wijzigingen Wet BRP
Bijlage nummer
1
Datum
13 december 2013 2013-0000766745
Ons kenmerk
Wijzigingen per 6 januari 2014 Hieronder worden de verschillen tussen de Wet GBA en de Wet BRP weergegeven die bij de inwerkingtreding van de Wet BRP direct effect hebben. Aangifte van adreswijziging (1) De Wet BRP verruimt de termijn waarbinnen een aangifte van verhuizing kan worden gedaan. De Wet GBA verplichtte een burger om binnen vijf dagen na de verhuizing de adreswijziging door te geven. Op grond van de Wet BRP wordt de aangiftetermijn voor een verhuizing vier weken voor en vijf dagen na de daadwerkelijke verhuizing. Zie hiervoor art. 2.20, derde lid, in samenhang met art. 2.39 Wet BRP. Toets aan rechtmatig verblijf Bij de aangifte van verblijf en adres van iemand die in het verleden ingeschreven is geweest als ingezetene, is vertrokken en weer terugkeert, dient getoetst te worden of deze persoon rechtmatig verblijf in Nederland geniet. Alleen dan is inschrijving als ingezetene mogelijk, zo volgt uit art. 2.19 Wet BRP. Dit was onder de Wet GBA bij hervestiging niet het geval. Geboortedatum en nationaliteit vreemdeling Wanneer een vreemdeling wordt ingeschreven, kan het voorkomen dat diens geboortedatum of nationaliteit niet op de gebruikelijke wijze is vast te stellen, bijvoorbeeld door het ontbreken van documenten over deze gegevens. De Wet BRP bepaalt in art. 2.17 dat in dergelijke gevallen deze gegevens, indien bij hem aanwezig, moeten worden ontleend aan een mededeling daarover van de minister van Veiligheid en Justitie voor zover deze gegevens door hem zijn vastgesteld in het kader van de toelating van de betrokkene tot Nederland. Registratie van niet-ingezetenen Het wordt mogelijk om personen als niet-ingezetenen in te schrijven, dat wil zeggen personen die niet voldoen aan de voorwaarden om als ingezetene in Nederland te worden ingeschreven. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt verantwoordelijk voor de inschrijving en bijhouding van de gegevens over niet-ingezetenen. In afdeling 2 van hoofdstuk 2 van de Wet BRP zijn de bepalingen over de registratie van niet-ingezetenen terug te vinden. U bent hierover geïnformeerd door het Agentschap BPR en indien u daarvoor geautoriseerd bent zullen per 6 januari 2014 gegevens over deze niet-
Pagina 1 van 6
ingezetenen aan u worden verstrekt. Bestuurlijke boete Het college van B&W krijgt de bevoegdheid om een burger die niet aan zijn verplichtingen voldoet of heeft voldaan, een bestuurlijke boete op te leggen. Deze mogelijkheid bestaat op grond van art. 4.17 van de Wet BRP bij overtreding van de artikelen 2.38 (aangifte van verblijf en adres), 2.39 (aangifte adreswijziging), 2.40, vijfde lid (mogelijkheid briefadres in instelling), 2.43 tot en met 2.47 (aangifte van vertrek, verschaffen van inlichtingen), 2.50 (verstrekken van inlichtingen door hoofd instelling of bedrijf), 2.51 (verstrekken van inlichtingen over overlijden) en 2.52 (overleggen identiteitsdocument) van de Wet BRP. Daarnaast kan een boete worden opgelegd wanneer een burger met een woonadres in de gemeente bewust toelaat dat iemand anders - ten onrechte - met datzelfde woonadres is ingeschreven. Aangifte van vertrek De Wet BRP bevat wijzigingen rondom de aangifte van vertrek. Zie hiervoor de artikelen 2.43 en 2.49 van de Wet BRP en art. 30 van het Besluit BRP. Onder de Wet GBA was het niet verplicht om in persoon te verschijnen bij een dergelijke aangifte en was het mogelijk iemand te machtigen tot het doen van deze aangifte. Ook onder de Wet BRP is het in beginsel niet nodig om een burger in persoon te laten verschijnen bij een aangifte van vertrek. Wanneer echter niet alle bewoners van een adres naar het buitenland vertrekken, moeten alle personen die wel vertrekken in persoon verschijnen bij de gemeente. Dit geldt ook voor minderjarigen. Enige uitzondering is wanneer gezondheidsredenen dit belemmeren. Daarnaast is het laten