Wft-Schadeverzekeringen bedrijven en particulieren Voor Financial Services Management
Gerald Huis in ’t Veld
Antwoorden bij de oefenvragen
Inhoud Hoofdstuk 1 – Schadeverzekeringen ....................................................................................................... 1 Hoofdstuk 2 – Van aanvraag tot polis ..................................................................................................... 2 Hoofdstuk 3 – Bezitsverzekeringen......................................................................................................... 2 Hoofdstuk 4 – Woonverzekeringen voor particulieren ........................................................................... 3 Hoofdstuk 5 – Bezitsverzekeringen voor bedrijven ................................................................................ 4 Hoofdstuk 6 – Aansprakelijkheid ............................................................................................................ 4 Hoofdstuk 7 – Aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven ............................................................... 5 Hoofdstuk 8 – Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren .......................................................... 6 Hoofdstuk 9 – Wettelijk kader motorrijtuigen ........................................................................................ 7 Hoofdstuk 10 – Inhoud motorrijtuigverzekering ..................................................................................... 8 Hoofdstuk 11 – Specifieke polissen voor bedrijven ................................................................................ 9 Hoofdstuk 12 – Transportverzekeringen voor bedrijven ....................................................................... 10 Hoofdstuk 13 – Recreatieverzekering voor particulieren ...................................................................... 11 Hoofdstuk 14 – Zorgverzekering........................................................................................................... 12 Hoofdstuk 15 – Inkomensderving bij arbeidsongeschiktheid ............................................................... 12 Hoofdstuk 16 – Arbeidsongeschiktheid vanuit de werknemer (Particulieren) ...................................... 13 Hoofdstuk 17 – Arbeidsongeschiktheid vanuit de ondernemer (Bedrijven) ......................................... 14 Hoofdstuk 18 – Wet- en regelgeving..................................................................................................... 15 Hoofdstuk 19 – Procedure en praktijk van de schaderegeling .............................................................. 16
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
Hoofdstuk 1 – Schadeverzekeringen 1.
Antwoord C is juist. Er is sprake van een beschadiging van het eigendom (bezit) van Herman. Bij een boedelscheiding (antwoord B) is er geen sprake van verlies of beschadiging. De vriendin en niet Elma (antwoord A) lijdt schade aan haar bezit. Maar Elma is daarvoor mogelijk aansprakelijk. Elma lijdt geen schade aan haar bezit. Het is niet haar camera.
2.
Antwoord C is onjuist. Overdragen van dit risico (zoals verzekeren) is niet mogelijk. Antwoord B is onjuist. Als Patrick wel gaat, maar zijn bagage goed controleert en bewaakt, dan doet hij aan preventie. Preventie verkleint de kans dat het risico zich voordoet. Antwoord A is juist. Als je iets niet doet om daardoor het risico niet te lopen, dan vermijd je het risico.
3.
Antwoord B is juist. Ook voor volksverzekeringen is premie verschuldigd (antwoord A). Voor beide categorieën is een acceptatieplicht niet van toepassing (antwoord C).
4.
Antwoord C is juist. Verzekeren is gebaseerd op grote aantallen. Je moet een heleboel verzekerden hebben (of een heleboel gelijksoortige risico’s) om te voldoen aan de werking van de ‘wet van de grote aantallen’. Anders gezegd: alleen bij grote aantallen komt de gemiddelde, gecalculeerde, uitkeringskans uit. De AWBZ (antwoord B) dekt een ander soort kosten dan de (verplichte) basisverzekering. Bijzondere zorgkosten die door de AWBZ worden verzekerd, zijn kosten die door de langdurige aard van de behandeling sterk kunnen oplopen. Bijvoorbeeld langdurig verblijf (langer dan een jaar) in een ziekenhuis of de langdurige verzorging van gehandicapte personen. De AOW (antwoord A) is een verzekering tegen het langlevenrisico. De ANW verzekert de gehele bevolking tegen de financiële gevolgen (inkomen) van overlijden (kortlevenrisico).
5.
Antwoord A is niet juist. Vermogensschade is een veel breder begrip. Men kan ook vermogensschade lijden als men met succes voor schade aan derden wordt aangesproken. Een riskmanager (antwoord C) is de professional die de leiding van een bedrijf adviseert over het adequaat omgaan met risico’s. Dit noemt men riskmanagement. Antwoord B is juist. Verzekeraars wapenen zich tegen antiselectie door selectie.
6.
Antwoord B is niet juist. Het analyseren van aangeboden risico’s is een onderdeel van het acceptatieproces van verzekeringen. Antwoord C is juist. De kernfunctie van verzekeren is het overnemen van financiële risico’s. Geld inkopen en verkopen is de kernfunctie van banken.
7.
Antwoord B is niet juist. Een verzekering doet wel aan risicospreiding (bijvoorbeeld door herverzekeren), maar dat is geen weergave van de werking van de wet op de grote aantallen. Antwoord A is juist. In antwoord C wordt het mogelijke beleid van een verzekeraar weergegeven.
8.
Antwoord A is onjuist. Bouwkundige preventiemaatregelen hebben te maken met de wijze waarop een gebouw is gebouwd en welke voorzieningen tijdens de bouw zijn aangebracht. Antwoord B is onjuist. Elektronische maatregelen worden vaak getroffen als aanvulling op de organisatorische en bouwkundige maatregelen. Ze dienen veel vaker om een brand of inbraak te signaleren, zodat andere maatregelen kunnen worden getroffen. Denk hierbij aan een inbraakdetectiesysteem. Antwoord C is het juiste antwoord.
© Academic Service
1
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
Hoofdstuk 2 – Van aanvraag tot polis 1.
Antwoord B is juist. Ook over vervolgpremies plus kosten is assurantiebelasting verschuldigd. Dus niet alleen over de eerste jaarpremie (antwoord A). Goederentransportverzekering is ook een bezitsverzekering (antwoord C) maar daarover is geen assurantiebelasting verschuldigd.
2.
Antwoord C is juist. Het moreel risico heeft te maken met het gedrag van personen. Het materieel risico heeft te maken met de toestand van zaken (antwoorden A en B).
3.
Antwoord B is juist. Op het polisblad (antwoorden A en C) staan specifieke gegevens, zoals het kenteken van de verzekerde auto of het verzekerd bedrag van het verzekerde object. In de algemene voorwaarden (c.q. polisvoorwaarden) staan bepalingen die in beginsel gelden voor alle verzekeringscontracten van een bepaalde vorm, zoals het eigen risico voor storm in een woonverzekering.
4.
Antwoord B is het meest juiste antwoord. Als het niet-nakomen van de mededelingsplicht geen invloed heeft gehad op de kans op en het ontstaan van de schade, moet de verzekeraar zelfs onverkort uitkeren. Antwoord A is niet juist. Bij opzet heeft de verzekeraar in het geheel geen uitkeringsplicht. Antwoord C is niet juist. De verzekeraar mag binnen twee maanden na ontdekking van het verzaken van de mededelingsplicht de verzekeringsovereenkomst uitsluitend beëindigen als: – de verzekeringnemer hem opzettelijk heeft misleid; – de verzekeraar, nu alles wetende, de verzekering niet zou hebben geaccepteerd.
