Wijziging WWB en samenvoeging WIJ Wijzigingen per 1 januari 2012
Oktober 2011
Deze publicatie is gemaakt door Stimulansz in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Stimulansz spreekt haar dank uit aan alle auteurs, co-auteurs en expertpanels, die hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de publicatie. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. Stimulansz noch het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen echter aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
Inhoudsopgave 1 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6 3.2 3.3 3.4 3.5 3.5.1 3.5.2 3.6 3.6.1 3.7 4 4.1 4.1.2 4.2 4.2.1 4.2.2 4.3 4.3.1 4.4 4.5 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.2.1 6.3 6.4 7 7.1 7.2 7.3
Inleiding De eigen verantwoordelijkheid van de burger komt meer centraal te staan De melding Een zoekperiode van vier weken voor jongeren Voor wie geldt de zoekperiode? Reguliere scholing mogelijk, dan geen WWB Plan van aanpak voor de jongere Latere invoeringsdatum: zelf zoeken naar scholing Beleidsvraagstukken Het activerende karakter van de WWB moet verder versterkt worden De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft Alleenstaande Alleenstaande ouder Gezin Kinderen Uitzondering op verzoek: zorgbehoevend gezinslid Uitzondering ambtshalve: meerderjarige studerende kinderen met WSF of WTOS Aanvraag van de bijstand door een gezin Aanvraag van de bijstand door 65-plussers De betaling van de bijstand De toets op partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen De gevolgen voor de bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag De gevolgen voor de aanpalende gebieden Overgangsrecht gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets Overgangsrecht: bijstand in de vorm van een geldlening Beleidsvraagstukken Aanscherping verplichtingen Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie Wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen Aanscherping arbeidsverplichtingen alleenstaande ouders Overgangsrecht: alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting Overgangsrecht: vrijlating middelen alleenstaande ouders Beperking verblijfsduur in het buitenland Overgangsrecht: beperking verblijfsduur in het buitenland Informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten Beleidsvraagstukken De vangnetfunctie van de WWB moet verder versterkt worden Verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen Overgangsrecht: normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid Beleidsvraagstukken Wijzigingen in de in aanmerking te nemen middelen Bijdrage onderhoudsplicht jongeren onder de 21 jaar Inkomsten uit WSF of WTOS Overgangsrecht: inkomen uit studiefinanciering Vrijlatingen gelden niet voor jongeren onder de 27 jaar Beleidsvraagstukken De WIJ wordt ingetrokken Drie regimes binnen de WWB Overgangsrecht: intrekking WIJ Beleidsvraagstukken
Bijlage 1: stroomschema leefsituatie
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
3 4 4 4 6 6 7 8 8 10 10 10 11 11 12 12 13 14 15 16 16 16 17 17 19 19 20 20 21 23 24 24 24 25 25 25 26 27 27 27 28 28 28 29 29 29 30 30 30 31 32
2
1
Inleiding
Met ingang van 1 januari 2012 treed het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand (WWB) en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren (WIJ) gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (verder wijziging WWB) 1 in werking . Dit wetsvoorstel heeft een drietal uitgangspunten: 1. De eigen verantwoordelijkheid van de burger komt meer centraal te staan. De aanscherping van de WWB richt zich allereerst op de toegang tot de bijstand. Met de komst van de WIJ is het accent voor jongeren verlegd van een uitkering met eventueel daaraan verbonden verplichtingen, naar werken of leren met als afgeleide eventueel een inkomensvoorziening. De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt voor jongeren met deze aanscherping nog verder versterkt doordat de jongere, die zich bij het UWV meldt met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht wordt eerst zelf vier weken naar werk te zoeken, voor hij aanspraak kan maken op ondersteuning. 2. Het activerende karakter van de WWB moet verder versterkt worden. Werk is de basis voor zelfstandigheid, voor het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit armoede te komen. In dat kader wordt de bijstand voor inwonenden afgeschaft en de toets op het partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen. Er komt een beperkte vrijlatingsregeling voor de inkomsten van minderjarige kinderen. De verplichtingen van mensen met een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ worden aangescherpt. Er komt een wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen. De ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar wordt aangescherpt. Om de WWB, IOAW en IOAZ voor alleenstaande ouders maximaal activerend te maken wordt de vrijlating voor het werken in deeltijd verruimd. Tot slot wordt de maximale verblijfsduur in het buitenland beperkt. 3. De vangnetfunctie van de WWB moet verder versterkt worden. De WWB wordt gericht op de doelgroep die het echt nodig heeft. Om dit te bereiken wordt – naast de invoering van de gezinsbijstand en de toets op het huishoudinkomen – de inkomensgrens van 2 gemeentelijk minimabeleid genormeerd tot 110%. Naar aanleiding van de motie Spekman/Blanksma is een verordeningsplicht opgenomen voor gemeenteraden t.a.v. categoriale bijzondere bijstand voor huishoudens met schoolgaande kinderen. leeswijzer In deze handreiking worden de wijzigingen besproken aan de hand van deze uitgangspunten. We beginnen met de wijzigingen die samenhangen met het eerste uitgangspunt, de versterking van de eigen verantwoordelijkheid. Het gaat hier om wijzigingen met betrekking tot de melding en de aanvraag (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt gekeken naar wijzigingen die samenhangen met het tweede uitgangspunt, het activerende karakter. In dat kader komt de afschaffing van bijstand voor inwonenden en de invoering van de toets op het huishoudinkomen aan bod (hoofdstuk 3). De aanscherping van de verplichtingen, waaronder de wettelijke plicht tot tegenprestatie hoort ook bij dit uitgangspunt (hoofdstuk 4). Het derde uitgangspunt, de versterking van de vangnetfunctie van de WWB, heeft met name gevolgen voor de aanpassingen in het minimabeleid en de nieuwe verplichting tot het maken van een verordening ten aanzien van categoriale bijzondere bijstand voor huishoudens met schoolgaande kinderen (hoofdstuk 5). Vervolgens worden enkele andere wijzigingen in de ‘in aanmerking te nemen middelen’ besproken (hoofdstuk 6). De handreiking sluit af met een hoofdstuk over de intrekking van de WIJ (hoofdstuk 7).
1 2
Kamerstukken II 2010/11, 32 815 Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 181
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
3
2
De eigen verantwoordelijkheid van de burger komt meer centraal te staan
Met de komst van de WIJ is het accent voor jongeren verlegd van een uitkering naar werken of leren, met als afgeleide eventueel een inkomensvoorziening. Dat was een wezenlijk ander uitgangspunt dan de WWB, waarbij de uitkering voorop stond met daaraan verbonden de arbeidsverplichtingen. Dit uitgangspunt wordt niet verlaten bij de samenvoeging van de WWB en de WIJ. Sterker nog, het gaat zelfs een stap verder. Waar de WIJ namelijk nog ruimte bood aan de jongere om een afwachtende en vrijblijvende houding aan te nemen in afwachting van een aanbod van het college, moet de jongere nu zelf de verantwoordelijkheid nemen om werk te zoeken of een opleiding te volgen. Jongeren tot 27 jaar moeten na de melding daarom eerst vier weken zelf zoeken naar werk of reguliere scholing. Dit is de zogenaamde zoekperiode. Dit hoofdstuk gaat in op de wijzigingen voor de jongeren bij de melding en aanvraag. Aan het einde van het hoofdstuk komt een bepaling aan de orde die op een latere datum wordt ingevoerd. Het betreft hier de verplichting om zelf te zoeken naar reguliere scholing en hiervan bij een eventuele bijstandsaanvraag documenten te overleggen. Tot slot worden enkele aandachtspunten voor beleid genoemd.
2.1
De melding
De wijze waarop jongeren zich moeten melden wijzigt. Artikel 44, tweede lid WWB schrijft voor dat iemand zich heeft gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij het UWV zijn geregistreerd. Tot zover niets nieuws. Voor iedereen van boven de 27 blijft dat ook zo, maar voor jongeren komt er een aanvullende eis. Een jongere heeft zich pas gemeld als, naast de hiervoor genoemde registratie van naw-gegevens, het UWV de jongere op de hoogte heeft gesteld van de arbeidsverplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, de zoektermijn en de procedure daarover. Dit vergt goede afspraken tussen UWV en het college. Geeft het UWV de jongere deze informatie niet, of niet volledig, dan heeft de jongere zich officieel niet gemeld.
2.2
Een zoekperiode van vier weken voor jongeren
De jongere voor wie een zoekperiode geldt en die zich meldt bij het UWV om een aanvraag in te dienen, is verplicht eerst zelf vier weken naar werk of reguliere scholing te zoeken. Pas na afloop van de zoekperiode mag de jongere een aanvraag indienen. Dient de jongere de aanvraag toch eerder dan na afloop van die vier weken in, dan zal het college te weinig gegevens hebben om de gedragingen en houding van de jongere gedurende de vier weken te beoordelen. De jongere zal dan de gelegenheid worden geboden om de gegevens aan te vullen. Indien de jongere hiervan gebruik maakt en het college hem een recht op bijstand toekent, kan het college een maatregel opleggen vanwege het niet voldoen aan de plicht om pas vier weken na melding een aanvraag in te dienen. Als de jongere van de mogelijkheid tot gegevensaanvulling geen gebruik maakt, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Tijdens de zoekperiode is er geen aanspraak op ondersteuning van de gemeente en kan er geen re-integratievoorziening worden aangeboden op grond van de Wet Participatiebudget (artikel 3, zesde lid van het Participatiebudget). Jongeren hebben gedurende de zoekperiode ook geen recht op een voorschot. Pas na de aanvraag kan de jongere om een voorschot vragen. Op deze hoofdregel is één uitzondering gemaakt. Het gaat hier de jongere die een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling is: a. die na een verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen op uitnodiging van de Nederlandse regering in Nederland verblijft; of b. van wie de aanspraak op verstrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geëindigd, omdat: a. een verblijfsvergunning is verleend en naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening is gerealiseerd; of b. bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging met een asielzoeker aan wie verstrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden, naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
4
Deze jongeren kunnen na de melding op verzoek een voorschot krijgen in de vorm van een renteloze geldlening. Dit voorschot moet wel noodzakelijk zijn op grond van onevenredig bezwarende individuele omstandigheden. Het is dus niet de bedoeling dat elke jongere die onder deze doelgroep valt zonder meer een voorschot krijgt. Deze zoekperiode geldt zonder enige uitzondering voor alle jongeren. Maar wat nu als een jongere zich meldt die onmogelijk die vier weken kan wachten, bijvoorbeeld in het geval van dreigende dakloosheid? En die niet onder de uitzondering valt? Op grond van zeer dringende redenen kan ook binnen de zoekperiode financiële bijstand worden verleend op grond van artikel 16 WWB. Het moet dan gaan om een acute noodsituatie, waarbij de 3 behoeftige omstandigheden waarin de jongere verkeert op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn . Jongeren die een WW-uitkering ontvangen kunnen zich vier weken voor het einde van de WW-uitkering melden. De zoekperiode valt dan samen met de laatste periode van deze uitkering, waarvoor de verplichting om te zoeken naar werk al geldt. Hier komt de verplichting om te zoeken naar scholing nu bij. Zoals gezegd kan de jongere na vier weken een aanvraag doen. Bij de aanvraag overlegt de jongere documenten die het college kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het uit ’s Rijks kas bekostigde onderwijs (artikel 41, zesde lid onder a WWB). Welke bewijsstukken kan de jongere nu overleggen om aan te tonen dat hij geen mogelijkheden meer heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs? Uitgangspunt is dat dit de verantwoordelijkheid is van de jongere zelf. Hij moet de inspanningen verrichten en van de verrichte inspanningen bewijsmateriaal verzamelen. Denk bijvoorbeeld aan een verklaring van een functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, of te zijner tijd aan een bindend studieadvies,dat instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs op grond van een wijziging van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs naar verwachting vanaf het schooljaar 2013/2014 aan deelnemers van entreeopleidingen kunnen gaan verstrekken. Daarnaast moet de jongere tijdens deze periode zelf op zoek naar werk. Daarbij moet hij ook buiten de eigen regio en in verschillende sectoren en bedrijfstakken naar werk zoeken. Het is aan het college om te bepalen of de jongere voldoende inspanningen heeft geleverd. Hierbij moet maatwerk worden geleverd. Bij elke jongere moet een afweging worden gemaakt die is toegesneden op de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden. Het UWV moet de jongere bij de melding op de hoogte stellen van de arbeidsverplichtingen, de zoektermijn en de procedure daarover. De jongere moet bij de melding dus al duidelijkheid hebben over zijn verplichtingen. Het niet voldoen aan deze verplichting kan tot gevolg hebben dat de uitkering wordt afgestemd of zelfs wordt afgewezen. Het college maakt hierbij individuele afwegingen. Als de jongere na de zoekperiode de aanvraag doet, zijn de volgende situaties denkbaar: De jongere heeft geen mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs en heeft voldoende zijn best gedaan om werk te vinden. Dat is niet (of wat betreft werk slechts gedeeltelijk) gelukt. De aanvraag wordt in behandeling genomen en het college kan indien nodig een voorschot toekennen, binnen vier weken na de aanvraag. Vanaf het moment van de aanvraag heeft de jongere recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De meldingsdatum is de ingangsdatum van de uitkering, tenzij het recht op een later moment ingaat. De jongere kan terug naar school. Er is in de meeste gevallen geen recht op uitkering (zie paragraaf 2.2.2) en geen recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid WWB). De jongere heeft niet voldoende voldaan aan zijn verplichting om werk te vinden. In dat geval verlaagt het college de uitkering op grond van de afstemmingsverordening. De mate waarin de uitkering wordt verlaagd is afhankelijk van de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid van de jongere. Deze beoordeling wordt overgelaten aan het college. De verlagingen dienen te zijn opgenomen in de gemeentelijke verlagingenverordening. De jongere heeft zich niet ingespannen en blijft onwillig om aan het werk te gaan. Er is geen recht op uitkering (artikel 13, tweede lid onderdeel d WWB) en ook geen aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid WWB). De jongere kan zich dan opnieuw melden bij het UWV, waarna een nieuwe zoekperiode van vier weken ingaat.
