) het klavier en de controllers van de XP-30 losgekoppeld van het klankbron-gedeelte, Keyboard Controller- dus sturen ze het niet gedeelte rechtstreeks aan. XP-30
133
134
Appendix
Appendix
135
Problemen oplossen Indien dit apparaat niet volgens uw verwachtingen functioneert, controleer dan eerst de volgende punten. Als daarmee het probleem niet verholpen is, raadpleeg dan uw dealer of het dichtstbijzijnde Roland Service Station (zie lijst achteraan in deze handleiding). * Als er tijdens de werking een boodschap verschijnt, raadpleeg dan de volgende paragraaf :“Foutmeldingen” (p. 138)
U kan het toestel niet aanzetten - Is de stroomkabel correct aangesloten op een stopcontact?
Geen geluid - Zijn alle apparaten die op dit instrument zijn aangesloten, ingeschakeld? - Staat de VOLUME-slider helemaal dicht? - Zijn de aansluitingen correct? Wanneer u enkel de XP-30 gebruikt, sluit dan audiokabels of een hoofdtelefoon aan (p. 20). Wanneer u de XP-30 met een computer gebruikt, gebruik dan een computerkabel of MIDI-kabels om hem aan te sluiten op de computer (p. 130). In dit geval dient u ook audiokabels of een hoofdtelefoon aan te sluiten (p. 20). - Hoort u geluid door de hoofdtelefoon?
- Werd het volume lager gezet met een pedaal of door een MIDI-boodschap (volume- of expression-boodschappen) ontvangen van een extern MIDI-apparaat? Gebruik de Panic-functie om het volume te verhogen (p. 56). Als u in Performance mode zit, roep dan de INFO-display op (PERFORM/INFO) om de instellingen van de Volumeboodschap (Vol) en de Expression-boodschap (Exp) te controleren, en stel de juiste waarden in. - Staat de COMPUTER-schakelaar op het achterpaneel in de juiste positie? Als u de XP-30 aansluit op een computer, maak dan de juiste instellingen m.b.t. de aansluitmethode, het type van computer en de driverinstellingen (p. 130). * Schakel de XP-30 uit voordat u de COMPUTER-schakelaar verzet.
Een song wordt niet correct afgespeeld - Gaat het hier om een song in GS-formaat? De XP-30 is compatibel met het General MIDI System, maar niet met het GS-formaat, dus een song in GS-formaat zal niet correct afgespeeld worden op de XP-30. - Wanneer u een GM score afspeelt, staat de klankbron dan ingesteld op GM mode?
Als u wel geluid kan horen door een hoofdtelefoon, dan is het mogelijk dat de audiokabel die het geluid naar de andere apparaten voert, stuk is of incorrect is aangesloten, of dat er
Ga naar GM Mode (p. 120).
een probleem is met uw mengtafel/versterker/luidsprekers.
op ON (p. 109).
- Als u geen geluid hoort wanneer u op het klavier speelt, controleer dan of de Local Switch, een Systeemparameter, op OFF staat. Zet de Local-parameter (SYSTEM/MIDI/PATCH MIDI, PERFORM MIDI, GM MIDI) op ON (p. 108). - Als u een layer-type performance hebt gekozen, staat dan de Local switch van de part uit? Zet de Local-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON (p. 82). - Zijn alle tones van de patch uitgeschakeld? Druk op TONE SWITCH [1]Ð[4] zodat de indicators oplichten. - Als u instellingen hebt gekozen die een XP-D of E Wave, Patch of Rhythm Set gebruiken, is dan het betreffende Wave Expansion Board correct ge•nstalleerd? (p. 16)
- Staat de Receive GM Exclusive switch op ON? Zet de Rx.GM-parameter (SYSTEM/MIDI/SYS-EXC MIDI)
Een bepaalde Part is niet hoorbaar - Werd het volume van die part lager gezet? Verhoog met de Level-parameter (PERFORM/PART/ SETTING) het volume van de part die u niet hoort (p. 83). - Staat het instrument ingesteld om MIDI-boodschappen te ontvangen? Zet de Rx-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON (p. 82) - Stemt het MIDI Receive channel van de Part overeen met het MIDI Transmit channel van het aangesloten MIDIapparaat? Stel de Channel-parameter in (PERFORM/MIDI/MIDI) om het MIDI receive channel te specifi‘ren (p. 82).
Geen geluid uit het aangesloten MIDI-apparaat - Staat het instrument ingesteld om MIDI-boodschappen te verzenden? Stel in de Patch mode de Tx-Ch-parameter in (SYSTEM/ MIDI/PATCH MIDI) (p. 108). Zet in de Performance mode de Tx parameter (PERFORM/ MIDI/MIDI) op ON (p. 82).
136
Problemen oplossen
- Stemt het MIDI send channel van de controller van de XP30 overeen met het MIDI receive channel van het aangesloten MIDI-instrument?
De klanken worden onderbroken - Als u tracht van meer de 64 stemmen tegelijk te spelen,
Stel in de Patch mode de Tx-Ch-parameter in (SYSTEM/
dan worden de klanken onderbroken (p. 38). Verminder het aantal Tones dat u gebruikt (p. 46, 72).
MIDI/PATCH MIDI) (p. 108). Stel in de Performance mode het MIDI send channel in met
Verhoog de Voice Reserve-instelling voor de parts die niet mogen wegvallen (p. 83).
de Channel-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) (p. 82).
Een bepaald deel van het klavier geeft geen geluid - Werd er een beperkt notenbereik ingesteld?
Exclusive Messages worden niet ontvangen - Komt het Device ID-nummer van de verzonden exclusive message overeen met het Device ID-nummer van dit toestel?
Als een bepaalde reeks noten niet klinken, controleer dan de Key Range-instellingen voor de patch en de performance in
Controleer de Device#-parameter (SYSTEM/MIDI/SYS-EXC
de twee KEY RANG-displays (PATCH/COMMON en
MIDI) (p. 109).
PERFORM/COMMON). Als er voor beiden een notenbereik is ingesteld, dan klinken enkel de noten die binnen dat bereik
Dit toestel verzendt geen MIDI-data
liggen.
