Windpark Kabeljauwbeek Bestemmingsplan
Opdrachtgever
Windpark Kabeljauwbeek Bestemmingsplan
Inhoudsopgave Inhoudsopgave .................................................................................................................3 1 Inleiding ..................................................................................................................4 1.1 Aard, doel en locatie van het initiatief 4 1.2 Vigerend Bestemmingsplan 5 1.3 Planvorm 5 1.4 Leeswijzer 5 2 Beleidskaders ..........................................................................................................7 2.1 Rijksbeleid 7 2.2 Provinciaal beleid 8 2.3 Regionaal beleid 10 2.4 Gemeentelijk beleid 10 2.5 Locatiekeuze gemeente Woensdrecht 10 2.6 Conclusie beleidskader 12 3 Planbeschrijving en milieueffecten...........................................................................13 3.1 Locatie 13 3.2 Turbinetype 13 3.3 Mer-beoordelingsplicht 14 3.4 Energieopbrengst, milieu- en luchtkwaliteit 16 3.5 Verwijdering en sloop 17 3.6 Landschap 17 3.7 Cultuurhistorie en archeologie 24 3.8 Bodem en water 25 3.9 Ecologische effecten 28 3.10 Geluid 30 3.11 Slagschaduw 32 3.12 Externe Veiligheid 34 3.13 Overige milieueffecten 41 4 Juridische planopzet ................................................................................................43 4.1 Opbouw planregels 43 4.2 Inleidende regels 43 4.3 Bestemmingsregels 44 4.4 Algemene regels, overgangs- en slotregel 45 5 Economische Uitvoerbaarheid .................................................................................46 6 Resultaten vooroverleg, communicatie met omwonenden en zienswijzen ................47 6.1 Vooroverleg 47 6.2 Inspraak 47 Bijlage A. Mer-beoordeling ............................................................................................48 Bijlage B. Opbrengst......................................................................................................49 Bijlage C. Visualisaties ...................................................................................................50 Bijlage D. Ecologie .........................................................................................................51 Bijlage E. Geluid ............................................................................................................52 Bijlage F. Slagschaduw ..................................................................................................53 Bijlage G. Externe Veiligheid ..........................................................................................54 Bijlage H. Radar .............................................................................................................55 Bijlage I. Verlichting t.b.v. luchtvaart ............................................................................56 Bijlage J. Straalpaden ...................................................................................................57
1
Inleiding
1.1
Aard, doel en locatie van het initiatief Eneco bereidt de bouw voor van een windenergieproject van vijf windturbines in de gemeente Woensdrecht (zie figuur 1). Het plangebied ligt in de gemeente Woensdrecht, in de Vijdtpolder en de Nieuwe Zuidpolder, langs de Kabeljauwbeek, nabij de landsgrens met België. Windpark Kabeljauwbeek is een gezamenlijk initiatief van Eneco en particuliere grondeigenaren.
Dit windenergieproject heeft de volgende doelen: Ten eerste wordt schone elektriciteit geproduceerd. Hierdoor wordt uitstoot van schadelijke stoffen en CO2 vermeden, wat de gezondheid van mens en milieu ten goede komt. De 5 windturbines produceren samen ‘groene’ stroom voor ongeveer 8.000 huishoudens en dragen in grote mate bij aan het gemeentelijk klimaatbeleid. Ten tweede wordt met de realisatie en exploitatie van het windpark inkomen voor lokale agrariërs en initiatiefnemers gegenereerd, hetgeen indirect ten goede komt aan de lokale economie van Woensdrecht. Daarnaast is het geïnstalleerde vermogen van de windturbines van belang voor het realiseren van de provinciale doelstelling van 420 MW windenergievermogen in 2020.
Hoofdstuk: Inleiding
Figuur 1 - De locatie van de geplande turbines (groene stippen).
4
1.2
Het windpark draagt bij aan de transitie naar een duurzame, schone en betrouwbare energievoorziening in Nederland en Europa.
Vigerend Bestemmingsplan De locaties van de op te richten windturbines bevinden zich op gronden waarop volgens de vigerende bestemmingsplannen windturbines planologisch niet zijn toegestaan. De gesitueerde windturbines vallen allen binnen hetzelfde bestemmingsplan; Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied (geconsolideerde versie 2012-10-31). De huidige bestemming is agrarisch gebied.
grens België- Nederland Figuur 2 - Uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan. De roze rechthoek betreft een gasverdeelstation bestemd voor bedrijf. De rest van het Nederlands grondgebied rondom de locatie betreft agrarische bestemming.
1.3
Planvorm
Er zal gebruik gemaakt worden van een gecoördineerd traject (coördinatieregeling).
1.4
Leeswijzer Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 wordt het beleidskader rondom het plan beschreven. In hoofdstuk 3 worden de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven, evenals de onderzoeken die in het traject uitgevoerd zijn, en worden de milieueffecten van het plan samengevat. In hoofdstuk 4 wordt de juridische planopzet toegelicht. In hoofdstuk 5
Hoofdstuk: Inleiding
Het bestemmingsplan is opgesteld om een windturbinepark mogelijk te maken in de gemeente Woensdrecht. Aangezien voor het windturbinepark een concrete aanvraag omgevingsvergunning (bouwen) wordt ingediend en duidelijke randvoorwaarden zijn opgesteld, is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Wel is er rekening gehouden met voldoende flexibiliteit om verschillende typen windturbines mogelijk te maken.
5
Hoofdstuk: Inleiding
wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan behandeld. Tot slot worden in hoofdstuk 6 de resultaten van inspraak, overleg en zienswijzen weergegeven.
6
2
Beleidskaders
2.1
Rijksbeleid Nederland heeft zich gecommitteerd aan een aanzienlijke inspanning op klimaatgebied: 16% van de gebruikte energie moet in 2020 duurzaam worden opgewekt. In de derde energienota van het ministerie van economische zaken en het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP 3) van het ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (tegenwoordig Infrastructuur en Milieu (I&M)) heeft de rijksoverheid vastgelegd dat de toepassing van windenergie in belangrijke mate bijdraagt aan het behalen van de klimaatdoelstellingen en de besparing van fossiele brandstoffen. De groei van hernieuwbare energie komt de komende jaren vooral uit windenergie, afval- en biomassacentrales. Om de doelen te halen heeft het kabinet Rutte II zich uitgesproken voor totaal 6.000 MW aan windenergie op land in 2020. Dat is ongeveer een verdrievoudiging van het huidige opgesteld vermogen. Nieuwe locaties worden ontwikkeld en bestaande locaties met kleine, oude windmolens worden mogelijk vernieuwd. In de Structuurvisie Wind op Land worden drie soorten beleid gepresenteerd: De visie van het kabinet op de principes volgens welke ruimte voor windenergie gevonden moet worden. Dit zijn de principes: bundeling in gebieden die geschikt zijn voor plaatsing van grote turbines, en bij het ruimtelijk ontwerp van windturbineprojecten aansluiten bij de hoofdkenmerken van het landschap. Concrete gebieden die geschikt zijn voor zeer grootschalige windturbineparken. Het kabinet zal initiatieven voor windturbineparken met een omvang van ten minste 100 MW toetsen aan deze gebieden. Om de doelstelling van 6.000 MW te halen is het noodzakelijk dat ook buiten deze gebieden ruimte wordt geboden voor kleinere windturbineparken. Provincies kunnen daarvoor locaties aanwijzen of hebben dit reeds gedaan. De taakverdeling tussen Rijk en provincies bij het ruimtelijk mogelijk maken van windenergie, en de prestatieafspraken die daarover met het IPO zijn gemaakt.
In de Nota Ruimte is over windenergie o.a. het volgende opgenomen: “Realisering van windvermogen op land geschiedt om dwingende redenen van groot openbaar belang. De provincies kiezen een plaatsingsstrategie van grootschalige dan wel kleinschalige bundeling van windturbines, afhankelijk van de mogelijkheden per landschapstype en de mogelijkheden tot combinatie met infrastructuur en bedrijventerreinen.” Het voorgenomen windpark Kabeljauwbeek is een lijn van 5 turbines langs de ScheldeRijnverbinding in de directe nabijheid (kortste afstand circa 600 meter) van de grootschalige haventerreinen van Antwerpen (zie Figuur 1) en de snelweg A4. Deze kleinschalige bundeling van windturbines vindt plaats nabij infrastructuur en bedrijventerrein en voldoet dus aan hetgeen in bovenstaande alinea is vermeld.
Hoofdstuk: Beleidskaders
Begin 2013 hebben het Rijk en de Provincies overeenstemming bereikt over de verdeling van de 6.000MW op land onder de provincies. Noord-Brabant heeft zich in het overleg tussen Rijk en IPO over wind op land van 22 januari 2013 gecommitteerd aan 420 MW.
7
2.2
Provinciaal beleid
2.2.1
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening De provinciale doelstelling uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) is 320 MW, maar inmiddels is met het Rijk afgesproken dat Noord-Brabant in ieder geval 420 MW zal realiseren voor 2020. Dit volgde uit de onderhandelingen tussen IPO en het Rijk. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040) relevant voor windenergie zijn de volgende passages: “Doordat fossiele energiebronnen uitgeput raken is het belangrijk dat de transitie naar andere duurzame energiebronnen stevig wordt ingezet en dat er zuinig wordt omgegaan met (bestaande) energiebronnen. De provincie wil bijdragen aan de ontwikkeling en opwekking van duurzame energie, zoals uit wind, zon, bodem, biomassa en vergisting.” (Svro deel A §3.7) “De opgave is om rekening houdend met de draagkracht van het Brabantse landschap de transitie naar nieuwe vormen van duurzame energiewinning te realiseren.” (Svro deel A §2.2.5) “In het open zeekleigebied van West-Brabant is ruimte voor de ontwikkeling van windenergie. Om de openheid te behouden wil de provincie versnippering van initiatieven voorkomen. Om de grootschaligheid van het landschap te benadrukken gaat de provincie uit van geclusterde opstellingen. Dat kan bij grootschalige bedrijventerreinen in het stedelijk concentratiegebied. En in landschappen die daar voor wat betreft schaal en maat geschikt voor zijn. Dit betekent wel in de open zeekleigebieden en niet in de kleinschalige cultuurlandschappen.” (Svro deel B §2.3.1, beleid lid b).