3
Tweede Kamer vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7 p. 13
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
5
Het recht op een werkleeraanbod wordt hiermee vervangen door een aanspraak van de jongere op ondersteuning. Deze aanspraak betekent overigens niet dat de jongere recht heeft op een specifieke voorziening. Het college hoeft dit alleen aan te bieden als zij dit nodig vindt. 2.2.1 Voor wie geldt de zoekperiode? Deze zoekperiode is alleen voor jongeren bedoeld. Deze bepaling ziet daarom alleen op aanvragen van algemene bijstand van alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en op aanvragen van gezinnen waarvan alle gezinsleden jonger zijn dan 27 jaar (artikel 41, vierde lid WWB). Gezinnen waartoe zowel gezinsleden behoren die jonger zijn dan 27 jaar als gezinsleden die ouder zijn dan 27 jaar, kunnen wel direct na de melding bij het UWV een aanvraag indienen. Toch moeten ook in die gezinnen de jongeren tot 27 jaar naar scholing of werk zoeken. De jongeren moeten binnen vier weken na de melding documenten overleggen die het college kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs (artikel 41, zevende lid onder b WWB). Als blijkt dat de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het reguliere onderwijs, dan heeft de jongere geen recht op uitkering (artikel 13, tweede lid, onderdeel c WWB) en geen aanspraak op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid WWB). De overige gezinsleden behouden het recht op uitkering naar de van toepassing zijnde norm. Het gaat dan om de norm waar het gezin recht op zou hebben als die jongere er geen deel van uitmaakt. Ook als de jongere gaat studeren of een opleiding gaat volgen, blijft hij uitgezonderd van de gezinsbijstand (zie paragraaf 3.1.6). Als hij meer verdient dan € 1.023,42 (inclusief studiefinanciering), dan wordt alleen het meerdere gekort op de gezinsbijstand. Op die manier ontstaat er een positieve financiële prikkel voor de jongeren om te gaan studeren. Als de jongere in een gezin niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen, dan vindt er een verlaging plaats van de gezinsbijstand. 2.2.2 Reguliere scholing mogelijk, dan geen WWB Eén van de speerpunten van de wijziging is de verplichting van jongeren om te zoeken naar regulier bekostigd onderwijs. Als de jongere geen mogelijkheden meer heeft binnen het regulier onderwijs en hij voldoet aan de overige voorwaarden, dan heeft hij recht op bijstand. Heeft de jongere wel mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs, dan zijn er verschillende mogelijkheden. Als de jongere aanspraak heeft op studiefinanciering, dan heeft hij geen recht op WWB (artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 1º WWB). Studiefinanciering is namelijk een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit geldt ook voor een (rentedragende) lening op grond van de WSF. Het feit dat door deze lening een studieschuld wordt opgebouwd, doet niets af aan het feit dat het een passende voorliggende voorziening is. Een tegemoetkoming op grond van de WTOS is geen passende en toereikende voorliggende voorziening. Heeft de jongere geen recht op studiefinanciering (maar bijvoorbeeld alleen op WTOS), dan zijn er weer twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de jongere het onderwijs niet volgt. Hij heeft dan geen recht op bijstand, omdat hij onder de uitzonderingsgrond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 2º WWB valt. De tweede mogelijkheid is dat de jongere het onderwijs wel volgt. Volgt een jongere onderwijs en heeft hij ondanks een eventuele WTOS-tegemoetkoming onvoldoende bestaansmiddelen, dan kan hij eventueel – net zoals dat altijd al het geval was – toch in aanmerking komen voor de WWB. Het college bepaalt dan in het individuele geval of de opleiding noodzakelijk is en of de opleiding niet in de weg staat aan de re-integratiemogelijkheden van de jongere. Bovenstaande is schematisch weergegeven in figuur 1. Het is dus noodzakelijk om te beoordelen of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs. Maar hoe beoordeel je dat? Aangesloten kan worden bij het al dan niet hebben van een startkwalificatie. Dat wil zeggen een diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau. Maar ook als een jongere een startkwalificatie heeft, sluit dat verdergaande mogelijkheden binnen regulier bekostigd onderwijs niet uit. Als er nog mogelijkheden tot onderwijs zijn, moet de jongere die volgen.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
6
Verder kan het college te zijner tijd bij zijn besluit gebruik maken van het zogenaamde bindend studieadvies. Naar verwachting kunnen met ingang van het studiejaar 2013/2014 instellingen voor middelbaar beroepsonderwijs hun deelnemers aan entreeopleidingen bindend studieadvies geven op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Een wetvoorstel waarin dit wordt geregeld is in voorbereiding. Een negatief bindend studieadvies wordt gegeven als de student te weinig voortgang maakt met zijn studie omdat hij onvoldoende gemotiveerd is of onvoldoende capaciteiten heeft. Een derde aanknopingspunt kan zijn een verklaring van een functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. Voor dit onderdeel is samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen essentieel. Zo heeft het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) tot taak om niet leerplichtige voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar terug te leiden naar regulier onderwijs. Het college kan hierbij aansluiten als een jongere, jonger dan 23 jaar, zich meldt voor een aanvraag. Het doel is een gezamenlijke aanpak voor (voortijdig) schoolverlaters en jeugdige werklozen. De Wet SUWI biedt de juridische voorzieningen om de samenwerking in te richten. Denk aan de koppelingsmogelijkheid met onderwijs (BRON-)gegevens. Via de website van de VNG zijn goede voorbeelden te vinden van samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen. Op dit moment wordt nog verkend of er behoefte bestaat aan een leidraad voor samenwerking tussen gemeenten, onderwijsinstellingen (en hulpverleningsorganisaties) . Figuur 1 Mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs?
Nee
Wel recht op bijstand (als aan voorwaarden is voldaan)
Ja
Aanspraak op studiefinanciering?
Ja
Geen recht op bijstand artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 1° WWB
Nee
Volgt de jongere het onderwijs?
2.3
Ja
Wel recht op bijstand mits aan de overige voorwaarden is voldaan
Nee
Geen recht op bijstand artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 2° WWB
Plan van aanpak voor de jongere
Vier weken na de melding bij het UWV kan de jongere een aanvraag indienen en moet het college toetsen of de jongere aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school. Als de aanvraag van de jongere na vier weken zoekperiode in behandeling wordt genomen, ontstaat aanspraak op ondersteuning. Dat geldt ook als de jongere een afstemming heeft gekregen omdat hij tijdens de zoekperiode van vier weken onvoldoende inspanning heeft gepleegd om werk te vinden. Het college bepaalt of de jongere
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
7
ondersteuning nodig heeft en zo ja, in welke vorm. Niet iedereen heeft ondersteuning nodig. Het college verleent maatwerk, maar het eigen initiatief en de inzet van de jongere staan voorop. In de WIJ was het uitgangspunt een werkleeraanbod. Dit uitgangspunt wordt deels overgenomen in de WWB, maar gaat nog een stap verder. Waar de jongere in de WIJ passief kon wachten op een aanbod van het college, moet de jongere nu zelf aan de slag. Eerst tijdens de zoekperiode en vervolgens bij het opstellen, evalueren en zo nodig bijstellen van een plan van aanpak. Dit plan van aanpak is opgenomen in artikel 44a WWB. Op grond van dit artikel legt het college voor een jongere onder de 27 jaar in een plan van aanpak vast: hoe de eventuele ondersteuning eruit ziet; welke verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling de jongere heeft; en wat er van hem wordt verwacht. Dit plan van aanpak maakt onderdeel uit van de beschikking en is – met de rest van de beschikking – vatbaar voor bezwaar en beroep. Het college is verplicht om de jongere bij de uitvoering van het plan van aanpak te 4 begeleiden. Het plan van aanpak moet dan ook periodiek samen met de jongere worden geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. De jongere en het college kunnen elkaar aanspreken op hun verplichtingen en verantwoordelijkheden. Het college moet de jongere blijvend aanspreken op zijn mogelijkheden om aan het werk te gaan. De jongere op zijn beurt kan het college aanspreken op haar verantwoordelijkheid om hem te begeleiden naar de arbeidsmarkt. Komt de jongere zijn afspraken uit het plan van aanpak niet of onvoldoende na, dan verlaagt het college de uitkering. Blijkt uit de houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig dat deze de afspraken ook niet zal nakomen, dan trekt het college de uitkering in. Als de uitkering wordt ingetrokken, dan stopt ook de ondersteuning. Is de jongere niet tevreden over de begeleiding door het college, bijvoorbeeld omdat het college bepaalde afspraken uit het plan van aanpak niet nakomt, dan kan de jongere het college hier op aanspreken. Heeft dit niet het gewenste effect, dan kan de jongere een procedure bij de burgerlijke rechter aanspannen. De jongere is op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB, verplicht om mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak. Dit vloeit eigenlijk al voort uit de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, maar hier is het nog expliciet genoemd. Niet voldoen aan deze verplichtingen kan grond zijn 5 voor een afstemming op grond van artikel 18, tweede lid, WWB, tenzij elke verwijtbaarheid ontbreekt .
2.4
Latere invoeringsdatum: zelf zoeken naar scholing
De verplichting van de jongere om eerst zelf de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs te onderzoeken, en hiervan bij een eventuele bijstandsaanvraag bewijsmateriaal te overleggen, wordt pas ingevoerd op 1 juli 2012.
2.5
Beleidsvraagstukken Welke afspraken maken we met het UWV over de procedure rond de melding van een jongere? o Wat moet het UWV de jongere exact vertellen (arbeidsverplichtingen, zoeken naar scholing, tijdstip indienen aanvraag)? Hoe beoordelen we het gedrag van de jongere tijdens de zoekperiode? o Wanneer heeft de jongere onvoldoende naar werk gezocht en volgt een afstemming? o Wanneer heeft de jongere niet voldaan aan de verplichting om naar werk te zoeken en wordt de uitkering afgewezen? Waar ligt de grens? o Wanneer is voor een jongere nog regulier onderwijs mogelijk? Wat doe je als de jongere toch binnen vier weken een aanvraag indient (afstemmen of niet in behandeling nemen)? Met wie gaan we samenwerken om jongeren naar school of naar werk te krijgen? o In ieder geval met ROC, RMC, AWBZ, jeugdzorg, schuldhulpverlening, Wmo.
4
Er is niet voorgeschreven met welke frequentie het plan van aanpak geëvalueerd moet worden.
5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3 p. 50
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
8
Wat moet er worden aangepast in de verordeningen in verband met de introductie van het plan van aanpak en de zoekperiode? Hoe vaak wordt het plan van aanpak voor de jongeren geëvalueerd? Wat zijn de consequenties voor de jongere als hij niet of niet voldoende meewerkt met het plan van aanpak? Wanneer wordt de uitkering ingetrokken, wanneer verlaagd?
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
9
3
Het activerende karakter van de WWB moet verder versterkt worden
Werk is de basis voor zelfstandigheid, voor het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit armoede te komen. Om het activerende karakter van de WWB te versterken, is in dit wetsvoorstel een aantal maatregelen genomen: 1. De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft. 2. De toets op het partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen. 3. De vrijlatingsregeling voor inkomsten van minderjarige kinderen wordt beperkt. De WWB houdt rekening met de mogelijkheid om kosten te delen en de schaalvoordelen die dat oplevert. Tot nu toe werd daar rekening mee gehouden door gemeenten de mogelijkheid te geven om de toeslag of de norm aan te passen aan de woonsituatie. Maar nu wordt ook rekening gehouden met schaalvoordelen binnen de huishouding van bloed- en aanverwanten in de eerste graad. Daarbij is aangesloten bij artikel 392 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dat artikel bestaat er wederkerig een onderhoudsplicht tussen ouder(s) en eigen kind, stiefouders en stiefkind en schoonouders en aangetrouwde kinderen. Het reguliere gemeentelijke beleid van toeslagen en verlagingen blijft van toepassing. Dat betekent dat het college nog steeds rekening houdt met het ontbreken van woonkosten, of het kunnen delen van de woonkosten met een ander.
