Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe 2009-2012
Eindrapport
E.L. Korevaar F. Wester
Colofon Rapportage:
Lies Korevaar, projectleider Ferry Wester, projectcoördinator (STAMM CMO)
Lay out:
Karola Nap
Uitgave:
Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Datum:
augustus 2012
3
Voorwoord Voor u ligt het eindrapport van het driejarig project van de Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. Het rapport omvat de periode september 2009 – september 2012. Het bevat bijdragen van de betrokken onderzoekers over de bevindingen uit de vijf participerende Wmo-praktijken en een bijdrage over een verkenning naar de aansturing door de gemeenten die bij de vijf Wmo-praktijken zijn betrokken. Het project is mogelijk gemaakt door financiering van het Ministerie van VWS en door de eigen financiële bijdragen van de participerende instellingen en gemeenten. Dank gaat uit naar de participerende instellingen en gemeenten voor hun betrokkenheid en inzet: Gemeente Groningen, MJD Gemeente Groningen, Stichting Huis Gemeente Menterwolde, Community Support Gemeente Midden-Drenthe, GGZ en Welzijn Midden-Drenthe Gemeente Tynaarlo, Promens Care STAMM CMO
Groningen, 27 augustus 2012 Hanzehogeschool Groningen Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Dr. E.L. Korevaar, projectleider Drs. F. Wester, projectcoördinator
4
5
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
2.
De Wmo-praktijken in beeld
14
2.1
Activerend huisbezoek
14
2.2
Campus Diep
17
2.3
Community Support
22
2.4
Kansrijk samenwerken Midden Drenthe
26
2.5
Kansrijk samenwerken gemeente Tynaarlo
29
3.
8
Sturing in de Wmo-praktijken
34
3.1
Typen van sturing
34
3.2
Typering per Wmo-praktijk
37
3.3
Conclusies uit de verkenning
38
4.
Theoretisch kader: de Individuele Rehabilitatie-benadering en de Wmo 44 4.1
Inleiding
44
4.2
Probleemomschrijving
44
4.3
Doel van de methode
45
4.4
Doelgroep
47
4.5
Selectiecriteria
47
5.
Competenties van welzijnswerkers nieuwe stijl (T-shaped professionals) en vrijwilligers
60
5.1
Scholingsbehoeften
60
5.2
Zelfredzaam en samenredzaam
62
5.3
omgang vrijwilligers met een beperking
66
5.4
Samenwerken onder de Wmo: de T-shaped professional
67
5.5
Tenslotte
71
Literatuur
74
Bijlagen
80
6
7
1. Inleiding Zes Wmo-werkplaatsen Bij de behandeling van de begroting 2009 van het ministerie van VWS heeft de Tweede Kamer een amendement van Agnes Wolbert aangenomen, waarin financiële middelen ter beschikking worden gesteld om vernieuwingen in zorg en welzijn tot stand te brengen en beroepskrachten te scholen. Ter uitvoering van dit amendement zijn in september 2009 de regionale Wmo-werkplaatsen gestart, met een looptijd tot september 2012. Het betreft zes Wmo-werkplaatsen, verspreid over het hele land: Amsterdam, Utrecht, Eindhoven, Twente, Arnhem/Nijmegen en Groningen/Drenthe.
Wmo-werkplaats Groningen/Drenthe De Wmo-werkplaats Groningen/Drenthe is aangehaakt bij het Lectoraat Rehabilitatie van de Hanzehogeschool. Het Lectoraat Rehabilitatie, STAMM CMO, een aantal gemeenten en instellingen werken in de werkplaats samen. De werkplaats is gericht op het uitvoeren van onderzoek, praktijkontwikkeling en opleiding op het terrein van zorg en welzijn en meer specifiek op het terrein van zorg in en door de gemeenschap. De ontwikkeling van praktijkkennis staat centraal in de Wmo-werkplaats. De werkplaats ontwikkelt en monitort vijf innovatieve Wmo-praktijken, samen met de gemeenten en instellingen die in de werkplaats deelnemen. Lokaal wordt in het kader van de Wmo-praktijken intensief samengewerkt met diverse andere instellingen.
Op het snijvlak van AWBZ en Wmo De rode draad in de activiteiten: stimuleren en ondersteunen van mensen met psychische en/of psychosociale problematiek bij hun maatschappelijke participatie. Daarbij ligt de focus op het realiseren van werkwijzen die voortvloeien uit de Wmo doelstelling: eerst de eigen verantwoordelijkheid en kracht van mensen aanboren en versterken, benutten en activeren van het eigen sociale netwerk, betrekken van 8
ervaringsdeskundigheid van de doelgroep, inzetten van collectieve arrangementen en als nodig individuele zorg en hulpverlening. Deze benadering sluit goed aan bij de rehabilitatiebenadering. De Wmo-werkplaats beweegt zich met de activiteiten voor bovengenoemde doelgroep op het snijvlak van AWBZ en Wmo. De meeste van de cliënten in de Wmo-praktijken zijn mensen die AWBZ gefinancierde begeleiding kregen. Deze begeleidingsfunctie valt met ingang van 2013/2014 onder de vlag van de Wmo.
Rehabilitatie en de Wmo Rehabilitatie wil mensen met ernstige, langdurige beperkingen helpen beter te functioneren, zodat zij met succes en tevredenheid kunnen wonen, werken en leren en zodat zij sociale contacten kunnen hebben met zo min mogelijk professionele hulp. Het gaat om de mogelijkheden van de persoon, waar andere hulpverleningsbenaderingen zich juist op de problemen en defecten richten. Het gaat erom wat de persoon wél kan en niet wat deze niét kan. Daarmee sluit rehabilitatie naadloos aan bij de door de Wmo beoogde werkwijzen. De Wmo wil immers ook uitgaan van de eigen kracht van mensen en zo weinig mogelijk individuele professionele zorg inzetten. Rehabilitatie richt zich op personen die een van de belangrijkste doelgroepen van de Wmo vormen, namelijk mensen met een psychische en psychosociale problematiek. In lijn met het voorgaande en vanwege de aanwezige expertise op dit gebied bij het Lectoraat Rehabilitatie en de participerende organisaties/instellingen, ligt de nadruk voor de Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe op Wmo-praktijken die zich richten op de ondersteuning van de maatschappelijke participatie van mensen met genoemde problematiek. De bevindingen uit de vijf Wmo-praktijken laten zien dat de visie, uitgangspunten en werkwijze van de rehabilitatie zich goed laten integreren met de doelstellingen en begrippen van de Wmo. In hoofdstuk 4 wordt rehabilitatie kort uiteengezet.
9
De Wmo-praktijken Met Wmo-praktijken wordt bedoeld de projecten die in het kader van de Wmowerkplaats zijn ontwikkeld en uitgevoerd. Er zijn vijf Wmo-praktijken. - Activerend huisbezoek van mensen met een psychiatrische achtergrond en mensen met een verstandelijke beperking, die in de wijk wonen (Groningen stad, MJD). - Campus Diep: woon-, werk- en leerprogramma voor jongeren met (dreigende) meervoudige problematiek (Groningen stad, St. Huis). - Methodisch gebruikmaken van de hulpbronnen in het sociale netwerk (gemeente Menterwolde, Community Support). - Kansrijk Samenwerken Midden Drenthe: vergroten participatie van mensen met psychische problematiek in de lokale (dorps)samenleving (gemeente MiddenDrenthe, GGZ en Welzijn Midden-Drenthe). - Kansrijk Samenwerken Tynaarlo: versterken van de participatie van mensen met verstandelijke en psychiatrische beperking door het opzetten van een aantal activiteiten op het terrein van vrijwilligerswerk en arbeid (gemeente Tynaarlo, Promens Care hoofduitvoerder en een aantal andere instellingen).
Bij drie van de vijf Wmo-praktijken – Activerende Huisbezoek, Kansrijk Samenwerken Midden Drenthe en Kansrijk Samenwerken Tynaarlo – moest de methode nog ontwikkeld worden, bij de andere twee – Campus Diep en Community Support – bestond deze al, ook al is verdere ontwikkeling mogelijk. Verder bleek de samenwerking tussen de bij de praktijk betrokken instellingen een belangrijk punt te zijn: in bijna alle gevallen gaat het om projecten waar diverse partijen met elkaar samenwerken.
10
De aanpak van de Wmo-werkplaats De aanpak in alle Wmo-praktijken kent de volgende stappen. c.q. aspecten.
1. (Mee)ontwikkelen Bij drie van de interventies was de Werkplaats betrokken bij de ontwikkeling, samen met de betrokken lokale organisatie(s) en de gemeente. Als de interventie al wél redelijk was uitgewerkt betekende het beschrijven van de interventie soms ook iets toevoegen, omdat een aantal zaken soms nog niet helemaal was uitgewerkt.
2. Beschrijving van de Wmo-praktijk De onderzoekers maakten een beschrijving van de Wmo-praktijk en hoe deze werd ontwikkeld en uitgevoerd. Waar mogelijk is de interventie beschreven aan de hand van het Werkblad Effectieve interventies van Movisie, dat wordt gebruikt voor de beschrijving van methoden en interventies voor de Databank Effectieve Interventies. Dit heeft niet in alle gevallen geleid tot een beschrijving van een methode, omdat er niet echt sprake was van een methode, c.q. interventie. Bij de meeste Wmo-praktijken was de samenwerking tussen de betrokken partijen een belangrijk onderdeel van het geheel. Het verloop van die samenwerking is dan ook in de beschrijving meegenomen. Soms bleek die samenwerking nogal stroperig te gaan. Dat is een belangrijk gegeven, juist omdat onder de vlag van de Wmo veel moet worden samengewerkt. Sterker: de Wmo streeft expliciet naar samenwerking tussen gemeenten, organisaties uit de sectoren zorg en welzijn én de burger.
3. Evaluatie Waar mogelijk en van toepassing hebben de onderzoekers onderzoek uitgevoerd naar het resultaat van de interventie. Daarbij is ook gekeken naar wat goed werkt en wat niet goed werkt. In de meeste gevallen waren kwantitatieve gegevens nauwelijks beschikbaar en moeilijk te achterhalen. De scope van het onderzoek was
11
daardoor te beperkt om kwantitatieve vergelijking tussen een nulmeting en een tweede meting na een jaar mogelijk te maken. Waar effect en resultaat is gemeten, is dat vooral aan de hand van de ervaringen van professionals, vrijwilligers en cliënten, een vorm van kwalitatief onderzoek. Daarbij is zoveel mogelijk gewerkt met criteria die zijn afgeleid uit de doelstelling van de interventie zelf én criteria die uit de Wmo voortvloeien (o.a. uitgaan van eigen kracht, eigen informele netwerk, pas dan professionele ondersteuning en hulp).
4. Rapportage Per Wmo-praktijk is een rapportage opgesteld1, waarin een beschrijving van de interventie, het ontwikkelingsproces, de resultaten en voor zover mogelijk een beschrijving van de interventie volgens de Werkblad Effectieve Interventies.
5. Competenties en opleiding In het kader van het onderzoek is ook aandacht besteed aan de benodigde deskundigheid en competenties per Wmo-praktijk. Daaruit bleek, dat men in de praktijk vaak tamelijk algemene vaardigheden noemde, die zich niet zo zeer onderscheiden als Wmo-specifieke vaardigheden. Wél is uit een vanuit algemene constateringen en vanuit ervaringen bij de ontwikkeling van de Wmo-praktijken een aantal benodigde vaardigheden afgeleid en omgezet in opleidingsmodulen. Daarbij is een relatie gelegd met de Individuele Rehabilitatiebenadering (zie hoofdstuk 4).
6. Onderzoek gemeentelijke sturing De Wmo streeft naar nieuwe manieren van aansturing, waarbij het betrekken van burgers en maatschappelijke organisaties bij het beleid voorop staat. De Wmo wil integraal beleid, d.w.z. een sectoroverstijgende aanpak en samenwerking. Governance is een manier van sturing die gericht is op samenwerking: het gaat uit van wederzijdse afhankelijkheid van partijen, benut de kennis van alle partijen, is
1
Zie voor de afzonderlijke rapporten van de Wmo-praktijken bijlage 1
12
sterk gericht op samenwerking en veronderstelt een horizontale relatie tussen overheid en andere partijen. In een aparte verkenning is de manier onderzocht waarop gemeenten de Wmopraktijken aansturen. Onderzoeksvragen onder andere: hoe geven de gemeenten vorm aan de sturingsrelatie met de organisaties die de projecten uitvoeren in het kader van de werkplaatsen? Vier andere Wmo-werkplaatsen hebben dit onderzoek eveneens uitgevoerd.
Opzet van de rapportage Na het eerste inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de bevindingen uit de verschillende Wmo-praktijken samengevat. Hoofdstuk 3 geeft een korte weergave van de uitkomsten van het onderzoek naar de gemeentelijke sturing. In hoofdstuk 4 wordt de Individuele Rehabilitatiebenadering als theoretisch kader beschreven en in hoofdstuk 5 de competenties die in de Wmo-praktijken zijn geïnventariseerd. Bijlage 1 bevat een overzicht van de publicaties die in de afgelopen drie jaar zijn verschenen en bijlage 2 bevat de presentaties die in die periode zijn verzorgd. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van de ontwikkelde opleidingsmodulen. Bijlage 4 geeft een beschrijving van de kwaliteitskenmerken voor professioneel handelen in welzijn en zorg.
13
2. De Wmo-praktijken in beeld Arne van den Bos, Geertjan Emmens, Sandra Vos, Siemen van der Meulen & Jolanda Kroes
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten uit de diverse Wmo-praktijken op een rij gezet.
2.1
Activerend huisbezoek2
Korte beschrijving Het project Activerend huisbezoek van mensen met een psychiatrische achtergrond en mensen met een verstandelijke beperking is opgezet door de MJD in samenwerking met (de beleidsmedewerker van) de gemeente en de onderzoeker van de Wmo-werkplaats. De rol van de Wmo-werkplaats is ontwikkelen, beschrijven van de aanpak en evalueren van de resultaten.
Doel van het project Het project richt zich op het bevorderen van de sociale participatie van mensen met psychische en verstandelijke beperkingen die zelfstandig in Groninger wijken wonen. Nevendoel is het in kaart brengen van behoeftes van wijkbewoners, om zo mogelijk het welzijnsaanbod hier op af te stemmen.
Aanpak en werkwijze De MJD ging uit van een bestaande methode: activerend huisbezoek van ouderen. Deze werd aangepast voor bovengenoemde doelgroep. Een vrijwilliger gaat eenmalig bij een wijkbewoner op bezoek, met tweeërlei doel: ten eerste signaleren en inventariseren van de vragen die de wijkbewoner heeft en deze zo nodig door te leiden naar de juiste vorm van ondersteuning. Ten tweede de wijkbewoner bewust 2
Zie voor een uitgebreide rapportage Van den Bos, A., Evaluatie pilot Activerend Huisbezoek bij mensen met een psychiatrische achtergrond of verstandelijke beperking, Groningen, 2011
14
maken van en stimuleren tot actieve participatie in de wijk en de mogelijkheden die daartoe zijn. De te bezoeken wijkbewoners worden uitdrukkelijk als burger/wijkbewoner benaderd en niet als cliënt of patiënt. Als een bezochte wijkbewoner vragen heeft of wil deelnemen aan activiteiten, wordt dit door medewerkers van het team Buurtwelzijn opgepakt die contact zoeken met de wijkbewoner en hem uitnodigen voor activiteiten. Daarna checken zij of de betrokken persoon ook daadwerkelijk komt en of hij/zij doorgaat. De adressen van de wijkbewoners werden verkregen van MEE, Lentis (ggz) en NOVO (verstandelijk gehandicapten). Dat ging in eerste instantie niet zonder slag of stoot. De vrijwilligers kregen een training om met de doelgroep om te gaan, die vanuit de Wmo-werkplaats is opgezet. De gehele aanpak kan worden beschreven in vijf stappen: vrijwilligers werven en
trainen
afleggen
terugkoppelen doorverwijzen
vrijwilligers huisbezoek aan
selecteren
buurtwerker
binnen Buurtwelzijn borgen informatie in registratie systeem
Evaluatie Participatie In de periode medio 2010 tot mei 2011 zijn 43 huisbezoeken afgelegd (één cliënt van Lentis, 8 van NOVO en 34 van MEE). Enige resultaten (in de rapportage van de Wmo-praktijk als voorbeeld genoemd): - op basis van de behoefte van meerdere wijkbewoners wordt er in de wijk een rommelmarkt georganiseerd; - alle bezochte bewoners hebben een wijkactiviteitenkalender gekregen en kregen informatie over wat er in de wijk gebeurt, wat uitnodigt tot deelname. Dat heeft 15
een aantal mensen ook gedaan: vier bezochte bewoners gingen deelnemen aan wijkactiviteiten zoals koffieochtenden, computercursus, buurt zwemactiviteit en/of gingen vrijwilligerswerk doen; - meerdere bewoners gaven aan behoefte te hebben aan mantelzorgondersteuning, die zij via Humanitas nu krijgen.
Eigen kracht en sociaal netwerk Activerend Huisbezoek gaat uit van het Welzijn Nieuwe Stijl baken 'eigen kracht'. De vrijwilligers worden er specifiek op getraind om uit te gaan van eigen kracht en eigen regie van de wijkbewoner. Zij leren om bij een hulpvraag de zelfredzaamheidsladder te hanteren: eerst kijken naar eigen kracht, wat kan de persoon zelf, dan naar de mogelijkheden van het eigen sociale netwerk en mantelzorg, dan naar een mogelijke rol van vrijwilligerswerk, en dan pas inschakelen van professionele hulp. De te bezoeken persoon wordt ook als wijkbewoner en burger, benaderd en niét als cliënt.
Samenwerking tussen de betrokken instellingen De samenwerking tussen de gemeente Groningen en de MJD was goed. Ook de samenwerking met MEE, NOVO en Lentis liep goed, afgezien van het feit dat de zorginstellingen het in eerste instantie moeilijk vonden om adressen te leveren, vanwege de privacy. Maar dat probleem is opgelost.
Wat kan beter?
Er vielen veel vrijwilligers af. Ook het niveau van de vrijwilligers was nogal wisselend. Bij voortzetting van het project is het van belang tot een continue groep vrijwilligers te komen, die weet waar het over gaat.
De training van de vrijwilligers werd als positief ervaren. Vrijwilligers gaven aan dat het wel wat interactiever zou mogen. De opkomst op de terugkomdagen was laag, waardoor de praktijk van de bezoeken achteraf te weinig aandacht kon krijgen.
