0 (van het gegeven, dat f(x) positief is, gebruiken we slechts /(2) > 0). Te bewijzen is 3 = !(sin 2x- cos 2y I) lJ' !(sin 2y cos 2x + 1) waaruit direct wordt gevonden dat de oplossing van het oorspronkelijke stelsel is u = sinx v sin y.
f
d(x) dx >0.
(4)
0
Wegt'ms (I) is 3
3
f
6] o(x) dx
(3- x) 3 o'" dx,
(5)
0
0
terwijl (3) te schrijven is als 2
J (2- xr~ o'" dx > 0.
(6)
0
Uit (5) en (6) volgt: 3
6 J b(x) dx 0
3
>J
2
(3 -
8/ (2- x) 2 0111 dx =
x) 3 o'" dx
0
f
0
2
{(3- x) 3 -
8(2- x) 2}
o"' dx
0
+2f
3
(3- x) 3 l/" dx
{7)
Nu is (3
x) 3
8 (2 _ x) 2 {
< 0 voor 0 < x < 1 > 0 voor 1 < x < 2.
Uit (7) en (2) volgt dus (4).
Vraagstuk II. No. 2. Bewijs dat de rationale syrnmetrische functies van a,_, a:a, .... am (en evenzo die van f/1> {12, •••• {1.,) rationaal uit te drukken zijn in ul> u 2, •••• Um+n• als m
uk =
n
E a~ - E {I~ i=l
i~l
gesteld is. (Mevr. Dr. T. van Aardenne-Ehrenfest).
OPGAVEN. N°. 1
EN
3
2.
0 p g e 1 o s t door Mevr. Dr. T. VAN AARDE:NNE-EHRENFEST · en C. VAN DER LI~WEN. Oplossing van C.
VANDER LINDEN.
R is een symbool voor rationale functie. m
Gegeven is : I: a~ i=l
Het is mogelijk m
+ n getallen Yi
(i
m+n
=
I, 2, .... m
te vinden, waarvoor geldt: I: y~ = P,~c (k =I, 2, .... , m 1
+ n) n},
•
immers de elementaire symmetrische functies der y i zijn te bepalen als R(.u~c), er is dus een (m + n)de graadsvergelijking op te stellen, waarvan 'Yi (i = 1, 2, .... , m 1~) de wortels zijn. Zij deze xm+n
Cm+n-txm+n-1
ci =
R(p,k)·
Wij definieren nu :
= 0 (i = 1,2, .... 2n),f1n+i
am+i
Yi (i
= I,2, .... m +n).
De gegeven gelijkheden gaan dan over in : m+2n I: a~= I: {J~ (k = I, 2, .... m
m+2n i=l
i=l
+ n}.
Daaruit volgt, dat de eerste m + n elementaire symmetrische functies der ai gelijk zijn aan de overeenkomstige der Pi· Maken we de eerste coefficienten gelijk aan I, dan zullen de eerste m + n l coefficienten in de vergelijking der ai gelijk zijn aan de overeenkomstige in die der Pi· In de vergelijking der ai zijn de coefficienten van x 211 - 1 en alle lagere machten van x gelijk aan 0, er zijn immers 2n der ai gelijk aan 0. Daar in de vergelijking der pi de coefficienten tot aan die van xn-1 met die in de vergelijking der ai overeenkomen, zijn dus de coefficienten van x 2n-l, x2n-2 •••• X 11 gelijk aan 0. De vergelijking der {Ji kan geschreven worden in de vorm (xn
+
B 1x
Bn-lxn-1
+ B 0)
+ Bn-2xn-2
(xm+n
waarin B 11_ 1 , B 11 _ 2 ,
+
•• • •
...
Cm+n-txm+n- 1
+ + ... C1x +Co)= 0,
B 0 de elementaire symmetrische
WISKUNDIGE
4
functies der {3; (i = 1, 2, .... n) zijn. Het wegvallen der termen met x 2"-1 , • • • • x~' levert de volgende vergelijkingen op: CnBn-1 Cn+1Bn-2 •· •· + C2n-1B0 = 0, Cn-lBn-1 CnBn-2 •'' • + C2n-2BO = 0,
(Voor m < n komen hierin C' s met index hoger dan m n I voor, we moeten dan stellen Cm+n = 1, en Cm+n+i 0, i > 0). Dit zijn n lineaire vergelijkingen voor de n onbekenden B •. Door ze op te lassen vinden we B; = R(C 0 •••• C2 n_1) = = R(uk)· Hieruit volgt, dat ook een willekeurige rationale symmetrische functie der p, R(uk) is. Op dezelfde manier gaat het bewijs voor de ai. Vraagstuk III.
Bewijs dat de commutatorgroep van een discrete groep niet holoedrisch isomorph kan ZlJn met de symmetrische permuatiegroep van 3 objecten. (Mevr. Dr. T. van Aardenne-Ehrenfest).
0 p g e 1 o s t door Mevr. Dr. T. en Dr. L. LIPS.
VAN AARDENNE-EHREN-
FEST
0 p l o s s i n g van Dr. L.
LIPS.
\Vas de symmetrische permutatiegroep Sa isomorf met de commutatorgroep K van een discrete groep G, dan zouden de volgende 4 beweringen tot een tegenspraak leiden : 1) De commutatorgroep van Sa is de alternerende groep A3 , dus een echte ondergroep van S3 . 2) S3 is afgesloten, dus een daarmee isomorfe groep ook. 3) Van twee isomorfe groepen zijn de commutatorgroepen isomorf. 4) Als de commutatorgroep K van een discrete groep G afgesloten is, is de commutatorgroep K' van K identiek met K.
OPGAVEN. N°. 2
EN
3.
5
We zullen deze beweringen bewijzen. De elementen van Sa zullen we voorstellen door e, a, a2, b, ab, en a 2b, waarbij geldt: ab
=
ba 2 , a 2 b = ba,
terwijl a en a 2 de orde 3 en b, ab en a 2b de orde 2 hebben. I) Bewijs: A3 (e, a, a 2) is normaaldeler van S3 met index 2, dus is de factorgroep Sa: As Abels, zodat As de commutatorgroep C van S3 bevat. Maar C bevat behalve e, ook aba-1b-1 = = ba2a- 1 b-1 = bab-1 = a 2bb- 1 =a 2 , dus ook de door a 2 voortgebrachte groep A3 • Dus is C A3 • 2) Sa is afgesloten betekent: ieder automorfisme van Sa is een inwendig automorfisme van S3 en het centrum van Sa bestaat uit het eenheidselement alleen. Bewijs: (uit collegedictaat Prof. KLOOSTERMAN). Zij a een automorfisme van Sa. Daar Sa door a isomorf op zichzelf wordt afgebeeld, kan a een element van Sa aileen in een element van dezelfde orde overvoeren. a is volkomen bepaald, als men weet, waarin a de elementen a en b overvoert. a of a a a2 • Neem eerst het eerste geval. Dus a a We hebben dan verder 3 mogelijkheden: I) ab = b, II) ab = ab, III) ab = a2b. I) dan is a het identieke automorfisme, dus a= i •. II) aa =a= a2 .aa-2, ab=ab = eab aa. ab=a 2 • a 2b= a 2ba=a2ba- 2 , zodat a=ia2• III) aa =a= aaa-1 , ab = a 2b = a.ab aba2 aba-1, zodat a ia. In het eerste geval is a dus steeds een inwendig automorfisme. In het tweede geval, dus als aa a 2 , beschouwen we 2 1 (Ja = (iaa)a = ib(aa) = ba b-1 abba. Dan is dus f3 een inwendig automorfisme iu (zo juist bewezen), dus is ook a= il/iu = ib-lu een inwendig automorfisme. Alle automorfismen van S3 zijn dus inderdaad inwendig. Verder is het eenvoudig na te gaan, dat geen enkel element, behalve e, met aile elementen van Sa verwisselbaar is (daar .ab # ba), zoodat het centrum van Sa uit e aileen bestaat. Het tweede deel van bewering 2 is triviaal, evenals bewering 3.
6
WISKUNDIGE
4) a) We bewijzen eerst, dat G = K X Z (direct product), waarbij Z de centralisator van K in G is. Bewijs: daar K normaaldeler in G is, is voor elke g E G de toevoeging h-+ ghg-1 , voor alle h E Keen automorfisme van K, dus een inwendig; er is dus een k in K zodanig, dat ghg-1 = khk-1 voor alle h uit K, h. k-1g
k-1gh
dus
,
,
,
,
, .
k-1g is dus met alle elementen van K verwisselbaar, dus is k-1g een element z van de centralisator Z van K in G, dus k-1g = z, dus g = k.z. Daarmee is bewezen, dat G K.Z. Dat dit product direct is, volgt uit het feit, dat de doorsnede van Ken Z het centrum van K is, dus het eenheidselement (K afgesloten), terwijl verder K en Z normaaldelers van G zijn. b) We bewijzen nu, dat de commutatorgroep K' van K met K samenvalt. Bewijs: Daar G = K X Z, is G : K Z en daar G : K Abels is, is Z dat ook. Van elk tweetal elementen van Z is de commutator dus het eenheidselement e. Neem nu twee willekeurige elementen uit G, nl. k1z1 en k~ 2 ; hun commutator c is dan .k2 z2 • (k1 .z1)-1 (k 2z2)-1 . Daar elk element van Z met elk element van K verwisselbaar is, is c=k1k2k11 k21 .z1Z#11Z21 = k1k2k11k2\ dus een element van K'. Dus K E K' en daar natuurlijk K' E K, is K = K'. (f)
Vraagstuk IV. Bewijs, dat A geen oneven volmaakt getal is, indien: 1°. A=p 1• 2o. A Pi!P~· 3o. A Pi1 P~2 P1.
p, Pv P2. Ps priem. (Een volmaakt getal A heeft de eigenschap, datEd= 2A). a/A
(L. D. Boomsma). 0 p g e 1o s t Dr.
L.
Dr.
J.
door L. L.
DE jONG, Dr.
G.
VAN DE PUTTE.
H. J. A. DUPARC, C. VAN DER LINDEN en
D. BOOMSMA, KUIPERS,
OPGAVEN. N''. 3
EN
J.
0 p 1 o s sing van H.
4.
7
A. DUPARC.
1°. Gegeven: A= p 1 ; A oneven. Te bewijzen: A is geen volmaakt getal. pt+l_J Bewijs: 1: d 2pt,
p --
dlpl
1
indien p1 een volmaakt getal was. Dus p~+I I = 2pt+l_ 2p1, waaruit volgt pt(p 2) -I. Daar het rechterlid negatief is en p1 > 0 zou p < 2 zijn, wat uitgesloten is. In dit geval is A derhalve geen volmaakt getal. 2°. Gegeven: A= ptqm; A oneven. Te bewijzen: A is geen volmaakt getal. Bewijs : Was A een volmaakt getal, dan gold pt+l_ 1 qm+l_J 1: d = = 2ptqm,
p
a[plqm
I
q
I
dus
~) pt (q -~-) qm
2(p ~ l) (q
1)'
dus
pq>2(p
l)(q
I)
ofwel
Wij mogen veronderstellen
-})(t-~)
(1 p<
q. Daar A oneven is, is
p ;;;;;; 3; q ;;;;;; 5, waaruit volgt
(t
;)(~-~);;;;;;~.~>~
in strijd met ( 1 -- ; ) ( 1- ~) <
t.
Ook in dit geval is A
dus geen volmaakt getal. 3°. Gegeven: A ptqmrn;. A oneven. Te bewijzen: A is geen volmaakt getal. Bewijs: Was A wel vomaakt, dan gold
8
WISKUNDIGE Dus
q~)(r r~)
(P ;,)(q
2(p-l) (q-1) (r-1),
waaruit volgt pqr> 2(p-1) (q-1) (r Stel P
( 1-
1).
~ ) ( 1- ~ ) ( 1- ~ ) .
Dan gold dus P < t. Onderstel weer p < q < r. A is oneven, dus r ~ 7. Is r ~ 17, dan is:
p~
3; q
~
5;
2 "' 16 128 1 P ~ IV5·17 = 255 > 2 in strijd met P < t. Dus r = 7, 11 of 13.
Is r
=
13 en q
~
7, dan is
--.._ 2 6 12 - 48 1 P .,;;;3·7·13-91>z wederom in strijd tnet P < {-. Dus als r = 13 dient aileen het geval q = 5 en p 3 nader te worden onderzocht. Is r
11 en q = 7, dan is
P ~ ~·~·M = ¥~> t. hetgeen alweer in strijd is met P < t. Dus als r 11, dient te worden onderzocht q -5; p 3. De nader te onderzoeken gevallen zijn derhalve p = 3, q = 5, r = 7, I I of 13. We gebruiken nu verder de relatie (p~+l-1) (qm+l-1) (rn+l-1) (r-1). (1)
2plqmrn (p-1) (q-l)
a) Beschouwen wij eerst het geval p 3; q 5; r 7. Het linkerlid L van (I) is dan deelbaar door 7. Was 7 deelbaar op de eerste factor 3Hl 1, dan was 6/l 1, dus 36 ~-1 /3Hl 1, dus 13/ L, maar 13 is niet deelbaar op het rechterlid R van (I), zodat dit geval buitengesloten is. Was 7 deelbaar op de tweede factor Sm+l_ 1 van L, dan was 6/ m + 1, dus 56 I /Sm+I_J, dus 31/ L, maar 31 %R, zodat · dit geval eveneens buitengesloten is.
OPGA VEN. N°. 4
EN
5.
9
b) Beschouwen wij thans het geval p = 3; q 5; r = 11 . Was ll! sm+1 -l,danwas5\ m 1,dus55 - l\5m+l_l, dus 7IIL,maar71 /1/R,zodathetonmogelijkis, dat ll\5m+1-I. Was 11 13 1+1- I, dan was 5 !l + 1, dus 3!+1 - 1 deelbaar door 3 5 1 2.11 2 • Derhalve n ;;;;; 2. Ware n = 2, dan was 11 8 - 1 1 L, dus 7 1 L, wat buitengesloten is, want 7 /1/R. Dus n ;;;;; 3. We vinden dus 11 8 I R. Wegens II /v 5m-l_J is dus 3 11 I 3 1+1 - 1. Dns 55 ll + l. Dus 311 - 1 I L, dus 23 I L, wat eveneens buitengesloten is. c) p = 3; q 5; r 13. Is 5 deelbaar op de factor 13"+1- I van L, dan is n + I een 4-voud, dus het linkerlid deelbaar door 134 I, dus door 7, wat echter met R niet het geval is. Is 5 deelbaar op de factor 3 1+1- 1 van L, dan is l + l een 4-voud, dus 3 1+1 1 deelbaar door 34 - 1 = 80, dus 1 1613 +1-1. Daar 4j5m+l_J en4113"+1-1, was 4.4.16\L, dus 2561 R. Echter bevat in dit geval R = 2.2.4.12.3 1Sm13"' slechts 6 factoren 2. Ook het geval c) is dus buitengesloten. Hiermee is het gestelde aangetoond. 0 p m e r k i n g van Dr. L.
DE ] ONG.
+ ...
Uit (1 +P1+P~ P~) (l +P2+ P~ ... P~2 )... 2P? P~ .. . volgt, als men op de deelbaarheid door 2 let, dat alle l op I na even moeten zijn en dat de enige oneven exponent voorkomt bij een priemfactor van de vorm 4k + I. Een eventueel bestaan? oneven volmaakt getal is dus nimmer kwadraatvrij en ook nimmer een kwadraat. V erder vindt men: een oneven volmaakt getal, deelbaar door 4, 5 of 6 verschillende priemgetallen, is steeds deelbaar door 3.
Vraagstuk V. 1
Ontwikkel-- -·~2 (c
cos x)
in een reeks van
FouRIER
(c> 1).
(Dr. 0. Bottema).
WISKUNDIGE
10
0 p g e 1 o s t door Dr. 0. BoTTEMA, Dr. L. Dr. L. KuiPERs en C. VAN DER LINDEN. 0 p 1 o s sing van Dr. L.
DE ]ONG,
DE joNG.
Ik onhvikkel algemener - -..~-- ; n ;;;;;; 1 ; c > l. (c +cos x)n Daartoe beginnen wij bij n 1. I
""
C
A~c
I:
Men heeft - - COS X
k=O
cos kx, waarin
2!
71'
en Ak
=
--
n
0
cos kxdx voor k ;;;;;;!. c cosx
0
N u verifieert men gemakkelijk: 71'
!
cos k!!_ dx =
·f
~
C +COS X
zkdz
-··----
z2
+ 2cz
1
0
over de eenheidscirkel om 0. De laatste integraal is te berekenen, door te bedenken, dat er een pool, nL-c+vc 2-t 7T
binnen de contour ligt. Men heeft dus
cos kx dx = 2n / c +. cosx (j
X
~)k
---- ----c==:--- en ten slotte :
het residu
1
De reeks convergeert. 1
Daar - - - - - - = - - - - - (c cos x)n (c
1
- - - - , geldt dus voor COS X
en
cos x)n ·
(-1)n-1 Ak = ----·-
(!n
(n -1)! ocn
-----===----
k;;;;;;I.
In het bijzonder voor: 1 c c+kvc:LJ --· -·----: A= ; Ak=2 (-c+vc2_!)k; k;;;;;; 1. 0 2 (c+cosx)
11
OPGAVEN. N°. 5 EN 6.
0 p mer k in g.
Uitgaande van de reeks van FouRIER
1
voor · - -- -- kan men ook In (c +cos x) ontwikkelen. C +COS X 00
Men heeft: In (c+cos x) -Inc=-{(-~~_!_ ___ -_!_)de w C +COS X C c .
00
-}~{~-·_I_+--=2= v'c2-l
E (-c+v'~2+l)"'coskx-_l_}dc. = c
k=t
c
00
{In (c-Vc2_J)+ Inc } I,
=
=
2
f
oo
(-c+v'c2 k
c __
oo
1)"'
cos kx
(-'c+v'c2=.1)"'
1·
=
c
=-ln 2---.:ln c-In (c -v'c2- l )- 2 E - - - - · - - c o s kx 1 k en dus voor In (c +cos x):
In
A0
c
v'c 2 -1 (-c ; Ak = - 2 2
Vraagstuk VI. Bewijs sin sin a0 sin a 1 -~·--
sin a 1
sin a 1 sin (a1 + a 2) sin a1 sin a 2
--·--
0
...... " ..........
sin a 2 * .........
0
0
0
0
--·sin a.2
0
+ aa) sin a 2 sin a3
. . . . . . .. . . . . . . . .. . . . . 0
sin a,._1 sin a,.
sin sin a, (Dr. 0. Bottema). 0 p g e 1 o s t door Dr. 0. BoTTEMA, H. J. A. DUPARC, Dr. C. ]. VAN GRUTING, DR. L. DE JoNG, Dr. L KuiPERS, C. VANDER LINDEN, H. W. LEMSTRA, H. PLEYSIER, Dr. j. G. VAN DE PUTTE, Dr. L. SWEERTS en Dr. E. TROST.
12
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sin g.
Wordt de determinant met A, aangeduid, dan volgt door ontwikkeling naar b.v. de laatste kolom A,=
sin (an-I .
Sill
a,)
.
an-I Sill a,
An-I
In de veronderstelling, dat de betrekking geldt voor indices kleiner dan tt vinden wij
A
= n
sin • sm
.
an-l
sm
• an
sin a 0 sin
a1
.... a,_1) • • • • sin an-I .... an-2)
.
I
I
. . . ~.~·-- {sin(an_1 +a,) sin (a 0 +a11+ ... +a,)Sln a 0 s1n a1 ••• Slll an Sln an-I -sin a,. sin (a0 + a1 + ... +an_ 2 )} Voor de laatste factor vindt men
t cos (a0 +
a1 + ... + an_ 2-a ..)
t cos (a0 +a1 +
... +an-2+
+ 2a .._1 + a ..) t cos (a 0 + a1 .... a,._ 2 an) + +t COS (ao+al+ ... an_ 2 + a,)= Sin (ao+at+ .. . an) Sin an-1• Dus sin (a0 + a1 + .... a,.) sin a0 sin a1 •••• sin a,. Daar de formule juist is voor n = l, geldt zij algemeen.
Vraagstuk VII. Als de wisselwerkingsenergie van twee eenheidsmassapunten (onderlinge afstand r) gegeven is door de functie V(r), bewijs dan dat de wisselwerkingsenergie van twee homogene cirkelvormige schijven, in eenzelfde vlak gelegen en beide met een massa l, gegeven wordt door 00
4 U(a, b; c)=
I'
ab., ()
jG(a, b; c; r) V(r) r dr,
OPGAVEN. N°. 6
EN
7.
13
waarbij de gewichtsfunctie G gedefinieerd is door 00
j ] (at)J (bt)J (ct)]. (rt) dtt . ~
G(a, b; c; r)
=
1
1
0
0
0
.J is het gewone symbool voor de Besselfunctie van de eerste soort, a en b de stralen der schijven, en c de afstand der middelpunten. (Dr. C. ]. BMtwkamp). 0 p 1 o s sin g.
De potentiaalfunctie V0 (r) = J0 (rt) heeft de bijzondere eigenschap dat voor deze de energie der schijven gegeven is door rp(a, b) V 0 (c), waarin rp een symmetrische functie van de stralen a en b is welke niet van c afhangt. Dat wil zeggen, onder deze speciale potentiaalwet is de wisselwerking der schijven juist, alsof er in de middelpunten zekere gereduceerde massa's, onafhankelijk van de afstand der middelpunten, geconcentreerd waren. Het bewijs van deze stelling is eenvoudig. Zij R de afstand van een eenheidsmassapunt tot het middelpunt der schijf a. De wederzijdse energie is dan gelijk aan a
2,.
;;~2 Js ds J 0
2 a2
J0 (tvs 2 - 2sR cos rp
0
a
j•
J 0(Rt) J0 (st)
2 s ds =at ] 1 (at)
R2) dgy
J 0 (Rt).
0
Inderdaad is het alsof een massa rp(a, 0) = 2]1 (at)jat geconcentreerd is in het middelpunt. Door dit reductieproces twee keer achter elkaar toe te passen, vindt men voor de J0 (rt) : energie der schijven bij de speciale wet V 0 (r) 4 U 0 (a, b; c) ""ib ] 1 (at)] 1(bt)J 0 (ct) t~ 2 • Verder kan, onder zekere voorwaarden, de gegeven functie V(r) geschreven worden als een Fourier-Besselintegraal:
J 00
V(r) =
f(t)
0
J0 (rt) t dt,
WISKUNDIGE
14
waarbij, omgekeerd, de beleggingsfunctie f(t) gegeven is door 00
(v(r) J0 (rt) r dr. "o Daar energie additief is, volgt direct f(t)
00
4 /~ dt U(a, b; c) = ~ f(t) ] 1 (at)]1 (bt)] 0 (ct)ab.; t 0 00
=
4
00
~j V(r)rdr .Mat)]1(bt)J 0 (ct)J 0(rt) I'
(
ab
.,
0
dt t
0 00
4
. G(a, b; c; r) V(r) rdr.
j
=b
a.
(I)
0
0 p m e r k i n g e n. 1. Om physische redenen is het duidelijk, dat de bovenste grens in de integraal ( 1) vervangen kan worden door c + a b; de functie G is dus zeker nul voor r > c + a + b (iedere parameter positief of nul verondersteld). 2. De eindformule (I) geldt ook voor elkaar overdekkende schijven. Liggen ze buiten elkaar (c > a b) dan is de onderste integratiegrens in (I) steeds vervangbaar door c-a-b. Formule (1) geldt in dit geval voor alle functies V(r) die Riemann-integreerbaar zijn op elk segment van de positieve r-as.
+
Vraagstuk VIII. Als a, b, c de zijden zijn van een driehoek met hoeken A, B, C en oppervlakte S, dan geldt
J] 00
1 (at)] 1 (bt)] 0 (ct)
0
~t = 2~ (~A
deze integraal is nul voor c
. (a b)
~
a
+ b,
:B
~~ );
en gelijk aan
t mm b, --;;, voor 0 ::s;; c ::s;; Ia- b!. Bewijs dit. (Dr. C. ]. Bouwkamp).
IS
OPGAVEN. N°. 7 EN 8.
0 p g e 1o s t door Dr. C. ]. BoUWKAMP LINDEN.
efb
C. VAN DER
0 p 10 S sing van C. VAN DER LINDEN.
We gaan uit van een formule van SoNINE, o.a. voorkom:nde in WATSON: Besselfunctions:
J
00 .
Jm(at)J .,.(bt)Jm(ct) p.-m dt
Als W m
(a, b, c :2:0)
0
0, als a, b, c geen driehoek vormen
Dan is: W m
52.m-l2m-l , als r .(m+i)
5
opp. L1 ABC.
(1)
We definieren nu f(c) als volgt: 00
c :2: a f b,
j"'](at)] (bt)J (ct) -idt
f(c) =
1
1
0
0 00
Ja-b\,$. c,$.a+b, f(c)=
f
dt ] 1 (at)J1 (bt)J 0 (ct) t -
0
_l_ (!!_A+ ~B- 25)
2:n: a
J]
b
ab
00
ja-bj :2;c :2: 0,
f(c)=
1
(at)J1 (bt)J 0 (ct)
~t -tmin
(: ,
~ ).
0
Men overtuigt zich gemakkelijk dat de zo gedefinieerde functie continu is.
b} geldt:
c>a+ la-bl >c>O
Voor
00
j ] (at)J (bt)J (ct)dt I"
f'(c)
='-
1
1
1
0, volgens (1).
0
Voor [a- bl < c
b geldt:
00
'f(c)
f
0
] 1
1 ( b oA (at)]1 (bt)]1 (ct) d t - - - 2n aoc
a oB --2 3S) . + boc aboc
WISKUNDIGE
16
Nu is:
=
a oB
boA
2
as
--+aoc boc aboc bcosC + ccos BoB
a cos c
a
2 o(t ab sin C) ab oc b oc oA oB) c osin A + -c ~-asin B asin c cos c ( - + -;:;-oc oc a oc b oc oc a b . 8-sinC o smC asin c ac +-c c cc =-cosC --~ oc oc a b
asin C c [ --sinC+ a a asin CJ ----+ --- + de a c2 c oc b osinCJ _ 3sinC=-~sinC=-- 4S. c oc oc c abc
c [--!!__sin b c2
I] 00
Volgens (1) is:
1
o Dus is I'(c) =
5 (at)J1 (bt)J 1 (ct) dt = --.-- - -
~~be-~ ( - :~) =
2S ~abc·
0.
Dus f'(c) is overal gelijk aan nul; aangezien f(c) continu is, is f(c) voor alle waarden van c constant. Om deze constante te bepalen, laten we c over alle grenzen groeien. Dan is c > a b, dus 0 00
/'
j JJ at)(J (bt)l dtt
want lim ] 0 (ct) = 0 en
1
c__,..oo
1
convergeert.
0
Dus is f(c)
0, waaruit 't gestelde onmiddellijk volgt.
Vraagstuk IX. Gevraagd te bewijzen: 00
I 0
2 ( ] 1 (t)J 0
0) J (h/2cos-()) dt
• tv'2sm2
0
2
1
1
4
~2
-·-=--
t
. E(smO),
OPGAVEN. N°. 8
EN
17
9.
waarin E de complete elliptische integraal van de tweede soort, en 0 ;;;;;; () ;;;;;; n. (Dr. C. ]. Bouwkamp). 0 p g e 1o
s
door Dr. C.
t
J.
BouwKAMP
en C.
VAN DER
LINDEN.
0 p 10 S sing van C.
VAN DER LINDEN.
N eem voorlopig 0 ;;;;;; {} ;;;;;; !n.
&
00
j Ji(t)J (ty'2 sin ??/2)J (ty'2 cos fJ/2) t A
I =
.
0
0
0
f'f
1T00
l.
= -;;}
Ji(t)J 0 (tV2(1- sin{} coso/)
tdt dfP.
0 0
I
Immers J 0 (ty'2 sin fJ/2)J 0 (ty2 cos fJ/2)
~
f
'lr
Jo(tv2 (1- sin{} cos r:p) dr:p
0
en de integratievolgorde mag verwisseld worden. Volgens vraagstuk VIII is deze integraal gelijk aan; 1T
-~~f(~A +~B2.abS)drp, a b
2n;2
0
waarin b =a= I, c = v2(1- sin cos A, B, S hoeken en oppervlak van 6 ABC. We voeren nu als nieuwe integratieveranderlijke in A=B=tp Dan is: S = tab sin C = ! sin 2tp #
2( 1- sin{} cos rp) =c 2 =4 cos 2 'P dus dq;= ----:====== dtp. 2v>
Vullen we dit in, dan komt er: i'll'+it?-
1=
~2 J(2VJ- sin 2tp). ----;:::===== t'~'~'-tD
2
18
WISKUNDIGE
+ tw
gaat dit over in: {}
cosru)·· coswdw .. = 1 Vsin 2 t?-sin 2 ru 2n2
+ ,e;,;;~ ,.,_1
2
f
0
j'" +-I f = 2n2
0
-{}
cos w dw w- cos w) ----;::===== + sin 2 w {}
coswdw (in- w -cos w) --;::===== t?- sin 2 w
0 {}
1
,.. 2••2
f
coswdw 2 cos w) ---r====--== t?- sin 2 w
(n -
0
Met sin w = sin t? sin
g gaat dit over in:
11/2
=t-
I f VI- sin 2 t? sin 2 $ d,; 2 n
1 E (sin t?). 2 n
=t-
0
Vervangen we nu aan beide zijden t? door n - t?, dan vinden we dezelfde formule voor tn :;:;;; D :;:;;; n.
Vraagstuk X. Bewijs dat geldt 00
f
J 21(t)J 02(xt) dt t
J
1+x +2.i.(x) , (O:;:;;;x:;:;;;l) t--12 [ x+t(J-x2) log1-x
n
1
0
:n: 2
[x+ t(l-x2) log x-1 x+ 1 -2il(l/x)J, (x:;:;;; 1)
als 00
il.(x)
x2n+l
= I - - -2 n-o (2n
1)
0 :;:;;; x :;:;;; I. '
(Dr. C.
f.
Bouwkamp).
0 p g e J 0 s t door Dr. C, ]. BOUWKAMP en C. VAN DER LINDEN.
OPGAVEN. N°. 9 0 p 10
i
s S
g van C.
n
EN
10.
19
VAN DER LINDEN.
00
Voor x ~ I geldt:
R(x)
=
f
Ji(t)]~(xt)
tdt ,
0
J
'TTOO
~~
R(x) =
0
~
R'(x)
1
~dq;.
0
JJJ~ '"
0
f
-n
Ji(t)] 0 (2xtsintq;)
00
(t)]1 (2 x t sin trp) 2 sin tiP dt dq;
0
'"
x2 sin2 tq; . 2 sm . d . tq; q; = n.2x sm trp
2x sin tiP
0
'
volgens de formule van
SoNINE
2!'"·
smtq;
= --· n2
0
We voeren de nieuwe variabele t =
f VI0
R'(x)=-
2 n2
-~··
x2
··--
X
.
-x2
co:; i q; m
~-
x + t2(I- x2) . - 2VlX
2
dt
X
v'l-x'
2
=-
L(x) =
I (l-x - - l g I+ x +2 ) n2 x 1-x
1[
t - -2 x n
t ( I - x 2) lg 1+x ~··- + 2J.(x) 1-x
I { l-xlg.-+t(I-x I+x 1 ) 2) ( -I+ ~L ,(x)=n2
1-x
l+x
1-x
J
20
WISKUNDIGE X
= - 12 [ 1-xlg 1 n 1
X
+I
~E x2n+l x 2n+I
J
=
2
x lg-1_x]. 1 X
X
Dus R'(x) = L'(x), R(x)
L(x)
00
L(O)
t, R(O) =
=
J
2
J 1 (t)
J
t = J(' } 1(t)Jt(t). J o(O. t) tdt
dt
0
n +0 - -1 [n-+ 2 2 .
- n2
+ C.
00
0
volgens de fonnule van vraagstu kVIII .
R(O) dus C = 0, R(x) = L(x).
L(O)
Voor x
~
l krijgen we: 1T
1
R'(x) =
00
( ( Ji(t)J1 (2xt sin Jcp) 2 sin tcp dt dcp
:Jf;.;
,)
0 0
-~J 1T
K.2sin
dcp.
0
Volgens de formule van So NINE is: K=O, als K
2x sin ,J,m > 2, ~'~'
sin ~m > -'~'
dus
n . 2x sin tcp
n 1
0
sm !cp <
X
Hieruit volgt: 2 arc sin!. a;
2 ('
R'(x)
= - 2 / sin t cp n . 0
X
. Nieuwe variabele t = ---···-cost cp, -1
2 R'(x)
=-
n2
1
j
~
1
-, X
xz sin 2 Jcp , als
21
OPGAVEN. N°. 10.
X
-
4 xL-1 [ :n;2
- t lg
X
v't2-l)+i tv't 2 -=i]:x'~l
(t
I (· . x 1lg X+ I)1 --. 2
-- 2
X
:n;2
, L (x)
1 [" ·
=-
x+ 1 1-xlg-x-1
:n;2
· 1[2
=-
X
:n:2
L'(x)
lg
2
x+l . x-1
x
x-2n-2] 1+2E-······ 2n+ I
x-2n-1]
E-·2n+l
= R'(x) · dus
00
X
L(x)
IJi(t)J
+ C.
R(x)
00
f
dt
R(1)= Ji(t)Jg(t)- = t
0
.
:n;
0
0
1
i --E(l) :n;2
I
i
:n;2
(ty'2.sin -)
4
1Ti2
~'
j.
:n; dt J 0 (ty'2 cos-) 4 t
.~-~-
sin 2
~ d~
=
i
0
volgens vraagstuk IX. L(l)
=
1[I+ hmt(l-x . n2
-~{I n2
:x--?1
0
2[
L(I)
R(I) dus C
6
lg x+I x I
1 J
oo 2E ···---2
o
(2n
+
1) ~
E~n E-4n1 J} = 1
I { l-2 (:n;2 -
:n;2
2)
2
:n;2)}
24
2
1
I
= - :n:2
0, L(x) = R(x).
Dit laatste gaat ook gemakkelijk door L( oo) en R( oo) uit te rekenen. 0 p 1 0 s sin g van Dr. C. j.
BOUWKAMP.
De gevraagde integraal is gelijk aan G( I, 1 ; x; x) (zie vraagstuk VII), en de berekening hiervan is geheel analoog aan
22
,WISKUNDIGE
die van de G-functie uit vraagstuk VII. We kunnen dus kort zijn. In het onderhavige geval is 2x sin tp ,
u
2
en dus G(l,l;u;O)
~[arccos(xsin ~)-xsin~ v'l-x2 sin 2 {rli)].
Bij de integratie over tp is het algebraisch gedeelte van de integrand handelbaar, daar toch
-/sin
~ v' I
x 2 sin 2 (tp/2)
dtp =
1- x2 {x costp ---log X 2
cos
~
x 2 sin 2 {tp/2)
v' 1- x 2 sin2 (tp/2) }· .
De arccosinus functie is niet elementair integrabel, doch na een kleine omvorming komt men gemakkelijk tot het in de opgave aangegeven resultaat. Vraagstuk XI.
Te bewijzen voor p =1= 0
E(-I)k (/:) {P(k -1) +a} {p(k k-0
-
2; a} .... (p +a) a p .k. (pn-a){p(n-1)-a} .... (p-a)
•
Tc.
pn.n! (Dr. H. Bremekamp).
0 p g e I o s t door Dr. H. BREMEKAMP, H. ]. A. DUPARC. Dr. C.]. VAN GRUTING, Dr. L. DEjONG en C. VANDER LINDEN,
0 p 1 o s singe n van Dr. L. DE JoNG. I.
Het eerste lid is de coefficient van xn in de ontwikke-
ling (lxl
<
a
1) van (1
+ x)n. (I + xf P en
die is
=~\(n-;)(n-1-;) .... (
;).
OPGAVEN. N°. 10 E:N l r. II.
23
Voor het linkerlid is t? schrijven:
r(.:.:+k)
i (-!)'(~)
oo
()
r .:.: . k 1 r .:.:
k~o
f ~ r (~)' ,_..
p
p
o
1
o
L .. (t) ABEL,
dt =
·
®
1
~+k-1
~-( -) E (-l)k(~)~e- ·~, 1
~
~ -1
t:P
n
~·
tk
(-1 l •.! ~,,
is de veelterm van en dus:
I
~ -1
(
dt~ r(~)(. t:P
LAGUERRE
L.(t) dt
van de orde 0, of van tu
L .. (t) is de coefficient van u" in
1
u
e
1-----u
Men vindt dus: ~-1 -~-
00
l
~e-t f:P
r(~t··,
e
00
1-----u
1-u
_-t ~-1
fel-'U f:P
1
dt~ ;(~r-··,
1-u dt
(.:.:-1) c=-2 )... (.:.:--n+l)p p -
a
(~1)". p
=Cun.(l--u)P-l
n!
(p - a) (2p
1) p - a}
-
III.
n! Het eerste lid is de hypergeometrische functie:
u..
•
F (-
n,; , 1, 1).
Uit een door GAuss voor de functie F(a, p, y, x) afgeleide identeit: {y 2a-(fJ-a)x}F+a(I-x)F(a+!, .... ) -(y-a)F(a-1, .... )=0 volgt voor a
a
n;P=-:p;r n+!
l;x=l:
a
p
- - - - . u ...
n+I
24
WlSKUNDIGE Daar u 0
=
1, heeft men:
(n- ;)(n-1-~) ... (t-~·) Un =
•
n!
Men kan, als men in de identeit van GAuss, voor y i.p.v. de waarde {3 neemt, de iets algemenere betrekking be-
p
+ a} ... (p a) . a 2) + {3} • . . (P + {3) . f3 2)
~----------~···----------~-----
-a) {3
Vraagstuk XII. Te bewijzen:
2n-(n~I) 2 n-2+ (n-;-2) 2n-4
3 2n-6+ .. • (n-3)
(De laatste term van de veelterm in het linkerlid is, voor n
n-1
even n, (-1)2 en, voor oneven n, (- 1)-2-(n
1).
(Dr. H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door Dr. H. BREMEKAMP, H. J. A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DE JONG, H. W. LEMSTRA, C. VAN DER LINDEN en Dr. E. TROST.
0 pI o s sing van Dr. L. DE JoNG. Men heeft
(1
x) 2 Voor 0 < x < 1, is ook 0 < x(2 beide leden in convergente reeksen Stelt men de coefficienten van xn in l 00 E xk (2 (! lc=O gelijk, dan vindt men
n
1=
2n
(n
1
l) 2n+2
x) . x) < I en kan men ontwikkelen. de reeksontwikkelingen x)k
2
( n -;- )
2n-4
25
OPGAVEN. N°. 11, 12 EN 13.
0 p 1 o s s i n g van Dr. H. BREMEKAMP en Dr. E. TRosT. Noemen wij het eerste lid der te bewijzen identiteit a.,, dan is ·
a.,+l =
+(n ;(n 2) 2n-6 2n-l_ (n ~ 2) 2n-3 + ( n--;- 3) 2n-5- ... 1 2"+1 - (n- ) 2n-l (n 2) 2n-a _ - (n~3) 2n-5 .... = 2a . .
a.,_l = an+l
1 )
2"+1_(7) 2n-l
+ a n-1 =
2n+3 _
1
3
2
(Men overtuigt zich gemakkelijk, dat ook de laatste term in het linkerlid zowel bij even als bij oneven n met de laatste term in 2a .. overeenkomt). De getallen a., vormen dus een rekenkundige reeks en daar a 1 = 2, a2 = 3, blijkt an= n I.
Vraagstuk XIII. oo
E
Bereken:
k=I
(
2k)!
---~
22 k (k !) 2
oo
E
n=l
I
~--.~---~--.
n(n
k
+ I)
(Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 10 s t door Dr. H. BREMEKAMP, Dr. C. ]. VAN GRUTING, Dr. L. DE ]ONG, C. VAN DER LINDEN en Dr. L. SWEERTS.
Opossing van Dr. L. SWEERTS. 00
!+····k}-d·
De gegeven vorm is te schrijven als : 1 1(
1)
1.3 1 (
1
l)
1.3.5 1 ( 1 1 I I) +2+3+4
2'2 1+2 +2-:--4'3 1+2+3 +2.4.6'4'
+ ..._
Beschouw de reeks: 2
. 1 x ( y+-y2 I ) S=-.2 2
2
I.3 xa ( y+-y2+-ya I 1 )+ +--.2.4 3 2 3
I .3.5 x!i ( 1 1 I ) + 2.4.6 --y+- y2+- y3+- y' + .... 4 2 3 4
26
WISKUNDIGE
32S
( l - x)-!
OXOy
l-y
--=----~--1-
as
-
2v1-=-';
~ = -~-=;,--X Voor x = 0 wordt
----
as
oy =
y( 1 - xy)-! ' 1-y
2v1-=~-y
+-l-=y + F(y).
.
0, zodat F(y) = 0.
---
S=--xy-4V1-xy+2Vl-xlog
{VI--xy+VI
x} 2
--+G(x).
X
Stel y
=
0, dan is S = 0, waaruit volgt:
--·-{V1-xy+V1 S=-xy-4 V1-xy+4+2 Vl-x log . 1 + Vl-x
x} . 2
Door x = y = 1 te stellen, verkrijgen we de waarde van de gegeven vorm. S (1,1) = 3. 0 p 1 o s sing van Dr. L.
DE JoNG.
Voor de som laat zich schrijven :
+ .... _L-). +
t.3 .... (2k-1) .--~-- (~+ t 2.4 . . . . 2k k I I 2 k 1 Nu heeft men: • ;--"" 1.3 .... (2k- 1) xk+1 - 2·v l - x + 2 - x = E . --1 2.4.... 2k k +I waaruit, voor x 1: -1) 1= 1. 3 · · .. 1 2.4 .... en dus, door aftrekking:
s = .E
+
k-1
1!
2v1-=-x-1 en, door deling door 1 - x: 2 1.3 .... (2k l) l ~===·- 1 = E -------·----X 1 2.4 2k 00
+X+ .... xk
Dus is: 1
S
2 =/{-__ -l}dx = 3. Vl-x 0
k
l
-
OPGAVEN. N°. 13.
27
0 p mer kin g. In de onderstelling, dat aile reeksen convergeren, volgt in het algemeen uit 00
= 1.: a~le
U(x)
en dus U(I)
0
V(I)
=
fa~c(
++ ~ +.... ~): 00
=
1.: a~e (1
xk)
1
1
=
1.: a~e: 0
U(l)- U(x)
en dus V(1)
=
U(l)- U(x) { ------dx.
•
1-x
0
Ek1
Zo, bijvoorbeeld, uit: e =
0
""l (l I 1) ;·e-ere dx=ej~'I-e-t I - - + -+ ... - = - - dt=e {C-h(e1
1
.
k! 1
1
k
2
t
1-x
0
Dus: 1
1.:
------·---·- =
n=l ·n(n
+k
l)
=! X 1
E __!_j'" xn+le dx n=l
BREMEKAMP.
n
n=l
0
_x_n+_k dx. n
(I)
0
recht~
Om de omzetting van sommatie en integratie te vaardigen, merken we op, dat voor - I < h < l h
( £ xn+k dx =; " 0
n=l
n
n=l
h
_I_ {xn+k dx, n" 0
daar de reeks onder het integraalteken in het gehele gratievak uniform convergeert. Dus: 1
f 0
)}.
0
0 p 1 o s sing van Dr. H.
00
1
·
inte~
h
:f ~-n;t-~ dx=lim £ ~-j" xn+k dx =lim X- hn_:'"k+
1
n=l
n
h-+1 n=l
n
h-+1 n=1
0
n(n
-- •
+ k + I)
WISKUNDIGE
28
Uit de laatste vorm blijkt, dat de reeks in het tweede lid uniform convergeert in een interval, dat ·h = I insluit, dus
If
1
f
1
= xn+k E ~--dx = n
n=l
oo
E n
x"H dx.
n=l
0
0
Wij hebben dus: 1
E J2k)! E ____I - - E __Ek)_!_ j'.xk E x" dx. 2 2k (k!} 2 n=l n(n
k=l
k
+ I)
k=l
22 7< (k !) 2
n=l
(2)
n
0
Nu is:
r
l
r
l
00
00 (2k)! x" = (2k)! = xn E 2 xk E - .dx = E - - - xk E dx, 2 ., k=t2 k(kl) n=l n k=I,; 22k (kl) 2 n=l n
l
0
(3)
0
voor ill < 1, daar in dat geval de reeks onder het integraalteken in het linkerlid in het integratie-interval uniform convergeert. De reeks in het tweede lid is in het interval 0 < l ;;:;;; 1 uniform convergent, daar de termen dan positief zijn, met toenemende l monotoon stijgen en voor l = 1 overgaan in de termen van een convergente reeks.
en daar 1
1
( 1
;0-+k-IT= k I n 2 uk 22~ ~l :)2 k I 1 ( l + t
1
n+k+ 1
~) .
Wij hebben dus asymptotisch uk '""'"'
dus
(2k) 2 k e- 2 kV4nk 1 22k
~-In k
k2k e-2k. 2nk k
1 Ink
u",......, ynkyk'
'
29
OPGAVEN. No. 13 EN 14.
waaruit de convergentie volgt. Wij kunnen dus in het twe~de lid van (3) de limiet voor l-+. I nemen, door in elke term l miar l te laten gaan, qus
f
f
1
(2k)! J: --~2 k=l 2 k (k !) 2 oo
1
xn xk J: -dx n=l n oo
=
0
(2k)! oo xn xk J: -dx. 2 (k !) n=l n
oo
J:
k=l 2 2k
0
Door toepassing van (2) vinden we nu
.{VI--
1
(2k) I
co
I~
1
k:122k(kl) 2 n:tn(n+k+I)=-.~ 00.
ln( 1-x)
1
x -
1}
dx.
0
Door berekening van de laatste integraal (met elementaire middelen) vinden wij dan voor de gevraagde som 3.
Vraagstuk XIV. Als men stelt 1
q=x
-, A1 =l, A2=q,An=qAn_1 -·An_2, (n>2), X
X
voor
lxl >
1,
x voor lxl < l. (Dr. H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door Dr. H. BREMEKAMP, H. J A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DEjONG en Dr. L. SWEERTS. 0 p 1 o s sing 1Jan H.
J
A. DUPARC.
Allereerst merken we op dat
Deze formule is voor t l en t 2 evident. Geldt ze voor aile n_atuurlijke getallen t < n, dan is voor n :;;;; 3
x2 +l
An=~-An-1 X
X
xn-3(x2 -
x"- 2 (x 2-1)
x2"-l l) = xn-l(x2 -I) .
30
WISKUNDIGE
Verder is dus X
X
x2n -]
x2n+2 -1
x2n+~ -1) X
E(
2
_ x -l X
=
x2 X
n=l
1 1
1--
Ilim (-1m~oo
1-
x2n
1 =X.
1
l-
x2
x2
Vraagstuk XV. Bewijs, dat b
f
x4- a2b2 x(x
+ a) (x + b)
dx
0.
- a2) (x2- b2)
(Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door Dr. H. BREMEKAMP, H. Dr.
C.
C. J.
VAN GRUTING, Dr.
VAN DER LINDEN
en Dr.
L. DE jONG, L. SWEERTS.
J.
Dr.
A. DUPARC,
L.
KUIPERS,
0 p mer kin g. In de opgave is verzuimd te vermelden a =F 0 en b =1=- 0 en a en b hebben gelijk teken. Als a en b ongelijk teken hebben, is de integraal klaarblijkelijk divergent.
OPGAVEN. N°. 14
EN
J.
Oplossing van Dr. C.
15.
31
VAN GRUTING.
x 4 - a2b2 x(x ---b) b2(x-a) .. Omdat ----,-------,- = - - - + · stellen WlJ: b) x +a x (x
=!
b
Il
_x(x.:_x_ __.:.. dx en a . {(x2- a2) (b2- x2)}IJ,
a
-fb b
12
2
(x-a) x(x b) · {(x2 -
-
+
dx (b 2 -
a2 )
a
b/a
z(az- b) dz . I) {(z2 -1) (b2- a2z2)}1fa'
f(z
=
1
in I 2 voeren .wij x =
b
z
in en vinden:
1
f
b2(~
1 2=
a) -~ b( b2)} - -b-) b .{(b2 - - ) (b2--
b/a
a2
z
z
1 /2
z2
z2
b/a
-
f
z(az-b) dz . -(z--1-)-{(-'-z2_1_)_(_b2--a-2z-2)_,}1,..,..fz'
1
uit deze resultaten blijkt, dat I 0 pI o s sing van H.
C.
J.
A.
=
11
+ I2 =
DuPARC,
0.
Dr. L.
DE JoNG
en
VAN DER LINDEN.
Bewijs: Door de substitutie x = ab gaat de integraal I over in y
I. a
Dus I= 0.
32
WISKUNDIGE
Vraagstuk XVI. Bereken:
z sin 2 z- sin zcos z d
~
3
z 0
(Dr. H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door Dr. H. BREMEKAMP, H. J. A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DEJoNG, C. VANDER LINDEN, Dr. L. SWEETRS en Dr. E. TROST. 0 p 1 o s s in g van H.
f
z sin z: z cos~ dz 2
+ sin z cos z dz
2
--}Asir:_ z dz
z sin z cos z 2z2
3
z
-fdz 2z2
A. DuPARC.
--fd cos z z
=
~
sin2 z
J.
2
cos?
z
+ jl" sin z cos z d _!_ 2
•
z2
z -sin 2 z 2z2 dz
sin z cos z 1 sin z cos z 2z2 = 2z +~-2-.
Dus: I = lim (-cos z a-+0
2z
Z
+ +
n
. -- 2a cos a a sin a cos a hm ··--·----2a 2
a-+0
De 1aatste limiet bepalen we door tweemaal toepassen van de regel van de L'HcPITAL, die leert dat deze limiet gelijk is aan 2a cos a - 4 sin a cos a . 4 sin a I 1m 0. 4
a-+0
Derhalve I
OPGAVEN. N°. 16
0 p loss in g van Dr. H.
33
17.
EN
BREMEKAMP.
Schrijven wij de integraal in de vonn - sin z) (z sin z + cos z)
z3
=
12 (
1 11'
dz 12
z) zsin z+.cos zdz = - JJ!( I
sin 1---
z
sin
0
z) d ~()S z,
z
z2
z
0
dan zien we, dat zij het oppervlak voorstelt tussen de y-as, sin z cos z . de lijn y = I en de kromme y = , x , dat IS de
z
~.
hyperbolische spiraal r =
z
rp Door de berekening in poolcoordinaten nit te voeren vindt men voor dat oppervlak gemakkelijk 'IT/2
~-!Ci~2 rp 0
Vraagstuk XVII. Men vraagt de oplossing der differentiaalvergelijking y:~
dy
x 3 (by
+ ay c)
ax (Dr. H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door Dr. H. BREMEKAMP, Dr. C. ]. GRUTING, Dr. L. DE jONG en C. VAN DER LINDEN. 0 p 1 o s sing van Dr. C. ].
Door middel van x2
VAN
VAN GRUTING.
a
- - - gaat de differentiaa1vergeliju-c
king over in: 2a(by
u) dy+ y(y 2
a) du
a cx 2 0, waarin u, = - - -
x2
3
34
WISKUNDIGE
Is F(x, y) = c de oplossing van de vergelijking en Jl een integrerende factor, dus
oF
Jl.2a(by
oy dan blijkt uit
o2F = ouoy
~-
2a p
+ u)
oF au =
en
2a(by
u)
Jl.y(y2
OJl
au =
y(y 2
a),
+ a) OJl + Jl(3y oy
2
a),
dat voor OJl = 0 aile coefficienten functies zijn van y, dus
au
dat OJl is te beschouwen als een functie van y. Wij vinden dan:
ay
(;
a- 3y2 dy y(y 2 +a) dus log Jl log y - 2 log (y 2 dp,
-
+ a),
waaruit blijkt, dat
y
- - - - - dus (y2 a)2' y2 y2u -··-~, zodat F(x, y) = - y2 +a . y2 +a
c
f(y)
en
oF oy
2ay(by + u) (y2 + a)2
2ayu
-(y·~2--+---+
df d df b .d . dy, waar oor dy epaal 1s.
df 2aby 2 dy (y2 a)2 y V'a tg tp, dan vinden Wij f(y) = 2by"a J sin 2 tp dtp by"a(- sin tp cos tp Stellen Wij in
aby
+ q;) = y
by"a bg tg y"a;
de gevraagde oplossing is dus: y 2u - aby v F(x,y) --~·by"a bg tg · = C, 1 y2 a
"a
. a cx 2 waann u = - - · - , dus
x2
F(x, y)
=
cx 2)y 2 (
x 2 y2
abx2y )
a
+ by"a
Y
bg tg . 1 = C. ·va
OPGAVEN. N°. 17
EN
0 p 1 o s sing van Dr. L.
18.
35
DE ]ONG.
Men heeft: a --·~x
y(y2 +a) l
welke, door de substitutie x 2
- , overgaat in de lineaire u
vergelijking:
du dy
2a
+-··~-.u=
y(y
a)
2
+
&y c 2--···-·y(y2 a)
met de oplossing: 2
Y - .u_:_-2 y 2 +a
f
by+c -b y c+by --ydy+C=-- bgtg-+ 2 +C (y2+a)2 va va y +a
zodat: x 2 (y 2 +a) { C-
b
va
y} + x
bgtg-~
2
va
.
(c +by).
Vraagstuk XVIII. Men vraagt de oplossing der differentiaalvergelijking (p
I) e"'+ll = (pev
e"') {y +In (p- 1)}. (Dr. H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door Dr. H. E. G. KUIPER en C.
GRUTING,
BREMEKAMP,
Oplossing van Dr. C.]. Wij stellen z
P=
q-e"' e'~~
e"' +
.P-1=
e'~~
e'~~
VAN
VAN GRUTING.
dz
en q = dx
q-z
Dr. C. ].
VANDER LINDEN.
e"' +
pe'~~,
dan is
,dusy+ln(p--l)=ln(q-z),
zodat de gegeven vergelijking overgaat in: ex(q
z) = q In (q -
z).
(I)
36
WISKUNDIGE
Wij differentieren deze vergelijking naar x en elimineren ln (q z); het resultaat is: (
~~ -
e"'z 2)
q) (q2- ex z q
0.
De algemene oplossing van de vergelijking
(2)
~~
dx
q
0 is
z
Ae"' - B; wij moeten het verband bepalen, dat tussen de constanten A en B bestaat, opdat deze oplossing voldoet B aan ( 1) ; wij vinden A = In B , zodat de gevraagde oplossing is: e"'
+ eY =
B(__:In:__ -1) .
{3)
B
De \vortels van de vergelijking
q2 zijn q
e"'zq
+ e"'z
2
=
(4)
0
zw, waarin w = ~(e"'
~-
(5)
4e"').
Uit (4) blijkt tevens het verband e"' z(q- z) = q2 , waarvan wij gebruik maken bij de eliminatie van q uit de vergelijkingen ( 1) en (4); wij vinden: e"'(q- z) q -···---w = In (q - z) = ln z ln (w - 1),
q
+
2
dus de oplossing:
I);
lnz=w-ln(w
(6)
wij zullen aantonen, dat de kromme, die door (6) is bepaald, de omhullende is van de krommen (3). Schrijven wij (3) in de vorm:
F(z,B) dan is
oF oB
z-Bc:~-1)=0, e"'
ln 2 B
ln B
(7)
=0· '
eliminatie van B uit deze vergelijkingen geeft ons de vergelijking van de omhullende van de krommen, die door (3) zijn
oF
bepaald; wij schrijven GlB
ln 2 B
0 in de vorm :
exlnB
e'"
0,
(8)
37
OPGAVEN. N°. !8.
de wortels hiervan zijn dus In B = w; uit (7) en (8) blijkt tevens
z
e"'
=
B ln B del van (8):
-
l
=
z ln 2 B
B
-~~-=
e"'
e'"
ln2 B
z (-l
zodat ln B = w = ln z king (6) ..
en hiemit, opnieuw door mid-
ln B)
+ ln (w- 1),
z(w
I)'
en dit is de vergelij-
0 p 1 o s sing van E. G. KuiPER.
We kunnen aan het vraagstuk nog een kleine uitbreiding geven. In plaats van de gegeven differentiaalvergelijking lossen we de volgende op:
(p -1) em+v
(peY
a e'") {y
In (p-I)}.
(1)
stelt hierin een willekeurig reeel getal voor. In de gegeven differentiaalvergelijking is a I. We stellen nu: eY z. a
dz
Dan is: -
dx
ev.p.
Substitueren we dit in de differentiaalvergelijking ( 1), dan krijgen we:
c::
z) e'" (:: ae'") ln C1~ z) .
(2)
Uit deze vergelijking lossen we r'" op.
dz
dx stellen we in het vervolg voor door q.
a ln __:(q. : :. _ __'z)_ e-x = :______ q ln (q- z) of:
e-'"=
q'--z a -~··. q ln (q- z) q
We gaan beide leden van deze vergelijking naar x differentieren.
38
WISKUNDIGE
Het resultaat is dan : q
a In (q -z) ------------q ln (q- z)
q2In2 (q
q- (q {q2~ + q In (q- z) q2- ln2 (q -
z)
z) In (q- z)} dq_. dx
Wanneer we deze betrekking uitwerken krijgen we: 1 { z In (q-z)+a ln 2 (q-z) -q} dx. dq z In. (q-z)+a ln 2 (q-z)- q= q We moeten nu dus twee gevallen onderscheiden. 1 dq
I)
·-
q dx
=
l,
dus
q
Ceo:,
C een viTi.llekeurige reeele constante. Dit gaan we substitueren in (2) en gaan dit dan uitwerken. We krijgen dan:
Ce"' - eY
(C
a} ln (Ce"'
.eY}.
Hieruit volgt dat Cex- eY =K (constante). Het verband tussen C en K is: K (C +a) InK. Dus:
K
C = In K - a.
De algemene oplossing van de differentiaalvergelijking (1) is dus:
eY
=
CnKK- a) e"'- K.
K is een willekeurige reeele constante, waarvoor geldt: K> 0. Opdat de algenene oplossing reeel is, moet K natuurlijk K ook nog voldoen aan: - a > 0. In K
a > 0.
Dan moet in ieder gevai K > l. Dus moet dan gelden K > a In K. Met de differentiaalrekening kan gemakkelijk wor:den bewezen dat als geldt: a) 0 < a < e, iedere K > l voldoet,
OPGAVEN. N°. 18.
iedere K > I uitgezonderd K e voldoet, c) a> e, de grafische voorstellingen van de functies t=K en t=a InK twee snijpunten K 0 en K1 hebben. K moet nu voldoen aan: l < K < K 0 of K > K1 • Iedere K > 1 voldoet, De grafische voorstellingen van de functies t K a In K snijden elkaar in het punt K 2 • en t Indien K > 1 moet nu gelden K > a 1n K en als K < 1 moet gelden: K 1. b) a
a= 0. a
< 0.
39
e,
z In (q
z)
+ a ln 2 (q -
z)
q
0.
(2)
Deze vergelijking moeten we combineren met (2). Zowel in bovenstaande vergelijking als in (2) substitueren we voor z de waarde . ev. We krijgen dan: e11 ln (q (q
e11 )
+ a ln 2 (q -- eY) -
eY) ex = (q
q = 0,
ae'") ln (q- ell).
(3) (4)
Eliminatie van q levert een oplossing van de differentiaalvergelij king. ev. We stellen q- eY Bij substitutie in (3) gaat (3) over in: (q- e'~~) v q(v - I)
Dus:
av 2 q = 0, ve.,- av 2 • We zien hieruit v i= I.
v(e.,- av) q= v l
ev- av 2 ev=--v-1
Wanneer we deze beide betrekkingen in (4) substitueren krijgen we:
v2 v-I
ev -- av 2 eY= · - - · v We hebben hier een singuliere oplossing van de differentiaalvergelijking (1) met v als parameter.
40
WISKUNDIGE
Uit de betrekkingen voor e"' en eY volgt, dat v moet voldoen aan de voorwaarden:
v> 1 ev-av 2 > 0. Vraagstuk XIX. Men vraagt de functie u te bepalen, die binnen de ellips
x2
y2 b2
a2
=
1 voldoet aan LL1u.
terwijl op de ellips u
0,
ou = 0 on .
"2,J
)
(Dr. H. Bremekamp). 0 p 10 s sin g .. De functie u kan gebracht worden in de gedaante v + r2w, waarbij r 2 x 2 + y 2 en v en w harmonische functies zijn. 2 Wij stellen X c cosh~ sin f), y = c sinh cos f), c -b 2, 2 2 dan is r tc (cosh 2~- cos 2n) en op de ellips geldt ~ ~0 , waarbij c cosh ~0 a en dus c sinh eo= b. Stellen we tc 2w = w, dan is ook ween harmonische functie,
Va
e
v en
w
voldoen dus aan
terwijl voor
~
c2v
(32v
~2
rJ 0 2
0
eo, daar uit
01t ~
(32w
0 en
0 volgt
en
ou =
v+w (cosh2~ 0 -cos2q)=tc 2 sinh 2 ~ 0 (l +cos2n)=
ov 0
0(1)
~
a[ (cosh 2~ 0
Nemen wij nu w ~
v=-+
~
2 ' 2
cos 2n)
2w sinh
2~ 0
()2w
2i2
b2 2
OrJ 2 = 0,
0,
b2 +2 cos
2n.
0.
0, dan vinden we voor ; = ; 0 ,
cos 2-YJ, waaruit volgt v=
~
~
2
2
-cos 217 cosh z (~ 0-~).
en daarbij is ook aan de tweede voorwaarde voldaan.
b2 2
Wii vinden dus zt = -
b2 cos 2n cosh 2(e0 2
~).
OPGAVEN. No. 18, 19
EN
20.
Vraagstuk XX.
41
av=0,
Men vraagt de oplossing van de vergelijking L1L1V +a 2 -
at
geldig voor t ;;;;;:; 0 in het gebied tussen twee concentrische bollen met stralen r 1 en r 2 om de oorsprong, en waarbij voor r
av
r11 V=V11 '=' = b1 en voor r=r2 , V=V 2 ,
. vr en voor t=O, r1 .
av
--;;-~
ur
b2
V(). (Dr. H. Bremekamp).
0 p 1 o s sin g.
Het ligt voor de hand een oplossing te zoeken, die alleen van r en t afhangt. Deze voldoet aan
•
()4V
Wij stellen verder V
4
aav
r
or u
=
r
oV
a2 - = 0.
at
, dan voldoet U aan
a4u 2 au or4 + a dt
0.
Wij bepalen vooreerst een particuliere oplossing, U 1 eenvoudigheidshalve onafhankelijk van t, die aan de voorwaarr 1 en r = r 2 voldoet. Daartoe bepalen we in den voor r Br2
U1 = Ar3
+ Cr + D,
de coefficienten uit Bri + Cr1 + D. rA 3Ari + 2Br1 + C, r 2V 2 Ar~ Br~ Cr2 D, r 2b2 = 3Ar~ + 2Br2 + C. 1·1V1
V1
V2
= Ari
+
Wij stellen nu verder U
a4u2 OtA
en aan U 2
au Or 2= 0
U1
+
+ U 2 • Dan
voldoet U 2 aan
au2 at
a2 - = 0 voor r
r1 en voor r = r 2
en U 2 = rV()-- U 1 voor r 1 < r < r 2 , t = 0.
42
WISKUNDIGE Wij construeren nu voor U2 een oplossing in reeksvorm U 2 = E A.,R.,T ~c, k=O
waarbij R., alleen van r, T., alleen van t afhangt en R.,T A: aan de differentiaalvergelijking voor U en aan de voorwaarden voor r = r1 en r = r 2 voldoet. Substitutie geeft dan I
d4R~c
a2
dT~c
R~c
dr 4
T~c
dt
Klaarblijkelijk moeten beide leden dezer vergelijking gelijk .A.k, dan komt er zijn aan een constante. Stellen wij die d4R~c
dr 4
--
4
l.kRk = 0,
dT k
dt
Ak a2- T 1c =
0.
We nemen de oplossingen in de vorm R~c =
•
A1 cosh ;.,.(r-r1) + A2 cos;.., (r-r1) + B1 sinh A~c(r r 1)+ B 2 sin.A.dr-r1), ).4k t T~c
=
C e-a:2-.
De grensvoorwaarden voor R" geven nu, als we nog r 2 - r1 = l stellen =0, 0,
A1 (cosh;.., l-- cos A~c l) A1 (sinh ;.k l sin A~c l)
+
+B
1 (sinh;." l - sin ).~cl) = 0, B1 (cosh A~c l - cos A~c l) = 0.
Uit de beide laatste vinden we voor A." de bekende vergelijking. coshA..,lcosA.~cl=l. (Zie Wisk. Opg. deel XVI, 0°.140). Wij vinden dus R" = C~c {~osh )." (r.---:- r 1) cos;." (r- r 1) . cosh A~c l - cos A~c t
+
s_in__h__A_~c_(r________~_______ r 1}}, waarin we C~c zo zullen bepalen, dat Wij bewijzen nu vooreerst
f 0
f
t
0
l
R~cR,.
dr
Rz dr =
1.
0, als k #h.
OPGAVEN. N°. 20
EN
21.
43
Wij hebben door toepassing van de differentiaalvergelijking en de grensvoorwaarden l
l
l
l
J.4!RkR,.dr=fd4~': R,.dr=fd3~~dR,. dr= r~2R~ 4 2 dr
k
0
dr
0
dr
.;
0
en evenzo
! l
dr
d2R,. dr dr 2
0. l
1.114 RkR 11 dr = 0
f
2
2
dr
dr
11 d ·Rk - -d R-2 dr, 2
0
waaruit het gestelde volgt. /.k4
00
Wij hebben nu nog in U 2 = E AkRk e- az t de coefficient en k=O
Ak zo te bepalen dat voor t = 0, r 1 < r< r 2 , U 2 = rV0 -:- Uv 00
dus
rV0 -
U1 = E
AkR~c,
k=O
waaruit wij vinden
f 0
l
{zV0 - · U1 (z)} Rk (z) dz = A~c.
Vraagstuk XXI. Men vraagt twee functies, u en v, te vinden, die in het gebied binnen de cirkel met straal R om de oorsprong
ov
a - en harmonisch zijn en zo, dat aan de omtrek u ou a ':\ v gegeven functies zijn van de plaats op die omtrek.
un
on
+
(Dr. H. Br.emekamp). 0 p g e]
0 s
t door Dr. H. BREMEKAMP en Dr. L. DE }ONG.
0 p 1 o s sin g.
Schrijven we de vergelijking van LAPLACE in poolcoordinaten, dan vinden we, dat voor r :;;;; 1 u en v moeten vol. doen aan o2u 1 ou 1 o2u = 0, -or2 +. --r or r2 (){}2
+ -· --
o2v 1 ov 1 ::;---2 + ---· + 2 ur r or r
(J2v (){} 2
= 0.
44
WISKUNDIGE
Uit particuliere oplossingen van de gedaante r" cos n{} en r" sin n{} stellen we de oplossingen samen
u
==
.E r" (A 1 , cos n{} 0
v
'
= .E r" 0
(A 2,, cos nD
B 1,, sin nD),
B 2,n sin nD).
Door de gegeven functies in reeksen van FouRIER te ontwikkelen vinden we voor r = R tt
ov
+a on
f1 (D)
co
.E (a 1 ,r• cos n{} 0
00
E (a 2,n cos n{}
+ {J
1
,n sin nD),
+ fJ 2 ,n sin nD).
0
Dus:
+ na Rn-lA2,n na Rn-l Al,n + R"A2,n R"AI.n
al,rp
az,n•
R"Bl,n + na Rn-l B2,n= Pt,n>
na Rn-tBt,n
+ RnB2,n =fJ2,n·
Hieruit volgt: · A 1 ,nRn-t (R 2
n 2a 2) Ra 1,, na a2 ,n, Bt,nRn-1 (R2- n2a2) Rf1t,n- na fJ2,n•
Az,nRn-1 (R2 - n2a2) = Ra2,n- na al,,., B 2,n Rn-1 (R2- n 2a2 ) = R(J 2,n - na fJ l,n . Wij vinden dus:
v
E {R o -
2 2 -
R
•
n 2a 2
(··~)" (a 2 n cos n{} + (J n sin nD) R ' '
naR. R 2 - n2a 2
2
(-~-)" (a 1 n cos n1} + (J 1 n sin nD)}. R ' '
Wanneer wij hierin de coefficienten a en fl uitdrukken met de formules van EuLER, vinden we in de onderstelling, dat de functies / 1(#) en f 2 ({}) van dien aard zijn, dat in de formules, die daarbij ontstaan, integratie en sommatie mogen worden verwisseld.
OPGAVEN. N°. 21
t•=
EN
( r )n f2 (q;) {1+2 Eoo -2- R2 - - - ··- cos n 2 2
1 J,!1T
~
2n 0
R
1
R
na
-
45
22.
}
(r ~ {)) dq;
~},(~) {1+2~ R' na~'n' (~)"cos n (~J} d~. 0
Ondersteld is, dat de verhouding R niet gelijk is aan een positief of negatief geheel getal. a
Vraagstuk XXII. Gegeven is, dat de voor elke n gedefinieerde functie f(n) voldoet aan I f(n m) f(n- m)- 2f(n) 2f(m) I < I (alle n en m).
+
Bewijs, dat er een complex getal w bestaat, z6 dat voor elke n geldt I f(n) - wn 2 / < t. (Dr. N. G. de Bruyn). 0 p g e 1 o s t door Dr. N. G. en Dr. N. H. KUIPER.
DE
BRUYN, Dr. L. DE JoNG
0 p 1 o s sing van Dr. N. H.
KuiPER.
= m = 0 in de gegeven ongelijkheid geeft It (0) I < t (I) Substitutie van n = m geeft Substitutie van n
I /(2m) il,
f(2m) _ f(m) 4m2 m2
I (2~'+q. k)2
·I (2~'.k) 2 < <
1
f(O)
I
1
4m2
1
f(2V. k)
1f(O)
I
< 1
j
dus:
If(2v+q. k)
I<
-- 4(f(m))
1
I /(0) I
1
(2t'+l.k)2 ( I (2v.k) 2 .t (p, q 2: 0) (verg. (1))
46
WISKUNDIGE
Daaruit volgt het bestaan van . f(2P+q.k) w~c=hm q--'3>-oo (2P+q. k) 2 en
!/(2P.k)
wk(2P.k)21
(2)
.n2•
Stel g(n) f(n) -- w 1 Voor g(n) gelden dezelfde ongelijkheden als voor f(n). De overeenkomstige limieten zijn echter Uit de gegeven ongelijkheid volgt bij toepassing op g(n): 1 1 PJg(2P.(m n)) g(2P.(m-n))-2g(2P.m)-2g(2P.n) 1 < P. 4 4 De limiet hiervan voor p co geeft
(m +n) wm+n + (m-.n 2
f
)2
f 2 m 2 wmI 2 n 2 wnI -- 0 . wm-n-
Hierin is w~ 0 (per definitie) en w~ = w 1 - w1 = 0. Door inductie volgt, dat w~ = wk- w1 = 0. Uit (2) volgt dan het gestelde, met wk =--" w1 = w.
Vraagstuk XXIII. De getallenrijen an en en voldoen aan: 1 < -- e ;:; ;, an ;:;;;, 1 (n 1, 2, 3, ... ; e onafhankelijk van n) 00
J: (cn+l - ancn)
convergeert.
n=l
Bewijs dat lim en bestaat. n--'f>-00
(Dr. N. G. de Br·uifn).
0 p g e 1 o s t door Dr. N. G. DE BRUIJN en C. VAN DER LINDEN. 0 p 1 o s sing van Dr. N. G. DE BRUIJN. Stellen we n
E (ck+I- aleck)
=
tn+v c.,
= y.,- tn,
1
dan is
Yn+1 tn an (Yn t.,). (I) De rij t11 is convergent; de limiet noemen we L. Te bewijzen is dat ook de rij Yn convergeert. We onderscheiden twee gevallen. We mogen natuurlijk 0 < e < I onderstellen.
OPGAVEN. N°. 23 I
0
EN
47
24.
L is een ophopingspunt van de rij Yn· Zij s
•
>
0,
I-e I+e
s1 = - - s ; N zo groot datI tn-L I< s1 , voor alle n>N,
m > N zo dat I Ym- L I < s. Uit (I) volgt nu dat I Ym+I- L I< s. Is nl. am ~ 0 dan ligt Ym+I in het gesloten interval met eindpunten Ym en tm, welke beide minder dan s van L verschillen. Is - e < am < 0 dan geldt IYm+I-L I:S: Itm-L 1+1 am I{I Ym-L I+ ltm-L I} <s1+e.(s+s1)=s. Door volledige inductie kunnen we dus aantonen dat I y n - L I < e voor elke n ~ m; daar s willekeuri~ was volgt hieruit dat lim Yn bestaat. · 2°. L is geen ophopingspunt van de rij Yn· Kies s en N z6 dat voor n > N geldt I Yn -- L I >
6,
I tn- L I <
02
=
e I+e 1 --
t
~-.e.
Uit (1) volgt, als we r5n =-yn- L, Tn
-e <
r5
=
(2)
tn- L stellen,
-T
n+I n:S:l. t'5n -·in
Met behulp van (2) leiden we hieruit gemakkelijk af, dat -
~?!
<
t'5n+l
-!'5- ;;;;: l,
(n
>
N)
n
waarbij e1 = (e2 + 3e)/(l + 3e) < l. Wegens I r5n I> e kan r5n+Ifr5n dus hoogstens eindig vaak negatief zijn. Op den duur is t'5n tekenvast, terwijl I r5n I monotoon niet-stijgend is. Derhalve bestaat lim t'5n, en dus ook lim Yn· Vraagstuk XXIV.
Bewijs dat, voor 0 < q < l,
r oo
•'
0
dt Iqn2-nt2n
n ---------,------::2{1 +q+q3+q6+ql0+ ... }2
-oo
(Dr. N. G. de Bruijn). 0 p g e 1 o s t door Dr. N. G. en C. VAN DER LINDEN
DE BRUIJN,
Dr. L.
DE JoNG
48
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sing van Dr. L.
DE joNG.
t2~-1) en dus:
00
•
qn 2-n ch(2n-1)nv
=2n/ "" ~
+oo
r·
dv --.; fJ 2(iv)
v 2 .E qn 2-n ch(2n-1) nv 1
-00
=2nql'1 ~
d
~
=2n +oo
71:
qlf4!D~~T~).
-00
Voor de elliptische functies kies ik de notatie van fJ 2 (v) heeft de ,perioden" 1 en..,; (
=~In q) nt
HALPHEN
en nulpunten:
De te integreren functie heeft dus polen: ti Men heeft nu verder:
..,;
met hoekpunten: ---.) . 22
T
T
2i) 2i
•
T
z) - 2i +.
rechthoek ligt slechts een pool, nl. v = !.... . 2
.
~.
Binnen de
OPGAVEN. N°. 24.
49
Voor de 4 randintegralen vindt men: 1
1
I,~J!::::; dv; I,~i [o,i ~~ +iy~ dy~i {#•((:+ P)-
J
- T/2i
rl21:
0 1
T/'Ji
2
=i!0 (y) dy; D3 (y)
0
·--:
2t
J~2 -y+-
+ 1Y
2
0
,
dy=
't/2i
1 8 =--·f~si(i+x) dx=- r~(~~)_ dx = 0 2i(i+x)
.; -
-T/'J.i
--T/2i
D2 (ix)
I1
en 1
1
I,~-i [o,; (-;; +iy) Jy~-·J·o, (-y-~) Jy~ o,(-yc~)
) o,+;;+iy) 6
Samen dus:
!:_ berekenen wij als volgt: 2 Da(v) n (I 2q 2n+l cos 2 7W + q4"+2) H(I- q2n) Da(t) = H (I- q2n+l)2 (I - q2").
Het residu voor de pool v
0
2
i(!_2
~)
=
=
i~~~ (-t)
0 2 (v) = 2q114 cos ::rro H(I 7!;
47lq2" sin 2::rro
sin :n;v
- - - - - £ - - - - - 2- - - . . . . . . COS :n;v
I
+ 2q
n
0 p 1 o s sing van Dr. N. G.
COS
2::rro
DE BRUIJN.
Door contourintegratie leidt men gemakkelijk af dat, als N een natuurlijk getal is en a_N, a-N+l• .. . , aN positieve getallen zijn,
4
50
WISKUNDIGE
Nemen we voor a_N, •.. , aN resp. q-N , q-N+l , ... , 1, q, ..• , qN dan vinden we na enige herleiding 00
-00
N
I------------~~~--~----------~~~
=n
q2) ... (1-
-N
Gebruik makende van de identiteit van jACOBI eo oo oo oo I qn 2-n t2n II { 1 _ q2n) II ( J q2nt2) II {J q2nt-2)
+
1
-oo
0
1
leiden we nu door limietovergang N---.. oo af, dat de gevraagde integraal gelijk is aan n "" oo II(I--q2n)-ai I)"qk2. 2 1 -oo l\:let behulp van de volgende betrekkingen (bijzondere gevallen van de identiteit van JACOBI) 00
00
I{- J)k qk 2
00
qn) II(! _ q2n-1)2,
1
-oo
q + q3
II( I
q6, +
., .
1
00
I q2n2+n
00
II (1- q2n)/(J-q2n-l),
-00
1
blijkt het gevraagde nu direct. Vraagstuk XXV.
Twee personen spelen het volgende spel, waarbij zij om de beurt een zet moeten doen; degene die voor het eerst geen zet meer kan doen verliest. Op een rij genummerde velden I, 2, 3, . . . . ligt een eindig aantal fiches, op ieder veld hoogstens een. Een zet bestaat uit het verplaatsen van een fiche naar een onbezet veld met lager rangnummer; zulks is echter slechts geoorloofd als aile tussengelegen velden onbezet zijn. Gevraagd wordt de juiste speelwijze aan te geven. (Dr. N. G. de Bruifn). 0 p g e 1 o s t door Dr. N. G. DE BRUIJN, H. W. LEMSTRA en C. VAN DER LINDEN. 0 p 1 o s sing van Dr. N. G. DE BRUIJN. Beschouw de volgende variabelen, die aile gehele waar-
OPGAVEN. N°. 24, 25
EN
51
26.
den ~ 0 kunnen aannemen. Zijn in een bepaalde positie de rangnummers van de bezette velden a1 > a 2 > .... > ak, dan nemen we j = [tk tJ, N1 = a1 -a2 - I , N 2 =a3 - a4 - l , .... , N1_ 1 =a 2i_ 3 - a 2i_ 2 - l , en N 1 = a21 _ 1- a21 - I = ak -- ak_ 1 als k even is, N 1 = ak - I als k oneven is. Door een zet wordt steeds precies een der getallen N 1, .... , N; veranderd. Tenzij N1 = .... = N; = 0, is elke speler steeds in.staat z6 te zetten, dat een willekeurige Ni > 0 met een willekeurig bedrag ;;;;: N i wordt verminderd. Hieruit volgt dat wanneer Nv .... , N; een winstpositie vormen in het Nimspel (is eim het m-de cijfer van de tweetallige representatie van N i dan is daarvoor nodig en voldoende dat 1: eim voor elke m even is), de aan zet zijnde speler hieruit
+
i
noodzakelijk een verliespositie moet maken (wanneer hij tenminste nog zetten kan). Uit een verliespositie kan hij echter steeds een winstpositie maken. De speelwijze komt dus geheel met die van het nimspel overeen met dien verstande dat de spelers de getallen Nv .... , N; ook groter kunnen maken. Desondanks loopt het spel in eindig vele zetten af.
