BIJLAGE 5 FEDERALE OVERHEIDSDIENST ECONOMIE, K.M.O., MIDDENSTAND en ENERGIE Algemene Directie Energie Verklarende nota betreffende de ELEKTRICITEIT en de WARMTE
Belgisch Staatsblad dd. 01-07-2005
GEBRUIKSAANWIJZING DEFINITIE VAN WARMTE EN ELEKTRICITEIT De vragenlijsten hebben tot doel informatie te verzamelen omtrent de hoeveelheden verbruikte brandstof en de hoeveelheden geproduceerde elektriciteit en warmte, per type productie en per type centrale. Soorten producenten : De producenten worden gerangschikt volgens de doelgerichtheid van de productie : — Openbare productie staat voor installaties waarvan de hoofdactiviteit bestaat in de productie van elektriciteit en/of warmte bestemd voor de verkoop aan externe gebruikers. Die kunnen zowel tot de privé-sector als tot de openbare sector behoren. De verkoop dient niet noodzakelijk via het openbaar net te gebeuren. — Zelfproductie staat voor installaties die elektriciteit en/of warmte produceren, geheel of gedeeltelijk voor eigen gebruik, en dit naast hun hoofdactiviteit. Zij kunnen zowel tot de privé-sector als tot de openbare sector behoren. Soorten centrales : Enkel elektriciteit (elektriciteit) staat voor een centrale die ontworpen is om enkel en alleen elektriciteit te produceren. Indien de centrale een of meer warmtekrachtkoppelingseenheden bevat (zie hoger), moet zij beschouwd worden als een WKK-centrale. Warmte/kracht-koppeling (WKK) staat voor een centrale die ontworpen is om tegelijkertijd warmte en elektriciteit te produceren. Valt onder de categorie « Installaties voor gecombineerde productie van elektrische energie en warmte » van de UNIPEDE. In de mate van het mogelijke moeten het brandstofverbruik en de elektriciteit- en warmteproductie worden kenbaar gemaakt op basis van de eenheden en niet van centrales. Indien echter geen gegevens per eenheid beschikbaar zijn, dient voormelde overeenkomst te worden toegepast voor de definitie van WKK-centrales. Warmteproducerende centrale (enkel warmte) staat voor installaties die ontworpen zijn om enkel en allen warmte te produceren (warmteproducerende centrales). Warmte geproduceerd door WKK-installaties of warmteproducerende centrales kan aangewend worden voor industriële toepassingen of verwarming van lokalen, in eender welke economische sector, ook in de residentiële sector. Opgelet : De elektriciteitsproductie aangegeven in Zelfproductie van elektriciteit of Zelfproductie – warmte/krachtkoppeling moet overeenstemmen met de totale hoeveelheid geproduceerde elektriciteit. Het totaal van de warmteproductie van de installaties Openbare productie – warmte/kracht-koppeling en Openbare productie van warmte moet worden kenbaar gemaakt. De warmteproductie aangegeven voor Zelfproductie – warmte/kracht-koppeling en Zelfproductie van warmte dient echter de warmte te behelzen die verkocht wordt aan externe verbruikers. De warmte verbruikt door de zelfproducenten moet niet worden aangegeven. In de verwerkende sector enkel de hoeveelheden aangeven die gebruikt zijn om de hoeveelheden elektriciteit en warmte te produceren die in de vragenlijst zijn kenbaar gemaakt. De brandstofhoeveelheden die gebruikt zijn voor de productie van warmte die niet verkocht is, blijven staan in de cijfers voor finaal brandstofverbruik van de sector met overeenstemmende economische activiteit. De kennisgeving van de gegevens voor de activiteiten van de Verwerkende sector kan als volgt schematisch worden weergegeven : Enkel elektriciteit
