Wijziging Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek FI 13 april 1999/nr. WDB99/28M
Toelichting
De Staatssecretaris van Financiën, Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer; Gelet op artikel 11, eerste lid, eerste volzin, onderdeel b, en twaalfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;
Algemeen Sinds 1 januari 1997 is in artikel 11 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 de mogelijkheid van een energie-investeringsaftrek opgenomen. De Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek geeft invulling aan de in het genoemde artikel 11 opgenomen bevoegdheden. Om verschillende redenen is een wijziging van de Uitvoeringsregeling Besluit: energie-investeringsaftrek noodzakelijk. De opzet van bijlage I waarin de De Uitvoeringsregeling energie-invesaangewezen energie-investeringen zijn teringsaftrek1 wordt als volgt gewijopgenomen, is gewijzigd. Dit brengt zigd. ook een wijziging van het meldingsformulier met zich mee. Artikel I Voor de goede orde zij erop geweBijlage I en bijlage II worden vervanzen dat het van toepassing verklaren gen door de bij deze regeling behoren- van de energie-investeringsaftrek op de bijlage I onderscheidenlijk bijlage II. investeringen in de Nederlandse Antillen en Aruba in een separate Artikel II ministeriële regeling is neergelegd. Aan artikel 5 wordt toegevoegd: De ontwerpregeling is op 6 april 3. De belastingplichtige legt ten 1999 ingevolge artikel 8, lid 1, Richtlijn behoeve van het verstrekken van een 98/34/EG van het Europees Parlement verklaring als bedoeld in het eerste lid, en de Raad van de Europese Unie van indien de Minister van Economische 22 juni 1998 betreffende een informaZaken daarom verzoekt, een bereketieprocedure op het gebied van norning van de energiebesparing over. men en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de Artikel III informatiemaatschappij (PbEG L 204), Deze regeling treedt in werking met zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG ingang van de tweede dag na de dag- van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgetekening van de Staatscourant waarin legd aan de Europese Commissie. zij wordt geplaatst. Aangewezen energie-investeringen Deze regeling zal met de toelichting in Tot de bedrijfsmiddelen die in aanmerde Staatscourant worden geplaatst, king worden genomen voor de toepasmet uitzondering van bijlage II, die ter sing van de energie-investeringsaftrek, inzage ligt bij de Afdeling Bibliotheek worden uitsluitend gerekend bedrijfsen Documentatie van de Centrale middelen of onderdelen van bedrijfsdirectie Voorlichting van het Ministerie middelen (hierna bedrijfsmiddelen) die van Financiën. in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie. Tot de bestandDe Staatssecretaris van Financiën, delen van deze bedrijfsmiddelen kunW.A. Vermeend. nen tevens gerekend worden voorzieningen (zoals leidingen, appendages, 1 Regeling van 20 december 1996 (Stcrt. en meet- en regelapparatuur) die tech1996/248), laatstelijk gewijzigd bij regeling van 18 december 1997 (Stcrt. 1997/250). nisch noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan deze bedrijfsmiddelen en derhalve geen zelfstandige betekenis hebben. In de bijlage I behorende bij deze regeling zijn de investeringen opgenomen die na inwerkingtreding van deze
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
regeling in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek. Deze bijlage, de Energielijst 1999, vervangt de huidige bijlage, de zogeheten Energielijst 1998. Artikel I van deze regeling voorziet daarin. De opzet van bijlage 1 is gewijzigd hetgeen heeft geleid tot enige vertraging. De gewijzigde opzet behelst nu de indeling van de aangewezen energie-investeringen in vijf categorieën met bijbehorende energieprestatieeisen. Investeringen (uitbreidings- en vervangingsinvesteringen) die binnen de categorie waarin zij vallen, voldoen aan de vereiste energieprestatie, kwalificeren als aangewezen energie-investering. Met deze benadering wordt meer het gewicht gelegd op het doel – energiebesparing – dan op de middelen waarmee dat doel wordt bereikt. Door deze opzet wordt een verdere objectivering gerealiseerd, terwijl tevens de criteria waaraan een investering moet voldoen inzichtelijker worden gemaakt. Daarbij is aansluiting gezocht bij de energiebesparingsnormen die reeds van toepassing waren voor de generiek omschreven investeringen in de Energielijst 1998, namelijk een bepaalde besparing aardgas(equivalenten) per jaar per geïnvesteerde gulden. Een verschil ten opzichte van de Energielijst 1998 bij het hanteren van de besparingsnormen is dat geen onderscheid meer wordt gemaakt naar de grootte van het energiegebruik door de belastingplichtige. De hoogte van de besparingsnorm is in de gewijzigde opzet afhankelijk van de categorie waarin de investering valt. Gelet op de ervaringen die in de praktijk zijn opgedaan met de zogenoemde generiek omschreven bedrijfsmiddelen is dit een bruikbare indeling. Consequentie van het gebruik van uitsluitend energiebesparingsnormen zou zijn dat een aantal vanuit energetisch oogpunt wenselijke investeringen in breed toepasbare energiezuinige bedrijfsmiddelen niet langer voor de energie-investeringsaftrek in aanmerking zouden komen. Het kan daarbij gaan om investeringen met bij voorbeeld een relatief hoog investeringsbedrag (vanwege recente marktintroductie) of met bij voorbeeld een lange levensduur (zoals isolatie en beglazing