5.
Antwoord A is juist. Artikel 7:929 BW lid 1: ‘De verzekeraar die ontdekt dat aan de in artikel 928 omschreven mededelingsplicht niet is voldaan, kan de gevolgen daarvan slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na de ontdekking op de niet-nakoming wijst onder vermelding van de mogelijke gevolgen.’
6.
Antwoord B is juist. Dit is beknopt weergegeven de feitelijke taak van een acceptant. Alleen afwijzen bij een afwijkend risico (antwoord A) is te beperkt. Het ontwikkelen van clausules en uitsluitingen is hooguit een neventaak van een acceptant (antwoord C).
Hoofdstuk 3 – Bezitsverzekeringen 1.
Antwoord A is niet juist. Schade door vernieling tijdens inbraak is op deze polis ook verzekerd. De schade komt dus voor vergoeding in aanmerking. Aangezien er sprake is van onderverzekering wordt de schade uitgekeerd in de verhouding 62.000/77.500 × 4.200 = € 3.360. Antwoord B is het juiste antwoord. Bij antwoord C wordt voorbijgegaan aan het feit dat Henk Damstra onderverzekerd is.
2.
C is het juiste antwoord. Als een verzekering op basis van premier risque wordt gesloten, dan wordt alle schade tot maximaal het verzekerde bedrag uitgekeerd. In dit geval € 1.000.000. Bij antwoord A is de schadevergoeding gebaseerd op de verhouding schade/verzekerd bedrag. Dat is altijd onjuist. Bij antwoord B is ten onrechte uitgegaan van onderverzekering. Premier risque is juist een uitzondering op de onderverzekeringsregel.
© Academic Service
2
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
3.
Antwoord A is niet juist. De open polis geldt alleen voor bezitsverzekeringen en niet voor alle schadeverzekeringen. Antwoord C is juist. De verzekerde moet in geval van schade bewijzen wat de waarde is van hetgeen beschadigd of verloren is. De open polis is juist geen polis met voortaxatie (antwoord B).
4.
Antwoord A is niet juist. Antwoord B is juist. Niet alleen de schade aan de flatscreen zelf, maar ook de gevolgschade is gedekt. De gehele schade (antwoord C) wordt niet vergoed vanwege onderverzekering.
5.
Antwoord C is juist. Antwoord B klopt niet, omdat als de polis niets vermeldt over opzet of roekeloos handelen de wet geldt en daarin is bepaald dat opzet en roekeloos handelen niet is gedekt. Stelling I is dus juist. Antwoord A klopt niet omdat er wordt uitgegaan van het feit dat de verzekeraar niet van artikel 7:951 BW mag afwijken. Artikel 7:951 BW is regelend recht en dus mag dat wel. Stelling II is dus ook juist.
6.
Antwoord B is het juiste antwoord. Antwoord C is onjuist. Aan wie de schade moet worden uitgekeerd, is een kwestie van overleg tussen verzekeraar en hypotheekverstrekker. Antwoord A is onjuist. Dat kan in beginsel alleen als de schade € 25.000 bedraagt of minder.
Hoofdstuk 4 – Woonverzekeringen voor particulieren 1.
Antwoord B is juist. Het gaat om wat iets nu in de winkel kost. Antwoord A is niet juist, want dat stelt dat het gaat om het oorspronkelijke aankoopbedrag. Antwoord C is niet juist want dit antwoord geeft een omschrijving van het begrip dagwaarde.
2.
Antwoord C is juist. Voor een antiek horloge (antwoord B) wordt als zodanig geen nieuwwaarde toegepast. Antwoord A is niet juist omdat nagenoeg alle voorwaarden van inboedelverzekering bepalen dat voor bromfietsen de dagwaarde geldt.
3.
Antwoord A is juist. Brand en ontploffing zijn gedekte evenementen op een woonhuisverzekering, ook als de oorzaak van binnenuit de woning komt. Schade door ongedierte is uitgesloten (antwoord B). Waterschade omdat het regenwater niet door de afvoerpijp van de dakgoot kan worden afgevoerd door opgehoopte bladeren (antwoord C) is uitgesloten. Hier is sprake van onvoldoende onderhoud en dat is uitgesloten.
4.
De antwoorden A en B zijn niet juist. Er is geen sprake van storm. Bij een polis met een limitatieve dekking is er in zo’n geval geen uitkering. De verzekeraar keert wel uit bij een “allrisksdekking” (antwoord C). De wind uit onverwachte hoek is op dat moment een plotseling van buiten komend onheil.
5.
Antwoord B is juist. Dit (stukgaan door vallen) is zaakschade die niet is uitgesloten (ook niet in de wet). Antwoord A is onjuist omdat zaakschade als gevolg van reiniging is uitgesloten. Hoewel bij antwoord C de eigenaar wel financieel nadeel heeft, is het geen zaakschade en daarom is dit antwoord onjuist.
6.
Antwoord C is juist. Hoewel de schade slechts gedeeltelijk wordt vergoed, wordt er wel uitgekeerd. Antwoord A en B zijn onjuist omdat in die gevallen er geen uitkering plaatsvindt.
© Academic Service
3
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
Hoofdstuk 5 – Bezitsverzekeringen voor bedrijven 1.
Antwoord B is juist. Computers vallen binnen de definitie van inventaris. Dat geldt niet voor handelsgoederen (antwoord A) en contant geld (antwoord C).
2.
Antwoord A is juist. De huurder van een bedrijfspand is geen eigenaar van de verbeteringen, maar hij heeft er wel financieel belang bij. En daarmee ook een verzekerbaar belang. Verbeteringen aan het gebouw behoren niet tot de inventaris (antwoord B) en vormen ook niet de omschrijving van het bedrijfspand zelf (antwoord C).
3.
Antwoord B is het goede antwoord. Antwoord A is onjuist. Motorrijtuigen worden niet beschouwd als inventaris en moeten apart worden verzekerd. Antwoord C is onjuist. De inboedel valt buiten het begrip inventaris en moet op een aparte polis worden verzekerd.
4.
Antwoord B is het juiste antwoord. Antwoord C is onjuist. De 10% inhouding van de schadevergoeding heeft betrekking op de clausule Brandgevaarlijke werkzaamheden. Antwoord A is onjuist. Verzekerde kan aantonen dat ondanks het niet-nakomen van zijn verplichtingen de schade toch was ontstaan en qua omvang hetzelfde zou zijn. De inbraak vond immers in de nacht plaats. De verzekeraar moet gewoon uitkeren.
5.
Antwoord B is juist. Antwoord A is een onderdeel van de zaakschade. Bij antwoord C gaat het om reconstructiekosten die verzekerd kunnen worden op een reconstructiekostenverzekering.
6.
Antwoord C is juist. Brand is uitgesloten omdat dit risico is gedekt op de goederen/inventarisverzekering. Eigen gebrek (antwoord A) en vandalisme (antwoord B) zijn oorzaken van zaakschade die niet nadrukkelijk zijn uitgesloten.
7.