Verordening ruimte 2012 Noord-Brabant In de Verordening ruimte 2012 staan in artikel 11.12 de randvoorwaarden waaraan windenergieprojecten buiten bestaand stedelijk gebied binnen de provincie moeten voldoen. Onderhavige locatie past niet binnen deze randvoorwaarden: de locatie ligt niet in het in de verordening aangewezen zoekgebied voor windturbines en het ligt niet binnen of aansluitend aan een in de verordening nader aangegeven middelzwaar tot zwaar bedrijventerrein met een bruto omvang van minimaal 20 ha in een stedelijk concentratiegebied. Bij brief van 4 juli 2011 heeft de gemeenteraad van de gemeente Woensdrecht aan Provinciale Staten het verzoek gedaan toch planologische medewerking te verlenen aan de plaatsing van windturbines langs de Kabeljauwbeek bij Ossendrecht. Naast het feit dat er sprake is van een reeds langlopend proces heeft de gemeenteraad met name beargumenteerd dat het plan past binnen de Structuurvisie ruimtelijke ordening. Op basis van dit verzoek heeft de provinciale Commissie voor Ruimtelijke Ontwikkeling en Wonen op 25 november 2011 over dit windproject een positief besluit genomen en besloten om medewerking te verlenen via het instrument van de proactieve aanwijzing onder de voorwaarde dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. De commissie heeft hiervoor de volgende argumenten gebruikt.
De ontwikkeling draagt bij aan de provinciale doelstelling zoals in de Svro opgenomen.
Hoofdstuk: Beleidskaders
2.2.2
8
Geclusterde opstelling van windmolens. De 5 windturbines sluiten aan op het reeds gerealiseerde cluster van turbines in de gemeente Reimerswaal en op de windturbines op het haventerrein van de stad Antwerpen. Bij grootschalige bedrijventerreinen in stedelijk concentratiegebied. De 5 turbines komen tegen het haventerrein van de stad Antwerpen te liggen. Plaatsing in landschappen die daarvoor geschikt zijn. Niet in de kleinschalige cultuurlandschappen, wel in de open zeekleigebieden. De locatie ligt in open zeekleigebied.
Sanering van de turbines na de gebruiksperiode. Met de initiatiefnemer is er een overeenkomst dat de turbines na de gebruiksperiode zullen worden verwijderd.
Daarnaast heeft de commissie geconstateerd dat de windturbines niet liggen binnen een grondwaterbeschermingsgebied of de Ecologische Hoofdstructuur. Ook heeft de commissie aangegeven in te kunnen stemmen met de argumentatie van de gemeenteraad dat de windturbines geen afbreuk doen aan de kenmerken en waarden van het Landschap van Allure Brabantse Wal en dat de beoogde windturbines geen effecten hebben op de instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Daarnaast heeft de commissie in haar besluit mee laten wegen dat de locatie deel uitmaakt van het bod van de Regio West-Brabant van 14 oktober 2011, waarbij gemeenten binnen de regio aan hebben gegeven aan welke windturbinelocaties men medewerking wil verlenen. Dit bod van de regio vormt een belangrijk onderdeel van de provinciale doelstelling voor windenergie in 2020 en daarmee van de afspraken tussen provincie en Rijk over een Brabants aandeel in de rijksdoelstelling van 6000 MW wind op land in 2020. In de Verordening Ruimte staat in Artikel 2.1 dat er een zorgplicht is voor de ruimtelijke kwaliteit en Artikel 2.2 is een artikel over kwaliteitsverbetering van het landschap. Rechtstreekse invulling van deze artikles binnen het nieuwe bestemmingsplan zijn niet mogelijk vanwege de beperkte fysieke ruimte. Om deze reden wordt de kwalitatieve invulling van beide artikels met de gemeente Woensdrecht afgestemd en middels een anterieure overeenkomst vastgelegd. De provincie Noord-Brabant zal er op toezien dat de gemeente Woensdrecht de invulling borgt.
Proactieve aanwijzing De commissie heeft er mee ingestemd dat Gedeputeerde Staten de door de gemeenteraad van Woensdrecht beoogde ontwikkeling mogelijk maken door gebruik te maken van het instrument van de proactieve aanwijzing. Gedeputeerde Staten van de provincie hebben ervoor gekozen om deze proactieve aanwijzing parallel te laten lopen met het ontwerp-bestemmingsplan. Op basis van voorliggend voorontwerp-bestemmingsplan zal de provincie bepalen hoe en wanneer dit instrument wordt ingezet. Insteek is dat zowel ontwerp-bestemmingsplan als ontwerp-aanwijzing tegelijkertijd ter inzage worden gelegd. Verder is van belang dat de gemeenteraad niet eerder haar bestemmingsplan vaststelt dan nadat Provinciale Staten, in mandaat aan Gedeputeerde Staten, een besluit hebben genomen over de aanwijzing. Basis voor dit alles vormt artikel 13.3 van de Verordening Ruimte 2012.
Hoofdstuk: Beleidskaders
2.2.3
9
2.3
Regionaal beleid In 2002 heeft de Regionale Milieudienst (RMD) een onderzoek gedaan naar geschikte locaties voor windenergie in de gemeenten Bergen op Zoom, Halderberge, Moerdijk, Roosendaal, Rucphen en Woensdrecht. Hieruit kwam naar voren dat de locatie “Kabeljauwbeek” in de gemeente Woensdrecht goede mogelijkheden biedt voor de realisatie van een windpark.
2.4
Gemeentelijk beleid Het Milieubeleidsplan van de gemeente Woensdrecht vermeldt over klimaatbeleid en duurzame energie: “Hoewel er geen eigen klimaatbeleid ontwikkeld wordt krijgt het thema wel aandacht via deelname aan regionale activiteiten. De gemeente wil voorwaardenscheppend zijn voor de realisering van duurzame energiebronnen, zoals windturbines.” De StructuurvisiePlus van de gemeente Woensdrecht, opgesteld in 2001 en geactualiseerd in 2009, besteedt geen aandacht aan de opwekking van duurzame energie.
2.5
Locatiekeuze gemeente Woensdrecht
2.5.1
Proces De gemeenteraad van Woensdrecht heeft op 26 juni 2002 de intentieverklaring “Regionale Ontwikkeling Windenergie West-Brabant” ondertekend. Daarna is een beleidsnotitie Windenergie opgesteld. In de ‘Beleidsnotitie Windenergie gemeente Woensdrecht’ is een integraal afwegingskader opgenomen over de ruimtelijke initiatieven binnen de gemeente tot het realiseren van windturbines. Zie ook 2.5.2. Er is een klankbordgroep ingesteld waarin de volgende instanties vertegenwoordigd waren: de ZLTO, afdeling Woensdrecht, Stichting Brabantse Wal, Stad Antwerpen, Gemeente Stabroek, Gemeente Reimerswaal, Brabantse Milieufederatie, Benegora en Namiro. De klankbordgroep heeft de notitie windenergie op 26 januari 2004 besproken.
Daarnaast is destijds besloten in principe medewerking te verlenen voor het volgen van een zelfstandige projectprocedure als bedoeld in artikel 19, lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor locatie 4a. De WRO is inmiddels vervangen door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) waarbij de zelfstandige projectprocedure is vervangen. Er is gekozen voor een gecoördineerde procedure omdat deze transparanter is omdat nagenoeg alle vergunningen in een keer worden aangevraagd. Dit is efficiënter, waardoor het proces sneller doorlopen kan worden.
Hoofdstuk: Beleidskaders
De beleidsnotitie is op 29 april 2004 vastgesteld door de gemeenteraad van Woensdrecht. Hierin is besloten de locatie Kabeljauwbeek eerst te realiseren en daarvoor in principe planologische medewerking te verlenen.
10
De Beleidsnotitie Windenergie gemeente Woensdrecht Bij de notitie is een overzichtskaartje gevoegd dat als basis heeft gediend voor de opstelling van de ´Regionale quick scan naar de mogelijkheden voor het plaatsen van windturbines in de regio West-Brabant´. In deze quick scan kwam een negental potentiële locaties voor windturbines in Woensdrecht in beeld. Voor de ten oosten van de A4 vermelde locaties zal om diverse redenen niet op de vereiste medewerking van de provincie kunnen worden gerekend. Eén en ander betekent dat de volgende (overgebleven) locaties verder zijn bestudeerd: Locatie 1a: Van der Duijnspolder Locatie 1b: Polder ten oosten van Anna-Mariapolderweg Locatie 3: Nieuwe Zuidpolder langs de A4 Locatie 4a: Langs de Schelde Rijnverbindig west van de A4. Figuur 3 toont deze locaties. Aan de hand van ingekomen reacties blijkt dat locaties 1a en 3 niet kunnen rekenen op voldoende maatschappelijk draagvlak. Er is besloten ze niet aan te wijzen als locaties voor de realisering van windparken.
Figuur 3 - De mogelijke locaties voor windprojecten in Woensdrecht
Locaties 1b en 4a werden door alle deelnemers van de klankbordgroep positief bevonden. Zie Figuur 3. In de notitie Windenergie wordt locatie 4a als meest kansrijk beoordeeld wat betreft landschappelijke inpassing. Een windpark in lijnopstelling loopt parallel aan het ScheldeRijnkanaal en valt samen met de ´skyline´ van het Antwerpse Havengebied. In de notitie Windenergie stelt de gemeente naast de wettelijke eisen en de eisen die de provincie in het kader van de toetsing van de locaties stelt een aantal randvoorwaarden:
Hoofdstuk: Beleidskaders
2.5.2
11
Conclusie beleidskader De locatie past niet binnen de randvoorwaarden van de Verordening Ruimte 2012, maar de provinciale commissie voor Ruimtelijke Ordening en Wonen is van mening dat het voornemen wel past binnen de algemene beleidskaders van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening, het deel uitmaakt van het bod windenergie van de Regio WestBrabant en daarmee een belangrijke bijdrage levert aan de provinciale doelstelling voor windenergie.(§2.2) Daarom zal gebruik gemaakt worden van het instrument van de proactieve aanwijzing. (§2.2.3). Binnen de gemeente Woensdrecht is de locatie Kabeljauwbeek de meest geschikte voor windenergie. Het windpark bevindt zich in de nabijheid van een groot aantal andere windturbines en vormt daarmee één landschappelijk cluster.