Openbare productie
2http://www.emis.vito.be
Zelfproductie
Het totaal aangeven van de zelfproductie en de hoeveelheid verbruikte brandstof
Enkel WKK
Enkel warmte
Het totaal aangeven van de elektriciteiten warmteproductie en de hoeveelheid verbruikte brandstof
Het totaal aangeven van de geproduceerde warmte en de h o e v e e l h e i d v e rbruikte brandstof
Het totaal aangeven van de geproduceerde elektriciteit en de verkochte warmte, alsook het overeenkomstig brandstofverbruik
De verkochte warmte en het overeenkomstig brandstofverbruik aangeven
In deze vragenlijst staat de uitdrukking Klassieke en gelijkgestelde brandstoffen voor brandstoffen die kunnen branden of vuur vatten, dit wil zeggen die op de aanwezigheid van zuurstof reageren door een aanzienlijke temperatuursstijging te veroorzaken. INSTRUCTIES BETREFFENDE DE VERSCHILLENDE TABELLEN VAN DE VRAGENLIJST Tabellen 1 en 2 JAARLIJKSE BRUTO- EN NETTOPRODUCTIE VAN ELEKTRICITEIT EN WARMTE 1. Brutoproductie van elektriciteit. Dat is de som van de elektrische energie die geproduceerd is (accumulatiecentrales inbegrepen) voor alle betrokken groepen, gemeten bij het verlaten van de belangrijkste generatoren. 2. Nettoproductie van elektriciteit. Deze is gelijk aan de brutoproductie van elektriciteit verminderd met de elektrische energie opgeslorpt door de hulpdiensten en met de verliezen in de belangrijkste transformatoren. 3. Brutoproductie van warmte. Dit is de totale hoeveelheid warmte geproduceerd per installatie en zij omvat de warmte verbruikt door de hulpuitrustingen van de installatie die warme vloeistof gebruiken (verwarming van lokalen, aardolieverwarming, enz.) en de verliezen in de warmteuitwisseling installatie/net. Opgemerkt weze dat voor zelfproducenten de warmte door het bedrijf gebruikt voor de eigen behoeften niet in deze rubriek begrepen is; hier dient enkel de warmte te worden aangegeven die verkocht is aan externe gebruikers. Aangezien enkel de warmte verkocht aan derden worden kenbaar gemaakt, is de brutoproductie van warmte van zelfproducenten gelijk aan hun nettoproductie van warmte.
4. Nettoproductie van warmte. Dat is de warmte geleverd aan het distributienet zoals blijkt uit de uitgaande en retourstromen. 5. Andere bronnen van brandstoffen. De elektriciteitsproductie aangeven die afkomstig is van andere bronnen dan die welke hierboven zijn aangehaald, bij voorbeeld brandstofcellen. Gelieve uitleg te geven over de bronnen die in aanmerking komen, op de bladzijde die is voorbehouden voor opmerkingen. 6. Warmtepompen. De warmteproductie van warmtepompen enkel aangeven ingeval de warmte verkocht is aan externe verbruikers (d.w.z. wanneer de productie tussenkomt in de Verwerkende sector). 7. Elektrische verwarmingstoestellen. De warmte aangeven die afkomstig is van verwarmingstoestellen wanneer de productie verkocht is aan externe gebruikers. De elektriciteit die door die verwarmingstoestellen gebruikt is, wordt aangeven in tabel 3. 8. Andere bronnen. Hier de warmte aangeven die afkomstig is van andere bronnen; bij voorbeeld afvalwarmte van de industrie.