Antwoord B is juist. Er is plotselinge zaakschade aan de machine tijdens het gebruik. De installatie/montage is al achter de rug, dus er is geen dekking op de montageverzekering (antwoord C). Het gaat om een machine en niet om een computer (antwoord A).
Hoofdstuk 6 – Aansprakelijkheid 1.
Antwoord B is juist. De schuld moet wel door de benadeelde worden bewezen.
2.
Antwoord C is juist. Geen alarm slaan als iemand wordt aangevallen is in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. De onrechtmatige daad blijft daarmee niet beperkt tot het overtreden van een wettelijke regel (antwoord A). Ook als het geen actieve handeling is, maar juist een nalaten, het is toch een onrechtmatige daad (antwoord B).
3.
Antwoord A is juist. De risicoaansprakelijkheid voor schade door gebouwen geldt voor bezitters en niet voor eigenaren (antwoord B). Bij risicoaansprakelijkheid is schuld geen vereiste (antwoord C).
4.
Antwoord C is juist. Dit is ook typerend voor risicoaansprakelijkheid in vergelijking met schuldaansprakelijkheid. De eigenaar van een dier is dan wel meestal bezitter, maar dat betekent nog niet dat deze altijd met succes is aan te spreken (antwoord B). Een gebruiker kan, juist door
© Academic Service
4
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
het gebruik van het dier, (tijdelijk) bezitter worden van het dier. Hij is dan ook zeker niet gevrijwaard van aanspraken als het dier schade toebrengt (antwoord A). 5.
Antwoord A is juist. Verwijtbaarheid is een van de mogelijkheden om de onrechtmatige daad toe te kunnen rekenen aan de pleger ervan. Schade (antwoord B) en causaal verband (antwoord C) zijn, naast toerekening, andere criteria voor aansprakelijkheid.
6.
Antwoord C is juist. Bij persoonlijke aansprakelijkheid gaat het om de daden van de pleger zelf (antwoord A). Contractuele aansprakelijkheid kan ontstaan als een van de contractspartijen zijn afspraken niet, of niet op tijd nakomt (antwoord B). Bij risicoaansprakelijkheid is schuld, in dit geval van de ouders, geen voorwaarde om toch aansprakelijk te zijn.
7.
Antwoord C is juist. Smartengeld (antwoord B) kan alleen geclaimd worden door het slachtoffer zelf, niet door nabestaanden. Datzelfde geldt voor ‘doe-het-zelf-capaciteit’ (antwoord A).
8.
Antwoord C is juist. Door het Hangmat-arrest kunnen medebezitters van gebouwen, dieren en onroerende zaken hun personenschade verhalen op de andere medebezitter. Bij het Hangmatarrest betrof het schade door een woonhuis.
Hoofdstuk 7 – Aansprakelijkheidsverzekering voor bedrijven 1.
Antwoord C is het juiste antwoord. Artikel 6:162 BW is altijd van toepassing, maar omdat Ton in dit geval in zijn hoedanigheid van werknemer de schade veroorzaakt heeft, kan vanwege risicoaansprakelijkheid beter op basis van artikel 6:170 BW een verhaalsactie plaatsvinden. Antwoord A is onjuist. Artikel 6:170 BW regelt de aansprakelijkheid van de werkgever voor schade aan derden veroorzaakt door een ondergeschikte. Antwoord B is onjuist. Artikel 6:162 BW betreft persoonlijke aansprakelijkheid en dat geldt wel voor Ton, maar in dit geval niet voor zijn werkgever.
2.
Antwoord B is juist. Bij schade aan personen is het onderscheid tussen consument en bedrijf niet relevant. De regels voor consumentenbescherming uit het BW (antwoord C) gelden voor zaakschade onder de € 500. Antwoord A is niet juist, omdat een beroep op de regels voor productaansprakelijkheid eenvoudiger tot resultaat leidt.
3.
Antwoord A is juist. De strenge regels voor productaansprakelijkheid (risicoaansprakelijkheid) zijn er juist voor letselschade. De kapotte steiger levert De Groot financieel nadeel op dat hij (De Groot) moet proberen te verhalen op de leverancier. Daarbij gelden de regels voor contractuele aansprakelijkheid. Daarmee zijn de antwoorden B en C niet juist.
4.
Antwoord B is juist. Een AVB dekt de financiële gevolgen van aansprakelijkheid van het bedrijf of de instelling die het gevolg is van zaakschade of personenschade. Antwoord A is te beperkt. Zuivere vermogensschade (antwoord C) is alleen gedekt op een beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BAV).
5.
Antwoord C is juist. Beide schadebedragen vallen in de categorie personenschade, want ook de gevolgen van personenschade zijn personenschade. Antwoord B is daarmee te beperkt en antwoord A is helemaal onjuist.
© Academic Service
5
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
6.
Antwoord A is niet juist. De AVB dekt wel plotselinge milieuschade. Antwoord B is juist. De AVB dekt wel plotselinge milieuschade (antwoord A). En beide beweringen van antwoord C zijn niet juist.
7.
Antwoord A is juist. Voor verzekeraars geldt, onder bepaalde voorwaarden, een uitzondering om te beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Daarmee is antwoord B niet juist. Janine (antwoord C) heeft als werknemer geen verplichting om over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te beschikken.
8.
Antwoord B is juist. De directieleden (antwoord A) zijn vaak de bestuursleden en zijn (voor zaak/personenschade) verzekerd op de AVB en voor hun eventueel falen als bestuurder op de aansprakelijkheidsverzekering voor Bestuurders en Commissarissen (BCA) voor de zuivere vermogensschade. De AVB verzekert het bedrijf en is niet gekoppeld aan een beroep (antwoord C).
Hoofdstuk 8 – Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren 1.
Antwoord B is juist. Jessica bezit de hond in haar particuliere hoedanigheid. Er is gewoon dekking zonder premieverhoging (antwoord C is daarom niet juist). Antwoord A is daarmee ook niet juist.
2.
Antwoord B is juist. Volwassen, uitwonende kinderen die, anders dan voor studie uitwonend zijn, vallen niet binnen de kring van verzekerden. Peter heeft een eigen AVP nodig om adequaat verzekerd te zijn. Kinderen die voor studie uitwonend zijn, vallen binnen de kring van verzekerden op de AVP van de ouders. Ook tijdens stage in het buitenland. Als het stage adres maar niet het definitieve woonadres is (antwoord A). Iemand die inwoont bij het verzekerde gezin (antwoord C) behoort als gezinslid tot de kring van verzekerden.
3.
Antwoord C is juist. De minst slechte keuze is een hoog eigen risico op alle schadeverzekeringen. Verzekeren doe je voor datgene wat je niet kan overzien. Geen AVP betekent: in het uiterste geval privé failliet gaan, omdat je (bijvoorbeeld voor een hoge personenschade) tonnen moet betalen, maar daar niet voor verzekerd bent. Geen AVP afsluiten is dan ook de slechtste keuze (antwoord B). Geen inboedelverzekering afsluiten is niet handig, maar de schade blijft in het uiterste geval dan tenminste nog beperkt tot de waarde van de inboedel (antwoord A).
4.
