WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

9998

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

MINISTERE DE LA DEFENSE

MINISTERIE VAN LANDSVERDEDIGING N. 2002 — 937

[C − 2002/07064]

14 FEBRUARI 2002. — Wet tot uitbreiding van de kosteloze geneeskundige verzorging tot alle oud-strijders en oorlogsslachtoffers die een oorlogsrente van ten minste 3 semesters genieten (1)

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

F. 2002 — 937

[C − 2002/07064]

14 FEVRIER 2002. — Loi e´tendant la gratuite´ des soins de sante´ a` tous les anciens combattants et victimes de guerre qui beńe´ficient d’une rente de guerre de 3 semestres au moins (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Les Chambres ont adopte´ et Nous sanctionnons ce qui suit :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Article 1er. La pre´sente loi re`gle une matie`re viseé a` l’article 78 de la Constitution.

Art. 2. In het koninklijk besluit van 11 april 1999 tot vaststelling van de wijze waarop de Staat door bemiddeling van het Nationaal Instituut voor oorlogsinvaliden, oud-strijders en oorlogsslachtoffers voorziet in de kosteloze geneeskundige verzorging van de oud-strijders en oorlogsslachtoffers die een periode van erkenning van ten minste eéń jaar in eéń van de statuten van nationale erkentelijkheid tellen, wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt :

Art. 2. Dans l’arreˆte´ royal du 11 avril 1999 fixant les modalite´s selon lesquelles l’Etat assure la gratuite´ des soins de sante´, a` l’intervention de l’Institut national des invalides de guerre, anciens combattants et victimes de guerre, aux anciens combattants et victimes de guerre, qui comptent une pe´riode de reconnaissance d’au moins un an dans un des statuts de reconnaissance nationale, il est ajoute´ un article 1erbis, libelle´ comme suit :

« Artikel 1bis. Het huidig besluit is ook van toepassing op de gerechtigden van het Nationaal Instituut die geen titularis zijn van een invaliditeitspensioen of gelijkgestelden maar die genieten van eéń of meerdere oorlogsrenten toegekend in totaliteit op basis van ten minste 3 semesters. »

« Article 1erbis. Le pre´sent arreˆte´ s’applique e´galement aux ressortissants de l’Institut national qui ne sont pas titulaires d’une pension d’invalidite´ ou assimile´s mais qui beńe´ficient d’une ou plusieurs rentes de guerre accordeés au total sur la base de 3 semestres au moins. »

Art. 3. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2002. Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ’s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 14 februari 2002.

ALBERT

Art. 3. La pre´sente loi entre en vigueur le 1er janvier 2002. Promulguons la pre´sente loi, ordonnons qu’elle soit reveˆtue du sceau de l’Etat et publieé par le Moniteur belge.

Donne´ a` Bruxelles, le 14 février 2002.

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :

De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

Le Ministre de la De´fense, A. FLAHAUT

Met’s Lands Zegel gezegeld :

Scellé du sceau de l’Etat :

De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

Le Ministre de la Justice, M. VERWILGHEN

Nota

Note

(1) Zitting 2001-2002. Kamer van volksvertegenwoordigers. Parlementaire Stukken. — Wetsvoorstel, nr. 1192/1. — Geamendeerde tekst en nieuwe titel, nr. 1192/3. Parlementaire Handelingen. — Bespreking en aanneming. Vergadering van 20 december 2001, nr. 1192/5. Senaat. Parlementaire Stukken. — Wetsontwerp overgezonden door de Kamer, nr. 2-992/1. — Ontwerp niet gee¨voceerd door de Senaat, nr. 2-992/1.

(1) Session 2001-2002. Chambre des repre´sentants. Documents parlementaires. — Proposition de loi, n˚ 1192/1. — Texte amende´ et nouvel intitule´, n˚ 1192/3. Annales parlementaires. — Discussion et adoption. Seánce du 20 décembre 2001, n˚ 1192/5. Seńat. Documents parlementaires. — Projet de loi transmis par la Chambre, n˚ 2-992/1. — Projet non e´voque´ par le Seńat, n˚ 2-992/1.

9999

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE N. 2002 — 938

[2002/07057]

17 FEBRUARI 2002. — Wet betreffende het vrijwillig in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen in dienst bij de Belgische strijdkrachten in de Bondsrepubliek Duitsland (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

F. 2002 — 938

[2002/07057]

17 FEVRIER 2002. — Loi relative à la mise en disponibilité volontaire de certains militaires en service aux forces belges en République fédérale d’Allemagne (1) ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Les Chambres ont adopté et Nous sanctionnons ce qui suit :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l’article 78 de la Constitution.

Art. 2. § 1. De beroeps- of aanvullingsmilitair, officier, onderofficier of vrijwilliger die vóór 1 juni 2001 in werkelijke dienst was bij de Belgische strijdkrachten in de Bondrepubliek Duitsland en die dat op de datum van inwerkingtreding van deze wet nog steeds is, verkrijgt zijn vrijwillige indisponibiliteitsstelling op voorwaarde dat hij :

Art. 2. § 1er. Le militaire de carrière ou de complément, officier, sous-officier ou volontaire, qui, avant le 1er juin 2001, était en service actif aux forces belges en République fédérale d’Allemagne et qui l’est toujours à la date d’entrée en vigueur de la présente loi, obtient sa mise en disponibilité volontaire à condition :

1° daartoe een aanvraag indient;

1° d’introduire une demande à cet effet;

2° op de datum waarop zijn indisponibiliteitsstelling ingaat, nog steeds in werkelijke dienst is bij de Belgische strijdkrachten in de Bondsrepubliek Duitsland en maximaal vijf jaar van de normale datum van oppensioenstelling verwijderd is.

2° d’être, à la date à laquelle sa mise en disponibilité prend cours, toujours en service actif aux forces belges en République fédérale d’Allemagne et à cinq ans au plus de la date normale de la mise à la retraite.

De lagere officier moet evenwel op de datum waarop zijn indisponibiliteitsstelling ingaat, nog steeds in werkelijke dienst zijn bij de Belgische strijdkrachten in de Bondsrepubliek Duitsland en maximaal één jaar van de normale datum van oppensioenstelling verwijderd zijn.

Toutefois, l’officier subalterne doit être, à la date à laquelle sa mise en disponibilité prend cours, toujours en service actif aux forces belges en République fédérale d’Allemagne et à un an au plus de la date normale de la mise à la retraite.

§ 2. Het is onmogelijk een ingaande aanvraag te herroepen.

§ 2. Toute demande introduite est irrévocable.

Art. 3. § 1. De indisponibiliteitsstelling wordt door de Minister van Landsverdediging toegekend aan de militairen die worden bedoeld bij artikel 2 en die beantwoorden aan de bij dat artikel vastgestelde voorwaarden.

Art. 3. § 1er. La mise en disponibilité est accordée par le Ministre de la Défense au militaire visé à l’article 2, qui satisfait aux conditions qui y sont fixées.

§ 2. De indisponibiliteitsstelling die aan de in artikel 2 bedoelde militairen wordt toegekend, gaat in vanaf de datum die de Minister van Landsverdediging vaststelt en ten vroegste op 1 oktober 2002.

§ 2. La mise en disponibilité accordée au militaire visé à l’article 2 prend cours à la date fixée par le Ministre de la Défense et au plus toˆt le 1er octobre 2002.

Zo een in artikel 2 bedoelde militair daartoe een met redenen omklede aanvraag indient, kan de Minister van Landsverdediging de in het eerste lid vastgestelde ingangsdatum vervroegen.

A la demande motivée du militaire visé à l’article 2, le Ministre de la Défense peut avancer la date de début fixée à l’alinéa 1er.

§ 3. De indisponibiliteitsstelling gaat altijd in op de eerste dag van een maand.

§ 3. La mise en disponibilité prend toujours cours le premier jour d’un mois.

Art. 4. De artikelen 4 tot 10 van de wet van 25 mei 2000 betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht, zijn van toepassing op de militairen die, met toepassing van deze wet, in disponibiliteit werden gesteld.

Art. 4. Les articles 4 à 10 de la loi du 25 mai 2000 relative à la mise en disponibilité de certains militaires du cadre actif des forces armées sont applicables au militaire mis en disponibilité en application de la présente loi.

Art. 5. Behalve indien ze onverenigbaar zijn met de bepalingen van deze wet, gelden de nadere regels voor de uitvoering van de wet van 25 mei 2000 betreffende het in disponibiliteit stellen van bepaalde militairen van het actief kader van de krijgsmacht ook voor de uitvoering van deze wet.

Art. 5. Sauf si elles sont incompatibles avec les dispositions de la présente loi, les modalités d’exécution de la loi du 25 mai 2000 relative à la mise en disponibilité de certains militaires du cadre actif des forces armées valent également pour l’exécution de la présente loi.

Art. 6. Deze wet treedt buiten werking op 31 december 2015.

Art. 6. La présente loi cessera d’être en vigueur le 31 décembre 2015.


Donné à Bruxelles, le 17 février 2002.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :

De Minister van Landsverdediging, A. FLAHAUT

Le Ministre de la Défense, A. FLAHAUT

Nota

Note

(1) Zitting 2000-2001 Kamer van Volksvertegenwoordigers Parlementaire bescheiden. — Wetsontwerp, nr. 1386/1. — Verslag, 1386/4. Tekst aangenomen door de Commissie, 1386/5. — Amendementen, nrs. 1386/2, 1386/3, 1386/6. Parlementaire handelingen. — Aanneming : Vergadering van 20 december 2001.

(1) Session 2000-2001 Chambre des Représentants Documents parlementaires. — Projet de loi, n° 1386/1. — Rapport, 1386/4. — Texte adopté en Commission, 1386/5. Amendements, nos 1386/2, 1386/3, 1386/6. adopté en Commission. — Amendements. Annales parlementaires. — Adoption : Séance du 20 décembre 2001.

10000


N. 2002 — 939 [2002/07060] 7 FEBRUARI 2002. — Ministerieel besluit tot vaststelling van het aantal militairen dat in 2001 aanvaard kan worden voor sociale promotie en voor de overgang

F. 2002 — 939

[2002/07060] 7 FEVRIER 2002. — Arrêté ministériel fixant le nombre de militaires en 2001 pour la promotion sociale et pour le passage

Le Ministre de la Défense,

De Minister van Landsverdediging, Gelet op de wet van 21 december 1990 houdende statuut van de kandidaat-militairen van het actief kader, inzonderheid op artikel 9, tweede lid; Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1999 betreffende de overgang binnen dezelfde personeelscategorie en de sociale promotie naar een hogere personeelscategorie, inzonderheid op artikel 1, § 2,

Vu la loi du 21 décembre 1990 portant statut des candidats militaires du cadre actif, notamment l’article 9, alinéa 2; Vu l’arrêté royal du 9 juin 1999 relatif au passage au sein de la même catégorie de personnel et à la promotion sociale vers une catégorie de personnel supérieure, notamment l’article 1er, § 2,

Besluit :

Arreˆte :

Artikel 1. De volgende aantallen worden volgens de aan dit besluit gehechte tabel verdeeld :

Article 1er. Les nombres suivants sont répartis selon le tableau annexé au présent arrêté :

1° het aantal aanvullingsofficieren dat kan aanvaard worden als kandidaat-beroepsofficier in 2001;

1° le nombre d’officiers de complément qui peuvent être agréés comme candidat officier de carrière en 2001;

2° het aantal aanvullingsonderofficieren dat kan aanvaard worden als kandidaat-beroepsonderofficier in 2001;

2° le nombre de sous-officiers de complément qui peuvent être agréés comme candidat sous-officer de carrière en 2001;

3° het aantal beroepsofficieren dat kan aanvaard worden als kandidaataanvullingsofficier in 2001;

3° le nombre de sous-officiers de carrière qui peuvent être agréées comme candidat officier de complément en 2001;

4° het aantal beroepsvrijwilligers dat kan aanvaard worden als kandidaat-aanvullingsonderofficier in 2001.

4° le nombre de volontaires de carrière qui peuvent être agréés comme candidat sous-officier de complément en 2001.

Art. 2. De niet bezette plaatsen mogen binnen de respectievelijke overgang of sociale promotie en binnen het krijgsmachtdeel worden overgedragen, tot uitputting van het aantal opengestelde plaatsen, van het ene taalstelsel naar het andere.

Art. 2. Les places non occupées peuvent être reportées au sein des passages ou promotions sociales respectifs et dans la même force, à concurrence du nombre total des places ouvertes, d’un régime linguistique vers l’autre.

Art. 3. Het ministerieel besluit van 28 december 2000 ter bepaling van het aantal aanvullingsofficieren dat als kandidaat-beroepsofficier kan aanvaard worden, beroepsonderofficieren dat als kandidaataanvullingsofficier kan aanvaard worden, aanvullingsonderofficieren dat als kandidaat-beroepsonderofficier kan aanvaard worden en beroepsvrijwilligers dat als kandidaat aanvullingsonderofficier kan aanvaard worden, in 2001 wordt opgeheven.

Art. 3. L’arrêté ministériel du 28 décembre 2000, fixant le nombre d’officiers de complément qui peuvent être agréés comme candidat officier de carrière, de sous-officiers de carrière qui peuvent être agréés comme candidat officier de complément, de sous-officiers de complément qui peuvent être agréés comme candidat sous-officier de carrière et de volontaires de carrière qui peuvent être agréés comme candidat sous-officier de complément, en 2001, est abrogé.

Brussel, 7 februari 2002.