3.1
De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft
De gezinsbijstand is aangescherpt. Dat betekent dat er nieuwe definities zijn voor de begrippen alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin. Daarnaast is de huishoudinkomenstoets ingevoerd. Dit betekent dat niet alleen rekening wordt gehouden met de inkomsten van de aanvrager en de partner, maar met de inkomsten van alle gezinsleden. De achterliggende gedachte is dat het op deze manier meer loont om vanuit een uitkering aan het werk te gaan. Deze vorm van gezinsbijstand leidt tot een lagere uitkering waardoor een financiële prikkel ontstaat om eigen verantwoordelijkheid te nemen en werk te zoeken. Werk is de manier om de inkomenspositie te verbeteren. Ook wordt de WWB teruggebracht naar waarvoor die bedoeld is: een vangnet voor degene die (tijdelijk) over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. Als er in een gezin voldoende middelen aanwezig zijn, past geen bijstand. Dit heeft tot gevolg dat een groep mensen die nu een uitkering heeft, straks geen recht meer heeft op een uitkering omdat het gezinsinkomen te hoog is. Een aantal jongeren met werkende ouders zal bijvoorbeeld geen recht meer hebben op WWB. Een aantal van hen zal zich niet (meer) melden bij de gemeente. De activiteiten omtrent niet-melders die nu zijn opgezet, kunnen straks gewoon doorgaan. Om de groep niet-melders in beeld te krijgen beschikken de colleges over een groot aantal (onderwijs) gegevens en mogelijkheden om bestanden te 6 koppelen . Wanneer valt iemand op grond van de nieuwe definities nu onder het begrip alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin? 7
3.1.1 Alleenstaande De alleenstaande is de ongehuwde die: geen tot zijn last komende kinderen heeft, geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het gaat om 8 o een bloedverwant in de tweede graad en er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte*, of om
6
Een drietal wetswijzigingen per 1 januari 2011 maken de uitwisseling van gegevens op dit punt makkelijker: -
wijziging besluit SUWI zodat gemeenten RMC gegevens mogen gebruiken voor de WWB en WIJ;
-
wijziging besluit SUWI zodat gegevens van DUO op individuele basis kunnen worden ingezien;
-
wijziging Wet op het onderwijstoezicht (WOT) zodat gemeenten gegevens kunnen krijgen uit BRON voor uitvoering WIJ.
7
Artikel 4, eerste lid, onder a juncto vierde lid, en artikel 3, tweede lid, onder a WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
10
o een meerderjarig voormalig pleegkind; en niet een of meer meerderjarige kinderen heeft die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de ongehuwde hebben. * Wanneer is er nu sprake van zorgbehoefte? Daarvan kun je in ieder geval spreken als iemand vanwege ziekte (of één of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard) blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen. Of als hij aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat. Een geldig indicatiebesluit (functie verblijf) is een aanwijzing voor het bestaan van een zorgbehoefte. Is die 9 indicatie er niet, dan kun je een medisch advies aanvragen om vast te stellen of er sprake is van zorgbehoefte . Let op! Dit is dus een andere definitie van zorgbehoefte dan de definitie uit artikel 4, vijfde lid (zorgbehoevend gezinslid dat een verzoek kan doen om niet als één van de gezinsleden aangemerkt te worden, zie paragraaf 3.1.5). Van een alleenstaande kun je dus spreken als iemand of alleen woont, of de woning uitsluitend deelt met een tweedegraads familielid (broer, oma, kleinkind et cetera) die zorg nodig heeft of met een pleegkind dat inmiddels meerderjarig is geworden. Overigens is een zorgbehoevend gezinslid, dat op verzoek niet onder het gezin wordt begrepen (zie paragraaf 3.1.5), ook een alleenstaande. Zakelijke relaties als onderhuurders of kostgangers hebben geen invloed op de leefvorm. 10
3.1.2 Alleenstaande ouder De alleenstaande ouder is de ongehuwde die: de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen; en die geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het gaat om o een bloedverwant in de tweede graad en er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte, of om o meerderjarig voormalig pleegkind; en die niet een of meer meerderjarige kinderen heeft die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de ongehuwde hebben. Voor de alleenstaande ouder geldt vrijwel dezelfde definitie als voor een alleenstaande. Het enige verschil is dat de alleenstaande ouder ook nog de volledige zorg heeft voor één of meerdere tot zijn last komende kinderen. Een zorgbehoevend gezinslid dat op verzoek niet onder het gezin wordt begrepen, kan nooit een alleenstaande ouder zijn. 11
3.1.3 Gezin Onder de nieuwe definitie van gezin wordt verstaan: de gehuwden tezamen, de gehuwden met hun minderjarige en / of meerderjarige kinderen, de alleenstaande ouder met minderjarige én meerderjarige kinderen; en de alleenstaande met één of meer meerderjarige kinderen; die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Hebben we nu iedereen genoemd die tot het gezin kan behoren? Nee, we zijn er nog niet helemaal. Heeft namelijk één van de thuisinwonende kinderen (ten laste komend of meerderjarig) zelf kinderen en die kinderen hebben in dezelfde woning hun hoofdverblijf, dan behoren deze kinderen ook tot hetzelfde gezin. De definitie van kinderen wordt hieronder gegeven (paragraaf 3.1.4).
8
Bloedverwant in de eerste graad is: vader / moeder / zoon / dochter. Bloedverwant in de tweede graad is: oma / opa /
kleinzoon / kleindochter / broer / zus / tante / oom 9
Zie onder meer CRvB, 18 september 2007, LJN: BB6205 10 Artikel 4, eerste lid, onder b juncto vierde lid WWB 11 Artikel 4, eerste lid, onder c WWB Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
11
Dit betekent dat (alleenstaande) ouders nu een gezin vormen met hun meerderjarige inwonende kinderen. Dat was voorheen in de WWB niet mogelijk. In bijlage 1 is een stroomschema opgenomen aan de hand waarvan bekeken kan worden welke norm van toepassing is. 12
3.1.4 Kinderen Onder kind verstaan we: het eigen kind of stiefkind; en de echtgenoot of echtgenote van het eigen kind of stiefkind; dat in Nederland woont; en voor de toepassing van de artikelen 9 (arbeidsverplichtingen), 25 eerste lid (toeslag), 26 (verlaging) en 30 tweede lid (toeslagenverordening), het in Nederland woonachtige pleegkind. Onder meerderjarige kinderen worden ook verstaan stiefkinderen en de aangetrouwde kinderen. Onder echtgenoten op grond van de WWB wordt ook verstaan geregistreerde partners en ongehuwden die een gezamenlijke huishouding vormen, dus ook de ongehuwde partner van het eigen kind en stiefkind worden als meerderjarige kinderen aangemerkt. Waarom is daarvoor gekozen? Eigen kinderen, stiefkinderen en aangetrouwde kinderen zijn ten opzichte van hun eigen ouder(s), stiefouder(s) en schoonouder(s) familie in de eerste graad. En op grond van het Burgerlijk 13 Wetboek geldt er voor bloed- en aanverwanten in de eerste graad een wederzijdse onderhoudsplicht. Er is voor gekozen om aan te sluiten bij deze onderhoudsplicht. De definitie van gezin uit de WWB wijkt overigens wel op een aantal punten af van de bepaling over onderhoudsplicht in het Burgerlijk Wetboek. Zo is het niet relevant of er in individuele gevallen echt sprake is van een onderhoudsplicht of niet. Als bloed- en aanverwanten in de eerste graad in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, dan vallen zij onder de definitie van ‘gezin’. Bovendien geldt de definitie van gezin uit de WWB niet als de meerderjarige kinderen niet bij hun ouders wonen. We hebben nu gezien wie er allemaal subject zijn van de bijstand. Maar er is ook een aantal uitzonderingen gemaakt voor personen die niet (altijd) tot het gezin behoren. Op verzoek kan een uitzondering worden gemaakt voor een zorgbehoevend gezinslid. Ambtshalve wordt een uitzondering gemaakt voor het meerderjarige studerende kind dat regulier onderwijs volgt, of aanspraak kan maken op studiefinanciering of in aanmerking komt voor een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS). 14
3.1.5 Uitzondering op verzoek: zorgbehoevend gezinslid Een zorgbehoevende bijstandsgerechtigde kan een verzoek indienen bij het college om niet als één van de gezinsleden aangemerkt te worden. Het college kan dit verzoek inwilligen of weigeren, afhankelijk van de (verwachte) duur van de zorg. Deze uitzondering kan niet ambtshalve worden toegepast. Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen moet iemand: 15 1. in dezelfde woning wonen als zijn meerderjarige kinderen ; of meerderjarig zijn en in dezelfde woning wonen als zijn ouder(s); en 2. een geldig indicatiebesluit hebben voor 10 uur of meer per week zorg op grond van de AWBZ; 3. aantonen dat hij voor in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit is aangewezen geen persoonsgebonden budget ontvangt en dat in ieder geval tien van die uren zorg per week niet worden verleend door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ);
12 13 14 15
Artikel 4, eerste lid, onder d WWB Boek 1, artikel 392 BW Artikel 4, vijfde lid WWB Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een alleenstaande, alleenstaande ouder of om gehuwden.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
12
4. 5. 6.
aannemelijk maken dat zijn ouder(s) of zijn kind(eren) in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit is aangewezen aan die persoon verlenen; jonger zijn dan 65 jaar of ouder zijn dan 65 jaar, voldoen aan de voorwaarden genoemd onder 1, 2, 3 en 4 én op de dag voor zijn e 65 verjaardag voldoen aan de eis onder punt 2.
Ad 1: Deze uitzondering kan dus niet worden gemaakt als het enkel om gehuwden gaat. Ad 2. Het moet dan gaan om: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf, of voortgezet verblijf. Waarom wordt hier alleen gekeken naar indicaties op grond van de AWBZ? De Wmo kent namelijk ook vergelijkbare indicaties voor maatschappelijke ondersteuning. De reden hiervan is dat de Wmo een gedecentraliseerde regeling is. Daarom kunnen de Wmo-indicaties per gemeente verschillen, afhankelijk van het gemeentelijk beleid. Er is voor gekozen om een eenduidig en substantieel criterium te gebruiken. Daarom mag 16 alleen gekeken worden naar AWBZ-indicaties . Dit criterium is overigens ook van toepassing bij de Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). Hier is het een reëel criterium gebleken. Het moet gaan om mantelzorg die voorkomt dat een zorgbehoevende uit huis wordt geplaatst. Ad 3: De zorg mag in ieder geval voor tien uur per week niet worden betaald vanuit een persoonsgebonden budget of voor die uren worden verleend door een zorgaanbieder. In dat geval wordt het door het Rijk niet nodig 17 gevonden dat (ook nog) een uitzondering wordt gemaakt op de gezinsbijstand . Er moet minstens tien uur zorg worden verleend door (één van) de onder punt 4 genoemde personen. Is het indicatiebesluit afgegeven voor meer dan tien uur zorg per week, dan mag het meerdere aan zorg wel door een zorgaanbieder verleend worden. Ad 4: Aannemelijk maken is een lichtere vorm van bewijslast dan aantonen. Hieraan kan bijvoorbeeld worden voldaan door verklaringen van derden, zoals het zorgbehoevende gezinslid of andere gezinsleden, of door te 18 wijzen op waarneembare feiten Er kan geen uitzondering worden gemaakt als de broer/zus of de partner de zorg verleent (zie punt 1). Bovendien moet er zorg worden verleend voor ten minste het aantal uren waarop die persoon recht heeft volgens het indicatiebesluit, maar ten minste tien uren per week. Deze uren kunnen wel door meerdere personen worden ingevuld, bijvoorbeeld als beide ouders ieder de helft van de geïndiceerde zorg verlenen. Ad 5: Ook mensen van 65 jaar en ouder kunnen in aanmerking komen voor de uitzondering. Daarvoor moeten aan de voorgaande voorwaarden zijn voldaan. Er geldt voor hen nog wel een extra voorwaarde. Op de dag voordat de betrokkene 65 jaar wordt moet hij een geldige AWBZ-indicatie van 10 uur per week hebben en houden. Gevolgen voor het gezin Wat betekent dit nu concreet voor het gezin? De zorgbehoevende krijgt of behoudt een zelfstandig recht op bijstand (als uiteraard ook aan de overige voorwaarden is voldaan), de overige gezinsleden blijven aangemerkt als gezin. Dat betekent ook dat eventuele inkomens- en vermogensbestanddelen van de overige gezinsleden geen invloed hebben op het recht op bijstand van de zorgbehoevende. De achtergrond van deze uitzondering is dat voorkomen moet worden dat zorgbehoevende gezinsleden uit huis worden geplaatst, omdat de overige gezinsleden de kosten niet meer kunnen dragen. 3.1.6 Uitzondering ambtshalve: meerderjarige studerende kinderen met WSF of WTOS Onder meerderjarig kind wordt niet verstaan het meerderjarig kind wiens in aanmerking te nemen inkomen inclusief studiefinanciering niet meer bedraagt dan 80% van het netto minimumloon inclusief vakantiebijslag (€ 1.023,42 netto per maand), en dat: uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of
16
Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ gericht op
bevordering en deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden, IVV/I/11/9738, p. 3. 17 18
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 38 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32815, nr.7, p. 45.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
13
voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt.