Hoofdstuk: Beleidskaders
2.6
Uitgangspunt is dat de locaties voor windenergie zo goed mogelijk worden benut. De turbines dienen daarom een minimum masthoogte te hebben van 55 meter. De turbines moeten drie rotorbladen hebben, Initiatiefnemers dienen aan te tonen dat hun initiatief kan voldoen aan de wettelijke eisen die aan de plaatsing van windturbines worden gesteld en aan eventuele randvoorwaarden die bepaalde belemmeringen stellen, Initiatiefnemers dienen de landschappelijke effecten van de windturbines in beeld te brengen door middel van een doelmatige visualisatie van de beoogde locatie, Visualisaties dienen vanuit een aantal, in nader overleg met de gemeente en de initiatiefnemer te bepalen, gezichtspunten gemaakt te worden en Bij de beoordeling van nieuwe initiatieven wordt niet alleen gekeken naar de locaties uit de quick scan, maar zal ook een landschappelijke afweging plaats vinden in samenhang met naburige projecten. De plaatsing van meerdere windprojecten in eenzelfde gebied kan de draagkracht van het landschap aantasten. In het geval de landschappelijke beoordeling negatief is zal geen medewerking worden verleend aan de initiatieven.
12
3
Planbeschrijving en milieueffecten
3.1
Locatie De windturbines zijn gepland op de onderstaande locaties: Tabel 1 - Coördinaten van de windturbines. Turbine X Y 1 77775,6 377026,2 2 78181,2 376970,3 3 78582,4 376987,6 4 78983,0 377006,0 5 79385,0 377020,0
Figuur 4 - Geplande turbinelocaties.
3.2
Turbinetype Het bouwplan voorziet in de realisatie van vijf windturbines met een maximale ashoogte van 105 meter, een maximale rotordiameter van 92,5 meter en een maximale tiphoogte van 150 meter. Bijvoorbeeld: bij een ashoogte van 104 m zal de rotordiameter nooit meer dan 92 meter zijn. De minimale en maximale afmetingen van de windturbines zijn weergegeven in Tabel 2.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
In kaartvorm ziet dit er als volgt uit:
13
Tabel 2 - Bandbreedtes afmetingen windturbines Windturbine Minimum (m) Ashoogte 100 Rotordiameter 90 Tiphoogte 145
Maximum (m) 105 92,5 150
Omdat Eneco wettelijk verplicht is de turbines aan te besteden heeft het de mogelijkheid te kiezen uit diverse turbineleveranciers. Dit betekent dat het bestemmingsplan ruimte biedt voor windturbines met een vermogen tussen de 2 en 2,3 MW. Het totale vermogen van het windpark bedraagt dus 10 - 12,5 MW. De onderzoeken naar effecten op de omgeving zijn afgestemd op diverse typen windturbines. Mogelijke windturbines waar momenteel aan gedacht wordt zijn weergegeven in Tabel 1. Tabel 3 - Mogelijke turbinetypes Merk Type Vestas V90 REPower MM92 Nordex N90 Enercon E92
Vermogen 2,00 MW 2,05 MW 2,50 MW 2,30 MW
Rotordiameter 90,0 92,5 90,0 92,0
Masthoogte 105 100 100 104
De te plaatsen windturbines zullen gecertificeerd zijn conform de Europese veiligheidsnormen “IEC 61400-1, Ed.3” en “IEC WT01” en zullen voldoen aan alle in Nederland geldende veiligheidseisen en normen. In de rapportage van de diverse onderzoeken is steeds uitgegaan van de turbine die voor dat onderzoek het grootste effect heeft (bij geluid de turbine met de hoogste bronsterkte, bij landschap de turbine met de grootste rotor etc.).
3.3
Mer-beoordelingsplicht
3.3.1
Inleiding De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in: een mer-plicht voor plannen (planmer); een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer). Het doel van de milieueffectrapportages (planMER en projectMER) is ervoor te zorgen dat milieuaspecten volwaardig worden meegenomen in de besluitvorming. Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of een project. Een planMER moet worden opgesteld als het bestemmingsplan het kader vormt voor een toekomstig besluit over een merplichtige activiteit (opgenomen in bijlagen C van het Besluit m.e.r.) of een mer-beoordelingsplichtige activiteit (opgenomen in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage) of als voor het bestemmingsplan een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet).
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Voor de volledige mer-beoordeling zie Bijlage A. Voor wat betreft de ecologische beoordeling van het gebied zie ook paragraaf 3.9 en Bijlage D.
14
In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn categorieën activiteiten vermeld waarop de mer-beoordelingsplicht van toepassing is. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de activiteiten uit categorie D 22.2 van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage relevant: het oprichten van één of meer met elkaar samenhangende installaties voor het opwekken van elektriciteit door middel van windenergie met een gezamenlijk vermogen van meer dan 15 megawatt. Het merbeoordelingsplichtige besluit dat bij deze categorie is vermeld betreft het eerste besluit waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. In praktijk is dat het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. De oprichting van windturbineparken komt niet voor in de zogenaamde C lijst uit de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zodat voor windturbineparken in geen geval sprake is van een directe projectmer-plicht. Omdat het gezamenlijk vermogen van het beoogde windpark minder dan 15 MW bedraagt is op het initiatief geen formele mer-beoordelingsplicht van toepassing. Sinds 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage echter gewijzigd waardoor de drempelwaarden, zoals in dit geval 15 megawatt, indicatief zijn geworden. Het bevoegd gezag moet ook bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen: de kenmerken van de projecten; de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.
Voor de activiteit is geen omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu noodzakelijk (zie categorie 20.6 bijlage 1 onderdeel C van het Besluit omgevingsrecht). Voor alle windturbines en windturbineparken geldt dat zij onder algemene regels uit het Activiteitenbesluit vallen. Tegelijkertijd met de omgevingsvergunningaanvraag moet een melding op grond van het Activiteitenbesluit worden gedaan. Door het onderbrengen van windturbineparken onder de algemene regels zou de koppeling tussen de merbeoordelingsplicht en de omgevingsvergunning voor windturbines komen te vervallen. Dat is niet de bedoeling omdat op grond van de Europese mer- richtlijn op windturbineparken wel degelijk een mer-beoordelingsplicht rust. Daarom is de omgevingsvergunning beperkte milieutoets geïntroduceerd. Dit vormt een zelfstandig besluit dat van toepassing is op windturbineparken met ten minste drie windturbines. Deze toets maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunningprocedure. 3.3.2
Toetsing Het project dat met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt ligt onder de drempelwaarde van 15 MW. In het kader van de vormvrije mer-beoordeling (ook wel de zogenaamde vergewisplicht genoemd) zijn de omstandigheden beoordeeld zoals die in de richtlijn zijn benoemd. Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 2009, nr C-255/08 mag het oordeel van een bevoegd gezag of een MER dient
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
De uitkomst van een vormvrije mer-beoordeling kan zijn dat vanwege de omstandigheden een projectmer moet worden opgesteld.
15
te worden opgesteld niet uitsluitend worden gebaseerd op het al dan niet bereiken van een drempelwaarde. Het Besluit milieueffectrapportage vermeldt in dit geval een drempelwaarde die niet wordt bereikt. Naar de interpretatie van het Hof van Justitie dient desondanks te worden beoordeeld of andere factoren als bedoeld in bijlage III van richtlijn 85/337/EEG van de Raad van Europa en gewijzigd bij richtlijn 97/11/EG van de Raad van Europa en richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement moeten leiden tot een MER. De mer-beoordeling is opgenomen in dit document als Bijlage A. Hierin zijn de kenmerken van het project op zich beschreven, maar ook de relatie met de omgeving. Hierover wordt met name het volgende overwogen: De omvang van het project is met minder dan 15 MW beperkt. Er is geen cumulatie van hinder of schadelijke effecten met andere projecten of activiteiten in de nabij omgeving. De eventuele hinder die het project veroorzaakt blijft binnen de in de wetgeving aangegeven normen. De invloed op het nabijgelegen Natura2000-gebied Oosterschelde is onderzocht waaruit bleek dat dit zeer beperkt is. De directe invloed op de omgeving is beperkt tot enkele honderden meters zodat er geen sprake is van een groot beïnvloedingsgebied. Weliswaar zullen de windturbines van grote afstand zichtbaar zijn, maar deze invloed op het landschap is aanvaardbaar. Er is dus geen sprake van mogelijk bijzondere nadelige gevolgen voor de omgeving. 3.3.3
Conclusie mer-beoordeling
3.4
Energieopbrengst, milieu- en luchtkwaliteit Zie ook Bijlage B. Windenergie wordt opgewekt door de kinetische energie van bewegende lucht om te zetten in elektriciteit. Omdat deze stromingsenergie nooit ‘op gaat’ wordt gesproken van duurzame of hernieuwbare energie. Het geplande windpark heeft een elektrisch opwekkingsvermogen van 10 – 12,5 MW. Het windregime op 100m hoogte op deze locatie wordt geschat op circa 7,5 m/s. De verwachte gemiddelde energieopbrengst per jaar bedraagt zo’n 25-28 miljoen kWh, afhankelijk van het gekozen turbinetype (zie Bijlage B). Het windproject levert daarmee net zoveel elektriciteit als het verbruik van ongeveer 7.100-8.000 huishoudens, uitgaande van een verbruik van 3.500 kWh per huishouden. Ter vergelijking: de gemeente Woensdrecht had in 2010 ongeveer 8.900 huishoudens. Door het produceren van elektriciteit uit wind hoeft er minder energie uit fossiele brandstoffen gehaald te worden en worden er dus minder vervuilende gassen uitgestoten. In Nederland wordt bij de productie van 1 kWh conventionele elektriciteit ongeveer
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
De activiteit is niet mer-beoordelingsplichtig op grond van het Besluit milieueffectrapportage. Daarom vormt het bestemmingsplan geen kader voor een toekomstig besluit over een mer-beoordelingsplichtige activiteit. Gelet op de effecten voor de natuur is er geen passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Er hoeft op grond van de Nederlandse wetgeving geen planMER te worden opgesteld. Ook de andere factoren in Bijlage III van de Europese richtlijn betreffende milieueffectrapportage geven geen aanleiding om een planMER op te stellen.
