Wijziging WWB en samenvoeging WIJ Wijzigingen per 1 januari 2012
Oktober 2011
Colofon Uitgave Stimulansz Postbus 2758 3500 GT Utrecht T (030)2982800 F (030)2982801 www.stimulansz.nl
[email protected]
Projectleider Wim Eiselin - Stimulansz
Eindredactie Stimulansz
Auteur Evelien Meester - Stimulansz Dit overzicht is tot stand gebracht met bijdragen van: Erik Rutten (adviseur Stimulansz, specialisatie verordeningen) Laurens Bouw (adviseur Stimulansz, specialisatie opleidingen) Martijn Schut (adviseur Stimulansz, specialisatie armoedebeleid) Jan Zorg (adviseur Stimulansz, specialisatie kleine regelingen)
© Stimulansz, september 2011 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Aan de totstandkoming van deze publicatie is de grootst mogelijke zorg besteed. Stimulansz kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden, noch kunnen aan de inhoud rechten worden ontleend.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
2
Inhoudsopgave 1 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 3 3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.1.6 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3 3.4 3.4.1 3.4.2 3.5 4 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.3.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.7.1 4.7.2 4.8 5 5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2 6.3
Inleiding Wijzigingen bij de aanvraag, versterking eigen verantwoordelijkheid De melding Een zoekperiode van vier weken voor jongeren Voor wie geldt de zoekperiode? Reguliere scholing mogelijk, dan geen WWB Aanvraag door een gezin Waar moeten 65-plussers bijstand aanvragen? Latere invoeringsdatum: zelf zoeken naar scholing Beleidsvraagstukken Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft Alleenstaande Alleenstaande ouder Gezin Kinderen Uitzondering op verzoek: zorgbehoevend gezinslid Uitzondering ambtshalve: meerderjarige studerende kinderen met WSF of WTOS De toets op partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen Uitzondering: inkomen uit Wajong-uitkering Onderhuurders en woongroepen Beperking vrijlating inkomsten en andere aanpassing in het begrip ‘middelen’ Overgangsrecht gezinsbijstand, huishoudinkomenstoets en inkomsten uit WSF Overgangsrecht: bijstand in de vorm van een geldlening Overgangsrecht: inkomen uit studiefinanciering Beleidsvraagstukken Aanscherping verplichtingen Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie Plan van aanpak voor de jongere Wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen Tegenprestatie versus reguliere werkzaamheden Tegenprestatie versus participatieplaatsen Tegenprestatie en internationaal recht Aanscherping arbeidsverplichtingen alleenstaande ouders Beperking verblijfsduur in het buitenland Informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten Overgangsrecht alleenstaande ouders en verblijfsduur in het buitenland Overgangsrecht: alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting Overgangsrecht: beperking verblijfsduur in het buitenland Beleidsvraagstukken Aanpassing gemeentelijk minimabeleid en bijzondere bijstand Verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen Overgangsrecht: normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid Beleidsvraagstukken De WIJ wordt ingetrokken Drie regimes binnen de WWB Overgangsrecht: intrekking WIJ Beleidsvraagstukken
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
4 5 5 5 6 7 8 8 8 9 10 10 10 11 11 12 12 13 14 15 15 15 17 18 19 19 20 20 21 22 22 22 23 24 25 26 26 26 26 27 28 29 29 29 30 30 30 30
3
1
Inleiding
Met ingang van 1 januari 2012 treed het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (verder wijziging WWB) in werking. Dit wetsvoorstel heeft een viertal uitgangspunten: 1. De eigen verantwoordelijkheid van de burger komt meer centraal te staan. De aanscherping van de WWB richt zich allereerst op de toegang tot de bijstand. Met de komst van de WIJ is het accent voor jongeren verlegd van een uitkering met eventueel daaraan verbonden verplichtingen, naar werken of leren met als afgeleide eventueel een inkomensvoorziening. De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt voor jongeren met deze aanscherping nog verder versterkt doordat de jongere, die zich bij het UWV meldt met de intentie om een aanvraag in te dienen, verplicht wordt eerst zelf vier weken naar werk te zoeken, voor hij aanspraak kan maken op ondersteuning. 2. Het activerende karakter en de vangnetfunctie van de WWB moeten verder versterkt worden. Werk is de basis voor zelfstandigheid, voor het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit armoede te komen. In dat kader wordt de bijstand voor inwonenden afgeschaft en de toets op het partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen. Er komt een beperkte vrijlatingsregeling voor de inkomsten van minderjarige kinderen. 3. De verplichtingen van mensen met een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ worden aangescherpt. Er komt een wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen. De ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar wordt afgeschaft. Om de WWB, IOAW en IOAZ voor deze doelgroep maximaal activerend te maken wordt in plaats hiervan de vrijlating voor het werken in deeltijd verruimd. Tot slot wordt de maximale verblijfsduur in het buitenland beperkt. 4. De WWB wordt gericht op de doelgroep die het echt nodig heeft. Om dit te bereiken wordt de inkomensgrens van gemeentelijk minimabeleid genormeerd tot 110%. Naar 1 aanleiding van de motie Spekman/Blanksma is een verordeningsplicht opgenomen voor gemeenteraden t.a.v. categoriale bijzondere bijstand voor huishoudens met schoolgaande kinderen. In deze handreiking worden de wijzigingen besproken aan de hand van deze uitgangspunten. We beginnen met de wijzigingen rondom de melding en de aanvraag (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt gekeken naar de afschaffing van bijstand voor inwonenden en de invoering van de toets op het huishoudinkomen (hoofdstuk 3). In dit hoofdstuk komen ook de wijzigingen rondom de in aanmerking te nemen middelen aan bod. We gaan door met de aanscherping van de verplichtingen, waarbij ook de wettelijke plicht tot tegenprestatie wordt behandeld (hoofdstuk 4). Daarna komen de aanpassingen in het minimabeleid aan de orde (hoofdstuk 5) en de handreiking sluit af met een hoofdstuk over de intrekking van de WIJ (hoofdstuk 6). Aan het einde van elk hoofdstuk worden – indien van toepassing –het overgangsrecht behandeld en een aantal beleidsvragen genoemd.
1
Kamerstukken II 2009/10, 24 515, nr. 181
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
4
2
Wijzigingen bij de aanvraag, versterking eigen verantwoordelijkheid
Met de komst van de WIJ is het accent voor jongeren verlegd van een uitkering naar werken of leren, met als afgeleide eventueel een inkomensvoorziening. Dat was een wezenlijk ander uitgangspunt dan de WWB, waarbij de uitkering voorop stond met daaraan verbonden de arbeidsverplichtingen. Dit uitgangspunt wordt niet verlaten bij de samenvoeging van de WWB en de WIJ. Sterker nog, het gaat zelfs een stap verder. Waar de WIJ namelijk nog ruimte bood aan de jongere om een afwachtende en vrijblijvende houding aan te nemen in afwachting van een aanbod van het college, moet de jongere nu zelf de verantwoordelijkheid nemen om werk te zoeken of een opleiding te volgen. Jongeren tot 27 jaar krijgen na de melding daarom de gelegenheid om eerst vier weken zelf te zoeken naar werk of reguliere scholing. Dit is de zogenaamde zoekperiode. Dit hoofdstuk gaat eerst in op de wijzigingen voor de jongeren. Daarna komt de groep 27 tot 65-jarigen aan bod en ten derde komen de wijzigingen bij de aanvraag voor 65-plussers aan de orde. Aan het einde van het hoofdstuk komt een bepaling aan de orde die op een latere datum wordt ingevoerd. Het betreft hier de verplichting om zelf te zoeken naar reguliere scholing. Tot slot worden enkele aandachtspunten voor beleid genoemd.
2.1
De melding
De wijze waarop jongeren zich moeten melden wijzigt. Artikel 44, tweede lid WWB schrijft voor dat iemand zich heeft gemeld als zijn naam, adres en woonplaats bij het UWV zijn geregistreerd. Tot zover niets nieuws. Voor iedereen van boven de 27 blijft dat ook zo, maar voor jongeren komt er een aanvullende eis. Een jongere heeft zich pas gemeld als, naast de hiervoor genoemde registratie van naw-gegevens, het UWV de jongere op de hoogte heeft gesteld van de arbeidsverplichtingen, de zoektermijn en de procedure daarover. Dit vergt goede afspraken tussen UWV en het college. Geeft het UWV de jongere deze informatie niet, of niet volledig, dan heeft de jongere zich officieel niet gemeld. Deze informatie aan de jongere is maatwerk. Niet aan elke jongere kunnen dezelfde arbeids- en re-integratieverplichtingen opgelegd worden. Van de ene jongere kun je verlangen dat hij in de zoekperiode twintig sollicitaties doet, voor de andere jongere is een veel lager aantal wellicht voldoende.
2.2
Een zoekperiode van vier weken voor jongeren
De jongere voor wie een zoekperiode geldt en die zich meldt bij het UWV om een aanvraag in te dienen, is verplicht eerst zelf vier weken naar werk of reguliere scholing te zoeken. Pas na afloop van de zoekperiode mag de jongere een aanvraag indienen. Dient de jongere de aanvraag toch eerder dan na afloop van die vier weken in, dan legt het college een maatregel op of neemt het de aanvraag niet in behandeling. Tijdens de zoekperiode is er geen recht op een ondersteuning van de gemeente en kan er geen re-integratievoorziening worden aangeboden op grond van de Wet Participatiebudget (artikel 3, zesde lid van het Participatiebudget. Jongeren hebben gedurende de zoekperiode ook geen recht op een voorschot. Pas na de aanvraag kan de jongere om een voorschot vragen. Op deze hoofdregel is één uitzondering gemaakt. Het gaat hier de jongere die een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling is: a. die na een verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen op uitnodiging van de Nederlandse regering in Nederland verblijft; of b. van wie de aanspraak op verstrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geëindigd, omdat: a. een verblijfsvergunning is verleend en naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening is gerealiseerd; of b. bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging met een asielzoeker aan wie verstrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden, naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Deze jongeren kunnen na de melding op verzoek een voorschot krijgen in de vorm van een renteloze geldlening. Dit voorschot moet wel noodzakelijk zijn op grond van onevenredig bezwarende individuele omstandigheden. Het is dus niet de bedoeling dat elke jongere die onder deze doelgroep valt zonder meer een voorschot krijgt.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
5
Deze zoekperiode geldt zonder enige uitzondering voor alle jongeren. Maar wat nu als een jongere zich meldt die onmogelijk die vier weken kan wachten, bijvoorbeeld in het geval van dreigende dakloosheid? Op grond van zeer dringende redenen kan ook binnen de zoekperiode bijstand worden verleend op grond van artikel 16 WWB. Het moet dan gaan om een acute noodsituatie, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de jongere verkeert op 2 geen enkele andere wijze te verhelpen zijn . Jongeren die een WW-uitkering ontvangen kunnen zich vier weken voor het einde van de WW-uitkering melden. De zoekperiode valt dan samen met de laatste periode van deze uitkering, waarvoor de verplichting om te zoeken naar werk al geldt. Hier komt de verplichting om te zoeken naar scholing nu bij. Zoals gezegd kan de jongere na vier weken een aanvraag doen. Bij de aanvraag overlegt de jongere documenten die het college kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het uit ’s Rijks kas bekostigde onderwijs (artikel 41, zesde lid onder a WWB). Welke bewijsstukken kan de jongere nu overleggen om aan te tonen dat hij geen mogelijkheden meer heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs? Uitgangspunt is dat dit de verantwoordelijkheid is van de jongere zelf. Hij moet de inspanningen verrichten en van de verrichte inspanningen bewijsmateriaal verzamelen. Denk bijvoorbeeld om een verklaring van een functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten, of om een bindend studieadvies. Daarnaast moet de jongere tijdens deze periode zelf op zoek naar werk. Daarbij moet hij ook buiten de eigen regio en in verschillende sectoren en bedrijfstakken naar werk zoeken. Het is aan het college om te bepalen of de jongere voldoende inspanningen heeft geleverd. Hierbij moet maatwerk worden geleverd. Bij elke jongere moet een afweging worden gemaakt die is toegesneden op de persoonlijke omstandigheden en mogelijkheden. Dit vraagt nogal wat van de communicatie tussen UWV en het college. Het UWV moet namelijk de jongere bij de melding op de hoogte stellen van de arbeidsverplichtingen, de zoektermijn en de procedure daarover. De jongere moet bij de melding dus al duidelijkheid hebben over zijn persoonlijke verplichtingen. Wanneer heeft hij voldoende gezocht naar werk? Bij hoeveel uitzendbureaus moet hij zijn ingeschreven, hoeveel sollicitaties moet hij hebben verricht? Het niet voldoen aan deze verplichting kan tot gevolg hebben dat de uitkering wordt afgestemd of zelfs wordt afgewezen. Als de jongere na de zoekperiode de aanvraag doet, zijn de volgende situaties denkbaar: • De jongere heeft geen mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs en heeft voldoende zijn best gedaan om werk te vinden. Dat is niet gelukt. De aanvraag wordt in behandeling genomen en het college kan indien nodig een voorschot toekennen, binnen vier weken na de aanvraag. Vanaf het moment van de aanvraag heeft de jongere recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De meldingsdatum is de ingangsdatum van de uitkering. • De jongere kan terug naar school. Er is in de meeste gevallen geen recht op uitkering (zie paragraaf 2.2.2) en geen recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid WWB). • De jongere heeft niet voldoende voldaan aan zijn verplichting om werk te vinden. In dat geval verlaagt het college de uitkering op grond van de afstemmingsverordening. De mate waarin de uitkering wordt verlaagd is afhankelijk van de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid van de jongere. Deze beoordeling wordt overgelaten aan het college. • De jongere heeft zich niet ingespannen en blijft hij onwillig om aan het werk te gaan. Er is geen recht op uitkering (artikel 13, tweede lid onderdeel d WWB) en ook geen recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid WWB). De jongere kan zich dan opnieuw melden bij het UWV, waarna een nieuwe zoekperiode van vier weken ingaat. Het recht op een werkleeraanbod wordt hiermee vervangen door een aanspraak van de jongere op ondersteuning. Deze aanspraak betekent overigens niet dat de jongere recht heeft op een specifieke voorziening. Het college hoeft dit alleen aan te bieden als zij dit nodig vindt. 2.2.1 Voor wie geldt de zoekperiode? Deze zoekperiode is alleen voor jongeren bedoeld. Deze bepaling ziet daarom alleen op aanvragen van
