~enkus hof 53 9655£2
WINDENERGIE IN PLANOLOGISC}{ PERSPEKT!EF A. van Setten l) H. Voogd2)
Planologisch Memorandum ]980-4
WINDENERGIE IN PLANOLOGISCII PERS~ ,~aTIEF A, van Setten I) H. Voogd2)
Planologisch Memorandum ] 980-4
I) Planologisch Studiecentrum TNO 2) Vakgroep Civiele Planologie THD
Paper gepresenteefd op de Planologische Diskussiedagen te Amsterdam, april 1980.
Technisehe Hogeschooi De].ft, Vakgroep Civie!e P!anologie, Afdeling der Civiele Techniek, St¢.vinweg 1-552, 2800 GA Delft, tel. 015-781687/3952
SAMENVATT ING
De wind wordt weer in toenemende mate als een serieuze energiebron ~~.fozien. In bet nationale energieonderzoeksbeleid is er duidelijk plaats voor ingeruimd. Een deel van ons land blijkt echter nauwelijks voor grootschalige exploitatie in aanmerking te komen. Uit recent o~-~dc~’zoek is naar voren gekomen dater in de windrijke gebieden in Nedcrland bijna geen "windparken" aangelegd kunnen worden zonder in konflikt te komen m~t andere belangen. In deze bijdrage worden de ~-esultaten van dit onderzoek nader genuanceerd. Gekonstateerd wordt d;~t vanuit planologisch perspektief vooral de voorkeur moet worden gcgeven san grootschalige windenergiewinning in "watergebieden" (Noordzee, },iarkermeer). Tevens wordt in dit referaat ingegaan op her ~ecente idee van Ir. Lievense om windenergie op te slaan in ecn groot waterbekken, bijvoorbeeld her Markermeer. Er zal een variant op dit "plan Lievense" worden ontwikkeld, waarmee een ~i~a~:tal bezwaren tegen het oorspronkelijke plan ondervangen kunnen ~orden. Ve~’volgens wordt aandacht geschonken aan een belangrijke lacune in hot Nationaal Onderzoekprogramma Windenergie, namelijk de mogelijkbeden en moeilijkheden van kleinschalige windenergiewinning. Her is bei~.~ngrijk dat hier tijdig richtlijnen voor worden opgesteld, aangezien de kans re~el is dat in de komende jaren partikuliere ~-~indmolens een toene~ende populariteit zullen genieten. Deze bijdrage wordt besloten met een epiloog, waarin in her kort een aantal nog nader te beantwoorden vragen word~ besproken.
INHOUD
]. Inleiding 2. Potenti~le windenergiegebieden
-2
3. Beoordeling windenergiegebieden 4. Mogelijkheden grootschalige windenergiewinning
- 6
5. Mogelijkheden kleinschalige windenergiewinning
- 8
6. Epiloog
- 9
Literatuur
- ~2
- I -
i. In!eidin@
De zeventi~oer jaren worden gekenmerkt door een groeiend besef dat energie blijvend schaarser zal zijn dan in de zestiger jaren, getuige onder andere de Energienota van de .~,finist, er van Ekonomische Zaken (1974). Sindsdien is er reel ve~,~anderd. Ta!loze onderzoeksprojekten zijn gestart, voor her merendeel gekobrdineerd door her Energie Centrum Nederland (ECN), terwijl daarnaast ook her Projektburo Energieonderzoek TNO een ko6rdinerende rol vervult (zie o.a. Adriaansen 1980, Benack 1980). Reeds vijf jaar na her verschijnen van de Ene~ogienota rolde een nieuv.~ ministeri~,el energiebeleid (1979) van de pers. ]~’ee hoofd].ijnen komen hierin naar voren, nl. heaping en spreiding over meerdere ~ronnen. Spreiding houdt in dat ook niet-konventionele energiebronnen als zon, water en wind grondig op hun mogelijkheden bekeken moeten ~:orden. De bedrijfsrisiko’s, milieukonsekwenties en uitputtelijkheid van konventionele energiebronnen liggen hieraan ten grond-slag, In deze bijdrage zal hoofdzakelijk aandacht v,~orden geschonken as.n de windenergie.