doen van een aangifte van vertrek door een gemachtigde niet meer mogelijk. Aangifte van verblijf en adres Bij een aangifte van verblijf en adres moet een betrokkene in persoon verschijnen. Zowel onder de Wet GBA als onder de Wet BRP is het mogelijk een aangifte van verblijf en adres te doen voor een ouder, een meerderjarig kind, een geregistreerde partner en voor een echtgenoot (allen enkel wanneer deze op hetzelfde adres wonen), evenals het machtigen van een derde voor het doen van deze aangifte. Echter, de Wet BRP beperkt deze mogelijkheid tot gevallen waarin de vertegenwoordigde vanwege gezondheidsredenen of verblijf in een penitentiaire inrichting niet zelf kan verschijnen. Anders dan onder de Wet GBA vervalt dan ook de mogelijkheid om de vertegenwoordigde in persoon op te roepen. Er kan wel om een verklaring van een arts worden verzocht. Dit alles kunt u terugvinden in de artikelen 2.49, derde lid en 2.38 van de Wet BRP en art. 30 van het Besluit BRP. Termijn protocollering De Wet GBA bepaalt dat de gegevens rondom verstrekking van gegevens (de zogenaamde protocolgegevens) gedurende 1 jaar na de verstrekking bewaard moeten worden. Als gevolg van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 7 mei 2009, waarin het Hof van Justitie bepaalde dat de termijn van 1 jaar niet lang genoeg was, moeten deze gegevens sinds die datum langer bewaard worden door de verstrekkende gemeente. De lengte van de nieuwe termijn was echter onduidelijk. De Wet BRP bepaalt in art. 3.11 dat de protocolgegevens gedurende 20 jaar bewaard moeten worden. Dat geldt met het oog op de genoemde prejudiciële beslissing ook voor de gegevens die al voor de
Datum 13 december 2013
inwerkingtreding van de Wet BRP waren bewaard. Aanwijzen toezichthouder Art. 4.2 van de Wet BRP verplicht het college van B&W tot het aanwijzen van ambtenaren die belast zijn met het toezicht op de naleving van de verplichtingen van de burger. Deze ambtenaren hebben dan de bevoegdheden van een toezichthouder als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals de bevoegdheid inzage van een identiteitsdocument of medewerking te vorderen. Briefadres De Wet GBA kent de mogelijkheid op verzoek van een burger een briefadres toe te kennen indien deze geen woonadres heeft of woont in een instelling waarbij opname van dat adres zijn persoonlijke levenssfeer te veel zou schaden. Deze mogelijkheid wordt gecontinueerd: zie hiervoor de artikelen 2.40 van de Wet BRP en de artikelen 17 tot en met 19 van de Regeling BRP. De Wet BRP breidt deze mogelijkheid uit in die zin dat het ook mogelijk wordt om wegens veiligheidsredenen voor een briefadres te kiezen. De beoordeling van deze situatie is in art. 2.41 van de Wet BRP aan de burgemeester toegekend. Daarnaast wordt het voor het college van B&W mogelijk om ambtshalve, dus zonder verzoek van de burger daartoe, een briefadres op te nemen. Zie hiervoor art. 2.23, tweede lid, Wet BRP. In beide gevallen is instemming van de briefadresgever nodig. Tot slot maakt de Wet BRP in art. 2.42 duidelijk dat ook een daartoe door het college van B&W aangewezen rechtspersoon kan worden gekozen als briefadresgever. Verklaring onder ede Evenals de Wet GBA bepaalt de Wet BRP dat gegevens over gerelateerden niet aan de hand van een eigen verklaring van de burger worden opgenomen, als aannemelijk is dat sterkere documenten hieromtrent kunnen worden verschaft. De Wet BRP voegt hieraan in art. 2.10, vierde lid, toe dat de gegevens enkel aan een verklaring onder ede mogen worden ontleend indien deze gegevens voor zover mogelijk zijn geverifieerd door raadpleging van de basisregistratie, andere registers of geschriften die door de betrokkene zijn overgelegd. Gebruik persoonskaart bij inschrijving De Wet GBA kende in art. 141 de mogelijkheid om bij de eerste inschrijving van een persoon in de basisregistratie gebruik te maken van de gegevens op een persoonskaart. Deze situatie betrof