Bruxelles, le 7 février 2002. A. FLAHAUT

A. FLAHAUT

Tabel aangehecht aan het ministerieel besluit van 7 februari 2002 tot vaststelling van het aantal militairen dat in 2001 aanvaard kan worden voor sociale promotie en voor de overgang —

Tableau annexé à l’arrêté ministériel du 7 février 2002 fixant le nombre de militaires admissibles en 2001 pour la promotion sociale et le passage GO → BO OP → OC

BOO → GO SOC → OP

GOO → BOO SOP → SOC

N

F

N

F

Landmacht — Force Terrestre

4

2

7

5

Luchtmacht — Force Aérienne

4

4

5

3

Marine

2

0

0

0

Medische Dienst — Service Médical

2

2

2

1

8

14

9

31

12 Totaal — Total

20

23

N

BV → GOO VC → SOP

F

N

F

8

8

15

10

15

10

14

8

7

7

3

3

1

1

1

1

26

33

57

22 55

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bijkomende beperkingen — Limitations supplémentaires 1. Landmacht — Force Terrestre a.

b.

GO → BO :

Overgang enkel mogelijk in hetzelfde korps.

OP → OC :

Passage possible seulement dans le même corps.

BOO → GO :

(1) Overgang enkel mogelijk naar het korps dat overeenstemt met de overeenstemmende ambtengroep. (2) Voor de ambtengroepen 71, 75 en 77 : een korps naar keuze. (3) Voor de ambtengroep 74 : een korps naar keuze. Indien betrokkene als informaticus wil terwerkgesteld blijven, moet hij eerst in de cursus « Informaticus Offr » (Peutie) slagen.

SOC → OP :

(1) Passage possible seulement vers le corps qui correspond au groupe d’emplois correspondant. (2) Pour les groupes d’emplois 71, 75 et 77 : un corps au choix. (3) Pour le groupe d’emplois 74 : un corps au choix. Si l’intéressé veut rester comme informaticien, il doit réussir au préalable le cours « Officier informaticien » (Peutie).

c.

d.

GOO → BOO :

Overgang enkel mogelijk in dezelfde ambtengroep.

SOP → SOC :

Passage possible seulement au sein du même groupe d’emplois.

BV → GOO :

Een ambtengroep naar keuze uit de ambtengroepen 10, 13, 17, 20, 30, 40, 42, 43, 50, 52, 54, 58 of 78.

VC → SOP :

Un groupe d’emploi au choix parmi les groupes d’emplois 10, 13, 17, 20, 30, 40, 42, 43, 50, 52, 54, 58 ou 78.

2. Luchtmacht — Force Aérienne a.

b.

c.

GO → BO :


OP → OC :


GOO → BOO : :

Overgang enkel mogelijk in dezelfde ambtengroep en dit beperkt tot de ambtengroepen 21, 22, 23, 24, 25, 30, 50 of 70.

SOP → SOC :

Passage possible seulement au sein du même groupe d’emplois et ceci dans la limite des groupes d’emplois 21, 22, 23, 24, 25, 30, 50 ou 70.

BV → GOO :

Een ambtengroep naar keuze uit de ambtengroepen 21, 24, 25, 50, 70 of 80.

VC → SOP :

Un groupe d’emplois au choix parmi les groupes d’emplois 21, 24, 25, 50, 70 ou 80.

3. Marine a.

b.

c.

GO → BO :

Overgang enkel mogelijk in het korps van de dekofficieren of het korps van de officieren-technici.

OP → OC :

Passage possible seulement dans le corps des officiers de pont ou le corps des officiers techniciens.

GOO →BOO :

Overgang enkel mogelijk naar de ambtengroepen 1, 2, 3, 4, 7 of 8.

SOP → SOC :

Passage possible seulement vers les groupes d’emplois 1, 2, 3, 4, 7 ou 8.

BV → GOO :

Een ambtengroep naar keuze uit de ambtengroepen 1, 3 of 8. Overgang naar ambtengroep 8 beperkt tussen ambt 0305 en 0301.

VC → SOP :

Un groupe d’emplois au choix parmi les groupes d’emplois 1, 3 ou 8. Passage vers le groupe d’emplois 8 limité entre code 0305 et 0301.

4. Medische Dienst — Service Médical a.

b

GO → BO :


OP → OC :


BOO → GO :

Overgang enkel mogelijk in medisch ondersteunend korps.

SOC →OP :

Passage possible seulement vers le corps support médical.

Gezien om gevoegd te worden bij het ministerieel besluit van 7 februari 2002.

Vu pour être annexé à l’arrêté ministériel du 7 février 2002.

10001

10002


MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID N. 2002 — 940

[S − C − 2002/12322]

21 FEBRUARI 2002. — Wet tot wijziging, wat de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling betreft, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (1)

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

MINISTERE DE L’EMPLOI ET DU TRAVAIL F. 2002 — 940

[S − C − 2002/12322]

21 FEVRIER 2002. — Loi modifiant la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail en ce qui concerne la dećlaration imme´diate de l’emploi (1)

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Les Chambres ont adopte´ et Nous sanctionnons ce qui suit :

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Article 1er. La pre´sente loi re´git une matie`re viseé a` l’article 78 de la Constitution.

Art. 2. Artikel 125 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1995, wordt aangevuld met het volgend lid : « De werkgever die de gegevens zoals door de Koning bepaald krachtens artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, heeft medegedeeld aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regelen, is vrijgesteld van de verplichting tot het meedelen aan de overeenkomstig het eerste lid door de Koning aangewezen ambtenaar van de afschriften bedoeld in hetzelfde lid. »

Art. 2. L’article 125 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, modifie´ par la loi du 21 mars 1995, est comple´te´ par l’alineá suivant : « L’employeur qui a communique´ les donneés, comme de´finies par le Roi en vertu de l’article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sećurite´ sociale et assurant la viabilite´ des re´gimes le´gaux des pensions, a` l’institution, chargeé de la perception des cotisations de sećurite´ sociale, selon les modalite´s fixeés par le Roi, est dispense´ de l’obligation de communiquer les copies viseés a` l’alineá 1er au fonctionnaire de´signe´ par le Roi en vertu de ce meˆme alineá. »

Art. 3. Artikel 126, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wet van 21 maart 1995, wordt vervangen door het volgende lid : « Wanneer er geen geschrift is overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 123 en 124, of geen mededeling van een afschrift van de overeenkomst bedoeld in artikel 125, of geen mededeling van de gegevens zoals door de Koning bepaald krachtens artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regelen, dan kunnen de overeenkomsten voor een tewerkstelling welke bij deze wet is bedoeld, door de studenten te allen tijde worden beeïndigd zonder naleving van een opzeggingstermijn en zonder vergoeding. »

Art. 3. L’article 126, alineá 1er, de la meˆme loi, modifie´ par la loi du 21 mars 1995, est remplace´ par l’alineá suivant : « A de´faut d’ećrit conforme aux dispositions des articles 123 et 124 ou de la communication d’une copie du contrat vise´ a` l’article 125 ou de la communication des donneés, comme de´finies par le Roi en vertu de l’article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sećurite´ sociale et assurant la viabilite´ des re´gimes le´gaux des pensions, a` l’institution, chargeé de la perception des cotisations de sećurite´ sociale, selon les modalite´s fixeés par le Roi, les e´tudiants pourront a` tout moment mettre fin aux contrats relatifs a` une occupation viseé par la pre´sente loi, sans preávis ni indemnite´. »

Art. 4. Artikel 126, eerste lid, van dezelfde wet, gewijzigd bij de wetten van 21 maart 1995 en van 21 februari 2002, wordt vervangen door het volgende lid : « Wanneer er geen geschrift is overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 123 en 124, of geen mededeling van de gegevens zoals door de Koning bepaald krachtens artikel 38 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, aan de instelling, die belast is met de inning van de sociale zekerheidsbijdragen, overeenkomstig de door de Koning bepaalde nadere regelen, dan kunnen de overeenkomsten voor een tewerkstelling welke bij deze wet is bedoeld, door de studenten te allen tijde worden beeïndigd zonder naleving van een opzeggingstermijn en zonder vergoeding. »

Art. 4. L’article 126, alineá 1er, de la meˆme loi, modifie´ par les lois du 21 mars 1995 et du 21 février 2002, est remplace´ par l’alineá suivant : « A de´faut d’ećrit conforme aux dispositions des articles 123 et 124 ou de la communication des donneés, comme de´finies par le Roi en vertu de l’article 38 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sećurite´ sociale et assurant la viabilite´ des re´gimes le´gaux des pensions, a` l’institution, chargeé de la perception des cotisations de sećurite´ sociale, selon les modalite´s fixeés par le Roi, les e´tudiants pourront a` tout moment mettre fin aux contrats relatifs a` une occupation viseé par la pre´sente loi, sans preávis ni indemnite´. »

Art. 5. Deze wet heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2001, met uitzondering van artikel 4.

Art. 5. La pre´sente loi produit ses effets le 1er octobre 2001 à l’exception de l’article 4.

Artikel 4 treedt in werking op de datum bepaald door de Koning, die moet samenvallen met de datum waarop de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling wordt ingevoerd voor alle werkgevers.

L’article 4 entre en vigueur à la date fixeé par le Roi, qui doit coı¨ncider avec la date a` laquelle la dećlaration imme´diate de l’emploi est instaureé pour tous les employeurs.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met ‘s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Promulguons la pre´sente loi, ordonnons qu’elle soit reveˆtue du sceau de l’Etat et publieé par le Moniteur belge.


ALBERT

Donne´ à Bruxelles, le 21 février 2002.

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

La Ministre de l’Emploi, Mme L. ONKELINX

Met ’s Lands zegel gezegeld :

Scelle´ du sceau de l’Etat :

De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN

Le Ministre de la Justice, M. VERWILGHEN


10003

Note

Nota (1) Parlementaire verwijzingen : Kamer van volksvertegenwoordigers : Stukken : 50-1439 (2001/2002) : Nr. 1 : Wetsontwerp. Nr.2 : Verslag. Nr.3 : Tekst aangenomen in plenaire vergadering en overgezonden aan de Senaat. Integraal verslag : 20 december 2001. Senaat : Stukken : 2-993 (2001/2002) : Nr. 1 : Ontwerp niet gee¨voceerd door de Senaat.

(1) Re´fe´rences parlementaires : Chambre des repre´sentants : Documents : 50-1439 (2001/2002) : N° 1 : Projet de loi. N° 2 : Rapport. N° 3 : Texte adopte´ en seánce pleńie`re et transmis au Seńat. Compte rendu inte´gral : 20 décembre 2001. Seńat : Documents : 2-993 (2001/2002) : N° 1 : Projet non e´voque´ par le Seńat.

c

N. 2002 — 941 [C − 2002/12323] 20 FEBRUARI 2002. — Koninklijk besluit tot vaststelling, voor de ondernemingen met als activiteit het ontwerpen en vervaardigen van uitrustingsgoederen en industrie¨le installaties voor de sectoren van cement en ertsen gelegen in de streek van West-Henegouwen en die ressorteren onder het Paritair Comite´ voor de metaal-, machine- en elektrische bouw (P.C. 111), van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst (1)

F. 2002 — 941 [C − 2002/12323] 20 FEVRIER 2002. — Arreˆte´ royal fixant, pour les entreprises de conception et de fabrication de biens d’e´quipements et d’installations industrielles pour les secteurs ciment et minerais, situeés dans la re´gion du Hainaut occidental et ressortissant a` la commission paritaire des constructions me´tallique, mećanique et e´lectrique (C.P. 111), les conditions dans lesquelles le manque de travail re´sultant de causes ećonomiques suspend l’exećution du contrat de travail d’ouvrier (1)

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzonderheid op artikel 51, § 1, gewijzigd bij de wetten van 26 juni 1992 en 26 maart 1999 en bij het koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983; Gelet op het advies van het Paritair Comite´ voor de metaal-, machine- en elektrische bouw; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoo¨rdineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat de huidige economische toestand het spoedig verlengen van een regime van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden rechtvaardigt voor de ondernemingen met als activiteit het ontwerpen en vervaardigen van uitrustingsgoederen en industrie¨le installaties voor de sectoren van cement en ertsen gelegen in de streek van West-Henegouwen en die ressorteren onder het Paritair Comite´ voor de metaal-, machine- en elektrische bouw; Op voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid,

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail, notamment l’article 51, § 1er, modifie´ par les lois des 26 juin 1992 et 26 mars 1999 et par l’arreˆte´ royal n° 254 du 31 décembre 1983;

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Vu l’avis de la commission paritaire des constructions me´tallique, mećanique et e´lectrique; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonneés le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplace´ par la loi du 4 juillet 1989 et modifie´ par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence; Conside´rant que la situation ećonomique actuelle justifie l’instauration de toute urgence d’un re´gime de suspension de l’exećution du contrat de travail d’ouvrier pour les entreprises de conception et de fabrication de biens d’e´quipements et d’installations industrielles pour les secteurs ciment et minerais, situeés dans la re´gion du Hainaut occidental et ressortissant a` la commission paritaire des constructions me´tallique, mećanique et e´lectrique; Sur la proposition de Notre Ministre de l’Emploi, Nous avons arreˆté et arreˆtons :

Artikel 1. Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en de werklieden van de ondernemingen met als activiteit het ontwerpen en vervaardigen van uitrustingsgoederen en industrie¨le installaties voor de sectoren van cement en ertsen gelegen in de streek van WestHenegouwen en die ressorteren onder het Paritair Comite´ voor de metaal-, machine- en elektrische bouw.

Article 1er. Le pre´sent arreˆte´ s’applique aux employeurs et aux ouvriers des entreprises de conception et de fabrication de biens d’e´quipements et d’installations industrielles pour les secteurs ciment et minerais, situeés dans la re´gion du Hainaut occidental et ressortissant a` la commission paritaire des constructions me´tallique, mećanique et e´lectrique.

Art. 2. Bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken mag de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden volledig worden geschorst, mits ervan kennis wordt gegeven door aanplakking op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming, ten minste zeven dagen vooraf, de dag van de aanplakking niet inbegrepen.