2
Tweede Kamer vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7 p. 13.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
6
algemene bijstand van alleenstaanden en alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar en op aanvragen van gezinnen waarvan alle gezinsleden jonger zijn dan 27 jaar (artikel 41, vierde lid WWB). Gezinnen waartoe zowel gezinsleden behoren die jonger zijn dan 27 jaar als gezinsleden die ouder zijn dan 27 jaar, kunnen wel direct bij de melding bij het UWV een aanvraag indienen. Toch moeten ook in die gezinnen de jongeren tot 27 jaar naar scholing of werk zoeken. De jongeren moeten binnen vier weken na de melding documenten overleggen die het college kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs (artikel 41, zevende lid onder b WWB). Als blijkt dat de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het reguliere onderwijs, dan heeft de jongere geen recht op uitkering (artikel 13, tweede lid, onderdeel c WWB) en geen recht op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling (artikel 7, derde lid WWB). De overige gezinsleden behouden het recht op uitkering naar de van toepassing zijnde norm. Het gaat dan om de norm waar het gezin recht op zou hebben als die jongere er geen deel van uitmaakt. Ook als de jongere gaat studeren of een opleiding gaat volgen, blijft hij uitgezonderd van de gezinsbijstand (zie paragraaf 3.1.6). Slechts als hij meer verdient dan € 1.023,42 (inclusief studiefinanciering), dan wordt het meerdere gekort op de gezinsbijstand. Op die manier ontstaat er een positieve financiële prikkel voor de jongeren om te gaan studeren. In levensbedreigende noodsituaties kan het college bij uitzondering in de vier weken zoekperiode een voorschot verlenen. 2.2.2 Reguliere scholing mogelijk, dan geen WWB Eén van de speerpunten van de wijziging is de verplichting van jongeren om te zoeken naar regulier bekostigd onderwijs. Als de jongere geen mogelijkheden meer heeft binnen het regulier onderwijs en hij voldoet aan de overige voorwaarden, dan heeft hij recht op bijstand. Heeft de jongere wel mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs, dan zijn er verschillende mogelijkheden. Als de jongere aanspraak heeft op studiefinanciering, dan heeft hij geen recht op WWB (artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 1º WWB). Studiefinanciering is namelijk een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit geldt ook voor een (rentedragende) lening op grond van de WSF. Het feit dat door deze lening een studieschuld wordt opgebouwd, doet niets af aan het feit dat het een passende voorliggende voorziening is. Een tegemoetkoming op grond van de WTOS is geen passende en toereikende voorliggende voorziening. Heeft de jongere geen recht op studiefinanciering (maar bijvoorbeeld alleen op WTOS), dan zijn er weer twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de jongere het onderwijs niet volgt. Hij heeft dan geen recht op bijstand, omdat hij onder de uitzonderingsgrond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 2º WWB valt. De tweede mogelijkheid is dat de jongere het onderwijs wel volgt. Volgt een jongere onderwijs en ontvangt hij een tegemoetkoming op grond van de WTOS en heeft hij verder ook onvoldoende bestaansmiddelen, dan kan hij toch in aanmerking komen voor de WWB. Bovenstaande is schematisch weergegeven in figuur 1. Het is dus noodzakelijk om te behoordelen of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs. Maar hoe beoordeel je dat? Aangesloten kan worden bij het al dan niet hebben van een startkwalificatie. Dat wil zeggen een diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau. Verder kan het college bij zijn besluit gebruik maken van het zogenaamde bindend studieadvies. Met ingang van het studiejaar 2012/2013 kunnen onderwijsinstellingen hun leerlingen bindend studieadvies geven op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Een negatief studieadvies wordt gegeven als de student te weinig voortgang maakt met zijn studie omdat hij onvoldoende gemotiveerd is of onvoldoende capaciteiten heeft. Een derde aanknopingspunt kan zijn een verklaring van een functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten. Voor dit onderdeel is samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen essentieel. Zo heeft het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) tot taak om niet leerplichtige voortijdig schoolverlaters tot 23 jaar terug te leiden naar regulier onderwijs. Het college kan hierbij aansluiten als een jongere, jonger dan 23 jaar, zich meldt voor een aanvraag. Ook samenwerking met onderwijsinstellingen is heel belangrijk op dit onderdeel. Het doel is een gezamenlijke aanpak voor (voortijdig) schoolverlaters en jeugdige werklozen. De Wet SUWI biedt de juridische voorzieningen om de samenwerking in te richten. Denk aan de koppelingsmogelijkheid met onderwijs (BRON-)gegevens. Via de website van de VNG zijn goede voorbeelden te vinden van samenwerking tussen gemeentelijke diensten en onderwijsinstellingen.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
7
Figuur 1 Mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs?
Nee
Wel recht op bijstand (als aan voorwaarden is voldaan)
Ja
Aanspraak op studiefinanciering?
Ja
Geen recht op bijstand artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 1° WWB
Nee
Volgt de jongere het onderwijs?
2.3
Ja
Wel recht op bijstand mits aan de overige voorwaarden is voldaan
Nee
Geen recht op bijstand artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 2° WWB
Aanvraag door een gezin
Met ingang van 1 januari 2012 zal een gezin als geheel een aanvraag moeten doen. Het begrip ‘gezin’ wordt in paragraaf 3.1 behandeld, maar het is toch belangrijk om nu vast even stil te staan bij de aanvraag door een gezin. Dat kan op twee manieren. De eerste manier is dat de bijstandsuitkering door de meerderjarige gezinsleden gezamenlijk wordt aangevraagd. Of het hele gezin zich dan tegelijkertijd moet melden, bepalen het UWV en de colleges. Zij zijn verantwoordelijk voor de inrichting van de uitvoering ter plekke. De tweede manier is dat de bijstandsuitkering door één of meer van hen met schriftelijke toestemming van de ander of anderen wordt ingediend. Het is in dat geval niet noodzakelijk dat alle gezinsleden zich tegelijkertijd melden. Dat geldt ook als iemand tijdelijk elders verblijft. Hij kan dan ook schriftelijk toestemming geven voor de aanvraag van een uitkering. Als iemand niet wil meewerken aan de aanvraag van een bijstandsuitkering, kan de aanvraag niet tot stand komen. Een bijstandsuitkering moet door alle meerderjarige gezinsleden worden aangevraagd, omdat het recht op en hoogte van de gezinsbijstand afhankelijk is van de omstandigheden van alle gezinsleden. Als één van de gezinsleden uitdrukkelijk weigert in te stemmen met de aanvraag om bijstand, dan zijn er de volgende mogelijkheden: • Door het ontbreken van informatie is het recht niet vast te stellen, waardoor je de aanvraag buiten behandeling stelt of afwijst. • Je sluit de niet-aanvrager uit van het recht op bijstand. Alle gegevens moeten dan wel bekend zijn, want inkomsten en vermogen boven de norm hebben wel invloed op het bijstandsrecht van de overige gezinsleden. • Als door de weigering om in te stemmen met de aanvraag het belang van de overige gezinsleden in het gedrang komt, kan het college in uitzonderingsgevallen het recht op bijstand ambtshalve vaststellen.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
8
2.4
Waar moeten 65-plussers bijstand aanvragen?
Voor 65-plussers verandert er in de meeste gevallen niets. Zij melden zich bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en worden bij de melding in de gelegenheid gesteld een aanvraag te doen. Ditzelfde geldt voor gehuwden waarvan één van de partners 65 jaar of ouder is en de andere partner jonger is dan 65 jaar. Maar, als de jongere partner jonger is dan 27 jaar, dan moet de SVB bij de melding wijzen op de verplichting om werk of reguliere scholing te zoeken. Gaat het om een gezin waarvan één van de gezinsleden jonger is dan 65 jaar, en dit is niet de partner van de 65plusser, dan moet dit gezin zich in zijn geheel melden bij het college. Hiervoor is gekozen omdat het jongere gezinslid vaak nog een lange tijd aan de arbeids- en re-integratiepverplichtingen zal moeten voldoen. Omdat bij de SVB een financiële prikkel ontbreekt, zal het college beter in staat zijn om invulling te geven aan deze verplichtingen. Het is denkbaar dat klanten de aanvraag bij de verkeerde uitvoeringsinstantie indienen. De uitvoeringsinstantie is dan op grond van de Algemene wet bestuursrecht verplicht om de aanvraag door te sturen naar de 3 uitvoeringsinstantie die wel bevoegd is de aanvraag te behandelen .
2.5
Latere invoeringsdatum: zelf zoeken naar scholing
De verplichting van de klant om eerst zelf de mogelijkheden binnen het reguliere onderwijs te onderzoeken, wordt pas ingevoerd op 1 juli 2012. Hiermee wordt aangesloten op beoogde wijzigingen in de WEB. Met ingang van het schooljaar 2012/2013 wordt in het regulier bekostigd onderwijs de mogelijkheid van een bindend studieadvies (bij 4 gebrek aan studievoortgang) geïntroduceerd .
2.6
Beleidsvraagstukken •
•
• • •
3 4
Welke afspraken maken we met het UWV over de procedure rond de melding van een jongere? o Wat moet het UWV de jongere exact vertellen (arbeidsverplichtingen op maat)? o Krijgt de jongere bagage mee voor tijdens de zoekperiode of moet hij volledig zelfstandig op zoek? Hoe beoordelen we het gedrag van de jongere tijdens de zoekperiode? o Wanneer heeft de jongere onvoldoende naar werk gezocht en volgt een afstemming? o Wanneer heeft de niet voldaan aan de verplichting om naar werk te zoeken en wordt de uitkering afgewezen? Waar ligt de grens? o Wanneer is voor een jongere nog regulier onderwijs mogelijk? Wat doe je als de jongere toch binnen vier weken een aanvraag indient (afstemmen of niet in behandeling nemen)? Met wie gaan we samenwerken om jongeren naar school of naar werk te krijgen? o ROC, RMC, AWBZ, jeugdzorg, schuldhulpverlening, Wmo? Hoe richten we de aanvraag voor gezinnen in? Moeten alle gezinsleden komen of kan één van de gezinsleden zich melden met schriftelijke toestemming van de andere gezinsleden? o En als niet alle gezinsleden zich hoeven te melden, hoe stellen we dan hun arbeidsverplichtingen vast?
Artikel 2:3, eerste lid, Awb Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3 p. 23.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
9
3
Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie
De arbeidsprestatie van uitkeringsgerechtigden kan lager liggen dan de kosten van het wettelijk minimumloon of het CAO-loon. Omdat de productiviteit van deze groep achterblijft is de kans op (blijvende) werkloosheid groter. Dit noemen we productiviteitsval. Daarnaast kennen we de armoedeval. De armoedeval maakt vooral laagbetaald werk en het aanvaarden daarvan onvoldoende aantrekkelijk, waardoor mensen selectiever worden in het moment waarop zij werk aanvaarden. In het Regeerakkoord staat een aantal maatregelen om deze productiviteits- en armoedeval aan te pakken. Denk aan de loondispensatie die is opgenomen in het voorstel Wet Werken naar Vermogen en aan het voornemen om de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon af te bouwen. Daarnaast is in dit wetsvoorstel ook een aantal maatregelen genomen: 1. De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft. 2. De toets op het partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen. 3. De vrijlatingsregeling voor inkomsten van minderjarige kinderen wordt beperkt. De WWB houdt rekening met de mogelijkheid om kosten te delen en de schaalvoordelen die dat oplevert. Tot nu toe werd daar rekening mee gehouden door gemeenten de mogelijkheid te geven om de toeslag of de norm aan te passen aan de woonsituatie. Maar nu wordt ook rekening gehouden met schaalvoordelen binnen de huishouding van bloed- en aanverwanten in de eerste graad. Daarbij is aangesloten bij artikel 392 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van dat artikel bestaat er wederkerig een onderhoudsplicht tussen ouder(s) en eigen kind, stiefouders en stiefkind en schoonouders en aangetrouwde kinderen. Het reguliere gemeentelijke beleid van toeslagen en verlagingen blijft van toepassing. Dat betekent dat het college nog steeds rekening houdt met het ontbreken van woonkosten, of het kunnen delen van de woonkosten met een ander.