personen die in Nederland hadden gewoond en voor 1 oktober 1994 waren geëmigreerd. Deze mogelijkheid komt te vervallen omdat deze gegevens inmiddels erg verouderd zijn. Registratie vreemde nationaliteit naast de Nederlandse (1) De Wet GBA bevat de verplichting om in voorkomende gevallen naast de Nederlandse nationaliteit ook de vreemde nationaliteit(en) van een persoon te registreren. Onder de Wet BRP wijzigt dit: als de Nederlandse nationaliteit is opgenomen, wordt er daarnaast geen vreemde nationaliteit meer opgenomen. Dit volgt uit art. 2.7, eerste lid, onderdeel a, onder 4. Dit heeft gevolgen voor nieuwe inschrijvingen, terwijl bij bestaande inschrijvingen een mogelijke tweede nationaliteit naast de Nederlandse zal moeten worden verwijderd. Voor wat betreft nieuwe gevallen zal deze wijziging direct effect hebben op de uitvoering. Denk hierbij aan situaties als geboorte of eerste vestiging. In het geval de betrokkene naast de Nederlandse nationaliteit nog een vreemde nationaliteit
Datum 13 december 2013
heeft, wordt deze vreemde nationaliteit niet meer geregistreerd. Ook wanneer een reeds ingeschrevene met een Nederlandse nationaliteit op een later moment een vreemde nationaliteit verwerft, zal deze vreemde nationaliteit niet worden geregistreerd. Op gevallen waarin iemand momenteel al geregistreerd staat met een vreemde nationaliteit naast de Nederlandse nationaliteit heeft de wijziging nog geen effect. Dit geldt ook voor de situatie waarin een ingeschrevene reeds met een vreemde nationaliteit geregistreerd staat en op een later moment de Nederlandse nationaliteit verwerft. Er wordt niet gevraagd de vreemde nationaliteit nu al te verwijderen. Op een later moment zal door middel van een wijziging van het Logisch Ontwerp GBA, die in de loop van 2014 wordt verwacht, voor deze bestaande gevallen een technische voorziening worden getroffen. Tot die tijd wordt op dit punt gebruik gemaakt van de overgangsbepalingen, meer in het bijzonder van art. 4.12 Wet BRP en art. 4 en bijlage 2 van het Besluit BRP.
Wijzigingen die later ingaan Niet alle wijzigingen die de Wet BRP met zich brengt, kunnen vanaf 6 januari 2013 met de huidige GBA-voorzieningen (als in LO 3.8) worden uitgevoerd. Deze wijzigingen hoeven daarom op grond van overgangsrecht in de Wet BRP nog niet uitgevoerd te worden. Op het moment dat dit verandert, wordt u daarover geïnformeerd. Het overgangsrecht waarover het hier gaat, is te vinden in de artikelen 4.15 en 4.16 van de Wet BRP. Met name art. 4.15 Wet BRP is hier van belang. Dit artikel bepaalt dat een college van B&W uitvoering geeft aan de wet met behulp van de oude gemeentelijke (GBA-)voorziening, dan wel met de nieuwe gemeentelijke (BRP-)voorziening. In het derde lid van art. 4.15 Wet BRP is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels in verband met de overgang worden gesteld en dat bij deze regels kan worden afgeweken van de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet BRP. Deze regels in verband met de overgang zijn onder meer ingevuld in art. 3 van het Besluit BRP, namelijk dat de systeembeschrijving een onderdeel kan bevatten dat is toegesneden op de oude gemeentelijke voorziening en een onderdeel dat is toegesneden op de nieuwe gemeentelijke voorziening. In de Regeling BRP is de systeembeschrijving vastgesteld, onder meer door gedeelten van het Logisch Ontwerp GBA aan te wijzen als onderdeel van de systeembeschrijving. Waar deze aangewezen gedeelten van het Logisch Ontwerp GBA afwijken van de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet BRP, wordt dit mogelijk gemaakt door art. 4.15 van de Wet BRP. In de jaren tot 2018 zullen de nieuwe gemeentelijke voorzieningen beschikbaar komen. Op het moment dat een gemeente gebruik gaat maken van deze voorzieningen, gaat een ander onderdeel van de systeembeschrijving voor deze gemeente gelden en zal de uitvoering door deze gemeente in mindere mate dan wel niet meer afwijken van de hoofdstukken 2 en 3 van de Wet BRP. Registratie vreemde nationaliteit naast de Nederlandse (2) In de loop van 2014 wordt een wijziging van de GBA-voorzieningen verwacht door aanpassing van het huidige Logisch Ontwerp GBA. Die wijziging zal de registratie van een vreemde nationaliteit naast de Nederlandse in de BRP in overeenstemming brengen met de bepaling in de Wet BRP en omvat het verwijderen van de reeds opgenomen vreemde nationaliteit(en) van een persoon in dat kader. Zoals hierboven vermeld zullen bestaande gevallen waarin een