1
in gebouwen). Voorts kan het gaan om het vanuit energetisch oogpunt beste, beschikbare alternatief (bijvoorbeeld de HR-ketel) waarbij ofwel niet wordt voldaan aan de energieprestatie-eis ofwel de energieprestatie-eis alleen niet voldoende is. Derhalve wordt een beperkt aantal investeringen wel specifiek aangewezen. Voor de omschrijving van dergelijke investeringen is zoveel mogelijk aangesloten bij objectieve energieprestatie-eisen (zoals het HR-keurmerk of Europese Energielabels). In artikel 1 van bijlage I zijn de aangewezen energie-investeringen opgenomen. De aangewezen investeringen zijn gegroepeerd naar toepassingsgebied. Er zijn vijf toepassingsgebieden te onderscheiden. Deze zijn in de bijlage verdeeld in categorie A tot en met E, te weten: A. bouwwerken B. apparatuur en processen C. het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht D. transportmiddelen E. het aanwenden of toepassen van duurzame energie Artikel 2 van bijlage I heeft betrekking op onder meer de energieprestatie-eisen. Voor investeringen in categorie A geldt een energiebesparingsnorm van ten minste 0,25 m3 aardgasequivalenten (a.e.) per jaar per geïnvesteerde gulden. Voor investeringen in categorie B geldt een energiebesparingsnorm van ten minste 0,5 m3 a.e. per jaar per geïnvesteerde gulden. Met betrekking tot investeringen in categorie C – het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht – geldt een andersoortige energieprestatie-eis, namelijk een rendementseis. Het totaal energetisch rendement moet gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedragen (In artikel 2 van de bijlage wordt aangegeven wat onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan). Voor investeringen in categorie D geldt een energiebesparingsnorm van ten minste 0,25m3 a.e. per jaar per geïnvesteerde gulden. Op grond van artikel 5, derde lid, van deze regeling dient de belastingplichtige een berekening van de energiebesparing te overleggen indien de Minister van Economische Zaken om die berekening verzoekt met het oog op het verstrekken van de verklaring. Deze berekening moet aannemelijk maken dat aan de energieprestatie-eis wordt voldaan. Op grond van artikel 2 van de bijlage geldt de eis van een
berekening niet als het gaat om een nader omschreven bedrijfsmiddel. Zoals in het bovenstaande is aangegeven, kan ook sprake zijn van een nader omschreven bedrijfsmiddel indien de energieprestatie-eis alleen tot een onvoldoende energiebesparing zou leiden. Het gaat dan om bedrijfsmiddelen waarvoor vanuit energetisch oogpunt betere alternatieven beschikbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn isolatie waar aanvullende eisen met betrekking tot de warmteweerstandswaarde worden gesteld en bedrijfsmiddelen die voorzien moeten zijn van een HoogRendement-keurmerk. Voor investeringen die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering zijn de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven investering eveneens van toepassing. Het is derhalve niet zo dat bij zulke investeringen kan worden teruggevallen op de niet nader omschreven investering en slechts wordt voldaan aan de energieprestatie-eis. De in de bijlage opgenomen investeringen zijn nevengeschikt ten opzichte van elkaar. Bij de berekening van de energiebesparing dient bij bestaande bouwwerken, bestaande apparatuur/processen en bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik als referentie. Bij nieuwe processen, nieuwe bouwwerken of nieuwe transportmiddelen dient het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij (soortgelijke) nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie. In een aantal gevallen kan aansluiting worden gezocht bij wettelijke eisen, zoals bij voorbeeld bouwvoorschriften, milieueffectrapportages. De opgelegde wettelijke eis kan in dat geval als een indicatie voor het gemiddeld gangbare energiegebruik worden beschouwd. Sommige bedrijfsmiddelen (bij voorbeeld utiliteiten waarmee warmte wordt geleverd aan gebouwen of processen) kunnen onder meerdere toepassingscategorieen vallen, bijvoorbeeld bouwwerken en processen. Indien dit het geval is, geldt de energieprestatie-eis van de categorie waarin of waarvoor het bedrijfsmiddel hoofdzakelijk wordt toegepast. Ook indien een besparing wordt gerealiseerd op het gebruik van fossiele brandstoffen, die bij de belastingplichtige worden ingezet als grondstof,