16
Benaderen van wijkbewoners vereist goede afstemming en communicatie tussen betrokken instellingen. Belangrijk is ook dat bewoners van te voren weten dat er huisbezoek komt, en dat zij toestemming hebben kunnen geven om hun adresgegevens door te spelen van de organisatie waar zij contact mee hadden (MEE) naar een andere organisatie (MJD). Terugkoppeling en borging van informatie uit de huisbezoeken: de informatie komt terecht bij de buurtwerkers, die van vitaal belang zijn voor de effectiviteit van het activerend huisbezoek. Er is nog geen cliëntregistratiesysteem, waardoor de informatie blijft hangen 'in het hoofd' van de buurtwerker. De informatie is daardoor onvoldoende toegankelijk voor de andere medewerkers van het team Buurtwelzijn. De toegankelijkheid van de wijkactiviteiten voor mensen met een beperking: de stap om aan wijkactiviteiten deel te nemen is voor de betrokken personen – vaak ook vanwege hun eigen beperkingen - groot. De cultuur in sommige buurthuizen is vaak al uitgekristalliseerd, waardoor het moeilijk kan zijn hier tussen te komen als nieuwe wijkbewoner die wellicht ook nog eens een zeker stigma met zich meebrengt. Kwetsbare mensen kunnen zich dan snel onwelkom voelen.
2.2
Campus Diep3
Korte beschrijving Campus Diep is een woon-, leer- en werk programma voor jongeren/jongvolwassenen met (dreigende) meervoudige problematiek, dat al een aantal jaren loopt. Het betreft een keten van samenhangende en samenwerkende voorzieningen voor jongvolwassenen van 18 – 27 jaar. Campus Diep richt zich op dreigende uitval van deze jongeren, die vaak een instabiele woonsituatie hebben (zie voor meer informatie www.campusdiep.nl).
3
Zie voor een uitgebreide beschrijving: Emmens, G., Leren wonen en werken. Ervaringen van Campus Diep deelnemers, hun belangrijke anderen en professionele begeleiders. Deelonderzoek 1, Groningen ,2011
17
Een aantal organisaties werkt in het project samen: instellingen voor maatschappelijke opvang, een woningcorporatie, ROC’s, een re-integratiebedrijf, instellingen voor jeugdhulpverlening en jeugdzorg. Het woonaspect bestaat uit een aantal woonvoorzieningen: Hoendiephuis (opvanghuis met 24 uurs begeleiding), Biba Bon (vier woonhuizen voor drie of vier bewoners per huis, met vier uur begeleiding per dag), Kamers met Kansen (15 woonstudios waar jongvolwassenen vier uur woonbegeleiding per week kunnen krijgen), ambulante begeleiding voor 20 jongeren voor maximaal 2 uur per week, als opstart naar zelfstandig wonen). Kortom: woonvoorzieningen die een verschillende mate van begeleiding kennen, die elk een specifiek begeleidingsaanbod hebben en daarmee een traject binnen Campus Diep mogelijk maken. Na een succesvol traject kunnen de jongeren via proefwonen een woning op eigen naam krijgen. De doelgroep kan dakloos zijn of dat dreigen te worden. Deelnemers krijgen onderdak en zij krijgen begeleiding van medewerkers van genoemde voorzieningen bij diverse leefgebieden. Voorbeelden hiervan zijn financiën op orde krijgen, werk vinden en behouden, een startkwalificatie halen en een eigen woning krijgen. Campus Diep werkt volgens een uitgewerkte methode. Rol van de Wmo werkplaats is deze te onderzoeken en mee verder te ontwikkelen.
Doel Het programma streeft er naar dat de betrokken jongvolwassenen zelfstandig leren wonen en tegelijkertijd een schooldiploma behalen – bij voorkeur op het niveau van startkwalificatie voor de arbeidsmarkt, dat is minimaal MBO2 of HAVO niveau - of dat zij werk vinden.
Aanpak en werkwijze In de beginfase wordt samen met de deelnemer een omvattend begeleidingsplan opgesteld, omvattend op de aspecten wonen en eigen functioneren (regie over eigen leven, psychosociale factoren, vaardigheden, onderwijsdeelname, werk). In het begeleidingsplan is de gewenste situatie van de betrokken persoon aangegeven. De jongvolwassene volgt een begeleidingstraject in een aantal fasen, dat erop is 18
gericht dat hij/zij weer de regie over eigen leven voert, zelfstandig woont, een diploma (startkwalificatie) heeft behaald of daar aan werkt, of een vaste baan heeft gevonden. Kortom: weer een zelfstandig leven voert. Verschillende begeleiders – uit de sfeer van wonen, onderwijs, werk, jeugdzorg – zijn betrokken. De woonbegeleider treedt meestal op als coördinerend begeleider.
Onderzoek Tijdens het onderzoek is een beschrijving gemaakt van de methode/programma Campus Diep. Dertig deelnemers, belangrijke personen uit hen sociale netwerk en professionele begeleiders worden anderhalf jaar gevolgd. Er worden drie metingen gehouden, waarbij semigestructureerde interviews worden afgenomen. De herhaalde metingen bieden inzicht in de vorderingen van de deelnemers in het traject en bevorderende en belemmerende factoren. De eerste meting is nu geweest. Het onderzoek gaat na de afsluiting van de eerste driejaars periode van de Wmo-werkplaats dus nog door. De hier gepresenteerde uitkomsten zijn dus nog voorlopig.
Evaluatie Eigen regie Het programma streeft ernaar dat de deelnemers meer eigen verantwoordelijkheid en regie ontwikkelen om eigen afspraken te maken (bijvoorbeeld het plannen van een begeleidingsgesprek) en beslissingen te nemen. Een deel van de deelnemers ervaart zelf de regie te hebben, wat overeenstemt met het doel van het programma. Een deel wijst echter ook de professional aan als degene die de regie heeft. Aan de andere kant wordt er ook veel voor hen besloten. Deelnemers in één van de woonlocaties voelen zich bijvoorbeeld beperkt door een deel van de huisregels - bijvoorbeeld de regel dat zij 's avonds vóór een bepaalde tijd binnen moeten zijn - waarop zij geen invloed hebben. Op het vlak van het benutten van steun van hun eigen netwerk, hebben de deelnemers meer zelfregie.
19
Participatie De jongeren hebben doelen en werken hier aan. Een opleiding (willen) volgen is een voorbeeld van participatie. Alle deelnemers noemen doelen gerelateerd aan het behalen van een opleidingskwalificatie/startkwalificatie. Hun formulering varieert van nog een keuze moeten maken, al een keuze gemaakt hebben, een start gaan maken en tenslotte een opleiding willen voltooien. In mindere mate noemen zij doelen op het gebied van ‘financiën op orde’, (‘op zichzelf’) wonen en werken. Bij volgende metingen kan duidelijk worden welke stappen deze jongeren verder weten te zetten op het gebied van participatie.
Eigen kracht en sociaal netwerk Mbo- en hbo-opgeleide professionals voeren in het programma Campus Diep het werk uit en zetten in op het individuele traject van de jongeren. Hun begeleiding bevat weinig systeemgerichte elementen: professionals richten zich slechts incidenteel op afstemming en samenwerking met het netwerk van de jongeren. Daarmee is het programma vooral individugericht. Daarnaast is er geen sprake van inzet van vrijwilligers of naasten. Door jongeren ingevulde schema’s over hun sociale steuncontacten (ecogrammen) lieten steunbronnen zien, zowel professionals als mensen uit het eigen sociale netwerk. Vooral de groep vrienden/vriendinnen is een belangrijke bron van steun en is daarbij ook heel divers in de aard van de steun (praktische steun, advies, gezelschap en emotionele steun). Ouders worden door de deelnemers nauwelijks als een bron van steun gezien. De situatie waarin de deelnemers verkeren en hun leeftijd zou hier wel eens een rol kunnen spelen. Steun komt dus van twee kanten: van het eigen netwerk en van de professional. Deze zijn nauwelijks op de hoogte van elkaars rol. Sommige mensen uit het netwerk uitten wel de wens tot verdere afstemming, anderen wilden liever aan de zijlijn blijven van het programma. De jongeren zelf gaven geen signalen af dat zij hun netwerk en professionals met elkaar in contact wilden brengen. Soms waren ze duidelijk door te stellen dat zij dit zelf wilden kunnen regelen, wat erop duidt dat zij zelf meer regie willen hebben. 20
Binnen Campus Diep zoekt men naar nieuwe vormen van afstemming met het sociale netwerk van de jongeren.
Samenwerking tussen betrokken partijen Als een jongere binnen komt bij Campus Diep komt een proces op gang, waarbij drie personen op de voorgrond treden: de jongere, de woonbegeleider en de jeugdhulpverlener. Volgens de procesbeschrijvingen is de woonbegeleider degene die de regie voert. In de praktijk bleek dit echter niet duidelijk afgesproken en/of dachten betrokkenen verschillend over regie, taken en verantwoordelijkheden. Men waardeert in de samenwerking wel de korte lijnen en open en transparante communicatie. Belemmerend werken soms de drukke agenda’s van de jeugdhulpverleners waardoor het moeilijk is om voldoende ´driegesprekken´ te plannen (tussen jongere, woonbegeleider en jeugdhulpverlener). Afstemming met medewerkers van andere instanties, zoals ROC en Sociale Dienst, kan beter. Dit heeft onder andere te maken met onbekendheid met elkaar. Uit overleg met Campus Diep vertegenwoordigers blijkt de behoefte de rol van proceseigenaar beter vorm te geven en duidelijke procesbeschrijvingen rond de samenwerking op te stellen.
Wat kan beter In de sfeer van afstemming en samenwerking kunnen dingen beter, zoals hierboven al is aangegeven. Dat geld ook voor de regie en coördinatie in het begeleidingsproces. Verder valt hier in dit stadium van het onderzoek nog niet zoveel over te zeggen.
21
2.3
Community Support4
Korte beschrijving Community support is een hulpverleningsmethode die zich richt op het verbeteren van sociale netwerken van de burger/cliënt. Community support biedt ambulante begeleiding aan kinderen, jongeren, volwassenen en hun systeem. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de eigen kracht van de cliënt en van zijn/haar sociale netwerk. De methode community support (hier geschreven met kleine letters ter onderscheiding van de organisatie) wordt al ruim 10 jaar in de AWBZ begeleiding gebruikt en sinds kort ook in het kader van de Wmo. De methode wordt uitgevoerd door de organisatie Community Support en door organisaties in het land waar samenwerkingsafspraken mee zijn gemaakt.
Community Support in Menterwolde In samenwerking met de gemeente Menterwolde zijn naast de integrale community support benadering twee specifieke projecten voor de gemeente Menterwolde ontwikkeld. Deze projecten, ‘jongerencoaching’ en de ‘steungroep voor alleenstaande opvoeders’, zijn opgezet als oplossing voor bestaande problemen in deze gemeente, rekening houdend met een beperkt beschikbaar budget. Jongerencoaching richt zich op (dreigend) voortijdig schoolverlaters. Beide projecten zijn gebaseerd op de community support methode. In het onderzoek zijn de dossiers van 16 cliënten uit Menterwolde, die via de integrale methode ondersteund werden, geanalyseerd. Aan het project jongerencoaching hebben 9 jongeren deelgenomen. Er is gestart met 7 studentcoaches, waarvan gedurende het jaar er drie afvielen. De jongeren die hun studentcoach kwijtraakten zijn toen door stagiaires van CS overgenomen. De steungroep voor alleenstaande opvoeders startte met 9 deelnemers en sloot na een jaar af met 6 deelnemers
4
Zie voor een uitgebreide rapportage: Vos, S., Op eigen kracht verder met je netwerk. Onderzoek naar de Community Support methode, Groningen, 2011
22
Doel van de praktijk Het doel van de praktijk is het ondersteunen van mensen met beperkingen of langer durende problemen zodat zij, net als andere burgers, kunnen meedoen met sociale netwerken als gezin, familie, vrienden, buurt, collega’s en medeleerlingen. Community Support wil de professionele ondersteuning zoveel mogelijk overbodig laten zijn. Om dit te bereiken besteedt Community Support veel aandacht aan het opbouwen, versterken en verstevigen van het sociale netwerk van de cliënt.
Aanpak en werkwijze De cliënten worden aangemeld via de gemeente (Sociale Dienst, leerplichtambtenaar, CJG). Het komt ook voor dat mensen zichzelf melden omdat zij via via hebben gehoord van Community Support. Als zij in aanmerking komen voor Wmo financiering of AWBZ, worden zij toegelaten. De alleenstaande opvoeders zijn via een activerend huisbezoek door een gemeenteambtenaar bereikt. Na een analyse fase (wat houdt de cliënt bezig, zijn/haar waarden, sterkte – zwakten) worden doelen opgesteld en vertaald in een participatieplan. Het netwerk van de cliënt wordt in kaart gebracht en geanalyseerd volgend de methode community support. Hulpbronnen in het netwerk worden systematisch opgespoord en benut bij de hulpverlening. Vastgesteld wordt wie wat kan doen. Belangrijke volgorde daarbij: wat kan de cliënt zelf doen, wat kunnen hulpbronnen uit het netwerk doen, wat moet gedaan worden door hulpverleners. De cliënt stelt een steungroep samen met mensen uit zijn netwerk die mee willen helpen en met professionele betrokkenen. De cliënt werkt met steun van zijn steungroep aan zijn doelen zoals die in het participatieplan staan. De cliënt en de leden van de steungroep werken samen door middel van een digitaal volgsysteem en steungroepbijeenkomsten. Er wordt met de cliënt gewerkt aan netwerkverbetering, sociale redzaamheid en participatie. De voortgang van de hulpverlening wordt systematisch gevolgd aan de hand van de Plan-Do-Study-Act cyclus. Dit hulpverleningsproces wordt ondersteund door een klantvolgsysteem en een portal. De portal is een digitale ontmoetingsplaats die het samenwerken in een steungroep van mantelzorgers en professionals zonder vergadertijd mogelijk maakt. De portal 23
maakt het daarnaast mogelijk dat de cliënt zijn/haar vorderingen bijhoudt, succes ervaart en dat iedere betrokkene hier inzicht in heeft.
De methode zoals hierboven beschreven, wordt binnen de integrale Community Support benadering uitgevoerd door professionals in ambulante setting. De projecten jongerencoaching en alleenstaande opvoeders wijken enigszins af van de integrale methode: bij het project ‘jongerencoaching’ worden jongeren begeleid door een HBO student Social Studies. Deze student coacht één of meer jongeren in het kader van een stage voor zijn/haar opleiding en is getraind in de Community Support werkwijze. De student werkt wel aan netwerkversterking en benutting van hulpbronnen uit het netwerk van de cliënt, maar vormt geen steungroep met professionals erin. Binnen het project ‘steungroep voor alleenstaande opvoeders’ wordt een groep alleenstaande opvoeders volgens de integrale Community Support benadering groepsgewijs begeleid. Zij vormen een steungroep voor elkaar.
Evaluatie Eigen kracht, sociaal netwerk en participatie Uit de resultaten blijkt dat alle drie groepen cliënten aangeven meer grip te hebben op hun leven, meer zelfvertrouwen te hebben en hun kwaliteit van leven als hoger te beoordelen. Meer dan de helft van de deelnemers van de steungroep alleenstaande opvoeders ervaren meer autonomie of sociaal optimisme. De eigen kracht, draagkracht, is groter geworden. Cliënten geven in meerderheid ook aan dat zij betere sociale contacten krijgen en minder eenzaamheid ervaren. Uit eerder onderzoek bleek dat klanten tevreden zijn over hun steungroep. Daarnaast bleek dat hoe meer sociale steun klanten ontvangen, hoe meer welzijn zij creëren, hoe hoger hun kwaliteit van leven dus is. Daarnaast bleek dat bij toename van het aantal contacten in de buurt ook het ontvangen van sociale steun toenam.
24
Bij het grootste deel van de cliënten is de participatie vooruit gegaan, blijkt uit de verslagen van de verschillende projecten en de dossieranalyse. Cliënten hebben (vrijwilligers)werk gevonden, zijn een (leukere) opleiding gaan volgen, verzuimen minder of hebben een actievere vrijetijdsbesteding gekregen (sport, hobby). Bij een deel van de cliënten is de participatie gelijk gebleven en bij een klein deel is participatie afgenomen; vaak komt dit door externe factoren zoals verergering van psychische klachten of financiën.
Samenwerking en betrokken instellingen Tijdens de begeleiding wordt op cliëntniveau samengewerkt met andere betrokkenen rond de cliënt, zoals de leerplichtambtenaar, Sociale Zaken, de GGD en andere betrokkenen vanuit de sfeer van school en werk.
Wat kan beter? De werkers van Community Support ervaren een spanningsveld tussen het overlaten van de regie aan de cliënt (wat een wezenlijk onderdeel van de methode is) en anderzijds de neiging om de regie als begeleider over te nemen. Dit is een blijvend punt van aandacht. In sommige situaties is het nodig om de regie tijdelijk uit handen te nemen van de cliënt. De inschatting wanneer je dat moet doen of de regie tóch bij de cliënt laten, is soms lastig. Vooral voor minder ervaren werknemers die snel neigen over te nemen en zich onmisbaar maken voor de cliënt. Doel van Community Support is juist om jezelf als professional misbaar te maken en gebruik te maken van de zelfredzaamheidsladder. Het uitvoeren van deze methode vergt continu aandacht. De supervisors binnen Community Support geven aan dat zij dagelijks werknemers bijsturen om hun werkwijze aan te passen aan de methode. Dit geeft aan dat het niet eenvoudig is om deze methode uit te voeren. Het vraagt een verschuiving in het paradigma van waaruit men gewend was te werken. Jezelf als professional op de achtergrond plaatsen en omstandigheden scheppen om steun vanuit het netwerk van de cliënt te organiseren is voor veel professionals nieuw. Ook het uitgaan van wat wel mogelijk is in plaats van obstakels te zien, transparant werken (cliënt is overal bij en 25
overal van op de hoogte), minder praten meer doen, ‘out of the box’ kunnen denken en handelen zijn elementen binnen deze methode waar medewerkers elkaar blijvend scherp op moeten houden.
Voorbeeld voor de nieuwe werkwijze onder de Wmo De regie bij de cliënt laten, uitgaan van eigen kracht en steun van het eigen sociaal netwerk zijn elementen die een belangrijke rol spelen in de nieuwe werkwijze onder de Wmo en de bakens van Welzijn Nieuwe Stijl. De ervaringen van Community Support – een organisatie die hier al jaren expliciet mee bezig is - laten zien, dat hier nog veel te leren valt.
Kansrijk samenwerken Midden Drenthe5
2.4
Korte beschrijving De gemeente Midden Drenthe, GGZ Zuidwest Drenthe en Welzijn Midden Drenthe hebben dit project in samenwerking met de Wmo-werkplaats opgezet. De rol van de Wmo-werkplaats was mee ontwikkelen, beschrijven van de aanpak en evalueren van de resultaten.
Doel van het project
Bevorderen van de participatie van mensen met een psychische beperking in hun sociale omgeving, zowel op het vlak van vrije tijd als van werk.
Versterken van de mogelijkheden van de betrokken instellingen om in samenwerking met elkaar te werken aan het versterken van de sociale participatie van genoemde doelgroep.