Datum 13 december 2013
vreemde nationaliteit naast de Nederlandse is geregistreerd, voorlopig ongewijzigd blijven. Tot de wijziging van de GBA-voorziening met de aanpassing van het Logisch Ontwerp GBA in de loop van 2014, zal de wijziging in de gegevensset op basis van de overgangsbepalingen voor bestaande gevallen geen effect hebben in de praktijk. Het overgangsrecht daarvoor is opgenomen in art. 4.12 van de Wet BRP. Hieronder wordt ingegaan op de andere onderwerpen waarop het overgangsrecht van toepassing is. Gegevensset De gegevens die worden bijgehouden van ingezetenen op grond van de Wet BRP wijken enigszins af van de gegevensset onder de Wet GBA. Zie hiervoor art. 2.7 van de Wet BRP en bijlage 1 bij het Besluit BRP. Zo behoren enkele gegevens die in verband met de uitvoering van de Paspoortwet werden bijgehouden, niet meer tot de gegevensset onder de Wet BRP. Een ander voorbeeld is dat de gegevens die nog wel nodig zijn in verband met de uitvoering van de Paspoortwet of de Kieswet, geen bijzondere maar algemene gegevens zijn onder de Wet BRP. Zolang een gemeente gebruik maakt van de oude voorzieningen, blijft de gemeente de gegevensset van de Wet GBA gebruiken. Dit betekent bijvoorbeeld ook dat vooralsnog het buitenlands reisdocument geregistreerd blijft worden, ook wanneer men bij een nieuwe inschrijving de vreemde nationaliteit naast de Nederlandse niet registreert. Verstrekkingsbeperking Een burger kan het college van B&W van zijn woonplaats verzoeken om een aantekening op zijn persoonslijst te maken omtrent de beperking van verstrekking van gegevens aan derden. Zie hiervoor art. 2.59 en art. 3.21 Wet BRP. Deze beperking kan onder de Wet BRP verder worden gedifferentieerd dan onder de Wet GBA, bijv. bepaalde derden niet en andere derden wel. In bijlage 4 en 5 bij het Besluit Brp is te vinden ten aanzien van welke derden de verstrekking kan worden beperkt. Het gaat hier om de verstrekking aan derden die met gerechtelijke werkzaamheden zijn belast, zorginstellingen en de Stichting Interkerkelijke LedenAdministratie. Deze wijziging in de differentiatie van de verstrekkingsbeperking wordt pas mogelijk wanneer de nieuwe voorzieningen gereed zijn. De verstrekkingsbeperking aan zorginstellingen kan daarom nog niet worden geëffectueerd. Plaatsonafhankelijke dienstverlening Anders dan de Wet GBA, gaat de Wet BRP uit van een centrale database waarin de persoonsgegevens van alle ingeschrevenen zijn opgenomen. Dit maakt het gemeenten mogelijk om te beschikken over gegevens van anderen dan hun eigen inwoners en zodoende ook diensten te verlenen met gebruikmaking van deze gegevens. In art. 2.53 en 2.55 van de Wet BRP krijgt de ingeschrevene de mogelijkheid om bij een willekeurig college van B&W te informeren of er persoonsgegevens over hem worden verwerkt en te verzoeken om een uittreksel uit de basisregistratie. Daarnaast kan een college van B&W op niet-systematische wijze gegevens verstrekken aan overheidsorganen en daartoe aangewezen derden over alle ingeschrevenen, zo volgt uit art. 3.5 en 3.6 van de Wet BRP. Deze uitbreiding van de mogelijkheden wordt technisch ondersteund door de nieuwe voorzieningen. Vooralsnog kan een gemeente net als onder de Wet GBA enkel gegevens verstrekken over de eigen inwoners en moet een ingeschrevene zich wenden tot het college van B&W van zijn bijhoudingsgemeente.