Antwoord A is juist. Elma heeft wel een boekingsovereenkomst met het hotel, maar dat wil nog niet zeggen dat ze de fiets van het hotel gehuurd heeft (antwoord B). Geen verschil met de situatie van Rick, die de fiets geleend heeft van een vriend. Beide fietsen zijn geleend. Elma en Rick zijn aansprakelijk. Er is geen uitsluiting van toepassing. Dus vergoedt de AVP-verzekeraar de schade.
5.
Antwoord A is juist. Dit type kinderspeelgoed is ingesloten, mits de haalbare snelheid niet meer bedraagt dan 10 kilometer per uur. De speelgoedauto is, wettelijk, wel degelijk een motorrijtuig (antwoord B). Je kan zelfs een bekeuring krijgen als je niet kan aantonen dat je ervoor verzekerd bent. Want voor motorrijtuigen geldt een wettelijke verzekeringsplicht. Antwoord C is te stelling en daarmee onjuist. Een aparte, wettelijk verplichte, verzekering is alleen nodig als de speelgoedauto een snelheid kan bereiken van meer dan 10 kilometer per uur.
© Academic Service
6
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
6.
Antwoord B is juist. Er is geen sprake van zaak- of personenschade. Joep (antwoord A) is waarschijnlijk niet aansprakelijk, maar er volgt toch een vergoeding door de vriendendienstdekking. Antwoord C is niet juist. Jasper is risicoaansprakelijk en er is gewoon dekking op de AVP.
7.
Antwoord A is juist. De verzekeringsadviseur neemt de rompslomp voor zijn cliënt uit handen. Daarbij is het nuttig als hij een inschatting kan geven of een aansprakelijkheidsschade onder de dekking van de polis valt (antwoord B), maar het oordeel daarover ligt bij de aansprakelijkheidsverzekeraar. En dat geldt ook, in eerste instantie, voor het voorlopige oordeel of er sprake is van aansprakelijkheid (antwoord C). En daarbij heeft de rechter, als het zover komt, uiteindelijk het laatste woord.
8.
Antwoord C is juist. Het dekkingsgebied voor een AVP is de gehele wereld.
Hoofdstuk 9 – Wettelijk kader motorrijtuigen 1.
Een dergelijk object is voor de wet wel een motorrijtuig. De snelheid van de auto (antwoord B) doet voor de wettelijke beoordeling of het wel/geen motorrijtuig niet ter zake. Er is dus wel verzekeringsplicht (antwoord A). Antwoord C is juist. Dergelijke speelgoedauto’s vallen doorgaans onder de insluiting voor motorrijtuigen op de AVP. Wel is het zo dat AVPverzekeraars voor de insluiting voor kinderspeelgoed een maximumsnelheid hanteren van (meestal) 10 kilometer per uur.
2.
Antwoord C is juist. Artikel 185 WVW regelt de risicoaansprakelijkheid voor de eigenaren/houders van motorrijtuigen. Dit ter extra financiële bescherming van de zwakkere verkeersdeelnemers (zoals fietsers en voetgangers). Antwoord B is onjuist. De WAM beschermt de financiële positie van iedereen (ook bijvoorbeeld de eigenaren van andere motorrijtuigen) die schade lijden. In welke categorie de wetten vallen (antwoord A) is geen kenmerkend onderscheid. Bovendien is dit onderscheid niet altijd even scherp.
3.
Antwoord B is juist. Schade aan vervoerde goederen (de camera van Mieke) is een toegestane WAM-uitsluiting. De schade aan de camera is voor rekening van Elise. De schade wordt wel vergoed onder een (facultatieve) schadeverzekering voor inzittenden (SVI). Rijden zonder geldig rijbewijs (antwoord A) en rijden onder invloed (antwoord C) zijn geen toegestane WAMuitsluitingen. Bovendien wordt de alcoholuitsluiting zelden door WA-verzekeraars opgenomen in de WA-uitsluitingen.
4.
Antwoord B is juist. Ook voor motorrijtuigen die niet (dagelijks) worden gebruikt, geldt een verzekeringsplicht, tenzij ze tijdig zijn geschorst (antwoord C). Als iemand zijn auto heeft verkocht, geldt voor hem geen verzekeringsplicht meer (antwoord A). Die geldt voor de koper, vanaf het moment dat hij de bezitter/eigenaar is.
5.
Antwoord C is juist. De benadeelde moet onder andere aantonen dat de veroorzaker aansprakelijk is voor het ongeval. Spartamets (antwoord B) zijn ook motorrijtuigen en daarvoor gelden de regels van de WAM en in het verlengde daarvan, het Waarborgfonds, net zo goed. Het eigen risico van € 250 (antwoord A) geldt alleen voor zaakschade als er sprake is van een onbekend gebleven motorrijtuig.
© Academic Service
7
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
6.
Antwoord A is juist. De schade is voor de auto een van buiten komend onheil en er is geen uitsluiting van toepassing. Antwoord C is daarmee onjuist. De schade op het Waarborgfonds verhalen (antwoord B) is niet mogelijk. De schade is niet door een (ander) motorrijtuig veroorzaakt.
7.
Antwoord C is juist. Als er sprake van overmacht is, dan moet de oorzaak buiten de bestuurder en zijn motorrijtuig liggen. Dat is hier niet het geval. Antwoord A is onjuist. Willem moet altijd rekening houden met onverwachte verkeerssituaties. Het al dan niet spelen zonder ouderlijk toezicht is niet relevant. Antwoord B is onjuist. Leeftijd van de bestuurder doet hier niet ter zake.
8.
Dit is het juiste antwoord. Als een sterkere verkeersdeelnemer een zwakkere verkeersdeelnemer aanspreekt gaat de reflexwerking spreken. Antwoord C is onjuist omdat alleen de fietser schade heeft. De reflexwerking gaat alleen op als het motorrijtuig ook schade heeft en die schade verhaald wordt op de bromfietser. Antwoord A is onjuist omdat artikel 185 WVW van toepassing is tussen gemotoriseerde en niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemers. Een bromfiets wordt beschouwd als motorrijtuig en dus is artikel 185 WVW niet van kracht.
Hoofdstuk 10 – Inhoud motorrijtuigverzekering 1.
Antwoord A is juist. De schadeoorzaak is een met name genoemd gedekt evenement. De schadeoorzaak komt van binnenuit en is daarmee geen ‘van buiten komend onheil’ (antwoord B). Eigen gebrek is weliswaar een wettelijke uitsluiting, maar deze uitsluiting wordt in de polisvoorwaarden geëlimineerd (antwoord C).
2.
Antwoord C is juist. Verkeerd tanken is ten opzichte van de auto (het casco) een ‘van buiten komend onheil’ (en daarmee is antwoord B niet juist). Als dit niet uitdrukkelijk is uitgesloten (sommige verzekeraars doen dat), moet de Gelderlandsche gewoon betalen. Er is sprake van eigen schuld (antwoord A). Maar dat is niet uitgesloten (zowel wettelijk niet, en ook in de polisvoorwaarden niet). En of Richard verkeerd tankt, of Sandra. Dat maakt niet uit.
3.