3.1
De bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft
De gezinsbijstand is aangescherpt. Dat betekent dat er nieuwe definities zijn voor de begrippen alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin. Daarnaast is de huishoudinkomenstoets ingevoerd. Dit betekent dat niet alleen rekening wordt gehouden met de inkomsten van de aanvrager en de partner, maar met de inkomsten van alle gezinsleden. De achterliggende gedachte is dat het op deze manier meer loont om vanuit een uitkering aan het werk te gaan. Deze vorm van gezinsbijstand leidt tot een lagere uitkering waardoor een financiële prikkel ontstaat om eigen verantwoordelijkheid te nemen en werk te zoeken. Werk is de manier om de inkomenspositie te verbeteren. Dit heeft tot gevolg dat een groep mensen die nu een uitkering heeft, straks geen recht meer heeft op een uitkering omdat het gezinsinkomen te hoog is. Onder de WIJ kennen we een groep jongeren die zich niet meldt voor een WIJ werkleeraanbod. Die groep niet-melders zal straks groter worden, omdat een aantal jongeren met werkende ouders geen recht meer heeft op WWB. De activiteiten omtrent niet-melders die nu zijn opgezet, kunnen straks gewoon doorgaan. Om de groep niet-melders in beeld te krijgen beschikken de colleges over een 5 groot aantal (onderwijs) gegevens en mogelijkheden om bestanden te koppelen . Wanneer valt iemand op grond van de nieuwe definities nu onder het begrip alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin? 6
3.1.1 Alleenstaande De alleenstaande is de ongehuwde die: • geen tot zijn last komende kinderen heeft, • geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het gaat om
5
Een drietal wetswijzigingen per 1 januari 2011 maken de uitwisseling van gegevens op dit punt makkelijker: wijziging besluit SUWI zodat gemeenten RMC gegevens mogen gebruiken voor de WWB en WIJ; wijziging besluit SUWI zodat gegevens van DUO op individuele basis kunnen worden ingezien; - wijziging Wet op het onderwijstoezicht (WOT) zodat gemeenten gegevens kunnen krijgen uit BRON voor uitvoering WIJ. 6 Artikel 4, eerste lid, onder a juncto vierde lid, en artikel 3, tweede lid, onder a WWB Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
10
7
een bloedverwant in de tweede graad en er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte*, of om o een meerderjarig voormalig pleegkind; en niet een of meer meerderjarige kinderen heeft die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de ongehuwde hebben. o
•
* Wanneer is er nu sprake van zorgbehoefte? Daarvan kun je in ieder geval spreken als iemand vanwege ziekte (of één of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard) blijvend niet in staat is een eigen huishouding te voeren, omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve zorg van anderen. Of als hij aanspraak kan maken op een plaats in een AWBZ-instelling, maar daarvan heeft afgezien of daarvoor nog op een wachtlijst staat. Een geldig indicatiebesluit (functie verblijf) is een aanwijzing voor het bestaan van een zorgbehoefte. Is die indicatie er niet, dan kun je een medisch advies aanvragen om vast te stellen of er sprake is van zorgbehoefte. Let op! Dit is dus een andere definitie van zorgbehoefte dan de definitie uit artikel 4, vijfde lid (zorgbehoevend gezinslid dat een verzoek kan doen om niet als één van de gezinsleden aangemerkt te worden). Van een alleenstaande kun je dus spreken als iemand of alleen woont, of de woning uitsluitend deelt met een tweedegraads familielid (broer, oma, kleinkind et cetera) die zorg nodig heeft of met een pleegkind dat inmiddels meerderjarig is geworden. Overigens is een zorgbehoevend gezinslid, dat op verzoek niet onder het gezin wordt begrepen (zie paragraaf 3.1.5), ook een alleenstaande. Zakelijke relaties als onderhuurders of kostgangers hebben geen invloed op de leefvorm. 8
3.1.2 Alleenstaande ouder De alleenstaande ouder is de ongehuwde die: • de volledige zorg heeft voor één of meer tot zijn last komende kinderen; en die • geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het gaat om o een bloedverwant in de tweede graad en er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van zorgbehoefte of om, of o meerderjarig voormalig pleegkind; en • die niet een of meer meerderjarige kinderen heeft die hun hoofdverblijf in dezelfde woning als de ongehuwde hebben. Voor de alleenstaande ouder geldt vrijwel dezelfde definitie als voor een alleenstaande. Het enige verschil is dat de alleenstaande ouder ook nog de volledige zorg heeft voor één of meerdere tot zijn last komende kinderen. Een zorgbehoevend gezinslid dat op verzoek niet onder het gezin wordt begrepen, kan nooit een alleenstaande ouder zijn. 9
3.1.3 Gezin Onder de nieuwe definitie van gezin wordt verstaan: • de gehuwden tezamen, • de gehuwden met hun minderjarige en / of meerderjarige kinderen, • de alleenstaande ouder met minderjarige én meerderjarige kinderen; • en de alleenstaande met één of meer meerderjarige kinderen; die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Onder echtgenoten op grond van de WWB wordt ook verstaan geregistreerde partners en ongehuwde die een gezamenlijke huishouding vormen. Op grond van de huidige jurisprudentie is gesteld dat een gezamenlijke huishouding tussen ongehuwden niet mogelijk is als er meer dan twee personen in de woning hun hoofdverblijf hebben. De enige uitzondering daarop was de situatie dat twee van de drie personen een gezamenlijke
7
Bloedverwant in de eerste graad is: vader / moeder / zoon / dochter. Bloedverwant in de tweede graad is: oma /
opa / kleinzoon / kleindochter / broer / zus / tante / oom. Artikel 4, eerste lid, onder b juncto vierde lid WWB
8 9
Artikel 4, eerste lid, onder c WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
11
huishouding voeren en de derde als alleenstaande werd aangemerkt. Die twee personen moeten dan ten opzichte van elkaar blijk geven van een mate van zorg, die ten opzichte van de derde persoon niet aanwezig is (zie o.a. CRvB 19 oktober 2010, LJN BO1231). Hoe wordt straks vastgesteld of een ongehuwde inwonende behoort tot het gezin? In de uitleg van gezamenlijk hoofdverblijf zal niets wijzigen, maar de term wederzijdse zorg zal anders moeten worden uitgelegd. Het zal er dan om gaan of twee mensen meer zorg dragen voor elkaar, dan voor de andere gezinsleden. Hebben we nu iedereen genoemd die tot het gezin kan behoren? Nee, we zijn er nog niet helemaal. Heeft namelijk één van de thuisinwonende kinderen (ten laste komend of meerderjarig) zelf kinderen en die kinderen hebben in dezelfde woning hun hoofdverblijf, dan behoren deze kinderen ook tot hetzelfde gezin. De definitie van kinderen wordt hieronder gegeven. Dit betekent dat (alleenstaande) ouders nu een gezin vormen met hun meerderjarige inwonende kinderen. Dat was voorheen in de WWB niet mogelijk. 10
3.1.4 Kinderen Onder kind verstaan we: • het eigen kind of stiefkind; en • de echtgenoot of echtgenote van het eigen kind of stiefkind; • dat in Nederland woont; • en voor de toepassing van de artikelen 9 (arbeidsverplichtingen), 25 eerste lid (toeslag), 26 (verlaging) en 30 tweede lid (toeslagenverordening), het in Nederland woonachtige pleegkind. Onder meerderjarige kinderen kunnen ook worden verstaan stiefkinderen en de aangetrouwde kinderen. Waarom is daarvoor gekozen? Aangetrouwde kinderen zijn familie in de eerste graad. En op grond van het Burgerlijk 11 Wetboek geldt er voor aanverwanten in de eerste graad een wederzijdse onderhoudsplicht. Er is voor gekozen om aan te sluiten bij deze onderhoudsplicht. De definitie van gezin uit de WWB wijkt overigens wel op een aantal punten af van de bepaling over onderhoudsplicht in het Burgerlijk Wetboek. Zo is het niet relevant of er in individuele gevallen echt sprake is van een onderhoudsplicht of niet. Als bloed- en aanverwanten in de eerste graad in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben, dan vallen zij onder de definitie van ‘gezin’. Bovendien geldt er op grond van het Burgerlijk Wetboek eigenlijk ook een onderhoudsplicht van meerderjarige uitwonende 12 kinderen voor hun ouders . Deze onderhoudsplicht is in de WWB niet overgenomen. We hebben nu gezien wie er allemaal subject zijn van de bijstand. Maar er is ook een aantal uitzonderingen gemaakt voor personen die niet (altijd) tot het gezin behoren. Op verzoek kan een uitzondering worden gemaakt voor een zorgbehoevend gezinslid. Ambtshalve wordt een uitzondering gemaakt voor het meerderjarige studerende kind met WSF of WTOS. 13
3.1.5 Uitzondering op verzoek: zorgbehoevend gezinslid Een zorgbehoevende bijstandsgerechtigde kan een verzoek indienen bij het college om niet als één van de gezinsleden aangemerkt te worden. Het college kan dit verzoek inwilligen of weigeren, afhankelijk van de (verwachte) duur van de zorg. Deze uitzondering kan niet ambtshalve worden toegepast. Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen moet iemand: 14 1. in dezelfde woning wonen als zijn meerderjarige kinderen ; of meerderjarig zijn en in dezelfde woning wonen als zijn ouder(s); en
10
Artikel 4, eerste lid, onder d WWB Boek 1, artikel 392 BW 12 Deze onderhoudsplicht is een dode letter geworden. Dat geldt ook voor de onderhoudsplicht van meerderjarige thuisinwonende kinderen, maar deze dode letter is nu opgenomen in de WWB en krijgt daarmee weer betekenis. 13 Artikel 4, vijfde lid WWB 14 Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een alleenstaande, alleenstaande ouder of om gehuwden. 11
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
12
2. 3.
4. 5.
een geldig indicatiebesluit hebben voor 10 uur of meer per week zorg op grond van de AWBZ; aantonen voor één of meer van deze soorten zorg dat hij géén persoonsgebonden budget voor deze zorg ontvangt en dat de zorg niet geheel of deels wordt verleend door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de AWBZ; aannemelijk maken dat zijn ouder(s) of zijn kind(eren) de zorg verleent; e jonger zijn dan 65 jaar of de dag voor zijn 65 verjaardag al voldaan hebben aan de eis onder punt 2.
Ad 1: Deze uitzondering kan dus niet worden gemaakt als het enkel om gehuwden gaat. Ad 2. Het moet dan gaan om: persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf, of voortgezet verblijf Waarom wordt hier alleen gekeken naar indicaties op grond van de AWBZ? De Wmo kent namelijk ook vergelijkbare indicaties voor maatschappelijke ondersteuning. De reden hiervan is dat de Wmo een gedecentraliseerde regeling is. Daarom kunnen de Wmo-indicaties per gemeente verschillen, afhankelijk van het gemeentelijk beleid. Er is voor gekozen om een eenduidig en substantieel criterium te gebruiken. Daarom mag 15 alleen gekeken worden naar AWBZ-indicaties . Dit criterium is overigens ook van toepassing bij de Tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG). Hier is het een reëel criterium gebleken. Het moet gaan om mantelzorg die voorkomt dat een zorgbehoevende uit huis wordt geplaatst. Ad 3: De zorg mag niet worden betaald vanuit een persoonsgebonden budget. In dat geval wordt het door het 16 Rijk niet nodig gevonden dat (ook nog) een uitzondering wordt gemaakt op de gezinsbijstand . Aannemelijk maken is een lichtere vorm van bewijslast dan aantonen. Hieraan kan bijvoorbeeld worden voldaan door verklaringen van derden, zoals het zorgbehoevende gezinslid of andere gezinsleden, of door te wijzen op 17 waarneembare feiten . Ad 4: Er kan geen uitzondering worden gemaakt als de broer/zus of de partner de zorg verleent. Bovendien moet er zorg worden verleend voor ten minste het aantal uren waarop die persoon recht heeft volgens het indicatiebesluit, maar ten minste tien uren per week. Deze uren kunnen wel door meerdere personen worden ingevuld, bijvoorbeeld als beide ouders ieder de helft van de geïndiceerde zorg verlenen. Ad 5: Mensen van 65 jaar en ouder zijn in principe uitgezonderd van deze regeling. Om te voorkomen dat het gezinsinkomen van de een op de andere dag afneemt als een zorgbehoevend persoon die 65 jaar wordt, is daar 18 een uitzondering op gemaakt . Daarom kan een zorgbehoevende persoon in een gezin, zodra hij 65 jaar wordt, in aanmerking blijven komen voor de uitzondering op de gezinsbijstand vanwege een zorgbehoefte, mits hij op de dag voordat hij 65 jaar wordt een geldige AWBZ-indicatie van 10 uur per week heeft en houdt. Uiteraard moet ook aan de overige voorwaarden worden voldaan. Gevolgen voor het gezin Wat betekent dit nu concreet voor het gezin? De zorgbehoevende krijgt zelfstandig recht op bijstand, de overige gezinsleden blijven aangemerkt als gezin. Dat betekent ook dat eventuele inkomens- en vermogensbestanddelen van de overige gezinsleden geen invloed hebben op het recht op bijstand van de zorgbehoevende. De achtergrond van deze uitzondering is dat voorkomen moet worden dat zorgbehoevende gezinsleden uit huis worden geplaatst, omdat de overige gezinsleden de kosten niet meer kunnen dragen. 3.1.6 Uitzondering ambtshalve: meerderjarige studerende kinderen met WSF of WTOS Onder meerderjarig kind wordt niet verstaan het meerderjarig kind wiens in aanmerking te nemen inkomen inclusief studiefinanciering niet meer bedraagt dan 80% van het netto minimumloon inclusief vakantiebijslag (€ 1.023,42 per maand), en dat: • uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt; en
15
Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de WWB en samenvoeging van die wet met de WIJ gericht op bevordering en deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden, IVV/I/11/9738, p. 3. 16 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 38. 17 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 45. 18 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 815, nr. 38 p. 3. Als iemand 65 jaar wordt, wordt de WWBuitkering vervangen door een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een eventueel aanvullend pensioen. De AOW-uitkering wordt dan meegenomen in de huishoudinkomenstoets. Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
13
• •
aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000; of voor een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in aanmerking komt.
Let op! Het gaat hier om iemand die aanspraak kán maken op WSF of WTOS. Dat betekent dat dit ook geldt voor mensen die dit niet ontvangen omdat ze zelf inkomsten hebben, bijvoorbeeld uit een bijbaantje. Deze uitzondering is namelijk gemaakt om te stimuleren dat iedereen een zo hoog mogelijke kwalificatie behaalt door studie en opleiding. Dit verhoogt de arbeidsmarktkansen. Daarnaast sluit dit aan bij het uitgangspunt dat jongeren eerst de mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs moeten onderzoeken. Ook als iemand geen studiefinanciering ontvangt omdat hij het niet heeft aangevraagd, ga je uit van het normbedrag. Dit is namelijk inkomen waar iemand redelijkerwijs over kan beschikken. Dat geldt natuurlijk niet als iemand geen studiefinanciering krijgt omdat hij te veel verdient. In dat geval kan hij niet redelijkerwijs over de studiefinanciering beschikken. Voor de bepaling van de hoogte van het inkomen, wordt uitgegaan van de normbedragen voor de kosten van levensonderhoud op grond van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 3.18. Overigens doet de vorm van de 19 studiefinanciering niet ter zake. Ook een studielening wordt als inkomensbestanddeel aangemerkt . Dit normbedrag geldt voor alle studerenden. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt, naar leeftijd, opleiding of studie. Het bedrag is gerelateerd aan het wettelijk minimumloon van 23 jaar of ouder, waarbij de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) als uitgangspunt is genomen. Daarbij werken studenten gemiddeld vier e dagen in de week en gaan ze één dag in de week naar school. Daarom is gekozen voor 80% van het WML (4/5 deel). Eventuele vergoedingen of tegemoetkomingen voor directe studiekosten worden niet tot de middelen gerekend. Denk aan les- of cursus- of collegegeld, studieboeken, lesmaterialen, werk- of veiligheidskleding en reiskosten. De uitzondering op het begrip meerderjarige kinderen heeft tot gevolg dat deze kinderen niet tot het gezin worden gerekend en daarmee een zelfstandig recht op bijstand hebben. Stel dat het meerderjarige studerende kind nu meer verdient dan dit bedrag? Hoe ziet het plaatje er dan uit? Een meerderjarig studerend kind dat meer verdient dan € 1.023,42 per maand wordt wel tot het gezin gerekend (artikel 4, tweede lid WWB). Dat betekent dat zijn vermogen volledig in aanmerking worden genomen, maar zijn 20 inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het meer bedraagt dan € 1.023,42 per maand .