Art. 2. En cas de manque de travail re´sultant de causes ećonomiques, l’exećution du contrat de travail d’ouvrier peut eˆtre totalement suspendue moyennant notification par affichage dans les locaux de l’entreprise, a` un endroit apparent, au moins sept jours a` l’avance, le jour de l’affichage non compris.

De aanplakking kan worden vervangen door een geschreven kennisgeving aan iedere werkloos gestelde werkman, ten minste zeven dagen vooraf, de dag van de kennisgeving niet inbegrepen.

L’affichage peut eˆtre remplace´ par une notification ećrite a` chaque ouvrier mis en choˆmage, au moins sept jours a` l’avance, le jour de la notification non compris.

Art. 3. De duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden bij gebrek aan werk wegens economische oorzaken mag dertien weken niet overschrijden.

Art. 3. La dureé de la suspension totale de l’exećution du contrat de travail d’ouvrier pour manque de travail re´sultant de cause ećonomique ne peut de´passer treize semaines.

10004


Art. 4. Mededeling van de aanplakking of individuele kennisgeving, moet door de werkgever, onder een bij de post aangetekende omslag, de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving worden gezonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is.

Art. 4. Communication de l’affichage ou de la notification individuelle doit eˆtre adresseé par l’employeur, sous pli recommande´ a` la poste, le jour meˆme de l’affichage ou de la notification individuelle, au bureau du choˆmage de l’Office national de l’Emploi du lieu ou` est situeé l’entreprise.

Art. 5. De bij artikel 2 bedoelde kennisgeving en de bij artikel 4 bedoelde mededeling moeten de datum vermelden waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst zal ingaan en de datum waarop deze schorsing een einde zal nemen en de data waarop de werklieden werkloos zullen gesteld worden.

Art. 5. La notification viseé a` l’article 2 et la communication viseé a` l’article 4 doivent mentionner la date a` laquelle la suspension totale de l’exećution du contrat prendra cours et la date a` laquelle cette suspension prendra fin ainsi que les dates auxquelles les ouvriers seront mis en choˆmage.

De bij artikel 4 bedoelde mededeling vermeldt daarenboven de economische oorzaken die de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst rechtvaardigen en hetzij de naam, de voornamen en het adres van de werkloos gestelde werklieden, hetzij de afdeling(en) van de onderneming waar de arbeid wordt geschorst.

La communication viseé a` l’article 4 mentionne en outre les causes ećonomiques qui justifient la suspension comple`te de l’exećution du contrat et soit les nom, preńoms et adresse des ouvriers mis en choˆmage, soit la ou les section(s) de l’entreprise ou` le travail est suspendu.

Art. 6. Het koninklijk besluit van 14 december 2001 tot vaststelling, voor de ondernemingen met als activiteit het ontwerpen en vervaardigen van uitrustingsgoederen en industrie¨le installaties voor de sectoren van cement en ertsen gelegen in de streek van West-Henegouwen en die ressorteren onder het Paritair Comite´ voor de metaal-, machine- en elektrische bouw, van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst is ingetrokken.

Art. 6. L’arreˆte´ royal du 14 décembre 2001 fixant, pour les entreprises de conception et de fabrication de biens d’e´quipements et d’installations industrielles pour les secteurs ciment et minerais, situeés dans la re´gion du Hainaut occidental et ressortissant a` la commission paritaire des constructions me´tallique, mećanique et e´lectrique, les conditions dans lesquelles le manque de travail re´sultant de causes ećonomiques suspend l’exećution du contrat de travail d’ouvrier est abroge´.

Art. 7. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2001 en treedt buiten werking op 1 mei 2003.

Art. 7. Le pre´sent arreˆte´ entre en vigueur le 1er novembre 2001 et cessera d’eˆtre en vigueur le 1er mai 2003.

Artikel 4 van dit besluit treedt buiten werking op de dag waarop artikel 71 van de programma-wet van 30 december 2001 in werking treedt.

L’article 4 du pre´sent arreˆte´ cesse d’eˆtre en vigueur a` la date d’entreé en vigueur de l’article 71 de la loi-programme du 30 décembre 2001.

Art. 8. Onze Minister van Werkgelegenheid is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 8. Notre Ministre de l’Emploi est charge´ de l’exećution du pre´sent arreˆte´.


Donne´ a` Bruxelles, le 20 février 2002.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :

De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX

La Ministre de l’Emploi, Mme L. ONKELINX

Nota

Note

(1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978. Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992. Wet van 26 maart 1999, Belgisch Staatsblad van 1 april 1999. Koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983, Belgisch Staatsblad van 21 januari 1984.

(1) Re´fe´rences au Moniteur belge : Loi du 3 juillet 1978, Moniteur belge du 22 août 1978. Loi du 26 juin 1992, Moniteur belge du 30 juin 1992. Loi du 26 mars 1999, Moniteur belge du 1er avril 1999. Arreˆte´ royal n° 254 du 31 décembre 1983, Moniteur belge du 21 janvier 1984.

*

MINISTERIE VAN MIDDENSTAND EN LANDBOUW EN MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU

MINISTERE DES CLASSES MOYENNES ET DE L’AGRICULTURE ET MINISTERE DES AFFAIRES SOCIALES, DE LA SANTE PUBLIQUE ET DE L’ENVIRONNEMENT

N. 2002 — 942 [2002/16054] 17 FEBRUARI 2002. — Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 november 1998 betreffende de officiële controle op de stoffen bestemd voor dierlijke voeding

F. 2002 — 942 [2002/16054] 17 FEVRIER 2002. — Arrêté royal modifiant l’arrêté royal du 8 novembre 1998 concernant le contrôle officiel des substances destinées à l’alimentation des animaux

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en de grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998 en 5 februari 1999; Gelet op het koninklijk besluit van 8 november 1998 betreffende de officiële controle op de stoffen bestemd voor dierlijke voeding, gewijzigd door het koninklijk besluit van 18 november 1999; Gelet op het Verdrag tot instelling van de Europese Economische Gemeenschap van 25 maart 1957 bekrachtigd door de wet van 2 december 1957;

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 11 juillet 1969 relative aux pesticides et aux matières premières pour l’agriculture, l’horticulture, la sylviculture et l’élevage, modifiée par les lois du 21 décembre 1998 et du 5 février 1999; Vu l’arrêté royal du 8 novembre 1998 concernant le contrôle officiel des substances destinées à l’alimentation des animaux, modifié par l’arrêté royal du 18 novembre 1999; Vu le Traité instituant la Communauté économique européenne du 25 mars 1957 approuvé par la loi du 2 décembre 1957;


10005

Gelet op de richtlijn 2000/77/EG van 14 december 2000 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen houdende wijziging van richtlijn 95/53/EG van de Raad tot vaststelling van de beginselen inzake de organisatie van de officiële controles op het gebied van diervoeding;

Vu la directive 2000/77/CE du 14 décembre 2000 du Parlement européen et du Conseil des Communautés européennes modifiant la directive 95/53/CE du Conseil fixant les principes relatifs à l’organisation des contrôles officiels dans le domaine de l’alimentation animale;

Gelet op het advies van het Wetenschappelijk Comité ingesteld bij het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, gegeven op 9 november 2001;

Vu l’avis du Comité scientifique créé par l’Agence fédérale pour la Sécurité de la Chaîne alimentaire, donné le 9 novembre 2001;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;

Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplacé par la loi du 4 juillet 1989 et modifié par la loi du 4 août 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid;

Vu l’urgence;

Overwegende dat bovenvermelde richtlijn binnen de gestelde termijn dient omgezet te worden in nationaal recht;

Considérant que la directive susmentionnée doit être transposée dans le droit national dans le délai fixé;

Overwegende dat het nodig is om vast te leggen welke maatregelen kunnen genomen worden, om te zorgen dat derde landen conforme producten afleveren;

Considérant qu’il est nécessaire de préciser quelles mesures peuvent être prises, afin d’assurer que les pays tiers livrent des produits conformes;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu,

Sur la proposition de Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la Santé publique et de l’Environnement,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. In het koninklijk besluit van 8 november 1998 betreffende de officiële controle op de stoffen bestemd voor dierlijke voeding wordt een artikel 8bis ingevoegd luidend als volgt : « Art. 8bis

Nous avons arreˆté et arreˆtons : Article 1er. Dans l’arrêté royal du 8 novembre 1998 concernant le contrôle officiel des substances destinées à l’alimentation des animaux, est inséré un article 8bis rédigé comme suit : « Art. 8bis

1. Wanneer zich op het grondgebied van een derde land een probleem voordoet of uitbreidt dat een ernstig gevaar kan vormen voor de gezondheid van mens en dier of voor het milieu verzoekt de bevoegde overheid aan de Europese Commissie om onverwijld de volgende maatregelen te nemen :

1. Lorsqu’un problème susceptible de constituer un risque grave pour la santé humaine, la santé animale ou l’environnement apparaît ou s’étend sur le territoire d’un pays tiers, l’autorité compétente invite la Commission européenne à prendre sans délai les mesures suivantes :

— schorsing van de invoer van producten, afkomstig uit het betrokken derde land of een deel daarvan of uit één of meer specifieke productiebedrijven, en, in voorkomend geval, uit derde landen van doorvoer, en/of

— suspension de l’importation des produits, en provenance du pays tiers concerné ou d’une partie de celui-ci, ou d’un ou plusieurs établissements de production déterminés et, le cas échéant, de tout pays tiers de transit, et/ou

— vaststelling van bijzondere voorwaarden voor producten die bestemd zijn voor invoer uit het betrokken derde land of een deel daarvan.

— fixation de conditions particulières pour les produits destinés à l’importation provenant du pays tiers concerné ou d’une partie de celui-ci.

2. Ingeval de Europese Commissie, niet optreedt volgens het bepaalde in paragraaf 1, dan kan de bevoegde overheid, ten aanzien van de invoer tijdelijke beschermende maatregelen treffen. De bevoegde overheid deelt deze maatregelen onverwijld mee aan de andere lidstaten binnen de Europese Unie en aan de Europese Commissie. »

2. Dans le cas où la Commission européenne n’agit pas selon ce qui est défini au paragraphe 1, l’autorité compétente peut alors prendre des mesures conservatoires temporaires à l’égard des importations. L’autorité compétente informe sans délai les autres Etats membres de l’Union européenne et la Commission européenne de ces mesures. »

Art. 2. In hetzelfde koninklijk besluit wordt een artikel 8ter ingevoegd luidend als volgt :

Art. 2. Dans le même arrêté royal, est inséré un article 8ter rédigé comme suit :

« Art. 8ter

« Art. 8ter

Indien nodig kunnen de bevoegde ambtenaren en de door de Europese Commissie aangeduide personen, die beschikken over een schriftelijke machtiging van de Europese Commissie, waarin hun identiteit en hoedanigheid zijn vermeld in derde landen ter plaatse controles uitvoeren om na te gaan, of de door dat derde land gegeven garanties met betrekking tot de voorwaarden voor de productie en het in het verkeer brengen van de producten, gelijkwaardig kunnen worden geacht met de wettelijke bepalingen. »

Si nécessaire, les fonctionnaires compétents et les personnes désignées par la Commission européenne, disposant d’une autorisation écrite de la Commission européenne, dans laquelle leur identité et qualité sont mentionnées, peuvent effectuer dans les pays tiers des contrôles sur place, afin de vérifier si les garanties données par ce pays tiers concernant les conditions de production et la mise en circulation des produits, peuvent être considérées comme équivalentes aux dispositions légales. »

Art. 3. Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 3. Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la Santé publique et de l’Environnement est chargé de l’exécution du présent arrêté.


Donné à Bruxelles, le 17 février 2002.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :

De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET

La Ministre de la Protection de la Consommation, de la Santé publique et de l’Environnement, Mme M. AELVOET

10006


N. 2002 — 943

[C − 2002/16050]

F. 2002 — 943

[C − 2002/16050]

18 FEBRUARI 2002. — Ministerieel besluit tot wijziging van het ministerieel besluit van 7 april 1995 betreffende de erkenning van stations of laboratoria die bepaalde proeven en analyses verrichten met betrekking tot bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik

18 FEVRIER 2002. — Arreˆte´ ministe´riel modifiant l’arreˆte´ ministe´riel du 7 avril 1995 concernant l’agre´ment de stations ou laboratoires qui effectuent certains essais et analyses en rapport avec des pesticides a` usage agricole

De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu,

La Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, ondertekend te Rome op 25 maart 1957 en goedgekeurd door de wet van 2 december 1957;

Vu le Traite´ instituant la Communaute´ ećonomique europeénne, signe´ a` Rome le 25 mars 1957 et approuve´ par la loi du 2 décembre 1957;

Gelet op de Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, gewijzigd bij de Richtlijnen 93/71/EEG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 27 juli 1993, 94/37/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 22 juli 1994, 94/79/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1994, 95/35/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1995, 95/36/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 14 juli 1995, 96/12/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 8 maart 1996, 96/46/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 juli 1996, 96/68/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 oktober 1996, 97/57/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 september 1997, 2000/80/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 4 december 2000, 2001/21/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 2001, 2001/28/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 april 2001, 2001/36/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 16 mei 2001, 2001/47/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 juni 2001 en 2001/49/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 28 juni 2001;

Vu la Directive 91/414/CEE du Conseil des Communaute´s europeénnes, du 15 juillet 1991, concernant la mise sur le marche´ des produits phytopharmaceutiques, modifieé par les Directives 93/71/CEE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 27 juillet 1993, 94/37/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 22 juillet 1994, 94/79/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 21 décembre 1994, 95/35/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 14 juillet 1995, 95/36/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 14 juillet 1995, 96/12/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 8 mars 1996, 96/46/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 16 juillet 1996, 96/68/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 21 octobre 1996, 97/57/CE du Conseil du l’Union europeénne du 22 septembre 1997, 2000/80/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 4 décembre 2000, 2001/21/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 5 mars 2001, 2001/28/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 20 avril 2001, 2001/36/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 16 mai 2001, 2001/47/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 25 juin 2001 et 2001/49/CE de la Commission des Communaute´s europeénnes du 28 juin 2001;

Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende de bestrijdingsmiddelen en grondstoffen voor de landbouw, tuinbouw, bosbouw en veeteelt, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1998 en 5 februari 1999;

Vu la loi du 11 juillet 1969 relative aux pesticides et aux matie`res premie`res pour l’agriculture, l’horticulture, la sylviculture et l’e´levage, modifieé par les lois des 21 décembre 1998 et 5 février 1999;

Gelet op het koninklijk besluit van 28 februari 1994 betreffende het bewaren, het op de markt brengen en het gebruiken van bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, gewijzigd bij de ministerie¨le besluiten van 7 april 1995, 12 februari 1996, 11 april 1996, 26 mei 1997 en 8 december 1998;

Vu l’arreˆte´ royal du 28 février 1994 relatif a` la conservation, a` la mise sur le marche´ et a` l’utilisation des pesticides a` usage agricole, modifie´ par les arreˆte´s ministe´riels des 7 avril 1995, 12 février 1996, 11 avril 1996, 26 mai 1997 et 8 décembre 1998;

Gelet op het ministerieel besluit van 7 april 1995 betreffende de erkenning van stations of laboratoria die bepaalde proeven en analyses verrichten met betrekking tot bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 11 april 1996;

Vu l’arreˆte´ ministe´riel du 7 avril 1995 concernant l’agre´ment de stations ou laboratoires qui effectuent certains essais et analyses en rapport avec des pesticides a` usage agricole, modifie´ par l’arreˆte´ ministe´riel du 11 avril 1996;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoo¨rdineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd door de wet van 4 augustus 1996;

Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonneés le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplace´ par la loi du 4 juillet 1989 et modifie´ par la loi du 4 août 1996;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid; Overwegende dat de dringende noodzakelijkheid voortvloeit uit de verplichting zich binnen de voorgeschreven termijnen te schikken naar de Richtlijn 2001/36/EG, Besluit :

Vu l’urgence; Conside´rant que l’urgence re´sulte de l’obligation de se conformer aux de´lais prescrits par la Directive 2001/36/CE,

Arreˆte :

Artikel 1. Aan artikel 1 van het ministerieel besluit van 7 april 1995 betreffende de erkenning van stations of laboratoria die bepaalde proeven en analyses verrichten met betrekking tot bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 11 april 1996, wordt het volgende punt toegevoegd :

Article 1er. A l’article 1er de l’arreˆte´ ministe´riel du 7 avril 1995 concernant l’agre´ment de stations ou laboratoires qui effectuent certains essais et analyses en rapport avec des pesticides a` usage agricole, modifie´ par l’arreˆte´ ministe´riel du 11 avril 1996, est ajoute´ le point suivant :

« 8) de proeven en analyses uitgevoerd met werkzame stoffen bestaande uit micro-organismen of virussen en met bestrijdingsmiddelen voor landbouwkundig gebruik die uitsluitend micro-organismen of virussen als werkzame stof bevatten, voor het verkrijgen van gegevens inzake de eigenschappen en/of de veiligheid met betrekking tot andere aspecten dan de gezondheid van de mens, voor zover de betrokken persoon niet over een GLP-certificaat beschikt met betrekking tot dit toepassingsgebied. »

″8) les essais et analyses effectue´s avec les substances actives constitueés de micro-organismes ou de virus et avec les pesticides a` usage agricole qui ne contiennent que des micro-organismes ou virus comme substance active, afin de recueillir des donneés sur les proprie´te´s et/ou la sećurite´ en ce qui concerne des aspects autres que la sante´ humaine, pour autant que la personne concerneé ne dispose pas d’un certificat GLP couvrant ce domaine d’application.″

Art. 2. In artikel 2, punt 1), van hetzelfde besluit worden tussen de woorden « licentiaat in de biologie; » en de woorden « voor het uitvoeren » de volgende woorden ingevoegd : « voor het uitvoeren van proeven en analyses zoals bedoeld onder punt 8) van artikel 1 dient de studiedirecteur echter te beschikken over een diploma dat relevant is voor het type van proeven en analyses waarvoor de erkenning wordt aangevraagd; ».

Art. 2. A l’article 2, point 1, du meˆme arreˆte´, les mots ″cependant, pour la reálisation d’essais et d’analyses comme vise´s au point 8) de l’article 1er, le directeur d’e´tudes doit eˆtre en possession d’un diploˆme qui est pertinent pour le type d’essais et d’analyses pour lequel l’agre´ment est demande´;″ sont inse´re´s entre les mots ″licencie´ en biologie;″ et les mots ″pour l’exećution″.


10007

Art. 3. Artikel 3, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :

Art. 3. L’article 3, alineá 1er, du meˆme arreˆte´ est remplace´ comme suit :

« De aanvraag tot erkenning moet in twee exemplaren worden gericht aan de Dienst Kwaliteit van de Grondstoffen en Analyses. In de aanvraag moet worden aangegeven op welke van de in artikel 1 van 1) tot 8) opgesomde punten zij betrekking heeft. Wat de punten 1) tot 5) betreft moeten de aard van de planten en plantaardige producten en de wijze van toepassing van de producten worden aangegeven. Wat het punt 8) betreft moet worden aangegeven op welke soorten proeven en analyses de aanvraag betrekking heeft. De aanvraag moet alle gedetailleerde informatie vertrekken die nodig is om aan te tonen dat de aanvrager daadwerkelijk aan de in artikel 2 onder 1) tot 8) gestelde eisen voldoet. »

« La demande d’agre´ment doit eˆtre adresseé, en deux exemplaires, au Service Qualite´ des Matie`res premie`res et Analyses, avec mention des points de l’article 1er, de 1) jusque 8) sur lesquels elle porte. En ce qui concerne les points 1) a` 5), la nature des ve´ge´taux et produits ve´ge´taux et le mode d’application doivent eˆtre indique´s. Quant au point 8), il y a lieu de prećiser les types d’essais et d’analyses vise´s par la demande. Celle-ci doit eˆtre accompagneé de tous les renseignements qui sont nećessaires pour de´montrer que le demandeur re´pond effectivement aux exigences mentionneés dans l’article 2, sous 1) jusque 8). »

Mevr. M. AELVOET

Mme M. AELVOET

* MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU

MINISTERE DES AFFAIRES SOCIALES, DE LA SANTE PUBLIQUE ET DE L’ENVIRONNEMENT

N. 2002 — 944 [S − C − 2002/22201] 6 MAART 2002. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de vergoedingen verschuldigd in het kader van het toezicht op de uitvoering van goede laboratoriumpraktijken bij proeven op scheikundige stoffen

F. 2002 — 944 [S − C − 2002/22201] 6 MARS 2002. — Arreˆte´ royal fixant les redevances dues dans le cadre de la ve´rification de la mise en application des bonnes pratiques de laboratoire pour les essais effectués sur les substances chimiques

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 30 december 2001 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 47; Gelet op het koninklijk besluit van 6 maart 2002 betreffende de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de uitvoering ervan bij proeven op scheikundige stoffen; Gelet op het advies van de Inspecteur van Financie¨n, gegeven op 12 februari 2002; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 1 maart 2002; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoo¨rdineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat : — dit ontwerp strekt tot financiering van de maatregelen die genomen worden in het kader van de omzetting van de richtlijnen 1999/11/EG en 1999/12/EG van de Commissie van 8 maart 1999 betreffende de beginselen van goede laboratoriumpraktijken; — de maatregelen tot omzetting van deze richtlijnen alsook dit ontwerp reeds werden voorgelegd aan het advies van de Raad van State; — de Raad van State de adviezen nr. 31.066/3 en nr. 31.068/3 van 2 februari 2001 verstrekt heeft waaruit bleek dat onvoldoende wettelijke basis voor de omzetting van deze richtlijnen bestond; — bij de wet van 30 december 2001 rechtsgrond werd gegeven voor de omzetting van deze richtlijnen; — de nodige maatregelen tot omzetting van deze richtlijnen zonder verwijl dienen genomen te worden; — de omzetting van deze richtlijnen niet effectief kan zijn zonder tevens de nodige maatregelen te nemen tot financiering van de opdrachten voortvloeiend uit de omzetting van deze richtlijnen; Op voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu,

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 30 décembre 2001 portant des dispositions sociales et diverses, notamment l’article 47; Vu l’arreˆte´ royal du 6 mars 2002 relatif a` l’application des principes de bonnes pratiques de laboratoire et de la ve´rification de sa mise en application pour les essais effectue´s sur les substances chimiques; Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donne´ le 12 février 2002;


Vu l’accord du Ministre du Budget, donne´ le 1er mars 2002; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonneés le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplace´ par la loi du 4 juillet 1989 et modifie´ par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence motiveé par la circonstance que : — ce projet touche au financement des dispositions prises dans le cadre de la transposition des directives 1999/11/CE et 1999/12/CE de la Commission du 8 mars 1999 relatives aux principes de bonnes pratiques de laboratoire; — les dispositions pour la transposition de ces directives ainsi que le pre´sent projet ont de´ja` e´te´ soumis a` l’avis du Conseil d’Etat; — le Conseil d’Etat a donne´ les avis n° 31.066/3 et n° 31.068/3 le 2 février 2001 dont il ressortait qu’il y avait une base le´gale insuffisante pour la transposition de ces directives; — par la loi du 30 décembre 2001 le fondement le´gal a e´te´ donne´ pour la transposition de ces directives; — les dispositions nećessaires pour la transposition de ces directives doivent eˆtre prises sans de´lai; — la transposition de ces directives ne peut pas eˆtre effective sans que soient e´galement prises les mesures nećessaires au financement des taˆches dećoulant de la transposition de ces directives; Sur la proposition de Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, Nous avons arreˆté et arreˆtons :

Artikel 1. § 1. Het bekomen, de verlenging, de uitbreiding en de controle van conformiteit met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 6 maart 2002 tot vaststelling van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de uitvoering ervan bij proeven op scheikundige stoffen, zijn onderworpen aan voorafgaandelijk door de aanvrager te betalen vergoedingen.

Article 1er. § 1er. L’obtention, la prolongation, l’extension et la ve´rification de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire conforme´ment aux impositions de l’arreˆte´ royal du 6 mars 2002 fixant les principes de bonnes pratiques de laboratoire et la ve´rification de sa mise en application pour les essais effectue´s sur les substances chimiques, sont soumises a` des redevances payables, anticipativement, par le demandeur.

§ 2. Het bedrag van de vergoedingen is afhankelijk van de aard en het volume van de inspecties en andere noodzakelijke activiteiten.

§ 2. Le montant des redevances de´pend de la nature et du volume des inspections et autres activite´s nećessaires.

Art. 2. Elke aanvraag voor het bekomen of de verlenging van een certificaat die verklaart dat de goede laboratoriumpraktijken worden nageleefd, ingediend door een laboratorium, is onderworpen aan de betaling van een vast en niet terugvorderbaar dossierrecht van 375 euro.

Art. 2. Toute demande d’obtention ou de prolongation d’un certificat de´montrant l’application des bonnes pratiques de laboratoire, introduite par un laboratoire, est soumise au paiement d’un droit de dossier, fixe et non rećupe´rable, de 375 euros.

10008


Art. 3. Het uurtarief op basis waarvan de federale autoriteit voor het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken de te betalen vergoeding voor het uitvoeren van inspecties en studie-audits bepaalt, is vastgesteld op 90 euro per persoon.

Art. 3. Le tarif horaire sur base duquel l’autorite´ fe´de´rale de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire de´termine la redevance a` payer pour l’exećution d’inspections et de ve´rifications d’e´tudes, est fixe´ a` 90 euros par personne.

Het bovenvermeld uurtarief is van toepassing bij het uitvoeren van inspecties en studie-audits inzake elk verzoek tot het bekomen, het verlengen of het uitbreiden van certificaten die verklaren dat de goede laboratoriumpraktijken nageleefd worden, alsmede op de verificatie waaraan de laboratoria met een status van naleving van de goede laboratoriumpraktijken zijn onderworpen.

Le tarif horaire ci-dessus est d’application pour l’exećution d’inspections de laboratoire et de ve´rification d’e´tudes relatives a` toute demande d’obtention, de prolongation ou d’extension des certificats pour l’application des bonnes pratiques de laboratoire ainsi que pour la ve´rification a` laquelle sont soumis les laboratoires ayant un statut d’application des bonnes pratiques de laboratoire.

Voor elke aanvraag maakt de federale instantie bevoegd voor het toezicht op naleving van de goede laboratoriumpraktijken een gedetailleerde prijsofferte.

Chaque demande fait l’objet d’une offre de prix de´tailleé e´manant de l’autorite´ fe´de´rale de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire.

Art. 4. De reiskosten veroorzaakt ter gelegenheid van een inspectie van goede laboratoriumpraktijken zijn ten laste van de aanvrager en worden berekend op basis van de bedragen die door het koninklijk besluit van 20 juli 2000 houdende algemene regeling inzake reiskosten voorzien zijn.

Art. 4. Les frais de parcours engage´s a` l’occasion d’une inspection de bonnes pratiques de laboratoire sont a` charge du demandeur et sont calcule´s sur la base des montants pre´vus par l’arreˆte´ royal du 20 juillet 2001 portant re´glementation geńe´rale en matie`re de frais de parcours.


Art. 5. Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement est chargeé de l’exećution au pre´sent arreˆte´. Donne´ à Bruxelles, le 6 mars 2002.

