Wijziging Regeling Bouwbesluit materialen VROM
31 maart 1998/MJZ 98030979 Centrale Directie Juridische Zaken
cinogene potentie van de soorten asbest en de vezellengte waarbij geldt: 1°. 1 chrysotiele vezel met een lengte De Staatssecretaris van Volkshuisvesvan meer dan 5 micrometer: equivating, Ruimtelijke Ordening en Milieulentiefactor 1; beheer, 2°. 1 chrysotiele vezel met een lengte Gelet op de artikelen 33, 127, 204 en van ten hoogste 5 micrometer: 416 van het Bouwbesluit1 en op richtequivalentiefactor 0,1; lijn nr. 83/477/EEG van de Raad van de 3°. 1 amfibole vezel met een lengte Europese Gemeenschappen van 19 sep- van meer dan 5 micrometer: equivalentember 1983 betreffende de beschertiefactor 10, en ming van werknemers tegen de risico’s 4°. 1 amfibole vezel met een lengte van blootstelling aan asbest op het van ten hoogste 5 micrometer: equivawerk (PbEG L 263, tweede bijzondere lentiefactor 1. richtlijn in de zin van artikel 8 van 2. In deze regeling wordt voorts verrichtlijn nr. 80/1107/EEG)2; staan onder asbest: amfiboolasbest, zijnde een stof of product, dat één of Besluit: meer van de volgende vezelachtige silicaten bevat: Artikel I 1°. actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4); De Regeling Bouwbesluit materialen 2°. amosiet (Cas-nummer 12172-73-5); wordt gewijzigd als volgt: 3°. anthofylliet (Cas-nummer 77536-67A 5); Artikel 1.1 komt te luiden: 4°. crocidoliet (Cas-nummer 12001-28Artikel 1.1 4); 1. In deze regeling wordt verstaan 5°. tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6). onder: B a. asbest: stoffen of producten, die een Onder vernummering van hoofdstuk IV of meer van de volgende vezelachtige in hoofdstuk V en van de artikelen 4.1 silicaten bevatten: tot en met 4.3 in 5.1 tot en met 5.3, 1°. actinoliet (Cas-nummer 77536-66-4); wordt een hoofdstuk ingevoegd, lui2°. amosiet (Cas-nummer 12172-73-5); dende: 3°. anthofylliet (Cas-nummer 77536-675); Hoofdstuk IV Beperking van de aan4°. chrysotiel (Cas-nummer 12001-29-5); wezigheid van asbestvezels 5°. crocidoliet (Cas-nummer 12001-28- Afdeling 1 4); Voorschriften omtrent de concentratie 6°. tremoliet (Cas-nummer 77536-68-6). van asbestvezels b. Besluit: Bouwbesluit; Artikel 4.1 c. containment: constructie waarmee De getalswaarde van het verschil tuseen deel van een voor mensen toegan- sen de concentratie van asbestvezels in kelijke ruimte wordt afgeschermd van de binnenlucht van een voor mensen de omgeving en waarin ter voorkotoegankelijke ruimte van een gebouw ming van verspreiding van asbestvezels en de concentratie van asbestvezels in een onderdruk in stand wordt gehou- de buitenlucht, uitgedrukt in ve/m3, den; mag, voor zover deze concentratie d. mengventilator: ventilator voor het afkomstig is uit een of meer construcgelijkmatig mengen van lucht met tie-onderdelen die de ruimte begrenasbestvezels in een containment; zen dan wel uit een of meer in die e. ve: vezelequivalenten; ruimte aanwezige constructief. vezel: een deeltje dat een breedte onderdelen, niet groter zijn dan 1.000. heeft van minder dan 3 micrometer en Afdeling 2 een lengte/breedteverhouding van Bepaling van de concentratie van meer dan 3/1; asbestvezels g. vezelequivalent: maat voor de car-
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
Paragraaf 1 Bepalingsmethode Artikel 4.2 1. Het verschil, bedoeld in artikel 4.1, is bepaald aan de hand van de concentraties asbestvezels door onderzoek van een monster van de binnenlucht en van de buitenlucht; het monster van de buitenlucht is genomen in de directe omgeving van het te onderzoeken gebouw, doch op een zodanige afstand dat de emissie van asbestvezels uit het gebouw de asbestconcentratie van het monster niet beïnvloedt; indien de gemeten concentratie aan asbestvezels van de binnenlucht groter is dan 2.000 ve/m3 en de soort asbestvezels in de binnenlucht, bepaald volgens VDI/DIN 3492, overeenkomt met de soort asbestvezels van het asbesthoudend materiaal dat in het gebouw aanwezig is, dan mag de monsterneming van de buitenlucht achterwege blijven. 2. Op basis van visuele inspectie wordt het gedeelte van de ruimte geselecteerd waar de emissie van het asbesthoudende materiaal naar die ruimte het grootst is; ter plaatse van dit gedeelte wordt een containment aangelegd; de netto-inhoud van dit containment is ten minste 25 m3 en ten hoogste 40 m3; het asbesthoudend oppervlak in het containment is, indien mogelijk, 15 m2, doch is niet kleiner dan 5 m2. 