Het geluid is vervormd - Wordt er een effect toegepast dat het geluid vervormt? (p. 89) - Als het geluid vervormd wordt bij bepaalde patches of parts, verlaag dan het volume van die patches of parts (p. 77, 83). - Als alle klanken vervormd worden, verlaag dan het volume met de VOLUME -slider.
De toonhoogte klopt niet - Staat de XP-30 incorrect gestemd? Controleer de Master-parameter (SYSTEM/TUNE/TUNE) (p. 109). - Werd de toonhoogte veranderd met een pedaal of door pitch change-boodschappen ontvangen van een extern MIDI-apparaat? Gebruik de Panic-functie om de oorspronkelijke waarden terug te krijgen (p. 56). Als u in Performance mode zit, roep dan de INFO display op (PERFORM/INFO) om de instelling van de Pitch Bend Message-parameter (Bend) te controleren, en stel de juiste waarde in (p. 83).
- Als u met dit toestel data wil verzenden via de Computerconnector, zet dan de COMPUTER-schakelaar op PC-1, PC-2 of Mac, afhankelijk van de computer en de software die u gebruikt (p. 130). - Wanneer de COMPUTER-schakelaar op het achterpaneel op MIDI staat, zal dit toestel geen data verzenden vanuit de COMPUTER-connector. In dit geval worden de data verzonden vanuit de MIDI OUT-connector.
Wanneer u sequencing-software gebruikt, hebben de sliders of de andere regeleenheden geen effect op het geluid - Sommige sequencer-software heeft geen Òsoft-thruÓ om system exclusive messages door te sturen. Als u dit type van sequencer-software gebruikt en u wil system exclusive messages opnemen, zet dan de Local-parameter van de XP-30 op ON (p. 108).
Appendix
- Werden de Coarse Tune- of Fine Tune-parameters ingesteld voor bepaalde parts? Controleer de Coarse-parameter en de Fine-parameter (PERFORM/PART/SETTING) (p. 83).
De effecten worden niet toegepast - Staat de effect switch op OFF voor Multi-Effects, Chorus of Reverb? Druk op [EFFECTS ON/OFF] om deze instellingen te controleren (p. 58).
137
Foutmeldingen Als er een fout wordt gemaakt in een handeling of als de
Memory Card not Ready
XP-30 een bepaalde instructie niet kan uitvoeren, verschijnt er een foutmelding in de display. Neem de passende
Situatie:
maatregel voor de betreffende foutmelding. Hieronder
CARD-gleuf. Maatregel: Schakel het toestel uit en schuif een geheugen-
worden de foutmeldingen in alfabetische volgorde opgesomd.
Battery Low Situatie:
kaart in de gleuf.
Memory Card Write Protected Situatie:
De interne backup-batterij die de het geheugen
in stand houdt, is (bijna) leeg. Maatregel: Laat de batterij vervangen bij uw dealer of bij
Situatie:
De XP-30 kan met dit bestand niet werken.
Maatregel: Verwijder de write protect sticker van de geheugenkaart.
MIDI Buffer Full Situatie:
beschadigd. Wis het beschadigde bestand.
File Name Duplicated Situatie:
Er staat een bestand met dezelfde naam op de geheugenkaart.
Doordat er een buitensporig aantal MIDIboodschappen werden ontvangen, kon de XP-30 ze niet correct verwerken.
File I/O Error Een bestand kon niet bewaard/geladen worden. Situatie: Maatregel: Probeer de handeling opnieuw. Als dezelfde melding verschijnt, dan is het bestand
Omdat er een write protect sticker bevestigd is op de geheugenkaart, kunnen er geen data worden opgeslagen op de kaart.
het dichtstbijzijnde Roland Service Center.
File Format Error
Er zit geen geheugenkaart in de MEMORY
Maatregel: Verminder het aantal MIDI-boodschappen dat wordt verzonden.
MIDI Communication Error Situatie:
Er is een probleem met de aansluitingen van de MIDI-kabels.
Maatregel: Controleer of de MIDI-kabels niet defect of uitgetrokken zijn.
Maatregel: Gebruik een andere bestandsnaam.
File Name Format Error Er werd geen bestandsnaam toegewezen. Maatregel: Geef het bestand een naam.
Situatie:
Receive Data Error Situatie: Een MIDI-boodschap werd incorrect ontvangen. Maatregel: Als u herhaaldelijk dezelfde foutmelding krijgt, dan is er een probleem met de MIDI-boodschappen die worden verzonden naar de XP-30.
File not Found Situatie: Het opgegeven bestand werd niet gevonden. Maatregel: Plaats de geheugenkaart die het bestand bevat in de gleuf, en probeer de handeling opnieuw.
Memory Card Full
Unformatted Memory Card Deze geheugenkaart kan niet gebruikt worden door de XP-30. Maatregel: Formatteer de geheugenkaart op de XP-30. Situatie:
User Memory Damaged
Er is onvoldoende ruimte beschikbaar op de geheugenkaart om de data op te slaan. Maatregel: Gebruik ofwel een andere geheugenkaart, of wis de onnodige data en probeer de handeling opnieuw.
De data in het user-geheugen zijn verdwenen. Situatie: Maatregel: Gebruik de Factory Reset-functie (UTILITY/ UTIL 2/FACTORY RESET) om het geheugen terug te zetten op de fabrieksinstellingen.
Memory Card I/O Error
User Memory Write Protected
Het is mogelijk dat de geheugenkaart gekrast of op een andere manier beschadigd is. Maatregel: Als de geheugenkaart beschadigd is, gebruik ze dan niet. Als u herhaaldelijk dezelfde foutmelding krijgt, raadpleeg dan uw dealer of het dichtstbijzijnde Roland Service Center.
Situatie 1: De Internal-parameter (UTILITY/UTIL 1/ PROTECT/WRITE PROTECT) staat op ON. Maatregel 1: Zet de Internal-parameter op OFF. Situatie 2: De Exclusive-parameter (UTILITY/UTIL 1/ PROTECT/WRITE PROTECT) staat op ON, en Exclusive messages worden niet ontvangen. Maatregel 2: Zet de Exclusive-parameter op OFF.