16
566 g CO2 uitgestoten. De totale emissiereductie is dan in de orde van 15.000 ton CO2 per jaar. Hiernaast wordt ook de uitstoot van een hoeveelheid fijnstof en vervuilende gassen als NOX en SO2 voorkomen. Hiermee levert het windpark een bijdrage aan de nationale en mondiale emissiereductiedoelstellingen en draagt het bij aan het bereiken van de doelen van de EU-Richtlijn Luchtkwaliteit en het nationale Besluit Luchtkwaliteit. Naast bovengenoemde milieuvoordelen heeft de opwekking van windenergie de volgende voordelen: Verminderd gebruik van de eindige voorraad fossiele brandstoffen (aardgas, aardolie en steenkool), waardoor deze langer beschikbaar blijven voor toepassingen die niet met windenergie kunnen worden gerealiseerd. Geen onomkeerbare aantasting van landschappen, ecosystemen, zeeën en oceanen, zoals wel het geval kan zijn bij de winning van fossiele brandstoffen. Verbeterde diversiteit in de energievoorzieningmix. Een belangrijk doel van de EU is de afhankelijkheid van import van fossiele brandstoffen (nu ca. 70%) sterk te verminderen en de energievoorzieningszekerheid te vergroten. Verminderd energieverlies tijdens transport door kleinere afstanden tussen productie en consumptie en Geen afval, zoals bij kernenergie. Het project draagt bij aan de volgende (landelijke) doelstellingen: 16% van de energievoorziening in 2020 duurzaam, 20% reductie van de uitstoot van broeikasgassen in 2020 (t.o.v. het niveau van 1990), een opgesteld vermogen windenergie op land van 6.000 MW in 2020 (het opgesteld vermogen bedraagt momenteel ca. 2.100 MW) en een opgesteld vermogen windenergie op land in Noord-Brabant van 420 MW in 2020 (momenteel 98 MW1).
Verwijdering en sloop De windturbines zullen na afloop van de gebruiksperiode worden verwijderd. Dit wordt vastgelegd in de anterieure overeenkomst.
3.6
Landschap Zie voor grote versie van de visualisaties Bijlage C.
3.6.1
Landschappelijke structuur van het plangebied Het gebied waar de windturbines gepland zijn, zie Figuur 1, ligt in een bestaand akkerbouwgebied. Het westelijk deel is nagenoeg geheel open; het oosten heeft wat begroeiing in de vorm van bomen. Ten noorden van het plangebied bevindt zich agrarisch gebied waar de begroeiing zich voornamelijk beperkt tot de erven van boerderijen. Ten oosten loopt dicht op de meest 1
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.5
Bron: WindStats.nl
17
oostelijke turbine de snelweg A4. Ten zuiden loopt de Kabeljauwbeek parallel aan de opstelling. Dit is de grens met België. Achter de beek ligt het Schelde-Rijnkanaal, met daarachter de havens van Antwerpen, die prominent in het landschap aanwezig zijn. Zie ook de visualisaties van de geplande windturbines in het landschap (3.6.3 en Bijlage C), waaruit blijkt dat de windturbines vanuit noordelijke en noordoostelijke richting bezien deel uit gaan maken van de skyline van de Antwerpse haven. 3.6.2
Landschappelijk inpassing
3.6.2.1
Algemeen
Turbines vormen door hun hoogte visuele herkenningspunten of bakens in het landschap. Cluster- en lijnopstellingen van grote turbines vormen markante patronen en creëren beelden die nabijgelegen andere landschapselementen en -structuren kunnen accentueren.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Het is gewenst dat de (visuele) verhoudingen tussen de masthoogte en de rotordiameter een fraai en evenwichtig beeld opleveren. Uit belevingsonderzoek2 bij passanten en omwonenden komt naar voren dat een verhouding tussen mast en rotordiameter van minimaal ca. 0,8 tot maximaal 1,5 (masthoogte/rotordiameter) als evenwichtig ervaren wordt. Bij een veel lagere verhouding lijkt de rotor te groot voor de mast en ontstaat het beeld dat de turbinebladen te dicht bij de grond komen. Verhoudingen groter dan 1,5 komen de laatste jaren niet meer voor, omdat turbine-exploitanten kiezen voor een zo groot mogelijke rotor op een mast van gemaximeerde lengte.
2
NAM (2002). Onderzoek naar beleving van windmolens. Universiteit van Amsterdam.
18
Wiek/turbineblad
Rotordiameter (= 2x wieklengte
Gondel
Mast
Figuur 5 - Verhoudingen van een windturbine.
De verhouding masthoogte/rotordiameter varieert bij de onderzochte turbinetypes van 1,07 tot 1,17. Alle modellen leveren dus een evenwichtig beeld op. Locatiespecifiek
Gekozen is voor een lijnopstelling die de landsgrens met België weergeeft. De landsgrens wordt landschappelijk vormgegeven door een dijkje. De lijnopstelling van de windturbines volgt dit dijkje en zal het accentueren. Het windpark bevindt zich direct naast een bestaand windpark (Anna Mariapolder, gemeente Reimerswaal) en is gesitueerd in het grootschalige open zeekleilandschap. Het windpark Kabeljauwbeek loopt parallel aan het Schelde-Rijnkanaal en valt samen met de ´skyline´ van het Antwerpse Havengebied en sluit visueel aan bij het windpark aan de overzijde van het Schelde-Rijnkanaal. 3.6.3
Visualisaties Voor de eerdere versie van de Ruimtelijke Onderbouwing zijn fotovisualisaties gemaakt door Van Grinsven Advies. Deze foto’s zijn opnieuw gebruikt om de aanpassing in formaat van de windturbines weer te geven. Figuur 6 toont de punten vanwaar foto’s zijn genomen.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.6.2.2
19
Om goed inzicht te geven in het effect van de nieuwe windturbines op het landschap, worden hieronder vanaf ieder fotopunt twee foto getoond; één van de huidige situatie met bestaande windturbines en één waarin de nieuwe turbines zijn ingemonteerd. Voor de nieuwe visualisaties is gebruik gemaakt van het turbinetype met de grootste rotordiameter, de REPower MM92.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Figuur 6 - Fotopunten A, B en C.
20
Figuur 8 - Foto A met de geplande turbines. Afstand tot dichtstbijzijnde turbine ca. 1.800 m.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Figuur 7 - Foto A zonder de geplande turbines.
21
Figuur 10 - Foto B met de geplande turbines. Afstand tot dichtstbijzijnde turbine ca. 3.700 m.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Figuur 9 - Foto B zonder de geplande turbines.
22
Figuur 12 - Foto C met de geplande turbines. Afstand tot dichtstbijzijnde turbine ca. 2.100 m.
Bovenstaande visualisaties (zie ook Bijlage C) geven een indruk hoe de windmolens in het landschap komen te staan. Hieruit blijkt dat de turbines goed aansluiten bij de skyline van het Antwerpse haven- & industriegebied en de reeds aanwezige windturbines in de omgeving.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Figuur 11 - Foto C zonder de geplande turbines.
23
3.6.4
Conclusie Landschap De slanke mast en wieken en de grote afstand tussen de turbines zorgen ervoor dat de (beleving van) openheid in het landschap niet wordt aangetast. Vanwege de ligging van het plangebied nabij het havengebied van Antwerpen en de Rijn-Schelde verbinding en het grote aantal reeds aanwezige turbines, is de visuele invloed van deze nieuwe windturbines op de beleving van het landschap en de omgeving beperkt.
3.7
Cultuurhistorie en archeologie
3.7.1
Cultuurhistorie Het plangebied maakt deel uit van het Belvedèregebied Brabantse Wal. De wal zelf ligt ten oosten van de A4 op enkele kilometers afstand. Complexen van cultuurhistorische waarde in de nabijheid: Landgoed Groote Meer (4,5 km afstand), Volksabdij O.L.V. ter Duinen (6 km afstand). De afstanden zijn zodanig groot dat er geen uitstraling is van het windpark op de complexen.
3.7.2
Archeologie Wettelijk toetsingskader In Europees verband is het zogenaamde ‘Verdrag van Malta’ tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Sinds 2007 kent Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, gewijzigde Monumentenwet 1988). Op basis van deze wet zijn gemeenten verplicht een archeologisch beleid te voeren. Daarbij hoort ook dat de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeente inzichtelijk gemaakt moeten worden. Verder stelt de Wamz 2007 dat gemeenten archeologieparagrafen moeten opnemen in bestemmingsplannen. Het doel hiervan is om het ‘bodemarchief’ zoveel mogelijk te beschermen. De archeologische resten in de bodem vormen een belangrijke bron van informatie over het verleden. In het bijzonder voor die perioden of aspecten van het verleden waarvan geen of weinig schriftelijke bronnen bewaard zijn gebleven of waarover niet of nauwelijks is geschreven. Beleid gemeente Woensdrecht Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) is de gemeente het bevoegd gezag ten aanzien van archeologie. Het archeologiebeleid van de gemeente Woensdrecht sluit aan op de beleidsvisie van de provincie Noord-Brabant. In de gemeente wordt de cultuurhistorische waardenkaart met daarop de indicatieve archeologische verwachtingswaarde als uitgangspunt genomen om te bepalen of ter plaatse sprake zou kunnen zijn van archeologische waarden. In het plangebied is geen sprake van een middelhoge of hoge verwachtingswaarde ten aanzien van archeologie.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Op de provinciale kaart met cultuurhistorische vlakken is het dichtstbijzijnde gebied de ‘Zeekleipolders bij Woensdrecht’ (ten oosten van de A4).
24
Het plangebied is geen onderdeel van de Archeologische landschappen van de provincie Noord-Brabant3. Een deel van het plangebied ligt in een gebied waarvoor geen historische gegevens zijn van kansen op archeologische sporen. In het nog vast te stellen beleid van de gemeente Woensdrecht zal beperkt locatieonderzoek en een bureauonderzoek vereist zijn. Deze onderzoeken worden in het ontwerp bestemmingsplan bijgevoegd.
3.7.3
Conclusie cultuurhistorie en archeologie Het zoekgebied valt net binnen het Belvedèregebied Brabantse Wal. Het windpark bevindt zich grotendeels in een gebied met een lage kans op archeologische sporen. Voor een deel van de locatie is geen informatie bekend. Dit wordt onderzocht en aan het ontwerpbestemmingsplan toegevoegd.
3.8
Bodem en water
3.8.1
Waterbeheer en Watertoets Sinds 2001 moet conform de "Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw" voor alle nieuwe plannen en ruimtelijke besluiten een watertoets worden uitgevoerd. De watertoets omvat het vroegtijdig informeren en adviseren over en het afwegen en uiteindelijk 3
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Figuur 13 - Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant rondom het plangebied. Bruine vlekken geven een indicatie van archeologische waarde van gebieden. Het zoekgebied (ten westen van de A4) heeft zoals blijkt geen archeologische waarde.