3. Indien het asbesthoudend materiaal is afgeschermd van het containment door elementen die niet aard en nagelvast zijn verbonden met het gebouw, worden die elementen vóór de meting verwijderd. 4. Het onderzoek naar de concentratie van asbestvezels in de binnenlucht vindt plaats aan een monster, genomen uit het containment; het monster bestaat uit twee monstereenheden, die gedurende 120 min ± 5 min worden bemonsterd; ten aanzien van de plaats van de monsterneming (meetpunt) geldt het volgende: a. een meetpunt mag zich niet bevinden op een plaats waar de luchtstroom direct afkomstig is van de ventilator die het asbesthoudend oppervlak belast; b. de afstand tussen een meetpunt en
1
een constructie-onderdeel bedraagt ten minste 0,5 m; c. de afstand tussen de twee meetpunten is zo groot mogelijk, doch ten minste 1 m; d. de afstand tussen de ventilator die het asbesthoudend oppervlak belast en een meetpunt is ten minste 1 m en ten hoogste 5 m, en e. de afstand tussen een meetpunt en de vloer van het containment is 1,5 m ± 0,1 m. Indien de afstand tussen de ventilator die het asbesthoudend oppervlak belast en een meetpunt groter is dan 5 m wordt een mengventilator geplaatst; de ventilatiestroom van deze ventilator mag het asbesthoudend oppervlak van het containment niet belasten. 5. Tijdens de monsterneming wordt een kunstmatige, fysische belasting op het asbesthoudende oppervlak in het containment aangelegd; voor het aanleggen van deze belasting wordt gebruik gemaakt van één ventilator; de ventilator is zodanig opgesteld dat: a. de afstand tussen de uitblaasopening van de ventilator en het punt van het asbesthoudend oppervlak dat zich het dichtst bij de ventilator bevindt, 1,5 m ± 0,1 m is, en b. de luchtsnelheid langs het asbesthoudende oppervlak van het containment, gemeten met de luchtsnelheidsmeter op een afstand van 0,2 m ± 0,02 m, ten hoogste 6 m/s en ten minste 0,5 m/s is. 6. De wijze van monsterneming vindt plaats volgens VDI/DIN 3492; de monstereenheden worden vervolgens geanalyseerd volgens dat normblad; het meetresultaat van de ene monstereenheid ligt binnen de tolerantie van het meetresultaat van de andere monstereenheid; deze tolerantie is bepaald volgens VDI/DIN 3492; indien een meetresultaat niet binnen de tolerantie ligt, wordt een mengventilator geplaatst; de ventilatiestroom van deze ventilator mag het asbesthoudend oppervlak van het containment niet belasten; indien het plaatsen van een mengventilator is vereist, vindt
monsterneming en de analyse van de monstereenheden opnieuw plaats. 7. Indien het oppervlak aan asbesthoudend materiaal van het containment kleiner is dan 15 m2, wordt het meetresultaat evenredig omgerekend naar een oppervlak van 15 m2; daarbij is uitgegaan van een rechtlijnig verband tussen het oppervlak en de vezelconcentratie. Paragraaf 2 Voorwaarden Artikel 4.3 1. Op het vloeroppervlak van het containment wordt een folie aangebracht, behoudens in de situatie dat de vloer het gedeelte van de ruimte is waar de emissie van het asbesthoudende materiaal naar die ruimte het grootst is; alle beweegbare constructieonderdelen, deel uitmakend van een inwendige scheidingsconstructie, die zich binnen het containment bevinden, zijn geopend; alle ventilatie-openingen, die zich bevinden tussen het containment en de buitenlucht, zijn afgeplakt. 2. In het containment worden gedurende ten minste één uur, voorafgaand aan de monsterneming, de luchttemperatuur, de relatieve vochtigheid en de onderdruk in het containment bepaald; de monsterneming ten behoeve van de bepaling van de concentratie asbestvezels in het containment vindt plaats bij: a. een luchttemperatuur tussen 5 °C en 35 °C; b. een relatieve luchtvochtigheid van ten hoogste 80%; c. een ventilatievoud, bepaald volgens onderdeel 5.1 van NEN 1087, van ten hoogste 1,5; d. een voortdurende onderdruk ten opzichte van de omringende ruimten van ten minste 2 Pa en ten hoogste 4 Pa. 3. Gedurende ten minste één uur, voorafgaande aan de monsterneming, mogen zich uitsluitend personen in het containment bevinden die belast zijn met de monsterneming.