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
kan de belastingplichtige in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek. De besparing dient te voldoen aan de energieprestatie-eis van de categorie waartoe het bedrijfsmiddel behoort. Ten aanzien van de investeringen in categorie E moeten deze voorzieningen ertoe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door in belangrijke mate gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie wordt verstaan energie uit hernieuwbare bronnen die worden omgezet in secundaire energie(dragers) waardoor vrijwel geen beroep wordt gedaan op eindige voorraden. Hiertoe behoren: zonne-energie, windenergie, waterkracht, biomassa of het benutten of opslaan van omgevingswarmte. Gezien de opzet van bijlage I is een codering van bedrijfsmiddelen niet meer aan de orde. Mutaties van bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor energie-investeringsaftrek zijn daarom niet te geven. Teneinde het bedrijfsleven behulpzaam te zijn zal door het agentschap Senter regelmatig een toegankelijke brochure worden uitgegeven. Hierin zullen, bij wijze van voorbeeld, bedrijfsmiddelen worden genoemd waarvan bekend is dat zij voldoen aan de energieprestatieeisen van de regeling. Artikel 3 van bijlage I bevat omrekenfactoren voor brandstof anders dan aardgas die worden gehanteerd bij de berekening van de besparing in aardgasequivalent. Indien in bijlage I sprake is van meetvoorschriften of tests, of van verklaringen of certificaten, worden bedrijfsmiddelen die getoetst zijn met gelijkwaardige meetvoorschriften of tests, onderscheidenlijk voorzien zijn van gelijkwaardige verklaringen of certificaten, gelijkgesteld met de aangewezen bedrijfsmiddelen. Melding De gewijzigde opzet van bijlage I heeft ook consequenties voor het meldingsformulier. Een andere wijziging is dat het plafondbedrag van f 200 mln is verhoogd ten gevolge van de inflatiecorrectie. Van het bedrag aan energieinvesteringen in een kalenderjaar wordt in 1999 ten hoogste f 205 mln in aanmerking genomen. Daarnaast is aanpassing van het formulier noodzakelijk als gevolg van invoering van de euro per 1 januari 1999. Het voorgaan-
2
de leidt tot een aanpassing in de bijlage II van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek, het meldingsformulier. Daarnaast zijn er enkele aanpassingen van technische aard in het meldingsformulier aangebracht die ertoe strekken de procedure te verduidelijken. Overigens blijft de mogelijkheid gehandhaafd dat bij investeringen die in aanmerking komen voor de VAMIL, de melding voor de energie-investeringsaftrek van een investering op verzoek tevens geldt als melding voor de VAMIL. In tegenstelling tot voorgaande jaren kan echter niet voor elke investering uit hoofdstuk 6 van de VAMIL een dergelijk verzoek worden gedaan. Inwerkingtreding De regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Ingevolge artikel 11b van de wet is zij van toepassing op verplichtingen die zijn aangegaan of voortbrengingskosten die zijn gemaakt op of na deze datum. De Staatssecretaris van Financiën, W.A. Vermeend. Bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek Artikel 1 Als investeringen in bedrijfsmiddelen in het belang van een doelmatig gebruik van energie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, eerste volzin, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, worden aangemerkt: A Investeringen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in bouwwerken, door: 1. De verbetering van de energie-efficiëntie door: 1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur. 1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur. 1.2.B. Een HR-ketel voor het verwarmen van bedrijfsgebouwen of van tapwater door middel van een condenserende gasgestookte ketel, met een
nominale belasting op onderwaarde van niet meer dan 900 kW, dat voorzien is van het Gaskeur HR-107, en bestaande uit: HR-ketel met verbrandingsgasafvoersysteem (eventueel) gecombineerd met luchttoevoer in een concentrisch kanaal, (eventueel) weersafhankelijke ketelregeling, (eventueel) motorbediende vlinderklep voor afsluiten ketelwatercirculatie. 1.2.C. Een toestel voor HR-luchtverwarming voor het verwarmen van binnenruimten van bedrijfsgebouwen (niet zijnde tuinbouwkassen) door middel van een hoog rendement direct gasgestookte luchtverwarmer, die voorzien is van het Gaskeur HR, en bestaande uit: een HR-luchtverwarmer met verbrandingsgasafvoer-systeem. 1.2.D. Een warmtepomp of warmtepompboiler bestemd voor het opwaarderen van omgevingswarmte naar hoogwaardige warmte, waarbij de hoogwaardige warmte wordt aangewend voor de verwarming van ruimten of tapwater (warmtepompboiler) in woningen of bedrijfsgebouwen, met uitzondering van omkeerbare systemen die buitenlucht als warmtebron benutten. De primaire energie dient onder normale gebruiksomstandigheden te worden omgezet naar bruikbare energie met een factor van tenminste 1,2, en bestaande uit: gesloten warmtepomp op basis van een medium dat geen cfk’s of hcfk’s bevat, (eventueel) bronsysteem bestaande uit een grondwaterbron of een bodemwarmtewisselaar, (eventueel) lage-temperatuur verwarmingsnet (bedrijfstemperatuur / ontwerp toevoertemperatuur verwarmingsnet maximaal 60 0C), (eventueel) warmteopslagvat. 