Bron: provinciaal georegister.
25
beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten, geconcretiseerd in termen van vasthouden, bergen en afvoeren van water. Hieronder volgt een beschrijving van de effecten van de aanleg en het gebruik van windpark Kabeljauwbeek op bodem, grond- en oppervlaktewater. Het initiatief voor het windpark is gemeld bij de provincie Noord Brabant. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap Brabantse Delta. Het waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwaliteit en de waterkwantiteit in het gebied. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerders over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerders zijn vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf. Opmerkingen die voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplantraject nog opkomen zullen worden verwerkt. Verharding De vijf turbines staan ieder op een onderheide betonnen plaat van ongeveer 15 x 15 = 225 m2. De toegangsweg zal een oppervlakte hebben van circa 1.800 x 4 = 7.200 m 2. De kraanopstelplaats beslaat bij elke turbine circa 20 x 40 = 800 m2. Het verharde oppervlak bedraagt dan 5 x 225 m2 + 5 x 800 + 7.200 = 12.325 m2. Zie Figuur 14.
Figuur 14 - Situatieschets Windturbines, Overdraai, Fundering, Bouwpad en Perceelsgrenzen.
3.8.3
Infiltratie De windturbines worden niet aangesloten op het riool. Hemelwater dat op de funderingsplaten valt, stroomt direct af naar de omliggende bodem. Om te zorgen voor vertraagde afvoer van neerslag, zal rondom iedere turbine één van onderstaande maatregelen worden genomen:
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.8.2
26
3.8.4
Een gebied van minimaal 20.000 m2 (10 x het verharde oppervlak) blijft vrij van verharding; of een gebied van minimaal 40.000 m2 (20 x het verharde oppervlak) wordt voorzien van halfopen verharding; of rondom iedere turbine zal een verlaging (greppel) worden aangebracht die tenminste een hoeveelheid neerslag kan bergen gelijk aan 64 mm in 4 uur. (Dat is een greppel rondom van 1 m breed en circa 25 cm diep).
Grond- en oppervlaktewater: In het plangebied komen langs wegen en percelen watergangen voor ten behoeve van de afwatering van het gebied. Bij de situering van de vijf turbines is rekening gehouden met deze watergangen, deze zullen dan ook niet verlegd of gedempt hoeven te worden. Tevens zullen op diverse locaties duikers worden aangelegd. De locaties en specificaties worden afgestemd met het Hoogheemraadschap Brabantse Delta. Tijdens de aanlegfase kan het nodig zijn om rond iedere turbine tijdelijk te bemalen. Er zal geen permanente bemaling nodig zijn. Er is dan ook geen permanente invloed op het grondwater.
3.8.5
Bodem Voor de start van de bouw zal een nulmeting gedaan worden van de mate van bodemverontreiniging. Gezien het historisch gebruik van de grond (agrarisch) wordt geen bodemverontreiniging verwacht. Ten behoeve van het ontwerp van de fundaties zullen sonderingen worden uitgevoerd om de mechanische eigenschappen van de bodem te bepalen.
3.8.6
Kabels en leidingen In het plangebied ligt een persriool en een waterleiding. Deze leidingen liggen op locatie van de toekomstige fundatie van de bepaalde windturbines. Ter hoogte van de betreffende windturbines is met de leidingeigenaren naar een alternatief tracé gezocht waar de leidingen naartoe verplaats kunnen worden. De precieze invulling hiervan zal verder worden uitgewerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
3.8.7
Conclusie bodem en water Het windpark heeft door te treffen maatregelen geen effect op de waterhuishouding van het gebied. Ter plekke van enkele windturbines bevinden zich een persriool en een waterleiding die verlegd moeten worden. Dit wordt opgenomen in de bestemmingsplanregels. De precieze invulling hiervan zal verder worden uitgewerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Zettingverschijnselen: De funderingsplaten van de turbines worden onderheid, zodat geen zettingsverschijnselen zullen optreden. Voor aanvang van de bouwwerkzaamheden zal aan de gemeente een funderingsplan worden voorgelegd.
27
3.9
Ecologische effecten Zie ook Bijlage D. Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Om eventuele effecten op ecologische waarden in beeld te brengen zijn de volgende onderzoeken uitgevoerd: Beoordeling van effecten op beschermde soorten Ecologisch adviesbureau ‘Bureau Waardenburg’ heeft een Quick scan in het kader van de Flora- en faunawet uitgevoerd. (Zie Bijlage D) Deze Quick Scan komt tot de volgende conclusies:
De watergangen, oevers en akkers in het plangebied hebben betekenis voor algemene soorten amfibieën en zoogdieren. Voor deze soorten geldt een vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ingrepen en bestendig beheer en onderhoud. Het plangebied heeft een verwaarloosbare functie als foerageergebied voor vleermuizen. Tijdens de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen. In de beplanting zijn algemene broedvogels aangetroffen. De aanwezigheid van de windturbines heeft geen noemenswaardig effect op lokale vliegbewegingen van vogels. Voor een beoordeling van effecten op vogels wordt verder verwezen naar de toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 (Aarts et al. 2012). Als gevolg van de ingreep wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de aangetroffen beschermde soorten. Voor de uitvoering ingreep hoeft geen vergunningaanvraag ex artikel 75 van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
De volgende mitigerende maatregel wordt aanbevolen: Voor broedvogels (zonder jaarrond beschermd nest) geldt dat verstoring van nesten dient te worden voorkomen. Aanbevolen wordt de werkzaamheden buiten het broedseizoen te verrichten. Het broedseizoen loopt ongeveer van half maart tot augustus. Indien de werkzaamheden binnen (of direct rond) dit seizoen plaatsvinden kunnen deze worden uitgevoerd indien eerst ter plaatse is vastgesteld dat met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Dit kan door voorafgaande aan de uitvoering van de werkzaamheden het werkterrein te controleren op de aanwezigheid van nesten. 3.9.2
Effecten op beschermde natuurgebieden In het kader van de ‘Oriëntatiefase Natuurbeschermingswet 1998’ heeft ‘Bureau Waardenburg’ de effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving in kaart gebracht. (zie Bijlage D). Het rapport vermeldt de volgende conclusies: Het geplande windpark staat op circa 2,5 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Het heeft geen enkele invloed op de aangewezen habitattypen in de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe,
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.9.1
28
3.9.3
Effecten op de Ecologische Hoofdstructuur “De ingreep vindt niet plaats in delen die onderdeel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur. Derhalve is geen sprake van ruimtebeslag van de EHS en zijn compenserende maatregelen niet nodig. Externe werking is niet van toepassing voor de EHS. Als gevolg van de voorgenomen ingreep zullen geen of hooguit verwaarloosbare effecten optreden op vleermuizen en vogels uit de EHS. De wezenlijke waarden en kenmerken van de Ecologische Hoofdstructuur worden ter plaatse niet aangetast als gevolg van de voorgenomen ingreep.”4
3.9.4
Conclusie Ecologie Met de inachtneming van de in paragraaf 3.9.1 genoemde mitigatie is er geen ontheffing nodig op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet. En zijn geen significant negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving. De waarden en kenmerken van de EHS worden ter plaatse niet aangetast als gevolg van de voorgenomen ingreep.
4
bron: Beoordeling effecten Windpark Kabeljauwbeek op EHS, 9 juli 2013, Bureau Waardenburg bv. Opgenomen als onderdeel van Bijlage D.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Markiezaat, Brabantse Wal, Schorren en polders van de Beneden-Schelde en Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent. De omgeving van het geplande windpark heeft geen betekenis voor de soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn waarvoor instandhoudingsdoelen voor deze Natura 2000gebieden zijn opgesteld. Negatieve effecten van de aanleg van het geplande Windpark Kabeljauwbeek op deze habitattypen en Bijlage II soorten zijn uitgesloten. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van broedvogels, waarvoor de nabijgelegen Natura 2000-gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Markiezaat, Brabantse Wal en Schorren en polders van de Beneden-Schelde zijn aangewezen, zijn uitgesloten. Er zijn geen aanwijzingen dat het geplande windpark langs de Kabeljauwbeek in de gemeente Woensdrecht kan leiden tot relevante verstoringseffecten, aanvaringsrisico’s of barrièrewerking op niet-broedvogelsoorten waarvoor nabijgelegen Natura 2000- gebieden zijn aangewezen. Het is mogelijk dat regelmatig uitwisseling plaatsvindt van vogels tussen de gebieden ten noorden en westen van het geplande windpark met nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Het geplande windpark heeft hier geen effect op omdat de belangrijkste rust- en foerageergebieden en vliegroutes buiten de invloedssfeer van het windpark liggen. Er is dan ook geen sprake van effecten op de instandhoudingsdoelen van niet-broedvogels waarvoor de nabijgelegen Natura 2000- gebieden zijn aangewezen. Significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de Natura 2000gebieden Westerschelde & Saeftinghe, Markiezaat, Brabantse Wal, Schorren en polders van de Beneden-Schelde en Schelde- en Durmeëstuarium van de Nederlandse grens tot Gent ten gevolge van het geplande Windpark Kabeljauwbeek zijn uitgesloten.
29
3.10
Geluid Zie ook Bijlage E.
3.10.1
Werkingsprincipe en norm Een in werking zijnde windturbine maakt geluid. Dit geluid wordt voornamelijk veroorzaakt door de beweging van de turbinebladen door de lucht (het draaien van de rotor). Het geluid van windturbines kan als storend worden ervaren. Dit is mede afhankelijk van het type windturbine en de hoeveelheid achtergrondgeluid. Om geluidsoverlast zoveel mogelijk te beperken zijn regels gesteld, die zijn vastgelegd in ‘Het Activiteitenbesluit’. Paragraaf 3.2.3, lid 3.14a van het Activiteitenbesluit gaat over geluid en stelt als norm: “Een windturbine of een combinatie van windturbines voldoet ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.”