3.2
De toets op partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen
Het gezin moet de bijstand gezamenlijk aanvragen en krijgt recht op de gezinsuitkering ter hoogte van de huidige norm voor gehuwden op grond van de WWB, dat wil zeggen 100% van het referentieminimumloon. Deze aanscherping heeft tot gevolg dat het noodzakelijk is om de WIJ op te nemen in de WWB. Alleen op die manier is het mogelijk dat gezinnen gezamenlijk een uitkering kunnen aanvragen onder een regime dat voor ieder van de gezinsleden geldt. Alle middelen (inkomsten en vermogen) van alle gezinsleden worden in aanmerking worden genomen. Ook inkomsten uit arbeid en werkloosheids- of arbeidsongeschiktheidsuitkering van minderjarige kinderen worden in aanmerking genomen. Om minderjarige kinderen wel te stimuleren te gaan werken in bijbaantjes en actief mee te doen in de samenleving geldt er een vrijlating. De vrijlating bedraagt twee keer de inkomensgrenzen van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Dit betekent dat de inkomsten van kinderen tot 16 jaar volledig worden vrijgelaten. Voor 16- en 17-jarigen geldt twee keer de inkomensgrens van de AKW. Als deze inkomensgrens wordt bereikt, raakt de klant de AKW kwijt. Zouden deze inkomsten op dat moment ook gekort worden op de bijstandsuitkering, dan wordt feitelijk twee keer rekening gehouden met deze inkomsten. De vrijlating bedraagt € 827,- per maand.
19 20
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 76. Artikel 4, tweede lid juncto artikel 32, vijfde lid WWB.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
14
Overigens blijft gelden dat als er voor het kind geen kinderbijslag meer wordt betaald, het kind niet meer valt onder de definitie ‘ten laste komend kind’. Als dit het enige ten laste komende kind van een alleenstaande ouder is, dan moet de ouder vanaf dat moment als alleenstaande worden gezien. Vanaf het moment dat het kind de leeftijd van 18 jaar bereikt, moet een gezinsbijstand worden aangevraagd. Het meerderjarig kind valt dan samen met zijn ouder onder de definitie van gezin. Op de huishoudinkomenstoets is één uitzondering, namelijk het inkomen uit de Wajong-uitkering van één van de gezinsleden (paragraaf 3.2.1). Daarnaast vallen bepaalde groepen niet onder het huishoudinkomen. Het gaat dan om onderhuurders, woongroepen et cetera (paragraaf 3.2.2). 3.2.1 Uitzondering: inkomen uit Wajong-uitkering Een uitzondering geldt voor het inkomen uit een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het gaat hier specifiek om de uitkering op grond van hoofdstuk 2 (‘nieuwe’ Wajong, aangevraagd op of na 1 januari 2010) en 3 (‘oude’ Wajong, aangevraagd voor 1 januari 2010) van de Wet Wajong. De regering eerbiedigt zo bestaande uitkeringsrechten. Hier is voor gekozen e omdat het vooral gaat om een groep jongeren die bij de ouders blijft wonen, ook na het 18 jaar, omdat er een afhankelijkheidsrelatie is wegens arbeidsongeschiktheid. Deze uitzondering blijft bestaan tot de totstandkoming van de Wet werken na vermogen (Wwnv) met ingang van 1 januari 2013. Daarna verandert dit voor een deel van de Wajongers. Deze vrijlating van de Wajong-uitkering geldt overigens alleen als de Wajong-gerechtigde deel uitmaakt van een gezin (zie definitie in paragraaf 3.1.3) waartoe ook één of meerdere meerderjarige (stief/aangetrouwde) kinderen behoren. 3.2.2 Onderhuurders en woongroepen Relaties zoals onderhuurderschap, kostgangerschap of andere woonvormen zoals studentenhuizen en woongroepen vallen niet onder de huishoudinkomenstoets en gezinsbijstand. Dit zijn volledig zakelijke relaties, waarbij het gaat om deelname aan het economisch verkeer. De ene partij levert een prestatie (het gebruik van woonruimte) waarvoor een prijs is bedongen en de andere partij is bereid die prijs te betalen (huur). Met deze zakelijke relaties wordt rekening gehouden door de norm of toeslag aan te passen op grond van de verordening, 21 of door inkomsten te korten op de uitkering. Hoe zakelijker de relatie, hoe minder de financiële verstrengeling . Er kunnen geen zakelijke relaties bestaan tussen bloed- en aanverwanten in de eerste graad. Let op! Dit betekent niet dat er helemaal geen gezamenlijke huishouding mogelijk is in een studentenhuis.
3.3
Beperking vrijlating inkomsten en andere aanpassing in het begrip ‘middelen’
Er verandert het één en ander in het begrip ‘middelen’. Deze aanpassingen zijn in veel gevallen ook ergens anders in de handreiking besproken. In die gevallen wordt hier slechts kort iets over gezegd, met een verwijzing naar de paragraaf waar meer informatie te vinden is. Vrijlating inkomsten minderjarige kinderen Een eerste belangrijke aanpassing is de beperking van de vrijlating van inkomsten van minderjarige kinderen. Inkomsten uit arbeid, ontvangen uitkeringen uit werkloosheid en arbeidsongeschiktheid van kinderen tot 16 jaar worden volledig vrijgelaten. Voor 16- en 17-jarigen geldt een maximumbedrag van € 827,- per maand per kind (paragraaf 3.2). Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid, onder h WWB. Inkomsten uit een Wajong-uitkering Inkomsten uit een Wajong-uitkering worden volledig vrijgelaten als een Wajonger deel uitmaakt van een gezin waartoe ook één of meer meerderjarige (stief/aangetrouwde) kinderen behoren. Dit geldt tot 1 januari 2013, als de Wet werken naar vermogen wordt ingevoerd (paragraaf 3.2.1). Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid, onder x WWB.
21
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 7.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
15
Bijdrage onderhoudsplicht jongeren onder de 21 jaar De bijdrage voor de onderhoudsplicht van ouders aan jongeren onder de 21 jaar wordt volledig vrijgelaten, als deze bijdrage op grond van artikel 12 WWB al in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand. Dit is vooral een praktische wijziging. Voor jongeren onder de 21 jaar gelden aparte, lagere normen. In enkele gevallen zijn die normen niet toereikend. In dat geval kan de jongere bijzondere bijstand aanvragen voor de kosten van levensonderhoud. Eigenlijk zijn de ouders van jongeren onder de 21 jaar financieel verantwoordelijk, maar in bijzondere gevallen is bijzondere bijstand mogelijk als de middelen van de ouders niet toereikend zijn of als hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouders niet te gelde kan maken. Stel nu dat de ouders wel een kleine bijdrage kunnen doen, maar die bijdrage is ook niet toereikend. Dan geldt de ouderlijke bijdrage niet als in aanmerking te nemen middel. Bij de vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand kan hier natuurlijk wel rekening mee gehouden worden. Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid onder w WWB. Vrijlating van heffingskortingen vervangen door vrijlating inkomsten uit arbeid Voor alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar bestond er een tweetal vrijlatingen. Namelijk de 22 vrijlating van de aanvullende alleenstaandeouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze kortingen komen te vervallen. In plaats daarvan komt een vrijlating van inkomsten uit arbeid van alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar. De inkomsten uit arbeid kunnen worden vrijgelaten tot 12,5% van die inkomsten met een maximum van € 120,- per maand voor maximaal 30 aaneengesloten maanden. De algemene vrijlatingsregeling van 6 maanden moet dan al verstreken zijn (paragraaf 4.3). Dit is geregeld in artikel 31, tweede lid, sub c (vrijlating heffingskortingen is vervallen in dit onderdeel) en r WWB. Er is gekozen voor een periode van drie jaar, omdat alleenstaande ouders langer de tijd nodig hebben om hun arbeidsuren uit te breiden dan alleenstaanden en gehuwden. Dat heeft te maken met de combinatie van werk en zorgtaken. Voor deze groep is een half jaar te kort om de uren zodanig uit te breiden dat uitstroom uit de bijstand mogelijk is. Er is nu gekozen 23 voor een termijn van drie jaar . Inkomsten uit WSF of WTOS Inkomsten van meerderjarige kinderen die regulier bekostigd onderwijs volgen en aanspraak maken op studiefinanciering of WTOS worden niet in aanmerking genomen tot een bedrag van € 1.023,42 per maand (paragraaf 3.1.6). Het meerdere wordt wel in aanmerking genomen. Dit is geregeld in artikel 32, vijfde lid WWB. Daarnaast is er nog een wijziging met betrekking tot de studiefinanciering. Tot nu toe werden er twee verschillende normbedragen voor studiefinanciering gehanteerd in de WWB. Het bedrag genoemd in artikel 3.18 WSF 2000 en een bedrag genoemd in artikel 33 WWB. Hoe komt dat? Per september 2007 is de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) gewijzigd. Vanaf dat moment is er één normbedrag voor levensonderhoud, waarin geen onderscheid wordt gemaakt naar aparte normbedragen voor levensonderhoud of leermiddelen. Sindsdien kunnen studenten in het hoger onderwijs ook een beroep doen op het collegegeldkrediet. Omdat studenten nu het collegegeld dat ze moeten betalen kunnen lenen, wordt hun besteedbare financiële ruimte groter. Als gehuwden in de WWB bijstand ontvangen, en één van de partners ontvangt studiefinanciering, dan wordt met dit inkomen uit studiefinanciering rekening gehouden. Ook bij een aanvraag om bijzondere bijstand wordt rekening gehouden met de inkomsten uit studiefinanciering. In deze situaties moest het bedrag genoemd in artikel 33, tweede lid WWB, in aanmerking worden genomen. Dit bedrag was opgenomen in artikel 33 (bijzonder inkomen) omdat enkel het deel dat bedoeld is voor levensonderhoud als middel in aanmerking moet worden genomen. En nadrukkelijk niet het deel dat bedoeld is voor leermiddelen. Door de wijziging van de WSF 2000 in 2007 sloten de bedragen die genoemd werden in artikel 33 niet meer aan bij het normbudget voor levensonderhoud zoals dat in de WSF 2000 werd gehanteerd. Er werd daarom bij de bijstandsverlening rekening
22
De belastingdienst heeft deze term m.i.v. het jaar 2011 gewijzigd. Er bestaat nu alleen nog maar het begrip alleenstaandeouderkorting. Dit begrip bestaat uit twee delen: één vast bedrag en een vermeerdering met een bepaald percentage van het arbeidsinkomen. Voor een goed begrip van de wijziging is ervoor gekozen om de ‘oude’ term te hanteren. 23 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 64. Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
16
gehouden met een te laag bedrag. Door nog maar één normbedrag te hanteren, en wel het bedrag uit artikel 3.18 WSF 2000 wordt wel met het juiste bedrag rekening gehouden. De tegemoetkoming voor het lesgeld voor degene die beroepsonderwijs volgen, wordt zo buiten beschouwing gelaten. Voor de studenten van het hoger onderwijs wordt het collegegeldkrediet buiten beschouwing gelaten. Er wordt dus alleen rekening gehouden met het budget voor levensonderhoud (zie figuur 2). Ontvangt de studerende aan het hoger onderwijs, of de deelnemer aan het beroepsonderwijs, een partnertoeslag (artikel 3.4 WSF 2000) of een toeslag voor een eenoudergezin (artikel 35. WSF 2000), dan worden deze toeslagen op grond van artikel 33, tweede lid WWB, ook in aanmerking genomen als inkomen uit studiefinanciering. Figuur 2
Beroepsonderwijs
WO/HBO
Thuiswonend
Uitwonend
Thuiswonend
Uitwonend
basisbeurs
€
75,39
€
246,00
€
95,61
€
266,23
aanvullende beurs of lening
€ 308,40
€
328,33
€
221,00
€
240,92
basislening
€
€
164,21
€
287,54
€
287,54
€
738,54
€
604,15
€
794,69
€
652,62
€
604,15
-
€
794,69
-
€
85,92
€
-
*
€
-
*
64,21
+
€ 548,00 budget levensonderhoud ( = inkomen voor WWB) lesgeld
€ 462,08 €
-
85,92
+
-
+
+
* collegegeld bij WO/HBO: collegeldlening
Vrijlatingen gelden niet voor jongeren onder de 27 jaar Een aantal vrijlatingen en premies is niet van toepassing op jongeren onder de 27 jaar. Het gaat hier om de vrijlating van: • de jonggehandicaptenkorting (artikel 31, tweede lid onder c WWB); • de één- of tweemalige premie voor zover dat bedraagt aan de arbeidsinschakeling (artikel 31, tweede lid onder j WWB); • een kostenvergoeding voor het verrichten van vrijwilligerswerk (artikel 31, tweede lid onder k WWB); • inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten gedurende maximaal zes aaneengesloten maanden als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling (artikel 31, tweede lid, onder n WWB); • de nieuwe inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders, van 12,5% van de inkomsten uit arbeid gedurende maximaal 30 aaneengesloten maanden als dit bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Dit is geregeld in artikel 31, vijfde lid WWB.