1.2.E. Vermindering van de inzet van energie voor het conditioneren van ventilatielucht met behulp van: a. een droog- of bevochtigingsrotor voor het drogen of bevochtigen van lucht ten behoeve van klimaatbeheersing in bedrijfsgebouwen door middel van een roterende schijf, die vocht opneemt en afgeeft, en bestaande uit: droog- of bevochtigingsrotor, aandrijving, of b. een ultrasone of infrasone bevochtigingsinstallatie voor het regelen van het vochtgehalte in lucht ten behoeve van klimaatbeheersing door middel van een ultrasone of infrasone luchtbevochtiging,
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
en bestaande uit: ultrasone of infrasone bevochtigingsinstallatie, of c. een gasgestookte stoomvormer voor bevochtiging van ventilatielucht of ruimten, en bestaande uit: direct gasgestookte lagedruk stoomvormer met een nominale belasting op onderwaarde van maximaal 100 kW, stoomlans, of d. een verdampingsbevochtiger voor bevochtiging van ventilatielucht, en bestaande uit: nozzles, drukverhoger, vernevelaar met druppelvanger, naverdampingspaneel van poreus keramisch materiaal, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur. 1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen. 2. Vermindering van de warmte- of koellast door: 2.1.A. Thermische isolering. 2.1.B. Isolatie voor het isoleren van vloeren, daken, plafonds of wanden van verwarmde ruimten van bedrijfsgebouwen(uitgezonderd koel-, droogof klimatiseercellen), die grenzen aan de buitenlucht of die grenzen aan onverwarmde en ongekoelde ruimten, en bestaande uit: isolatiemateriaal met een warmteweerstand R (isolatie) = d/λ van ten minste 3,0 m2K/W of isolatiekussens met een warmteweerstand van ten minste 3,0 m2K/W. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt f 50,-/m2 exclusief BTW. De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997). 2.1.C. Isolatie voor het isoleren van vloeren, daken, plafonds of wanden van verwarmde droog- of klimatiseercellen, die grenzen aan de buitenlucht of die grenzen aan onverwarmde ruimten, en bestaande uit: isolatiemateriaal met een warmteweerstand R (isolatie) = d/λ van ten minste 6,0 m2K/W. Het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt f 90,-/m2 exclusief BTW. De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997). 2.1.D. Isolatie voor het isoleren van daken of wanden van gekoelde ruimten van bedrijfsgebouwen, die grenzen aan de buitenlucht of aan ongekoelde of verwarmde ruimten, en bestaande uit: panelen, voorzien
3
van isolatiemateriaal met een minimale warmteweerstand R = d/λ , die afhankelijk van de minimale ontwerp bewaartemperatuur ten minste bedraagt: het maximum investeringsbedrag dat voor energie-investeringsaftrek in aanmerking komt (exclusief BTW) bedraagt: a. minimale bewaartemperatuur Tmin ≥ 0°C: R > 4,0 m2K/W, f 60,-/m2 b. minimale bewaartemperatuur 0°C >Tmin ≥ -6°C: R > 5,2 m2K/W, f 75,-/m2 c. minimale bewaartemperatuur -6°C > Tmin ≥ -11°C: R > 7,3 m2K/W, f 100,-/m2 d. minimale bewaartemperatuur -11°C >Tmin ≥ -16°C: R > 8,9 m2K/W, f 110,-/m2 e. minimale bewaartemperatuur -16°C > Tmin ≥ -22°C: R > 10,5 m2K/W, f 120,-/m2 f. minimale bewaartemperatuur -22°C > Tmin R > 12,0 m2K/W, f 130,-/m2 De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068 (mei 1997). 2.1.E. HR-glas voor beglazing in buitengevelconstructies van bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat voldoet aan de KOMO-certificaten voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, exclusief kozijnen of constructie waarin of waarop het glas gemonteerd wordt, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 1,2 W/m2 Ken met: a: een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 70% of b: met een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van ten minste 60% gecombineerd met een zontoetredingscoëfficiënt (ZTAN) van ten hoogste 40%. 2.1.F. Energieschermen voor het verminderen van het warmteverlies in bedrijfsgebouwen door het aanbrengen van beweegbare schermen, en bestaande uit: schermdoek niet zijnde een (AC)folie, dat blijkens een meting conform de Nationale Beoordelingsrichtlijn nr. 2365/01 d.d. 1994.01.19, een warmtedoorgangscoëfficiënt k2 heeft van ten hoogste 8,0 W/m2K en een lichtdoorlatendheid Td1 > 0,1, mechanisch bedieningsmechanisme. 2.1.G. Een kunststof lichttoetredingssysteem voor daglichttoetreding via dakconstructies van bedrijfsgebouwen,
en bestaande uit: kunststof panelen met een warmtedoorlatingscoëfficiënt (U-waarde) van maximaal 1,35 W/m2K en een lichtdoorlatingscoëfficiënt (LTAN) van minimaal 65%, profielen, afdichtingsmateriaal.