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
Paragraaf 3 Apparaten, toestellen en hulpmiddelen Artikel 4.4 1. De omstandigheden, bedoeld in artikel 4.3, tweede lid, zijn bepaald met behulp van: a. een geijkte luchttemperatuurmeter met een meetgebied tussen 0 °C en 50 °C en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 0,5 °C van de meetwaarde, en b. een geijkte luchtvochtigheidsmeter met een meetgebied tussen 10% en 90% en met een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 5% van de meetwaarde; c. Een geijkte drukverschilmeter met een (totaal) meetgebied tussen 0 Pa en 70 Pa; de resolutie van de drukverschilmeter is kleiner dan 0,2 Pa; de onnauwkeurigheid van de drukverschilmeter mag niet groter zijn dan 0,5 Pa. Indien een luchttemperatuurmeter, een luchtvochtigheidsmeter of een drukverschilmeter wordt gebruikt in combinatie met registratie-apparatuur, is die registratie-apparatuur geijkt. 2. De kunstmatige, fysische belasting, bedoeld in artikel 4.2, vijfde lid, is tot stand gebracht met een ventilator met de volgende eigenschappen: a. een debiet van ten minste 0,2 m3/s en ten hoogste 0,4 m3/s, en b. een doorsnede van de uitblaasopening van ten minste 100 cm2 en ten hoogste 200 cm2. 3. De luchtsnelheid, opgewekt door de ventilator, is bepaald met behulp van een geijkte luchtsnelheidsmeter met een meetgebied tussen 0 m/s en 30 m/s en een meetonnauwkeurigheid van ten hoogste 1 m/s van de meetwaarde. 4. Het debiet van de mengventilator is ten minste 0,05 m3/s en ten hoogste 0,1 m3/s. Afdeling 3 Nadere voorschriften omtrent de toepassing van normen NEN 1087 Artikel 4.5 Waar in dit hoofdstuk is verwezen
2
naar NEN 1087, is bedoeld: NEN 1087, 3e druk, mei 1997. VDI/DIN 3492 Artikel 4.6 Waar in dit hoofdstuk is verwezen naar VDI/DIN 3492, is bedoeld: VDI/DIN 3492, Blatt 1, april 1989. Artikel II 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 1998. 2. Artikel 4.1 blijft buiten toepassing ten aanzien van een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, ingediend vóór de inwerkingtreding van deze regeling, alsmede ten aanzien van enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een besluit omtrent een dergelijke aanvraag. ’s-Gravenhage, 31 maart 1998. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, D.K.J. Tommel. 1
Besluit van 29 december 1991 houdende technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en de staat van bestaande bouwwerken (Stb. 1991, 680); laatstelijk gewijzigd bij Besluit van oktober 1997, houdende wijziging van het Bouwbesluit (aanscherping energieprestatiecoëfficiënt voor woningen en woongebouwen 1998) (Stb. 1997, 461). 2 Gewijzigd bij richtlijn nr. 91/382/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 1991 tot wijziging van de richtlijn nr. 83/477/EEG betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest op het werk (PbEG L 206, tweede bijzondere richtlijn in de zin van artikel 8 van de richtlijn nr. 80/1107/EEG).
Toelichting I. Algemeen 1. Achtergrond De artikelen 33, 127, 204 en 377 van het Bouwbesluit bieden de mogelijkheid om bij ministeriële regeling voorschriften te geven met betrekking tot de toepassing van schadelijke materialen. Aan die mogelijkheid is tot nu toe alleen uitvoering gegeven voor formaldehydehoudende materialen en bouwdelen. Deze voorschriften zijn opgenomen in de Regeling Bouwbesluit materialen. Bij brief van 13 oktober 1993, heeft de toenmalige minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal medegedeeld dat hij voornemens is voorschriften te geven waarin de voor het binnenmilieu toelaatbare concentratie van asbestvezels wordt geregeld. Deze
voorschriften zijn noodzakelijk omdat weliswaar op grond van de Arbeidsomstandighedenwetgeving beroepsmatige verwerking van asbesthoudende materialen en bouwdelen in bouwwerken niet meer is toegestaan, maar het de burger niet is verboden asbest te verwerken. De voorschriften betreffende toelaatbare concentraties van asbestvezels in de lucht zijn in de onderhavige regeling gegeven, welke strekt tot wijziging van de Regeling Bouwbesluit materialen. Door de onderhavige regeling wordt de toepassing van asbestbevattende materialen in bouwwerken door particulieren, praktisch gezien, onmogelijk. Voorts heeft deze Regeling tot gevolg dat het voor gemeenten eenvoudiger wordt eigenaren van met name gebouwen waarin zich zogenoemde niet-hechtgebonden asbestbevattende bouwmaterialen bevinden die niet of niet goed zijn afgeschermd, aan te schrijven tot het treffen van voorzieningen. Deze voorzieningen, die zijn gericht op het tegengaan van blootstelling aan asbest van gebruikers van die gebouwen, kunnen bestaan uit verwijdering of afscherming van het niet-hechtgebonden asbestbevattend materiaal. De voorschriften die zijn gegeven voor de in gebouwen gelegen ruimten, zijn, conform de opzet van het Bouwbesluit, gegeven in de vorm van een prestatie-eis. Deze prestatie-eis bestaat uit een grenswaarde en een ondubbelzinnig meetbare en controleerbare bepalingsmethode. De regeling heeft geen betrekking op asbesthoudende producten die worden toegepast aan de naar de buitenlucht toegekeerde zijde van een gebouw. Dit vindt zijn oorzaak in de beperking van de reikwijdte van de bepalingsmethode. De regeling heeft voorts geen betrekking op asbest afkomstig uit asbesthoudende producten, geen bouwproducten zijnde, zoals vloerbedekking en dergelijke. Immers het Bouwbesluit bevat op grond van artikel 2 van de Woningwet slechts technische voorschriften. Verder kan de bepalingsmethode alleen worden toegepast in een ruimte die is ontdaan van de inrichting. Los asbeststof, afkomstig uit producten, geen bouwproducten zijnde, wordt mitsdien niet in de meting betrokken. Om de hiervoor bedoelde voorschriften te kunnen geven, is een bepalingsmethode ontwikkeld en vast-