3.4
Overgangsrecht gezinsbijstand, huishoudinkomenstoets en inkomsten uit WSF
De aanscherping gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets treedt voor een bepaalde groep pas per 1 juli 2012 in werking. Deze groep heeft een periode van zes maanden om te wennen aan de wijziging en haar gedrag (lees: uitgavenpatroon) daarop aan te passen. Of natuurlijk om zo snel mogelijk uit de uitkering te stromen. Het gaat dan om bloed- en aanverwanten in de eerste graad: • die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben op de peildatum; en • waarvan één of meer van die bloed- en aanverwanten op de peildatum een uitkering ontvangt of ontvangen op grond van de WWB of de WIJ; • voor zover het recht op of de hoogte van de uitkering zou wijzigen doordat deze bloed- en aanverwanten kunnen worden aangemerkt als gezin naar de nieuwe definitie. Wat betekent dit nu concreet? Iedereen die nu een individuele uitkering heeft maar straks onder de definitie van 24 gezin valt heeft een half jaar de tijd voor de uitkering wordt omgezet . Dat geldt alleen als op de peildatum aan
24
Artikel 78s WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
17
alle voorwaarden is voldaan. De peildatum waar naar wordt gekeken is de dag onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van de wijziging WWB en samenvoeging met de WIJ. Is niet aan alle voorwaarden voldaan, dan vallen ze niet onder het overgangsrecht. Stel dat twee broers ieder een uitkering hebben op grond van de WWB of de WIJ op 1 januari 2012. Na die datum komt hun moeder bij hun in huis wonen. Op dat moment wijzigt er iets in de situatie en moeten ze naar de nieuwe definitie van gezin beoordeeld worden. Er moet dan meteen volgens de nieuwe criteria beoordeeld worden of er sprake is van een gezin. Aanpassing van het recht en/of de hoogte van de uitkering op andere gronden (toets op middelen of uitsluitingsgronden) vallen buiten dit overgangsrecht. De uitkering wordt in alle gevallen wel op deze wijzigingen aangepast. Een aantal artikelen is op deze groep niet van toepassing (zie figuur 3). Voor hun gelden deze artikelen zoals ze golden op 31 december 2011: Figuur 3 Artikel
Omschrijving
3 4
gezamenlijke huishouding en woning alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin
5, onderdeel e 9, derde lid
voorliggende voorziening arbeidsverplichtingen gelden voor het hele gezin
11, vierde lid 18, vierde lid
recht op WWB komt alle gezinsleden gezamenlijk toe afstemming, belanghebbende = het gezin
19, eerste lid 21
algemene voorwaarde recht op bijstand normen 21-65 jaar: lees voor ‘gezin’ telkens ‘gehuwden’ en voor ‘meerderjarige gezinsleden’ telkens ‘echtgenoten’
21, onderdeel c 22
blijft buiten beschouwing normen 65 jaar en ouder: lees voor ‘gezin’ telkens ‘gehuwden’ en voor ‘meerderjarige gezinsleden’ telkens ‘echtgenoten’ normen in inrichting
23, eerste lid onder b, tweede lid onder a en derde lid 24
afwijking norm gezin
31, eerste lid en tweede lid onderdeel h
middelen, inkomsten minderjarige kinderen
32, derde en vierde lid 32, vijfde lid
inkomen niet-rechthebbende partner blijft buiten beschouwing
33, vijfde lid 34, eerste lid onderdeel a, tweede lid onderdeel a, derde lid onderdeel c 35, eerste lid
vrijlating deel particuliere oudedagsvoorziening vermogen
43, tweede en derde lid 45, derde lid, aanhef, vierde en vijfde lid 47a, eerste lid onderdeel b
aanvraag bijstand door alle gezinsleden gezamenlijk vaststelling en betaling
47c, vijfde lid 50, eerste lid
toepassing afstemming door SVB eigen woning
59, eerste lid 78m
terugvordering gezinsleden overgangsrecht gelijkstelling voormalige pleeg- en stiefkinderen aan eigen kinderen
bijzondere bijstand
taak sociale verzekeringsbank
Overigens gelden de inlichtingen- en medewerkingsplicht wel al per 1 januari 2012. Vanaf dat moment geldt de informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
18
woning hun hoofdverblijf hebben als de alleenstaande, alleenstaande ouder of de gehuwde die onder het overgangsrecht valt (artikel 78s, vierde lid WWB). 3.4.1 Overgangsrecht: bijstand in de vorm van een geldlening 25 Als op de peildatum bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt, dan kan deze geldlening door blijven lopen als aan de volgende voorwaarden is voldaan: • Het gaat om één of meer bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben. • En na de peildatum wordt de bijstandsverlening voortgezet naar de gezinsnorm. Deze bijstandsverlening behoudt nu de vorm van een geldlening tot het nader door het college bij besluit te bepalen tijdstip. De rechten en plichten gelden dan voor alle gezinsleden die bij deze bijstandsverlening zijn 26 inbegrepen . 3.4.2
Overgangsrecht: inkomen uit studiefinanciering
Het inkomen uit studiefinanciering dat nu in aanmerking wordt genomen, is een te laag bedrag. Met de inwerkingtreding van deze wijziging gaan de uitkeringsgerechtigden er dus feitelijk op achteruit. Daarom gelden de artikelen 33, tweede lid en 39, eerste lid, zoals die luiden op de dag vóór de inwerkingtreding voor deze groep nog gedurende maximaal zes maanden (of tot het moment dat de uitkering beëindigd wordt). Dit overgangsrecht geldt zowel voor mensen die op 31 december 2011 een uitkering op grond van de WWB hadden, als voor jongeren die op 31 december 2011 een uitkering op grond van de WIJ hadden.
3.5
Beleidsvraagstukken • • • • • • • • • •
25 26
Hoe informeren we onze klanten over deze wijzigingen, zodat zij optimaal gebruik kunnen maken van het overgangsrecht? Hoe zwaar wordt ingezet op handhaving en controle van de gezinssituatie? Houden we rekening met de houding van de rest van het gezin als een maatregel opgelegd moet worden? Hoe organiseren we het aanvraagproces op het moment dat een ten laste komend kind de leeftijd van 18 jaar bereikt? Wanneer maken we een uitzondering op de gezinsbijstand voor een zorgbehoevend gezinslid? Welke verordeningen moeten worden aangepast aan de nieuwe definities van alleenstaande, alleenstaande ouder en gezin? Wat doen we met afstemmingen als gevolg van de verwijtbare gedraging van één van de gezinsleden (treft het hele gezin)? Wanneer draagt arbeid voldoende bij aan de arbeidsinschakeling om in aanmerking te komen voor de nieuwe vrijlating inkomsten uit arbeid? Welke aanpassing zijn nodig in re-integratieverordening, nu vrijlatingen en premies niet van toepassing zijn op de jongeren? Tot wanneer geldt het overgangsrecht voor bijstand in de vorm van een geldlening?
Dat is de dag onmiddellijk voorafgaand aan de dag van inwerkingtreding Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 25.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
19
4
Aanscherping verplichtingen
Een aantal verplichtingen is aangescherpt. Daarbij geldt in de eerste plaats een aantal maatregelen die bedoeld zijn voor jongeren, maar ook voor de andere groepen is er een aantal maatregelen genomen. Bijvoorbeeld de verplichte tegenprestatie, maar ook beperking van de maximale duur verblijf in het buitenland. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de arbeidsverplichtingen en de plicht tot tegenprestatie. Voor we de verschillende verplichtingen zullen bespreken, wordt eerst vastgesteld voor wie nu precies welke verplichtingen gelden. Na de arbeidsverplichtingen en de plicht tot tegenprestatie komt de beperking verblijfsduur in het buitenland aan bod. Vervolgens komt de informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten aan de orde. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het overgangsrecht en beleidsvraagstukken.
4.1
Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie
De arbeidsverplichtingen uit artikel 9 WWB zijn uitgebreid. Dat blijkt al meteen uit de wijziging van het opschrift van artikel 9, dat nu luidt: ‘plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie’. Dit artikel beschrijft in het eerste lid de volgende verplichtingen: a • naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden • waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het UWV b • gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling • en mee te werken naar een onderzoek naar zijn mogelijkheden • en indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak (zie paragraaf 4.2) c • naar vermogen een tegenprestatie te verrichten (zie paragraaf 4.3) Uitgangspunt is dat deze verplichtingen voor iedereen gelden. Maar op die hoofdregel is een aantal uitzonderingen gemaakt. Groepen op wie de verplichtingen onder a en b niet van toepassing zijn Er zijn twee categorieën personen op wie de verplichting onder a en b niet van toepassing zijn: • mensen die blijkens een indicatiebeschikking of herindicatiebeschikking tot de doelgroep van de WSW behoren; en 27 • mensen die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet Wajong . De verplichtingen genoemd onder a en b zijn niet van toepassing voor deze groepen, maar de plicht om een tegenprestatie te verrichten wel (onder c). Groepen voor wie de verplichtingen onder a, b en c, enkel gelden als aan randvoorwaarden is voldaan Daarnaast zijn er twee categorieën personen die de verplichtingen alleen opgelegd kunnen krijgen als aan bepaalde randvoorwaarden is voldaan: • mensen die zorg verlenen; • alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar. Bij de eerste groep gaat het om de mensen die zorg verlenen aan een zorgbehoevend persoon, zoals bedoeld in artikel 4, vijfde lid onder c WWB. Ofwel, het college zou op grond van die zorgbehoevendheid kunnen besluiten dat deze persoon niet tot het gezin wordt gerekend. Voor deze zorgers gelden de verplichtingen alleen als het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de mogelijkheid om die zorg te combineren met die verplichtingen. Het doet daarbij niet ter zake of er een verzoek is ingediend om deze persoon buiten de gezinsbijstand te laten. En het doet ook niet ter zake of het college op een eventueel verzoek een positief of negatief besluit heeft genomen. Reeds als de mogelijkheid bestaat om op een dergelijk verzoek een positief besluit te nemen, heeft het college de plicht om eerst na te gaan of de mogelijkheid om zorg te verlenen wel te combineren is met de verplichtingen. De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of om een tegenprestatie te
27
Artikel 9, vijfde lid WWB
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
20
leveren, kan alleen opgelegd worden als het college zich ervan heeft vergewist dat één en ander te combineren is met de zorgtaken. De tweede groep, de alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar, kunnen alleen de arbeidsverplichtingen opgelegd worden als eerst goed gekeken is naar: • de beschikbaarheid van passende kinderopvang; • de toepassing van voldoende scholing; en • de belastbaarheid van betrokkene. Individuele vrijstelling Tot slot kan het college – net als voorheen – op grond van dringende redenen in individuele gevallen mensen een ontheffing verlenen van de verplichtingen. Deze ontheffing is altijd tijdelijk. Het is ook niet in alle gevallen nodig om iemand van alle verplichtingen te ontheffen. Iemand kan ook een gedeeltelijke ontheffing van de verplichtingen krijgen. We hebben nu gezien voor wie de verplichtingen gelden. Nu gaan we nader in op wat deze verplichtingen precies inhouden.
4.2
Plan van aanpak voor de jongere
De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt voor jongeren in de wet verder verankerd. Als een jongere zich bij het UWV meldt om een aanvraag in te dienen, dan moet hij eerst vier weken zelf zoeken naar werk of reguliere scholing. De jongere heeft tijdens de zoekperiode geen recht op een ondersteuning van de gemeente en geen 28 recht op een voorschot . Na vier weken kan de jongere een aanvraag indienen en moet het college toetsen of de jongere aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school. Als de aanvraag van de jongere na vier weken zoekperiode in behandeling wordt genomen, ontstaat recht op ondersteuning. Dat geldt ook als de jongere een afstemming heeft gekregen omdat hij tijdens de zoekperiode van vier weken onvoldoende inspanning heeft gepleegd om werk te vinden. Het college bepaalt of de jongere ondersteuning nodig heeft en zo ja, in welke vorm. Niet iedereen heeft ondersteuning nodig. Het college verleent maatwerk, maar het eigen initiatief en de inzet van de jongere staan voorop. In de WIJ was het uitgangspunt een werkleeraanbod. Dit uitgangspunt wordt deels overgenomen in de WWB, maar gaat nog een stap verder. Waar de jongere in de WIJ passief kon wachten op een aanbod van het college, moet de jongere nu zelf aan de slag. Eerst tijdens de zoekperiode en vervolgens bij het opstellen, evalueren en zo nodig bijstellen van een plan van aanpak. Dit plan van aanpak is opgenomen in artikel 44a WWB. Op grond van dit artikel legt het college voor een jongere onder de 27 jaar in een plan van aanpak vast: • hoe de eventuele ondersteuning eruit ziet; • welke verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling de klant heeft; en • wat er van hem wordt verwacht. Dit plan van aanpak maakt een onderdeel uit van de beschikking en is – met de rest van de beschikking – vatbaar voor bezwaar en beroep. Het college is verplicht om de jongere bij de uitvoering van het plan van aanpak te 29 begeleiden. Het plan van aanpak moet dan ook periodiek samen met de jongere worden geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. De jongere en het college kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen. Het college moet de jongere blijvend aanspreken op zijn mogelijkheden om aan het werk te gaan. De jongere op zijn beurt kan het college aanspreken op haar verantwoordelijkheid om hem te begeleiden naar de arbeidsmarkt. Komt de jongere zijn afspraken uit het plan van aanpak niet of onvoldoende na, dan verlaagt het college de uitkering. Blijkt uit de houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig dat deze de afspraken ook niet zal nakomen, dan trekt het college de uitkering in. Als de uitkering wordt ingetrokken, dan stopt ook de ondersteuning.
28 29
Zie voor meer informatie over de zoekperiode paragraaf 2.1. Er is niet voorgeschreven met welke frequentie het plan van aanpak geëvalueerd moet worden.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
21
Is de jongere niet tevreden over de begeleiding door het college, bijvoorbeeld omdat het college bepaalde afspraken uit het plan van aanpak niet nakomt, dan kan de jongere het college hier op aanspreken. Heeft dit niet het gewenste effect, dan kan de jongere een procedure bij de burgerlijke rechter aanspannen. De jongere is op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB, verplicht om mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak. Dit vloeit eigenlijk al voort uit de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, maar hier is het nog expliciet genoemd. Niet voldoen aan deze verplichtingen kan grond zijn 30 voor een afstemming op grond van artikel 18, tweede lid, WWB, tenzij elke verwijtbaarheid ontbreekt .