uitsluitend geschikt zijn voor compacte gasontladingslampen met elektronisch voorschakelapparaat, bijbehorende lampen, (eventueel) regelinstallatie of centrale lichtbron met een gasontladingslamp en met lichttransporterende kabels of 2.2.A. Beperking van ventilatie- of c. Binnenverlichting in bedrijfsgeboutochtverliezen. wen met uitzondering van tuinbouwkassen, 3. Warmtehergebruik door: en bestaande uit: spiegeloptiekarmatu3.1.A. Warmteterugwinning. ren die uitsluitend geschikt zijn voor 3.2.A. Systemen voor de aanwending compact fluorescentielampen met van afvalwarmte. elektronisch voorschakelapparaat of Indien afvalwarmte wordt geleverd hogedruk gasontladingslampen met door een investerende onderneming elektronisch voorschakelapparaat, bijdan wordt de besparing op de locatie behorende lampen, (eventueel) regelwaar de afvalwarmte wordt aangeinstallatie voor aanwezigheidsafhankewend meegenomen bij het bepalen lijk schakelen, of van de besparingsnorm. De berekening d. Ruimteverlichting in koel- of vriesdient te worden betrokken over het huizen totale investeringsbedrag van alle en bestaande uit: centrale lichtbron betrokken ondernemingen. met een gasontladingslamp geplaatst Afvalwarmte is warmte die in de buiten de gekoelde ruimte met lichtbestaande situatie niet nuttig wordt buizen of lichtkanalen of lichttransporaangewend. Verwarmingsnetten waar- terende kabels naar de gekoelde ruimbij de warmte afkomstig is van nieuw te. te bouwen elektrisch vermogen worden uitgezonderd van deze regeling. 4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen. 4. Efficiëntere verlichting door: 4.1.A. Toepassing van automatische B Investeringen ten behoeve van enermeet- en regelapparatuur. giebesparing bij apparatuur of proces4.2.A. Toepassing van efficiëntere sen apparatuur. 4.2.B. Een vlakkeplaatlamp of elektro- Technische voorzieningen ten behoeve luminescentieverlichting voor het ver- van energiebesparing van apparatuur lichten of markeren van ruimten of of processen door: niet-mobiele objecten door middel van elektroluminescentie tape of elektrolu- 1. De verbetering van de energie-effiminescentie plaat, ciëntie door: en bestaande uit: elektroluminescen1.1.A. Toepassing van automatische tietape of elektroluminescentieplaat, meet- en regelapparatuur. regelaar, voeding. 1.1.B. Een frequentieregelaar voor 4.2.C. Energie efficiënt verlichtingssys- pompen, ventilatoren en compressoren teem voor: voor het automatisch optimaliseren a. Binnenverlichting in bedrijfsgebouvan het toerental van pompen, ventilawen toren en compressoren door middel en bestaande uit: spiegeloptiek-arma- van frequentieregeling, turen in combinatie met hoogfrequent en bestaande uit: frequentieregelaar, elektronisch voorschakelapparaat en sensoren. fluorescentielampen, (eventueel) regel- 1.1.C. Een verbeterde expansieregeling installatie voor het regelen van de ver- voor koelinstallaties voor het optimalilichting afhankelijk van daglichtinten- seren van installaties voor het koelen siteit, (eventueel) automatisch van producten, processen of bedrijfsgedetecteerde aanwezigheid van per- gebouwen, door middel van: sonen, (eventueel) reagerend op veeg- a. elektronische expansieregeling, pulsen, of waarbij de expansie van een koelmedib. Accent- en spotverlichting in um in een koelcircuit elektronisch bedrijfsgebouwen met uitzondering wordt geregeld, van tuinbouwkassen, en bestaande uit: sensoren, pulsmoduen bestaande uit: armaturen met een lerend of versterkt-thermisch of magbundelbreedte van maximaal 40º, die netisch of met een stappenmotor uit-
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
4
gerust gestuurd expansieventiel of een elektronisch expansieventiel, elektronische regeleenheid, of b. vloeistofonderkoeling voor het expansieventiel en bestaande uit: aan het expansieventiel gekoppelde warmtewisselaar, of c. het verzorgen van een constante druk van het condensaat bij de ventielinlaat, waardoor een lagere condensordruk mogelijk wordt, en bestaande uit: pomp, drukopnemers, regeleenheid.
en bestaande uit: compressie-warmtepomp of absorptiewarmtepomp op basis van een medium dat geen cfk’s of hcfk’s bevat en die gebruik maakt van procesrestwarmte of condensatiewarmte uit industriële koelinstallaties of luchtbehandelingsinstallaties, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) lage-temperatuur verwarmingsnet (bedrijfstemperatuur / ontwerp toevoertemperatuur verwarmingsnet maximaal 60°C), (eventueel) warmteopslagvat. 1.2.E. Energiezuinig koel- of vriesmeubel met label A / B voor: het gekoeld bewaren van levensmiddelen in de verkoopruimte, en bestaande uit: energiezuinig koelof vriesmeubel voorzien van TNO-label klasse A / B (eventueel) nachtafdekking, exclusief accessoires.