Let op! Het gaat hier om iemand die aanspraak kán maken op WSF of WTOS. Dat betekent dat dit ook geldt voor mensen die dit niet ontvangen omdat ze zelf inkomsten hebben, bijvoorbeeld uit een bijbaantje. Deze uitzondering is namelijk gemaakt om te stimuleren dat iedereen een zo hoog mogelijke kwalificatie behaalt door studie en opleiding. Dit verhoogt de arbeidsmarktkansen. Daarnaast sluit dit aan bij het uitgangspunt dat jongeren eerst de mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs moeten onderzoeken. Deze grens van het in aanmerking te nemen inkomen van € 1.023,42 netto per maand geldt voor alle studerenden. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt naar leeftijd, opleiding of studie. Het bedrag is gerelateerd aan het wettelijk minimumloon van 23 jaar of ouder, waarbij de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) als uitgangspunt is genomen. Daarbij werken studenten gemiddeld vier dagen in de week en gaan ze één dag in de e week naar school. Daarom is gekozen voor 80% van het WML (4/5 deel). Eventuele vergoedingen of tegemoetkomingen voor directe studiekosten worden niet tot de middelen gerekend. Denk aan les- of cursus- of collegegeld, studieboeken, lesmaterialen, werk- of veiligheidskleding en reiskosten. Tot het inkomen van de student wordt gerekend alle inkomensbestanddelen als bedoeld in artikel 32 van de WWB. Als de student studiefinanciering ontvangt, wordt op grond van artikel 33 WWB voor de bepaling van de hoogte van het inkomen uit studiefinanciering uitgegaan van de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 3.18. Ook als iemand geen studiefinanciering ontvangt omdat hij het niet heeft aangevraagd, ga je uit van het normbedrag. Dit is inkomen waar iemand redelijkerwijs over kan beschikken. Dat geldt natuurlijk niet als iemand geen studiefinanciering krijgt omdat hij te veel verdient. In dat geval kan hij niet redelijkerwijs over de studiefinanciering beschikken. De uitzondering op het begrip meerderjarige kinderen heeft tot gevolg dat deze kinderen niet tot het gezin worden gerekend. De middelen van deze kinderen worden dan niet in aanmerking genomen bij de gezinsbijstand aan de overige gezinsleden. Mocht recht bestaan op algemene bijstand, dan heeft de studerende een zelfstandig recht op bijstand. Stel dat het meerderjarige studerende kind nu meer verdient dan dit bedrag? Hoe ziet het plaatje er dan uit? Een meerderjarig studerend kind dat meer verdient dan € 1.023,42 per maand wordt wel tot het gezin gerekend (artikel 4, tweede lid WWB). Dat betekent dat zijn vermogen volledig in aanmerking worden genomen, maar zijn 19 inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 1.023,42 per maand . 3.2 Aanvraag van de bijstand door een gezin De gezinsleden moeten de bijstand gezamenlijk aanvragen en krijgen recht op de gezinsuitkering ter hoogte van de huidige norm voor gehuwden op grond van de WWB, dat wil zeggen 100% van het referentieminimumloon. Deze aanscherping heeft tot gevolg dat de WIJ opgenomen moet worden in de WWB. Alleen op die manier is het mogelijk dat de gezinsleden gezamenlijk een uitkering aanvragen op grond van een wet die voor ieder van de gezinsleden geldt. Om die reden wordt de WIJ afgeschaft. Het regime van de WIJ voor jongeren onder de 27 jaar wordt overgenomen in de WWB (zie hoofdstuk 2). Hoe ziet die aanvraag er nu uit? Er zijn twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de bijstandsuitkering door de meerderjarige gezinsleden gezamenlijk wordt aangevraagd. Of het hele gezin zich dan tegelijkertijd moet melden, bepalen het UWV en de colleges. Zij zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de uitvoering ter plekke. De tweede mogelijkheid is dat de bijstandsuitkering door één of meer van hen met schriftelijke toestemming van de ander of anderen wordt ingediend. Het is in dat geval niet noodzakelijk dat alle gezinsleden zich tegelijkertijd melden. Dat geldt ook als iemand tijdelijk elders verblijft. Hij kan dan ook schriftelijk toestemming geven voor de aanvraag van een uitkering. Bij zowel de eerste als de tweede mogelijkheid geldt dat jongeren onder de 27 zich in
19
Artikel 4, tweede lid juncto artikel 32, vijfde lid WWB.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
14
alle gevallen moeten melden. Voor hun volstaat een schriftelijke machtiging niet. Zij moeten zich immers bij het UWV melden om te horen welke verplichtingen zij gedurende de vier weken zoektijd hebben en de procedure die daarvoor geldt. Wil één van de gezinsleden niet meewerken aan de aanvraag van een bijstandsuitkering, dan kan de aanvraag niet tot stand komen. Een bijstandsuitkering moet door alle meerderjarige gezinsleden worden aangevraagd, omdat het recht op en hoogte van de gezinsbijstand afhankelijk is van de omstandigheden van alle gezinsleden. Als één van de gezinsleden uitdrukkelijk weigert in te stemmen met de aanvraag om bijstand, dan kunnen de volgende situaties zich voordoen: Door het ontbreken van informatie is het recht niet vast te stellen, waardoor je de aanvraag buiten behandeling stelt of afwijst. Als door de weigering om in te stemmen met de aanvraag het belang van de overige gezinsleden in het gedrang komt, kan het college in uitzonderingsgevallen het recht op bijstand ambtshalve vaststellen.
3.3
Aanvraag van de bijstand door 65-plussers
Voor alleenstaande 65-plussers verandert er in de meeste gevallen niets. Zij melden zich bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en worden bij de melding in de gelegenheid gesteld een aanvraag te doen. Dit geldt ook voor gehuwden waarvan één van de partners 65 jaar of ouder is en de andere partner jonger is dan 65 jaar. Maar, als de jongere partner jonger is dan 27 jaar, dan moet de SVB bij de melding wijzen op de verplichting om werk of reguliere scholing te zoeken. Gaat het om een gezin waarvan één van de gezinsleden jonger is dan 65 jaar, en dit is niet de partner van de 65plusser, dan moet dit gezin zich in zijn geheel melden bij het college. Hiervoor is gekozen omdat het jongere gezinslid in de meeste gevallen het meerderjarig inwonend kind zal zijn en vaak nog een lange tijd aan de arbeids- en re-integratiepverplichtingen zal moeten voldoen. Omdat bij de SVB een financiële prikkel ontbreekt, zal het college beter in staat zijn om invulling te geven aan deze verplichtingen. Nu kunnen gezinssituaties wijzigen. Bij elke mutatie zal bekeken moeten worden of de gezinssituatie nog zodanig is dat het gezin bij de gemeente thuishoort, of dat het gezin overgedragen moet worden aan de SVB. Denk aan de volgende situaties: Er is sprake van een echtpaar, waarbij tenminste één van de partners ouder is dan 65 jaar. Bovendien is er sprake van een inwonend kind, jonger dan 65 jaar. Als dit inwonend kind gaat verhuizen, dan blijft enkel een echtpaar over waarbij tenminste één van de partners ouder is dan 65 jaar. Dit echtpaar hoort bij de SVB en zal moeten worden overgedragen met ingang van de datum van de verhuizing van het inwonend kind. Dezelfde gezinssituatie als in het vorige voorbeeld, maar in dit geval is het inwonend kind zorgbehoevend als bedoeld in artikel 4, vijfde lid WWB. Het college besluit dit kind niet tot het gezin te rekenen. In dat geval blijft enkel een echtpaar over waarbij tenminste één van de partners ouder is dan 65 jaar. Dit echtpaar zal moeten worden overgedragen aan de SVB. Gaat het om de 65-plusser of diens partner die als zorgbehoevend wordt aangemerkt (zie paragraaf 3.1.5), dan blijft het gezin bij het college. Het kan ook gebeuren dat een echtpaar, beide partners jonger dan 65 jaar, één van hun ouders (65plus) in huis hebben. Dit gezin hoort thuis bij het college. Als deze 65-plusser zorgbehoevend is als bedoeld in artikel 4, vijfde lid WWB, dan blijft het echtpaar bij het college, maar de 65-plusserheeft zelfstandig recht op bijstand bij de SVB. Is er sprake van een echtpaar, waarbij tenminste één van de partners ouder is dan 65 jaar, met een inwonend studerend meerderjarig kind, dat minder verdient dan € 1.023,42, dan hoort dit echtpaar bij de SVB. Het kind is namelijk uitgezonderd op het gezinsbegrip. Stopt het kind met studeren, dan vormen ouders en kind weer een gezin. Dit gezin zal overgedragen moeten worden aan de gemeente. Er is sprake van een echtpaar, waarbij tenminste één van de partners ouder is dan 65 jaar. Er is ook sprake van een inwonend kind, jonger dan 65 jaar. Ouders en kind vormen een gezin en kunnen een aanvraag doen bij de gemeente. Gaat dit inwonend kind nu langer dan de maximale duur naar het buitenland, dan wordt dit kind uitgesloten van het recht op bijstand. Hij behoort echter nog wel tot het
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
15
gezin, maar dan als niet-rechthebbend gezinslid. Het echtpaar kan in die periode gewoon bij de gemeente blijven. Het is denkbaar dat klanten de aanvraag bij de verkeerde uitvoeringsinstantie indienen. De uitvoeringsinstantie is dan op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht om de aanvraag door te sturen naar de 20 uitvoeringsinstantie die wel bevoegd is de aanvraag te behandelen .
3.4
De betaling van de bijstand
De bijstand wordt in gelijke delen uitbetaald aan ieder van de meerderjarige rechthebbende gezinsleden. Dat betekent dat als het gezin bestaat uit drie meerderjarige gezinsleden, ieder van hen een derde van de bijstand krijgt uitbetaald. Mocht één van de gezinsleden inkomsten uit arbeid hebben, dan wordt de aanvullende bijstand gedeeld door het aantal meerderjarige personen. Ieder gezinslid krijgt dus evenveel bijstand uitbetaald. Hier zijn wel uitzonderingen op mogelijk. Als zich onder de meerderjarige gezinsleden een echtpaar bevindt, dan kan het echtpaar de bedragen die hen toekomen, aan één van hen laten uitbetalen. Stel dat het gezin met drie meerderjarige gezinsleden bestaat uit een echtpaar en een inwonende ouder, dan kan het echtpaar tweederde van de bijstand aan één van de gehuwden laten uitbetalen. De echtgenoten moeten het verzoek om de betaling aan één van hen te doen, gezamenlijk doen. Op verzoek van alle meerderjarige gezinsleden kan de bijstand ook aan één van hen worden uitbetaald. Eén van de gezinsleden ontvangt op dat moment het hele bedrag.
3.5
De toets op partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen
Alle middelen (inkomsten en vermogen) van alle minderjarige en meerderjarige gezinsleden worden in aanmerking worden genomen, voor zover zij daarover beschikken dan wel redelijkerwijs kunnen beschikken. Er worden twee nieuwe vrijlatingen toegevoegd die specifiek van toepassing zijn bij de gezinsbijstand. Vrijlating inkomsten minderjarige kinderen Een eerste belangrijke aanpassing is de beperking van de vrijlating van inkomsten van minderjarige kinderen. Inkomsten uit arbeid, ontvangen uitkeringen uit werkloosheid en arbeidsongeschiktheid van kinderen tot 16 jaar worden volledig vrijgelaten. Voor 16- en 17-jarigen geldt een maximumbedrag van € 827,- per maand per kind. Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid, onder h WWB. Inkomen uit Wajong-uitkering Een uitzondering geldt voor het inkomen uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het gaat hier specifiek om de uitkering op grond van hoofdstuk 2 (‘nieuwe’ Wajong, aangevraagd op of na 1 januari 2010) en 3 (‘oude’ Wajong, aangevraagd voor 1 januari 2010) van de Wet Wajong. De regering eerbiedigt zo bestaande uitkeringsrechten. Hier is voor gekozen e omdat het vooral gaat om een groep jongeren die bij de ouders blijft wonen, ook na het 18 jaar, omdat er een afhankelijkheidsrelatie is wegens arbeidsongeschiktheid. Voor Wajongeren die al vóór 1 januari 2012 een Wajong-uitkering hebben aangevraagd, blijft dit zo. De Wajongeren die tussen 1 januari 2012 en 1 januari 2013 Wajong hebben aangevraagd worden herkeurd. Zijn ze deels arbeidsgeschikt, dan vallen ze met ingang van 1 januari 2013 onder de beoogde Wet werken na vermogen (Wwnv). Zijn ze volledig en duurzaam arbeidsongeschikt, dan blijven ze onder de Wajong vallen. Na 2013 staat de Wajong voor nieuwe gevallen nog enkel open als ze duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Alle andere mensen gaan naar de Wwnv. Deze vrijlating van de Wajong-uitkering geldt overigens alleen als de Wajong-gerechtigde deel uitmaakt van een gezin waartoe ook één of meerdere meerderjarige (stief/aangetrouwde) kinderen behoren en geldt dus niet als er alleen sprake is van gehuwden of ongehuwd samenwonenden. 3.5.1 De gevolgen voor de bijzondere bijstand en de langdurigheidstoeslag Ook voor de bijzondere bijstand en voor de langdurigheidstoeslag gaat de huishoudinkomenstoets gelden. Voor gezinnen die algemene bijstand ontvangen heeft dit geen gevolgen. Voor niet-bijstandsgerechtigden kan dit echter wel gevolgen hebben. Als het gezinsinkomen namelijk hoger is dan de door de gemeente gestelde inkomensgrens (bij categoriale bijzondere bijstand is de grens 110%; zie par. 5), dan bestaat niet langer recht op
20
Artikel 2:3, eerste lid, Awb
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
16
bijzondere bijstand of langdurigheidstoeslag. Voor de langdurigheidstoeslag geldt dat alle gezinsleden voldaan moeten hebben aan de vereisten om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag. 3.5.2 De gevolgen voor de aanpalende gebieden Ook het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt aangepast aan de wijzigingen in de WWB. De beslagvrije voet voor een gezin bedraagt straks 90% van de gezinsnorm (artikel 475d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Het inkomen van alle gezinsleden wordt meegenomen bij de berekening van de beslagvrije voet. Ook bij het opzetten van een regeling voor het afbetalen van schulden zal de huishoudinkomenstoets gelden. Ofwel, ook in dat geval tellen de inkomsten van alle inwonende gezinsleden mee.