4.3
Wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen
Het plan van aanpak leek op het werkleeraanbod en is daarmee niet helemaal nieuw. Wel helemaal nieuw is de wettelijke plicht tot tegenprestatie naar vermogen. Wat houdt dit precies in? Het college krijgt de bevoegdheid om mensen met een uitkering op grond van de WWB, IOAW of IOAZ te verplichten om naar vermogen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Deze tegenprestatie hoeft niet direct samen te hangen met arbeidsinschakeling. Er is dan ook geen verplichte samenloop met een re-integratietraject. 31
Er is een aantal regels vastgesteld met betrekking tot de tegenprestatie. De tegenprestatie : • hoeft niet te zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt; • mag niet in de weg staan aan acceptatie van arbeid of re-integratie; • bestaat daarom uit werkzaamheden waarvan omvang en duur beperkt zijn; • bestaat uit werkzaamheden die de uitkeringsgerechtigde kan verrichten (naar vermogen); • wordt verricht naast of in aanvulling op de reguliere arbeidsmarkt (mag niet tot verdringing leiden). Het college bepaalt de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Hierbij kijkt het college naar de individuele omstandigheden en de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen aan elke uitkeringsgerechtigde worden opgedragen. Natuurlijk is het ook mogelijk dat de bijstandsgerechtigde zelf – vrijwillig – een tegenprestatie aandraagt en die voorlegt aan het college. De tegenprestatie is een bevoegdheid van het college, geen verplichting. De klant kan hier dus geen rechten aan ontlenen. Het college kan dit eventueel via een verordening invullen. 4.3.1 Tegenprestatie versus reguliere werkzaamheden In het kader van de tegenprestatie kunnen maatschappelijk nuttige werkzaamheden worden opgedragen. Waarin onderscheiden deze werkzaamheden zich van de werkzaamheden die tot de reguliere arbeidsmarkt behoren? Er mag immers geen sprake zijn van verdringing op de arbeidsmarkt. Het onderscheid zit hem in het volgende. De tegenprestatie bestaat altijd uit additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Voor werkzaamheden op de reguliere arbeidsmarkt bestaat daarentegen de bereidheid om loon te betalen. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en of de overheid worden gemaakt. 4.3.2 Tegenprestatie versus participatieplaatsen Zowel de tegenprestatie als de participatieplaats richt zich op het verrichten van werkzaamheden met behoud van uitkering. Bovendien is het karakter van de werkzaamheden bij beide instrumenten additioneel. Maar buiten deze overeenkomsten zijn er ook veel verschillen: Tegenprestatie • Van de uitkeringsgerechtigde mag een tegenprestatie worden verwacht die nuttig is voor de samenleving.
30 31
Participatieplaats • Werkzaamheden in de eerste plaats nuttig voor de ontwikkeling van de uitkeringsgerechtigde richting de arbeidsmarkt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3 p. 50 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3. p. 14.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
22
•
•
Geen re-integratieinstrument, dus geen scholing of opleiding. Werkzaamheden zijn van korte duur.
•
Geen premie mogelijk.
•
•
•
Re-integratie instrument, dus scholing of opleiding is wel mogelijk. Werken voor langere periode van maximaal twee jaar met, onder omstandigheden, een verlengingsmogelijkheid. Bij voldoende meewerken aan het vergroten van de kans op arbeidsinschakeling kent de gemeente een premie toe.
4.3.3 Tegenprestatie en internationaal recht De tegenprestatie is verplicht voor de WWB-, IOAW- en IOAZ-gerechtigde. Staat dit niet op gespannen voet met 32 artikel 4 van het EVRM ? Artikel 4. EVRM - Verbod van slavernij en dwangarbeid 1.Niemand mag in slavernij of dienstbaarheid worden gehouden. 2.Niemand mag gedwongen worden dwangarbeid of verplichte arbeid te verrichten. 3.Niet als „dwangarbeid of verplichte arbeid" in de zin van dit artikel worden beschouwd: a. elk werk dat gewoonlijk wordt vereist van iemand die is gedetineerd overeenkomstig de bepalingen van artikel 5 van dit Verdrag, of gedurende zijn voorwaardelijke invrijheidstelling; b. elke dienst van militaire aard of, in het geval van gewetensbezwaarden in landen waarin hun gewetensbezwaren worden erkend, diensten die gevorderd worden in plaats van de verplichte militaire dienst; c. elke dienst die wordt gevorderd in het geval van een noodtoestand of ramp die het leven of het welzijn van de gemeenschap bedreigt; d. elk werk of elke dienst die deel uitmaakt van normale burgerplichten. 33
De tegenprestatie wordt verplicht voor (bijna) iedereen die een WWB-, IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt . Valt dit niet onder dwangarbeid of verplichte arbeid? Nee zegt de regering, want het niet nakomen van de plicht leidt hooguit tot een financiële afstemming door het college. Van echte dwang kan dus geen sprake zijn. Maar in hoeverre is er geen sprake van dwang, als je in je bestaanszekerheid wordt getroffen doordat je inkomen – waarvan gesteld wordt dat dit het sociaal minimum is – nog verder wordt verlaagd? In haar uitspraak van 8 februari 2010, LJN: BL1093 heeft de CRvB overwogen dat deelnemen aan een reintegratietraject niet in strijd is met artikel 4 EVRM. Er is geen sprake van slavernij, dwangarbeid of verplichte arbeid. De Raad overwoog daartoe samengevat het volgende: CRvB 8 februari 2010, 08/5996 WWB t/m 08/5998 WWB + 09/2408 WWB + 09/5858 WWB + 09/5859 WWB + 09/5861 WWB, LJN: BL1093 De Raad stelt primair vast dat er geen sprake is van slavernij, nu de totale levenssituatie of toestand van betrokkene nimmer in het geding is geweest. Ook van dwangarbeid is geen sprake, nu er geen fysieke dwang of aanmerkelijke psychische dwang is uitgeoefend. Maar hoe zit het met verplichte arbeid? De verplichting om mee te werken aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling valt niet ten principale buiten het toepassingsbereik van het verbod op verplichte arbeid. Er kan alleen sprake zijn van schending van het verbod op verplichte arbeid als er ten minste sprake is van enigerlei sanctie en niet van vrijwilligheid. De (dreiging met een) verlaging van de bijstand als iemand niet meewerkt is een in aanmerking te nemen karakter. Dat geldt onverkort als de maatregel geen punitief karakter heeft. 32 33
Dit artikel komt nagenoeg overeen met artikel 8 IVBPR. De toetsing aan beide artikelen is dan ook gelijk. Voor de uitzonderingen, zie paragraaf 4.1.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
23
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van verplichte arbeid, moet gekeken worden naar alle omstandigheden van het geval. Verder moet bij de uitleg van en toetsing aan het EVRM rekening gehouden worden met andere essentiële onderdelen van het internationaal recht. De Raad kijkt daarbij eerst naar de uitgangspunten waar de WWB op is gebaseerd: “In de eerste plaats dient de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal te staan om al datgene te doen wat nodig en mogelijk is om in het eigen bestaan te voorzien. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien hebben zij een aanspraak op de overheid hen daarbij te ondersteunen. In de tweede plaats dient de gemeente zo goed mogelijk te zijn toegerust om de burger te helpen op weg naar werk en hem indien nodig daarbij een inkomens-waarborg te bieden. In de derde plaats dient de regelgeving zo te zijn ingericht dat de gemeenten een zo groot mogelijke beleidsruimte en beleidsverantwoordelijkheid hebben om het doel van de wet te realiseren. (...) De regelgeving dient maximale mogelijkheden en stimulansen te bieden voor reïntegratie en participatie, ook voor mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Zowel het zittend bestand als de nieuwe instroom moet zo snel mogelijk op het goede spoor worden gezet. Daarvoor is het wenselijk dat gemeenten alle denkbare instrumenten kunnen inzetten. De gemeenten worden daarin ondersteund door één vrij besteedbaar reïntegratiebudget en door vereenvoudiging en bundeling van regelgeving.” Deze uitgangspunten zijn naar het oordeel van de Raad in overeenstemming met de beginselen uit het EVRM en andere mensenrechtenverdragen. Er wordt namelijk primair naar gestreefd om de autonomie en het sociaaleconomisch niveau van leven van betrokkenen te verhogen door waar mogelijk arbeidsparticipatie te bevorderen. Bovendien wordt er een inkomenswaarborg geboden voor zolang betrokkene niet in eigen bestaan kan voorzien. Ook het Europees Comité inzake Sociale Rechten concludeerde in 2006 dat het geheel in overeenstemming is met artikel 13, vierde lid, van het Europees Sociaal Handvest (ESH) om een verbinding te leggen tussen een bijstandsuitkering en de bereidheid om werk te aanvaarden of een beroepsopleiding te volgen, vooropgesteld dat de voorwaarden redelijk zijn en geheel consistent met het doel om voor het probleem van betrokkene een langetermijn-oplossing te verschaffen (Conclusions XVIII-1, p. 564). In dit arrest is overwogen dat er geen sprake is van verplichte arbeid. Daarbij is nadrukkelijk verwezen naar de uitgangspunten van de WWB, waarbij van doorslaggevend belang is dat er primair naar wordt gestreefd om de autonomie en het sociaal-economisch niveau van leven van betrokkenen te verhogen door waar mogelijk arbeidsparticipatie te bevorderen. Ook het Europees Comité inzake Sociale Rechten concludeerde dat reintegratietrajecten in overeenstemming zijn met artikel 13, vierde lid, van het ESH. Daarin werd vooropgesteld dat het acceptabel is om een verbinding te leggen tussen een bijstandsuitkering en de bereidheid om werk te aanvaarden of een beroepsopleiding te volgen, vooropgesteld dat de voorwaarden redelijk zijn en geheel consistent met het doel om voor het probleem van betrokkene een lange-termijn-oplossing te verschaffen. De tegenprestatie beoogt helemaal geen oplossing te verschaffen van het probleem. Ook de autonomie en het sociaal-economisch niveau van leven wordt niet verhoogd door het verrichten van een tegenprestatie. Valt het wellicht onder één van de uitzonderingen, bedoeld in het derde lid van artikel 4 EVRM? In onderdeel d van het derde lid van artikel 4 EVRM is vastgelegd dat er geen sprake is van dwangarbeid of verplichte arbeid als er werk of diensten worden verricht die deel uitmaken van normale burgerplichten. In de Memorie van Toelichting staat dat het bij de tegenprestatie gaat om een nieuwe burgerlijke verplichting. Zolang de tegenprestatie bestaat uit kleine verplichtingen of kleine gemeenschapsdiensten, zoals de stoep voor een verzorgingshuis sneeuwvrij maken, of zout strooien op een schoolplein, zal het geen problemen geven.
4.4
Aanscherping arbeidsverplichtingen alleenstaande ouders
De specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar wordt 34 aangescherpt . Zo geldt deze ontheffing straks nog voor maximaal vijf jaar. Bovendien moet er een plan van aanpak worden opgesteld, waarbij zowel de alleenstaande ouder als het college een rol heeft. In dit plan van aanpak is opgenomen wat van de alleenstaande ouder wordt verwacht wat betreft zijn re-integratie inspanningen. Voor het college houdt dit in dat het plan van aanpak telkens na zes maanden heronderzocht moet worden en zo
34
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 815, nr. 32
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
24
nodig moet worden bijgesteld. Voor de alleenstaande ouder betekent dit dat die frequenter contact met het college zal hebben. Dit contact is niet vrijblijvend. Het plan van aanpak wordt afgestemd op de inspanningen die de alleenstaande ouder sinds de opstelling van het plan van aanpak of het vorige heronderzoek verricht heeft en de resultaten die bereikt zijn. Blijkt ondubbelzinnig uit de houding en gedragingen van de alleenstaande ouder dat hij zijn verplichtingen niet nakomt, dan wordt de ontheffing ingetrokken. Dat betekent dat de alleenstaande ouder daarna niet meer in aanmerking kan komen voor de ontheffing. Bovendien kan er een maatregel worden opgelegd op grond van de maatregelverordening, als de ontheffing om deze reden wordt ingetrokken. 35
Bovendien wordt de vrijlating van de aanvullende alleenstaandeouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting afgeschaft. Het doel van deze maatregelen is om deze doelgroep zoveel mogelijk te stimuleren om (meer) te gaan werken. Om die reden komt er een ruimere vrijlating van inkomsten uit arbeid. Deze regeling (artikel 31, tweede lid,a onderdeel r WWB) houdt in dat een vrijlating geldt voor alleenstaande ouders van 12,5% van de netto-inkomsten uit arbeid, tot een maximum van € 120,- per maand. De duur van deze vrijlating is maximaal 30 aaneengesloten maanden. Deze vrijlating geldt voor alleenstaande ouders en voor alleenstaande ouders met één of meer meerderjarige kinderen, voor zover hij algemene bijstand ontvangt en hij: • de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot 12 jaar; • de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, is verstreken; en • dit volgens het college bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling. Deze vrijlating vervangt de bestaande vrijlating van de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting, voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger is dan vijf jaar. Daar is voor gekozen omdat meerdere vrijlatingen tegelijkertijd een grotere armoedeval geeft. En deze vrijlating stimuleert het werken. Ook bij de IOAW en IOAZ wordt deze vrijlating ingevoerd. Nu dit bruto-uitkeringen zijn, gaat het hier om een vrijlating van maximaal € 187,28 per maand. De mogelijkheid van een inkomstenvrijlating bestaat op dit moment al voor iedere bijstandsgerechtigde. Het gaat om een vrijlating van inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten, met een maximum van € 189,- per maand (artikel 31, tweede lid, onderdeel n WWB). Deze inkomsten kunnen ten hoogste zes aaneengesloten maanden niet tot de middelen worden gerekend als dit moet naar het oordeel van het college bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Voor alleenstaande ouders is een half jaar over het algemeen te kort om uit te stromen, daarom krijgen zij na deze periode nog een periode van 30 maanden recht op vrijlating. In totaal hebben zij daarmee drie jaar recht op een inkomstenvrijlating. Deze vrijlating geldt overigens niet voor jongeren onder de 27 jaar. De Wet Vazalo had dezelfde doelstelling als deze vrijlating. Maar het nadeel van de Wet Vazalo is dat de alleenstaande ouder zich de ene keer tot de Belastingdienst moet wenden voor een aanvulling tot het minimuminkomen, de andere keer tot de gemeente. Dit is niet wenselijk en daarom is de Wet Vazalo 36 ingetrokken .