Resultaten onderzoek Bosch & Van Rijn heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de vier turbinetypes die zijn genoemd in paragraaf 3.1. Figuur 15 toont de 47 Lden-contour voor de Nordex N90, de turbine waarvan de contour het verst van de windturbines ligt. Tabel 4 - Resultaten akoestisch onderzoek (Nordex N90) Woning Gemiddelde geluidsdruk Overschrijding geluidsnorm? Lden (dB) A 49,46 Ja B 46,61 Nee C 45,76 Nee
De volledige rapportage is te vinden in Bijlage E. Uit het onderzoek blijkt dat er op één locatie woningen binnen de 47 Lden-contour liggen (A, twee woningen). Het betreft hierbij woningen (na)bij agrarische bedrijven waar activiteiten plaatsvinden met een bijbehorende geluidsemissie naar de eigen woning en woningen in de omgeving. Daarnaast zijn de woningen op locatie A van deelnemers aan het windproject. Hierdoor worden ze niet gezien als woningen van derden.
Met alle vier de onderzochte turbinetypes wordt voldaan aan bovengenoemde wettelijke normen. De woning van de mede-initiatiefnemer ondervindt een hogere geluidbelasting maar er zal nog steeds sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.10.2
30
Figuur 15 - 47 Lden-contour Nordex N90, masthoogte 100m.
Invloed van geluids op ecologische hoofdstructuur De provincie Noord-Brabant heeft in haar Verordening Ruimte een regeling opgenomen betreffende compensatie voor verstoring van natuurwaarden als gevolg van ruimtelijke projecten. Uit het onderzoek naar het effect van de windturbines op het nabijgelegen EHS-gebied (Bijlage D) komt naar voren dat de waarden en kenmerken van de EHS ter plaatse niet worden aangetast als gevolg van de voorgenomen ingreep. Om aan de Verordening Ruimte te voldoen vindt toch compensatie plaats voor de verstoring als gevolg van geluidsproductie van het windpark. Verstoring komt neer op een hoge geluidsdruk. Het oppervlak van het verstoorde gebied (d.w.z. EHS-gebied waar de geluidsdruk hoger is dan 52 dB Lden) bedraagt in het geval van de turbine met de hoogste bronsterkte circa 12 ha. (zie Figuur 16). Volgens de beleidsregel dient 1/3 van het verstoorde gebied te worden gecompenseerd. De compensatie zal hiermee maximaal 0,4 ha. bedragen. De initiatiefnemer heeft aan de provincie voorgesteld deze geringe 0,4 ha. financieel te compenseren. Dit zodat de geringe EHS compensatie met andere EHScompensatiegebieden kan worden samengevoegd tot een substantieel te compenseren gebied. Deze regeling wordt uitgewerkt middels een overeenkomst met de Provincie Noord-Brabant.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.10.3
31
Figuur 16 - EHS en de 52 dB Lden-grens. Alleen dat deel van de EHS binnen de provinciegrens van NoordBrabant komt voor de compensatieregeling in aanmerking.
3.11
Slagschaduw Zie ook Bijlage F. Werkingsprincipe en norm Een draaiende rotor van een windturbine veroorzaakt een bewegende schaduw. Wanneer deze schaduw over een venster van een vertrek van een woonhuis beweegt, kan dit als hinderlijk worden ervaren. Om schaduwhinder zoveel mogelijk te beperken zijn op grond van het Barim (Activiteitenbesluit) normen gesteld: wanneer een windturbine op een nabijgelegen woning meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten slagschaduw veroorzaakt (5u40m), dient de turbine van een automatische stilstandsregeling voorzien te worden.
3.11.2
Resultaten onderzoek Bosch & Van Rijn heeft een slagschaduwonderzoek uitgevoerd om de effecten van de grotere turbines te toetsen aan de wettelijke normen. Figuur 17 toont de contour waarbinnen woningen meer dan 5:40 uur slagschaduw per jaar; deze contour hoort bij de turbine van het type Enercon E92, omdat deze het verst van de windturbines ligt. Voor de andere turbinetypes is het effect dus kleiner. Uit het onderzoek blijkt dat bij de drie woningen meer dan 5:40 uur per jaar slagschaduwhinder ondervinden. De twee woningen op locatie A betreffen (mede)initiatiefnemers. Dit betekent dat de norm voor deze woning niet geldt. Nochtans is ook voor deze locatie berekend hoeveel uur per jaar er slagschaduw plaatsvindt bij deze wo-
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.11.1
32
ning. Om overschrijding van de norm te voorkomen zal een stilstandsregeling worden getroffen: op momenten dat een turbine normoverschrijdende hinder veroorzaakt zal deze worden stilgezet. Deze stilstandsvoorziening heeft een zeer beperkt effect op de rendabele exploitatie van het windpark. Tabel 5 - Resultaten slagschaduwonderzoek 5 Woning Verwachte slagschaduw Stilstand nodig om aan de norm te voldoen (uren per jaar) (uren per jaar) A 38:28 32:48 B 13:50 8:10 C 5:45 0:05
Bovenstaande resultaten zijn berekend voor slagschaduw die op de gevel valt. Daadwerkelijke slagschaduwhinder binnenshuis is geringer, omdat deze alleen plaatsvindt achter ramen. De volledige rapportage is opgenomen als Bijlage F. De slagschaduwcontouren van de verschillende windturbinetypes liggen zeer dicht bij elkaar door de vrijwel identieke afmetingen van de turbines.
Figuur 17 - Slagschaduwcontour van 5:40u slagschaduw per jaar. Weergegeven voor Enercon E92, masthoogte 104m. 5
Slagschaduw op een woning wordt vrijwel altijd veroorzaakt door 1 windturbine tegelijk. De stilstandsregeling geldt dus ook voor 1 windturbine.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Slagschaduwberekeningen zijn uitgevoerd voor de Enercon E92 en de Vestas V90, omdat deze het meest verschillen in afmeting.
33
3.11.3
Conclusies Uit het slagschaduwonderzoek blijkt dat hinder wordt verwacht bij enkele woningen in de nabije omgeving. De norm voor de jaarlijkse hinderduur wordt bij drie woningen overschreden. Om bij alle woningen te voldoen aan de norm voor de jaarlijkse hinderduur worden de turbines die hinder veroorzaken voorzien van een automatische stilstandsvoorziening die de rotor stopt als er normoverschrijdende slagschaduw optreedt bij deze woningen.
3.12
Externe Veiligheid Zie ook Bijlage G. Inleiding Vanwege de kans op falen kunnen windturbines een risico opleveren voor de omgeving. Bij de toetsing op veiligheidsaspecten wordt gebruik gemaakt van verschillende (wettelijke) kaders. In mei 2004 is het “Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen” (BEVI) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Windturbines vallen niet onder de categorieën van inrichtingen waarop het BEVI zich richt. Windturbines vallen onder het ‘Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer’(BARIM), ook wel Activiteitenbesluit. Artikel 3.15 bevat de normen voor externe veiligheid van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. In opdracht van SenterNovem is het “Handboek Risicozonering Windturbines” opgesteld, deze geeft richtlijnen om de risico’s rond windturbines op een vergelijkbare wijze als in het BEVI te toetsen. De risicocriteria in dit handboek zijn geen wet, maar dienen slechts als richtlijn voor het bepalen van het risico na plaatsing van windturbines op een specifieke locatie. In aanvulling op het externe veiligheidsbeleid dat algemeen van toepassing is, hanteren Rijkswaterstaat en ProRail eigen risicocriteria voor windturbines welke zijn opgenomen in de documenten “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken” en “Windturbines langs auto-, spoor-, en vaarwegen – Beoordeling van veiligheidsrisico’s”. Buiten de eerdergenoemde eisen en richtlijnen omtrent externe veiligheid dienen windturbines ook te voldoen aan eisen omtrent interne veiligheid. Bij interne veiligheid gaat het om voorzieningen in en aan de windturbines zelf, die de kans op onveilige situaties (o.a. brand, elektrocutie, afwerpen van ijsafzetting) zo klein mogelijk maken. Artikel 3.14 (regeling algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) beschrijft de eisen betreffende interne veiligheid. Windturbines moeten voldoen aan NVN 11400-0 “Windturbines, voorschriften voor typecertificatie, technische eisen” of haar opvolger IEC 61400-1 “Wind Turbine Safety and Design“. Alleen gecertificeerde windturbines voorzien van een geldig typecertificaat conform (een van) de hierboven genoemde normen komen in Nederland in aanmerking voor een omgevingsvergunning.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.12.1
34
Analysemodel De risico’s van een windturbine worden gevormd door 3 typen falen: 1. het afbreken van (een gedeelte van) een windturbineblad, 2. het omvallen van een windturbine door mastbreuk, 3. en het naar beneden vallen van de gondel en/of rotor. 1. Bladbreuk In het Handboek Risicozonering Windturbines is de treffrequentie van objecten en personen bepaald met behulp van het Monte Carlo simulatiemodel. Dit is een simulatietechniek waarbij een fysiek proces (bladbreuk) vele malen met een ander startproces (windsterkte, loslaatpunt) wordt gesimuleerd. Hiermee wordt een verdelingsfunctie verkregen van waar het blad terecht komt. De locatie waar het rotorblad terecht komt is berekend met een kogelbaanmodel.
Figuur 18: Trefkans verdeling rotorblad (Handboek risicozonering Windturbines).
2. Mastbreuk Om het risico ten gevolge van mastbreuk te berekenen wordt de windturbine gemodelleerd als een cirkelsegment met straal R = H + D/2 en openingshoek α = 2 · sin-1(D/2H), waarbij; D = diameter van de rotor (m), H = ashoogte (m). De kans dat een nabijgelegen object wordt getroffen door een onderdeel van een omvallende windturbine wordt gelijk verondersteld aan de kans dat een gedeelte van dit cirkelsegment in aanraking komt met het object, hetgeen is geïllustreerd in onderstaand figuur. Hierbij is een uniforme verdeling aangenomen van de richting waarin de windturbine valt.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.12.2
35
3. Naar beneden vallen van gondel en/of rotor Het berekenen van de trefkansen van personen ten gevolge van het afvallen van een gondel met rotor of alleen een rotor kan dezelfde aanpak worden gevolgd als voor mastbreuk. De masthoogte wordt voor deze berekening nul verondersteld. Het risicogebied blijft dan beperkt tot een gebied rondom de toren dat gelijk is aan de rotordiameter. Parameters Het Handboek Risicozonering Windturbines geeft de volgende generieke faalfrequenties; Tabel 6: Scenario’s en faalkansen voor risicoanalyses (bron: Handboek Risicozonering Windturbines). Faalfrequentie Scenario per turbine per jaar -4 Bladbreuk, onder te verdelen in de volgende drie scenario’s: 8,4·10 -4 Bij nominaal rotor toerental 4,2·10 -4 Bij mechanisch remmen (≈1,25 keer nominaal toerental) 4,2·10 -6 Overtoeren (≈2 keer nominaal toerental) 5,0·10 -4 Omvallen van de mast 1,3·10 -4 Naar beneden vallen van de gondel en/of rotor 3,2·10
En de volgende maximale werpafstanden; Tabel 7: Maximale werpafstand*, per vermogensklasse (Handboek Risicozonering Windturbines) Vermogen 2.000kW 2.250 kW 2.500 kW 2.750 kW 3.000 kW Nominaal 136 m. 138 m. 140 m. 142 m. 143 m. Mech. Remmen 183 m. 185 m. 187 m. 188 m. 189 m. Overtoeren 366 m. 368 m. 369 m. 369 m. 369 m.