Her windonderzoek binnen Nederland wordt geko6rdineerd door her ECN via her Nation~%al Onderzoekprogrmm~a ;’{indener~ie (hierna af te korten al, s NOW, zie o.a. L~ndelijke Stuurgroep Energie Onderzoek 1975, Piepers 1977). Technologische innovatie beZreffende windmolens krijgt ruim aandacht binnen dit program~a. Zo wordt er dit jaar op Schiphol een pl°oefopstelling gebouwd met een ro~or~’ameter van 25 m. Een vergelijking met een even~rote turbinemolen in Petten zal de gegevens ~oeten leveren voor de uiteindelijke toepassingen. (NOW, 1980). Zelfs de mogelijkheid windmolennarken in de Noordzee te bouwen is onderzocht (zie bijv. Van Staveren, 1974). Daarnaast komen kleinschali~e toepassingen voor polde~’bemaling, afgele~en winderige gebleden en dergelijke aan de orde. Ook partikuliere initiatieven spelen bier een rol (De Kleine Aarde 1974, 1978, 1979, Lysen 1977, 1978, Best e.a. 19S0, WesZra 1980, A!gemeen Dagblad 1980, Economisch Dagblad 1980). Voor een aardig overzich~ van her "~indenergieonderzoek in Nederland kan verwezen worden naar een gelijknamige brochure van her NOW (1980). Dit referaat maakt in belangrijke mate gebruik van de resultaten van een studie naar de ruimtelijke aspekten van grootschalige toepassing van windenergie in Nederland, uitgevoerd door een werkgroep bestaande uit medewerkers van de RPD, de KE~[A, Ministerie van Ekonomische Z-a!ten en her ECN, in her kader van her NOW (1978, zie ook van Essen & Smeelen 1979). ~Z~en grootschaiige toepassingen zijn in deze s~udie meegenomen. Dat wil ze~gen koncentr~tie v~n molens (turbines) in parken van vijft±~ ~ot eventueel duizenden stoics die gebruikt worden voor elektriciteitsopwekkln~. In andere NOW-projekren was inmiddels gebleken dat voorlopig relatief her hoogste rendemen~ bereikt wordt bij molens met een hoogte van cao 75 mo en een diameter van ca. 50 m. Grotere molens kunnen echter niet worden uito~esloten. Aa~gezien ze aie~ te dichr op elkaar reopen s~aan om elkaar niet "de loef af te sicken", is er een maximum opbrengs~ per gebiedseenheid. Verder neemt de opbren~s~ zeer snel toe bij toen~ne van de ~indkrachr. Dit s~emt overeen met resultaten uit West-Duitsl,%nd (.~,~o!!y, 1977) en de Verenigde Staten (v. Hol~en 1977, Davitian 1978, Kolstee 1979).. In de vol~ende pars~raaf zal worden in~eg~2~ op de wljze waarop in de NOWstudie tot mo~elijke lokaties is gekomen en welke kziteria daarbij z~jn gebruikt. Uitg~ande van deze in~ormatie zu!len we door ~ebruik te m~ken
van een ordina!e schalingsrechniek indikaties afleiden voor de ~escn%K~held van de te onderscheiden lokatie~. We zullen daarbij de Noordzee en de .~,larke~.,vas.rd ~~ls alte~,~laZief toevoe~en. Deze analyse wordt ~e~even in paragraaf drie. In de volgende twee para~rafen zal de mogelijkheid van enerziewinnin[~ uit wind bekeken worden. De vierde pa.ragraaf richt zich daarbij op grootschalige exploitatie en sluit direkt aan op de derde. De vijfde betreft de meet kleinschalige toepassingen. In beide paragrafen zal tevens wordenoaan~egeven in welke rich.ring her energiebeleidsonders~e~tnende onderzoek zich. verder zou k%Lnnen ontwikke!en. In de zesde en laatste paragraaf wo~oden de voornaaz, ste konklusies~ kort geresumeerd en aangegeven welke vragen zij nu reeds oproepen. 2. Potenti~le wind~ne~i~e~ebieden
In de inleidin~ is reeds gesi[,~naleerd dat voor ~rootschali~e toepassin~ van ~iind als energiebron a!leen ~rote turbines in aanmerkin~ komen. Aansezien zij hoov~te$ van ~0 m. in de toekomst zeker zullen k[mnen overschrijden, zullen ze in her landschap s%erk de asmdacht trekken, voor~l omdat ze op open terrein zullen ~noeten staan. Da~r erook beperkin~en zijn ten aanzien v~n de onderlino~e mfstand, ~aat ~rootschalige toepassin~ dus ~epsar~ met een a~nzien!ijk ruimtebes-la~,. In de NOV/’studie wordt dan ook meldin~ gemaakt van een kon~lo~nerzat aan vesti~ingsfaktoren, iedere faktot weer met meteorolo~ische, technische, ekonomlsche of ruimtelijke imolikaties. Her is derh,zlve handzamer ze in te delen op basis v~n Uoo_~Jcaxr~@n voor en konsekwenties van plaatsing. De belan~rijkste voorwaarde is h.et ~n~anbod. De ener~ieopbren~st is melijk evenredig met de derde macht van de windsnelheid. Kaart I laat zien dat de ~rootste opbren~s% kan worden verkre~en in de k.us~tstrook. De schommelin~en in her a~ulbod (vlagen, periodes van w-indstilte) spelen als vestigingsfaktor ~een dlrekte rol. ?~el betekent dit da~ ~een kontinu vermogen geleverd kan worden. Bufferln~ is daarom noodzake!ijk. Verschillende mogelijkheden staan hiervoor open, zoa!s via her (Europese) elektrici~eitsnet, via vlie~ielen en door middel van stuwmeren. Ook ver~roting van he~ aantal turbines heeft een nivellerend effekt. Daarnaast dient voldoende af8~ gehouden te worden tot de bestaande Ook de ~f3~7~.~ tot her ~oogs~nings~2~, de b~re~ar~e~ vaxl de turbines over de weg en de beveiligiugsmogelij~eden vain de omgeving en van de turbines zelf dienen te wo~-den meegenomen. De invloeden 6p de omgevin~ kunnen zijn: obstakelwerking (windhinder voor de landbouw, vogelroutes, vlie~verkeer), horizonve~auiling, ge!uidsproduktie, storing v~ telekommunikatieverkeer. Daarnaast ver~en der~elijke windener~ieparken ook een onmiskenba~r ruimtebeslag, alhoe%,el kombin£tie met andere bes~emmingen met inachtneming v~ bovenstaande konsekwenties mogelijk is. A~ngezien het in genoemde NO%%~mstudie gaat om de mogelijkheid to~ vestiging, zijn technisch-ekonomische kriteria als begin-investeringen, onderhoudskosten e.d. - gezien de g!obale omvang van de studie - nie~ in de beschouwln£ betrokken. Bovendien is voor een aantal faktoren aangenomen dat deze de inrich~ing va~n welk gebied dan ook ~ot turbinepark onmogelijk maken, hi. onvoldoende windaanbod, hegroeiing, woonbebouwing, bestemmingen als mili~aire en luchtvaartterreinen~ De re~erende ~0~ van her Nederlandse
3-
11 13
k~.art I
Potenti61e windenergierecio,s in Nederland. De getekende lijnen geven ee.n beeld vanheu verloop w~n de windster.~te~ die naar de kust toe toeneemt.