De doelgroep betrof zelfstandig wonende inwoners van de gemeente Midden Drenthe die bij GGZ staan ingeschreven en die niét in een ander participatietraject zitten zoals sociale activering of een reïntegratietraject. Daarnaast zijn
5
Zie voor een uitgebreide rapportage: Van der Meulen, S., Kansrijk samenwerken in Arbeid en Vrije tijd. Evaluatie, Groningen, 2011
26
medewerkers van de betrokken partijen eveneens doelgroep, waar het gaat om verbeteren van de samenwerking.
Aanpak en werkwijze In dit pilotproject ging het er om een methode te ontwikkelen om in samenwerking tussen gemeentelijk Wmo loket, GGZ en de welzijnsinstelling Welzijn Midden Drenthe (WMD) mensen met een psychische beperking te benaderen, met hen in gesprek te gaan over hun vragen en mogelijkheden om te kunnen deelnemen in de lokale samenleving. De methode is tijdens de uitvoering van het project uitgeprobeerd. Het project kende een ontwikkelingsproces: - in de voorbereidingsfase werd de samenwerking georganiseerd (en ook gekeken waar knelpunten zitten rond samenwerking), er werd een gezamenlijke werkwijze opgezet inclusief organisatorisch voorwaarden. - in de uitvoeringsfase zijn cliënten van de GGZ die zelfstandig wonen benaderd én mensen die bij de gemeente staan ingeschreven bij Sociale Zaken. Een trajectbegeleider van GGZ Drenthe of een Wmo consulent van de gemeente hebben een gesprek met de betrokken persoon om te achterhalen wat diens mogelijkheden en vragen zijn aan de hand van een in het project ontwikkelde vragenlijst. Vervolgens maken zij met de deelnemer een plan van aanpak. In een trajectvergadering – met trajectbegeleider, Wmo consulent, sociaal werker WMD en zo mogelijk de deelnemer - wordt besproken wie wat gaat doen en wat de deelnemer zelf kan doen om zijn wensen verder vorm te geven. Vervolgens gaat een ieder – deelnemer en trajectgroep – aan de slag en zijn er voortgangsvergaderingen om de vorderingen van de deelnemer op het participatiepad te volgen. - de pilotfase is geëvalueerd.
Evaluatie Participatie Er zijn in totaal tijdens het pilotproject vijf personen benaderd, bijna allen cliënten 27
van GGZ die zelfstandig wonen. Het benaderen van deelnemers stagneerde toen het Wmo loket mensen zou benaderen. Zij vond niet of nauwelijks mensen die aan het project mee wilden doen. De vier deelnemers hebben stappen gezet op het pad van de participatie: muziekles volgen bij de muziekschool. stage lopen bij een zorginstelling, werken op vrijwillige basis bij een peuterspeelzaal. Alle deelnemers gaven bij een tweede meting aan, dat zij méér deelnemen aan de samenleving en daarover tevreden zijn.
Eigen kracht en sociaal netwerk Er is in dit project gekozen voor een eerste gesprek met de deelnemer door de professionals van GGZ en het gemeenteloket. Wat de deelnemer zélf kan doen, was wel uitgangspunt, maar de sociale omgeving van de deelnemer kwam niet zo zeer in beeld.
De samenwerking tijdens het project De betrokken partijen werkten intensief met elkaar samen: de projectgroep kwam eens per zes weken bij elkaar. Er was soms verschil van inzicht en van mening over de richting en voortgang van het project. Dat werkte soms vertragend, maar men kwam er uit en was bereid rekening te houden met elkaars wensen. Verschillen van inzicht en mening manifesteerden zich op een aantal punten: - vanuit eigenbelang, maar ook een andere cultuur, bijvoorbeeld welzijn werkt niet individueel maar groepsgewijs. Welzijn vond het lastig om individuele uren te steken in cliënten van de ggz. Daar hebben zij binnen hun gemeentelijke financiering geen budget voor. Overigens had de werkvloer hier minder problemen mee. - wat ook vertragend werkte, was dat de gemeente en de welzijnsorganisatie op afspraken terugkwamen, omdat 'de achterban' anders besloot of omdat in het geval van de gemeente, de politiek anders besloot of juist niét besloot. - de ggz en gemeente wilden ook graag dat welzijn mensen zou aanleveren voor dit project. Dat lukte niet omdat welzijn zegt geen zicht te hebben op individuen.
28
In de trajectgroep, op uitvoerend niveau, vond men elkaar veel gemakkelijker, vanuit het belang van de deelnemer. Over het algemeen ervoer men de samenwerking als positief, ondanks het feit dat het soms niet gemakkelijk verliep.
Wat kan beter? De melding en selectie van deelnemers moet beter kunnen, zodat er meer mensen met een psychische beperking kunnen worden bereikt. Dit is des te actueler nu de AWBZ begeleidingsfunctie onder het regime van de Wmo wordt gebracht. De zware projectstructuur met veel overleg en een zware intake, zou ook lichter kunnen, waardoor het minder duur wordt. Overigens is er in de gemeente Midden Drenthe ook een Loket Zorg en Dienstverlening, aangehaakt bij de Stichting Welzijn Ouderen (die met de WMD gaat fuseren). Het ligt voor de hand het loket bij dit project te betrekken.
2.5
Kansrijk samenwerken gemeente Tynaarlo6
Korte beschrijving Wethouder Assies van de gemeente Tynaarlo deed in 2008 een oproep aan de maatschappelijke organisaties in zijn gemeente meer samen te werken met het doel de participatie van de burgers in de gemeente – met name ook van mensen met een beperking – te versterken. Promens Care – een instelling voor mensen met een psychische en een verstandelijke beperking – nam het initiatief om dit samen met een aantal instellingen op te pakken (ggz, verslavingszorg, sociale dienst, welzijnsorganisatie, sociale werkvoorziening). Achteraf bezien zit hier de gehele range van instellingen bij elkaar die betrokken zijn bij twee van de Transities (jeugd uitgezonderd).
6
Zie voor een uitgebreide rapportage: Kroes, J., Onderzoeksverslag Kansrijk samenwerken en leven in de gemeente Tynaarlo, Groningen, 2011
29
Doel van het project Versterken van de participatie van kwetsbare inwoners op het vlak van arbeid, vrijetijdsbesteding, scholing en vrijwillige inzet. Daarnaast versterking van de leefbaarheid in bepaalde gebieden. Doelgroep: inwoners met een verstandelijke of psychische beperking en inwoners met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Nevendoel daarbij was om dit in samenwerking met elkaar te realiseren. Aanpak De instellingen besloten drie pilotprojecten in dit project in te brengen, twee bestaande (Burghoes en TravelCare) en één nieuw project, de Loods. Alle zijn gericht op versterken van de participatie van de doelgroep in de samenleving. Bovendien moesten deze pilotprojecten het mogelijk maken dat cliënten van verschillende instellingen in een pilotproject konden deelnemen. Het betrof de volgende drie pilots: - het Brughoes, een winkel in het dorp Tynaarlo waar door cliënten van Promens Care bakkersproducten verkocht worden. Deelname van de cliënten was gericht op (onbetaald) werk als einddoel of als tussenstap naar betaald werk én op contact met de dorpelingen. - reisbureau Travelcare, dóór en vóór cliënten met een indicatie bij Promens Care of een ggz instelling. Deelname van de cliënten was ook hier gericht op (onbetaald) werk, als einddoel of als tussenstadium naar betaal werk elders. Maar het betekent ook contact met de lokale samenleving en allerlei organisaties. - de Loods: een multifunctionele werkplaats waar computers zouden worden hersteld en beschikbaar gesteld aan kwetsbare burgers, gekoppeld aan een opleiding van het ROC Alfa College. De partners werden het niet eens over de invulling van de Loods. Deze kwam niet van de grond. In plaats van de Loods is een start gemaakt met het opzetten van Vacaturebank Plus, een vacaturebank voor mensen die door omstandigheden en/of beperkingen niet in staat zijn betaald werk te verrichten. Het gaat er om hen de kans te bieden via vrijwilligerswerk toch aan de slag te gaan en onder de mensen te zijn. Doelgroep: jongeren zonder startkwalificatie en cliënten van de betrokken instellingen. 30
Evaluatie De pilots kwamen niet van de grond als samenwerkingsprojecten van de verschillende instellingen. Reden: het lukte niet de financiën te ontschotten en elkaars cliëntgroepen 'te delen' in de pilots. De pilotprojecten die waren ingebracht, waren alle van Promens Care, waardoor de andere betrokken instellingen te passief bleven. De bestaande projecten Brughoes en Travelcare gingen uiteindelijk onder de vlag van de eigen instelling Promens Care verder. De Vacaturebank Plus gaat verder onder de naam Inzendbureau, eveneens onder de vlag van Promens Care. Dat zoekt samenwerking met UWV.
Participatie Alleen in de reeds bestaande pilots werd gewerkt aan de participatie van de cliënten. Deze gingen gewoon door. Cliënten van Promens Care hebben aan beide pilots – het Brughoes en Travelcare – deelgenomen. Om hoeveel het gaat, is niet bekend. De projectleider van het Brughoes heeft in 2011 burgers uit het dorp Tynaarlo, waar het Brughoes gevestigd is, opgeroepen als vrijwilliger mee te doen in het project. Dat heeft tot een positieve reactie geleid. Een aantal burgers helpt nu – samen met de cliënten – mee in de winkel. Daarmee houden zij ook een winkel in het eigen dorp in stand.
Eigen kracht en sociaal netwerk Het ging erom dat de deelnemende cliënten in de pilotprojecten zouden werken aan hun eigen mogelijkheden en (onbetaald) werk zouden doen. Versterken van hun eigen kracht dus. Hun eigen sociaal netwerk speelde daarbij niet zo'n rol zo lijkt het. De deelname van de burgers in Tynaarlo in het Brughoes is een mooi voorbeeld hoe de (wijdere) sociale omgeving betrokken raakte.
31
Samenwerking De samenwerking tussen de organisaties haperde. Er is een aantal factoren te noemen: - de gemeente koos ervoor niet een regierol te hebben en besteedde de projectleidersrol uit aan een externe projectleider en was zelf op inhoud betrokken. Dat leidde tot een onduidelijke verhouding. De instellingen misten de regie van de gemeente. - er was niet een door alle partijen overeengekomen projectplan, met duidelijke doelen. Er was wel een projectplan dat was vastgesteld door de gemeente en de externe projectleider, maar er was niet een gezamenlijk uitgewerkt plan, waar men naar toe wilde werken. Daardoor was er niet een bindend doel voor de deelnemende instellingen. - per pilot was er een pilotteam dat verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van de pilot. Maar de leden hadden vanuit hun organisaties te weinig ruimte om beslissingen te kunnen nemen en moesten steeds terug naar hun organisaties voor overleg. Er werden daardoor geen knopen doorgehakt. Daarnaast was de vergaderfrequentie (een maal per twee maanden) te laag om een stevige voortgang te krijgen, waardoor de voornemens wegzakten in de waan van de dag. Bovendien waren álle organisaties steeds betrokken bij de pilotteams, ook als zij daar daadwerkelijk niet in mee deden. Dat leidde tot deelnemer die niet echt betrokken waren. - er was ook een kerngroep die de voortgang van het project moest volgen en zorgen voor mandaat voor acties van de pilotteams. Maar de verhouding tussen pilotteams en kernteam was onduidelijk. - het lukte niet om cliënten over en weer in de pilots te plaatsen. De financiën waren daarbij onoverkomelijk: als de cliënt van instelling X wordt begeleid in de pilot bij instelling Y, wie draait dan op voor de kosten en hoe financier je die vanuit de bestaande financieringsregeling? Kortom: de schotten tussen verschillende financieringen bleven recht overeind. Achteraf bezien hadden hierover vooraf tussen de betrokken organisaties afspraken moeten worden gemaakt, zodat de uitvoerders in de pilotteams hiermee uit de voeten konden. 32
- inmiddels is er een Netwerkoverleg Participatie opgericht door de gemeente Tynaarlo en de betrokken instellingen om elkaar te blijven informeren over ontwikkelingen (rond de Transitie bijvoorbeeld) en eventuele toekomstige samenwerking te kunnen voorbereiden. De gemeente is trekker van het overleg.
Wat kan beter? Punten die kunnen bijdragen aan een betere ontwikkeling van het project en de samenwerking: een duidelijker regie; een gezamenlijk gedragen plan; duidelijke afspraken vooraf tussen de betrokken organisaties over inzet en over de wijze waarop met financiering wordt omgegaan; goede randvoorwaarden voor de uitvoerende professionals om het project uit te voeren, waaronder het mandaat om binnen de gestelde kaders (die dan ook duidelijk omschreven moeten zijn) beslissingen te kunnen nemen rond de uitvoering van het project.
33
3. Sturing in de Wmo-praktijken In het afgelopen jaar is een verkenning uitgevoerd van de wijze van sturing door de vier gemeenten die bij de Wmo-werkplaats Groningen en Drenthe zijn betrokken. Dit gebeurde met in het achterhoofd de bestuurlijke doelen van de Wmo, die immers streeft naar meer betrokkenheid van de burgers en maatschappelijke organisaties én meer afstemming en samenhang in het beleid en de uitvoering, d.w.z. meer integraal beleid en samenwerking.
3.1
Typen van sturing
In de laatste dertig jaar is veel veranderd in de sturingsfilosofie van de overheid. Er trad een geleidelijke verschuiving op van klassieke overheidssturing via New Public Management in de richting van governance. Hieronder volgt een korte omschrijving van deze sturingstypen.
Klassieke overheidssturing: de overheid is de baas. De overheid geeft haar sturende rol vooral gestalte door middel van wet- en regelgeving. De overheid is dirigent en controleur. Bij de uitvoering van projecten is de overheid de partij die plannen maakt en bepaalt wat gaat gebeuren. Overheidsdiensten voeren het uit, of de overheid verstrekt opdracht aan (veelal markt-)partijen om haar plannen uit te voeren of subsidieert instellingen om activiteiten uit te voeren als dat in het overheidsbeleid past.
New Public Management (NPM) In de tachtiger jaren van de vorige eeuw komt deze opvatting overwaaien uit de Angelsaksische wereld. Uitgangspunt wordt een bedrijfsmatige overheid die burgers en instellingen klantgericht benaderd. Het marktdenken wordt meer vertrekpunt van handelen: effectiviteit, efficiency, prestatie-indicatoren en sturing op output worden belangrijke ijkpunten. Het is de tijd van no nonsense beleid en concurrentie wordt meer en meer gezien als een middel om partijen scherp te houden. Dit denken doet geleidelijk aan ook z'n intrede in gesubsidieerde sectoren als onderwijs, zorg en welzijn. Subsidiëring wordt vervangen door verstrekken van 34
opdrachten op contractbasis of hybride vormen als subsidieovereenkomsten. Uitvoerders moeten zich verantwoorden voor door hen geleverde diensten.
Governance Veel beleidsvraagstukken zijn complex, er zijn veel partijen bij betrokken en dat vergt overleg en samenwerking. Dat leidt tot een nieuwe vorm van sturing, governance. Bij governance staat samenwerking tussen verschillende partijen voorop. De overheid heeft een regierol, maar is niet meer de partij die alles bepaalt. Governance gaat uit van de wederzijdse afhankelijkheid van partijen, waarbij de kennis van alle partijen wordt benut. Er is bovendien een horizontale relatie tussen de overheid en de andere partijen.
Het Verweij-Jonker Instituut heeft een aantal verschillende governancemodellen onderscheiden, die we hieronder weergeven7. Integrale beleidssturing: de gemeente heeft een sterk sturende rol en is alleen verantwoordelijk en is gericht op meer samenwerking tussen gemeentelijke diensten en afdelingen. Burgers zijn via geïnstitutionaliseerde adviesorganen als de Wmo raad betrokken. De gebruikte kennis ligt bij de ambtenaren en vooral bij het samenbrengen van (verkokerde) kennis vanuit de verschillende afdelingen. Het verschil met klassieke overheidssturing zit in de samenwerking en de adviesmogelijkheid van de burger. Expertsturing: in dit model vindt samenwerking plaats tussen gemeente en maartschappelijke of private partijen ofwel de markt. De gemeente draagt de verantwoordelijkheid maar legt deze bij de experts van de uitvoerende partijen. De lokale overheid heeft de rol van dirigent, regelaar, 'wie betaalt bepaalt'. De experts vormen hier de kennisbron voor het beleid. Er is grote gelijkenis met het NPM model. De burger is nauwelijks betrokken. Ketensturing: de gemeente stuurt als regisseur de keten van dienstverlenende organisaties aan is en is er op gericht partners in de uitvoering te verbinden. Het accent ligt op de netwerken van dienstverlening en beleidsvoering, waarin 7
Nederland T., Huygen A., Boutelier H., Governance in de Wmo. Theorie en praktijk van vernieuwende governance modellen, Utrecht okt. 2009
35
professionals met elkaar samenwerken aan het realiseren van een keten van voorzieningen. Kennisbron is de kennis van de professionals. De burgers worden geraadpleegd via de inspraakorganen van de betrokken organisaties. Vraagsturing: de gemeente heeft een bemiddelende rol tussen diverse partijen zoals burgers en maatschappelijke organisaties. De gemeente stimuleert de burger eigen verantwoordelijkheid te nemen, het accent ligt op de behoefte en de vragen van de burger. De burger als individu heeft verantwoordelijkheid, zijn ervaringskennis is een belangrijke kennisbron. Frontlijnsturing: het beleid komt in interactie tussen verschillende partijen tot stand. Burgers en professionals brengen hun signalen van problemen en kansen in. De overheid stelt wel prioriteiten als bewaker van het algemeen belang, de anderen doen dat vanuit hun deelbelangen. Alle drie partijen werken samen in een netwerk rond het ontwikkelen en het uitvoeren van beleid. Alle drie partijen leveren ook kennis voor het beleid. De civil society, burgers en hun verbanden, staat hier centraal. De inbreng van burgers is hier adviseren en meebeslissen.
De stuurmodellen in schema Sturings
Scenario
Rol overheid
Kennisbron
modellen
burger participatie
klassieke
gemeente verant-
dirigent
ambtenaren
overheidssturing
woordelijk
NPM,
gemeente aan het roer,
regelaar,
experts,
expert/markt
maar legt verantwoorde-
opdrachtgever,
uitvoerende
sturing
lijkheid bij experts,
marktmeester
'marktpartijen'
informeren of geen informeren
uitvoerende organisaties integrale
gemeente verant-
dirigent,
ambtenaren, onder-
adviseren
beleidsturing
woordelijk
regelaar
linge samenwerking
Ketensturing
gem. verantwoordelijk
regisseur
professionals
raadplegen
Vraagsturing
indiv. burger
bemiddelaar
burgers
zelfbestuur
onderhandelaar
burgers en
coproductie/
professionals
meebeslissen
verantwoordelijk Frontlijn sturing
burger en professionals verantwoordelijk
36
In de praktijk komen deze sturingstypen in hun zuivere vorm niet voor, het is meestal een menging.