2http://www.emis.vito.be
Belgisch Staatsblad dd. 01-07-2005
TABEL 3 LEVERING EN VERBRUIK VAN WARMTE EN ELEKTRICITEIT 1. Brutoproductie van elektriciteit. Zie hoger. 2. Nettoproductie van elektriciteit. Zie hoger. 3. Eigen verbruik van de centrales. Dit is het verschil tussen de brutoproductie en de nettoproductie van elektriciteit 4. Brutoproductie van warmte. Zie hoger. 5. Nettoproductie van warmte. Zie hoger. 6. Verbruik van warmtepompen. De hoeveelheden elektriciteit aangeven die door de warmtepompen verbruikt zijn en waarvan de warmteproductie is kenbaar gemaakt in tabellen 1 en 2. 7. Verbruik van elektrische verwarmingstoestellen. De hoeveelheden elektriciteit aangeven die door de elektrische verwarmingstoestellen verbruikt zijn en waarvan de warmteproductie is kenbaar gemaakt in tabellen 1 en 2. 8. Energie geabsorbeerd door het pompen. De hoeveelheden elektriciteit die door de pompen in hydro-elektrische centrales verbruikt zijn. 9. Invoer en uitvoer. De volgende hoeveelheden worden als in- en uitvoer beschouwd : de hoeveelheden elektriciteit die de politieke grenzen van het land overschreden hebben. 10. Energie opgeroepen op het net. Voor elektriciteit gaat het over elektrische energie geleverd door de centrale. In geval van een nationaal net staat dit gelijk met de som van de netto elektrische energie geproduceerd door alle centrales van het land, verminderd met de hoeveelheden die tegelijkertijd worden geabsorbeerd voor het pompen en vermeerderd (verminderd) met de hoeveelheden uit het buitenland ingevoerd elektrische energie (of naar het buitenland uitgevoerde elektrische energie. Voor warmte gaat het over de som van de nettoproductie bestemd voor de verkoop die geproduceerd is door alle centrales van het land, verminderd of vermeerderd met de buitenlandse invoer en uitvoer. 11. Verliezen op de lijn. Alle verliezen die te wijten zijn bij transport en de distributie van elektrische energie en van warmte alsook, voor de elektriciteit, de verliezen in de transformatoren die niet beschouwd worden als deel uitmakend van de centrales. 12. Totaal (berekend) verbruik. Is gelijk aan de energie waarop een beroep wordt gedaan op het net, min de verliezen op de lijn. 13. Totaal (vastgesteld) verbruik. Dit is de hoeveelheid energie die werkelijk geregistreerd is in het onderzoek bij de verschillende sectoren van finaal verbruik. Het berekend verbruik en het vastgesteld verbruik moeten in principe met elkaar overeenstemmen. 14. Energiesector. Deze rubriek groepeert alle elektriciteit en de aangekochte hoeveelheden warmte die verbruikt zijn door de industrie die verband houdt met niet-energie houdende delfstoffen en de productie van brandstoffen en met de daarbij horende verwerkingsactiviteiten. Het gaat niet over het eigen verbruik van de centrales, de door pompen geabsorbeerde energie, het verbruik van warmtepompen noch over het verbruik van elektrische verwarmingstoestellen die trouwens elders aan bod komen. De warmte die door de zelfproducenten verbruikt wordt voor eigen gebruik moet hier evenmin in rekening worden gebracht. De energiesector komt overeen met Afdelingen 10, 11, 12, 23 en 40 van de NACE (1). De energiesector omvat de fabricage van chemische stoffen die gebruikt worden voor kernfusie en –fissie en de producten van die verrichtingen. Eveneens inbegrepen : de fabricage van brandstofbriketten en steenkool- en bruinkoolagglomeraten en het verbruik in cokesfabrieken en andere verwerkingsondernemingen. 15. Industriesector. Het totaal aangeven voor de subsectoren gegroepeerd in hierna volgende tabel 4. 16. Vervoersector. Deze rubriek dekt alle vervoersactiviteiten, ongeacht de sector waarin de activiteit zich afspeelt. Omvat het volledige verbruik dat gepaard gaat met het vervoer per spoor (industriële spoorwegen inbegrepen). Zeevisserij, kustvisserij en binnenlandse visserij behoren tot de Landbouwsector. Vervoer dekt afdelingen 60, 61 en 62 van de NACE. 17. Residentiële sector. Deze post dekt alle hoeveelheden die door de gezinnen zijn verbruikt. De gezinnen met bediende die een klein deel van deze sector vertegenwoordigen zijn hier inbegrepen. De sector stemt overeen met Afdeling 95 van de NACE. 18. Handel en openbare diensten. Stemt overeen met het verbruik van handelsmaatschappijen en administratieve diensten van de overheids- en privé-sector. Het zijn de activiteiten die gedekt zijn door de Afdelingen 41, 50, 51, 52, 55, 63, 64, 65, 66, 67, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 80, 85, 90, 91, 92, 93 en 99 van de NACE. Gelieve te noteren dat het verbruik van spoorwegstations, busstations en luchthavens moeten worden toegevoegd in deze categorie en niet onder de vervoersector. 19. Landbouw. Deze post dekt alle verbruik van de gebruikers die vallen onder de rubriek landbouw, jacht, bosbouw, en visvangst. Afdelingen 01, 02 en 05 van de NACE. Deze rubriek omvat dus de zeevisserij, kustvisserij en binnenlandse visserij. 20. Hierna niet verder bepaald. Deze rubriek groepeert de andere sectoren met een activiteit die elders niet aan bod komen; gelieve uitleg te geven op de bladzijde die voorbehouden is voor opmerkingen. Onder deze rubriek valt tevens het militair gebruik.