De generieke data is gebaseerd op een historie van windturbines tot 2000. Voor moderne turbines wordt aangenomen dat de faalkansen aanzienlijk lager liggen. De beoordeling zal echter steeds plaatsvinden op basis van de generieke faalgegevens uit het Handboek, omdat meer recente faalgegevens niet bekend zijn.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.12.3
36
Het windpark zal bestaan uit 5 turbines. Het fabricaat, het type en het exacte vermogen van de turbines staat nog niet vast. Eneco kiest één van de volgende turbinetypen: Tabel 8: Mogelijke turbinetypes Merk Type Vestas V90-Gridstreamer REPower MM92 Nordex N90 Enercon E92
Vermogen 2,00 MW 2,05 MW 2,30 MW 2,30 MW
Rotordiameter 90 92 90 92
Masthoogte 105 100 100 104
De berekeningen zijn gedaan op basis van de maximale afmetingen (Enercon E92): Ashoogte: 104 meter Rotordiameter: 92 meter Tiphoogte: 150 meter Vermogen: 2,3 MW De risicocontouren bevinden zich op de volgende afstanden (Handboek Risicozonering Windturbines): De PR = 10-6 contour is gelijk aan het maximum van ashoogte plus halve rotordiameter en maximale werpafstand bij nominaal toerental. De PR = 10-5 contour is gelijk aan de halve rotordiameter Dit resulteert in: 10-6 contour: 150 meter 10-5 contour: 46 meter Te beschouwen objecten De windturbine heeft een risicoverhogend effect op zijn omgeving. De maximale afstand waarop de windturbine een risicoverhogend effect kan hebben is de maximale werpafstand bij overtoeren (369 meter). Onderstaand figuur geeft de nabijgelegen objecten welke worden beschouwt. Rondom de gasleiding, hoogspanningslijnen, wegen en woningen zijn de minimaal vereist afstanden ingetekend (op basis van E92).
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.12.4
37
Rijksweg Gasleiding Gasltransportgebouw (NL)
Woning
Gasltransportgebouw (BE) Hoogspanningslijn (BE) Container opslag (BE)
Figuur 19: Te beschouwen objecten
De toetsingscriteria Gastransportgebouwen en Containeropslag Indien de windturbines niet substantieel bijdraagt aan een hoger risico van de inrichting zullen de voor de inrichting geldende Groepsrisico (GR) en Persoonsgebonden Risico (PR) en afstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten ook na plaatsing van de windturbine van kracht blijven. Om dit te toetsen kan in eerste instantie naar de toename van de catastrofale faalfrequentie van risicovolle installaties behorende tot de inrichting gekeken worden. Indien deze toename een bepaalde richtwaarde niet overschrijdt dan is plaatsing van de windturbine uit oogpunt van risicobeoordeling toegestaan. Als uitgangspunt voor deze richtwaarde wordt volgens het Handboek Risicozonering Windturbines 10% gehanteerd. Indien de toename deze richtwaarde overschrijdt, is plaatsing niet direct uitgesloten, maar wordt door een uitgebreidere analyse bepaald of er na plaatsing nog steeds voldaan wordt aan de normen uit het BEVI. Gasleiding Voor gasleidingen hanteert de Gasunie een ‘high impact zone’ waarbuiten geen substantiële negatieve invloed van een windturbine te verwachten is. Deze ‘high impact zone’ heeft een diameter van ashoogte + 1/3 wieklengte. Dit is echter geen harde belemmering. In overleg met Gasunie en afhankelijke van een locatie specifieke risicoanalyse zijn kleinere afstanden vergunbaar. In dat geval wordt getoetst aan artikel 6 van het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen:
Het plaatsgebonden risico voor een kwetsbaar object, veroorzaakt door een buisleiding, mag niet hoger zijn dan 10-6 per jaar. De exploitant voert de aanleg of vervanging van een buisleiding zodanig uit dat het plaatsgebonden risico van de buisleiding op een afstand van vijf meter gemeten vanuit het hart van de buisleiding niet hoger is dan 10-6per jaar.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.12.5
38
Bij regeling van Onze Minister kan voor een bepaalde categorie van buisleidingen een andere afstand tot de buisleiding worden vastgesteld waarbuiten het plaatsgebonden risico de norm van 10-6 niet mag overschrijden, of tijdelijk een hoger risico worden geaccepteerd.
Hoogspanningslijn Het Handboek Risicozonering Windturbines stelt dat het onwaarschijnlijk is dat er directe of indirecte slachtoffers vallen wanneer afbrekende windturbinedelen de kabels van een hoogspanningslijn treffen. Er zijn dan ook geen criteria met betrekking tot de veiligheid voor hoogspanningslijnen. Wel is het mogelijk dat de nabijheid van windturbines de bezwijkkans van de kabel beïnvloedt als gevolg van verhoogde turbulentie. In de praktijk is een relatief geringe afstand van bladtip tot hoogspanningslijn voldoende: het Handboek haalt een voorbeeld aan waarin een afstand van 5 meter als voldoende wordt beoordeeld. (Rijks)wegen Voor Rijkswegen zijn generieke afstanden berekend waarbuiten er geen ontoelaatbare risico’s voor passanten plaatsvinden. Het document “Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over Rijkswaterstaatwerken” staan de minimale afstanden tot Rijkswegen gegeven: “Langs rijkswegen wordt plaatsing van windturbines toegestaan bij een afstand van ten minste 30m uit de rand van de verharding of bij een rotordiameter groter dan 60m, ten minste de halve diameter.”
Kleinere afstanden zijn mogelijk indien het individueel passanten risico (IPR) en het maatschappelijke risico (MR) een bepaalde waarde niet overschrijden (IPR = 1·10-6 per jaar en MR = 2·10-3 per jaar).
Samenvattend, voor wegen hanteren we de halve rotordiameter. Staat een windturbine binnen deze afstand van een weg dan wordt de situatie nader geanalyseerd aan de hand van het Individuele passanten Risico (IPR) en het Maatschappelijke Risico (MR).
Woningen De normen omtrent windturbines en bebouwing staan gegeven in het Activiteitenbesluit welke eind 2010 is gewijzigd. De wijziging is op 1 januari 2011 in werking getreden. De norm is als volgt: 1.
2.
Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor een buiten de inrichting gelegen beperkt kwetsbaar object, veroorzaakt door een windturbine of een combinatie van windturbines, is niet hoger dan 10-5 per jaar.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Voor de overige openbare wegen bestaan geen genormeerde afstanden, maar in de praktijk wordt de beleidsregel voor Rijkswegen ook voor overige wegen gehanteerd. Zo ook in deze analyse.
39
De verspreid liggende woning wordt aangemerkt als een beperkt kwetsbaar object, maar de afstand is zodanig dat ook voldaan wordt aan de norm voor kwetsbare objecten.
3.12.6
Resultaten berekening Containeropslag De containeropslag bevindt zich buiten de maximale werpafstand van de windturbines. Er vindt dus geen risicoverhoging plaats ten gevolge van de plaatsing van de windturbines. Gastransport De trefkans berekeningen zijn uitgevoerd in Bijlage G. De trefkansen zijn als volgt: Gastransportgebouw (NL) 2,42·10-8 (gebouw) 4,19·10-8 (leiding) Gastransportgebouw (BE) 6,19·10-6 Gasleiding De windturbines staan buiten de ‘high impact zone’ (zie gele buffer in Figuur 19) zodat geen substantiële negatieve invloed van de windturbines te verwachten is. Verder kwantitatief onderzoek is niet nodig.
(Rijks)wegen De afstand tussen de windturbines en (Rijks)wegen is groter dan de halve rotordiameter waardoor geen ontoelaatbare risico’s voor passanten plaatsvinden. Woningen De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van circa 440 meter tot de windturbines. Dit ligt buiten de maximale werpafstand van de windturbines waardoor er geen risicoverhoging plaatsvindt ter plaatse van deze woning. 3.12.7
IJsafwerping Op de bladen van een windturbine kan ijsafzetting optreden. Het Handboek Risicozonering Windturbines zegt hierover het volgende: “Uit ervaring is bekend dat in Nederland ijsafzetting op de bladen meestal ontstaat tijdens stilstand van de turbine. Observaties van dit fenomeen hebben laten zien dat bij een kleine beweging of doorbuiging van het blad, hetgeen al optreedt bij zeer geringe windsnelheid, het ijs in grote brokken naar beneden valt en dat langwerpige platen ijs in een strook onder het rotoroppervlak terecht komen. De brokken hebben een oppervlak dat kleiner is dan het blad
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
Hoogspanningslijn De dichtstbijzijnde windturbine staat op een afstand van 160 meter tot de hoogspanningslijn. Rekening houdend met de halve rotordiameter (46 meter) kan geconcludeerd worden dat de afstand tussen de rotortip en de hoogspanningslijn minimaal 114 meter bedraagt. Uitgaande van het Handboek Risicozonering Windturbines is er geen reden om aan te nemen dat de windturbine de bezwijkkans van de hoogspanningslijn significant beïnvloedt.