Situatie:
Situatie:
138
Overzicht van de Procedures De XP-30 heeft een groot aantal functies. Hier worden de procedures voor de meetst gebruikte functies opgesomd. Voor functies die gebruikt worden door gewoon de betreffende parameter in te stellen, wordt enkel de
7. Wijzig de waarde met de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen. * Als u naar een andere parametergroep wil gaan, zet dan de [EDIT]-indicator aan.
ÒParameter name (mode/display-groep/display)Ó vermeld. * Ò[A] + [B]Ó betekent dat u [A] moet ingedrukt houden en op [B) moet drukken.
De Patch veranderen die toegewezen is aan een Performance 1. Druk op [PERFORM] + [PATCH].
■ Patch Mode De Patch Mode PLAY-display kiezen Druk op [PATCH].
2. Kies een Part met [
]/[
].
3. Gebruik de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen om een Patch te kiezen. De rest is hetzelfde als voor de bovenstaande basisprocedure.
Gebruik de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen.
De waarden van twee of meer Tones tegelijkertijd veranderen
De Patch-groep kiezen met de numerieke toetsen
In een Tone setting-display houdt u de TONE SELECT [1]Ð [4] (functieknop) van ŽŽn Tone ingedrukt, en drukt u op de
Druk op [SHIFT] + de numerieke toetsen.
Patches kiezen met de Digit Holdfunctie
knop(pen) van de andere Tone(s) die u wil editen.
Het volume van een Patch regelen Level-parameter (PATCH/COMMON/PATCH COMMON)
1. Druk op [SHIFT] + [ENTER] (de Digit Hold-functie aanzetten).
De Pan-positie van een Patch regelen
2. Geef met de numerieke toetsen het cijfer van de eenheden in.
■ Performance Mode
* Om de Digit Hold -functie uit te zetten, drukt u nogmaals op [SHIFT] + [ENTER].
De Performance Mode PLAY-display kiezen
Het klavier transponeren per octaaf Druk op [-OCT] of [+OCT].
Het klavier transponeren per halve toon Transpose aan/uit: Klavier verlagen: Klavier verhogen:
druk op [TRANSPOSE] druk op [TRANSPOSE] + [-OCT] press [TRANSPOSE] + [+OCT]
Pan-parameter (PATCH/COMMON/PATCH COMMON)
Druk op [PERFORM].
Een Part kiezen om op het klavier te spelen (voor een Single-Type Performance) Gebruik [
]/[
].
De Patch/Rhythm Set veranderen die aan een Part is toegewezen
Een Patch wijzigen (basisprocedure)
1. Druk op [PERFORM] + [PATCH].
1. Laat de [EDIT]-indicator oplichten.
2. Kies een Part met [
2. Kies de display-groep met de functieknoppen.
3. Gebruik de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen om een Patch of Rhythm Set te kiezen.
3. Kies de gewenste display-pagina met [ ]/[ ] . 4. Zet de [EDIT]-indicator uit. 5. Kies de Tone met TONE SELECT [1]Ð[4] (functieknoppen). 6. Kies een parameter met [
]/[
]/[
].
De Performance/Patch/Rhythm Setgroep kiezen met de numerieke toetsen Druk op [SHIFT] + numerieke toetsen.
].
139
Appendix
Een Patch kiezen
Overzicht van de Procedures
Performances kiezen met de Digit Hold-functie 1. Druk op [SHIFT] + [ENTER] (de Digit Hold-functie aanzetten). 2. Geef met de numerieke toetsen het cijfer van de eenheden in. * Om de Digit Hold -functie uit te zetten, drukt u nogmaals op [SHIFT] + [ENTER].
Een Performance wijzigen (basisprocedure) 2. Kies de display-groep met de functieknoppen. 3. Kies de gewenste display-pagina met [ ]/[ ] . 4. Zet de [EDIT]-indicator uit.
6. Selecteer een parameter met [
]/[
].
7. Verander de waarde met de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen. * Als u naar een andere parametergroep wil gaan, zet dan de [EDIT]-indicator aan.
Het volume van een Part regelen 1. Zet de [EDIT]-indicator aan. 2. Druk op [PART] (functieknop). 3. Kies de PART SETTING-display met [ ]/[ ]. 4. Stel de Level-parameter in.
De Pan-positie van een Part regelen 1. Zet de [EDIT]-indicator aan. 2. Druk op [PART] (functieknop). 3. Kies de PART SETTING-display met [ ]/[ ]. 4. Stel de Pan-parameter in.
Een Rhythm Set wijzigen (basisprocedure) 1. Druk op [PERFORM] + [PATCH]. ].
3. Gebruik de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen om een Rhythm Set te kiezen. 4. Laat de [EDIT]-indicator oplichten. 5. Kies de parameter-groep met de functieknoppen.
140
]/[
].
8. Kies met het klavier een rhythm-instrument. 9. Verander de waarde met de VALUE dial, [INC]/[DEC], of de numerieke toetsen.
■ Controller-instellingen Het bereik van de Pitch Bend-hendel (voor elke Patch) wijzigen Bend Range-parameter (PATCH/CONTROL/KEY
Kiezen welke MIDI-boodschappen aangestuurd worden door de C1–C4 Sliders Assign-parameter (SYSTEM/CONTROL/C1ÐC4 ASSIGN)
5. Gebruik [PART] (functieknop) om de Tone te kiezen.
]/[
7. Selecteer een parameter met [
MODE&BENDER)