3.6
Overgangsrecht gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets
De aanscherping gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets treedt voor een bepaalde groep pas per 1 juli 2012 in werking. Deze groep heeft een periode van zes maanden om te wennen aan de wijziging en haar uitgavenpatroon daarop aan te passen. Of natuurlijk om zo snel mogelijk uit de uitkering te stromen. Het gaat dan om bloed- en aanverwanten in de eerste graad: die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben op de peildatum; en waarvan één of meer van die bloed- en aanverwanten op de peildatum een uitkering ontvangt of ontvangen op grond van de WWB of de WIJ; voor zover het recht op of de hoogte van de uitkering zou wijzigen doordat deze bloed- en aanverwanten kunnen worden aangemerkt als gezin naar de nieuwe definitie. Wat betekent dit nu concreet? Iedereen die nu een individuele uitkering heeft maar straks onder de definitie van 21 gezin valt heeft een half jaar de tijd voor de uitkering wordt omgezet . Het college heeft niet de keuze om de uitkering al eerder om te zetten. Als aan alle voorwaarden is voldaan, gelden de nieuwe bepalingen pas per 1 juli 2012. Dat geldt alleen als op de peildatum aan alle voorwaarden is voldaan. De peildatum waar naar wordt gekeken is de dag onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wijziging WWB en samenvoeging met de WIJ. Stel dat een vader en een moeder samen in één huis wonen met hun meerderjarig kind. Ze ontvangen allen een WWB-uitkering. Na die datum komt er nog een meerderjarig kind bij hun in huis wonen. Dit kind is werkloos geworden en doet een beroep op bijstand. De ouders en de meerderjarige kinderen vormen naar de nieuwe definitie een gezin. De ouders en het meerderjarig kind ontvingen echter op de peildatum een uitkering en woonden bovendien op hetzelfde adres. Zij vallen onder het overgangsrecht. Hun uitkeringen lopen door en worden per 1 juli aangepast aan de nieuwe situatie. Het meerderjarig kind dat na 1 januari 2012 erbij is gekomen, ontvangt eveneens een bijstandsuitkering. Op 1 juli worden de uitkeringen aangepast naar de nieuwe gezinsbijstand. Dat betekent dat het gehele gezin vanaf die datum één uitkering ontvangt van 100% WML. Aanpassing van het recht en / of de hoogte van de uitkering op andere gronden (toets op middelen of uitsluitingsgronden) valt buiten dit overgangsrecht. De uitkering wordt in alle gevallen wel op deze wijzigingen aangepast. Stel dat in het vorige voorbeeld één van de ouders na 1 januari 2012 een aantal uren gaat werken. De inkomsten uit dit werk worden wel op zijn uitkering in aanmerking genomen. Vanaf 1 juli 2012 – als de uitkering van de ouders en de meerderjarige kinderen is vastgesteld naar de nieuwe gezinsbijstand – worden deze inkomsten in aanmerking genomen bij die gezinsbijstand. Als iemand in de periode vóór 1 januari 2012 een aanvraag doet voor een WIJ werkleeraanbod of een WWBuitkering, maar op de aanvraag is op 1 januari nog niet beslist, dan wordt de aanvraag beoordeeld op basis van de WWB zoals die op 1 januari 2012 luidt. Daarbij moet wel worden aangemerkt dat het overgangsrecht zoals hierboven beschreven ook een onderdeel is van de WWB zoals die op 1 januari 2012 luidt. Ofwel, zodra iemand op 31 december 2011 recht heeft op een WIJ-inkomensvoorziening of een WWB-uitkering, valt hij onder het overgangsrecht zoals hierboven beschreven. De huishoudinkomenstoets gaat voor deze uitkeringsgerechtigde om die reden pas per 1 juli 2012 gelden. Het gaat hierbij dus puur om de vraag of iemand rechthebbend is op de peildatum. Dat staat los van de vraag of er op die datum al beslist is. Dit betekent wel voor een jongere die een
21
Artikel 78s WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
17
WIJ werkleeraanbod heeft aangevraagd voor 1 januari 2012 en waarop pas na die datum wordt beslist, dat voor hem geen werkleeraanbod maar een plan van aanpak wordt opgesteld. Een aantal artikelen is op de groep waarvoor overgangsrecht met betrekking tot de huishoudinkomenstoets geldt, niet van toepassing (zie figuur 3). Voor hun gelden deze artikelen zoals ze golden op 31 december 2011: Figuur 3 Artikel
Omschrijving
3 4
gezamenlijke huishouding en woning alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin
5, onderdeel e 9, derde lid
voorliggende voorziening arbeidsverplichtingen gelden voor het hele gezin
11, vierde lid 18, vierde lid
recht op WWB komt alle gezinsleden gezamenlijk toe afstemming, belanghebbende = het gezin
19, eerste lid 21
algemene voorwaarde recht op bijstand normen 21-65 jaar: lees voor ‘gezin’ telkens ‘gehuwden’ en voor ‘meerderjarige gezinsleden’ telkens ‘echtgenoten’ blijft buiten beschouwing
21, onderdeel c 22 23, eerste lid onder b, tweede lid onder a en derde lid
normen 65 jaar en ouder: lees voor ‘gezin’ telkens ‘gehuwden’ en voor ‘meerderjarige gezinsleden’ telkens ‘echtgenoten’ normen in inrichting
24 31, eerste lid en tweede lid onderdeel h
afwijking norm gezin middelen, inkomsten minderjarige kinderen
32, derde en vierde lid 32, vijfde lid
inkomen niet-rechthebbende partner blijft buiten beschouwing
33, vijfde lid 34, eerste lid onderdeel a, tweede lid onderdeel a, derde lid onderdeel c
vrijlating deel particuliere oudedagsvoorziening vermogen
35, eerste lid 43, tweede en derde lid
bijzondere bijstand aanvraag bijstand door alle gezinsleden gezamenlijk
45, derde lid, aanhef, vierde en vijfde lid 47a, eerste lid onderdeel b
vaststelling en betaling
47c, vijfde lid 50, eerste lid
toepassing afstemming door SVB eigen woning
59, eerste lid 78m
terugvordering gezinsleden overgangsrecht gelijkstelling voormalige pleeg- en stiefkinderen aan eigen kinderen
taak sociale verzekeringsbank
Overigens gelden de inlichtingen- en medewerkingsplicht wel al per 1 januari 2012. Vanaf dat moment geldt de informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben als de alleenstaande, alleenstaande ouder of de gehuwde die onder het overgangsrecht valt (artikel 78s, vierde lid WWB).
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
18
3.6.1 Overgangsrecht: bijstand in de vorm van een geldlening 22 Als op de peildatum bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, dan kan deze geldlening door blijven lopen als aan de volgende voorwaarden is voldaan: Het gaat om één of meer bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. En na de peildatum wordt de bijstandsverlening voortgezet naar de gezinsnorm. Deze bijstandsverlening behoudt nu de vorm van een geldlening tot het nader door het college bij besluit te bepalen tijdstip. De rechten en plichten gelden dan voor alle gezinsleden die bij deze bijstandsverlening zijn 23 inbegrepen .
3.7
Beleidsvraagstukken Hoe informeren we onze klanten over deze wijzigingen, zodat zij optimaal gebruik kunnen maken van het overgangsrecht? Hoe zwaar wordt ingezet op handhaving en controle van de gezinssituatie? Houden we rekening met de houding van de rest van het gezin als een maatregel opgelegd moet worden? Hoe organiseren we het aanvraagproces op het moment dat een ten laste komend kind de leeftijd van 18 jaar bereikt? Wanneer maken we een uitzondering op de gezinsbijstand voor een zorgbehoevend gezinslid? Welke verordeningen moeten worden aangepast aan de nieuwe definities van alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin? Wat doen we met afstemmingen als gevolg van de verwijtbare gedraging van één van de gezinsleden (treft het hele gezin)? Wanneer draagt arbeid voldoende bij aan de arbeidsinschakeling om in aanmerking te komen voor de nieuwe vrijlating inkomsten uit arbeid? Tot wanneer geldt het overgangsrecht voor bijstand in de vorm van een geldlening? Hoe richten we de aanvraag voor gezinnen in? Moeten alle gezinsleden komen of kan één van de gezinsleden zich melden met schriftelijke toestemming van de andere gezinsleden? o En als niet alle gezinsleden zich hoeven te melden, hoe stellen we dan hun arbeidsverplichtingen vast?
22 23
Dat is de dag onmiddellijk voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 25
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
19
4
Aanscherping verplichtingen
Een aantal verplichtingen is aangescherpt. Daarbij geldt in de eerste plaats een aantal maatregelen die bedoeld zijn voor jongeren, maar ook voor de andere groepen is er een aantal maatregelen genomen. Bijvoorbeeld de verplichte tegenprestatie, maar ook beperking van de maximale duur verblijf in het buitenland. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de arbeidsverplichtingen en de plicht tot tegenprestatie. Voor we de verschillende verplichtingen zullen bespreken, wordt eerst vastgesteld voor wie nu precies welke verplichtingen gelden. Na de arbeidsverplichtingen en de plicht tot tegenprestatie komt de beperking verblijfsduur in het buitenland aan bod. Vervolgens komt de informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten aan de orde. Het hoofdstuk wordt afgesloten met beleidsvraagstukken.
4.1
Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie
De arbeids- en re-integratieverplichting uit artikel 9 WWB is uitgebreid. Dat blijkt al meteen uit de wijziging van het opschrift van artikel 9, dat nu luidt: ‘plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie’. Dit artikel beschrijft in het eerste lid de volgende verplichtingen: a naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV b gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken naar een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak (zie paragraaf 4.2) c naar vermogen een tegenprestatie te verrichten (zie paragraaf 4.1.2) Uitgangspunt is dat deze verplichtingen voor iedereen gelden. Maar op die hoofdregel is een aantal uitzonderingen gemaakt. Groepen op wie de verplichtingen onder a en b niet van toepassing zijn Er zijn twee categorieën personen op wie de verplichting onder a en b niet van toepassing zijn: mensen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep van de WSW behoren; en 24 mensen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet Wajong . De verplichtingen genoemd onder a en b zijn niet van toepassing voor deze groepen, maar de plicht om een tegenprestatie te verrichten wel (onder c). Groepen voor wie de verplichtingen om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden enkel gelden als aan randvoorwaarden is voldaan. Daarnaast zijn er twee categorieën personen die de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en om een tegenprestatie te verrichten alleen opgelegd kunnen krijgen als aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan: mensen die zorg verlenen (artikel 9, zesde lid WWB); alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar (artikel 9, vierde lid WWB). Bij de eerste groep gaat het om de mensen die zorg verlenen aan een zorgbehoevend persoon met een AWBZ25 indicatie van 10 uur of meer per week . Voor deze mantelzorgers geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie alleen als het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de mogelijkheid om die zorg te combineren met die verplichtingen. Dit wordt geregeld in artikel 9, zesde lid van de WWB. Het doet daarbij niet ter zake of er een verzoek is
24
Artikel 9, vijfde lid WWB
25
Het betreft hier de persoon als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, onder 1 en 2 als bedoeld in artikel 4, vijfde lid,
onderdeel b WWB. Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
20
26
ingediend om de zorgbehoevende persoon buiten de gezinsbijstand te laten . En het doet ook niet ter zake of het college op een eventueel verzoek een positief of negatief besluit heeft genomen. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of om een tegenprestatie te leveren, kan alleen opgelegd worden als het college zich ervan heeft vergewist dat de verplichtingen te combineren zijn met de zorgtaken. Voor deze groep geldt voorts dat zij ook geen tegenprestatie hoeven te verrichten als het college vindt dat dit niet te combineren is met de te verlenen zorg aan een zorgbehoevend persoon met een AWBZ-indicatie van 10 uur of 27 meer per week. Voor de tweede groep, de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar, geldt de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden als het college eerst goed gekeken heeft naar: de beschikbaarheid van passende kinderopvang; de toepassing van voldoende scholing; en de belastbaarheid van betrokkene. Dit is niet anders dan onder de huidige regelgeving. Op dit punt is er geen sprake van een wijziging. Individuele vrijstelling Tot slot kan het college – net als voorheen – op grond van dringende redenen in individuele gevallen mensen een ontheffing verlenen van de verplichtingen. Deze ontheffing is altijd tijdelijk. Het is ook niet in alle gevallen nodig om iemand van alle verplichtingen te ontheffen. Iemand kan daarnaast ook een gedeeltelijke ontheffing van de verplichtingen krijgen. We hebben nu gezien voor wie de verplichtingen gelden. Nu gaan we nader in op wat deze verplichtingen precies inhouden. 4.1.2 Wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen Er wordt een wettelijke plicht tot een tegenprestatie naar vermogen geïntroduceerd. Wat houdt dit precies in? Het college krijgt de bevoegdheid om mensen met een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ te verplichten om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze tegenprestatie hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling. Er is dan ook geen verplichte samenloop met een reintegratietraject. 28
Er is een aantal regels vastgesteld met betrekking tot de tegenprestatie. De tegenprestatie : hoeft niet te zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; mag niet in de weg staan aan acceptatie van arbeid of re-integratie; bestaat daarom uit werkzaamheden waarvan omvang en duur beperkt zijn; bestaat uit maatschappelijk nuttige werkzaamheden die de uitkeringsgerechtigde kan verrichten (naar vermogen); wordt verricht naast of in aanvulling op de reguliere arbeidsmarkt (mag niet tot verdringing leiden). gemeenten moeten zich ervan vergewissen dat de opgedragen tegenprestatie gecombineerd kan worden met de zorg voor huisgenoten. Het college bepaalt de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Hierbij kijkt het college naar de individuele omstandigheden en de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen aan elke uitkeringsgerechtigde worden opgedragen. Natuurlijk is het ook mogelijk dat de bijstandsgerechtigde zelf – vrijwillig – een tegenprestatie aandraagt en die voorlegt aan het college. De tegenprestatie is een bevoegdheid van het college, geen verplichting. De klant kan hier dus geen rechten aan ontlenen.