fluorescentielampen, (eventueel) regelinstallatie voor het regelen van de verlichting afhankelijk van daglichtintensiteit, (eventueel) automatisch gedetecteerde aanwezigheid van personen, (eventueel) reagerend op veegpulsen, of b. buitenverlichting voor bedrijfsterreinen, of publieke terreinen, of openbare wegen, en bestaande uit: armaturen, exclusief lampen, exclusief lantaarnpalen en exclusief aansluiting op het elektriciteitsnet, die uitsluitend geschikt zijn 1.2.A. Toepassing van efficiëntere voor gasontladingslampen met hoogapparatuur. frequent elektronisch voorschakelap1.2.B. Een gasgestookt HR-frituurtoeparaat en die geen aparte starter stel voor het bereiden van maaltijden bevatten. door middel van een gasgestookt Het lamprendement dient te voldoen hoogrendement frituurtoestel, met aan: een Gastec QA label (volgens Gastec – lichtstroom/P(systeem) > 60 criteria 174 en 175), of waarvan het Lumen/Watt bij lagedruk kwikfluoresthermisch rendement (gemeten vol1.3.A. Additionele efficiency-verhogen- centielampen gens Gastec criteria nr 174) ten minste de voorzieningen. – lichtstroom/P(systeem) > {0,4 * P(sys75% bedraagt en de NOx uitstoot teem) + 98} Lumen/Watt bij andere (gemeten volgens Gastec criteria nr 2. Vermindering van de warmte- of soorten gasontladingslampen. 175) niet meer bedraagt dan: koellast door: – P(systeem) is het totaal opgenomen a. 40 ppm voor toestellen met een 2.1.A. Thermische isolering. vermogen van het gehele lichtconverbelasting t/m 40 kW, of siesysteem en de lichtstroom betreft de b. 1 ppm per kW belasting voor toe3. Warmtehergebruik door: lichtstroom van de kale lamp. stellen met een belasting tussen 40 kW 4.2.C. LED’s in verkeerslichten bij en 60 kW, of 3.1.A. Warmteterugwinning. wegen of vaarwegen of seinen bij c. 60 ppm voor toestellen met een spoorwegen, belasting van 60 kW of meer, 3.2.A. Systemen voor de aanwending en bestaande uit: light emitting diodes en bestaande uit: hoogrendement van afvalwarmte. (led’s) inclusief armatuur of behuizing gastoeste, gastoevoer- en verbranIndien afvalwarmte wordt geleverd exclusief palen, exclusief regeling en dingsgasafvoersysteem, exclusief au door een investerende onderneming exclusief aansluiting op het elektricibain marie, bakplaat, e.d.. dan wordt de besparing op de locatie teitsnet. 1.2.C. Hoogrendementmotoren voor waar de afvalwarmte wordt aangehet aandrijven van proceswerktuigen, wend meegenomen bij het bepalen 4.3.A. Additionele efficiency-verhogenen bestaande uit: asynchrone elektrovan de besparingsnorm. De berekening de voorzieningen. motoren met een rendement van: dient te worden betrokken over het a. ten minste 92% bij een vermogen totale investeringsbedrag van alle C. Investeringen ten behoeve van het van minder dan 50 kW, betrokken ondernemingen. gelijktijdig opwekken van warmte en b. ten minste 94% bij een vermogen Afvalwarmte is warmte die in de kracht van 50 tot 100 kW, bestaande situatie niet nuttig wordt c. ten minste 96% bij een vermogen aangewend. Technische voorzieningen ten behoeve van 100 kW of meer, Verwarmingsnetten waarbij de warmte van energiebesparing door: gemeten volgens de voorschriften van afkomstig is van nieuw te bouwen 1. Een warmtekrachtinstallatie voor de IEC. elektrisch vermogen worden uitgezon- het gelijktijdig opwekken van warmte 1.2.D. Een warmtepomp of warmtederd van deze regeling. en kracht, onder de voorwaarde dat pompboiler bestemd voor het opwaarhet totaal energetisch rendement deren van laagwaardige warmte naar 4. Efficiëntere verlichting door: gemiddeld op jaarbasis tenminste 70% hoogwaardige warmte, waarbij de 4.1.A. Toepassing van automatische bedraagt. Onder het totaal energetisch hoogwaardige warmte nuttig wordt meet- en regelapparatuur. rendement wordt verstaan de som van aangewend voor processen, met uit4.2.A. Toepassing van efficiëntere het energetisch rendement van de zondering van omkeerbare systemen apparatuur. opwekking van kracht en tweederde die uitsluitend buitenlucht als warmte- 4.2.B. Energie efficiënte verlichtingssys- deel van het energetisch rendement bron benutten. De primaire energie teem voor: van de productie van nuttig aan te dient onder normale gebruiksomstan- a. terreinverlichting wenden warmte, berekend op de digheden te worden omgezet naar en bestaande uit: spiegeloptiek-arma- onderste verbrandingswaarde van bruikbare energie met een factor van turen in combinatie met hoogfrequent aardgas. tenminste 1,2, elektronisch voorschakelapparaat en
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
5
D. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij transportmiddelen
2. Vermindering van de warmte- of koellast door: 2.1.A. Thermische isolering. 2.1.B. Een lichtgewicht aramide koelTechnische voorzieningen ten behoeve container bestemd voor het wegvervan energiebesparing bij voertuigen voer, railvervoer, watervervoer of voor het vervoer over de weg, bij de intermodaal vervoer, binnenvaart of bij railgebonden voeren bestaande uit: koelcontainer of tuigen door: opbouw van koelwagens of -opleggers, exclusief het aanwezige koelag1. Verbetering van de energie-efficien- gregaat, met aramide wanden met een cy door: lengte van ten minste 6 meter en met 1.1.A. Toepassing van automatische een dikte van het isolatiemateriaal van meet en regelapparatuur ten minste 42 mm. Hierbij dienen alle 1.1.B. Een snelheidsbegrenzer voor zijwanden ten minste 220 g/m2 aramibestelauto’s en vrachtauto’s voor goe- deweefsel of -legsel te bevatten. derenvervoer met een maximum massa beladen voertuig van ten hoogste 2.2.A. Beperking van ventilatie- of 12.000 kg, tochtverlies. en bestaande uit: snelheids- of toerentalbegrenzer. 3. Warmtehergebruik door
en haar opvolgers, mast, netaansluiting. 3. Waterkracht door: 3.1.A. Conversie naar elektrische of mechanische energie.