Antwoord C is juist. Antwoord A is onjuist omdat verzekeraars niet allemaal dezelfde bonus/malusladder hanteren. Antwoord B is onjuist omdat de korting vrijwel niets zegt over het aantal schadevrije jaren.
4.
Antwoord C is juist. Vallend gesteente is een gedekt evenement. Vandalisme (antwoord B) niet (op een of twee verzekeraars na). Met de auto in de sloot terechtkomen (antwoord A) levert schade op, maar is geen gedekt evenement.
5.
Antwoord C is juist. De reparatiekosten moeten hoger uitvallen voordat er sprake is van een, voor verzekerde gunstiger, totaal verlies. Daarmee zijn de antwoorden A en B niet juist.
6.
Antwoord B is juist. De voertuigen komen door de aangescherpte regels buiten het bereik van criminelen. De (gemiddelde) waarde van de totaalverliesvoertuigen wordt daardoor lager, waardoor verzekeraars meer moeten uitkeren om de totale schade te vergoeden. Daarmee zijn de antwoorden A en C niet juist.
© Academic Service
8
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
7.
ISBN 978 90 395 2726 9
Antwoord B is juist. De OVI is uitsluitend een persoonsverzekering. Zaakschade is niet van toepassing. De SVI dekt naast personenschade, ook zaakschade. Voor beide inzittendenverzekeringen geldt dat ze ook dekking bieden voor de bestuurder (antwoord A). En dat aansprakelijkheid geen vereiste is (antwoord C).
Hoofdstuk 11 – Specifieke polissen voor bedrijven 1.
Antwoord B is het juiste antwoord. Uitgesloten zijn onder andere de risico's van het opnieuw verrichten van verkeerd uitgevoerde werkzaamheden. Antwoord C is onjuist. Als er sprake is van gevolgschade wordt alleen de gevolgschade vergoed, niet de kosten voor het opnieuw uitvoeren van de werkzaamheden. Antwoord A is onjuist.
2.
Antwoord A is juist. Het gaat om schade aan de auto van de cliënt en niet door de auto van de cliënt (antwoord B). Op de rubriek ‘Aansprakelijkheid bedrijf’ (antwoord C), die vergelijkbaar is met een reguliere AVB-dekking, is de schade niet gedekt.
3.
Antwoord C is het juiste antwoord. Antwoord A is onjuist. Beide rubrieken dekken alle van buitenkomende onheilen. De in de rubriek Casco standaard genoemde evenementen hebben te maken met eigen gebrek. Antwoord B is onjuist. De Casco standaard dekking dekt wel de gevolgen van eigen gebrek in een aantal met name genoemde voorvallen. De Casco uitgebreide dekking dekt niet alleen de gevolgen maar ook het eigen gebrek zelf.
4.
Antwoord B is het juiste antwoord. Aangezien door dezelfde oorzaak ook andere schade aan de verzekerde zaak is ontstaan, is er naast dekking voor de velg ook dekking voor de tractorband. Antwoord C is onjuist. Schade alleen aan luchtbanden is uitgesloten, maar hier is ook sprake van schade aan de velg. Antwoord A is onjuist. De uitsluiting is ook van toepassing op de uitgebreide dekking.
5.
Antwoord B is het juiste antwoord. Oplichting door personeel of derden is meeverzekerd. Antwoord C is onjuist. Als het gaat om de eigenaar is er in beginsel geen dekking. Antwoord A is onjuist. In principe moet geld e.d. opgeborgen zijn in een brand- en inbraakwerende kluis.
6.
Antwoord B is het juiste antwoord. Antwoord C is onjuist. Het gaat bij een kredietverzekering niet over zijn krediet, maar het krediet bij de debiteuren van Durk. Antwoord A is onjuist. De omzetverzekering is juist bedoeld voor die situatie waarin debiteuren niet tot betaling kunnen overgaan. Durk heeft de zekerheid in geval van een gedekte gebeurtenis dat hij een beheersbaar verlies op debiteuren zal lijden.
7.
Antwoord A is juist. Naarmate de herstelperiode langer duurt, wordt de totale bedrijfsschade hoger. De herbouwkosten (antwoord B) is schade, maar geen bedrijfsschade (toekomstschade), maar directe schade (bezitschade). Antwoord C is daarmee ook onjuist.
8.
Antwoord C is juist. Schadeoorzaken die gedekt zijn op een bezitsverzekering (zoals een aanrijding op een uitgebreide opstal-, of inventarisverzekering), kunnen (doorgaans) ook verzekerd worden op een uitgebreide bedrijfsschadeverzekering. In een later stadium kan de verzekeraar, ook de bedrijfsschadeverzekeraar, na uitbetaling de schade weer verhalen op de WAverzekeraar van de vrachtauto (antwoord B). Aanrijding kan desastreus uitpakken, maar daarom is het nog geen catastroferisico (antwoord A).
© Academic Service
9
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
9.
ISBN 978 90 395 2726 9
Antwoord C is juist. Men spreekt ook wel van brutowinst (en van brutowinstverzekering). Bij volledige bedrijfsstilstand is dit het financieel nadeel (jaarbelang) dat het bedrijf lijdt. En dat jaarbelang is dan ook het uitgangspunt voor de verzekerde som. Antwoord B is onjuist. Nettowinst maakt onderdeel uit van het jaarbelang en daarmee van de verzekerde som. Antwoord A is onjuist omdat variabele kosten wel onderdeel uitmaken van de omzet, maar niet van het jaarbelang.
10. Antwoord B is juist. Brutowinstderving door bedrijfsstilstand gebeurt in de loop van de tijd. Naarmate de bedrijfsstilstand langer duurt, wordt de schade hoger. Van tevoren is niet exact te bepalen hoe lang de bedrijfsstilstand duurt. Antwoord C is onjuist. Verpakkingkosten zijn variabele lasten en die blijven buiten de bepaling van het jaarbelang. Datzelfde geldt voor de kosten voor uitzendkrachten (antwoord A).
Hoofdstuk 12 – Transportverzekeringen voor bedrijven 1.
Antwoord A is juist. AlfaTech heeft gekocht ‘af fabriek’. Het bezitsrisico is voor AlfaTech. Daarmee is antwoord B onjuist. Mogelijk kan AlfaTech nog wat verhalen op de Koreaanse vervoerder (antwoord C). Dat zal op zo’n grote afstand geen eenvoudige opgave zijn. Veel gedoe met een onbekend resultaat. Hoe dan ook: AlfaTech lijdt het bezitsrisico.
2.
Antwoord C is juist. Voor dit transportrisico (dat valt in de categorie bezitsrisico’s) is een goederentransportverzekering de oplossing. De transportverzekeraar betaalt de schade aan AlfaTech. Haar probleem is opgelost. Antwoord B is daarmee onjuist. Mogelijk gaat de goederenverzekeraar de aan AlfaTech betaalde schade verhalen op de Koreaanse vervoerder (antwoord A). Maar dat is in een later stadium. Daar is AlfaTech niet meer bij betrokken.
3.