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
gelegd in het TNO Bouw rapport 96BKR-R0637. Voor de meting van een asbestvezelconcentratie is uitgegaan van het daaromtrent gestelde in de milieukwaliteitsdoelstellingen voor asbest (kamerstukken II, 1990-1991, 21 137, nr. 86). In deze doelstellingen, die zijn gebaseerd op een advies dat de Gezondheidsraad in 1988 over asbest heeft uitgebracht, is gebruik gemaakt van equivalentiefactoren (ev). Hierbij dient voor grenswaarden (waarbij de niet-bouwkundige inrichting buiten beschouwing blijft) te worden uitgegaan: – voor het verwaarloosbaar risiconiveau (VR) van een jaargemiddelde van 1000 ve/m3, en – voor het maximaal toelaatbare risiconiveau (MTR) van een jaargemiddelde van 100.000 ve/m3. Voor de prestatie-eis is uitgegaan van een grenswaarde op het niveau van het verwaarloosbaar risiconiveau (VR-niveau), waarbij de actuele asbestconcentratie de waarde van duizend vezelequivalenten per kubieke meter niet mag overschrijden. Er is derhalve geen sprake van bepaling van de jaargemiddelde asbestconcentratie. Gelet op de voorwaarden die aan een prestatie-eis worden gesteld, is de bepalingsmethode primair gebaseerd op elektronen-microscopie. Alleen met deze techniek is het mogelijk om asbestvezels in luchtmonsters te onderscheiden van andere vezelvormige bestanddelen en om het type asbestvezels vast te stellen. In de praktijk zullen zich omstandigheden voordoen waarbij met een relatief eenvoudige bepaling voldoende betrouwbaar kan worden vastgesteld of het VR-niveau dan wel het MTR-niveau is overschreden. Daarom is naast de meting door middel van elektronenmicroscopie tevens een bepalingsmethode opgesteld voor inschatting van het potentiële risico door middel van visuele inspectie of lichtmicroscopie. Onderzocht is of hiermee een voldoende betrouwbare uitspraak kan worden gedaan. Daarbij is vastgelegd welke grenswaarden/criteria hierbij gehanteerd dienen te worden en hoe deze gerelateerd zijn aan de prestatie-eis(en) die verbonden zijn aan de elektronenmicroscopische methode. Onderstaand is deze vereenvoudigde methode, ontleend aan het TNO Bouw rapport 96-BKR-R0637, weergegeven. Aan de hand van deze methode kan worden vastgesteld of er sprake is van een forse overschrijding
3
dan wel van een forse onderschrijding van de eis. In die situaties is de vereenvoudigde methode voor een ieder toereikend. In de situatie dat geen helder oordeel op grond van de vereenvoudigde methode, zoals beschreven in paragraaf 3, wordt verkregen (twijfelgevallen), zal de methode, vastgelegd in de onderhavig regeling moeten worden toegepast om uitsluitsel te verkrijgen. 2. Uitvoering en handhaving Aan het onderhavige voorschrift zal bij het bouwen uitvoering moeten worden gegeven. Dit wil zeggen dat een bouwplan zodanig moet zijn ingericht dat aan het onderhavige voorschrift is voldaan. Daarvan is zonder meer sprake indien in het bouwplan niet is voorzien in de toepassing van asbesthoudende bouwmaterialen of bouwdelen. Wanneer in het bouwplan is voorzien in de toepassing van asbesthoudende bouwmaterialen of bouwdelen, dan zal ten genoegen van burgemeester en wethouders door de aanvrager van de bouwvergunning moeten worden aangetoond dat als gevolg van die toepassing de grenswaarde (het VR-niveau), zoals voorgeschreven in deze regeling, niet wordt overschreden. Immers, bij vergunningplichtige bouwwerken zullen burgemeester en wethouders op grond van artikel 44 van de Woningwet moeten nagaan of onder meer aan het onderhavige voorschrift is voldaan. Is daaraan voldaan, dan kan dit voorschrift van het Bouwbesluit geen grond zijn voor het weigeren van de bouwvergunning. Bij de toepassing van asbest zal het VR-niveau echter vrijwel altijd worden overschreden. Deze preventieve toetsing (een vorm van handhaving van de voorschriften) vindt volgens de artikelen 42 en 43 van de Woningwet niet plaats bij respectievelijk meldingplichtige en vergunningsvrije bouwwerken. Bij die bouwwerken ligt de verantwoordelijkheid dat aan de voorgeschreven grenswaarde (het VR-niveau) wordt voldaan, geheel bij de opdrachtgever tot het bouwen of de bouwer. Mochten burgemeester en wethouders na realisatie van het meldingplichtige of vergunningsvrije bouwwerk van oordeel zijn dat het VR-niveau is overschreden, hetgeen bij de toepassing van asbestbevattende materialen, praktisch gezien, altijd het geval zal zijn, dan kunnen zij door toepassing te geven aan de artikelen 14 of 17 van de Woningwet de
eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen dwingen het gebouwde alsnog in overeenstemming daarmee te brengen; ook een vorm van handhaving van het onderhavige voorschrift. Dit vloeit onder meer voort uit artikel 100 van de Woningwet. Op grond van dat artikel dient de gemeente toe te zien op het bouwen en wonen. Dat toezicht strekt zich ook uit over de periode waarin wordt gebouwd. Indien tijdens het bouwen wordt geconstateerd dat in afwijking van de verleende bouwvergunning of van het onderhavige voorschrift van het Bouwbesluit wordt gebouwd, dan kan de bouw worden stilgelegd totdat het reeds gebouwde met de bouwvergunning of het onderhavige voorschrift in overeenstemming is gebracht dan wel voor die afwijking, voor zover het een vergunningplichtig bouwwerk is, toestemming is verleend. Op grond van artikel 13 van de Woningwet moeten burgemeester en wethouders ook de staat van de bestaande voorraad nagaan. Dit kan ook betrekking hebben op de concentratie aan asbestvezels in het binnenmilieu van een bestaand gebouw. Daarvoor kan de in deze regeling vervatte bepalingsmethode worden gehanteerd. Deze bepalingsmethode is namelijk ook geschikt om de staat van de bestaande bouw op dit punt te beoordelen. Deze beoordeling kunnen