2http://www.emis.vito.be
Belgisch Staatsblad dd. 01-07-2005
TABEL 4 ELEKTRICITEITS- EN WARMTEVERBRUIK IN DE ENERGIE- EN DE INDUSTRIESECTOR 1. Energiesector. Zoals hoger. Het verbruik aangeven in de overeenkomstige subsectoren. 2. Industriesector : Het verbruik van de nijverheidsbedrijven aangeven dat gepaard gaat met hun hoofdactiviteiten, in de overeenkomstige subsectoren. a. Metaalnijverheid : Groep 27.1, 27.2, 27.3 en Klasse 27.51 en 27.52 van de NACE b. Chemie en petrochemie : Afdeling 24 van de NACE c. Non-ferro metalen : Groep 27.4 en Klasse 27.53 en 27.54 van de NACE d. Niet-metaalhoudende mineralen : Afdeling 26 van de NACE. Omvat glas, keramiek, cement en andere bouwmaterialen. e. Transportmiddelen : Afdelingen 34 en 35 van de NACE f. Machines : Vervaardiging van metalen werkstukken, van machines en van materialen, met uitzondering van transportmiddelen : Afdelingen 28, 29, 30, 31 en 32 van de NACE g. Winning van niet-energiehoudende delfstoffen (met uitzondering van de winning van brandstoffen) : Afdelingen 13 en 14 van de NACE h. Voeding, dranken en tabak : Afdelingen 15 en 16 van de NACE i. Drukkerijen, papier en karton : Afdelingen 21 en 22 van de NACE. Omvat de reproductie van geregistreerde dragers. j. Houtindustrie en vervaardiging van artikelen van hout (behalve karton en papier) : Afdeling 20 van de NACE k. Bouw : Afdeling 45 van de NACE l. Textiel en leernijverheid : Afdelingen 17, 18 en 19 van de NACE m. Niet hoger gespecificeerd : Indien uw industriële classificatie van het elektriciteit- en warmteverbruik niet overeenstemt met de NACE-codes, gelieve een raming per industrie te maken en in de rubriek « niet gespecificeerd » enkel het verbruik te vermelden in de sectoren die niet in bovenstaande lijst zijn opgenomen. Afdelingen 25, 33, 36 en 37 van de NACE. TABEL 5 NETTO ELEKTRICITEITSPRODUCTIE VAN DE ZELFPRODUCENTEN Om hierna volgende definities goed te kunnen afbakenen, worden de aangevers verzocht de nota op blz. 1 te lezen nl. « Definities van elektriciteit en warmte ». Voor een beschrijving van de verschillende industriële classificaties, gelieven de instructies betreffende tabel 4 te raadplegen. TABEL 6 BRUTO ELEKTRICITEITS- EN WARMTE PRODUCTIE EN VERBRUIK VAN KLASSIEKE EN GELIJKGESTELDE BRANDSTOFFEN Classificatie van klassieke en gelijkgestelde brandstoffen : 1. Steenkool : Deze categorie omvat alle kwaliteiten van antraciet en van bitumineuze steenkool waarvan het hoogste calorisch vermogen (HCV) meer dan 23 865 kJ/kg bedraagt (5 700 kcal/kg), gemeten waarde voor een brandstof vrij van as maar vochtig. Zij omvat cokessteenkool, de andere bitumineuze steenkolen, antraciet, cokes van cokesfabrieken en bruinkoolcokes. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 2. Subbitumineuze steenkool : Dit zijn niet-agglutinerende steenkolen met een calorisch vermogen tussen 17 348 kJ/kg (4 165 kcal/kg) en 23 865 kJ/kg (5 700 kcal/kg) met meer dan 31% vluchtige stoffen voor een droog product zonder minerale stoffen. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 3. Agglomeraten : Agglomeraten zijn samengestelde brandstoffen vervaardigd uit fijnkool door vermaling, waaraan een bindmiddel is toegevoegd. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 4. Bruinkool : Bruinkolen zijn niet-agglutinerende steenkolen waarvan het hoogste calorisch vermogen niet meer dan 17 438 kJ/kg (4 165 kcal/kg) bedraagt en die meer dan 31% vluchtige stoffen bevatten voor een droog product zonder minerale stoffen. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 5. B.K.B. (Briketten) : B.K.B. zijn agglomeraten die hoofdzakelijk vervaardigd zijn door middel van bruinkool. Zij omvatten tevens turfbriketten. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 6. Turf : Lichtbruin tot donkerbruin poreus of gecomprimeerd fossiel sediment van plantaardige oorsprong, brandstof met een hoog watergehalte (tot ongeveer 90 % van bruto). De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 7. Cokesfabriekgas. Cokesfabriekgas is een subproduct van de carbonisatie en de vergassing van vaste brandstoffen uitgevoerd door de cokesproducenten of de siderurgiefabrieken die niet verbonden zijn met (stedelijke of andere) gasfabrieken. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het hoogste calorisch vermogen. 8. Hoogovengas. Het betreft hoofdzakelijk koolstofmonoxide verkregen als subproduct bij het verlaten van de hoogoven. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het hoogste calorisch vermogen. 9. Gas van de converteerder naar zuurstof. Subproduct van de vervaardiging van staal in een zuurstofoven, opgevangen bij het verlaten van de converteerder. Dit gas noemt men ook gas van de converteerder of LD-gas. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het hoogste calorisch vermogen. 10. Vloeibare (fossiele) brandstoffen. Omvat ruwe aardolie, LGN’s en aardolieproducten, met inbegrip van raffinaderijgas, petroleumcokes, alcohols en esters. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen.
Belgisch Staatsblad dd. 01-07-2005 2http://www.emis.vito.be
11. (Niet-vloeibaar gemaakt) raffinaderijgas. Omvat niet-condenseerbare gassen hoofdzakelijk bestaande uit waterstof, metaan, etaan en alkenen die afkomstig zijn van de distillatie van ruwe aardolie of van de bewerking van aardolieproducten (bij voorbeeld cracking) in raffinaderij. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het laagste calorisch vermogen. 12. Aardgas. Omvat essentieel metaan dat in natuurlijke toestand voorkomt in ondergrondse lagen. Deze categorie omvat eveneens steenkoolgas (mijngas). De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het hoogste calorisch vermogen. 13. Gasfabriekgas. Deze categorie omvat alle gastypes, met inbegrip van synthesegas, die vervaardigd zijn in de fabrieken van openbare diensten of van privé-bedrijven wier hoofdactiviteit bestaat uit de productie, het transport en de distributie van gas. Het omvat het gas geproduceerd door carbonisatie (met inbegrip van gas geproduceerd door de cokesfabrieken van de gasfabrieken), door totale vergassing met of zonder verrijking door middel van aardolieproducten, door cracking van aardgas of door het reformeren, of noch eenvoudig door vermenging met andere gassen en/of lucht, meer bepaald syntheseaardgas geproduceerd in de moderne vergassingsinstallaties. De aangegeven hoeveelheden moeten worden uitgedrukt op basis van het hoogste calorisch vermogen. 14. Vaste biomassa. Dit zijn producten die verbrand worden om rechtsreeks warmte en/of energie te produceren. Het betreft hout, plantaardig afval (met inbegrip van bosafval en afval van teelten die bestemd zijn voor energieproductie), dierlijk materiaal/afval en de reststoffen van de vervaardiging van papierpasta of « zwarte likeur » (alkalinelikeur afkomstig van de drukkookvaten tijdens de productie van sulfaat- of sodahoudende pasta voor de aanmaak van papierpasta). Biomassa staat voor elke plantaardige materie die rechtsreeks als brandstof gebruikt wordt of die in brandstof wordt omgezet. De hoeveelheid gebruikte brandstof moet worden aangegeven op basis van het laagste calorisch vermogen. 