Antwoord A is juist. De hoofdregel is dat eigen bederf is uitgesloten. Is het bederf een gevolg van vertraging, dan is er toch dekking als de vertraging is ontstaan doordat het voer- of vaartuig zelf schade heeft opgelopen. De hoofdregel (antwoord B) gaat nu niet op. Er is schade aan het vervoermiddel en daarmee is er juist wel dekking (antwoord C).
4.
Antwoord B is juist. Eigen gebrek is uitgesloten; ook onder de M3-clausule. De financiële schade die afnemers lijden, doordat ze niet tijdig kunnen beschikken over de groente is gevolgschade (vertragingsschade) van zaakschade. Geen zaakschade dus. En daarmee niet gedekt op de goederentransportverzekering. Antwoord C is onjuist.
5.
Antwoord C is juist. De brandschade is ontstaan door een, uitgesloten, oorlogsrisico. Vandaar dat er geen dekking is onder de G13- of G14-clausule (antwoord B). Onder de M3-clausule is de schade wel gedekt. Om die reden is antwoord A niet juist.
6.
Antwoord B is juist. Voor de gebroken flessen is Deltatrans niet aansprakelijk (AVC; aard van de zaken). Iedere doos is 10 kilo; twee dozen 20 kilo. De AVC kent een maximale aansprakelijkheid van € 3,40 per kilo. Het bedrag waarvoor de vervoerder aansprakelijk is, bedraagt 20 × € 3,40 = € 68. Antwoord A is niet juist; de vervoerder is wel degelijk aansprakelijk voor goederen die (zonder aanwijsbare reden) niet arriveren. Antwoord C gaat er (onterecht) van uit dat de vervoerder ook aansprakelijk is voor de 8 gebroken flessen.
© Academic Service
10
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
7.
Antwoord B is juist. Nu is de CMR van toepassing (beginpunt of eindpunt buiten Nederland). De maximale aansprakelijkheid is 8,33 SDR per kilo; ongeveer € 10,83 (bij een koers van € 1,30). De werkelijke waarde per kilo is echter: € 1.920 : 400 kilo = € 4,80 per kilo. De vervoerdersaansprakelijkheid kan nooit hoger zijn dan de waarde van de goederen per kilo. Twee dozen van 10 kilo levert een aansprakelijkheid op van 20 × € 4,80 = € 96. Antwoord C gaat ervan uit dat de vervoerder ook aansprakelijk is voor de 8 gebroken flessen. Ook binnen de CMR geldt hiervoor een uitzondering. Antwoord A is niet juist; de vervoerder is, zowel binnen de AVC als de CMR, wel degelijk aansprakelijk voor goederen die (zonder aanwijsbare reden) niet arriveren.
8.
Antwoord B is juist. Bij een eigenvervoerverzekering is geen beroepsvervoerder bij het vervoer betrokken. Verzekeraars kunnen daar dan ook geen verhaal op halen. De dekking tussen een algemene goederenverzekering en een eigenvervoerverzekering is in beginsel gelijk (antwoord A). De dekking kan naar keuze van de klant beperkt zijn of uitgebreid. Bij een eigenvervoerverzekering kan het ook om handelsgoederen gaan (antwoord C). In dat geval wordt de premie vooraf geschat en later verrekend.
Hoofdstuk 13 – Recreatieverzekering voor particulieren 1.
Antwoord A is juist. De reisverzekering dekt (op een uitzondering na) geen aansprakelijkheid. Antwoord B is juist. De AVP biedt een wereldwijde dekking. Daarmee is antwoord C niet juist.
2.
Antwoord A is juist. De gezinsrechtsbijstandverzekering heeft meestal Europadekking. De rechtsbijstandverzekering biedt, voor sommige situaties, ook werelddekking. Maar de reisverzekering zelf geeft geen zelfstandige dekking voor rechtsbijstand (antwoord B). Autoschade (antwoord C) is alleen gedekt op een autoverzekering (beperkt-casco of vol casco).
3.
Antwoord A is juist. Hoewel beide polissen dekking bieden, wordt op de inboedelpolis op basis van nieuwwaarde uitgekeerd. De reisverzekering keert uit op basis van dagwaarde nu de camera anderhalf jaar oud is. Daarom zijn antwoorden B en C onjuist.
4.
Antwoord B is juist. Op de AVP (antwoord C) is deze schade niet gedekt vanwege de opzichtclausule (schade veroorzaakt aan gehuurde zaken). Daarmee is antwoord A ook onjuist.
5.
Antwoord B is juist. Antwoord A is niet juist omdat in de praktijk maximaal zeven dagen na de boeking een annuleringsverzekering moet worden afgesloten. Antwoord C is niet juist; het gaat om zeven dagen na de boeking en niet voor aanvang van de reis.
6.
Antwoord A is juist. Schade door zinken is gedekt, ongeacht de oorzaak (tenzij er een uitsluiting van toepassing is). Ook als het zinken ontstaan is door eigen gebrek is er dekking (antwoord B). Antwoord C is het meest onjuist.
7.
Antwoord C is juist. Zo weten pleziervaartuigverzekeraars dat een installatie goed is ingebouwd. Uiteraard is de politie geholpen met verdergaande verbetering van preventie (antwoord B). Maar het is niet de taak van het Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit om de politie te assisteren. Het opstellen van clausules doen pleziervaartuigverzekeraars (antwoord A). Daarbij is geen rol weggelegd voor het Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit.
© Academic Service
11
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
8.
ISBN 978 90 395 2726 9
De autoverzekeraar dekt geen cascoschade aan de caravan, zelfs niet gedeeltelijk (antwoord C). Daar is de caravanverzekering voor bedoeld. De WA-schade wordt door de autoverzekeraar van Koos volledig en de cascoschade volledig door de caravanverzekeraar van Koos betaald. Antwoord B is juist. Om die reden is antwoord A ook niet juist.
Hoofdstuk 14 – Zorgverzekering 1.
Antwoord A is juist. Het verplichte eigen risico geldt per verzekerde van 18 jaar en ouder (antwoord B). De nominale premie kan per verzekeraar verschillen (antwoord C).
2.
Antwoord B is juist. Loonbeslag is een uiterst middel om een boete of premieachterstand te vorderen (antwoord A). Loonbeslag is een invorderingsinstrument en geen sanctie. Onverzekerd zijn doet niet de acceptatieplicht vervallen (antwoord C).
3.
Antwoord C is juist. Het verplichte en het vrijwillige eigen risico is niet van toepassing op kinderen tot 18 jaar. Daarmee zijn de antwoorden A en B niet juist.
4.
Antwoord B is juist. Een verpleegtehuis is dan ook een zogenoemde ‘AWBZ-instelling’. Mantelzorg is meer dan de gebruikelijke zorg, maar komt niet voor vergoeding door de AWBZ in aanmerking (antwoord C). De kosten voor een hartoperatie komen voor rekening van de zorgverzekeraar (antwoord A).
5.
Antwoord C is juist. Daarmee is antwoord A niet juist. Voor alle aanvullende verzekeringen geldt geen acceptatieplicht. Dus ook niet voor de minst uitgebreide aanvullende verzekering (antwoord B).
6.
Antwoord B is juist. Brillenglazen (antwoord A) en chiropractie (antwoord C) vallen niet onder de basisverzekering, maar mogelijk wel onder een aanvullende verzekering.