burgemeester en wethouders gebruiken indien zij, in geval van een ontoelaatbare concentratie aan asbestvezels in het binnenmilieu van een bestaand gebouw, toepassing willen geven aan het eerste lid van de artikelen 14 of 17 van de Woningwet, ter motivering van een aanschrijving tot het treffen van noodzakelijke voorzieningen. De grenswaarde die burgemeester en wethouders nog toelaatbaar achten bij een bestaand gebouw, alvorens zij in uiterste instantie overgaan tot aanschrijving, is hun bevoegdheid. Overschrijding van het MTR-niveau zou, gelet op het advies van de Gezondheidsraad, zonder meer reden moeten zijn om tot aanschrijving over te gaan. Bij concentraties aan asbestvezels tussen het MTR-niveau en het VRniveau zullen burgemeester en wethouders een afweging moeten maken ten aanzien van de bij het treffen van de voorzieningen betrokken belangen. In de aanschrijving moet worden aangegeven welke grenswaarde na de ver-
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
bouwing ten hoogste aanwezig mag zijn. Het is aan de aangeschrevene om zodanige voorzieningen te treffen dat die grenswaarde niet wordt oversch reden. De aangeschrevene kan kiezen voor verwijdering van het asbest met in achtneming van de voorschriften van de gemeentelijke bouwverordening omtrent het verwijderen van asbest uit een bouwwerk, ontleend aan het Asbestverwijderingsbesluit of voor afscherming van de asbestbron. De wijze waarop gemeenten vaststellen of er sprake is van een te hoge concentratie aan asbestvezels in het gebouw, is een kwestie van gemeentelijk beleid. Dit wil zeggen dat die vaststelling kan plaatsvinden op basis van visuele waarneming of meting. Of visuele waarneming voldoende is, hangt van de omstandigheden af. Er kunnen zich situaties voordoen waarin bij visuele waarneming buiten twijfel staat dat er een te hoge concentratie aan asbestvezels aanwezig is. Wanneer de gemeente overgaat tot aanschrijving, zal zij die aanschrijving moeten motiveren ofwel moeten aangeven dat en waardoor er een te hoge concentratie aan asbestvezels is. Dit kan bij voorbeeld worden aangetoond met toepassing van de vereenvoudigde bepalingsmethode. De aanschrijving moet echter worden beschouwd als een uiterste middel, omdat er van wordt uitgegaan dat eerst wordt getracht de te treffen voorzieningen langs vrijwillige weg te laten realiseren door de eigenaar van het desbetreffende gebouw. Is deze daartoe niet bereid, dan ligt het in de rede een aanschrijving uit te vaardigen. Gemeenten kunnen ook tot handelend optreden overgaan nadat van bijvoorbeeld een huurder of gebruiker van het gebouw een klacht is ontvangen. In dit verband kan ook een derde, zoals de Inspectie volkshuisvesting of de Inspectie milieuhygiëne burgemeester en wethouders verzoeken handelend op te treden. In het kader van de uitvoering van de Woningwet, met name artikel 13 van die wet, zijn burgemeester en wethouders verantwoordelijk voor het onderzoek dat wordt uitgevoerd. De kosten voor zodanig onderzoek komen dan ook voor rekening van de gemeente. Dit laat onverlet dat ook die derde ter onderbouwing van zijn of haar klacht of, voor zover het om de inspectie gaat, het advies, vergezeld mag doen
4
gaan van een onderzoeksrapport dat voor eigen rekening is opgesteld. De in deze regeling beschreven bepalingsmethode en de in de paragraaf 3 van deze toelichting beschreven vereenvoudigde bepalingsmethode zijn niet direct van toepassing in onder meer de volgende gevallen: – de toepassing door een particulier van asbest aan de buitenzijde van een gebouw; – bij de aanwezigheid van los asbeststof in een gebouw; – bij de aanwezigheid van minder dan vijf vierkante meter (niet-hechtgebonden) asbest in een gebouw; – bij de aanwezigheid van (niet-hechtgebonden) asbest aan de buitenzijde van een gebouw (zoals zwaar verweerd asbestcement). Burgemeester en wethouders kunnen in dergelijke gevallen desalniettemin wel gebruik maken van één van deze bepalingsmethoden, mits de resultaten van het onderzoek maar gemotiveerd worden gerelateerd naar het desbetreffende geval. De bepalingsmethode is geschikt om op zowel het VR- als MTR-niveau metingen te kunnen uitvoeren. Tevens is aangegeven hoeveel luchtmonsters dienen te worden genomen en onder welke condities monsterneming dient plaats te vinden. In dit verband wordt nog gewezen op de taak die het staatstoezicht op de volkshuisvesting ingevolge artikel 93 van de Woningwet heeft, te weten: a. het verrichten van onderzoek naar de staat van de volkshuisvesting, waaronder begrepen het wonen in woonwagens op standplaatsen, en, waar nodig, het aangeven en bevorderen van middelen tot verbetering van de volkshuisvesting en b. het handhaven van de wetten en de krachtens die wetten gegeven voorschriften op het gebied van de volkshuisvesting, voor zover ter zake geen andere wettelijke regeling geldt. Als de inspectie volkshuisvesting, die is belast met het staatstoezicht, een gemeente voorstelt ten aanzien van een woning maatregelen te nemen, zal de gemeente op zodanig voorstel een beslissing moeten nemen. Die beslis-
sing is een voor bezwaar en beroep als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, vatbaar besluit. Ook de inspectie volkshuisvesting kan ten einde te komen tot zo’n voorstel gebruik maken van de onderhavige bepalingsmethode dan wel van de vereenvoudigde bepalingsmethode, zoals besproken in paragraaf 3. Een vergelijkbare positie heeft de Inspectie milieuhygiëne bij niet tot bewoning bestemde gebouwen, voortvloeiend uit haar algemene taakstelling. Bij de Inspectie Volkshuisvesting en de Inspectie milieuhygiëne berust dus het zogeheten tweede lijnstoezicht, terwijl bij de gemeente het eerste lijnstoezicht en daarmee de daadwerkelijke handhaving van de onderhavige regeling berust.