15. Industrieel afval. Het betreft producten die rechtstreeks verbrand worden om warmte en/of energie te produceren, die niet behoren tot de categorie « Vaste en vloeibare producten afkomstig van biomassa en dierlijke producten » die hoger aan bod is gekomen. Deze categorie omvat de vloeibare en vaste producten. De hoeveelheid gebruikte brandstof moet worden aangegeven op basis van het laagste calorisch vermogen. 16. Stadsafval. Dit zijn producten die rechtsreeks verbrand worden om warmte en/of energie te produceren en het afval van de Residentiële Sector, de Handel en de Openbare diensten dat door de stedelijke overheden wordt opgehaald om in een centrale installatie te worden geëlimineerd. Afval van ziekenhuizen moet in deze categorie worden ondergebracht.. De hoeveelheid gebruikte brandstof moet worden aangegeven op basis van het laagste calorisch vermogen. 17. Biogas. Dit zijn gassen die hoofdzakelijk geproduceerd worden via vergisting van biomassa en vast en verbrand afval om warmte en/of energie te produceren. Deze categorie omvat stortgas en gas van de uitloging van slijk (gas geproduceerd uit afvalwater en uit aalt). De hoeveelheid gebruikte brandstof moet worden aangegeven op basis van het laagste calorisch vermogen. TABEL 7A NETTO MAXIMAAL ELEKTRISCH VERMOGEN EN PIEKLAST Geef het vermogen op 31 december. Deze rubriek omvat het elektrisch vermogen van de centrales zowel van (enkel) elektriciteit als van WKK. De gegevens betreffende de brandstofcellen moeten vermeld worden in de rubriek Andere brandstoffen 1. Het maximaal elektrisch nettovermogen is de som van de maximale nettovermogens van alle afzonderlijke centrales samen gedurende een gegeven functioneringsperiode. In het kader van dit onderzoek wordt ervan uitgegaan dat de uitrusting continu functioneert; in de praktijk, ten minste 15 uur per dag. Het is het maximaal verondersteld exploiteerbaar vermogen dat kan geleverd worden in continu stelsel op het aansluitingspunt op het net wanneer alle installaties functioneren (dit wil zeggen na aftrek van het elektrisch vermogen dat wordt geabsorbeerd door de hulpdiensten en de verliezen in de transformatoren die beschouwd worden als deel uitmakend van de centrale). Indien om een of andere reden het vermogen enkel in brutocijfers kan worden gegeven, gelieve dat dan duidelijk te vermelden. Het is toegestaan dat alle uitrustingen uitstekend functioneren, dat de geproduceerde energie zonder restricties kan geleverd worden en dat de optimale voorwaarden vervuld zijn met betrekking tot de primaire energiebronnen (bij voorbeeld, debiet en valhoogte in het geval van een waterkrachtcentrale; kwaliteit en kwantiteit van de beschikbare brandstof, en kwantiteit, temperatuur en zuiverheid van de watertoevoer in het geval van een thermische centrale en in de veronderstelling, voor WKK-centrales, dat de exploitatie gebeurt op de wijze die leidt tot het hoogste elektrisch vermogen). 