Gegeven te Brussel, 6 maart 2002.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :


La Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, Mme M. AELVOET c

N. 2002 — 945 [S − C − 2002/22200] 6 MAART 2002. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de uitvoering ervan bij proeven op scheikundige stoffen

F. 2002 — 945 [S − C − 2002/22200] 6 MARS 2002. — Arreˆte´ royal fixant les principes de bonnes pratiques de laboratoire et la ve´rification de leur mise en application pour les essais effectues sur les substances chimiques

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 30 december 2001 houdende sociale en diverse bepalingen, inzonderheid op artikel 47; Gelet op het koninklijke besluit van 27 oktober 1988 betreffende de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de uitvoering ervan bij proeven op scheikundige stoffen;

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 30 décembre 2001 portant des dispositions sociales et diverses, notamment l’article 47; Vu l’arrêté royal du 27 octobre 1988 relatif à l’application des principes de bonnes pratiques de laboratoire et à la vérification de sa mise en application pour les essais effectués sur les substances chimiques; Vu la directive 1999/11/CE de la Commission du 8 mars 1999 portant adaptation au progre`s technique des principes de bonnes pratiques de laboratoire vise´s dans la directive 87/18/CEE du Conseil concernant de rapprochement des dispositions le´gislatives, re`glementaires et administratives relatives a` l’application des principes de bonnes pratiques de laboratoire et au controˆle de leur application pour les essais sur les substances chimiques; Vu la directive 1999/12/CE de la Commission du 8 mars 1999 portant deuxie`me adaptation au progre`s technique de l’annexe de la directive 88/320/CEE du Conseil, concernant l’inspection et la ve´rification de bonnes pratiques de laboratoire (BPL); Vu l’avis de l’Inspecteur des Finances, donne´ le 12 février 2002;

Gelet op de richtlijn 1999/11/EG van de Commissie van 8 maart 1999 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken als uiteengezet in Richtlijn 87/18/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de toepassing ervan voor tests op chemische stoffen; Gelet op de richtlijn 1999/12/EG van de Commissie van 8 maart 1999 tot tweede aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van de bijlage bij Richtlijn 88/320/EEG van de Raad inzake de inspectie en de verificatie van goede laboratoriumpraktijken (GLP); Gelet op het advies van de Inspecteur van Financie¨n, gegeven op 12 februari 2002; Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 1 maart 2002; Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoo¨rdineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996; Gelet op de dringende noodzakelijkheid gemotiveerd door het feit dat : — dit ontwerp strekt tot omzetting van de richtlijnen 1999/11/EG en 1999/12/EG van de Commissie van 8 maart 1999 betreffende de beginselen van goede laboratoriumpraktijken; — de termijn voor de omzetting van deze richtlijnen reeds verstreken is; — dit ontwerp reeds werd voorgelegd aan het advies van de Raad van State; — de Raad van State het advies nr. 31.066/3 van 2 februari 2001 verstrekt heeft waaruit bleek dat onvoldoende wettelijke basis voor de omzetting van deze richtlijnen bestond; — de Europese Commissie op 18 juli 2001 een met redenen omkleed advies heeft uitgevaardigd wegens het nog niet omzetten van bovenvermelde richtlijnen;

Vu l’accord du Ministre du Budget, donne´ le 1er mars 2002; Vu les lois sur le Conseil d’Etat, coordonneés le 12 janvier 1973, notamment l’article 3, § 1er, remplace´ par la loi du 4 juillet 1989 et modifie´ par la loi du 4 août 1996; Vu l’urgence motiveé par la circonstance que : — ce projet porte la transposition des directives 1999/11/CE et 1999/12/CE de la Commission du 8 mars 1999 relatives aux principes de bonnes pratiques de laboratoire; — le délai de transposition de ces directives est de´ja` dépasseé; — ce projet a e´te´ soumis a` l’avis du Conseil d’Etat; — le Conseil d’Etat a donne´ son avis n° 31.066/3 le 2 février 2001 dont il ressortait qu’il y avait une base le´gale insuffisante pour la transposition de ces directives; — la Commission europeénne a e´mis le 18 juillet 2001 un avis motive´ pour non transposition des directives sus-mentionneés;


10009

— bij de wet van 30 december 2001 houdende sociale en diverse bepalingen rechtsgrond werd gegeven voor de omzetting van deze richtlijnen;

— par la loi du 30 décembre 2001 portant des dispositions sociales et diverses le fondement le´gal a e´te´ donne´ pour la transposition de ces directives;

— de nodige maatregelen tot omzetting van deze richtlijnen zonder verwijl dienen genomen te worden;

— les dispositions nećessaires pour la transposition de ces directives doivent eˆtre prises sans de´lai;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu,

Sur la proposition de Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. — Definities

Nous avons arreˆté et arreˆtons : CHAPITRE Ier. — De´finitions

Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

Article 1er. Pour l’application du pre´sent arreˆte´, il faut entendre par :

1° Beginselen van goede laboratoriumpraktijken : een kwaliteitssysteem dat betrekking heeft op de wijze waarop studies over de eigenschappen van chemische stoffen in laboratoria worden georganiseerd en op de voorwaarden waaronder deze studies worden gepland, uitgevoerd, gecontroleerd, geregistreerd, gerapporteerd, verdeeld en gearchiveerd;

1° Principes de bonnes pratiques de laboratoire : un syste`me de qualite´ se rapportant au mode d’organisation des e´tudes relatives aux caracte´ristiques des substances chimiques dans les laboratoires et aux conditions dans lesquelles ces e´tudes sont planifieés, reáliseés, controˆleés,enregistreés, rapporteés, diffuseés et archiveés;

2° Toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken : de inspectie van laboratoria en/of studie-audits om na te gaan of de beginselen van goede laboratoriumpraktijken worden nageleefd;

2° Ve´rification de la mise en conformite´ des principes de bonnes pratiques de laboratoire : l’inspection de laboratoires et/ou la ve´rificationd’e´tudes reáliseés afin de s’assurer du respect des principes de bonnes pratiques de laboratoire;

3° Programma voor de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken : een specifiek programma opgesteld voor het toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken door laboratoria door middel van inspecties en verificatie van studies;

3° Programme de mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire : un dispositif particulier e´tabli pour ve´rifier la mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire effectue´ par des laboratoires au moyen d’inspections et de ve´rification d’e´tudes;

4° Instantie voor het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken : een organisme dat belast is met het toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken door laboratoria en met andere taken die verband houden met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken;

4° Autorite´ de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire : un organisme charge´ de controˆler la mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire par les laboratoires et de remplir d’autres taˆches relatives aux principes de bonnes pratiques de laboratoire;

5° Inspectie van goede laboratoriumpraktijken : een onderzoek ter plaatse van de werkwijzen en praktijken van het laboratorium, om te beoordelen in welke mate de beginselen van goede laboratoriumpraktijken worden nageleefd;

5° Inspection de bonnes pratiques de laboratoire : un examen sur place des proce´dures et des me´thodes appliqueés dans le laboratoire, afin d’e´valuer le degre´ de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire;

6° Studie-audit : een vergelijking van de onbewerkte gegevens met het voorlopig of eindverslag, om na te gaan of de onbewerkte gegevens juist in het verslag zijn verwerkt, om na te gaan of de studies zijn uitgevoerd in overeenstemming met het studieplan en de standaardwerkvoorschriften, om aanvullende informatie te verkrijgen die niet in het verslag is vermeld en om vast te stellen of bij het verkrijgen van de gegevens methodes zijn toegepast die de geldigheid ervan in vraag kunnen stellen;

6° Ve´rification d’e´tude : une comparaison des donneés brutes qui y sont associeés avec le rapport provisoire ou final, en vue de de´terminer si les donneés brutes ont e´te´ traiteés avec exactitude, de ve´rifier si les essais ont e´te´ mene´s conforme´ment au plan d’e´tude et aux modes ope´ratoires normalise´s, d’obtenir des informations comple´mentaires ne figurant pas dans le rapport et d’e´tablir si les me´thodes utiliseés pour obtenir les donneés ne risquaient pas d’entacher leur validite´;

7° Inspecteur van goede laboratoriumpraktijken : de persoon die de inspecties uitvoert namens de instantie bevoegd voor het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken;

7° Inspecteur de bonnes pratiques de laboratoire : la personne qui reálise les inspections du laboratoire pour le compte de l’autorite´ compe´tente de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire;

8° Status van conformiteit met de goede laboratoriumpraktijken : de mate waarin, volgens de bevoegde instantie, een laboratorium de beginselen van goede laboratoriumpraktijken, het toepassingsgebied, de testen en de geldigheidsdatum naleeft;

8° Degre´ de conformite´ aux bonnes pratiques de laboratoire : le degre´ d’adhe´sion aux principes de bonnes pratiques de laboratoire, au domaine d’application, aux essais et a` la date de validite´ d’un laboratoire, qui est e´value´ par l’autorite´ compe´tente de ve´rification en la matie`re;

9° Bevoegde instantie voor het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken : het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur is belast met het toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken in de laboratoria;

9° Autorite´ compe´tente de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire : l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur est charge´ de controˆler la mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire dans les laboratoires;

10° Conformiteitsverklaring van goede laboratoriumpraktijken : het document, ondertekend en gedateerd door de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, vermeldend dat het laboratorium studies volgens de beginselen van goede laboratoriumpraktijken uitvoert in een toepassingsgebied dat gespecificeerd is in artikel 1 van de richtlijn 88/320/EEG van de Raad inzake de inspectie en de verificatie van goede laboratoriumpraktijken (GLP);

10° Dećlaration de conformite´ en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire : le document, signe´ et date´ par le Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur, mentionnant que le laboratoire reálise des e´tudes selon les principes de bonnes pratiques de laboratoire dans un domaine d’application spećifie´ dans l’article 1er de la directive 88/320/CEE du Conseil concernant l’inspection et la ve´rification de bonnes pratiques de laboratoire (BLP);

11° Veldstudie : een proef of een geheel van proeven waarbij een chemische stof wordt onderzocht om gegevens te bekomen over zijn eigenschappen en veiligheid met betrekking tot de gezondheid van mens en dier en/of het leefmilieu.

11° Etude sur le terrain : un essai ou un ensemble d’essais au cours duquel est examineé une substance chimique en vue d’obtenir des donneés sur ses proprie´te´s et sur sa sećurite´ du point de vue de la sante´ humaine, animale et/ou l’environnement.

10010

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE HOOFDSTUK II — Toepassingsgebied vin de beginselen van goede laboratoriumpraktijken

CHAPITRE II. — Domaine d’application des principes de bonnes pratiques de laboratoire

Art. 2. De beginselen van goede laboratoriumpraktijken moeten worden toegepast op niet klinische veiligheidsproeven van teststoffen aanwezig in farmaceutische, cosmetische en fytofarmaceutische producten, diergeneesmiddelen, industrie¨le chemicalie¨n, voedings- en veevoerderadditieven. Deze teststoffen zijn synthetisch chemische producten, producten van natuurlijke of biologische oorsprong of levende organismen. Deze proeven hebben tot doel gegevens te bekomen over de eigenschappen van teststoffen en over hun schadelijkheid met betrekking tot de gezondheid van mens, dier of het leefmilieu.

Art. 2. Les principes de bonnes pratiques de laboratoire doivent eˆtre applique´s aux essais de sećurite´ non cliniques sur des substances d’essais pre´sentes dans les produits pharmaceutiques, cosme´tiques, ve´te´rinaires, phytopharmaceutiques, chimiques industriels, les additifs alimentaires et pour la nourriture du be´tail. Ces substances d’essais sont des produits chimiques synthe´tiques, des produits d’origine naturelle ou biologique ou des organismes vivants. Le but de ces essais est de fournir des donneés sur les proprie´te´s des substances d’essais et sur l’innocuite´ de celles-ci du point de vue de la sante´ humaine, animale ou de l’environnement.

De beginselen van goede laboratoriumpraktijken moeten eveneens worden toegepast bij proeven die kaderen in veldstudies.

Les principes de bonnes pratiques de laboratoire doivent e´galement eˆtre applique´s aux essais mene´s dans le cadre d’e´tudes sur le terrain.

De beginselen van goede laboratoriumpraktijken zijn van toepassing op niet-klinische veiligheidsproeven, vereist door de bevoegde overheid, ten einde de erkenning van farmaceutische, cosmetische en fytofarmaceutische producten, diergeneesmiddelen, industrie¨le chemicalie¨n, voedings- en veevoerderadditieven toe te staan of te weigeren.

Les principes de bonnes pratiques de laboratoire s’appliquent aux essais de sećurite´ non cliniques, exige´s par l’autorite´ compe´tente, en vue d’agreér ou licencier les produits pharmaceutiques, cosme´tiques, ve´te´rinaires, phytopharmaceutiques, chimiques industriels, les additifs alimentaires et pour la nourriture du be´tail.

HOOFDSTUK III. — Conformiteitsverklaring van goede laboratoriumpraktijken

CHAPITRE III. — Dećlaration de conformite´ de bonnes pratiques de laboratoire

Art. 3. Bij het voorleggen van de resultaten moet het laboratorium, dat de in artikel 2 van dit besluit bedoelde proeven heeft uitgevoerd, bevestigen dat de uitvoering van de proeven is gebeurd overeenkomstig de beginselen van goede laboratoriumpraktijken bedoeld in artikel 1 van dit besluit.

Art. 3. Lors de la remise des donneés, le laboratoire qui a effectue´ des essais, vise´s a` l’article 2 du pre´sent arreˆte´, doit certifier que l’exećution des essais a e´te´ effectueé conforme´ment aux principes de bonnes pratiques de laboratoire viseés a` l’article 1er du pre´sent arreˆte´.

HOOFDSTUK IV. — Toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken

CHAPITRE IV. — Ve´rification de la mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire

Art. 4. Het toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken wordt uitgeoefend door uitvoering van inspecties van laboratoria en studie-audits door de bevoegde instantie voor het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken als beschreven in artikel 5 van dit besluit.