voldaan aan de voorwaarden van onderdeel 2. 1.3 Onderzoek als bedoeld in onderdeel 1.1 vindt plaats door middel van een inventarisatie van asbesthoudende materialen in de te beoordelen binnenruimte in combinatie met een gerichte monsterneming van ’asbestverdachte’ materialen. Daarna vindt een kwalitatieve bepaling van asbest plaats van de verzamelde ’asbestverdachte’ materiaalmonsters. De visuele inspectie of inventarisatie wordt uitgevoerd aan de hand van een inspectieformulier zoals opgenomen in afbeelding 1. Voor elke ruimte en voor elk type materiaal moet een apart formulier worden gebruikt. Per categorie mag slechts 1 vakje worden aangekruist. De kwalitatieve bepaling van asbest in bulkmaterialen wordt uitge3. Vereenvoudigde methode voerd met behulp van een gestandaarDe vereenvoudigde bepalingsmethode diseerde methode gebaseerd op gaat uit van een visuele inspectie op de polarisatiemicroscopie. aanwezigheid van asbesthoudende materialen en de conditie waarin deze Opmerking verkeren. Voor de bepaling van asbest in mateHet materiaal wordt op de volgende rialen is een concept normblad opgevier materiaaleigenschappen beoorsteld (concept NEN 5896). deeld, te weten: 1.4 De beoordeling van de totaalscore, – Type asbesthoudend materiaal; bepaald met behulp van onderzoek als – Asbestsoort; bedoeld in 1.3, moet plaatsvinden door – Oppervlaktestructuur; gebruik te maken van het inspectiefor– Conditie van het oppervlak. mulier opgenomen in afbeelding 1. De visuele inspectie moet worden uitgevoerd door een persoon, die Opmerking naast de nodige kennis op het gebied Het stroomschema (afbeelding 2) gaat van asbesthoudende materialen ook uit van een zogenaamde ’worst-case’ kennis moet hebben van de bouwkun- schatting, waardoor een goedkeuring dige staat van het gebouw zelf. met deze vereenvoudigde bepalingsHet inspectieformulier ziet er uit als methode nooit tot afkeuring zal leiden aangegeven in afbeelding 1. bij de toepassing van de referentiemeDe ontwikkelde methode laat zich als thode. volgt omschrijven. 2. Voorwaarden 1. Bepalingsmethode 2.1 De schatting van het potentiële risi1.1 De toename van de concentratie co op basis van visuele inspectie als asbestvezels in de binnenlucht is bebedoeld in 1.3 wordt uitgevoerd door paald aan de hand van de beoordeling een deskundig persoon3 die getraind is in het herkennen en beoordelen van van de concentratie asbestvezels, asbesthoudende materialen. bepaald door visuele inspectie van de 2.2 Bij de schatting van het potentiële te meten binnenruimte. risico op basis van visuele inspectie als 1.2 De bepalingsmethode van de concentraties asbestvezels, bedoeld in 1.1, bedoeld in 1.3 zijn alle op grond van hoofdstuk 4, afdelingen 1 en 4, van het mag slechts zijn toegepast, indien is
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
5
Arbeidsomstandighedenbesluit in acht genomen. Afbeelding 1. Inspectieformulier ’vereenvoudigde bepalingsmethode’
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
6
3. Geldigheidsgebied van de vereenvoudigde methode De vereenvoudigde methode is toepasbaar voor het beoordelen van de volgende categorieën asbesthoudende materialen: a) Hechtgebonden asbesthoudende producten die in goede tot redelijke staat verkeren. Opmerking Toepassing van de in de Regeling Bouwbesluit materialen zal in deze situatie leiden tot een asbestconcentratie beneden de te stellen grenswaarde. b) Ongebonden of slecht gebonden asbesthoudende producten die niet zijn afgescheiden door asbestvrij materiaal. Opmerking Toepassing van de Regeling Bouwbesluit materialen zal in deze situatie leiden tot een asbestconcentratie boven de te stellen grenswaarde. Voor toepassingen van asbesthoudende producten die niet onder de categorieën a of b zijn genoemd (het z.g. ’grijze gebied’) wordt aanbevolen alsnog de Regeling Bouwbesluit materialen te hanteren. 4. Apparaten, toestellen en hulpmiddelen 4.1 Hulpmiddelen voor de schatting van het potentiële risico op basis van