3.2
Typering per Wmo-praktijk
In de verkenning is nagegaan welke typen van sturing zijn te onderkennen in de verschillende projecten die deelnemen in de Wmo-werkplaats. Dat levert het volgende beeld: - het project Activerend Huisbezoek (gemeente Groningen en MJD als hoofduitvoerder): dit is een voorbeeld van governance. De gemeente is regisseur, met veel ruimte voor de samenwerkingspartner, tegelijkertijd speelt de gemeente ook een bemiddelende rol tussen uitvoerende organisaties. Het netwerk dat als kennisbron fungeert, bestaat uit professionals en beleidsambtenaren. De aanpak heeft kenmerken van ketensturing en in mindere mate van frontlijnsturing. - het project Campus Diep (gemeente Groningen en St. Huis als hoofduitvoerder): de sturingsrelatie valt te typeren als NPM/expertsturing: de opdrachtgevende gemeente laat de uitvoering over aan de (experts van de) uitvoerende instellingen. De uitvoerende partijen dienen prestaties te leveren volgens de afspraken in het contract en verantwoorden zich via kwartaal- en jaarrapportages. De gemeente is opdrachtgever en controleert vanuit die optiek. Aan de andere kant is er toch ook weer het governance trekje van gezamenlijk overleg: de gemeente neemt deel in de stuurgroep en denkt daarin mee. Een punt van aandacht is, dat de sturing vanuit de twee betrokken diensten (SZW en OCSW) niet helemaal gelijk is. - Community Support (gemeente Menterwolde en Community Support als hoofduitvoerder): dit project wordt eveneens gekenmerkt door NPM/expertsturing en in mindere mate door ketensturing. Er is een duidelijke opdrachtgever – opdrachtnemerrelatie, maar de gemeente ziet zich ook duidelijk als regisseur die samen met Community Support lijnen uitzet naar nieuwe activiteiten. - Kansrijk Samenwerken Midden-Drenthe (gemeente Midden-Drenthe en als hoofduitvoerder GGZ Drenthe samen met Welzijn Midden-Drenthe): ook de sturing in dit project laat zich als een vorm van governance typeren. Het initiatief van GGZ 37
werd door de gemeente overgenomen en in samenwerking tussen gemeente, GGZ en Welzijn Midden-Drenthe werd gewerkt aan een aanpak. Ketensturing en frontlijnsturing zijn de vormen van governance die hier van toepassing zijn. Overigens is hier niet sprake van duidelijke sturing. Het was meer een gezamenlijke zoektocht hoe tot een bepaald resultaat te komen. - Kansrijk Samenwerken Tynaarlo (gemeente Tynaarlo en Promens Care als hoofduitvoerder): de sturing in dit project lijkt nog het meest als governance te kenmerken. In de beginfase lijkt er sprake van ketensturing, later, als de gemeente zich heeft teruggetrokken, is er meer sprake van expertsturing (de gemeente laat het over aan de experts) en frontlijnsturing (samenwerking tussen de professionals). Eigenlijk was er toen nauwelijks nog sprake van sturing.
Zoals gezegd, de werkelijkheid laat een gemengd beeld zien. De sturingstypen komen in hun zuivere vorm niet voor.
3.3
Conclusies uit de verkenning
Type sturing Klassieke overheidssturing komt op het terrein van de Wmo niet of nauwelijks voor, althans niet bij de projecten die deelnemen in de Wmo-werkplaats. In alle projecten is sprake van gelijkwaardig overleg tussen gemeente en uitvoerende instellingen, wat een kenmerk van governance is. De sturing bij twee projecten kan als NPM getypeerd worden, maar het is gen zuivere vorm van NPM, ook hier wordt overlegd en samengewerkt tussen gemeente en instellingen. Drie projecten zijn voorbeelden van governance: gemeente en instellingen werken in het ontwikkelingsstadium samen aan de ontwikkeling van het project, het beoogde resultaat staat niet van te voren vast. Overigens was in één geval in een latere fase nauwelijks meer sprake van sturing. Er worden verschillende typen van governance sturing toegepast. Vooral ketensturing en in mindere mate frontlijnsturing. In feite is het niet mogelijk om de gemeentelijke sturing in één sturingsmodel onder te brengen.
38
Is de wijze van sturing een bewuste keuze vooraf? Gemeenten kiezen niet bewust voor een bepaalde vorm van sturing. Het betreft een in de tijd gegroeide praktijk. Er is tussen gemeenten veel verschil, maar ook binnen gemeenten: tussen diensten en afdelingen, het verschilt zelfs per beleidsmedewerker. Dat is des te meer een illustratie van het feit dat gemeenten hier geen expliciete keuze maken voor de vorm en manier van sturing en daar misschien – als gemeente - ook geen uitgesproken ideeën over hebben.
De fase in de beleidscyclus De fase in de beleidscyclus speelt een belangrijke rol. De twee 'NPM-projecten' zijn beide in een fase van uitvoering, waar contractuele afspraken zijn gemaakt tussen opdrachtgevende gemeente en uitvoerende instelling. Er is ook overeenstemming over de aan te pakken problematiek. De drie 'governance-projecten' zijn alle projecten die vanaf het begin ontwikkeld moesten worden en waar het nog niet duidelijk was wat er precies zou gebeuren en hoe dat moest worden aangepakt. Gedurende het verloop van een project kan het verschillende sturingskenmerken laten zien. Governance in de beginfase, in de tweede fase bij de opdrachtverlenging, uitvoering en verantwoording vooral NPM (gemengd met governance kenmerken) en aan het eind van de rit in de evaluatiefase weer governance. Dat betekent, dat als gemeenten echt volgens de principes van governance willen werken, zij aan het begin van de cyclus voldoende ruimte moeten reserveren voor resp. verkenning, agendavorming en koers uitzetten, samen met maatschappelijke organisaties en burgers. Aan het einde van de cyclus moet ruimte gereserveerd worden voor de evaluatie, waarin vragen aan de orde komen zoals: zijn de beoogde beleidsdoeleinden bereikt, wat is het maatschappelijke effect geweest. Ook gedurende de opdracht- en uitvoeringsfase zou de gemeente meer governance kunnen toepassen: de gemeente kan in overleg blijven of samenwerken met de uitvoerende partij en ruimte bieden voor aanpassing.
39
Tevredenheid over de sturing Bij drie projecten is men om uiteenlopende redenen tevreden over de wijze van sturing, bij twee projecten minder. Hier hadden de instellingen graag wat meer regie van de gemeente gezien.
Wat kan beter? Aspecten van de sturing die verbeterd kunnen worden:
De samenwerking tussen verschillende gemeentelijke diensten moet beter. Dit is ook belangrijk vanuit een oogpunt van integraal beleid, dat door de Wmo wordt nagestreefd.
Een duidelijke relatie tussen de opdrachtgevende gemeente en uitvoerende instelling en kennis bij de gemeente over het project leidt tot meer wederzijds vertrouwen. Als gemeentelijke beleidsmedewerkers het project minder goed kennen, lijkt er een neiging tot meer controle en meer gegevens willen hebben.
Vooral voor de kleinere gemeenten is het lastig om goed te regisseren, zeker met een groter aantal instellingen die niet onder de financiering van de gemeente vallen, waar je dus geen directe invloed op hebt en die dus 'hun eigen gang kunnen gaan'. Dit punt is actueel met het afbouwen van de ambulante begeleidingsfunctie uit de AWBZ.
Als de gemeente niet een duidelijke rol (regisseur, mede-uitvoerder e.d.) speelt vanuit haar beleid, kan dat verwarrend werken. Instellingen stellen een duidelijke regierol van de gemeente op prijs.
Een duidelijke visie van de gemeente wordt ook zeer op prijs gesteld.
Schotten tussen financieringsstromen werken belemmerend.
Instellingen blijven soms op hun eigen belang hangen in plaats van de cliënt of burger voorop te zetten.
Een naar binnen gerichte houding van instellingen en geen open houding naar samenwerking werkt belemmerend.
40
Wat draagt bij aan een goede sturing? De volgende punten worden door de verschillende geïnterviewde partijen als een voorwaarde voor een goede sturing gezien:
Gezamenlijke visie op welzijn vergemakkelijkt de ontwikkeling van nieuwe activiteiten en projecten. Een duidelijke visie van de gemeente is op zich ook belangrijk.
Maatschappelijke agenda: het is belangrijk dat er een goede dialoog is met wederzijds respect die tot een duidelijke koers leidt.
Duidelijke definiëring van rollen is belangrijk voor het proces, dan weet je wat je aan elkaar hebt.
Heldere invulling van de beleidscyclus.
De Welzijn Nieuwe Stijl bakens integraal werken, resultaatgericht en ruimte voor de professional: worden als belangrijk gezien in een goede relatie tussen gemeente in instellingen.
Governance Beantwoordt de wijze van sturing aan de governance idee die door de Wmo beoogd wordt d.w.z. is er meer samenwerking en worden maatschappelijke organisaties en burgers bij het beleid betrokken?
Bij de meeste projecten is er sprake van gelijkwaardige samenwerking tussen gemeente en instelling, in een aantal gevallen gaat het om gezamenlijk ontwikkelen van nieuwe activiteiten. Ook als de opdracht al vastligt, is er overleg en samenwerking. In deze zin kunnen we concluderen dat de sturing stappen zet in de richting van de door de Wmo voorgestane samenwerking en meer betrekken van maatschappelijke organisaties van burgers en maatschappelijke organisaties. Een aantal projecten vertoont kenmerken van ketensturing en in mindere mate van frontlijnsturing, hoewel dat laatste niet een bewuste keuze is, eerder een kwestie van laisser faire. Daarnaast vertonen projecten kenmerken van New Public Management/expertsturing, maar wel met veel samenwerking en overleg tussen gemeente en instelling. 41
Burgers zijn nauwelijks betrokken, voornamelijk als deelnemer, cliënt en vrijwilliger. Niet direct als meedenker over de projectuitvoering.
Er is niet een duidelijke voorkeur voor governance tegenover andere sturingsopvattingen. Wel wordt governance als dichter bij de Wmo gezien. Maar New Public Management kan ook goed passend zijn (zeker in de fase van contractafspraken zoals we al eerder zagen). Er is evenmin een voorkeur voor één van de governancemodellen. Daarvoor heeft men (nog) te weinig inzicht en overzicht. Bovendien lijkt dit sterk van de situatie af te hangen.
Tot slot De onderzoeksresultaten zijn gestoeld op de bevindingen rond de sturing van een aantal projecten. Dat is natuurlijk iets anders dan de sturing door de gemeente als geheel. Tijdens de interviews is wel steeds gevraagd naar de sturing van de afdeling als geheel en van andere afdelingen. Dat leidde steeds tot de constatering dat de sturing sterk verschilt tussen diensten, afdelingen en zelfs personen. Zo bekeken zou het goed zijn als gemeenten – bestuurders en beleidsmedewerkers – zich bewust zijn van de manier waarop zij sturen. Betrokkenheid van de burgers was gering. Het moet mogelijk zijn de doelgroep meer te betrekken bij de opzet van het project, waardoor het project meer en beter aan de vraag beantwoordt. Het zal wel meer tijd (kosten!) vragen van de maatschappelijke organisaties om de burgers te betrekken bij de uitvoering. Iets waar ook de gemeente rekening mee moet houden.
42
43
4. Theoretisch kader: de Individuele Rehabilitatiebenadering en de Wmo8
4.1 Inleiding De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe is gekoppeld aan het Lectoraat Rehabilitatie. Dit lectoraat verricht onderzoeks- en innovatieprojecten op het gebied van de maatschappelijke participatie van mensen met langdurige en ernstige beperkingen. De gehanteerde visie, uitgangspunten en werkwijze van rehabilitatie in het algemeen en die van de Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) in het bijzonder vertonen veel overeenkomsten met die van de Wmo en laten zich goed integreren met de doelstellingen en begrippen van de Wmo.
4.2 Probleemomschrijving In de laatste decennia is het inzicht gegroeid dat mensen in de meeste gevallen ondanks hun beperkingen maatschappelijk volwaardig kunnen participeren. Dit komt onder meer tot uiting in het langer thuis wonen bij toenemende beperkingen, eerder naar huis ontslagen worden na perioden van ziekte, vaker ingeschakeld blijven op de arbeidsmarkt en vaker opleidingen volgen ondanks beperkingen. Dit vereist wel het gebruik van –per individu en aandoening verschillendevaardigheden en hulpbronnen. Problemen waar mensen met beperkingen mee geconfronteerd worden zijn bijvoorbeeld: de noodzaak om aanpassingen aan te brengen teneinde bepaalde doelen in het leven te kunnen blijven nastreven, de noodzaak om nieuwe doelen in het leven te stellen, te bedenken welke vaardigheden en hulpbronnen men bij een en ander nodig heeft, de noodzaak om nieuwe vaardigheden of hulpbronnen te verwerven. Rehabilitatiebenaderingen voorzien in ondersteuning bij het stellen van doelen, het inventariseren en leren van vaardigheden en het inventariseren, creëren, kiezen, verkrijgen en gebruiken 8
Dit hoofdstuk is gebaseerd op de Methodebeschrijving Individuele Rehabilitatie Benadering (IRB), zoals deze is opgenomen in de Databank Effectieve sociale interventies van Movisie, december 2010.
44
van hulpbronnen. Deze ondersteuning kan nodig zijn ter overbrugging van ontbrekende competenties van de cliënt (bijvoorbeeld: verstandelijke beperking, beperkingen in de emotionele communicatie, weinig kennis van eigen voorkeuren) of vanwege de buitengewone complexiteit van de maatschappelijke context (bijvoorbeeld: wet- en regelgeving, instanties, procedures). De techniek van deze ondersteuning vertoont bij verschillende beperkingen grote overeenkomst. De rehabilitatiebenadering is daardoor toepasbaar bij mensen met zeer verschillende typen aandoeningen en beperkingen.
4.3 Doel van de methode Het doel van de Individuele Rehabilitatie Benadering is: mensen met ernstige, langdurige beperkingen helpen beter te functioneren, zodat ze met succes en tevredenheid kunnen wonen, werken, leren en sociale contacten hebben in de omgeving van eigen keuze met zo min mogelijk professionele hulp (Anthony e.a., 2002).
De individuele rehabilitatie benadering is gebaseerd op de aanname dat ook mensen met ernstige beperkingen wensen en doelen hebben met betrekking tot hun rolfunctioneren op de levensgebieden wonen, werken, activiteiten en vrije tijd, leren, sociale- en familiecontacten en financiën. De hoofddoelen van de benadering zijn daarom: • Herwinnen of verbeteren van rolfunctioneren op deze gebieden • Toename van de maatschappelijke participatie van de cliënt • Herstel van het gevoel van eigenwaarde en van eigen kracht
Het resultaat wordt steeds beoordeeld vanuit twee gezichtspunten: vanuit de omgeving (succes) en vanuit de cliënt (tevredenheid). Om te kunnen spreken van een positief resultaat zijn zowel voldoende succes als voldoende tevredenheid nodig.
45
Subdoelen van de benadering zijn: • het verkennen van mogelijkheden, • het stellen van een doel, • het verkrijgen van de gewenste rol en omgeving • daarin met succes en tevredenheid functioneren • het leren van vaardigheden, het leren vaardigheden beter te gebruiken • het creëren, verkrijgen en gebruiken van hulpmiddelen en ondersteuning
(hulpbronnen), eventueel door aanpassingen van de omgeving.
De naam van de methode vraagt enige toelichting. Rehabilitatie heeft in het Engels als eerste betekenis revalidatie en als tweede betekenis eerherstel. Volgens van Dale betekent rehabilitatie in het Nederlands: herstel in eer en goede naam, herstel in vorige staat en revalidatie. In het oorspronkelijke toepassingsgebied, de chronische psychiatrie, was de betekenis van “eerherstel” relevant. Juist mensen met chronisch psychiatrische aandoeningen werden in het verleden op grote schaal maatschappelijk gediscrimineerd en uitgesloten. Voor andere groepen mensen met beperkingen gaat deze redenatie niet of in veel mindere mate op. De benadering wordt bij verschillende doelgroepen en op verschillende terreinen soms anders genoemd, bijvoorbeeld bij ouderen “Zorg voor zelfstandigheid” (Dröes, 2008), bij jongeren “Op eigen benen” (Zijlstra & Venderink, 2008), in de verslavingszorg “Zorg voor zin” (Dröes, 2008), in het onderwijs “Begeleid Leren” ( Korevaar, 2005) en “Steun voor ouders met psychiatrische beperkingen” (Van der Ende & Venderink, 2008). De IRB is in de arbeidsrehabilitatie (Supported Employment) en bij het begeleiden van mensen met beperkingen bij het (weer) gaan volgen van een reguliere opleiding (Supported Education) uitgewerkt in het kiezen-verkrijgen-behouden model (choose-get-keep model) (Bassant & Korevaar, 2002; Danley, e.a., 1992; Danley, e.a., 1994; Hutchinson, e.a., 2007; Korevaar, 2005; Sullivan, e.a., 1993; Unger, e.a., 1991).
46
4.4 Doelgroep De IRB is ontwikkeld ten behoeve van mensen met ernstige, langdurige fysieke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperkingen die door hun beperkingen belemmerd worden bij het vervullen van maatschappelijke / sociale rollen. Maar omdat rehabilitatietechnieken min of meer onafhankelijk van de aard van de ziekte of achterstandssituatie kunnen worden gebruikt vindt tegenwoordig ook rehabilitatie plaats bij mensen met niet-aangeboren hersenletsel, (getraumatiseerde) vluchtelingen, dak- en thuislozen, mensen met een verslaving en mensen met een forensisch psychiatrische achtergrond.
Het betreft een doelgroep die van oorsprong werd bediend door hulpverleners uit zorginstellingen. Door de invoering van Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) zullen ambulant verblijvende mensen met beperkingen ook en vooral bediend gaan worden door welzijnwerkers (-nieuwe stijl).
Belangrijke nieuwe doelgroepen zijn ouderen en jongeren. Bij ouderen gaat het om het behouden van een zelfstandig leven zolang als de oudere dat wenst en zolang het mogelijk is. Bij jongeren gaat het om het vinden van een levensinvulling en het verwerven van voldoende zelfstandigheid in een steeds complexere samenleving ondanks een gebrekkige thuissituatie en/of emotionele en intellectuele achterstand. De IRB kan intramuraal, semimuraal en ambulant ingezet worden. Mensen met beperkingen van welke aard dan ook zijn gebaat bij hoop op verbetering en bij empowerment, dat wil zeggen: macht over hun ziekte, zichzelf en hun omstandigheden. De maatschappelijke betekenis van rehabilitatie ligt dan ook op dit vlak.
4.5 Selectiecriteria De IRB is een goede benadering bij mensen met beperkingen die aangeven wensen of behoeften te hebben op de gebieden van wonen, werken, dagbesteding en vrije tijd, leren, sociale- en familierelaties en financiën en die ondersteund willen worden bij het verkennen, kiezen, verkrijgen of behouden van eigen doelen op deze 47
gebieden. Selectie van het doelterrein vindt plaats door middel van een gesprek waarin succes en tevredenheid van de cliënt op de genoemde levensgebieden wordt doorgenomen en waarin de motivatie tot verandering wordt ingeschat.