1. Laat de [EDIT]-indicator oplichten.
2. Selecteer Part 10 met [
6. Kies de gewenste display-pagina met [ ]/[ ].
Kiezen welke MIDI-boodschappen aangestuurd worden door de CONTROL PEDAL Assign-parameter (SYSTEM/CONTROL/CONTROL PEDAL)
De polariteit van de CONTROL PEDAL omkeren (wanneer u een pedaal van een andere fabrikant gebruikt, met een omgekeerde polariteit) Polarity-parameter (SYSTEM/CONTROL/CONTROL PEDAL)
Patch-parameters aansturen met een Slider of Pedaal U kan tot 3 Òcontrol sourcesÓ (MIDI-boodschappen gebruikt voor aansturing) bepalen. Control source 1 staat echter vast op ÒmodulationÓ. Voor elke control source kan u tot 4 Òcontrol destinationsÓ (aan te sturen parameters) bepalen. 1. Bepaal welke MIDI-boodschap door welke controller wordt aangestuurd (C1ÐC4, CONTROL PEDAL) (cfr supra). 2. Kies de control source. Control 2/3-parameter (PATCH/CONTROL/CONTROL SOURCE) 3. Bepaal de Òcontrol destinationÓ (de parameter die wordt aangestuurd). Destination parameter (PATCH/CONTROL/CONTROL1Ð3) * Als u geen verschillende control sources voor elke Patch moet instellen, zet dan de Control 2/3-parameters (PATCH/ CONTROL/CONTROL SOURCE) op ÒSYS-CTRL1Ó of ÒSYS-CTRL2Ó en zet de Control 1/2-parameters (SYSTEM/
Overzicht van de Procedures
die u wil gebruiken voor aansturing.
De respons van het klavier regelen Sens-parameter (SYSTEM/CONTROL/KEYBOARD)
Een vaste aanslagwaarde instellen voor het klavier
verander ÒONÓ dan in ÒOFFÓ en druk 2 maal op [ENTER].
Instellingen van User-geheugen en System als één geheel opslaan op geheugenkaart 1. Druk op [UTIL/CARD]. 2. Kies Ò3: SAVEÓ in de UTIL 2 -display.
Vel-parameter (SYSTEM/CONTROL/KEYBOARD)
3. Geef het bestand een naam.
■ Data bewaren en laden
4. Druk op [ENTER].
* Nadat u deze procedures voltooid hebt, drukt u op [UTIL/ CARD] om terug te keren naar de PLAY-display.
Een bestand van de geheugenkaart wissen
Een geheugenkaart formatteren
1. Druk op [UTIL/CARD].
1. Druk op [UTIL/CARD].
2. KiesÒ1: CARDÓ in de UTIL 2 -display.
2. Kies Ò1: CARDÓ in de UTIL 2 -display.
3. Kies Ò3: DELETE.Ó
3. Kies Ò1: FORMAT.Ó
4. Selecteer het bestand dat u wil wissen.
4. Druk op [ENTER].
5. Druk op [ENTER].
Patch-instellingen bewaren 1. Druk in Patch mode op [UTIL/CARD].
De vrije ruimte op een geheugenkaart controleren
2. Kies Ò1: WRITEÓ in de UTIL 1 -display.
1. Druk op [UTIL/CARD].
3. Geef de schrijfbestemming op.
2. Kies Ò1: CARDÓ in de UTIL 2 -display.
4. Druk op [ENTER]. Als de melding ÒInternal Write Protect=ONÓ verschijnt,
3. Kies Ò4: INFO.Ó
verander ÒONÓ dan in ÒOFFÓ en druk 2 maal op [ENTER]. * Als u het geluid van de Patch in de geselecteerde schrijfbestemming wil horen, druk dan op [UNDO/COMPARE]. Druk er nogmaals op om terug te keren naar de vorige display.
■ Externe MIDI-apparatuur aansturen Het zendkanaal veranderen voor Patch Mode
Performance-instellingen bewaren
Tx-Ch-parameter (SYSTEM/MIDI/PATCH MIDI)
1. Druk in Performance mode op [UTIL/CARD].
Het zendkanaal veranderen voor Performance Mode (voor elke Part)
2. Kies Ò1: WRITEÓ in de UTIL 1 -display. 3. Geef de schrijfbestemming op. 4. Druk op [ENTER]. Als de melding ÒInternal Write Protect=ONÓ verschijnt, verander ÒONÓ dan in ÒOFFÓ en druk 2 maal op [ENTER].
Saving Rhythm Set Settings 1. Druk in Rhythm Set mode op [UTIL/CARD]. 2. Kies Ò1: WRITEÓ in de UTIL 1 -display. 3. Geef de schrijfbestemming op.
Channel-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) * Toetsaanslagen en controller-bewegingen (MIDI-boodschappen) van het controller-gedeelte worden verschillend verzonden naargelang er een single-type Performance of een layer-type Performance werd gekozen. Als er een single-type Performance werd gekozen, worden de MIDI-boodschappen verzonden op het MIDI-kanaal van de Part die door het klavier wordt gespeeld. Als er een layer-type Performance werd gekozen, worden de MIDI-boodschappen verzonden op het MIDI-kanaal van de Parts waarvan de Tx-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI) op ON staat.
4. Druk op [ENTER]. Als de melding ÒInternal Write Protect=ONÓ verschijnt,
141
Appendix
CONTROL/SYS-CTRL ASSIGN) op de MIDI-boodschappen
Overzicht van de Procedures
Verzending van Program Change/ Bank Select MIDI-boodschappen uitschakelen (System) TRANSMIT MIDI-display (SYSTEM/MIDI)
Bank Select Messages verzenden voor de Patch toegewezen aan een specifieke Part wanneer er een Performance geselecteerd is 1. Stel de Bank Select Group-parameter (PERFORM/ MIDI/TRANSMIT) in op het gewenste Bank Select Group-nummer (BS1ÐBS7). 2. Bewaar de Performance. 3. Kies in de BANK SEL-GROUP-display (SYSTEM/MIDI/ BANK SEL-GROUP) de Bank Select Group die u opgaf in stap 1. 4. Zet de Switch-parameter op ON, en specifieer de MSB en de LSB.