40
zelf en een dikte van enkele millimeters tot een centimeter. Door het “dwarrelen” van de brokken ijs kunnen deze, afhankelijk van de hoogte van de windturbine in een strook van enkele tientallen meters breed terecht komen. Bij een turbine met een masthoogte van ca. 65 meter is waargenomen dat de stukken ijs op 10-15 meter van het rotoroppervlak terecht kwamen. Indien het gebied onder de rotor vrij toegankelijk is zal het aspect van afvallen ijs in de risicobeoordeling meegenomen moeten worden. De impact op een object is vergelijkbaar met die van brokken ijs die b.v. van een vrachtwagen afwaaien en een achteropkomende auto treffen; meestal is de achteropkomende auto niet beschadigd. Onbeschermde personen kunnen mogelijk gewond raken. Het aantal keren per jaar dat ijs aangroeit aan een blad is sterk afhankelijk van de lokale omstandigheden. Volgens schattingen van de opstellers van het handboek komt de situatie in Nederland maximaal twee keer per jaar voor. Volgens het Besluit Voorzieningen en Installaties Milieubeheer mogen de windturbines niet in bedrijf zijn of worden genomen indien er ijs op de bladen zit. Mocht dit toch gebeuren dan zijn de risico’s voor de omgeving minimaal omdat het om kleine brokstukken gaat die relatief ver weg geslingerd kunnen worden. Het PR hiervan is verwaarloosbaar klein.”
Het gebied onder de windturbines is agrarisch gebied en daarmee niet vrij toegankelijk voor publiek. De weg onder de windturbines behoort bij het windturbinepark en zal gebruikt worden tijdens onderhouds,- en inspectiewerkzaamheden. Agrarische activiteiten waarvoor de weg kan worden gebruikt vinden doorgaans alleen plaats tijdens de perioden dat er geen ijsvorming optreed. IJsafwerping vormt hiermee geen risico dat verder beoordeeld dient te worden. 3.12.8
Conclusies externe veiligheid
De trefkansen op het gastransportgebouw (NL) en bovengrondse gastransportleiding (BE) zijn berekend. Deze dienen in de QRA van de betreffende installaties te worden meegenomen. Gezien de omgeving - geen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten in de directe nabijheid – en de berekende trefkansen zullen deze faalkansverhogingen naar verwachting niet resulteren in onacceptabele risico’s.
3.13
Overige milieueffecten
3.13.1
Radar Zie ook Bijlage H. Er is door TNO een radartoets uitgevoerd voor de vier turbinetypes conform het vigerende beleid over verstoringsgebieden rond militaire radars van het Ministerie van Defensie zoals opgenomen in de regeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, van 31 augustus 2012, nr. IENM/BSK-2012/30229, tot wijziging van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (aanwijzing radarverstoringsgebieden, reserveringsgebieden hoofdwegen en landelijke spoorwegen en militaire terreinen geen deel uitmakend van de ecologische hoofdstructuur, alsmede enkele andere wijzigingen). Het ministerie van Defensie heeft aangegeven de oprichting van de genoemde types windturbine op de locatie Kabeljauwbeek acceptabel te vinden.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
De windturbines staan op voldoende afstand tot woningen, (Rijks)wegen, hoogspanningslijnen, gasleidingen en de containeropslag (BE) waardoor geen ontoelaatbare risico’s plaatsvinden.
41
Zie Bijlage H voor de betreffende brief van het ministerie van Defensie. 3.13.2
Verlichting t.b.v. luchtvaart Zie ook Bijlage I voor de volledige brief van de Inspectie Leefomgeving en Transport. De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft het Windpark Kabeljauwbeek beoordeeld. Hieruit blijkt dat de Inspectie verzoekt om de windturbines, wanneer zij een tiphoogte krijgen van 150m of meer als volgt van obstakellichten te voorzien: Voor de daglichtperiode: Op het hoogste vaste punt van de windturbineconstructie een wit flitsend obstakellicht met een gemiddelde lichtintensiteit van 20.000 candela (ICAO Medium Intensity type A; 20-60 flitsen per minuut). Voor de nachtlichtperiode: Op het hoogste vaste punt van de windturbineconstructie een rood, flitsend obstakelllcht met een gemiddelde lichtintensiteit van 2.000 candela (ICAO Medium Intensity type B; 20-60 flitsen per minuut). Circa 45-52 meter onder het hoogste vaste punt van de windturbineconstructie rode, vastbrandende obstakellichten met een lage lichtintensiteit van 50 candela. De aangebrachte obstakellichten dienen vanuit de lucht rondom zichtbaar te zijn. Dit kan resulteren in het aanbrengen van meerdere lichten per niveau. De lichten mogen naar de grond toe afgeschermd worden. Straalpaden Zie ook Bijlage J voor de volledige e-mail van KPN. KPN ziet geen bezwaren tegen het plaatsen van windturbines op deze locatie.
Hoofdstuk: Planbeschrijving en milieueffecten
3.13.3
42
4
Juridische planopzet Het beleid en de uitgangspunten, zoals verwoord in de voorgaande hoofdstukken, hebben in de planregels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Het juridische systeem en de gelegde bestemmingen worden in dit hoofdstuk beschreven en toegelicht. Dit bestemmingsplan biedt de planologische randvoorwaarden om het plaatsen en gebruiken van in totaal 5 windturbines, inclusief alle toebehoren waaronder funderingen, bijbehorende kabels en leidingen, eventuele inkoopstation, kraanopstelplaatsen en wegen op grondgebied van gemeente Woensdrecht mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is zodanig uitgewerkt dat maximaal vijf turbines geplaatst kunnen worden evenwijdig aan de Kabeljauwbeek. Qua systematiek van opbouw is aangesloten op de normen zoals deze sinds de invoering van de nieuwe Wro per 1 juli 2008 zijn gaan gelden. Voor nieuwe bestemmingsplannen heeft dit tot gevolg dat deze dienen te voldoen aan een standaardsystematiek die is vastgelegd in de zogeheten ‘Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012)’. Hiernaast is ook met de eisen uit de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening rekening gehouden. Conform de regels wordt het bestemmingsplan zowel digitaal als analoog aangeboden. De regels zijn zoveel als mogelijk gebaseerd op de regels uit het bestemmingsplan “Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied”.
4.1
Opbouw planregels
4.2
Inleidende regels Begrippen Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen. Wijze van meten Dit artikel geeft aan hoe onder meer de lengte, breedte, hoogte, diepte van bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Hoofdstuk: Juridische planopzet
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende onderdelen: inleidende regels; bestemmingsregels; algemene regels; overgangs- en slotregels.
43
Bestemmingsregels Toelichting op de bestemming 'Bedrijf – Windturbinepark' Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de hoofdbestemming 'Bedrijf – Windturbinepark'. Naast windturbines zijn eveneens bijbehorende voorzieningen toegestaan, waaronder nutsvoorzieningen, kabels en leidingen, wegen en opstelplaatsen ten behoeve van de aanleg en het onderhoud van windturbines. Ook het overdraaien van de rotorbladen is in deze bestemming begrepen. Voor de windturbines geldt een maximale bouwhoogte. Er is voorgeschreven dat 5 gelijksoortige windturbines worden geplaatst. Voor de grootte van de bestemmingsvlakken is uitgegaan van windturbines met een maximale rotordiameter van 92,5 meter. Wordt een windturbine met een kleinere rotordiameter gerealiseerd, dan kan deze uiteraard ook geheel binnen het bestemmingsvlak gesitueerd worden. De benodigde wegen hebben ook de bestemming 'Bedrijf – Windturbinepark' gekregen. De wegen worden immers enkel gebruikt voor de aanleg en het onderhoud van de windturbines. De wegen zullen maximaal 5 m breed worden. Bij de bestemmingslegging is een marge aangehouden en zijn stroken van 15 m bestemd. Hiermee wordt het mogelijk de onderhoudswegen goed te positioneren in het veld. Bij elke turbine zal één kraanopstelplaats worden aangelegd. Het inkoopstation dat bij één van de windturbines noodzakelijk is kan omgevingsvergunningsvrij worden opgericht maar is tevens binnen de bestemming mogelijk gemaakt. De windturbines zijn gelegen in de Vrijwaringszone – radar. Zulks betekent dat slechts omgevingsvergunning voor het bouwen van windturbines kan worden verleend nadat een radarverstoringstoets heeft uitgewezen dat de bouw aanvaardbaar is. Functie-aanduidingen De huidige bestemmingen “Agrarisch”, “Verkeer” en “Water” in het bestemmingsplan “Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied” zijn als functie-aanduiding binnen de enkelbestemming opgenomen omdat slechts een gedeelte van die enkelbestemming zal worden bebouwd (fundering, nutsvoorziening) of specifiek wordt gebruikt (weg, kraanopstelplaats) ten behoeve van het windpark. Het resterend deel kan gebruikt worden voor de agrarische activiteiten en voortzetting van het gebruik voor “Verkeer” en “Water” zoals dat reeds is toegestaan. De onderdelen uit het bestemmingsplan Actualisatie bestemmingsplan Buitengebied voor zover die relevant zijn voor “niet-bouwvlakken” (bij agrarisch), voor verkeer en water zijn overgenomen in artikel 3. Dubbelbestemmingen De bestaande dubbelbestemmingen voor diverse leidingen die in het plangebied voorkomen zijn opgenomen zoals die ook in het vigerende plan gelden.
Hoofdstuk: Juridische planopzet
4.3
44
Algemene regels, overgangs- en slotregel De algemene regels zijn, voor zover relevant op het plangebied, overeenkomstig het vigerende plan. De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).
Hoofdstuk: Juridische planopzet
4.4
45
Economische Uitvoerbaarheid Het voorliggende bestemmingsplan betreft een initiatief waaraan in beginsel geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van ambtelijke kosten voor de begeleiding en toetsing van de aanvraag. Deze laatste kosten worden door middel van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente gedekt. De kosten van eerder genoemde kwaliteitsverbetering van het landschap en sanering van de windturbines worden ook in deze overeenkomst geregeld. In verband met eventuele planschadekosten wordt door de gemeente met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten zoals bedoeld in artikel 6.4a van de Wro. Daarmee wordt voorkomen dat de gemeente de planschadekosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager. Gezien het bovenstaande is een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.
Hoofdstuk: Economische Uitvoerbaarheid
5
46
6 6.1
Resultaten vooroverleg, communicatie met omwonenden en zienswijzen Vooroverleg
Het formele vooroverleg met de gemeente Woensdrecht in het kader van artikel 3.1.1 Bro zal nog gevoerd worden.
6.2
Inspraak P.M.
Hoofdstuk: Resultaten vooroverleg, communicatie met omwonenden en zienswijzen
Als voorbereiding op dit plan heeft overleg plaatsgevonden met de volgende partijen: Waterschap Brabantse Delta KPN Inspectie Leefomgeving en Transport / Luchtvaart Provincie Noord-Brabant. Ministerie van Defensie. Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat directie Noord-Brabant. Gemeente Woensdrecht. Staatbosbeheer Nederlandse Gasunie N.V.
47