Er wordt van uit gegaan dat elk mens wensen en behoeften heeft waarbij de hulpof dienstverlener kan aansluiten. De IRB is daarom bij iedereen te gebruiken, maar alleen voor het verwerkelijken van doelen en behoeften van de cliënt zelf. De IRB is niet bedoeld om problemen die anderen hebben met het gedrag van de cliënt (“hij moet nu maar eens gaan werken”, “hij kan volgens ons best zelfstandig wonen”, “hij moet zijn kamer beter schoonhouden”) op te lossen. Wensen en behoeften van anderen kunnen alleen worden nagestreefd in zoverre als de cliënt die wensen en behoeften deelt of na een goed gesprek erover kan gaan delen.
In het Handboek Rehabilitatie voor Zorg en Welzijn wordt aandacht besteed aan toepassing van de methode bij diverse doelgroepen zoals ouderen, jongeren, mensen met niet aangeboren hersenletsel, mensen met een verslavingsachtergrond, mensen met een stoornis in het autismespectrum en daken thuislozen. In sommige gevallen leiden specifieke kenmerken van de doelgroep tot aanpassingen van de methode.
Wat betreft het gebruik van de IRB bij mensen uit andere culturen kan worden gesteld dat een groot deel van hen is gericht op Westerse of Nederlandse culturele waarden en denkpatronen. Voor deze mensen is de IRB zeer goed te gebruiken. Wanneer mensen in belangrijke mate functioneren binnen hun eigen culturele context zijn aanpassingen van de techniek noodzakelijk. De rol van familieleden en de rol van de hulpverlener kunnen dan bijvoorbeeld andere accenten hebben. In de Verenigde Staten zijn er aanpassingen gepubliceerd voor het gebruik van de IRB bij Spaanstaligen. In Nederland bestaat hiermee nog geen ervaring.
Ook de setting bepaalt soms de manier waarop of het kader waarbinnen de methode wordt toegepast. Zo kan met cliënten in een tijdelijke opnamesituatie een 48
woondoel voor de toekomst gesteld worden, vindt het gebruik in de forensische zorg plaats binnen een juridisch bepaalde context en worden trajecten naar werk dikwijls mede bepaald door uitkerings- of bemiddelingsinstanties.
Indicaties en contra-indicaties Indicaties In principe is gebruik van de IRB geïndiceerd bij elke cliënt die ondersteuning wenst en nodig heeft bij het verkennen, kiezen, verkrijgen of behouden van eigen doelen op het gebied van wonen, werken, leren, sociale- en familiecontacten en financiën. Eventuele beperking van cliënten op gebieden als verstandelijk, emotioneel en gedragsmatig functioneren leiden wel tot aanpassingen of aanvullingen van de methodiek maar zijn geen contra-indicatie.
Contra-indicaties Voor het uitwerken van wensen, doelen en behoeften van anderen dan de cliënt zelf is de IRB niet geschikt.
Aanpak De IRB-techniek is gebaseerd op een visie en op waarden. Ze omvat een aantal modules die zijn ontworpen om cliënten te helpen hun persoonlijke doelen te verkennen, te kiezen, te verkrijgen en te behouden. Dit zijn de fasen van een rehabilitatieproces. De hulpverlener gebruikt de modules om de cliënt te ondersteunen bij het afronden van de fase waarin hij verkeert en het beginnen aan de volgende fase. In principe kunnen onderdelen van elke module in elke fase van pas komen. Wel worden bepaalde modules zeer frequent gebruikt in bepaalde fasen zoals: doelvaardigheid beoordelen in de fase van verkennen, het stellen van een doel in de fase van kiezen, planning in de fase van verkrijgen en vaardigheidsen hulpbroninterventies in de fase van behouden.
49
Visie De visie is er een van geloof in groeimogelijkheden bij iedere cliënt en beschouwt ‘hoop’ als een onmisbaar element voor rehabilitatieprocessen. De IRB is gebaseerd op een samenhangende set van waarden (Anthony, 2002).
Waarden De Individuele Rehabilitatie Benadering is gebaseerd op een aantal samenhangende waarden of uitgangspunten, namelijk:
Een persoonlijke benadering, dat houdt in dat de cliënt wordt gezien als geheel persoon, met een eigen levensgeschiedenis, een eigen karakter, eigen capaciteiten en eigen beperkingen. Mensen vallen niet samen met hun beperkingen. De persoon is geen schizofreen, spasticus, autist of verstandelijk gehandicapte maar IEMAND met een schizofrenie, een spastische verlamming, een autistische stoornis of een verstandelijke handicap.
Het dagelijks functioneren van de persoon, zijn activiteiten en participatie, is het doelgebied van rehabilitatie. Dit functioneren vindt altijd plaats in een specifieke omgeving (huis, werk, school). Rehabilitatie is daarom omgevingsspecifiek. De omgevingsspecificiteit is vooral van belang om vast te stellen welke vaardigheden en hulpbronnen in een gegeven geval ontwikkeld moeten worden.
De betrokkenheid van de cliënt bij alle aspecten van zijn eigen rehabilitatieproces is een essentieel onderdeel van de methode. Het punt wordt benadrukt, omdat er ook allerlei vormen van hulp- en dienstverlening bestaan waarbij de cliënt niet of maar zijdelings wordt betrokken bij keuzes over de benodigde zorg. Ook mensen met beperkingen hebben opvattingen over wat zij prettig, belangrijk en nastrevenswaardig vinden, en op basis van die opvattingen kunnen zij keuzes maken en doelen formuleren. Vaak wordt gedacht dat “normale” mensen (beter) weten “wat goed is” voor de persoon met een beperking, en dat deze daar zelf geen verstandige ideeën over heeft. Die gedachte is onjuist. 50
De behoeften en wensen van cliënten staan centraal. Rehabilitatie is ontworpen om te werken aan zelfgekozen doelen. Doelen die gesteld worden door anderen, ook als dit gebeurt met de beste bedoelingen (‘bestwil’), zijn geen rehabilitatiedoelen.
Steun van anderen, dat door de cliënt zelf ook werkelijk als steun wordt ervaren, is essentieel. Enerzijds neemt steun vaak af wanneer de crisis voorbij is, terwijl dan juist het eigenlijke rehabilitatiewerk begint. Anderzijds willen mensen in het algemeen een zelfstandig leven leiden. Niemand wil graag afhankelijk zijn van hulpverlening. Hulp moet dus geboden worden zolang ze nodig en gewenst is maar niet langer of meer dan dat.
Gericht op ontwikkelingsmogelijkheden, dat betekent dat er van wordt uit gegaan dat elk mens kan leren en ontwikkelen. Het gaat erom de gebieden te vinden waarop de persoon ontwikkelingsmogelijkheden heeft. Elke persoon heeft mogelijkheden tot ontwikkeling/leren en tot het voeren van regie over het eigen leven en de benodigde zorg.
Rehabilitatie streeft naar autonomie. Juist bij mensen met beperkingen is het van groot belang om intacte mogelijkheden te benutten. In de praktijk betekent dit vooral dat rehabilitatieprocessen erop gericht zijn dat de cliënt tot een zo zelfstandig mogelijk niveau van functioneren wordt gebracht. Onnodige afhankelijkheid van professionele hulpverlening wordt vermeden.
Het streven naar succes en tevredenheid, er wordt gestreefd naar positieve resultaten volgens de cliënt (tevredenheid) en volgens de omgeving (succes). Hoewel het perspectief van de cliënt voorrang heeft, wil een goed rehabilitatieproces ook tevredenheid in de omgeving van de cliënt bewerkstelligen. Ontbreken hiervan komt op den duur als een boemerang op de cliënt terug.
51
Het rehabilitatieproces Een rehabilitatieproces speelt zich af op een terrein, rond een bepaald doeltype, in fasen en met hulp van een techniek. Die elementen worden in de volgende paragrafen besproken.
De rehabilitatieterreinen en doeltypen De rehabilitatieterreinen zijn wonen, werken, dagbesteding en vrije tijd, leren, sociale- en familierelaties en financiën. Het gaat bij rehabilitatie altijd om een rol in een omgeving. Rollen zijn bepaalde maatschappelijke of sociale posities die bepaalde taken, rechten en plichten met zich meebrengen. Rollen zijn bijvoorbeeld: vader, broer, vriendin, partner, huurder, huisgenoot, werknemer, collega, leidinggevende, leraar, leerling, clublid. Omgevingen zijn de plaatsen waar het vervullen van een rol plaatsvindt: het huis, de opvangvoorziening, de beschermende woonvorm, het bedrijf, de school, het verenigingsgebouw. Rehabilitatie kan gericht zijn op een verandering van rol en/of omgeving, of op het behouden van een rol en/of omgeving. We spreken dan van veranderdoelen respectievelijk behoudendoelen
Fasen van rehabilitatie Het rehabilitatieproces van een cliënt vindt plaats in fasen. De fasen zijn verkennen, kiezen, verkrijgen en behouden. De fasen zijn een geschikt denkkader om te beoordelen hoe ver de cliënt naar zijn eigen oordeel is gevorderd op het pad van wensverwerkelijking. Wanneer de hulpverlener weet in welke fase de cliënt volgens zichzelf verkeert kan hij gemakkelijker daarop aansluiten met een adequate gesprekstechniek.
In de fase van verkennen weet de cliënt nog niet precies wat hij wil. Hij heeft een vage wens (ik wil dat er iets verandert) of een wat duidelijker wens tot verandering van rol of omgeving (ik wil in elk geval hier weg), of juist tot behoud daarvan (ik wil mijn baan houden). Bij vage veranderwensen is het vaak nog niet duidelijk op welk terrein de cliënt een doel zal gaan stellen. Onvrede met de huidige woonsituatie kan 52
immers uitlopen in doelen op het gebied van wonen (verhuizen), van werken of leren (niet de hele dag thuis zitten) of op sociaal gebied (verbetering van de verhouding met een huisgenoot). Kortom: in de fase van verkennen zijn doelterrein, doeltype en een eerste doelformulering vaak nog niet duidelijk.
In de fase van kiezen weet de cliënt op welk gebied hij een doel wil stellen. Er moet een keuze worden gemaakt tussen de beschikbare mogelijkheden. Kiezen betekent dat iemand op een verantwoorde manier bepaalt aan welk van beschikbare mogelijkheden hij de voorkeur geeft. Het resultaat is een doel, bestaande uit een bepaalde rol in een specifiek benoemde omgeving (echt een adres) op een bepaald moment of gedurende een bepaalde termijn. De fase van kiezen houdt onder meer in dat de cliënt zich ter plaatse oriënteert, dus bijvoorbeeld een huis of vereniging gaat bekijken of bezoeken.
De fase van verkrijgen bestaat dikwijls uit praktische handelingen die nu eenmaal moeten gebeuren om het gestelde doel te verwezenlijken. Het regelen van de verhuizing, het voeren van een sollicitatiegesprek, het regelen van studiefinanciering zijn voorbeelden van zulke praktische handelingen.
In de fase van behouden ten slotte is het doel (rol in omgeving) bereikt. Nu is het van belang om vast te stellen welke vaardigheden en hulpbronnen de cliënt nodig heeft om het behaalde resultaat te bestendigen.
Soms is al vroeg in het proces duidelijk dat de cliënt wel iets wil verbeteren of veranderen, maar met behoud van zijn huidige rol in de huidige omgeving. In zulke gevallen formuleert de cliënt een ‘behoudendoel’ en wordt er na het formuleren van het doel meteen begonnen met functionele en hulpbrondiagnostiek. ‘Doelvaardigheid beoordelen’ en ‘Het stellen van een doel’ worden in dat geval overgeslagen.
53
De IRB is een veelomvattende techniek die uitgebreid of minder uitgebreid kan worden toegepast al naar gelang de behoefte van de cliënt. Niet altijd zal het nodig zijn alle stappen even uitgebreid te doen. Een samenvatting van alle stappen van de techniek van de IRB is te vinden in bijlage 6…
Benodigde competenties van de professional Beroepsgroepen Rehabilitatiedeskundigheid wordt in de praktijk gebruikt door • Cliëntgebonden hulpverleners in de gezondheidszorg en aanverwante (welzijns) sectoren op MBO, HBO- of universitair niveau Bijvoorbeeld: (sociaal) psychiatrisch verpleegkundigen, woonbegeleiders, medewerkers dagbesteding, arbeidsreïntegratie medewerkers, trajectbegeleiders, ergotherapeuten, maatschappelijk werkenden, sociaal pedagogische hulpverleners, rehabilitatiewerkers, psychologen en psychiaters.
• Coaches die werkbegeleiding en supervisie geven Bijvoorbeeld: het coachen van de hiervoor genoemde disciplines bij het correct uitvoeren van de IRB, het coachen van ervaringsdeskundigen bij het uitoefenen van hun beroepsrol
• Consulenten die instellingen of organisaties adviseren bij implementatie of innovatie Bijvoorbeeld: instellingen of organisaties helpen bij het formuleren van hun rehabilitatiemissie, het invlechten van rehabilitatieprincipes in procedures en verslaglegging
Benodigde competenties De benodigde competenties zijn afhankelijk van de beroepsrol die de rehabilitatiedeskundige vervult. Wij geven nu alleen competenties behorende bij de rollen van cliëntgebonden hulpverlener en coach. 54
De rehabilitatiewerker: • Stelt met de cliënt diens begeleidingsbehoefte vast en stemt de begeleiding af op de preferente omgangsstijl van de cliënt • Verkent samen met de cliënt of deze verander- of behoudwensen heeft met betrekking tot rolfunctioneren op de gebieden wonen, werken/dagbesteding/vrije tijd, leren, sociale- en familiecontacten en financiën • Ondersteunt de cliënt bij het beoordelen van zijn/haar actiebereidheid / doelvaardigheid • Hanteert rehabilitatietechnieken met betrekking tot het verkennen, kiezen, verkrijgen en behouden van sociale rollen • Prioriteert en plant rehabilitatie-interventies met cliënten • Ontwerpt en geeft vaardigheidslessen voor resp. aan cliënten • Helpt de cliënt bij het creëren, kiezen, verkrijgen en gebruiken van hulpbronnen • Rapporteert en evalueert over de voortgang van de rehabilitatiehulpverlening, stelt rehabilitatieplannen bij
De rehabilitatiecoach: • Coacht en stimuleert collega’s en andere beroepsbeoefenaren, vrijwilligers en mantelzorgers in het kader van het rehabilitatieproces van cliënten • Levert een bijdrage aan de uitvoering en toetsing van de kwaliteit van de rehabilitatiehulpverlening • Werkt samen met collega’s en vertegenwoordigers van andere beroepsgroepen in het kader van de ontwikkeling en uitvoering van rehabilitatiebeleid, rehabilitatieprogramma’s en individuele rehabilitatietrajecten
Bron: Aanvraag Accreditatie Master Rehabilitatie Counselor. Hanzehogeschool Groningen, februari 2010
Indicatiestelling Rehabilitatie kan worden gebruikt in vormen van zorg en dienstverlening die worden vergoed krachtens de Zorgverzekeringswet, de AWBZ en de WMO. Bij 55
financiering volgens de ZVW is rehabilitatie een vorm van revaliderende behandeling. In AWBZ-voorzieningen is rehabilitatie een vorm van activerende begeleiding. Onder de WMO is rehabilitatie een techniek om mensen te ondersteunen bij hun maatschappelijke participatie. Indicaties voor rehabilitatiebehandeling onder de ZVW worden afgegeven door een bevoegde hoofdbehandelaar, voor AWBZ-indicaties bepaalt het CIZ hoeveel uur begeleiding gegeven kan worden en onder de WMO bepaalt de gemeente de voorwaarden waaronder rehabilitatiebegeleiding kan worden ingezet.
Onderzoek praktijkervaringen De individuele rehabilitatie benadering wordt veelvuldig gebruikt in de langdurige zorg in de volwassenenpsychiatrie. De laatste jaren wordt ze ook gebruikt in de zorg voor niet-dementerende ouderen, de verslavingszorg, dak- en thuislozen, adolescenten, licht verstandelijk gehandicapten, voor verstandelijk normaal begaafde mensen met een stoornis in het autismespectrum en kansarme groepen op de arbeidsmarkt. De techniek wordt zowel intramuraal, semimuraal en extramuraal toegepast. Ze wordt dus klinisch en poliklinisch gebruikt in psychiatrische ziekenhuizen, verder in regionale instellingen voor beschermd wonen, in arbeidsprojecten en arbeidsbemiddelingsprojecten, in projecten die toeleiden naar (MBO)onderwijs, in begeleid leren-projecten, door sociale diensten (sociale activering en arbeidsbemiddeling), in de maatschappelijke opvang, en in projecten ter ondersteuning van ouders met psychiatrische beperkingen. Er zijn enkele pilots geweest bij gemeentelijke sociale diensten in het kader van sociale activering of arbeidstoeleiding.
Werkers die de IRB toepassen geven enerzijds aan dat de methode houvast, duidelijkheid en verbinding tussen verschillende velden biedt, maar anderzijds dat toepassing ervan eisen stelt aan werkers zowel als cliënten (Van der Meer en Polstra, 1999; Swildens e.a., 2001). Bij sommige cliënten en voor sommige werkers zijn die eisen hindernissen voor het gebruik. Het gaat dan om het vermogen het gesprek te structureren, aan te sluiten bij het gebied waarop de cliënt wensen heeft 56
en om de gelegenheid (vooral: tijd) om met cliënten samen bepaalde mogelijkheden te onderzoeken. Cliënten zijn over het algemeen positief over begeleiding met de IRB. Zij waarderen de aandacht voor hun eigen wensen en de bewustwording die het formuleren van en werken aan doelen en hindernissen met zich meebrengt (Van der Meer en Polstra, 1999; Swildens e.a., 2001).
Effectonderzoek Er zijn vier RCT’s uitgevoerd waarvan er drie effect aantonen. Geen effect blijkt uit een Amerikaanse studie naar arbeidsrehabilitatie bij mensen met psychiatrische beperkingen: de experimentele en de controlegroep gingen beide vooruit (Rogers et al., 2006). Sterk effect blijkt uit een Amerikaans onderzoek naar daklozen (Shern et al., 2000). Uit Italiaans onderzoek naar mensen met chronische schizofrenie blijkt resultaat behaald te worden op persoonlijk en sociaal functioneren (Gigantesco et al., 2006). Het voor Nederland meest interessante onderzoek (Swildens et al., sub.) betreft een multisite-studie bij ambulante cliënten, alsook cliënten in beschermende woonvormen en in klinieken, allen met ernstige psychiatrische stoornissen, waaruit blijkt dat m.b.v. de IRB zelfgestelde doelen vaker worden behaald dan in de controleconditie. Ook nam de maatschappelijke participatie toe. Dit is in overeenstemming met twee eerdere Nederlandse onderzoeken zonder controleconditie (Swildens et al., 1999; Van Busschbach en Wiersma, 2002): het percentage (deels) behaalde zelfgestelde doelen varieert van 57% tot 80%. Het behalen van zelfgestelde doelen gaat samen met een grotere kwaliteit van leven.