■ De XP-30 aansturen vanuit een extern MIDI-apparaat Het ontvangstkanaal waarop de Performances worden gekozen, veranderen Control Channel-parameter (SYSTEM/MIDI/PERFORM MIDI)
Het ontvangstkanaal van een Part veranderen (Performance)
Ontvangst van Volume/Pan/Pitch Bend/Hold 1/Redamper MIDIboodschappen aan/uit zetten voor elke Tone (Patch) Rx SWITCH/DAMPER-display (PATCH/CONTROL)
Ontvangststatus van MIDIboodschappen controleren (Performance mode) INFO-display (PERFORM/INFO)
■ Andere Gebruik van de Panic-functie Druk op [SHIFT] + [PANIC].
De stemming regelen Master-parameter (SYSTEM/TUNE/TUNE)
Het contrast van de display regelen LCD Contrast-parameter (SYSTEM/SETUP/SYSTEM SETUP)
De tijdelijke Performance/Patch/ Rhythm Set terugzetten naar de fabrieksinstelling 1. Kies een Performance, Patch of Rhythm Set. 2. Druk op [UTIL/CARD]. 3. Kies Ò3: INITÓ in de UTIL 1 -display. 4. Kies ÒPRESETÓ.
Channel-parameter (PERFORM/MIDI/MIDI)
5. Druk op [ENTER].
Het ontvangstkanaal veranderen (Patch)
De XP-30 terugzetten naar de fabrieksinstellingen
Rx-Ch-parameter (SYSTEM/MIDI/PATCH MIDI)
1. Kies een Performance, Patch of Rhythm Set.
Ontvangst van Program Change/Bank Select MIDI-boodschappen uitschakelen (System)
2. Druk op [UTIL/CARD].
RECEIVE MIDI-display (SYSTEM/MIDI)
4. Druk op [ENTER].
Ontvangst van Volume/Hold 1/ Program Change MIDI-boodschappen aan/uit zetten voor elke Part (Performance) Rx SWITCH-display (PERFORM/MIDI)
142
3. Kies Ò4: FACTORY RESETÓ in de UTIL 2 -display.
Parameters, golfvormen, Patches, enz. Voor de lijst van de Parameters, zie Engelstalige handleiding pp. 147-159. Voor de lijst van de Golfvormen, zie Engelstalige handleiding pp. 160-167. Voor de lijst van de Patches, zie Engelstalige handleiding pp. 168-176 Voor de lijst van de Rhythm Sets, zie Engelstalige handleiding pp. 177-180 Voor de lijst van de Performances, zie Engelstalige handleiding p. 181 Voor de lijst van de Arpeggio Styles, zie Engelstalige handleiding p. 182
Appendix
Voor de MIDI-Implementatietabellen, zie Engelstalige handleiding pp. 183-206
143
Technische Specificaties XP-30: 64 Voice Expandable Synthesizer (Conform met het General MIDI System)
● Klavier
● Display
61 toetsen (aanslaggevoelig, channel aftertouch)
40 karakters, 2 regels (LCD langs achter verlicht)
● Aantal Parts
● Connectors
16 (Part 10 is Rhythm Part)
Output Jacks (L (MONO), R)
● Maximale polyfonie
Headphones Jack MIDI-connectors (IN, OUT, THRU)
64 stemmen
Computer-connector (Mac, PC-1, PC-2, MIDI)
● Effecten
Hold Pedal Jack Control Pedal Jack
EFX: 40 sets
Memory Card-sleuf
Reverb: 1 set (8 types) Chorus: 1 set
● Preset-geheugen Patches: 1406 (640 van de JV-2080 + 766 van ÒSession,Ó ÒOrchestralÓ en ÒTechno CollectionÓ) Performances: 64 Rhythm Sets: 26 (10 van de JV-2080 + 16 van ÒSessionÓ en ÒTechno CollectionÓ")
● User-geheugen Patches: 128 Performances: 32 Rhythm Sets: 2
● Wave Expansion Boards (apart verkocht) Max. 2 Boards (D, E)
● Stroombron AC 117 V, AC 230 V, AC 240 V
● Stroomverbruik 10 W (AC 117 V), 10 W (AC 230 V), 10 W (AC 240 V)
● Afmetingen 1011 (B) x 289 (D) x 88 (H) mm 39-13/16 (B) x 11-7/16 (D) x 3-1/2 (H) inches
● Gewicht 7.8 kg / 17 lbs 4 oz (except Power cord)
● Accessoires Handleiding Stroomkabel (Niet meegeleverd bij XP-30 die op 117 V werkt)
* Elk Wave Expansion Board bevat Patches / Rhythm Sets die gebruik maken van de golfvormen van het board.
CD-ROM (SoundDiver JV/XP)
● Arpeggiator
Wave Expansion Boards: SR-JV80 -serie SmartMedia: S2M-5 (2M bytes), S4M-5 (4M bytes)
43 Styles
● Opties
* In het belang van de productverbetering kunnen de specificaties en/of het uitzicht van dit product gewijzigd worden, zonder voorafgaande kennisgeving.