oppervlak is verdeeld in een asontal potenti61e "windenerojie~ebieden", en wel door zoveel moze!ijk aan te sluiten bij natuurli.jke en besruurlijke grenzen. Hierop zal in de vol~ende para~r~.af verder worden inge~aan. Uiteraard is her niet zo dat alleen grootsch~%lige w!ndenerziewinning realistisch is. Ook kleinschalige toepassin@en van windenergie zijn mo@elijk. Te dew,ken valt in dit verband aan toepassin~en in k!eine bedrijven, vooral in landelijke gebi~den, voor polderbemaling, etc. Partikuliere initiatieven spelen hierbi~1 een belan@rijke rol (zie by. De Kleine Aarde 1974, 1978, 1979, Boom 1978, Lako 1978, Lysen 1977, 1978 Best e.a. 1980 Westra e.a. 1980, Algemeen Da@51ad I~80, Economisch Dagblad 1980). Voor een aardi~ overzicht van her "enerzieonderzoek in Nederland" wordt verwezen naar de gelijknamige brochure van her NO~ (1980). 3. Beoordelin~,~ windenerzieff.ebieden_ ~_ _~, __~ Er zijn in totaal 53 gebieden onderscheiden die in principe voo~ grootschalige winning van ~indenergie in aa~.~merking komen. De lokatie van deze gebieden is a~ulge[’even in kaart I. Om een indruk te krijgen van de mate van geschiktheld v~n deze gebieden v~nui% planologisch perspektief is een vijftal kriteria geha~teerd. Deze zijn: A. B. C. D. E.
de de de de de
jaarlijkse gemiddelde win~d’sn~lheid (in m./sec.) invloed op de natuur; invloed op her landschap; invloed op de landbou~; friktie met het ruimtelijk rijksbeleid.
De skores van de gebieden ten aanzien van deze kriteria zion ontleend aan de reeds eerder gememoreerde NO~-studie (1978) en staan vermeld in tabel 1. Om op basis van deze skores tot een verdere klassifikatie van de gebieden over te gaan is gebruik gemaakt van een kwalitatieve multikriteria-evaluatiemethode: de geometrische evaluatiemethode. Diz is een procedure waarmee bet mogelijk is om op theoretisch korrekte wijze een asa~tal keuzemogelijkheden te beoordelen (c.q. klassificeren) aan de hand van ordinale kriZeri~nmskores, waarbij expliciet rekening ks_n worden gehouden met de prioriteiten van de verschillende kriteria. Voor een uiteenzetting van de technische merites w%u deze benadering wordt verwezen naar: Ni~kamp & Voogd (1979), Van SeZten & Voogd (1978), Voogd (1979).
Het is tsmelijk moeilijk om tussen de vijf onderkende kriteria nog onderscheid te maken voor war 5etreft h~n~ 5elangrijkheid. Niettemin konden de diverse gebieden w~l vmuuit een drietal "visies" worden onderzocht op hun mate vs~n geschiktheid voor grootschalige windenergiewinnin~. De prioriteiten van bovengenoemde ka°iteria luiden voor de verschillende visies als vol gt :
De uitkomsten van de evaluatiemethode is weergegeven in bijlage A, waar de zogen~mde prefe~entieskores Pe~~ ~indener~iegebied staan verzeld. In tabel
kriterium
Gcbied
A
I. Texcl 2. Alkmaar-Uen Helder 3. Schaf:en 4. Wie rinv.o rmcer 5. West [~riesland ’~’;est
B
8,1 7,9 7,8 .... 7~8 7,8 0
c
0 --
0
0
West F~-iesland Oos~ Noorh Ke~incmerland Sche rmc r- Beemster Waterland, %’ormcr, Purmer Assendel ft
7,7 7,9 7,5 7,4 7,5
A. A
-
0
0
Ii. Houtrn!{polder, Westelijk Havengebied 12. }.|idden Hollands Duinen~ebied 13. Haarlemmermee~polder 14. Westcindcr-Brasem ’15. Nieuv~kooD-Vinke veen
7,5
A
0
--
-
" 0
O" --
-
I~. Zoetermeer-}Vaddinxvecn 17~ Gouda-?,’oe rden 18. Delfland 19. Schieland 20. Krimpene r~aard
7,0 6,8 7,0 6,8 6,6
6. 7. 8. 9. I0.
21. Lopike~aard 22. Alblasserwaard 23. Voorne-Put ten 24. I jsse]monde ~5. Hoeksche ~’aard
~
7,~ .... 7,8 0 7,4 0 7,0
--
0
0
0
-
A 0 ~
0 0 --
0 0 0
--
-
6,4 6,4 7,0 ...... 6,7 A .... 6,7
2~. Eiland van Dordrecht 27. Goeree Overflakkee 28. Schouwen-Duive i and 29. Tholen-S t. Phil ips land 30. Noord-Beveland
6,5 .... 6,8 ....... 7,0 6,8 ...... A -6,5
-’-
-
31. Nalcheren 32. Zuid-Bevel~nd West 33. Zuid-Beveland Oost 34. Zeeuws-Vlaanderen West 35, Zeeuws-V~a~nderen Oos~
6,5 6,5 ..... 6,2 ~,2 ..... 6~0 .....