Samenvatting werkzame elementen
Op het individu toegesneden benadering
Sluit direct aan bij toekomstwensen van het individu
Rolfunctioneren staat centraal
Gaat uit van de capaciteiten van het individu (en niet van de beperkingen)
Straalt hoop uit, waardoor motivatie wordt vergroot
Is gericht op vergroting van de autonomie van het individu
Attitude van gelijkwaardigheid en samen-zoeken 57
Hulpverleners worden ondersteund voor een gedetailleerd uitgewerkte gesprekstechniek die de helpt om een band te scheppen, te coachen en dicht bij de wens van de burger/cliënt te blijven
In eerste instantie gericht op aanleren van vaardigheden; daarna pas inzetten van hulpbronnen
De gesprektechniek is goed overdraagbaar, en leent zich voor werkbegeleiding en feedback
58
59
5. Competenties van welzijnswerkers nieuwe stijl (T-shaped professionals) en vrijwilligers In dit hoofdstuk gaan we in op de scholingsbehoeften die in de Wmo-praktijken zijn geïnventariseerd en beschrijven we de opleidingsmodulen die zijn ontwikkeld, c.q. in ontwikkeling zijn. Vervolgens gaan we in op samenwerking, als zijnde een van de belangrijkste items die naar voren kwam. In dit hoofdstuk wordt ook de relatie tussen de Individuele Rehabilitatiebenadering en de Wmo uiteengezet.
5.1
Scholingsbehoeften
Het uitgangspunt voor het starten van de zes Wmo-werkplaatsen was de verwachting dat medewerkers zorg en welzijn in het kader van de invoering van de Wmo nieuwe competenties nodig zullen hebben. Competenties die tegemoet komen aan de bedoelingen en werkprincipes van de Wmo. In Hbo-opleidingen (o.a. MWD, SPH, HBO-V) en in universitaire opleidingen wordt (nog) weinig of geen aandacht besteed aan de specifieke kennis, vaardigheden en attitudes die het nieuwe sociaal werk van hulpverleners vraagt.
Bij de ontwikkeling en beschrijving van de Wmo-praktijken door de Wmowerkplaats Groningen Drenthe is aandacht besteed aan de benodigde competenties bij de betreffende praktijk. Dat leverde een mixture op van algemene uitgangspunten, algemene vaardigheden, gedrag, activiteiten, vereisten en competenties. Veel van de genoemde vaardigheden komen overeen met bestaande vaardigheden zoals die ook in het onderwijs zijn benoemd en bestaande omschrijvingen van functies. Door te letten op zaken waaraan men behoefte heeft en op zaken waar het minder goed ging, konden we een aantal accenten onderscheiden. Er kwam een vijftal lijnen naar voren: 1. Informatie over de Wmo en de betekenis daarvan voor de praktijk van het werk. Bij diverse Wmo-praktijken bleek dat medewerkers worstelen met de nieuwe manier van werken en wat de Wmo eigenlijk betekent. 60
2. 'Zelfredzaam en samenredzaam'. Tevens gaven ze aan behoefte te hebben aan handvatten waarmee ze kunnen vaststellen: - welke behoeften burgers met een verstandelijke en/of psychische beperking hebben - in welke mate die burger zelfredzaam is in het vervullen van de eigen behoeften (uitgaande van de eigen kracht van de burger) - in welke mate relevante anderen (sociaal netwerk, vrijwilligers) hierin ondersteunend kunnen zijn. 3. Omgang van vrijwilligers met burgers met een psychische of verstandelijke beperking. Eén van de praktijken werkte met activerend huisbezoek: vrijwilligers gingen op bezoek bij mensen met een psychische en verstandelijke beperking teneinde te peilen, of zij actief in de buurt willen zijn en wat zij daarbij eventueel aan ondersteuning nodig hebben. Daar bleek behoefte aan training van de vrijwilligers hoe je omgaat met deze groep mensen. 4. Samenwerken in het kader van de Wmo. Bij de meeste praktijken speelde samenwerking een belangrijke rol. Ook in de zin dat dit soms niet tot stand komt. We constateerden dat de vaardigheid om interdisciplinair samen te werken belangrijk is. Gezien ook het feit dat samenwerking in de Wmo juist erg belangrijk is, gaan we daar in de loop van dit hoofdstuk dieper op in. 5. Governance. Bij de governance verkenning bleek dat men weinig inzicht heeft in de wijze van sturing van gemeenten en wat de Wmo hiermee wil en wat dit betekent voor de relatie tussen de gemeente als opdrachtgever en regievoerder en de uitvoerende organisaties.
Rond deze thema´s is een aantal workshops/scholingsmodules opgezet ten behoeve van medewerkers van de in de Wmo-praktijken betrokken gemeenten en instellingen. De scholingsmodules zijn in de maanden maart - mei 2012 aangeboden 61
aan de medewerkers en vrijwilligers van de participerende instellingen. De deelname voor deze medewerkers was gratis. Op basis van de ervaringen met de onderwijsmodules zijn deze bijgesteld. Dit resulteerde in ‘definitieve’ workshops voor het werkveld. De workshops dienen daarnaast als basis voor het ontwikkelen van scholingsmodules voor de relevante, initiële hbo-opleidingen en waar mogelijk mbo-opleidingen. Zie bijlage 4 voor de opzet van de workshops/onderwijsmodules.
In de toekomst dient er ook aandacht te komen voor een ‘train de trainer’constructie waardoor een groep medewerkers in staat wordt gesteld de toepassing van de nieuwe werkvormen in de eigen organisatie te bevorderen en te bewaken.
Hbo- en mbo-opleidingen op het gebied van Zorg & Welzijn dienen dezelfde vragen te beantwoorden als de praktijk en zich daarbij af te vragen waar en wanneer deze Wmo-competenties een plaats krijgen in de curricula van de betreffende opleidingen.
In het vervolg van dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema´s 2, 3 en 4. Thema 1, de informatie over de Wmo, is gekoppeld aan rehabilitatie omdat rehabilitatie een methode is die zich heel goed laat integreren met de Wmo (zie hiervoor hoofdstuk 4). Het thema governance is inhoudelijk aan de orde gekomen in hoofdstuk 3. Daar zal in dit kader evenmin op worden ingegaan.
5.2 Zelfredzaam en samenredzaam In het kader van de Wmo is het bevorderen van de zelfredzaamheid van de burger en (actief) meedoen in de maatschappij het uitgangspunt: 1. Kan de burger het op eigen kracht en welke vaardigheden zijn desgewenst nodig om dit te realiseren? 2. Kan de burger het met hulp en ondersteuning van het eigen sociaal netwerk/ mantelzorgers (natuurlijke hulpbronnen)? 3. Kan de burger het met hulp van een vrijwilliger? 4. Is er professionele ondersteuning nodig? 62
Medewerkers in de praktijk (aan de frontoffice) moeten een goede inschatting maken van het levensterrein of levensterreinen waarop de vraag van de burger betrekking heeft (wonen, werken, dagbesteding, leren, sociale contacten en de rol(len). Het gaat hier om de deskundigheid de eigen kracht van burgers/cliënten te verkennen, te herkennen, te erkennen en te bevorderen. Naast de vaardigheid het sociale netwerk van de burger/cliënt aan te boren en mee samen te werken.
De Individuele Rehabilitatiebenadering (IRB) kan op het gebied van zelf- en samenredzaamheid goede diensten bewijzen. De IRB wil immers burgers met (langdurige en ernstige) beperkingen helpen beter te functioneren, wat bijdraagt aan hun zelfstandigheid. De IRB wil daarnaast burgers (met beperkingen) ondersteunen bij het verkrijgen van de (natuurlijke) hulpbronnen en/of diensten die zij wensen en nodig hebben. Dat wil zeggen, naast het versterken van de eigen zelfstandigheid en eigen kracht, aanboren van het sociale netwerk (de hulpbronnen). De uitgangspunten van de IRB laten zich in onderstaand schema vertalen.
Rol en omgeving van voorkeur van de burger
(1. eigen kracht) Vaardigheden
+
Hulpbronnen (2. sociaal netwerk
burger
(3. vrijwilligers) (4. professionals) Succes
+
Tevredenheid
Schema 1. Uitgangspunten Individuele Rehabilitatiebenadering (Korevaar & Dröes. 2008)
63
Centrale vraag: Welke vaardigheden en welke hulpbronnen heeft de burger (met en zonder beperkingen) nodig om met succes en tevredenheid te functioneren in de rol en omgeving van eigen voorkeur?
De IRB neemt de zelfstandigheid (autonomie) van de burger als uitgangspunt en stelt die burger (met beperkingen) de volgende vragen: - In welke omgeving en rol wilt u (blijven) functioneren? - Wat heeft u hiervoor nodig: welke praktische vaardigheden heeft u hierbij nodig? - Welke vaardigheden beheerst u al en welke kunt u nog leren (wat kunt u zelf)?
Als de burger niet in staat is om de benodigde vaardigheden uit te voeren en ze ook niet (meer) kan leren, komt de vraag aan de orde: - Hebt u natuurlijke hulpbronnen die u kunnen ondersteunen bij het vervullen van de gewenste rol in de gewenste omgeving (sociaal netwerk, mantelzorgers, collega’s)? Zo ja, van wie en hoe zijn deze te mobiliseren? - Zo nee, is de gewenste ondersteuning door vrijwilligers te bieden? Zo ja, hoe zijn deze vrijwilligers te mobiliseren? - Zo nee, is de gewenste ondersteuning door professionals te bieden? Zo ja, hoe zijn deze professionals te mobiliseren?
Bij het beantwoorden van deze vraag komt de professional dus pas uitvoerend in beeld als de eerste drie opties (eigen kracht burger, ondersteuning door sociaal netwerk, ondersteuning door vrijwilligers) niet toereikend is. Daarnaast kan de professional worden ingezet om de eigen kracht / zelfredzaamheid van de burger te vergroten c.q. te versterken (bv. de burger de benodigde vaardigheden leren), het sociaal netwerk te ondersteunen en/of de vrijwilligers te ondersteunen.
Wat kan en wil de burger met beperkingen zelf bijdragen aan activiteiten in de wijk? In het voorgaande gaat het in eerste instantie om wat de burger met beperking zelf voor rol(len) wil (gaan) vervullen en wat hij daarvoor nodig heeft aan vaardigheden 64
en hulpbronnen. Bijvoorbeeld zelfstandig blijven wonen of een cursus volgen in een buurthuis. Echter, dezelfde benadering kan ook worden gebruikt om met dezelfde burger te praten over wat hij/zij zelf wil en kan bijdragen aan een prettig(er) leefklimaat in de wijk. Bijvoorbeeld als vrijwilliger in het buurthuis of in de vorm van ondersteuning van de oudere buurvrouw bij het boodschappen doen. Ook dan gaat het om welke rol en in welke omgeving de wijkbewoner met beperkingen op dit gebied wil functioneren en in het verlengde daarvan welke vaardigheden en hulpbronnen hij/zij hiervoor nodig heeft.
Intermezzo: zelfredzaamheid en zelfstandigheid Veel professionals hebben de neiging om zelfredzaamheid en zelfstandigheid (autonomie) te verwarren (Dröes, 2011). Zelfstandigheid betekent dat je woont in het huis van je keuze, dat je zelf bepaalt wie je vrienden zijn en wanneer je ze wilt zien, dat je kiest hoe je, binnen beschikbare mogelijkheden, je dag doorbrengt. Zelfredzaamheid betekent dat je je eigen huishouden kunt doen, dat je je vrienden zonder hulp kunt opzoeken en dat je de activiteiten die je op de dag wilt ondernemen zelf kunt uitvoeren. Zelfstandigheid is een mentale instelling, zelfredzaamheid is een fysiek vermogen. Door professionals wordt vaak de conclusie getrokken dat mensen die veel gebreken vertonen vooral zorg, hulp en begeleiding bij de dagelijkse activiteiten nodig hebben en dat ze tegelijkertijd weinig zelfstandigheid/autonomie meer hebben. Deze professionals denken dat een verlies van zelfredzaamheid (niet of minder goed lopen, zien, horen) vanzelf ook een vermindering van autonomie (geen eigen wensen en keuzen meer, geen eigen regie meer) inhoudt. In veel gevallen is dat echter een onjuiste veronderstelling. Ondersteuning van zelfstandigheid met behulp van de IRB betekent dat men tekorten in de zelfredzaamheid zo goed mogelijk compenseert en dat men de zelfstandigheid (zelf kiezen van levensterreinen, (participatie)doelen en hulpbronnen) zo goed mogelijk ondersteunt. Professionals zijn overigens niet de enigen die zelfstandigheid en zelfredzaamheid door elkaar halen. Hetzelfde geldt voor het sociaal netwerk en vrijwilligers. Ook de 65
overheid verkondigt in veel van haar plannen dat zo lang mogelijk zelfstandig wonen en maatschappelijk participeren het beleid van de toekomst is. Maar uit de maatregelen die dan volgen blijkt dat met “zelfstandigheid” dikwijls eerder “zelfredzaamheid” wordt bedoeld.
5.3 Omgang vrijwilligers met burgers met een beperking Burgers hebben zich altijd al ingezet als vrijwilliger bij de ondersteuning van het functioneren van burgers met beperkingen (ouderen, chronisch zieken) in de maatschappij, zowel binnen (georganiseerd) als buiten (informeel, kleinschalig burgerinitiatief) het werkveld van Zorg & Welzijn. Door de invoering van de Wmo zal de inzet van vrijwilligers de komende jaren alleen maar gaan toenemen. De Wmo hanteert immers als uitgangspunt dat, voordat de professional wordt ingeschakeld, eerst bekeken moet worden wat de burger nog zelf kan, wat het sociaal netwerk kan bijdragen en hoe vrijwilligers kunnen worden ingeschakeld. Vrijwilligers geven hiermee niet alleen hun eigen ‘meedoen’ vorm, maar dragen ook bij aan het ‘meedoen’ van burgers met beperkingen.
Vrijwilligers zullen, in het kader van de Wmo, zich niet alleen inzetten voor de traditioneel bekende groep burgers, maar ook voor burgers met langdurige en ernstige beperkingen die voorheen, vanuit de AWBZ-financiering, hun ondersteuning kregen van professionals van zorginstellingen. Het gaat hier dan onder andere om burgers met psychische en/of verstandelijke beperkingen en mensen met verslavingsproblematiek. Vrijwilligers kunnen voor deze doelgroep worden ingezet in het kader van onder meer activerend huisbezoek, vriendschappelijk huisbezoek, signalerend huisbezoek, vrijwillige psychiatrische thuiszorg, buddyprojecten en vriendendiensten.
Vrijwilligers zijn, vanwege de genoemde AWBZ-historie, vaak niet bekend met deze groep burgers en de deskundigheid om deze groep burgers adequaat te begeleiden is meestal niet aanwezig.
66
Om in deze geconstateerde leemte te voorzien heeft de Wmo-werkplaats een scholingsaanbod ontwikkeld om de deskundigheid van vrijwilligers in de omgang van mensen met psychische en/of verstandelijke beperkingen te bevorderen. Dat was gekoppeld aan de Wmo-praktijk 'Activerend huisbezoek',, waar vrijwilligers deze doelgroep thuis bezochten.
5.4 Samenwerken onder de Wmo: de T-shaped professional Samenwerken is onder de Wmo een belangrijk thema. De Wmo stimuleert het: de Wmo wil toe naar een integrale aanpak en dat vereist samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen. In de Wmo-praktijken die meededen in de Wmowerkplaats, was samenwerking zonder meer een aandachtspunt. Daarom gaan we daar verder op in. Samenwerking kan op twee niveaus worden onderscheiden: - samenwerking op het niveau van organisaties. Het is belangrijk dat organisaties afspraken maken over de onderlinge afstemming en samenwerking, omdat zij vaak met dezelfde thema's en doelgroepen te maken hebben. Bovendien kunnen zij elkaar aanvullen en versterken. Organisaties creëren voorwaarden en de ruimte voor professionals om met elkaar samen te werken waar dat nodig is. Als die ruimte niet gecreëerd wordt, komt de professionele samenwerking ook niet van de grond. Zie bijvoorbeeld de ervaringen van de Wmopraktijk in de gemeente Tynaarlo. - samenwerking op het niveau van de professionals.
Interdisciplinair samenwerken: de T-shaped professional Samenwerking: een vereiste Naast de deskundigheid om de eigen kracht van burgers/cliënten te verkennen, te herkennen, te erkennen en te bevorderen hebben we de behoefte geconstateerd aan competenties op het gebied van het integraal of interdisciplinair samenwerken binnen en buiten de eigen organisatie. De problemen, wensen, vragen en behoeften van veel burgers zijn complex en lijken steeds complexer te worden, waardoor meer verschillende professionals bij 67
dezelfde burger(s) betrokken zijn náást het sociaal netwerk en vrijwilligers. Je kunt een burger/cliënt niet meer opknippen in een aantal deelproblemen, die je vervolgens gescheiden van elkaar aanpakt. Je kunt als professional niet meer een goede hulp- of dienstverlener zijn voor dat ene probleem waarvoor die burger jouw vraagt. Je kunt als professionals niet meer min of meer gescheiden en naast elkaar opereren vanuit vaak uiteenlopende inzichten en belangen. Geen enkele discipline heeft zelf alle deskundigheid in huis om adequaat en effectief te reageren op de vaak complexe behoeften van burgers met langdurige en ernstige beperkingen en zo te kunnen garanderen dat de burger volwaardig maatschappelijk kan participeren (deelnemen en bijdragen). Dit vraagt om samenwerking en afstemming: integrale en interdisciplinaire samenwerking. Participerende organisaties in een Wmo-praktijk zijn gezamenlijk als collectief verantwoordelijk voor het organiseren van de hulp- en dienstverlening en de randvoorwaarden om bovenstaande in de praktijk te brengen. Zij dienen – zoals we boven al stelden – de ruimte en de voorwaarden te creëren zodat de samenwerking tussen professionals tot stand kan komen.
Interdisciplinaire samenwerking Vaak wordt multidisciplinair samengewerkt, d.w.z. professionals vanuit verschillende disciplines werken met elkaar samen, maar ieder vanuit eigen deskundigheid. Ieder stelt als het ware vanuit eigen vakgebied en deskundigheid (opnieuw) een eigen diagnose. Interdisciplinaire samenwerking betekent een samenwerking tussen professionals zorg & welzijn, andere relevante professionals, burgers, hun sociaal netwerk en vrijwilligers. Dat gebeurt in een participatieve, samenwerkende en gecoördineerde benadering in het kader van shared decision-making – ofwel gedeelde beslissingen nemen - rondom maatschappelijke participatie en ondersteuning van burgers met langdurige en ernstige beperkingen. Bij interdisciplinair samenwerken, gaat het verder: er wordt integraal vanuit de gezamenlijke vakgebieden naar een probleem gekeken en er wordt een gezamenlijke diagnose gesteld. 68
Interdisciplinair teamwork is niet alleen een noodzaak geworden, maar het vormt ook een veelal aantrekkelijke uitdaging: hoe realiseer je als professionals met elkaar en voor elkaar, en vooral met en voor de burger de inhoudelijke en menselijke meerwaarde die de burger echt leidt naar eigen redzaamheid, eigen keuzes, participatie en kwaliteit van leven?