Vraagstuk XXVI. lndien f(t) voor 0 ;;;;: t ;;::;. I continu is en de bestaanbare delen van de getallen q0 , qv .... , qn alle positief zijn, dan is de integraal 1
n
1
J ... Jf(x 1x 2 ... Xn) (II x~o+ ... +qv-1- 1 (1- xv)qv-1) dx1... dxn 0
0
v=1
gelijk aan
(Dr. 0 p g e 1o
s
DER LINDEN.
t
door Dr.
J.
G.
f.
G. van der Corput).
VAN DER CoRPUT
en
C. VAN
52
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sin g.
Omdat de continue functie f(t) uniform door een veelterm kan worden benaderd, behoeft de bewering aileen voor een veelterm, dus aileen voor f(t) = tk (k geheel :;;:;,; 0) geverifieerd te worden. De bewuste integraal is dan n
II
1
f
xk+qo+----Hlv-1-1
(I - x)qv-1 dx
v=1 0
ll F(k + q
0
v=1
T(k T(k-+'
n
II T(q,)
•· · · + qn) v=l 1
__F(ql)~~fqn)
T(qt
....
J.tk+qo-1
(1- t)fll+ ... +qn-1 dt.
q.,) 0
Vraagstuk XXVII. Indien f(t) voor 0 ;;;;;; t ;;;;;;; 1 continu is, n een natuurlijk getal voorstelt en de bestaanbare delen van a en {J beide positief zijn, dan is de integraal 1
1
f ... Jf(x 1x 2
0
n
••.
x,) (IIx~-1+
0
v-1
n
v=l
gelijk aan (T({J))nnn~-1
---T(n{J)
f
(1--x,)~- 1 ) dx 1
· •••
dxn
1
f(t) fa- 1 (1 ·
0
(Dr. ]. G. van der Corput).
0 p g e I o s t door Dr.
J.
G.
VAN DER CORPUT
en C. VAN
DER LINDEN.
0 pI o s sin g. Het is wederom voldoende, het bewijs voor f(t) = tk (k geheel :;;:;;; 0) te leveren. De integraai gaat dan over in n
II
1
v-1
J Xk+a-1+ ..........-
v=1 0
(1
x)f3-I dx.
OPGAVEN. N°. 26, 27
EN
53
28.
v-1)
a+ -n- F({J) v=l
1
(F({J))n nnfJ-1! = . tk+a-1 (1 F(n{J)
vt)nf3-1 dt.
0
Vraagstuk XXVIII. Gevraagd de wortels te berekenen van de (n graadsvergelijking in A aOl
A(A.)
an
=
+ J)de
.... aon
A · · • · aln
=0, a.,l
ano
waarin ars = ( : ) (n
.... ann-).
r)n-s r• voor 0 ::;;;;: r::;;;;: n, 0::;;;;: s::;;;;: n.
tenzij r = s = 0, of r = s = n, a00 = a,.,. = n"'.
(H. ]. A. Dttparc). 0 p g e 1 o s t door H.
J. A. DUPARC en C. VANDER LINDEN.
Oplossing van C.
VANDER LINDEN.
We gebruiken een stelling uit de theorie der rekenkundige reeksen van de se orde nl. X
8
-
(~) (x-1)•+ (;) (x-2)• ... +(-!)•
G)
(x-r)•=O, (r> s), =sl (r=s),
voor x = r gaat deze over in:
P~}- J)P (;) (r
s),]
p)• = 0 (r > = s! (r = s).
(I)
54
WlSKUNDIGE
Deze stelling gaat ook nog door voor r 0 als we 0! = 1 stellen. Verder gebruiken we de volgende formule: r-s
E (-l)P p=O
(;)(r~s~p) = (
n ) r-p
rl(n-s)!(n-r l(r p)! E (-l)P. p=O p!(r-p)!(r-s-p)l(n-r+P)lnl r-s
r! (n-s)! r-s (r-s)! r !(n-s)! .~~:_ 1: (-!)P = ~--- (1-1 (r-s)!n!p=O p!(r-s-p)l (r-s)!n!
r>s, (2)
We stellen: d,.,. = 1 brs = 0 (r =F s).
Vorm een nieuwe determinant I b,.8 1 door
15,.). te delen
door ( : )
it ~.. (;) .
at's
b,.
(;)
Vorm een nieuwe determinant van kolommen:
c,.s
E(pn -
p=s
1
c,.8
s)b,.P
S
I c,.s I = o ;(::.t ! b,.s I n
c,. ,:.
(n
s (;) (n-rt--'PrP
p .)
1
(;)
o.
door samenvoeging
=
OPGAVEN. N°. 28. Immers alle termen met bij r = p.
s)
moet, ingeval (n r -s
orp
Th-8
Cr =
rn
(;
-A.
vallen weg, behalve die waar-
r< s, gelijk aa~ 0 gesteld worden.
c,~r·:~ ('';') (n-r)~ r'-A
8
( n-s) (;)
drs
~>' [(n-r)+rr-A
(n-s) (;)-,
:)
(:)
Vorm een nieuwe determinant van rijen drs=
55
I drs I
P~J- l)P (;) Cr-p,s• r
door samenvoeging
I drs I= 0:;::!: I Crsl
(n- s
0,
l E(-J)P(r)!(r_:_p)•nn-s_A. r-p-s p=O p (. n ) r )
r-p
nn-s E{-l)P (r) (r- p)'- ;?(-!)• (;) p
p=O
Immers (n - s r p
s
p=O
)
(
0 te stellen voor r -
'=
J
(;-+'.-,) n )
r-p P< s
dus
p > r-s. Volg~ns
de formules (1) en (2) hebben we nu
r>
drs=
0,
dss
nn-s
S,
s! (n- s) r s!- A..----.
n!
Aile elementen van 1 drs 1 links beneden de hoofddiagonaal zijn dus nul.. Derhalve lS
,
I drs I = II drs
De wortels van I dtSs I
II
(
nn-s
s. n-s. -n-! ~ . 1(
s! -- ),
) ')
nn-s
.nl
56
WISKUNDIGE
Vraagstuk XXIX. Men vraagt de oplossing van de
differentiaalvergelijki~
d2y + {a(a - 1) _ b(b 1) _ c2} y = 0 dx 2 cosh 2 x sinh2 x · (Dr. P. Groen). 0 p g e 1o s t
C.
door Dr. P.
GROEN,
Dr.
L. DE jONG
en
VAN DER LINDEN.
0 p 1 o S sing van Dr. P.
GROEN
en C.
VAN DER LINDEN.
We voeren de substitutie uit: y = u cha x shbx. De vergelijking gaat dan over in:
d2u dx2
du ( sh x ch x) a ch x +b sh x
+ 2 dx
+ u(a + b
c) (a
b- c)=O.
\Ve voeren een nieuwe veranderlijke ~ ch 2 x in. De vergelijking gaat dan over in: a+b+c a+b-c 2 2 ------u=O. ~(~- 1) Dit is een hypergeometrische differentiaalvergelijking.
I
+
+
Zi" F(a (:J . ) = T(a k) T((:J k) T(y) zk J ',y,z o k!T(a)T((:J)T(y k) dan zijn twee onafhankelijke oplossingen van de gegeven differentiaalvergelijking
F(~j- ~-~,a
1•
~),
c 3 2a ) ' 2 '~ .
F
Dit geeft oplossingen van de oorspronkelijke vergelijking
Y=cha x sh0 x F (
a
+ b+c 2
a
'
b 2
c 2a I ) · ch 2 x ' 2 '
11=ch1-a x ski> x F l--a+h+c l-a+b- c 3 2a. h2 ) 2 ' 2 • 2 ' C X •
.f
Door sh2 x als nieuwe veranderlijke· in te voeren, kunsh 2 x vinden. nen we een ontwikkeling naar machten van
OPGAVEN. N°. 29
EN
57
30.
Vraagstuk XXX. Indien f(z) = zn a1z"_:1 + . . . + a,. een veelterm. is, waarvan alle nulpunten negatief zijn of een negatief reeel deel hebben, wordt gevraagd de waarde van de integraal co
f
y2k
f(iyf.f(- iY}dy
(0:;,;; k:;;;; n -1)
0
uit te drukken iu de coefficienten van f(z).
(Dr. P. Hazebroek). 0 p g e 1 o s t door Dr. P.
C.
HAZEBROEK,
Dr. L.
KUIPERS
en
VAN. DER LINDEN.
0 p 1 o s sing van C. Zij a, (i reeel deel.
=
VAN DER LINDEN.
l, 2, .... , n, ... ) een rij getallen met positief
. y2k dy jo II (y2 + af) 00
Zij
Ik,q -:
q
,
0 ;;;;; k ;;;;; q- l
1
Uit deze definitie volgt onmiddellijk Ik,q
=
a!+ 1 Ik,q+ 1
Ik+ 1, ,+ 1
(I)
O:;;;ks;;q+l
We definieeren s1.p voor gehele j en positieve gehele als volgt
p
j=oo
,;;.'"'., s1,p zp-j .
i=-00
Uit deze definitie ~olgt dat s1,p = 0 voor j < 0 en voor j > p en dat s1,v voor 0 :;:;;; f :;,;; p een elementaire symmetrische functie van de a; is. Door de definitiegelijkheid te vergelijken met die voor p + 1, volgt: si,p+ 1=s1,p+aP+ 1s1_ 1,p, sf-l,p+ 1 =SJ-t,p+av..,..t 5J-2,v•
dus
2
sf,p- av+lsi-2,p
si.p+l-ap+lsJ-t.v+l
(2)
58
WISKUNDIGE
We bewijzen nu met volledige inductie dat de (k=0,1 .... q'-1) voldoen aan het volgende stel vergelijkingen:
Ik,q
n (m 1) 2 0 (m = 2, 3, .... q).
(3)
Dit zijn dus q lineaire vergelijkingen voor q onbekenden. co
f
Voor q
at
0
n
dy
y2
-
+ a2 = 2. 1
Stel dat formule (3) voor een bepaalde q is bewezen. 71:
11
E (- J)!-1 Szz-m,a 1
(m 1) =o (m.- 2 3 2
Iq-l,q
.....-
'
' ..... ,
q).
~
Vol gens formule ( 1) krijgen we dan: q
f (-J)H f (-J)!-l
s2l-m,q Iq-l,q
q
S:az-m,q (Iq+t-z,q_;..t a!+t Iq-Z,q+t) q+l (-i)L-ls2l-m,qiq+l-l,q+t+a!+t E (-1)ls2l-2-m,q Iq+l-l,q+l=
q
= E 1
2
q+I
=
E (- J)!-l
[s2l-m,q
a!+t S21-2-m,qJ
Iq+l-l,q+l•
1
daar s 211 + 2-m,q = s-m,q = 0. Volgens formule (2) is dit gelijk aan q+l
E (- I)l-1 [s2l-m,q+t- aq+l 1
S:u-m-I,q+tJ Iq+l-l,q+t·' '
We hebben dus gevonden: n
2 (m=l),
q+l
E
(-I)!-l(s2l-m,q+l-aq+l S2z-m-l,q+l)
l=l q+l
E
q)
Iq+l-l,q+t=O(m-2 3 -
1
'HO
'
1)!-1 s2z-m,q+l Iq-'-t-l,q+I7t q+t
-
aq+t
2 (m= 1)
f {-1)!-l S2z-·rn-t,q+l Iq+l-l,q-d= 0 (m=2,3, ... q)
Wegens het symmetrische karakter van de s en I in de a;, moet deze formule ook gelden indien we a<1+1 in de tweede
OPGAVEN. N°. 30..
59
term vervangen door een andere ai. Wegens de lineariteit moet dan de coefficient van aq+l gelijk aan nul zijn. Zo vinden n we: q+l 2 (m = 1), E
I)l-1 s2l-m, H1
Ia+I-l,q+l
0(
m
2 3
) , , ... q,
en q+l
E(-l)Z-1 s 21-m- 1,q+lia+ 1_ 1,a+I
1=1
0 (m= 1,2, ... ,q).
.
· Deze relaties, die gedeeltelijk samenvallen, zijn samen te vatten tot 11:
-(m
q+1 1
z:: (- 1)1-
S21-m. q+I Iq+l-l,q+l=
~
1),
(m = 2, 3, ... q
I).
hetgeen de te bewijzen formule voor q + 1 is. Laten we in formule (3) de termen weg, die een s bevatten die nul is, dan krijgen we: m+~ n l= [ 2 J (m 1), "' ( l)z-t I 2 (4) ..., S21-m,q q-l,q) l= [!!~:+1] 0 (m=2, 3, ... , q. 2
\¥e nemen nu voor de
ai
de tegengestelden van de wortels
van f(z) = 0. Deze hebben een positief reeel deel. Dan geldt: n
f(z)
=f
=
l
00
Fk
0
n
E a zn--p
II (z
p
=!ll
ai), dus aP = sp,n •
1
00
y2k dy
f(iy)f(-iy)
0
00
y2k dy
·-= (
(iy+a;) (-iy+a,)
~
1
y2k dy
n
Ik,n'
(yz+ai)
1
Volgens formule {4) geldt ·dan
~ (m
l=[m;qJ
E
l=[m+l]
(-1) z-I a2l-m F n-z=
2
waarin a0 = 1 te stellen is.
=
I), 3
)
O(m=2, , ... n,
WISKUNDIGE
60
Om deze vergelijking voor F 1c op te lossen stellen we D
lit I
0 0
as a2 al
a;; a4 as
I
a2
0 0 0 0
a7 a6 a5 a4
!'·-,,,______ i
...,
!
'",.~
l
0
0
0
.. '
0
an
D, zij de determinant, die ontstaat door de I e rij en de kolom weg te laten. Dn-k n Dan vinden we: F k D 2
0 p 1 o s s in g van Dr. L.
pe
KUIPERS.
We veronderstellen dat f(z) = 0 geen meervoudige wortels heeft. Zijn Yv y 2 , •••• , Yn de wortels van /(y) 0, dan is
j(iy) .j(
= (y2
iy)
+ Yi) (y2
y;) ... (y2
Y!)
=
q;(y2).
Splitsen we f(iy) ./(- iy) in partieelbreuken, dan vinden we voor deze breuk de uitdrukking 1
n
1: ----2--r-• (up= -y!). p=l q;'(up) (y + Yv) We berekenen N
r
y2k --dy ~ y2 +
Y! .
0 N
Stellen we
f
0
y2k - - - dy
y2
I~>,
1c,
dan geldt (0 ;:;;;;; k ;:;;;;; n - 1)
p
N2k-l ---y2J 2k-1
y2
p
p,k--l
N2k-l
. ~"'!2~c-sy;
2k-l
2k-3
OPGAVEN. N°. 30 ·
N2k-ay2
N2k-t
31.
+ (-J)k-t
=----··--p
2k-1
EN
2k-3
N
61 2k-2
Yp 1
N bg tg (- J)k .y;k. -----"Yp
zodat
E ~11J,_k~
N2k-1
;;
p'('tt 11)
2k-l
p=l
p=l
p'(u11 ) y2k-2
N2k-3 ;
~
2k-3 p=l
p'(u~>)
n n N + ... +(-J)k-lN E -~-+(-J)k E Y!k-1 bgtg . p=l p (u 11 ) p=l Y1.1
Nu is naar bekend verondersteld wordt (u 11 n
y2!
E
'( ) =' 0 voor l
p=l
(Zie
-y!):
p u'D
SCHUH, N
f
= 0, I, 2, .... ,
n
I.
Lessen H. A. deel II, blz. 322), zodat
y2k f(iy) 1(-- iy) dy
0
Men kan met behulp van het gegeven over de wortels y 11 .. 1·1m bg tg -N= b ewtJzen: N-+oo
Y:o
- -Jt,
2
. k omst 1s: . zo d at d e gevraagd e mt
(-l)k+l ~ ;
y;k-1.
2p=l
Vraagstuk XXXI. On the sides of a triangle are described outward squares; the angular points of the squares not coinciding with those of the triangle,form a hexagon. It is to be proved that the lines joining the centres of opposite sides of this hexagon meet in one point. (Dr. L. Kuipers). 0 p g e 1 o s t door Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. Dr. L. KUIPERS, C. VAN DER LINDEN, Dr. Dr. L. SwEERTS en Dr. J. A. VoLLGRAFF.
DEjONG, L.
LIPS
62
WISKUNDIGE 0 p l o s s i n g van Dr. L. Sweerts.
The coordinates of the middle points of the sides of the hexagon are resp.
F
H
1
D p-! a sin {J, - l a cos {J) E ! p- b sin a, ! h. + b cos a) F (0, he+ i c) G (lq + asin{J, !he+ acos{J) H (q + i b sin a, -- t b cos a) I(t(q p),-c). The equation of DG is:
x(~hc+~q)-y(~q
P+~hc)
~Phc-Pq-~h~+lq 2 •
For EH we find:
x(~hc+~P}-y (--~p-q
hc)=~hcq+Pq+~h~-iP 2
and for FI
x(-c-hc-~c)-y(h-~P)
(q-p) (he+~ c). By adding the first two equations we obtain the third, hence the three lines are concurrent.
63.
OPGAVEN. N°. 31. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. LIPS.
Noem de vierkanten, beschreven op de zijden van driehoek ABC achtereenvolgens BAHK, CBDE, ACFG, dan is de bedoelde zeshoek DEF GHK (alles in pos. richting doorlopen). Noem L, resp. M het midden van HK, resp. EF. Denk ABC in het complexe vlak geplaatst en laat de vectorwaarden· in de hoekpunten zijn: A(u = a+ bi), B(v = c di), C(w e fi). Men vindt dan voor de volgende hoekpunten: H(u (u v)i), K(v + (u- v)i), L(t(u + v) (u v)i) en voor E(w + (v- w)i), F(w + (w- u)i), M(w t(v u)i). Dus L(p + qi), waarin p ta-b + tc + d en q =a+ tb c en M(r + si), waarin r = ?zb-]-d e en s -ta +·tc +f. De lijn LM, die de punten (p, q) en (r, s) verbindt, heeft dus als vergelijking
p) (y
(r
q) = (s - q) (x- p).
Na substitutie en vermenigvuldiging met 4 vinden we hiervoor
+ +
· 2e) (2y 2a- b 2c- d) = 3c d - 2/) (2x -· a 2b - c -
(a-3b (3a
. 2d)
of L
a.2y
f1.2x
r=
0,
waarbij a
(a
c
fl r
(3a
3c) c2) (2be
(a2
2e)
(b (b2 2cf)
(3d 3b), d 2/), 2 d) (4ae- 4ce) (4bf- 4df).
(2af- 2de)
Men vindt de vergelijk;ingen der beide andere lijnen L 2 0 . en L 3 0 door op de coefficienten van L1 = 0 de cyclische verwisselingen a --;.. c --;.. e ·-J>. a en b --+ d-;.. f --;.. b toe te passen. Daar de tussen haakjes geplaatste termen na cydische verwisseling en optelling elkaar annuleren, heeft men L1
+L +L 2
3
= 0,
zodat de drie bedoelde lijnen door een punt gaan.
. 64
WISKUNDIGE
Vraagstuk XXXII. If there are given two rational integers M and N, and one wants to know which of the two is the smallest, the following formula will tell:
min
(M.N) = E [M] .I k
,u
(1!:_), d
dlk d;:S_:'{
k=l
where the last sum is to be taken over those divisors of k, which are not greater than N. (Dr. B. van der Pol).
0-p g e I o s t door Dr. L. DEJONG, Dr. L. KUIPERS, C. VAN Dr. B. VAN DER POL en Dr. J. G. VAN PUTTE.
DER LINDEN,
0 p 1 o s s i n g van Dr. L.
DE
JONG.
Using the following wellknown relations: I,u(d)
(A)
d!n
£gJ [ t:
I
(B)
k=l
J
{l,whenn 1, 0, when n > l,
~ p (k) k·
{
1 when ; ; ; ; ; 1 ' ' 0, when ~ < 1,
we write:
I
[M] I k
p
d!k d;SN
(1!:_) d
If N ;;;;;; M, according to (B) all N terms are 1 and the result= N. If N > M, the first M terms are 1, the other ones = 0 and the result M. For N > M the result also directly follows from.
I
I E [MJ E (k) (k) [-MJ k d k d p -
d/k
d;SN
-·
p
dfk
-
according to (A).
OPGAVEN. No. 32 EN 33.
65
Vraagstuk XXXIII. Schrijf de symmetrische groep Sa van drie elementen als een regulaire permutatiegroep G. Bepaal de holomorph H van G en de centralisator van G in H. (Dr. ]. G. van de Putte).
0 p g e 1o
s
t door Dr. L.
LIPS
en Dr.
J.
0 p 1 o s s i n g van Dr. L.
G.
VAN DE PUTTE.
LIPS.
Om Sa te representeren als een reguliere permutatiegroep G, die met Sa isomorf is, voegen we aan elk element van Sa toe de permuatie, die de elementen a e a b c d I van Sa overvoert in g.a (CAYLEY)·. Hier- a e ·I d c b naast geven we de groepentabel van S. b d e I a c We vinden dan met behulp van de rijen c I d e b a uit deze tabel voor de bovenbedoelde d b c a f e toevoegingen f c a b e d e _,. (I), a _,. { eabcdl } . aefdcb
{ 123456 } 216543
(12) (36) (45),
b ->- { eabcdl } bdefac
= {
123456 } = (13) (2S) (46 ) 351642 '
c _,. { eabcdl } cfdeba
={
123456 } 465132
( 14) (26) (3S),
d _,. { eabcdf } dbcafe
{ 123456 } 534261
I _,. { eabcdf } =
{ 123456 } = (I 6 S) (243 ).
fcabed
(IS6 ) (234),
642315
Nu is S3 afgesloten (voor bewijs zie vraagstuk 3) en de daarmee isomorfe groep G dus ook. In dat geval is de holomorf H van G het directe product van G en Z (de centralisator van G in H). We bepalen daarom eerst Z. Volgens de stelling van JoRDAN voert een permutatie aa van Z elk element g van G over in ga-1 , (a E G). Met behulp van de groepentabel, die natuurlijk ook voor de elementen van G geldt, vindt men, dat de elementen g van G door ae, aa, ••• a1 achtereenvolgens overgevoerd worden in ge-1 = g, in ga-1 = ga, in gb-1 = gb, in gc-1 = gc, in gd-1 =~ gf en in 5
WISKUNDIGE
66
gf-1
= gd. Met behulp van de kolommen vindt men dus voor de e1ementen van Z (]e = (1),
a = { eabcd/ } = {· 123456 } a aedfbc 2I5634
(! 2) (35) (46).
a0 = { eabcdf } { 123456 } bfedca 361542 eabcdf } { 123456 } ac = { cdfeab = 456!23
( 13) (26) (45),
a = { eabcdf } d fbcaed
{ I 23456 }
( 165) (234),
eabcdf } { I23456 } a, = { dcabfe = 542361
(! 56) (243).
634215
(! 4) (25) (36),
Met behulp van G en Z vinden we de 36 elementen van H hieronder, waarbij de binnenste 25 uit de producten der rand-elementen gevormd zijn. (!) (12) (36) (45) ( 13) (25) (46) {14) (26) (35) (156) (234) (165) (243)
(12) (35) (46) (34) (56) (15) (23) (16) (24) (136254) (145263)
(13) 126) (45) (16) (23) (24) (56) (15) (34) (146352) (125364)
( 14) (25) (36) (15) (24) (16) (34) (23) (56) (126453) (135462)
(165) (234) (156) (243) (135264) (146253) (126354) (145362) (136452) (125463) (165) (243) (234) (156)
Vraagstuk XXXIV. Schrijf i in de vorm P(b)/Q(d), waarbij () i {12 en P en Q polynomen in () zijn met gehe1e coefficienten. (Dr. ]. G. van de Putte). 0 p g e 1 o s t door H. J. A. DuPARc, Dr. L. DEJONG, Dr. L. KuiPERS, H. W. LEMSTRA, C. VAN DER LINDEN, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. VAN DE PuTTE, Dr. L. SwEERTS en Dr. E. TROST.
0 p 1 o s sin g. d-i = {12, (d-i)3 = 2,
dus waaruit volgt
() 3 -
3()- 2
i=---
3b- I
0 p mer king van Dr. J. G. VAN DE PuTTE. Wij hebben te doen: met een bijzonder geval van een stelling van ABEL, dat bij twee algebrai:sche getallen a en fJ
OPGAVEN. N°. 33, 34 EN 35.
67
(hier i en {l/2) er een algebraisch getallenlichaam R(!5) bestaat, waartoe a en fJ behoren en 6 = va + fJ (v geheel). Zie LANDAU, Vorlesungen tiber Zahlentheorie Teil 3 Seite 73 und 74.
Vraagstuk XXXV. Op de kromme met vergelijking y-~
y
i
X 2 i)~-.
t(y3
x+2
neemt men de reeele punten Pk(xk> yk) zo, dat xk+l (k = I, 2, 3, .... ). Bewijs: lo.
pl3
Yk
=Pl.
2°. Als aile punten P k eigenlijke pun ten zijn, liggen er
elf op een tak der kromme. Voor welke waarden van x1 is P k een der oneigenlijke punten van de kromme? Voor welke waarden van x1 is P1 het zwaartepunt der punten P 2 , P 3 •••• P12 ? Als Qk de projectie is van Pk op de x-as, dan ontstaat Qk+1 uit Qk door spiegelen t.o.v. de y-as en vervolgens inverteren t.o.v. de cirkel met middelpunt 2 y3, 0) en straal y6 y2. (Dr. J. G. van de Putte). 0 p gel o s t door Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DEjoNG, Dr. L. KUIPERS, C. VANDER LINDEN, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. vAN DE PUTTE en Dr. L. SwEERTS. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. LIPS.
We herleiden de vergelijking van de kromme tot een eenvoudiger vorm n . n cos - + i sin = e6.
6
6
Noem A=
~
e6
dan wordt de vergelijking y 2
x-i 'x-'-i'
Ay
+ Ai,
WISKUNDIGE
68
..
y
1- X. tg of, na een kleine herleiding (2 _L y3) y= (2
X
12
l y3)
P~c(X~cY~c)
We nemen de reele punten
(I)
:rt
(2)
zo, dat xk+1
Y~c
(k'= 1, 2, 3, .... ). Noem A het punt (0, 1) op de positieve y-as en noem l~c de rechte, die door A en het punt B~c (xk> 0) op de x-as gaat. We noemen ({J~c de hoek, die de halfrechte AO tot vast been heeft en waarvan het bewegende been de halfrechte door A is, die bestaat uit dat deel van lk, waarvan de punten positieve x-coordinaten hebben, zodat 0 ;;;;;,: ({J~c :rc. In dat geval is, (ook voor negatieve x"') tg ff/k = X~c. Met deze afspraken krijgt ( 1) de vorm
X"+ dus
:rt
tg12
:rt
tg (/Jk tg
(/Jk+I =
+ tg 12
. ( n = tg ({J~c
---
1- tg
(/Jk.
tg 12
~).
waaruit, wegens de gemaakte afspraak omtrent de hoeken, volgt (/Jk+I
=
({J~c
n
+ 12 ,
als
69
OPGAVEN. N°. 35. Hieruit volgt, dat men het punt
(xk+l'
0) aldus uit
(xk,
0)
vindt. Trek lk> draai lk om A over een hoek :n: in positieve 12 richting. Het snijpunt van de nieuwe lijn met de x-as geeft (xk+V
0).
Na deze voorbereidingen gaan we over tot de bewijzen. 1°. Het is duidelijk, dat P 13 = Pv als x13 = x1 . Dat x13 =X1 is, volgt hieruit, dat men x13 uit x1 vindt door 12 achtereen:n: volgende draaiingen telkens over een hoek in positieve 12 richting, dus te samen over een hoek n, zodat men voor (x13 , 0) weer het oorspronkelijke punt (xv 0) terug vindt. 2°. Uit (2) volgt, dat de kromme voor reele x en y een 2 y3 orthogonale hyperbool is, met asymptoten x en y = - (2 y3). De oneigenlijke punten van de kromme zijn dus K (2 + '\/3, oo) en L (oo, - 2 - y3) (dit symbolisch bedoeld). y3, 0), vindt De hoek q/, behorend bij het punt (2 men uit tg
2+y3,
dus
([!'
De hoek p", behorend bij het oneindig verre punt van de x-as, vindt men uit 2
Hieruit blijkt dus ,
,
n 12.
({!-([!=~
Heeft men dus een eigenlijk punt Pk(xk, yk), gelegen op y3, de rechter tak van de hyperbool, dus met een xk > 2 dan is daarvoor S:n: n :n: 7:n: 12 < ({ik <2, dus 2 < ({ik+l < 12' dus is xk+I tg ({ik+l dan steeds negatief, dus ligt P"+l op de linker tak van de hyperbool met x"+l < 2 - y3. Van alle punten Pv P 2, •••• P 12 kan er dus slechts een op de rechter tak liggen. Er liggen er dus steeds II op de linker tak.
WISKUNDIGE
70
Daar bij de oneigenlijke punten K en L hoeken lfk behoren, die resp. n en tn zijn, geven de volgende waarden van x1 kennelijk voor P k een der oneigenlijke punten
i2
x1 =tg(±k.
~)
(k=O, 1, 2, ... , 6),
dus X1 =
0,
~y3,
(2- y3),
1,
±
y3,
(2
+ y3),
00.
Als P 1 (xv y1) het zwaartepunt moet zijn van de punten P 2 , P 3 , •••• P 12 , dan moet 11 x1 x2 11 Yt = Y2
+ x3 + . . . . + X 12 Ya + Y12
Nu is echter Yk Y12
=
(k
xk+I X1a
I, 2, . . .. 11 ).
= Xv
zodat men heeft 11 x 1 = x 2 11 x 2 = x 3 waaruit volgt
x3
+ x4
+ ....
dus x1 x2, hetgeen voor reele waarden van x1 en x2 een onmogelijkheid is. Wil men toch x1 = x2 formeel uit vergelijking (2) oplos± i. sen, (met y = x = x 1 ), dan vindt men x1 De x-coordinaten van Q~c en Qk+I zijn respectievelijk X~c en xk+I en wegens xk+l = yk en de vergelijking (2) heeft men dus (2+ y3)' dus xk.xk+I (2 y3) (xk+I x~c)- I = 0. (3) Als men het middelpunt van de cirkel M en het spiegelbeeld van Q" t.o.v. de y-as Rk noemt, valt te bewijzen,- dat MRk. MQ~c+I (y6 y2) 2 , dus (2 y3- X~c) (2 + y3 xk+l) = 8 + 4y3, *) *) Slechts in een gcval ligt Qk+l links van M, nl. als xk > 2 + y3 (P, op de rechtertak, zie hoven). In dat geval zijn beide factoren in het linker lid negatief en is het bewijs dus ook geldig.
OPGAVEN. N°. 35 EN 36.
71
of 7 +4yl3 (2 + yl3) (xk+l- xk) xk.xk+I = 8 4yl3, dus - xk.xk+l (2 + yl3) (xk+l xk)- I = 0, wat inderdaad met (3) overeenkomt, zodat hiermee het gestelde bewezen is.
Vraagstuk XXXVI. Gegeven een driehoek ABC en een lijn l. Zij L de triliniaire pool van l ten opzichte van de driehoek ABC. Men beschouwt de kegelsneden, die raken aan l en die gaan door de snijpunten Av Bv C1 van AL, BL, CL met de zijden BC, CA, AB. Bewijs, dat deze kegelsneden voor de tweede maal de zijden BC, CA, AB snijden in A2 , B 2 , C2 zodanig, dat de lijnen AA 2 , BB2 , CC2 elkaar snijden in een punt gelegen op l. (Dr. ]. H. Tummers).
0 p g e 10 s t door Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DEjONG, Dr. N. H. KUIPER, C. VAN DER LINDEN, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. VAN DE PUTTE, Dr. L. SWEERTS en Dr. J. H. TUMMERS. 0 p 1 o s s i n g van Dr.
LIPS.
Noem de snijpunten van l met AB, BC en CA resp. C3 , A3 en B3 • Daar l de harmoniaal van L t.o.v. driehoek ABC is, is C3 het 4de harmonische punt bij A, B en C1 . Uit de bekende meetkundige constructie, waarmee men C3 bij gegeven A, B en C1 vindt, blijkt, dat A1B1 door C3 moet gaan. Evenzo gaat B1C1 door A3 en C1A1 door B3 . Door pro1 uit A op B1C1 volgt, als P het jectie van (BCA1A3 ) snijpunt van A1LA met B1C1 is, dat (C1B1PA3) = - I. · Zo valt dus te bewijzen, dat l ook de harmoniaal van L t.o.v. driehoek A1B1C1 is. Neem nu driehoek A1 B1C1 als coordinatendriehoek en L als eenheidspunt, dan heeft men voor de vergelijkingen van l en de kegelsnede K x1 x 2 + x 3 = 0, en ax2x 3 + bx3x1 + cx1x 2 0. We eisen nu, dat K aan l raakt. We kiezen daartoe het raakpunt D(x~, x~. x~) op l, dus x~ x~+x~=O, (I)
WISKUNDIGE
72
bepalen de poollijn van D t.o. v. K, dns x 2 (cx~
ex~)
x 1 (bx;
+ ax~)
x 3 (ax~
+ bx~)
0
en eisen, dat dit l is, zodat het volgende geldt bx~.
Met behnlp van (I) vindt men hieruit 2 homogene verge. lijkingen voor x~ en x;, nl. 2bx~ + (c-a-b) x~ = 0, (2) (c a b) x~ - 2ax~ 0. Opdat deze vergelijkingen een niet-triviale . oplossing hebben, moeten we onderstellen, dat 4ab- (c
of a2
+ b2
c2 -
a
b)2
=
2ab - 2bc
0,
2ca
=
0.
Dit geeft ons dns de relatie, die tnssen a, b en c moet bestaan, opdat K aan l raakt. We onderstellen nn, dat deze relatie steeds geldt. Voor het raakpnnt D vinden we nit (2) en ( l) D(c
a- b, 2b, a-b-c).
Daar L het eenheidspnnt is, ZIJn de vergelijkingen van A 1L, B 1L en C1L resp. x2
x 3 =·0,
x1
x3
x1 -x2
0,
0.
Daar zijde BC en lijn A 1LP de zijden A1C1 en A1B 1 van de coordinatendriehoek harmonisch scheiden, vinden we voor BC x3 = 0 en evenzo voor CA resp. AB x2
X3
+ X1 =
0,
X1
X2
= 0.
Daar A op A 1L en AB ligt, vindt men de coordinaten van A nit X2 x 3 = 0 en x1 x2 0, dns A(1,-1,-1). Het punt A 2 vinden we als snijpnnt van K met BC uit x2
dus
x3
= 0 en ax2 x3
bx3x 1
+ cx1x2
0,
73
OPGAVEN. N°. 36. dus, na deliug door x 2 , wat punt A1 zou geven,
- ax2
(c- b) x1 = 0.
We vinden dus A2 (a, c-b, b c). We zullen nu bewijzen, dat de lijn AA 2 door D gaat. Dat dit zo is, blijkt uit
c-a-b 2b a-b-c a c-b b-e I
(b + - c2
=
c-a-b c-a+b -2b a a-b+c a+b-----.:-c -1 -1 0 0 c-a) (b c +a)+ 2b(a-b + c)=-a 2 -b 22ab 2bc 2ca = 0,
wegens de onderstelling. Dat BB2 en CC 2 ook door D gaan, is nu natuurlijk eenvoudig te bewijzen. Deze bewijzen verkrijgt men nl., door in bovenstaand bewijs de cyclische verwisselingen a -0>- b -0>- c __,. a en x1 __,. x2 - . x 3 - x1 toe te passen. De lijnen AA 2 , BB2 en cc2 snijden elkaar dus inderdaad in een punt, gelegen op l, nl. D. 0 p mer kin g. De laatste 2 zinnen van vraagstuk 36 kan men vervangen door: Noem Av B1 en C1 de snijpunten van AL, BL en CL met de zijden BC, AC en AB. Bewijs, dat elke kegelsnede, die door Av B1 en C1 gaat en diet raakt in een punt D, de zijden BC, CA en AB voor de tweede keer snijdt in de punten A 2 , B 2 en C2 , zodanig, dat de lijnen AA2 , BB2 en CC2 door het raakpunt D gaan. 0 p loss in g van Dr.
J.
G.
VAN
DE PUTTE.
Door een reele collineatie voegen we t toe aan de oneigenlijke rechte. L wordt dan het zwaartepunt ·van 6 ABC en Av Bv C1 worden de middens van BC, AC en AB. De kegelsnede door A1 , B1 , C1 gaat over in een parabool. Zij C2 het tweede snijpunt van AB met de parabool, C3 het midden vau C1C2 en C4 het suijpunt der diagonalen van het parallelogram C1A1CB1 . Dan is C3C4 als verbindingslijn der middens van twee evenwijdige koorden evenwijdig met de as der parabool en als middenpara:llel in 6 CvC2C evenwijdig met CC2 • De lijnen AA2 , BB2 , CC2 zijn dus evenwijdig met
74
WISKUNDIGE
de as en snijden de oneigenlijke rechte in het raakpunt van de parabool met de oneigenlijke rechte. 0 p I o s s i n g van Dr. N. H.
KGIPER.
Beschouw in een projectief vlak met homogene coordinaten (x, y, z) de punten (1, pi, 0) en (1, -pi, 0) als isotrope (oneigenlijke) punten van een Euclidisch vlak met oneigenlijke (oneindige) rechte z = 0 (1 01,,). De bekende stelling over de negenpuntcirkel van driehoek ABC kan in projectieve termen beschreven worden. Deze stelling wordt uitgedrukt in de vorm van een identiteit, die even goed geldt, indien p = 0 genomen wordt, als anders. Indien p 0 kan het vlak een ,parabolisch-Euclidisch" vlak genoemd worden. De stelling die men dan krijgt is naar de geest het gestelde in de opgave, indien men als volgt redeneert : De betreffende kegelsnede is een ,cirkel", die de oneigenlijke lijn l = l 00 in het dubbeltellende isotrope punt raakt. De lijnen AAv BBv CC1 zijn zwaartelijnen in driehoek ABC. De lijn AA 2 is hoogtelijn, d.w.z. dat AA 2 l 00 snijdt in het punt dat harmonisch ligt met het snijpunt (BC, l 00 ) t.o.v. het dubbeltellende isotrope punt. AA 2 (en ook BB2 en CC 2) snijden l= dus in het isotrope punt. Wij hebben daarmee meer gevonden dan het gestelde, namelijk: De lijnen AA 2 , BB 2 , CC2 , snijden l in het raakpunt van de betreffende kegelsnede aan l. Het is gemakkelijk in te zien, dat de stelling geldt indien l geen van de punten A, B, C bevat. De stelling geldt niet indien l A, B of C bevat.
Vraagstuk XXXVII. Laat g2 een ellips zijn, P(x', y') een harer punten, n de normaal in P aan g2 • Uit elk punt van n worden de drie andere normalen op g2 neergelaten. Voegt men de voetpunten der uit een zelfde punt neergelaten normalen aan elkaar ·toe, dan vormen deze een involutie i 3 op g2 en omhullen de verbindingslijnen dezer puntendrietallen een- parabool / 2 • Bepaal de vergelijking van deze parabool. (Dr. W. van der Woude).
OPGAVEN. N°. 36 EN 37.
75
0 p g e 1 o s t door Dr. C. ]. VAN GRUTING, Dr. L. KUIC. VAN DER LINDEN, Dr. L. LIPS en Dr. W. VAN DER
PERS,
WounE.
· 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. Stel de vergelijking van de ellips g2 x2 y2 az + b2- 1 = 0.
LIPS.
Daar het bekend is, dat de verbindingslijnen van de puntendrietallen van een i 3 op een kegelsnede weer een kegelsnede omhullen, is het voldoende, een dezer verbindingslijnen te beschouwen en daarvan de omhullende te bepalen. Zij (a, fJ) de pool van de rechte, die (x', y') met een punt van een bepaald drietal uit i 3 verbindt. Dan heeft de verbindingslijn van het resterende tweetal als vergelijking {Jx ay a{J 0 ( 1) Daar (x', y') op de poollijn van (a, fJ) moet liggen, heeft men ax' {Jy' ·a2- + -b2- 1 = 0, waaruit volgt a 2b2 - b2ax' fJ = ---a2y' ~ .
+
Dit gesubstitueerd in (I) geeft a 2b2x b2ax' x a. a2y'. y + aa 2b2 - b2a2x' = 0 of - a2(b 2x') a(a2y'.y- b2x'.x a 2b2) a 2b2x =0. Hier staat de vergelijking van een rechte, die een parameter bevat, die in het kwadraat voorkomt. De omhullende van deze rechte vindt men, door de discriminant gelijk aan nul te stellen, dus (a 2 y' .y- b2x' .x + a 2b2) 2 + 4a 2b4 x'.x = 0. Dat dit een parabool is, is direct aan de vergelijking te zien. 0 p m e r k i n g van J. DUMOULIN. Het vraagstuk komt voor in G. PAPELIER, Le<;:ons sur les coordonnees Tangentielles, 1e Deel, biz. I 77 en 178. (Het dient hier om XXXVIII en XXXIX eenvoudig te kunnen formuleren. Red.)
76
WISKUNDIGE
Vraagstuk XXXVIII. Bewijs, dat elke simultaaninvariant van de genoemde ellips en parabool Of gelijk is aan nul, product van machten der invarianten van elk afzonderlijk. (Dr. W. van der
in N°. 37 Of aan het van beide Woude).
0 p g e 1 o s t door Dr. C. ]. VAN GRUTING, Dr. L. KuiPERS, C. VAN DER LINDEN, Dr. L. LIPS en Dr. W. VAN DER
WouDE. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. LIPS. 3
Laat f(x)
== .E a;;x.x1
3
0 en g(x)
i.i=l
.E bii X; x 1 = 0 twee i,i=l
kegelsneden zijn, dan vindt men voor de discriminant C(..l.) van de bundel f - J..g 0 C(..l.) = A
3HA.
+ [email protected] B.A.a.
Hierin is A(B) de discriminant van /(g), dus een invariant. Noemt men AH(B;;) de onderdeterminant van het element au(b;;) in de determinant A(B), dan 1s 3
.JH
=
.E b;;A;;, i,j=l :!
3@ = .E auBii. i,i=l
H en e zijn simultaaninvarianten van f en g. Alle simultaaninvarianten van f en g zijn rationale functies van A, B, H en e met getallen als coefficienten, terwijl iedere invariant homogeen moet zijn in de au en ook in de b;;. (Zie SALMON-FIEDLER, Analytische Geometrie der Kegelschnitte II, 7e Aufl., § 343, 344). Nemen we nu voor I eng de kegelsneden uit vraagstuk 37 1 b2x2 + a2y2 _ a2b2 0 g
b4 x' 2 .x2 - 2a 2b2x'y'. xy+ a4y' 2y 2 a4b4 0,
+ 2a b x' .x+ 2a b y'. y+ 2 4
dan wordt
b2 A= 0 0
0 a2 0
0 0
-a2b2
= -a4b4.
4 2
77
OPGAVEN. N°. 38 EN 39.
B
=
b4x' 2 -a 2b2x'y' a2b4x'
-a2b2x' y' a2b4x' a4y' 2 a4b2y'
a4 b2y' = a4b4
4a 8 b8x'2y' 2
Daar B;; = 0 en a;;= 0 (i of= j). is direct duidelijk, dat 0. 3H = - b4x' 2 • a4 b2 - a4y' 2 • a 2b4 a4 b4 • a 2b2 a4b4 (b2x'2 a2y'2 a2b2) = 0,
e=
daar P(x', y') op de ellips f = 0 ligt. Daar H = e = 0, is elke simultaaninvariant van I en g, die niet nul is, dus een rationale functie van A en B. aileen. Nu is A(B) homogeen van de 3cte graad in de coefficienten van f(g) en van de nulde graad in die van g(f). Daar elke invariant homogeen is in de coefficienten van 1 en in die van g, heeft elke invariant van f en g, die niet 0 is, de vorm Ak.Bt
(k, l = 0,
1,
±
2, .... ).
· Vraagstuk XXXIX. Een algemene involutie t'3 van de derde graad heeft vier dubbelpunten, die ook dubbelpunten zijn van een tweede Bewijs, dat de involutie i 3 uit no. 37 samenvalt involutie met de haar aldus toegevoegde
ii.
i;.
(Dr. W. van der Woude).
0 p g e 1 0 s t door Dr. C. ]. VAN GRUTING, C. VAN DER LINDEN, Dr. L. LIPS en Dr. W. VAN DER WouDE. 0 p 1o s sin g van Dr. L. LIPS. Laat (a
bt
+ ct
2
dt3 )
+A, (e
ft
gt 2
+ ht'J)
0
(1)
(a, . . . . h vast, A parameter)
de vergelijking voorstellen van een algemene involutie van de derde graad. ·Hiervan maken we het volgende meetkundige beeld. Laat x1 1, x 2 = t, x 3 = t2 , x 4 = t 3 een rationale ruimtekromme van de derde graad C3 zijn.
78
WISKUNDIGE
Beschouw nu een vlakkenbundel met een lijn l als as, nl.
(ax 1
bx2
cx 3
+ dx + l.(ex1 4)
fx 2
gx3
hx4 )
=
0. (2)
Zoekt men voor een bepaalde l de 3 snijpunten van vlak (2) met Ca, dan vindt men voor t een derdegraadsvergelijking, nl. (1) voor die bepaalde waarde van ).. Laat men A. varieren, m.a.w. worden voor elke A. de drietallen waarden van t door vergelijking (1) aan elkaar toegevoegd (de derdegraads involutie), dan blijkt, dat de t~waarden van de snijpunten van Ca met de vlakken uit de vlakkenbundel (2) op dezelfde wijze aan elkaar toegevoegd zijn. Als van de 3 snijpunten er 2 samenvallen, dan bevat het vlak dus een raaklijn aa:r; Ca. Hoe vaak gebeurt dit voor een vlak uit de vlakkenbundel (2)? Het raaklijnenoppervlak van Ca is van de 4de graad en wordt dus door l in 4 punten gesneden. Door elk daarvan gaat een raaklijn aan C3 • Er zitten dus 4 vlakken in de bundel (nl. telkens door l en zo'n raaklijn), waarvoor 2 van de 3 snijpunten met C3 samenvallen. Inderdaad heeft dus een algemene involutie i 3 van de derde graad 4 dubbelpunten. met dezelfde dubbelWe vinden de tweede involutie punten, door op te merken, dat de bedoelde 4 raaklijnen twee transversalen hebben, waarvan l er een is; de andere noemen we l'. De vlakkenbundel door l' geeft ook een derdegraads involutie, die blijkbaar dezelfde dubbelpunten heeft als de eerste. Willen we dus aantonen, dat 2 dergelijke invosamenvallen, dan moeten we bewijzen, dat in luties i 3 en dat geval de twee transversalen l en l' samenvallen. Voor we tot bewijs overgaan, geven we, als voorbereiding daartoe, enkele bekende eigenschappen. Gaat men uit van een vlak, dat C3 dus in 3 punten snijdt, en brengt men de osculatievlakken in die 3 punten aan, dan gaan deze door een punt P, dat weer in datzelfde vlak ligt, het z.g. nulpunt van dat vlak. Heeft het vlak als vergelijking
i:
i:
tb, -a). dan heeft het nu1punt P als coordinaten: P(d, Laat men een v1ak draaien om een as l, dan doorloopt
79
OPGAVEN. N°. 39.
het nulpunt een rechte l". Het verband tussen l en l" is verder wederkerig. Men noemt l en l" aan elkaar toegevoegd. Alle lijnen, die aan zichzelf zijn toegevoegd, vormen een lineair complex. De raaklijnen aan C3 behoren er toe. Een bekende eigenschap is nu, dat alle complexstralen, die een lijn l snijden, ook de aan l toegevoegde lijn t" zullen snijden. Beschouw lijn t; deze snijdt 4 raaklijnen van Cs (dus 4 complexstralen). Deze 4 raaklijnen zullen dus ook de aan l toegevoegde lijn l" snijden. Dus is l" de hierboven met l' aangegeven tweede transversaal van l. Ligt het nulpunt van elk vlak door l steeds op l zelf, dan vallen len l" = l' natuurlijk samen. We zullen nu aantonen, dat dit laatste bij de involutie is uit vraagstuk 37 het geval is. We schrijven de ellips g2 in parametervorm a(l -
t 2)
X=---2
1
+t
'
2bt y =I+ t 2 •
We schrijven de vergelijking van is in de vorm t 3 + at 2 + + bt + c = 0, waarbij in de coefficienten nog een parameter (lineair) moet zitten. Bij elk punt Q behoren 4 voetpunten van loodlijnen uit Q op de ellips. Hoe men Q ook neemt, altijd bestaan tussen de 4 parameterwaarden t11 t2 , t3 , en t4 van deze voetpunten de betrekkingen (ARCHBOLD, An Introduction to the Algebraic Geometry of a plane) I t1t2 = 0, t1t2t3t4
=
-
I.
Noem t4 de t-waarde van het gegeven punt P, dan heeft men dus voor de andere 3 t-waarden
t1t2t3 = - I jt4 ,
dus
c = + I /t 4 , I
t1t 2 +t 2t3 +t3 t1 +t 4(t1 +t 2 +t3 )=0, dus b-t4 a=0, of a=- .b.
t4
Noemt men b =A. en 1ft4 = p, dan vindt men voor de vergelijking van de involutie i 3
t3 +p.A. t 2 +A. t+P=O,
dus
(t 3 +P)+A. (pt 2 +t)=0.
WISKUNDIGE
80
Daarmee komt overeen de vlakkenbundel x4 +Px1 +2(px3 +x2 ) of px1 +2x2 +A.px3 +x4 =0. Het nulpunt van dat vlak (A. even constant gedacht) heeft als coordinaten (1, -t)p, fA., -P), welke coordinaten blijken te voldoen aan de vergelijkingen van beide vlakken, die l bepalen, immers x~+Pxt
-p
+P
0,
en Pxa+x2
+ (-fA.p)
fA.p
wat A. ook is. Het nulpunt ligt dus steeds op de as t zelf en in dat geval valt de tweede transversaal l' met de eerste samen. Hiermee is bewezen, dat de beide involuties i 3 en i~, die dezelfde dubbelpunten hebben, in dit bijzondere geval met elkaar samenvallen.
Vraagstuk XL. In R 4 snijdt elk vlak zes raaklijnen van de rationale kromme Ci van de vierde graad, deze zes punten liggen op een kegelsnede. Bewijs dat. (Dr. W. van der Woude). 0 p g e 1o s t door Dr. C. J. VAN C. VAN DER LINDEN, Dr. L.
Dr. N. H. en Dr. W. VAN
GRUTING,
KuiPER,
LIPS
DER WOUDE.
0 p 1o
s
sing van Dr. C.
J.
VAN GRUTING.
Beschouwen wij de kromme q, waarvan de homogene coordinaten van ieder punt bepaald zijn door de vergelijkingen: {!Xo
t, e.x2 = t2,
= l' exl
(!Xs
=
t;3'
f!X4
t4,
(I)
dan ligt de raaklijn van de kromme in het punt (Px 1), di~ bepaald is als de lijn door Pen het punt P'(O, 1,2t,3t2,4t3), geheel in de osculatieruimte van P, dus in de ruimte, die bepaald is door de vergelijking: Xo
xl
x2
Xa
x4
1
t
t3 2t 3t2 2 6t 0 t
t4
0 0 0
0 0
t2
4t3 12t 2 24t
12(t4x0 -4t3x1 +6t 2x2 -
4tx3 +xJ= 0.
OPGAVEN. No. 39
EN
40.
81
De osculatie-ruimte in P(x;) gaat door het punt P8(x~), als:
t4 x8
6t 2x~
4t3x~
4tx~
x~ = 0,
tussen de coordinaten van de punten P en P 0 bestaat dus de be trekking:
die is op te vatten als de vergelijking van de poolruimte van het punt P 0 ten opzichte van het hypervlak, dat de vergelijking heeft : 4x3x 1
X 4X 0
3x~
0.
In dit hypervlak ligt ieder punt, dat de coordinaten heeft: X0 =1+A.,
x1 =t+l,
A,
x=t +3t A,X4=t +4t A., 3
3
2
3
4
dus ieder punt van een raaklijn van de kronime q; de snijpunten van de raaklijnen van de kromme met een vlak liggen dus op de snijkromme van het vlak met het hypervlak dus op een kegelsnede. 4
Is het vlak bepaald door de vergelijkingen 2: p;. X; 4
.
= 2: q;xi
=
0
=
0 en voeren wij de co6rqinaten van een punt ~
0
-
van de raaklijn in Pin, dan vinden wij door eliminatie van A de vergelijking:
P + P1t+ Pri2 P3tll+ P4t4 q + qlt+ q2t2 + qstll+ q4t4
P1+2P2t+3Pat2+ 4p4tal =0 q1+2q2t+3q3t 2 + 4q4t3 ' en deze is van de zesde graad in t, dus zes raaklijnen van de
I
kromme snijden het vlak in punten, die liggen op de bovengenoemde kegelsnede. Oplossing van Dr. N.H.
KUIPER.
De raaklijnen aan de gegeven vierdegraads kromme (xl, x 2 , xs, x 4 , x5) {!4, t 8 s, t2 s2, ts3,· s4} . hebben als nanten uit
PLUECKER
(I)
coordinaten de tweerijige determi-
2ts2
ss
2t 2s
3ts 2
0 4s 3
II
(ai(t, s)) (bi(t, s))
(2)
82
WISKUNDIGE
De snijpunten van een vlak door drie punten c•, d', e•, met het raaklijnenoppervl~k xi= p.a•(t, s)
+ q.b'(t, s),
(3)
worden gevonden op de raaklijnen, gegeven door de zesdegraadsvergelijking (homogeen in ten s): determinant (ai(t, s), b'(t, s), ci, d•, ei) 0. Ret gestelde is bewezen indien een tweedegraadshyperoppervlak Q: aiixixi = 0 gevonden kan worden, dat het raaklijnenoppervlak (3) geheel bevat. Q moet in elk geval de doorsnede van (3) en x"' = 0 bevatten. Berekening voor m 3, daarna m 2 en m = 4, geeft ons, da1 Q in elk geval van de volgende gedaante moet zijn: (4)
Substitutie van (3) in (4) geeft identiek nul. (4) 1s dus het gewenste kwadratische hyperoppervlak.
0 p 1 o s sing van Dr.
W. VAN DER WouDE.
Door een lineaire rul.mte R 3 om dat vlak {J te laten wentelen brengt men op q een involutie i 4 van de vierde graad voort. Deze heeft 6 dubbelpunten. Als P een dubbelpunt · van de involutie is, dan ligt de raaklijn in R 3 en snijdt dus {1. Zo vinden wij dus in fJ zes snijpunten. Laten wij q voorstellen door xi
=
ti (i
0, .... 4)
dan wordt de raaklijn in het punt t gegeven door X0
= A, x3
X1
lt1
At 3
+ 3t.tt2,
p,, x 2 = At2 x4
=
}.t 4
2pi,
+ 4p,t8 •
Dit raaklijnenoppervlak 1igt geheel op de quadratische varieteit. Dus liggen de straks bedoelde snijpunten op C::e kegelsnede, volgens welke I door fJ gesneden wordt.
83
OPGAVEN. N°. 40 EN 41.
Vraagstukken XLI. In de opvolgende hoekpunten A, B, C enD vierhoek worden loodlijnen opgericht op de ABC, BCD en CDA. Als deze loodlijnen op een hyperboloide AB = CD en BC = DA. Bewijs dat. (Dr.
van een scheve vlakken DAB, liggen, dan is 0. Bottema).
0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. BIEZENO, Dr. 0. BOTTEMA, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. R. LAUFFER, Dr. L. LIPS, Dr. L. DE JONG, Dr. J. G. VAN DE PuTTE en
C. SMITS. 0 p 1 o s sin g van Dr. C. B. BIEZENO, Dr. L. CRIJNS, Dr. L. DE }ONG en Dr. L. LIPS.
Noem de looodlijnen hA, hB, h0 en hD. In het vlak ABC snijden de loodlijnen uit A op AB en uit C op BC elkaar in P; l is in P loodrecbt op ABC opgericht en dus // hR. l snijdt verder hA en h0 , omdat l en hA beide in het standvlak op AB in A en len h0 in dat op BC inC liggen. l is dus een rechte, die drie der vier loodlijnen snijdt. Liggen de vier loodlijnen op een hyperboloi'de, dan snijdt l dus ook hD. Het vlak door l en hD staat dan loodrecht op AC, d.w.z. de loodlijnen uit D en uit P op AC hebben hetzelfde voetpunt Q, zodat:DA2-DC 2 = PA2-PC2 = BC 2 BA2. Door cyclische permutatievolgt uit: DA 2 - DC2 BC 2 2 2 2 2 2 BA aileen AB AD = CD CB ; de andere betrekkingen zijn hiermede identiek. :Men heeft direct uit deze twee: AB CD en BC = DA. Oplossing van Dr.
J.
G. VAN DE PuTTE.
Door langs de ribben van het viervlak ABCD telkens 2 gelijke maar tegengesteld gerichte krachten, die evenredig zijn met de lengte der ribben, te leggen ziet men dat 4 vectoren in A, B, C en D resp. loodrecht op de vlakken DAB, ABC, BCD en CDA en evenredig met de oppervlakten van die zijvlakken met elkaar evenwicht maken, want daar de Wiskundige Opgaven
6
84
WISKUNDIGE
koppels in de zijvlakken elkaar opheffen, is de vectorsom nul en vanwege de ligging op een hyperbolo'ide is er evenwicht. Dus is de som der momenten der vectoren t.o.v. AC gelijk aan nul. Zij BE _L AC en DF AC dan is opp. ADC X DF of opp. ABC x BE opp. ABC DF opp. ADC ~·······--, dus opp. ABC== opp. ADC. opp. ADC BE opp. ABC Door de momenten te nemen t.o.v. BD vinden we eveneens opp. ABD = opp. BDC. Volgens een bekende stelling uit de stereometric is dan AB = CD en BC = DA. 0 p m e r k i n g van Dr. 0. BOTTEMA.
De stelling is het omgekeerde van een stelling van BENNETT uit de kinematica: als in de scheve vierhoek AB CD, BC = DA, dan liggen de vier genoemde loodlijnen op een (orthogonale) hyperbolo'ide. 0 p me r kin g van Dr. L. CRIJNS. Is het viervlak ABCD gelijkzijdig dan heeft ook het viertalloodlijnen uit A op ABC uit B op DAB, uit C op CDA en uit D op BCD hyperbolo1dische ligging: tevens die uit A op ACD uit B op DBC uit C op CAB en uit D op BDA. Omdat ook de hoogtelijnen uiteraard hyperbolo1dische ligging hebben, bezitten hier de vier mogelijke viertallen loodlijnen die eigenschap.
Vraagstuk XLII. Op de zijde CD van het stangenparallelogram ABCD wordt de driehoek CDP1 beschreven en op de zijde BC de driehoek CBP2 • Bewijs, dat bij de vormverandering van het parallelogram de hoek P 1AP2 aileen dan constant is, als een der volgende omstandigheden intreedt:
OPGAVEN. N°. 41 EN 42.
85
I. 6 DCP1 is direct gelijkvonnig met 6 BP2C. II. P 1D AD, P 2B = AB. Bewijs, dat bij de vonnverandering van het parallelogram de verhouding van AP1 en AP2 alleen dan constant is, als I. 6 DCP1 is direct gelijkvormig met 6 BP2C. III. L P 1DC L CBP2 , PID; AD= P 2B: AB. Bewijs, dat bij de vormverandering van het parallelogram de oppervlakte van driehoek AP1 P 2 alleen dan constant is, als geldt: IV. DCP1 is indirect gelijkvormig met 6 BP2C. Het in geval I bedoelde mechanisme is de pantograaf van SYLVESTER. (Dr. 0. Bottema).
0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. BIEZENO, Dr. 0. BOTTEMA, L. T. DE BRUIN, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. ]. VAN GRUTING, Dr. L. DE JONG, Dr. R. LAUFFER, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. VAN DE PuTTE en C. SMITS. 0 p 1 o s sin g.
1) We stellen AB =a; AD= b; DP1 c; BP2 L BAD a; L DAPI = ~; L BAP 2 = a 2 ; L CDP1 L CBP2 {J2 ; L AP1D = n 1 ; L AP2 B = n 2 •• Dan vinden we: arg. AP1 arg. AP2
b sin a + c sin {J1 -; b cos a + c cos fJI d sin (a- {J ) arctg - - - _:c_____:_ 2 a d cos (a- {J 2)
arctg
Nu is PI sin a q1 cos a P2 sin a + q2 cos a onafhankelijk van a alleen in geval PI :
P2
qi : q2
=
+r
1
+ r2 rl : r2·
86
WISKUNDIGE
T oepassing hiervan op bovenstaande breuk geeft ab-ed cos ({11 +{1 2) cd sin ((1 1 + {1 2) ac sin {1 1 + bd sin (1 2 cd sin ({11 {1 2 ) ab + cd cos ({11 + {12 ) ac cos {11 + bd cos {3 2 De eerste gelijkheid wordt herleid tot ab cd en in verband daarrnee wordt de tweede gelijkwaardig met ac (cos {31 cos (1 2) = bd (cos (31 cos {12 ) d.i. of {11 {3 2 of ac bd, dus resp. de gevallen I en II. In geval I volgt uit {11 = {1 2 , dat L ADP1 P 2 BA; hieruit en uit c : a b : d volgt, dat bij hun vormveranderingen de driehoeken ADP1 en P 2BA onderling direct gelijkvorrnig blijven. Passen we op de rechte DP1 af DQ1 b en BQ 2 =a op BP2 , dan hebben de constante hoeken P 1AP 2 en Q1AQ 2 dezelfde waarde {J2). 2)
APi
b2
+ c + 2bc cos (a 2
2ad cos (a
is onafhankelijk van a uitsluitend ingeval be cos {11 be sin {J 1 b2 c2 2 • d ad cos {3 2 ad sin /1 2 Hieruit volgt: {J1 {1 2 en of a : d =' c : b of a : d b : c, d.w;z. geval I of III. 't Geval III kan ook aldus uitgedrukt worden: de driehoeken DCPI en BP2C hebben een hoek en 't oppervlak gelijk. Hier blijven de driehoeken ADP1 en ABP 2 onderling indirect gelijkvormig; de gevallen I en III hebben dus dit gemeenschappelijk, dat de genoemde driehoeken in de een of andere zin onderling gelijkvorrnig blijven. Het feit, dat de invariantie van AP1 : AP 2 bij de voorwaarde I die van L P 1 AP 2 met zich meebrengt, in tegenstelling met voorwaarde III, wordt daaruit verklaard, dat in I de twee hoeken P1 AQ1 en P 2AQ 2 (zie onder I)) direct, in III indirect gelijk zijn. Want in I, waar a : d c : b, hebben we b.v. a d en c > b, zodat AQ1 en AQ 2 t.o.v. AP1 en AQ1 resp. in dezelfde zin gedraaid zijn. In III echter, waar a:d b : c, hebben we b.v. a> d en b > c.
OPGAVEN. N°. 42.
87
3) De formule 20 = lx1Y2- x2y1 1levert voor de dubbele oppervlakte van /':,. AP1 P 2 (A = 0; X-as langs AB) de waarde I ae sin {31 + bd sin {32 + ab sin a + ed sin ({31 + {3 2 - a) I Deze waarde is invariant alleen ingeval {31 + {3 2 - a = -a, d.w.z. {31 + {3 2 = o en ab = ed, d.i. geval IV. 0 p mer king van Dr. 0. BoTTEMA. Als P 1D =AD, P 2 B = AB, terwijl L P 1DC en L CBP2 elkaars supplement zijn, dan is L P 1AP 2 recht. Als P 1D =AD, P 2 B = AB, terwijl L P 1DC = L P 2BC (zodat de driehoeken DCP1 en BP2C indirect congruent zijn) dan zijn Av P 1
. . en API . constant en we1 gel""k en P 2 co11memr - 1s IJ aan AD . AP 2 AB 0 p 11! e r king van Dr. L. LIPS. Eenvoudige berekening leert, dat in de gevallen I en II voor de constante hoek geldt: L P 2AP1 = L CDP1 = LP 2 BC. 0 p m e r k i n g van Dr. L. CRIJNS. Een derde wijze van gelijkvormigheid n.l. /':,. DCP1 indirect ,...._, /':,. BCP2 gepaard met de eigenschap, dat /':,. ADP1 en /':,. P 2BA bij hun veranderingen een hoek en het oppervlak gelijk houden, ontmoeten we, als we de eis stellen
APi- AP~
invariant.
Want 2be cos (a- {31) - 2ad cos (a- (3 2 )
+b + 2
e2-
a2- d 2
is invariant voor be cos {31 = ad cos {3 2 ,
be sin {31 = ad sin {3 2 ,
zodat {31
=
{3 2 , ad
=
be.
88
WISKUNDIGE
Vraagstuk XLIII. Bepaal de meetkundige plaats van het punt, welks voetpuntsdriehoek ten opzichte van een gegeven driehoek een zwaartelijn van gegeven lengte heeft. (Dr. 0. Bottema). 0 p gel o s t door Dr. C. B. BIEZENO, Dr. 0. BOTTEMA, Dr. E. M. BRUINS, L. T. DE BRUIN' Dr. L. CRIJNS, H. J. A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DE J ONG, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. VAN DE PUTTE, Dr. L. SwEERTS en J. WICHERS. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. DE
J ONG.
Wij gebruiken gewone trimetrische coordinaten ten opzichte van de gegeven driehoek A 1A 2 A 3 met zijden av a 2 , a3 en oppervlak 0. Zijn de zwaartelijnen van de voetpuntsdriehoek van het punt x 11 x 2 , x3 : mv m 2 en m3 , dan geldt voor de meetkundige plaats van de pu~ten, waarvoor m1 constant is:
xi+ :t(x~
x~)
+xx
1 2
cos A 3
m2
-
tx 2x3 cos A 1
; 40
(a1x1
a 2x 2
m1 als parameter beschouwend, hebben wij dus de bundel kegelsneden k 1 -AL~ 0. De krommen raken elkaar dubbel op Loo en de pool van L"" is voor alle kegelsneden hetzelfde punt. Zij zijn dus concentrisch. Nu is echter k1 0 een nulcirkel. Immers het is een cirkel, daar de beide cirkelvoorwaarden:
vervuld zijn. De drie leden stellen n.l. voor: het kwadraat van de zwaartelijn uit A1 van !::,. A 1A 2A3 • Daar ki 0 verder behoort bij een voetpuntsdriehoek met m1 = 0, is slechts een reeel punt aanwezig, n.l. het punt, waarvan de voetpunten op een rechte liggen, die door haar snijpunt met A 2A 3 gehalveerd wordt. Dit punt ligt dus op de omgeschreven
OPGAVEN. :K 0 • 43
EN
89
44.
cirkel van 6 A1A2A8 (Simpson) en op k1 = 0: het is het punt - a11 2a2 , 2a3 en dus het snijpunt a1 van de symmediaan uit A1 met de omgeschreven cirkel. k1 = 0 snijdt Leo in de cirkelpunten en alle kegelsneden zijn dus concentrische cirkels. Om de straal r1 te berekenen, behorend bij m1, bepalen wij de snijpunten van de meetkundige plaats met x 3 = 0. Voor de afstanden p1 en p2 van deze snijpunten tot A1 vinden .. .
WlJ .
P1P2 --
2 2 40 2 - mta'l 2 . -~ -9-···· • 4R als M1 de zwaarte1" IJn mt 2 Mtai
A
"~l
en R de straal van de omgeschreven cirkel is, beide van A1A2A8 . De macht van A1 ten opzichte van de meetkundige plaats, d.i. Aai -- ri is hieraan gelijk. Na enige herleiding a 1 .Aa1 2R komt er: r 1 20 . m1 = M • m 1. 1
De meetkundige plaatsen zijn dus cirkels met tot middelpunt de snijpunten der overeenkomstige symmedianen van 6 A1A2A3 met de omgeschreven cirkel en met stralen, evenredig aan de grootte der constante zwaartelijn, met als evenredigheidsfactor de verhouding van de middellijn van de omgeschreven cirkel tot de overeenkomstige zwaartelijn in de gegeven L\ A1A2A3 .
Vraagstuk XLIV. Te bewijzen 00
~{
JJ
0
0
dx ( 2 x ) -I- -2 } = l +x x
c.
(Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door D. J. BoUMAN, Dr. H. BREMEKAMP, Dr. L. CRIJNS, Dr. L. DE JoNG en Dr. E. TROST.
0 p 10 s
sing
van Dr. L. DE JONG.
Ik bewijs algemener 00
/{lo (ax) 0
l
l
+
} dx = x x 2
~~ C
2 ln-, a>O. a
WISKUNDIGE
90
Men heeft vooreerst
I
co
00
{{lo (ax)- e-x} dx X
v
0
r(
00
dt.fe-tx {/0 (ax)
0
0
00
dt
= v
0
00
-~_I-t)= /du(vi
1
-~-2 2
Vt
+a
1uz
1_a d,;)
0 00
= ln
1J
+ vi+U2 I = ln.~ . 1
I
au
a
0
Verder is 00
/(
e-x
1 ) dx
I+x 2
x
0 00
= e-'" ln x
,
I
=
+
• •'
0
Voor a
00
(
e-"' ln x dx -
ln
0
X ~· --·-
y1
-C.
2 wordt de uitkomst - C. 0 p 1o s s i n g van Dr. L.
CRIJNS.
't Gevraagde kan bewezen worden voor 00
J 1 xa}
.f{Jo (2x)
d:' a> 0.
( 1)
0
·want de waarde van 00
i~} ~x
/{t(x)
(2)
0
is onafhankelijk van a, mits f(x) over elk eindig vak integreerbaar is en in de omgeving van x 0 en van x .....r = zulk gedrag heeft, dat deze integraal bestaat; dan is 't n.l. duidelijk, dat differentiatie naar a geoorloofd is, waarbij de uniform convergente integraal
""" !
xa log x . dx
• (1 0
xa) 2
x
OPGAVEN. N°. 44.
91
ontstaat; en deze heeft de waarde nul, omdat xa log x
dx
-(1-xa)2'~
invariant is tegenover de substitutie x---'?- _!__en dus de splitx
sing van de integraal in 1
00
!+! 0 1 aanleiding geeft tot twee tegengestelde waarden. Substitueren we in (2) e-x voor f(x), dan is aan de voorwaarden voldaan en vinden we als een bekende formule I
xa
)dx =-C. X
(3)
0
N u beschouwen we 00
f
{e-x- Jo
dx
(2x)}~
(4)
0
of liever 00
lim
f.
h-0 h
Vooreerst vindt men voor de integraal li (e- 1' ) - J J 0 (2x) d (log x) h 00
- l i (e-")
J0 (2h) log h + 2 J J1 (2x) log x dx, h
waarvan de limiet is
c + VJ(l)
=
0,
als :~p(x) F' (x) : F(x). Door aftrekking van deze waarde voor (4) van (3) komt 't gevraagde aan de dag. 0 p 1 o s sing van D.
J.
In de bekende notaties geldt U(t) Jo (2xt)
p
BouMAN.
WISKUNDIGE
92
Dus 00
F (t)
== U (t)jr{J 0 (2xt) ~ -} dx 2 1
11 x
x
0
2
{lgP+
vp
2
; 4xJ~
lg p ..
lg t - C} U(t),
Ig t - C} U(t).
F(t)
Dus 00
/{Jo (2x) 0
I
+ x·
·····-9
1
} dx
x
=
lim F(t) t~I
-C.
0 p m e r k i n g van Dr. E. TROST.
De gevraagde integraal komt voor in onze oplossing van vraagstuk 19, deel XVII blz. 59.
Vraagstuk XLV. Men vraagt twee stelsels veeltermen 1p.,(x) en !fn(x) te bepalen zo, dat voor alle waarden van n geldt
Jn(~) Jo(~)V'n-2 (x) + J1(~)q;n-1(x). (Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door Dr. H. Dr. L. DE JONG.
BREMEKAMP,
0 p 1 o s sing van Dr. L Door in de bekende betrekking
Dr. L.
DE JoNG.
CRIJ~S
en
OPGAVEN. N°. 44
EN
93
45.
de gestelde uitdrukking in te vullen vindt men de recursieve formules: Cfin-1 = 2 (n -- I) X Cfin-2- Cfin.·-3 1p.,_2 2 (n- I) X 'lfn- 3 - - 'lfn- 4 met q;0 1; rp1 2x; "Po=- 1; '1jJ1 = - 4x. Hieruit zijn de veeltermen achtereenvolgens te berekenen. Zowel (/Jn als "Pn zijn polynomia van de nde graad met gehele coefficienten in 2x, waarbij de exponenten telkens met 2 6(2x) 3 - 4(2x); v•3 = -- 24(2x) 3 6(2x). afnemen. B. v. rp 3 Algemeen vindt men:
m I: (-l)k (n-k)(n-k)l· (2x)n-2k ="Pn
k!
k
k=O
m (-l)k(n-k) (n-k 1)~ (2x)n-2k. I: k (k+l)!
k=O
0 p 1 o s s i n g van Dr. L.
In ,Cylinderfunktionen" bewijst
CRIJNS.
op blz. 36 een
NIELSEN
formule, die na vervanging van x door _!_ overgaat in X
y+n (~)
=RV-l,n(x)]P (~) _ Rv,n-l(x)JP-1
waarin R het polynoom van RV,p= I:
(
1)~p-s)! (v
s!
s=O
LoMMEL
(~),
is en
+ pp- 2s
s) (2x)p-2s.
Voor v = 0 volgt de gevraagde betrekking
Uit ( 14) blz. 35 I.e. leiden we af
R-1,n=-
:rt
2x
:rt :rt +J y · RO.n-1= _ y n 2x n' 2x
y 1J
1
:rt
0
J" _ 2x JoY
'fiJ
94
WISKUNDIGE
waar Y de cylinderfunctie van de 2e soort voorstelt. Elimineren we uit deze twee betrekkingen ] n onder toepassing van de fundamentele relatie n 2x (- JoYI YoJl) 1, dan vinden we de aan ( 1) analoge be trekking
Yn(~) = R-1,nY0 (~-) +RO,n-1Y1 (~).
(2)
Dat de oplossingen in de veeltermen R ondubbelzinnig zijn, volgt aldus: stel dat naast ( 1) een tweede oplossing in veeltermen, onverschillig van welke graden, bestond, dan zou door eliminatie van J" volgen: ] 1 : ] 0 = P1 (x) : P 2 (x);
d]o, zodat 1og J 0 moest ZIJn .. d e mtegraa · 1 van dx een quotient van 2 polynomen; dergelijke integraal kan slechts bepalen rationale functies of log van een functie van 1e of 2e graad of arctg van lineaire functies. maar ] 1
Vraagstuk XLVI. Bepaal 00
lim n-+oo
f
sin n{}
cotg {} a2
{} 2
d{}.
0
I 0 • als n de rij der oneven getallen doorloopt, 2°. als 11- de rij der even getallen doorloopt.
(Dr. H. Bremekamp).
0 p gel o s t door Dr. H. BREMEKAMP, Dr. L. CRIJNS, Dr. L. DE ]ONG en Dr. E. TROST. 0 p 1 o s sing van Dr. L. DE ]ONG. co
Stelt men I,..
r
l
.~
sin nx cos x . ·····----··· dx, dan IS: sin x (a 2 x 2)
+
0 ) -na ·nx+cos (n--2) x d n ( X= 1+e 2a e ; a> 0. a2 x2 2a
1,.-0
OPGAVEN. N°. 45
EN
46.
Voor n =2m: :n;
.......... ( 1 2a
e2a) e-2ma
:n; ( 1
2a
Door optelling en bedenkend, dat 10 = 0: :n;
12m= 2a (1 e-2a
:n;
--········
en
e- 2 a
Voor n =2m
a.
=~Cth.
2a
komt er op analoge wijze: :n;
e2a) e-3a
(1
1
2a
terwijl 11 n
Dus Lim l 2 m+1
~e-a.
2a
2.e-a e- 2 "
2a 1
'fff,~OO
:n;
=
0 p 1 o s s i n g van Dr. E.
We gaan uit van de formule sin (2m 1) f) .
Sill f)
= 1
TROST.
m
+ 2 k~l I: cos 2kf)'
waarbij m een natuurlijk getal voorstelt. Hieruit volgt
. I 00
•
={cos+
ctg f)
sin (2m+ 1) fJ--d19 a2
0
00
f) df)
•
a2
f)2
0
.I . 00
12 m
=
Sill
.; 0
2m f)
ctg f) a2
+ {)2 df)
+ f)2
95
96
WISKUNDIGE ~
)
~
d{}
m
2 I;
a2
}'cos
k-1 0
0
a2
J'
=
2k{}
d{}--
{}2
cos 2m{} a2
+ {}2 d{}. .
0
Nu maken we gebruik van de bekende integraal ()()
··cos Ax n -Aa ) a 2 + x 2 dx= 2a e
(A> 0, a> 0)
0
en vinden
n
a
e-2a _ e-2a( m+l) n - - - - - - - - - - e-2am. 1 - e- 2 a 2a
De gevraagde limieten ZIJn nu n ea lim I 2 m+l = - . 2 , m_,.oo a e a -1 . n e2 a+1 · hm 12 m = - . - · - m->-oo 2a e2 a - 1 Vraagstuk XLVII.
Als ~
82 ~ ux 1
82 ()2 + 8x ;:;-T 2 + .... uxm
2 - 2_j_ 2+
en r --x 1
,
x2
2
•••.
xm
2
vraagt men voor alle (gehele, positieve) waarden van k en m de oplossingen van ~k u = 0, die alleen van r afhangen.
(Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door Dr. H. Dr. L. DE JoNG.
BREMEKAMP,
0 p 1 o s sin g. Men heeft, als v
allee~
d 2v
van r afhangt:
~V=-+ 2
dr
m -1 dv r
-dr
Dr. L.
CRIJNS
en
OPGAVE:N. N°. 46 Voor k
=
A
~t
Voor k
47.
97
1 zijn dus de gevraagde oplossingen u
en
EN
B, als m =F 2.
A In r
B als m
2.
= 2 vinden we, als m =F 2 A -...LB
rm-2
'
dus u = A 1 ln r
Llu =A ln r
dus
u
= A1
r2
B
ln r
A 2 In r
+Br +B 1
2
2,
als m
2.
De eerste oplossing geldt ook als m = 3, zij kan dan geschreven worden in de vorm
Voor het triviale geval m u =
neemt ze de vorm aan C1r 2
C0r 8
+ C2r + C3 .
Op deze wijze kunnen we voortgaan. Wij vinden: voor m oneven
A"
u
rm-2
+B 1r2k-2 + B 2r2k-4
(deze uitkomst geldt ook, als m < 2k, in dat geval komen in een aantal der eerste termen positieve oneven machten van r, in het triviale geval m 1 neemt ze de vorm aan voor m even en > 2k, krijgt de uitkomst dezelfde vorm voor m = 2k - 2h, waarbij o ;;;;;: h < m u
= (A1r 2 " + .... A,.r 2 Blr2k
A,.+1) ln r B2r2k-2
+ A,.+2 r2
+ .... B".