4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door: 4.1.A. Een aardwarmtewinningssysteem voor het winnen van warmte uit diepe aardlagen ten behoeve van de verwarming van processen of van gebouwen, en bestaande uit: aardwarmtewinningsinstallatie, aansluiting op verwarmingsnet, (eventueel) lage-temperatuur verwarmingsnet (bedrijfstemperatuur verwarmingsnet maximaal 60°C). 4.1.B. Een grondwarmtewisselaar voor: a. het conditioneren van de tempera1.2.A. Toepassing van efficiëntere 3.1.A. Warmteterugwinning tuur van lucht, bestemd voor gebruik apparatuur. in gebouwen ofbij processen, met 4. Efficiënte verlichting door: behulp van ondergrondse buizen als 1.3.A. Additionele efficiency verhogenwarmtewisselaar, de voorzieningen. 4.1.A. Toepassing van automatische en bestaande uit: grondbuizen, venti1.3.B. Een driedimensionale dakspoiler meet en regelapparatuur. latoren, water/lucht-warmtewisselaar, voor het beter geleiden van de rijwind, 4.2.A. Toepassing van efficiëntere of ter vermindering van de aërodynamiapparatuur. b. het koelen of verwarmen van water sche weerstand van voertuigen met 4.3.A. Additionele efficiency-verhogen- met behulp van een in het grondwater een maximum massa beladen voertuig de voorzieningen. liggende warmtewisselaar, van meer dan 3500 kg, en bestaande uit: pomp(en), onderen bestaande uit: 3-D dakspoiler van E. Investeringen ten behoeve van het grondse warmtewisselaar. kunststof of staalplaat. aanwenden of toepassen van duurza- 4.1.C. Een warmte- of koude-opslag in 1.3.C. Een neuskegel of een spoiler me energie de bodem (aquifer) voor het opslaan intermodaal chassis voor het beter van warmte of koude in de bodem met geleiden van de rijwind, ter verminde- Technische voorzieningen die er toe behulp van grondwater als opslagmering van de aërodynamische weerstand strekken de inzet van fossiele branddium, ten behoeve van het koelen of van opleggers met een maximum stoffen te beperken door gebruik te verwarmen van gebouwen of procesmassa beladen voertuig van meer dan maken van duurzame energie door: sen, 3500 kg, en bestaande uit: een gesloten systeem en bestaande uit: vast aan de oplegger 1. Zonne-energie door: met grondwaterbronnen/putten, die of het chassis gemonteerde kunststof 1.1.A. Conversie naar elektriciteit of voor onttrekking en injectie worden of metalen 3-D spoiler. warmte (met uitzondering van het gebruikt en waarbij de jaarlijkse netto 1.3.D. Lichtgewicht velgen voor wielen gebruik van passieve zonne-energie). thermische balans van de bodem nagevan vrachtwagens, trekkers en opleg1.1.B. Een foto-voltaïsch zonne-enernoeg neutraal is, grondwaterpompen, gers voor het transport van goederen giesysteem voor het opwekken van transportleiding van putten naar appliover de openbare weg, met een maxi- elektrische energie uit zonlicht met catievestiging, warmtewisselaar voor mum massa beladen voertuig groter behulp van zonnecellen, zover niet zijnde verwarmingsradiatodan 12 ton, en bestaande uit: panelen met fotoren. en bestaande uit: velgen van aluminivoltaïsche zonnecellen met een gezaum of kunststof. menlijk piek-vermogen van ten min5. Biomassa door: 1.3.E. Zij-afscherming voor het vermin- ste100 Watt, 5.1.A. Conversie naar mechanische of deren van de aërodynamische weerstroom/spanningsomvormers, (eventu- elektrische energie, warmte, of gasvorstand van voertuigen in het goederen- eel) accumulator. mige, vloeibare of vaste energiedrawegtransport door middel van panelen gers en waarbij sprake moet zijn van ter afsluiting van de open ruimte aan 2. Windenergie door: een netto opbrengst van energie, gerede zijkant van motorwagens, aanhan- 2.1.A. Een windturbine voor het kend over de totale keten van voorbegers, trekkers en opleggers die tevens opwekken van elektrische energie handeling tot en met eindproduct. voldoen aan de eisen voor de verkeers- en bestaande uit: windturbine met Onder biomassa wordt hier verstaan: veiligheid conform EEG-richtlijn 89/297, rotorbladen gecertificeerd volgens – houtafval, sloophout, snoeihout, en bestaande uit: zij-afscherming. voorontwerp van de norm NEN 6096/2
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
6
dunningshout en andere houtachtige stromen; – stro, bermmaaisel, riet, kippenmest en overige agrarische residuen, exclusief natte drijfmest; – residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten; – oud papier en karton; – steekvast papierslib en rioolwaterzuiveringsslib; – specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook of bijmenging van kunststoffen. 5.1.B. Een biomassavergassingsinstallatie voor het opwekken van warmte, mechanische of elektrische energie door het vergassen van biomassa, waarbij geen sprake mag zijn van bijstook of bijmenging van kunststoffen en waarbij wel sprake moet zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct en onder de voorwaarden dat het thermisch vermogen ten minste 100 kW bedraagt en het totaal energetisch rendement ten minste 35% bedraagt. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van de nuttig aangewende warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof, en bestaande uit: vergassingsreactor, (eventueel) gasmotor of -turbine, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) gasreinigingsapparatuur, (eventueel) warmtewisselaar. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E 5.1.A. 5.1.C. Een biomassaverbrandingsinstallatie voor het opwekken van warmte, mechanische of elektrische energie door verbranding van biomassa, en waarbij warmte nuttig wordt aangewend, onder de voorwaarden dat het thermisch vermogen ten minste 100 kW bedraagt en het totaal energetisch rendement ten minste 50% bedraagt. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van de nuttig aangewende warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van