2. Klassieke en gelijkgestelde brandstoffen – elektrisch vermogen per productietype — Stoom : men onderscheidt twee belangrijke soorten stoomturbines : die zonder condensatie ( of met open cyclus) die ook vaak tegendrukturbines worden genoemd en die met condensatie (of met gesloten cyclus). In de turbines zonder condensatie, dient de stoom die uit de turbine ontsnapt als industriële stoom - dus via WKK geproduceerd – of wordt (dit komt minder voor) in de atmosfeer geloosd. In een condensatieturbine, condenseert de stoom die de turbine verlaat en het aldus gevormde water voedt de generator. De ketels die de stoomturbines voeden kunnen alle soorten fossiele brandstoffen gebruiken; — Interne verbranding/diesel : de motoren met interne verbanding waarvan in deze rubriek sprake is, werken ofwel op benzine ofwel met dieselcyclus volgens hetzij het principe van bediende ontsteking hetzij van ontsteking door compressie. De dieselmotoren kunnen zeer diverse brandstoffen gebruiken, gaande van aardgas tot vloeibare brandstoffen; — Gasturbine : de gasturbine gebruikt als brandstof gas met hoge temperatuur en grote druk waarbij een gedeelte van het geleverd gas wordt omgezet in rotatie-energie. De brandstof kan aardgas zijn, gassen die zijn afgeleid van steenkool of vloeibare brandstoffen; — Gecombineerde cyclus : de systemen met gecombineerde cyclus voor de productie van elektriciteit koppelen twee motoren in serie om generatoren aan te drijven. De warmte die uit een van de motoren vrijkomt, dient als energiebron voor de volgende. De eerste is doorgaans een gasturbine en de tweede een klassieke condensatiestoomturbine; — Andere : gelieve duidelijk te omschrijven. 3. Pieklast. Dit is de hoogste waarde van het door een net of een combinatie van netten in een land geabsorbeerd of geleverd vermogen.
4. Netto beschikbaar vermogen tijdens piekuren. Het beschikbaar elektrisch vermogen van een installatie tijdens piekuren is het maximaal door deze installatie realiseerbaar vermogen in de omstandigheden waarin deze installatie zich in de beschouwde periode bevindt, zonder het bestaan van externe belasting. Dat vermogen hangt af van de technische toestand van het materieel en van de functioneringscapaciteit ervan en kan lager zijn dan het netto maximaal vermogen wegens gebrek aan water voor het hydraulisch vermogen, onvoorziene stopzetting enz. 5. Datum van de pieklast : vermelden op welke datum de pieklast zich heeft voorgedaan. 6. Uur van de pieklast : vermelden op welk uur de pieklast zich heeft voorgedaan.
Belgisch Staatsblad dd. 01-07-2005
TABEL 7B NETTO MAXIMAAL ELEKTRISCH VERMOGEN PER TYPE BRANDSTOF 1. Enkelebrandstofcentrales. Deze rubriek omvat de centrales die zijn uitgerust om slechts één enkel type brandstof in continu regime te verbranden. De centrales die zijn uitgerust met verscheidene groepen die verschillende types brandstoffen verbranden maar waarvan elke groep slechts één enkele brandstof kan verbranden moeten beschouwd worden als enkelebrandstofcentrale en hun totaal vermogen moet bijgevolg gespreid worden over de verschillende hierna opgesomde klassieke brandstoffen : — steenkool en afgeleiden : deze rubriek omvat alle types primaire en secundaire steenkool, hoogovengas en cokesgas; — vloeibare brandstoffen : deze rubriek omvat ruwe aardolie en alle aardolieproducten, met inbegrip van raffinaderijgas en petroleumcokes; — aardgas : deze rubriek omvat aardgas en fabrieksgas/synthesegas; — turf; — hernieuwbare energiebronnen, brandstoffen en afval : deze rubriek omvat vaste en vloeibare producten, huishoudelijk afval en industrieel afval 2. Meervoudigebrandstofcentrales. Het betreft de centrales die in continue regime, ofwel samen ofwel om beurt, verscheidene brandstoffen kunnen verbranden. De centrale moet in staat zijn haar netto maximaal vermogen te leveren, of een groot deel van dat vermogen, door gebruik te maken van eender welke hoger genoemde brandstof. Een meervoudigebrandstofcentrale