Hoofdstuk 15 – Inkomensderving bij arbeidsongeschiktheid 1.
Antwoord C is juist. De werkgever moet het eerste jaar 100% van het minimumloon doorbetalen en het jaar daarna 70% van het laatstverdiende loon als dat lager is. Daarmee zijn de antwoorden A en B niet juist.
2.
Antwoord B is juist. Is het loonverlies ten minste 80% en zijn er geen of slechts geringe kansen op herstel, dan is verzekerde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt en kan er een beroep worden gedaan op de IVA. Antwoord A is onjuist. De Wet verbetering poortwachter is bedoeld om te stimuleren dat langdurig zieke werknemers zo snel mogelijk weer aan de slag gaan. Antwoord C is onjuist omdat de regeling WGA ervan uitgaat dat iemand in principe nog wel kan werken.
3.
Antwoord B is juist. Haar (rest)verdiencapaciteit is 25% van haar oude inkomen. Daarmee is Anneke voor 75% arbeidsongeschikt. Daarmee zijn de antwoorden A en C niet juist.
© Academic Service
12
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
4.
Antwoord A is juist. Haar (rest)verdiencapaciteit is 75% van haar oude inkomen. Daarmee is Anneke voor 25% arbeidsongeschikt. En daarmee voldoet Anneke niet aan de entree-eis voor een WIA-uitkering. Antwoorden B en C zijn niet juist.
5.
Antwoord B is het goede antwoord. Als iemand werkt is, naarmate hij meer werkt, de loongerelateerde uitkering lager, maar het totale inkomen hoger, dan dat van iemand die niet werkt. Antwoord C is onjuist. Het arbeidsongeschiktheidspercentage speelt alleen een rol als de arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Dan wordt er vanuit de WIA geen enkele uitkering verstrekt. Antwoord A is niet het juiste antwoord. De duur van het arbeidsverleden is een factor voor de lengte, maar niet voor de hoogte van de uitkering.
6.
Antwoord C is het juiste antwoord. Antwoord A is onjuist. Het oude loon is niet onbeperkt, maar gemaximeerd tot het maximum dagloon. Antwoord B is onjuist. Het maximum dagloon in de formule geldt niet voor het nieuwe loon.
7.
Antwoord C is juist. Het nieuwe loon van Stan is minder dan 50% van zijn restverdiencapaciteit. Hij heeft dan wel recht op de vervolguitkering (antwoord A). Het arbeidsongeschiktheidspercentage is 60%; de vervolguitkering is € 7.770. Met het nieuwe loon erbij bedraagt het totale inkomen € 11.770 (antwoord C).
8.
Antwoord B is juist. Het nieuwe loon van Stan is gestegen tot boven de 50% van de restverdiencapaciteit. Daarmee heeft Stan recht gekregen op een loonaanvullingsuitkering. De uitkering bedraagt dan 70% × (32.400 -/- 12.960) is € 13.608 plus het nieuwe loon (7.500) is € 21.108. Bij antwoord C is onterecht uitgegaan van de formule van de loongerelateerde uitkering.
9.
Antwoord A is het juiste antwoord. Antwoord B is onjuist. De factor F is bedoeld om een onbedoeld negatief effect op de uitkering van de ‘hogere’ inkomens te corrigeren. Antwoord C is onjuist. Om voor de correctiefactor F in aanmerking te komen moet men juist wel werken.
Hoofdstuk 16 – Arbeidsongeschiktheid vanuit de werknemer (Particulieren) 1.
Antwoord B is juist. De werkgever kan de uitkering gebruiken voor het afdekken van de kosten die hij maakt om een werknemer een passende functie in het eigen bedrijf aan te kunnen bieden. De langdurende (en niet de kortdurende) WIA-bodemverzekering is bedoeld voor het aanvullen van het inkomen van werknemers in de categorie ‘35-minners’ (antwoord A). In beginsel blijft de werknemer gewoon in dienst van de werkgever. Er is dus geen sprake van een loondoorbetalingsverplichting anders dan voor de arbeid (antwoord C).
2.
Antwoord B is juist. Dit blijkt uit de formule en is controleerbaar als men in de formule het nieuwe loon met € 100 verhoogt. Dit vermindert de uitkering met € 70. Daarmee zijn de antwoorden C en A onjuist.
3.
Antwoord B is juist. De WGA-vervolguitkering die Helma dan ontvangt, is 28% van het minimumloon (voorbeeldgetal € 17.000), dus € 4.760. Tezamen met haar nieuwe loon is het totale inkomen van Helma (4.760 + 3.600 =) € 8.360.
© Academic Service
13
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
4.
Antwoord A is juist. De uitkering uit de volledige WGA-hiaatverzekering wordt als volgt berekend: (70% × (oud (gemaximeerd) loon –/– nieuw loon)) - UWV-uitkeringen. In de situatie van Helma is dat: (70% × (26.200 –/– 3.600)) –/– 4.760) = € 11.060. Het totale inkomen van Helma wordt dan: (3.600 + 4.760 + 11.060 =) € 19.420.
5.
Antwoord C is juist. De excedent 1-verzekering biedt een uitkering tot 80% voor werknemers met een inkomen onder het maximum dag/jaarloon. De excedent 2-verzekering biedt een uitkering tot 70% (of 80%) boven het maximum dag/jaarloon. De antwoorden A en B zijn daarmee niet juist.
6.
Antwoord C is juist. Rubriek D (antwoord A) is de enige schadeverzekeringsrubriek in de ongevallenverzekering. Typerend voor een sommenverzekering is dat de uitkering niet verhaald kan worden (antwoord B).
Hoofdstuk 17 – Arbeidsongeschiktheid vanuit de ondernemer (Bedrijven) 1.
Antwoord A is juist. Alleen polissen die dit criterium hanteren voor zowel rubriek A als B sluiten aan bij de wens van Wim. Bij passende arbeid (antwoord C) moet Wim, na ingetreden arbeidsongeschiktheid, toch ander werk accepteren dan zijn eigen beroep als dat, gezien zijn krachten, bekwaamheden en opleiding daarop is berekend. Het nieuwe werk kan gezien zijn vroegere werkzaamheden in redelijkheid van hem worden verlangd (passende arbeid). Gangbare arbeid (antwoord B) is nog strenger: het betekent dat Wim niet arbeidsongeschikt is als hij in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te verrichten.
2.
Antwoord B is juist. Een keuringsrapport is niet altijd nodig (antwoord C). De vermogenspositie is wel voor het advies van belang, maar niet voor de acceptatie (antwoord A).
3.
Antwoord B is juist. Als de assistente langdurig ziek wordt (twee jaar of langer), dan is het totaalbedrag dat de tandarts kwijt is aan loondoorbetaling (inclusief werkgeverslasten e.d.) zo hoog dat hij dit risico zal willen verzekeren. Er staat niets in de wet dat een werkgever dit risico voor eigen rekening zou moeten houden (antwoord A). Het risico is, zeker voor een kleine werkgever, niet te laag om te verzekeren (antwoord C).
4.