-’-
--
0
36. 37. 38. 39. 40.
7,i 7,2 ..... 7,5 ..... 7,3 7,3 A
Zuideli~k Flevoland Oosteli~k F!evoland Noordoostpolder Kop van Overijssel Fries l~erengebied Oost
0
O. 0 0 0 --
0
-
¯
41. 42. 43. 44. 45.
Fries ?.[eren~ebied West Westergo ?;est Westergo Oost Her Bildt Don~eradeel
7,1 7,1 ..... 6,7 0 .... 6,9 .... 6,9
46. 47. 48. 40. 50.
Ooster~o Leeu~srden-Drachten Frlese Waddeneilanden Westerkwar~ier-Hunsin~o Gronin~er Kwelder~ebied
6,6 d -S,5 A 8,0 .... 6,S 0 .... 6,7
0 0
--
~I. Noordoost ~roninff.se klei~ronden 52. Noo rdzee
6, I 8,4
0 0
0 0
-0
0
53, ,~.:arke r~aard
7,9
A
A
0
0
2 zijn vijf [ebieden, die uit de evaluatie sis he% meest ~eschikt voor grootschali~e windener~iewinnin[ naar voren kwamen, aan~,e~even. Hieruit biijkt dat de ~"]oor~.z~ voor iedere visie her meest geschik~e ~ebied is. De .~,]~r,~r,E~dr~ blijkt een goede tweede te zijn, alhoewel er hog we]. betere plaatsen gevonden kunnen worden als men naar de prob!ematiek kijkt vanuit een milieu-visie. Laatstgenoemde problemen ten aanzien vs~n de ,~arkerwaard kunnen echter voor een deel ~vorden ondervangen, zoals ook uit de volgende paragraaf zal b]..ijken. VISIE
I
VISIE
~o.Noordzee 2. ~arke~,~aard . 3. Assendelft 4. West-Friesland Oost 5. Noord-Kennemerland
II
i. Noordzee 2. Schieland 3. Delfland 4. Assendelft 5. ~arkerw-aard
VISIE III I. 2. 3. 4. 5.
Noordzee ~,,~arke rwaard West-Friesland Oost Schiel stud Noord-..Kenneme rl m~d
Tabel 2: De vijf meest geschikte gebieden voor grootschalige winning van windenergie. Uiteraard is bij de evaluatie geen rekening gehouden met investerings- en exploitatiekosten. Her moge duidelijk zijn dat deze met name bij de Noord- ’ zee en ~.~arkerwaard a~mzienlijk hoger zullen zijn dan bij de overige gebieden. De resultaten uit tabel 2 en bijlage A geven dus alleen een indikatie van de planologische geschiktheid. 4. Mo___~,e_~li_~jkheden ~rootschali~e windener.g_iewinnin~ In her Nationaal Onderzoekprogramma Windenergie is de aandacht tot op heden hoofdzakelijk gericht op de grootschalige winning van energie. Niettemin blljken er in de windrijke gedeelten vs~ Nederlaud nauwelijks van dergelijke wind"parken" aangelegd te kunuen worden zonder in konflikt te komen met andere belangen. Zoals uit tabel 2 blijkt bieden grote watergebieden hog her meeste perspektief voor grootschalige windenergiewinning. Weliswaar zijn de investerings- en exploitatiekosten in deze gebieden bijzonder hoog, maar dit m.ag niet a priori leiden tot een afwijzing van dergelijke lokaties. Deze beslissing kan slechts geno~uen worden binnen her kader van het volledige ener~iebeleid, en dus in her licht van de root- en nadelen van de andere energiebronnen. In dit verband moet ook gedacht v~orden aan de belangrijke rol die de prijsontwikkeling, de voorraden en de standounten met betrekking to~ de a~uvaardbaarheid van andere vormen van energie (bijv. kernenergie) zullen spelen in de toekomstige energievoorziening. Binnen deze gedachteg~ng is her niet irre~el te veronderstellen dat grootschalige winning van windenergie in de toekomst werkelijkheid wordt. Deze gedachte wordt nog versterkt door een recent plan van It. W.L. Lievense (1979) om waterbasins te gebruiken als buffer om pieken en dalen in de produktie van "v,~ispe!turige’’ windenergie te kompenseren (zie o.m. Looman & Das 1979). Zijn plan is ultgewerkt voor de ~larkerwaard, waar met behulp van windkrach~; her wazer ca. 12 meter zou moeten worden op~estuwd. betekent dijken van 15 tot 18 meter hoo.~te ,~et daarop 400 £ 500 v¢indmolens van40 ~eter hook, re. Alhoewel dit revolutionaire idee vele tongen heeft losge~aaakt, is niet iedereen even enthousiast. De uitwerking van zo’n "Marke~’stuv~,n~eer" heeft nazue!ijk erg belangrijke vragen opgeroepen, die met name betrekking hebben op de konsekwenties van een dergeliJk projekt voor
- 7 -
de veili~heid, her milieu en her i~ndschap. Er zijn echter aanwijzingen dat dergelijke yrs.~sen bevredigend beantwoord kuaenen worden. Her noodzakelijke verval dat Lievense kre~er~ door her water tot 12 meter boven her IJsselmeernivo op te pompen km~ ook worden verkregen door een kompartimentering van de ~.’larker~,~aard, waarbij voor een aantal kompartimenten her water tot 6 meter O~@r her huidige niw3 wordt gehouden en voor andere komparZimenten her water "slechts" 6 meter wordt opgepompt. Zie de fi~uren i en 2. Hierdoor kunnen de verschillende dijklichamen reel minder zwaar (lees: minder kostbaar en landschappelijk dominant) worden, terwijl ook de nadelen ten aanzien van de fauna van her ~arkermeer zich minder nadrukkelijk zullen manifesteren. Vooral bezwaren tegen her risiko vsm, zo’n grote
N A.P.