144
Index Symbolen
C
[+OCT] .......................................................................12, 55 [-OCT] ........................................................................12, 55
C1/C2/C3/C4 slider assign .......................................107 C1/C2/C3/C4 slider output ......................................107 C1ÐC4 slider ....................................................................30 Card ................................................................................111 [CATEGORY] ......................................................13, 28, 44 Categorie ..............................................................28, 44Ð45 Categoriegroep ...............................................................28 Category select mode ...................................................104 Chorus ..............................................................................57 Chorus depth ..............................................68, 81, 85, 122 Chorus feedback level ................................68, 81, 85, 122 Chorus level ................................................68, 81, 85, 122 Chorus output assign .................................68, 81, 85, 122 Chorus pre delay ........................................68, 81, 85, 122 Chorus rate ..................................................68, 81, 85, 122 Chorus send level .................................67Ð68, 80, 84, 121 CHORUS/DELAY .......................................................103 CHORUS/FLANGER ..................................................103 CHORUS→DELAY ......................................................102 CHORUS→FLANGER ................................................103 Clock source ..................................................................104 Coarse tune ..................................................75, 83, 87, 123 Compare-functie ...................................................112, 114 COMPRESSOR ...............................................................92 Computer .......................................................................130 COMPUTER-connector .........................................14, 131 Computerkabel .....................................................130, 204 COMPUTER-schakelaar ................................14, 130Ð131 Control 1 peak/hold ......................................................71 Control 2 peak/hold ......................................................71 Control 3 peak/hold ......................................................71 CONTROL PEDAL jack ................................................14 Control source 2 ..............................................................71 Control source 3 ..............................................................71 [CONTROLLER] .......................................................12, 30 Controller .........................................................................36 Copy ...............................................................................111 Current part .....................................................................49 Cursor ..............................................................................41 Cursorknop ...............................................................13, 40 Cutoff frequency .......................................................76, 87 Cutoff frequency key follow .........................................76
Cijfers [1Ð8/9Ð16] ........................................................................13 2VOICE-PITCH-SHIFTER ............................................98
A Aanslagwaarde ...............................................................30 Aansluiting ..............................................................20, 130 AC-aansluiting ................................................................14 AC-stroomkabel .............................................................21 Accent rate .....................................................................105 Achterpaneel ...................................................................14 Aftertouch .......................................................................30 Aftertouch control source ...........................................107 Aftertouch information .........................................83, 123 Aftertouch sens .............................................................106 Alternate pan depth .................................................78, 88 Analog feel depth ...........................................................65 Arabische toonschaal ...................................................110 ARP SELECT-display ..............................................33, 52 Arpeggiator ...............................................................32, 52 [ARPEGGIO] .......................................................12, 32, 52 Arpeggio ..................................................................32, 104 arpeggio ...........................................................................52 ARPEGGIO-display .......................................................55 Arpeggio part ................................................................106 Arpeggio style ...............................................................143 Audiokabel ......................................................................21 AUTO-WAH ...................................................................91
B Back select transmit switch .........................................109 Bank select group number ..........................................109 Bank select LSB .............................................................109 Bank select MSB ............................................................109 Battery check .................................................................110 Beat pattern ...................................................................105 Bend range ................................................................69, 86 Bender information ........................................................83 Bias direction ..................................................................78 Bias level ..........................................................................78 Bias point .........................................................................78 Booster gain .....................................................................67 Breath information .................................................83, 123 Bulk dump .....................................................................115
145
Index
D
F
Data transfer .................................................................111 Datatype ........................................................................116 [DEC] ..........................................................................13, 41 Delay feedback level ..................................69, 82, 86, 122 [DEMO] ...........................................................................13 Demo play .......................................................................24 DEMO PLAY-display ....................................................24 Demo song ......................................................................24 Depth 1Ð4 .........................................................................71 Desktop music ..............................................................130 Destination ............................................................116Ð117 Destination 1Ð4 ...............................................................71 [DIGIT HOLD] ................................................................13 Digit hold .........................................................................44 DISTORTION ..................................................................89 DISTORTION→CHORUS ..........................................100 DISTORTION→DELAY ..............................................101 DISTORTION→FLANGER ........................................101
Fabrieksinstellingen .....................................................119 Factory reset ....................................................23, 111, 119 FACTORY RESET-display ............................................23 FBK-PITCH-SHIFTER ....................................................98 Filter type ...................................................................76, 87 [FILTER/ENV] .............................................12, 32, 47, 50 Fine tune ......................................................75, 83, 87, 123 FLANGER/DELAY .....................................................103 FLANGER→DELAY ....................................................102 Foot information .....................................................83, 123 Format ............................................................................118 Foutmelding ..................................................................138 Functieknop ...............................................................13, 39 FXM color ........................................................................72 FXM depth .......................................................................72 FXM switch ......................................................................72
E [EDIT] ...............................................................................13 Effecten ............................................................................57 [EFFECTS ON/OFF] ................................................12, 58 EFFECTS ON/OFF-display ..........................................58 EFX control depth 1, 2 .......................................68, 81, 85 EFX control peak/hold ..................................................71 EFX control source 1, 2 ......................................68, 81, 85 EFX output level .........................................68, 80, 84, 121 EFX parameter ........................................................89, 150 EFX source .................................................................80, 84 EFX type ..............................................................67, 80, 84 ENHANCER ...................................................................90 ENHANCER→CHORUS ............................................101 ENHANCER→DELAY ...............................................102 ENHANCER→FLANGER ..........................................101 [ENTER] ...........................................................................13 Envelope mode ...............................................................86 Exclusive device ID number .......................................109 Exclusive protect ..........................................................117 [EXIT] ...............................................................................13 [EXP A] ......................................................................13, 27 [EXP B] .......................................................................13, 27 [EXP C] .......................................................................13, 27 [EXP D] ......................................................................13, 27 [EXP E] .......................................................................13, 27 Expressiepedaal ........................................................21, 31 Expression information .........................................83, 123 Extern MIDI-apparaat .........................................127Ð128
146
G GATE-REVERB ...............................................................99 Geheugen .................................................................63, 111 Geheugenkaart ................................................63, 111, 117 Gelijkzwevende temperatuur .....................................110 General MIDI system .....................................................11 [GM] .................................................................................12 GM initialize ..................................................................124 GM-klankmodule .........................................................120 GM mode .................................................................39, 120 GM patch number ........................................................123 GM PLAY-display ........................................................120 GM score data ...............................................................120 GM system on-boodschap ...........................................120 Golfvorm .......................................................................156