Antwoord A is juist. Het concern is als werkgever zo groot, dat zij het risico geheel in eigen beheer kan dragen. Er is met zoveel werknemers voldoende spreiding van risico. Verzekeren, ook met een ‘stop-lossdekking’ (antwoord B), leidt tot onnodige kosten. Daarmee is antwoord C ook niet juist.
5.
Antwoord B is juist. Uitloop is op een conventionele verzuimverzekering doorgaans gedekt. Een ‘stop-lossverzekering’ (antwoord B) is niet geschikt voor het verzekeren van uitloop. De loonschade van, op het moment van beëindiging, zieke werknemers is verdisconteerd in het eigen behoud van de oude en de nieuwe verzuimverzekering. Daarmee is antwoord C ook niet juist.
6.
Antwoord B is het juiste antwoord. Antwoord C is onjuist. UWV staat voor Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. UWV is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en verzorgt in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de uitvoering van onder meer
© Academic Service
14
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
werknemersverzekeringen. Antwoord A is onjuist. De casemanager houdt de planning in de gaten en zorgt ervoor dat de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Hoofdstuk 18 – Wet- en regelgeving 1.
Antwoord C is juist. De speciale verzekering (kostbaarheden) gaat dan boven de algemene verzekering (inboedel). Als de kostbaarhedenverzekering een ‘harde’ na-u-clausule heeft, is dat juist een reden om met succes te kunnen stellen dat de andere verzekeraar tot schadevergoeding moet overgaan (antwoord B). Bij de wettelijke samenloop (antwoord A) wordt de schade naar evenredigheid over de betrokken verzekeraars verdeeld.
2.
Antwoord B is het juiste antwoord. Onder andere persoonsverzekeringen zijn vrijgesteld en over herverzekering hoeft geen assurantiebelasting te worden berekend omdat over de oorspronkelijke premie al assurantiebelasting is betaald. Assurantiebelasting berekenen over de herverzekeringspremie zou dan dubbelop zijn. Antwoord C is onjuist. Over pleziervaartuigenverzekering moet juist wel assurantiebelasting worden betaald. Antwoord A is onjuist. Over een kostbaarhedenverzekering moet wel assurantiebelasting worden betaald.
3.
Antwoord B is het juiste antwoord. De verzekeraar mag in dit geval achterstallige premies verrekenen met de schade-uitkering. Niet alleen voor de achterstand in premie van de verzekering waarop een schade is gevallen, maar ook de premieachterstand op andere verzekeringen. Mits de verzekeringnemer en de uitkeringsgerechtigde één en dezelfde persoon zijn. Antwoord A is onjuist. Dat is alleen van toepassing als er sprake is van een ander dan de verzekeringnemer als uitkeringsgerechtigde.
4.
Antwoord B is juist. Iedere verzekeraar regelt in de polisvoorwaarden in welke situatie een wijziging van of aan het verzekerd object gemeld moet worden. De regels voor de mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekering (antwoord A) staan in het Burgerlijk Wetboek. Op een website van een verzekeringsadviseur (antwoord C) kunnen wel nuttige tips staan over zaken die moeten worden gemeld, maar voor specifieke vragen moeten toch de polisvoorwaarden van de betreffende verzekeraar worden geraadpleegd.
5.
Antwoord C is het juiste antwoord. Antwoord A is onjuist. Dat gold wel in het oude verzekeringsrecht beschreven in het Wetboek van Koophandel. Antwoord B is onjuist. Het gaat om de bescherming van de verzekeringnemer en de verzekerde.
6.
Antwoord B is juist. Als het risico door de wijziging voor de verzekeraar onacceptabel wordt, kan de verzekeraar de verzekering beëindigen. Daarmee is antwoord A onjuist. Persoonsverzekeringen (antwoord C) zijn onopzegbaar, behalve in uitzonderingssituaties zoals wanbetaling, emigratie en fraude.
7.
Antwoord B is het meest juist. Het is een afspraak tussen verzekeraars die is vastgelegd in de ‘Gedragscode geïnformeerde verlenging en contractstermijnen’ van het Verbond van Verzekeraars. Vaak wordt er bij verlenging een nieuw polisblad afgegeven waar de nieuwe regels op vermeld staan, maar de nieuwe regels vloeien niet voort uit de polisvoorwaarden (antwoord C). In de wet staan andere regels (antwoord A).
© Academic Service
15
Antwoorden bij Wft-Schaderverzekeringen bedrijven en particulieren
ISBN 978 90 395 2726 9
Hoofdstuk 19 – Procedure en praktijk van de schaderegeling 1.
Antwoord A is juist. De ongevallenverzekering (antwoord B) en de overlijdensrisicoverzekering (antwoord C) zijn sommenverzekeringen waarbij geen regres (verhaal) mogelijk is.
2.
Antwoord B is juist. Familie (antwoord A) is te ruim geformuleerd. Op neven en nichten (antwoord C) mag wel verhaal worden gepleegd.
3.
Antwoord B is juist. In de wet (artikel 7:957 BW; lid 3) is geregeld dat de verzekeraar de uitkering mag verminderen met schade die hij lijdt door het nalaten van de verzekerde. Daarmee zijn de antwoorden A en C niet juist.
4.
Antwoord B is juist. Bereddingskosten worden weliswaar boven de verzekerde som vergoed, maar, bij onderverzekering worden ze naar rato uitbetaald. Een deel van kosten maakt de verzekerde immers voor dat deel van de schade dat, door de onderverzekering, voor zijn eigen rekening komt. Als opruimingskosten op premier risque-basis worden meeverzekerd (antwoord A) is onderverzekering niet van toepassing. Onderverzekering is niet op expertisekosten (antwoord C) van toepassing.
5.
Antwoord C is goed. De rechtsbijstandverzekeraar keert geen geld uit, maar levert een dienst. Eduard had de kwestie moeten melden bij de verzekeraar. Die had met een eigen arbeidsrechtspecialist Eduard adequate hulp geboden. Zonodig wordt, in het belang van Eduard, een rechtzaak gevoerd. Antwoord B is niet juist. De verzekeraar vergoedt geen nota’s van rechtstreeks door de verzekerde ingeschakelde specialisten. Ook niet als achteraf de zaak gewonnen is. Arbeidsrecht (conflicten tussen werkgever en werknemer) is juist een belangrijke dekking op de rechtsbijstandverzekering (antwoord A).
6.
Antwoord A is juist. In privékwesties is op een rechtsbijstandverzekering alle rechtshulp gedekt, tenzij uitgesloten. Datzelfde geldt voor strafrecht. Ook strafrecht is (extreme situaties daargelaten) gedekt onder de gezinsrechtbijstandverzekering (antwoord C). Als het (uiteindelijk) toch op een rechtzaak aankomt, dan ligt de keuze van de advocaat bij de verzekerde (antwoord B).
7.
Antwoord B is juist. De volledige naam is ‘Kwaliteitscode rechtsbijstand’. De regels zijn een afspraak tussen, bij het verbond van Verzekeraars aangesloten, verzekeraars en staan dus niet in de wet (antwoord C). Het convenant ‘Rechtshulpverlening’ (antwoord A) bestaat niet.
© Academic Service
16