Figuur I. Globale schets van het plan Lievense
Figuur 2. Globale schets van een variant
’inged~mde watermassa’ als in her oorspronkelijke variant zijn nu ondervsngen. Ez behoeft nu geen netto wzteroverschot te zijn, terwijl men bovendien in noodsituaties het hoge bassin via een aantal speciale ’stuwkanalen’ rechtstreeks in her lage kan laten leeg stromen. Tevens zullen de wisselingen in waterhoogtes vs~u het stu~eer nu geen invloed meet hebben op die van her ISsselmeer. Globaal zou bij deze variant hetzelfde aantal molens a~n~ehoudem kunnen worden. Een aantal molens zou naar gelang de situatie op lage of op hoge ba~slns aangesloten kunnen worden. Aan de andere kan~c moe~ rekening worden gehouden met een daling van de totale energiekapacitelt. Deze zal binnen een bepaalde tijdsduur nlet tot een dallng vsn her kontlnu ver~mogen aanleiding behoeven te geven. Hoewel her plan vs~n Lievense no£ uitgebreid en diepgaand onderzocht moet worden (waarbij gedach~ zou kunnen worden aan een ~~r~t~r~J~7~t~7~ van de diverse vari~ten), zal her in de toeko:ust als een der re~le alternatieven voor
- 8 -
de ~.~a~"ke~vaal~d gezien moeten worden. Maar ook buiten het huidige .~.{arkermeet zou dit idee toegepast kunnen worden. Voorbeelden zijn de Oostezschelde en her gebied tegen de Afsluitdijk, tel~Jijl ook kleinschaliger pzojekten denkbaar zijn. Hierdoor lijkt her mogelijk om windenergie, die niet konstant aanwezig is, om ~e ze~Zen in potenti~.le energie in de vorm van een waterhooEteverschil, waardoor deze energie ten allen tijde ter beschikkin~ komt te staan van de gebruikers. Bovendien wordt in diverse onderzoeksprojekten uitvoerig aandacht besteed aan ~udere vormen van energieopslag zoals laugs mechanische en chemische weg (vliegwielen, accu’s, luchtkompressiesystemen) Zie o. ao ~;[c. ~{ullan e.a. (197S). ~och.t op een der genoemde msnieren energieopslag op een rendabele manier operationee! gemaakt kunnen worden, dan kan windener~ie vanuit nationaal perspektief een belangrijke alternatieve ener~iebron worden. 5. ~_9~e__li~kheden kleinschaliKe windenergiewinnin~ Zoals reeds is opgemerkZ, is het nationale energieonderzoek hoofdzakelijk gekoncentreerd op ~rootschalige toepassingen van %~indenergie. Her felt dat alleen grootschalige projekten onderzocht zijn betekent echter niet dat kleinschalige toepassingen onmogelijk zijn. In dit verband kan ondermeer verwezen worden naar de diverse publikaties over her aanwenden van windmolens veer partikuliere doeleinden die vermeld zion in par~graaf twee. Gelet op de gunstige resultaten die op lokaal nivo reeds met afzonderli~ke wlndmolens zion bereikt, zou men moeten konkluderen dat in het algemene onderzoeksbeleid van her NOW meer aandacht besteed zou moeten worden aan de kleinschalige exploitatie van windmolens, Hiermee kan namelijk vrij direkt een bijdrage geleverd worden aan Ne~ enersiebesparingsbeleid, doordat eventuele o!aatselijke overto!lige anergie vrij gemikke!ijk gev~d k~an wcrden in her e!ektri~~teitsnet. Naarmate her vermogen van een windmolen dlalt, bijvoorbeeld doordat de wieken een geringere omvang hebben of doordat de hoogte afneemt, kunnen deze op meet loka~ies geplaatst worden. De molens kunnen dan namelijk steeds gemakkelijker aangesloten worden aan elektri¢iteitsleidingen met een lager vermogen, dat in Nederland in de vorm van een fijnmazig ne~werk oversl aanwezig is. Alhoewel her tezug~oeden op her plaa~se!ijke net dus to= de mogelijkheden behoort, is her op dit moment nie,. rendabel om windmolens om d~ze reden te plaatsen. Kleinschalige windenergiewinning is v~.eu~a+.snog alleen rendabel als nagenoeg alle geproduceerde energie ook direkt gekonsumeerd kan worden. Dit impliceert d~t vooralsnog alleen (kleine) bedriJven en groepjes woningen hiervoor in aanmerking komen, in her bi~zonder in de windrijke open w~idegebieden in her Noordwesten en Noorden van het land. Her moge duidelijk zijn dat ook aan een kl~inschalige exploitatie van
windenergie p~oiotvisc~e konse~enties verbonden ziJn. Te denken va].t in de eerste plaats aan her ruimtebesls~. Hiertoe moet niet alleen her grondbesla~ ten gevoige v~n% propel!erafmeting en funderingsomvan~ gerekend worden, maar ook de hewegin~.sruimte om reparaties te kunnen uitvoeren en de ruimte die nodig is voor de veiligheid in verband ]net even~uele "afvlie-~ £enae~ delen~’. Dit beteken~g dat een molen in principe, op een open ~erzein moet s~a~ van ca. i0.000 m2. Daarnaas~ moe~ rekening worden gehouden met her felt dat een vindmolen een zekere g~luldshi~der veroo~zask~t en dat er