kan zijn uitgerust met ofwel een stookketel die op meer dan een brandstof kan werken ofwel met twee stookketels waarvan elke ketel een op een verschillende brandstof werkt maar die beiden dezelfde wisselstroomgenerator voeden, ofwel tezamen ofwel om beurt. Om het gebruik van de capaciteit alsook de capaciteitsfactoren per brandstoftype te berekenen, is het nodig de capaciteit – ook die van de meervoudigebrandstofcentrales – per type « primaire » brandstof samen te voegen. Het type wordt bepaald in functie van de brandstof die hoofdzakelijk gebruikt wordt om de productie-eenheden of de betrokken centrales aan te drijven. Over het algemeen behoren de meervoudigebrandstofcentrales tot de groep van de dubbelebrandstofcentrales of driedubbelebrandstofcentrales. Tot deze groep behoren de volgende combinaties : vast-vloeibaar, vast-aardgas, vloeibaar-aardgas et vast-vloeibaar-aardgas. Gelieve in de afdeling voorbehouden voor de meervoudigebrandstofcentrales, de lijst van de « primaire » brandstoffen te vermelden volgens de brandstofclassificatie die gegeven is voor de enkele brandstofcentrale. Gelieve eveneens de lijst van de secundaire brandstof(fen) in de daartoe voorzien kolom in te schrijven volgens de brandstofclassificatie die gegeven is voor de enkele brandstofcentrale. TABELLEN 8A EN 8B UITWISSELING VAN ELEKTRICITEIT : INVOER EN UITVOER Gelieve de bruto elektriciteitsuitwisseling tussen alle landen te vermelden, met inbegrip met de transithoeveelheden. De landen van oorsprong van de invoer en de landen van bestemming van de uitvoer zijn de buurlanden vanwaar de elektriciteit vandaan komt (invoer) en waarheen de elektriciteit is uitgevoerd (uitvoer). De reële hoeveelheden moeten worden opgegeven. Indien men enkel beschikt over de contractueel voorziene hoeveelheden, gelieve dat dan duidelijk aan te geven op de bladzijde die voor de opmerkingen is voorbehouden. De hoeveelheden worden als uitgevoerd of ingevoerd beschouwd van zodra zij de politieke grenzen overschrijden.
2http://www.emis.vito.be
TABEL 9 GEGEVENS BETREFFENDE ELEKTRICITEIT- EN WARMTEPRODUCTIE DOOR ZELFPRODUCENTEN Gezien het toegenomen belang van het debat over het leefmilieu is het steeds meer van belang dat het totale brandstofverbruik in de gehele industriesector, en algemeen in de gehele energieverbruikende sector, wordt geïdentificeerd zodat geschikte maatregelen kunnen worden genomen om energie te besparen en zo doende de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Momenteel zijn de gegevens betreffende het brandstofverbruik voor de elektriciteit- en warmteproductie van zelfproducenten (2) opgenomen in het gedeelte dat inherent is aan de transformatiesector van deze vragenlijst. Bijgevolg werd aan deze jaarlijkse vragenlijst een specifieke tabel toegevoegd voor de brandstoffen die betrekking hebben op de zelfproductie per industriesector/verbruiker. Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 14 juni 2005 tot bepaling van de modellen van de vragenlijsten voor de inzameling van gegevens elektriciteit, warmte en aardgas. De Minister van Energie, M. VERWILGHEN Nota’s (1) Statistische Nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (NACE), bekendgemaakt in het Publicatieblad L 293 van 24 oktober 1990. (2) Met zelfproductie worden de installaties bedoeld die, geheel of gedeeltelijk voor eigen verbruik, elektriciteit en/of warmte produceren, als activiteit die bijdraagt tot hun hoofdactiviteit. Zij kunnen zowel tot de privé- als tot de overheidssector behoren.