Voorwaarde = openheid naar en respect voor andere disciplines De professional dient open te staan voor de deskundigheid en zienswijzen van de anderen: de andere professionals en de burger en diens sociaal netwerk. Interdisciplinaire samenwerking vergt een specifieke benadering en bepaalde vaardigheden: Alle disciplines respecteren elkaar voor hun kennis en vaardigheden. Daarbij worden de visie van de burger en diens netwerk inclusief hun eigen mogelijkheden en bijdragen erkend als uitgangspunt van de ondersteuning. Niet alleen kennis en vaardigheden binnen je eigen discipline, maar ook over wat andere disciplines te bieden hebben aan de burger. Niet alleen simpel met elkaar in dezelfde vergaderruimte zitten om samen een ‘case’ te bespreken. Het vraagt om vier niveaus van actieve deskundigheid: - het verwerven van de gewenste kennis over elkaars disciplines om te kunnen samenwerken (inclusief het referentiekader van de betrokken burgers en hun sociaal netwerk en van vrijwilligers); elkaars taal leren begrijpen en ten dele ook spreken; - ervaring opdoen door als team casuïstiek te bespreken; - als samenwerkend team praktijkkennis opbouwen; - ervaringskennis van burgers en hun sociaal netwerk en van vrijwilligers te erkennen en te benutten als gelijkwaardige bron van kennis, naast wetenschappelijke en professionele kennis. Deze samenwerking vereist en leidt tot zogenaamde T-shaped professionals.
69
T-shaped professional De T-shaped professional heeft specialistische kennis op het eigen vakgebied (de verticale poot van de T, zie figuur 1) én een brede basis met elementaire kennis van aanpalende zorg- en welzijnsterreinen of meer algemene disciplines als technologie, politie en sociale diensten. (de horizontale poot van de T).
Monodisciplinair
Multidisciplinair samenwerken
T-shaped Professional
Interdisciplinair samenwerken
Figuur 1 T-shaped professionals voor interdisciplinaire samenwerking (Oskam, 2009)
T-shaped professional: stevig in de eigen discipline, daar staat de verticale lijn voor, maar met nieuwsgierigheid naar en empathie voor andere disciplines. De T-shaped professional is in staat om interdisciplinaire verbindingen te maken De T-shaped professional vertoont een brede interesse in aanverwante werkvelden en disciplines De T-shaped professional vertoont belangstelling voor welzijns- en zorginnovatie De T-shaped professional heeft een open geest en is zich bewust van het belang van interdisciplinair werken in de hulp- en dienstverlening De T-shaped professional onderkent het belang om het eigen handelen te relateren aan dat van collega's
70
De T-shaped professional is bereid om het eigen beroepsmatig handelen te laten evalueren door gekwalificeerde buitenstaanders De T-shaped professional staat open voor de inbreng en het referentiekader van andere professionals De T-shaped professional kan reflecteren en functioneren in teamverband
5.5 Ten slotte De evaluaties van de vijf Wmo-praktijken hebben opgeleverd dat (toekomstige) professionals moeten worden toegerust met nieuwe kennis en competenties die nodig zijn om de bruggen te kunnen slaan, kennis te integreren en creatieve oplossingen te bedenken en te ontwikkelen. Een T-shaped professional die gericht is op het creëren van meerwaarde voor iedere discipline, niet op een nieuwe discipline of een nieuw beroep. Hier ligt een opdracht voor het onderwijs.
In de praktijk wordt de ‘Welzijnswerker Nieuw Stijl’ (sociaal werker) geconfronteerd met vragen, behoeften, problemen en wensen van de (kwetsbare) burger(s)/wijkbewoner(s). De sociaal werker richt zich hierbij op: 1. Het verkennen en verduidelijken van het probleem/de vraag/de behoeften/ de wensen (achterhalen van de vraag achter de vraag); In het verlengde hiervan: 2. Het verkennen, herkennen en erkennen van de eigen kracht van de burger(s), de inzet van het sociaal netwerk/mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers; 3. Het benutten, ondersteunen of versterken van de eigen kracht van de burger(s), de inzet van het sociaal netwerk/mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers; 4. Het aanvullen of overnemen van de eigen kracht van de burger(s), de inzet van het sociaal netwerk/mantelzorgers en de inzet van vrijwilligers; 5. Het linken met andere professionals voor specifieke expertise, interdisciplinair samenwerken bij complexe of meervoudige situaties of problemen.
71
Bovenstaande veronderstelt burgers die zelf met hun vragen, behoeften, problemen en wensen aankloppen bij de beschikbare instanties. Dat er ook burgers zijn die niet zelf met hun vragen, behoeften, problemen en wensen aankloppen bij de beschikbare instanties, ontheft de sociaal werker niet van het ondernemen van actie. Het gaat hierbij niet alleen om zogenaamde zorgmijders, maar ook om verborgen leed/problematiek ‘achter de voordeur’. Er direct op af, presentie, contact maken, opbouwen en onderhouden, outreachend werken, signaleren, interdisciplinair samenwerken zijn hierbij aan de orde. Van belang is verder dat zo snel als mogelijk en gewenst de sociaal werker overgaat tot de hiervoor genoemde punten 1 en 2 en alleen indien nodig overgaat tot de punten 3 en 4.
Het voorgaande is van toepassing op alle doelstellingen van de Wmo: 1. Zelfredzaamheid 2. Participatie 3. Actief burgerschap 4. Sociale samenhang, en sluit aan bij de uitgangspunten van de Wmo: 1. Uitgaan van eigen kracht van de burger 2. Inzetten sociaal netwerk / mantelzorgers 3. Inzetten vrijwilligers 4. Zo min mogelijk professionele hulp
De te ontwikkelen en te geven onderwijsmodules Wmo moeten tegemoet komen aan / gerelateerd zijn aan de kwaliteitsstandaarden van Movisie en de acht bakens Welzijn Nieuwe Stijl van VWS (zie bijlage 1 voor een integratie van de kwaliteitsstandaarden acht bakens Welzijn Nieuwe Stijl).
72
73
Literatuur Anthony, W., M. Cohen, M. Farkas & C. Gagne (2002). Psychiatric Rehabilitation. Boston, Center for Psychiatric Rehabilitation.
Anthony, W. A., Brown, M. A., Rogers, E. S., & Derringer, S. (1999). A supported living/supported employment program for reducing the number of people in institutions. Psychiatric Rehabilitation Journal, 23, 57–61.
Bassant, M., & Korevaar, L. (2002). Van start tot finish, 1999-2002 : publicatiebundel van het Rotterdamse project begeleid leren. Rotterdam: ROC Zadkine, Stichting Rehabilitatie '92; Trimbos Instituut.
Busschbach, J. van & Wiersma, D. (1999). Behoefte, zorg en rehabilitatie in de chronische psychiatrie, een epidemiologisch studie. Groningen, Rijksuniversiteit Groningen.
Busschbach, J. van & Wiersma, D. (2002). Does Rehabilitation Meet the Needs of Care and Improve the Quality of Life of Patients with Schizophrenia or Other Chronic Mental Disorders? Community Mental Health Journal, 1, 61-70.
Busschbach, J. van, W. Swildens, H. Michon, H. Kroon, J. van Os & D. Wiersma (2010). Succesvol met de Individuele Rehabilitatie Benadering, Over verschillen in de effectiviteit van rehabilitatietrajecten. In: Van Rooijen & Van Weeghel (Red.). Psychiatrische rehabilitatie. Jaarboek 2010-2011. Amsterdam: Uitgeverij SWP, p. 119-132.
Carkhuff, R.R. & B.G.Berenson (1976) Teaching as treatment: An introduction to counseling and psychotherapy. Amherst, MA:Human Resource Development Press.
Dam, C. van & P. Vlaar (2010). Handreiking Professionaliteit verankerd Handreiking Professioneel Ondersteunen. Utrecht, Movisie. 74
Danley, K.S., K. Sciarappa & K. MacDonald-Wilson (1992). Choose-get-keep: A psychiatric rehabilitation approach to supported employment. In: R.P. Liberman (Red.), New directions in mental health services: Effective psychiatric rehabilitation. San Francisco: Jossey Bass, 53, p. 87-96.
Danley, K. S., Rogers, E. S., MacDonald-Wilson, K., & Anthony, W. (1994). Supported employment for adults with psychiatric disability: Results of an innovative demonstration project. Rehabilitation Psychology, 39, 269–276.
Dröes, J. (2000) Methodische aspecten van de Individuele Rehabilitatie Benadering. In M. Nuy en J.Dröes (eds.): De Individuele Rehabilitatiebenadering, Inleiding tot gedachtegoed, techniek en randvoorwaarden. Amsterdam: SWP.
Dröes, J. (Ed.) (2005) Individuele rehabilitatie, behandeling en herstel. Amsterdam: SWP
Dröes, J. & M.Brugman (2007) De Individuele Rehabilitatie Benadering. In: H.van de Beek e.a. Buitengewoon werk. Amsterdam: SWP.
Ende P.C. van der & Venderink, M.M. (2008). De ouderrol: behoefteonderzoek en rehabilitatiemethodiek. In: A. Plooy, S. van Rooijen en J. van Weeghel: Psychiatrische rehabilitatie Jaarboek 2008-2009. Amsterdam, SWP, p. 199-208.
Gigantesco, Vittorielli, Pioli, Falloon, Rossi, Morosini (2006). The VADO Approach in Psychiatric Rehabilitation: A Randomized Controlled Trial. Psychiatric Services, 12, 1778-1783.
Korevaar, L. (2005). Rehabilitatie door educatie. Onderzoek naar een Begeleid Leren-programma voor mensen met psychiatrische problematiek. Amsterdam: SWP.
75
Korevaar, L. & J. Dröes (Red.) (2008). Handboek Rehabilitatie voor zorg en welzijn. Bussum, Coutinho.
Landman-Peeters, K.M.C, P.C.vander Ende & L.Korevaar (2008). Implementatie Rehabilitatie, een evaluatie onderzoek naar de invoering van de Individuele Rehabilitatie Benadering bij GGZ Zuidwest Friesland. Groningen: Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool.
Meer D. van der & L. Polstra (1999). Doelbewust aan het werk. Assen: DAATDrenthe.
Oskam, I. (2009) Op weg naar innovatiekracht. Technisch innoveren en ondernemen als continu proces. Hogeschool van Amsterdam, Openbare les, 11 maart 2009.
Pioli, R., M. Vittorielli, A. Gigantesco, G. Rossi, L. Basso, C. Caprioli, C. Buizza, A. Corradi, F. Mirabella, P. Morosini & I.R.H. Falloon (2006). Outcome assessment of the VADO approach in psychiatric rehabilitation: a partially randomised multicentric trial. Clinical Practice and Epidemiology in Mental Health, 3, 2-5.
Rogers, C.R. (1961). On becoming a person. Boston: Houghton Mifflin.
Rogers, E.S., W.A. Anthony & M. Farkas (2006). The Choose–Get–Keep Model of Psychiatric Rehabilitation: A Synopsis of Recent Studies. Rehabilitation Psychology, 51, 3, 247–256.
Rogers, E. S., Anthony, W. A., Lyass, A. & Penk, W.E. (2006). A randomized clinical trial of vocational rehabilitation for people with psychiatric disabilities. Rehabilitation Counseling Bulletin, 49(3), 143-156.
76
Shern, D. L., Tsemberis, S., Anthony, W., Lovell, A. M., Richmond, L., Felton, C. J., et al. (2000). Serving street-dwelling individuals with psychiatric disabilities: Outcomes of a psychiatric rehabilitation clinical trial. American Journal of Public Health, 90, 1873–1878.
Sullivan, A.P.; D.L. Nicolelis; K.S. Danley & K. MacDonald-Wilson (1993). Choose-GetKeep: A Psychiatric Rehabilitation Approach to Supported Education. Psychosocial Rehabilitation Journal, 17(1), p. 55-68.
Swildens, W. , A. van Keijzerswaard & M.Valenkamp (2001) Rehabilitatie, hoe langer hoe beter. Amsterdam:SWP.
Swildens, W. E., Keijzerswaard, A. J. v., Wel, T. F. v., Valk, G. J. J. d., & Valenkamp, M. W. (2003). Individuele rehabilitatie voor chronische psychiatrische patiënten: een open onderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie, 45, 15-26.
Swildens, W., J.T. van Busschbach, H. Michon & H. Kroon (2007). Individuele rehabilitatiebenadering (IRB) bij ernstige psychiatrische stoornissen: effect op rehabilitatiedoelen en kwaliteit van leven. In: Schene, A. et al. (Red..) Jaarboek voor psychiatrie en psychotherapie 2007-2008. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, p. 335-353.
Swildens, W., Van Busschbach, J., Michon, H., Kroon, H., Koeter, Wiersma, D. & Van Os, J. (2010). Effectively Working on Rehabilitation Goals: An RCT of the Boston Psychiatric Rehabilitation approach. Psychiatric Services (submitted).
Unger, K. V., Anthony, W. A., Sciarappa, K., & Rogers, E. S. (1991). A supported education program for young adults with long-term mental illness. Hospital and Community Psychiatry, 42, 838–842.
77
Wiersma, D. (2004) Evidentie voor geestelijke gezondheidszorg. RGOc-reeks 5. Groningen:
RGOc.
Wolff, C. de, L. Korevaar, A. Zijlstra, B. Alferink & E. Hofman (2009). Studeren met succes. Vijf succesvolle projecten rond Begeleid Leren voor studenten met psychische beperkingen. Groningen: Lectoraat Rehabilitatie Hanzehogeschool Groningen. www.invoeringwmo.nl
78
79
BIJLAGEN
Bijlage 1
Publicaties
Brochure Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe
Twee nieuwsbrieven
Weblog over de Wmo werkplaats bij de digitale nieuwsbrief/website Zorg en Welzijn, www.zorgwelzijn.nl (Ferry Wester) Linked In Groep Best(e) Wmo-gemeente (Herman Scholte) Verschuren, P. (2011) 'En wat kun je in de wijk doen?’ Activerend huisbezoek door vrijwilligers, een project van de Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. Groningen, MJD. Emmens, G. (2011), Samen je leven op de rails krijgen, bevindingen uit het Campus Diep onderzoek, in: Huber, M.A. en Bouwes, T. (redactie), Samensturing in de maatschappelijke opvang, Movisie. Bos, A. van den & S. Vos (2011), Community support for people with psychiatric disabilities. Abstract book, 2011 World Congress of the World Federation for Mental Health, Cape Town, South Africa. Kroes, J. & Meulen, S. van der (2011), Empowerment and participation in a civil society for people with a psychiatric ‐ or psychosocial disability. Abstract book, 2011 World Congress of the World Federation for Mental Health, Cape Town, South Africa. Wester, F. (2012), Sturing in de Wmo-praktijk. Een verkennend onderzoek naar de sturing door gemeenten. Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. Van den Bos, A. (2012), Evaluatie pilot Activerend Huisbezoek bij mensen met een psychiatrische achtergrond of verstandelijke beperking, Groningen Emmens, G. (2012), Leren wonen en werken. Ervaringen van Campus Diep deelnemers, hun belangrijke anderen en professionele begeleiders. Deelonderzoek 1, Groningen Vos, S.(2012), Op eigen kracht verder met je netwerk. Onderzoek naar de Community Support methode, Groningen 80
Van der Meulen, S. (2012), Kansrijk samenwerken in Arbeid en Vrije tijd. Evaluatie, Groningen Kroes, J. (2012), Onderzoeksverslag Kansrijk samenwerken en leven in de gemeente Tynaarlo, Groningen
81
Bijlage 2
Presentaties en workshops
Kick off bijeenkomst Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Groningen, 2 november 2009 De Aftrap, Agnes Wolbert, is Tweede Kamerlid en stond met haar amendement aan de wieg van de Wmo-werkplaatsen in Nederland Wat gaan we doen?, Lies Korevaar, lector Rehabilitatie, Hanzehogeschool Groningen, gaat in op de inhoud van de Wmo-werkplaats: doel, wat gaan we doen, waar komen we op uit. Ronde tafelinterviews, Dagvoorzitter Henk Hofstra bevraagt medewerkers van de betrokken instellingen over hun Wmo-praktijk. De Wmo-praktijk bekeken vanuit de gemeente, Wethouder H.H. Assies van de gemeente Tynaarlo geeft zijn visie op de Wmo en de Wmo-praktijk vanuit zijn gemeentelijke praktijk
Wmo-atelier Groningen, 28 maart 2011 Plenaire lezing, Stand van zaken van de Wmo Werkplaats en de eerste bevindingen aan de hand van de ‘T-shaped professional’, Lies Korevaar, lector rehabilitatie, projectleider.
Workshops 1. Burgers met een verstandelijke beperking of psychiatrische achtergrond: hoe communiceer je met elkaar? Lies Korevaar en Arne van den Bos, lectoraat Rehabilitatie 2. Samenwerken in het kader van de Wmo, Jolanda Kroes, lectoraat Rehabilitatie en Herman Scholte, Promens Care 3. Inzet eigen kracht en eigen netwerk, Sandra Vos, lectoraat Rehabilitatie en Riny Koersen en Annelies Meijer, Community Support 4. Sturing door de gemeente, Ferry Wester, STAMM CMO, coördinator Wmowerkplaats en Jelly Bruining, gemeente Groningen 82
Afsluitende conferentie Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe Groningen, 28 juni 2012 Plenaire lezingen
Inleiding Agnes Wolbert, lid Tweede Kamer, PvdA
Drie jaar Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe: opzet, ervaringen en resultaten, Lies Korevaar, lector Rehabilitatie
Inleiding Henriëtte van Essen, Gemeente Groningen
Presentatie DVD Brughoes Tynaarlo
Workshops over Wmo-onderwijsmodules (zie ook bijlage 4) 1. Introductie in de Wmo, Lies Korevaar, lector Rehabilitatie, Hanzehogeschool Groningen 2. Omgang van vrijwilligers met burgers met een psychische of verstandelijke beperking, Arne van den Bos & Siemen van de Meulen, lectoraat Rehabilitatie. 3. Samenwerken in het kader van de Wmo, Jolanda Kroes, lectoraat Rehabilitatie en Herman Scholte, Promens Care. 4. Zelfredzaam en samenredzaam, Sandra Vos & Geerjan Emmens lectoraat Rehabilitatie 5. Governance: sturing door de gemeente, Ferry Wester (STAMM CMO, Wmo Werkplaats) en Jelly Bruining, gemeente Groningen.