een amxvlieggevaar voor vogeis bestaat. Dit laatste treedt met name on bij fourageergebieden en ve]:blijfplaatsen van vogels en als de windmolen staat op een vogel trekroute. Een doorsnee w°indmolen voor partikulier gebrulk is 12 ~ 18 meter hoog. Dit betekent dat een dergelijk objekt een dominant verschijnsel in her landschap zal zijn. In hoeverre deze dominantie ook hinderlijk is kan moeilijk gezegd :vorden. Er blijken in de Gouden Eeu~v diverse maatschappelijke stromingen te zion geweest die vur±ge pleidooien hebben gehouden om de windmolens uit de Zaanstreek te weren. ~{omen~eel komen jaarlijks duizenden mensen deze bouwsels be’,vonderen. Bovendien is her niet ondenkbeeldig dat in her algemeen kleineze draaiende windmolens als reel minder storend ervaren zullen worden dan de z’rote hoo~spanningsmasten di.e men overal in her land aantreft. Wel zou een nationale wedst~ijd betreffende de architectuum van zowel kleinere wins~nolens alsook de ~rotere turbines wenselijk kunnen zion. Her is hOg onduidelijk in hoeverre in stedelijke gebieden van windmolens kan worden gebruik gemaakt. Het is evident dat gebouwen als groZe windvsmgers kunnen fungeren. ~/s~uneer ongerichte turbulentie kan worden voorkomen en de \rind door tochtsluizen - bijvoorbeeld - midden in een gebouw geleid ksm worden naar een aangepas~e windturbine, dan kan dit een aantrekkelijke oplossing zijn. Dit idee is vooral interessant omdat een relati.ef groot deel v~m de stedelijke bebouwing in her windrijke gedeelte van ons land ligt. Her plaatsen van kleinere molens op daken behoort wellicht ook tot de mogelijkheden, alhoewel dit grote konstruktietechnische problemen met zich mee brengt (zeer hoge veiligheidsnormen). Uit het bovenstaande blijkt duideli~k dat de planologische gevolgen van kleinschalige windenergiewinnin~ niet veronachtzaamd mogen worden. Zeke~" nu deze vorm van energie zich in een toenemende belan~stellin~ mag verheugen. Er is echter hog veel onderzoek nodig naar de mogelijkheden en randvoorwaarden vsr~ windmolens. Recentelijk is bi~ de Yakgroep Civiele Planolo~ie van de.TH Delft een onderzoek gestart naar de planolo~ische inpasbaarheid van kleine windmolens, Naar verwachting wordt hierover in juni a.s. een publikatie afgerond.
6. Epiloo_~ . Gezien de resultaten van diverse recente, zowel theoretische als empirische, onder~.oeken zijn er, zeker vanuit de ±~c~no~o~sche ~nVaZs~oe~ bekeken, duideli~k mo~elijkheden a~wezig om in de toekomst een deel van onze enertie te betrekken uit de wind. Daarbij moe~ niet alleen gedacht worden aan grootschallge exploitatie via zogenasmde ~indparken, maar ook aan winning van windenergie via meer kleinschalige toepassingen zoals via partikuliere w±ndmolens. Zo~ei direkte opwekking van elektri¢iteit alswel gebruik voor polderbemaling, ophogen van sZuvaneren en andere vormen van enerz~ieopsla~ behoren daarblj tot de mogelijkheden.
vele onduide].ijkheden en onzekerheden. Talloze vragen ,~orden opgeroepen. Her moge duidelijk ziJn dat voor een meet gestroomlijnde ontwikkeling reeds n(~ over de diverse vragen die op~eroepen worden, nagedach~ zal moeten worden. Deze vraGen zullen - naast aspekten die de algemene energieproblematiek (c.q. -beleid) betreffen r onder andere van al~emeen planolo~ische, meet procedureel-planologische en Juridische aard zijn.
- I0 -
Voor war betreft de al~emene ~viano!ogische problematiek heeft de nadruk voo!-n~%melijk gelegen op grootschalige toepassingen (NOW 1978, van Essen ~ Smeelen .1979). Aan de kleinschalige mo~elijkheden wordt in her pro~r~ma vsl~ her NOW reel te weini~ asandacht geschomken. Her is in zijn algemeenheld een probleem dater nog vrij ~veinig bekend is van de planolo~ische konsekwenties v~sal - met name - partikuliere exploitaties. Procedureei-juri~iscke vragen zijn er onder andere met betrekking tot de wijze waarop bestemmingsplannen hierop kunnen inspelen. Her is evident dat deze naar gelang de grootte van de toepassingen zullen verschillen, maar ook naar gelang het type lokatle (op land, dan wel in Rijkswateren of op zee). Het is zeker bet ove~uvegen waard om op vestigingen van grootschalige parken de procedure van de planologische kernbeslissingen (PKB) van toepassing te doen zljn’. Een derde kategorie van vragen is van meet strikt j~dische aard. Uitgangspunt van de ~d.nning van windenergie is dat voor niets de "zon" opgaat. Toch speelt wel degelijk de vraa~: "Van wie is de ~{ind?". Immers als Uw buurman ook een molen plaatst, kan hij U aardig de wind uit de ’zeilen’ nemen. Kan men dit verhinderen, of als hij bijvoorbeeld hoge bomen in zijn ruin laat plaats-en en zodoende Uv~nolen helemaal stil legt? Hoe zit her met de aansprakeli.jklieid als- grote windparken de groei van gewassen 5e[nvloedt, als er 5ij storm wieken afSreken en wegvliegen7 Samenvattend kan gesteld worden dat her onderzoek naar windenergie zich reeds n~ zou moeten 5uigen over de talloze maa~scn~ppelijke konsekwenties v~a en %)oorwaarden v$$r her wlnnen van energie uit ~ind, wil de invoering daarvan te zijner tijd meet ges~roomlijnd verlopen. Tevens verdienen ook de kl.einschalige toepassingen meet aandac~.t.