26
Een dergelijk verzoek kan op grond van artikel 4, vijfde lid WWB bij het college worden ingediend.
27
Het betreft ook hier de persoon als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, onder 1 en 2 als bedoeld in artikel 4, vijfde lid,
onderdeel b, WWB. 28
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3. p. 14
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
21
Tegenprestatie versus reguliere werkzaamheden In het kader van de tegenprestatie kunnen maatschappelijk nuttige werkzaamheden worden opgedragen. Waarin onderscheiden deze werkzaamheden zich van de werkzaamheden die tot de reguliere arbeidsmarkt behoren? Er mag immers geen sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt. Het onderscheid zit hem in het volgende. De tegenprestatie bestaat altijd uit additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Voor werkzaamheden op de reguliere arbeidsmarkt bestaat daarentegen de bereidheid om loon te betalen. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en of de overheid worden gemaakt. Denk aan een zwembad dat economisch niet rendabel was. De gemeente wilde dit zwembad sluiten, maar een groep vrijwilligers heeft aangeboden om het onderhoud op zich te nemen. Het zwembad is vervolgens open gebleven en draait nu op een grote groep vrijwilligers. In dit geval is er geen sprake van verdringing. Zouden de vrijwilligers deze klussen niet oppakken, dan zou het zwembad dicht zijn. De badmeester is wel betaald, dus er blijft zelfs een 29 baan behouden . Tegenprestatie versus participatieplaatsen Zowel de tegenprestatie als de participatieplaats richt zich op het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering. Bovendien is het karakter van de werkzaamheden bij beide instrumenten additioneel. Maar buiten deze overeenkomsten zijn er ook veel verschillen: Tegenprestatie Van de uitkeringsontvanger mag een tegenprestatie worden verwacht die nuttig is voor de samenleving.
Participatieplaats Werkzaamheden in de eerste plaats nuttig voor de ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde richting de arbeidsmarkt.
Geen re-integratie instrument. Werkzaamheden zijn van korte duur.
Geen premie mogelijk.
Re-integratie instrument. Werken voor langere periode van maximaal twee jaar met, onder omstandigheden, een verlengingsmogelijkheid. Bij voldoende meewerken aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling kent de gemeente een premie toe.
Tegenprestatie en internationaal recht 30 De tegenprestatie wordt verplicht voor iedereen die een WWB-, IOAW-, of IOAZ-uitkering ontvangt . Staat de tegenprestatie niet op gespannen voet met artikel 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens 31 (EVRM), artikel 8 IVBPR en art 2 ILO-verdrag nr. 29 ? Artikel 4. EVRM - Verbod van slavernij en dwangarbeid 1.Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden. 2.Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten. 3.Niet als „dwangarbeid of verplichte arbeid" in de zin van dit artikel worden beschouwd: a. elk werk dat gewoonlijk wordt vereist van iemand die is gedetineerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag, of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling; b. elke dienst van militaire aard of, in het geval van gewetensbezwaarden in landen waarin hun gewetensbezwaren worden erkend, diensten die gevorderd worden in plaats van de verplichte militaire dienst;
29 30 31
Het gaat hier om het Amstelbad in Ouderkerk aan de Amstel Voor de uitzonderingen, zie paragraaf 4.1. Dit artikel komt nagenoeg overeen met artikel 8 IVBPR. De strekking van artikel 2 ILO-verdrag nr. 29 is ook nagenoeg gelijk
aan artikel 4 EVRM. De toetsing aan deze artikelen is dan ook gelijk. Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
22
c. elke dienst die wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp die het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt; d. elk werk of elke dienst die deel uitmaakt van normale burgerplichten. De tegenprestatie wordt niet gezien als dwangarbeid of verplichte arbeid, omdat het niet nakomen van de plicht hooguit leidt tot een financiële afstemming door het college. Van echte dwang kan dus geen sprake zijn. In onderdeel d van het derde lid van artikel 4 EVRM is vastgelegd dat er geen sprake is van dwangarbeid of verplichte arbeid als er werk of diensten worden verricht die deel uitmaken van normale burgerplichten. In de Memorie van Toelichting staat dat het bij de tegenprestatie gaat om een nieuwe burgerlijke verplichting. Zolang de tegenprestatie bestaat uit kleine verplichtingen of gemeenschapsdiensten, zoals de stoep voor een verzorgingshuis sneeuwvrij maken, of zout strooien op een schoolplein, zal het geen problemen geven.
4.2
Aanscherping arbeidsverplichtingen alleenstaande ouders
De specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar (artikel 9a 32 WWB) wordt aangescherpt . Zo geldt deze ontheffing straks nog voor de duur van maximaal vijf jaar. Bovendien moet er een plan van aanpak worden opgesteld, waarbij zowel de alleenstaande ouder als het college een rol heeft. In dit plan van aanpak is opgenomen wat van de alleenstaande ouder wordt verwacht wat betreft zijn reintegratie inspanningen. Voor het college houdt dit in dat het plan van aanpak telkens na zes maanden heronderzocht moet worden en zo nodig moet worden bijgesteld. Voor de alleenstaande ouder betekent dit dat die frequenter contact met het college zal hebben. Dit contact is niet vrijblijvend. Het plan van aanpak wordt afgestemd op de inspanningen die de alleenstaande ouder sinds de opstelling van het plan van aanpak of het vorige heronderzoek verricht heeft en de resultaten die bereikt zijn. Blijkt ondubbelzinnig uit de houding en gedragingen van de alleenstaande ouder dat hij zijn verplichtingen niet nakomt, dan wordt de ontheffing ingetrokken. Dat betekent dat de alleenstaande ouder daarna niet meer in aanmerking kan komen voor de ontheffing. Bovendien kan er een maatregel worden opgelegd op grond van de maatregelverordening, als de ontheffing om deze reden wordt ingetrokken. Om alleenstaande ouders met jonge kinderen zoveel mogelijk te stimuleren om (meer) te gaan werken, komt er een ruimere vrijlating van inkomsten uit arbeid. Deze regeling (artikel 31, tweede lid, onderdeel r WWB) houdt in dat een vrijlating geldt voor alleenstaande ouders van 12,5% van de netto-inkomsten uit arbeid, tot een maximum van € 120,- per maand. De duur van deze vrijlating is maximaal 30 aaneengesloten maanden. Deze vrijlating geldt voor alleenstaande ouders en voor alleenstaande ouders met één of meer meerderjarige kinderen, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en hij: de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar; de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, is verstreken; en dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Deze vrijlating vervangt de bestaande vrijlating van de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger is dan vijf jaar. Ook bij de IOAW en IOAZ wordt deze vrijlating ingevoerd. Nu dit bruto-uitkeringen zijn, gaat het hier om een vrijlating van maximaal € 187,28 bruto per maand. De mogelijkheid van een inkomstenvrijlating bestaat op dit moment al voor iedere bijstandsgerechtigde. Het gaat om een vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 190,- per maand (artikel 31, tweede lid, onderdeel n WWB). Deze inkomsten kunnen ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend als dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Voor alleenstaande ouders is een half jaar over het algemeen te kort om uit te stromen, daarom krijgen zij na deze periode nog een periode van 30 maanden recht op vrijlating. In totaal hebben zij daarmee drie jaar recht op een inkomstenvrijlating. Deze vrijlatingen gelden overigens niet voor jongeren onder de 27 jaar.
32
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 815, nr. 32
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
23
4.2.1 Overgangsrecht: alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting Alleenstaande ouders met een specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9a WWB behouden deze voor de duur van de ontheffing, maar tot maximaal zes maanden na inwerkingtreding van dit 33 wetsvoorstel (dus tot 1 juli 2012) . Daarna zijn de nieuwe (scherpere) voorwaarden van artikel 9a WWB van toepassing. 4.2.2 Overgangsrecht: vrijlating middelen alleenstaande ouders Alle alleenstaande ouders die gaan werken kunnen vanaf inwerkingtreding van dit voorstel een beroep doen op de nieuwe vrijlatingsregeling. Zij moeten dan wel eerst in aanmerking zijn gekomen voor de algemene vrijlating van zes maanden. Aansluitend kunnen ze gebruik maken van de nieuwe vrijlating voor alleenstaande ouders. 34 Combineert de alleenstaande ouder op de peildatum de algemene vrijlating van inkomsten uit arbeid (artikel 31, 35 tweede lid, onderdeel n WWB) met vrijlating van (één van de) heffingskortingen , dan mogen zij deze beide 36 vrijlatingen behouden tot het moment dat de algemene vrijlating van inkomsten uit arbeid eindigt . Alleenstaande ouders die op de peildatum enkel gebruik maken van de vrijlating van de heffingskortingen houden deze vrijlating voor de duur van twee maanden, maar uitsluitend wanneer deze leidt tot een hogere uitkering dan de nieuwe vrijlating voor alleenstaande ouders zou leiden. Na die twee maanden kunnen zij gebruik maken van 37 de nieuwe vrijlating voor alleenstaande ouders .
4.3
Beperking verblijfsduur in het buitenland
De maximale verblijfsduur in het buitenland wordt beperkt tot maximaal vier weken per jaar voor iedereen tussen de 18 en 65 jaar. Hier zijn drie redenen voor. Ten eerste wordt op deze manier de export van sociale zekerheidsuitkeringen naar het buitenland beperkt. De bijstand is bedoeld om te voorzien in bestaanskosten verbonden aan het Nederlandse territorium (artikel 11, eerste lid, WWB). Een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van bijstand behoort daar volgens de 38 toelichting niet bij . Daarnaast heeft deze wijziging ook een handhavingsaspect. Een langdurig verblijf in het buitenland maakt het makkelijker om verzwegen vermogen in het buitenland op te bouwen of in stand te houden. Bovendien is het recht op bijstand van mensen die langdurig in het buitenland verblijven, moeilijk vast te stellen en slecht te handhaven. Tot slot moet voorkomen worden dat de band met de Nederlandse arbeidsmarkt verder onder druk komt te staan. Dit geldt ook voor de re-integratie en inburgering in de Nederlandse samenleving. Ook mensen die tijdelijk zijn ontheven van de sollicitatie- en re-integratieplicht moeten die band behouden, zodat ze sneller richting de arbeidsmarkt kunnen stromen als de beperkingen verminderd of opgeheven zijn. De bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder mogen straks dertien weken per jaar in het buitenland verblijven. Deze groep bijstandsgerechtigden heeft definitief geen arbeidsverplichtingen, daarom is de maximale duur verblijf in het buitenland voor deze groep langer. Bovendien sluit dit aan bij de AWBZ-wetgeving voor 65-plussers in het buitenland. De verplichting om een verblijf in het buitenland van tevoren te melden, bestond al (o.g.v. artikel 17 WWB). Het niet geven van deze informatie levert een schending van de inlichtingenplicht op, waar eventueel een afstemming voor gegeven kan worden. Het is de bijstandsgerechtigde natuurlijk wel toegestaan om langer dan de toegestane
33 34 35
Artikel 78p, eerste lid, WWB De dag onmiddellijk voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding. Het gaat hier om de bedrag waarmee de alleenstaandeouderkorting wordt vermeerderd (voorheen: aanvullende
alleenstaandeouderkorting) en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. 36
Artikel 78p, derde lid WWB
37
Artikel 78p, tweede lid, WWB
38
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 16
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
24
duur in het buitenland te verblijven, maar dan is er in die langere periode géén recht op (aanvullende) bijstand. In de IOAW en IOAZ is slechts opgenomen (in art. 6, eerste lid, sub a) dat de werkloze werknemer / gewezen zelfstandige die buiten Nederland woont of aldaar anders dan tijdelijk verblijf houdt, geen recht op uitkering heeft. Dit artikel wordt niet gewijzigd. Al jaren wordt in de praktijk van de IOAW en IOAZ aangesloten bij de bepalingen van de WWB. De CRvB heeft deze gedragslijn bevestigd, zie o.m. LJN: AV0675, d.d. 24-01-2006. Dat betekent dat ook nu kan worden aangesloten bij de vier-wekentermijn van de WWB, zijnde de maximale periode dat er sprake kan zijn van een tijdelijk verblijf buiten Nederland. 4.3.1 Overgangsrecht: beperking verblijfsduur in het buitenland Het overgangsrecht is zodanig geregeld dat iemand die in 2011 begonnen is met een verblijf in het buitenland, dit verblijf in 2012 kan afmaken volgens de oude regels. Daarom geldt er voor iedereen die voorheen een periode van 13 weken in het buitenland mocht verblijven een overgangstermijn van drie maanden. Gedurende deze overgangstermijn gelden de regels zoals die de dag voor inwerkingtreding van deze wijzing golden. Voor iedereen die maximaal 26 weken in het buitenland mocht verblijven geldt een overgangstermijn van zes 39 maanden . Zo kan een reeds begonnen verblijf in het buitenland in 2011 volgens de oude regels worden afgemaakt na 1 januari 2012.
4.4
Informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten
De aanscherping gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets treedt voor een bepaalde groep pas per 1 juli 2012 in werking. Deze groep heeft een periode van zes maanden om te wennen aan de wijziging en haar gedrag (lees: uitgavenpatroon) daarop aan te passen. Iedereen die nu een individuele uitkering heeft maar straks onder 40 de definitie van gezin valt heeft een half jaar de tijd voor de uitkering wordt omgezet . Dat geldt alleen als op de peildatum aan alle voorwaarden is voldaan. Om nu te kunnen beoordelen of iemand onder deze overgangsregeling valt, geldt er met ingang van 1 januari 2012 een inlichtingen- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben als de alleenstaande, alleenstaande ouder of de gehuwden die onder het overgangsrecht valt (artikel 78s, vierde lid WWB).