A" .... ym-2
98
WISKUNDIGE
0 p mer kin g. Men kan deze uitkomsten eenvoudiger vinden door gebruik te maken van de stelling, dat iedere oplossing van de vergelijking !::.."' u = 0, gebracht kan worden in de vorm 1/,
y2k-2 Uo
waarbij !::.. u 0
+ y2k-4 ul
0, !::.. u 1
=
=
•••• rzuk--2
0 .... !::..
uk-l =
uk--1•
0.
Vraagstuk XLVIII. Als A de operator van LAPLACE in m veranderlijken Xv Xm betekent en -~i .... x;n = r2, xi X~ + ... r/, e = r sin fJ, vraagt men de oplossingen van de vergelijking ,6.k 1f, 0, X 2 ••••
van de gedaante u
= rncp(IJ), die eindig blijven voor {)
0.
(Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door Dr. H.
BREMEKAMP
0 p 1 o s sing van Dr. H.
en Dr. L.
CRIJNS.
BREMEKAMP.
Iedere oplossing van de vergelijking /J.k u = 0 kan geschreven worden in de gedaante u r 2 k- 2 u 0 -1- r 2 k--4 u 1 2 + .... r uJc_ 2 uk-v waarbij A u 11 0, (h = 0, 1, 2 .... k - 1). Het komt er dus slechts op aan het overeenkomstige vraagstuk voor de vergelijking Au 0 op te lassen. Daartoe voeren wij eerst als veranderlijken in x,. en e; de vergelijking wordt 22u (J2u _(_ m -2 au =0.
_____
01]2
I
12
01]
Hierin voeren wij nu in r en {), door de betrekkingen r sin{), Xm r cos{}. Er komt dan
e=
3 2 ~f,
m-1
ar2
r
ou
Stellen we hierin u
(m
1 82u r2 (J{)2
2
au
---cotgfJ-= 0.
2{)
= rn Cf!n({}), dan vinden we
dcpn 2) cotg {) d{)-
n (n
m- 2) Cf!n
= 0.
OPGAVEN. N°. 47, 48
EN
49.
99
Door de substitutie cos {} = x, f/Jn ({}) = vn (x) gaat deze vergelijking over in d 2v
(1 ~x 2) dx 2
dv
-
(m-1) x dx
Door te substitueren v = den we
+ n (m + n-2) v = 0. A + A x + A x + .... 0
2
1
2
vin-
(k + 2) (k + 1) Ak+ 2 = {k(k + m- 2)- n(n + m- 2)} Ak dus wij vinden Ak = 0 voor k > n. Wij vinden dus steeds een oplossing in de gedaante van een veelterm van de nde graad in x; als n even is bevat deze alleen even mach ten, als n oneven is oneven machten. Daarvan onafhankelijke oplossingen worden oneindig voor x = ± 1, dus {} = 0, of {} = n. Noemen wij de zo gevonden veeltermen Vn (cos {}), dan zijn de gevraagde oplossingen van f1k u = 0, begrepen in t-t =
rn {C 0vn (cos{})
+ C1vn-z (cos{}) + C vn_ 2
4
(cos{})
+
+ · · · . Ck-1Vn-2k+2 (cos iJ)}. Vraagstuk XLIX. Men vraagt de functie V te bepalen, die binnen de cylinder x 2 + y 2 = R 2 voldoet aan
(J3V o3V - ·2 - + - -2 = V ox oz oy oz ' en in de punten van de cylinder en evenzo in de binnen de cylinder gelegen punten van het vlak z = 0 gegeven waarden aanneemt. (Dr. H. Bremekamp).
0 p loss in g. Wij zullen het vraagstuk oplossen door achtereenvolgende benaderingen. Daartoe bepalen we vooreerst de functie V, die binnen de cylinder voldoet aan
o3V ox 2 oz
o3V
+ oy oz 2
=
f(x, y, z),
waarbij f(x, y, z) een gegeven continue functie is en die op de cylinder en in het vlak z = 0 de in de opgave bedoelde Wiskundige Opgaven
7
WISKUNDIGE
100
waarden aanneemt. \Ve nemen aan, dat de waarde op de cylinder door een naar z differentieerbare functie gegeven is. Wij merken dan op, dat
~V oz
binnen de cylinder voldoet
a an 32
~
)
uy
av ·
--;;- = f(x, y, z)
(1)
OZ
en in de punten van de cylinder waarden aanneemt, die wij uit de daar gegeven waarden van V kunnen afleiden. NoeOqJ , dan vinden we av d oor voor w1.11ekeunge . men we d eze-
oz
8z
z te stellen
av
U -2njj(;,'Y),Z) ln
oz waarbij we
av
e de
(!
da,
(2)
afstand betekent van het punt x, y, z, waar
'::> willen bepalen tot het in het integratie-element da oz gelegen punt ~' YJ, z en de integratie wordt uitgestrekt over het oppervlak van de op de hoogte z binnen cylinder gelegen cirkel. Dan is
82U
ox2
+
82U
oy2
= 0
en op die cirkel
u
Of[J
az- + 2nf f(;,
n,
z) ln
e da.
U wordt dus in het punt, dat in cylindercoordinaten bepaald is door r, 0, z, gegeven door de integraal van PoiSSON 27T
R 2-r 2 ~ { ~ df}1 li= - - } -+2n / j(;,1J,z)lneda} 2 ----. 2n oz · .; R + rL2Rrcos(ffcff) 0
Uit (2) volgt dus
OPGAVEN. N°. 49.
101
en onder toepassing van de voor z = 0 gegeven waarden van V.
V
V (x, y, o)
waarbij z
F(x, y, z)
=
f
f(x, y, z) dz.
0
Wij bepalen nu V0 door in het vorige f te vervangen door 0, V k voor k ~ 1 door f te vervangen door V k-I· Stellen we dan V0 tt0, V k - V k-I U~r (k ~I) dan voldoet (4)
aan alle eisen van het vraagstuk. Om dat te bewijzen, tonen we vooreerst aan, dat de reeks convergeert. vVe hebben door toepassing van (3) 2'11'
R2-r2 { - - - q; 2n ._, R 2 +r 2
u 0 =V(x,y,o)
d{)l
----~-----
2R r cos({)- D1 )
0
uk is voor k ~ 1 bepaald door ()2
(
en
2t~c
()2 ) (Jttk
~+~ ox cy
= 0 voor x 2
y2
=
e~ = u"-1 uz
R 2 en voor z
=,
Dus weer volgens (3) ,.
d{J 1
,.
I fu,Hlneda+2n ,; R +r-2Rrcos({)c{))., 2
< R 2•
f
2?r
U~c=(RLr 2)
y2
0, x 2
2
uk-llneda, (5)
0
U~< =
waarbij
f
z
u,k
dz.
0
Is nu de grootste waarde van jzt0 l M, noemen we verder 21T
r
(R 2-r2)} 0
~1
~
f
/Ineda+2:n: lneda=a(x,y) R 2 +r 2 - 2Rrcos (ftc{)),;
102
WISKUNDIGE
en zij de grootste waarde van la(x, y) 1, vo.or x2 a, dan is M kl
y2
;;;;;
R2,
___ ak-,k ~.
Geldt deze ongelijkheid n.l. voor k 1 dan volgt uit (5) onmiddellijk, dat zij ook voor k geldt en wij overtuigen ons gemakkelijk, dat zij geldt voor k = 0. Hieruit volgt de convergentie onmiddellijk. Daarna is het gemakkelijk te bewijzen, dat (4) aan de differentiaalvergelijking en aan de randvoorwaarden voldoet.
Vraagstuk L. Van een gegeven oppervlak wordt door een gesloten kromme zonder dubbelpunt een in het eerste octant gelegen deel G begrensd, zodanig dat een lijn, als ze evenwijdig is aan een der coordinaatassen, G hoogstens in een punt snijdt. Gevraagd wordt een functie V te bepalen, die voldoet aan
o3V cxoyoz
v
av 32V en zo, dat in de pun ten van G, V, --;;;~en-·2 , waarbij n de . en on richting der normaal aanwijst, gegeven waarden aannemen. (Dr. H. Bremekamp). 0 p 1 o s sin g. \Vij beginnen het overeenkomstige vraagstuk op te lossen voor de vergelijking 33 V oxoyoz = f(x, y, z), (l) waarbij /(x, y, z) in bet gehele te beschouwen gebied, dat nog nader omschreven zal worden, een gegeven continue functie is. Wij beschouwen een punt P(x, y, z) zo gelegen, dat lijnen door P evenwijdig aan de coordinaatassen het gegeven oppervlak snijden in A, B en C, gelegen binnen (of op de grens van) G. Wij integreren beide leden van (1) over de ruimte binnen het lichaam P ABC begrensd door ons oppervlak en drie platte vlakken. Wij vinden
OPGAVEN. No.' 49 en SO.
103
(l2V f (l2V f Jr ox3y dxdy- oxay- cos (n, z) da = t dr, PAB
CAB
PABC
dus
y) ds-f ~~'!-cos (n,z) da (, dr. (2) oxoy ,; AB CAB PABC . 82V De hier voorkomende waarden van in de punten van oxoy
Vp-V
A-j"( ~V) cos (n ox
11
de kromlijnige driehoek ABC, van oV in de punten van
ax
de kromme AB en van V in A kunnen we in de gegevens uitdrukken, n 1 wijst de· richting der normaal van de vlakke kromme AB aan. Ret is gemakkelijk te bewijzen, dat de hierdoor bepaalde functie V aan aile eisen van het vraagstuk voldoet. De functie is op deze wijze bepaald in het gebied binnen de drie cylindervlakken door de rand van G met beschrijvenden evenwijdig aan de coordinaatassen. Wij zullen ons verder tot dat gebied beperken. Het is duidelijk, dat de gevraagde functie buiten dat gebied door de gegevens niet bepaald is. Wij construeren nu de in de opgave gevraagde functie V door successieve benaderingen. V0 zij de functie, die we verkrijgen door in het vorige f = 0 te nemen, V1 door in het vorige f door V0 te vervangen, Vk (k > 1) door f te veru 0 , V 1c V k-l = U~c (k > 1) vangen door V k-I· Is dan V0 dan voldoet (3) aan alle eisen van het vraagstuk. Om dat te bewijzen, tonen we vooreerst aan, dat de reeks convergeert. uk is bepaald door aau~c
(J2u
~< = 0. Wi' vinden dus, daar in 8n2 J het eerste lid van (2) nu aile termen behalve de eerste nul worden uk = f U~c-1 d·r.
en aan G,
uk
PABC
WISKUNDIGE
104
lu0 1is begrensd, zij M de grootste waarde van beschouwde gebied, dan is ltt1 l <
lu 0 1in het
M xyz.
Wij bewijzen nu door een Bernoulliaans bewijs M lukl < - xkykzk. Geldt deze formule namelijk voor uk_1, dan k!3 hebben we
(x
;·z
M lu 1 < ___ xk--1 dx11!yk-1 dy zk-1 dz = kl
M xkykzk. k!3
_
(k-1) !3. 0
0
0
Het bewijs, dat onze functie V aan de differentiaalvergelijking en aan de randvoorwaarden voldoet, is nu zeer eenvoudig. Vraagstuk LI. 00
Voor x :;:;;; 1 is f(x) monotoon dalend en positief, ::E f(n) <
=·
1
a1 1 + a2 1 +
De positieve getallen a1 .... ak voldoen aan .... + a;l=l. Bewijs dat 00
00
+ L. f(na c) 1
~
n~l
::E f(n). n~l
(Dr. N. G. de BruiJ'n).
0 p g e 1 o s t door Dr. N. G. DE BRUIJN, Dr. L. CRIJNS, Dr. W. T. KolTER, Dr. R. LAUFFER en Dr. J. G. VAN DE PuTTE. 0 p 1 o s sing van Dr. W. T. KorTER. De reeksen in het linkerlid van het gestelde zijn convergent, wat onmiddellijk volgt uit de convergentie van de reeks met positieve termen f(n). Voor dat linkerlid wordt nu geschreven E(E_) E(E_) a1
::E f(na 1 )+ ... L. f(nak)= lim {L. f(na1) +
n~l
n~l
N--o>-oo n~l
...
ak
L. f(nak)}.
(1)
n~l
Hierin is E(x) het grootste gehele getal, waarvoor x-E(x) :;;;;: 0 is. Het aantal termen in de som tussen accolades bedraagt E
(~) + ..... E (~) ~ (_!__ + .... + _!__) N a1
ak
a1
ak
=
N
(2)
OPGAVEN. N°. 50, 51
EN
52.
105
Voor het rechterlid van het gestelde wordt geschreven N
oo
~
f(n)
lim
n=l
~
f(n),
(3)
N---;.oo n=l
waarbij de laatste som steeds N termen bevat. Hieruit volgt te zamen met (2), dat het aantal termen in de som in het tweede lid van (3) nooit kleiner is dan het aantal termen tussen accolades in ( 1); d. w .z. dat elke term van ( l) wordt voorafgegaan door (of in het uiterste geval samenvalt met) een term van (3). Op grond van het monotoon dalen van f(x) volgt dan ook
E(~~) ~ f(na 1 \ n=l
+
E(~) N .... ~ f(nak) ;;:;; ~ /(n) n=l
en bij de grensovergang N
n=1
het gestelde.
--+ co
Vraagstuk LII. Is
a=l
+ p-1 =
1, dan is
00
00
~rna]-2
00
~[n{J]-2
~n-2;
n=l
n=l
het gelijkteken geldt dan en slechts dan als a irrationaal is. (Dr. N. G. de Bruyn). 0 p g e 1o
Dr. L.
s
t door Dr. N. G. DE BRIJYN, Dr. L. CRIJNS,
DEjoNG,
Dr. R.
LAUFFER
en Dr.]. G.
0 p 1 o s sing van Dr. ]. G.
VAN DE PUTTE.
VAN DE PuTTE.
Ret eerste deel is een bijzonder geval van het vorige vraagstuk. Men neme f(x) = =x]- 2 • Is a (en dus ook {J) irrationaal dan valt geen enkel veelvoud van a samen met een veelvoud van {J, was namelijk 1 q 1 l pa q{J, p en q geheel, dan was- -en uit {J {J
pa
a
zou volgen, dat a rationaal was. Wij bewijzen nu, dat in elk interval n, n+ 1 of een veelvoud van a, of een veelvoud {J ligt. Wij kunnen steeds p zo bepalen, dat pa < n, (P+ 1) a> n, uit het eerste volgt dan
2_ < {J
1
p
n
dus {J > __n_ n p'
WISKUNDIGE
106
p)f3> n. Ligt nu (P+ I) a in het interval n, n+ 1, . 1 p+ 1 dan 1s (P+ 1) a< n+ 1, dus <1-----, (n- p) (3 >n+ 1,
(n
(3 n 1 terwijl uit (p 1) a > n volgt (n- p- 1) (3 < n, dan ligt dus in het vak n, n + 1 geen veelvoud van (3. Ligt (p + 1) a niet in dat interval, dan vinden we (p + 1) a > n+ 1 en daaruit volgt evenzo (n p) (3 < n 1, waaruit blijkt dat (n- p) (3 in het interval n, n 1 ligt. Daar a en (3 beide > 1 zijn kan in dat interval slechts een veelvoud van a of van {J liggen. Daar de functie rxj-2 voor een punt in dat interval de zelfde waarde heeft als voor het linker uiteinde blijkt hieruit de gelijkheid van beide leden. Is a rationaal, dan kunnen p en q zo bepaald worden, dat pa q(3 n. Om de som links dan gelijk te maken aan die rechts moet voor zulke waarden Of pa of q{J vervangen worden door n -1 , daardoor wordt de betrokken term groter, waaruit blijkt, dat dan bet teken < geldt. 0 p mer kin g. De stelling geldt voor iedere exponent, 1. die kleiner is dan
0 p 1 o s s i n g van Dr. N. G. DE BRUIJN.
Rangschik de getallenverzameling na, m{J (n, m= I, 2, 3, ... ) naar opklimmende grootte: J.1 ;:;;: }, 2 • • • • • Voor x > 0 bedraagt bet aantal J:s dat ;:;;: x is: rp(x)
=[:J [;J.
Steeds is rp(x) ;;;;;; [x], dus }"1 :;;;;; I, A. 2 2, A.3 :;;;;; 3, .... , zodat :A.n]:;;;;; n (n 1, 2, 3, .... ). Hieruit volgt de ongelijkheid. Is x geheel en a irrationaal, dan. is rp(x) = x - 1, zodat < A1 < 2 < J. 2 < 3 < .... , dus n (n I, 2, 3, ... ). Bij irrationale a geldt dus het gelijkteken. Is a rationaal, rt djc, (c, d) = 1, dan blijkt rp(d) = d, rp(d c:) d 2 (0 < e < d-1), zodat A. 4 _ 1 Aa d. Hieruit volgt dat het teken < geldt.
.. OPGAVEN. N°. 52 EN 53.
107
· Vraagstuk LIII. Bewijs: 00
1a. Als
p ;::;: 1,
~
ian\ P < oo, dan geldt
n=O
'II /"" I 00
0
2°. Als
p>
a0
a1
a, e-crxn IP --- , dx I n=O n. I
00
oo ~
S lan!P. n=O
1 is, geldt bet gelijkteken slecbts voor •••• = 0. 3°. Voor geen enkele waarde van p > 1 mag ecbter bet recbterlid door C ~ v worden vervangen, waarin C onafbankelijk van a 0 , av . . . . is, en 0 C < 1. (Dr. N. G. de Bruijn).
0 p 10 s sin g.
I". Algemeen geldt: Is
p ;::;:
1,
00
00
f<J?n(x)dx~l
(n=0,1,2, ... ), ~<J?n(x)~ 1 (O~x
0
0
dan is 00
oO
00
I ~ a,
f 0
0
~ 0
Ia,! P,
Voor p is dit triviaal. Voor p > 1 blijkt bet door q-1 1) : toepassing van de ongelijkbeid van HOLDER (p-1
+
oo
!
!
oo
!oo
~an{<J?n(x)}P.{
0
!
(x))q.
(1)
0
Derbalve is co
I~ 0
an
waaruit de gevraagde ongelijkbeid door integratie volgt. 2°. In (I) kan, zoals bij de ongelijkbeid van HoLDER bekend is, bet teken slechts optreden als de verbouding I an IP 'Pn(x) : <J?n(x) voor alle n dezelfde is, dus als la0 1 = la1 1 • • • • • Daar p > 1, ~ .r < ex:>, betekent dit a0 a 1 = .... = 0. Wil na integratie bet gelijkteken ontstaan, dan moet bet voor tenminste een waarde van x gelden.
• 108
WISKUNDIGE
3°. Stel dat voor zekere
p en
C
(p
I, 0 ~ C
1)
00
.f I~ ane~"x"/n!l" dx 0
~ Ck
0
a, I''.
0
Hieruit volgt, door an= A" te kiezen (0
).v).(l
A)-lp-l~C.
Voor }. -r 1 is de limiet van het linkerlid is, is zulks absurd.
=~ 1 ;
daar C < 1
Vraagstuk LIV. Bewijs dat het aantal manieren waarop het natuurlijke getal n als som van natuurlijke getallen geschreven kan worden, gelijk is aan I
~
~ (2d
1) cp(d), (cp = indicator van EuLER) n din wanneer twee splitsingen als dezelfde worden beschouwd als zij door cyclische verwisseling in elkaar kunnen worden getransformeerd. Zo wordt bijv. 3 2 1+ 1 I met 1 1+ 3 2 + 1 gei:dentificeerd, doch niet met 1 1+ + 2 3 1. (Dr. N. G. de Bruijn). -
Opgelost door Dr. N. G. DE BRUIJN en Dr. L. DE ]ONG. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. DE j ONG. Wij plaatsen de
C=D
partities van n in k termen z6
onder elkaar, dat de door cyclische permutatie in elkaar overgaande partities op elkaar volgen. Zo'n groep kan vooreerst bestaan uit k rijen getallen en heeft de kenmerkende eigenschap, dat de som van de getallen der eerste kolom (en van elke kolom) = n is. Deze groep, voor een partitie tellend, bestaat dus uit k rijen en k kolommen en ik noem de groep kwadratisch. Er zijn echter ook nog groepen cyclisch gepermuteerden, die meer kolommen dan rijen bevatten, zoals b.v. die waartoe 114114, 131313, 222222 behoren. Zij omvatten evenveel partities als de kwadratische groepen, behorend bij 114, 13, 2, terwijl de som van de termen der eerste kolom een echte deler d van n is.
OPGAVEN.
0
~ •
53 EN 54.
109
Het aantal kwadratische groepen bij de partities van n in k tecmen bedraagt [ (
~2].
lmmers de to tale som van de
termen der eerste kolom is (~= ~) x : = (
~)
en de som in
elke groep is n. Het totale aantal kwadratische groepen, elk tellend voor een partitie, is dus
~ ~ )j [(
k~I
n
,:J q)]
hoekige groepen:
=
f(n) en dat van de recht-
gesommeerd over alle echte
delers van n. Derhalve is het gevraagde aantal partities: /(m)
~ f(d),
met
dfn
,:,[(~)]
Om dit te herleiden tot de gestelde uitkomst, bedenke men, dat: ~ d f(d) = 2nd/n
1.
Immers het linkerlid is niets anders dan de som van alle termen uit de eerste kolom, d.i. :
~
k~1
(n) k
2n -1.
Door de omkeringsstelling van
MoBIUS
vindt men:
n 1'b
f(n)
=
:E ft(d) (2a- 1) d/n
en dus ~ f(d) d/n
d =
~ (2t-1). din
d . q;(d) = n
d
1 n
~ q;(d) (;-~1). d/·n
110
WISKUNDIGE
Vraagstuk LV. Gevraagd wordt de juiste speelwijze bij het volgende spel. Uitgaande van een aantal hoopjes lucifers doen A en B beurtelings een zet. Als ,zet" is toegelaten het wegnemen van een lucifer van een hoopje, doch men mag ook van meer dan een hoopje tegelijk elk een lucifer wegnemen, mits die hoopjes even groot zijn. Wie de laatste lucifer(s) wegneemt (Dr. N. G. de Bntifn). heeft gewonnen. 0 p 1 o s sin g. Een greep van gehele get allen 0: (m1 , m 2 , m3 , • . . . ) heet een nim-greep als ze, onder elkaar in het tweetallig stelsel opgeschreven, in elke kolom een even aantal enen opleveren. Bekend is dat uit een nim-greep door veranderen van een der getallen nooit weer ecn nim-greep ontstaat, doch dat een greep die geen nim-greep door het verkleinen van een der getallen tot nim-greep gemaakt kan worden. In ons spel kunnen we elke situatie aanduiden met aan aantal kentallen {nv n 2 , n 3 , •••. } (n; 4'; 0), waarin ni het aantal hoopjes van i lucifers voorstelt. 'vVe noemen nu {nv n 2 , n3 , •••• } een V-positie, als (11 11 n 2 , n 3 , •••• ) een nim-greep is. Is zulks niet het geval dan noemen we het een W-positie. Nu geldt: 1 . Uit elke V wordt door elke zet een W gemaakt. 2°. Bij elke W is een zet mogelijk die er een V van maakt, 3°. {0, 0, 0, .... } is een V. 4°. Het spel loopt steeds in een eindig aantal zetten af. Door een zet verlaagt men een n; en vergroot bovendien (als i > 1 is) n;_1 met hetzelfde bedrag. Een zet verandert dus precies een der getallen nv tt 3 , n 5 , ••••• Hieruit volgt 1°. Is {n 11 n 2 , n 3 , ..•• } een \V, dan is (n 11 n 3 , n 5 , •••• ) geen nim-greep. Er is dan een nim-groep van te maken door bijv. tt2 ;+1 met k te verminderen. Van {nv n 2 , n 3 , •••• } is dus een V te maken door n 2 ;H met k te verminderen en, als i > 0, n 2 ; met k te vermeerderen. Hiermee is ook 2° aangetoond. 3° en 4° zijn triviaal. Uit 1° tjm 4° volgt dat de V's de verliesposities van ons spel zijn.
OPGAVEN. N°. 55
56.
EN
Ill
Vraagstuk LVI. Suppose that we have n
oo
d(tl > 0 '2: d(tJ = oo n
'
n=l
n
'
'2: d( 0
D(l) =
n
i=l
1
· '
then it is well known that ""
00
'2:
'2:
d(2) n-1 n
n=l
d(l)
oo.
_n_
n;:)
Iterate this process by forming the successive series 00
'2:
00
'2:
n=l
d(i)
_n_ D(i) n=l n
d(i+ll
n
where ·
n D(iJ
n
'2: d}il, (i = 1, 2, 3, .... ). i=1
00
Show that the series '2: d'J::> converges. n=l
(Dr. P. Erdos).
0 p 1 o s sin g. The terms of all the series can be arranged in the square matrix d~l)
d~l)
di2)
d~2)
d~~)
d~3 ) 00
We now have to show that '2: d'J::l < oo. n=l
Obviously d~l = I for i > 1 and i2 > il > 1. First we prove 1
(1) d'J::l <
di
2
<
dt
1
for any k > 1 if
for n ;:;;;: 4. For if this is not true, then it
is clear that for 2 ;;;;;:; i
n.,
d(i) ' -
n ,;;;;;
_!_ y;,'
and hence, by the
definition of d'J::l we have d(n)
<
n
·
d( 2 ) n
(l+~)n-2
d~);;;;;:; 1.
Vn
<
1
(I+-1 )n-2 Vn
<-
1
y;
since obviously
112
WISKUNDIGE
\Ve now prove that 2k+l
1
(2)n~ kd;: 1 <
kf
2
for k ;;;;::24. This clearly implies the conver-
gence of L: d;:l. Suppose (2) does not hold for some value of k ;;;;:; 24. Then by ( 1) there exists ani, 2k < i < such that 1 i 1 (3) E d(nl <-since for k . _. ,. 24 lk- 2 - lk-2 < 3k2 2k n 2k2 ' ~ ' 2 3 From (3) it is evident that for i 1
< j :;;;;; 2k
E d(il>
n~2k
Thefore,
3k2
n
1
din)<~··--n ( 1
_1_)2k
< 22k+2
2
3k whenever 2kH;;;;:; n > i. Hence, we finally have, 1 E d(n)
Vraagstuk LVII. De vergelijking van een ellips is gegeven in normale driehoekscoordinaten ten opzichte van de ingeschreven driehoek ABC door de vergelijking:
P1x'1.xa + P2x3x1
P·.~hx2
0.
Gevraagd wordt het oppervlak van de ellips uit te drukken in de coefficienten pi en de elementen van de driehoek ABC. (Dr. C. ]. van Gnding). 0 p g e 1 o s t door Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DE JONG, Dr. R. LAUFFER, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. vAN DE PuTTE en Dr. C. Sl\ciiTS.
0 p 1 o s sing van Dr. L.
LIPS
Uit RuTGERS, Inl. An. Meetk. I, pag. 145, formule (175) is het oppervlak 0 van een ellips, waarvan de algemene
OPGAVEN. N°. 56
EN
57.
113
vergelijking in rechthoekige coordinaten gegeven is, eenvoudig af te leiden, nl. IHI n--0 1D 13/z ' waarin D en H de bekende orthogonale invarianten zijn. Neemt men zijlijn AB als X-as en de hoogtelijn uit C als Y-as, dan vindt men voor de rechthoekige coordinaten der hoekpunten: A b. cos a, 0); B (a. cos {3, 0); C(O, a. sin {3) of C (0, b. sin a), en voor de vergelijkingen der zijlijnen in normaalvorm 0, BC --+ -x. {3 y . cos {3 + a . sin f3 cos f3 0, CA --+ x.sin a y . cos a + b . sin a cos a AB --r y = 0. De transformatie, waarmee men van normale driehoekscoordinaten, met D. ABC als coordinatendriehoek, overgaat op de gekozen rechthoekige coordinaten, ziet er dus zo uit e x1 = -- x . sin {3 y . cos {3 + a . sin {3 cos {3, (! X 2 = X. sin a y. COS a + b. sin a COS a, f! Xa = y,
zodat de transformatiedeterminant D.=b.sin a cos a sin f3 a.sin (J cos (J sin a a sin (JX X (b.cos a a.cos {3) = c.sin a sin (J. De vergelijking van de gegeven kegelsnede, nl. P1X2Xs
PzXaXI
+ Psxixz
0
(I)
wordt na deze transfonnatie
y.cosa b.sinacosa) PzY .sinf3P1y(x.sina -y.cosfJ+a.sinfJcosfJ)+Ps (x.sin a-y.cos a+b. sinacosa) . (- x.sin f3 y.cos f3 + a.sin f3 cos {3) (2) zodat we voor de coefficienten van x 2, xy en y 2 vinden a 11 = -- P3 • sin a sin {3, 2a12 = P1 .sin a p2 .sin f3 p 3 .sin ({3- a), a 22 = - p1 .cos a p 2 .cos f3 + p 3 .cos a cos (J. Hieruit volgt na eenvoudige berekening 4D = 4a11a 22 + 2P 2P3 • sin {3 sin y
Pi.sin2 a-p~.sin 2 {J p~.sin 2 y 2P3P1 • sin y sin a 2p1p 2 • sin a sin {3.
114
WISKUNDIGE
Voor de kegelsnede met vergelijking {l) is
8H
o Pa P2[ Pa 0 P1 •
=
P2 Pt o
2P1P2Pa,
i
zodat we voor kegelsnede (2) vinden H =H.
= tP1P2P3 .c 2 .sin 2 a sin 2 f3 tP1P2P3 • sin a sin f3. sin y. 0 A ABC'
Voor het gevraagde oppervlak vinden we dus, daar D > 0 bij een ellips a) (s--b) (s-c)} = 4n P1 sina. P2 sin f3. p3 sin
0
waarbij 4P 2P3 sin N
f3 sin y
+ 4p p
+
sin y sin a 4p 1p2 sin a sin f3(p1 sin a+P 2 sin f3+Pa sin y) 2 • Stellen we q1 = p1 sin a, q2 p2 sin {J, q3 = p3 sin y, dan volgt, na omwerking l/4b 2c2 4c 2a 2 4a 2b2 (a2 0 nqlq2q3. V · - c - - - -----:-:--:: {4q2q3 4q3ql 4q3q2- (ql 3 2
+
+ +
Deze formule geldt ook, als men stelt q1 en q3 = Pa. c. Ten slotte heeft men D1 O=n abcp1p2p3 ----:! ;
Io Dt=
a a o b c c b
V
b c c b o a a o
D., -
0 p loss in g van Dr.
I o P1 P2 i
J.
G.
Pa
p1 o
c
b
p2 c Pa b
o
ao
I
a
VAN DE PuTTE.
Trek BD 1.. AC. Zij CD p, DA q. We voeren een coordinatentransformatie uit naar een rechthoekig stelsel, waarbij C (0, 0, l) de coord. (0, 0, 1); A (1, 0, 0) de coord. (b, 0, I); B (0, 1, 0) de coord. (P, h, 1) en I (1, 1, 1,) de coord. (s c, r, 1) krijgt. Deze transformatiefonnules zijn: hcX-pcY x1 x2 acY x3 ahX- aqY abhZ.
115
OPGAVEN. N°. 57.
p1x 2x 3 + p2x1x3 + p3x1x 2 =
De vergelijking door over in:
0 gaat daar-
p1ah + P2Ph- p 2qh + p 3hc) XY (P2Pq--p 3 pc-P1aq)Y 2 +P 2 bh 2 XZ + (p1abh--p 2bhp)YZ
p2h2X 2
(-
De oppervlakte van de ellips is 0 1
=
nI
0.
15~-; \·
Hierbij is H de waarde van de coefficientenmatrix, welke door voor de hand liggende bewerkingen vereenvoudigd kan worden tot Pac p2 0 2 2 Jt30 PIP?.Pa abc pia h4 b2 PIP2Pa ac Pac Jt4b2 0 4 2 2 2 pia P2 0 2 2 waarbij 0 het oppervlak van L". ABC voorstelt. en - p1 ah + p2 ph - p2qh p3 hc 2
2
{4plp2 ab+4P2h. bc+4PIPs ac- (pla+P2b+Pac) 2}· Dus wordt:
4p 2p3 be+ 4f>1f> 3 ac- (p1a Stellen we
p1a =a', f> 2b =
b',
p3c = c', dan komt er
4n a'b'c'O
{4a'b'
+ 4b'c' + 4a'c' "-(a'+ b'
c')2} 3 '2
De kromme is alleen dan een ellips, als de vorm tussen accolades positief is. Deze stelt dan voor zestien maal het kwadraat van de oppervlakte van een driehoek met zijden V~', Vbr, VCt. Noemen we 0' de oppervlakte van die driehoek en R' nOR' 2 de straal van de omgeschreven cirkel, dan is 0 1 0' Wiskundige Opgaven
8
WISKUNDIGE
116
Dezelfde voorwaarde vinden we als we de ellips snijden met de oneigenlijke rechte ax1 + bx2 + cx 3 = 0. De kromme is dus alleen dan een ellips als Pv p2 , p3 positief zijn en met V p1a, VP2b Vp 3c een driehoek gevormd kan worden. Controle: Voor p1 a, p2 = b, p3 = c krijgen we de omgeschreven cirkel en de eindformule is dan te herleiden tot 0 1 nR 2• nOR' 2 , blijkt dat L ABC met de Uit de formule 0 1 = 0 omgeschreven ellips te beschouwen is als de projectie van een driehoek A'B'C' met omgeschreven cirkel met straal R', waarbij a' V P1a, b' = V P2b, c' = V P3c. Dit leidt ons tot de volgende meer meetkundige oplossing. Zij D het snijpunt van de raaklijnen in B en C aan de ellips, E dat van de raaklijnen in A en C en F dat van de raaklijnen in A en B. De afstanden van D tot de zijden van de gronddriehoek zijn dan - kPv kp 2 , kp 3 , die van E lp11 - lp 2 , lp 3 , die van F
mPv mp2, - mPa· Dan is DC : CE = k : l en he
=
2p 3 hc
l
1
= k .
1
2p 2
klp 3
k
+ lkp +l
I
2p1
3
+-1 . Evenzo-= -+-enhv k m ha
of 1 l
m
1
waarmt k dus
DC k CE = -
p1a - P2b + P3c =
-Pac
+ Pzb -
P1a
Zijn van L A'B'C' de zijden a' = Vp1a, b' vp;f;, c' \ 1p3c, D', E', F' de snijpunten van de raaklijnen aan de omgeschreven cirkel van L A'B'C' in de hoekpunten. Dan is D'C' C'E'
a' cos B' b' cos A'
a'2 b' 2
+ c'2 -- b'2 pla - p2b + Pac + c' a' - P b + Pac 2
-
2
DC
2
De ingeschreven ellips van A DEF is dus de projectie van de ingeschreven cirkel van L D'E'F'. Is 0 1 de oppervlakte van de ellips, 0 de oppervlakte van L ABC, R' de straal van de
OPGAVE~. ~ • 0
57.
117
omgeschreven cirkel van !:':. A'B'C' en 0' de oppervlakte van !:':. A'B'C', dan is dus
01 :nR' 2
0
= -
0'
of 0 1
:n OR' 2
··--of na 0'
enige herleiding 01
=
{4P1P2 ab + 4P 2P3 be
4:n P1P2Pa abcO 4p1p3 ac- (p1a
De vergelijking P1x 2x3 p~1x3 + p3x1x 2 0 stelt aileen dan een ellips voor als Pv P2 en Pa hetzelfde teken hebben, hetgeen zonder aan de algemeenheid te kort te doen, positief genomen kan worden en als met p1a, vp~b. Pa~ een driehoek gevormd kan worden. Is p3c + p2b p1a = 0, dus D op de oneigenlijke rechte, dan is bet middelpunt van de ellips het midden van BC, maar dan is ook !:':. A'B'C' rechthoekig en het middelpunt van de omgeschreven cirkel is het midden van B'C'.
v
v
0 p 1 o s s i n g van Dr. L. CRIJNS.
Oplossing in barycentrische coordinaten. Naast de gegeven !:':. ABC heschouwen we ook de !:':. DEF van de raaklijnen in A, B en C. Uit vergelijking in barye. coord. t.o.v. ABC 2: pixjxk = 0 volgt voor de coordinatenverhoudingen van D, E en F (1) Verder passen we toe de (bekende) stelling betreffende een tweetal polaire driehoeken, die hier luidt: a 2b2
4 !:':.ABC. !:':. DME. !:':.EMF. D. FMD : (
DEF) 2 , (2)
waar a en b de halve assen en M het middelpunt van de ellips voorstellen (AB~ en DEF zijn polair verwant). (2) is homogeen in de oppervlakten en bevat geen andere metrische elementen (a. b is ook een oppervlak, dat op dezelfde manier als de andere getransformeerd wordt), dus is de eigenschap projectief en kan, vooral in ons geval, eenvoudig, over de cirkel bewezen worden.
118
WISKUNDIGE
De verschillende oppervlakten worden berekend aan de hand van (3) ABC ~sf!, waar s~ : (xPt +' x~ xP) -xP·i ·• Sp· ' 1 • k = Voor de coordinatenverhoudingen van l\1 als pool van de oneigenlijke rechte x 1 x2 x 3 = 0 vindt men
+
P1q1 : P2q2 : P3q3, waar q; = - P;
P;
Pk·
(4)
Daardoor blijken te zijn: 6. DME = 4 6. ABC.paJl(p) : SD.SM.SE, DEF = 4 6. ABC.II(p) ; SDSE.SF.
Zodoende vinden we uit (2) 16 ( L.. ABC) 2 .I/2 (p) : S~r
a 2b2
en hieruit voor het gevraagde oppervlak
4n. waar volgens (4) SM = 2:
(5)
pq
0 p mer king en. l. We leiden hier (5} af uit de uitkomst van opgave 199, 18e deel, Se stuk blz. 533, 534. Daartoe stellen we aldaar A 1 = iia1 , enz., waardoor die uitkomst overgaat in n. 6. DEF. (I/(a))
112
(6)
Vooreerst hebben we
6 DEF
II(p) 4 L\ ABC. Jl(q)
ii enz. zijn de zijden van L.. DEF, welke l\ l.c.
A1A 2A3 genoemd wordt. Verder volgt uit de verg. 2: A1~ 2~3 0, of (in norm. coord. 2 2: A1x 2x 3 0, dat voor A geldt: t.o.v. 6. DEF) 2: Aix~ x 2 : x3 A 3 : A 2 , dus c A 3 : b A2 6. ADF: 6. AED, m.a.w. oc 3
:
oc 2
I
I
q3 q2
OPGAVEN. N°. 57
EN
58.
119
I
In (6) vervangen we daarom rxi door-, waardoor na subqi stitutie van de uitdrukking voor £:c. DEF formule (5) aan de dag treedt. 2. Aangezien de polariteit wederkerig is, kunnen in (2) ABC en t:c. DEF verwisseld worden, waardoor blijkt: de 3e machten van de oppervlakten van twee polair-verwante £:c. £:c. verhouden zich als de producten van 't drietal £:c. £:c., dat het middelpunt van de ellips met elk vormt. 3. Meten we, wat hier voor de hand ligt, de oppervlakte van de ellips met die van de fundamentele ,6, als eenheid, dan gaat (6) over in de eenvoudige vorm (lla)l/2 . (2:a)3/2 d.i. n~
H nDal2 ;
zo ook wat (5) betreft. Vraagstuk LVIII. 1
Bereken: Jlog 2 sin nx sin (2n + 1) nx dx, waarbij n een 0
natuurlijk getal is. (Vergl. no. 164 deel XVIII). (Dr. L. Kuipers). 0 p g e 1 o s t door Dr. L. Dr. L. KuiPERS.
CRIJNS,
0 p 1 o s s i n g van Dr. L.
Dr. L.
DE
DE
J ONG
en
JONG.
Men herleidt: ~
~ 2
In=fln sinx.sin (2n +I) x.dx 0
1
=
2n
!' '
+ 1 {1-cos (2n+l)x}ln
2
xl-
7TI2
2
2n
+ 10
ln sin x. cosx - . - {1- cos (2n + l)x} dx, sm x
0
WISKUNDIGE
120
waaruit:
(2n
+ 1) In- (2n
1)
J!l2
I
COS
In-~1
X
= --2 ln sin x. -:-{cos (2n -1) x
cos (2n
sm x
~
I) x} dx =
0
7T/2
=-2fln sin x {sin (2n+ l) x+sin (2n-l) x} dx=-2(An+An_ 1) 0
w/2
als men stelt: Ak = jln sin x.sin (2k + 1) x dx. 0
Uit n°. I64, dl XVIII, volgt: 1 - {ln2- I -2 :Ek · -I- ·} -2k+I 2k+l m=t2m-1 '
Door herhaalde toepassing vindt men dus: (2n
+ 1) In- I
w/2
k-1
An
2 {A 0
0
+ 2 1:
A,,}.
k=l
I 0 = j ln 2 sin x. sin x dx berekenen wij als volgt: 0
7T/2
d2u Stel u = ·{ sina x dx, dan is I 0 = voor a·= 1. 2 .;
da
0
~t
gaat door de substitutie sin x
~2
a-1
t /t
1
(1
t)-t dt
r (a ~
ti over in:
1 ) .
rm en hieruit:
2
r(; 1) r (~r~) [ F' (a F' ( ; + r da'~,!,/n.r(;~~J" r(-"-}') r(3: ')] t
1
d2u
2
1)
)
+D. r(T') -Dr(~+ ')l r
(a;~)
r(; + t)J
en:
I.·.l[{F'(I)
nT(.
v' r@
( _31 (2)2
F(l)
1
F'@}2 rw
+ .... )] .
1
1
P~ + 22 (1
ln 2)2
n2 1--. 12
OPGAVEN". N°. 58.
121
Ten slotte vindt men voor de gevraagde integraal
( 2n~l) {(I-ln2) + I ~;- 2 [ A 2
met A 0 Ak
2k
1
-
+ ln 2,
en 1
I {tn 2 + 1
2 :~:A 1]}
A,.
0
1
2k
- 2 Lk 1n=1
1
~-
2m
} voor h
1
~
1.
0 p 1 o s s i n g van Dr. L. CRIJNS.
De formule van
CAUCHY
1r
T(x
/(2sinrp)xsin (2n+ 1) rp.
(-l)"-(x+3 r
0
-2- +n
+ I) ) (x+l ) r
-2--n
kan onbeperkt naar x gedifferentieerd worden. Daardoor ontstaat in het linkerlid voor x -->- 0 1r
f
(log 2 sin rp)"' sin (2n
+ 1) rp. drp.
(1)
0
Wat het rechterlid betreft, laten we voorlopig de factor n(-1)"' buiten rekening en stellen de opvolgende afgeleiden door D 1 , D 2 , •••• voor en de gammafuncties door Y1> y 2 , y 3 • Zqdoende vinden we :
waar "P betekent D log T(x). ""
1
We maken nu gebmik van de formules "P'(x)= L -(- - )2 , s=O
b.v. "P'(l) = ,;;(2); door herhaalde toepassing van 'lfJ(X
1)
= "P(xl
'
I
+-X
x+s
122
WISKUNDIGE
wordt b.v. tp(n wijl
+ ~)
wm -
herleid tot
F(n+~) F(-n
~) n
(n
+ ~)"
.
sm (n
n
c- 2 log
2, ter-
(-!)" (n
i) n.
="
Zodoende vinden we
D 1 =---)~{log2-(.! + 1 (2n 1) n
... +2n 1
Met het oog op (I) moeten we, om
J-~.
_1
~J.
waarde van
7r
flog sin
(2)
1)
0
te vinden, D 1 verminderen met '1T
log 2. ( sin (2n .,
log 2 + 1)
0
Daardoor vinden we voor (2), lettend op de terzij gestelde factor 1) n,
2 21t
+1
( lo 2 g
in overeenstemming met de uitkomst in deel XVIII N°. 164; het accent bij :1: betekent, dat de term I : (2n + 1) moet voorzien worden van de coefficient t. Voor D 2 wordt gevonden 2(2n 1 -4 ( J2
-+
l)~)n{A2+4C(2)
1)2
nf -(2-s···············-1)~2-- 4 C\+ ; +...)}. 1
1
.. . ) -4
2
waar A staat voor n+l
4log2-4 :1:' 1
--~
2s
Nu hebben we: 1 }2
1 32
1
+ -52- l -'
...•
~
c(2),
zodat er komt
nz
I);) n ( A2- 2 C(2)
(2n~i)2).
OPGAVEN. N°. 58 EN 59.
123
Wegens (!) bepaalt D 2 de waarde van 1T
/ (log 2 2
log 2 sin tp) sin (2n
2 log 2 .log sin tp
1) tp. dtp.
0
Daardoor vinden we voor 1T
flog 2 sin If'·
(3)
1) tp.dtp
(2n
0
de waarde 2 1 {1og2 2 6 l:' .log 2 + 4 (2::') 2 _L1 2n 1 · (2n Voor D 3 ( - I)n n wordt gevonden 1 { - - - - A3 -
4(2n+ I)
12A + (2n+ l)
6A C(2)
16
2
16
C(3)
}
(2n+ 1) 3
•
Wegens (I) is dit de waarde van 2 - - l o g3 2 2n + 1
6 2n
•
log 2 2 (log 2
+1
2L:')
1T
jlog3 sin tp.sin (2n
3 log 2 X (3)
+
+ 1) tp.dtp,
0
zodat ook deze laatste integraal gevonden wordt.
Vraagstuk LIX. Bewijs: (n-k)!k!
r!kl
(2n- k) l
a=D
l:
!lkl
---~--~----~
d) !d!
l: -
d=O
(
I) a (2n
(k=O, 1, .... n)
2d) l
2d) !
(n- d) ld! (k -- 2d)!
=0,
(k=1~+
1,... 2n).
(Dr. L. K1tipers). 0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRCTING, Dr. L. DE jONG, Dr. L. KUIPERS en Dr. R. LAUFFER.
0 p 1 o s sing van D.
J.
BouMAN.
Voor de LEGENDRE-polynomen geldt [n/Zl l)d (2n 2d)! p n(z) = 2-n l: -zn-2d. d=O (n- d) !d! (n 2d)!
124
WISKUNDIGE
Dus dn-k p n(z) dzn-k
= 2-n r~J (- I)<~ (2n d~o
2d\! . zk--2d. (n-d)! d! (k-2d)!
Zij [k/2]
A~<= 2:: d~o (n
Volgens de integraal van ScHLAFLI is
(z+)
waarbij geintegreerd wordt over een cirkeltje om z in positieve zin. dn-k p n (z) I (2n- k)! (t 2 - I)" 2n .---dt. dzn-k 2ni n! (t z)2n-k+l
f
f
(z+)
--2n[dn-k p n(x)J -~dzn-k
= (2n--k)! . _I_ 1t!
2ni
f
(2n - k) ! 1 n! 2ni
z~l
(t 2 -I) n (t -1
(1+)
2
(u +2u)n d1t= (2n-k)! . 1 tt 2 n-k-t-l 1t! 2ni
(O+)
( 2 1t~~ tt!
l . 2nz
£ 2n-m (=) f
f
dt=
(u~~)_" du=-= un-k+l
(O+)
um-n+k-1
du.
m=O
(O+)
Waaruit volgt Voor k~ n: A"= Voor k
n
+ 1:
(2n- k)! . ( n ) _(2n k)! n! 2k n - k = 21c (n-k)!k! · A~c
0.
0 p 1 o s sin g van Dr. L.
CRIJNS.
In de formule voor de bolfunctie
r (n- k
1) Kn-k+!.k (a)
2:: (-J)d F(n- d
d!(k-2d)!
j!
herleiden we de gammafuncties aan de hand van r(x) F(x
!)
= yn. 2-2x+l r(2x).
!) (2a)k-za
OPGAVEN. N°. 59.
125
Daardoor neemt de voorgestelde som de gedaante aan (2n- 2k)! 2k (n-k)! K(l). Nu hebben we, als D betekent
d dx
voor x--+ 0,
1 _ D~< (1 _ x)-2n+2k+l· k! ' voor k :::;;; n vinden we bier de waarde (2n- k)! (2n 2k)! k! en dus voor de opgegeven som (2n _k)! 2k ___ (n-k)! k! Voor k > n wordt wegens 0 <--2n + 2k 1 < k de waarde nul gevonden voor K(l) en dus ook voor de som van de opgave.
K(l)
0 pl
0
s s i n g van Dr. R.
LAUFFER.
2n + 2)" = k:t•-k 2k ( ~ ) , wenn man beachtet, dass ( ~) = 0 ist, wenn k > n. ist. Wegen x + 2 ( (x + I) 2 -1) : x
Es ist (x
ist (x
+ 2)" =
n
x-" I: (x d=O
2n---:2d)
n ) "~ ~2n-2d-·l ( d=O d i=O ~ Setzt man wegen des Koeffizientenvergleiches i dann ist
x-" £ (_
~~
xn-k ( -
c: 2
2
l)d (
k=O d=O
Wegen
2
!) d (
~d) =
n) (2n2d) k-
d
2d
=
k-
~ xn-k 2k k=O
0 fur k < 2d hat man die zu
2d,
(n)· k bewei~
sende Beziehung in der Form a<~ =2
I: =0
2d) 2d
0, 1, .... 2n).
126
WISKUNDIGE
Vraagstuk LX. Worden de getallen ap(k), (p door de ontwikkeling
=
0, 1, .... k
(x+ 1)k=(ntk) ao(l~)+ (nk+k~ 1) al(k)
...
1) gegeven
(ni 1) a~c-l(k), .
dan geldt voor de getallen van BERNOULLI (B 2 = ~~ de betrekking
B"'
a 0 (k) a1 (k) a 7H(k) k + I + k + .... 2 .
(k
enz.)
2, 3, .... ).
(Dr. L. Kuipers).
Bewijs dat.
0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr. L. CRIJNS, Dr. L. DE jONG en Dr. L. KUIPERS. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L. DE
JONG.
Wij substitueren in de definitie-identiteit achtereenvol0, I, 2, . . . . n I en tellen op. Er komt dan: gens x
1k
2k
+ ....
BHI nk=------k+l (n
B)k+l_
Gelijkstelling van de coefficienten van n uit beide leden I evert:
0 p mer kin g. Men kan de grootheden a uitdrukken in de differenties van o" en vindt: a 1(k) = (-1)! flk-l ok. De uitkomst gaat daardoor over in de bekende betrekking: flk-I ok -········k
.... + (-1)k+l !121 ok
0 p 1 o s s i n g van Dr. L CRIJNS. Als we de differentie van een functie aangeven door fl, hebben we (1)
OPGAVEN. N°. 59, 60
61.
EX
127
waar B(x) betekent 't polynoom van BERNOULLI. bepaald door
=
Bk(x)
1
k
1
{(B
+ x)H1 -
BH1};
Bn Bw Verder heeft men
e
+
~
. L\ x(x 1) .•• (x+k-p-1) ( ) 2 I (k p)l Substitueren we (1) en (2) in de gegeven betrekking, delen beide leden door x en laten daarna x-?- 0 naderen, dan komt de gevraagde gelijkheid aan de dag.
k k-;p) = k
Vraagstuk LXI. Bereken voor p > 1 en 0 < y < 1 . I ~ ( {Yn+y -?}!n) 11m v .:.. e -e . N-?-oo
\1N
n=l
(Dr. L. Kuipers). 0 p g e I o s t door Dr. L. Dr. L. KUIPERS.
CRIJXS,
0 p 1 o s s i n g van Dr. L. ,P;~
Dr. L. DE
DE JoNG
en
J ONG.
p,
De functie f(x) = eV x+y- eV x is in het vak 1 -?- N positief en monotoon toenemend. Immers de afgeleide 1 e-?}! x
e11
is positief, daar
toenemend is,
p
omdat haar afgeleide
p
1 (y-p
1)
> 0 is.
Men heeft dus N
ff(x} dx
> /(0)+/(1)
0
zodat ,,N
p
j (e Vx-'-y 0
... f(N-1) en < /(1)+/(2) + ... j(N)
128
WISKUNDIGE
Nu is Lim ({/N N_,.oo
+ y - {IN)= 0, want
en tevens
<{IN~·.~ Dus is Lim N_,.oo
e
{/N+y -
e
-\IN
:PI-
Lim{ev
=
e
. . ((e {/:X+r
e{I,) dx
-\IN J-\lx e dx. l
Lim
o
y
f
-1}_,. 0.
N+y
j·Avx} -\IN {j-\lx e · dx :- e dx N+y
VN
-\f N ./ e o
N
N+y
Nu is
1
l
e
p
N+y N
N-+oo
= L1m
o:
f/N
De gevraagde limiet is dus Lim -
.
(wegens p > l) _,.
e
N
-\fx -\fN e dx > y e en < y.
N
r-\lx dx
N+y
.
1
Dus: Lim -··-} e N_,.oo -\fN e N 0 p mer kin g. keurig getal > 1.
y.
Men kan e vervangen door een wille-
0 p 1o s sing van Dr. L. KUIPERS.
De functie (log t)P met p > l is continu gelijk verdeeld modulo 1, (Zie L. Kuipers, Asymptotische verdeling mod 1 van de waarden van meetbare functies, blz. 36), d.w.z. lim T_,.oo
1
u ET
T'
y,
(1)
waarbij ET de verzameling der punten t op 1 ;:;;;; t ;:;;;; T voorstelt, waarvoor geldt 0;:;;;; (logt)v
OPGAVEN. No. 61 EN 62.
129
De maat van de verzameling der punten top I;;;;; t;;;;; e i'YN+y, waarvoor 0 ;;;;; (log t) < y (mod 1), (p > 1) is gelijk aan
~ (e-\!' n+y ~ e{Yn), n=l
zodat wegens (l) de gevraagde limiet gelijk is aan y. 0 p m e r k i n g van DE REDACTEUR.
Men vindt de gevniagde limiet ook zeer gemakkelijk als men de bekende stelling van STOLZ (zie b.v. Bromwich Infinite Series, le druk, pag. 378): Als bN monotoon naar oo aangroeit met N, 1s
. 11m
a N - aN lim' -
aN
N-;.co
N-;.oo
1
bN- bN-1
mits de tweede limiet bestaat: toepastvoor
bN
~(e{Yn
eYn-l)=e{YN
1
en
N
.Pf~
PI
,, ...., .(e-vn+y~ eYn) .
aN
1
Op deze wijze kan men ook het geval p = I behandelen, e(eY -I) waarbij men voor de limiet vindt , zoals ook door e-1 Dr. L. CRIJNS gevonden is (met behulp van de sommatieformule van EuLER).
Vraagstuk LXII. Welche Bedingungen miissen die Punkte A1 , A2 , A3 in Beziehung auf eine Kurve zweiter Ordnung C2 erfiillen, damit die durch diese Punkte gehenden und die Kurve C2 doppelt beriihrenden Kurven zweiter Ordnung durch einen vierten Punkt A4 gehen. (Dr. R. Lauffer). 0 p g e 1 o s t door Dr. 0. BOTTEMA, Dr. E. l\L BRUINS, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. ]. VAN GRUTING, Dr. R. LAUFFER,
Dr. L. LIPS en Dr.
J.
G. VAN DE PUTTE.
WISKUNDIGE
130
0 p 1 o s sing van Dr. 0. BoTTEMA. Zij K x2 y2 z2 = 0 de vergelijking der gegeven kegelsnede K. Een kegelsnede Kv die K dubbel raakt, heeft 0, waarin L 1 0 verbinde vergelijking K dingslijn der raakpunten voorstelt. De vraag komt nu hierop twee kegelsneden K 1 en K 2 te bepaneer, of het mogelijk len, beide K dubbel rakend en zo, dat de door K 1 en K 2 bepaalde bundel een derde K dubbelrakende kegelsnede bevat. We doen de algemeenheid niet te kort, als we stellen
aLi=
x, L 2 = px
L1
+ qy,
zodat de vergelijking van de door K 1 en K 2 bepaalde bundel is
x 2(I+a+l.+l.p 2)+2.A. pq xy+y 2 (l+.A.+.A.q 2)+z 2 (I+.A.)=0. Zoals men gemakkelijk nagaat, kan deze vergelijking voor ). 0 en ). = geen K dubbelrakende kegelsnede voorstellen tenzij pq = 0. Hieruit volgt voor ons geval p = 0, zodat L 2 y. Deze voorwaarde blijkt echter ook voldoende te ZlJn, want van de door
+ z2 + ax 2 x2 + + z2 + by2
x2
K1
K2 bepaalde bundel K 1
y2 y2
+ .A.K
2
0 0
a 0 is het exemplaar A = b te
=
schrijven als waarbij i
1
1
-a+z;+~=--1. De vraag kan dus als volgt beantwoord worden. Keem twee t.o.v. K geconjugeerde rechten L 1 en L 2 en beschouw twee kegelsneden K 1 en K 2 , die K raken in de snijpunten met L 1 resp. L 2 • De snijpunten van K 1 en K 2 vormen een viertal punten Av A 2 , A 3 en A 4 als in de opgave bedoeld. De derde door deze twee punten gaande en K dubbel rakende kegelsnede K 3 raakt K in de snijpunten met een rechte L 0 ; Lv L 2 , zijn de zijden van een pooldriehoek van K. Beschouwt men K als het absolutum van een niet-Euclidische maatbepaling, dan zijn K 1 en K 2 twee cirkels (of
OPGAVEN. N°. 62.
131
afstandlijnen) waarvan de middelpunten geconjugeerd zijn (d.w.z. voor de elliptische meetkunde: de afstand n hebben.) Door hun snijpunten gaat een derde cirkel, de drie middelpunten zijn de hoekpunten van een pooldriehoek van K. Met de hoven gebruikte notaties zijn de punten A; resp. I
x =
± vfa' y
Een toepassing der stelling: zijn Q1 en Q2 twee quadratische omwentelingsoppervlakken, dan bevat hun bundel nog een omwentelingsoppervlak Q3 , als de assen ~ en l 2 van Q1 en Q2 loodrecht op elkaar staan; de as l3 van Q3 staat dan loodrecht op l1 en l 2 • 0 p 1 o s s i n g van Dr. R. LAUFFER.
Ist P 11 P 2 , P 3 , P 4 ein Simplex des Euklidischen Raumes und ist P1P2
PaP"'
plp4 P 3P 1
P2P4
dann gibt es bekanntlich keine Kugel (sogenannte DachEben en dieses Simplex von Innen und kugel), welche die anderen zwei Ebenen von Aussen beriihrt. Die Inkugel J des Simplex beriihre die Ebenen n 1 = (P2 , P 3 , P 4 ) (zyklisch vertauschen) dieses Simplex in den Punkten Bv B 2 , B 3 , B 4 • Ist B; der Gegenpunkt von B; auf der Kugel J und II 71:; die beziigliche Tangentialebene, dann gehen die Ebenen nv n 2 , n 3 , n4 durch einen Punkt, wiirden namlich diese Ebenen einen Simplex bilden, so ware dieser Simplex zum Simplex (P ;) ahnlich und die Kugel ware Dachkugel, was unmoglich liegen daher in einer Ebene, ist. Die Punkte Bv B2 , B3 , d.h. auf einem Kreis K 3 . Das gleiche gilt fiir die Quadrupel
n;
B2, B3, Bv B4 B3, Bv B2, B4,
welche auf den Kreisen K 11 bzw. K 2 liegen. I, 2, 3, gehen durch den Die Geraden a; = (B;, B;), i Mittelpunkt 0 der Kugel J bilden eine Ecke, welche zur Ecke P 4 des Simplex (P;) polar ist. Wiskundige Opgaven
9
WISKUNDIGE
132'
Wegen der eben erwahnten Polaritat ist die Winkelsumme des Eulerschen, spharischen Dreieckes (B11 B 2 , B 3) gleich a -{J
3n
r
wobei a, {J, y die Winkel des ebenen Dreieckes (P11 P 2, P 3) sind. Es ist daher diese Winkelsumme 2n. Da ein Drehkegel den Minimalkegel seines Scheitels doppelt beriihrt und die Geometric des euklidischen Biindels Bild einer ebenen, nichteuklidischen (elliptischen) Massgeometric lautet die gesuchte Bedingung: Drei durch die Punkte A11 A 2 , A3 gehenden und die Knrve zweiter Ordnung C2 doppelt beriihrenden Kurven zweiter Ordnung gehen durch einen vierten Punkt A4 , wenn in der nichteuklidischen Massgeometrie fur welchen C2 der KleinCayleysche .:VIasskegelschnitt ist, das Dreieck (A11 A2 , A3) die Winkelsumme 2n hat. Ersichtlich sind die Punkte Av A2 , A3 nur dann reell, wenn C2 nullteilig ist. Weiters sind bei dieser Massbestimmung die Dreiecke (A 1 , A 2 , A 3) (A2 , Av A 4 ) (A4, A3, A2) (A 3 , A4 , A1 ) kongruent.
Vraagstuk LXIII. Welche Bedingungen miissen die Koeffizienten 2, 3) der Gleichung dritten Grades x 3 - - s1x 2
+sx2
s3
=
0
S;
(i
1, ( 1)
erftillen, damit es reelle von Null verschiedene a; gibt so, dass 3
:L: a;
0
1
(2)
3
:L:
a;X;
0
1
ist, wenn die sind.
X;
(i
1, 2, 3) die Losungen der Gleichung ( 1) (Dr. R. Laufier).
OPGAVEN. N°. 62 EN 63.
133
0 p g e 1 o s t door Dr. E. M. BRUINS, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. R. LAUFFER en Dr. J. G. VAN DE PUTTE. 0 p 1 o s sing van Dr. R. LAUFFER. Notwendig und hinreichend fur die Existenz von (2) ist es, dass D
(3)
0
ist. Ist
e
!(-1
+ iy3),
u = {ll (q
s
e
= 0, se
l,
yfi),
p V=
3u
'
dann sind die Losungen von ( 1)
3 X3 =
sl 3
SU
8V,
+ -eu + ev,
und es ist D
3(uu- vv) (e- s).
Die gesuchte Bedingungsgleichung ist daher
uu-vvoder da, u 2 u2
+ uv uv
0
v2 v2 > 0 ist, u 3 u3
v3
=
0.
134
WISKUNDIGE
\Vegen
q
v8)
erhalt man qv~
qv~
0 1 ).
(4l
Die Bedingung (4) wird trivial erfiillt, wenn q = 0 oder 8 = 0 ist. Im ersten Fall ist eine der Wurzeln von (1) das arithmetische Mittel der beiden anderen. Im zweiten Fall hat ( 1) zwei gleiche Wurzeln. (Eines der ai ist Null). Gesondert zu betrachten ist noch der Fall, dass alle si reell, und q, 8 von Null verschieden sind. Es ist dann q = q =/= 0 und die Bedingung lautet dann
v~=O und ist nur dann erfiillt, wenn 8 <0 ist, d.h. wenn aile drei Wurzeln von ( 1) reell sind. Nach Ausschaltung dieser Sonderfalle kann (4) rational gemacht werden. Ist v~ ~ ~11
vA
vii-= ~ -- iry (vLiy
und
r; 2
~2
.6.
dann ist
=
~2
2i ~r)
n2 - 2i~1j
-
8 1
::\'Ian erhallt aus (4) durch Multiplikation mit q V~- q '\1 ~ die Bedingung q2J.. - q28 = 0, welche notwendig, aber fiir reelle si nicht hinreichend ist. Einfacher ist q2p3- q2p3 0 (5) Die Bedingungen (4) und (5) bedeuten auch, dass
qv8 rein imaginar und reell ist. 1 ) Nicht etwa q V6 komplex zu ll ist.
v
+ iiV:l
da
~- nicht
notwendig konjugiert,
OPGAVEN. N°. 63 EN 64.
135
Vraagstuk LXIV. Von den verschiedenen Punkten P 0 , P 11 P 2 •••• P 6 liegen dann und nur dann drei Punkte Pi> Pi> Pk auf einer Geraden, wenn i j k == 0 (mod. 7) ist. Man zeige: L Es gibt genau eine Kurve dritter Ordnung, welche durch diese sieben Punkte geht in den Punkten P; (i 0) von den Geraden PiP; beriihrt wird, wenn
+
0 (mod. 7)
1
2i
ist, und den Wendepunkt P 0 besitzt. 2. Die \Vendepunktstangente ist aus den Punkten P 0 , P 1 , •••• P 6 linear konstruierbar. 3. Die Konstruktion dieser Tangente. (Dr. R. Lauffer).
0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. BmzENO, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRGTING, Dr. R. LAUFFER, Dr. L LIPS en Dr. J. G. VAN DE PUTTE. Oplossing van Dr. C.
J.
VAN GRUTING.
Wij bepalen de vergelijking van de derdegraadskromme C door middel van de driehoekscoordinaten ten opzichte van de driehoek 0 10 20 3 , waarvan het hoekpunt 0 3 in P 0 , 0 1 in P 1 en 0 2 in P 4 valt; P 2 is dus een punt van 0 10 2 , P 8 een punt van 0 20 3 , P 6 een punt van 0 30 1 en P 5 het snijpunt van 0 3 P 2 en P 8 P 6 • De vergelijking van de kromme C door de punten P 0 (0.0.1), P 1 (1.0.0), P 4 (0.1.0), P 3 (O.p.l), P 6 (l.O.q),
+
P2 (r. 1. 0) is: C ax2x 3 (x 2 - px8 ) b x 8x 1 (x8 q X1) c X 1x 2 (x1 r x 2) x 1x 2x 8 = 0, waarin de coefficienten a, b, c nog nader moe ten worden vastgesteld ; wij drukken ze uit in de grootheden p, q, r, waarvoor geldt pqr 0 en
+
tevens, omdat de punten 0
p 0
r
P~,
P 8 en P 5 niet collineair zijn:
I q = pqr
0
+1#
0.
136
WISKUNDIGE
Het punt P 5 ligt op de lijn 0 3P 2 , dus heeft de coordinaten
r, 1, ).; het punt ligt op de lijn P 3 P 6 , dus is 1 p
r
0
}.
1 = pqr
+1
J.p
= 0.
0 q Wij stellen (l) n = pqr + l; het punt P 5 heeft dus de coi:irdinaten pr, p, n. P 5 (pr .p .n) ligt op de krornrne C, als: apn (1-n)+brn (n pqr)+prn=n {ap (I-n) (b+P) door middel van ( 1) vinden wij dus de betrekking:
ap 2q =
p.
b
(2)
Door middel van
ac
ox!
ac 8x2
ac "'
uX3
=
b x3 (x 3 -
q x1)
a x3 (x2
p x3) +c x1 (x1 -
r x2) +a x 2 x 3
p x 3 )+b x1 (x 3 -
q x1)
=a x 2 (x 2 -
x2 (x1
r x2)
--
bq x 3x 1 + c x1x2
+ x 2x 3 ,
cr x 1x 2
+ x3x1 ,
ap x 2 x3 +bx3 x 2
x 1x2 ,
vinden wij,dat ldO.c. bq} de raaklijn is van CinP1 (1.0.0), cr, 0, a} in P 4 (0. 1.0), l 3 {b- crp 2 p, ap, ap 2 } in P 3 (O.p.1),
14
l6
bq 2 , c apq2 q, bq} in P 6 (l.O.q) en 2 12 {cr,- cr , a- bqr 2 r} in P 2 (r .1.0),
+
waaruit blijkt, dat P 6 op 14 ligt, als -- cr + aq = 0, (3) p = 0, (4) P 1 op l3 als b - crp 2 apq 2 +q=0, (5) P2 op 16 als bq 2r + c bqr 2 +r 0. (6) en P 3 op 12 als- cpr 2 +a Aan deze voorwaarden wordt voldaan door: ea
waarin (!
= n
nr x2x3 (x2 -
2
p x3 )
nr, eb
p, ec
nq,
(7)
n - 1; de vergelijking van de krornme is dus:
+ p x3x1 (x3 (! X1XzXs
Tevens volgt uit (7) cp
q x1)
= 0.
nq x1x2 (X1 -- r X 2)
+ (8)
bqn = 0, dus de voorwaarde,
OPGAVEN. N"'. 64
65.
EN
137
opdat het punt P 5 (pr.p.n) ligt op de raaklijn l 1 {o.c.- bq} in P 1 • Voor .x1 = pr, .x2 = p en x3
11
ac
is -
ox2
= 0,
hetgeen de
voorwaarde is, opdat P 4 (0.1.0) ligt op de raaklijn l5 in Pa. De lijn x1 = nr x2 snijdt de kromme in drie punten, die in 0 3 vallen, dus in het punt P 0 , dat dus een buigpunt van de kromme is. De buigpuntsraaklijn snijdt de as Op 2 inhet puntS (nr. I. 0); hierop ligt ook het punt P 2 (r. 1 . 0), dus is (0 2 0 1S P 2) 11. De lijn P 1 P 5 snijdt de as 0 2 0 3 in het punt R (O.p.n); hierop ligt ook het punt P 3 (O.p.l), dus is (0 20 3R P 3) = n. Uit de gelijkheid van de dubbelverhoudingen volgt, dat de lijnen 0 10 3 , SR en P 2 P 3 door een punt gaan; snijdt dus de lijn P 2 P3 de as 0 3 0 1 in T, dan zijn de punten R, S en T collineair. De gevraagde constructie is dus: Bepaal het snijpunt R van P 0P 4 en P 1 P 5 , bet snijpunt T van P 2 P 3 en P 0 P1 en het snijpunt S vanP1 P 4 en RT; de lijn P 0S is dan de buigpuntsraaklijn van de kromme in het buigpunt P 0 •
Vraagstuk LXV.
Auf einem Zykel mit dem Umfang Eins liegt die Punktfolge P 11 P 2 •••• P~c ..... Die Punkte P 1 und P 2 sind verschieden, sonst beliebig. Fiir drei aufeinanderfolgende Punkte ist
(I)
WISKUNDIGE
138
Es sind die Haufungspunkte dieser Punktmenge anzugeben, wenn m o < 1= n- < 1 *) ist, und m, n teilerfremde, ganze Zahlen sind. (Dr. R. Lauffer).
0 p g e 10 s t door Dr. R. LAUFFER en Dr. PUTTE. 0 p 1 o s s in g van Dr.
J. G. VAN DE
J. G. VAN DE PuTTE.
We leggen het beginpunt van telling in P 1 . Zij P 1P 2 0
a,
< a < l. Dan is
P 2P 3 = /(1 a) P"+1P!:+2 I /2
f2 f2a, )kfka.
fa, P 3P 4 = /(1- f fa) 3 / -- ." ... + (- I)k-lf''
Als k-+ oo, nadert P"+Ipk+z tot 1 m
f f , daar o
I.
I
m
n
Voor grote waarden van k liggen de punten P "' P "+1 .... dus alle ongeveer even ver van elkaar. Dat brengt ons er toe het verschil tussen I en Pk+lp"+Z te bepalen, dat is (- 1)" fk 1 +I - - --{(1 f) a - f}. 1 1 Deze verschillen vormen dus een alternerende meetkundige
vo1gt, dat er m
I ( a - -I - ) +h 1. (mod 1), +/) 1+/ t 1
a
waarbij h 1, 2, .... , m nen schrijven a
1)
-
_--_f ~ {(1
f) a f}. Hieruit (1 + /)2 n verdichtingspunten zijn, bepaald door
reeks waarvan de som is
(1
+ n, waarvoor wij
~~ f)2 + h 1 f
ook nog kun-
f (mod. 1)
(AB stelt de lengte van die boog AB voor, waarvan de orientatie met die van de cykel overeenkomt.
OPGAVEN. N°. 65.
139
De m n-ve'rdichtingspunten zijn de hoekpunten van een regelmatige (m n)-hoek. Wij zullen nu nog nagaan, hoe de verdichtingspunten benaderd worden.
Stellen we 1
lk {(1 +I) a - I} I
rk,
dan is de reeks, die. onze verdichtingspunten oplevert te schrijven ""{ z; m m n
a
+
k=l
(-l)k
r+
(mod. 1)
Is m n oneven en nemen we een groep van m + n achtereenvolgende termen uit de reeks, dan is het teken van (- 1)" rk voor de daarop volgende term tegengesteld aan dat van l)k rk voor de eerste term van de genomen groep. De verdichtingspunten worden dus van weerskanten benaderd. Is daarentegen m n even, dan worden de verdichtings~ punten van een kant benaderd en wel zo, dat als een verdichtingspunt van de onderkant benaderd wordt, het daarop volgende van de bovenkant wordt benaderd en omgekeerd. Voorbeeld: Zij a !, f = -!· De verdichtingspunten zijn 3
7
11
15
16' 16 ' 16' I6·
H
hen worden van de onderkant, kant benaderd. 0 p me r k in g.
Is a =
1
f
f
fs
en
Mvan de hoven-
dan zijn er slechts m
n
verschillende punten, met elk waarvan oneindig veel punten Pk samenvallen. Wij kunnen nog de vraag stellen, of a zo bepaald kan m' worden, dat twee verdelingen met f m , f' = , , n n m+n m' + n' dezelfde verdichtingspunten opleveren. Dan moet _I__ 1
I
(a-· ~-)I 1
voor beide waarden van I een
1
veelvoud van
I
m .
m -r n
of daar m en m
ondeelbaar zijn een veelvoud van kunnen m'
<
1 ~-·····
m+n m veronderstellen. Dan is
+ n onderling
verschillen. We
WISKU~DIGE
140
m: n (a-m
:J-
dus
(m-m') ( a
(a
m' m' n'
k · ;+ n' k
p + + n m-m''
m'1 m'
p 1, 2, . . . . m m'. m Er zijn dus m- m' waarden van a mogelijk. geven voor a de waarden Voorbeeld. f = 1 en f' = 23 28 3 8 13 18 a
t
3o • 3o, so,
3o • 3o•
f7
so·
Vraagstuk LXVI. Bereken de detenninanten en cl
c2
Ca
c2
Ca
cl
als a1 = sin (jl- y) a2 5 sin y cos {J sin {J cosy 2 sin {J sin y, 5 cosy sin {J- cos {J sin y 2 sin fJ sin y, a3 bl 5 cos a sin r ---cos r sin a - 2 sin r sin a, b2 sin (y --- a) b3 5 sin a cos y sin y cos a 2 sin y sin a, c1 5 sin {J cos a sin a cos {J 2 sin a fJ, c2 = - 5 cos fJ sin a - cos a sin fJ 2 a sin fJ, c3 sin (a-- {J). (Dr. ]. G. van de Pntte).
+
+ +
0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. R.
BIEZENO, LAUFFER
Dr. L. CRIJNS, en Dr. J. G. VAN
DE PUTTE.
0 p 1 o s s in g van Dr. C. B.
BIEZENO.
De waarde van beide determinanten is nul. Wat de eerste determinant betreft ziet men dit in, door op te merken, dat a 1 sin a b1 sin {J c1 sin y 0 a2 sin a b2 sin fJ c2 sin y = 0 a 3 sin a h3 sin {J c3 sin y = 0 is.
+ + +
Telt men derhalve de termen van de determinant kolomsgewijze op, na ze eerst rijsgewijze met sin a, resp. sin {J, resp.
OPGAVEN .. N°. 65, 66 EN 67.
141
sin y te hebben vermenigvuldigd, dan ontstaat bij behoud van de tweede en derde rij, een nieuwe determinant waarvan de termen der eerste rij nul zijn. De som van de beide gegeven determinanten kan geschreven worden als: al a3 a2 S = b2 b1 b3 Ca c2 cl zoals onmiddellijk blijkt, wanneer men ze uitschrijft naar de termen van de eerste rij. Maakt men gebruik van de gelijkheden a2 + a3 4a11 b3 + b1 = -- 4b 2 , c1 c2 = 4c 3 , dan heeft men
al aa a2
at as
bz bl ba
bg bl
Ca
Cz
cl
Ca
c2
az az ba ba cl
aI
-4
cl
ai az bz b2 ba Ca Cs cl
=:.-=:
0.
De tweede determinant is derhalve ook gelijk nul.
Vraagstuk LXVII. Avec un fil de longueur L on forme un arc de parabole, de sorte que le segment corresponqant ait une dire maximum. Soit s la corde et f la fleche, demontrer la relation L
= }Vl6/2 + s 2 •
On a la bonne approximation f,....., tL. (Dr. E. Trost).
0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. BIEZENO, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DE JONG, Dr. R. LAUFFER en Dr. E. TROST. 0 p 1 o s sing van Dr. C. B. BIEZENO. Beschouw van de parabool y 2 2px het segment bepaald door de punten P 1 == (x, y), P 2 {x2y 2) (x 2 :?; x1 ; y 2 pos. en> ly1 1). Dan is de oppervlakte 0 van het segment gelijk aan (1)
142
WISKUNDIGE ~-van
het oppervlak van het parallelogram, bepaald door de koorde P 1 P 2 , de eraan evenwijdige raaklijn van de paraboo!, en de twee door P1 en P 2 evenwijdig aan de x-as getrokken rechten). De lengte L van de paraboolboog P1 P 2 is gelijk aan:
(2) Verplaatsen P1 en P 2 (onder vergroting van hun abscis) zich over een gelijk boogelement ds van de parabool, dan is: dO
dyl) ds= ds
2
= (Yz- Ytl (dY2 4p
~-- Yl)2 4
ds
(--1-p
ds <
vy~
0
zo lang IYtl < Y2· Bij gelijkblijvende booglengte heeft het segment dus zijn grootste oppervlak, wanneer x1 x 2 en y1 = - y2 . In dat geval heeft men: -- y2 = ly1 1 door ~. x1 x 2 door f vervangend
waarbij dus 0 en L geldig zijn voor alle mogelijke parabolen. Opdat 0 maximum zij, moet dO ds
0 zijn of:
I+ sf'
0
I'
I s
Elimineert men onder gebruikmaking van deze waarde voor f' uit de derde verg. (3) en haar afgeleide naar s, de term lg
612
s2
41
2
-4/
- - ; : = =..:.=-~··········,
s
d an verseh.. t d ere1at1e .. 1]11 (4)
OPGAVEN. N°. 67 EN 68.
143
Elimineert men uit de derde verg. (3) en (4) de uitdrukking \/1612 s2 dan vindt men: 1612) lg
4LI
3L
81
..
3L-· 8J
Substitueert men in deze gelijkheid I ?;L, dan nemen de beide leden (afgezien van de gemeenschappelijke factor L2, de waarden ~ en ~~ lg 17 aan, die uitermate weinig verschillen; I tL is derhalve een goede benadering.
Vraagstuk LXVIII. Men beschouwt alle kegelsneden, die door drie punten A, B en C gaan en bovendien aan een vierde voorwaarde voldoen (b.v. gaan door een vierde punt D, of raken aan een gegeven lijn l, of raken aan een gegeven kegelsnede y enz.). Men vraagt de algemene vergelijking af te leiden van de meetkundige plaats der middelpunten van deze kegelsneden en daarna de gevonden formule toe te passen voor de bepaling van de vergelijking der meetkundige plaats der middelpunten van alle kegelsneden, die door A, B en C gaan en raken aan een gegeven rechte l. (Dr. J. H. TuM:>mRs). 0 p g e 1 o s t door Dr. E. M. BRUINS, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. LIPS, Dr. R. LAGFFER, Dr. L. SWEERTS en Dr. J. H. Tu:vrMERS.
J.