i. Texel ~. A!kmnnr-Den Helder 3.. Scha~e~l 4. Uieri~germeer S. west Friesland West
1.41 ¯ ~. I~ I ~o 1.15 1.49
1.02 .88 .93 .92 i. Ii
1.05 .91 1.09 .97 1,23
8. West Friesland Oost
1.57 t.57 I’. i4 1.13 I. 59
I. 12 i. 12 .93 .93 1.29
I. 35 I. 34 ,88 .88 I. 27
Iio Houtrakpolder, ~esteli~k Havengebied 12. ~idden Hollands Duinengebied ~3, Haarlemmermeerpolder 14. Westeinder-Brasem 1S. Nieuwkoop-Vir~keveeli
1.24
I. o5
i. 14
J..38 I. 31 1.42 i. 29
.95 i, 07 1,16 1.01
1.03 I. 2.3 i. 14 .98
~6, 17, 18. Zg. 20,
I. 29 1.35 1.49 1.48 i. 33
i. 17 1.07 i. 30 I. 35 i. 04
i. 18 i. 10 1.31 i. 36 I. 08
I. 27 I. 27 .99 .99 .96
1.05 ¯ 1.05 .86 .96 .86
1.01 1.01 .85 .96 .76
26. Eiland van Dordrecht 27. Goeree Overflakkee 28. Schouwen-Duiveland 29. Tholen-S t. Philips land 30. Noord-Beveland
1.01 .95 1,01 .99 .98
.94 .86 .82 .85 .91
1.01 .77 .84 .84 .88
31. Walcheren 32. Zuid-Bevel3md West 33, Zuid-Beveland Oost 34, Zeeuws-Vla:underen West 35. Zeeuws-Vlaanderen 0ost
.99 .98 .97 .99 .96
, .89 .90, .90 ,89 .89
.95 .88 .86 .93 .92
36. 37 38. 39. 40,
Zuidelijk Flevoland , 0ostelijk, Flevoland Noordoostpo!der Kop van Overijssel Fries ,~.~erengebied 0ost
,97 .99 .99 1.32 1.36
.83 .89 .89 ,95 1.05
.79 .99 1.01 1.00 1.13
41. 42, 43. 44. 45.
Fries ,qerengebied West Westergo West Westergo Oost Her Bildt Dongeradeel
~,06 i.ii 1.14 1.13 I, 12
,88 .96 1.02 .99 .94
.79 .92 1.03 .97 ,91
I. 24 I. 12 1.38 1.20 .99
I. 04 I. 01 .95 1.03 .86
1.08 1.01 .98 1.08 .83
.98
I. i0
I. 12
i. 72
I. 39
I, 59
1.62
I. 24
I, 43
7. 8. 9. ~0.
Noord Ke~~nomerland Schermer-Beemster ~Tsterlznd, Wooer, Purer A.ssendelft
Zoetermeer-Waddinxveen Gouda-Woerden. [}elfland Schieland Krimpenerwz~rd
¯ 2i[. :. Lopikerwzard 22. ¯ AlSlasserwaard. ~3. Voorne-Putten 24, ljsselmonde 25. Hoeksche Waard
46. Ooster~o 47. Leeuwarden-Drachten 48, Friese Waddenei!~den 49, Wes terkw~r t ier-Hunsin~o 50. Groninger .~weldergebied 51.. Noordoost G~-oningse klci gronde:~ 52. Noordzee
- 12 -
Literatuurre ferenties
ADRiAANSEN,
W.L.M.
De Algemene Energieraad,~.~ S.~.. ~ , no. 3239, 23 jsa~. 1980.
vol 65,
ALGE~.~EEN DAGBLAD
Leven van de Wind, .41gemeen DagbZ~, 9 febr. 1980, pp. II.
BENACH, R.
Energie-onderzoekbeleid, E.S.B. , vol 65, no. 3238, 16 jan. 1980.
BEST, R.W. & G.H. BONT!US
Diskussie in Energiespectrv~n, april en september 1979.
BOON, J.
Windkracht impuls voor kleine Deense Bedrijfjes, ~waalf Ambachten, nr. 2, april/reel 1978, p. 26.
DEVITIAN, H.
Windpower and electric utilities, a view of the problems .s~ad prospects,
Wind Engineering, vol. 2, nr. 4, 1978, pp.
234 tot 255.
DE KLEINE AARDE
De K!eine Aarde in vier seizoenen, gezamenlijke uitgaven van Arcanum en De Kleine Aarde, Amsterdam 1974.
DE KLEINE AARDE
Gr~jp de ~ind, De Kleine Aarde, Boxtel 1978, 84 p.
DE KLE I NE AARDE
Windenergie, De Kleine Aarde ,. Boxtel 1979.