4.5
Beleidsvraagstukken Welke wijzigingen zijn nodig in de verordeningen als gevolg van de introductie van de tegenprestatie? Gaan we bijstandsgerechtigden een tegenprestatie laten verrichten en zo ja: o Welke doelgroep? o Waaruit bestaat deze tegenprestatie? o Hoe leggen we dit vast met de klant? o Waar ligt het initiatief? o Waar ligt het toezicht? o Hoe regelen we de controle op de uitvoering? Welke re-integratieinstrumenten gaan we voor welke groep inzetten? Wanneer draagt het verrichten van arbeid bij aan de arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders? Ofwel, wanneer komen ze in aanmerking voor de vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende 30 maanden? Hoe geven we vorm aan de informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten?
39 40
Artikel 78q WWB Artikel 78s WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
25
5
De vangnetfunctie van de WWB moet verder versterkt worden
De bijzondere bijstand is als inkomensondersteunend instrument zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd aan gemeenten. De bijzondere bijstand kent drie vormen: individuele bijzondere bijstand categoriale bijzondere bijstand de langdurigheidstoeslag Op dit moment heeft het college bij al deze vormen van inkomensondersteuning de volledige vrijheid om te bepalen of en zo in welke mate rekening wordt gehouden met de aanwezige financiële draagkracht. Met ingang van 1 januari 2012 wordt het gemeentelijk inkomensbeleid genormeerd op maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag of verlaging (dit is het wettelijk sociaal minimum, WSM). Er is voor gekozen om aan te sluiten bij de toepasselijke bijstandsnorm, omdat op deze manier een onderscheid gemaakt kan worden naar de verschillende huishoudtypen. De achterliggende reden van deze maatregel is het voorkomen dat gemeenten het centrale inkomensbeleid van het Rijk met het eigen generieke gemeentelijke inkomensbeleid doorkruisen. Van generiek gemeentelijk inkomensbeleid is sprake als er categoriaal inkomensondersteuning wordt verstrekt aan mensen, zonder dat daar daadwerkelijk gemaakte (on)kosten tegenover staan. De colleges hebben deze bevoegdheid omdat in de WWB een expliciete uitzondering is gemaakt op het algemene uitgangspunt dat het generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het Rijk. Daarom is deze maatregel alleen van toepassing op categoriale inkomensondersteunende voorzieningen. Op welke gemeentelijke voorzieningen heeft dit nu betrekking? Het gaat specifiek om de: langdurigheidstoeslag categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten categoriale bijzondere bijstand aan ouderen categoriale bijzondere bijstand aan mensen met schoolgaande kinderen categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering stadspassen voorzieningen op sociaal cultureel terrein Deze maatregel is dus niet van toepassing op individuele bijzondere bijstand. Voor individuele bijzondere bijstand geldt immers het maatwerkprincipe. Het college heeft nog steeds de vrijheid om zelf vast te stellen wat er onder een laag inkomen wordt verstaan. Het staat colleges vrij om de bijstandsgerechtigden met een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm wel gebruik te laten maken van de (premie)kortingen en specifieke polisvoorwaarden die de gemeente met de zorgverzekering is overeengekomen, mits de gemeente daarbij niet overgaat tot vergoeding 41 van aanvullende premie of een deel daarvan . Gaat het hier ook over stadspassen en voorzieningen op sociaal cultureel terrein? Dit is gemeentelijk minimabeleid en valt niet onder de WWB. Gemeentelijk minimabeleid valt onder wat in artikel 108 Gemeentewet wordt aangemerkt als gemeentelijke huishouding. Dit begrip gemeentelijke huishouding is niet statisch, maar dijt uit of krimpt in, afhankelijk van wat de Rijksoverheid op dat moment expliciet tot zijn domein rekent. Als iets namelijk expliciet tot het domein van de Rijksoverheid behoort, dan behoort het niet langer tot de gemeentelijke huishouding. De gemeente mag dan enkel binnen de kaders van medebewind (in dit geval de WWB) uitvoering geven aan deze onderdelen. De bovengenoemde uitdijing of juist inkrimping is niet zo snel terug te vinden in expliciete wetgeving, maar eerder in de uitleg van wetgeving zoals hier. De kwijtschelding van lokale belastingen en heffingen valt niet onder het regiem van de WWB, maar kent een eigen regeling. Gemeenten zijn bij het verlenen van kwijtschelding gebonden aan de regels die in de 42 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zijn vastgesteld door de staatssecretaris van Financiën .
41
42
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 74 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 70
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
26
5.1
Verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen 43
De Tweede Kamer heeft middels de motie Blanksma-Spekman c.s. aangeven dat het heel belangrijk is dat gemeenten bijdragen aan het terugdringen van het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen. Gevraagd werd om gemeenten die hier onvoldoende aan bij zouden dragen een korting te geven op de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Er is gekozen voor een andere variant, waarbij de gemeenteraad verplicht wordt een verordening vast te stellen. Het gaat meer specifiek om een verordening m.b.t. het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (artikel 8, eerste lid, onder g en tweede lid, onder d WWB). Waarom is dit zo belangrijk? Het gaat erom dat kinderen niet in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkelen belemmerd mogen worden door de slechte financiële positie van hun ouders. Willen kinderen kans hebben op een zelfredzame toekomst, dan is maatschappelijke participatie van groot belang. Om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning zoveel mogelijk bij de minderjarige kinderen van deze doelgroep terecht komt, is het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura uit te keren. En niet als geldbedrag. Wat moet in ieder geval in de verordening zijn opgenomen? Er moet in de eerste plaats invulling worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie. Voor deze vorm van categoriale bijzondere bijstand geldt overigens ook een maximaal inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Na twee jaar wordt geëvalueerd wat de effecten zijn van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep. Pas na die evaluatie wordt beoordeeld of deze verordeningsplicht een structureel karakter krijgt.
5.2
Overgangsrecht: normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid
Iedereen met een inkomen dat hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, die op de dag voor deze wijziging in werking is getreden categoriale aanvullende inkomensondersteuning van de gemeente ontvangt, houdt dit recht in beginsel gedurende maximaal drie maanden. De eerste drie maanden na inwerkingtreding van deze wijziging geldt de normering van 110% ook nog niet voor de langdurigheidstoeslag, tenzij de gemeente dit natuurlijk in haar eigen verordening had vastgelegd. De algemene regel is dat de per 31-12-2011 lopende categoriale gemeentelijke inkomensondersteuning per 1-42012 moet worden aangepast aan de nieuwe wettelijk kaders. Indien in voorkomende gevallen het situaties betreft waarin naast de verlening van categoriale inkomensondersteuning ook de regels van het overgangsrecht voor de gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets gelden, is het in eerste instantie aan de gemeenten om in dit soort gevallen de afbouw c.q. de beëindiging van de categoriale inkomensondersteuning volgens de voor de cliënt gunstigste overgangsregeling te laten verlopen. Indien in individuele situaties de beëindiging van categoriale inkomensondersteuning met toepassing van het overgangsrecht naar het oordeel van het college tot ongewenste gevolgen leidt, biedt individueel maatwerk mogelijk een oplossing. Immers bij de verlening van individuele bijzondere bijstand geldt de centrale inkomensnormering van 110 % niet.
5.3
Beleidsvraagstukken Welke verordeningen moeten worden aangepast aan de inkomensgrens van 110%? Hoe komt de verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen eruit te zien? Moeten de contracten met zorgverzekeraars m.b.t. de collectieve ziektekostenverzekering worden opengebroken? Moeten er contracten in het kader van de stadspassen worden gewijzigd? Wordt (een deel van) de categoriale bijzondere bijstand ingevuld door middel van individuele bijzondere bijstand, al dan niet op basis van groepskenmerken?
43
Kamerstukken II 2009/2010 24 515, nr. 181
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
27
6
Wijzigingen in de in aanmerking te nemen middelen
Naast de wijzigingen die samenhangen met de versterking van het activerende karakter en de versterking van de vangnetfunctie, is er ook nog een aantal wijzigingen met betrekking tot de in aanmerking te nemen middelen.
6.1
Bijdrage onderhoudsplicht jongeren onder de 21 jaar
De bijdrage voor de onderhoudsplicht van ouders aan jongeren onder de 21 jaar wordt volledig vrijgelaten, als deze bijdrage op grond van artikel 12 WWB al in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Dit is vooral een praktische wijziging. Voor jongeren onder de 21 jaar gelden aparte, lagere normen. In enkele gevallen zijn die normen niet toereikend. In dat geval kan de jongere bijzondere bijstand aanvragen voor de kosten van levensonderhoud. Eigenlijk zijn de ouders van jongeren onder de 21 jaar financieel verantwoordelijk, maar in bijzondere gevallen is bijzondere bijstand mogelijk als de middelen van de ouders niet toereikend zijn of als hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Stel nu dat de ouders wel een kleine bijdrage kunnen doen, maar die bijdrage is ook niet toereikend. Dan geldt de ouderlijke bijdrage niet als in aanmerking te nemen middel. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand kan hier natuurlijk wel rekening mee gehouden worden. Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid onder w WWB.
6.2
Inkomsten uit WSF of WTOS
Inkomsten van meerderjarige kinderen die regulier bekostigd onderwijs volgen of aanspraak maken op studiefinanciering of WTOS worden niet in aanmerking genomen tot een bedrag van € 1.023,42 per maand 44 (paragraaf 3.1.6) . Het meerdere wordt wel in aanmerking genomen. Dit is geregeld in artikel 32, vijfde lid WWB. Daarnaast is er nog een wijziging met betrekking tot de studiefinanciering. Tot nu toe werden er twee verschillende normbedragen voor studiefinanciering gehanteerd in de WWB. Het bedrag genoemd in artikel 3.18 WSF 2000 en een bedrag genoemd in artikel 33 WWB. Hoe komt dat? Per september 2007 is de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) gewijzigd. Vanaf dat moment is er één normbedrag voor levensonderhoud, waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar aparte normbedragen voor levensonderhoud of leermiddelen. Sindsdien kunnen studenten in het hoger onderwijs ook een beroep doen op het collegegeldkrediet. Omdat studenten nu het collegegeld dat ze moeten betalen kunnen lenen, wordt hun besteedbare financiële ruimte groter. Als gehuwden in de WWB bijstand ontvangen, en één van de partners ontvangt studiefinanciering, dan wordt met dit inkomen uit studiefinanciering rekening gehouden. Ook bij een aanvraag om bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de inkomsten uit studiefinanciering. In deze situaties moest het bedrag genoemd in artikel 33, tweede lid WWB, in aanmerking worden genomen. Dit bedrag was opgenomen in artikel 33 (bijzonder inkomen) omdat enkel het deel dat bedoeld is voor levensonderhoud als middel in aanmerking moet worden genomen. En nadrukkelijk niet het deel dat bedoeld is voor leermiddelen. Door de wijziging van de WSF 2000 in 2007 sloten de bedragen die genoemd werden in artikel 33 niet meer aan bij het normbudget voor levensonderhoud zoals dat in de WSF 2000 werd gehanteerd. Er werd daarom bij de bijstandsverlening rekening gehouden met een te laag bedrag. Door nog maar één normbedrag te hanteren, en wel het bedrag uit artikel 3.18 WSF 2000 wordt wel met het juiste bedrag rekening gehouden. De tegemoetkoming voor het lesgeld voor degene die beroepsonderwijs volgen, wordt zo buiten beschouwing gelaten. Voor de studenten van het hoger onderwijs wordt het collegegeldkrediet buiten beschouwing gelaten. Er wordt dus alleen rekening gehouden met het budget voor levensonderhoud (zie figuur 2). Ontvangt de studerende aan het hoger onderwijs, of de deelnemer aan het beroepsonderwijs, een partnertoeslag (artikel 3.4 WSF 2000) of een toeslag voor een eenoudergezin (artikel 3.5 WSF 2000), dan worden deze toeslagen op grond van artikel 33, tweede lid WWB, ook in aanmerking genomen als inkomen uit studiefinanciering.
44
Dat kind moet dan onderdeel zijn van een gezin dat niet enkel bestaat uit gehuwden of ongehuwd samenwonenden.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
28
Figuur 2
Beroepsonderwijs
WO/HBO
Thuiswonend
Uitwonend
Thuiswonend
Uitwonend
basisbeurs
€
75,39
€
246,00
€
95,61
€
266,23
aanvullende beurs of lening
€ 308,40
€
328,33
€
221,00
€
240,92
basislening
€
€
164,21
€
287,54
€
287,54
€
738,54
€
604,15
€
794,69
€
652,62
€
604,15
-
€
794,69
-
€
85,92
€
-
*
€
-
*
64,21
+
€ 548,00 budget levensonderhoud ( = inkomen voor WWB) lesgeld
€ 462,08 €
85,92
-
+
-
+
+
* collegegeld bij WO/HBO: collegeldlening
6.2.1 Overgangsrecht: inkomen uit studiefinanciering Het inkomen uit studiefinanciering dat nu in aanmerking wordt genomen, is een te laag bedrag. Met de inwerkingtreding van deze wijziging gaan de uitkeringsgerechtigden er dus feitelijk op achteruit. Daarom gelden de artikelen 33, tweede lid en 39, eerste lid, zoals die luiden op de dag vóór de inwerkingtreding voor deze groep nog gedurende maximaal zes maanden (of tot het moment dat de uitkering beëindigd wordt). Dit overgangsrecht geldt zowel voor mensen die op 31 december 2011 een uitkering op grond van de WWB hadden, als voor jongeren die op 31 december 2011 een uitkering op grond van de WIJ hadden.