0 p 1 o s s i n g van Dr.
H. TUMMERS.
\Ve nemen D. ABC als fundamentaaldriehoek en maken gebruik van normaalcoordinaten. Alle kegelsneden, welke gaan door A, B, C kunnen voorgesteld worden door: X0
yz
Yo xz
+z
0
xy
= 0.
Trekt men in A, B en C de raaklijnen aan een kegelsnede, dan ontstaat A0 B0 C0 [bet punt A0 tegenover A enz.] De lijnen AA 0 , BB 0 , CC 0 gaan nu door een punt S, met normaalcoordinaten x 0 : Yo : z0 • Nu bestaat er tussen de coordinaten van dit punt Sen het middelpunt van de bijbchorende kegelsnede een zekere trans-
WISKUNDIGE
144
formatie (zie hierover een artikel van Schrijver dezes in Mathematica B J aar 1946 Januari-aflevering, getiteld: ,Une transformation quadratique nouvelle'). De bedoelde involutorische transformatie, die het punt S omzet in het middelpunt van de bijbehorende kegelsnede, is nu de volgende: ~I
x y
x 0 ( - ax0
=
= y0 (ax 0
z = z0 (ax 0
S by0 + cz0 ) by 0 cz 0 ) by0 cz0 )
en de omgekeerde : x0
= x(- ax by cz) Yo = y(ax by cz) z0 = .z(ax by cz). De voorwaarde gaatt door een vierde punt, raken aan een lijn enz ..... wordt algemeen voorgesteld door: f(x 0yoZ 0) 0.
De meetk. plaats der middelpunten in algemene gedaante is dus:
f[x(- ax by cz), y(ax- by cz), z(ax + by-- cz)] 0. a) Toepassing: Stel de kegelsneden moeten gaan door een vierde punt
(~ , _!___ , ~) dan l
m
n
lx 0
+ my
is de voorwaarde : 0
ttz0
0
dus de meetk. pl. der middelpunten (of de negenpuntskegelsnede) heeft tot vergelijking:
lx(-ax+by+cz)+my(ax-by+cz)+nz(ax+by--cz)= 0. my + nz = 0, dan is de voorwaarde (lx 0 my0 nz 0 = 4lmx0 y 0 . De m.pl. der middelpunten heeft dan tot vergelijking: b) Moet de kegelsnede raken aan de lijn lx
)2
{lx(- ax by + my(ax -cz)}2 4lmxy(- ax+ by
by cz) ttz(ax + by cz) (ax-- by+ cz).
Uit deze vergelijking kan ik aflezen, dat deze vierdegraadskromme de middens der zijden van 6. ABC tot dubbelpunten heeft, en dat de kromme bovendien raakt aan de zijden van l". ABC in de punten, waar de lijn lx my + nz = 0 deze zijden snijdt.
OPGAVEN. N°. 68 EN 69.
145
Vraagstuk LXIX. a) In een parabool (top 0) is een driehoek ABC beschreven; de zijde BC snijdt de as in A11 men bepaalt A2 symmetrisch gelegen met A t.o.v. de top 0; op dezelfde wijze worden de punten B 2 en C2 bepaald. Als P nu een willekeurig punt der parabool is, dan zullen de lijnen P A 2 , PB 2 , PC 2 de zijden BC, AC, AB snijden in drie collineaire punten A3 , Ba, Ca. b) Als P de parabool doorloopt, zal de rechte A3B 3C3 een kromme van de derde klasse omhullen, die in twee punten raakt aan de as der parabool (in welke punten ?). Bewijs deze stellingen. 0 p m e r k i n g. ::\fen kan de as der parabool vervangen door een lijn m, evenwijdig aan de as; de top wordt dan vervangen door het snijpunt van m met de parabool. (Dr. ]. H. Tummtrs).
0 Dr. Dr. Dr.
p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr. E. M. BRUINS, L. CRIJNS, H. J. A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, R. LAUFFER, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. VAN DE PUTTE, L. SWEERTS, Dr. J. H. TUMMERS en J. WICHERS.
0 p 1 o s sing van D. J. Bon:rAN, Dr. E. M. BRUINS, Dr. R. LAUFFER en J. WICHERS.
Door een projectieve transformatie maken we de as der parabool tot oneigenlijke rechte en de top en het oneigenlijke punt der parabool tot cirkelpunten. De figuur gaat dan over in een cirkel met ingeschreven driehoek. De punten Av B 1 en C1 zijn de oneigenlijke punten der zijden en de punten A 2 , B 2 en C2 de oneigenlijke punten van de richtingen loodrecht op de zijden. Het verbinden van een willekeurig punt P van de cirkel met A2 , B 2 en C2 is dus niets anders dan het neerlaten van de loodlijnen op de zijden uit P. De punten A3 , B 3 en C3 zijn de voetpunten van deze loodlijnen, die op de rechte van vVALLACE liggen en dus collineair zijn. Doorloopt p de cirkel dan omhullen de rechten van vVALLACE de hypocycloide van S'!EINER-SCHAFLI die van de derde klasse is. Deze kromme raakt aan de oneigenlijke rechte in
WISKUNDIGE
146
de beide cirkelpunten d.i. in de oorspronkelijke figuur aan de as van de parabool in de top en in bet oneigenlijke punt. Het is duidelijk dat een evenwijdige verscbuiving van de as der parabool geen ander effect beeft dan dat bet raakpunt in de top van de parabool verplaatst wordt naar bet snijpunt van de verscboven as met de parabool. 0 p 1 o s s i n g van Dr. L.
LIPS.
Neem als x-as de as van de parabool, als y-as de topraaklijn. Stel de vergelijking van de parabool is y 2 = k 2 x. Geef de boekpunten van de ABC als coi:irdinaten A(a 2, ka), B(b2, kb) en C(c 2 , kc). De vergelijking van AB wordt dan (I) kx (a b) y kab = 0. Voor bet snijpunt C1 van AB met de x-as vinden we C1( - ab, 0), dus C2 (ab, 0). Stelt men bet veranderlijke punt Pop de parabool P(A. 2 , k/,), dan is de vergelijking van PC 2
(1. 2
kl.x
ab) y
kA.ab
0.
{2)
Voor bet snijpunt C3 van de lijnen (I) en (2) vindt men (11. 2 -A.(a b) ab)x ab(X~ },(a+b)-ab), (11.2 A. (a b) ab) y 2k), ab, zodat men, op bomogene coordinaten overgaand, vindt: C3 (abc(A 2 +A.(a+b)-ab), 2kA abc,- c(A2-A.(a+b)-ab)),
A3 (abc(I. 2 +A.(b+c)- be), 2kA abc, a(A. 2-I.(b+c)-bc)), B 3 (abc(A. 2 -!-A(c+a)-ca), 2kA abc, -b(), 2-A.(c+a)-ca)). Dat deze punten op een recbte I liggen, volgt uit bet nul zijn van onderstaande determinant, immers ),2
A2 A2
}. (a -i- b) A (b c) A (c a)
A. (a A. (b A (c
ab I c {A2 -A (a+ b)) -abc be 1 a (A. 2 - A. (b + c)) -abc a))- abc ca I b (,1.2 --A (c b) c) a)
daar de laatste kolom de tweede kolom is.
ab 1 c .42 be I a ),2 ca 1 b }.2 -
A (ac }, (ba }, (cb
+ be) + ca) + ab)
=0,
A. de eerste kolom een veelvoud van
OPGAVEN. N°. 69.
147
b) De vergelijking van C3A3 is in homogene coordinaten
X
Y
Z
abc{A 2 +A (a+b)-ab} 2kA abc -c {A 2 abc{A 2 +A (b+c)-bc} 2kJ. abc- a{A 2 -
A(a+b) -ab} = 0. A (b+·c)- be}
Trekt men de tweede rij van de derde af en herleidt, dan worden de elementen van de derde rij achtereenvolgens abc{A(c- a) b(c abc(c- a) (J.- b),
a)}, 0. (c- a)A 2 + A(ab 0, (c- a) A.(}.- b).
be),
Deelt men door (c- a), dan wordt de vergelijking van C3A3 X
Y
Z
(l-b) abc{l2 +l(a+b)-ab} 2kA.abc-c{J.2-~(a+b)-ab} =0. abc 0 l
De vergelijking van A3B 3 , resp. B 3 C3 geeft dezelfde determinant, echter met de losse factor l - c, resp. }, a. De gezochte vergelijking van l is dus eenvoudig 2kA. 2 X
).2(a
{).3
c)
b
-
),(ab be+ ca) 2kA. abc Z = 0.
abc}Y (3)
Kiest men een willekeurig punt Xv Y11 Z1 uit het vlak en eist men, dat l daardoor gaat, dan vult men X 1Y1Z1 in deze vergelijking in en vindt zo een derdegraadsvergelijking voor },. Door elk punt van het platte vlak gaan dus 3 rechten l en deze omhullen dus een kromme van de derde klasse. Neemt men Pin 0, dus A= 0, dan vindt men voor l, y 0, dus de as; neemt men P in het oneindig verre punt, dus 0, dus weer de as. De 1 : A = 0, dan vindt men ook y kromme raakt dus twee keer aan de as. Om de raakpunten te vinden, bepalen we de vergelijking van de kromme in parametervorm, door X, Y, Z op te lossen uit l (A.) = 0 en dl
dJ...
0, dus uit (3) en
4kA. X - Y{3A. 2
+ 2l(a + b
Dit geeft X = abc{2A. 3 l 2 (a 2 Y 2kA. abc, Z
A.{+ ). 3
Wiskundige Opgaven
A.(ab
+
c)- (ab be ca)} -- 2kabcZ 0. b be
+ c)
abc},
+ ca) + 2abc}. 10
148
WISKUNDIGE
De twee gevraagde raakpunten met de as zijn dus: voor A.= 0 het punt (1, 0, 0), dus het oneindig verre punt van de as, en voor I : '). 0 het punt (0, 0, 1), dus de oorsprong. 0 p mer king en. 1. Noem het spiegelbeeld van A t.o.v. de as A' (a 2 , ka). Neemt men P in A' ('A -a), dan valt l met BC samen. De kromme raakt dus aan de driehoek ABC en wei aan de zijde BC in het snijpunt van BC met A'A 2 • 2. De drie raaklijnen door A aan de krommen zijn AB, AC en AA 2 • 3. De punten A, B, C, 0 en het oneindig verre punt van de as zijn de enige 5 punten op de parabool, die op hun bijbehorende rechte l liggen. 4. Uit de vorm van vergelijking (3) blijkt, dat als men P (dus J.) vasthoudt, en voor de hoekpunten van driehoek ABC punten van een derdegraadsinvolutie op de parabool neemt, de rechte l om een vast punt Q draait. 5. Het gehele vraagstuk is veel algemener op te zetten, waaruit dan de opmerking in de opgave direct blijkt, nl. door de volgende veranderingen in de opgave aan te brengen: ,parabool" ,kegelsnede"; ,as" ,willekeurig rechte m"; ,A 2 , symmetrisch gelegen met A1 t.o.v. de top 0" ,A2 op m en polair verwant met At. Dan raakt de kromme van de derde klasse aan de rechte tn in de snijpunten met de kegelsnede (evt. imaginair) en de bovengemaakte opmerkingen l tjm 4 gelden m.m. ook hier. 6. Houdt men driehoek ABC, punt P en de kegelsnede vast en laat men m om een vast punt draaien, dan zal de lijn l een kromme van de derde klasse omhullen, die aan de zijden van driehoek ABC raakt. 7. Houdt men lijn tn vast en laat men de kegelsnede een bundel met vaste basispunten A, B, C en P doorlopen, dan omhult l een kegelsnede, die aan de zijden van driehoek ABC raakt. 8. Al deze eigenschappen geven na dualistische omzetting eveneens aardige stellingen.
OPGAVE~.
N°. 69 EN 70.
149
Vraagstuk LXX.
a) Gegeven een vaste driehoek ABC en een lijn d. Als de lijn d om een vast punt draait, zal de rechte van GAuss, bepaald door de vier lijnen a = BC, b = CA, c AB en d een kegelsnede omhullen, welke raakt aan de zijden van de driehoek, die de middens der zijden van driehoek ABC tot hoekpunten heeft. Bewijs dat. b) Hoe zal de lijn d gelegen moeten zijn, opdat de rechte van GAuss door een hoekpunt van driehoek ABC gaat? c) Als de lijn d samenvalt met de trilineaire poollijn van het punt van van driehoek ABC t.o.v. die driehoek, dan zal de rechte van GAuss g samenvallen met de orthische as van driehoek ABC. Bewijs dat. (Dr. ]. H. Tumrners).
0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr. L. CRIJNS, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. LIPS, Dr. J. G. VAN DE PUTTE en Dr. J. H. TuMMERS. 0 p 1 o s s i n g van D.
J.
BouMAN.
Laat Sa, So en de snijpunten zijn van d met de zijden a, ben c; M,., M0 en Me de middens van a, ben c; Ga, Gb en Gc de middens van ASa, BSv en CSc zo, dat dus GaGbGc de rechte van GAUSS (g) is. a) Indien d om een punt P draait beschrijven G, op M 0M"' Go op l\IcMa en Gc op MaMb puntenreeksen die elk projectief zijn met de waaier (d) in P, en die dus ook onderling projectief zijn. Hun verbindingsrechte omhult dus een kegelsnede die raakt aan de zijden van f.\ MaMvMc. b) Stel de rechte van GAuss loopt door het hoekpunt C. Dan valt CSc met g samen. Indien nu g om C draait, beschrijven G0 op MaM"' Ga op MbMc en Sc op c puntenreeksen die aile projectief zijn met de waaier (g) in C en die dus ook onderling projectief zijn. Door projectie uit A en B ontstaan hieruit de 3 onderling projectieve puntenreeksen S,. op a, So op b en S, op c wier verbindingsrechten (d) dus een kegelsnede omhullen die raakt aan de zijden van ABC.
WISKUNDIGE
150
Indien S" op c samenvalt met B, valt Sa op a samen met het oneigenlijke punt van a, dat dus raakpunt is. Valt Sa op a samen met B dan valt Sc op c samen met :vic dat dus eveneens raakpunt is. De gevraagde voorwaarde luidt dus: Opdat g door het hoekpunt C gaat, moet d een raaklijn zijn van de byperbool die a en b tot asymptoten beeft en die in bet midden van AB aan die zijde raakt. c) Zij He het voetpunt van de loodlijn op AB. Dan liggen de punten Sc en He harmonisch t.o.v. AB. De recbte door G" // AB snijdt de zijden in Ma en Mb en halveert de hoogtelijn op AB in het punt H;. Dan liggen de punten G e en H; barmonisch t.o.v. Ma en M0 • Hieruit volgt dat g bescbouwd kan worden als de trilineaire poollijn van het snijpunt van MaH~, MbH~ en McH:. Volgens een bekende stelling is dit snijpunt het punt van LEMOINE (zie BoTTEMA: Hoofdstukken uit de elementaire Meetkunde, Servire-Reeks blz. 93).
0 p 1 o s sing van Dr. C.
J.
VAN GRUTING.
a) Het bepalen van het midden M van een lijnsegment PQ geschiedt door middel van de voorwaarde (PQJ:IS) - 1, waarin S bet snijpunt is van PQ en de lijn l=; wij maken gebruik van de normale drieboekscoordinaten ten opzichte van de driehoek A1 A2 A3 , die de zijden av a 2 , a 3 heeft; de a 1x 1 a2x 2 a3 x 3 0. vergelijking van l= is dus (a, x) Op l= ligt het punt S(J..p; Mi) van PQ als J..(a, p) # (a, q) = 0, waaruit volgt, dat de coordinaten 1ni = J..pi -- p qi van het midden M van PQ bepaald zijn door de betrekkingen:
+
+
emi = (a, q) A
(a. P) qi.
(1)
Snijdt een lijn d (d, x) = 0 de zijden van de driehoek (p~l) het midden van A;P i• A1A 2A3 in de punt en Pi en is dan blijkt door middel van ( 1), dat P~ (a 3 d2 - a2d3 , a 1d3 , - a1d2 ) het midden is van het lijnsegment A1Pv dat door de punten A1 (l, 0, 0) en P 1 (0, d2) is bepaald; evenzo vinden wij P~(- a2d3 , av d3 - a3 dv a 2d1 ) en P~(a 3 d 2 , a3 dv a2d1 - a 1 d2). Hieruit blijkt direct, omdat p~ p~ p; = 0 (k = 1, 2, 3), dat de punten P; collineair zijn.
P;
+
OPGAVEN. N°. 70.
!51
De lijn door deze middens wordt de rechte van GAuss g ten opzichte van d genoemd; heeft g de vergelijking (tt, x) = 0, dan vinden wij door een eenvoudige berekening:
eu1 = eu 2 = eua
a1
(-
a2 ( aa ( waaruit blijkt, dat:
e ( -u 1
a 2d3d1 + a?,drd 2 ) a2d3d1 a3drd 2 ), a2d3dl- aadld2)
a1d 2d8 a1d2d8 ald2d8
1 ~
(2)
J
2
(3) -U ) aadld2 (cycl). al a2 Stellen wij nu de voorwaarde, dat de lijn d door het punt T(ti) moet gaan, dan vinden wij door middel van (3) en de voorwaarde (d, t) = 0: tl
t2
+
la
-~····-~-0; a2u 3 + a3u 2 a 3 u1 a 1u 3 a1u 2 a 2u 3 g raakt dus aan de kegelsnede, die door deze vergelijking is bepaald. Wij merken op, dat a 2zt 3 a3u 2 = 0 de vergelijking is van het midden A~ (0, a 3 • a 2) van de zijde A2A3 ; de kegelsnede K raakt dus aan de zijden van de driehoek A~A~A;, die gevormd wordt door de middens van de zijden van de driehoek ABC. b) Uit (3) blijkt, dat g door het hoekpunt A1 (1, 0, 0) gaat als ~t 1 0; dit is dus het geval, als d raakt aan de kegelsnede C, waarvan de vergelijking is: - a1u 2u 3 a 2u 3 u 1 a 3 u 1u 2 = 0;
K
+
C raakt in A~ (0, a 3 , a 2) aan A 2A3 , in A;(a3 , 0, -a1) aan A3A1 en in A;{a 2 , -a11 0) aan A1 A2 • Het punt A~ is het midden van A2A3 en A; en A; zijn punten van l 001 waaruit volgt, dat C de hyperbool is, die A1 A 2 en A1A 3 tot asymptoten heeft en die raakt in het midden van A2A3 aan de lijn A2A3 • pe voorwaarde, opdat g door een hoekpunt van de driehoek gaat, is dus, dat d een raaklijn is van een hyperbool, die twee der zijden van ABC tot asymptoten heeft en die raakt aan de derde zijde in het midden. Is N(n;) het snijpunt van de lijnen A 2 P 2 d3x 3 d1X 1 = 0 en A 3P 3 drx1 d 2x 2 = 0 dan is:
+
f!nl = -
d2d3, gn2
dad!> ena = dld2,
WISKUNDIGE
152
dus N ligt op l 001 als:
-- a1 d 2d 3
a2d3 d1
a3d1 d 2
0;
uit de voorwaarde, opdat g door het hoekpunt A1 gaat, blijkt dus tevens, dat dit het geval is, als de lijn d twee zijden van A1A2A3 snijdt in punten, waarvan de verbindingslijnen met de overstaande hoekpunten evenwijdig zijn. c) Heeft de driehoek A1 A2 A3 de hoeken a;, dan is het
hoogtepunt H
(~1
-) de trilineaire pool van de orthische as, cos a; waarvan de vergelijking is: I: X; cos a; = 0. Het punt van LEMOINE L(a;) is de trilineaire pool van de lijn I:
valt deze lijn dus met d
(d, x)
=
X·
• =0; a; . 1 0 samen, dan IS d;= ;
a; voeren \\>ij deze waarden in (2) in, dan vinden wij: -a1 a2 a3 ) ---ai+a~+a~ f.ilt 1=a1 ( ~ = =2 cos a 1 (cycl.) a 2a 3 a3a1 a1a 2 a 2 a3 dus is de vergelijking van g: I: x 1 cos a 1 = 0; g valt dan samen met de orthische as.
--+
Vraagstuk LXXI. Bewijs dat:
~ n=o
1
(6n+ 1) (6n+2) (6n+3) (6n+4) (6n+5) 1
61
(32log 2
Vlog 3 1ny3). (Dr. S. C. van Veen).
eo
=2: n=O
(6n
5!
I: B(6n; 5) n=O
OPGAVEN. N°. 70 1
153
1
r
00
71.
EN
1 1 !(1 - x)5 = - }:; f (1- x) 5 x 6 n dx = dx = 5! n=O,, 5!, 1-x6 0
r+
0
•
+ x + x 2) (1 -
x
1
1
=
ST.
(1 -x)4
x) (1
1
1 9 1+ X 1 3 + x -2 + x + + 4
5!,
0
+ x2)
dx
=
0
1 ;·( 16
=
(1
1
1
x2
= - 1 {32 log 2 - 27 ( -1 log 3 6!
2
1- ++ x2 1
X
)
x
dx =
+ -y3 n ) + -1 y3. n } = 18 3
1(32lg2--lg3~-ny3. 27 7 ) =-6!
2
6
0 p 1 o s s i n g van Dr. L. CRIJNS. Stellen we als algemene term van de reeks
(m-1)!
_ _ _ _______:_ _....:....__ _ _ _ _ m even,
(mn
+ 1) (mn + 2)
.... (mn
+ m)
dan komt er door splitsing
1 (m-1) 1 + ... + (m-1) 1· (m-1) 0 mn+l1 mn+2 m-1 mn+m Door sommatie hiervan van n = 0 tot n gevonden
~(~)-(m 1 1)~(~)+
--+ oo
wordt
.... -~(:),
gedeeld door -m; hier stelt ~ de functie T'(x) : T(x) van GAuss voor. Bij toepassing van de betrekking van GAUSS
~
(t)q =-C-log q- ~cot np +! q~ cos 2 pnt log (2-2 cos 2nt) 2 q q q 1
t=1
vinden we voor de som
1
- tm }:; (-1)P- 1 m p=1
(m) 1 (-1)P (m-1) pn p. (P) - +-}:; p ncot. . ~
tm
m
m
p=1
m
WISKUNDIGE
154
Door de substitutie waarden voor tp (
~.)
= 6 en gebruikmaking van bekende
1n
blijkt de som van de opgave gelijk te
zijn aan
-c-(-c-log6-~- y3 5 ( - C -log 3 ; y3 -
: y3 --
! log 3 -
! log 3
t log 3)
log 2)
5 (-c-log6 C -2log 2)
10
-~·log· 3),
10 (-C-log 3 + : y3
log 2) +
+
+
gedeeld door 6!,
wat bij herleiding de verlangde uitkomst oplevert. Opmerking. Beschouwen we de reeks, waarvan de algemene term met de voorgestelde reeks de noemer gemeen1)n, dan vindt men, nu schappelijk heeft, maar als teller met behulp van de functie
=
{J(x)
i 0
(-I)•, X
S
voor de som {J(~) -
5{1(~)
+ I0{1(~) -
10 {J(~) (+ S{J(~)
{J( 1).
N u heeft men
~n; fJ
fJ@
(i) = iny3 -
fJ (~); ,8 (~) 2n {3(~) en fJ@ aan
Door berekening van
f3 (
2.
de hand van
-----q-1 2
___ -~ . Pn
~-n
pq)
f3 (!); ,8( 1)
2 sm~
t=O
cos pn( 2tj-~ .log (2-2 cos(~+ q
q
l)n)
q
wordt voor de som van de reeks gevonden 1
61
{(I 1 - Sy3) n + 9log 2
4y3log (2
y3)}.
Vraagstuk LXXII.
Gegeven de beide cirkels (J\.11 , r 1) en (M 2 , r 2 ). Op cirkel (M 1 , r 1 ) ligt P 1 en op cirkel (J\.1 2 , r 2) ligt P 2 , zodanig, dat de raaklijn P 1 A2 uit P 1 aan cirkel (l\1 2 , r 2 ) gelijk is aan de raaklijn uit PJ! aan cirkel (Mv r 1).
OPGAVEN. N°. 71, 72.
155
Bewijs, dat de raaklijn in PI aan cirkel (Mv ri) de raaklijn in P 2 aan cirkel (M 2, r 2) snijdt in een puntS van de gelijkvormigheidscirkel van (Mv ri) en (M 2, r 2) (d.i. de cirkel die de verbindingslijn van het in- en het uitwendig gelijkvormigheidspunt tot middellijn heeft. (Dr. S. C. van Vecn). 0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. BrEZENO, Dr. L. CRIJNS, H. J. A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DE ]ONG, Dr. R. LAUFFER, Dr. J. G.vAN DE PuTTE, Mr. C. C. J. DE RIDDER, C. SMITS, Dr. L. SwEERTS, Dr. S.C. VANVEEN en J. WICHERS. 0 p 1 o s singe n van H.
J.
A. DuPARC.
I. Trek PIP2, die de cirkels verder nog in QI en Q2 snijdt. Daar de raaklijn uit PI aan cirkel M2 even lang is als die uit P 2 aan cirkel MI heeft men PIQ 2.PIP 2 = P 2QI.P 2Pv dus PIQ 2 = P 2Qv dus PIQI = P 2Q2. Dus opp. 6. SPIQI = opp. 6. SP2Q2, PIS.PIQI sin SPIQI = P 2S.P2Q2 sin SP 2Q2, PIS: P 2S=sin SP2Q2 : sin SPIQI=sin !Q2M2P 2 : sin iQIMIPI = Ip Q Ip Q _222.2II_PM·PM - p M · p M I I · 2 2' 2
2
I
I
dus de afstanden van S tot PI en P 2 verhouden zich als de stralen der cirkels MI en M2. Dat is dan ook het geval met de afstanden SMI en SM 2, waaruit het beweerde volgt. II. Daar de raaklijnen uit PI en P 2 aan cirkel M2 en MI gelijk zijn, heeft men PIM5- r~ = P 2Mi- ri, dus PIM5 + + ri = P 2Mi + r~, dus in de driehoeken PIMIM 2 en P 2M2MI door toepassing van de cosinusregel ri.PIM 2 cos M2PIMI = r 2.P 2MI cos MIP 2M2, dus, als MINI _l SP2, M2 N 2 1. SPI ri.M2N2 = r2MINI ri : r2 =MINI : M2N2. Omdat L PIMINI = L PISNI = L P 2SN 2 = L P 2M2N 2 heeft men
6. PIMINI 6. P 2M2 N 2 , dus L PINIMI = L P 2N 2M2, L PISMI = L P 2 SM 2, dus SMI : SM 2 = ri : r 2 , dus S ligt op de gelijkvormigheidscirkel van de cirkels MI en M2 • r-o../
156
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sing van Dr. C.
B. BIEZEKO.
Bescbouw de vierboek M1M 2 P 2 P 1 • Stel de afstand de lengte van de raaklijn uit P 1 aan (M 2 , r 2 ) de lengte van de raaklijn uit P 2 aan (l\:111 r 1) = d; de lengte P1 P 2 l. Construeer ten slotte bet in de opgave genoemde punt S door de loodlijn in P 1 op M1 P1 te snijden met de loodlijn in P 2 op M2 P 2 • Dan geldt SPI : P 1 P 2S : sin P 2P 1 S=cos P 1 P 1M2 cos P 2 P 1M1 (1) en voorts, daar P1M~ = r~ + d2 , P 2Mi ri d2 : P1M~ r~ + d2 = l 2 + r~ 2lr 2 cos P 1P 2M 2 } (2) P 2Mi ri d2 = l2 + ri- 2lr1 cos P 2P1M1 • Uit (2) volgt: cos P 1 P 2M 2
:
cos P 2 P 1M1
=
l2- d2
l2- d2
2lr2
2lr1
r1 : r2
(3)
en uit (1) en (3) SP1
:
(4)
SP2 = r 1 : r 2
De recbtboekige drieboeken M1SP1 en M2SP2 gelijkvormig, zodat
derbalve (5)
Hiermede is bet gestelde bewezen, daar immers de gelijkvorrnigbeidscirkel van (M11 r 1) en (M 2 , r 2) de meetkundige plaats der punten is, waarvoor de afstanden tot de punten M1 en M2 zicb als r 1 en r 2 verbouden. 0 p 1 o s sing van Dr. R. LAUFFER.
Ist t
=
t 2•
ri
--
--
.
--z
P 2Av e = M1M 2 dan 1st P 1M 2 Ist, P 1M1M2 = qy1 , L M1M2P2
rg
t2 und qy 2 , dan ist
2r1 e cos qy1 = ri
t2,
(1)
~+~-~e~%=~
~
~
e2 -
Die Projektion des gescblossenen Streckenzuges [Mv P 1 , S, P 2 , M2 , MI] auf die Mittellinie und die Potenzlinie der gegebenen Kreise gibt, wenn P 1S ti und ri sin tp1 - ti cos PI+ t 2 cos p 2 - r 2 sin p 2 ri cos PI + t1 sin p1 + t2 sin tp 2 r 2 cos p 2
0, e.
157
OPGAVEN. N°. 72 EN 73. Man erha.lt daraus
t1 sin {?\ t 2 sin (rp1
+ rp 2} + rp
r 2 -~ r1 cos (9?1
e cos rp 2 e cos rp1
2)
r1 -
r2 cos (rp1
rp 2),
+ rp
2),
oder wegen ( l) und (2) 2t1r2 sin (1p1 2t 2r 1 sin (g>1 Es ist daber t1r 2
t 2r v und deswegen ist
(M1 P1S)
ex;
(M 2 P 2S),
und daber
M1S M2S
r1
r2 die longimetriscbe Gleicbung des Abnlichkeitskreises.
Vraagstuk LXXIII. In D. ABC is M bet midelpunt van de omgescbreven cirkel, H bet boogtepunt. Bewijs, dat de negenpuntscirkels van de drieboeken AMH, MBH en CMH tot een bundel beboren. (Dr. S. C. van Veen) .
.
0 p gel o s t door Dr. C. B. BIEZENO, Dr. E. M. BRUINS, Dr. L. CRIJNS, H. J. A. DUPARC, Dr. C. J. VAN GRUTING, Dr. L. DEjONG, Dr.]. G. VANDEPUTTE, Mr. C. C.]. DE RIDDER, C. SMITS, Dr. L. SWEERTS, J. M. TIENSTRA, Dr. S.C. VANVEEN en J. WICHERS. 0 p loss in g van Dr. L. DE JoNG en Dr. L. SWEERTS. De drie negenpuntscirkels bebben vooreerst bet midden P van de gemeenscbappelijke zijde MH gemeen. De gelijkzijdige byperbool door A, B, C en M gaat ook door bet boogtepunt H; bij beboort dus tot de bundels gelijkzijdige byperbolen door A, M, H; door B, M, H ;door C, M, H en door A, B, C. Zijn middelpunt ligt derbalve op de negenpuntscirkels van D. AMH, D. MBH, en L CMH, die dit punt dus gemeen hebben. Het is niet P, want het ligt ook op de negenpuntscirkel van D. ABC, waarvan P bet middelpunt is. De drie cirkels hebben dus twee punten gemeen en beboren tot een bundel.
158
WISKUNDIGE 0 p mer king van Dr. L.
DE
JoNG.
Men kan, zonder dat het bewijs zijn geldigheid verliest, het middelpunt van de omgeschreven cirkel M vervangen door een willekeurig punt Q, behalve wanneer het midden P van QH op de negenpuntscirkel van D. ABC, d.w.z. wanneer Q op de omgeschreven cirkel van ABC ligt. In dit laatste geval bewijst men gemakkelijk elementair, dat de drie negenpuntscirkels elkaar in P raken. Voor elk willekeurig punt Q behoren ze dus tot een bundel. 0 p 1 o s sing van Dr. L. CRIJNS.
De middens van AH enz. worden aangeduid door M11 M 2 en M3 ; het midden van MH door N en de negenpuntscirkels van AMH enz. door Yv y 2 en y 3. Als S het tweede snijpunt is van y1 en y 2 , heeft men L M1SN = L AHM; L M2SN = L BHM, dus L M1s:u2 = L ACB L M1M3M2, m.a.w. Mien S liggen op een cirkel met N als middelpunt. Aangezien deze cirkel b.v. y 2 slechts in M2 en S kan snijden, is S gemeenschappelijk punt van de drie cirkels y, die dus tot een bundel behoren. 0 p 1 o s sing van
J. M. TIENSTRA.
Bewezen moet worden, dat de negenpuntscirkels van de driehoeken HAM, HB.:\1 en HCM tot eenzelfde bundel behoren, als H het hoogtepunt en M het middelpint van de omgeschreven cirkel is van driehoek ABC. Bewijs. Met H als gelijkvormigheidscentrum vermenigvuldigen we de drie negenpuntscirkels met 2. De negenpuntscirkel van driehoek HBM gaat dan over in de cirkel door M, B en waarbij E het 4de hoekpunt is van het parallelogram MHBE. Deze cirkel snijdt de omgeschreven cirkel van driehoek ABC voor de tweede maal in P. Men heeft nu, (zie figuur) fJ1 = fJ2 = f53 = f54 = fls
OPGAVEN. N°. 73.
!59
Omdat hoek ABH hoek CBM (beide 90° A) is q;1 = q;2 en zijn de lijnen BE en BP isogonaal verwant ten opzichte van hoek B. Hieruit volgt, dat P bet isogonaal verwante punt is van het oneigenlijke punt van de rechte van
EuLER MH. Tot een zelfde resultaat moet men komen door . beschouwing van de beide andere negenpuntscirkels en derhalve gaan alle drie deze cirkels door P; de drie negenpuntscirkels gaan dus door S, het midden van HP. Hiermee is het bewijs geleverd. 0 p mer kin g. Het punt S ligt op de negenpuntscirkel
!60
WISKUNDIGE
van driehoek ABC *). Ret is tevens het snijpunt van de rechten van SIMPSON u en v van de punten U en V, de snijpunten van de rechte van EuLER met de omgeschreven cirkel van driehoek ABC. Ook is S het middelpunt van de orthogonale hyperbool door de punten A, B, C (en dus door H), M en P met asymptoten u en v. De juistheid van deze beweringen vloeit voort uit de volgende overwegingen. Wij verbinden de punten van de rechte Hl\1 met A en B. be aldus verkregen stralenbundels, een met top A en een met top B, zijn projectief. Construeren we van elk der stralen van de bundel A de isogonaal verwante straal ten opzichte van de benen van hoek A, dan komt dit neer op een spiegeling van deze stralenbundel ten opzichte van de bisectrice van hoek A. Nadat ook de bundel B gespiegeld is ten opzichte van de bisectrice van hoek B zullen beide gespiegelde bundels eveneens projectief Zij brengen dus een kegelsnede voort, die door A en B gaat. Omdat van drie lijnen door de hoekpunten van driehoek ABC, die door een punt gaan, de isogonaal verwante lijnen weer door een punt gaan, hadden we dezelfde kegelsnede verkregen, als we B en C als tappen van de stralenbundels hadden gekozen. De kegelsnede gaat dus ook door C. Verder moet hij door M en H gaan, omdat H het isogonaal verwante punt van M is en omgekeerd en voorts door P, omdat dit punt het isogonaal verwante punt is van het oneigenlijke punt van MH. Daar de kegelsnede gaat door A, B, C en door het hoogtepunt van driehoek ABC is hij een orthogonale hyperbool. De asymptoten zijn de rechten van Sll\IPSOX u en v van de punten U en V. Deze zijn nl. onderling loodrecht en liggen op de juiste wijze ten opzichte van de punten A, B en C (CL AK, en zo ook voor de andere zijden van driehoek ABC). Het middelpunt S ligt dus op de negenpuntscirkel van driehoek ABC. Ten slotte is PU evenwijdig aan tt, omdat /. 1 = A2 (benen loodrecht) A. 2 A. 3 (CLIV koordenvierhoek) A. 3 A-4 (bg BV = bg UG, omdat BG // UV) A4 /.5 (PG // AC, omdat bg AG=bg CP, wegens rpl=rp 2) dus A.1 = /.5 • *) Dit is (met een ander
ook opgemerkt door Mr.C.C.J .DE RIDDER.
OPGAVEN. No. 73
EN
161
74.
De verbindingslijnen van P met U en V zijn dus evenwijdig aan de asymptoten. Omdat het snijpunt F van HV en v het midden is van HV (dus op de negenpuntscirkel ligt) en FS // VP deelt v ook PH middendoor. Omdat anderzijds de negenpuntscirkel dit ook doet, gaat de lijn PH door het snijpunten van de asymptoten.
Vraagstuk LXXIV. Gevraagd voor gehele waarden van k: (-1) (2n+ l)n (2n l):n;} n=O (2n I) { cosh 2(2k ..L 1) + cos -2(2k--l-)
f
(Dr. S. C. ·can Veen). 0 p g e 1 o s t door Dr. L. DEJoNG en Dr. S.C. VANVEEN.
0 p 1 o s sing van Dr. L
JONG.
DE
Wij integreren
z cos (2k
1) nz (ch nz
+ cos nz)
1
2z cos (2k
1) nz cos
I
1-
2
nz
'lfZ.COS
2 over een cirkel om 0 met tot oo toenemende straal, niet gaande door een der polen. Deze integraal nadert blijkbaar tot 0. De polen zijn: vooreerst = 0 met residu ! ; verder de 2n
reeks k 2 residuen:
1
1
2
. ! voor n lopend van
cos ~n
n(2n
en de reeksen
oo
2k 2n
tot
oo,
+ 1 :n;} ~
l 2
met residuen: (-- l)n·-1
(2n -i- 1) cos (2k
1 ) 1±
zn
i2
met
!62
\VISKUNDIGE
1---in n N u is echter cos (2n+ 1) cos (2n+ 1). (-i)7 1 t 2 2 n 1 cos (2n 1) . i 2 = cos (2n + l) 1 i 2 .
+
2n-+-I n encos(2n+ I) (2k+ I) n --·. =cos (2n-H) (2k+ I)- (l 1+• 2 n 2n-+-l =-cos(2n+1)(2k+l) (l+i)=-cos(2n+l)(2k+l)n-'-., 2 waaruit volgt, dat de som van de laatste residuen Men heeft dus: 2 -~00
k-
1)"
l-1
0 is.
-----:-----,,-------------::----:---:- =
n
~ n=-oo (
2n.
0.
2n 1n 1) ( ch -···2k 12
+
De gevraagde som is dus =
i,
onafhankelijk van k.
Vraagstuk LXXV. Gegeven 6. ABC met voetpuntsdriehoek A'B'C'. De hoogtepunten van de driehoeken AB'C', BC'A', CA'B' zijn resp. HA, HB, H 0 . Te bewijzen: l . t,, HAHBHo ~ 6, A'B'C'. 2°. het hoogtepunt van HAHBHc valt samen met het middelpunt van de omgeschreven cirkel van l::O ABC. (Dr. S. C. van Veen). 0 p g e 1 o s t door Dr. C. B. BIEZEXO, Dr. E. M. BRUINS, L. T. DE BRUIN, Dr. L. CRIJXS, H. J. A. DUPARC, Dr. W. ]. Fuss, Dr. C. ]. VAN GRUTIXG, Dr. L. DE ]oNG, Dr. R. LAUFFER, Dr. L. LIPS, Dr. ]. G. VAN DE PUTTE, Mr. C. C. J. DE RIDDER, C. SMITS, Dr. L. SWEERTS, Dr. S. C. VAN VEEN en J. WICHERS ..
OPGAVEN. N°. 74
75.
EN
0 p 1 o s s i n g van Dr. L.
163
SwEERTS.
De straal van de omgeschreven cirkel van !::::,. A'B'C' is R cos C, als R de straal is van de omgeschreven cirkel van !:::,ABC. A'H 0
2R cos A cos C
C'HA,
zodat
De zijden van 6 H AHnHc zijn dus gelijk aan die van A'B'C' en II daarmee, zodat 1°. bewezen is. CH 0 _L A'B' dus ook HAHn; CH 0 is dus een hoogtelijn van 6 HAHBHc en het snijpunt van deze hoogtelijnen is het isogonaal verwante punt van het hoogtepunt van !::::,. ABC d.i. het middelpunt van de omgeschreven cirkel van 6 ABC. !::::,.
0 p 10
SS
i n g van
J.
WICHERS.
1. Noemen wij het hoogtepunt van driehoek ABC H, dan is vierhoek HB'HAC' een parallelogram (twee zijden loodrecht op AC, twee zijden loodrecht op AB), dus:
en B'HA// HC'. Analoog: A'Hn HC' en A'HB // HC'. Dan is ook vierhoek A'B'HAHn een parallelogram, dus: HAHB = Analoog: congruentie volgt.
B'C' en H 0 HA = C'A', waaruit de
2. De hoogtelijn uit H 0 in driehoek H AHnHc staat ook loodrecht op A'B' (want HAHn// A'B') en valt dus samen met de loodlijn, uit C op A'B' neergelaten. Is H' het hoogtepunt van driehoek HAHnH 0 , dan is, volgens de elementaire planimetric: ACH' = 90° Verbinden
WI]
L B.
het middelpunt M van de omgeschreven
164
WISKUNDIGE
cirkel van driehoek ABC met C, dan is: L ACM
=
90° - L B.
M ligt dus op de rechte CH'. Analoog: M ligt op AH' en op BH'. M valt dus samen met H', wat te bewijzen was. 0 p mer kin g. Het eerste deel van de stelling geldt voor de voetpuntsdriehoek van een willekeurig punt.
OPGAVEN. N°. 76.
165
Vraagstuk LXXVI. Een punt beweegt zich op een omwentelingsoppervlak 0 en heeft daarbij in elk punt van 0 een voorgeschreven, van de plaats afhankelijke snelheid w, die in aile punten van een zelfde parallelcirkel even groat is. Als
(Dr 0. Bottema).
0 p gel o s t door Dr 0. BOTTEMA, D. J. BouMAN, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DE ]ONG, Dr N. H. KuiPER, C. VANDER LINDEN, A. NIJENHUIS, C. SMITS en Dr E. TROST. Oplossing van Dr N.H. KUIPER. Is z de booglengte langs een meridiaan, x de ,oosterlengte" in radialen op het omwentelingsoppervlak, z en x dus orthogonale coi:irdinaten op het oppervlak, dan is het kwadraat van het lijnelement : ds 2
waarin y
f
z
dz 2
+ dx jr
r(z) dz, e(z)
2
2
=
e2 (dx 2 + dy 2)
I jr(z).
zo
Wij veralgemenen het probleem van de opgave door a) het oppervlak met zijn twee orthogonale stelsels lijnen te vervangen door een oppervlak met lijnelement ds 2 = g2 (x, y) (dx 2
dy 2 ), e(x, y) i.p.v. e(y).
(I)
b) Punten zullen op dit oppervlak bewegen met een ro{x, y). snelheid w die slechts afhangt van y en x: ro Het probleem luidt nu: onderzoek onder welke voorwaarden het stelsel krommen:
sin qyfe.ro =constant
(2)
samenvalt met het stelsel brachistochronen. Hierin is
II
WISKUNDIGE
166
Laat y = y(x) een door een bewegend punt beschreven kromme zijn, tis de tijd. Dan geldt: dx w dy (! dt = (I+ (y')2)If2 ; y' = dx . lntegratie van beginpunt tot eindpunt van de kromme I evert
Voor een brachistochrone is dit verschil minimaal bij vastgehouden begin- en eindpunt. De vergelijking van EuLER d
dx
Uv·)
=
d dx
fv levert: (f- y' fv·)
=
fx Ux enz. partiele afgeleiden)
Na substitutie van f en enige herleiding, met gebruik maken van de betrekking cotg rp = y', vinden we:
!__, (sin rp/(!. w) = dx
{!__ (we)}. (w 2e 2 sin rp)-1. ox
(3)
Bij vergelijken van (2) en (3) kunnen we nu de volgende conclusies trekken : I. Nodig en voldoende voorwaarde opdat de krommen (2) juist de brachistochronen zijn is w. (! is constant langs elke kromme y
=
constant.
2. Voor een omwentelingslichaam met coordinaten als boven geldt (e = e(Y) =I jr(y)): N odig en voldoende voorwaarde opdat de krommen (2) de brachistochronen zijn, is dat de snelheid w = w(x, y) constant is langs elke parallelcirkel, w = w(y). 3. lndien gegeven is, dat de gegeven snelheid w = w(y) op het oppervlak met lijnelement (1), slechts van y afhangt, dan geldt: N odig en voldoende voorwaarde opdat de krommen (2) de brachistochronen zijn, is dat e(x, y) slechts van y afhangt, dus dat het oppervlak op een omwentelingsoppervlak afwikkelbaar is (locaal)' zodanig dat de coordinaatkrommen overgaan in parallelcirkels en meridianen.
OPGAVEN. N°. 76 EN 77.
167
Opmerkingen van Dr 0. BoTTEMA. l. De eigenschap geldt voor elk oppervlak, dat op een omwentelingsoppervlak afwikkelbaar is, waarvoor dus het boogelement geschreven kan worden in de vorm ds 2 du 2 + f2(u) dvz. 2. Is in het platte vlak u c een stelsel evenwijdige rechten, v = c het stelsel orthogonale rechten, dus ds 2 = sin 97 = du 2 + dv 2 , dan is langs een brachistochroon c
+
w
l
of, als w = - , n sm 97
c; dat is de wet van SNELLIUS
n
voor een lichtstraal in een medium met veranderlijke brekingsindex n, voor het geval, dat de krommen n = c evenwijdige rechten zijn. 3. Zijn de krommen n = c concentrische cirkels met middelpunt M, dan is ds 2 du 2 r 2 dv 2 , waarin r de afstand tot M is. Voor de lichtstraal geldt dan dus nr sin 97 c. 4. Is op het omwentelingsoppervlak w constant, dan is r sin 97 = c; dat is de bekende stelling van CLAIRAUT voor geodetische krommen op deze oppervlakken.
Vraagstuk LXXVII.. Men bewijze de volgende relatie voor de hypergeometrische functie: F(l _ (J, {J; 2(J; et"'i)
22fJ-I 3ln-3Pl eim(I-fJJ IJi)F((J
+ !)
t) ' voor fJ willekeurig complex, fJ #- - ~' (Dr C. ]. Bouwkamp).
F(})F((J
0 p g e 1 0 s t door Dr C. en Dr H. A. LAUWERIER.
J. BOUWKAMP, Dr G. VAN HASSELT,
0 p 1 o s sing van Dr C. ]. BouwKAMP. Neem voorlopig Re fJ > 0. Volgens een bekende integraalvoorstelling: 1
F(l- 8, (J; 2(J; z) =
~~f$; J{u(l- u) (1- uz)}fi-I du. 0
168
WISKUNDIGE
Afkorting: variabele t:
p.
elm, dus z = ekm =
I+t
Pv'3
_,.. u(!-u) (I
p2 •
Nieuwe integratie-
uz)
r
Derhalve: F(l
p2
(3, (3; 2{J; elm)
(p
31-{31'(2(3)
F 2 ({J)v (1
t3)f1~~ 1 dt,
-1
waarin de integratieweg rechtlijnig is. Volgens CAUCHY mag deze weg vervormd worden tot de lijnsegmenten , OJ en [0, p2 ]. In de corresponderende integralen stellen we t = v, respectievelijk t = p2v. Daar 1 p2 Pv'3, geeft dit p2
J (I
+ t )f13
1 1
dt = Pv'3 J (I
-1
0
De laatste integraal is herleidbaar tot een B-integraal (v
x*)
I(l1
1
va)fl-1 dv
0
t/
(I
x)P-t dx
F(t)F((3) 3F({J t)
---··-
0
Dus: F(l- {J; (3; 2{3; etni)
3-f3 F(t)F(2{J) (-P-v'-3)~fl::.T T({J) F(f3+t).
Het rechterlid is herleidbaar tot dat van de te bewijzen relatie, als men de verdubbelingsformule van de F-functie gebruikt en p = elm substitueert. Wegens het principe van analytische voortzetting geldt de relatie voor elke {J.
Vraagstuk LXXVIII. Bewijs dat 00
Il-~osxtlogl :_: ldt = ~si (x).
(x > 0)
0
Si stel de integraalsinusfunctie voor. (Dr C. ]. Bouwkamp). 0 p gel 0 S t door Dr C. J. BOUWKAMP, Dr G. VAN HASSELT, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DEJONG, Dr H. A. LAUWERIER, C. VAN DER LINDEN en Dr E. TROST.
OPGAVEN. N°. 77
EN
78.
169
0 p 1 o s s i n g van Dr E. TROST
We maken gebruik van de bekende identiteit
Ip-q l
00
si~y dY_ (p, q >
log p + q = 2/sin py
y
0)
0
j
en van de discontinue factor van DIRICHLET
. t cos Xt Silly Nu is
I
nt4 0
t
0
voor 0 ::;;: x < y, voor 0 < x y, voor 0 ;;;;; y < x.
n/2
=
dt
I
oo
f
I =
1-=-
-.
~os_~t- log I·~
dt
0 00 00
!!
2
00 00
sin ty sin y j'fsin ty cos tx sin y d d dydt-·2 ·--y t. ty ty
0 0
0 0
Wij voeren in de eerste integraal als veranderlijken in ty = u, y = v en vinden de waarde 00 00
2
(!
oJ
00
sin u sin v -----dudv uv
= 2
{ (sin u d } 2 ;n;2 -- u = .I u 2
0 0
0
De tweede integraal is voor x
> 0 gelijk aan
00
(
;n;
sin y d
--
y
,J
dus
y,
X 00
sin y I = n ( - - dy .I y 0
X
00
!sin y ;n; - - dy = y
{sin y . ;n; - - dy = n St(x) . "' y 0
X
Oplossing van Dr H. A. LAUWERIER. 1 De functies sin x en ~-= ln x zijn elkaars sinusx V2n x-l transform. De sinustransform van
I
:os ax is
vj ~
0
I
-l---~o-s-a_t sin xt dt.
170
WISKUNDIGE
Voor positieve a en x vitiden we hierv6or gemakkelijk
V
1 ~ {1- sign (x- a)}
dus voor x
> a,
0, voor x < a,
V~.
Volgens p ARSEVAL is dus co
{sin t -dt X
sign (x 0
Voor x
<0
sin t a)} v'2n- dt = n
t
t
~
.
= nS1x.
0
vinden we n Si (-x).
Vraagstuk LXXIX. Bewijs de volgende relatie tussen Besselfuncties -~
!
z
{]1'~' (iz sin 0)} 2 ~D =f!'~'(t) •
smD
dt.
t
0
0
geldig voor Rev> 0, !arg z I < n.
(Dr C. f. Bouwkamp). 0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr C. J. BouwKAMP, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DEjONG, Dr H. A. LAUWERIER, en C. VAN DER LINDEN. Oplossing van D.
J.
BouMAN.
Volgens SCHLAFLI (vgl. WHITTAKER & WATSON Modern Analysis blz. 380 no. 9) geldt voor alle p, en v de betrekking:
]p.(z)fv(z) 00
=2: n=O
=
(-1)" F(p
v
2n
z )p.+v+2n
+ l) ( 2
- - : - : = - : - - - - - - - - - - - - - - , - ; ( 1 arg
u.--r-n-.-1) F(v+n+ l) F(lt+v+n+ 1
zodat z ) {ltv ( -sin& 2
2
oo
}= 2:
(-1)" F(v
+ 2n
1) (
z
4
sin D)
z I
)v+2n
' ) r ('Ij+n+l ' )F(v+n+l) . n! r ('Ij+n+l
n=O
'
OPGAVEN. No. 78
EN
79.
171
en
f {1 (~sin rsi~# r (v+ 2n+ D)v+ ! J r r +n+l F(v+n+I) 1T/2
D)
lv
=
0
o
1) (!_-sin 4 v ) 2
(-1 )"
,.,12
_dD_ sin 1? n=O
v
n!
Nu is, voor R(v
f
1T/2
+n+l
2
)
2
n
+ 2n) > 0,
r(~ +n) rm
•
(sm
#)v+2n-1
d# = · - -~~---·- '
2r(~ +n+i)
o
zodat de integraal gelijk is aan
2n+l)(~Y+2" r(~+n)rm
""(-l)"T'(v ~
.··-·--···
v +n+l)T'(v+n+l) 2T'(~+n+t)
n=On!F2
Substitutie van
rm
=
.
y.n,
T(v+2n+1)= ~.n .2v+~nr(~ +n+~) r(~ +n+l) Ievert dan ten slotte
(~·Y+ nr(~ +n) 2
!
(-1)"
= ~ n=O
n! r
z )v+2n ) ( ( -1 n 2- .
""' .,.: 0
1)
; +n+ T(v+n+ 1)
n!
(v+2n) T(v+n+I) =
fzJv(t) - t-dt. 0
.
I72
WISKUNDIGE 0 p 1 o s s i n g van Dr L.
DE
J ONG.
Als y een oplossing is van de lineaire vergelijking van de tweede orde: Ay" +By' C = 0, waarin A, Ben C functies 2 van x, dan voldoet u = y aan : A2u"' + 3ABu" + (AB' BA' + 4AC 2B 2)u' + (4BC 2AC'- 2A'C)u 0, zoals zonder moeite is te verifieren. Past men dit toe op Jp(x) met A= x:2; B=x; C=x2 -{12 dan komt er voor u {]fJ(x)} 2: x 2um 3xu" + (4x2 4{12 1) u' + 4xu = 0. Hieruit volgt dan, op de gewone wijze, de reeksontwikkeling: {JfJ(x)}2 = oo k (x)2fJ+2k F(2fl + 2k + 1) k~o (-I) 2 k! T(a+k+ 1) .T(fl+k+ 1)F(2fl+k+ I) Het eerste lid krijgt daardoor de gedaante. zv+2k
oo
~ k=O
(-J)k
22V+4k
1T/2
. {sinv+2k- 10.d0 (Re v>O). o·,l 1
n/2
J ,.
N u is
I f"
sin ao dO =
o
l
X
r(a+l).r(J-) 2 2
a~l
2 (1-·X) ~i dx
;;
=:
l ~·-·-a----~<
r( 2 1)
waardoor men krijgt 00
~
zi'+2k
(-I) k -·---··-
k=o
22v+k+l .
r(~+k).rm
OPGAVEN. N°. 79 EN 80.
173
Door gebruik te maken van de formule van LEGENDRE: F(a). F(a !) = yn. 2-2 a+l F(2a)
"' +k+!,
voor a
2
gaat dit over in:
rJ = z
oo
~
-1
k=O (
I
zv+2k
I
• 211+ 2 ~< v+2k k! F(v+k+ I)
k
)
(t) _1'_-dt. .; . t
0
Vraagstuk LXXX. Bewijs voor elk natuurlijk getal m, dat (z sin{}) d{} = ------,- [1-- I sin {j 2m 2 Z
£ (2n+ I) Jzn+I (2z)J. n=O
0
(Dr C. ]. Bouwkamp).
0 p g e 1 o s t door Dr C. J. BouwKAMP, Dr L. DE JoNG, Dr H. A. LAUWERIER en C. VAN DER LINDEN. 0 p 10 S Sing van C VAN DER LINDEN. Uit de bekende formules:
volgt: (k
+ I) J
k-rl
2k J~(u)
(u)
(k+ I) J~<+ 1 (ti) tt
2k u,2
2k
I
J~c(tt)---'U
Hieruit volgt door integratie
I) Jk+l- (k-1) Ik-ldt =
t
2kJ~c(u),
(k >I)
u
0
I'
(k
I)
WISKUNDIGE
174
2) J2n+2-2n J2n dt
1
2(2n +I) J2 n+1 ( -t), (n >0)
t
u
0
2_Jl(u}
+L
(n =0)
u Dus u
r(2n+2)
m
~
-
J 2 "+ 2-2n ' J2 " dt=-2 t
n=O.;
m
~ (2n+ 1) .:__:_.:_:____ n=O
+ l,
U
0
J2m+2 (f) dt
1
=
2£ (2n+ l)
t 0
Zz
l {I
'] 2m+2(t) dt •/
2m+ 2
t
1
m
z
0
~
J2 n+l(u) , u
0
(2n+ 1) (J 2 n+1)(2z} } .
0
Volgens vraagstuk {79) is de integraal links gelijk aan: 11/2
( {] m+1
(z sin t?)} 2
v
~t?
sm t?
, voor !arg zl < n.
0
Deze laatste voorwaarde is echter van geen belang voor gehele m + l en 2n + 1, zodat de formule dus algemeen geldt.
Vraagstuk LXXXI. Bewijs dat voor de LEGENDRE-functies Pv(z) en Qv(z), in de zin van HoBSON, de volgende relaties gelden: {I)
(aPvfov)v=!
2{zP -~- Pt},
(2)
(oQvfov)v=t
2{zQ_t- Qt}
(3)
(oP vfBv)v=-"b " (4) (oQvfBv)v=-!
n2 p 2 t•
0, n2
- -2P-,•· (Dr C.
f. Bot£wkamp).
0 p g e 1o s t door Dr C. ]. BouwKAMP, Dr H. A. LAUWERIER, Dr A. VAN HEEMERT en C. VAN DER LINDEN.
OPGAVEN. N°. 80
EN
Oplossing van Dr A.
175
81.
VAN HEEMERT.
Voor het bewijs van de eerste en derde relatie maken wij gebruik van de relatie
2!
(J
+
cos (n !) 'P --·-~·---~ d'f! {2 (cos 'P cos ont
P,. (cos 8) = -
:n:
0
Daaruit volgt
(WHITTAKER EN WATSON, 15.231.) (}
oP,.
~;s 0~ = - ~~{2~:l: ~n +c!l~)}i d'f!, 0
hetgeen voor n=- i onmiddellijk de gevraagde derde relatie l ontstaat zo geeft. Voor n 0
8P,. (cos 0)}
{- - a n - - n=l =
2 {
-
0
0
2
= Y
r~-c__os 'P -- = (cos 'P- cos O)i
:n: • 0
=-
'P sin 'P
:n:., {2(cos
(}
2 .v'~~'P d (cos 'P- cosO)! :n:
0
(J
2v2J - (cos :n:
'P--;;)5o)}l d'f!
(}
4j"'
coso- cos 'P {2 (cos 'P - cos
'P- cos 8)! d'f! = -
:n;
0
d'[!
0
2 {cos 8 P -!(cos 6} P! (cos 6)}. waarmede de eerste relatie is bewezen. Teneinde de tweede en vierde relatie te bewijzen gaan we uit van de volgende bekende betrekking tussen de LEGENDREfuncties van de 1e en 2e soort: 2 sin n:n: ---Qn(z) :n:
=
.
e"m P,.(z)- P,.
z)
(I)
(Vergl. b.v. McROBERT, Spher. Harmonics, Ch. XVIII. 2). Differentiatie naar n geeft
2:n: cos n:n:
-·~-Q,.(z)
:n;
:n;
oP,.(-z)
176
WISKUNDIGE
Voor n
i
-
gaat dit over in
_ 2 { ~Q,(z) } :n; on n=-i
:n:P-!(z)
(waarbij van de derde te bewijzen relatie gebruik werd gemaakt), waarmede de vierde relatie bewezen is. Tenslotte, i verkrijgt men voor n
2
·- (BQ.,(z)) -=-:n:P!(z)+L. :n; on n=t
[8P-,(z)J on
n=t
-
[8P" (-z)J . on
n=i
Volgens de eerste der te bewijzen relaties volgt hieruit
en op grand van (I) is dus
Q(z) }, waarmede de nog resterende formule eveneens bewezen is. 0 p 10
S
s i n g van C.
VAN DER LINDEN.
We gaan uit van de formules nPn_1 =0,
(n+I)Pn+l-(2n+l)zPn (n
1) Qn+I
~-~~
1) z Q,
(2n
+ n Qn-l
~
(2) ~
Q_,_ 1 = :n: P" cotg n:n:.
Qn
0,
(1)
(4)
Uit (3) volgt: (
Voor n
-
8Pv) oPv) -+ ( --
ov
v=n
!,
(oPv_) OV
OV
0. v=-n-1
0. v=-i
(5)
177
OPGAVEN. N°. 81. Uit (4) volgt:
(a~_.,_) v~n + (
;:v)v~-n'-1
-
:n;2
+ n cotg nn ( ~~_v_) OV
voor
-l,
n=
2
(aQ") av
Uit(l)volgt:
voor n
-
,
(6)
v=n
=
:n2P_!.
Pn+t-2ZPn
Pn-1+
+(n+1)(8Pv) 8v
p n cosec2 nn
v=-il
-(2n+I)z(aPv)
ov
v=n+ 1
+n(oPv)
av
v=n
=0, v=n-1
!: 8Pv) =0 ( .~ av v~--1! •
Volgens (3): P _11
P 1.
(~~")v=-li! =
Volgens (5):
(7)
(
~:v )v=t'
dus uit (7):
2Pi
2zP_1 +(aP,) OV
8 =0,dus( :") v=i!
v=!
i:Jv
=2(zP_1-Pl)
Overeenkomstig (7) :
Q! - 2z Q_t
+ Q-lt + ! (a;;)v=i
Volgens (4): Q_1!
=
Q!- n Pi cotg
( ;")v~-tt = V 8
volgens (6):
=0. ( ag_.,_) av v=-li
dus uit (8): 2Q1 - 2z Q_!
(
8 ;") V
= 2(zQ_1 ( oQ") av v~! g
dus Q-1!
-:n2 P 1,
+ !:n2 Pt= 0, v=t
Q1)- !n2P!. 2
=
v=i
+ ( oQv) 8v
~:n
-
(8)
Ql;
178
WISKUNDIGE Vraagstuk LXXXII.
Te bewijzen:
k-x+ 1 k+x r----r k k (Dr H. Bremekamp).
0 p gel o S t door D. J. BOUMAN, Dr H. BREMEKAMP, H. J. A. DUPARC, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DE }ONG, C. VAN DER LINDEN en Dr E. TROST. Oplossing van H.]. A. DuPARC. Het linkerlid der te bewijzen betrekking is te schrijven in de gedaante
X)( X)1 ' n""'( 1 +nk - 1----=-nk
n~l
welk product uiteraard convergeert, omdat de reeks 00
~
n~l
(X
·-
nk
X
nk- 1
x2
----·········
)
nk (nk-1)
convergeert, mits 1Jk geen geheel getal is. Men heeft verder
waarmede de gevraagde formule bewezen is. *) ZieWHITTAKER-\VATSON, A course of modern analysis, hfdst.XII, § 12. 13.
OPGAVEN. No. 82
EN
. 179
83.
Vraagstuk LXXXIII. Te bewijzen:
[2n:lJ sin: ,
2 2 [ n! ] sin:+ [
, [2n+m-l] sm.
2:
3 J sin: . 7n . 6n sm-sm
--~
2(m -1) n ~-~-~-
m
m
m
m
. n smm (Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door D. J. BoeMAN, Dr H. BREMEKAMP, Dr G. VAN HAssELT, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DE ]oNG en C.
VAN DER LINDEN.
0 p 1 0 s sing van Dr G.
VAN HASSELT.
Men herleidt het gestelde eerst tot: 2 [
n:lJ (cos:
[2n! 2 ] (cos~-cos~)+ ...
-cos~)
[~+:-I J
(cos (2m:3)n -cos (2:-I)n)
=cos
13n
m
-cos
n
= (1)
m
Voor m l, 2, .... , 6 verifieert men dit rechtstreeks. Voor m. ;;;;:; 7 hebben de laatste zes termen in het eerste lid van ( l) als eerste factor 1, de daaraan voorafgaande termen hebben als eerste factor 0. Te verifieren blijft dus: (cos (2m m 13)n -cos(2m m ( cos
(2m-11 )n
m
-cos
ll)n) +
(2m-9)n)
m
+ ...
2 3 1 l11:) =cos 13n -cos n , ( cos ( mm. )n -cos E~= m m m hetgeen evident is.
180
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sing van Dr H. BREMEKAMP.
vV:ij bewijzen eerst een algemenere formule. Beschouw Sm(x) = [ x+
[x
[x+~] sin 2x+ ... +
~] sin mm
J
1
sin (m- 1) x.
Bepaal k zo, dat k k - :;;;;; X <----, m m k dus m + m dan is k + m [xj mx < k m [x], dus k m [x] [mx]. h k h k+h+l Verder ---·+ :;;;;; x < m m m
+
dus voor en voor
h
1, 2, .... m-k-1, [x+
h=m-k,m-k+l, .. . m-1, [x+
[x],
~]
~]
[x],
[x]
1.
Wij hebben dus Sm(x) = [x] {sin x +sin 2x + . . . . sin (m + k - 1) x} +([xJ+l){sin(m k)x+sin(m-k l)x+ .... sin (m- l)x} [xJ {sin x +sin 2x + .. .. sin(m-l)x} {sin(m k)x+sin(m-k l)x+ .... sin (m l) x}. Dit is een bijzonder geval van een formule van M. A. STERN (Acta Math. 8). Nu is cos !x-cos (n+i) x sin x sin nx sin2x + .... 2 sin !x cos ix- cos (m !) X dus S m (X ) = [xJ. . 1 2sm 2x COS (m-k--~) X-COS -!)X 2
OPGAVEN. N°. 83 EN 84. De gevraagde som is Sm ( : ) en voor
181
2n m
x = - wordt
n cos (m - i) x = cos ix = cos --. m De eerste term in het tweede lid der laatste formule wordt dus nul. Verder k=[mxJ -m[x]=[2n] k - !) x
cos (m
m
[~] =6-m
[:J
= cos (k
dus
Vraagstuk LXXXIV. In SCHLOMILCH, Compendium Bnd II pag. 136 vindt men de volgende formule: co
lim
!
sin m{} -{} - - e d{} sin{}
en+ l 2 e1T-l
n
0
Uit de afleiding blijkt, dat dit geldt als m de rij der oneven getallen doorloopt en zo naar het oneindige gaat . . Men vraagt te bewijzen, dat als m de rij der even getallen doorloopt co
. !sin m{} -{} hm ·--·····e d{) sin{}
m-oo
2 e1T+ l
0
(Dr H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door D. J. BoUMAN, Dr H. BREMEKAMP, H. J. A. DuPARC, Dr G. VAN HASSELT, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DE ]ONG, Dr H. A. LAUWERIER, C. VANDER LINDEN, Dr W. PEREMANS, C. SMITS en Dr E. TROST. Wiskundige Opgaven
12
182
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sing van D.
J.
BouMAN.
Zij 00
1,
=jr:i~ mfJ
d{J..
Sin{}
0
Dan volgt uit
2
10 0, 11 = 1,
J
cos (m
2 (m +1) 2 '
dfJ=---
1) {}
1
0
dat 1
(2P -1) 2 I
(2P) 2
•
Gebruik makende van de bekende ontwikkelingen 1
00
tgh z
(2P
cotgh z =
1
oo
2z ~~~ 1 z2
z
1) 2 n 2 ' I p2n:2 '
vindt men l
00
lim 12 m m=oo
2 I:
v~l
I
+ (2P- 1) 2
n n -tgh 2 2
n e17 - I 2 · e17
waarmede beide betrekkingen bewezen zijn. Oplossing van H.
J. A. DuPARC.
Wegens sin 2n{} . Slll {}
en wegens
n
=
2 I: cos (2a a~ I
1) {}
1'
OPGAVEN. N°. 84.
183
heeft men 00
"sin 2n{} {} d{} } ··--esin{}
n
2 2: a=I
(2a -1
0
Beschouw verder de integraal
f
_n co1:_nz dz (2z-1) 2 1'
a
in: positieve zin genomen langs de cirkelomtrek C bepaald door fzl = (n + !) n. Het is duidelijk, dat
J
lim
0.
n-+oo C
De beschouwde integraal is gelijk aan de som der residuen van de integrand in de singuliere punten daarvan, dat zijn de punten: n), waarin het residu 1. 0 z m (m 0, 1' .... ' . aan - - - 1 ·-- · gehJ''k 1s (2m- 1) 2 1 ' n 2 1 ±-i , waann . d e res1'duen ZIJn .. 20 . z = -cot (1 i); 2 4i n . . ni n 1 - eTt hun som 1s derhalve tnz tg = - -2
2 1
ew
Wij vinden dus
lf 2ni
n
2:
=
m=l
l 1)
n+l
2+ 1 + m:l
a
1 (2m _:.1)2-1
n 1-eTt
waaruit, door n _,. oo te nemen, volgt 00
r sin
lim rt-700
2n{}
J sin{}
l
""
e-8 d{} = 2 2: a=l
(2a- 1)2
+ 1)
0
0 p 1 o s s i n g van Dr W.
PEREMANS.
00
Het bestaan van ( , 0
sin m{} 0 . e- d{} wordt gewaarborgd door Sill{}
. sin m{} het fe1t dat als functie van {} begrensd is. Nu is: sin{}
WISKUNDIGE
184
. J 00
sin m{} -{} - - - e diJ·= sin{}
0
f
Tr/2
~
0
sin m{} e-{} d{} ( . ,; sm {}
+
""
~
sin mfJ - - · e-8-dfJ= ! sin{}
1) (rn-l)k e-krr
'
k=l
-rr/2
0 7Tf2
Tr/2
=
./
"'sin mfJ
e-
a.
d{}
{}
J)m-l !sin m{} err-(- I) m-l sin{}
0
dfJ.
-TT/2
Verder is
r
Tr/2
'IT/2
f
sin mfJ e-{} dfJ=
k=l sin{} krr-rr/2 Tr/2
1Tf2
=
f
fj,;rr+TT/2
sin mfJ _(} - · - e d{} sin{}
~rr/2
+ f . {} n/2
sin m{} e-8- d{} -sin mfJ d· - - {} sin {} ,; {}
sin m{}
-rr/2
e-8-- sin{} d{}
{} sin {}
.
-TTi2
m,rr/2
. . !sin{} . H1ervan1sdeeersteterm= ---d{}en dit-+n, als m-+=. {}
-mrr/2
De tweede term -+0, als
m-+
=,
omdat
{}r"' - sin {} -~---- be{} sin{}
grensd en integreerbaar is op het interval [ - ~ ,
~].
TT/2
sin m{} a. - - - e- d{} m-+= ! sin{}
Op analoge wijze vindt men lim
2
0
Dus
.f
00
hm
m-+oo
sin-2m{} - - e-a. d{} sin{}
0
. !sin {} -IJ hm · · · (2m -1) ··-e d{} sin {}
1n-+oo
2
0
Vraagstuk LXXXV. Men vraagt de oplossing der differentiaalvergelijking dy Axy By 2 + C dx (Bx2 + Axy + C) = 0. (Dr H. Bremekamp).
185
OPGAVEN. N°. 84, 85 EN 86.
0 p g e I o s t door D. ]. BouMAN, Dr H. BREMEKAMP, H. J. A. DUPARC, Dr C. J. VAN GRUTING, Dr G. VAN HASSELT, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DE ]oNG, Dr H. A. LAUWERIER en C. VAN DER LINDEN. Oplossing van C. VANDER LINDEN. Substitueer ~
dTJ d~
+ y,
x
=
TJ = xy, dan is
x dy + y dx x (Axy + By 2 +C) -y(Bx2 + Axy +C) dy + dx By2 C) Axy ATJ(X- y) - B17(x- y) + C(x- y)
-
B~(x-y)
drJ
(A -B) 1J
d~
~B~
drJ (A- B) TJ
C
·--··-·-
+C
+ d~- 0 B; -
'
1 --~-In (11 + __c::_) + ln ; A-B A-B B
( TJ ( xy
C )B .;A-ll = + --·· A-B
+ A-B ~-~--)n (x
kv
k 2'
y)A-B = k2.
Opmerking van H.]. A. DUPARC. Het bovenstaande geldt ook nog als B 0, maar als A = B wordt de oplossing eB;ey (x y) 0 k3 •
Vraagstuk LXXXVI. Als de vergelijking
d3y
0, y f(x) dx 3 waarin voor 0 ;:;:;:; x ;:;:;:; a, f(x) > 0 en continu, een oplossing dy y(x) heeft, waarbij voor x = 0, y = cv C1 > 0, dx = C2,
c2 > 0 en voor x = a, y
=
c3 , c3 > 0 en waarbij in het
186
WISKUNDIGE
gehele vak 0 :;;;;;; x :;;;;;; a, y positief is, dan kan die met behulp van de methode der successieve benaderingen gevonden worden. (Dr H. Bremekamp). Opgelost door Dr H.BREMEKAMP en Dr G. VAN HASSELT. Oplossing van Dr G. VAN HASSELT. Zander beperking kunnen wij a I stellen. Het open vak 0 < x < 1 wordt aangeduid met (0, 1). Het afgesloten vak 0 :;;;;;; x :;;;;;; 1 wordt aangeduid met <0, 1). Alle in deze oplossing voorkomende functies worden in 0, 1) eenwaardig en continu ondersteld. Indien voor (}J{x) gelden: (]l(O) = c11 d(]l dx = c2 voor x 0, lfl(l) = c3 , zullen wij zeggen, dat (}J(x)
<
de randwaarden (cv c2 , c3) heeft. I. De integraal met randwaarden (0, 0, 0) van de vergelijking
(I)
-p(x) = 0 is: 1
X
z(x)= f-p(t)
~
(1--x2) t2+x(l
t}dt+ix2 J -p(t)(l-t) 2 dt (2)
0
X
De juistheid van deze bewering verifieert men door berekening. De hier gelanceerde z(x) treedt langs natuurlijke weg op, als men het gestelde differentiaalprobleem herleidt tot het oplossen van een integraalvergelijking. Zie KowALEWSKI, I ntegralgleichungen pag. 32 en 33. Uit (2) blijkt, dat, indien -p(x) > 0 in (0, I), ook z(x) > 0 in (0, 1), want de cofactoren van -p(t) in beide integralen zijn in de betreffende integratie-intervallen niet-negatief. II. Als uitgangsfunctie voor de benadering nemen wij de oplossing van d3yo = 0.
(3)
dx 3 die de randwaarden (c1 , c2 , c3 ) heeft, dat is dus y 0 (x)
(~- c1 -
c2
+ c3) x
2
c2 x
c1 •
OPGAVEN. N°. 86.
187
Daar c1 , c2 , c3 positief zijn, is y 0 (x) > 0 in <0, 1). Wij vormen nu achtereenvolgens de functies y 1 (x), y 2 (x), .... , y.,(x), .... , alle met randwaarden (cvc 2 ,c3 ), die voldoen aan: d3y dxal + f(x) Yo 0 (4) d3y2
dxl~
+ f(x) Y1 = o f(x) Yn-1
(5)
(6)
0
Zij nu y(x) een functie, die aan de differentiaalvergelijking van de opgave d3y (7) dx3 + y f(x) = 0 voldoet, in <0, 1) positief is en de randwaarden (c1 , c2 , c3) heeft, dan volgt uit (7) en (3) da (y
Yo)
f(x) y
0
(8)
y - y 0 is de oplossing met randwaarden (0, 0, 0) van (8), alwaar f(x) .y nu een bekende, in <0, 1) positieve functie van x is, Uit I volgt dan: (9) y-y 0 > 0 in (0, 1). Uit (7) en (4) volgt verder: d3 (y -yl) dxa + f(x) (y- Yo)
0.
(10)
Uit I en (9) volgt dan:
y-y1 > 0 in (0, 1).
(11)
Zo voortgaande bewijst men voor elke niet-negatieve gehele waarde van n (12) Y Yn > 0 in (0, 1). Uit (9) volgt:
~~ < 1 In . (0 ' 1) . y
188
WISKUNDIGE
Voor x 0 en voor x = I wordt de laatste breuk nul, de functies y en y 0 ?ijn in <0, I ) continu en er bestaat dus een constante q tussen 0 en 1, waarvoor geldt: 0
~ ~~ < q in (0, 1).
(13)
y
y - Yo is de oplossing met randwaarden (0, 0, 0) van {8). y - y 1 is de oplossing met randwaarden (0, 0, 0) van (10). Uit (2) en (13) volgt dan : ~Y-YI ~--
0 ;;;;;,
y-yo
< q in
<0,
I ).
( 14)
Men ziet dit in, als men bedenkt, dat de cofactoren van 1p(t) in (2) in de betreffende integratie-intervallen niet-negatief zijn, zodat een verkleining van 1p(t) in de verhouding 1 : q reeds een verkleining van het gehele rechterlid van (2) in de verhouding I : q ten gevolge heeft. Zo voortgaande vindt men: 0 ;;::;;
y-y2 . < q m (0, I) y-yl
(IS)
en algemeen, voor elke niet-negatieve gehele n: 0;;::;; y-y,
Door vermenigvuldiging volgt uit (14), (IS), 0 ;;::;; Y- Yn < qn in (0, I).
y
( I6)
..... ,
(16):
( 17)
Daar 0 < q < 1 is, volgt uit ( 17) : lim (y- y,)
0 in (0, 1) en dus ook in (0, I), want de
n~oo
functies y en Yn hebben dezelfde randwaarden.
0 p m e r k i n g. Dit bewijs is een uitbreiding van het door PICARD voor het analoge differentiaalvraagstuk van de tweede orde gegeven bewijs. Zie Traitt! d' analyse III p. I OS e. v.
OPGAVEN. N°. 86
87.
Ex
189
Vraagstuk LXXXVII. Men vraagt de oplossing van de vergelijking
geldig binnen de bol met straal Rom de oorsprong 0, waarbij in de oorsprong en aan het oppervlak van die bol u, = 0 en aan die bol ook de bol u
f(e) en
ties zijn en
e de
au =0, en waarbij voor t = 0, binnen 0(! au = g(e), waarbij fen g gegeven funcot
afstand tot 0 betekent. (Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1o s t door Dr H. BREMEKAMP en Dr G. VAN HASSELL
0 p 1 o s sin g.
Het ligt voor de hand, een oplossing te zoeken, die aileen van e en t afhangt. De vergefijking wordt dan
+: ~:~) + ~:~~
a2(~~ Voeren we dan in u
0.
v . - , dan 1s (!
a2 en voor iJ
= 0 is v
verder voor
e
R, v
84v
0 en
ov
0, want
0(!
0 en
ov 0(!
ov
~
oe
ou eoe
u.
0.
De oplossing gelukt nu met de methode van BERNOULLI. Wij zoeken particuliere oplossingen van de gedaante V~c= V kT h waarbij V1c aileen van e afhangt en T k aileen van t en die aan de grensvoorwaarden voldoen. Wij vinden a 2 d 4Vk
·---vk
de"'
I
d 2 T~c
---Tk dt 2
a2J,ic
190
WISKUNDIGE
dus T k = A~c cos a).~ t
Bk sin a.A~ t,
coshJ.~ce+P 2 ~c cos .A~ce+Q 1 ~c sinh A~ce+Q 2 ~: sin A~c!?·
en
De grensvoorwaarden geven dan ~
0, QII< Q2k 0, cos A.~c R) +Qlk (sinh ).k R PH (cosh A~c R sin ll~c R)=O, P 1 ~: (sinh .t.k R sin ;,k R) + Q 1 ~c (cosh A.~c R cos A~c R) = 0. plk
p2k
+
Uit de beide laatste volgt cosh ll~c R cos ll~c R = 1. R
Dan is zoals bekend J V"V k de
= 0 voor k
h (vgl. vr. XX)
0 R
en wij kunnen P 1 ~c zo bepalen dat f Vz de
1. Wij vinden
0
dan 00
~ (A~cV~ccosa).~,t
v
+ B~cV~csinaA.zt),
1
waarbij de coefficienten den bepaald
A~c
en
B~c
door de beginvoorwaar-
R
A~c
J f(e)
R
V ~c(e) de en a).~ B~c
0
::=
f
g(e) V ~c(e) de.