nemen van materiaalmonsters als onderdeel van de vereenvoudigde bepalingsmethode. Indien er sprake is van monstername in een ruimte waar geen sprake is van een verhoogde asbestconcentratie, kan worden volstaan met bronmaatregelen om het vrijkomen van asbeststof bij monstername te voorkomen en met het dragen van een weggooioverall en een filtrerend gelaatsstuk kwaliteit P3. Overall en gelaatsstuk mogen slechts één maal worden gebruikt. Toepassing van deze bepalingsmethode leidt voor veelvoorkomende situaties tot de volgende beoordeling: a. binnenruimte met asbestcement golfplaten dakbedekking 10 punten: geen potentieel blootstellingsrisico aanwezig; sanering niet noodzakelijk; b. binnenruimte met asbesthoudende zachtboard plafondplaten 20 punten: mogelijk potentieel blootstellingsrisico aanwezig; testmeting uitvoeren conform referentiebepalingsmethode visuele inspectie en het vastleggen van c. binnenruimte met spuitasbest laag de waarnemingen. op de wanden en steunbalken * inspectieformulieren 38 punten: potentieel blootstellings* lamp of zaklantaarn risico aanwezig; sanering dringend * loep noodzakelijk (direct) * monsterzakjes * pincetten 4. Relatie met andere regelgeving * schaar en mes De onderhavige regeling heeft een * tang relatie met het Arbeidsomstandig* holle boor hedenbesluit. In dat besluit zijn ter * spuitfles met water implementatie van de Asbestrichtlijn * fototoestel (83/477/EEG) voorschriften gegeven * viltstiften en etiketten omtrent het beroepsmatig werken met * plakband asbest, waaronder begrepen asbest* meetlint of afstandmeter houdende materialen. * schroevendraaier Verder heeft deze regeling een relatie * impregneermiddel met de voorschriften omtrent het ver* labjournaals wijderen van asbest uit een bouwwerk, * schrijfgerei zoals deze voorschriften zijn gegeven 4.2 Veiligheidsartikelen in de gemeentelijke bouwverordening, * disposable (wegwerp)overalls ontleend aan het Asbestverwijderings* helmen (indien vereist) besluit. Immers, op grond van dat * afspoelbare overall besluit, waar de gemeentelijke bouw* disposable overschoenen verordeningen op grond van artikel 8, * veiligheidshandschoenen achtste lid, van de Woningwet mee in * P3-overdrukmaskers met filters en overeenstemming zijn gebracht, moet laadapparaten in het kader van een sloopvergunning * vuilniszakken onderzoek worden verricht naar waar * plakband en zakken met opschrift in een bouwwerk asbest zit ten einde ’asbest gevaarlijk’. dat op verantwoorde wijze te kunnen Bij een visuele inspectie zijn in de regel laten verwijderen. Dat onderzoek naar geen uitgebreide persoonlijke bescher- en de verwijdering van asbest dient mingsmiddelen (veiligheidsartikelen) volgens die voorschriften in de meeste nodig. Verder is ook het nemen van gevallen te geschieden door onderalle veiligheidsmaatregelen, genoemd scheidenlijk een deskundig asbestonder 4.2, niet altijd nodig bij het onderzoeksbedrijf en een deskundig
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
7
asbest-verwijderingsbedrijf. Met name het asbest-onderzoeksbedrijf zal zich ook van de bepalingsmethode, vervat in de onderhavige regeling kunnen bedienen, voor zover dat onderzoek niet alleen is gericht op de plaatsen waar zich asbest bevindt, maar ook op de risico’s van de aanwezigheid (of het slopen van) asbesthoudende materialen.