Art. 4. La ve´rification de la mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire est effectueé par l’exećution d’inspections de laboratoires et de ve´rifications d’e´tudes par l’autorite´ compe´tente de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire comme dećrit a` l’article 5 du pre´sent arreˆte´.

HOOFDSTUK V. — Inspectie van goede laboratoriumpraktijken en studie-audits

CHAPITRE V. — Inspection de bonnes pratiques de laboratoire et ve´rification des e´tudes

Art. 5. § 1. Het verzoek tot toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken door de laboratoria die proeven uitvoeren bedoeld in artikel 2 van dit besluit, moet gericht worden aan de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, Juliette Wytsmanstraat 14, 1050 Brussel. In dat verzoek moeten de sectoren van producten, bedoeld in artikel 2 van dit besluit, en het type van proeven, waarvoor de conformiteitsverklaring wordt gevraagd, duidelijk zijn omschreven.

Art. 5. § 1er. La demande de ve´rification de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire par les laboratoires effectuant des essais vise´s a` l’article 2 du pre´sent arreˆte´, doit eˆtre adresseé au Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur, rue Juliette Wytsman 14, 1050 Bruxelles. La demande doit clairement spećifier les secteurs de produits vise´s a` l’article 2 du pre´sent arreˆte´ et le type d’essais pour lesquels la dećlaration de conformite´ est demandeé.

§ 2. Het laboratorium moet kunnen aantonen dat het de proeven, waarvoor een conformiteitsverklaring wordt aangevraagd, uitvoert volgens de beginselen van goede laboratoriumpraktijken. Het laboratorium moet er zich toe verbinden :

§ 2. Le laboratoire demandeur doit pouvoir justifier qu’il effectue les essais, pour lesquels la dećlaration de conformite´ est revendiqueé, conforme´ment aux principes de bonnes pratiques de laboratoire. Le laboratoire doit s’engager a` :

1° alle inlichtingen te verstrekken die nodig zijn voor het uitvoeren van inspecties en studie-audits;

1° fournir tous les renseignements nećessaires aux inspections et ve´rification des e´tudes;

2° aan de in artikel 5, § 5, 2°, van dit besluit bedoelde agenten toegang te verlenen tot het laboratorium.

2° permettre l’acce`s du laboratoire aux agents vise´s a` l’article 5, § 5, 2°, du pre´sent arreˆte´.

§ 3. In het raam van dit besluit stelt het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur een programma voor de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken op en voert dit uit in de laboratoria die de in artikel 2 van dit besluit bepaalde proeven uitvoeren, overeenkomstig de instructies beschreven in het handboek van het Belgisch bewakingsprogramma voor de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken. Het Instituut beheert de administratie betreffende dit programma en besteedt vooral aandacht aan de vertrouwelijkheid van de informatie en resultaten verstrekt door de laboratoria. Het programma kan aangevraagd worden bij het Bureau Kwaliteitszorg van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid Louis Pasteur.

§ 3. Dans le cadre du pre´sent arreˆte´, l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur re´dige un programme de ve´rification de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire et reálise ce programme dans les laboratoires effectuant des essais pre´vus par l’article 2 du pre´sent arreˆte´, conforme´ment aux instructions dećrites dans le manuel du programme belge de ve´rification de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire. L’Institut ge`re l’administration affe´rente a` ce programme et donne surtout une attention particulie`re aux questions de confidentialite´ relative aux informations et re´sultats donne´s par le laboratoire. Le programme peut eˆtre demande´ au Bureau Assurance Qualite´ de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur.

§ 4. Het programma voor de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken omvat :

§ 4. Le programme de ve´rification de la mise en conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire comprend :

1° de inspecties van laboratoria bestaande uit een algemene inspectie van het laboratorium en de verificatie van tenminste twee beeïndigde studies. De inspectie van de laboratoria zal om de twee tot drie jaar uitgevoerd worden. De inspecties mogen vaker gebeuren wanneer er een vermoeden van niet-conformiteit bestaat;

1° les inspections de laboratoires comprenant une inspection geńe´rale du laboratoire et une ve´rification de deux e´tudes termineés au moins. L’inspection des laboratoires sera effectueé tous les deux a` trois ans. Des inspections plus rapprocheés peuvent avoir lieu s’il y a suspicion de non conformite´;

2° de inspecties en studie-audits op verzoek van een federale overheid op het ogenblik dat aan deze overheid gegevens worden voorgelegd;

2° les inspections et les ve´rifications d’e´tudes faites a` la demande d’une autorite´ fe´de´rale, formuleé a` la suite de la soumission de donneés a` cette autorite´;


10011

3° de inspecties en studie-audits op verzoek van een buitenlandse overheid. Deze verzoeken moeten behoorlijk worden verrechtvaardigd en hun draagwijdte moet duidelijk worden gepreciseerd.

3° les inspections et les ve´rifications d’e´tudes faites a` la demande d’une autorite´ e´trange`re. Ces demandes devraient eˆtre duˆment justifieéset leur porteé prećiseé.

§ 5. De inspecties en studie-audits worden uitgevoerd door inspecteurs van goede laboratoriumpraktijken. Deze worden voor de duur van de inspectie en van de studie-audits door het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur aangeduid.

§ 5. Les inspections et les ve´rifications d’e´tudes sont effectueés par des inspecteurs de bonnes pratiques de laboratoire. Ceux-ci sont de´signe´s par l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur pour la dureé de l’inspection et de la ve´rification d’e´tudes.

Indien het dossier van de aanvraag behoort tot eéń of meerdere gereglementeerde sectoren, kunnen vertegenwoordigers van de betrokken departementen de inspecties en studie-audits bijwonen.

Lorsque la demande concerne un ou plusieurs secteurs re´glemente´s, des repre´sentants des de´partements concerne´s peuvent assister aux inspections et ve´rification d’e´tudes.

In bepaalde omstandigheden kan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur beroep doen op federale, communautaire, gewestelijke of internationale experten om bepaalde deelaspecten van studies te verifie¨ren.

Dans certains circonstances, l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur peut faire appel aux experts fe´de´raux, communautaires, re´gionaux ou internationaux afin de ve´rifier quelques aspects partiels d’e´tudes.

§ 6. De samenstelling van het inspectieteam en het programma van de inspectie worden normaliter 14 dagen voó´r het uitvoeren van de inspectie aan de aanvrager meegedeeld.

§ 6. La composition de l’e´quipe d’inspection et le programme d’inspection sont normalement communique´s au demandeur au plus tard 14 jours avant l’exećution de l’inspection.

§ 7. Na afloop van de inspecties en controles van studies stellen de inspecteurs van goede laboratoriumpraktijken, bedoeld in artikel 5, § 5, van dit besluit, op basis van hun bevindingen een geschreven rapport op over de staat van conformiteit van het laboratorium en van de beoordeelde studies.

§ 7. A l’issue des inspections et ve´rifications d’e´tudes et sur base de leurs observations, les inspecteurs de bonnes pratiques de laboratoire, vise´s a` l’article 5, § 5, du pre´sent arreˆte´, pre´parent un rapport ećrit sur l’e´tat de conformite´ du laboratoire et des e´tudes ve´rifieés.

Dit rapport wordt binnen de 20 dagen aan de aanvrager overgemaakt, die binnen de 30 dagen, door middel van een aangetekend schrijven, zijn opmerkingen en commentaren kan laten geworden aan het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur.

Ce rapport est communique´ dans les 20 jours au demandeur qui peut, dans les 30 jours, faire valoir par lettre recommandeé ses remarques et commentaires aupre`s de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur.

§ 8. De Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis beslist op basis van het eindverslag en de opmerkingen en commentaren van het laboratorium of het laboratorium conform is met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken, bedoeld in artikel 1 van dit besluit.

§ 8. Sur base du rapport d’inspection et des remarques et commentaires du laboratoire, le Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur prend une dećision relative a` la conformite´ du laboratoire aux principes de bonnes pratiques de laboratoire vise´s a` l’article 1er du pre´sent arreˆte´.

De beslissing en een kopie van het eindverslag worden bij een ter post aangetekende brief naar het laboratorium opgestuurd. Indien de beslissing gunstig is, bevat het certificaat dat verklaart dat het laboratorium de beginselen van goede laboratoriumpraktijken naleeft minstens de volgende elementen :

La dećision ainsi qu’une copie du rapport d’inspection sont envoyeés au laboratoire par pli recommande´ a` la poste. Quand la dećision est favorable, le certificat dećlarant que le laboratoire respecte les principes de bonnes pratiques de laboratoire contient au moins les renseignements suivants :

— de identiteit van het laboratorium;

— l’identite´ du laboratoire;

— het identificatienummer van het laboratorium;

— le nume´ro d’identification du laboratoire;

— de handtekening van de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur en de datum van de handtekening;

— la signature du Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur et la date de la signature;

— de datum waarop de inspectie en de studie-audits werden uitgevoerd;

— la date a` laquelle l’inspection et la ve´rification des e´tudes ont e´te´ exećuteés;

— het toepassingsgebied van de conformiteitsverklaring van goede laboratoriumpraktijken.

— le domaine d’application de la dećlaration de conformite´ de bonnes pratiques de laboratoire.

Indien de beslissing ongunstig is, beschikt het laboratorium, vanaf de ontvangst van de beslissing van de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, over 30 dagen om deze laatste ervan in kennis te stellen of :

Quand la dećision est de´favorable, le laboratoire dispose de 30 jours, a` dater de la rećeption de la dećision du Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur, pour faire savoir a` celui-ci :

— hij afziet van het verzoek tot toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken; in dit geval wordt de aanvraag zonder gevolg geklasseerd;

— s’il renonce a` la demande de ve´rification de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire; dans ce cas, cette dernie`re est classeé sans suite;

— hij zijn verzoek weerhoudt; in dit geval wordt de verdere behandeling van het aanvraagdossier geschorst totdat de aanvrager van oordeel is dat hij klaar is voor een tweede inspectie en verificatie van studies.

— s’il maintien sa demande; dans ce cas, l’instruction du dossier de demande est suspendue et reprend son cours quand le demandeur estime eˆtre preˆt a` recevoir une seconde inspection et ve´rification d’e´tudes.

Bij onstentenis van deze kennisgeving wordt de beslissing definitief bij het verstrijken van deze termijn. Deze beslissing wordt meegedeeld aan het laboratorium bij een ter post aangetekend schrijven.

A de´faut de cette communication, la dećision devient de´finitive a` l’expiration de ce de´lai. Cette dećision est communiqueé au laboratoire par lettre recommandeé a` la poste.

10012


HOOFDSTUK VI. — Duur, behoud, uitbreiding en intrekking van de conformiteitsverklaring van goede laboratoriumpraktijken

CHAPITRE VI. — Dureé, maintien, extension et retrait de la dećlaration de conformite´ de bonnes pratiques de laboratoire

Art. 6. § 1. De status van conformiteit met de goede laboratoriumpraktijken wordt toegekend voor maximum drie jaar, tenzij anders bepaald in de conformiteitsverklaring van goede laboratoriumpraktijken. De status van conformiteit heeft uitsluitend betrekking op de in de conformiteitsverklaring van goede laboratoriumpraktijken vermelde toepassingsgebieden.

Art. 6. § 1er. Le degre´ de conformite´ aux bonnes pratiques de laboratoire est accorde´ pour une dureé maximum de trois ans sauf disposition contraire exprimeé dans la dećlaration de conformite´ de bonnes pratiques de laboratoire. Le degre´ de conformite´ couvre uniquement les domaines spećifie´s dans la dećlaration de conformite´ de bonnes pratiques de laboratoire.

§ 2. Onverminderd de in de artikelen 2, 3, 4 en 5 van dit besluit vermelde algemene voorwaarden moeten de laboratoria, om conform te blijven met de beginselen van goede laboratoriumpraktijken, voldoen aan de volgende voorwaarden :

§ 2. Sans pre´judice des dispositions geńe´rales, reprises aux articles 2, 3, 4 et 5 du pre´sent arreˆte´, les laboratoires doivent, pour rester conforme aux principes de bonnes pratiques de laboratoire, remplir les conditions suivantes :

— het vereffenen van de vergoedingen die vastgesteld zijn in het koninklijk besluit van 6 maart 2002 tot vaststelling van de vergoedingen in het kader van het toezicht op de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken van laboratoria voor proeven bedoeld in artikel 2 van dit besluit;

— s’acquitter des redevances fixeés par l’arreˆte´ royal du 6 mars 2002 fixant les redevances appliqueés par le syste`me de controˆle de conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire des laboratoires effectuant des essais vise´s a` l’article 2 du pre´sent arreˆte´;

— het schriftelijk meedelen aan de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur van elke wijziging van organisatorische of technische aard, die van invloed kan zijn op de status van conformiteit met de goede laboratoriumpraktijken;

— communiquer imme´diatement par ećrit au Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur, tout changement de nature organisationnelle ou technique susceptible de modifier le respect de conformite´ aux bonnes pratiques de laboratoire;

— het indienen van een aanvraag tot verlenging aan de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, ten laatste drie maanden voor het verstrijken van de termijn bepaald in de conformiteitsverklaring, volgens de procedure bepaald in artikel 5, § 1, van dit besluit.

— introduire une demande de prolongation au Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur au moins trois mois avant le terme de la pe´riode de validite´ de dećlaration de conformite´, selon la proce´dure pre´vue a` l’article 5, § 1er, du pre´sent arreˆte´.

§ 3. Elke aanvraag tot uitbreiding van de naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken dient de procedure, bepaald in artikel 5, § 1 van dit besluit te volgen.

§ 3. Toute demande d’extension de la conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire doit suivre la proce´dure pre´vue a` l’article 5, § 1er du pre´sent arreˆte´.

Een laboratorium kan op ieder ogenblik, geheel of gedeeltelijk, aan zijn naleving van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken verzaken, door het sturen van een aangetekende brief aan de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur.