0
Vraagstuk LXXXVIII. Te bewijzen, dat de oplossing van de vergelijking (J2u x2
(Jx2
fJ2u
+ y2-oy2 =
0
'
die in het gebied binnen een gesloten kromme, geheel in het eerste quadrant gelegen en in elk harer punten een ondubbelzinnig bepaalde raaklijn hebbend, met haar particle afgeleiden inclusief die van de tweede orde doorlopend is en in de punten van de kromme voorgeschreven waarden aanneemt, bestaat en ondubbelzinnig bepaald is. (Dr H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door Dr H.
BREMEKAMP en
Dr G. VAN HASSELT.
OPGAVEN. N°. 87, 88 0 p 1o
s s
EN
89.
I 9I
i n g van Dr G. VAN HASSELT.
Door de substitutie x = i, y = e"~, u vi(t+TJ) gaat de differentiaalvergelijking van de opgave over in:
(I)
0.
Met het eerste quadrant van het xy-vlak correspondeert het gehele ~rJ-vlak. Had (I) twee oplossingen, die dezelfde randwaarden hadden op de gesloten kromme van het ~rJ-vlak, die het beeld is van de gegeven kromme van het xy-vlak, en noemen wij het verschil van die oplossingen V, dan zou voor V gelden: 82V
o2 V
o~2
01}2
tV= 0
(2)
en de randwaarden van V zouden nul zijn. Vorm nu de dubbelintegraal: 02V o2V ) V 8~2 -IV d~dr~ 01]2 2 •p
ff (--+
(3)
uitgestrekt over het binnengebied der kromme in het ~rJ-vlak. Deze integraal heeft blijkens (2) de waarde nul. Door partiele integratie herleidt men (3) op de bekende \\<'ijze tot de gedaante (de randwaarden zijn nul):
-ff {(:~ r+ ( ~: r+ !
V2}
d~ drJ.
Het nulzijn van deze integraal eist: V = 0. De onderstelling, dat (1) twee verschillende oplossingen met dezelfde Het bestaan van een randwaarden heeft, is dus onjuist. oplossing wordt bewezen in de theorie der integraalvergelijkingen. Zie b.v. GouRSAT, Cours d'Analyse Mathematique III, p. 526 (1927). Vraagstuk LXXXIX.
Men beschouwt die permuaties van n elementen, welke aan de volgende voorwaarden voldoen. a) Het element k staat op een der plaatsen k, k 1 of k + 2, (k= 1, 2, ... , n 2)
192
WISKUNDIGE
b) Het element n
1 staat op een der plaatsen n -
1,
n of 1,
c) Het element n staat op een der plaatsen n, I of 2. Gevraagd wordt te bewijzen, dat het aantal van deze permutaties gelijk is aan F(n)
I
= 2 + ~(I 2n-l
.... )'
waarbij de laatste term tussen de haken gelijk is aan 52 of
n.
, al naar gelang n even of oneven is. (n > 2). (Dr P. Bronkhorst).
0 p g e 1 o s t door D. J. BOUMAN, Dr P. BRONKHORST, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DE ]ONG, Dr H. A. LAUWERIER, Dr W. PEREMANS en Mej. Dr C. VAN EBBENHORST TENGBERGEN. 0 p 1 0 s s i n g van Mej. Dr C. VAN EBBENHORST TENGBERGEN. Denk de n elementen in een ring geplaatst. Behaive de 2 gevallen, dat aile elementen 0 of 2 plaatsen verschoven zijn, zijn er nog tn andere gevallen. Deze verschillende gevallen kan men verkrijgen door eerst aile elementen van de ring een plaats te verschuiven en daarna telkens een paar naast elkaar staande elementen van plaats te verwisselen, waarbij elk element slechts in een ruil betrokken mag zijn. De niet geruilde elementen zijn met I aan te duiden, de elementen der geruilde paren met 0 en 2. Vat men een punt van de ring tussen twee elementen in het oog, dan kan het laatste element Of 1 of 2 of 0 zijn. (Bij de derde mogelijkheid ligt de scheiding tussen de elementen van een puntenpaar). Het aantal gevallen, waarbij dit voorkomt is resp. qn, Yn en Sn• tn = qn r.. s .. , Sn =
q.. dus
rm
=
qn-1
rn-v
Yn =
qn-2
Yn-2•
qn-1 =
Yn,
OPGAVEN. N°. 89. qn
qn-1
= =
r,. tn
rn-1
193
+ qn-2• + rn-2>
tn-1
tn-2>
r1 = s1 0. r2 = s2 = 1. ra Sa = 1. Is x2
1' dan is
X
xn- 1
X"
+ xn-2.
Tevens moet deze gelijkheid gelden voor het rationale en het irrationale deel afzonderlijk. t.,_ 1 + t.,_ 2 • Deze formule vertoont overeenkomt met tn
I
2x 2x 2
+ yS, + y5,
2x" =
~~ 2n-1
2:
i
a=O
+ q yS, + q2y5,
t1
3
1
t2
sa c2a n
· Hieruit volgt tn
1
= 2n-1
a.=O
t ...
F(n) = 2
0 p m e r kin g. Er zijn ook andere formules voor t .. en s .. te vinden. In q.. + r .. kunnen voorkomen a paren (0, 2) en n 2a elementen ( l), dus 'n I
qn
rn
=
12 i 2:
a=O
c:-a, 1~1-l
Sn
rn
=
qn-2
rn-2
C~-a-2>
= 2: a.=O
t,
=
(q..
q..
r.. )
(q..
IiI
s., = l
r ..) - r..
1
n 2: -
a=l a
=
I
2:
a=O
~ C!-a-l'
194
WISKUNDIGE
Vraagstuk XC. Gevraagd wordt te bewijzen: 1
[~ -k] I:
2n-2k m~O
0 als b > a. [
n
k+m
C2k+2m+1 n+l
0; n 2: 1. C~ binomiaalcoefficient; C~
k en n geheel; k
C!
Ck
~
I,
J is het aantal gehelen in
k
!!..) 2 .
2
(Dr P. Bronkhorst).
0 p g e 1 o s t door D. J. BoUMAN, Dr P. BRONKHORST, H. J. A. DuPARC, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DE JoNG, Dr H. A. LAUWERIER, Dr W. PEREMANS en Mej. Dr C. VAN EBBENHORST TENGBERGEN. Oplossing van H. J. A. DuPARC. De coefficient van
U
(1
u,)n-k (1 -
un-'l.k
in de uitdrukking
'zt)-k-1 =
n~k u' i=O
(waarbij
lui <
(n-: k) ~ (k k i) 't
j=O
1 ondersteld is), is gelijk aan
k k
(n- k)! (n- k i)! i!(n-k-i)! k!(n-2k-i)!
n-2k
L:;
i~o
=
=
(n-k)!
k!(n- 2k)!
(n- k) (1 + k
n-2k (n-2k)! ~ -----i=O
i!(n- 2k- i)!
1)n-2k
(n k k) .
'tti,
OPGAVEN. N°. 90 EN 91.
195
dan wordt die coefficient gegeven door de uitdrukking (
n . ~
1) (k +k j) [~tk (n - 2k+ -12].) (k k j) , n
=
i=O
zodat men vindt (
n
k) 2 k
n- 2 k =
['-']-k 2 1:: 1=0
(k +k j) (2k + 2J l 1)· n
.
waarmede de bewering bewezen is.
Vraagstuk XCI. Bewijs dat de kegelsnede, die door de middelpunten der in-, om- en aangeschreven cirkels van /:;,ABC gaat, raakt aan de rechte van EuLER. (Dr N. G. de Bruijn). 0 p g e 1 o s t door Dr N. G. DE BRUIJN, H. J. A. DuPARC, Dr C. J. VAN GRUTING, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DEjONG, Dr R. LAUFFER,. Dr H. A. LAUWERIER, C. VAN DER LINDEN, Dr J. G. VAN DE PUTTE, Dr L. SWEERTS, Mr J. VAN YZEREN en J. WICHERS.
Oplossing van
J.
WICHERS.
De middelpunten van de in- en aangeschreven cirkels bepalen een kegelsnedenbundel. De binnen- en de buitenbissectrix van hoek A vormen een ontaard exemplaar van die bundel. Deze rechten liggen harmonisch t.o.v. AH en AM (H is het hoogtepunt, M het middelpunt van de omgeschreven cirkel), want zij delen ook de door AH en AM gevormde hoeken middendoor. De snijpunten van dit ontaarde exemplaar met de rechte van EuLER liggen dus harmonisch t.o.v. Hen M. Voor de beide andere ontaardingen (de bissectrices van de hoeken B en C) geldt hetzelfde. Hieruit volgt: H en M zijn de dubbelpunten van de involutie, die de genoemde bundel bepaalt op de rechte van EuLER. Het exemplaar van de bundel dat door M gaat, zal dus in dat punt aan de rechte van EuLER raken.
WISKUNDIGE
196
Tevens blijkt, dat de te bewijzen stelling ook geldt, als men het middelpunt van de omgeschreven cirkel vervangt door het hoogtepunt. 0 p 10
SS
i n g van Dr L. DE
J ONG.
De middelpunten van de om-, in- en aangeschreven cirkels van 1:::, ABC zijn resp.: 0, M, Ma, M0 en Me. Daar M het hoogtepunt is van 1:::, MaMbMc bestaat de bundel kegelsneden door M, Ma, Mb, en M. uit orthogonale hyperbolen. De poollijn van 0 ten opzichte van de ontaarde hyperbool M 0 Mo{~faA is blijkbaar de isogonaal in 1:::, ABC van OA, dus de hoogtelijn uit A. De poollijnen van 0 ten opzichte van alle hyperbolen van de bundel gaan dus door het hoogtepunt H. De hyperbool door 0 raakt OH, de rechte van EuLER. 0 p mer kin g. Men heeft algemener: de kegelsnede door de middelpunten van in- en aangeschreven cirkels en een willekeurig punt, raakt aan de rechte door dit punt en het isogonaal toegevoegde punt ten opzichte van de driehoek. In het bijzonder raakt de kegelsnede door de vier middelpunten en, het hoogtepunt eveneens aan de rechte van EuLER en de kegelsnede door de middelpunten van in- en aangeschreven cirkels en het zwaartepunt aan de verbindingslijn van het zwaartepunt en het punt van LEMOINE.
Vraagstuk XCII. Voor /xl 1 is (1) x f(x) monotoon niet-dalend (2) /(1) :;;;;; f(- 1) +1
(3) f f(x) dx = 0. -1
Te bewijzen: +1
J
ff(x) 2 dx:;;;;;
i-
-1
(Dr D. van Dantzig).
0 p g e 1 o s t door Mevr. Dr T.v. AARDENNE EHRENFEST, Dr D. VAN DANTZIG, Dr G. VAN HASSELT en Dr W. PEREMANS.
OPGAVEN. N°. 91 0 p 1 o s sing van Mevr. Dr T.
EN
92.
197
VAN AARDENNE-EHRENFEST.
Zij p(x) de periodieke functie gedefinieerd door p(x
x < I, (k geheel).
2k) = f(x) voor
Uit ( 1) en (2) volgt: p(x) x monotoon niet dalend (- oo < x < oo). Uit een bekende eigenschap van monotone functies volgt dat p(t) tot een limiet p_(x) (resp. P+(x)) nadert als t van links (resp. van rechts) tot x nadert en dat p_(x) p(x) ~ P+(x). Is p(x) niet identiek nul, dan is er een punt waar p(x) > 0 en dus P+(x) >0 (of p(x) < 0 en dus p_(x) < 0) is. Uit de definitie van P+(x) (resp. van p_(x)) volgt, dat er dan ook een interval van positieve lengte is waar p(x) > 0 (resp. p(x) < 0) is. Wegens (3) moet er dan ook een punt zijn, waar p(x) < 0 (resp. p(x) > 0) is. In elk geval zijn er dus twee punten x 1 en x 2 met p(x1 ) > 0, p(x2 ) < 0 en wegens de periodiciteit van p(x) mag men x1 < x 2 onderstellen. Dus hebben de reele getallen a;;:::: x1 met de eigenschap, dat f(x) > 0 voor x 1 ~ x ~ a, een eindige bovenste grens x0 • Uit de definitie van x0 volgt: p_(x0 ) ;;:::: 0, P+(x0 ) ~ 0. Wegens p_(x0)
~
P+(x0) is dus
p_(xo)
= P+(xo) = 0.
Door eventueel in plaats van f(x) de functie p(x + l + x 0) te beschouwen mag men dus zonder beperking onderstellen 1+(- l) f_(l) = 0. (4) Stelt men +1
I
=I f(x) 2 dx
+1
dx,
-1
dan is te bewijzen, dat I +1
I
I
(f(x)
~
0 is. Nu is
+ x)
(f(x) - x) dx.
-1
Wiskundige Opgaven
13
198
WISKUNDIGE
Uit (I) volgt (tweede middelwaardestelling): ~
I
(f+(-1)
I
1)/(f(x) -x) dx
Uit (4) volgt
(/-(1)
+ 1)/(/(x)-x) dx.
-1
'
f+(- 1)
I
1 = 1.
I, f_(l)
=
I ~ 0 volgt dus uit het volgende lemma: Lemma
s
f (f(x) - x) dx
1
z
0, f (f(x) - x) dx
e
-1
~
1~
0, als
~ ~ 1.
B e w ij s v a n h e t 1 e m m a.
Uit (1) en f+(- I) = 0 (zie (4)) volgt x
z-
f (f(x)- x) dx
z-
f(x) -
dus
e
2x voor x
1-
;2 z
~
>-
1,
0, als -1 ~ ~ ~ 0,
-1
dus wegens (3) 1
f(f(x) -x) dx
e
~
0, als -1
~; ~
0.
f- (1)
Uit (1) en
= 0 volgt: f(x) - x ~ 1 2x, voor x
dus
f
l
(f(x)
x) dx
s -;
~2
s
0, als 0 ~ ;
s 1,
~
dus wegens (3)
e
f (f(x) -
x) dx
z 0, als 0 s ; s
1.
-1
Hiermee is het lemma bewezen.
0 p mer kin g. Uit het bovenstaande volgt gemakkelijk dat de enige functies, die aan {1), (2), (3) en (4) voldoen en waarvoor +1
ff(x) 2 dx
t
(*)
-1
is, de functies fP(X, c) zijn, gedefinieerd door x
[- x
c
1 voor x < 0, voor x = 0, 1 voor x > 0.
(lei
1).
OPGAVEN. N°. 92 EN 93.
199
Hieruit volgt dat de enige functies, die aan {1), (2), (3) en (*) voldoen (maar niet noodzakelijk aan (4), de functies 1p(x, c, a) zijn, gedefinieerd door (ex- a) - I voor x < a, 1p(x, c, a) voor x a, - (x a) + I voor x > a, waarbij lei : :;:; 1, lal : :;:; I.
1
Vraagstuk XCIII. Zijn F(x) en G(x) verdelingsfuncties (d.w.z. monotoon oo) = G(- oo) = 0 en F( + oo) = niet-dalend met = G(+ oo) 1), die geen discontinu1teitspunt gemeen hebben, en is waarin alle integralen STIELTJEs-integraien over dan is voor p, 2 0, v 2 0 (p,+v) p,«p2 + vy2s;p(1-p) Max(p,,v). (Dr D. van Dantzig). 0 p 1 o s sing van Dr D. VAN DANTZIG (verbeterd na een bespreking met Dr G. VAN HASSELT).
Uit de gegeven betrekkingen volgt nog JF dG I p, JFG dF- t.P = lP(1 JFG dG i(l - p) = i(P(I Voorts is: y2
=
J (G
p) 2 dF 2 0, «p2 = J (F- I
p) 2 dG 2 0.
In de integralen naar F kan men eventueel aanwezige intervallen, waar F constant is, tot een punt samentrekken, waarbij de verandering van de integrand in een discontinu1teit overgaat. Dan is de stelling der vorige opgave op g = lG- F - lp t,, beschouwd als functie van F, toeA. S: 1 is. Want pasbaar, wanneer 0 1e. F + g(F) A. G(F) const. is monotoon niet-dalend, 1
2e.
f
g(F) dF
0 en
0
3e. (g)F=l
(gh'=O S: A- I S: 0.
WISKUNDIGE
200 Derbalve is 1
/2 :;:; ; / g(F) 2dF
f
(AG
F) 2 dF
(AP
0
A2 {JG2 dF- p A{2/FG dF P} JF?·dF- :!- = A2y2 Arp2- AP(l- p) f2, dus ook l.y 2 q; 2 ;;;;;; p(l p). Is y ;;;;;; p,, dan geeft dit met A= vjp, de recbter gestelde ongelijkbeid. Voor p, v volgt deze dan door verwisseling van G en 1 F, p en l --- p, y 2 en rp2 , ,u en v. Het gelijkbeidsteken wordt dan en slecbts dan bereikt, als een der beide volgende stelsels voorwaarden vervuld is 1°. v !l, G(x) stijgt (resp. springt) van 0 tot 1 op het interval (resp. in bet punt) waar F(x) = 1 p is. (Dan is y 2 p(l - p), q;2 = 0). 2°. v ;;;;;; p,, F(x) stijgt (resp. springt) van 0 tot l op bet interval (resp. in bet punt) waar G(x) p is. (Dan is y 2 0, rp 2 p(l- p)). Klaarblijkelijk is 2} -
+
f (G - aF -
{3) 2 dF
y2
+ aq;2 + (a
+ a/3
2ap 2
(I) 2f3p /3 voor aile re~He a en f3 niet-negatief. Kiest men speciaal f3 p- !a, a p,/v, stelt men ter afkorting q 1 - p, en vermenigvuldigt men beide leden met v, dan krijgt men p,q;2
+ vy2 :;:;;; p, pq
p,2fJ2v.
(2)
Het gelijkheidsteken krijgt men dan en slecbts dan, als f3 p - ~a is en als G = aF f3 is, overal waar F varieert. Dezelfde betrekking geldt dan oak op alle eindige intervallen op de x-as, waar F constant is, terwijl zij discontinui:teiten van F uitsluit, daar deze discontinui:teiten van G met dezelfde abscissen tengevolge zouden bebben. Bovendien moet G 0 zijn voor F 0 en G ;;;;;; 1 voor F I, terwijl a 0 is. Dus moet f3 = p ~a :;:;;; 0 en f3 a= p ~a ;;;;;; 1 zijn, d.w.z. a = p,fv ;;;;;; min (2p, 2q). Is deze ongelijkbeid vervuld, dan geldt (2) met ongelijkp !a is voor 0 ;;;;;; F ;;;;;; I, heidsteken als G = aF + {3, f3 terwijl, als f3 > 0 is, G(x) voor- oo< x;;;;;; x0 waarbij F(x0)=0
OPGAVEN. No. 93
EN
94.
201
is op willekeurige wijze (monotoon niet-dalend) van 0 tot p stijgt, en, als a + p < 1 is, G(x) voor x 1 :::;;: x < oo met F(x1 ) = 1 willekeurig van a fJ tot 1 stijgt. Evenzo geldt algemeen (3) p,q; 2 + vy 2 :;:;;:; v pq - v2/ 12p,, waarbij het gelijkheidsteken dan en slechts dan bereikt kan worden, als a-1 vfp, :::;;: min (2p, 2q) lS.
Is daarentegen b.v.
p:::;;:!
2p :::;;: a
q en
= p,fv :::;;: (2p)-1 ,
dan zijn beide ongelijkheden (2) en (3) onscherp. Kiest men - {Jfa, dan p < 0, dan is voor 0 :::;;: F G aF -aF fJ 0, dus
J (G- aF- {1} 2 dF
-~a ~
J (- aF
{1) 2 dF
=
fJ3 /3a.
0
Tezamen met (1) krijgt men dan y2 aq;2 :;:;;:; 2p(a + fJ)- (a+ l)p 2 -
(a
fJ) 3 /3a.
Het rechter lid is bij variabele fJ extreem als (a+ {1) 2 = 2p a, en wei maximaal als p - a 2pa is. Men krijgt dan als boven p,q; 2 + vy 2 :;:;;:; ~pv2p fl'P- p (p, v). (4)
v
Het gelijkheidsteken wordt bereikt als G = 0 is voor 0 l-v2pj;;, G= v2pa-a(l-F) voor 1-v2pja;;;;; F:::;;: 1, en G stijgend van v2p7t tot 1 voor F 1. Evenzo is WP2 vy2 ~ ~V2qp; q2(p, v), (5) als 2q :::;;: p,fv :::;;: (2q)-1, dus p :;:;;:;
! ; ; ;: q
is.
Vraagstuk XCIV. Das ebene Punktsystem P 1 , P 4 , ••• , P:li+l• ... , P 3v Pa4• bei welchem die Punkte P k• P 1, P m auf einer Geraden liet +m 0 (mod 36) ist, ist bei geeigneter gen, wenn k Wahl der gegebenen Punkte linear konstruierbar. Die so
202
WISKUNDIGE
konsnu:ierten Punkte liegen auf einer Kurve dritter Ordnung, und die Verbindung der Punkte Pb P 1 beriihrt diese Kurve im Punkt Pk, wenn 2k l 0 (mod 36) ist. (Dr R. Lauffer). 0 p g e 1 o s t door Dr G.
VAX HASSELT en
0 p 1 o s sing van Dr G.
Dr R.
LAUFFER.
VAN HASSELT.
Ik gebruik homogene coordinaten en beschouw de punten P 1 (1, 0, 0), P 13 (0, 1, 0), P 25 (0, 0, 1), P 34 (0, 1, a), P 10 (b, 0, 1), P 22 ( l, c, 0), alwaar a, b en c reele getallen zijn, waarvoor geldt abc :f= 0 en :f= I. Voor elke waarde van }., f-t, v liggen P 4 (l.b I, c, 1.), P 16 (u, f"C I, a) en P 28 (b, v, va + I) resp. op P 10P 22 , P22P34 en P 34Pw Uit de collineaire Jigging van P 31 , P 13 , P 28 en van Pa11 P 25, P 16 volgt voorde coordinaten van Pa1 [f"b, #be+ b. f"Ya+#J. De collineaire ligging van P 7, P 28 , P 1 en van P 7 , P25, P 4 levert voor de coordinaten van P 7 [vAb + v, vc, vca c]. De collineaire ligging van P 19, P 4, P 1a en van P 1 9 , P 16> P 1 Ievert voor de coordinaten van P 19 [ltab + a, lt,uc It, A.a]. De collineaire ligging van P 1 , P 3 v P 4 !evert: }.pbc wca + J.b f"C 0. (I) De collineaire ligging van P 13 , P 7 , P 16 Ievert: (2) fWCa - vl.ab + f"C - va = 0. De collineaire ligging van P 25 , P 19 , P 28 levert: vl.ab- Af"bc + va- l.b = 0. (3). N.B. (I) + (2) + (3) = 0. N u moet nog gezorgd worden voor de collineatie van P 7 , P 10, Pio van pl9• p22• Psl en van Psv Pa4• P,. De collineatie van P 7 , P 10 , P 19 Ievert de betrekking A2f.tvbc
+ A,2vb- A,uvabc 2
+ Af.tVC +
Avabc l.,v -A.bpc 2 ---),.be vac
0.
(4)
Aan (1), (2) en (3) is voldaan, als ).b pc va = < is, alwaar 1: een willekeurig getal is. Vermenigvuldigt men (4) met p, dan kan men beide leden door A.pv delen (want l.pv = 0
203
OPGAVEN. N°. 94.
zou samenvallen van punten meebrengen) en met A vermenigvuldigen. Men vindt dan: -,;3
+ (-abc + 2) -,;2 + (- 2abc + 1) t - 2abc = T
i
0.
(5)
T
Is (5) vervuld en neemt men A= , # -, v = dan . b c a zijn (1), (2), (3), (4) vervuld. Wegens de symmetric van (5) zijn dan ook P 19 , P 22 , P 31 en P 31, P 34, P 7 collineair. Aile 18 collineaties van de opgave zijn hiermede verzekerd. Een cubica r, die P 1, P 13, P 25 , P 34 , P 10, P 22 draagt en wier raaklijnen in P 1 , P 1a, P 25 resp. Pa4 , P 10, P 22 dragen heeft tot vergelijking: w(x,y,z)
byz (ay-z)+ czx (bz-x)+axy (cx--y)
dxyz= 0, (6)
alwaar d nog willekeurig gekozen kan worden. Men verifieert dit gemakkelijk en raadplege anders mijn oplossing van vrst. 95. Wij bepalen d door de eis, dat T het punt P 4 ().b+ 1,c,A) = P4
( T
1, c,
~)
draagt. Dit geeft de betrekking (na .
eenvoudige herleiding): 2abc
of: (-r
+ d -I
+ 1) d =
T
(abc
+ d- 2)
-abC1:-2abc
2-r
0,
(7)
+I.
(8)
Om reden van symmetrie draagt, als (8) vervuld is, rook de punten P 16 en P 28 • Nu moet nog onderzocht worden of de, thans bepaalde, F ook P 19, Pa1 en P 7 draagt.
P 19 (A.ab+a, Af.iC+A, }.a)=P19 ( a-r+a, ": I), -r(r
P 19[ab (
: , ; ) =
1), a-r].
Substitueert men de laatst vermelde coordinaten, in (6), dan blijkt door eenvoudige berekening, dat, krachtens (8) het punt P 19 op T ligt. Wegens de symmetrie draagt r dan eveneens Pa1 en P 7. Nu moeten nog negen rakingen behandeld worden. P7, P25• P16• P 34 , P 1a, P 31 zijn de hoekpunten van een volledige vierzijde. Een stelling uit de theorie der vlakke cubicae leert, dat de raaklijnen aan in P 7 en P 25 elkaar op snijden.
r
r
204
WISKUNDIGE
Zie b.v. DUREGE, Die ebenen Kurven dritter Ordnung (1871) pag. 207. Gezorgd is, dat de raaklijn in P 25 het punt P 22 draagt, dan draagt de raaklijn in P 7 het punt P 22 ook. Wegens de symmetrie dragen dan de raaklijnen in P 19 en P 31 resp. de punten P 34 en P 10 • De vergelijking der raaklijn in P;14 (0, I, a) heeft tot vergelijking (abc d- 1) x aby- bz = 0. Deze raaklijnmoetP4 (Ab+I,c,J.)
P4
('t"
l,c,
f)
dragen.
Substitueert men de coordinaten van P 4 in de laatste vergelijking, dan komt men uit op de reeds geldende betrekking (7). Uit de zoeven vermelde stelling uit de theorie der cubicae volgt nu, dat de raaklijn in P 16 het punt P 4 draagt. Wegens de symmetrie dragen dan de raaklijnen in P 10 en P28 het punt P16 en de raaklijnen in P 22 en P 4 het punt P 28• Hiermede zijn aile beweerde rakingen bewezen. D e 1 i n e a i r e c o n s t r u e e r b a a r h e i d. N eem de punten P 1 (I, 0, 0), P 13 (0, I, 0), P 25 (0, 0, l) willekeurig. Neem op P 1P 25 het punt P 10 en op P 13 P 25 het punt P 34 willekeurig. Zonder beperking kan men onderstellen, dat de coordinaten vanP10 zijn (1,0, 1) en die vanP3 dO, I, 1). Daarmede is het eenheidspunt bepaald. Neem een willekeurig rationaal getal <en bereken c uit (5). Daar ),b pc va r is, worden dan A., p en v rationaal. Men vindt dus voor alle twaalf punten der configuratie rationale coordinaten. De punten, die nog ontbreken, zijn dus lineair construeerbaar. Vraagstuk XCV.
Das ebene Punktsystem Pv P 4, •••• , P 3 i+I> •••• , P22· P 25 , bei welchem die Punkte P ~c> P 1, P m auf einer Geraden liegen, wenn k + l m 0 (mod 27) ist, ist bei geeigneter W a:hl der gegebenen Punkte linear konstruierbar. Die so konstruierten Punkte liegen auf einer Kurve 3-ter Ordnung und die Verbindung der Punkte P k und P 1 beriihrt diese Kurve im Punkte Pk, wenn 2k + l ==o 0 (mod 27) ist. (Dr R. Lauffer). 0 p g e 1 o s t door Dr G.
C.
VAN DER LINDEN.
VAN HASSELT,
Dr R.
LAUFFER
en
205
OPGAVEN. N°. 94 EN 95. Oplossing van Dr G. VAN HASSELT.
Ik gebruik homogene coordinaten en beschouw de punten P 1 (1, 0, 0), P 10 (0, 1,0), P 19 (0, 0, I), P 2s (0, 1, a), P 7 (b, 0, 1), P 16 (1, c, 0), alwaar a, b en c reele getallen zijn, waarvoor geldt abc :f.: 0 en 1. Voor elke waarde van A., f.l, v liggen P 4 (A.b 1, c, 1.), P 13 (f.l, f.tC 1, a) en P 22 (b, v, va 1) resp. op P 7P 16 , P 1sP2a en P 25 P 7 • Wij hebben A., tt en v zo te bepalen, dat P 4P 22 , P 13 P 4 en P 22 P 13 resp. P 1 , P 10 en P 19 dragen. Eenvoudige berekening leert, dat daartoe. nodig en voldoende is: l 0 • av b). Cf.l. 2 2°. -r abc-. abc 0, (1) indien av 't gesteld wordt. De negen geeiste collineaties zijn dus verzekerd, als men voor a, b en -r willekeurige waarden aanneemt, uit (!) c be-
+
paalt en voor A., f.l, v resp. de waarden Een cubica F, die door P11 P 10 , P 19 , P 25, een vergelijking van de vorm p(x,y,z) =ayz(ay+z)
't
T
, , neemt. b c a P 7, P 16 gaat, heeft
(bz-x)+yxy (cx--y)+xyz=O. (2)
De raaklijnen in P11 P 10, P 19 a az yx 0, b {Jx ay 0. P 25, P 7 , P 16 dragen, is nodig = b : c : a. Hiermede gaat (2) "P(x,y,z) =byz(ay+z)
•
aan r zijn: c yy- fJ z = 0, Opdat deze rechten resp. en voldoende a : fJ : y = over in
(bz-x)+axy(cx-y)+dxyz
0, (3)
alwaar d nog bepaald moet worden. Wil r het punt P 4 (A.b l, c, A.) dragen, dan moet gelden: bcA.(ac+A.) +d (). b+ I)
)+ac(A.b+ 1) bd+cd A. (A. b+ l) = 0.
Door cA. kan gedeeld worden, want voor ;. 0 valt P 4 in P 16 en voor c 0 valt P 16 in P 1 • Na herleiding, en met bA. =r, komt dan voor d de betrekking 2abc d 1 r (abc d 2) = 0, (4} of (r l) d abc -. 2abc 2• 1. (5) Substitueert men de uit (5} opgeloste d in (J), dan gaat r
+
206
WISKUNDIGE
door P 4 en om red en van symmetrie ook door P 13 en P 22 • r bevat dus de 9 punten p i• Nu moeten nog zes rakingen geverifieerd worden. Voor de raaklijn in P 25 (0, I, a) aan r komt de vergelijking (abc
Deze moet P 4
+ d 1) x + aby (itb + 1, c, it) P
bz = 0. 1, c, -1-)dragen.
4 (•
Uit (4) blijkt, dat dit het geval is. Wegens de symmetrie dragen dan ook de raaklijnen in P 7 en P 16 resp. de punten P1s en P22· Ten slotte zijn nog de raaklijnen in P 4 , P 13 en P 22 te behandelen. In P 4 0
oz!.._ =
(•
+I, c,
~)
blijkt, met behulp van (1) en (5),
0 te zijn. De raaklijn in P 4 draagt dus P 19 • Wegens de
symmetrie dragen dan de raaklijnen in P 13 en P 22 resp. de pun ten P 1 en P 10 . D e 1 in e air e c on s t rue e r b a a r h f: i d. Neem de punten P 1 (1, 0, 0), P 10 (0, 1, 0), P 19 (0, 0, 1) willekeurig. Neem op P 1 P 19 het punt P 7 en op P 10P 19 het punt P 25 willekeurig. Zonder beperking kan men onderstellen, dat de coordinaten van P 7 zijn (1,0, 1) en die van P 25 (0, 1, 1). Daarmede is het eenheidspunt bepaald. Neem een willekeurig rationaal getal 1: en bereken c uit ( 1). Daar itb pc = va T is, worden dan it, fl, v rationaal, zodat alle punten der configuratie rationale coordinaten hebben. Men kan de ontbrekende punten dus lineair construeren.
Vraagstuk XCVI.
=
Die 18 Punkte (X1 X 2X 3 ), Xv X 2 , X 3 0, 1, 2 (mod. 3) X1 X2 X 3 ~ 0 (mod 3) sind Punkte eines topologischen Komplexes. Der Punkt (X 1X 2 X 3 ) bildet mit den Punkten (X~X 2 X 3 ); == X 1 (mod 3), (X 1 X~X 3 ); X~ X 2 (mod 3), (X 1 X 2 X~); X~ X 3 (mod 3),
+
+
x;
OPGAVEN. N°. 95
EN
96.
207
je eine Strecke des Komplexes. (Zwei Punkte bilden hi:ichstens eine Strecke). Fiir den Torus gibt es eine schlichte Zerlegung in 9 Sechsecke, die mit dem obigen Komplex auf zwei wesentlich verschiedene Arten isomorph ist. (Dr R. Lauffer). 0 p g e 1o s t door Dr G.
VAN HASSELT
0 p 1o s s i n g van Dr R. Die
Punkte
a
a
en Dr R.
LAUFFER.
LAUFFER.
208
WISKUNDIGE
bilden in der zyklischen Reihenfolge der Tabelle einen Zyklus Z 1,kvon 6 Strecken. Das vorstehende Schema zeigt diese 9 Zykel. Die Buchstaben am Rande des Vierecks zeigen an, wie die Identifizierung des Randes vorzunehmen ist, urn eine Torusflache zu erhalten. Die sechs Punkte (a (a (a+ (a (a+ (a
1, b
c + 1)
2,
c
2,
2, 1,
1,
+ 2, b + 2, b + 1, b + I, b + 1, b + 2,
+ 1) c + 1) c + 2) c c
+ 2)
+ 2)
fUr welche X 1 ~a, X 2 ~ b, X 3 ~ c und a+ b c ~ 0 mod 3 ist, bilden in der angegebenen zyklischen Reihenfolge den Zyklus Zaoe von sechs Strecken. Das folgende Schema zeigt diese 9 Zykel und die zweite Isomorphic mit der Zerlegung der Torusflache. a
a
209
OPGAVEN. N°. 96 EN 97
Erganzt man Xv X 2 , X 3 durch ein X 4 dann zeigt sich ein Zusammenhang mit der Geometric eines projektiven, finiten Raumes vom Rang 4 im GF(3) (Konfiguration von 18 Punkten, 27 Geraden und 9 Ebenen, 2 Punkte auf jeder Geraden, 3 Gerade durch jeden Punkt, 6 Punkte und 6 Gerade in jeder Ebene). Bemerkt soH noch werden, dass die Punkte (Xv X 2, X 3) den 18 Morleyschen, gleichseitigen Dreiecken eines euklidischen Dreieckes so zugeordnet werden konnen, dass den Strecken zwei Dreiecke mit einer gemeinsamen Ecke (27Punkte) entsprechen. Den Zykeln Z,* entsprechen die 9 Geraden (3 Tripel paralleler Geraden) auf welchen je 6 dieser 27 Ecken liegen. Den 6 Punkten eines Zykels Zlk entsprechen 6 Morleysche Dreiecke, welche zu einer durch k bestimmten Dreiteilung des Winkels an einer durch l bestimmten Ecke des Urdreieckes gehoren.
Vraagstuk XCVII. Show that:
~ ~ m=l n=l
(m, n)a = C(P)C(q) C(P mvnq C(P + q)
q -a),
where the real parts of the arguments of the four C-functions are greater than one; and further that
~ ~
(m, n)
=
m=l n=l
:!; cp(k) k=l
[~] [~] , k
k
where (m, n) means the greatest common divisor of m and n, and cp (k) is EuLERS function. (Dr B. van der Pol). 0 p g e 1 o s t door D. Dr B. VAX DER POL.
J. BOUMAN, Dr
L. DE }ONG en
0 p 1 0 s S i n g van Dr B. VAN DER PoL.
Consider a square lattice with coordinates e"' and e'~~. Let in this lattice those integer points with coordinates e"'=m and ev n be marked which are "visible" from the origin.
WISKUNDIGE
2t0
They are the points for which the greatest common divisor (m, n) is unity. Introduce the function
g:
l(m, n) =
(m, n) =1, (m, n) 7'=1,
then the "visible" points are those for which l(m, n) l. Further let us consider the double DIRICHLET series f(p, q) where
f(p, q) In order to sum this double series, we note that l(m, n) may be written (1) l(m, n) = ~ ,u(d), d!m d/n
where the summation is to be carried out over all divisors d which are common to m and n. This follows from the wellknown relation n 1, 1 I:tt(d) '
={0,
din
n7'=1.
Hence we can write
~
f(p, q)
£ _r_ ~
1
1
mPnq
tt(d) =
dim dln
~ ._1 ~ _1 ~ p,(d) .:... ...., .:...
kP
1
1
1 dp+q
ll
=
~
£~
1
1
1
C(P). C(q) . C(P q)
tt(d) (dk)P (dl)'1
Rep,q>l, (2)
The operational meaning of ( l) or (2) now follows at once, for we have 00
f(p, q)
=
00
~ ~ 1
l(m, n) e-p log m e--q log n
1
00 00
~ ~ 1
l(m, n). U(x -log m). U(y
log n)
1 00
~ ~.A.(m,n).U(e"'-m).U(e 11 1
n)
1
[eX J [eY]
= ~ ~ l(m, n). 1
(3)
1
(3) therefore represents the number of "visible" points in the rectangle having 0 as corner and e"' and e11 as sides.
OPGAVEN. N°. 97.
+ q- a). We thus have
Finally we multiply f(p, q) by C(P q _a) = ~
C(P) C(q) C(p C(P q) 00
~
1
£ 'i: 1
1
t.(m, n) za (ml)P (nl)q
(k l) •
1
00
211
- - ~ da}, - kPlq ark d ' d
~
k"=1 !=1
lik
Now the sum
~ da A('!_ ,!__) = d
d/k d!l
(k, l)a
d
where (k, l) is the greatest common divisor of k and l. Hence
~
£
k=1l=l
(k, l)a kP lq
=
C(P) C(q) C(P C(P + q)
+ q- a),
(4)
where all the arguments of the l;-functions should have a real part > 1. Thus the first part of the problem is solved. In order to solve the second part we put in (4) a l. The right hand side of (4) can then be written (5)
The "original". of the left hand side of (4) clearly becomes l\1 N
~ ~
(6)
(m, n),
1 1
where
= [e'"],
M
N = [eY].
Similarly the ,original" of (5) follows from the images
C(P) 7':
[e'"~
Re p, q >I
t;(q) . · [eY] so that (5) has as original min ~M,N) k:l
cp(k)
[M] [N] k k .
(7)
As (6) and (7) are two originals of the same operational image in the same band of convergence, they must be equal and thus the second part of the problem is proved.
212
WISKUNDIGE
0 p m e r k i n g e n. I. With the above reasoning relation (4} can be generalised to
where (n 1, n 2 .... nk) represents the greatest common divisor of all numbers n 1, n 2 .... nk. 2. It is not difficult to derive an expression analogous to (4) for the least common multiple {m, n} instead of the greatest common divisor (m, n). It is
3.
~
£ {m,n} = C(p-i)C(q
1
t
mPqq
Also (6) and (7) can be generalised to
Vraagstuk XCVIII. Let F([e 11], e"') represent the number of fractions smaller than e"' in a F AREY series of (integer) order [e 11]. Show that
ff +oo +oo
pq
~oo
e
(px+qy)
-
F(Le 11]), e"') dx dy
= C(P) C(q C(q)
p)
·--oo
where Re p > 1, Re q > I , Re (q
p) > 1. (Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door D. ]. BouMAN, Dr L. Dr B. VAN DER PoL.
DE
Oplossing van D. J. BouMAN.
F([eY], e"') is het aantal rationele getallen !!___ met b
JoNG en
OPGAVEN. N°. 97 EN 98.
2I3
(a, b) = I 0 < b ~ [eY] a~ be"'
Het aantal gehele getallen a, dat bij vaste b voldoet aan a~ be"' (a, b) = I is gelijk aan
[b
~ ft(d) d/b
ex] d
(Zie UsPENSKY & HEASLET, Elementary Number Theory, blz. I25). Dus is
en N =
+oo +oo
pq I I
e-(px+qy) F([eYJ, ex) dxdy
-oo -oo
+oo +oo
= pq I I
dxdy e-px-qy
[eY] ~ ~
b~l d/b
-oo -oo
ft(d)
[b -
=
ex]
.
d
Nu is +oo e~x
pI
[A ex] dx
=
AP !;,(p),
~
ft(d)
dus +oo
I
N = q !;,(p)
[eY]
~
e-qy
b~l dfb
-00
(
b
-
d
)pdy.
Verder geldt + oo
q I e-qy -oo
[eY] ~ b~l
f (b)
oo ~
f(b) dy =
n~l
- q, n
zodat N
= !;,(p)
oo
~
n~l
1 -;z n
~ ft(d)
)P
( n -d , .
din
Uit de bekende gelijkwaardigheid van de betrekkingen G(n)
=
~ d/n
~ n~l
Wiskundige Opgaven
G(:) n
=
!;, (s)
g(d),
~ g(n) n~l
14
WISKUNDIGE
214
volgt dan ten slotte:
p(d) dP
00
N
qp)
~
nq-p
n~l
C(P) C(q
p)
din
p)
p(n) nP
00
=
~
~ n~l
Alle uitgevoerde herleidingen zijn op grond van bekende argumenten voor Re (p) > 1; Re (q) > I; Re (q- p) > 1 geoorloofd.
Vraagstuk XCIX. Show, if p1 and p2 are adjacent fractions in a FAREY ql q2 series (which therefore have the property qit 2 - q2P1 1) that, with a common notation, for ordinary continuous fractions and for arbitrary integers a 1 • a 2 • • • • a21c+1 the two numbers p~
and
are also adjacent fractions in a q~p~ - q~p~ I.
FAREY
series, so that again (Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door Dr L.
DE
J ONG
en Dr B.
0 p 1 o s s i n g van Dr L.
DE
VAN DER
PoL.
JONG.
p2li:+l . . . . . - - van de betde ketQl Q2k+l tingbreuken· zijn gelijk en men heeft:
De naderende breuken
p~ = -,-ql
PI P1
pl
~
+ ql p2li: + ql Q2li:
.
p~, -
'
q2
p2 __ p2k+l p2k = _, ,_,,,,,,,,q2 ___ _
P2 Q2"+1
q2
Qz~c
OPGAVEN. N°. 98, 99 EN 100. waaruit: q~p;- q;p~ = (qJ>2
p~
en
q1
P~
215
plq2) (Q2k p2k+l- p2kQ2k+l)
=
1,
zijn dus onvereenvoudigbare breuken en voldoen
q2 aan q~p~ -
q~p~
=
I. Ret zijn dus opvolgende breuken in
een FAREY-reeks. Opmerking van Dr B. VAN DER PoL. The reverse of the theorem is also true. When q~p~ - q~p' =I is given, it can be concluded that qJ> 2 - q~ 1 l.
Vraagstuk C. Show that T(x
where
+ 1)
( •~
~~r+x+!}
1
f(x) -
, (Re x
[ -- - - e -
> 0).
(Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door Dr L. DE ] ONG, Dr H. A. LAUWERIER en Dr B. VAN DER PoL.
0 p 1 o s s in g van Dr H. A. LAUWERIER.
Men heeft
(n
x
+ f) ln ( 1 + n
1 -!
!
=/{-n·
i-t
1 - - - -- - } t dt.
n+x+i
t
0
Voorts is
¥
_n_+_x_l
~ {_2_ _ t n n
r'
+x
=r(x
1
_
!+t
f-J
2_ + __1_-::--n
r'
n
t + t) - r ( x + t-t).
WISKUNDIGE
216
Dus
l
exp
j ·{r'y(x + i
t) - yF'( x
i - t ) } tdt.
0
De geldigheid van de verschillende bewerkingen is evident in verband met de absolute convergentie van het oneindige product. De gevonden integraal kan als volgt worden herleid:
! - 1 Jl ~
-
!
I
2
nx-
0
n F(x
+ i + t)
F(x
0
i-t)
dt
1
+ i ln x - fin F(x + t) dt 0 = In F(x) + ! In x x ln x x ! ln 2n. =
In T(x)
Inderdaad is dus 00
Il
j(
1 )n+x+i I+--·-
o
n+x e
1 J=
0 p 1 o s s i n g van Dr B.
. F(x) x-"' e"' xt (2n)-i.
VAN DER
PoL.
We start with STIRLING's formula
F(z
+ 1)
where
Re z>O 0
which we transform as follows n+l
.u(z) =
1
f J[s]~_jds i r~~= +ids S +Z o"' s n+z n
n=O
0
OPGAVEN. N°. 100
EN
101.
217
1
ooj"-s+t oo{ =~ --~-ds=~ -1
s+n+z
o
0
(n+z+!) log ( 1+ ;~J} =
o
¥log{(!+ n~r·+l).
Hence f(z) =
n+.zf"+'j.
eP-(z)
Vraagstuk CI. Show that 11
0000
ff
e-.,v (xy)a- 1 dxdy- f f e-xy (xy)"- 1 dx dy=F'(a),
1 1
Rea >0.
0 0
(Dr B. van der Pol). 0 p g e 1o
C.
t door Dr L.
s
VAN DER LINDEN,
0 p 1o
ss
i
n
DE
Dr B.
J ONG,
Dr H. A. LAUWERIER, DER PoL en Dr E. TRosT.
VAN
g van Dr H. A.
Voor Re {J > Re a > 0
LAUWERIER.
is 1 1
0000
J J e-rMt x"-1 yfi-l dx dy - J J e-.,Y xa-1 yf1-1 dx dy = 1 1
0 0 ~
1
~
~
J dx J e-.,Y xa-1 yf3-l dy - J dy I 1
0
0
e-xY xa-1 yfJ-1 dx
=
0
F({J) jxa-{3-l dx- F(a) /yfJ-oA dy F({J) - F(a) 1 o {J-a Door {J tot a te laten naderen vindt men het gevraagde. =
0
p
1o
s sing
van Dr E.
TROST.
Men heeft door xy = u te stellen 0000
ff
11
e-"'11 (xy)a-l dx dy- I I e-xy (xy)a-l dx dy
1 1
0 0
J co
=
l
00
:x Je-uua-1 du- J
1
X
0
X
~~e-u ua-1 du. 0
=
2!8
WISKUNDIGE
Door toepassing van de bekende formule van LEJEUNEDIRICHLET
f
b
dx
a
f
b
X
f(x, y) dy
a
=
b
f dy f f(x, y) dx a
y
gaat dit over in
f--·:-
~u {•-• :·~ dx ~jdu 1
1
1
dx
u
0
00
00
fe-u ua- ln u du = :a {fe-u 1
0
u«-l
du}
F'(a).
0
Vraagstuk CII. Show that, for any positive integers a and n a"( an- 1) C( I n) is also an integer. (Dr B. van der Pol). 0 p g e 10 s t door Dr L. DE joNG, Dr B. VAN DER PoL en Dr E. TROST. 0 p 1 o s s i n g van Dr E. TROST.
Toepassing van de relatie van RIEMANN sn 21-• F(s) C(s) cos - = n 8 C(1 s)
2
en de bekende uitkomst
geeft
C(l-2m)
= (-t)m
C(-2m)
B
m,
2m
= 0,
waarbij Bm het m-de getal van BERNOULLI voorstelt. Door SYLVESTER wordt 1861 in ,Philosophical magazine" bewezen, dat voor elk geheel getal a > 0 a2m (a2m- I) Bm 2m
OPGAVEN. No. 101, 102 EN 103.
219
geheel is, en volgens NIELSEN (Traite eiementaire des nombres de BERNOULl-I p. 250) is ook am+l
1) B,,
(a 2 m 2m
geheel, zodat n
- +1
a
(an-1),(1-n)
voor natuurlijke getallen a, n geheel is.
0 p 1 o S S i n g van Dr B. VAN DER POL It follows from the Theorem of VoN STAUDT-CLAUSEN that the expression
a(an- 1) Bn is an integer for any integers a and n. Here Bn is a BERNOULLIAN number as defined by
see e.g. LucAs, TMorie .des Nombres page 434 (Paris, 1891). As further we have the following general relation between Bernoullian numbers and the Riemannian zeta function for negative argument Bn
(- 1)n-l n C(l
n)
the required relation follows and is seen to be a direct consequence of the VoN STAUDT-CLAUSEN theorem.
Vraagstuk CHI. Show that 00
00
~
~
k1 ~1
k 2 =1
=
... ~ kn=l
1
···
· -:-F(n+I) C(n+l).
k1k2 .. . k, (k 1 +k2+ ... k,)
(Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr L. DE ]ONG, Dr H.A.LAUWERIER, C. VANDER LINDEN, Dr B. VANDER PoL en Pr E. TROST.
220
WISKUNDIGE 0 p 1 o s sing van Dr L.
]oNG.
DE
De coefficient van xm in
~ ~
•••
k1=l kz=l
1
~ --~- kn=l
k1k2 .... kn
met
k1 +k2 + ....
·m:;;;;;n.
Dus is ""
""
00
l
1
~Inn X
"ln"'(l-x) = (-!)"' / - - - - d x .I X 0
f
00
=}
(-1)"'
0
00
"" une-u 1--e-u
du=
co
~ k=l
0
u"' e=ku du
F(n
+ 1} C(n + 1).
0
0 p mer kin g. 00
00
~
~
k,=l k•=l
Op dezelfde manier: 1
00
...
~
. ~-········--·~--··········kl
kn=lklk! · · • k2
1
=
/ 1-x dx
.,
1
(-1)"' jln"' (l- x) dx= (-1)"' J ln"' x dx =June='-' du = n! 0
0
0
0 p m e r k i n g v a n Dr B.
VAN DER
PoL.
RICE (Bell System Techn. ]., Jan. 1949, page 151) considered the special case n = 2, leading to
;'; ...., ...., 1
1 mn (m
1
n)
2C(3).
Vraagstuk CIV. Show that
~
2
a
k
n=1B2 k
=
~ u(n) sin2 (.a:!-) ,
n=l
n
where B 2 k is a BERNOULLIAN number and ,u(m) is a MoBIUS function. (See also: Wiskundige Opgaven, Deel XVIII, pag. 527). (Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door Dr L.
DEjONG
en Dr
B. VANDER
PoL.
221
OPGAVEN. No. 103, 104EN 105. 0 p 1 o s s i n g van Dr L. DE
an
t(I-
sin 2 n =
cos
n2an)
(2:rta) 2 k
oo
=
I:
n 2 k(2k)!
C(2k) a2k , daar C(2k)=(-t)~<-l k B 2
oo
=I:
n .
k=l
JONG.
2k
. (-l)k-1
=
(2n)2~<
2 • (2k) 1• B
2 k.
Derhalve: •
~
n=l
n
I: p(n) sin 2 -
oo
~
k=l
B2 k
=~tM
oo
~
k=l
B21<
= I: - - C(2k) I: --ik = I: n=l
n
·
Vraagstuk CV.
+v>
Bewijs voor positieve t, p,, v met p
F( ) F( ) p
2:rti
v
I
.~
r
1,
1
tz
dz=t~'·+v+l x~-'-1(1-x)"-1 eatx+f3t(I-xldx
e
" (z-a)P. (z-{J)''
•
c
'
0
waar C een rechtlijnige integratieweg in het complexe vlak is van c i oo naar c i oo en c een reeel getal voorstelt groter dan de reele delen van a en {J. Onder (z - a)~'- en (z fJY worden de hoofdwaarden van deze functies verstaan.
+
(Dr J. Popken). 0 p g e 1 o s t door Dr H. A. LAUWERIER, C. VANDER LINDEN en Dr J. POPKEN. Oplossing van Dr
J.
POPKEN.
Het rechterlid van de te bewijzen betrekking gaat door de substitutie tx 1: over in (a)
t
I ..~~--1 (t- .-y•-1 e
Dit is blijkbaar de convolutie van de beide functies t~L-1 eat
en
tv-1
ef3t'
welke resp. tot LAPLACE-getransformeerden hebben T(p) (s-at"' en F(r) (s-
fJtv,
terwijl de bijbehorende LAPLACE-integralen absoluut convergeren voor elke s met reeel deel :;;;;; c. Dus heeft de functie
WISKUNDIGE
222
(a) voor deze waarden van s als LAPLACE-getransformeerde T(f€) T(v) (s
atP- (s- fJtv,
terwijl de bijbehorende LAPLACE-integraal weer absoluut convergeert. Volgens het inversietheorema is dan (a) gelijk aan
Vraagstuk CVI. Te bewijzen: oo ~
n=l
2n 4n+l ( n
(n 2
2) 1
2
lr -
--:---,--::-- ~~-~~ -
24n+l
l 6•
(Dr
0 p g e 1 o s t door D.
J. BOUMAN, Dr H.
C. VAN DER LINDEN en Dr
J.
f.
Popken).
A. LAUWERIER,
PoPKEN.
Oplossing van C. VANDER LINDEN.
.24n-3(n _ 1) J2nJ2
3.24n+lnJ2(n
=t,
want aile termen behalve het eerste gedeelte van de eerste vallen weg. 0 p 1 o s s i n g van Dr
De functie
lxl
J.
POPKEN.
ontwikkelen we in het interval (- 1,
+ 1)
OPGAVEN. N°. 105, 106
EN
107.
223
volgens een reeks van genormeerde veeltermen van LEGENDRE
~
a
v~{l
112;~
>'
v
1 p (x)
2
v
'
+1
met
a= v -1
0, a 0
f
lv/2,
=
1
a2n
1 1 = 2 4n+ ----~-
V
2
(2n) !22"
X
d2n
(x2 -1) 2 ndx =
dx2n
0
=
2
1/4n+1
v
2
I
(2n) !22n
( 2n ) ) n~l n 1 (2n
.
2n-2) - ),._1 1/4nj-__I_ ( n-1 ( 1 V 22,
2
De formule van 00
La;=!
v=O
(n i
PARSEVAL
~ n=l
1, 2, 3, ... ) .
Ievert
2n 1 n
2)
2 (n +2 1)1 4
=
1)
(
4n
(n
2) !
n+l
2
1
=Jx 2 dx 2
= "3
'
-1
waaruit de te bewijzen betrekking volgt.
Vraagstuk CVII. Stel n
f(z) = L Pv(z)
ePvz,
(1)
v=l
waarin !h· (( 2 , ••• ,en algebraische getallen en P 1 (z), P 2 (z), ... , P ,.(z) veeltennen in z zijn met algebraische coefficienten en hoogstens van de graad g. We noemen C een bifzonder punt van de orde p als C ci= 0 is en C, /(C), f'(C), .... , j!P.-1l(C) alle algebrai'sch zijn, maar f'i•l(C) niet meer (,u kan onder omstandigheden oneindig groot worden).
224
WISKUNDIGE
Bewijs, dat f(z) een veelterm met algebrazsche coefficienten moet zijn als het aantal bijzondere punten het getal g overtreft (elk bijzonder punt worde evenvaak geteld als zijn multipliciteit bedraagt). (Dr f. Popken).
0 p 1 o s sin g. Zonder bezwaar kunnen we aannemen, dat (! 1 , e2 , •••• , e.. alle verschillend zijn. Laat C =I 0 een bijzonder punt van de orde tt zijn. Uit (I) volgt
/(C) e0 -/'(C) e0
n
+ v=l 1: P .. (C) ePv'
= 0
n
+ v=1 1: (P~(C) + ev Pv (C)) ePv'
0
·······--················································································································--··················
-
jf~'-1l(C) eo+
51 (
(2)
p;r-tl(C)+(tt71) g.Pt-2l(C)+ ...
(~
=!)e~- P~(C)) ePv~ 1
= 0
Nu passen we de stelling van LINDEMANN-WEIERSTRASS toe op elk van de f-t vergelijkingen in (2). Deze stelling zegt, dat voor alge braisehe getallen a 1 , a 2 , •••• , a~c; flv {12, .••• , f1 ~c, waarbij av a 2, ••.. , ak onderling verschillend zijn, uit
volgt, dat {11 {12 ••• = flk 0 is. Inderdaad zijn in (2) de ,exponenten" e1C. e2C, .... , e..C alle algebraisch en verschillend, terwijl de ,coefficienten"
-/(?;), Pv(C); -/'(1;), -
P~(C)
e.. Pv(C);
.... ;
t<""-Il(~), P;t'-ll(i;) + (tt71) evPlf'-2) (?;)+ .. ..
+ (~
=!)~-
1
pv (I;)
aile algebraisch zijn. Voor de toepassing van de genoemde stelling onderscheiden we twee gevallen:
225
OPGAVEN. N°. 107.
1) Aile getallen ev e2 , •••• , en verschillen van nuL Dan volgt uit (2) voor v = l, 2, .... , n /(C) = 0, Pv(C) pp,-1l(C)=0, p~-1l(C)
~)e~- 1 P)C)
... =Pif- 1l(C)=O
Pv(C)=P~(C)
0,
e~~~) flvp~-2l(C)
(~ dus
ev PJC) =
0, P~(C)
t'(C)
0,
0,
(v= 1, 2, ... , n).
2) Een van de getallen ev e2 , •••• , en is nul; bv. Dan volgt op analoge wijze voor v 2, 3, .... , n -
/(!;,)
/'(!;,)
+ Pl (C) = 0,
+ P~(!;,) ~ 0,
/(p,-tl(!;,)+ pr-tl(!;,) .
o,
(;
Pv(!;,)
P~(!;,)
P;F-tl(C)+
(3)
e1 =
0.
0,
+ ev Pv(C)
=
0,
(u~l) ev p~u-2)(!;,)+ ...
!)e~-I Pv(C)
0,
dus Pv(C) = P~ (C)=...
P);-1l(!;,)=O
(v
=
2, 3, ... , n).
Stel nu, dat f(z) als bijzondere pun ten heeft Cv C2 , met multipliciteiten resp. #v p 2 , •••• , #p• zodat #t
#2
+ .. . .
ftp ;;;:;;;
••• ,
(4)
Cv
g + 1.
We hebben dan aan te tonen, dat f(z) noodzakelijk een veelterm met algebraische coefficienten is. Nu is iedere veelterm Pv(z) hoogstens van de graad g. In geval 1) passen we formule (3) toe met !;, = Cg, p = #g (q I, 2, .... , p). Hieruit volgt dan, dat voor v 1, 2, .... , n elke veelterm Pv(z) minstens g 1 nulpunten heeft; dus Pv(z) 0, d.w.z. f(z) 0. In geval 2) volgt op analoge wijze P v(z) = 0 voor v 2, 3, .... , x; dus f(z) p 1 (z) ePlz p 1 (z).
=
=
In beide gevallen geldt dus onze bewering.
WISKUNDIGE
226
Vraagstuk CVIII. Bepaal het convergentiegebied en de som van de reeks
{-2)n (1 -=:8 2n) _ 2n (1 _en)+_ 2z2n-1 } n=l n (z + l)n n (z- l)n (2n- 1) 32 n-l ' ~
waarbij z een complexe variabele is en s = - t
iiy'3.
(Dr f. G. van de Putte).
0 p 1 o s sin g. De reeks convergeert in het gebied, waarvoor geldt
!z + 11 >
2,
!z - 11 >
2,
!zl <
3,
dus in het gebied begrensd door de drie cirkels met middelpunten -1, 1 en 0 en stralen 2, 2 en 3. Zie figuur. Op de rand van dat gebied is de reeks ook nog convergent behalve in de punten A, E, C en G.
A
OPGAVEN. N°. 108.
J
Nu is
dt
t
z
227
= 2ni, als z binnen ABCDEFA ligt,
ABCDEF'A
0, als z daarbuiten ligt, dus in het bijzonder als z zich bevindt in het andere deel van het gebied, waar de reeks convergeert. Wij denken ons nu verder z binnen het convergentiegebied der reeks. Langs ABC is 1
1
t-z
f
(t+ 1 (t
l)n-1 dt
(t
2)"} =
ABC
-
2)"
n
dus ~
(- 2)n (1 e2n) . n(z+1)n
n=l
ABC
Langs CDE is
I
t
z
1 ------
(1) (t-l)n-1
00
I:
(t-1)-(z-1)
n=l
(z-1)"' '
3
(t-
1)n-1
_ _I_)n
dt
n
CDE
I
= _!__ {2n
n
(2s)n}
i;/3
dus dt
t>
Jt
00 2n(l -en) = - I : --·······Z n=l n(z-l)n
(2)
CDE
Langs EFA is
t
z
dt (
~
1
tn+l
1I
3n '
EFA
dt t
nt,
EFA
dus oo
ni
+ I:
n=l
2 z2n-1 ··· .. (2n- 1) 32n-1
(3)
228
WISKUNDIGE
Door ( l), (2) en (3) op te tellen vindt men voor de som der gegeven reeks, als z ligt in het convergentiegebied hoven de as der reelen ni en als z ligt in het convergentiegebied ni. beneden de as der reelen Opmerking van de redacteur. Men kan de reeks gemakkelijk splitsen in de som van 5 logarithmische reeksen. Men vindt dan voor de som ln (- l), maar het eist dan enige zorg, om uit te maken welke waarde van de logarithme door de reeks wordt voorgesteld. In de oorspronkelijke opgave was een (gemakkelijk te herstellen) fout.
Vraagstuk CIX. Om een ellips is een driehoek ABC beschreven, waarvan het zwaartepunt op de ellips ligt. Voor deze driehoek gelden de stellingen : a) Als Av Bv C1 de raakpunten zijn op de zijden BC, CA, AB en de punten A2 , B 2 , C2 zodanig op BC, CA, AB liggen, dat de lijnen ZA 1 en ZA2 , ZB 1 en ZB 2 , ZC1 en ZC 2 toegevoegde richtingen hebben, dan zullen de drie punten A2 , B 2 , C2 collineair zijn. b) Verandert de omgeschreven driehoek ABC terwijl het zwaartepunt Z vast blijft, dan zal de rechte A2 B2C2 door een vast punt gaan. Welk punt? (Dr]. H. Tummers). 0 p g e 10 s t door Dr C. ]. VAN GRUTING, Dr. G. VAN HASSELT en Dr ]. H.
Oplossing van Dr C.].
TUMMERS.
VAN GRUTING.
Wij maken gebruik van de barycentrische coordinaten ten opzichte van de driehoek ABC, dus Z ( 1. I. I) is het zwaartepunt van de driehoek en ! 00 heeft de vergelijking
S xi = x 1 De kegelsnede, die in A1
x2
+x
3
0.
(o.p-;/ .p--;/)
aan BC, in
OPGAVEN. N°. 108 A 2 (p-:;I .o.p;;/) aan CA en in A3 heeft de vergelijking:
229
109.
EN
(p-:/ .p--z1 .0) aan AB raakt,
I: Pi2xi2 - 2 I: PtP2X1Xz = 0,
(I)
dus gaat door het punt Z(l.l.l), als:
.:. . P12
o.
2 I: PzPs
"'
(2)
Uit deze betrekking volgt :
2plsl
2 I: p 1s1 = -I: s2s 3 si waarin s
I: pi, si
= s
I: Pi
want 2: sipi
(3)
- s2s3,
= 0,
(4)
= 4P2Ps,
(5)
2pi, dus s
+ 2 I: P1P2 =
I: s;,
0,
2Pi+2 I: P2Ps -2P~a 2 + P32 - ..., " P12 + 2 " + Pz ..., PzPs - 2P2P3 = P 2 = (p1 P2l - p; S2Ss en si (- P1 + P2 + Ps) 2 = = I: Pi 2 2: P1P2 + 4PzPs = 4P2Ps· - 2Pi+ 2PtPa+ 2PzPs
2s1P1
21
Gevraagd wordt, op de lijn BC bij het punt A 1 het punt A2 te bepalen, zodat ZA 1 en ZA 2 toegevoegde richtingen hebben ten opzichte van de kegelsnede ( 1); snijden de lijnen ZA1 en ZA 2 de lijn Zoo in de punten A; (a~) en A~(a~), dan is dit het geval als A~ en A~ harmonisch worden gescheiden door de dus als: snijpunten van de kegelsnede met l 00
,
"..., p2iaiai-.:...~ p1p2a1a2 =.:..pial -plal+ pzaz+ psa3') = I
I
II
II
"'
ff
(
f
J
0· (6)
+
Het punt A~(.A. . .A ftk . .A. #) van de lijn door de punten Z (I. I. I) en A 2 (0.k. I) ligt op l= als 3).+,u(k I) 0; door eliminatie van .A. en ,u vinden wij: A;(k
+ !.
2k
+ l.k
2).
waaruit blijkt door de substitutie van k
p3 voor de ·
p2
coordinaten van het snijpunt A~ van ZA1 en too:
A~ (Ps
+ P2· 2Ps + Pz·Pa- 2p2l·
Wij vinden hiermee: , '
!
P1=-Plai+P2a2+Paa3= (p2 Wiskundige Opgaven
230
WISKUNDIGE
waarin volgens (2) (p~
-Pi)
=
Pi
2p 1p2
P1 = - Pi+P1P2 + PtPa- 2p2Pa = P1s1 P2 = P1P2 + PtPa- P~ + 2p2Pa 2P~a Pa = (p2 Pa) sa;
2p1p3 , dus:
2p2pa, (P2+Pa) s2,
P~
+
deze waarden geven in de voorwaarde (6) I: P1P1 ingevoerd:
k
T
2
--N, waarin T=P1s1 en
a;
0
2PtP~a+(P2s2-2Pass) (P2+Ps)
N=Pisl-2PIP2Pa+(Pasa-2P2s2) (P2+Pal·
Uit (4) volgt: P 2s 2 - 2Pasa = - P 1s1 3p3sa, dusT = Pis~- 2P1P2Pa- P1s1 (p2 Pal 3PaSs (P2+Psl P1si - 2P1P2Pa - 3Pssa (p2 + Pal, waarin volgens (5) si = 4p 2p 3 , zodat: 2T =-12PtP~a- 6PaSa (P2+Pa) = - 3Pas~ -6Pasa(P2+Pal 3Pass {sa 2(p2 + Pa)} = - 3pasa(2s s2); op gelijke wijze vinden wij N 3p2 s2 (2s s3), dus in verband met (3) :
k = _ P3s 3 (2s=~ = _ s2 (2s p2s 2(2s - s3) s3 (2s
s 2) s 3)
•
Wij vinden dus het punt A 2 (0.-s 2 (2s-s 2).s3 (2s-s 3 )) en op gelijke wijze de punten B 2 (s 1 (2s- s1 ) .O.-s3 (2s s3 )) en C2 (-s 1 (2s- s1 ) .s2 (2s- s2 ) .0), waaruit blijkt, dat deze pun ten collineair zijn; de vergelijking van de lijn door deze punten is: I; SzSa (2s- S2) (2s -Sa) Xl 0, waaruit, in verband met de betrekking (4) blijkt, dat het punt P(2s si) op deze lijn ligt. Is M(m,) het middelpunt van de kegelsnede (1), dus de pool van de lijn l dan volgt uit 00
,
I: P1 (- Ptmt + Pzm2 + Pama)· X1 = I: X; dat I: P1m 1 dus
Ptm1 =
2pimi
e (P?!
=
ePi1 • dus I: P1m 1
+ P?/), zodat m1 =
0,
e I: Pi1 •
e p2
Pa; 2piP2Pa
M(P2 + Pa·Pa + Pt·P1 + P2) is dus het middelpunt van de kegelsnede.
OPGAVEN. N°. 109 EN 110.
231
Is m1 =P 2 +P3 , dan is 2s- s1 =3s 2(P 2 P3)= 3s -2m11 dus P(2s- si) is een punt van de lijn MZ. Is P'(l A.mi) het snijpunt van ZM en l,, dan is 3 A. ~ m, = 3 2A.s = 0; uit de coordinaten van de punten Z(I.I.l),M(m,),P(3s-2m;),P'(2s-3m 1), blijkt, dat; --.;..
(ZMPP')
-
ZP
MP
dus Pis een punt van ZM, dat onafhankelijk is van de omgeschreven driehoek van de kegelsnede, waarvan het zwaartepunt op die kegelsnede ligt. 0 pmerking
van Dr G. VAN HASSELT en Dr ]. H. TUMMERS.
Door een affine transformatie kan de ellips overgaan in een cirkel. Toegevoegde richtingen gaan dan over in onder,ling loodrechte richtingen. Men kan volstaan met de stellingen voor het geval van de cirkel te bewijzen.
Vraagstuk CX. In de driehoek ABC is I het middelpunt van de ingeschreven cirkel, G het punt van GERGONNE. Als nu g de poollijn van G ten opzichte van de ingeschreven cirkel is en IA, IB, IC de rechte g opvolgend in Av Bv C1 snijden, dan zullen de zes projecties van I op de rechten A1B, A1C, B 1A, B 1C, C1A, C1B op een cirkel liggen. Het middelpunt van die (Dr f. H. Tummers). cirkel ligt op de lijn IG. 0 p g e 1 o s t door Dr L. DEJoNG en Dr
J. H. TUMMERS.
0 p 1 0 s s i n g van Dr L. DE J ONG. Noem de raakpunten a, fJ en y en zij P de ·projectie van I op A1B. De pool Q van A1 B ten opzichte van de ingeschreven cirkelligt op IP. De poollijn van A 1 is de rechte door G j_ AI, dus // {Jy; die van B is ay, Q ligt dus ook op de lijn door G // {Jy en op ay.
WISKUNDIGE
232
Is nu H het snijpunt van GQ met AI, dan is: IQ. IP = IH.IA 1 . Snijdt verder IG de poollijn gin K, dan is 66k: IH.IA 1 = IG.IK en dus: IQ.IP = IG.IK. Dit betekent, dat de 6 projecties door inversie uit I met de macht IG. IK overgaan in de 6 snijpunten van de rechten door G, telkens evenwijdig aan een van de zijden van D. afJy met de twee andere zijden. Nu is G het punt van LEMOINE in D. afJy. Immers: de afstanden van A tot afJ en ay verhouden zich als =
cos
C
2
B
: cos 2" =
afJ : ay.
De 6 snijpunten van de lijnen door het punt van LEMOINE liggen echter op de cirkel van LEMOINE met middelpunt het midden van IG. De 6 projecties 1iggen dus op een cirkel, door inversie uit I uit de cirkel van LEMOINE ontstaande, dus met middelpunt op IG.
Vraagstuk CXI. Gevraagd lim yinf(sin x)n dx. X
n--+oo 0
(DrS. C. van Veen).
0 p g e 1 o s t door Dr L. DE J ONG, Dr H. A. LAUWERIER, C. VAN DER LINDEN, Dr W. PEREMANS, Dr E. TROST en Dr S. C. VAN VEEN.
0 p 1 o s sin g van Dr W. PEREMANS. 00
yin j"(sinx)ndxl < yinfdx x xn
=
yin ,dit--+0,a1sn--+CXJ. n- 1
1
Wij kunnen dus in de integraa1, die in de gevraagde limiet voorkomt de bovengrens CXJ door 1 vervangen. Voor 0 ;;;:;: x;;;:;: 1 ge1dt
ei:
x4 120
Xr =
+n-COS#IX
(
(
1- :
+
r r
~~ COS #1 X 1
2
= (
1- :
+
x2 # 2x4 ) 1--+ - -CoS#lX n-l, 0<#1<1, 0<#2<1. 6 120
OPGAVEN. N°. 110
en
233
111.
EN
)n-1
( x2 /}2x4 x4 (sin x)n-·I cos {}1 x 1cos # 1 x S: n --. 120 6 120 ~ 120 X Deze laatste functie heeft een maximumwaarde Xn, die . tg Xn = n - l x.,, waaru1t . 1"1m Xn = 0 . b epaald word t mt --·· n 5 n-+oo Verder volgt dan, daar, voor voldoend kleine positieve x, n
x4
~
tg x > x
+ xll3 , dat voor voldoend grote n geldt Xn . ::::;;
v
12
- -.
n-5
Dus 1
~~)"dx} < vn(n --dx
0
120
,1
0
0
.
120 (n-5)
0, als n -+ oo.
en dit Dus
1
.
hm vn n-+oo
1
1"(.---) dx
•'
'
x2)n
SlnX n
lim vn {( 1---- dx. ~ , 6
n-+oo
X
0
0
Nu is
x2)n ;;: dx 0
0
en
x4 --e 2
n
2n
dus
Verder is 0 < n x 4 e2n 2
{}3
n: 1- x 2
x2 (
x2
n-1
n
n
De laatste functie heeft een maximum voor x 2
2n
en heeft daar de waarde (n _
) 12
dus
2n n-1
234
WISKUNDIGE i/n/6
vn/6
()
()
2 v6{fe-x2dx-((1xll)ndx} < vn--- n-e-2. • 6 (n- 1)
0 <
2
Dus 00
.
((sinx)n
hmvn
--
~
n--l>-oo
X
dx =lim y6
fvn/fl
e-"'2
n--l>-oo
0
dx
0
Vraagstuk CXII. Bewijs, dat voor willekeurige reele waarden van a en p
n(cos a) =
(s~n a)n sm {J
£ ( nk)
fJ
{~in(~ -~}n~k pk (cos {J). sm a
k=O
Leid daaruit af
P n(x)
=
P(x)}k,
{2x
wanneer in het rechte:did symbolisch {P(x)}k = P k(x) ge(Dr 5. C. van Veen). steld wordt. door D. J. BouMAN, Dr L. DE JoNG, Dr H. A. LAUWERIER en Dr S. C. VAN VEEN.
0 p g e 1o s t
0 p 1 o s sing van D. A.
J.
BoUl',fAN.
Volgens LAPLACE is 1t
Pk (cos {J)
=
_2_ {(cos fJ
i sin {J cos cp)k dcp.
n" 0
Dus
s~n -~)n £ ( n) {sin (f!__~(l)}n-kpk (cos {J) = ( sm {J k sm a k=O
a)n :En(n)k {sin ({J -a)}n-k~(cos{J+isin{Jcoscp)kdcp= 7T
I (sin
=~ ~
n
-.····-~-
sm,u
k=O
sm a
•
0
a)nf[ :En(n){sin ({J-a)}n-k k -. (cos{J+isinpcoscp)kJdcp= n sm sm a 7T
1(sin = - -;--{J
k=O
0
235
OPGAVEN. N°. 111, 112EN 113. 7T
-1 (si_n···-a)nj~[si·n.((J-a)··· Slll {J
11:
Slll a
Jn
cos(J+isin(Jcosrp drp=
0 7T
a)n {[sm. fJ ctg a + t.sm.
-1 (sin -.~~Slll
11:
7T
{J
R
p
cos rpJn drp
.1
0
L ({cos a + :n;v
i sin a cos rp}n drp
P n (cos a)
0
B.
Symbolisch kan deze betrekking geschreven worden als p n (cos a) =
(:~n ~)n [sin (~~ + sm (3
sm a
p (cos
m]n
Stelt men hierin a
(3
en
x =cos a dan komt er
(x}
{2x- P(x)}n.
Vraagstuk CXIII. Gegeven zijn vijf willekeurige rechten in een plat vlak. Door telkens een van deze rechten weg te laten, blijven er vijf viertallen van rechten over, die elk een volledige vierzijde vormen. Bij elk dezer vierzijden liggen de middens der drie diagonalen op een rechte. Bewijs, dat de vijf rechten, die op deze wijze ontstaan! door een punt gaan. (DrS. C. van Veen). 0 p g e 1 o s t door D. ]. BouMAN, Dr C. ]. VAN GRUTING, Dr G. VAN HASSELT, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DEjONG, Dr R. LAUFFER, Dr H. A. LAUWERIER, C. VAN DER LINDEN, Dr J. G. VAN DE PurrE, Dr L. SWEERTS, DrS. C. VANVEEN en Mr J. VAN YZEREN. 0 p 1 o s sing van Dr. L. SWEERTS.
De meetkundige plaats van de middelpunten van de kegelsneden, rakend aan de zijden van een volledige vierzijde, is de rechte van NEwTON. Twee rechten van NEWTON, behorend bij twee van de bedoelde vierzijden, snijden elkaar dus
236
WISKUNDIGE
in het middelpunt van de kegelsnede, die aan de vijf gegeven rechten raakt. Door dit punt moeten dan ook de rechten van NEWTON gaan, die bij de andere volledige vierzijden behoren.
0 p mer king van Dr ]. H. TUMMERS. Het vraagstuk komt overeen met het vraagstuk door mij gesteld in Mathematica, 1940-'41, n°. 447a.
Vraagstuk CXIV. \Vat is het minimum van de straal van de omgeschreven cirkel van een driehoek, als alle zijden a zijn?
(Dr. B. L. van der fflaerden). 0 p g e 1 o s t door H.]. A. DuPARC, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DE ]ONG, Dr R. LAUFFER, Dr W. PEREMANS, Dr J. G. VAN DE PUTTE, C. Sl\IITS, Dr E. TROST en Dr B. L. VAN DER \VAERDEN.
0 p I o s s i n g van Dr W. PEREMANS. \Vij kunnen aannemen, dat minstens een der zijden van de driehoek a is, want als alle zijden > a zijn, kan door vermenigvuldiging met een factor < 1 een driehoek verkregen worden met zijden a, waarbij de straal van de omgeschreven cirkel kleiner is geworden. Als o: de hoek is tegenover de zijde met de lengte a, is de straal van de omgeschreven cirkel R
a
~~~.
2 sin oc
Tegenover
de kleinste zijde van een driehoek staat de kleinste hoek dus a ::;;: dus R ~ ta y3. De waarde v3 wordt bereikt, als de driehoek gelijkzijdig is, dat is dus het minimum.
Vraagstuk CXV. \Vat is het minimum van de straal van de omgeschreven bol van een tetraeder, als alle ribben :;::: a zijn?
(Dr B. L. van der Waerden).
0 p g e 1 o s t door Dr A. VA~ HEEMERT, Dr L. DE ]ONG, Dr R. LAUFFER, Dr W. PEREMANS, C. SMITS en Dr B. L. VANDER \VAERDEN.
OPGAVEN. N°. 113, 114 0 p 1 o s s i n g van C.
EN
115.
237
SMITS.
Zij ABCD bet tetraeder, waarvan de straal van de omgeschreven bol een minimum is en elke ribbe minstens gelijk a. Het is duidelijk, dat een der ribben van bet tetraeder gelijk a is. Zij BD = a. Het middelpunt van de omgeschreven bol van bet tetraeder is bet snijpunt van de loodlijnen, opgericht in de middelpunten van de omgescbreven cirkels, van de driehoeken ABD en CBD, waarvan de stralen r 1 en r2 zijn. Indien de hoek tussen de zijden ABD en CBD constant blijft en BD a, zal de straal van de omgeschreven bol van bet tetraeder kleiner zijn, naarmate ~'1 en r 2 kleiner zijn. Nu zijn r 1 en r 2 zo klein mogelijk, indien AB AD =a en CB = CD = a. Vervolgens is de straal van de omgeschreven bol zo klein mogelijk, indien de hoek tussen de vlakken van de driehoeken ABD en CBD zo klein mogelijk is, dat is, indien AC zo klein mogelijk is, dus gelijk a. ABCD is dus een regelmatig vierv1ak met ribben gelijk a. 0 p 1o s s in g van Dr W.