H HEXA-CHORUS .............................................................92 Hold 1 information .................................................83, 123 Hold control source ......................................................107 Hold pedal .................................................................31, 54 HOLD PEDAL jack ........................................................14 Hoofdtelefoon .................................................................21
I [INC] ...........................................................................13, 41 Initial data ......................................................................115 Initialiseren ............................................................115, 124 Initialize .........................................................................111 Initialize mode ..............................................................115 Internal write protect .....................................64, 112, 117
Index
K
N
Key assign mode ............................................................69 KEY EFFECTS section ....................................................12 Key mode .........................................................................79 Key range lower .......................................................66, 79 Key range switch ............................................................79 Key range upper .......................................................66, 79 Key scale ........................................................................110 Key shift .........................................................................109 Key switch .......................................................................86 Key velocity ...................................................................105 Keyboard sensitivity ....................................................106 Keyboard velocity ........................................................106 Klankbron ..................................................................36, 38 Kopi‘ren .................................................................113, 124
Naam ................................................................................42 Numerieke toets .......................................................13, 41
L
P
Layer ................................................................................48 Layer performance .........................................................47 LCD contrast .................................................................104 [LEVEL] .........................................................12, 32, 47, 50 Level ...............................................................64, 77, 83, 88 LFO ...................................................................................74 LFO delay time ...............................................................75 LFO external sync ...........................................................74 LFO fade mode ...............................................................74 LFO fade time .................................................................75 LFO form .........................................................................74 LFO key sync ..................................................................74 LFO offset ........................................................................75 LFO rate ...........................................................................74 LIMITER ..........................................................................92 Load ................................................................................111 Local OFF ......................................................................133 Local switch ............................................................82, 108 Lussen ..............................................................................60
Page-knop ........................................................................13 Palette-display ..........................................................59, 61 [PALETTE EDIT] ................................................13, 59, 61 PALETTE-gedeelte .........................................................12 Pan ..........................................................65, 77, 83, 88, 123 Pan information ......................................................83, 123 Pan key follow ................................................................78 Pan LFO depth 1, 2 .........................................................75 [PANIC] ...........................................................................13 Panic .................................................................................58 Parameter .......................................................................143 [PART] .............................................................................12 Part ...................................................................................37 Part-knop .........................................................................39 [PATCH] ..............................................................12, 26, 43 Patch .............................................................26, 37, 43, 164 Patch category .................................................................64 Patch clock source ..........................................................64 Patch copy .....................................................................113 Patch effects copy .........................................................113 Patch group .....................................................................83 Patch initialize ...............................................................115 Patch mode ................................................................38, 43 Patch mode receive channel ........................................108 Patch mode transmit channel .....................................108 Patch name ......................................................................64 Patch name copy ...........................................................114 Patch number ..................................................................83 Patch parameter ......................................................64, 143 PATCH PLAY display .............................................26, 43 Patch remain switch .....................................................104 Patch scale .....................................................................110 Patch search function ...............................................28, 44 Patch tempo .....................................................................64 Patch tone copy .............................................................113 Patch write .....................................................................112 Peak control source ......................................................107 Pedal assign ...................................................................106 Pedal output ..................................................................106 Pedal polarity ........................................................106Ð107 Pedal switch ............................................................21, 127
M Master tune ...................................................................109 MEMORY CARD slot ....................................................14 MIDI ...............................................................................108 MIDI-connectors (IN, OUT, THRU) ............................14 MIDI-informatie ...........................................................123 MIDI interface ...............................................................131 MIDI-kabel ......................................................................21 MIDI-kanaal ....................................................................82 MODE-gedeelte ..............................................................12 Modulatie ........................................................................30 Modulation information ........................................83, 123 MODULATION-DELAY ...............................................95 Motif ...............................................................................105 Multi-effects ..............................................................57, 89 Multitimbrale klankbron .........................................37, 49 Mute group .....................................................................86
O Octave range .................................................................105 Octave shift ..........................................................55, 65, 79 One-shot ...........................................................................60 Opslaan ..........................................................................112 Orchestral ..................................................................27, 43 Output assign/Output level .....................67, 80, 84, 121 OUTPUT jacks (L (MONO), R) .....................................14 OVERDRIVE ...................................................................89 OVERDRIVE→DELAY ...............................................100 OVERDRIVE→FLANGER ..........................................100
147
Index
[PERFORM] ...............................................................12, 47 PERFORM NAME ..........................................................79 PERFORM PLAY display ..............................................47 Performance ......................................................37, 47, 177 Performance clock source .............................................79 Performance control channel ......................................108 Performance copy ........................................................113 Performance effects copy ............................................113 Performance initialize ..................................................115 Performance mode ...................................................38, 47 Performance name .........................................................79 Performance name copy ..............................................113 Performance parameter .........................................79, 146 Performance part copy ................................................113 Performance tempo ........................................................79 Performance write ........................................................112 PHASER ...........................................................................90 PHONES jack ..................................................................14 [PHRASE PREVIEW] .........................................12, 29, 45 Phrase preview .................................................29, 45, 109 Pitch bend ........................................................................30 Pitch bend information ................................................123 Pitch bend/Modulatie-hendel ................................13, 30 Pitch envelope depth ...............................................75, 87 Pitch envelope level 1Ð4 ..........................................76, 87 Pitch envelope time 1 velocity sensitivity ..................76 Pitch envelope time 1Ð4 ...........................................76, 87 Pitch envelope time 4 velocity sensitivity ..................76 Pitch envelope time key follow ....................................76 Pitch envelope time velocity sensitivity .....................87 Pitch envelope velocity sensitivity ........................76, 87 Pitch key follow ..............................................................75 Pitch LFO depth 1, 2 ......................................................75 Polyfonie ..........................................................................38 [PORTAMENTO] ...............................................12, 31, 46 Portamento ................................................................31, 46 Portamento mode ...........................................................69 Portamento start pitch ...................................................70 Portamento switch .........................................................69 Portamento time .............................................................69 Portamento type .............................................................69 Power-schakelaar .....................................................14, 22 Power up mode ............................................................104 Preset-geheugen .............................................................63 Preview note set 1Ð4 ....................................................109 PREVIEW SELECT-display ..........................................45 Preview sound mode .............................................45, 109 Preview velocity ...........................................................109 Program change ............................................................110