schreven) op grond van artikel 21, eerste lid, van de Woningwet die aanschrijving uit te voeren binnen de in de aanschrijving gestelde termijn. Indien de aangeschrevene daar niet toe overgaat of, wanneer het een spoedeisend geval is, kunnen burgemeester en wethouders met toepassing van bestuursdwang de aanschrijving voor rekening van de aangeschrevene (laten) uitvoeren. Een en ander is gere5. Financiële gevolgen geld in de artikelen 21 tot en met 26 Gegeven het feit dat de beroepsmatige van de Woningwet. In zo’n situatie toepassing van asbest reeds op grond heeft de onderhavige regeling ook van het Arbeidsomstandighedenbesluit financiële gevolgen, zij het dat het niet is verboden, zullen de financiële gevol- om directe financiële gevolgen gaat. gen van de onderhavige regeling Immers, op grond van de artikelen 14, beperkt zijn. Deze regeling maakt de 17 en 18, telkens het eerste lid, van de toepassing van asbest door particulieWoningwet kunnen burgemeester en ren in het inwendige van een gebouw wethouders een aanschrijving ook nagenoeg onmogelijk. Immers, bij de baseren op de zinsnede ’uit anderen toepassing van asbest zal de grenshoofde’ indien het Bouwbesluit geen waarde, zoals beschreven in artikel 4.1 grondslag biedt. Nu het Bouwbesluit (VR-niveau) niet mogen worden een grondslag biedt, zal het eventueel overschreden. aanschrijven wel eenvoudiger zijn. Ook, wanneer bij de bestaande bouw toepassing wordt gegeven aan één van 6. Notificatie de bepalingsmethoden, zijn de finanDe ontwerp-regeling is op 11 decemciële gevolgen gering, hetgeen hieron- ber 1997 (notificatienummer der wordt toegelicht. Op basis van de 97/0860/NL) gemeld aan de Commissie in deze regeling gegeven bepalingsme- van de Europese Gemeenschappen ter thode kan immers ook voor de voldoening aan artikel 8, eerste lid, bestaande bouw worden nagegaan of van richtlijn nr. 83/189/EEG van de er in een gebouw een voor de gezond- Raad van de Europese Gemeenheid schadelijke concentratie aan schappen van 28 maart 1983 betrefasbest aanwezig is. Dit zal alleen het fende een informatieprocedure op het geval zijn wanneer zich niet-hechtgegebied van normen en technische bonden asbestbevattende materialen voorschriften (PbEG L 109) (notificain het gebouw bevinden die niet of tienr. 97/860/NL). niet goed zijn afgeschermd. Wanneer De ontwerp-regeling is voorts op 26 dat uit onderzoek mocht blijken, kun- januari 1998 (reg.nr.: WTO98/0034) nen burgemeester en wethouders gemeld aan het Secretariaat van de overgaan tot het uitvaardigen van een Wereld Handelsorganisatie ter voldoeaanschrijving als bedoeld in de artike- ning aan artikel 2, negende lid, van het len 14 en 17, telkens het eerste lid, van op 15 april 1994 te Marakech tot stand de Woningwet wegens strijd met de gekomen verdrag inzake technische nieuwbouwvoorschriften van het handelsbelemmeringen (Trb. 1994, Bouwbesluit. De noodzaak van de te 235). treffen voorzieningen moet dan wel in De Europese Commissie, noch enige de aanschrijving gemotiveerd zijn. lidstaat van de Europese Unie heeft Daarbij is het doorgaans niet nodig de binnen de standstill-periode, die op 20 in de regeling beschreven bepalingsmaart 1998 afliep, bezwaren tegen de methode toe te passen, hetgeen kosontwerp-regeling ingebracht. Ook van tenbesparend is. Gaan burgemeester de zijde van de Wereld en wethouders over tot het uitvaardiHandelsorganisatie zijn geen bezwaren gen van zodanige aanschrijving, dan is ingebracht. de aangeschrevene (de eigenaar of degene die uit anderen hoofde 7. Inspraak bevoegd is tot het treffen van de De ontwerp-regeling is toegezonden voorzieningen waartoe is aangeaan het Overlegplatform
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
Bouwregelgeving, opdat dat platform zijn zienswijze daarover kenbaar kan maken. Verder is de ontwerp-regeling toegezonden aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze vereniging is gevraagd haar zienswijze op de ontwerp-regeling in te brengen bij het Overlegplatform Bouwregelgeving, opdat ter zake een reactie wordt uitgebracht. Het Overlegplatform Bouwregelgeving heeft in zijn advies van 16 februari 1998 te kennen gegeven te kunnen instemmen met de onderhavige regeling. II. Artikelsgewijs Onderdeel B Artikel 4.1 bevat de grenswaarde die gelijk is gesteld aan het verwaarloosbaar risiconiveau (VR-niveau). In artikel 4.2 is de bepalingsmethode beschreven. Ten aanzien van het tweede lid moet het volgende in ogenschouw worden genomen. Indien het oppervlak aan asbesthoudend materiaal in het containment groter is dan 15 m2 moet dit worden afgeplakt, waarbij het slechtste gedeelte wordt vrijgelaten. Indien een oppervlak aan asbesthoudend materiaal aanwezig is dat kleiner is dan 5 m2 is de meetmethode op die situatie niet toegesneden. Dan moet op basis van het in het Bouwbesluit neergelegde gelijkwaardigheidsbeginsel tot een oordeel worden gekomen. Bij toepassing van het derde lid gaat het bijvoorbeeld om losse kasten die voor een wand zijn geplaatst. Opgemerkt wordt nog dat de uitvoering van de meting dient te geschieden met inachtneming van de voorschriften van het Arbeidsomstandighedenbesluit, waaronder de voorschriften dat na uitvoering van de meting alle wanden van het containment moeten worden afgenomen met een natte doek en dat een vrijgave-meting moet worden uitgevoerd conform dat besluit. Pas na vrijgave mag het containment worden afgebroken. In artikel 4.3 zijn de aan te houden voorwaarden neergelegd. De onderdruk, als aangegeven in het tweede lid, is lager dan de druk die tijdens sloopwerkzaamheden wettelijk moet worden aangehouden. De reden
8
daarvoor is dat een worst-case moet worden nagebootst. Het aanleggen van een lage onderdruk zou er toe leiden dat de te meten asbestvezels worden afgezogen waardoor er een lagere asbestconcentratie wordt gemeten dan er in werkelijkheid aanwezig is. De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, D.K.J. Tommel. 3
Persoon die over een duidelijk aantoonbare ervaring beschikt in het beoordelen van asbesthoudende materialen. Dit kan zowel een externe deskundige zijn als een (milieu)ambtenaar die daartoe een aanvullende instructie heeft ontvangen.
Uit: Staatscourant 1998, nr. 77 / pag. 22
9