PEREMANS.
We generaliseren de opgave als volgt: In een n-dimensionale Euclidische ruimte is bet minimum van de straal van de omgeschreven hyperbol om een n-dim~sionaal simplex waarvan aile ribben :;:::: a zijn de straal van de omgeschreven hyperbol van bet regelmatige n-dimensionale simplex met ribben a (d.w.z. bet simplex waarvan aile ribben =a zijn). We bewijzen eerst dat de straal van de omgescheven hyperhoi van bet regelmatige simplex met ribben a gelijk is aan a
v==n~ 2(n+ 1)
en passen hiertoe volledige inductie naar
n toe. Voor n 2 krijgen we de bekende formule uit de planimetrie. Noem de hoekpunten van een regelmatig . n-dimensionaal simplex A0 , A1 , •••• , A,. Noem P de projectie van An op de (n 1)-dimensionale ruimte gaande (PA,) 2 = a 2 voor door A0 , Av .... , An_1 • Dan is (AnP) 2 i 0, l, .... , n 1. Hieruit volgt, dat P bet middelpunt is van de omgeschreven hyperbol om bet (n I )-dimen-
238
WISKUNDIGE
sionale simplex met hoekpunten A0 , Av .... , An-t· gens de inductieveronderstelling is dus PA; dus AnP An en
a
V
Vol~
V
1
a tt_2.n ,
~. . K1es op AnP een punt M tussen
-~
2n
P zodat AnM
aV(n: 2
I), dan is MP
=~a(V~!l- V2(nf~)= ·~=a=(n=+=I) .Nuis, voor
l ' ... '
na 2 (MP) 2 + (PA.)2 = , dus M is het • 2(n+ 1) middelpunt van de omgeschreven hyperbol van het simplex met hoekpunten A0 , Av .... , An en de straal van deze hyperbol is a
V 2
(n
~+ I).
We bewijzen nu de hulpstelling, dat als van een n-dimensionaal simplex met ribben 2: a het middelpunt van de omgeschreven hyperbol buiten het simplex ligt, de straal van die hyperbol > a
v2 is.
We passen weer volledige in-
ductie naar n toe. Voor n 1 is de stelling triviaal, omdat dan aan de voorwaarden der stelling niet voldaan kan worden. Als een n-dimensionaal simplex waarvan het middelpunt M van de omgeschreven hyperbol [) buiten het simplex ligt, de hoekpunten A0 , Av .... , An heeft, kunnen we de nummering van deze punten zo inrichten dat M en A, aan verschillende zijden van de (n- l )-dimensionale ruimte door A0 , A1 , •••• , An-I liggen. Men kieze de oorsprong van het coordinatenstelsel in M en late A, de coordinaten (0, .... , 0, R) hebben (R is de straal van t:J). Laat de vergelijking van de (n 1)-dimensionale ruimte door A0 , Av .... ' An-1 luiden: alxl + . . . . anXn c = 0 met c > 0. Het feit dat A, en M aan verschillende zijden hiervan liggen
c
.
geeft an > R , dus zeker an> 0. Het m1ddelpunt van de (n- 1)-dimensionale hyperbol Q', die de doorsnijding is
OPGAVEN. N°. 115.
239
van [J en die (n 1)-dimensionale ruimte, heeft coordinaten Ca1 Ca, ) ; de n d • coor · •• d' - - ·~····--- , ••• , - - - - - maat 2 2 2 ( al 2 + . . . . an al • . • . an
hiervan is dus > 0. Als van aile punten A0 , •••• , A,_ 1de nde coordinaat s 0 is, ligt het middelpunt van {.)' zeker buiten het (n l )-dimensionale simplex met deze pun ten als hoekpunten. Volgens inductieveronderstelling is dan de a a straal van {.)' > -·- , dus zeker de straal van {.) > . Stel
v2
v2
nu dat van minsten& een der pun ten A 0 , •••• , A,_1 de nd• coordinaat > 0 is; laat zo'n punt (A; = bv .... , bn) zijn met bn > 0, dan is (A,Ai) 2 = bi .... + b!_ 1 (b.,- R) 2 = a = 2R 2 -2b R < 2R2 dus 2R2 > a 2 R > n
'
'
y2
Ten slotte bewijzen we de hoofdstelling door volledige inductie naar n. Voor n 1 is de stelling triviaal; voor n 2 verwijzen we naar opgave 114. Laat dus n;;:::: 3 zijn. Wij kunnen aannemen, dat rninstens een der ribben = a is want als aile ribben > a zijn, kan door een vermenigvuldigingstransformatie met een factor < 1 verkregen worden, dat de ribben > a blijven en de straal van de orngeschreven hyperbol verkleind wordt. Kies het coordinatenstelsel zo, dat het middelpunt van de hyperbol in de oorsprong ligt en de hoekpunten van een ribbe van lengte a (laat dit AoA 1 zijn) de punten !a, 0, .... , 0, -VR2 - ,ta2 ) en (!a, 0, .... , 0, -VR2 ··- :fa2 ) zijn. Er geldt dan A;A 0 :2:: a en A;A1 :2:: a voor i = 2, .... , n. Laat A; (xv .... , x,) zijn, 2 dan is (x1 !a) + x~ + .... + x!_ 1 + (x,+ VR 2 - - t~2)2= = ax1 +2x,v:R2 .. ta 2 +2R2;;::::a 2 dusax1 :?:: 2xnVR2 !a2 + + a 2 -2R 2 en evenzo-ax1 ;;:::: 2x, VR2 =-ta2 + a 2-2R2 • 2 2 a 2R Hieruit volgt Xn ;;:::: -.......=...-:::--== voor aile A; met i=2, ... , n. 2VR2-fa2 Als van de orngeschreven (n- 2)-dimensionale hyperbol Q" van het simplex met hoekpunten A 2 , ••• , A .. het rniddelpunt buiten dit simplex ligt, is zijn straal volgens de hulpstelling >
~2
dus zeker > a
v~n: 1)
dus zeker
240
WISKUNDIGE n
R> a
) . Als het middelpunt P van Q" binnen of op de 1 a2 2R2 rand van dit simplex ligt, is zijn nae coordinaat :2:. --;::::::=,== a 2 -2R2
--~==--==
Dan is OP :2:.
2VR2-ia2
(we mogen a 2 -
2R2
0 ver-
onderstellen, aangezien dit zeker te bereiken is, b.v. bij het regelmatige simplex). Dan geldt voor de straal R" van Q": 3R 2 a2 R"2 = R 2 OP2 .:::;;: a 2 --··~ • Volgens inductieveronder4R2-a2
stelling is echter R
"2
> a 2 n--2 -
2(n-l)
•
Uit deze twef; onge1ijk-
n
heden samen volgt R 2 > a 2 -~--··- , waarmee de stelling 2(n 1) bewezen is.
Vraagstuk CXVI. Welke vierhoek met vier gegeven zijden heeft de grootste oppervlakte? (Dr B. L. van derWaerden). 0 p g e 1 o s t door H.]. A. DUPARC, Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DE ]ONG, Dr R. LAUFFER, Dr J. G. VAK DE P"GTTE, C. SMITS, Dr L. SwEERTS en Dr B. L. VAN DER WAERDEK. 0 p 1 o s s i n g van Dr L. DE
JONG.
Noemen wij de zijden a, b, c en d en de hoeken tussen a en b en tussen c en d resp. x en y, dan is : ab sin x
+ cd sin y
maximum.
Uit de cosinus-regel volgt tevens: ab cos x - cd cos y
constant.
Door te kwadrateren en op te tellen krijgen wij, na weglating van alle constante termen: 4abcd cos (x
dus x
+y
n.
y)
max.
OPGAVEN. N°. 115, 116EN 117.
241
De vierhoek met maximale oppervlakte is dus een koordenvierhoek, waarvan er slechts een bestaat met de gegeven zijden. 0 p 1 o s singe n van Dr
J.
G. VAN DE PuTTE.
I. Een formule voor de oppervlakte van vierhoek ABCD met zijden a, b, c, d is 0 2 = (s
a) (s- b) (s- t:) (s
d) -abed cos 2
HA
C)
(zie b.v. P. WIJDENES, Leerboek der goniometrie en trigonometric, blz. 236). De oppervlakte is dus maximaal als A+ C 180°, dus als de vierhoek een koordenvierhoek is. II. Houden wij een zijde AB vast, dan kunnen wij aile vierhoeken, die met de vier gegeven zijden mogelijk zijn, verkrijgen door DC zich zo te laten bewegen, dat D en C cirkels beschrijven met A en B als middelpunten. Bij een willekeurige stand vinden we het ogenblikkelijk rotatiecentrum voor DC door AD en BC te verlengen. Zij 0 het snijpunt. Als een infinitesimale draaiing dw om 0, D overvoert in D' en C inC' is oppervlak ODC=oppervlak OD'C'. Bij een stationaire waarde van oppervlak ABCD is oppervlak AOD' gelijk aan oppervlak BOS:', dus OA x OD.dw = OB x OC.dw. Uit OA X OD OB x OC volgt, dat ABCD dan een koordenvierhoek is.
Vraagstuk CXVII. Welke n-hoek met n gegeven zijden heeft de grootste (Dr B. L. van der Waerden). oppervlakte? 0 p g e 1 o s t door Dr A. VAN HEEMERT, Dr L. DE joNG, Dr R. LAUFFER, Dr W. PEREMAXS, C. SMITS en Dr B. L. VANDER WAERDEX. 0 p 1 o s sin g. Het oppervlak is een continue functie van n--3 veranderlijke hoeken, gedefinieerd op een afgesloten verzameling en
242
WISKUNDIGE
heeft dus een absoluut maximum. De maximale veelhoek kan geen inspringende hoeken hebben en is dus convex. Snijdt men er door een diagonaal een vierhoek a£, dan moet die vierhoek zelf een maximale oppervlakte hebben, dus een koordenvierhoek zijn. Dus liggen vier opeenvolgende hoekpunten telkens op een cirkel, dus liggen alle hoekpunten op een cirkel. De maximale n-hoek is dus een ingeschreven n-hoek van een cirkel. Opmerking van de redacteur. Aangenomen is, dat er met de n gegeven lijnstukken als zijden inderdaad n-hoeken kunnen bestaan, dus dat het langste kleiner is dan de som der n - 1 overige. In dat geval blijkt uit de oplossing tevens, dat met de n gegeven lijnstukken als zijden altijd een ,koorden-n-hoek" mogelijk is. Alle inzenders hebben het gegeven zo opgevat, dat ook de volgorde der gegeven zijden is voorgeschreven. Bij de vierhoek is dat voor de waarde van het maximum onverschillig, omdat blijkens de formule 0= v'(s-a) (s-b) (s-c) (s-d) alle koordenvierhoeken, die de vier gegeven lijnstukken tot zijden hebben, gelijk oppervlak hebben. Bij de n-hoek (n > 4) blijft de vraag open, of er onder de koorden-n-hoeken, die men met de n gegeven lijnstukken als zijden kan beschrijven (wier aantal, als men congruente veelhoeken voor 1 telt, eindig is) een is, die groter is dan de overige en zo ja welke.
243
OPGAVEN. N°. 117 EN 118.
Vraagstuk CXVIII. In een plat vlak zijn twee puntviertallen Av A 2 , As, A4 en Bv B 2, B 3, B4 gegeven. Construeer de punten Pen Q zodanig, dat PA; en QB; evenwijdig zijn. (Dr 0. Bottema).
0 p g e 1 o s t door, Dr 0. BorrEMA, Dr L. CRIJNS,
J. C. KoK, Dr R. LAUFFER, P. v. LENT, Dr L. SwEERTS, ]. WICHERS en Mr J. V. YZEREN. 0 p 1 o s s i n g van
J. WICHERS.
I. Laten wij A 1 en B 1 buiten beschouwing, dan is de meetkundige plaats van P een kegelsnede C11 die door A 2 , As en A4 gaat. Bewijs. Noemen wij de coordinaten van A; resp. X; en Yi• die van Bi x~ en y~, dan is de vergelijking van de rechte door P(x0y0) en A;:
O· '
de vergelijking van de rechte door Bi> daaraan evenwijdig, is
,
x-x,. y-yi' 0 Xo
Yo
xi
Y;
0,
of:
x(y0-y,)-y(x0-xi) = x~(y0--y;)-y:(x0-x;)
(i = 2, 3, 4).
Deze rechten zijn concurrent, als x0 en y0 voldoen aan
y-y 1 x-x1 x~(y y - y 2 x - x2 x~(y y y3 x x3 x;(y
y 1) -y~(x-x1 )
y;(x
y 2)
y3 )
-
x 2)
0.
y~(x- Xs)
De termen van de derde graad in x en y vallen eruit; de vergelijking stelt dus voor: een kegelsnede C1, die door de drie punten (x;, y;) gaat, en de oneindig verre rechte. Dat de oneindig verre pun ten aan de vraag voldoen is triviaal; wij laten ze verder buiten beschouwing. 16
244
WISKUNDIGE
2. De raaklijn in A; aan de gevonden kegelsnede construeren wij als volgt: wij trekken door B 1 een rechte, evenwijdig aan A;A 1, door B., een rechte, evenwijdig aan A;Ak en verbinden het snijpunt van deze rechten met B;; de gezochte raaklijn is evenwijdig aan deze verbindingslijn. Van de kegelsnede zijn nu drie punten en de raaklijnen in die punten bekend. J. Laten wij alleen A2 en B 2 buiten beschouwing, dan vinden wij een kegelsnede C2 , waarop P moet liggen. Deze kegelsnede gaat door Av A3 en A4 ; de raaklijnen in deze punten worden op de hoven aangegeven wijze geconstrueerd. P is een van de snijpunten van C1 en C2 ; daar zij A3 en A4 gemeen hebben, zijn er twee eigenlijke oplossingen. 4· Constructie van de snijpunten: de raaklijnen aan C1 in A3 en A4 snijden C2 resp. in D 3 en D.t; de raaklijnen aan C2 in A3 en A4 snijden C1 resp. in E 3 en E 4 . Deze punten kunnen met behulp van de stelling van PASCAL worden geconstrueerd. De kegelsneden C1 en C2 en de kegelsnede, gevormd door A3E 3 en A 4D 4 hebben A3 en A4 gemeen; volgens de stelling van PLUCKER gaan de verbindingsrechten der andere snijpunten door een punt. De verbindingsrechte l der gezochte punten P 1 en P 2 gaat dus door het snijpunt van A3D 4 en A 4E 3 • Analoog kunnen wij aantonen, dat P 1 P 2 gaat door het snijpunt van A3 E 4 en A 4 D 3 (en ook door het snijpunt van A3 A 4 en D 3D 4 of E 3E 4 , zodat van de pun ten D 3 , D 4 , E 3 en E 4 er slechts drie behoeven te worden geconstrueerd). Hiermee is l bekend; de snijpunten P 1 en P 2 van l met C1 worden op de bekende wijze geconstrueerd. Is P gevonden, dan geeft de constructie van Q geen moeilijkheden meer.
0 p 1 o s sing van Mr
J.
V. YZEREN.
An a 1 y s e. Laat B~, en z6 t.o.v. A 4 liggen, dat B~B;B;A1 homothetisch is met B1 B2 B3 B 4 • Bij verandering van de verhoudingsfactor doorlopen B~, en B~ drie door A4 gaande rechten. Het snijpunt van A 1 B~ en A2B; doorloopt een kegelsnede k3 door Av A 2 en A4 ; dat van A2 en A3 een kegelsnede k 1
n;
n;
B;
B;
B;
OPGAVEN. N°. 118.
245
door A2 , A3 en A,1• kg en k1 hebben behalve A2 en A4 nog twee pun ten px en P11 gemeen. Beide voldoen aan de voor P gestelde eis. Immers AiP"' gaat door B~ (i 1, 2, 3), dus als Q"' z61igt, dat BiQ"' II B~P"' en B 4Q"' II A4 P"', dan is BiQ"' II AiP"' (i = l, 2, 3, 4); en analoog voor PY. kg gaat door het punt Ai 4 zodanig gelegen, dat A2Ai 4 IIB 2B1 en A4Ai 4 II B 4B1 ; dit blijkt door de homothetie z6 te nemen, dat B~B; door A 2 gaat. kg gaat eveneens door het analoge punt A~ 4 en is door Av A 2, A4 , Ai 4 en A~ 4 volkomen bepaald. Ook A! 2 ligt op k3 (blijkt bv. door B~ en B; oneigenlijk te nemen; of door de Stelling van PASCAL toe te passen). Evenzo gaat k1 door A2 , Ag, A4 , A~ 4 , A~ 2 en A! 3 en analoog voor k2 , die ook door P"' en P 11 gaat. Uit symmetrie-overwegingen volgt, dat door A1 , A2 , A3 , Ai 3 , A~ 1 en A~ 2 een vierde door P"' en P 11 gaande kegelsnede k 4 gaat. In beginsel is het vraagstuk reeds opgelost : men moet van twee der kegelsneden de twee onbekende snijpunten construeren. Door een nadere beschouwing kan de constructie evenwel vereenvoudigd worden. Volgens de stelling van STURM over drie kegelsneden, die door twee punten gaan, liggen de 3 overige snijpuntenparen op drie concurrente rechten. Nu zijn k1 en k2 twee kegelsneden, die door As en A4 gaan; en het parallellenpaar A~ 1 Af", A! 1 A~ 2 vormt een derde kegelsnede l34 door As en A4 • Men vindt nu als tweede snijpuntenpaar van k1 en k 2 : P"' en P11 ; van k1 en l34 : A~2 en A~ 2 ; van k 2 en l34 : A~ 1 en A! 1 • Dus ligt het snijpunt van A~ 2 A! 2 en A~ 1 A! 1 op pxpv, Men kan blijkbaar 6 dergelijke snijpunten A~kA}k X A~ 1A}1 verkrijgen, die alle op pxpv liggen. (Deze 6 punten vormen een involutie, maar P"' en pv zijn niet de dubbelpunten). De volgende constructie bepaalt eerst door twee punten S en T de lijn pxpv en verkrijgt dan door snijding met een der vier kegelsneden nl. k2 de punten P"' en pv zelf. Constructie Trek door A4 en A1 de rechte II B4 Bs resp.ll B 1B 3 ; noem het snijpunt A~ 1 • Bepaal evenzo A~ 2 , A! 2 en A! 1 en het snijpunt S van A! 2 A~ 2 en A~ 1 A! 1 . Vervolgens het snijpunt T van Ai 4Al 2 43 43 A14A13 een involutie en A 31 A1 4 A1 ' Op ST sniJ'dt vierhoek A4 3 4 in met Sen S' (ingesneden door A4Af 3 ) en T en T' (door A 4A~ 4 )
246
WISKUNDIGE
als puntenparen. Vierhoek A4A1A3A! 3 snijdt in: U(A1A! 3 ) en U'(A1A 3) resp. V(A 3A! 3 ) en V'(A4 A1 ). Al deze rechten zijn reeds getrokken. Om het snijpunt van ST en de kegelsnede A 3A 4A 1 Ai 3A~ 4 A! 3 , d.w.z. de punten P'" en P 11 te verkrijgen, rest slechts het gemeenschappelijk paar van de involuties SS', TT' en UU', VV' te bepalen. De gebruikelijke constructie hiervoor neemt een cirkel te baat, waarmee een metrisch element in dit overigens affiene vraagstuk komt. 0 p 1 o s s i n g van Dr R.
In einer zentralen Projektion des eukl. R 3 auf die Ebene n ist das Bild der Geraden g, der Bildspurpunkt A£ gi X n und der Fluchtpunkt Bi li: X n, wobei g. II gi durch das Zentrum Z geht. Das Bild einer Ebene e. ist die Bildspur ai = ei X n im Verein mit der Fluchtspur {Ji 8; X n, wobei B. II e• dutch Z geht. Das gesuchte Punktepaar P, Q ist daher das Bild einer Geraden t, welche wegen [PA1] II [QB 1 ] (i 1, 2, 3, 4) alle Geraden gi schneidet. Die Ausfiihrung, des von STEINER gelosten Problems zu vier Geraden des Raumes die schneidenden Transversalen mit Hilfe der obenerwahnten Abbildung zu konstruieren, lost die gestellte Aufgabe. Eine Verallgemeinerung der Aufgabe lautet: In den ebenen Feldem
OPGAVEN. N°. 118
EN
119.
247
Vraagstuk CXIX. In een horizontale rechte buis, die om een verticale as a door een van zijn punten draaibaar is, kan zich een stoffelijk punt P bewegen. In de beginstand heeft de buis een hoeksnelheid ro 0 , terwijl P op de afstand p van a zich ten opzichte van de buis in rust bevindt. Bewijs dat, zolang Pin de buis blijft, de hoek waarover de buis roteert kleiner is dan de van ro 0 onafhankelijke grootheid R (k), waarbij K de volledige elliptische integraal van de eerste soort aanduidt ; voor de modulus k geldt daarbij T k2 -T, waarin T het traagheidsmoment van de buis 2
+mP
t.o.v. a en m de massa van P voorstelt. (Dr 0. Bottema). 0 p g e 1o s t door D. J. BouMAN, Dr 0. BoTTEMA, Dr L. CRIJNS, Dr L. DE JoNG, Dr R. LAUFFER en Dr W. T. KOlTER. 0 p 1o
ss
i
n
g van Dr W. T.
KolTER.
Ondersteld wordt, dat de massa m wrijvingloos in de buis glijdt. De momentenstelling om a geeft
(T
(T + me2)ro0 ,
+ mx2)ro
waaruit volgt
T+mfl ro
=
roo T
+ mx2 .
(1)
De energie van het systeem is constant, dus
tTro 2
+ tm(i
2
ro 2x 2)
-!Twa
imroae2,
waaruit volgt
(2)
248
WISKUNDIGE
De hoek rp, waarover de buis ten tijde t is gedraaid, wordt gegeven door t
rp =
J
wdt
0
of met gebruik van (2)
Door de substitutie x =
(!
sec 6 (0 ;;;;;;; ()
<
n/2) volgt hieruit
0
me2
f cos
dO
6
vT + me2 sec
2 ()
0 {i
dO k2 sin2 0 = K(k, 6)
={ 0
met k 2
T
mri
en hiermede is wegens ()
< n/2
het ge-
stelde bewezen. 0 p mer kin g. Deze stelling geldt n i e t als er wrijving in de buis is.
Vraagstuk CXX. Bewijs, dat, als lim (1 -x) 11 P (1 x-+1
p een x
natuurlijk getal is, x2v
+ x 3v + .... )
l r.-. p p
(Dr H. Bremekamp).
0 p gel o s t door D. ]. BouMAN, Dr H. BRE~1EKAMP, Dr L. CRIJNS, Dr L. DE ]ONG, P. v. LENT, G. v. D. VoET en Mr]. v. YzEREN.
OPGAVEN. N°. 119
0 p 1 o s sing van P. v. Voor 0
<x<
249
120.
EN
LENT.
1 1s n+1
xn"
1
+ x + ,x2" + x
> J x"" du >
x(n+I)"
00
311 •••
> J xu" du >
x
+X
211
x3
11
+ ...
0
1
x):P
Omdat lim (1
0, rest nog te bewijzen, dat
x-+1 00
Stel x"" = e-t. 00
00
f
.!__I
e-t.f:P
o
0
1 dt. - - T P(-lgx)P
x)P .
1
p
1 (-lg
x-+1
(-lg x)ii
x-+1.
r(_!_) .
. (1 x)·~ = 1. 11m-··-lgx
1
1
Lim. (1
_1_ p
00
Dus lim (1 x-+1
-x)~ .,(
x"" du
PI
r( PI).
0
0 p 1o s sing van Mr
Voor 0
< x<
YZEREN.
1, 0
de ongelijkheden x
1 (k+ 1)(1-x)P
1
(1
J. V.
x)P x
<
(I
x)~ e-(k+IJ"(l-x) <
en
(~-l)p
J 1
e-Y'' dy 1
k(;;-·t).P
le-Y" dy
k(1-x)P
1
(k+l)
f
<(
~
)1
1 Pe
k"t! t) \x
<
(1-_;--1 )1 1
PxkP •
-------
250
--
--------------
WISKUNDIGE ~·
Neemt men k
l, 2, enz., dan volgt door sommatie
11
{I - x)P (x
x2 "
J f
xs"
+ ... ) <
00
<
e- 11"dy < (
~
)~ (1 + x + x2"
1
xs"
+ ... ),
0
00
• d us 1.v.m.
e-Y"dy
0 1 XP.
1 (1) p <(1-x)P(l+x+x "+x "+ ... ) < I (1)
pF
3
2
!_
waaruit voor x -+ 1 het gestelde volgt.
p behoeft
0 p m e r k i n g.
niet geheel te zijn.
Vraagstuk CXXI. Te bewijzen voor -
1
0
en
f
+
1 a sin x sin2 x ln - - - . - - dx 1-asmx x
l
= n ----a
0
(Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS, Ir A. v. HEEMERT, Dr L. DE JoNG, P. v. LENT, W. A. J. LUXEMBURG en Dr L. SWEERTS.
.
0 p 1 o s sing van Dr L. DE
WtJ bepalen eerst
f
]ONG.
00
0
sin 2n+l x . . .. x dx.Htervoor laat ztch schnjven:
OPGAVEN. N°. 120
251
121.
EN
1 - 2k)x.
dx X
0
£ (- 1)7c (2n + 1)
_I_)n :n; 22n+l
k
k=O
•
De laatste som is de coefficient van tn in (1
t + ... tn) (1 -
(I - tn+l) (1 - t) 2 n en die is:
t)2n+l
(~ l)n(~). Men heeft dus: 00
f
sin Zn+l x ----dx
:n; 22n+l
X
(2n) n .
0
Voor
Ia I <
I is nu:
00
f
f
00
I +a sin x
In--1 - a sin X
dx X
a2 n+l =2 ~ n=O 2n =
sin2 n+l x
0
0
:n;
2
a n=o2n co
~
I ( 2n )
n+l
+1
. = :n; arc sma.
n
22n
Evenzo: 00
!
dx
X
f
00
asinx dx . 2 sm x 1n . 1-asmx X I
0
:n;
oo ~
a2n+l
n=O 2n
=
2
oo
~
a2n+l
------~
-o~
I (2n 2) --
+ 1 • 22n+2
n
+I
0 p loss in g van Dr H.
sin2 n+3 X - - - - dx
=
X 0
1
(1- a2)lfa
:n;-------.
a
BREMEKAMP.
Wij overtuigen ons van de convergentie der integralen, wat 1+asinx de bovengrens betreft, door op te merken, dat In - - - . 1-asmx een functie met de periode 2:n; is, die in achtereenvolgende vakken van de lengte :n;, beurtelings positief en negatief is en waarvan de absolute waarde de periode :n; heeft. Voor x __,. 0
252
WISKUNDIGE
nadert in de eerste integraal de integrand tot 2a, in de tweede tot 0. oo dx Zij nu f(x) een oneven functie, zodanig dat J /(sin x) X
0
convergeert, dan is
!
., !
'11'
2
r
• dx f(sm x)- =
oo
,
X
0
dx /(sin x)-
3'11'
dx
f(sin x)
X
0
x
'11'
2
!
/(sin x)
dx
x+
1T
2 '11'
2
J
/(sin x)dx
{+
n_ x
n+x
0 ·'IT
2
+ 2n+x _L__ ····}
!
dx /(sin x) . smx
0
Door toepassing van deze formule vinden we voor de eerste integraal '11'
00
In l +a sin x dx ( 1-a
w
x
0
X
=
!
2
ln
I
+a sin x
dx
1-asinx sinx
0
Noemen wij dit
j}i.( I+ asmx ···-. 1
0
,.
'11'
2
2
2 -a2 0
dus
arc tg vi......:... a 2 tg X
I 0
C en door te nemen a = 0, vinden
OPGAVEN. N°. 121
122.
EN
253
Voor de tweede integraal vinden we 1 a sin X sin2 X ln-----:-.- - - dx 1 a sm x x
f
r '"2
~
=
0
•
In
1
a sin X sin x dx a sin x
1-
1Jl(a)
0
'"2
'{ ) f
2
sin x· dx 1 - a2 sin 2 x
1pa=2
0
1 ) a2 sin2 x dx
1-
n
= - ~a2 +
0
a2
:n; -···-----···-~·
1Jl(a)
a
+ ct.
Ook bier vinden we door te nemen a
0, C1
=
0.
0 p mer kin g. Door analytische voortzetting vindt men dat beide uitkomsten ook voor andere waarden van a gelden voor a > 1 of a < 1 worden beide leden complex. Voor a = 1 vindt men
J 00
In cotg2 ( : _
~~) d:
2
0
en 00
f
In cotg2
n
x) 4 - 2
(
2 sin x -x-dx
= n.
0
Vraagstuk CXXII. Te bewijzen 00
f
(In cos2 x)
sin2 x
dx = - . n ln 2,
0
en
00
f
(In cos 2 x)
sin 4 x
x2
dx
2
ln 2
4
0
(Dr. H. Bremekamp).
254
WISKUNDIGE
0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS, Dr L. DE }ONG, W. A. J. LUXEMBURG, Dr L. SWEERTS en G. v. D. VoET. 0 p 1 o s s i n g van M. G. BEUMER. Indien /(~) een even functie is van~. dan is gemakkelijk te bewijzen, door (+ oo, 0) te verdelen in de intervallen (0, }n), .... , en de nieuwe veranderlijken x, n x, x n, 2n x, .... , in te voeren, dat OQ
dx /(sin x) . . 2 sm x
t'IT
f
( /(sin x) dx x2 0
0
(Deze eigenschap komt voor bij Bromwich, Infinite Series, p. 515). Men heeft dus:
f
a.
=
!'IT
sin 2 x }~ ln cos x . x 2 dx = ln cos2 x dx = 2
0
0
t'IT
2 J ln cos x dx
=-
n ln 2.
0
!1r
(/ ln cos x dx is een bekende integraal, zie b.v. Schuh, Como pendium der Hogere Wiskunde III, blz. 125).
j: cos'
b.
x •
s~: x dx ~ fn cos' x . sin' x dx ~
0 t'IT
0
!'IT
= J ln cos x dx - J cos 2x .ln cos x. dx; nu is 0
0
i'IT
J
}'IT
! J ln cos x
cos 2x ln cos x dx
0
. d(sin 2x)
0
f
!'IT
•
t'IT
[! sm 2x ln cos 2x]
0
+!
COS X
0 !'IT
= J sin2 x dx = :fn. 0
sin 2x sin x
dx =
255
OPGAVEN. N°. 122. Dit geeft dus: oo
ln cos 2 x
f
fi'lT
sin4 x x 2 dx =
0
ln cos x dx
!n ln2-tn
tn=
0
0 p 1 o s s i n g van Dr L. Wij berekenen eerst 00
-~-dx = -
( "
f
00
1
sin Znx X
2
sin2 n x
j'
DE
J ONG.
00
+ 2n
sin2 n-l X cos x
X
dx
X
0
0
0
00
J)n-lfcosx n-1 2n 22n-2 -x- dx ~
J)k ( 2n-1) k sin(2n-1-2k)x.
0
Nu is
f ~in(2n-l-2k)x o --
. cos x dx
x
~
r;
l:
voor k
~ 0, I ' ... ,.__ 2,
voor k
n-
I,
zodat men verkrijgt: 2n.
1
t)n-
22n-2
•
{n""i.2 (-l)k (2n-1) + }(-J)n-1 (2n-l)}.
n 2
k
0
n-1
Nu is n-2
I: 0
de coefficient van tn-2 in (1 - t) 2n-l (l t + ... tn-2) (-J)n-2
(1
t)2n-il(l- tn-1) en die is
(~-~),
zodat wij vinden:
(-t)n-l nn 22n-2 nn
= 22n-1
1)
n- 2
(2n-2) n-2
+
(-1) 2 n-2nn (2n-l)
{(2n1) (2n-2)} n- I - 2 n- 2
=
n-1
22n-1 =
(2n- 2)
n 22»-=i n- 1 ·
256
WISKUNDIGE
Voor de eerste integraal hebben wij nu: 00
oo
-~ n=1
1 ( sin 2 n+2 X --d x= n ~ x2
1 ::rr: ( -;; · 22n+i
oo
~
2n) n ·
0
Verder is
= ~
(1-
n=O
(2n) _!::__ n
22n'
zodat:
~
Door t
1 (2n) n
1
n 22n+1
= 1
u 2 gaat clit over in 1
j~~~=ln2 l u 0
en dus is de uitkomst: - n In 2. Voor de tweede hebben wij:
~ 1
1;· sin n
2
n+4
x dx
x2
=
""
~
n
1
n .
2:n+S
(2nn + 2)1 ..
0
Nu is I
~ 1 1
l
n · 22n+3
(2nn 21) t f(;/_t-1
12t)
0
wat, door de substitutie t = 1 - u 2 overgaat in: 1
1.
2
f
u+2 (1
+ u)2 du =
.l}n
z
0
en dus is de tweede integraal: n n -ln22 4
2
dt
t2 '
257
OPGAVEN. N°. 122 EN 123. 0 p me r king en van Dr H. BREMEKAMP.
I. Het is duidelijk, dat men op deze wijze ook de integraal
I. co
2
(In cos2 x) sin mx dx
•
x2
0
kan vinden. Voor m = 0 wordt de uitkomst n. II. Uit de beide uitkomsten der opgave volgt
J 00
(sin 2 x In cos2 x
sin4 x In cos4 x)
dx
x2
2
0
Vraagstuk CXXIII. Bewijs voor -
. f
l
1
11'
_ _c~o~s x
-·
···---ln cotg 2r cos2x r 4 2
1
0
dx
=
n r(I
+r
2
arctg r. )
(Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1o s t door Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS, Dr L. DE JoNG, W. A. J. LUXEMBURG, Dr L. SwEERTS en G. v. D. VOET. 0 p 1 o s s i n g van Dr L. SWEERTS. 2r2 cos 2x
+r
4
2r2 (1 - 2 sin 2 x) r 2) 2 - 4r2 sin2 x.
1 (1
r4 =
n-IJ f"
/j
cosx _ _-, r4 ln cot !x dx
J 1 + 2r2 cos 2x ,_"
1
{'
---~
4r( 1
4r( 1
+r
~r
2)
v
1 r2 + 2r sin x dIn --~-------ln cot l r 2 - 2r sin x
" 2) {
lin
ix ,_lJ
~
2
+
r 2r sin x cot "'X 1 -----,--ln 2 r2 2r sin x
I IJ
r2 r2 -
2r sin x dx } 2r sin x sin x ·
258
WISKUNDIGE
Als (j _,.. 0 nadert de eerste vorm tot nul, zodat de oorspronkelijke integraai gelijk is aan
" 1 1 -4r_(_l___r-2) } In 1
2r sin x dx
A
2rsinx x ·
0
2r
Stel - -2 = a, dan wordt:
1+r
7T
I
I'
.;
I. 7T
ln 1 + r 2 + 2r sin x dx 1 + r2 - 2r sin x sin x
In 1 a sin x ~~ 1-asinxsinx
~
0
0 7T
!{
a sin x
+a
aa =2"!: {a+ 3
. .12
=
2
3
sin3
x
3
0
=
1.3
5
2n arc sin a
.... }=
2.4 4n arctg r.
De gegeven integraal heeft dus de waarde
0 p 1 o s s i n g van Dr L. CRIJNS.
Op de integrand passen we de volgende ontwikkelingen toe:
+ + +
1 : (I 2r2 cos 2x r4) = (1 - 2r cos 2x 2r4 cos 4x - .... ) : (1 r4) ; log cot }x = 2 cos x ~ cos 3x ~ cos Sx .... , 2
de eerste geldt voor 1 r I < 1 en aile x, de tweede aileen niet voor de veelvouden van n; de gelijkmatige convergentie waarborgt de termsgewijze integraties. Door herhaalde toepassing van 4 cos x cos mx cos nx = cos(m + n + 1)x + cos(m-n 1)x + 1)x; cos(m + n-l)x + cos(m-n cos 2x; 2 cos 2 x = 1 7T
j cos px. dx 0
7T
=
0 en
J 0
1 . dx
n,
OPGAVEN. N°. 123
EN
124.
+ !)r2
.... } :
259
komt men tot rr;
- -2 {1 1+ r
(1
rc
1
+ r2
rr;
{1 -}r2
1 4 {/-
+ r2
(1- r 2)
=
.... } --
n
. arctg r : r
~~-
1
t)r4
(t
---arctgr. r(1 r 2)
0 p mer kin g van Dr H. BREMEKAMP. De uitkomst geldt ook voor andere waarden van r. Voor r -+ 1 vinden we
r-
"' 1
v
- In cotg ix dx cosx
2
0
Vraagstuk CXXIV. Men vraagt een integraaloppervlak van de vergelijking (p
q) (x
gaande door de kromme X=
1,
y
:
+ :,
Z
(:
)-u
(Dr. H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door D. ]. Dr L. CRIJNS en Dr L. DE
BouMAN,
Dr H.
BREMEKAMP,
joNG.
0 p 1 o s sing van Dr L.
DEJONG.
Het ligt voor de hand, een oplossing te beproeven van de gedaante:
z Wij stellen nu z
!p(:) =
= (:) -u
en daarna u =
I (:)
f(t).
17
WISKUNDIGE
260 Uit:
ln
z
- u(ln u- l)
dz du
volgt:
zln u
-=
en dus
dz du dH • -;y
P=
dz
y du z . ln u . -;:2· . .dt,
y
.
X2 =
du
du
l
q = dtt · dt ·
x=
z · ln u · x ·
&'
waardoor de differentiaal-vergelijking overgaat in:
du . ln u . (I dt
t-1
t) 2 = 21n - t+l
met de bijzondere oplossing:
u
=
t-1 t
1
of u =
y
X
y
+x
1+u
x-1-u
eny
1
u ( -e
ti
Het integraaloppervlak y = x - - met z 1 u lnz
y-x (
y-x
- - - ln-y x y +x gaat inderdaad door de kromme: X=l;y
1+ u z -;
( ue
1-u
0 p l o s s i n g van Dr H. De hulpvergelijkingen van
)-u
BREMEKAMP.
CHARPIT
zijn
dx
dz
-(x
+ y)-2z
p
1
q)
-dp
-dq
---------~----
p- q + 2p ln p- q
P+q
p-q
2q1np-q' p q
)-u of:
261
OPGAVEN. N°. 124 Vervangen wij in het derde lid (p - 2z In p
P+
q) (x
+ y)
door
q dan vinden we uit de drie laatste leden dz p-q 2z1n---
-------,
2(p -q) In
P+q
p
waaruit
p
-q q
q = 2az.
Wij lossen dus p en q op uit deze vergelijking en de gegevene. Schrijven we de gegevene in de vorm p + q = 2az ea(x+y), dan vinden we
p=
az{ea<x+y)
1},
q
az{ea(x+y)-
1},
en door dit te substitueren in dz
dz
z
=
~(x+vl
(dx
dy)
=
pdx
qdy,
a(dx- dy).
Wij komen dus tot de volledige integraal In z
=
ea(x+vl
+ a(x- y)
{J.
Wij hebben nu uit het hierdoor voorgestelde dubbel oneindig stelsel oppervlakken een enkelvoudig oneindig stelsel te zoeken, waarvan de omhullende door de gegeven kromme gaat. In het punt, dat een oppervlak van het stelsel met de gegeven kromme gemeen heeft, waar dus u(1 -ln u)
~2~
2u
= e1- u - a - -
1-u
{J,
moet dus de raaklijn aan de kromme aan dat oppervlak raken, dus 2a 2a 2a -lnu - - - -2 -(l=u)2' (1 u) De gevraagde betrekking tussen a en {J vinden we door uit deze twee vergelijkingen u te elimineren, dat kan geschieden
WISKUNDIGE
262
door uit de laatste u op te lossen en in de eerste te substitueren. Schrijven we de laatste in de gedaante 2a ---lnu 1-u
2au
dan zien we dat daaraan voldaan wordt, als
0
1t
en dus ook 2a -··--lnu 1 u
0.
Door de eerste te schrijven in de gedaante 2 u (. a u -In
(e 1~
u)
-
u) = (J
zien we dat dan (J = 0. Wij hebben dus de omhullende te zoeken van het enkelvoudig oneindig stelsel oppervlakken
a(x- y).
ln z = e«<x+ul
Dat blijkt te zijn de rechte conoide y
X
y
X
1/-X
---
z= ( --~e) v+x. Vraagstuk CXXV. Van het stelsel vergelijkingen
ov +ox Oy = 2cosxcosy Ou . . + -ov = -2smxsmy ay ox
fht
wordt de oplossing gevraagd, waarbij in de punten der orthogonale hyperbool x = et, y = e-t geldt
u v
sin(2 cosh t) sin(2 sinh t), sin(2 cosh t) - sin (2 sinh t). (Dr H. Bremekamp).
OPGAVEN. N°. 124 EN 125.
263
0 p g e 1 o s t doorP. J. VAN ALBADA, D. J. BOUMAN, Dr H. BREMEKAMP, IrA. v. HEEMERT, Dr L. DEJoNG en Dr W. T. KOlTER. 0 p 1 o s s i n g van lr A. v. HEEMERT. Stel u
v
q;, u - v = 'P· Dan is oq;
ox
oq;
=
2 cos(x + y),
8VJ ay =
2 cos(x- y),
+ -
OVJ
ox
ay
met randvoorwaarden q; = 2 sin(2 cosh t) 'P 2 sin(2 sinh t) voor x et, y e-t. Toepassing der karakteristiekenmethode op de vergelijking voor q; 1evert, dat uit de drie verge1ijkingen
x = et + s, y
e-t
s, q;
=
e-t
sin(et
2s) + sin(et +e-t)
s en t moeten worden gee1imineerd. Wij vinden q; sin(x + y) + sin(x y x + y - 2s = et + e-t x-y = et-e-t (x y -2s) 2 - ,_:__ (x _ _:._:_ x y-2s =
2s)
__
waarbij, omdat we alleen met reele t te doen hebben, de positieve wortel moet genomen worden. Dus q;
y)2
sin(x + y) + sin
+4
(1)
Analoog vinden we voor 'P door eliminatie van s en t uit x = et + s, y e-t- s, 'P = sin(et- e-t 2s)+sin (et-e-t), VJ
sin(x - y) + sin
4,
(2}
waarbij men die tak van de wortel moet nemen, die voor s 0 overgaat in et - e-t, dus voor xy = 1 in x - y. Wij vinden uit ( 1) en (2) sin x cos y + !sin
4
!sin
v = cos x sin y + !sin
4
!sin
u
264
WISKUNDIGE
Vraagstuk CXXVI. Van het stelsel vergelijkingen
ou y ox
ou
X-
oy
X
y
ov oy
4xy
ov ox
Bxy
wordt de oplossing gevraagd, waarbij voor y 2x, u 9x2 , 2 v = 6x • (Dr H. Bremekamp). 0 p g e 10 s t door P. J. VAN ALBADA, D. J. BOUMAN, Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS, lr A. V. HEEMERT, Dr L. DE }ONG, Dr W. T. KolTER en Dr R. LAUFFER.
0 p 1 o s sing van Dr L. Door x2 = a en y2
DEJoNG.
= fJ in te voeren : au oa
ov ofJ
ou
av
ofJ
oa
-+--=2 =4.
Optelling en aftrekking Ievert :
+ v) + o(u + v) =
o(u
oa
ofJ
o(u-v)
o(u-v)
oa
ofJ
6
2
met de op1ossingen:
u + v = 3(a + fJ) + q;(a-fJ) u - v = -(a- fJ)
+ f(a + fJ)
De grensvoorwaarden gaan over in: voor fJ
= 4a, wordt
OPGAVEN. N°. 126.
u = 9a en v = 6a. Hieruit: tp(a f(a + {J) /(Sa) = 0 zodat u + v = 3(a + {J) u v =-(a {J) u
a+ 2{J;
u
x2
+ 2y
{J) = cp(- 3a)
v = 2a 2
;
2
v
265
2x
=
0 en
{J,
+y
2
•
0 p 10 S Sing van Dr H. BREMEKAMP.
Uit het gegeven stelsel volgt o(u v) o(u v) y ox + x oy y
=
o(u -v) ox
12xy, 4xy.
Voor de eerste dezer vergelijkingen is het hulpstelsel van LAGRANGE
dx y
X
dus
u
v
=
6x2
cp(x2 - y2)
de voorwaarde voor y 2x geeft 9x 2 = cp(- 3x2 ), cp(A.) = - 3A. · dus u + v 3x2 + 3y2. Uit de tweede vergelijking vinden we dx dy d(tt- v) y x 4xy x2 y2 = C3, - 2x2 - (u- v) = C4 u- v= 2x2 + tp(x2 y2) en de voorwaarde voor y = 2x geeft 5x2 + tp(5x2). tp(..t) = A.. u v=-x2 y 2, dus
u v
+ 2y2 2x2 + y2 •
x2 =
266
WISKUNDIGE
Vraagstuk CXXVII. Van het stelsel Ou e"'~
ox
ov ox
ell-
ou e-x_
Ov ay
= 2e-Y
e-Y -
ox
ll f'"'
0, u =sinh x,
vraagt men de oplossing, waarbij voor y v = coshx.
(Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, D. J. BouMAN, Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS, Ir A. v. HEEMERT, Dr L. DE ]ONG, Dr W. T. KOlTER en Dr R. LAUFFER. 0 p 1 o s sin g. Door eliminatie van v vinden we · eb-x) (
dus
u
ou
ax
au ) = 0
ay
'
Uit de voorwaarde voor y = 0 vinden we dan sinh x =
u
dus
y).
sinh(x
Door dit in een der gegeven vergelijkingen te substitueren komt er
ov
ov
ax
oy
2 sinh(x
y)
Het hulpstelsel van LAGRANGE is dx x
= -dy
+y =
c11
dv 2sinh(x
y)
2sinh(2x- c1 )dx = dv v cosh(2x c1 ) = c2 ,
dat geeft de oplossing v cosh(x
y)
+ 1p(x
y)
OPGAVEN. N°. 127 en 128. en de voorwaarde voor y
0 geeft
'IJ'(x)
cosh x
cosh x dus 'IJ'(x)
=
267
=0 v
=
cosh(x - y).
0 p me r k in g van Dr L. CRIJNS. Algemener vindt men als men als randvoorwaarde stelt voor y = 0, u = f'(x), v f(x) als oplossing u = f'(x- y), v = j(x y).
Vraagstuk CXXVIII. Van het stelsel ax bx
au ox au ox
+by
ov au av + (a+b)t~ ox + bx Oy + ayOy ov au b av
ay-
ax
ax
(a+b)v
Yay
ay
vraagt men de oplossing, waarbij voor y
=
(2a
+ b)x+ay
= bx + (a+ 2b)y 1, u = x, v
=
1.
(Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, D. J. BouMAN, Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS, Ir A. v. HEEMERT, Dr L. DE JoNG en Dr R. LAUFFER. 0 p 1 o s sing van IrA. v. HEEMERT. Door op geschikte wijze termen samen te uemen blijkt dat het gegeven stelsel kan worden vereenvoudigd als men U
= u- x en V
v- y
als nieuwe afhankelijk variabelen invoert. De vergelijkingen gaan dan over in axUa> bxUa>
+ byV
11
b)U
11
11
b)V
met als beginvoorwaarden: voor y
1 is U
0 en V
= 0.
0 =
0.
268
WISKUNDIGE
De beginvoorwaarden impliceren: 1 is U"' = V"' = 0
voor y
zodat op grond van de vergelijkingen ook U Y = V Y = 0. N a differentiatie der vergelijkingen blijken ook aile volgende afgeleiden nul te zijn zodat de oplossing wordt gegeven door u 0, v = 0 of wel y.
V =
U =X,
0 p 1 o s sing van Dr H.
BREMEKAMP.
Uit het stelsel volgt door optelling x
au &x
av au ov + y -+ x -- + y &x ay ay ux
dus als w
ow ox
aw
(u
v)
=
2x
+ 2y,
vy
2x
+ 2y
l, w = x 2
en voor y
De hulpvergelijkingen van
LAGRANGE
l.
zijn hierbij
dw dx=dy= - - 2(x
+
gevende x - y
tv dw
d(x
y)
w !(x w = }(x
x
+
en de voorwaarde voor y
+
y) 2 y) 2
=
c2 ,
+ rp(x-y).
1 geeft nu
x 2 + 1 = !(x 1) 2 rp(x rp(x 1) = i(x- 1)2,
dus w = }(x
+ y) 2 + !(x-y)2 =
x2
y2. x y
2
Wij kunnen nu v elimineren. v =
1),
+y-
x
y
u en door
OPGAVEN. N°. 128 EN 129.
269
dit in de eerste vergelijking te substitueren
au ax
ax-
au
2bx-bu-bx
ox
ax au -u-ax-y
ay
au + bx-· &y
axil y
(a+ b)u
=
ay
(2a
+ b)x + ay
(2a
ax b)+-.
dus
ou ou) (a-b ( )--ax
a x a u---u y y X
&y
y
Hieraan voldoet u = x en daardoor is in eens aan de grensvoorwaarde voldaan. Wij vinden dus u x, v = y. 0 p mer kin g. De methode van LAGRANGE geeft als oplossing van de vergelijking voor u,
u =X+ (; )x~ if>(x de voorwaarde voor y
+ y),
I geeft dan if>
0.
Vraagstuk CXXIX. Men vraagt de oplossing van het stelsel cosx
au
ox
.
sm y
av ox
.
+smx
au oy
av
+cosy&y
usin x- vsin y
=cos 2x +cos 2y,
.
ou ox
av ox
smx- +cosy-
cosx
au oy
. Bv + smy By
+ucosx+vcosy= sin 2x + sin 2y,
waarbij op de rechte y = 2x, u
sin x, v =sin 2x.
(Dr H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr H. BREMEKAMP, Dr L. CRIJNS en Ir A. v. HEEMERT.
WISKUNDIGE
270
.0 p 1 o s s in g van Ir A. v.
HEEMERT.
Met
tJ>
u cos x v sin y, u sin x + v cosy,
=
lJ'
gaat het stelsel over in
t/> 11
Door optellen en aftrekken ontstaan dan afzonderlijke vergelijkingen voor
0 pI o s sing van Dr
H. BREMEKAMP.
Door optelling der gegeven vergelijkingen vinden we
a ox {(sin x
+ cos x)u + (sin y + cos y)v} +
i)
+
Oy
{(sin x+cos x)u+(sin y+cos y)v}
=sin 2x
cos 2x +sin 2y +cos 2y.
Door aftrekking
a {(sin x - cos x)u- (sin y ou a . -~- {(sm x cos x)u- (sin y ay =
sin 2x
cos 2x
cos y)v} -cos y)v}
sin 2y - cos 2y.
OPGAVEN. N°. 129.
271
Stellen wij dus (sin x + cos x)u + (sin y (sin x - cos x)u- (sin y
cos y)v cos y)v
p, 1p,
dan hebben we ap
ox +
ap Oy
sin 2x + cos 2x + sin 2y + cos 2y
en voor y = 2x, p en
sin x(sin x
cos x)
sin 2x(sin 2x
cos 2x)
sin 2x - cos 2x + sin 2y - cos 2y en voor y
=
2x,
sin x(sin x
1p
cos x)- sin 2x(sin 2x
cos 2x).
Uit de eerste vergelijking volgt
!
p =
cos 2x + t sin 2x- t cos 2y + t sin 2y + 4>(x
y)
en de voorwaarde voor y = 2x geeft sin 2x(sin 2x + cos 2x) = sin x(sin x + cos x) - tcos 2x tsin 2x !cos 4x !sin 4x + 4>(- x), sin2 x + sin x cos x sin2 2x + sin 2x cos 2x 2 = - t + sin x sin x cos x ! + sin2 2x sin 2x cos 2x + 4>(- x), dus 4>(-x) = 1. p
= - i cos 2x + i sin 2x - i cos 2y + t sin 2y + 1.
Uit de tweede vergelijking tp
! cos 2x- i sin 2x +
=
i
waarbij de voorwaarde voor y
cos 2y + =
i
sin 2y + P(x
y),
2x geeft
sin x(sin x - cos x) sin 2x(sin 2x - cos 2x) -teas 2x- !sin 2x tcos 4x !sin 4x + P(3x), sin2 x - sin x cos x - sin2 2x + sin 2x cos 2x = = - t+sin 2 x-sin x cos x+!-sin 2 2x+sin 2x cos 2x+ P(3x) dus P(3x) 1p
=
0.
i
cos 2x - t sin 2x +
t cos 2y +
! sin 2y.
272
WISKUNDIGE
Wij hebben dus u en v op te lossen uit (sin x
+ cos x)u + (sin y + cos y)v !cos 2x + tsin 2x
}cos 2y
+ tsin 2y +
1
(sin x - cos x)u- (sin y - cos y)v = = - -~cos 2x tsin 2x !cos 2y + tsin 2y 2 sin x. u + 2 cos y. v - cos 2x sin 2y + 1, 2 sin y. v = sin 2x cos 2y + 1, 2 cos x. u waaruit
u
=
sin x,
v
sin y.
0 p mer kin g. In het proefschrift van Dr J. C. ScHONPropagation of Tides and Similar Waves. Delft 1951 worden stelsels van twee lineaire of quasi-lineaire vergelijkingen van de eerste orde uitvoerig behandeld en o.a. besproken, hoe men kan geraken tot de invoering van nieuwe onbekende functies (karakteristieke veranderlijken) zodanig, dat in elke vergelijking althans slechts afgeleiden van een onbekende functie voorkomen. FELD.
Vraagstuk CXXX. Men vraagt de oplossing van de vergelijking 8 2u Bt 2
ou
- fJ -
ot
=
A cos wt,
geldig voor t > 0, 0 < x < t, waarbij voor x 0, u = C11 voor x l, u C2 , (C1 en C2 gegeven constanten) en voor ou t = 0, 0 < x < l, u f(x), - - =
0 p 1 o s sin g. We 'beginnen met het zoeken van een particuliere oplossing, die aan de randvoorwaarden voldoet en dat doen we nog in twee stappen. Vooreerst bepalen we een oplossing, die voor
OPGAVEN. N°. 129
EN
130.
273
x = 0 en voor x l nul is. Daartoe vervangen we A cos wt door Aeiwt en nemen dan van de gevonden oplossing het reele deel. Stellen we u ve<wt, waarbij v een nader te bepalen functie van x is, dan vinden we
d2v
c2
(w 2
dx2
w2
Stellen we -
i{3w)v
i{3w
ift) 2 , dan wordt
(11.
c2
A.
0 voor x = 0 geeft
De voorwaarde v
A A2
c2(Jt
0 voor x
de voorwaarde v
l
A2e-(A+tp,H =
-~-. c2(Jt
+ i~t)2
Dus
_ A { - c2(1t+itt)2 -
1
A
sinh (lt+i~t)x + sinh(lt+ip) (l sinh{.A. i~t)l
+
{ i~t)2
. )2{- 1 c2(;t A tp,
cosh(.A. + ip) (x il)} cosh(.A. + i~t)l/2
-1 +-~-
cosh(.:tx-ip,(l-x)) +cos~(~(l-x)-ipx)} cosh Itt + cos p,l
WISKUNDIGE
274
~_A____ { - 1 + c2(A.
cosh .Ax cos p,(l
ip)2.
x)+cosh A.(l-x)cos p,x+ i(sinh .Ax sin p, x) + sinh A.(l cosh ).l cos p,l
Wij vinden dus voor het reele deel van
{
-
1
vetwt
+ _co_s_h_h_c_o_s_p,_(l__x_)_+_c_os_h_A._(_l__ x)_c_os_p_x} cosh A.l + cos p,l
A -c2-:-(A.-:c2---:--,- {2/.p cos wt sinh AX sin p,(l- x)
(A. 2 -
p 2)sin wt}
sinh A.(l- x)sin
cosh A.l + cos p,A. en als particuliere oplossing, die aan de randvoorwaarden volx doet v2 = vl cl + T (Cz- Cl)· Stellen wij nu u = v2 dan voldoet w aan
w,
voor x 0 en voor x = l, w en voor t = 0, 0 < x < l, w
ow
et
0 f(x) - v2 (x, 0) en
ov2 (x, 0) tp(x) - -ot--
Het bepalen van deze functie is eenvoudig met de methode van BERNOULLI.
0 p m e r k i n g. Het is opmerkelijk dat dit in wezen eenvoudige (althans weinig van zeer bekende vraagstukken afwijkende) vraagstuk tot zulke lange formules voert.
OPGAVEN. N°. 130 EN 131.
275
Vraagstuk CXXXI. Bewijs dat
I
00
t3) t}dt = _I_ F 3(i) . y3.
{t(3t3
20n
0
(Dr N. G. de Bruyn). 0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, D. J. BouMAN, Dr N. G. DEBRUYN, Dr L. CRIJNS, Dr L. DEJoNG en Mr J. v. YzEREN. 0 p 1 o s s i n g van Dr L. CRIJNS. Hier wordt afgeleid de betrekking 1
00
(I)
f {t(at"
I
1)- at"(I
+ Fi·}dt =
0
( 2a
Voor a
I 2) B (-aI, I - -2) ; a > 2. a
3 levert dit in verband met B(t, t)
=
Y:
P(t)
de verlangde uitkomst op. Eerst bewijzen we, dat beide leden van (1) bestaan. In het linkerlid is de integrand over elk eindig interval integreerbaar; voor t 0 is zijn waarde nul; voor t -... oo schrijven we de laatste term door ontwikkeling in de vorm
! I-a t-a)a = - arz+l- t---tl-a 2a2
..... .,
dus wordt die integrand van de orde t 1 -a en blijft hij voor a > 2 integreerbaar. Dat het rechterlid bij deze a bestaat, is bekend. Met het oog op de gedeelten, die bij de komende partiele 18
WISKUNDIGE
276
integraties buiten het integraalteken verschijnen, wordt opgemerkt: wat betreft de functies 1
a
(2)
(1
t
+t
0
!
+1
')"'
deze zijn ± 1 voor t 0 en worden voor t _,.. oo elk van de orde 1 t -a, zodat ook t.T1 en t.T2 naar nul convergeren. We passen op (1) particle integratie toe aan de hand van a a
daardoor gaat I over in (3) 0
Bij optelling van (a
1) X deze vorm bij (1) vindt men 00
I= a:ziT 2 dt.
(4)
0
Door particle integratie aan de hand van a
a+2
T 2 d(t)
wordt (4)
0
optelling van deze uitdrukking bij (4) geeft 00
2I =
a
a
(
2.,
I
00
(l+ta)~ -
1
dt
1
~----
a+2
0
! -1 ua (1
+ u) !a -1 du
0
dus naar een formule van
EuLER
;~ 2 B ( ~,
1
voor zijn eerste integraal
-~).
277
OPGAVEN. N°. 131 EN 132.
Vraagstuk CXXXII.
Laat 10 , 11 •••• In continu differentieerbare functies van x1 •.•• x,. zijn, die in elk der v&anderlijken de periode l hebben. Bewijs, dat 1
1
f f{
a.
ll · · · · fn)Jdx
....
0
Xl • .. • Xn
1 ••.•
dX 11 -- 0 •
0
(de uitdrukking tussen accoladen stelt de functionaaldeterminant voor). b. Als F, =
n ~
0, .... n) en det.i,i~o .... n au
a;1 / 1(i
i=O
dan verandert de uitdrukkmg
J.... .flo { 1
L1(fo, /1, .... In)
=
1
11 · .. · 1n}dx 1 Xl ..•• Xn
••••
dxn
o o· niet, wanneer we elke fi door de overeenkomstige Fi vervangen. (Dr N. G. de Bruyn). 0 p g e 1 o s t door Dr N. G. DE BRUYN, Dr L. CRIJNS, Dr R. LAUFFER en Dr L. SWEERTS. 0 p 1 o s s i n g van Dr N. G. DE BRUYN.
We mogen aannemen, dat 10 , •••• , I,. 2 maal continu differentieerbaar zijn (elke continue periodieke functie is gelijkmatig te approximeren door 2 maal continu differentieerbare periodieke functies). a. Laat Dii (i =f. j) de determinant zijn die uit de functionaaldeterminant D ontstaat door de rij 8ftloxi, ... , ofnf8xi te vervangen door fv ... , I"' en tegelijk de afgeleiden naar x1 in de j-de rij te vervangen door tweede afgeleiden naar xi en x 1• Per definitie zij Dii = 0. Door partiele integratie naar xi vinden we 1
J
1
I ... ID dx1 ••• 0
n
dxn = -
0
Daar
1
n
1
1
I ... 1Dt1 dx1 •••
1=1 0
n
Dus
~
0
1
J - ~ ~ I ... I Dt; dx 1 i=l i=1 0 0 Du = - D 1;, vmden we J = 0. n
•••
dxn.
dxn.
278
WISKUNDIGE
b. We bescbouwen Ll (F0 , F v ... , F n) als een functie van de getallen aii· Het is een multilineaire functie van de rijen van de matrix (au)· Als (aii) de eenbeidsmatrix is, is de waarde gelijk aan Ll (10 , 11 , .•• , In). Volgens een stelling van WEIERSTRASZ is nu (det aii)· Ll(l0 , • ·.,In), wanneer we nog kunnen bewijzen, dat bet linkerlid in zijn tegengestelde overgaat als we twee rijen van de matrix (a; 1) verwisselen, d.w.z. als we twee F's verwisselen. Verwisselen we Fi en Fi (i > 0, j > 0) dan is dit duidelijk, aangezien de functionaaldeterminant dan in zijn tegengestelde overgaat. Verwisselen we F 0 en F; (i > 0, gemaksbalve i 1), dan blijkt bet als volgt: LI(F0 , Fv ... , Fn)
= 11 o
· ·.
+ LI{F1 ,
11 { F oFv F 2' o
X1
'
X2,
F0,
•.• ,
••• ,
F n } dx 1
• • ·,
Xn
Fn) = . . •
dXn-
Het recbterlid is nUl blijkens bet eerste deel van de opgave.
Vraagstuk CXXXIII.
Bescbouw bet confocale stelsel oppervlakken
+ .... an A.
x2 n
l
=
l
in de n dimensionale euclidiscbe ruimte, waarbij a 1 •.•• an reeel en twee aan twee verscbillend zijn. Laat P een reeel punt zijn, dat niet in een der coordinaatvlakken ligt. Bewijs dat er n 1 reele verscbillende exemplaren in bet stelsel zijn, waaraan vanuit P n onderling loodrecbte reele raaklijnen kunnen worden getrokken. (Dr N. G. de Bruyn). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr N. G. DEBRUYN, Dr R. LAUFFER en W. A. J. LuxEMBURG.
OPGAVEN. N°. 132 EN 133.
279
Oplossing vanDrN.G.nEBRUYN. Grote latijnse letters stellen symmetrische matrices n bij n voor, kleine letters zijn kolomvectoren met n kentallen. Transpositie geven we aan door de exponent T. De coordinaten van het punt P geven we aan door de vector p, de vector met kentallen x1 , ••• , Xn zij aangeduid met x. Het stelsel kan worden aangeduid door x 7'(A
A.E)-1x
I.
De matrix (A + A.E)-1 noteren we als MA. Laat av ... , a .. de exemplaren aanwijzen die door P gaan; 1. deze getallen volgen uit de betrekking pT Mu p Beschouw de kegel met top in P, die het exemplaar A. omhult. De kwadratische termen in de vergelijking van deze kegel zijn De matrix van deze kwadratische vorm is Het is te verwachten dat de asrichtingen van deze kegel loodrecht staan op de raakvlakken in P aan de exemplaren av ... , a .. (zoals dit bij n 2 welbekend is). We kunnen dit inderdaad bewijzen, en zo de eigenwaarden van S bepalen. De vector loodrecht op het raakvlak in P aan het exemplaar a (a= a1 , ••• , a,.) is v MuP· We laten nu zien, dat v een eigenvector van S is; we gebruiken het feit, dat M"- Mcr
Sv
.4)Mi\Mcr.
wMi\MuP M"ppTMi\MaP = wMaP MAPPT MAP + M,\ppTMuP} = = (a- A.)-1{wMAP wMaP M"p(l + w) + MAP} = = -(a- A.)-1 wMaP .4)-1 ruv. =
SMuP
(a
=
= (a- .4)-1{ruMAP
De eigenwaarden van S zijn dus
w
A
w 1
al' • • • A-
an:
Opdat de kegel stelsels van n onderling loodrechte beschrij-
280
WISKUNDIGE
venden bevat,. is nodig en voldoende dat de som der eigenwaarden nul is, dus 1
1
--+···+--=0 . .A.-a1 A.-an De .A.'s die hieraan voldoen volgen uit de vergelijking /'(.A.) = 0, als /(.A.) = (.A.- a 1) ... (!.-an)· Daar de a's alle verschillend zijn, heeft de vergelijking f'(J.) = 0 n - 1 verschillende rei:He wortels.
Vraagstuk CXXXIV.
tn
zij gedefinieerd door n-1
/1 =
~
1, fn =
dkfkfn-k (n
=
2, 3, 4 · · .),
k=l
waarin dk =a, (k = 1, 3, 5 ... ), dk = b(k = 2, 4, 6 ... ). Gee£ expliciete uitdrukkingen voor / 2 n en / 2 n+l· (Dr N. G. de Bruyn). 0 p 1 o s sin g.
Stel P(z) Q(z)
+ / z + / z + ... f2z + /4Z 2 + fsZ 3 + · ..
= /1 =
3
5
2
Dan is, als
F(x) F(x)- x
+ Q(x2), + bQ(x2)}F(x).
= xP(x2) =
{axP(x2 )
Door deze identiteit op te schrijven voor x resp.- x, vindt men P(x2) - 1 = (a b) P(x2) Q(x2) Q(x2) = ax2 P2(x2) + b Q2(x2).
+
=
Door eliminatie van Q vinden we, na afkorting P(x 2) = 1 + w, x 2 = z, (aw +a+ b)w a(a + b)2 (w + 1)4'
z = ---,-:.-------, terwijl P(z)
=
1
+ w,
w
Q(z)
=
(a+ b) (1
+ w)"
OPGAVEN. N°. 133, 134 EN 135.
281
Volgens de fonnule van BuHRMANN-LAGRANGE vinden we nu P(z)
1
ooI: +n=l
oo
z" ( d n! dw
z" ( d
O(z) = I: ~
dw
nl
n=l
)"-1{
)n-1 {
(w I)4n } --a"(a (a+ b + aw)" w=O
+ b)
2
"
'
+ 1)4-n-2 } a"(a (a + b aw)n w=O (w
De coefficienten in deze reeksen geven resp. de waarden van f?in+l en / 2 -,., zodat ~:(a
f 2 n+i
+ b)2n+i-1 (_!:____)n-1 { (w nI
dw
(a
1)4n+2i-2}
b
+ aw)"
w=o
0, 1; n = 1, 2, 3, ... )
(i
Vraagstuk CXXXV.
Bepaal het asymptotische gedrag van / 2 n+l en / 2 ,. uit de vorige opgave, a1s a> 0, b > 0 wordt ondersteld. (Dr N. G. de Bruyn). 0 p 1 o s sin g.
Voor n
I, 2, 3, ... ; j = 0, 1 vonden we an(a
f2n+i
=
b)2n+i-1
(_!:____)n-1 { (w + 1)4n+2J-2 } dw
!
n.
(a
b
•
) w=O aw"
Hierin is 2 2 4 . {(a+b+aw)+bw} b)-4n-2J+2 ______ _ "+ i- = (a+ b aw)"
+
(a
(4n+2'-2) + b)-4n-2i+24n+2J-2 I; bkwk(a+b+aw)3n+2J-2-k 1 . k
k=O
We vinden hieruit f2n+1
(
=
a"(a+b)-2n-1+1 n-1 L bk(a+b)2n+2i-lan-1-k n k=O
3n+2f-2-k)(4n+2f-2)= n-1-k
k
a"(a+b)i (4n+2f-2)! X n(n-1)! (n-1) !(2n+2f-1)!
282
WISKUNDIGE n-1 (
I:
k=O
nk
1) an-l-kbk B(n, 3n+2f-1-k)
=
j" (I-x)n-lx2n+2i-l(ax+b)n-ldx 1
an(a+b)i (4n+2f-2) r = · n!(n-l)! (2n+2f-I) l
·
0
+
Het maximum van p(x) (1 - x)x 2 (ax b) in het interval 0 :::;;; x :::;;; 1 wordt aangenomen voor x g, waar ~
{3(a
b)
+ V 9(a- b) + 32ab}f8a. 1
2
De asymptotische formule voor de integraal is dus 1
J (l
x)-lx2H (ax
b)-1 {p(x)}n dx ,_,
0
(1 _ g)-1 g2;-1
(a~
b)-1 pn(~).
(~)t. waarin
(
p'(~) )'
p(~)
1
2
= ( l - ~) 2 + E2- +(a~
a2
Samenvattende vinden we, gebruik makende van de formule van STIRLING,
Vraagstuk CXXXVI. Als gegeven is
x 2 (y+z+2) (y-z) = y2 (z+x+2) (z-x) X
=/= y, y =/=-
Z, Z
=f::
z2(x+y+2) (x-y),
X,
te bewijzen
3(xy+yz+zx)
+ 4(x+y+z) =
0, 3xyz
2(xy+yz+zx)
0.
(Dr G. van Hasselt).
0 p g e 1o s t door P. J. VAN ALBADA, M. G. BEUMER, Dr L. CRIJNS, Dr C. J. v. GRUTING, Dr G. v. HASSELT, Dr L. DE }ONG, J. C. KoK, Dr R P. W. NANNING, G. v. D. VoET, J. WICHERS en Mr J. v. YzEREN.
OPGAVEN. N°. 135 0 p 1 o s sing van Dr C.
EN
J.
136.
283
VAN GRUTING
In verband met de voorwaarden x y en x =F z kan x 0 slechts aan de gegeven betrekking voldoen voor z - 2 en y = 2 en dit is niet mogelijk in verband met de voorwaarde y =1= z; aan de be trekking kan dus slechts worden voldaan door waarden van x, yen z, die ongelijk nul zijn. De gegeven betrekking kan dus geschreven worden in de vorm:
waaruit blijkt, door optelling van de overeenkomstige tellers en noemers van deze breuken, dat
dus ~
Stellen wij s1
x, s2
=
~
xy en s3 = xyz, dan is dus (1)
De gegeven betrekking is ook te schrijven in de vorm x 2(y
+z
2) (y
y
x
z
+ 2) (z -x) 2 -
z-x y
+ 2) (x-y)
2
x-y
zodat ~
x2(y
z
+ 2) (y-z) 2 =
0,
dus 0 = ~ x 2 (y2 - z2) (y - z) 2 ~ x 2 (y z) 2 = 2 = ~ x2y (y - z - z - x) 2 ~ x2 (y2 z2)
=
4 ~ x2yz = x2y 2 (s1-3z) 4 ~ x2y2 - 4s1s3 = - 3 ~ x 2y 2 z - 4s1s3 = - 3s~3 4 s1s3 =-s3 (4s1 +3s 2), ~
dus (2)
284
WISKUNDIGE
Door middel van (1) en (2) vinden wij dan:
=
s 2 (4s 1 +3s 2)
4s 1 s 2 +3s~
4s1s 2 +6s1s3
= 2s1 (2s 2 +3s 3)
0,
dus
Vraagstuk CXXXVII. C2 stelt voor de klasse van alle continue, overal gedefinieerde f(x), waarvoor x f(y). Bewijs dat de functies functies y van c2 monotoon zijn, en karakteriseer de monotoon toenemende zowel als de monotoon afnemende functies van Ca. Bevat de klasse C3 van alle continue, overal gedefinieerde x, nog andere functies functies y = f(x), waarvoor f[f{f(x)}] dan f(x) = x? (Dr ]. Korevaar). 0 p g e 1 o s t door Dr L.
CRIJNS
Oplossing van Dr
en Dr
J.
J.
KoREVAAR.
KOREVAAR.
1e. De functies van C2 zijn strikt monotoon. Immers, ze zijn continu, en ze bezitten een inverse functie. Men ziet zonder moeite dat de functies van C2 de x-as een - eenduidig afbeelden op de gehele y-as. 2e. Stel dat y f(x) van C2 monotoon toenemend is. Dan is g(x) = f(x) x eveneens monotoon toenemend, en g(x)
/(x)
+x
y
f(y) = g(y)
g{f(x)}.
Hieruit volgt dat noodzakelijk f(x) x. Deze functie behoort inderdaad tot c2; het is de enige monotoon toenemende functie van c2. 3e. Stel dat y f(x) van C2 monotoon afnemend is. Dan is h(x) = f(x) x eveneens monotoon afnemend. h(x) loopt van ~ oo naar -~ oo, als x loopt van- oo naar oo, en h(x) = f(x)
x = y - f(y)
-h(y).
Hieruit volgt dat men alle monotoon afnemende functies
OPGAVEN. N°. 136, 137 EX 138.
285
van C2 als volgt kan verkrijgen. Ga uit van een willekeurige oo continue functie h(x), die monotoon daalt van+ oo naar als x loopt van - oo naar oo. Definieer nu: y = f(x) is de h(x). Men verifieert gemakwaarde van y waarvoor h(y) kelijk dat y = f(x) impliceert x f(y), en dat f(x) behoort tot c2. 4e. De functies van C3 zijn strikt monotoon (vgl. 1). Ze zijn monotoon toenemend (be\i\rijs uit het ongerijmde). Met f(x) is ook g(x) = f(x) + /{f(x)} x monotoon toenemend: men ziet gemakkelijk dat g(x) = g{/(x)}, zodat f(x) = x de enige functie is van C3 .
Vraagstuk CXXXVIII. Bij een gegeven kromme K in de ruimte beschouwt men de -+
verzameling E der punten P gegeven door OP -+
-+
-+
OP1
OP2 + OP3, waarin Pv P 2 en P 3 onafhankelijk van elkaar K doorlopen. Bewijs dat K een echte ruimtekromme is als en slechts als E een inwendig punt bevat. (Dr J. Korevaar). 0 p g e 1 o s t door Dr L. CRIJNS, Dr W. T. KOTTER, Dr]. KOREV.'\.AR en Dr R. LAUFFER. 0 p 1 o s sing van Dr J. KoREVAAR. 1) Als K een vlakke kromme is, gelegen in het vlak V: x =a + A.b pc, dan behoort de verzameling E tot het vlak W : x = 3a + A.'b p'c. In dit geval bevat E (als verzameling in de ruimte) geen enkel in wen dig punt. 2) Laat K een echte ruimtekromme zijn, gegeven door x = x(t), 0 ~ t 1. We nemen aan dat x(t) een continue afgeleide x' (t) bezit. E verschijnt als het beeld van de eenheidskubus I: 0 ~ t; l, i 1, 2, 3, door de afbeelding (I)
286
WISKUNDIGE
Uit het feit dat K geen vlakke kromme is volgt, dat de determinant
I x~(t;) li, k= 1, 2, a
(2)
niet identiek nul is. Maar (2) is juist de determinant van jACOBI van de afbeelding (1). Laat (2) of= 0 zijn voor t; = u;, waarbij we mogen aannemen dat ui een inwendig punt is van I. Dan bestaat er een volle omgeving fJ van het punt y(u;) vanE, waarop de t's uit (I) kunnen worden opgelost als functies van y. M.a.w. zo'n fJ behoort tot E; E bevat in dit geval inwendige punten.
0 p mer kin g. Men kan gemakkelijk een stelling uitspreken voor R,. (n > 3) analoog aan de bovengenoemde voor Ra.
Vraagstuk CXXXIX. Gegeven is dat 2: a,. oneindig veel ,Ostrowski-gapingen" (m'P, n'P) vertoont, d.w.z. a,. 0 voor m 11 < n :;:;;, n 11 (m 11+l>n 11 ) voor p = 1, 2, ... , waarbij n 11 jm'P 2 c > 1. Is nu bekend dat 2: an Cesaro - sommeerbaar is van een of andere orde, tot de som s, dan geldt lim
s.
Smp
p-?-oo
Bewijs dit. (Dr ]. Korevaar).
0 p g e 1 o s t door Dr L
0 p 1o
s
CRIJNS
sing van Dr
en Dr
J.
J.
KoREVAAR.
KoREVAAR.
Bewijs. Definieer s
s(k-1) 1
+
· · ·
+ s
s
a,..
OPGAVEN. N°. 138, 139 EN 140.
287
k) sommeerbaar is met som s
Het gegeven dat I: an(C betekent dat nk
k! s
o(n"'), (n-->- oo).
Kies n en h zo dat mp::;:: n::;:: np
kh. Dan geldt
Ll~ s~k) Ll~-1 {s~k;:-l>
Hieruit volgt, dat voor deze n en h
Ll~ { ~: s
hksn Sn
s
o(nk)}
h-k o{(n
=
hks
kh)i'},
+ o{(n + kh)k}, (n-->- oo).
We mogen in het bijzonder kiezen n = mP, h = hp, waarbij c1mP < h 11 < c2mP(c 1 > 0, kc 2 c - 1). Dan vinden we dat smP s o(I), (p-->- oo),' hetgeen te bewijzen was.
0 p m e r k i n g e n. Voor Cesaro-sommeerbaarheid van de eerste orde is het bovenstaande bewezen door KoLMOGOROFF (Fundamenta Math. 5 (1924) p. 96-97). Een verwant resultaat voor Borel-sommeerbaarheid is bewezen door ZYGMUND (Journal London Math. Soc. 6 (1931) p. 162-163).
Vraagstuk CXL. In de fotogrammetrie gebruikt men een zgn. onthoekingsapparaat om door een centrale projectie uit een foto van een vlak terrein een kaart te maken. Bewijs dat het ,in het algemeen" mogelijk is om twee projectieve puntvelden, die zich bevinden in een driedimensionale Euclidische ruimte, zodanig ten opzichte van elkaar te plaatsen dat zij perspectief worden. (Dr J. Korevaar).
0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr L. CRIJNS, Dr. J KOREVAAR en Dr R. LAUFFER.
288
WISKUNDIGE 0 p 1 o s s i n g van Dr
J.
KOREVAAR.
Een perspectiviteit van twee elkaar snijdende vlakken voegt elk punt van de snijlijn aan zichzelf toe. Omgekeerd is een projectiviteit van twee snijdende vlakken, waarbij elk punt van de snijlijn met zichzelf correspondeert, noodzakelijk een perspectiviteit. \Ve zullen daarom moeten nagaan, of twee projectieve puntvelden in het algemeen congruente corresponderende puntreeksen bevatten. De projectiviteit van twee puntvelden V (rechthoekige coordinaten x, y) en V'(x', y') wordt uitgedrukt door een verband van de vorm
:x'
a1 x+b1 y+c 1 , a2x+bi!Y+c 2 ·······+--b +-, Y = a3 x 3 y c3 a3 x +bV' ..L, c3 (la;h;cili=l,Z,3 :f::. 0).