Q QUADRUPLE-TAP-DELAY .........................................97
148
R Random pan depth ..................................................78, 88 Random pitch depth ................................................75, 87 Receive bank select switch ..........................................108 Receive exclusive switch .............................................109 Receive GM exclusive switch .....................................109 Receive hold 1 switch ........................................70, 82, 86 Receive pan control switch .....................................70, 86 Receive pitch bend switch .............................................70 Receive program change switch ..........................82, 108 Receive switch ...........................................................82, 86 Receive volume switch ......................................70, 82, 86 Redamper switch ............................................................70 Remote keyboard switch .............................................108 Resonance ..................................................................76, 87 Resonance velocity sensitivity ................................77, 88 REVERB ...........................................................................99 Reverb ..............................................................................57 Reverb send level .........................67Ð68, 80, 84, 121Ð122 Reverb/Delay HF damp ...........................69, 82, 86, 122 Reverb/Delay level ....................................69, 82, 86, 122 Reverb/Delay time ....................................69, 81, 85, 122 Reverb/Delay type .....................................69, 81, 85, 122 [RHYTHM] ..........................................................12, 34, 51 Rhythm key copy .........................................................114 RHYTHM PLAY-display ........................................34, 51 Rhythm set ..................................................34, 37, 51, 173 Rhythm set copy ...........................................................114 Rhythm set initialize ....................................................115 Rhythm set mode .....................................................38, 51 Rhythm set name ............................................................84 Rhythm set name copy ................................................114 Rhythm set parameter ...........................................84, 147 Rhythm set write ..........................................................112 Ring modulator ...............................................................67 ROTARY ..........................................................................91
Index
S
T
Save ................................................................................111 Scale tune switch ..........................................................109 Session ..................................................................27, 43, 51 [SHIFT] .............................................................................13 Shuffle rate ....................................................................105 Single performance ........................................................47 Sleuven EXP-D en E ...............................................16, 110 SmartMedia .....................................................................63 [SOLO] .................................................................12, 31, 46 Solo .............................................................................31, 46 Solo legato switch ...........................................................69 Sound palette ..................................................................32 Sound palette function ............................................46, 50 Source block ..........................................................116Ð117 SPACE-D .........................................................................93 SPECTRUM .....................................................................90 Split ..................................................................................48 SR-JV80 -serie ............................................................16, 63 Stemming .......................................................................109 STEP-FLANGER .............................................................94 STEREO-CHORUS .........................................................93 STEREO-DELAY ............................................................95 STEREO-EQ ....................................................................89 STEREO-FLANGER .......................................................94 Stretch tuning depth ......................................................65 Stretched tuning .............................................................65 Structure ..........................................................................66 Structure type .................................................................66 Style ................................................................................104 Systeemgeheugen ...........................................................63 Systeemparameter ................................................104, 143 Systeemtempo ...............................................................104 [SYSTEM] ........................................................................12 System control assign 1/2 ...........................................107 System controller 1 information ...................................83 System controller 2 information ...................................83 System mode ...................................................................39
Techno ..............................................................................43 Techno Collection ...............................................27, 43, 51 Tempo ............................................................................106 Temporary area ..............................................................63 Thru-functie ..................................................................133 TIME-CONTROL-DELAY ............................................97 Tone ............................................................................36, 46 Tone delay mode ............................................................72 Tone delay time ..............................................................73 [TONE SELECT] .............................................................40 Tone select-knop .............................................................40 [TONE SWITCH] ............................................................40 Tone switch .....................................................................72 Tone switch-knop ...........................................................40 Transmit active sensing switch ..................................109 Transmit bank select group ..........................................82 Transmit bank select LSB ............................................110 Transmit bank select MSB ...........................................110 Transmit bank select switch ........................................108 Transmit edit data switch ............................................109 Transmit MIDI channel ...............................................110 Transmit program change ...........................................110 Transmit program change switch ..............................108 Transmit switch ..............................................................82 Transmit volume ............................................................83 [TRANSPOSE] ..........................................................12, 56 Transpose .........................................................................56 Transpose switch/value ..............................................106 TREMOLO-CHORUS ....................................................93 TRIPLE-TAP-DELAY .....................................................96 TVA ............................................................................77, 88 TVA envelope 1Ð3 ..........................................................78 TVA envelope 1Ð4 ..........................................................78 TVA envelope level 1Ð3 .................................................88 TVA envelope time 1Ð4 .................................................88 TVA envelope time 4 velocity sensitivity ...................78 TVA envelope time key follow .....................................78 TVA envelope time velocity sensitivity ......................88 TVA envelope velocity curve .......................................77 TVA envelope velocity sensitivity .........................77, 88 TVA LFO depth 1, 2 .......................................................75 TVF .............................................................................76, 87 TVF envelope depth .................................................76, 87 TVF envelope level 1Ð4 ............................................77, 88 TVF envelope time 1 velocity sensitivity ..............77Ð78 TVF envelope time 1Ð4 ............................................77, 88 TVF envelope time 4 velocity sensitivity ....................77 TVF envelope time key follow .....................................77 TVF envelope time velocity sensitivity .......................88 TVF envelope velocity curve ........................................77 TVF envelope velocity sensitivity ..........................77, 88 TVF LFO depth 1, 2 ........................................................75
149
Index
U Undo .................................................................................41 [UNDO/COMPARE] ..............................13, 41, 112, 114 User memory ....................................................63Ð64, 112 User memory protect ...................................................111 UTIL 1 display ..........................................................23, 64 UTIL 2 display ................................................................23 [UTIL/CARD] ............................................12, 23, 64, 111 Utility/Card mode .................................................39, 111
V VALUE dial ...............................................................13, 41 Velocity cross fade .........................................................65 Velocity range lower ......................................................65 Velocity range switch ....................................................65 Velocity range upper .....................................................65 Verzenden .............................................................115, 124 Voice information ...................................................83, 123 Voice priority ..................................................................65 Voice reserve .............................................................38, 83 Volume ...........................................................................123 Volume control source ................................................107 Volume information ..............................................83, 123 VOLUME slider ..............................................................22 Volume slider ..................................................................12 Voorpaneel ......................................................................12
W Wave ................................................................................43 Wave expansion board ........................16, 43, 51, 63, 110 WAVE EXPANSION-gedeelte .....................................13 Wave gain ..................................................................72, 86 Wave group ...............................................................72, 86 Wave number ...........................................................72, 86 Werkomgeving .............................................................104 Write ...............................................................................111 WRITE-display ...............................................................64
Z Zuiver temperament ....................................................110
150