4.5
Beperking verblijfsduur in het buitenland
De maximale verblijfsduur in het buitenland wordt beperkt tot maximaal vier weken per jaar voor iedereen tussen de 18 en 65 jaar. Hier zijn drie redenen voor. Ten eerste wordt op deze manier de export van sociale zekerheidsuitkeringen naar het buitenland beperkt. De bijstand is bedoeld om te voorzien in bestaanskosten verbonden aan het Nederlandse territorium (artikel 11, eerste lid, WWB). Een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van bijstand behoort daar volgens de 37 toelichting niet bij . Daarnaast heeft deze wijziging ook een handhavingsaspect. Een langdurig verblijf in het buitenland maakt het makkelijker om verzwegen vermogen in het buitenland op te bouwen of in stand te houden. Bovendien is het recht op bijstand van mensen die langdurig in het buitenland verblijven, moeilijk vast te stellen
35
Eigenlijk heet dit nu ‘het bedrag waarmee de alleenstaande ouderkorting wordt vermeerderd, bedoeld in artikel 8.15, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. Omwille van de leesbaarheid heb ik de oude term gebruikt. 36 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 19. 37 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 16. Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
25
en slecht te handhaven. Tot slot moet voorkomen worden dat de band met de Nederlandse arbeidsmarkt verder onder druk komt te staan. Dit geldt ook voor de re-integratie en inburgering in de Nederlandse samenleving. Ook mensen die tijdelijk zijn ontheven van de sollicitatie- en re-integratieplicht moeten die band behouden, zodat ze sneller richting de arbeidsmarkt kunnen stromen als de beperkingen verminderd of opgeheven zijn. De bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder mogen straks dertien weken per jaar in het buitenland verblijven. Deze groep bijstandsgerechtigden heeft definitief geen arbeidsverplichtingen, daarom is de maximale duur verblijf in het buitenland voor deze groep langer. Bovendien sluit dit aan bij de AWBZ-wetgeving voor 65-plussers in het buitenland. De verplichting om een verblijf in het buitenland van tevoren te melden, bestond al (o.g.v. artikel 17 WWB). Het niet geven van deze informatie levert een schending van de inlichtingenplicht op, waar eventueel een afstemming voor gegeven kan worden. Het is de bijstandsgerechtigde natuurlijk wel toegestaan om langer dan de toegestane duur in het buitenland te verblijven, maar dan is er in die langere periode géén recht op (aanvullende) bijstand. In de IOAW en IOAZ is slechts opgenomen (in art. 6, eerste lid, sub a) dat de werkloze werknemer / gewezen zelfstandige die buiten Nederland woont of aldaar anders dan tijdelijk verblijf houdt, geen recht op uitkering heeft. Dit artikel wordt niet gewijzigd. Al jaren wordt in de praktijk van de IOAW en IOAZ aangesloten bij de bepalingen van de WWB. De CRvB heeft deze gedragslijn bevestigd, zie o.m. LJN: AV0675, d.d. 24-01-2006. Dat betekent dat ook nu kan worden aangesloten bij de vier-wekentermijn van de WWB, zijnde de maximale periode dat er sprake kan zijn van een tijdelijk verblijf buiten Nederland.
4.6
Informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten
De aanscherping gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets treedt voor een bepaalde groep pas per 1 juli 2012 in werking. Deze groep heeft een periode van zes maanden om te wennen aan de wijziging en haar gedrag 38 (lees: uitgavenpatroon) daarop aan te passen . Iedereen die nu een individuele uitkering heeft maar straks onder 39 de definitie van gezin valt heeft een half jaar de tijd voor de uitkering wordt omgezet . Dat geldt alleen als op de peildatum aan alle voorwaarden is voldaan. Om nu te kunnen beoordelen of iemand onder deze overgangsregeling valt, geldt er met ingang van 1 januari 2012 een inlichtingen- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten in de eerste graad die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben als de alleenstaande, alleenstaande ouder of de gehuwden die onder het overgangsrecht valt (artikel 78s, vierde lid WWB).
4.7
Overgangsrecht alleenstaande ouders en verblijfsduur in het buitenland
In de paragraaf wordt ingegaan op het overgangsrecht voor alleenstaande ouders die een specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting (o.g.v. artikel 9a WWB) hebben en voor de beperking van de verblijfsduur in het buitenland. 4.7.1 Overgangsrecht: alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting Alleenstaande ouders met een specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting op grond van artikel 9a WWB behouden deze voor de duur van de ontheffing, maar tot maximaal zes maanden na inwerkingtreding van dit 40 wetsvoorstel (dus tot 1 juli 2012) . In deze zes maanden kan de gemeente onderzoeken of het noodzakelijk is om de alleenstaande ouder een individuele en tijdelijke ontheffing van de arbeids- en re-integratieverplichting te geven. Alle alleenstaande ouders die gaan werken kunnen vanaf inwerkingtreding van dit voorstel een beroep doen op de nieuwe vrijlatingsregeling. Zij moeten dan wel wachten tot de periode van zes maanden van de algemene vrijlating voorbij is. Aansluitend kunnen ze gebruik maken van de nieuwe vrijlating voor alleenstaande 41 ouders. Combineert de alleenstaande ouder op de peildatum de algemene vrijlating van inkomsten uit arbeid
38
Zie paragraaf 3.5 Artikel 78s WWB 40 Artikel 78p, eerste lid, WWB 41 De dag vóór de inwerkingtreding van deze wijziging. 39
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
26
42
(artikel 31, tweede lid, onderdeel n WWB) met vrijlating van (één van de) heffingskortingen , dan mogen zij deze 43 beide vrijlatingen behouden tot het moment dat de algemene vrijlating van inkomsten uit arbeid eindigt . Alleenstaande ouders die op de peildatum enkel gebruik maken van de vrijlating van de heffingskortingen houden deze vrijlating voor de duur van twee maanden, maar uitsluitend wanneer deze leidt tot een hogere uitkering dan de nieuwe vrijlating voor alleenstaande ouders zou leiden. Na die twee maanden kunnen zij gebruik maken van 44 de nieuwe vrijlating voor alleenstaande ouders . 4.7.2 Overgangsrecht: beperking verblijfsduur in het buitenland Het overgangsrecht is zodanig geregeld dat iemand die in 2011 begonnen is met een verblijf in het buitenland, dit verblijf in 2012 kan afmaken volgens de oude regels. Daarom geldt er voor iedereen die voorheen een periode van 13 weken in het buitenland mocht verblijven een overgangstermijn van drie maanden. Gedurende deze overgangstermijn gelden de regels zoals die de dag voor inwerkingtreding van deze wijzing golden. Voor iedereen die maximaal 26 weken in het buitenland mocht verblijven geldt een overgangstermijn van zes 45 maanden . Zo kan een reeds begonnen verblijf in het buitenland in 2011 volgens de oude regels worden afgemaakt na 1 januari 2012.
4.8
Beleidsvraagstukken • •
• • •
•
•
Welke wijzigingen zijn nodig in de verordeningen als gevolg van de introductie van het plan van aanpak en de tegenprestatie? Gaan we bijstandsgerechtigden een tegenprestatie laten verrichten en zo ja: o Welke doelgroep? o Waaruit bestaat deze tegenprestatie? o Hoe leggen we dit vast met de klant? o Waar ligt het initiatief? o Waar ligt het toezicht? o Hoe regelen we de controle op de uitvoering? Welke re-integratieinstrumenten gaan we voor welke groep inzetten? Hoe vaak wordt het plan van aanpak voor de jongeren geëvalueerd? Wat zijn de consequenties voor de jongere als hij niet of niet voldoende meewerkt met het plan van aanpak en moet dit nog in verordeningen worden opgenomen? Wanneer wordt de uitkering ingetrokken, wanneer verlaagd? Wanneer draagt het verrichten van arbeid bij aan de arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders? Ofwel, wanneer komen ze in aanmerking voor de vrijlating van inkomsten uit arbeid gedurende 30 maanden? Hoe geven we vorm aan de informatie- en medewerkingsplicht voor meerderjarige bloed- en aanverwanten?
42
Het gaat hier om de bedrag waarmee de alleenstaandeouderkorting wordt vermeerderd (voorheen: aanvullende alleenstaandeouderkorting) en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. 43 Artikel 78p, derde lid WWB 44 Artikel 78p, tweede lid, WWB 45 Artikel 78q WWB Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
27
5
Aanpassing gemeentelijk minimabeleid en bijzondere bijstand
De bijzondere bijstand is als inkomensondersteunend instrument zowel financieel als beleidsmatig gedecentraliseerd aan gemeenten. De bijzondere bijstand kent drie vormen: • individuele bijzondere bijstand • categoriale bijzondere bijstand • de langdurigheidstoeslag Op dit moment heeft het college bij al deze vormen van inkomensondersteuning de volledige vrijheid om te bepalen of en zo in welke mate rekening wordt gehouden met de aanwezige financiële draagkracht. Met ingang van 1 januari 2012 wordt het gemeentelijk inkomensbeleid genormeerd op maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag of verlaging (dit is het wettelijk sociaal minimum, WSM). Er is voor gekozen om aan te sluiten bij de toepasselijke bijstandsnorm, omdat op deze manier een onderscheid gemaakt kan worden naar de verschillende huishoudtypen. De achterliggende reden van deze maatregel is het voorkomen dat gemeenten het centrale inkomensbeleid van het Rijk met het eigen generieke gemeentelijke inkomensbeleid doorkruisen. Van generiek gemeentelijk inkomensbeleid is sprake als er categoriaal inkomensondersteuning wordt verstrekt aan mensen, zonder dat daar daadwerkelijk gemaakte (on)kosten tegenover staan. De colleges hebben deze bevoegdheid omdat in de WWB een expliciete uitzondering is gemaakt op het algemene uitgangspunt dat het generiek inkomensbeleid is voorbehouden aan het Rijk. Daarom is deze maatregel alleen van toepassing op categoriale inkomensondersteunende voorzieningen. Op welke gemeentelijke voorzieningen heeft dit nu betrekking? Het gaat specifiek om de: • langdurigheidstoeslag • categoriale bijzondere bijstand aan chronisch zieken en gehandicapten • categoriale bijzondere bijstand aan ouderen • categoriale bijzondere bijstand aan mensen met schoolgaande kinderen • categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende ziektekostenverzekering • stadspassen • voorzieningen op sociaal cultureel terrein Deze maatregel is dus niet van toepassing op individuele bijzondere bijstand. Voor individuele bijzondere bijstand geldt immers het maatwerkprincipe. Het college heeft nog steeds de vrijheid om zelf vast te stellen wat er onder een laag inkomen wordt verstaan. Volgens de Memorie van Toelichting staat colleges vrij om de bijstandsgerechtigden met een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm wel gebruik te laten maken van de (premie)kortingen en specifieke polisvoorwaarden die de gemeente met de zorgverzekering is overeengekomen, mits de gemeente daarbij niet 46 overgaat tot vergoeding van aanvullende premie of een deel daarvan . Waarom gaat het hier ook over stadspassen en voorzieningen op sociaal cultureel terrein? Dit is gemeentelijk minimabeleid en valt niet onder de WWB. Gemeentelijk minimabeleid valt onder wat in artikel 108 Gemeentewet wordt aangemerkt als gemeentelijke huishouding. Dit begrip gemeentelijke huishouding is niet statisch, maar dijt uit of krimpt in, afhankelijk van wat de Rijksoverheid op dat moment expliciet tot zijn domein rekent. Als iets namelijk expliciet tot het domein van de Rijksoverheid behoort, dan behoort het niet langer tot de gemeentelijke huishouding. De gemeente mag dan enkel binnen de kaders van medebewind (in dit geval de WWB) uitvoering geven aan deze onderdelen. De bovengenoemde uitdijing of juist inkrimping is niet zo snel terug te vinden in expliciete wetgeving, maar eerder in de uitleg van wetgeving zoals hier.
46
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 74.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
28
De kwijtschelding van lokale belastingen en heffingen valt niet onder het regiem van de WWB, maar kent een eigen regeling. Gemeenten zijn bij het verlenen van kwijtschelding gebonden aan de regels die in de 47 Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 zijn vastgesteld door de staatssecretaris van Financiën .
5.1
Verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen 48
De Tweede Kamer heeft middels de motie Blanksma-Spekman c.s. aangeven dat het heel belangrijk is dat gemeenten bijdragen aan het terugdringen van het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen. Gevraagd werd om gemeenten die hier onvoldoende aan bij zouden dragen een korting te geven op de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Er is gekozen voor een andere variant, waarbij de gemeenteraad verplicht wordt een verordening vast te stellen. Het gaat meer specifiek om een verordening m.b.t. het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (artikel 8, eerste lid, onder g en tweede lid, onder d WWB). Waarom wordt dit zo belangrijk gevonden? Het gaat erom dat kinderen niet in hun kansen en mogelijkheden tot ontwikkelen belemmerd mogen worden door de slechte financiële positie van hun ouders. Willen kinderen kans hebben op een zelfredzame toekomst, dan is maatschappelijke participatie van groot belang. Om ervoor te zorgen dat de inkomensondersteuning zoveel mogelijk bij de minderjarige kinderen van deze doelgroep terecht komt, is het wenselijk om de categoriale bijzondere bijstand aan deze groep in natura uit te keren. En niet als geldbedrag. Wat moet in ieder geval in de verordening zijn opgenomen? Er moet in de eerste plaats invulling worden gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie. Voor deze vorm van categoriale bijzondere bijstand geldt overigens ook een maximaal inkomen van 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Na twee jaar wordt geëvalueerd wat de effecten zijn van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep. Pas na die evaluatie wordt beoordeeld of deze verordeningsplicht een structureel karakter krijgt.