We onderstellen dat de oneigenlijke rechten van V en V' niet met elkaar corresponderen, d.w.z. ofwel a 3 :f::. 0, ofwel b3 0. (,In het algemeen" zal aan deze voorwaarde voldaan zijn). Het enige oneigenlijke punt van V dat met een oneigenlijk punt van V' correspondeert is dan het punt (- b3 , a 3 , 0). De waaier w(A.) van evenwijdige rechten a3x b3y =A. in V correspondeert met een waaier w' (A.) van evenwijdige rechten in V'. Beschouw twee rechten pi : ba:x aaY = di (i 1,2), zodanig gekozen dat zij gelijke stukken ter lengte 1 afsnijden van de rechten van w(A.). p1 en p2 corresponderen met snijdende rechten p~ en p~ in V' (anders zouden de oneigenlijke rechten van V en V' toch met elkaar corresponderen). ::\:len kan dus twee rechten q~ en q~ in w' (A.) vinden waarop p~ en p~ stukken afsnijden ter lengte 1. Laat q1 in V corresponderen met q~ in V', A in V met A' in V' enz. De projectieve puntreeksen q1 en q~ zijn congruent. Immers als A resp. B de snijpunten zijn van q1 met P1 resp. p2, dan correspondeert het midden C van AB met het midden C' van A'B', aangezien de oneigenlijke punten van q1 en q~ met elkaar corresponderen. Nu zijn de corresponderende drietallen ABC en A'B'C' congruent, zodat de projectieve puntreeksen q1 en q~ congruent zijn. Plaatst men de puntvelden V en V' zodanig, dat corresponderende punten van q1 en q~ samenvallen, terwijl de vlakken V en V' overigens geen punten gemeen hebben, dan wordt 'de projectieve cor-
+
OPGAVEN. N°. 140 EN 141.
289
respondentie van V en V' tot stand gebracht door een perspectiviteit.
Vraagstuk CXLI. Gegeven een projectieve afbeelding (,foto") A'B'C'D' van het puntveld ABCD .... In elk der beide puntvelden zij een Euclidische maatbepaling gegeven. Van belang in de fotogrammetrie is het begrip isogoonpunt: het punt P' heet isogoonpunt van de foto als alle hoeken in de foto die P' tot hoekpunt hebben gelijk zijn aan de hoeken waarvan zij het beeld zijn. Gevraagd: le. Hoeveel isogoonpunten zijn er in het algemeen? 2e. Construeer de isogoonpunten, als de correspondentie van de puntvelden gegeven is door twee corresponderende (algemeen gelegen) viertallen A, B, C, Den A', B', C', D'. (Dr ]. Korevaar) 0 p gel o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr L. CRIJNS, Dr J. KoREVAAR en Dr R. LAUFFER. 0 p 1 o s s i n g van Dr
J. KOREVAAR.
le. ,In het algemeen" zullen de oneigenlijke rechten van de projectieve puntvelden V en V' niet met elkaar corresponderen. Men plaatse dan V en V' zodanig dat zij perspectief worden (vgl. het vorige vraagstuk). Laat S het centrum zijn van de perspectiviteit, s de snijlijn van V en V'. Als P in V correspondeert met P' in V', dan gaat PP' doorS. De lijn pI Is door P correspondeert met p' If s door P'. Laten we nu aannemen dat P' een isogoonpunt is van V'. Dan correspondeert de lijn q j_ s door P met q' j_ s door P'. Het snijpunt van q ens correspondeert met zichzelf, zodat q en q' elkaar moeten snijden; q en q'liggen dus in het vlak a doorS, s. Laat a de lijn s snijden in Q. Uit de vereiste gelijkheid der hoeken in Pen P' volgt dat PQ = P'Q. De enige puntenparen P, P' die voor de rol van isogoonpunten in V, V' in aanmerking komen zijn dus de puntenparen in V, V' die men krijgt door lijnen te trekken door S loodrecht op de beide bissectrice-vlakken van de hoeken gevormd door V en V'. Men verifieert gemakkelijk dat de
290
WISKUNDIGE
aldus geconstrueerde puntenparen I, I' en J, J' inderdaad isogoonpunten zijn. Het aantal isogoonpunten in V' bedraagt dus in het algemeen twee. 2e. Als I en I' corresponderende isogoonpunten zijn van V, V', dan correspondeert de rechthoekige straleninvolutie in I met de rechthoekige straleninvolutie in I'. M.a.w. de isotrope rechten door I corresponderen met de isotrope rechten door 1'. Deze eigenschap karakteriseert de isogoonpunten volkomen, zoals volgt uit de bekende definitie van de hoek tussen twee stralen a en b met behulp van de logarithme van de dubbelverhouding (i1 i 2 ab). \Ve beginnen met in V' te construeren de rechte a/, die correspondeert met de oneigenlijke rechte van V; we nemen natuurlijk aan dat w' een eigenlijke rechte is. w' wordt gevonden als volgt: laat CE Jf AB, dan ligt het snijpunt van C'E' met A'B' op w', enz. Vervolgens construeert men van twee stralenparen van een rechthoekige straleninvolutie in een punt F van V de corresponderende figuur in V'; de stralenparen in V' snijden w' in puntenparen G~, G;, resp. H~, H;. De {niet reele) dekpunten van de involutie op w' gegeven door deze puntenparen zijn de beeldpnnten van de isotrope punten van V. Tenslotte construeert men de punten I' en J' van V' waaruit men zowel het paar G~, G~ als het paar H~, H~ onder een rechte hoek ziet. 1' en J' zijn de isogoonpunten van V'. Immers, de isotrope rechten door bv. I' gaan door de beeldpunten van de isotrope pun ten van V; zij corresponderen dus met de isotrope rechten door I van V (I is het punt van V dat met I' correspondeert).
Vraagstuk CXLII. Von n :2: 2 zyklisch geordne ten Pnnkten sind k :S n/2 Punkte so zu bezeichnen, dass zwei bezeichnete Punkte nicht benachbart sind. Auf wieviele verschiedene Arten kann dies geschehen? (Dr R. Lauffer). 0 p g e 1 o s t door Dr L. CRIJNS en Dr R. LAUFFER.
OPGAVEN. No. 141
EN
0 p 1 o s s i n g van Dr R.
142.
291
LAUFFER.
Die Anzahl der im Sinne der Aufgabe richtigen Bezeichnungsweisen von k Punkten eines n-punktigen Zyklus ist
( 1)
Nn,k =
n
k(n-k-1) 1
:k
Beweis: Fiir k = 1 ist Nn,I = n richtig. Fiir n = 2k, ist N 2k,k 2 richtig. Fiir die Gleichung ( 1) gibt es die leicht zu verifizierende Rekursionsgleichung (2) welche noch zu beweisen ist. Die Nn,k richtigen Bezeichnungsweisen von k Punkten eines n-punktigen Zyklus lassen sich in 5 Klassen einteilen: a) P,. ist unbezeichnet, P n-I und P 1 sind unbezeichnet, b) P,. ist unbezeichnet, entweder P ,._ 1 oder P 1 ist bezeichnet, c) P,. ist unbezeichnet, P ,._1 und P 1 sind bezeichnet, d) P,. ist bezeichnet, P ,._2 ist unbezeichnet, e) p n ist bezeichnet, p '11-2 ist bezeichnet.
a
l
d
? u ? u u
e
b
b
c
u b u b u u
u
I
u u b b
I
u u b b u u
u = unbezeichnet b
bezeichnet
?
beliebig
Sind k Punkte eines (n- 1)-punktigen Zyklus richtig bezeichnet und setzt man den unbezeichneten Punkt P,. ein, dann erhalt man eine richtige Bezeichnung der Klasse a) oder b). Aus verschiedenen richtigen Bezeichnungen von n I Punkten erhalt man verschiedene Bezeichnungen der Klassen a) und b). Streicht man bei verschiedenen Bezeichnungen der Klassen a) und b) den unbezeichneten Punkt P ,., dann erhalt man verschiedene, richtige Bezeichnungen von tt I Punk19
292
WISKUNDIGE
ten. Es ist daher die Summe der Elemente der Klassen a) und b) gleich Nn-l,k' Die Nn- 2 ,k-l richtigen Bezeichnungen von (k 1) Punkten eines (n- 2)-punktigen Zyklus lassen sich in drei Klassen einteilen. a) P 1 bezeichnet, {J) P 1 unbezeichnet, P n-2 unbezeichnet, y) P 1 unbezeichnet, P n- 2 bezeichnet.
a
u
p1 b
fJ
1f
u
y
b
u
Pn-2
Die heiden Tabellen zeigen, daB man durch streichen der Punkte P n-t und P n- 2 aus einem Element der Klassen c), d), e) ein Element der Klassen a), {J) bzw. y) bekommt und daB man durch einsetzen eines bezeichneten Punktes P n-1 und eines unbezeichneten Punktes P n aus einem Element der Klasse a) ein Element der Klasse c) bekommt und durch Einund eines bezeichsetzen eines unbezeichneten Punktes neten Punktes P n aus einem Element der Klassen {J) und y) ein Element der Klasse d) bzw. e) bekommt. Es ist daher die Summe der Elemente der Klassen c), d) und e) gleich Nn- 2,k-l und daher Nn-2,k-1
+ Nn-1,k
Nn,k
die zu beweisende Rekursionsgleichung. 3
6
4
5
7
8
9
11
12
OPGAVEN. N°. 142 EN 143.
293
Vraagstuk CXLIII. Man zeige, daB die Funktion 1
y = ---------,-. arc cos x arc cos
0
<X<
1,
steigend ist. (Dr R. Lauffer). 0 p g e 1 o s t door Dr L. CRIJNS, Dr L. DE JoNG, Dr R. LAUFFER, Dr L. SWEERTS en Mr J. V. YZEREN.
Oplossing vanMrj.VANYZEREN. Stel arc cos x = u, arc cos x2 1
1
u.
v
v, dan is v
>u
en y =
dus
dv dx
du
dx
dy
du
dx (
v2
-~ ~-
dx du Daar dx in 0 v2
getoond - 2 u
<x<
dv) du ·
1 negatief is, moet slechts worden aan-
dv
> -. du
Uit cos v = cos2 u volgt
dv du
2 sin u cos u sin v
2 sin u cos u
2
-cos4 u u
Dit is een dalende functie van u. Dus volgt uit v
f
dv du
du
0
v
>
dv
v
u - , dus du u
f . . v2 en a ortlon 2 du u dv
>-
dv
> -. du
'
WISKUNDIGE
294
Vraagstuk CXLIV.
> 2, dann ist
Ist a
n <
cos
= cos 2
a>
n
-~ ,_
a+
I
je nachdern
< >
a=3 ist.
(Dr R. Lauffer).
0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr L. Dr L. DE JONG, Dr R. LAUFFER, G. v. D. VoET en Mr
J.
v.
CRIJNS,
YzEREN.
0 p 1 o s sing van G.
. (n2- a+n
n cos--
1
a
cos2
sm
a
. n(a-1) · 2(a + I)
=Sin
I
.
! { srn
n
2
V. D. VOET .
)
1
• COS
. n(a-1) sm--2(a + I) a
+ srn. n(a-3)} ---) = 2(a 1 {1)
Voor
2
. n(a-3) n gelegen tussen-- en 0, dus 2(a + 1) 6
de sinus negatief. Voor a V oor a
positief.
3
>
. n(a-3) . . = 0, dus de srnus IS 0. 2(a + I)
IS
n d d . . n(a - 3) ge1egen tussen 0 en - , us e srnus 3 1s -·· 2(a 1) 2
+
OPGAVEN. N°. 144.
295
Uit (1) volgt nu TC
(I)
a
(II)
cos
> < ! als a = 3 (a > 2). < >
=
1
n< n>n < ! als - = - of a 3 (a> 2). a > a < 3 >
Uit I en II volgt, n
cos
<
!
a>
<
< n cos2 - - a:ls > a+I
a
n
<
a+I
>
>
3 (a
>
2),
dus cos
<
n
cos2 - - , als a
a>
Oplossing van Dr L. n
Stellen wij cos
y
<
1, dan is
1
a
VOOf
a
x en cos
=
= 3:
X
n
a
1
X
~
l v2:
-------~ bg COS
bg COS X en daar bg COS X . IS
d US y 2><
X2 ,
d .W.Z.
1 ----
bg COS y2
COS TC> < COS2
a
y2 ; a
>
= y = t y2 en dus
Volgens No. 143 neemt - - bg COS X Dus is voor a ~ 3 en
> 2).
DEJONG.
bg cos(lv2) 2
bg cos(!v2)
3 (a
a
n
2, 0
<
x,
29'6
WISKUNDIGE
Vraagstuk CXLV. Gevraagd, de determinant 2n1~14
2n14n 24 -2(ni2-n2anu +n24na1) 2:n;23:n;31
2nl2(n24-nar) 2nr~2a
in factoren te ontbinden. De getallen nii voldoen aan :itr~34 + n23n14 + nar:7t24 0. (Dr D. N. Lelyveld). 0 p g e 1 o s t door P. Dr D. N. LELYVELD en
J. J.
VAN ALBADA,
Dr L.
CRIJNS,
WICHERS.
J.
0 p 1 0 s s i n g van
WICHERS.
Kortheidshalve schrijven wij: n 12 = a, n 23 = b, n:11 x, :n14 = y, :n24 = z. De determinant is gelijk aan:
c,
:n34
yz Ll
(a2 -
4a
by
+ cz)
-be
c b
De determinant
~ splitsen wij
4a rekenen determinanten:
in vier gemakkelijk te be-
a2+y2 0 y -2ey -a2+by -e -be b a2+b2+e2
+
yz -a2 +by -be
a2 + y2 + z2 2(bz- ey) a2 + b2 + c2
y
z
a2+y2 2bz +z b a2+b2+c2 y
0
0
0 z b
-c b
z2 2bz a2+b2+e21
Voor deze determinanten vinden wij respectievelijk:
(y b) {(a2 - by) 2 + a2e2}, eyz(a2 - b2 + c2), 2 2 -eyz(a +b +e2-2by)+bz2(-a2+by-c2) en yz2(a2-b2 +e2 ). De som hiervan is: by)2 a2z2 (y- b){(a2 (y b){(a2 -
+ e2z2
a2c2
by- cz)2
2bcyz} = a (z + c) 2} 2
OPGAVEN. N°. 145 EN 146.
of, wegens ax
297
cz = 0:
by
A
x) 2
a = (y- b) .a2{(a 4
c) 2}
(z
Dus: Ll 4a3 (y- b){(a + x) + i(z+c)} {(a+x)-i(z+c)}, of, in de oorspronkelijke notatie: A = 4.niz · (.nu- .?t2a) · {(.nlz .1t34) i(.n24 .1ta1)} · {(.n12
+
+
+ .n34) -
i(.n24
+ .7tstH·
Vraagstuk CXLVI. Show that for any integer n ;<;; 2 1
n-1
3 l: - .
1 (mod n).
-
k.n sm n
k=l
2
(Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, Dr L. DEJoNG, J. C. KoK, Dr R. LAUFFER, W. A. J. LuxEMBURG, Dr B. v. D. PoL, G. v. D. VoET en Mr J. v. YzEREN. 0 p 1 o s sing van D. J. BouMAN.
Van de vergelijking van de graad (n- 1) Ln_1 (z)=(z
worden de wortels zk (k l
+ z;;
l)n-zn
I, ... n 1
= exp
Dus is zk = {exp
rl
(~:.ni)- 1
0
(1)
I) gegeven door
2k.ni) . (n
=
;i k: cotg
i·
Hieruit volgt 3 n-1 l: sin-2 ( - k.n) k=l n-1
=
3 l: {I k=l
n
=
3 n-1 l:
+ (2izk + i)
{
k=l
I
+ cotg2 n-1
2}
= -
(
k.n )} = -n n-l
12 l: z~- I2 l: zk. k=l
k=1
298
WISKUNDIGE
Uit de coefficienten van (1) volgt
sl
(~)
n-1
( ; ) ~-!(n-1),
I: zk =
::;:.=
k=l
(;)
-=Hn
1) (n-2),
(7)
n-1
52
= I: z% =
Si -2511
l2
(n -1) (5 -n),
k=l
waaruit blijkt, dat 3 n-1 I: sin-2 k=I
(k;n;) ~~-
1 = - I (mod. n).
n
0 p 1 o S sing van W. A.
J.
LUXEMBURG.
Maken we gebruik van de relaties sin nq; - .-
sm q;
= n
+ n-1 I: ak sinkq; k=2
(n = oneven)
met n(n2 -
I)
sin nq; = n sm q; cos q;
--·-···-~-, .
3!
. + n-2 I: {Jk smkq; k=2
(n
met
n(n 2
4)
{12=-~-,
dan kunnen we concluderen, daar voor n
nt(n-1) II ( 1 -sin2 - -q;) -, k=l
. 2 k;n; sm-
n
k;n; . n2 - 1 I: cosec2 - k=l n 3l
l(n-1)
oneven
even)
299
OPGAVEN. N°. 146. n-l kn n2 - l ~ cosec2 = --
en dus
n
k=l
oneven),
(n
3
Voor n = even geldt 2
q;)
sin _sin _mp ___.:___ = n i!n-2) II ( 1 - sin q; cos q;
k:n: 11 sm-
k=I
•
n
en dus
· t!n-2)
~
cosec2 -
k:n:
k=l
n2 -
n
6
waaruit volgt, daar n-1 kn t(n-2) kn ~ cosec 2 = 2 :E cosec2
n
k=l
voor n
4
n
k=1
n
+ cosec2 2
even, dat in dit geval ook nl:,1 k=t
cosecz kn = n
2(nz -6 4)
We vinden dus n- 1
kn
k=t
n
:E cosec2
3
waaruit 't gestelde volgt. 0 p 1 0 s s i n g van Mr
In
J. VAN
sin2 nx
n-1
n sin x
i=1
Y ZEREN.
. . ___ = 1 + :E c; sin2i x 2 2
is de coefficient c1 aldus te vinden . sm . _ • 2 nx ) lim ( -2 - 2- - 1 sm 2 x = x-o n sin x lim (sin nx ~ n ~~11 x . sin nx ~ n sin x) re-o n sm x n sm3 x tn 3 tn n 2 -1 2. 3 n
+
x)
II
1 -sin2 --
1
.
n-1 (
kn sm2 n.
300
WISKUNDIGE
is eveneens een polynoom van de graad n- 1 m sin 2 x. Elke kn n-1 wortel sin 2 is ook wortel van 1 ~ c1sin 21 x, want n i=l
+
sin nx = 0 voor x = kn. De multipliciteit der wortels is gelijk, n kn n immers als x ----* - :f. - , dan naderen alle fact oren van II n 2 sin2 x tot een van 0 verschillende 1imiet beha1ve I k = 1 - - - . kn sm2 n 2 sin x en In-k= 1--~--~ waarbij n-k ' sin2 - - n n
sin 2 nx 1 lim-----kn
X----*2
=
. hm
smn (
. 2 n 2 Sln
X
I k I n-k n-k ) smn ( x--n-n
. kn) x--;;
k"'(·kn.) sm x
n-k
x----*2 n sm -;; -
n ( sin-n- n-sinx
)
• kn 4 sm-
n
kn + sm. x )2 sm. 2x (sm. -;; dus nadert
=
t
• 2 sm nx . .. . II-1 tot een van 0 verschtllende 11m1et. 2 2 n sin x
~--
. 1e geval, dat x----* -kn = n- ts . er sec 1 h ts een '' f actor I n h et specta n 2 •
2
Slll X d .. . van II, d1e tot 0 nadert nl. 1 - - - ; n moet an even ZlJn en
1
men krijgt lim sin2 nx =lim ,.n2 sin2 x(1-sin 2 x) "'
x----*2
sin 2 n(x-~)
2 . . ( x----*2 n 2 stn 2 x s1n 2 x -
= 1. n)
2
OPGAVEN. N°. 146.
301
Ook de multipliciteit van deze wortel is dus gelijk in beide polynomen. Deze moeten dus identiek zijn: 2
n-1
sin x) = 1 • kn 2 Sin~ n
~ cJ sin2' x. 1
Vergelijking der coefficienten van sin2 x levert 1
n-1
~ -- = 1
•
Sin
n2
1
(zodat het 3-voud
3
2k'Jl
-1 mod n).
n
G e n e r a 1 i s a t i e. Uit
sin2 nx n 2 sin 2 x
n-1 (
II
~···:--:c- =
sin2 .:._) kn sin 2 -
1
1
n
volgt cos nx sin nx
cos x sin x
2 sin x cos x
n-1
~
2n-~--2--=
1
.
k'Jl
sin2 x
sin2 -
n
dus n-1
n sin x cos nx cos x sin nx
1-
~ 1
sin2 x . kn sin2 x s1n2
------n
· n-1
=
1-
~ 1
1 • 2
Slll
.
k'Jl
sin2 x
n-1
~ 1
n
1
.
~···---Sin
kn n
x ·- enz.
sin4 - -
Het linkerlid is gelijk n2 - 1 2 - - - sin x 2! 1-
-1
~··~-
3!
(n 2 32) -'---:_:_·--------'- sin4 x
sin2 x
wat naar sin2 x ontwikkeld 1 -
B<2J n
2!
sin2 x
+
B<4l n
4!
sin 4 x
enz.
302
WISKUNDIGE
geeft, waarin B~> polynomen in n zijn. Stelt men p
n< 2P+ 1l = II {n
+ i),
i=-p
dan voldoen de B~l aan de recurrente betrekkingen n(2p+l)
+
cp 21) B~ln(2p-l)
...
ep2; 1) B~Pln=
(2P+ 1)n< 2P·t-1J, analoog aan recurrente betrekkingen voor de getallen van BERNOULLI:
+ 1) 211+1
t{(2B
{2B
Men vindt hiermee
wz>
n-1
:I: 1
•
sm2
kn
~ 1
•
= !(n2- 1),
B<4J n
:I:
n-1
2.
-n
n-1
1
n!
=
4!
kn
.
4 smn B<6J n
kn
6 sm-
6!
n
Vraagstuk CXLVII. Show that, for Re Y
>- t and m = 0, 1, 2, ... lY].
-oo
=
+£ k=-oo
where
J.
is
a.
J,(nk) sin(t- nk) (nk)" m
Bessel Function. (Dr B. van der Pol).
0 p g e 1 o s t door Dr L.
CRIJNS
en Dr B. v. D. PoL.
OPGAVEN. N°. 146 en 147.
303
0 p 1 o s s i n g van Dr B. vAN DER PoL. In BALTH. VANDER POL and TH. 1933 it is shown that
J.(t)
J. WEYERS, Physical, 78,
+1
1
im
vn
2•11(11-l)
)
dm
~
eiwt _ _
(I
dwm
-1
where v > ! and m is an integer such that 0 s m < v + !. From this expression, which has the form of a Fourier integral for rn-·J.(t)' it follows that the latter function is a "low pass"function, i.e. that it contains no frequencies outside the range 1, and therefore has a "limited spectrum". 1 < oJ < Now it is known from an old interpolation theorem due to E. T. WHITTAKER, and which in modern times is used extensively in communication theory, that when a given function f(t) has a limited spectrum in the above sense; i.e. when its Fourier representation contains no frequency components w outside the range - ro0 < w < w 0 , then the discrete sampling values f ( ::) (where n
... - 2,
1, 0, l, 2 ... ) of the
function f(t) completely determine the function according to the formula (2)
A direct application of Whittakers sampling theorem (2) to the function r-•J.(t), which latter, as we saw has a spectrum limited by I w0 I < I, proves the second part of the problem. In order to prove the first part we note that, if a function f(t) has a spectrum limited by I w I < w0 , then its Fourier transform becomes
f(t)
=
+wo
j
eiwt
h(w)dw.
(3)
The inversion then yields
.r . +oo
h(w) =
2n.
-oo
e- 1"'' /(r)dT,
(4)
304
WISKUNDIGE
and hence the substitution of (4) into (3), and a change of the order of the integrations yield +oo
f(t) =
-w 0
2~ J/(r) dr J
eiw(t-•)
dw
=
+wo
f
+oo
= _1 n
/(r) sin w 0 (t- r) dr t-r
(5)
-00
Again the application of (5) to. the low pass function
t•-m J.(t) proves the first part of the problem.
Vraagstuk CXLVIII. Given two spheres of radius a and b respectively, with their centres at a distance c apart, and c > a + b. Show that the electrostatic capacity Cab between these spheres is given by Cab
=
.!!!!___(__!_-a) ~ a C
{d(n) - d
n=l
(!!_)}an, 2
where a=
E-I E +I'
E and I being respectively the length of the exterior and interior tangents to the two circles obtained by passing a plane through both centres. Further d (n) is the number of divisors of n, and
d(;) is
to be taken zero when n is odd. (Dr B. van der Pol). 0 p g e 1 o s t door Dr L.
CRIJNS
en Dr B.
VANDER
PoL.
OPGAVEN. No. 147
EN
0 p 1 o s s i n g van Dr L.
(a---:- b) 2 en J2 c2
305
148.
CRIJNS.
c2 -
(a + b) 2 volgt
b2
- a2 K - - - - , als K ~(a 4 - 2b2c2 ) en daaruit 2ab K --a a ab Door optelling van de ontwikkelingen (a is kleiner dan 1)
a =
a
l-a2
a2
a3
1-a"
l-a
=a+as+as+ .. . , - - . =a2+a6+alo+ ... , ··--·6
a3 a 9 + a 15 + ... , enz., waarin rechts telkens alle oneven veelvouden voorkomen van de exponent, die links in de teller voorkomt, vindt men links oo
a•
oo
~--· 1 1 - a 2•
~---
00
-~ 1
-
2 sinh(s In a) ·
Rechts is het wegens de absolute convergentie der reeksen geoorloofd de volgorde van de termen te wijzigen en de gelijke machten van a samen te voegen. De term a11 komt als noneven is voor in de op te tellen reeksen, waarbij de exponent in de teller links een deler van n is, en krijgt dan dus de coefficient d(a); als n even is, komt an voor als de exponent links een zodanige deler van n is, dat de complementaire deler oneven is, dus een deler die geen deler van n is, dan krijgt an dus de 2 coefficient d(n)-
d(; ), wat wegens de afspraak over d c;)
ook geldt als n oneven is. Zodoende hebben we de gevraagde gelijkheid in de gedaante K Cab=- 2c ~ . smh (sIn a)
gebracht, bekend uit de theorie van de electrische beelden van Lord KELVIN en MAXWELL. 0 p m e r k i n g. De formule voor de capaciteit van het
WISKUNDIGE
306
systeem als condensator, d.w.z. als de bol met straal bop de potentiaal 0 gehouden wordt, K
oo 1 :E 2c o sinh(s In a
C00 =
·sinhp
+ p)'
K 2ac'
kan gebracht worden in de gedaante caa = a
+ -abc
( -I - a) oo :E {d(n, p) - d(in, P)}an.
a
1
De term a correspondeert met s 0. De betekenis van d (n, (J) is deze : waar voor d (n) bij enen geteld wordt, staat hier op de plaats van elke 1 een macht van e-fi, waarbij de exponent de oneven delers van n doorloopt. Zo is b.v. voor n 15 d( 15, (J)
e-fi
e-3fi
+ e-5f! + e-1511.
Voor het bewijs schrijven we, overeenkomstig het in de oplossing van het gestelde vraagstuk behandelde, en rekening houdend met de noemer sinh(s In a + (J), de ontwikkeling van e-f!as
oo
:E--~1 1
uit. (a en
e-fi
zijn beide
<
1).
0 p 1 o s sing van Dr B.
VANDER
PoL.
The electrostatic capacity Ca,o is the negative of the coefficient of capacity q1, 2 , or ca,b =
q1,2'
Now q1, 2 can be calculated with Kelvins method of images, which consists of placing an infinity of fictitious point charges of properly chosen magnitudes in properly chosen points on the line joining the centres of the spheres. The magnitude and positions should be such that, in the limit, the two given spheres become equipotential surfaces. This method of calculation is fully expounded e.g. in J. H. jEANS, "The Mathematical Theory of Electricity and Magnetism", pages
OPGAVEN. N°. 148.
307
196-199 (Cambridge, 1915). The formula given there reads
q1 2 = _ ab c
'
where t
=
a
(__!__-a)~-~~ 2 a
1
1
a
(1)
n
is the smaller root of 1 = 0.
(2)
PorssoN gave a solution of the same problem in the form of a rather complicated integral, which is equivalent to (1). Now, in order to transform (1) to the formula in question, two steps are required. a. We introduce the lengths of the external (E) and internal (I) tangents to the circles. They are given by
E 2 = c2 12 = c2 -
(a- b) 2 , (a+ b) 2 ,
with which (2) becomes
0. Hence the smaller root t = a can be given the simple form (3)
a
Herewith (1) becomes cl 2
'
=
ab c
(__!a__ -
a)
~
_a_··"···-:-
1
b. Now the series oo a" h(a) =~--
1
1-
(a< 1)
is of the LAMBERT type as encountered often in number theory. It can be transformed as follows
20
WISKUNDIGE
308
where d(k) represents the number of divisors of k and
a(~)
is to be taken zero for k odd. Hence (4) and (5) constitute the answer to the problem. 0 p m e r k i n g e n. I. The expression (5) shows the great analogy of our electrostatic question with the famous DIRICHLET divisor problem which aims at an approximation, for large N, of N
:E d(n).
D(N)
n=l
II. When some terms are written out in full the general aspect of (4) and (5) becomes as follows:
c
+ 2a10 + 2a6o91
+ 4al2 + . . .. . . .. 2a6089 + 16asooo .... }
2a11
(6)
When the spheres are very close together, at a distance c a b, then the variable a is very near unity. Hence it is natural to investigate (6) for a-+- 1, i.e. for d-+- 0. It can be shown with methods typical for number theory that, when the spheres are of equal size (a b) and at a very small distance d apart (d <{a) the asympotic expression for the capacitance becomes
d
=
ca,a
Rj
ta log
( : ).
Vraagstuk CXLIX. Show that, for
a> 00
:E
1
2"' ---
k=-00 a2k
+1
log a (Dr B. van der Pol).
OPGAVEN. N°. 148
309
149.
EN
0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, D. J. BOUMAN, Dr L. CRIJNS, J. C. KoK, Dr B. VAN DER PoL en Mr J. VAN YZEREN. 0 p 1 o s s i n g van
J.
C.
KoK.
+oo
2:
F(a)
a>l
k=-00
2
4
---+ .... a + 1 4
S(a)
2
-2
1
Sk(a)--a-1
1
lim Sk(a)
=
a-
k-oo
2k-1
1 + · · ·+ a2k-1
-2k
l
+lim-···--= k-= a2 k l a t -..,...--+ .... +1
Z(a)
2-l
2-(l+l)
+···+a2-l+l = 2-(l+l)
1 -+ Z(a) a-l
F(a)
S(a)
=
lim Z 1(a) l-oo
1
1
lim
-~~, -············l-oo ez-(l+l)lna- l
1
l
=
ln a
l
----+----= a-l lna a-1 Ina
Z(a)
0 p 1 o s sing van Dr L.
CRIJNS.
Hier wordt bewezen, dat (b 1)! ( 1 ) -~ 1 - - (C) log c(log a) 0 2o-1 '
k=-oo
a > 1, c > 1, b een natuurlijk getal. De vraag is eerst, of de sommatie van !f(p)
f(p
1)
q
=
J
f(z)dx
+ ... + f(q-
l)
EuLER
+
tf(q)
oo Bn 2: (- l)n-l_{j2n-l(q) -j2n-l(p)}
n=l
p
kan toegepast worden.
2n!
WISKUNDIGE
310
De optredende integraal
f.~;;;;;:e;zbz!Ioogg;;-"+1~····1~ +oo
dz
-oo
gaat door de substitutie eziogc
X :
log a
over in (b 1)! ( 1 ) ~--···- 1 - - (C). log c. (log a)" 2b-1
dx
log c. (log a)b
De waarborg voor deze herleidingen is zo: de integrand van de oorspronkelijke integraal is in elk eindig vak integreerbaar en evenals alle afgeleiden voor z --? C'V van de orde
en voor z -7 C'V van de or de ebziogc. Ook dus de opvolgende afgeleiden naderen voor z--? tot nul en
Bn 2n!
-7
0
± C'V
(-1 )2n 2n
Aangezien
lim (1 - -
b-71
wordt voor c = 2, b von den.
-)(l;)
1
2b-l
log 2,
1 de opgegeven waarde 1 : log a ge-
Opmerking. Als men in cbk :
(e"'(.!oga
1)
log a vervangt door c .log a, dan wordt deze algemene term van de reeks : (eck+lloga
+ I);
OPGAVEN. N°. 149 EN ISO.
311
+
dus elke (k 1)de term wordt gelijk aan de kde term van de oorspronkelijke reeks gedeeld door c0 en dit geldt dus ook voor de som, m.a.w. de som van de reeks is omgekeerd evenredig met (log a)~>. Nu is de reeks in elk vak gelijkmatig convergent en bepaalt dus een continue functie, die bijgevolg de gedaante C : (log a) 0 heeft met C onafhankelijk van a. De som van de reeks van de opgave bedraagt dus C: log a, waarin C een absolute constante is.
Vraagstuk CL.
Gegeven de driehoek ABC. Men trekt door de hoekpunten A, B, C onderling evenwijdige lijnen, welke BC, CA, AB in A 0 , B 0 , C0 snijden. Bewijs, dat de lijnen, welke de middens van AA0 en BC, van BB 0 en CA, van CC0 en AB verbinden door een punt S gaan, gelegen op de ingeschreven ellips van STEINER. (Dr ]. H. Tummers). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, D. J. BouMAN, L. T. DE BRUYN, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. J. v. GRUTING, Dr L. DE joNG, J. C. KoK, Dr R. LAUFFER, W. A. J. LuxEMBURG, F. W. NANNING, Dr L. SWEERTS, Dr J. H. TuMMERS, G. v. D. VoET, J. WICHERS en C. ZWEENS. 0 p 1 o s s i n g van M. DELCOURTE.
Wij bewijzen de volgende, meer algemene eigenschap, waarvan de gestelde opgave een bijzonder geval is: Gegeven een driehoek A1A2A3 en, in zijn vlak, een punt Pen
312
WISKUNDIGE
een rechte q, gaande door P. Wanneer nu Pv P 2 , P 3 de voetpunten zijn van de Ceva-rechten van het punt P; Q1 , Q2 , Q3 deze van de harmonische pool Q van q en P~, P;, P; de harmonisch toegevoegde punten aan P t.o.v. de segmenten A1Pv A2P 2 , A3 P 3 , dan zijn de twee driehoeken P~P;P; en Q1Q2Q3 in homologische stand, en is hun homologisch centrum S een punt van de in de driehoek A1 A2A3 ingeschreven kegelsnede die het punt Q tot veralgemeend Gergonne-punt heeft. We nemen driehoek A1A2A3 als referentiefiguur van een stelsel homogene coordinaten (x, y, z) dat het punt Q als eenheidspunt (1, 1, 1) heeft. Indien nu (a, {J, y) de coordinaten zijn van P, dan is (1)
en hebben de punten P~, P;, P; in de driehoek A1A2 A3 harmonisch toegevoegd aan P, als coordinaten a, {J, y),
(a, -
{J, y),
(a, {J,
y).
Anderzijds zijn (0, 1, 1), (1, 0, 1), (1, 1, 0) de coordinaten van Qv Q2, Q3 • De rechten P~Qv P~Q 2 , P;Q3 hebben aldus als vergelijking ({J y)x ay- az = 0, -{Jx (y a)y + + {Jz = 0, yx yy + (a- {J)z = 0 en snijden elkaar in het gemeenschappelijk punt S dat tot coordinaten heeft
Nu blijkt al dadelijk uit (1), dat dit puntS gelegen is op de kegelsnede met vergelijking
vx+ vY+ vz
0,
die ingeschreven is in de driehoek A1 A2A3 en de zijden ervan raakt in Q1 , Q2 , Q3 •
0 p 1 o s sing van Dr R.
LAUFFER.
Die Mitten der Dreieckseiten BC, CA und AB seien Mv M2 bzw. M3 • Die Mitten der Strecken AA0 , BB 0 und CC0 seien Nv N 2 bzw. N 3 • Die Punktetripel (Mv M2 , N 3 ). (M 2 , M3 , N1 ), (M 3 , ::\1 1 , N 2), (A, N 2 , N3 ), (B, N3 , N1 ), (C, Nv N 2) sind kollinear.
OPGAVEN. N°. 150.
313
Beweis: M11 M2 und N 3 sind die Mitten der Strecken, CB, CA bzw. CC0 • Da die Punkte B, A, C0 kollinear sind, ist auch das Tripel (Mv M2 , N 3 ) kollinear (z.v.). Da die Tripel (A, C0 ) und (C, A, B 0 ) kollinear sind, ist auch das Tripel (A, N 2 , N 3 ) kollinear (z.v.). Urn den zweiten Schnittpunkt S der Geraden [M11 NI] mit der eingeschriebenen Steinerellipse zu konstruieren, verwenden wir zweimal den Satz von PASCAL. Man hat [BC] X [AC] = C, [MIS]= [MINI] X [M 2M3] = Nv [CNJ X [M3MIJ N 2 und man erhalt wegen des Satzes von PASCAL das kollineare Tripel (S, M2 , N 2). Durch Vertauschung der Indizes 2 und 3 erhalt man die zweite Konstruktion und mit ihr das kollineare Tripel (S, M3 , N 3 ). Es liegt daher der gemeinsame Schnittpunkt der drei Geraden [MiNi] (i = l, 2, 3) auf der eingeschriebenen Steinerellipse.
0 p 1 o s sing van
J. C. KoK.
Kies ['.. ABC als coordinatendriehoek en het zwaartepunt als eenheidspunt. Evenwijdige lijnen door A, B en C verkrijgt men, door die punten te verbinden met het punt P (p, q, r) van de oneigenlijke rechte. Tussen die coordinaten bestaat dan nog de betrekking
p
q+r
(I)
0
Het snijpunt A0 van AP met BC is (0, q, r). Het vierde harmonische punt van P t.o.v. A en A0 is(- p, q, r), het midden van BC: (0, l, l). De rechte die de middens verbindt heeft dus tot vergelijking X
y
z
-P
q
r
0
l
(q-r)x
+ py pz
=0, 0.
De beide andere rechten worden hieruit verkregen door cyclische verwisseling.
WISKUNDIGE
314
Ze zijn: qx (r-p)y rx-ry (p
+
qz = 0, q)z = 0.
Deze drie lijnen gaan door een punt, daar de linkerleden van de vergelijkingen bij optelling nul opleveren. Het snijpuntis (p(p q- r), q(q p - r), r(r p - q)). In verband met (1) is dat ook (f", q2 , r 2 ). De vergelijking van de ellips van STEINER is:
x2
2xy
+ y2
2xz -
2yz
z2 = 0.
Invullen van de coordinaten van het snijpunt, in het linkerlid van de vergelijking levert:
+
p4 _ 2p2q2 q4 _ 2p21 2 _ 2q2r2 1 4 = p4- 2p''·q2 q4- {2p2 2q2- (p + q)2} (p + q)2. En dat is inderdaad gelijk aan nul, zodat het punt op de ellips van STEINER ligt.
Vraagstuk CLI. Trekt men in no. 150 door A, Ben C lijnen, die elkaar op de omgeschreven cirkel van driehoek ABC snijden, dan zal S op de orthische as van driehoek ABC gelegen zijn.
(Dr J. H. Tummers). 0 p g e 1 o s t door P. ]. VAX ALBADA, D. ]. BouMAN, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. J. V. GRUTING, Dr L. DE JoNG, Dr R. LAUFFER, Dr L. SWEERTS, Dr J. H. TUMMERS, J. WICHERS en C. ZWEENS.
Oplossing van M. DELCOURTE. We nemen de gegeven driehoek ABC als referentie-figuur van een stelsel barycentrische coordinaten (x, y, z). Wanneer (a, {J, y) de coordinaten zijn van een punt M van de
OPGAVEN. N°. 150
EN
315
151.
omschreven cirkel van de driehoek ABC, dan heeft men de betrekking
(I)
a, b, c zijnde de zijden van de driehoek ABC. Het midden A1 van het segment AA 0 , Ao zijnde het punt waar AM de zijde BC snijdt, heeft tot coordinaten ({J y, {J, y) en het midden Am van BC, (0, I, I), waaruit voor de rechte A1Am de vergelijking volgt x({J- y)
y({J
+ y)
z({J
y)
= 0.
en voor de twee gelijkaardige rechten B1Bm en C1Cm a)+ y(y-a) -z(y +a) {J) y(a {J) z(a- {J)
x(y x(a
+
0, 0.
+
Deze drie rechten snijden elkaar in een punt S met coordinaten
z
X
y(a
+/JT
Uit deze betrekking leidt men af dat ya x-y
~----
-X
z
x
a{J y-z
(2)
en de elirninatie van a, {J, y tussen (I) en (2) geeft voor de meetkundige plaats van S de vergelijking ~
a2 ( - x
+ y + z)
=
0 of ~ x(- a 2
b2
+ c2 )
= 0,
welke deze is van de orthische as van driehoek ABC. 0 p 10
SSi n
g van Dr R.
LAUFFER.
Ist X ein Punkt des Umkreises K und A0 = [BC] X [AX], dann liegt die Mitte N 1 der Strecke AA0 auf der Geraden [M 2M3] des Mittendreieckes (M1M2M3 ) des Dreieckes (ABC) --+
-)>-
(z.v.). Da [M 2 M3] II [BC] ist, ist Teilverhaltnis CA0 : BA0 T(BCA0 ) = T(M3M2N 1 ). Wegen des Satzes von Ceva Z]Jkl.
(Dreieck (ABC) und der Punkt X) II T(BCA0 )
-
1 und
WISKUNDIGE
316 zykl.
daher auch II T(M3M2N1 ) = - 1. Es gehen daher wegen des I, 2, 3) durch einen Satzes von Ceva die Geraden MiN, (i Punkt S. Die krumme Punktreihe K(X) auf dem Umkreis K ist perspektiv mit der Punktereihe [M 2M3] (N 1 ) (z.v.) und diese Punktreihe ist perspektiv mit dem Geradenbtischel M&.M 1 N 1]) (z.v.). Ist X = C, dann fiillt N1 mit M 2 und N 2 mit M1 zusammen. Es sind daher die drei Geradenbtischel M;{[M;NiJ) (i 1, 2, 3) paarweise perspektiv, und der Ort der Punkte S ist daher cine Gerade. Ist A' der H6henfuf3punkt auf der Geraden [BC] des Dreieckes (ABC), dann ist das Dreieck /'..
(BA'M 3) gleichschenkelig und es ist BA'M 3 gleich dem Innenwinkel f3 bei B. Liegt X auf dem Umkreis K so, daB /'-.
[AX] II [BC] ist, dann ist XCB {J und es ist daher [C0 C] !! [A'M3]. Es folgt daraus T(BCA') T(BC0M3 ). Bei der angenommenen Lage des Punktes X ist A0 der unendlichferne Punkt der Geraden [BC]. Es ist daher S = [BCJ X ~MaN 3]. Der Satz von Menelaos auf das Dreieck (BCC0 ) und die Gerade [M3NaJ an1. Wegen gewendet gibt T(BCS). T(CC0N 3 ). T(C0 BM 3 ) T(BCA') = T(BC 0 M3 ) und T(CC 0 N 3 ) = - 1 erhiilt man T(BCS) T(BCA'). Es ist daher das Punktequadrupel (BCA'S) harmonisch (z.v.). D.h. der Trager der geraden Punktreihe (S) ist harmonikale Gerade des Hohenschnitpunktes. 0 p 1 o s sing van Dr C.
J. VAN GRUTING.
Zijn Av Bv C1 de middens van de zijden van de driehoek en voegen wij aan het punt P van C1B 1 het punt Q van C1 A1 toe, z6 dat AP en BQ elkaar snijden in een punt T van de omgeschreven cirkel en isS het snijpunt van de lijnen A1 P en B1 Q dan bestaat tussen de lijnen A1P en B 1 Q een perspectief verband, dus is de meetkundige plaats van het punt S een rechte lijn. Immers voor Pin B 1 valt Tin C, dus Q in A1 ; de lijnen A1 P en B 1Q vallen dan samen. Voor Pin C1 valt Tin B, dus Q in het snijpunt U van C1A1 en de raaklijn van de omgeschreven cirkel in B; A1 P is dan de lijn A1C1 en B1 Q de lijn B1 U, dus
OPGAVEN. N°. 151
EN
152.
317
valt Sin het punt U. Op gelijke wijze blijkt, dat voor Q in C1 het puntS valt in het snijpunt V van C1 B 1 en de raaklijn van de cirkel in A. Wij moeten dus aantonen, dat de lijn UV de orthische as is, dus de trilineaire poollijn van het hoogtepunt H van de driehoek ABC. Zijn A2, B 2, C2 de voetpunten van de hoogtelijnen en A3 , B 3 , C3 de sn:ijpunten van de orthische as met de zijden, dan is (ABC 2C3) = -- 1 en bestaat er volgens een bekende eigenschap van de harmonische dubbelverhouding in verband met het midden C van AB de be trekking: C3 B . C3 A = C3C2 • C3C1 ; hiermee vinden wij, omdat de raaklijn van de omgeschreven cirkel in B evenwijdig CA is: C3B 3 C3U
C3C2 C3 B -
C3 A1 C 3~'
de lijn C1 U is dus evenwijdig AB, dus C1 U snijdt BC in het punt A1 ; wij hebben hiermee aangetoond, dat het snijpunt U van de raaklijn in B met de orthische as op de lijn A1C1 ligt; op gelijke wijze kunnen wij dit voor het snijpunt V van de raaklijn in B met de orthische as aantonen ten opzichte van de lijn C1B 1 ; de lijn UV is dus de orthische as, dus de meetkundige plaats van de punten S. Verwisseling van de punten B en C geeft dezelfde meetkundige plaats voor het snijpunt, waaruit het gevraagde tlus onmiddellijk volgt.
Vraagstuk CLII.
r.
Gegeven de driehoek ABC, beschreven in de kegelsnede De raaklijnen a, fJ, y in A, B, C bepalen de driehoek A0B 0C0 (A 0 tegenover a enz.). De rechten AA 0 , BB0 , CC0 snijden elkaar in L. Als men nu door L lijnen trekt, evenwijdig met de raaklijnen a, fJ, y, dan zullen deze lijnen de zijden BC, CA, AB snijden in drie collineaire punten Av Bv C1. Wat is de vergelijking van de lijn A1B1C1 , als r de omcirkel is en L dus het punt van LEMOINE? (Dr
f.
H. Tttmmers).
318
WISKUNDIGE
0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. J. V. GRUTING, Dr R. LAUFFER, F. W. NANNING, Dr L. SWEERTS, Dr J. H. TUMMERS, G. v. D. VoET,
J.
WICHERS
en C. ZWEENS.
0 p 1 0 s s i n g van C.
ZWEENS.
We nemen c, ABC als assendriehoek en bedienen ons van normale coordinaten. Zij p1x 2x3 P.r3x1 + P 3x1x2 0 de vergelijking van de omgescbreven kegelsnede dan vinden we voor a, {3 en y resp. de vergelijkingen:
PsX2 zodat
P2xs = 0; P1Xs
+ P3xl = 0;
P1x2
P2x1
=
0,
Voor A.A 0 , BB0 en CC0 vinden we achtereenvolgens:
Pax2
Pits = 0; P1xa- Paxl = 0 en Pr1
P1x2 = 0,
waaruit blijkt dat L is het punt (Pv P2 , P3 ). Voor de coordinaten van het oneindig verre punt van geldt: Xz
Xa
-ap2
ap 3
a
zodat we tenslotte voor de vergelijking van de rechte door L, evenwijdig met a vinden:
0. Door hierin x 1 0, vinden we dat voor de coordinaten van Av het snijpunt van bedoelde rechte met BC, geldt: (bp~- cP2Pa
(bPzPs- cp;- aplpa)Xz
ap~2)xa.
Door cyclische letterverwisseling vinden we voor B1 en C1 : (cPaPI- api
(aPIPz
bp~
bplp2)xa = (cp~
cPaP2)X1
=
ap~a
+ bPzPa)xl
(aPi - bP1P2- cPaPl)x2.
OPGAVEN. N°. 152
EN
153.
319
Nu zullen Av B1 en C1 collineair zijn indien: 0 P2(aP1+bP2-cpa) Pa(bp2-apl-cPa) p1(cPa-aP1-bp2) 0 Pa(-apl+bP2+cPa) Pt(apl-bP2+cPa) P2(ap1-bp2-cPal 0 l
I
P1P2Pa{ (apl +bPs-CPa) (-apl +bP2+cPa)
+
(apl-bp2+cPa) (-aPI+bP2-cPa) (-aPr-:-bP2+cPa) (apl-bp2-cPs)}
nul is. Dit is inderdaad het geval (daar de beide termen tussen de accoladen factor voor factor elkaars tegengestelde zijn). Is de kegelsnede r de omgeschreven cirkel van 1:::, ABC dan is
1:!_= p2
'
xl
a luidt:
Pa en de vergelijking van de rechte A1B 1C1
c
b
Ia(~-
a2
b2)
b2- c2) 0
I
Xg
x2
b(a2
c(b2 - a2 c2) c(- a2 b2 c2)
+ +
I
0,
of xl
0 -2a2b cosy
x2
Xa
2ab2 cosy 0
- 2ac2 cos 2bc2 cos a
p
0,
dus
-
xl
x2
Xa
0
b2 cosy 0
- c2 cos fJ c2 cos a
a2
cosy
b2c2 cos a cosy x1
+ a 2c2 cos fJ cosy x
2
a2b2 cos 2 y x3 = 0,
dus cos a a2
0.
xl
Vraagstuk CLIII. Is in het vorige vraagstuk p een willekeurige lijn, die B 0C0 , C0A0 , A0B 0 in P, Q, R snijdt, dan zullen de lijnen LP, LQ, LR de zijden BC, CA, AB in drie collineaire punten snijden.
(Dr
f. H. Tummers).
320 0 p Dr L. Dr R. Dr J.
WISKUNDIGE g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, L. T. DE BRUYN, CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. J. v. GRUTING, LAt:FFER, J. C. KoK, F. W. NANNING, Dr L. SwEERTS, H. TuMMERS, G. v. D. VoET en J. WICHERS. 0 p 1 o s s i n g van
J.
C. KoK.
Kies /'::, A0 B 0C0 als coordinatendriehoek met, voor A0 , B 0 en C0 resp. de coordinaten (1, 0, 0), (0, 1, 0) en (0, 0, 1). Het punt L kan zonder bezwaar als eenheidspunt worden gekozen, waardoordepuntenA,BenCresp.(O, 1, 1),(1,0, l)en(l, 1,0) zijn. De rechte p heeft tot vergelijking ax by+ cz 0. De lijn p snijdt A0B 0 in (b; a; 0). Dit punt met L verbonden geeft de rechte lijn: X
y
z
b
-a
0
= 0.
Deze lijn snijdt AB (x y z = 0) in het punt: (a, - b, a b). Dat is dus het punt C1 . A 1 en B 1 zijn op dezelfde manier resp. (b- c, b, c) en a, c -a, c). Daar de determinant :
-b b c a
a b c -a =
a-b c c
a(bc+c 2-ac)+b(bc--c2-ac)+(a-b) (bc+ac-c 2 ) = 0 is,
zijn de punten A1 , B 1 en C1 collineair. Oplossing van M. DELCOURTE. We nemen de gegeven driehoek ABC als referentiefiguur van een stelsel homogene coordinaten, waarin de vergelijking van de kegelsnede r gegeven is door:
lyz
+ mzx
nxy = 0.
Het punt L, waarin de rechten AAo, BB 0 , CC0 zich snijden heeft dan als coordinaten: (l, m, n). \Ve kiezen bovendien als eenheidspunt van het stelsel coordinaten de pool van de gegeven rechte p ten opzichte van
OPGAVEN. N". 153 EN 154.
321
de driehoek ABC, zodat deze rechte als vergelijking heeft: X+
y
Z
= 0.
De rechte LP, gaande door het punt P, waar heeft dan als vergelijking
-2mnx
+ n(l-m + n)y + m(l
m
p B 0C0 snijdt, n)z
0
en snijdt BC in het punt Av gelegen op de rechte
l-m+n y m
+l+m-n z= n
0.
Hieruit blijkt dadelijk dat het punt Av evenals de gelijksoortige punten B 1 en C1 collineair zijn op de rechte met vergelijking
0.
r
W anneer nu de kegelsnede de omcirkel wordt van driehoek ABC en dus L het punt van LEMOINE van deze driehoek, en we de rechte p in het oneindige projecteren, dan wordt het stelsel coordinaten barycentrisch en heeft de rechte A 1B 1C1 tot vergelijking
0. 0 p mer king van J\tl. DELCOURTE, Dr C. J. V. GRUTING, Dr R. LAUFFER, Dr J. H. TUMMERS en J. WICHERS. Vraagstuk 152 is het bijzonder geval van 153, dat men verkrijgt door voor p de rechte op oneindig te nemen.
Vraagstuk CLIV. Als in no. 152 D een vierde punt is in het vlak van driehoek ABC en de kegelsnede r (algemeen geval) doorloopt de bundel (ABCD), wat is dan de omhulde van de lijn A1B 1C1 . (Dr ]. H. Tummers). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. J. v. GRUTING en Dr J. H. TuMMERS.
322
WISKUNDIGE 0 p 1o s s i n g van M.
DELCOURTE.
Uit de oplossing van vorige opgave volgt dat de tangentii:He coordinaten u, v, w van de rechte A1B 1C1 gegeven zijn door
ul -l+ tn
vtn
l
tn
wn
+n
l
(I)
+ 'l'it~ n'
Wanneer nude kegelsnede r de bundel (ABCD) doorloopt en (a, {J, y) de coordinaten zijn van het vast gegeven punt D, dan zijn de veranderlijken l, tn, n gebonden door de betrekking tn
a
n
p+-y --0.
(2)
De vergelijking van de omhullende van de rechte A1B 1C1 volgt nu uit de eliminatie van l, m ,n onder de vergelijkingen (1) en (2). Dit ( l) en (2) leidt men af, dat: l
au
Oof~Z-~+ (
au
1 {Jv
1 ) yw
+~
(3)
0
en uit (2) en (3) volgen dan de waarden van l, tn, n l
(4)
1( 1
{1
1 au+ {Jv
Deze waarden, gebracht in een van de vergelijkingen ( l), geven tenslotte als tangentiele vergelijkingen van de omhullende van A1B 1C1 ({J -y) (y-a) (a-{J)a{Jy uvw- ~ a 3 (fJ+y) 2 u2 (wy-v{J)
=
0
Dit is een kromme van de derde klasse, die de zijden van driehoek ABC raakt in de punten (0, {J, -y), (-a, 0, y) en (a, {J, 0). Deze punten zijn collineair op de rechte
__:__ + _!_ + _::_ = a
{J
y
0,
323
OPGAVEN. N°. 154 EN 155.
poollijn van het punt D t.o.v. driehoek ABC. De derde raaklijn vanuit A snijdt BC in het punt met vergelijking (J2(y + a)2v y 2(a + {J)Zw 0, zodat dit snijpunt en de twee gelijksoortige snijpunten met CA en AB eveneens collineair zijn op de rechte met vergelijking
0.
Vraagstuk CLV. Gegeven een driehoek ABC, waarin een kegelsnede y (middelpunt 0) is beschreven. Een punt L, gelegen in het vlak van driehoek ABC heeft de volgende eigenschap: De middellijnen toegevoegd aan de middellijnen OA, OB, OC snijden LA, LB, LC in drie pnnten A0, B0 , C0 gelegen op een rechte l. Bewijs, dat de meetkundige plaats van L een kromme van de derde graad is, die gaat door A, B, C en door de snijpunten van de zijden BC, CA, AB met de aan OA, OB, OC toegevoegde middellijnen. Deze drie snijpnnten liggen op een rechte. Het punt 0 is dubbelpunt van de kromme en de lijn l raakt aan de kegelsnede y. (Dr ]. H. Tummers). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. ]. V. GRUTING, Dr L. SWEERTS en Dr
J.
H. TUMMERS. 0 p 1 o s sing van Dr J. H. TuMMERS.
Wij maken gebruik van normaalcoordinaten: ABC zij de fnndamentaald;riehoek, het punt L moge tot coordinaten hebben (x0 : Yo : z0 ) en het middelpunt 0 van y (a : {J : y). De vergelijking van AO is y z (1) {J
y
de lijn, door A hieraan toegevoegd, heeft dus tot vergelijking y
-+ {J
z y
0.
(2)
21
324
WISKUNDIGE
De middellijn door 0, toegevoegd aan AO, gaat door het oneindig verre punt van lijn (2) : Voor vergelijking vindt men: fJz[aa+bfJ-cy] = 0.
x(2afJy)- yy[aa-bfJ+cy]
De vergelijking van LA is y
z
Yo
Zo
(3)
(4)
Uit (3) en (4) vindt men voor het snijpunt A0 : A0
x Y z
yy0 (aa-bfJ+cy)+fJz0 (aa+bfJ-cy), 2afJYYo. 2afJyz0 ,
op dezelfde wijze vindt men: B0
C0
x = 2bayx0 , y = yx0 (-aa+bfJ+cy)+az0 (aa+bfJ-cy), z 2bayz0 ,
I
x 2cafJx0 , y = 2cafJy0 , [ z = fJx (-aa+bfJ+cy)+ay (aa-bfJ+cy). 0 0
De drie punt en A0B 0C0 liggen op een rechte; dus:
+
yy 0 (aa-bfJ+cy) 2afJYYo +fJz0 (aa+bfJ-cy) yx0 (-aa+bfJ+cy) 2bayz0 +az0 (aa+bfJ-cy) fJx 0 (-aa+bfJ+cy) +ay0 (aa-bfJ+cy)
=0.
Deze derde graadskromme gaat, gelijk bij substitutie der coordinaten blijkt, door A, B, C. Het snijpunt van BC met OA0 !evert het punt P met cocSrdinaten 0, fJ(aa bfJ- cy), --"!(aa bfJ cy) Substitueer in Ll, en de elementen van de eerste kolom worden alle nul: op dezelfde wijze blijkt, dat de andere snijpunten op de kromme liggen. 3. Als OA0 , OB0 , OC0 de zijden BC, CA, AB in P, Q en R snijden, liggen P, Q en R op een rechte, hetgeen onmiddellijk
OPGAVEN. N°. 155.
325
blijkt, wanneer men de coordinaten van P, Q en R in een determinant op de bekende wijze rangschikt. 4. Bij onderzoek blijkt 0 dubbelpunt van de kromme te zijn. Dit onderzoek laat zich het gemakkelijkste uitvoeren voor het speciale geval, dat y de incirkel is. Deze vereenvoudiging verandert niets aan de aard van het punt 0. Is a {3 = y = 1 dan wordt de determinant, die de kromme voorstelt.
(s-b)y+ (s-c)z bx ex
ay (s--a)x+(s-c)z cy
az 1 bz ·~=0. (s-a)x+(s-b)y
Deze kromme is invariant tegenover isogonale transformatie. Rest nog te bewijzen, dat de rechte lijn l( = A0B0 C0 ) aan de kegelsnede y raakt. Wij zoeken daartoe de voorwaarde, waaraan de lijn l( = A 0B0C0 ) moet voldoen, opdat de rechten AA 0 , BB0 , CC 0 door een punt L gaan. De rechte A0B0C0 ) stellen we voor door de vergelijking
ux
+ vy
wz = 0.
Wij von den voor OA0 de vergelijking:
x(2a{Jy)
yy(aa- b{J
cy) - {Jz(aa
+ b{J
cy)
= 0.
De lijn AA 0 heeft nu een vergelijking van de gedaante
0 ux vy wz+ + .A.{x(2a{Jy) - yy(aa- b{J cy) {Jz(aa
b{J- cy)},
hierin is
u 2a{Jy · De vergelijking van AA0 wordt dus: AA 0 -+ y[2a{Jyv
yu(aa b{J + cy] + z[2a{Jyw + {Ju(aa + b{J- cy)] = 0.
WISKUNDIGE
326
Evenzo vindt men: BB 0 --+ x[2bayu, CC0 --+ x[2ca{Jtt
+ + + + + +
aa b{J cy)] z[2bayw av(aa b{J- cy)J {Jw(-- aa b{J cy)] y[2ca{Jv aw(aa- b{J cy)]
+
0, 0.
Deze drie lijnen gaan door een punt, als: 2aflyv+ yu(aa-bfl+cy)
0
0=
2baytt+ yv(-aa+bfl+cy) 2ca{Ju+ flw(-aa+bfl+cy)
0
2a{Jyw+ flu(aa+bfl-cy) 2bayw+ av(aa+b{J-cy)
2ca{Jv+ aw(aa-b{J+cy)
0
Vermenigvuldig eerste kolom met a, tweede met {J, en derde met y, en tel dan de elementen van eerste en tweede kolom op bij de derde. Er komt : 0 2bayu+ yv(-aa+bfl+cy) 2ca{Jtt+ flw(-aa+bfl+cy)
2af1yv+ yu(aa-bfl+cy) 0 2caflv+ aw(aa-bfJ+cy)
2afly. .(au+flv+yw) 2bay. _ 0 .(au+flv+yw)- · 2caf1. .(au+flv+yw)
We kunnen blijkbaar het punt 0 (=au+flv+yw=O) afsplitsen, en er blijft over de tangentiele vergelijking van een kegelsnede. De vergelijking hiervan is derhalve : 0 2bayu+yv(-aa+bfl+cy) 2caf1u+f1w(-aa+bf1+cy) 1 I 1
2aflyv+yu(aa-bf1+cy) 2afly 2bay =0. 0 2caf1v+aw(aa-b{J+cy) 2caf1
Stelt men- aa + b{J + cy = P, aa - bfl + cy Q, aa + bfl- cy R, dan kan men schrijven: 0 2bf1yu + yPv 2caflti, fJPw
2af1yv
yPu
0 2ca{Jv
aPw
a fly bay cafl
=
0.
OPGAVEN. N°. 155.
327
De coefficient van u 2 en v2 blijkt gelijk nul te zijn, en komt er niet in voor:
w2
We vinden verder: coeff. van vw is aP(aa , van uw is bQ(aa van uv is cR(aa
+ b{J + cy), + b{J + cy), + b{J + cy).
We krijgen dus de kegelsnede, met tangentiele vergelijking: aP bQ cR u v w
-+-+-=0, P = - aa + b{J + cy, waarin Q = aa- b{J + cy, [R = aa + b{J- cy.
Deze vergelijking stelt een kegelsnede voor, die raakt aan de zijden BC, CA, AB van driehoek ABC, en wier middelpunt het punt 0 (a : {J : y) is.
0 p mer kin g. We willen het bijzondere geval, dat 0 samenvalt met het punt I ( 1 : 1 : 1) en y dus de ingeschreven cirkel is, nader bespreken. 1°. Met een raaklijn 1 aan de incirkel correspondeert een punt L op de kromme. Met twee evenwijdige raaklijnen 11 en 12 corresponderen twee punten L 1 en L 2 op de kromme, zo gelegen, dat de hoek L 1 IL 2 90° bedraagt. 2°. Bewegen ~ich de twee raaklijnen 11 en 12 om de cirkel, terwijl ze onderling evenwijdig blijven, dan zal de verbindingslijn L 1L 2 aan een kegelsnede raken welke I tot een zijner brandpunten heeft. Dus de verbindingslijn van twee punten op de kromme, die van uit het dubbelpunt I onder een rechte hoek worden gezien, raakt aan een kegelsnede, die het dubbelpunt I tot een zijner brandpunten heeft. 0 p mer king van Dr R. LAUFFER. Die Forderung, daB der Punkt 0 Mittelpunkt des Kegelschnittes ist, ist tiberfltiBig. Durch eine Korrelation liiBt sich die Figur dieser Aufgabe auf die Figur der Losung der Aufgabe no. 69 dieses Teiles zuriickflihren. Siehe die Losung von D. J. BouMAN u.a. Auch die Losung von Dr L. LIPS beantwortet schon mehr als hier gefragt.
328
WISKUNDIGE
Vraagstuk CL VI. Binnen D. ABC zijn drie cirkels Mv M2 , M3 beschreven, zodat iedere cirkel twee zijden van de driehoek en bovendien de beide andere cirkels raakt (cirkels van MALFATTI). M1 is de cirkel rakende aan AB en AC, M2 raakt aan BC en BA, M3 aan CA en CB. M2 en M3 raken elkaar in P, M3 en M1 raken elkaar in Q. M1 en M3 raken elkaar in R. Te bewijzen AP, BQ, CR gaan door een punt. (Dr S. C. van Veen). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, Dr C. B. BIEZENO, L. T. DE BRUIN, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr C. J. v. GRUTING, Ir A. v. HEEMERT, Dr L. DE JoNG, J. C. KoK, Dr R. LAUFFER, P. W. NANNING, Dr L. Dr S. C. VAN VEEN, G. V. D. VOET, J. WICHERS en Mr J. V. YZEREN. 0 p 1 o s s i n g van Dr C. B. BIEZENO. Noem het uitwendig gelijkvormigheidspunt der cirkels (M1 , M2) : R'; het uitwendig gelijkvormigheidspunt der cirkels (M 2 , M3 ) : P'; het uitwendig gelijkvormigheidspunt der cirkels (M 3 , M1 ) : Q'. Volgens bekende cirkeleigenschappen liggen de inwendige gelijkvormigheidspunten P en Q, en het uitwendig gelijkvormigheidspunt R' op een rechte. Het punt R' wordt dus verkregen als snijpunt van de rechten PQ en AB. Evenzo is P' het snijpunt van QR en BC; Q' het snijpunt van RP en CA. De drie uitwendige gelijkvormigheidspunten P', Q', R' van Mv M2 , M3 liggen zoals bekend, op een rechte, zodat de snijpunten der overeenkomstige.zijden van de D. D,ABC en PQR collineair liggen. Dan zijn echter de verbindingslijnen der overeenkomstige hoekpunten dier D. D. concurrent. 0 p l o s s i n g van L. T. DE BRUIN. De cirkels av a 2 en a 3 raken elkaar 2 aan 2 uitwendig; ; cirkel a 2 raakt ook aan BA cirkel a 1 raakt ook aan AB en
329
OPGAVEN. N°. 156.
en BC en cirkel a 3 raakt ook aan CA en Van de cirkels a 1 , a 2 en a 3 zijn de middelpunten achtereenvolgens Mv M2 en M3 • De afstanden van punt M1 tot de zijden AC, AB en BC zijn achtereenvolgens x, r1 en r 1 zodat we punt M1 zullen aangeven door M1 (x, r 11 r 1 ). Evenzo heeft men: M2 (r2 , y, r 2 ) en M3 (r3 , r 3 , z). De cirkels a 2 en a 3 raken elkaar in punt P. Zijn de afstanden van punt P tot de zijden a, b en c respectievelijk Pv iA en Fv dan hebben we:
Pl(rz ift(r2
F2 (r 2
(1) (2) (3)
ra) = 2r2ra, 3 ) = r 2r 3 +raY, r 3) r 2r3 + YzZ.
+r
+
N u is bovendieh :
ax br1 + cr1 0, ar2 +by cr2 = 0, ar3 + br3 cz = 0.
(4) (5) (6)
Uit (5) volgt:
y
0-(a
+ c)rz
b
Dit in (2) geeft:
ql(r2 Uit (6) volgt:
0
(a+ b)r c
3 Z=-·-----·.
Dit in (3) geeft:
Fl(r z+ ra)
F1
Letten we nu op de verhouding van de lengten van p1 , q1 en dan mogen we het punt P aangeven als volgt:
P[2bcr2r3 ; cr3{0
2(s- b)r2}; br2{0
2(s- c)r3}].
Raken de cirkels a 3 en a 1 elkaar in Q dan hebben we op soortgelijke manier
330
WISKUNDIGE
Raken de cirkels a 1 en a 2 elkaar in R, dan hebben we op soortgelijke manier: R[br 2{0- 2(s- a)r1}; ar1{0- 2(s- b)r2}; 2acr1r 2]. Is 0-2(s-a)r1 =k, 0 2(s- b)r2 =len 0-2(s--c)r3 = m, dan zijn de vergelijkingen van de rechten AP, BQ en CR respectievelijk: (7) amr1x 1
en
alr1x 1
ckr3x 3 bkr2x 2
=
0,
=
0.
(8)
(9)
Hierin is /:c, ABC de coordinatendriehoek, waarvan de 0. vergelijkingen der zijden zijn x1 = 0, x2 = 0 en x3 Onder de vergelijkingen (7), (8) en (9) is afhankelijk~eid, dus gaan de rechten AP, BQ en CR door een punt. Opmerking van DrS. C. v. VEEN. Zo blijkt ook, dat /:c, PQR perspectivisch ligt met /:c,M 1M2M3 •
Vraagstuk CLVII. Vier willekeurige punten Av A2 , A3, A4 op de omtrek van een cirkel vormen drie aan drie genomen vier driehoeken. Bewijs, dat de vier hoogtepunten van deze driehoeken op een cirkel zijn gelegen, die dezelfde straal heeft als de gegeven cirkel. (J. STEINER, Gesammelte Werke I p. 128, 9er Lehrsatz). (Dr S. C. van Veen). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, M. G. BEUMER, Dr C. B. BIEZENO, D. J. BOUMAN, B. L. J. BRAAKSMA, L. T. DE BRUIN, Dr F. J. CHAMULEAU, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr W. J. Fuss, Dr C. J. V. GRUTING, Ir A. v. Dr L. DEJoNG, J. C. KoK, Dr R. LAUFFER, Dr D. N. LELYVELD, W. A. J. LUXEMBURG, F. W. NANNING, Dr L. SWEERTS, Dr S. C. VAN VEEN, G. V. D. VOET, J. WISCHMAN, Mr J. V. YzEREN en C. ZWEENS.
0 p 1 o s sing van Dr W. J. Fuss.
Noem de hoogtepunten van de driehoeken A2A3A4 , A3A4 A1 , A4A1A2 en A1A2 A3 respectievelijk Hv H 2 , H 3 en H 4 • Dan zijn
OPGAVEN. N°. 156
EN
157.
331
A 1 H2 en A 2 H 1 evenwijdig en beide gelijk aan A 3A4 cotg !bg A 3A 4 • Dus A 1A 2 en H 1H 2 zijn gelijk en evenwijdig. Hetzelfde be-
wijst men van de andere overeenkomstige zijden van de vierhoeken A 1A 2A3A4 en H 1 H 2H 3 H 4 • Deze vierhoeken zijn dus congruent en hebben omgeschreven cirkels met gelijke stralen. 0 p 1 o s s i n g van D.
J.
BoUMAN.
In het complexe z-vlak geven we de punten A; de coordinaten t, met It;! 1, (i =I, ... 4). De vier hoogtepunten zijn dan h1 = t2
+t +t
h,
(]- f;,
3
(cycl.)
4,
of met 4 (]
:E t;. i=l
Immers !.':::,
A 2A 3 A 4,
z t(t 2 + t3 t4 ) is het zwaartepunt van z = 0 het middelpunt van de omgeschreven cirkel
en het hoogtepunt ligt op de verbindingsrechte van deze twee punten met de bekende verhouding van de onderlinge afstanden. Beschouw nu de cirkel a) (z- ;;)
(z
1,
waarbij met streepjes de complex-geconjugeerde waarden zijn aangegeven. Hierop ligt h; want (h; -
a) (h, -a)
t;l,
1.
De vier hoogtepunten liggen dus op een cirkel met dezelfde straal als de omgeschreven cirkel van A;. 0 p Lo s s i n g van
J.
C. KoK.
Kiest men het middelpunt van de cirkel als oorsprong voor een vectorstelsel, dan wordt het punt A; vastgelegd door een waarvan de lengte R is. Het zwaartepunt van vector
a,
.
!.':::, A 1A 2A 3 1s
dan
al all+ 3
, waaruit volgt (ligging op de
332
WISKUNDIGE
rechte van EULER!) dat het hoogtepunt van de driehoek bepaald is door de vector 1 2 3 • De vraag is nu, of er een punt bestaat dat evenver verwijderd is van de vier hoogtepunten: 1 (i = 1, 2, 3, 4). Hieraan vol3 + 4 doet natuurlijk het punt a 1 a2 a3 a 4 , want
a +a a a a +
a
la1
a2
a +a 3
4
(a1 + a2
a3 + a4 -a;) I
R,
waaruit volgt, dat de vier hoogtepunten op een cirkel liggen 4
met straal R en middelpunt !: i=l
Vraagstuk CLVIII. Vier willekeurige punten A 1 , A 2 , A3 , A4 op de omtrek van een cirkel vormen drie aan drie genomen vier driehoeken. Bevvijs, dat de negenpuntscirkels van deze vier driehoeken door een punt gaan. (Dr 5. C. van Veen). 0 p g e 1 o s t door P. J. VAN ALBADA, lvi. G. BEUMER, Dr C. B. BIEZENO, D. J. BOUMAN, B. L. J. BRAAKSMA, L. T. DE BRUIN, Dr F. J. CHAMULEAU, Dr L. CRIJNS, M. DELCOURTE, Dr W. J. Fuss, Dr C. J. V. GRUTING, Ir A. v. HEEMERT, Dr L. DE JoxG, J. C. KoK, Dr D. N. LELYVELD, W. A. J. LUXEMBURG, F. W. NANNING, Dr L. SWEERTS, DrS. C. V. VEEN, G. V. D. VOET, J. WICHERS, J. WISCHMAN, Mr J. V. YzEREN en C. ZWEENS.
0 p 1 o s sing van Dr L. DEjONG. De stelling geldt voor vier willeketJ,rige punten. De gelijkzijdige hyperbool door A1 , A 2, A 3 en A4 behoort immers tot elk der vier bundels gelijkzijdige hyperbolen door drie der pun ten; haar middelpunt ligt dus op de vier negenpuntscirkels van de driehoeken, door telkens drie der vier punten gevormd. In het bijzondere geval, dat een der punten het hoogtepunt is van de driehoek met de andere punten tot hoekpunten, vallen de negenpuntscirkels samen.
OPGAVEN. No. 157 0 p 1 o s s i n g van B. L.
EN
J.
158.
333
BRAAKSMA.
We kunnen dit vraagstuk oplossen met behulp van vraagstuk 157. De middelpunten van de 4 negenpuntscirkels hebben afstanden tot het middelpunt van de gegeven cirkel, die gelijk zijn aan de halve afstanden van de 4 hoogtepunten tot het middelpunt. Omdat de hoogtepunten liggen op een cirkel met straal R, liggen de middelpunten van de negenpuntscirkels dus op een cirkel met straal t R. Elk van de 4 negenpuntscirkels heeft ook een straal iR. Dus de 4 negenpuntscirkels gaan door een punt. 0 p 1 o s sing van D.
J.
BouMAN.
In het complexe z-vlak geven we de punten Ai de coordinaten t; met ]t;] 1, (i = 1, ... 4). De hoogtepunten h; zijn dan (cycl.) of met
De middelpunten n; van de vier negenpuntscirkels worden gegeven door ni = i(a- t,). Daar de straal van deze cirkels
ri
t
is, zijn hun vergelijkingen
(z - ni) (z- iii) -
t
0,
waarbij met streepjes de complex-geconjugeerde waarden zijn aangeduid. Op al deze cirkels ligt blijkbaar het punt F met coordinaat z af2. 0 p m e r k i n g: Zij M het middelpunt van de gegeven cirkel, Z het zwaartepunt van de vierhoek A1A2A3A4 , N het middelpunt van de in de vorige opgave bedoelde cirkel, dan liggen de punten M, Z, F en N collineair, op onderlinge afstanden die voldoen aan MN = 2MF
4MZ.
WISKUNDIGE
334
0 p 1 o s s i n g van
J. C.
KoK.
Dit vraagstuk laat de volgende n dimensionale generalisering toe: Zijn in Rn gegeven (n 2) punten A11 A2 ••• AnH• gelegen op een hyperspheer dan gaan de (n 2} hyperspheren van FEUERBACH, behorend bij de (n + 2) simplexen die uit die punten gevormd kunnen worden, door een punt. Onder de hyperspheer van FEUERBACH van een simplex, verstaan we dan de hyperspheer gaande door de zwaartepunten van de zij-simplexen van het simplex. B e w ij s. Kies het middelpunt van de hyperspheer als oorsprong van een vectorstelsel. Het punt A; wordt dan vast gelegd door een vector met lengte R. Neemt men het simplex A11 A2 , ••• Ann dan moet de bijbehorende hyperspheer van FEUERBACH gaan door de punten:
ai
1
n
n+I ~ 1 ~ :E aJ-~-ai
(i = 1, 2, ... , (n
n
J=I
+ 1)}
1 n+l :E aj qn+ 2 • n i=I 1 ~I R . R - ai · De straal IS dus --. n i n n 1 Zo is het middelpunt van de hyperspheer behorend bij het simplex Av A 2 , ••• A~c-v Ak+l• ... An+2 gegeven door qk met:
Het middelpunt van deze hyperspheer is
De punten punt:
qk
liggen op hun beurt weer even ver van het
r daar •
r
De (n
qk!
+ 2}
1
•H-2
- :E aj, n 1=1
1 ~ R 1-a~cl =~. n
n
hy-perspheren hebben echter een straal
R n
OPGAVEN. N°. 158. en hun middelpunten liggen op een afstand
335
~ van een vast
n punt r verwijderd, zodat die hyperspheren allemaal door het punt gaan.
r
Opmerking van Dr J. W. A. VAN KoL. De vraagstukken 157 en 158 komen, enigszins gewijzigd voor in het bekende leerboek van Moi,ENBROEK. Ret gegeven in no. 158, dat de vier punten Av A2, A8, A4 op een cirkel liggen is overbodig. Dit laatste blijkt ook uit de bovenstaande oplossing van Dr L. DE JoNG en is ook opgemerkt door M. G. BEUMER en W. A. J. LUXEMBURG. Opmerkingen van J. WISCHMAN. I. De middelpunten N1 , N 2 , N3 , N 4 van de negenpuntscirkels der driehoeken A2A8A4 , A8 A4Av A4A1 A2 , A1A2A3 ontstaan door de vermenigvuldiging (M, i) uit de punten Hi. Hieruit ----)>
---)>-
volgt N 1N 2
=
iH 1 H 2
QA door een punt Q, waarbij _ _;. = - 2. Q is dus het gemeenQNi schappelijk zwaartepunt der driehoeken AiMHi. II. Daar P het midden van de lijnstukken AiHi is, ligt Q op --)-
PM, waarbij
~
-
t.
Het middelpunt 0 van de omge-
QM schreven cirkel van vierhoek H 1 H 2H 3H 4 ligt eveneens op PM, ----)>
QP = 1 • D e punten P, M, Q, 0 vormen dus een waarb IJ.. -===;;:2 OM harmonisch viertal. 0 p me r k i n g van Dr S. C. VAN VEEN. Men kan ook gemakkelijk bewijzen, dat het snijpunt N der negenpnntscirkels ,gelegen is op de vier Wallace-lijnen van A,. t.o.v. 6, A~ 1Am. Deze vier Wallace-lijnen gaan dus ook door een punt.
336
WISKUNDIGE
Opmerking van Dr F. J. CHAMULEAU. Het vraagstuk is een bijzonder geval van de algemenere stelling: De negenpuntscirkels van alle driehoeken, waarvan de hoekpunten op een orthogonale hyperboolliggen, gaan door het middelpunt van die hyperbool. Zie ook de bovenstaande oplossing van Dr L. DE J ONG.
Vraagstuk CLIX. Bewijs, dat voor aile (reele en complexe) waarden van n geldt
l
+ k2)} '
p1! ( lk2 2
a1s
(Dr S. C. van Veen).