Datum 13 december 2013
Geslachtswijziging gerelateerden De Wet GBA bepaalt in art. 81 dat een geslachtswijziging van een gerelateerde niet automatisch doorwerkt in de persoonslijst van een ingeschrevene. Enkel wanneer de ingeschrevene hierom verzoekt, worden de nieuwe gegevens vermeld op dienst persoonslijst. De Wet BRP draait dit om: de nieuwe gegevens over het geslacht van de gerelateerde worden automatisch vermeldt op de persoonslijst van de ingeschrevene, tenzij deze zich daar tegen verzet. Men blijft vooralsnog werken met de oude systematiek, totdat een gemeente (en de gemeente waar de gerelateerden wonen) beschikt over de nieuwe voorzieningen. Aangifte van adreswijziging (2) Naast de hierboven genoemde termijn om een aangifte van adreswijziging te doen, wijzigt ook de datum ingang geldigheid van het nieuwe adres. Als binnen de nieuwe (ruimere) termijn aangifte is gedaan wordt de dag van de feitelijke datum adreswijziging volgens de aangifte opgenomen in de BRP. Als de aangifte buiten de termijn is gedaan wordt de dag van aangifte opgenomen als datum ingang geldigheid. Bij ambtshalve opneming van een adreswijziging wordt de datum waarop het voornemen hiertoe is verstuurd opgenomen als datum ingang geldigheid. Onder de Wet GBA wordt de dag waarop de aangifte is ontvangen opgenomen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens betreffende het adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan. De gemeenten blijven vooralsnog volgens deze werkwijze werken, met dien verstande dat bij een aangifte die vóór de feitelijke datum adreswijziging is gedaan de geldigheid ingaat op deze feitelijke datum van de adreswijziging. Geboorte niet-ingeschreven moeder Onder de Wet GBA, zie art. 25, kan een kind op grond van een geboorteakte worden ingeschreven als een van de ouders ingeschreven is als ingezetene. De inschrijving vindt plaats in de gemeente van de moeder, of in de gemeente van de vader wanneer de moeder niet als ingezetene is ingeschreven. Dit blijft in de uitvoering vooralsnog ongewijzigd. De wijzigingen die art. 2.3 van de Wet BRP hierop aanbrengt, hebben nog geen effect op de uitvoering. Op een later moment, wanneer de nieuwe voorzieningen gereed zijn, zal de situatie zo zijn dat inschrijving op grond van een geboorteakte enkel mogelijk is wanneer de moeder is ingeschreven als ingezetene. De inschrijving van het kind kan dan ook uitsluitend plaatsvinden in de gemeente van de moeder. De gegevens omtrent het adres worden ontleend aan de persoonslijst van de moeder, zo volgt uit art. 2.18 Wet BRP. Als de moeder niet is ingeschreven als ingezetene moet aangifte van verblijf en adres worden gedaan en worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in art. 2.4 Wet BRP. Als de moeder wel is ingeschreven als ingezetene maar het kind niet op het adres van de moeder woont, moet na inschrijving op grond van de geboorteakte nog aangifte van adreswijziging worden gedaan.
Datum 13 december 2013