de ingezette brandstof. Daarnaast mag geen sprake zijn van bijstook of bijmenging van kunststoffen en moet wel sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande uit: voorbewerkingsapparatuur, verbrandingsinstallatie, ketel, (eventueel) stoomexpansieturbine, (eventueel) rookgasreinigingsapparatuur, (eventueel) generator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E 5.1.A. 5.1.D. Een stortgaswinningsinstallatie voor het onttrekken van (stort)gas uit gestort afval, en het nuttig aanwenden van de daarin aanwezige energie met een rendement van ten minste 50%, en bestaande uit: stortgasonttrekkingssysteem, gasbehandelingsapparatuur, (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) warmtewisselaar. 5.1.E. Een biogasbenuttingsinstallatie voor het omzetten van biogas, afkomstig van anaërobe vergisting, in mechanische of elektrische energie of warmte, met een rendement van ten minste 50%, waarbij geen sprake mag zijn van bijstook of bijmenging van kunststoffen en waarbij wel sprake moet zijn van een netto opbrengst van energie gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande uit: gasbehandelingsapparatuur, (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator, (eventueel) warmtewisselaar. 5.1.F. Een anaërobe-vergistingsinstallatie voor het anaëroob vergisten van organische reststromen of mest en het daarbij opwekken van warmte en mechanische of elektrische energie, waarbij een deel van de niet in mechanische of elektrische energie omgezette warmte nuttig wordt aangewend en het totaal energetisch rendement ten minste 35% bedraagt. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van mechanische of elektrische energie en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof. Daarnaast mag geen sprake zijn van bijstook of
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
bijmenging van kunststoffen en moet wel sprake zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande uit: reactor, menger, biogashouder, warmtewisselaar, silo, biogasbehandelingsapparatuur (eventueel) compressor, (eventueel) gasmotor, (eventueel) generator. 5.1.G. Een biomassavoorbewerkingsinstallatie voor het voorbewerken en opslaan van biomassa tot direct inzetbare brandstof, door middel van drogen of verkleinen of pelletteren of briketteren, waarbij geen sprake mag zijn van bijstook of bijmenging van kunststoffen en waarbij wel sprake moet zijn van een netto opbrengst van energie, gerekend over de totale keten van voorbehandeling tot en met eindproduct, en bestaande uit: ontvangstinstallatie, opslagsilo’s, (eventueel) transportschroeven of -banden, (eventueel) verkleiningsapparatuur, (eventueel) droogapparatuur, (eventueel) pelletteer- of briketteerapparatuur. Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder E 5.1.A. Artikel 2 Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1 dient de energiebesparing voor de investeringen onder: A 1.1.A, A 1.2.A, A.1.3.A, A 2.1.A, A 2.2.A, A 3.1.A, A 3.2.A, A 4.1.A, A 4.2.A en A 4.3.A ten minste 0,25 m3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde gulden te bedragen; B 1.1.A, B 1.2.A, B.1.3.A, B 2.1.A, B 3.1.A, B 3.2.A, B 4.1.A, B 4.2.A en B 4.3.A ten minste 0,5 m3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde gulden te bedragen; D 1.1.A, D 1.2.A, D.1.3.A, D 2.1.A, D 2.2.A, D 3.1.A, D 4.1.A, D 4.2.A en D 4.3.A ten minste 0,25 m3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde gulden te bedragen. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij bestaande bouwwerken, bestaande processen en bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik. Bij nieuwe processen, nieuwe bouwwerken of nieuwe transportmiddelen dient het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij (soortgelijke) nieuwe investeringen
7
bij vergelijkbare toepassingen als referentie. De bovenstaande systematiek is ook van toepassing indien een besparing plaatsvindt op fossiele brandstoffen die bij de belastingplichtige als grondstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen. Met betrekking tot de investeringen omschreven onder C dient het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% te bedragen. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van aardgas. Ten aanzien van de investeringen omschreven onder E moeten deze voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door in belangrijke mate gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan van omgevingswarmte en biomassa. Bij de nader omschreven bedrijfsmiddelen als omschreven in de (sub) paragrafen: A 1.2.B tot en met A 1.2 E, A 2.1.B tot en met A 2.1.G, A 4.2.B en A 4.2.C; B 1.1.B, B 1.1.C, B1.2.B tot en met B 1.2.E, B 4.2.B en B 4.2.C; D 1.1.B, D 1.3.B tot en met D 1.3.E en D 2.1.B, geldt geen energiebesparingsnorm. Artikel 3 Bij de berekening van de besparing gelden de volgende omrekenfactoren: • 1 kWh elektrische energie komt overeen met 0,28 m3 aardgas; • 1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 m3 aardgas; • 1 ton stookolie komt overeen met 1300 m3 aardgas; • 1 ton steenkool komt overeen met 925 m3 aardgas; • 1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 m3 aardgas.
Uit: Staatscourant 1999, nr. 72 / pag. 10
8