ECONON~I SCH DAGBL,LD
Windmolen domineert Groningen, Economisch Dagblad, 22 jan. 1979.
ESSEN, A.A. & J.A.J. SMEELEN
Ruimtelijke aspecten van de grootschalige toepassing van windenergie in Ne~ derland, Energie Spectrum, vol. 3, ].979, september, pp. 210-211.
~ac MULLAN, J.T. & R. ~.~ORGAN & R.B. MURRAY
Energy Storage, Energy Reso~arces and Supply, John Wiley & Sons Ltd. 1976, ook verschenen in: H6flez, B. , e.a. (ed.), Pfriemer, ~nchen 1979.
..... KOLSTEE , H.
Amerikanen testen windenergie voor grootschalig gebruik, PT-Ak~eel, vol.9, 1979, hr. 50, 12 dec. , pp. 7-8.
LAKO, P.
Gedecentra l iseerde e ~ec trtc ~ ~ ~ ~sopwe aking met m.~. t. win~nergie, Groningen 1978.
LANDELIJKE STUIIRGROEP ENERGIE ONDERZOEK
Voorste I onderzoek programma wi~denergie, aangeboden aan de Landelijke Stuurgroep voor Energie Onderzoek, Projektvoorbereidingsgroep Windenergie, 1975.
- 13 -
LYSEN, L.H.
"~< " loze ":’~ner~ ~.o.nae ~"~ ~ ~ter~uatieven , A~ voor d~ oamenie~Tn.~, Aula 60, Her Soectrum Utrecht, etc., 1977, 150 p.
LYSEN, L.H.
}.~[egawatts en Memowatts, De ingenieur, l0 aug. 1978.
~INISTERIE VAN ECONO[[ISCHE ZA]{EN
UOt~, ~veede Kamer zitting 19741978, hr. IS 122, ’s-Gravenhage 1974.
MiNISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Nora En~ieb~Ze~d~
MOLLY, J.P.
Balancing power supply from wind energ~y converting systems, Wind Engineering,
~eede K~er zitring 1979-1980, nr. IS 80~, ’s-Gravenhage 1979.
vol.l, hr. I, 1977, pp 57-6~. NATIONAAL ONDERZOEK PROGR~Z~A WINDEh~RGIE
Ruimtelijke aspecten van de grootschalige toepassing van w~ndenergie in Nederland, Nationaal 0nderzoek Pro~ramma Windener~ie, Pet~en 1978.
NATIONAAL ONDERZOEK PROGRA~i~.~ WINDENERGIE
Windenergie Onderzoek in Nederland, Ener~ie Centrum Nederland, Bureau Energie Onderzoek Projek~en, Petten 1980.
NIJKAh~, P. & H. VOOGD
The use of psychometric techniques in Evaluation Procedures., Pa~ers of the Regional Science Association. 1979.
PIEPERS, G.G.
The Netherlands’ National Research Program on Wind Enero~y, Tagungsbericht
’Energie vom Wind’ Bremen !977¯ VAN HOLTEN, Tk:.
Modern onderzoek op bet gehied van windenergie, De Ingenieur, 1977, nr. 7, pp 129-136.
VAN SETTEN, A. van, & H. VOOGD
A comparison of optimization methods for ordina! geometric scaling methods, Werk~tuk ~i~ Planologisck Studiecentrum
TNO, Delft
1978.
VAN STAVER~N, P.
Wina~rac~tcentrales op de Noordz~e, Voorstel tot intwikkeling en Rapport vau de ~ferkgroep ~indenergie van de Indust~iGle Raad voor de Oceanologie, Delft 1974.
VOOGD,
Ordinal data analysis in urban and regional planning, Planolo~isch Memorand’~!~ ~r. ~~ THDelft, Vakgroep Civiele Planolocie, Delft 1979. Wat mogelijk is me~ windenergie, Ecologische Uitgeverij, Amsterdam 1980.
~q~STRA,
C.
& TOSSIJN
,,
Serie n!anolo~ische memoranda 79-1
H. Voogd
Ordinal Data Analysis in Urban and RegionsJ. Planning°
T. Bastemeij er
Coastal Zone Planning.
H. v~n ¯ Hoorn G. Peer Po Koekebakker
79-3
H. Voogd
The Dete~nination of Regional Disparities
J. van Setten
in Western Europe.
79-4 P. Koekebakker , G. Peer
79-5
Solving the Problems at Sea; it is not a matter of regime (only).
J. van Setten H. Voogd
De kalibratie van interaktiemodellen in
M.E. Beck H. Wiggez~t s
Infrast~ctuurplanning en ruimte!ijke
79-7
H. Wiggerts
Coastal Management - The Dutch Experience.
79-8
Go Peer
Midden Delfland~ proeven van !andinrichting?
79-9 ¯
H. Voogd
Toegepast ~lanologisch onderzoek in perspek-
79-6
geval van globule databest~den.
dening.
fief.
79-10 H. Voogd
Kon~inatorische Planvorming en Regionale Planning.
79~II T~ Bastemeijer H. Voogd
Signaleren en Analyseren van Konflikten in de Waddenzee.
80-,1
H. Voogd
Multicriteria Evaluation by means of the Ideal Point Concept Planofogische aspekten fond de Markerwaard
80--2
P. Koekebakker
80-3
Jo van Staalduine Procesbewaking: tussen wens en werkelijkheid H o Vo6gd
80-4
J. van Setten
Windenergie in Planologisch perspektief
H. Voogd 80-5
H. Voogd
Qualitative multicriteria evaluation methods for development planning