5.2
Overgangsrecht: normering inkomensgrens gemeentelijk minimabeleid
Iedereen met een inkomen dat hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm, die op de dag voor deze wijziging in werking is getreden bijzondere bijstand ontvangt, houdt dit recht gedurende maximaal drie maanden. De eerste drie maanden na inwerkingtreding van deze wijziging geldt de normering van 110% ook nog niet voor de langdurigheidstoeslag, tenzij de gemeente dit natuurlijk in haar eigen verordening had vastgelegd.
5.3
Beleidsvraagstukken • • • • •
Welke verordeningen moeten worden aangepast aan de inkomensgrens van 110%? Hoe komt de verordening maatschappelijke participatie schoolgaande kinderen eruit te zien? Moeten de contracten met zorgverzekeraars m.b.t. de collectieve ziektekostenverzekering worden opengebroken? Moeten er contracten in het kader van de stadspassen worden gewijzigd? Wordt (een deel van) de categoriale bijzondere bijstand ingevuld door middel van individuele bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken?
47
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7, p. 70.
48
Kamerstukken II 2009/2010 24 515, nr. 181
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
29
6
De WIJ wordt ingetrokken
Het regime van de Wet Investeren in Jongeren blijft behouden, maar de wet wordt wel ingetrokken. Waarom? De reden daarvan is gelegen in de aanscherping van de gezinsbijstand en huishoudinkomenstoets. Deze aanscherping leidt ertoe dat jongeren tot 27 jaar die bij de ouder(s) inwonen, gezamenlijk met de ouders een gezinsuitkering moeten aanvragen. Dat is met twee afzonderlijke wetten niet mogelijk. Daarom is ervoor gekozen om iedereen tussen de 18 en 65 jaar onder de WWB te laten vallen, waarbij voor jongeren onder de 27 jaar andere rechten en plichten gelden dan voor mensen vanaf 27 jaar. Voor jongeren onder de 27 jaar: • geldt de zoekperiode van vier weken naar werk en scholing; • zijn inkomstenvrijlatingen en premies niet van toepassing; • kunnen geen participatieplaatsen worden ingezet.
6.1
Drie regimes binnen de WWB
De WWB wordt nu feitelijk een doelgroepen-uitkering, waarbij op dit moment drie doelgroepen te onderscheiden zijn: • Voor jongeren tot 27 jaar gaat het aangescherpte WIJ-regime gelden zoals hierboven beschreven. • Voor mensen van 27 tot 65 jaar blijft het huidige WWB-regime gelden. • Voor mensen van 65 jaar of ouder die een onvolledige uitkering hebben op grond van de AOW, blijft de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), een onderdeel van de WWB van toepassing.
6.2
Overgangsrecht: intrekking WIJ
Alle besluiten die het college heeft genomen op grond van de WIJ, gelden met ingang van 1 januari 2012 als besluiten genomen op grond van de WWB. Binnen zes maanden na de intrekking van de WIJ moeten alle besluiten in overeenstemming worden gebracht met de WWB, mochten zij daarvan afwijken. Denk bijvoorbeeld aan de vaststelling van het vermogen. Voor de WIJ wordt wel een vermogen, maar geen restant vrij te laten vermogen vastgesteld. Dit zal nu binnen zes maanden alsnog moeten gebeuren. Een besluit dat een jongere een werkleeraanbod wordt gedaan, geldt voor de duur van het werkleeraanbod, maar niet langer dan zes maanden na de intrekking van de WIJ. Daarna moet dit werkleeraanbod worden omgezet naar een plan van aanpak, met daarin de ondersteuning naar arbeidsinschakeling. Heeft een jongere een aanvraag gedaan voor 1 januari 2012, maar is daar op of na 1 januari 2012 nog niet over beslist, dan wordt de aanvraag afgehandeld conform de WWB. De artikelen 41, vierde tot en met zevende lid, en 43, vierde lid WWB, blijven buiten toepassing. In artikel 41, vierde tot en met zevende lid WWB is de zoekperiode geregeld. Op grond van het vierde lid van artikel 43 WWB houdt het college rekening met de houding en gedragingen van jongeren gedurende de zoekperiode van vier weken na de aanvraag. Zouden deze artikelen wel van toepassing zijn, dan zou dat gevolgen hebben voor de afhandelingstermijn van de aanvraag. Voor 1 januari 2012 was er nog geen verplichting om eerst vier weken zelf naar werk of reguliere scholing te zoeken. Zou dat nu alsnog opgelegd worden dan betekent dit voor de jongere dat hij met ingang van 1 januari 2012 alsnog een zoekperiode van vier weken krijgt (met alle gevolgen van dien voor de afhandelingstermijn), of er wordt gesteld dat hij gedurende de vier weken niet aan de verplichtingen heeft voldaan om zelf naar werk of 49 scholing te zoeken. Daar kunnen overigens geen consequenties aan verbonden worden , want de verplichtingen golden nog niet voor 1 januari 2012.
6.3
Beleidsvraagstukken •
Hoe gaan we de uitkering van alle WIJ-jongeren in overeenstemming brengen met de WWB? o Werkleeraanbod omzetten naar plan van aanpak o Vaststelling restant vrij te laten vermogen
49
Uiteraard is er altijd de mogelijkheid om een afstemming op te leggen voor het feit dat iemand onvoldoende besef van verantwoordelijkheid voor het bestaan heeft betoond, op grond van artikel 18, tweede lid WWB. Maar een afstemming specifiek verbonden aan deze zoekperiode zoals die met ingang van 1 januari 2012 geldt, is niet mogelijk.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
30
Wijzigingen handreiking:
2.2
Een zoekperiode van vier weken voor jongeren
De jongere voor wie een zoekperiode geldt en die zich meldt bij het UWV om een aanvraag in te dienen, is verplicht eerst zelf vier weken naar werk of reguliere scholing te zoeken. Pas na afloop van de zoekperiode mag de jongere een aanvraag indienen. Dient de jongere de aanvraag toch eerder dan na afloop van die vier weken in, dan legt het college een maatregel op of neemt het de aanvraag niet in behandeling. Tijdens de zoekperiode is er geen recht op een ondersteuning van de gemeente en kan er geen re-integratievoorziening worden aangeboden op grond van de Wet Participatiebudget (artikel 3, zesde lid van het Participatiebudget. Jongeren hebben gedurende de zoekperiode ook geen recht op een voorschot. Pas na de aanvraag kan de jongere om een voorschot vragen. Op deze hoofdregel is één uitzondering gemaakt. Het gaat hier de jongere die een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling is: c. die na een verzoek van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen op uitnodiging van de Nederlandse regering in Nederland verblijft; of d. van wie de aanspraak op verstrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid, van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers is geëindigd, omdat: a. een verblijfsvergunning is verleend en naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening is gerealiseerd; of b. bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben ingediend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging met een asielzoeker aan wie verstrekkingen als bedoeld in artikel 3, derde lid van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers worden geboden, naar het oordeel van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers passende huisvesting buiten de opvangvoorziening kan worden gerealiseerd. Deze jongeren kunnen na de melding op verzoek een voorschot krijgen in de vorm van een renteloze geldlening. Dit voorschot moet wel noodzakelijk zijn op grond van onevenredig bezwarende individuele omstandigheden. Het is dus niet de bedoeling dat elke jongere die onder deze doelgroep valt zonder meer een voorschot krijgt. Deze zoekperiode geldt zonder enige uitzondering voor alle jongeren. Maar wat nu als een jongere zich meldt die onmogelijk die vier weken kan wachten, bijvoorbeeld in het geval van dreigende dakloosheid? Op grond van zeer dringende redenen kan ook binnen de zoekperiode bijstand worden verleend op grond van artikel 16 WWB. Het moet dan gaan om een acute noodsituatie, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de jongere verkeert op 50 geen enkele andere wijze te verhelpen zijn . Jongeren die een WW-uitkering ontvangen kunnen zich vier weken voor het einde van de WW-uitkering melden. De zoekperiode valt dan samen met de laatste periode van deze uitkering, waarvoor de verplichting om te zoeken naar werk al geldt. Hier komt de verplichting om te zoeken naar scholing nu bij. 2.2.1 (…)
Voor wie geldt de zoekperiode?
Gezinnen waartoe zowel gezinsleden behoren die jonger zijn dan 27 jaar als gezinsleden die ouder zijn dan 27 jaar, kunnen wel direct bij de melding bij het UWV een aanvraag indienen. Toch moeten ook in die gezinnen de jongeren tot 27 jaar naar scholing of werk zoeken. De jongeren moeten binnen vier weken na de melding documenten overleggen die het college kunnen helpen bij de beoordeling of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd onderwijs (artikel 41, zevende lid onder b WWB).
50
Tweede Kamer vergaderjaar 2010-2011, 32 815, nr. 7 p. 13.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
31
51
3.1.5 Uitzondering op verzoek: zorgbehoevend gezinslid Een zorgbehoevende bijstandsgerechtigde kan een verzoek indienen bij het college om niet als één van de gezinsleden aangemerkt te worden. Het college kan dit verzoek inwilligen of weigeren, afhankelijk van de (verwachte) duur van de zorg. Deze uitzondering kan niet ambtshalve worden toegepast. Om voor deze uitzondering in aanmerking te komen moet iemand: 52 6. in dezelfde woning wonen als zijn meerderjarige kinderen ; of meerderjarig zijn en in dezelfde woning wonen als zijn ouder(s); en 7. een geldig indicatiebesluit hebben voor 10 uur of meer per week zorg op grond van de AWBZ; 8. aantonen voor één of meer van deze soorten zorg dat hij géén persoonsgebonden budget voor deze zorg ontvangt en dat de zorg niet geheel of deels wordt verleend door een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, van de AWBZ; 9. aannemelijk maken dat zijn ouder(s) of zijn kind(eren) de zorg verleent; e 10. jonger zijn dan 65 jaar of de dag voor zijn 65 verjaardag al voldaan hebben aan de eis onder punt 2. (…) Ad 4: Er kan geen uitzondering worden gemaakt als de broer/zus of de partner de zorg verleent. Bovendien moet er zorg worden verleend voor ten minste het aantal uren waarop die persoon recht heeft volgens het indicatiebesluit, maar ten minste tien uren per week. Deze uren kunnen wel door meerdere personen worden ingevuld, bijvoorbeeld als beide ouders ieder de helft van de geïndiceerde zorg verlenen. Ad 5: Mensen van 65 jaar en ouder zijn in principe uitgezonderd van deze regeling. Om te voorkomen dat het gezinsinkomen van de een op de andere dag afneemt als een zorgbehoevend persoon die 65 jaar wordt, is daar 53 een uitzondering op gemaakt . Daarom kan een zorgbehoevende persoon in een gezin, zodra hij 65 jaar wordt, in aanmerking blijven komen voor de uitzondering op de gezinsbijstand vanwege een zorgbehoefte, mits hij op de dag voordat hij 65 jaar wordt een geldige AWBZ-indicatie van 10 uur per week heeft en houdt. Uiteraard moet ook aan de overige voorwaarden worden voldaan.
4.4
Aanscherping arbeidsverplichtingen alleenstaande ouders
De specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar wordt 54 aangescherpt . Zo geldt deze ontheffing straks nog voor maximaal vijf jaar. Bovendien moet er een plan van aanpak worden opgesteld, waarbij zowel de alleenstaande ouder als het college een rol heeft. In dit plan van aanpak is opgenomen wat van de alleenstaande ouder wordt verwacht wat betreft zijn re-integratie inspanningen. Voor het college houdt dit in dat het plan van aanpak telkens na zes maanden heronderzocht moet worden en zo nodig moet worden bijgesteld. Voor de alleenstaande ouder betekent dit dat die frequenter contact met het college zal hebben. Dit contact is niet vrijblijvend. Het plan van aanpak wordt afgestemd op de inspanningen die de alleenstaande ouder sinds de opstelling van het plan van aanpak of het vorige heronderzoek verricht heeft en de resultaten die bereikt zijn. Blijkt ondubbelzinnig uit de houding en gedragingen van de alleenstaande ouder dat hij zijn verplichtingen niet nakomt, dan wordt de ontheffing ingetrokken. Dat betekent dat de alleenstaande ouder daarna niet meer in aanmerking kan komen voor de ontheffing. Bovendien kan er een maatregel worden opgelegd op grond van de maatregelverordening, als de ontheffing om deze reden wordt ingetrokken.
6.2
51 52 53
Overgangsrecht: intrekking WIJ
Artikel 4, vijfde lid WWB Het maakt daarbij niet uit of het gaat om een alleenstaande, alleenstaande ouder of om gehuwden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 815, nr. 38 p. 3. Als iemand 65 jaar wordt, wordt de WWB-uitkering vervangen
door een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een eventueel aanvullend pensioen. De AOWuitkering wordt dan meegenomen in de huishoudinkomenstoets. 54
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011-2012, 32 815, nr. 32
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
32
(…) Heeft een jongere een aanvraag gedaan voor 1 januari 2012, maar is daar op of na 1 januari 2012 nog niet over beslist, dan wordt de aanvraag afgehandeld conform de WWB. De artikelen 41, vierde tot en met zevende lid, en 43, vierde lid WWB, blijven buiten toepassing. In artikel 41, vierde tot en met zevende lid WWB is de zoekperiode geregeld. Op grond van het vierde lid van artikel 43 WWB houdt het college rekening met de houding en gedragingen van jongeren gedurende de zoekperiode van vier weken na de aanvraag. Zouden deze artikelen wel van toepassing zijn, dan zou dat gevolgen hebben voor de afhandelingstermijn van de aanvraag.
4.5
Beperking verblijfsduur in het buitenland
(…) De bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder mogen straks dertien weken per jaar in het buitenland verblijven. Deze groep bijstandsgerechtigden heeft definitief geen arbeidsverplichtingen, daarom is de maximale duur verblijf in het buitenland voor deze groep langer. Bovendien sluit dit aan bij de AWBZ-wetgeving voor 65-plussers in het buitenland.
Wijziging WWB en samenvoeging WIJ, versie 2 oktober 2011
33