Presentaties Bos A. van de en Vos S. – Workshop: De gereedschapskist van de welzijnwerker nieuwe stijl: welke competenties zijn nodig om burgerparticipatie en eigen kracht van mensen met beperkingen te ondersteunen? Symposium Rehabilitatie en Herstel, 29 juni 2011 Emmens G. – Workshop: Wonen-leren-werkenprogramma voor jongeren met complexe problematiek. Symposium Rehabilitatie en Herstel, 29 juni 2011
83
Korevaar, Lies, Presentatie Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe aan Staatssecretaris dr. J. Bussemakers tijdens haar bezoek aan Groningen, 9 november 2009 Korevaar, Lies. De WMO-werkplaats Groningen-Drenthe. Naar een Welzijn(swerker) Nieuwe Stijl. HSAO Sectorberaad, 5 maart 2010 Korevaar, Lies. Presentatie aan HSAO Sectorraad-overleg directeuren hogescholen Korevaar, Lies. Workshop De welzijnswerker nieuwe stijl: Ruimte voor vakmanschap” op congres Wmo en Welzijn Nieuwe Stijl 2010, Nieuwegein, 27 mei 2010 Korevaar, Lies, Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Dat is rehabilitatie! Plenaire lezing, symposium Maatschappelijke participatie door individuele rehabilitatie. Utrecht, 13 oktober 2010 Korevaar, Lies. De Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. Naar een Welzijn(swerker) Nieuwe Stijl, Bijeenkomst Wmo-wethouders. Zwolle, 20 september 2010
Korevaar, Lies. De Individuele Rehabilitatiebenadering en de WMO. Conferentie Stamm Cmo, Assen, 22 maart 2012
Korevaar, Lies & Jolanda, Kroes. Twee dagdelen ontwikkeld en verzorgd voor vrijwilligers van MJD over de omgang met burgers met psychische en verstandelijke beperkingen
Kroes, J.A., Workshop Samenwerken in het kader van de WMO, 28 Maart 2011
Kroes, J.A., Workshop Samenwerken in het kader van de WMO 29 Juni 2011
Kroes, J.A., Presentatie World congres, Mental Health, Zuid Afrika 17 t/m 21 Oktober
Meulen, Siemen, Workshop ‘Wmo-praktijk Midden-Drenthe: herstel midden in de maatschappij’ op symposium
Meulen S. van der en Kroes J. – Workshop; Wat vraagt de Wmo aan samenwerkingscompetenties van werkers. Symposium Rehabilitatie en Herstel, 29 juni 2011
Wester, Ferry, Wmo-college voor vierdejaars studenten, 2011
Wester, Ferry, College Wmo-beleid en sturing gemeenten, Master Social Work. Groningen, juni 2012 84
Wester Ferry, Workshop Relatie gemeente – instelling op twee regionale conferenties van de MOgroep, 2010 en 2011 Wester Ferry, Workshop Relatie opdrachtgever - opdrachtnemer Conferentie Welzijn Nieuwe Stijl en Samenlevingsopbouw, 2010
85
Bijlage 3 Wmo-onderwijsmodules 1.
Introductie Wmo
Doelstelling Het doel van de Wmo is MEEDOEN: jong, oud, gehandicapt, niet gehandicapt; de samenleving is van iedereen. De Wmo is een participatiewet en geen zorgwet. De Wmo is er op gericht om mensen met een beperking als volwaardige burgers mee te laten doen in de samenleving. In deze workshop wordt de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) geïntroduceerd, waarbij wordt ingegaan op doelen, uitgangspunten en werkwijze van de Wmo. Tevens wordt ingegaan op wat de Wmo betekent voor de (toekomstige) praktijk en de bijbehorende competenties van de zorg- en welzijnswerker.
Doelgroep Hulpverleners Zorg & Welzijn en/of leidinggevenden
Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
Wat is de Wmo?
Doelen en uitgangspunten van de Wmo
Uitwerking Wmo in de praktijk
Wat vraagt de Wmo aan nieuwe competenties?
Relatie Wmo met de eigen praktijk van de deelnemers
86
Lesmateriaal Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2011), Welzijn Nieuwe Stijl; Link naar brochure in pdf-formaat: http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/documenten/Brochure_WNS.pdf Dam C. van & Vlaar P. (2010). Handreiking professioneel ondersteunen. Utrecht, Movisie.Downloaden van http://www.movisie.nl/smartsite.dws?ch=def&id=134457 Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 1 dagdeel van 3 uur Docent Dr. Lies Korevaar, lector Rehabilitatie, Hanzehogeschool Groningen
2.
Zelfredzaam en samenredzaam
Doelstelling Binnen de Wmo staat de eigen verantwoordelijkheid van de burger voor zijn zelfredzaamheid en participatie in de samenleving voorop. Uitgangspunt is de eigen kracht van de burger. Maatschappelijke ondersteuning en zorg richten zich op het stimuleren en versterken van die eigen kracht. Niet alleen die van burger/cliënt zelf, maar ook van zijn informele sociale netwerk. Wat kan men in eigen kring aan ondersteuning genereren? Pas daarna komt de dienstverlening van de professionals. In deze workshop krijgen de deelnemers kennis van de begrippen zelfredzaam en samenredzaam, wat de betekenis hiervan is voor de burger en zijn/haar sociaal netwerk en wat het betekent voor de ondersteuning door de professional. Aan de hand van casuïstiek worden enkele oefeningen gedaan.
Doelgroep Hulpverleners Zorg & Welzijn Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma 87
De vraag achter de vraag
Zelfredzaam: een verkenning
Samenredzaam, hoe doe je dat?
Formele en informele zorg
Voorbeelden van bruikbare methodieken
Lesmateriaal Brink, C., Lucassen, A., Poll, A. (2011), Inventarisatie zelfregie, methoden voor professionals die werken met mensen in kwetsbare situaties, MOVISIE, www.movisie.nl Huber, M. en Bouwes, T. (redactie), (2011), Samensturing in de maatschappelijke opvang. (eindredactie MOVISIE); www.wmowerkplaatsen.nl Movisie (2010), Leaflet Werken aan Zelfregie; http://www.movisie.nl/onderwerpen/zelfregie/docs/Leaflet_zelfregie%20okt10%20 def.pdf Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 3 dagdelen van 3,5 uur Docent Drs. Sandra Vos en drs. Geertjan Emmens, medewerkers lectoraat Rehabilitatie
3. Omgang van vrijwilligers met burgers met een psychische of verstandelijke beperking
Doelstelling In deze workshop staat de voorbereiding van vrijwilligers op het werken met burgers met psychische of verstandelijke beperkingen centraal.
De cursist is in staat op een gelijkwaardige wijze contact te leggen met een wijkbewoner/deelnemer met een psychische of verstandelijke beperking
De cursist is in staat op een adequate wijze informatie te verstrekken en te verkrijgen 88
De cursist voelt zich bekwaam in het op de juiste manier omgaan met mensen met beperkingen
De thema’s worden gekoppeld aan de praktijk van activerend huisbezoek van vrijwilligers aan wijkbewoners met een psychische of verstandelijke beperking
Doelgroep Vrijwilligers die werken met burgers met psychische of verstandelijke beperkingen Aantal deelnemers 8- 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
Respectvol bejegenen wijkbewoners
Eigen regie versterken
Ontwikkelingsgericht ondersteunen van wijkbewoners
Communicatieve vaardigheden (oriënteren, informatie vragen, aansluiten, bij contactstijl, begrip tonen)
Stigma
Lesmateriaal MJD. ‘ En wat kun je in de wijk doen?’ Activerend huisbezoek door vrijwilligers, een project van de Wmo-werkplaats Groningen-Drenthe. http://www.mjd.nl/index.php?id=131&pi=273&news_item_id=1616&from=5 Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 2 dagdelen van 3 uur Docent Dr. Arne van den Bos en drs. Siemen van der Meulen, medewerkers lectoraat Rehabilitatie
89
4.
Samenwerken in het kader van de Wmo
Doelstelling Eén van de prestatievelden van de Wmo is: “het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten”. Zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie, het kunnen meedoen in de samenleving is de belangrijkste factor om de kwaliteit van leven te verbeteren. Er worden kwaliteitseisen gesteld aan de professionals zodat zorg- hulp- en dienstverlening zo is ingericht dat alle burgers kwalitatief volwaardig kunnen participeren in de samenleving (Movisie, 2010). Organisaties kunnen het zich niet meer veroorloven intern gericht te zijn, samenwerking met andere instellingen is een logisch gevolg van de doelstelling van de Wmo. In twee bijeenkomsten wordt er aandacht besteed aan vier essentiële elementen voor professionals om tot de ontschotting en daarmee samenwerking te komen.
Doelgroep Hulpverleners en/of leidinggevenden Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
De WMO visie van de organisatie
Integraal benaderen een samenhangend aanbod
De T-shaped professional
De context voor resultaatgericht ondersteunen (burger, omgeving. professional en organisatie)
Professionele ruimte
Resultaatgericht samenwerken, uitwerken van een casus
Lesmateriaal
90
Dam C. van & Vlaar P. (2010). Handreiking professioneel ondersteunen. Utrecht, Movisie. Downloaden van http://www.movisie.nl/smartsite.dws?ch=def&id=134457 Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. (2010). Welzijn nieuwe stijl Downloaden van http://www.invoeringwmo.nl/sites/default/documenten/Brochure_WNS.pdf VCP. (2011) De WMO eenvoudig verteld. Downloaden van http://www.programmavcp.nl/persberichten/vcp-presenteerteenvoudig-leesbaar-boekje-over-de-wmo-2593.html Presentatie- en oefenmateriaal
Duur 2 dagdelen van 4 uur Docent Jolanda Kroes, MSc en Herman Scholte, resp. medewerkers lectoraat Rehabilitatie en medewerker Promens Care
5.
Governance
Doelstelling Vanuit de Wmo-werkplaats is een verkenning uitgevoerd naar de wijze waarop gemeenten de Wmo-praktijken en de door hen gesubsidieerde instellingen aansturen. De Wmo wil instellingen en burgers meer bij de aansturing door de gemeente betrekken: governance in plaats van government. Hoe gaan gemeenten daarmee om?
De deelnemer heeft aan het eind van de workshop inzicht in verschillende sturingsmodellen
De deelnemer kan benoemen welke sturingsmodel(len) voorkomen bij zijn/haan gemeente, c.q. de gemeenten waar hij/zij mee te maken heeft
Deelnemers zien de relatie tussen sturingsmodellen en de beleidscyclus en hoe verschillende sturingsmodellen in verschillende fasen van de beleidscyclus
De deelnemer kent het belang van governance als sturingsmodel in het kader van de Wmo 91
Mensen uit dezelfde gemeente kunnen vanuit de beleidscyclus hun samenwerking opzetten.
Doelgroep
Beleidsmedewerkers, managers en bestuurders gemeenten
Directie en management, ervaren professionals van lokale en regionale instellingen die veel met gemeentelijk beleid te maken hebben
Aantal deelnemers 8 - 15
Programma
Kennismaking en uitleg programma
Introductie op het thema: -
verschillende sturingsopvattingen
-
verschillende sturingmodellen
Hoe pakt governance in de praktijk uit
Het Wmo terrein wordt breder: de transities
Betekenis voor betrokken instellingen en professionals
Best practices
Hoe betrek je maatschappelijke organisaties zo goed mogelijk
Hoe betrek je de burger zo goed mogelijk
Lesmateriaal Wester, F. , (2012) Sturing in de Wmo-praktijk. Een verkennend onderzoek naar de sturing door gemeenten. Presentatie- en oefenmateriaal
Duur
1-2 dagdelen van 3 uur
Docent Drs. Ferry Wester, senior adviseur Stamm Cmo
92
Bijlage 4
Kwaliteitskenmerken voor professioneel handelen in welzijn en zorg
De Wmo-werkplaatsen hebben een lijst van kwaliteitskenmerken opgesteld, die het Wmo-proof professioneel handelen representeren. Deze kenmerken kunnen onder meer worden gebruikt om het professioneel handelen te beschrijven en te beoordelen, de onderwijsbehoeften te inventariseren en het onderwijsaanbod te ordenen. De lijst is gebaseerd op de kennis en ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van 30 innovatieve projecten. Hij integreert de kwaliteitskenmerken uit de Handreiking Professionaliteit verankerd Handreiking Professioneel Ondersteunen zoals die in 2010 verscheen (Van Dam & Vlaar, 2010) en de Acht bakens Welzijn Nieuwe Stijl die VWS in 2010 (www.invoeringwmo.nl/onderwerpen/bakens-welzijnnieuwe-stijl) heeft geformuleerd. Aan de hand van deze kenmerken worden de competenties (kennis, houdingen en gedrag) geformuleerd, voor zowel beroepskrachten als anderen die betrokken zijn bij de uitvoering van de Wmo. Deze lijst heeft echter niet de pretentie om de aanzet voor een nieuw beroepsprofiel te zijn. De kwaliteitskenmerken zijn omschreven als aspecten van het handelen van beroepskrachten en anderen in relatie tot de burger en/of cliënt en betreft voornamelijk het handelen op meso- en microniveau. Deze kenmerken kunnen ook worden vertaald naar de relatie tussen beroepskrachten en andere bij de ondersteuning betrokken personen en instanties, bijvoorbeeld collegaberoepskrachten, informele dienstverleners, gemeentelijke vertegenwoordigers en management van instellingen. Tot slot zij opgemerkt, dat waar burger/cliënt staat het cliëntsysteem en zijn netwerk is inbegrepen. Respectvol bejegenen De beroepskracht zoekt contact met de burger/cliënt en bejegent hem respectvol. Hij stelt de burger/cliënt centraal en schenkt vertrouwen, opdat de burger/cliënt zich écht gehoord en begrepen voelt.
93
Vraaggericht werken De beroepskracht onderzoekt de al dan niet geëxpliciteerde vraag van burger/cliënt, vraagt door en spoort samen met hem de vraag achter de vraag op. Hij inventariseert noden, wensen en eisen en kijkt daarbij naar de volle breedte van het bestaan van de burger/cliënt. De beroepskracht heeft een open houding en betrekt ook het netwerk van de cliënt/burger in het gesprek.
Signaleren en eropaf De beroepskracht is direct zichtbaar aanwezig in de leefomgeving van (kwetsbare) burgers/cliënten. Hij is proactief; hij signaleert en analyseert de problemen om een scherp beeld te krijgen van de situatie en om de urgentie van handelen te kunnen bepalen. Hij handelt praktisch en verwijst naar relevante personen uit het netwerk van cliënten/burgers of naar beroepskrachten. Hij agendeert sociale kwesties.
Informeren burger/cliënt en zijn netwerk De beroepskracht zorgt voor toegankelijke informatie ten behoeve van de burger/cliënt en zijn netwerk. Hij verkent in dialoog met burger/cliënt de mogelijkheden om in zijn eigen sociale omgeving te voorzien in zijn ondersteuningsbehoeften. Daarenboven leert hij de burger/cliënt informatievaardigheden, opdat hijzelf geïnformeerde keuzes kan maken.
Ontwikkelingsgericht ondersteunen: eigen kracht en regie De beroepskracht ondersteunt de ontwikkeling van zijn cliënt/burger in de richting van meer zelfredzaamheid en participatie. Hij gaat daarbij uit van de eigen kracht van de cliënt/burger en diens netwerk. Hij bevordert een goed inzicht in steun- en hulpbronnen in de omgeving en leert de cliënt/burger zijn eigen mogelijkheden en beperkingen inschatten. Hij stimuleert de cliënt/burger tot het nemen van eigen initiatief. Hij maakt in dialoog met de cliënt/burger en zijn netwerk een ondersteuningsplan met heldere, concrete en realistische doelen en ontwerpt een overzichtelijk en haalbaar ontwikkelingsproces. De beroepskracht neemt soms het heft tijdelijk over, maar laat de cliënt ook weer los. Hij ondersteunt de 94
leerprocessen en geeft feedback. De beroepskracht bevordert op deze wijze dat de cliënt/burger de regie over zijn leven houdt of (weer) verwerft.
Formeel en informeel ondersteunen De beroepskracht legt verbindingen tussen burgers, samenleving en overheid. Hij ondersteunt de (informele) sociale netwerken van cliënten en werkt daarbij samen met vrijwilligers en ervaringsdeskundigen. Hij versterkt op deze manier het zelforganiserend en probleemoplossend vermogen van cliënten/burgers en hun sociaal kapitaal. In het verlengde daarvan kiest hij een terughoudende opstelling waar het gaat om het bieden van daadwerkelijke hulp. Burgers/cliënten ondernemen zelf actie. In crisissituaties treedt de beroepskracht handelend op. Hij ziet daarbij toe op een goede balans tussen draaglast en draagkracht van cliënten en hun netwerken en bevordert een optimale verhouding tussen informele en formele dienstverlening. De beroepskracht weet daarbij om te gaan met de verschillende en botsende eisen en condities die vanuit de samenleving en/of de overheid worden gesteld.
Integraal werken Het ondersteuningsplan bevat een integrale benadering van de cliënten/burgers en hun ondersteuningsbehoeften en -vragen. De betrokken beroepskrachten, netwerken en vrijwilligers werken interdisciplinair samen, wisselen op zorgvuldige wijze informatie en advies uit en benutten de kennis van netwerkpartners. Zij stemmen interventies op elkaar af om een zo doelmatig en effectief mogelijke ondersteuningsarrangement te realiseren, gericht op de zelfredzaamheid, participatie en actief burgerschap van de burger/cliënt en zijn netwerk. Deze werkwijze veronderstelt, dat er een goede keten en netwerk van personen, diensten en voorzieningen beschikbaar zijn c.q. worden ontwikkeld. Mensen met ondersteuningsbehoeften en -vragen zijn hierin actief betrokken en beroepskrachten zorgen voor een goede overdracht.
95
Balans van collectief en individueel aanbod De beroepskracht ontwikkelt in samenspraak met de burgers/cliënten en hun omgeving ondersteuningsarrangementen waarin individueel en collectief aanbod zijn opgenomen en beroepskrachten, vrijwilligers en mantelzorgers samenwerken. Deze dienstverlening wordt op maat en dichtbij de burger/cliënt georganiseerd en ondersteunt de burger/cliënt, opdat er een balans is tussen draaglast en draagkracht.
Resultaatgericht werken Resultaatgericht of effectief ondersteunen betekent, dat de beroepskracht in dialoog met cliënten/burgers en hun netwerken en aan de hand van een ondersteuningsplan de aanwezige mogelijkheden en middelen, zowel op persoonlijk, relationeel als structureel niveau, doelgericht inzet en daarbij vakdeskundig handelt. De ondersteuningsvragen, wensen en behoeften van cliënten/burgers worden adequaat en naar tevredenheid beantwoord en de cliënten/burgers zijn meer zelfredzaam geworden, participeren meer en zijn maatschappelijk actiever. Daarnaast is de sociale cohesie toegenomen. De beroepskracht reflecteert op het ondersteuningsproces en legt verantwoording af over de bereikte effecten.
96
97