6.3
Vrijlatingen gelden niet voor jongeren onder de 27 jaar
Een aantal vrijlatingen en premies is niet van toepassing op jongeren onder de 27 jaar. Het gaat hier om de vrijlating van: de jonggehandicaptenkorting (artikel 31, tweede lid onder c WWB); de één- of tweemalige premie voor zover dat bedraagt aan de arbeidsinschakeling (artikel 31, tweede lid onder j WWB); een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk (artikel 31, tweede lid onder k WWB); inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling (artikel 31, tweede lid, onder n WWB); de nieuwe inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, van 12,5% van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal 30 aaneengesloten maanden als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit is geregeld in artikel 31, vijfde lid WWB.
6.4
Beleidsvraagstukken Moet de re-integratieverordening worden aangepast, nu enkele vrijlatingen niet gelden voor jongeren onder de 27 jaar?
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
29
7 De WIJ wordt ingetrokken Het regime van de Wet Investeren in Jongeren blijft behouden, maar de wet wordt wel ingetrokken. Waarom? De reden daarvan is gelegen in de aanscherping van de gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets. Deze aanscherping leidt ertoe dat jongeren tot 27 jaar die bij de ouder(s) inwonen, gezamenlijk met de ouders een gezinsuitkering moeten aanvragen. Dat is met twee afzonderlijke wetten niet mogelijk. Daarom is ervoor gekozen om iedereen tussen de 18 en 65 jaar onder de WWB te laten vallen, waarbij voor jongeren onder de 27 jaar andere rechten en plichten gelden dan voor mensen vanaf 27 jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar: geldt de zoekperiode van vier weken naar werk en scholing; zijn inkomstenvrijlatingen en premies niet van toepassing; kunnen geen participatieplaatsen worden ingezet.
7.1
Drie regimes binnen de WWB
In de WWB zijn drie groepen te onderscheiden waarvoor met in achtneming van de wijzigingen in de WWB en samenvoeging met de WIJ voor elke groep specifieke voorwaarden gelden: Voor jongeren tot 27 jaar geldt het aangescherpte WIJ-regime; Voor mensen van 27 tot 65 jaar geldt het WWB-regime; Voor mensen van 65 jaar of ouder die een onvolledige uitkering hebben op grond van de AOW, blijft de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), een onderdeel van de WWB van toepassing.
7.2
Overgangsrecht: intrekking WIJ
Alle besluiten die het college heeft genomen op grond van de WIJ, gelden met ingang van 1 januari 2012 als besluiten genomen op grond van de WWB. Binnen zes maanden na de intrekking van de WIJ moeten alle besluiten in overeenstemming worden gebracht met de WWB, mochten zij daarvan afwijken. Denk daarbij aan: Aanpassen van de toeslagen en verlagingen als er voor WIJ-jongeren een afwijkend beleid bestond met betrekking tot de toeslagen en verlagingen. Vaststellen restant vrij te laten vermogen. In de WIJ werd uitsluitend het vermogen vastgesteld. Elke vermogenstoename had een nieuwe vaststelling van het vermogen tot gevolg. In de WWB wordt een restant vrij te laten vermogen vastgesteld. Elke vermogenstoename wordt op dit restant vrij te laten vermogen in mindering gebracht. Voor WIJ-jongeren zal dit restant vrij te laten vermogen alsnog moeten worden vastgesteld. Eventueel alsnog opleggen van een verplichting om een bepaalde aanspraak te gelde te maken 45 (bijvoorbeeld alimentatie) en zo het beroep op bijstand te verminderen . Omzetten van een werkleeraanbod naar een plan van aanpak, of het opstellen van een plan van aanpak als geen werkleeraanbod was vastgesteld. Vaststellen recht per 1 juli 2012 in verband met de eventuele mogelijkheid van de jongere om Rijks kas bekostigd onderwijs te volgen. Een besluit dat een jongere een werkleeraanbod wordt gedaan, geldt voor de duur van het werkleeraanbod, maar niet langer dan zes maanden na de intrekking van de WIJ. Daarna moet dit werkleeraanbod worden omgezet naar een plan van aanpak, met daarin de ondersteuning naar arbeidsinschakeling. Heeft een jongere een aanvraag gedaan vóór 1 januari 2012, maar is daar op of na 1 januari 2012 nog niet over beslist, dan wordt de aanvraag afgehandeld conform de WWB zoals die op dat moment geldt. De artikelen 41, vierde tot en met negende lid, en 43, vierde lid WWB, blijven buiten toepassing. In artikel 41, vierde tot en met negende lid WWB is de zoekperiode geregeld. Op grond van het vierde lid van artikel 43 WWB houdt het college rekening met de houding en gedragingen van jongeren gedurende de zoekperiode van vier weken na de aanvraag. Zouden deze artikelen wel van toepassing zijn, dan zou dat gevolgen hebben voor de afhandelingstermijn van de aanvraag. Voor 1 januari 2012 was er nog geen verplichting om eerst vier weken zelf naar werk te zoeken. Zou dat nu alsnog opgelegd worden dan betekent dit voor de jongere dat hij met ingang van 1 januari 2012 alsnog een zoekperiode van vier weken krijgt (met alle gevolgen van dien voor de afhandelingstermijn), of er wordt gesteld dat hij gedurende de vier weken niet aan de verplichtingen heeft voldaan om zelf naar werk te zoeken. Daar
45
Artikel 55 WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
30
46
kunnen overigens geen consequenties aan verbonden worden , want de verplichtingen golden nog niet voor 1 januari 2012. Als deze jongere nu thuiswonend is bij zijn ouders. Speelt de huishoudinkomenstoets dan een rol? Nee. Eén van de onderdelen van de WWB 2012 is het overgangsrecht van het huishoudinkomen, genoemd in artikel 78s WWB 2012. Op grond van het eerste lid van dit artikel is een groot aantal artikelen van toepassing zoals ze luidden op 31 december 2011. Het feit dat er nog niet beslist is op de uitkering doet daarvoor niet ter zake. De aanvraag wordt dus beoordeeld naar de nieuwe WWB 2012, met uitzondering van de artikelen die genoemd zijn in artikel 78s, eerste lid WWB. De huishoudinkomenstoets geldt nog niet voor deze jongeren op grond van het overgangsrecht. Deze uitkering zal op 1 juli 2012 zo nodig omgezet moeten worden. Maar er moet bijvoorbeeld wel een plan van aanpak worden opgesteld en de plicht tot tegenprestatie kan ook worden opgelegd.
7.3
Beleidsvraagstukken Hoe gaan we de uitkering van alle WIJ-jongeren in overeenstemming brengen met de WWB? o Werkleeraanbod omzetten naar plan van aanpak o Vaststelling restant vrij te laten vermogen
46
Uiteraard is er altijd de mogelijkheid om een afstemming op te leggen voor het feit dat iemand onvoldoende besef van
verantwoordelijkheid voor het bestaan heeft betoond, op grond van artikel 18, tweede lid WWB. Maar een afstemming specifiek verbonden aan deze zoekperiode zoals die met ingang van 1 januari 2012 geldt, is niet mogelijk. Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
31
Bijlage 1: stroomschema leefsituatie Let op: pijlen naar beneden: ‘nee’
pijlen naar rechts: ‘ja’
1. Woont de klant alleen?
2. Woont de klant uitsluitend met ten laste komende minderjarige kinderen in dezelfde woning?
3. Wonen er uitsluitend echtgenoten, geregistreerde partners of met hen gelijkgestelde ongehuwd samenwonenden eventueel met hun ten laste komende minderjarige kinderen in dezelfde woning?
Alleenstaande
Alleenstaande ouder
Gezin. De gezinsnorm is van toepassing en de inkomsten van de beide partners tellen mee als gezinsinkomen.
4. Is/zijn de andere inwonende(n) uitsluitend kostganger(s) of onderhuurder(s)? of: Is de klant (samen met de gezinsleden) zelf onderhuurder of kostganger?
5. Is/zijn (eventueel naast situatie 4) de andere inwonende(n) uitsluitend: een zorgbehoevende broer, zus, grootouder, of kleinkind?
6. Woont de klant (eventueel naast situatie 4 en/of 5) uitsluitend met een meerderjarig voormalig pleegkind in dezelfde woning? Of is de klant zelf een meerderjarig voormalig pleegkind?
7. Woont de klant (eventueel naast de situatie 4, 5 en/of 6) uitsluitend met een zorgbehoevend kind of zorgbehoevende ouder in dezelfde woning? Of is de klant zelf een zorgbehoevend kind of zorgbehoevende ouder?
De betreffende inwonende(n) behoort/behoren niet tot het gezin van de klant(en) – ook als die situatie niet uitsluitend van toepassing is. En voor de klant(en) zelf blijft de basisnorm alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin van toepassing, tenzij de situatie bij 9 daar verandering in brengt.
8. Woont de klant (eventueel naast de situatie 4, 5, 6 en/of 7) uitsluitend met een meerderjarig studerend kind dat regulier bekostigd onderwijs volgt, of aanspraak kan maken op WSF of een tegemoetkoming o.g.v. hoofdstuk 4 WTOS in dezelfde woning? En heeft dat kind een inkomen dat niet meer bedraagt dan € 1.023,42 per maand? 9. Woont de klant als alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde met: zijn meerderjarige inwonende eigen kinderen of stiefkinderen en/of de meerderjarige inwonende echtgenoot of geregistreerd partner van het eigen kind of stiefkind dan wel met de met echtgenoot gelijkgestelde ongehuwd partner van het eigen kind of stiefkind en/of zijn ouder(s) zijn grootouder(s) en zijn meerderjarige eigen kinderen of stiefkinderen dan wel met zijn ouders en zijn meerderjarig eigen kinderen of stiefkinderen danwel met zijn ouder(s) en grootouder(s). Let op: geldt alleen voor directe lijn bloed- en aanverwanten in eerste graad Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
Gezin. De gezinsnorm is van toepassing en deze inwonenden vallen onder het gezinsbegrip; hun inkomsten tellen mee als gezinsinkomsten.
32
Toelichting bij stroomschema beoordeling gezinssituatie WWB vanaf 2012 Echtgenoot Met echtgenoot wordt gelijkgesteld de echtgenote, de geregistreerd partner en de persoon met wie de klant een gezamenlijke huishouding voert (zowel gezamenlijk hoofdverblijf als wederzijdse zorg voor elkaar). Uitzondering Geen echtgenoot is iemand die een gezamenlijke huishouding voert met zijn: (stief- of schoon-) vader, moeder, dochter of zoon, dan wel voormalig pleegkind of voormalig pleegouder; broer, zus, grootouder of kleinkind, waarbij óf de klant, óf zorgbehoevend is. Kind 1. het inwonend eigen of stiefkind; of 2. de meerderjarige, inwonende echtgenoot of echtgenote van het eigen kind of stiefkind. 3. Alleen voor de arbeidsverplichtingen, toeslag of korting: het inwonend pleegkind. 4. Ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar met (aanspraak op) kinderbijslag.
Bij 5. Zorgbehoefte broer, zus, grootouder, of kleinkind. Let op! Wat voor deze groep als zorgbehoefte geldt, is niet in de WWB opgenomen. Volgens jurisprudentie (o.a. LJN: BR3329) is er sprake van zorgbehoefte als om moverende reden wordt afgezien van AWBZ-plaatsing, als de klant op wachtlijst voor AWBZ-plaatsing staat , of als de klant is aangewezen op intensieve zorg van anderen wegens stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard.
Bij 7. Zorgbehoefte voor kind of ouder: Let op! Toepassing alleen op verzoek. Het moet gaan om een meerderjarig iemand die: 47 1. in dezelfde woning woont als zijn meerderjarige kinderen ; of meerderjarig zijn en in dezelfde woning wonen als zijn ouder(s); en 2. een geldig indicatiebesluit heeft voor 10 uur of meer per week zorg op grond van de AWBZ; 3. moet aantonen voor in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit is aangewezen geen persoonsgebonden budget ontvangt en dat de zorg in ieder geval tien uren per week niet door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de AWBZ wordt verleend; 4. aannemelijk maken dat zijn ouder(s) of zijn kind(eren) de zorg verleent; e 5. jonger zijn dan 65 jaar of de dag voor zijn 65 verjaardag al voldaan hebben aan de eis onder punt 2. Bij 8. Studerend kind: Onder meerderjarig kind wordt niet verstaan het meerderjarig studerend kind wiens in aanmerking te nemen inkomen inclusief studiefinanciering of tegemoetkoming WTOS, niet meer bedraagt dan 80% van het netto minimumloon inclusief vakantiebijslag (€ 1.023,42 per maand), dat: uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt; of aanspraak kan maken op studiefinanciering o.g.v. de WSF; of in aanmerking komt voor een tegemoetkoming o.g.v. hoofdstuk 4 van de WTOS.
Bij 9. Gezinssituatie Alleen bij inwoning ouders en kinderen als er sprake is van een directe lijn in de eerste graad. Een voorbeeld. Van grootouder naar de ouder, is eerste graad. Het kind van de ouder is eerstegraads bloedverwant van de ouder. Ze behoren allen tot het gezin. Is er slechts sprake van een grootouder die de woning deelt met een kleinkind, dan ontbreekt een schakel, namelijk de ouder. Er is nu sprake van tweedegraads bloedverwantschap en dus niet van een gezin.
47
Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een alleenstaande, alleenstaande ouder of om gehuwden.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, Stimulansz in opdracht van SZW, oktober 2011
33