0 p g e 1 o s t door Dr L. CRIJNS, Ir A. v. HEEMERT, Dr L. DE JoNG en Dr S. C. VAN VEEN. 0 p 1 o s sing van Dr. L DE
]ONG.
Wij nemen op de eenheidscirkel om 0 een punt Q in het le of 2e kwadrant en een vast punt Q: k, 0) op de X-as; I k I< I. Is fP de hoek van PQ met OX, dan is de integraal uit de opgave:
J
PQndt:p.
0
A1s nieuwe integratie-variabele voeren wij nude hoek ()in, die OQ met OX maakt. Daar PQ 2 =--= I 2k cos () k2 en uit de figuur volgt:
+
PQ dt:p
+
cos(()- f!!)d()
=
=
I
k cos() PQ d(),
heeft men: n
J 0
n
PQn df!!
=
J (I 0
~-1
+ 2k cos() + k2) 2
(I
+ k cos O)d().
OPGAVEN. N°. 158 EN 159. Uit de bekende identiteit: "' P n(x) =-;; (x + V x 2 -
1!
-
337
1 cos ())nd()
0
1 + k2 volgt echter direct, voor x = - - : 1-k2
2
f
1
=- ---n
n
Pn 2- 1
+ Pn2 =
"'
(1
+ 2k COS()+ k
'/1,_1 2 2 )
(1
+k
COS
rJ)d()
(1-k2)2 o
waarmee het gestelde bewezen is. 0 p 1 o s sing van IrA. v. HEEMERT. Wij maken gebruik van de integraalvoorstelling van LAPLACE (WHITTAKER en WATSON, 15. 23). nP n(z) =
"'
J
{z + (z 2
-
1)! cos cp}ndcp.
0
Dan verkrijgt men n [ p ~-1 2
1 + k2) ( 1 - k2
+ p ~2 (11 -+
k2)] k2
=
"' 2 = j{1 + k2 + 2k cos
-~ = 2(1 - k2) 2
"'
J
~-1
(1 + k 2 + 2k cos cp) 2
•
(1 + k cos cp)dcp.
0
Substitueer nu 1 + k2 + 2k cos cp = {
v1 -
k2 sin 2 "P + k cos 'I{J} 2,
dan wordt cos cp = - k sin 2 "P +cos 'I{JV1- k2 sin2 'I{J, sin cp =sin 'lfJ( V1-k 2 sin 2'1fJ+kcos'I{J)=sin'I{J(1 +k 2+2kcoscp)!, en
WISKUNDIGE
338
Vult men dit in dan blijkt
n[P~-1 = 2(1
c ~:) I
k2 )
p~c + ~:)] = n
n
k2
(I
=
2k cos rp)2 dtp
0
=
I "' {
2(1- k2)
()
0 p mer king van Dr S. C. v. VEEN. De gegeven herleidingen gelden zolang P,(z)
1 =
n
"' J{z
(z 2
I)*costp}-n-ldtp
0
geldt. Dat is het geval als I arg z .
!
.
<
n I en onbeperkt complex.
2
De uitkomst is dus juist, als
I arg
+
1 k2 _ k2 I 1
<
n 2
of
Ik I <
I.
Vraagstuk CLX. A1s in de omgeving van x f(3x)
0 geldt
= 3f(x) - 4f3 (x) en lim x-1 f(x)
1,
x--'l> 0
dan is
lim x- 3 (x
f(x))
X---)-0
(Dr W. Verdenius).
0 p g e 1 o s t door L. T. DE BRUIN, Dr L. CRIJNS, Dr W. J. Fuss, Dr L. DE jONG, Dr W. T. KoiTER, J. C. KoK, DrN. H. KUIPER, DrR. LAUFFER, P. v. LENT, F. W. NANNING Dr L. SWEERTS, Dr W. VERDENIUS, J. WICHERS en Mr J. V. YZEREN.
339
OPGAVEN. N°. 160. 0 p 1 o s sing van Dr W. T. KOITER.
x-3 (x
Stel
= A{x).
f(x))
(1)
Uit gegeven functionaalvergelijking volgt x-3 (/(3x)- 3f(x)) = - 4x-3f(x).
{2)
Vermenigvuldig (I) met 3 en trek (2) af, dan volgt x-3 [3x- f(3x)] = 3A(x) + 4x-3f(x), of 27A{3x)- 3A(x) = 4x--3f(x). Laat nu x tot nul naderen, dan nadert het linkerlid tot 24lim x- 3 [x- f(x)] x-+0
en rechterlid tot 4 en hiermede is gestelde bewezen. 0 p 1 o s sing van . x - /(x) It m -3- x--+0 x
} lim y -
9 1m
y-.-+0
+
f(y)
y3
y-..+0
- 11'
+ lim
3f(y)
27y3
y-.-+0
x
x-.-+0
4/a(y) 27y 3
lim ( f{y) )
+ 274(1"tm
3
f(y)
)3
Y
y-..+0
Dus
3
Y
x--+0
f(x) X
C. KoK.
lim 3y- 3f(y) + 4/3 (y) u--+0 27y 3
lim 3y- f(3y) v--+O 27y3
= lim 3y
J.
.
4
27'
lim x
Dus
x--+0
f(x) X
=
t.
3
0 p 1 o s sing van P. v. LENT. f(3x)
3f(x)
3f(x)
32/
.
4f3 (x)
4.3f3 ( ; )
(;)
..
. .. .. . . 3nj (~-) = 3n+lj (~)- 4.3nf (~) 3n-1 3n 3n "
.
"
WISKUNDIGE
340
3"'+1f (__:__) 3n
3x.
=
f(3x)
3x- f(3x)
(3x) 3 lim 3"x :~:-+O
3"' I(__:__)-+ 3x, X 3n
als n-+
~.
3x
oo
~k
f(3x) = (3x)3
-x)3r(3k
1 ( 3" 32" ..!... 27
X )
,
£'k __!_ t. o 32k
De uniforme convergentie blijkt uit:
I( ~
r ;k) I t3 (
< A voor iedere
k en voor
IX I <
e.
OPGAVEN. No. 160 EN 161
341
Vraagstuk CLXI. De rechte a staat loodrecht op vlak V. Een homogene staaf AB kan zich zo bewegen, dat A op a en Bin V blijft. Bepaal de beweging van de staaf als daarop geen krachten werken. (Dr 0. Bottema). 0 p g e 1 o s t door Dr 0. BOTTE:MA, Dr W. T. KOITER, Dr R. LAUFFER en Dr A. I. VAN DE VooREN. 0 p 1 o s s i n g van Dr W. T. KolTER.
Voer in als noodzakelijke coordinaten, die de stand van de staaf AB bepalen, de hoek(), die de staaf maakt met a, en de hoek 1p, die het vlak door AB en a maakt met de beginstand van dit vlak. De momentenstelling om a levert de vergelijking !ml2 (p sin2 0 =constant, (I) terwijl ook de kinetische energie L = fiml 2
(p2 sin2 0
= constant (2) moet zijn. De vergelijkingen (1) en (2) zijn identiek met de overeenkomstige vergelijkingen voor een in een punt van a opgehangen bolslinger (massa im, slingerlengte l}, die niet aan de zwaartekracht is onderworpen. Deze bolslinger beschrijft een eenparige cirkelbeweging in een willekeurig vlak door zijn ophangpunt. De beweging van de staaf AB wordt hieruit afgeleid door op de beweging van het slingerkoord een translatie in de richting van a te superponeren zodanig, dat het punt B steeds in het vlak V blijft. Zij co de hoeksnelheid van de bolslinger en a de scherpe hoek tussen het vlak V en het vlak van beweging van de (in het snijpunt van a en V opgehangen gedachte) bolslinger, dan moet op de beweging van de bolslinger een translatie in de richting van a worden gesuperponeerd ter grootte {}2)
u = l sin a . cos cot,
(3)
als t = 0 wordt gesteld op een ogenblik, dat de projectie van het bolslingerkoord op a maximaal is. Hieruit volgt 22
342
WISKUNDIGE
1. de beweging van AB is periodiek met periode 2:n:fw; 2. de beweging van A langs a is harmonisch met amplitude l sin a; 3. het punt B beweegt zich volgens een ellips in V met halve assen l en l cos a; 4. de noodzakelijke coordinaten ()en cp worden beschreven
door de vergelijkingen cos () = sin a . cos wt tg cp
1
cos a
tg wt,
waarbij cp en wt steeds in hetzelfde quadrant liggen. 0 p m e r k i n g. Dezelfde oplossing geldt voor een niethomogene staaf mits het zwaartepunt in het midden van AB ligt.
Vraagstuk CLXII. Als een vast lichaam zich beweegt om een vast punt 0, dat als oorsprong van een vast rechthoekig assenstelsel OX1 X 2X 3 wordt gekozen, dan is de kinetische energie gelijk aan L
i
l:
C;j
wiw1,
ij
waarin wi de component van de rotatievector langs oxi, Cii het traagheidsmoment van het lichaam t.o.v. OX, en Ct; (i j) het traagheidsproduct t.o.v. oxi en oxj voorstelt. Bewijs dL dt (Dr 0. Bottema). 0 p g e 1 o s t door Dr 0. BoTTEMA, Dr W. T. KolTER, Dr R. LAUFFER en Dr A. I. VAN DE VooREN. Oplossing van Dr 0. BoTTEMA Daar de traagheidsgrootheden Cu van de tijd afhangen is dL d - = 1 l: C.J dt ~ 'dt
(W·W·)
.,
-12
d l: W·W· C.J ''dt'
OPGAVEN. No. 161, 162
EN
163.
343
zodat wij moeten bewijzen, dat
.
d
1: w-w,~ dt c.. ., •
J
0.
(I)
C11 = J dm(x~ + xi) uitgestrekt over de punten van het lichaam. Hieruit volgt Nu is xl
WzXl- U'lXz, Xz = Wl%2- Wa%1,
WaXa - WaXz, Xz
zodat en verder iC22 = - waCu + wlCaa· !Caa = w1Ca2 w2Cs1· Voorts
is
zodat
cl2 J dm (x1x2
xlx2) =
wlcl3
+ w2C23 + Wa(C22-Cu).
met overeenkomstige uitdrukkingen voor c23 en Cal· Na substitutie in het linkerlid van (1) volgt het gestelde.
Vraagstuk CLXHI. Te bewijzen voor 0
~
(2p)!
t>=oPI(P+I)!
<
{3 :s;; 1
(fJ) t>(1n fJ 2
2
2
1
1
P+1+P+2+ ...
1 I ) 2 ( {3 ... 2p- 2p + 2 = [32. In Z
vI~-- {J ln 1+ V{J1-{32) • 2
(Stelling V bij het proefschrift van Dr A. I. VAN DE VoOREN. Theory and practice of flutter calculations for systems with many degrees of freedom. Delft I 952). (Dr H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door Dr H.
BREMEKAMP,
Dr A. I.
Dr L.
DE ]ONG
en
VAN DE VOOREN.
WISKU:NDIGE Oplossing van Dr L. 2
Noemen wij -~ p)! . p!p!
1
dan is:
=a P'
DEjONG
~a 0
p
(:J2P= ---;==: {32
Door integratie volgt hieruit:
en door een tweede integratie :
""
a
~ (p; 1)2 (32P
1 + v]:_p2}
-···~
4{
(32 I - Vl-(32 +In -
2
.
Als wjj deze beide laatste relaties in de gestelde gelijkheid invoeren, rest te bewijzen:
¥ 2(pav
1)
p2v+2 (
~···-
1
V1-f32)ln----
(1
=
p~ 1
Beide leden worden 0 voor {3 = 0. Wij kunnen dus volstaan met de gelijkheid der afgeleiden te bewijzen, d.w.z.: oo
.
~ a:P f32v Nu is
(
1
1 )
P+ 1
-1
. . . 2p
In
1
v1-p 2
1
-pll + p1 2 + ... ;p = 1-x:-~P dx. 0
Hiermede herleiden wij het eerste lid tot : 1
0
l
1
J -(32 x=1
-ln
l-x{3 2 -l'
{3 (1-x)
}I x=O
-1
--;===In -(32
1+vi
2
fi2 .
345
OPGAVEN. N°. 163.
0 p 1 o s sing van Dr A. I.
VAN'
DE VooREN.
Zowel het linker als het rechter lid van de gelijkheid blijkt gelijk te zijn aan
J
00
-
e-is { Hi2) ({Js) -
_J'l;
fJ
2i 1 } ds ' Im s ;;:;:; 0. n ~ s
0
Door H~2 l ({Js) in een machtreeks te ontwikkelen wordt het linkerlid verkregen, door een integraaluitdrukking voor 2i 1 Hi2 l ({Js) te substitueren en vervolgens de inten {Js gratievolgorde te verwisselen, wordt het rechterlid verkregen. 1o. Reeksontwikkeling
i~ = {1 ni(c +
H~2 l ({Js)
2
2
n {Js
({~)2p+I 2i 1:: n p=O
(1 + ~
00
+
l)P
yv+I
( {Js 2 ln~)} ~ (-1) 11 - - 2 p=O pi (P+1)!
1
p!(P+I)I
... ~ + 2p ~ 2).
Dit leidt tot de integralen 00
00
J e-is s 211 ds en J e-isln s s2 ~> ds. 0
Voor Im s
<
0
0 volgt door partiele integratie
J~-is sh ds = J2P)! i2~>+1
0
en (2p)! ( I 1 - + -···-- + ... + 1
oo
~ib+l
fe-is}ns.sbds= 0
2p
2p -
1
in)2 '
C--.
waarbij in de laatste integraal tevens gebruikt is, dat 00
i
J e-i• In s ds = 0
c
.n 2
't-.
Dat volgt door in het complexe vlak de contourintegraal
J e-z ln z dz te beschouwen, waarbij de contour het eerste kwadrant omvat.
WISKUNDIGE
346
2°. Substitutie van een integraaluitdrukking. Door de algemene formule voor cilinderfuncties
toe te passen en vervolgens de tweede term partieel te integreren vindt men, dat de integraal ook gelijk is aan 00
00
- nfe-•s
H( 2) o
({3s) ds
+ i {Jn Je-is {H
0
0
De integraalvoorstelling voor de Hankelfuncties wordt gegeven door de formule van HEINE Cf
H~2 l (z) =
e(•+ll~. ~! e-~ cosh t cosh vt dt,
geldig voor - n < argz < 0 en als v 0 ook voor arg z 0. Dan wordt na substitutie en uitvoering van de integratie naar s
J
00
00
n e-is Hh
2
'
dt {J cosh t + 1 '
({Js) ds = -
0
0
f e-•s {H~ l 00
i ;
2 ({3s)
2i 1 } ds = n {Js
0 00
·-;f(
{3 cosh\
{3sinht+ 1
cosh t dt.
0
Te zamen wordt dit
f00
-
2 {J2
f3e-t {3 sinh t
-
+1 + 1 dt
0
Stel nu et x, dan wordt na enige herleiding het rechterlid van de te bewijzen gelijkheid verkregen.
OPGAVEN. No. 163 EN 164.
347
Vraagstuk CLXIV. Van bet stelsel 2 sin x cosy
ou
ov
ou
':I
':I
+ 2 cos x cos y uX + sin (x + y) uy +
OX
+ 2 cos x cos y ~!': = oy
ou
2 COS X COSy OX -
sin (x- y) cos (x- y),
axov +
2 sin X COSy
- 2 sin x cos y ov
oy
=
(X
au
y) oy
cos2 (x - y),
vraagt men de oplossing, waarbij voor y
u
COS
= sin x, v =
=
0
cos x. (Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, D. J. BouMAN, T. C. BRAAKMAN, Dr H. BREMEKAMP en P. J. DE DOELDER.
0 pI o s sin g. Door eliminatie van v vinden we
ou ox
ou = oy
cosy-~
2 cosy--
cos (x- y) cosy.
Het hulpstelsel van LAGRANGE is dx
2
-
dy
du
cos (x--
waarnit 2y
X
Dus u
sin (x
De voorwaarde voor y
y)
=
0 geeft. !f?(x)
u =sin (x-y).
0, dus
348
WISKUNDIGE
Door dit in een der gegeven vergelijkingen in te zetten, vinden we
OV
ov
ox
oy
0,
dus
V = 1p(x-y), en de voorwaarde voor y = 0 geeft 1p(x) =cos x. Wij vinden dus cos (x
u =sin (x- y), v
Vraagstuk CLXV. Men vraagt de oplossing van het stelsel
(x2 - y2)
~
~
xy ~~
ou
(x2
y2)
~
xy ~ oy
av oy + (x + y) u + (x-y) v = ou ov ou ox
+ xy
2
--ya,
+ 5xy
2
y3,
x2y
3x3
ov
OX +~ ox +~-~ oy +~~+ oy (x
y) u
+ (x + y) v =
waarbij voor x = 0, u
3x3
x 2y
0, v = y 2 •
(Dr H. Bremekamp). 0 pg
T. C.
e
1o
s
t door M. G. BEUl\~ER, D. J. Dr H. BREMEKAMP en P.
BRAAKMAN,
0 p 1 o s sin g. Door optelling vinden we
ou
x':\uX
ov
ou
ov
+Y~+u+x,..,
+Y,..,oy oy
oX
Stellen we xu
yv
=
w, dan wordt dit
ow
ow
ox
ay
waaruit
w
=
x3
v
+y
= 3x2
3
3y 2 ,
fJJ(X- y).
BouMAN,
J.
DE DOELDER.
OPGAVEN. N°. 164, 165
349
0 geeft w = y3 , dus
De voorwaarde voor x
y3
166.
EN
y3
+ rp(- y),
ux
vy = x 3
dus
(rp- y)
= 0,
+ y3.
J?oor aftrekking der gegeven vergelijkingen vinden we 0~[
y
y2 _
ax
ou oy
2
yu
~
=
en door te substitueren yv
y2
ou oy
(x
-
yv xa
_ x2y
+ y3 -
+ 2xy2
ya
xu
+ y) u =
Daarwe hiervan onmiddellijk de particuliere oplossing u x2 zien, beperken we ons vooreerst tot de gereduceerde vergelijking
ou ax
y2 _ _ y2 Het hulpstelsel van Wij vinden x
ou =
ay
(x
+ y) u.
. dx y2
LAGRANGE IS
dy
du
y2
(x -f-~Y)--;·
du
y
u C1
u
-
= C2
x+y
X
eli = C2 eY~ = C3 e1i. X
+ y) eli oorspronkelijke vergelijking u = x2 + V'(x + y) ev.
De oplossing der gereduceerde vergelijking is u
V'(x
X
en die der De. voorwaarde voor x 0 geeft V'(Y) 0, zodat we vinden u x2• Uit ux + vy x3 y3 volgt dan verder v y 2 •
Vraagstuk CLXVI. Van het stelsel
ou ov w, ax oy ov ow u ax ay ' ow ou ox - " "oy =V, -«~-=
350
WISKUNDIGE
vraagt men de oplossing, waarbij voor y x, u = v w = cosh x. (Dr H. Bremekamp). 0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, D.
J.
BouMAN,
T. C. BRAAKMAN, Dr H. BREMEKAMP, Dr W. T. KolTER en Dr L. DE J ONG. 0 p 1 o s sing van Dr W. T. KoiTER Bij elke oplossing z(x, y) van de vergelijking
oz ax
oz ay
(1)
-=Z
behoort een oplossing u = v w z van het gegeven stelsel. We zoeken een oplossing van ( 1) in de vorm
z = X(x)
(2)
Y(y).
Dan moet gelden dX
dY
dx
dy
y
(3)
B e- 11
(4)
~--=X,-··-
met de oplossingen
X
=
A e"', Y
=
Aan de eis z = cosh x voor y = x wordt nu voldaan door A B ~· en de gevraagde oplossing is dus (5)
0 p 1 o s s i n g van Dr H. BREMEKAMP. Uit het gegeven stelsel volgt
o(u
+ v + w)
o(u
v
+ w)
oy
u
De hulpvergelijkingen van LAGRANGE zijn dx
-
d(tt
dy = · · - · · - - - u
Wij vinden dus u
v
w=e"'
v +w.
OPGAVEN. N°. 166 De voorwaarde voor x
167.
351
y geeft
3 ch x
e"'
i( 1 + e-
2 "')
dus
EN
+ +
p(x y) !(1 e-"'-11) u v w = i(e"' e-'~~). Verder vinden we uit het gegeven stelsel
e2
+ ev + e2w)
als e = !(-1 Dit geeft
o(u e-
+ ev + e2w)
(1)
(u
oy
ev
e2w),
iyl3).
dx tt
en daar 1 + e
dy ev
+ e2 =
+ e2w =
e•x
u
ev
e2w = 0.
(2)
Evenzo vinden we
waaruit op de zelfde manier volgt e2v+ew
u
Uit ( 1), (2) en (3) lossen we op u = v = w = i(e"'
(3)
0
e-11}.
Vraagstuk CLXVII. Men vraagt de oplossing der differentiaalvergelijking 4 2 = x 3 waarbij voor t = 0,
:;2-
:;-y ~2-~:
y ( ~;-- ~~) ·
(Dr H. Bremekamp).
0 p g e 1 o s t door D.
J.
Dr H.
BouMAN,
T. C.
BREMEKAMP
BRAAKMAN,
en Dr L.
DE JONG.
352
WISKUNDIGE Oplossing van T. C. BRAAKMAN.
x
Wanneer weals nieuwe onafhartkelijk variabelen invoeren: y p, x- y = q en 2t = -r volgt uit de gegeven diffe-
rentiaalvergelijking, na vermenigvuldiging met q : 4
o2z) = o2z 3~
oz
q (fJ;ji
2 oq (Differentiaalvergelijking van DARBOUX).
(j2z
Stel u =
(j2z
oq2
dan is direct na te gaan, dat u voldoet
aan:
(J2u
(J2u
--~
oq2
Immers:
0.
..-
()r2
(J2z) (oq202 - a;202) .(()2z aq?.(Jr2
4
oz
4
o2z
( 32 cq2 -
=
o3z
2
2
32) (2 oz) a.2 . qoq = ()3z
f . aqz + q . oqs -- q . aqa-rz =
qs oq
2q . ~(-a:~azz oq oq or 2
2
2q
-~zq) v
O.
De algemene oplossing van de vergelijking voor u kan geschreven worden in de vorm:
u zodat:
oz '::l
vq
q -
2
•
u Ievert :
z = q {~F(p, q 2
o(q
-! {F(p, q
r)
+ ~(;(P, q- r)} o(q - r)
-r) r)
G(p, q
r)}
+ H(p),
en:
!L{o2F(p, q
-
2
o(q
1
{oF(p,
2
---o(q
r) _ o2G(p, q- -r)} r) 2 o(q- r) 2
q + •) oG(p, q •)} + r) --a(q~.
353
OPGAVEN. N°. 167.
De voorwaarden voor t q {oF(p, q)
oG(p, aq
q)}
aq
G(p, q)}
HF(p,q)
-~----+---
2
0 leveren: 1 (I)
H(p)
en: q 2
q) aG(p, q)} i { oF(p, ---·············--···-
{o F(p, q) oG(p,J_)} 2
2
oq
oq
2
oq
2
aq
Uit (1) volgt:
+G
A(p). q
F-G
B(p). qz
F
2H(p)-
2
p2
en (2) Ievert: 1 ++ D(p). 3q
Hieruit valt direct af te leiden : F(p, q
+ r)
2 T -r) = - p2- 3(q2
G(p, q
A(p) . q + 2B(p) . qr:
2H(p)
en: oF(p, q + r:) a(q + r:)
+ oG(p, q
-c)
2qr:
. 3 (q2 _ -r2)2
r:)
o(q
+
A
2B(p)
(p)
T,
waaruit we voor z vinden: 1
z(p, q, -r)
=
T:
3q2- 7:2 -r2)2
p + 6 · (q2 _
of, in de oorspronkelijke variabelen: 1
z(x, y, t)
(x
+
y) 2
3(x - y) +-3t .{(xy) 2
Oplossing van Dr H.
2 -
4t 2
-
4t2} 2
.
BREMEKAMP.
Wij behandelen het meer algemene geval, dat voor t =0,
oz
z = q;(x, y), at
q;1 (x, y), waarbij q; en q;1 gegeven functies zijn.
Door te stellen x
y
=
~.
x- y
= 1J
gaat (1) over in (2)
354
WISKUNDIGE
waarvan een oplossing is te bepalen, zodanig dat voor t z
p{j(~
rJ), t(~
0
n)} = t:P(~. n)
en
oz at= rpl {t(~ + n), f(~- n)} tP~(~. n). Stelt men 11 + 2t = u, 11 2t = v, dan wordt (2) ()2z 1 ( (Jz oz) 0 ;-+~ a;,+ av ouov en als
cz
a
-·-Z
ov
1-t
+v
a 2z tt+v (u+ v}i'
oa cu
---
Door eliminatie van z vinden we
32a
oa
I
oa u + v ov
-+ ouov u + v-ozt
2a (u
+ v)
0,
2
of
~-.(~+ ou ov dus
1
u
1
1
a)--(~+-a) v u v ov u +v
oa ov
v
a
=
(u
0,
v) 1p(v).
Schrijven we voor w(v) = tt;"(v), dan geeft dit 1 ···~~f(u)
a
u+v
dus z = - f('u)
f(u
+ v) t;'(v)
+ !(u
v) f'(u)
f;(v) / 1 (v)
+u
1
i(u
v
ft(v),
v) f~(v)
en door terug te keren tot de veranderlijken ~ en 11, bedenkende, dat in (2) geen afgeleiden naar ~ voorkomen, vinden we als oplossing van die vergelijking
z
+ '11
-- /(~. 11 oft(~,
+ 2t)
11
n- 2t) 0'1]
•
1
of(~. ~ + 2t) -II(~. 11 -
2t) (3)
355
OPGAVEN. N°. 167.
Hierin moeten nu fen / 1 zo bepaald worden, dat aan de beginvoorwaarden is voldaan. Deze geven rJ
at~~· n)
w(~. n)
OrJ
(4)
en daar
e. +
n 2t) 2 at( ______ -"--..:._____c_
n-2t)
2
on
01]
'02/l(t ' f j - 2t)
on2 ---,
-2rJ
of(~. n)
+ rJ o f~~.?J_~ + o/1~;, 2
01] 2
01]
Or]
Uit {4) volgt (fl'/(~.
32ft(~.
n)
n)
1 atP(~. n)
--n-yn·
(6)
dus (J3j
()3fi
1 (J2cp
1 ()cp
on a on a
- 'fJ2 -+-----on 'fJ on2'
ons
+-21] 01} '
uit (5) l (Xl\
01]3
dus (J3f
(;cj)
-=-
ana aat1
01]3
-
1 atP 21]2 01]
32@
l
1 (Jcf;l
---+ 211 01] 2 4YJ 1
+~
on
1 acpl OrJ 2- - - 411 01)
o
2$
Bepalen wij dus de functies lf'(~, 17) en 'l'1(e, n), (waarin ; als parameter optreedt) zo, dat
P"' =-1 ocJ> 21] 2 01]
dan vinden we
f= /1 =
+ 'l'1 (~, rJ) + 17 2 F(~) + 11 F1 (~) F2 (~), P(;, 17)- 'l'l(e, 17) + 1] 2 G(~) + 11 Gl(;) + G2(;),
'l'(~, rJ)
(7) (8)
356
WISKUNDIGE
waarbij F, Fv F 2 , G, G1, G2 willekeurige functies zijn. Deze hebben echter te voldoen aan de uit (4), (5) en (6) volgende betrekkingen 1J2 (F Fl
G)-- (F 2 Gl
+ G2)
([J
2P- 2'fJ P', 2P~ 2'fJ
=
!([Jl
=
l ([J'- P". 2'fJ
p;
I'
Uit de eerste en de laatste van deze betrekkingen volgt
F2
G2
= in@'- n2 P"- ([J
2P
2nP'.
Uit de definitievergelijkingen van P en P 1 blijkt, dat de tweede leden der laatste drie vergelijkingen inderdaad onafhankelijk zijn van '1· Door (7) en (8) te substitueren vinden we
z = - P($, rJ
2t)-
oP(~, rt-
'f)
2t)
drJ
4t2) {F(~) + G(~)}- 2t {(Ft($)- G1($)}
+ (n 2
t}
1l
3P1 (~v rt-
2t)
0'1}
1]
3P($,
+ 2t)
P1 (~, rJ
+ 2t)
+ (F2+G2).
In het opgegeven voorbeeld wordt de berekening zeer vereenvoudigd doordat @($, n) dien
@1 (~, rJ) =
1 'fj2
0 p'''- __1_ p''
dus
dus
1
-
~2
niet van $ afbangt.
Wij vinden '
__!_ niet van 11 afbangt en boven-
2r}"
1
OPGAVEN. N°. 167 1
1 12(1]- 2t)
Z=----
.
12(1] + 2t)
EN
357
168.
1]
+ l2(1]- 2t)2 l
+ ~2 en terugkerend tot de oospronkelijke veranderlijken 1
X
z = 6(x
y)2'
Vraagstuk CLXVIII.
=
f(x) zij gegeven door /{0) f(x)
= exp
x-.a- (1 -
/(1) = 0, en
x) --t},
(0
<
X
<
1);
l is een positieve constante. Bewijs dat 1
1
1/(n)(x) I ;;;;;;; {Cn +A)n
(n
=
0, 1, 2, ••• ; 0;;;;;;; X;;;;;;; 1),
waarin C slechts van A. afhangt. (Dr. N. G. de Bruijn). 0 p 1 o s sin g.
Stel exp z-.a) g(z) (Re z > 0). Cv C2, •••• stellen in het volgende positieve getallen voor, die slechts van l afhangen. Kies C1 (0 < C1 < 1) zo dat Re w-;. > i op de cirkel
lw
II=
Voor x
cl.
>
0 is, met de integratieweg [z- xl = C1x, ig(n)(x)l
=I
n!. . 2m
g(z)
(z- x)n+l
dz/1;;;;;;;
;;;;;;; n! C}n x-,n {max e-w -JI}X -JI ;:;;;;: nn C}n x-n 2-x -JI. w-li=C1
Aangezien 2-Y ; ; ; ; c2 y-li-< (y :;;;:: 0)' hebben we (neem y =I fnx") 2-x-.A
{C2(nx-t)lf.<}n
(C2 nlit. x)n,
zodat 23
358
WISKUNDIGE
Is k geheel, 0 ;;,;;;: k ;;,;;;: n, dan geldt kk ;;,;;;: qk !, zodat
;;;;;;C~kl(n-k)!
k(I+!)k (n-k)(l+;)(n-k)
< x < 1, I /(nl(x) I = I{g(x)g(l- x)}(n) I ; ,; ;:
nlfl(k+n-k).
Derhalve is, als 0
:E(~)
q. C~k! (n
k)! nn!J.
=
e
n nn+n/l • 5
Het is gemakkelijk in te zien, dat voor x afgeleiden nul zijn.
0 en x
1 aile
Vraagstuk CLXIX. Bewijs, als cr;.(n) de som der A.-de machten van de delers van n voorstelt a1 (n)
= :E
djn
(··~)" a,~(d2). d (Dr N. G. de Bruyn).
0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, D. J. BOUMAN, Dr N. G. DEBRUYN, Dr L. DEJoNG en Dr E. TROST.
0 p 1 o s s i n g van Dr E. TROST. II P'; de kanonieke ontbinding van n, dan is
Zij n
i
1
pJ.(a;+l) _
a.<(n)
=
II
i
,
1
i
dus a;.(n) multiplikatief. Als a en b twee onderling ondeelbare getallen zijn en we de juistheid van de betrekking der opgave voor a en b veronderstellen, dan hebben we
a~ (ab) =a;. (a) a~ (b)
:E d/a
(!!_···)"a" (d2) :E (!L)"a" (t2) d t
:E :E ( -ab)"aJ. (d 2t2 ) dt
afa t/b
(p
t!b
ab)"a;. (D2). :E ( ---
D/ab
D
Nog aan te tonen is dus, dat de betrekking voor n = priemgetal) geldt. Men heeft
pa)"
!: ( _
d/p•
<1;.
a
a
i=O
i=O
:E p.<(a-i) aJ.(p2i) = :E pt.(a~i) .
(d2)
d pJ.(a+ 1)
_
pi.- 1
1 ~
i::/
,ii
=
{pi.( a+. 1)
_
PA- 1
p.1(2i+l)_J
_
1
1}2 cri (pa).
pa
OPGAVEN. N°. 169
EN
359
170.
Vraagstuk CLXX.
Een eindige rij van onvereenvoudigbare breuken pkfqk > 0, k = 0, .... , m) heet een ketting, als IPlllk-lq~r.Pk- 1 1 1 {k = I, .... , n). Beschouw een tweede ket0, .... , n), en neem aan. dat ting p~jq~ (k (q~r.
A qo
< P? < Pm < _p~ . qo qm Pn
Bewijs dat er een breuk is die in beide kettingen voorkomt. (D. N. G. de Bruijn). 0 p g e 1o
s
t door Dr N. G.
0 p 1o s s i n g van
J.
H. en Dr R.
DE BRUYN,
J.
H.
VAN LINT LAUFFER.
vAN LINT
Gegeven is:
Po < P? < Pm < P~ . qo qo qm qn Stel dat er geen breuk is die in beide kettingen voorkomt. en p~ de breuken A en Pm scheiden, qo qn qo qm · d.e t wee de k ett'mg een b reu k ~, p~ ZIJn .. d'1e tussen -Po en Pm m qk qo qm t t .. 1 p~+l . Po Pm li . 1tg erWIJ - ,- met tussen -·- en - . gt. qk+l qo qm Dezelfde redenering nu op de eerste ketting toegepast Dan moet, daar
P?
pl en pl+l P~+--1 sche1'dt. gee ft een paar -·~ - d at d e b reuk en -p~1• en-, ql '
qk qk+l a r a c We hebben nu dus 4 breuken - , - , - en met de pl+l
fJ
volgende eigenschappen:
rfJ- afJ cb
ad= 1
a
fJ
(I) (2)
<
a
0
y
b c
d
en:
a{J- ba ;;:;;;; I yb fJa ;;:;;;; 1 co-dy;;:;;;; 1
(3) (4) (5)
360
WISKUNDIGE
De laatste drie volgen uit de eerste ongelijkheid. Is a < 0 dan volgt uit (1) dat y ~ 0 is. Hieruit volgt met (4) data< 0 is en dit geeft met (2) c ~ 0. We zien dus, dat a, y, a en c aile 0 :2: of ~ 0 zijn. N eem aan dat ze > 0 zijn. Uit (5) volgt ac~ - ady :;;:;:: a} t ( ) Uit (4) volgt cyb ci~a :2: c -+me 2 Y :;;:;:: a c (6) Uit (4) volgt ayb a~a :;;:;:: a} t ( ) (7) Uit (3) volgt ya{J- yba :2; y -+me 1 a :;;:;:: a+ Y Uit (6) en (7) volgt nu y :;;:;:: y + a c. We vinden zo dus een strijdigheid. Evenzo voor a, y, a en c ~ 0. Onze onderstelling is dus niet juist. Er is een breuk die in beide kettingen voorkomt. 0 p 1 o s sing van Dr N. G.
DE
BRUIJN.
Aan elke onvereenvoudigbare brenk pfq voegen we in het complexe vlak de cirkel van FoRD toe, waarvan het middelpunt
p
+ -2q2i
en de straal
I
is. Bekend is dat voor 2q2 P1 /q1 P2 /q 2 de bijbehorende cirkels elkaar niet snijden, en elkaar raken als IP1q2 P2q1 1 1, en slechts dan. Met een ketting correspondeert een ketting van twee aan twee elkaar rakende cirkels; alle cirkels raken bovendien aan de reele as. In het in de opgave genoemde geval is het om topologische redenen duidelijk, dat.de beide cirkelkettingen punten gemeen hebben. Dit is slechts mogelijk als ze een gehele cirkel gemeen hebben. q
Vraagstuk CLXXI. Te bewijzen a
lim
~;1t-fsinn rp dp = a
n-+oo Slll n
tg
a, voor 0
0
welke formule zonder bewijs voorkomt in P. H. ScHOUTE, Mehrdim. Geometrie II p. 326). (Dr G. van Hasselt).
361
OPGAVEN. N°. 170 EN 171.
0 p g e loSt door D. J. BOUMAN, T. C. BRAAKMAN, B. L. 1· BRAAKSMA, 1· L. BURCHNALL, P. 1· DE DOELDER, Dr G. VAN HASSELT, Dr L. DE 1oNG,.Dr R. LAUFFER, 1· H. VAN LDlT, W. LUXEMBURG, W. P. NEWNS, Dr E. TROST en Mr 1. VAN Y ZEREN. S 0 1 u t ion by W. P. NEWNS and
1· L.
BURCHNALL.
a
LetJ.,.= .n fsin 11 ipdqy.ctga (o
1,.
0
is certainly positive and a
j"
1n < .
n sinn ip cos tp dip = n < 1. smn+1 a • n 1
+
0
Hence
1,.
is bounded. Let l
1.,.
I) be lim inf
From the
n-i>-oo
a
recurrence formula for f sinn qy dqy we have without difficulty 0
1,.) sin 2 a= 1 -
{1
n-1
n-2
1n-2•
and on taking upper limits on both sides
{I -l) sin2 a = 1 Hence l
=
1, and
1,.
l.
necessarily converges to 1.
1ONG
0 p 1 o s s i n g van Dr L. DE Stel sin qy =
t . sin a.
f
n Dan is u,. = ~···11 Sln
a
a
sin" f/J dqy _: n sin a
0
f
1
tndt -;:=====:=::::::::=·
0
a
Volgens de tweede stelling van het gemiddelde is 1
f'v1::t::Fn2~
0
dus
1
1 ( ----1)/tndt;O
c
362
WISKUNDIGE
u..
n sin a { n
waaruit direct: Lim Un
I I+ Co~-;;- 1) 1n .:?"1+1}. =
tg a.
n--7>-oo
0 p 10
SS
i n g van Mr
J.
Y ZEREN
VAN
We bewijzen dat
f(a) f'(a) als 1°. f(cp) in (cp0 , a) integreerbaar is;
2°. lim 1/(cp)l < 1/(a)l in elk interval (cp0 , cp1) waarbij cp1 ,
(evenals /(cp) integreerbaar in (
< n f lf(
(
era) n(l -
~)n,
wat voor n
--7>-
oo
'Po
de limiet 0 heeft. We mogen dus het integratie-interval (cpa, a) verkorten tot (
< f(a)
(a- cp) (f'(a)
+ s) < f(cp) < < /(a) - ( a - cp) (f'(a) -e) < /(a).
Dus a
a
nf{l-(a
'1'1
a
s)/f(a)}"dcp
(a-cp)(f'(a)-s)/f(a)}ndcp.
(1)
OPGAVEN. N°. 171.
363
Het linkerlid heeft voor n--+ co een limiet, die gemakkelijk wordt gevonden door q;1 te vervangen door a- f(a)J(f'(a)+e). Dit mag, omdat het hoven bewezene evengoed toepasselijk is op , de functie 1- (a- rp) (f'(a) e)jf(a), die in (a-f(a)f (/'(a) e), a) aan de eisen 1°., 2°. en 3°. voldoet. Bij de nieuwe ondergrens gaat het linkerlid van ( 1) door de substitutie 1 - ( a - ffJ) (f'(a) + e)/f(a) = x over in 1
nfx"dx.f(a)/(f'(a) +e). Voorn--+oowordtdit/(a)/(/'(a) +e) 0
en evenzo blijkt hetrechterlid van (1) f(a)/(f'(a) e) tot limiet te hebben. In verband met de willekeurigheid van e volgt dan a
f(q;) limn J(' ( · )" dq; n--+oo • /(a)
f(a) 7'(~)'
'PI
waarmee het gestelde is bewezen. Door een kleine wijziging in eis 3°. is dit resultaat te verruimen, waardoor we ook vinden 00
lim
yn
n--l>-00
•
{(sin q;)"'aq; (zie Opgave 111). q;
0
Als (i. p. v. 3°) de linkerafgeleiden f(~l' /(~;, .... , 1/!l-ll aile 0 zijn en!/~? 0, dan blijkt met dezelfde bewijsmethode
1
~oon •
k1 /
n
x (1-x)
cl 1
1 ( /(a). k! !_!.
1
1)
dx.k -/[:; -) =kr(k
(I(a~~~j). k .t)! · k
0
In het bijzonder vinden we hiermee (na enige triviale herleiding)
f
lim.vn n--+oo
0
'P(o sin
q;)"' dq;=-y:n y6=lim vnj"'(o{
-p
2
sin q; )"' ( 3)}1/3 dq; log 1+q;
n..-+oo
0
I
WISKUNDIGE
364
(In beide gevallen heeft de integrand bij 0 de ontwikkeling 2
.... ). Hierbij valt op te merken, dat bij de eerste
1- :
integraal q;0 door oo mag worden vervangen. (Immers 00
;vn!(~i: q; 1
r
1 co
vnq;-n dq;
dq; 1 <
n-1
wat voor n-;.. oo
1
0 wordt). Bij de tweede integraal is q;0
_,..
oo niet geoorloofd,
want bij even n treedt divergentie op.
Vraagstuk CLXXII. De afstanden van het snijpunt van AP, BQ, QR (zie N°. ABC verhouden zich als 4 4 sec
0 p 1 o s sin g.
I. Laten D en E de projecties van R resp. op BC en AC zijn. Het punt, waar cirkel M1 AC raakt, zij F, de projectie van R op M1 F zij G, het snijpunt van M1M2 met het verlengde van AB zij H. Wij onderstellen a< p, dan ligt B tussen A en H. Stel L AHM1 1p, dan is L M1 RG = a W· RE = FG = r 1 + GM1 = r 1 {1 + sin (a + w)}. Uit de figuur volgt: .
r
r
2 sm 1p = -1 - - , cos 'lfJ =
r1
+ r2
2Vr 1r 2
-~~~~~~~
rl
r2
\
1 -2r- ( yrlcos a r1 + r 2 2
. RD = Ana 1oog lS
2r2 ( ~~~-~~- vr2 r2
r1
. a) + vr2sm2
cos {3 2
2
.
• -~ {3 )z . + v• ' rl sm 2
OPGAVEN. N°. 171
Hieruit volgt:
(yr
365
172.
EN
f1)2 (yr
a)2
RD ~cos f1 sin-- : ___!__cos a +sin-- . (I) RE r1 2 2 r2 2 2 II. Bekend is (zie b.v. Rapport Z.W. 1951-020 van het Mathern. Centrum pag. 5): a
r1 =
(s- b) (s- c) s
cot-
4
X
--~-------------
(cot~- l)
a
Stellen wij de straal van de ingeschreven cirkel van !::, ABC gelijk 1, dan volgt hieruit door een eenvoudige herleiding: (1 +g) (1 +h) r1 = ----:-2--:( ~------::--. a
fJ
4
4
als tg- = f, tg
y = h gesteld wordt. 4
= g, tg
Analoog komt:
(1
+ f)(l + h)
--~··-
g)
2(1 Dus:
(2)
Verder is cos cos
III.
a 2
fJ
=
l-f 1-
.
Sln
2
g
•
2 1+ Uit (1), (2), (3) volgt:
sm
a
2
fJ
2g )
-Ig2
l
2
1 + g2 . ;c2
waaruit het gestelde dadelijk volgt.
ia
-.
(3)
+ g2
(1 g 1 / : ~=t X 1 +-f
Q
2g :
sec
2g
=
2
lP'
2
g) ( 1 -
r
f)
+ 2/ -
366
WISKUNDIGE
Vraagstuk CLXXIII. Bepaal alle even continue reele voor alle reele x gedefinieerde y + z = 0 impliceert functies f(x), waarvoor geldt, dat x
f(z) 1 f(x)
1 f(z) f(y)
D
f(y) f(x) 1
=
0.
(Dr N. H. Kuiper).
J.
0 p g e 1 o s t door B. L.
en
J.
H.
BRAAKSMA,
Dr N. H. KuiPER
VAN LINT.
0 pI o s sing van
J.
H.
VAN LINT.
Als we de determinant uitwerken luidt de eis: x+y+z=O impliceert 1 - f(x) - f 2 (y) - f2(z) + 2/(x) . f(y) . f(z) = 0 (I) Hieruit volgt /(0) = 1 of /(0) = t·
a. Zij /(0) = 1 - 3/2 (x) - !
t· Kies y -- x en z = 0, dan 0 dus f(x) = i daar f(x) continu is.
b. Ook f(x) = 1 is een oplossing. We zoeken nu oplosI en f(O) = 1. Uit (1) volgt nu reeds dat singen met f(x) f(x) even is. We beschouwen nu aileen positieve waarden van het argument. Dan volgt uit ( 1) met z - (x + y) en f(z) = f(- z)
{f(x
+ y) -f(x) . f(y)}
2
= {I -
/ 2 (x)} . {1
f2(y)}.
(2)
Hieruit zien we dat /(x) ;;:;; 1 voor alle x of f(x);:;;; 1 voor alle x. Is /(y) = 1 dan is volgens (2) y een periode van f(x). Stel dat y de kleinste periode is. Uit (2) volgt met y = x: {/(2x)-/ 2 (x) }2 ={/2 (x) b.1.
1}2, dus f(2x) = 1 of f(2x) =2/ 2 (x) -1. (3)
Stel f(x) ;;:;; 1 voor alle x. Zij y weer de kleinste
period e. Daar voor 0
<
x
waarden van x: /(2x) 0
< x ;;;; ~ is 2f(x)
<~
2
2f2(x) -
li~ f(x)
x-?-u/2
1, is voor deze
1. Daar f(x)
1 > 0, dus /(2x)
f(x)
1 =lim /(2x) ;;;;;;
~/%
geldt f(2x)
=
/~\ > \2)
> 1.
>
1 voor
f(x). Dan is
367
OPGAVEN. N°. 173.
Dit is een tegenspraak. Er is in dit geval dus geen y ::ft 0 met f(y) = I. . We bewijzen nu, dat voor x > 0 f(x) monotoon toeneemt. Stel n1. dat voor zekere x en y (0 < x < y) geldt f(x) = f(y). Uit (2) volgt: {f(y) -
f(x) . f(y- x)}2 = {/2 (x) -
1} . {f(y- x)
1}.
Daar f(y - x) =!= 1 kunnen we door 1 - f(y - x) delen: 2f2(x) -1 = f(y-x),dusf(2x) = f(y-x). Evenzoisinditgeval f(y + x) = f(2x). Daar echter (y- x) + 2x = y + x moet dan gelden f(2x) = 1 of f(2x) = - t· Dit is een tegenspraak. Hiermee is het gestelde bewezen. Uit (2) volgt:
+ y) = f(x). f(y) ±
V{/2 (Xl- 1}. {f(y)
1}. Het minteken vervalt echter daar voor 0 < x < y geldt: f(x
f(x). f(y)-
V{/2 {x)- 1}~{/2 (Y)l}.< f(y)
in strijd met de eis dat f(x) monotoon toeneemt. Beschouw nu de functie u(x) f(x) Vf-2 (_x_)-1·· voor x ; ;,:; : 0. Deze functie is continu en met behulp van de functionaalvergelijking voor f(x) vinden we u(x + y) = u(x). u(y). Verder is u(O) = 1. Daar u(x) :;;:;: 1 volgt uit een bekende Stelling dat u(x) e""' met a> 0. f(x)
! {u(x) + _!__} = u(x)
cosh ax. (De eis a
> 0 kunnen we
nu weglaten). b. 2. Het geval /(x) ;:;;.;; I voor aile x blijft over. N u is f(x) periodiek. Zij n1. f(x0 ) = 1 a met (0 < a < 1) dan is volgens (3) /(2x0) = 1 dus f(x) periodiek, of /(2x0) = 1 - a(4- 2a) < 1 - 2a waaruit in verband met de continulteit volgt dat er een y is met f(y} = l of een y met f(y) = 0. Maar uit f(y) = 0 volgt blijkens (3) f(2y) 1 of /(2y) = - 1 en nit f (2y) - 1, /(4y) = I. Er is dus 1. Noem 2na de periode. steeds een y te vinden met f(y) Voor x < na geldt nu /(2x) = 2f(x)- I. Dus geldt dit ook voor
x = na waaruit volgt f(na) =
--1, dus
t(na) = 0. 2
WISKUNDIGE
368
Analoog aan de redenering in b. 1 is te bewijzen dat f(x) mono-
3't!:,
toon daalt op 0 ;;;;; x ;;;;;
We kunnen ons tot dit interval 2 beperken daar f(x) door zijn waarden op dit interval is bepaald. In verband met de monotonic vinden we nu: f(x y) = f(x) .f(y) V{l - / 2 (x)}. {1 - / 2 {y)}. Zij nu voor 0 ;;;;; x ;S;; naf2: u(x) = f(x) + i. V 1 f2(x). ~--
·Dan geldt u(x
+ y)
u(x) . u(y), u(O)
I en
u(~a) =
i
terwijl u(x) continu is en Re {u(x)} monotoon. Dan is ix
u(x) =
f(x)
=
ea volgens een bekende stelling X
Re {u(x)} =cos-. a
S a m e n v a t t i n g: De oplossingen zijn 1 (a willekeurig reeel) (a willekeurig reeel).
f(x) = o - !; f(x) f(x) = cosh ax f(x) cos ax
Vraagstuk CLXXIV. Bepaal onder de aanname, dat de verzameling der reele getallen welgeordend kan worden, alle even reele voor alle reele n gedefinieerde functies f(x), waarvoor de eigenschap van N°. 173 geldt. (Dr N. H. Kuiper). 0 p 1 o s sing van Nos. 173-174 van Dr N. H. KuiPER.
Inleiding. f(x) = f(- x)
§ 1.
x x A. /
2
y z f(O) =
=
y
z
0 impliceert D
(1)
0.
(2)
0 in (2) geeft: A : f(O) = i; B : /(0) I. y = x, z = 0 in (2) geeft met (1):
-i·
(x) t· y = x, z = -
2x in (2) geeft f(2x) -
t.
E e r s t e o p 1 o s s i n g. f(x)
-
i-
(3)
-------·-··-~-
OPGAVEN. N°. I73 B. In het vervolg is /(0) Substitutie in (2) van z = x geeft met (I):
EN
369
174.
l. + ey, e = I dan wei e
f2(x)- f2(y)- f2(x ey) + 2f(x)f(y)f(x + ey) 0, 2 [f(x ey)- f(x)f(y)] - [I f2(x)] [I - f(y)] 0. 1
+
-1,
(4}
Omdat de eerste term in (4) niet negatief is geldt, dat indien voor een waarde van x: f2(x) < 1 (resp. > 1), dat dan voor elke waarde van y: / 2 (y) ;;;;;: l (resp. ;;;;;;; l) y x, e = 't in (4) Ievert [/(2x) - 2f2 {x) I] [f(2x I)] 0 (5)
=
Uit (5) leest men dat indien f2(x) ;;;;;;; I voor aile x dan f(2x) en j(x) ;;;;;;; l voor alle x. Wij zullen de twee gevallen f2 (x) ;;;;;: I voor aile x en f(x) ;;;;;;; I voor aile x apart beschouwen. § 2. In deze en de volgende paragraaf is f(x) ;;;;;;; 1 voor alle x. Is f(a) cosh ca en f(b) = cosh c'b dan is volgens (4)
f(a
+ eb)
= cosh (ca
e'c'b), e' = I of
1
(6}
In het bizondervolgt hieruit dat indien /(a) = f(b) = I, dan
f(ma
+ nb)
m, n geheel.
I,
(7)
Hieruit volgt dat voor een oplossing f van de opgave geldt, dat de getallen x, waarvoor f(x) = I, een subgroep van de additieve groep der reele getallen vormen. We merken nu op de T w e e d e o p 1 o s s i n g. (8)
f(x) :::::: I.
Is niet f(x) == 1 dan bestaat 4a z6 dat /(4a) =F 1 en dus ook f(a) 4 1 en /(2a) =F 1 volgens (7). Stel /(a) =cosh ca, dan is voor k = 0, I, 2, 4 volgens (5):
f(ka) k
cosh kca.
(9)
Stel (9) geldt voor k 0, 1, . . . . m I. Dan is volgens (6):
m maar niet voor
=
/[(m + 1) a]= /[(m-i) a+ (i +I) a] =cosh [(m- i) ca (i + 1) ca] = = cosh (m- 2i 1) ca, i = 0, 1, ... m.
372
WISKUNDIGE
Voor cc'c" = 0 kan dit zonder beperking verondersteld worden. We nemen nu aan cc'c" 0 en veronderstellen dat de gelijkheid niet geldt. Dan is c"z), f(y + z) =cosh (c'y f(y- z) = /{(rx -1- y)- (rx + z)} cosh {(crx + c'y) (crx + c"z)} =cosh (2crx c'y + c"z) voor elk rationaal getal r. Dus c = 0 in strijd met cc'c" # 0. (12) geldt dus voor R* indien voor R. Met volledige inductie vinden we een additieve functie H(x) gedefinieerd voor alle reele x, waarvoor ( 12) geldt. § 4. Oplossingen met f(x) ~ 1 voor alle x en f(O)
1. lsf(a) = cosca,f(b) = cosc'bdan volgtuit (4), analoogaan (6): f(a + eb) cos (ca e'c'b), (14) Is f(p) - 1, dus f(2p) = 1 volgens (5), dan berekent men gemakkelijk dat voor aile x en voor k geheel:
/(- x 2kp) = f(x + 2kp) -/(-X -1- p -1- 2kp).
f(x
p
2kp)
=
(15)
We beschouwen thans de functiewaarden op de rationale veelvouden van 1, dus op de rationale getallen. Stel /(2a) l, f(4a) 1, f(a) cos ac2n, a rationaal. Dan is f(2a) cos 2ac 2n. Stel f(ka) =cos kac 2n voor k = 0, ± 1, .... ± m (m ~ 2) maar niet voor k = m 1: f{(m l) a}= cos (m- 1) ac 2n = f{(m 1) a}. Substitutie van (m + 1) a, (m- 1) a en 2a in (4) levert {/(2a)- 1}{/(2a)- 2/2 {(m- 1) a} 1} 0. Dus omdat f(2a) # 1 : f(2a) = 2f2 {(m 1) a}- 1 = 2f2 (a)- 1, f{(m 1) a} = ± f(a), cos (m 1) ac 2n = cos ac 2n, dus (m 1 + e) ac 2n = nn, n geheel, e = 1 of 1, f{(m- 1 + e) a} cos (m 1 + e) ac 2n 1 of - l. Met behulp van (22), (23), (24) volgt dan echter, indien niet m- 1 + e = 0, dat de functiewaarde f{(m + I) a} gelijk 1) ac 2n. moet zijn aan cos (m
OPGAVEN. N°. 174.
373
Het geval m = 2 e = 1 moet nu nog apart bekeken worden. Daarbij geldt /(3a) = /(a), en dus /(4a) /(3a + a) /(2a) {want zie (6), /{4a) 1) 2f(2a)- l. Dus /(2a) = - t en /(4a) = - t· Wij vatten het voorgaande samen in een Lemma. Indien: /(2a) =/:= 1, /{4a) 1, /(2a) f, f(a) =cos ac2n, dan is f(ka) cos kac 2n voor k geheel. Indien N geheel niet bestaat zodat
!-
/( 2Na)
t( ~) - i, dan is:
voor aile N geheel en voor aile rationale
veelvouden ra van a, dus voor alle rationale getallen is f(ra) gelijk aan of aan I. Voor de rationale getallen (rationale veelvouden van a) kunnen oplossingen f nu als volgt geconstrueerd worden: f(x) = 1 voor alle rationale veelvouden van a die behoren tot een additieve subgroep. f(x) t voor alle andere rationale veelvouden van a. De continue functies die op deze wijze kunnen ontstaan zijn f(x) t en f(x) 1 = cos 0 . x.
=-
=
Indien wel een geheel getal N bestaat, zodat dan kiezen we
2a
N
t( ~)
f,
=/:=
in plaats van 2a en kunnen de conclusie
van het lemma trekken. Veronderstel nu, dat we met dit geval te maken hebben. Laat Ki het kleinste gemene veelvoud zijn van de getallen I, 2, .... i Ki+ljK, is 1 of een priemgetal p. Veronderstel dat voor k geheel en een bepaalde i geldt:
t(;i a) t(-K-}!_ a) = '+1
cos
;i .
cos__!!__ . c*. 2n (kies
c . 2n
c*
zo dat cc* ; ; ;:; 0).
Ki+l
Dus
24
374
WISKUNDIGE
Dan is (neem k = 1)
c cos K.
•
c* cos Kim
m
en dus
c
K, c*
=
+l
(l geheel)
c
l. Ki.
Dit argument uitbreidende tot een volledige inductie vinden we, dat gehele getallen l; en een getal c bestaan, zodat voor aile rationale getallen ra geldt: cos r. 2n(c
f(ra)
+ 2: l;K.).
(16)
i~2
Omgekeerd voldoet elke functie van deze soort voorzover de rationale getallen (veelvouden van a) betreft, aan de eisen. Er geldt nu algemeen: Lemma.
Is a een reeel getal, dan : 00
a) Er bestaat een oneindige reeks C
= c i=l
(C behoeft geen getal te zijn), zodanig dat voor r rationaal: f(ra) =cos r
cm
of b). Er bestaat een ondergroep S van de additieve groep der rationale getallen r, zodat f(ra)
=
· voor r C S,
1
-l
f(ra)
voor r ¢ S.
Wij bespreken eerst geval (b). Stel x en y zijn reele getallen, zodat f(x) = cos c . f(y)
f(2y)
2n 3
; f(2x) =I=
l
of 1;
2n
= f(3y) = - i = cos 3
OPGAVEN. N°. 174. Dan bestaan volgens (4}, getallen e1 en e1k gelijk aan of aan 1 zodat: f(x f(x
f(x
+ 2y) =
y)
!{(x
3y) = f{(x
=cos (c
+1
+ y)} + y}
+ y)
2y}
+ e 2n 3
cos (c
8)
cos (c
f{(x
+ e2)
+ 2y)
a,; 3
=
y} =
+e
1
a,;
=cos (c
e2al - . 3
Er geldt dan: e2 = e1 e3 = e1
e12 modulo 3,
+ e13 =
e2
+ e23 modulo
3.
Dus: indien e1 = 1, e12 1, e2 = 1, e13 1, e3 = 1, I, e3 = 1 contradictie. En indien e1 = - 1 vinden we dezelfde contradictie. Indien het geval b) dus ,voorkomt" bij de functie f(x) dan komt a) essentieel niet meer voor. Het geval b) leidt tot, en slechts tot, functies f(x) waarvoor f(x) = - t of 1 voor aile rciHe waarden van x. Aile functies van deze soort worden als volgt geconstrueerd. Kies S de lege verzameling of een additieve ondergroep van de reele getallen; kies e23 = -
f(x) =
f(x)
I indien x C S,
-
t
indien x
ct S.
De oplossingen (3) en (8) zijn voorbeelden hiervan. We beschouwen tenslotte het geval a) waarbij voor elk reeel getal a en voor r rationaal geldt f(ra) = cos r C(a) Ct:
(De reeks C(a) is een functie van a).
376
WISKUNDIGE
37£
WISKUNDIGE
De continue oplossingen zijn:
la. f(x) == 1. lb. f(x) - i· 2. f(x) cosh ex, c constant. 3. f(x) = cos ex, c constant.
Vraagstuk CLXXV. Als f(x) een in 0 :;;;;; x :;;;;; 1 R-integreerbare functie is, en als /( 0) gegeven is, wordt gevraagd te berekenen
.f 1
0
~(x) -cos: xtG) :sin: xf(t-~) dx. sm-x 2
(Dr L. Kuipers).
0 p g e 1 o s t door D. J. BouMAN, T. C. BRAAKMAN, B. L. J. BRAAKSMA, P. J. DE DOELDER, Dr L. KUIPERS, J. H. VAN LINT en Mr J. VAN YZEREN. Oplossing van D.
J.
BoUMAN.
Daar de benedengrens het enige kritieke punt op de integratieweg is, schrijven we de integraal als 1
I
limi(s) e+o
!
/(x)-cos
• nx
e+o
Sln
Nu geldt enerzijds 1
-!cos";~~) sin en anderzijds
n: 1(~)-sin n: t( 1-~)
lim
nx 2
dx
_
2
!! -! 1
t(~) sm
s
dx.(I)
~
dx = nx 4
•12
f(x) dx . sm 2
OPGAVEN. N°. 175.
379
-!'~n t_lj).. ";
. nx
sm
•
2
zodat ( l) overgaat in 1
I = lim { fJ(x)!}!_- f f(x) dx•tO e
. nx
Slll -
nx ef2 sin··~ ' 2
2
f jJ~_!x 1-•/2
1/2
}.
. nx lj. Sin • 2
In de derde integraal mag de bovengrens zonder bezwaar in I veranderd worden, hetgeen geeft · e
l=lim f_jf(x)dx}. •to
l
. nx
s/2
sm 2
Over het gehele segment e
0<-<x<e
heeft sin nx hetzelfde teken. Volgens het eerste gemiddelde 2
theorema bestaat er dus een getal g met
zo, dat
fJ(x) dx = - f(g) f __!:!____ = - f($) .nx .nx
•/z
SlU
2-
•12
Slll
2
[~In tg nx] = n
4
•12
ne
2
=--·
n
tg-
f(g)ln
4
ne
tg-
8
380
WISKUNDIGE
Hieruit volgt door limietovergang
I
=
~e} 2 r --f(+ 0) ln 2. lim ~ f(~) In~~ •tO
l-
tg-
~
~e
tg~
~
8
Vraagstuk CLXXVI. Op de zijden van een driehoek beschrijft men binnenwaarts vierkanten. a. Bewijs, dat de middelpunten op een rechte liggen, indien de oppervlakte van de driehoek gelijk is aan het achtste deel van de som der kwadraten der zijden. b. Als van een driehoek een zijde in grootte en ligging gegeven is en de in a. .genoemde middelpunten op een rechte liggen, wordt gevTaagd de meetkundige plaats van het overstaande hoekpunt te bepalen. * (Dr L. Kuipers). 0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, D. J. BouMAN, B. L. J. BRAAKSMA, L. T. DE BRUIN, P. J. DE DOELDER, Dr L. DE JoNG, Dr N. H. KuiPER, Dr L. KuiPERS, Dr R. LAUFFER, Dr J. G. VAN DE PuTTE, Dr J. SEIDEL, W. A. V. D. S. en Dr L. SWEERTS. 0 p 1 o s s i n g van Dr J. SEIDEL Bij een gelijkbenige rechthoekige driehoek is aan het gegevene over de oppervlakte voldaan, maar daar vallen twee der bedoelde middelpunten samen en liggen daardoor de drie middelpunten op een lijn. Wij bewijzen nu het gestelde voor een driehoek die niet gelijkbenig rechthoekig is. Laat a, b, c de zijden, a, {3, y de hoeken, 0 de oppervlakte, en P, Q, R de middelpunten der binnenwaarts beschreven 90° a en vierkanten zijn. Dan L RAQ
QR2
fb 2
+
fc2 ~be sin a= fb 2
+ fc 2 -
20.
(1)
'" Zoals door verschillende inzenders is opgemerkt, was de opgave oorspronkelijk onjuist geformuleerd.
OPGAVEN. No. 175
EN
176.
381
Noem 0
D(x, y, z)
1
=
0
X
X
0
y = I: x 2 z
y
z
0
2 I: xy,
dan is D(a2 , b2 , c2) = - 16 0 2 • dus I:a4 +2I:a2 b2 •
1602
0=
(2)
Laat .Q de oppervlakte van driehoek PQR zijn, dan is 16 .Q2. D(QR2, PR2, PQ2) Hieruit volgt na invulling van (I) en berekening 16 .02
12 0 2 + 4 0. I: a 2 -
-
+4X
Wij nemen (2)
64.02 = -
Wanneernu 80
(3)
(3) dan
-64.02 = - 6402 + 16 0. I: a2 - I: a4 -
I: a 2b2 •
[80- I: a 2] 2 •
I: a2 , dan is
QR2
2 I: a2b 2,
!(b2
.Q
+ c2 -
(4)
0 en a2)
QR = 0 zou ten gevolge hebben a = 90° en 80 = 4bc = 2b 2 + 2c2 • Dit kan slechts als b c. In een driehoek ABC, die niet gelijkbenig rechthoekig is, zijn de punten P, Q en R dus verschillend. Uit .Q = 0 volgt dan, dat P, Q en R collineair zijn. b.
Uit (4) zien wij, dat uit
0 volgt
.Q
Neem een rechthoekig coordinatenstelsel zo dat de y-as middelloodlijn van BC is en dat de x-as langs BC valt. Dan is 4alyl = a 2
x2
2y2
+ (!a
(IYI - a)2
=
x)2 + (!a- x)2, !a2.
De meetkundige plaats der puntenA, zodat dus uit twee cirkels met vergelijking (5).
.Q =
(5)
0, bestaat
382
WISKUNDIGE
Vraagstuk CLXXVII. Av A2, • • • • A,. zijn willekeurige reele of complexe getallen, p en r zijn positieve getallen, p is de grootste van de absolute waarden van de wortels van de vergelijking z2 + A1z + A2 = 0; de veelterm A 3zn-3 + A 4z"'-4 + . . . . An heeft minstens een nulpunt in het gebied !zl :s: r. Gevraagd wordt te bewijzen, dat de veelterm zn
Alzn-1
+ ....
A..
minstens een nulpunt heeft in het gebied lzl
:s: 2r
p.
(Dr L. Kuipers).
0 p g e 10 s t door T. C. BRAAKMAN en Dr L. KUIPERS. Oplossing van T. C. BRAAKMAN. Zij: g(z) z2 + A 1z A 2 met nu1punten y 1 en y2, h(z) = A 3zn-a + A4zn-4 + . . . . An, f(z) z" + A 1zn-l .... + A,. met nulpunten h({J)
0 met lfJI :S: r,
ir1l ; ; ;:; lr2f·
Dan geldt IYll = p; IY21 :s: p; f(z) = zn-Zg(z) h(z). We nemen nu aan dat f(z) geen nulpunt heeft in het gebied [zl :S: 2r + p. Daaruit volgt dus [a;[ > 2r p (i = J, ...• , n) en met lfJI :S: r: tfJ-a;[ > r + p. (i = 1, .... , n), n
n
f(z) = II(z- a;) dus 1/({3)1 =II 1{3- a;\ i=l
>
(r+P)"'.
(I)
i=l
Nfaarook: /f({J)/ :S: lflln- 2 • Jg(fl)l lh({J)[. h({J) 0, zodat: 2 2 1/({3) \ :S: lfJI n- • [g({J) I = !fJI n- • lfJ Y1l · lfJ- Yzl :S: r"'-2 • (!{JI + IY1I) · (lfJI IY2I) rn-2 • (r P) 2 • (2) (1) en (2) leveren tezamen: r"'-2 (r + p) 2 > (r + P)"' of: rn-2 > (r + p)n- 2, waaruit volgt p < 0 in strijd met het gegeven. • De veronderstelling dat Ia;[ > 2r + p voor i = 1, .... , n leidt dus tot een ongerijmdheid, zodat er minstens een a, moet zijn met jail ;;;;;; 2r + p.
OPGAVEN. N°. 177
EN
178.
383
Vraagstuk CLXXVIII. Das ebene Punktsystem P 0 , P 1 , •••• P 10 bei welchem die Punkte Pi, Pi, Pk dann und nur dann auf einer Geraden liegen, wenn i + i + k 0 (mod 11) ist, ist bei · geeigneter Wahl der gegebenen Punkte mit Zirkel und Lineal konstruierbar. Die so konstruierten Punkte liegen auf einer Kurve 3ter Ordnung und die verbinding der Punkte Pi und P1 beriihrt dieKurveimPunkt Piwenn 2i + f 0 (mod 11) ist. Welche Bedingung miisste erfiillt sein, damit die elf Punkte des Systems aile rational sind. (Dr R. Lauffer). Los u n g. Es sei P 0 (0, 1, 0), P 4 (0, l, 1), P 7 (0, -1, 1), P 1 (1, 1, 0), P 10 (1, - I , 0). Auf der Geraden [P1 P 7] = x - y - 1 liegt der Punkt P3 (a, a- 1, l) und man hat P8 (a, 1 - a, 1). Auf derGeraden[P1 P 4] =x-y +1liegt der PunktP6 (-b, 1-b, 1) und man hat P 6 ( - b, b- 1, 1). Der Punkt P 2 liegt auf den Geraden 1-2a, [PtPsJ = x-y a-b, [P3P 6] = x(a + b 2) -y(a +b) und [P4 P 5] = x(b- 2) + by- b, Wegen der linearen Abhiingigkeit dieser Geraden hat man die Bedingungsgleichung
b2 (a
I)
+ b(a- 1)
2-
a2
0.
(1)
Die Losung b1 = W): 2(a-l) dieser Gleichung 2a, b1 - 1). gibt linear den Punkt P 2 (ab 11 (1- a) b1 - I Die Elimination von b aus den Gleichungen x(a b-2)-y(a+b) a-b=Oundx(b 2)+by-b 0 gibt die Kurve 2ter Ordnung (a-1) 2
! x-y -1,
1x
y-1,
x(a-·2} -ay -2x
(2)
so daB P 2 einer der Schnittpunkte der Geraden [P1 P 8] mit der Kurve (2) ist. Es ist W 2 = ((a- 1) 3 + 4a 2 ) • (a- 1). Setzt man
384
WISKUNDIGE
a= x : (x- 1), W Gleichnng y2
y : (x
1) 2 dann erhalt man die
4x3 -4x2
+ 1.
(3)
Hat (3) ausser den trivialen Losungen
welche a gleich Null oder unendlich machen rationale Losungen, dann ist das Punktsystem in diesen Sonderfallen linear konstruierbar.
Vraagstuk CLXXIX. Beim Punktsystem Pi, Qi (i = 0, 1, 2, ... 7) liegen die Tripel (Pi, P1, P~c), (Q;, Q1, P ~c) dann und nur dan auf je einer Geraden, wenn i + j + k 0 (mod. 8) ist. Die Tripel (Pi, P1, Qk) und (Q" Q 1, Qk) sind immer linear unabhangig. Dieses Punktsystem ist bei geeigneter Wahl der gegebenen Punkte linear konstruierbar. Die so konstruierten Punkte liegen auf einer Kurve 3ter Ordnung. Der Punkt P 0 ist Wendepunkt. Die Tangenten der Punkte P, und Q, gehen durch den Punkt Pk wenn 2i + k 0 (mod. 8) ist. (Dr R. Lauffer).
=
Losung Die Punkte P0 (0, 1, 0), P 1 (1, 1, 0), P 2 (a 1, a- l, 1), P 3 (1, 1, 1), P 4 (0, 0, 1), P 5 (1, -1, 1), P6 (a 1, 1-a, 1), P 7 (1, - 1, 0) erfiillen die geforderten Bedingungen. Die Kurve 3ter Ordnung y 2 (x a 2 - l ) = xll + x2(a2-4a- I) 4ax; a 2 ::f:. 0, 1. Der Punkt P 0 ist Wendepunkt und die Tangente des Punktes P;(i = 1, 2, .... 7) geht durch den Punkt P,., wenn k - 2i (mod 8) ist. Setzt man a = 2b(3b + 1) : (b 2 l) dann lautet die Gleichung der Kurve 3ter Ordnung y 2{(b2 = x{(b
1)2
X+
+ 1)2x
+
+
(5b2 2b 1) (7b 2 2b- 1)} (b-1) (3b l)}.{(b-1) 2 x Bb(b
+
+ l)}.
OPGAVEN. N°. 179
EN
385
180.
Die Punkte Q0 (-8b (b 1), 0, (b-1) 2) und 2 Q4 ((I b).(3b 1), 0, (b 1) ) liegen auch auf dieser Kurve, und die Tangenten dieser Punkte gehen durch P 0 • Der Punkt Qi (i = 1, 2, 3) ist der Schnitt der Geraden [Q0 , P 8_i] und [Q4 , P 4 _i]. Man erhalt
+ 2b- 1,
Ql(7b 2 2
Q7(7b Q2(5b2 Q6 (5b 2
Q3 (7b 2 Q5 (7b
+
6b 1, - (b- 1)2) 2b- 1, - (b 2 6b 1), (b 1) 2 ) 2b I, b2 6b 1, l - b2 ) 2 2b l), (b 6b 1), 1 b2) 2 2b l, b 6b l, 2(b 1) 2) 2 2b- 1, (b 6b 1), - 2(b 1) 2)
+ + + +
+
b2
+ + + + + +
+
und die Bedingungen fiir die Tangenten dieser Punkte sind auch erfiillt. Vraagstuk CLXXX.
Beim ebenen Punktsystem Pi, Qi, (i l, 2, .... 9) liegen die Punktetripel (P.P1P.,) und (PiQjQ.,) dann und nur dann auf je einer Geraden, wenn i + f + k OE 0 (mod 10) ist. Die Punktetripel (P.P1Qk) und (Q.Q:iQk) sind immer linear unabhangig. Bei geeigneter Wahl der gegebenen Punkte ist das System der Punkte P • linear und das ganze System mit Zirkel und Lineal konstruierbar. Man zeige, dass durch diese Punkte eine Kurve 3ter Ordnung geht, und die Tangenten der Punkte Pi und Qi durch den Punkt P1 gehen wenn j 2i 0 (mod 10) ist. (Dr R. Laufter). Losung Es sei P 0 (0, I, 0), P 5 (0, 0, 1), P 1{l, 1, 0), P 9 (1, 1, 0). Der Punkt P 4 (1, 1, 1) liegt auf der Geraden [P1P 6] = x-y und man hat P 6 (1,- 1, 1). Der Punkt P 3 (a + 1, a - 1, 1) liegt auf der Geraden [P1 P 6] = x- y- 2, und man hat P 7 (a 1, 1- a, 1). Auf den Geraden P 3P 6 = x(a- I)-y(a I) und [P1P 7] = x - y - 2a liegt der Punkt P2 (a(a+ 1), a(a-1), 1) und man hat P8 (a(a+ I), a(l-a), 1). Durch diese Punkte geht die Kurve 3ter Ordnung
y2 (x +(a+ 1) 2 (a -I))= x3 + x2 (a3
3a2- a-l)
+ 4a x. 2
386
WISKUNDIGE
Sindx1 undx2 Nullstellen der rechten Seite dieser Gleichung, dann ist Q0 (x11 0, 1) und Q4 (x 2 , 0, 1). Die restlichen Punkte bekommt man linear mit Hilfe der vorgeschriebenen linearen Abhiingigkeiten.
Vraagstuk CLXXXI. Ein Simplex des affinen Raumes vom Rang n ist in 2"'- 1 volumsgleiche Simplexe zu zerlegen. (Dr R. Lauffer).
Los u n g. Die linearen F ormen der Ecken P v P 2 , P 3 , •••• , P., des Simplex seien (P,x) (i 1, 2, 3, .... , n). Ist (Xu) die lineare Form des unendlichfemen Raumes vom Rang (n- I) und ist (Piu) = l normierte Punkte, dann ist das Volumen des Simplexes (Pi) V (Pv P2, •••• , P.,) : n! Die n Punkte Q1 (j Formen
1, 2, 3, .... , n) mit den linearen
... + 2"- 1 (P1 _ 1x) } : (2"-l) ... 2n-iP .. (x) 1 1 sind wegen (Q,u) = (1 + 2 + 2 2 •••• 2
(Q 1x)
2n~i+l(P x)
+ 2n~:i+2(P2x)
1 { P x+2(Pi+ x)
2 2, 2,
24 23
23, 22,
V: (2"'
1)
1, 2 ... 2n-1, 1
•••
J)n-1
Die Punkte X 1 , X 2 , X 3 , •••. X., (X = P oder Q) bilden einen Simplex. Die Anzahl der Simplexe, bei welchen m Punkte
Q1 vorkommen ist (:). Die Anzahl der Simplexe mit mindestens einem Q1 ist
~
m=l
(mn)
=
2"'- I.
OPGAVEN. N°. 180, 181 EN
182~
387
Das Volumen dieses Simplexes ist (Xv X 2, ••.• Xn) : n! = t;.;:> (P1P 2 •.•• P,.) : n! (2" wobei t;.;:> aus der Determinante 2n-2, 2n-l I, 2, 22 2"-a, 2n-2 2n-l, I, 2
2
zn-1,
22,23
l)m,
.=I
durch streichen von (n- m) Zeilen und (n m) Spalten entsteht, wobei die k-te Zeile und die k-te Spalte gestrichen werden, wenn Pk Punkt des Simplexes (Xi) ist. Es ist daher, wegen t;.;~> (I 2")(m-ll, das Volumen des Simplexes (Xi) dem absoluten Betrag nach gleich
lVI :
(2..
I).
(Dr R. Lauffer).
Vraagstuk CLXXXII. Es ist a an-1
A(nl-
n-
a"'-2
a2 a
..... ......
an-2
an-1
an-3
an-2
an-1
an-4
an-3 a
a2
a
Man berechne die Streichungsdeterminante A;:>, welche entsteht, wenn in A~l (n m) Zeilen und (n m) Spalten so gestrichen werden, dass jede gestrichene Zeile mit einer gestrichenen Spalte ein Glied der Hauptdiagonale gemeinsam hat. (Dr R. Lauffer)
0 p g e 1 o s t door M. G. BEUMER, Dr R. LAUFFER, Dr
J.
G. VAN DE PUTTE en Dr
J.
SEIDEL.
Oplossing van M.G. BEuMER. De gegeven determinant is gemakkelijk te berekenen, door de laatste kolom met a te vermenigvuldigen, en dan van de eerste kolom af te trekken.
388
WISKUNDIGE
Als men hetzelfde procede toepast op de determinant, waarvan k rijen en kolommen op de aangegeven wijze zijn geschrapt, dan vindt men voor haar waarde (1
Voor k
=
an)n-1-k ..
n - m vindt men de gevraagde waarde, nl. : (I_ an)m-1.
0 p 1 o s sing van Dr
J. G.
VAN DE PuTTE.
Vermenigvuldigen we de eerste kolom achtereenvolgens met a, a 2 , a 3 •••• an-l en trekken deze dan af van de 2e, 3e . . . . ne kolom, dan is
A(n)
n
-
t an-I an-2 a2 a
0 0 1-an a-an+l I-an 0 0 0
0 an-3- a2n-3 an-4 _ a2n-4
0 0
0 an-2- a2n-2 a2n-3 an-3
a" 0
-
(I -a'
a -an+l
1-a"
Worden ern- m rijen en n - m kolommen geschrapt, z6, dat iedere rij met iedere kolom een element van de hoofd(I - a")m-1 , ook als de diagonaal gemeen heeft, dan A~l 1e rij en 1e kolom tot de geschrapte behoren.
Vraagstuk CLXXXHI. Wie lautet die rationale Bedingungsgleichung fi.ir die Flachen Fv F2 , F 3 , F 4 , und das Volumen V eines Simplexes mit Hohenschnittpunkt? (Dr R. Lautfer). Losung Das von den Vektoren a, '6 und c bestimmte Simplex hat einen Hohenschnittpunkt, wenn
a.o=ll.c=c.a=x ist. Setzt man a 2 =a, '6 2 = b und c2 = c, dann ist 4F~ 4F~
=
[bcJ~ =be- x2,
(1)
[ca] 2
(2)
4Fi =[a. b] 2
ca- x 2, =
ab-x2,
(3)