Un laboratoire peut, a` tout moment, renoncer totalement ou partiellement a` sa conformite´ aux principes de bonnes pratiques de laboratoire, en le notifiant par lettre recommandeé au Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur.

Dit verzaken ontslaat het laboratorium, gedurende de periode van de status van naleving van de goede laboratoriumpraktijken, niet van de aangegane verplichtingen ten opzichte van de instantie bevoegd met het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken.

Cette renonciation ne le de´gage pas des obligations vis-a`-vis de l’autorite´ compe´tente de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire durant la pe´riode du degre´ de conformite´ aux bonnes pratiques de laboratoire.

§ 4. Wanneer niet meer voldaan wordt aan de beginselen van goede laboratoriumpraktijken, beslist de Directeur van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur, die het programma voor de naleving van goede laboratoriumpraktijken onder zijn bevoegdheid heeft, op basis van een met redenen omkleed advies, tot de gehele of gedeeltelijke, tijdelijke of definitieve intrekking van de status van conformiteit met de goede laboratoriumpraktijken.

§ 4. Lorsque les conditions des principes de bonnes pratiques de laboratoire ne sont plus remplies, le Directeur de l’Institut scientifique de la Sante´ publique - Louis Pasteur qui a autorite´ pour la dećlaration de conformite´ de bonnes pratiques de laboratoire, sur base d’un avis motive´, dećide du retrait du degre´ de conformite´ aux bonnes pratiques de laboratoire, totalement, partiellement, temporairement ou de´finitivement.

De beslissing wordt bij een ter post aangetekende brief aan het laboratorium meegedeeld en heeft onmiddellijk uitwerking.

La dećision est notifieé par lettre recommandeé a` la poste au laboratoire et prend effet imme´diatement.

HOOFDSTUK VII. — De instantie bevoegd voor het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken

CHAPITRE VII. — L’autorite´ compe´tente pour la ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire

Art. 7. § 1. Het secretariaat van de bevoegde instantie voor toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken wordt verzekerd door het Bureau Kwaliteitszorg van het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur.

Art. 7. § 1er. Le secre´tariat de l’autorite´ compe´tente pour la ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire est assureé par le Bureau Assurance Qualite´ de l’Institut scientifique de la Sante´ publique Louis Pasteur.

§ 2. De bevoegde instantie voor toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken stelt zijn reglement van inwendige orde op.

§ 2. L’autorite´ compe´tente pour la ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire re´dige son re`glement d’ordre inte´rieur.

§ 3. Benevens het uitvoeren van de taken beschreven in artikel 5, § 3 van dit besluit is de bevoegde instantie voor toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken inzonderheid belast met :

§ 3. Outre l’exećution de taˆches dećrites a` l’article 5, § 3 du pre´sent arreˆte´, l’autorite´ compe´tente pour la ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire est chargeé notamment :

— het voorstellen van leidraden voor de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken;

— de la proposition de directives portant sur l’application des principes de bonnes pratiques de laboratoire;

— het voorstellen van de vorm en de minimale inhoud van de aanvraagformulieren tot naleving van de beginselen met de goede laboratoriumpraktijken en de inspectierapporten;

— de la proposition de la forme et du contenu minimal des formulaires de demande de mise en conformite´ des principes de bonnes pratiques de laboratoire et des rapports d’inspection;


10013

— het voorstellen van de criteria betreffende de kwalificatie en opdrachten van de inspecteurs en de technische experten;

— de la proposition des crite`res de qualification et des taˆches des inspecteurs et des experts techniques;

— het beheren van de lijst van inspecteurs en technische experten;

— de la gestion de la liste des inspecteurs et des experts techniques et de leurs qualifications;

— het beheer van de lijst van laboratoria met status van naleving van de beginselen van de goede laboratoriumpraktijken. De wijzigingen aan deze lijst worden jaarlijks bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad;

— de la gestion des listes des laboratoires ayant un degre´ de mise en conformite´ des principes de bonnes pratiques de laboratoire. Les modifications a` cette liste sont publieés annuellement au Moniteur belge;

— het deelnemen aan inspecties met andere internationale monitoring autoriteiten belast met het toezicht op de naleving van goede laboratoriumpraktijken;

— de la participation aux inspections avec autres autorite´s internationales de ve´rification en matie`re de bonnes pratiques de laboratoire;

— het ter beschikking stellen van inspectierapporten van de laboratoria en van de controles van studies aan andere bevoegde overheden en/of opdrachtgevers van studies indien dit kan verrechtvaardigd worden.

— de la mise a` la disposition aux autres autorite´s compe´tentes et/ou aux commettants d’e´tudes des rapports d’inspections des autres laboratoires et de ve´rification d’e´tudes et seulement sur demande duˆment justifieé.

Art. 8. Het koninklijk besluit van 27 oktober 1988 betreffende de toepassing van de beginselen van goede laboratoriumpraktijken en het toezicht op de uitvoering ervan van de proeven op scheikundige stoffen wordt opgeheven.

Art. 8. L’arreˆte´ royal du 27 octobre 1988 relatif a` l’application des principes de bonnes pratiques de laboratoire et a` la ve´rification de sa mise en application pour les essais effectue´s sur les substances chimiques est abroge´.


Art. 9. Notre Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement est charge´ de l’exećution du pre´sent arreˆte´. Donne´ a` Bruxelles, le 6 mars 2002.

Gegeven te Brussel, 6 maart 2002.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :


La Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, Mme M. AELVOET

*

MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN

MINISTERE DE L’INTERIEUR

N. 2002 — 946 [C − 2001/01309] 21 DECEMBER 2001. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de officie¨le Duitse vertaling van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens

F. 2002 — 946 [C − 2001/01309] 21 DECEMBRE 2001. — Arreˆte´ royal e´tablissant la traduction officielle en langue allemande de l’arreˆte´ royal du 13 fe´vrier 2001 portant exećution de la loi du 8 dećembre 1992 relative a` la protection de la vie priveé a` l’e´gard des traitements de donneés a` caracte`re personnel

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 76, § 1, 1°, en § 3, vervangen bij de wet van 18 juli 1990; Gelet op het ontwerp van officie¨le Duitse vertaling van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, opgemaakt door de Centrale dienst voor Duitse vertaling van het Adjunct-arrondissementscommissariaat in Malmedy; Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken,

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 31 dećembre 1983 de re´formes institutionnelles pour la Communaute´ germanophone, notamment l’article 76, § 1er, 1°, et § 3, remplace´ par la loi du 18 juillet 1990; Vu le projet de traduction officielle en langue allemande de l’arreˆte´ royal du 13 fe´vrier 2001 portant exećution de la loi du 8 dećembre 1992 relative a` la protection de la vie priveé a` l’e´gard des traitements de donneés a` caracte`re personnel, e´tabli par le Service central de traduction allemande du Commissariat d’arrondissement adjoint a` Malmedy;


Sur la proposition de Notre Ministre de l’Inte´rieur, Nous avons arreˆté et arreˆtons :

Artikel 1. De bij dit besluit gevoegde tekst is de officie¨le Duitse vertaling van het koninklijk besluit van 13 februari 2001 ter uitvoering van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.

Article 1er. Le texte annexe´ au pre´sent arreˆte´ constitue la traduction officielle en langue allemande de l’arreˆte´ royal du 13 fe´vrier 2001 portant exećution de la loi du 8 dećembre 1992 relative a` la protection de la vie priveé a` l’e´gard des traitements de donneés a` caracte`re personnel.

Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 2. Notre Ministre de l’Inte´rieur est charge´ de l’exećution du pre´sent arreˆte´.

Gegeven te Brussel, 21 december 2001.

ALBERT

Donne´ a` Bruxelles, le 21 décembre 2001.

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :

De Minister van Binnenlandse Zaken, A. DUQUESNE

Le Ministre de l’Inte´rieur, A. DUQUESNE

10014

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Annexe - Bijlage MINISTERIUM DER JUSTIZ 13. FEBRUAR 2001 — Ko¨niglicher Erlass zur Ausfu¨hrung des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten ¨ NIG BERICHT AN DEN KO 1. Einleitung Durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998 ist das Gesetz vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten an die Bestimmungen der Europaïschen Richtlinie 95/46/EG vom 24. Oktober 1995 angepasst worden. Durch die Umsetzung dieser Richtlinie ist das Gesetz vom 8. Dezember 1992 grundlegend gea¨ndert worden, so dass sich ein neuer Ausfu¨hrungserlass als notwendig erwiesen hat. Laut Artikel 32 der Europaïschen Richtlinie werden die Bestimmungen dieser Richtlinie von den Mitgliedstaaten erst in nationale Rechtsvorschriften umgesetzt, nachdem die erforderlichen Rechts- und Verwaltungsvorschriften in Kraft getreten sind. Die Frist fu¨r die Umsetzung ist am 24. Oktober 1998 ausgelaufen. Vor der Umsetzung der Europaïschen Richtlinie durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998 sind circa fu¨nfzehn Ko¨nigliche Erlasse zur Ausfu¨hrung des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 erlassen worden. Diese große Anzahl Ausfu¨hrungserlasse hat die Transparenz der Vorschriften in diesem Bereich nicht begu¨nstigt. Ein wichtiges Ziel des Erlasses, der Ihnen jetzt vorgelegt wird, besteht dann auch darin, dass er so gut wie alle Ko¨niglichen Erlasse, die zuvor aufgrund des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 erlassen worden sind, aufhebt und soweit wie mo¨glich durch einen einzigen allgemeinen Erlass ersetzt. Es muss darauf hingewiesen werden, dass die Richtlinie 95/46/EG gema¨ß ihrem Artikel 33 ab Juni 2001 unter Beru¨cksichtigung der Entwicklung der Informationstechnologie und der Arbeiten u¨ber die Informationsgesellschaft beurteilt wird. Der Aufgabenkomplex, der dem Ko¨nig durch das Gesetz vom 8. Dezember 1992 nach seiner Aba¨nderung durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998 aufgetragen wird, ist breitgefa¨chert. Nicht weniger als fu¨nfunddreißig Bestimmungen des Gesetzes mu¨ssen beziehungsweise ko¨nnen vom Ko¨nig ausgefu¨hrt werden. 1) Art. 3 § 6: Erma¨chtigung fu¨r das Europaïsche Zentrum fu¨r vermisste und sexuell ausgebeutete Kinder, von einigen Bestimmungen des Gesetzes abzuweichen, einschließlich der Dauer und der Bedingungen der Erma¨chtigung und des Statuts des Datenschutzbeauftragten. 2) Art. 4 § 1 Nr. 2: Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu wissenschaftlichen Zwecken. 3) Art. 4 § 1 Nr. 5: Aufbewahrung personenbezogener Daten zu wissenschaftlichen Zwecken. 4) Art. 5 Buchstabe f): Zula¨ssigkeit einer Verarbeitung personenbezogener Daten aufgrund einer Interessenabwa¨gung; der Ko¨nig kann die Fa¨lle bestimmen, in denen dieser Rechtfertigungsgrund nicht angefu¨hrt werden darf. 5) Art. 6 § 2 Buchstabe a): Abweichung vom Prinzip der Zula¨ssigkeit der Verarbeitung besonders schu¨tzenswerter Daten aufgrund der schriftlichen Einwilligung der betroffenen Person. 6) Art. 6 § 2 Buchstabe g): Bedingungen fu¨r die Verarbeitung besonders schu¨tzenswerter Daten zu wissenschaftlichen Zwecken. 7) Art. 6 § 2 Buchstabe k): Individuelle Erma¨chtigung fu¨r die Verarbeitung besonders schu¨tzenswerter Daten seitens Vereinigungen mit Rechtsperso¨nlichkeit oder gemeinnu¨tziger Einrichtungen, deren Hauptzweck die Verteidigung der Menschenrechte und Grundfreiheiten ist. 8) Art. 6 § 3: Individuelle Erma¨chtigung fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten u¨ber das Sexualleben seitens einer Vereinigung mit Rechtsperso¨nlichkeit oder einer gemeinnu¨tzigen Einrichtung, deren Hauptzweck die Beurteilung, Betreuung und Behandlung von Personen, deren Sexualverhalten als Straftat qualifiziert werden kann, ist und die zur Verwirklichung dieses Zwecks von der zusta¨ndigen Beho¨rde zugelassen und bezuschusst wird. 9) Art. 6 § 4: Sonderbedingungen fu¨r die Verarbeitung besonders schu¨tzenswerter Daten. 10) Art. 7 § 2 Buchstabe a): Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig zu bestimmen, in welchen Fa¨llen das Verbot, Daten u¨ber die Gesundheit zu verarbeiten, nicht durch eine schriftliche Einwilligung der betroffenen Person aufgehoben werden kann. 11) Art. 7 § 2 Buchstabe k): Bedingungen fu¨r die Verarbeitung von Daten u¨ber die Gesundheit fu¨r die Erfordernisse der wissenschaftlichen Forschung. 12) Art. 7 § 3: Sonderbedingungen fu¨r die Verarbeitung von Daten u¨ber die Gesundheit. 13) Art. 7 § 4 Absatz 2: Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig zu bestimmen, welche Kategorien von Personen im Sinne des Gesetzes als Fachkra¨fte der Gesundheitspflege gelten. 14) Art. 8 § 2 Buchstabe e): Bedingungen fu¨r die Verarbeitung gerichtlicher personenbezogener Daten zu wissenschaftlichen Zwecken. 15) Art. 8 § 4: Sonderbedingungen fu¨r die Verarbeitung gerichtlicher personenbezogener Daten. 16) Art. 9 § 1 Buchstabe e): Zusa¨tzliche Informationen, die der Verantwortliche je nach spezifischer Art der Verarbeitung zu dem Zeitpunkt erteilen muss, an dem er die Daten von der betroffenen Person erha¨lt. 17) Art 9 § 2 Buchstabe e): Zusa¨tzliche Informationen, die der Verantwortliche je nach spezifischer Art der Verarbeitung zu dem Zeitpunkt erteilen muss, an dem er die Daten auf eine andere Weise als bei der betroffenen Person selber sammelt. 18) Art. 9 § 2 Absatz 3: Bedingungen fu¨r die Befreiung von der durch Artikel 9 § 2 des Gesetzes auferlegten Informationspflicht. 19) Art. 10 § 1 Absatz 2: Bestimmung der Personen, bei denen das Auskunftsrecht ausgeu¨bt werden kann. 20) Art. 10 § 1 Absatz 4: Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig, die Modalita¨ten fu¨r die Ausu¨bung des Rechts auf Einsichtnahme zu bestimmen. 21) Art. 12 § 2: Bestimmung der Personen, bei denen das Berichtigungsrecht und das Widersetzungsrecht ausgeu¨bt werden muss. 22) Art. 13 Absatz 2: Modalita¨ten, gema¨ß denen das indirekte Recht auf Einsichtnahme u¨ber den Ausschuss ausgeu¨bt werden kann. 23) Art. 13 Absatz 4: Informationen, die der Ausschuss Betroffenen bei einer Verarbeitung durch Polizeidienste im Hinblick auf Identita¨tskontrollen mitteilen darf.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 24) Art. 16 § 4 Absatz 3: Festlegung angepasster Normen fu¨r die Sicherheit der Datenverarbeitung bei der Verarbeitung personenbezogener Daten. 25) Art. 17 § 8: Befreiung von der Erkla¨rungspflicht fu¨r bestimmte Kategorien von Verarbeitungen personenbezogener Daten. 26) Art. 17 § 9: Festlegung des Beitrags, den der Verantwortliche bei der Erkla¨rung entrichten muss. 27) Art. 17bis: Bestimmung seitens des Ko¨nigs der Verarbeitungskategorien, die besondere Gefahren fu¨r die Rechte und Freiheiten der betroffenen Personen darstellen, und der fu¨r diese Verarbeitungen einzuhaltenden Sonderbedingungen, damit die Rechte und Freiheiten der betroffenen Personen gewa¨hrleistet sind. 28) Art. 18 Absatz 3: Modalita¨ten fu¨r die Einsichtnahme des o¨ffentlichen Registers der automatisierten Verarbeitungen. 29) Art. 21 § 2: Bestimmung seitens des Ko¨nigs der Kategorien von Verarbeitungen personenbezogener Daten, fu¨r ¨ bermittlung personenbezogener Daten in La¨nder außerhalb der Europaïschen Gemeinschaft nicht erlaubt ist, die die U und der Umsta¨nde, unter denen dies nicht erlaubt ist. ¨ bermittlung oder eine Kategorie von U ¨ bermittlungen 30) Art. 22 § 2: Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig, eine U personenbezogener Daten in ein Land außerhalb der Europaïschen Gemeinschaft, das kein angemessenes Schutzniveau gewa¨hrleistet, zu erlauben, wenn der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche ausreichende Garantien bietet. 31) Art. 32bis § 1: Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig, im Hinblick auf die Anwendung internationaler Abkommen den Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens zu bestimmen, um aufgrund dieser Abkommen Auftra¨ge auszufu¨hren, die mit den dem Ausschuss durch das Gesetz zuerkannten Auftra¨gen identisch sind. 32) Art. 32bis § 2: Bestimmung seitens des Ko¨nigs der Modalita¨ten der Vertretung des Ausschusses durch bestimmte seiner Mitglieder oder Personalmitglieder bei internationalen Beho¨rden. 33) Art. 44: Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig, die Anwendung der Bestimmungen des Gesetzes im Hinblick auf die Beru¨cksichtigung der Spezifita¨t der verschiedenen Sektoren zu pra¨zisieren. 34) Art. 45: Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig, die Beho¨rden zu bestimmen, die in Kriegszeiten oder in Zeiten, die gema¨ß Artikel 7 des Gesetzes vom 12. Mai 1927 u¨ber die milita¨rischen Requirierungen damit gleichgesetzt sind, und wa¨hrend der Besetzung des belgischen Staatsgebiets durch den Feind den Befehl zur Zersto¨rung der Datenverarbeitungen geben oder mit der Zersto¨rung dieser Daten beauftragt sind. Ebenfalls Mo¨glichkeit fu¨r den Ko¨nig, die Ho¨he der Entscha¨digungen fu¨r die vorerwa¨hnten Zersto¨rungen festzulegen. 35) Art. 52: Festlegung der Daten des In-Kraft-Tretens der Artikel des Gesetzes und der Fristen, innerhalb deren die Verantwortlichen den Bestimmungen des Gesetzes nachkommen mu¨ssen. Im Erlass, der Ihnen heute vorgelegt wird, werden folgende Bestimmungen (noch) nicht zur Ausfu¨hrung gebracht: 1) Art. 3 § 6, 2) Art. 5 Buchstabe f), 3) Art. 6 § 2 Buchstabe k), 4) Art. 6 § 3, 5) Art. 7 § 4 Absatz 2, 6) Art. 16 § 4 Absatz 3, 7) Art. 17bis, 8) Art. 21 § 2, 9) Art. 22 § 2, 10) Art. 32bis § 1, 11) Art. 32bis § 2, 12) Art. 44, 13) Art. 45. Sieben der noch nicht ausgefu¨hrten Bestimmungen des Gesetzes geben dem Ko¨nig die Mo¨glichkeit, Maßnahmen zu erlassen (″der Ko¨nig kann ...″). Drei andere betreffen individuelle Erma¨chtigungen, ob auf Antrag der betreffenden Organisation oder nicht (Child Focus, Amnesty International, CRASC,...), vom Gesetz abzuweichen. Abgesehen von diesen individuellen Erma¨chtigungserlassen, die sowieso nicht in einen allgemeinen Ausfu¨hrungserlass geho¨ren, und den ″fakultativen″ Aufgaben, die dem Ko¨nig durch das Gesetz anvertraut sind, werden nur drei Gesetzesbestimmungen noch nicht durch vorliegenden Erlass ausgefu¨hrt, na¨mlich Art. 17bis, Art. 21 § 2 und Art. 22 § 2. Artikel 17bis Absatz 1 bestimmt, dass der Ko¨nig die Verarbeitungskategorien bestimmt, die besondere Gefahren darstellen, um anschließend fu¨r diese Verarbeitungen Sonderbedingungen festzulegen. Diese Bestimmung wird in besonderen Erlassen u¨ber die Verarbeitung personenbezogener Daten ausgefu¨hrt, zum Beispiel in spezifischen Bereichen. Aufgrund von Artikel 17bis Absatz 2 kann der Ko¨nig bestimmen, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche ¨ berwachung der Anwendung des Gesetzes und seiner einen Datenschutzbeauftragten bestellt, dem die unabha¨ngige U Ausfu¨hrungsmaßnahmen obliegt. Der Staatsrat unterstreicht in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 5, dass es den Autoren des Entwurfs obliegt zu untersuchen, ob es nicht sinnvoll wa¨re, bereits jetzt Artikel 17bis des Gesetzes zur Ausfu¨hrung zu bringen, was die in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten Daten betrifft. Da die mo¨glichen Verarbeitungen besonders schu¨tzenswerter Daten - insbesondere der in den Artikeln 6 und 8 erwa¨hnten Daten - zu den Verarbeitungskategorien geho¨ren, die erho¨hte Gefahren fu¨r die Rechte und Freiheiten der betroffenen Personen darstellen, mu¨ssten na¨mlich kurzfristig besondere Garantien vorgesehen werden, wie zum Beispiel die Verpflichtung, einen Datenschutzbeauftragten zu bestimmen. Im vorliegenden Ko¨niglichen Erlass wird diesbezu¨glich nichts vorgesehen. Es ist vorgezogen worden, andere Garantien fu¨r die Verarbeitung besonders schu¨tzenswerter Daten festzulegen. De jure verpflichtet das Gesetz den Ko¨nig diesbezu¨glich nicht, sondern bietet Ihm die Mo¨glichkeit (der Ko¨nig kann). De facto hat der Vorschlag einen Datenschutzbeauftragten einzusetzen - eine Idee, die aus der Richtlinie 95/46/EG und insbesondere aus der deutschen Praxis hervorgeht - in Belgien eigentlich nie viel Zuspruch gefunden. Sollte sich dies irgendwann jedoch als erforderlich erweisen, wu¨rde diese Angelegenheit durch einen besonderen Ko¨niglichen Erlass geregelt werden.

10015

10016

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 21 § 2 betrifft die so genannte schwarze Liste der La¨nder außerhalb der Europaïschen Gemeinschaft, in die ¨ bermittlung personenbezogener Daten nicht erlaubt ist. die U Artikel 21 § 1 des Gesetzes bestimmt, dass personenbezogene Daten, die Gegenstand einer Verarbeitung sind oder bestimmt sind, verarbeitet zu werden, in ein Land außerhalb der Europaïschen Gemeinschaft nur u¨bermittelt werden du¨rfen, wenn dieses Land ein angemessenes Schutzniveau gewa¨hrleistet. Aufgrund von Artikel 21 § 2 muss der Ko¨nig bestimmen, fu¨r welche Kategorien von Verarbeitungen personenbezogener Daten und unter welchen Umsta¨nden die ¨ bermittlung personenbezogener Daten in La¨nder außerhalb der Europaïschen Gemeinschaft nicht erlaubt ist. Dieser U Ko¨nigliche Erlass kann erst erlassen werden, wenn die diesbezu¨glichen Beratungen zwischen den Mitgliedstaaten und der Europaïschen Kommission weiter fortgeschritten sind. Mit diesem Verfahren bescha¨ftigt sich derzeit ein Ausschuss, der aufgrund von Artikel 31 der Europaïschen Richtlinie 95/46/EG unter dem Vorsitz der Europaïschen Kommission eingesetzt worden ist und sich aus Vertretern aller Mitgliedsstaaten zusammensetzt. In Erwartung genauerer Vorschriften in diesem Bereich muss sich der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, der personenbezogene Daten in ein Land außerhalb der Europaïschen Gemeinschaft u¨bermitteln mo¨chte, vergewissern, dass das Land ein angemessenes Schutzniveau gewa¨hrleistet. In Artikel 21 § 1 Absatz 2 des Gesetzes sind einige Kriterien angefu¨hrt, die ihn in dieser Frage leiten ko¨nnen. ¨ bermittlung aufgrund von Artikel 21 § 1 des Gesetzes beanstandet werden ko¨nnte, Besteht die Gefahr, dass die U weil das Bestimmungsland kein angemessenes Schutzniveau gewa¨hrleistet, muss der Verantwortliche u¨berpru¨fen, ob ¨ bermittlung nicht unter eine der in Artikel 22 § 1 des Gesetzes erwa¨hnten Ausnahmen fa¨llt. Er kann zum Beispiel die U ¨ bermittlung der Daten erhalten haben, die U ¨ bermittlung die ausdru¨ckliche Zustimmung der betroffenen Person zur U kann fu¨r die Ausfu¨hrung eines Vertrags zwischen dem Verantwortlichen und der betroffenen Person oder fu¨r das Eingehen oder Ausfu¨hren einer Vereinbarung im Interesse der betroffenen Person erforderlich sein. Artikel 22 § 2 bestimmt die Garantien, die die fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen bieten mu¨ssen, wenn sie Daten in La¨nder außerhalb der Europaïschen Union u¨bermitteln mo¨chten, die kein angemessenes Schutzniveau ¨ bermittlung nicht unter die in Artikel 22 § 1 des Gesetzes bestimmten Ausnahmen fa¨llt. gewa¨hrleisten, und die U Diese Garantien, die sich unter anderem aus einem Vertrag ergeben ko¨nnen, mu¨ssen ein Schutzniveau bieten, das dem angemessenen Schutzniveau entspricht, nicht mehr und nicht weniger, damit keine Diskriminierung im Datenverkehr verursacht wird. Diese Garantien mu¨ssen dieselben Bestandteile umfassen. Die Bestandteile des angemessenen Schutzniveaus werden im Rahmen von Verhandlungen festgelegt, die die Europaïsche Union derzeit mit verschiedenen Drittstaaten fu¨hrt. Daher muss auch in diesem Fall das Resultat der laufenden Verhandlungen abgewartet werden, bevor die Garantien bestimmt werden, die die fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen bieten mu¨ssen, wenn sie Daten in La¨nder außerhalb der Europaïschen Union, die kein angemessenes Schutzniveau gewa¨hrleisten, u¨bermitteln. Dieser Entwurf eines Ko¨niglichen Erlasses kann auf der Internetseite des Ministeriums der Justiz eingesehen werden, damit die Beteiligten der verschiedenen politischen, wirtschaftlichen und sozialen Sektoren die Mo¨glichkeit haben, auf spezifische Probleme, die der Datenschutz in ihren jeweiligen Sektoren aufwirft, aufmerksam zu machen. Eine ″Zwischenorganisation″ im Sinne von Nummer 6 ist die natu¨rliche oder juristische Person, nichtrechtsfa¨hige Vereinigung oder o¨ffentliche Verwaltung, die nicht der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung der nicht verschlu¨sselten Daten ist und mit der Verschlu¨sselung der Daten beauftragt ist, das heißt mit der Umwandlung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten in verschlu¨sselte personenbezogene Daten. Je nach Fall wird die Zwischenorganisation angesehen als: — Auftragsverarbeiter des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, der personenbezogene Daten verschlu¨sseln mo¨chte (s.u. Artikel 8 und 9), — oder als Dritter im Verha¨ltnis zu dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, der die Daten verschlu¨sseln mo¨chte (s.u. Art. 10). KAPITEL II — Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken In Artikel 4 § 1 Nr. 2 des Gesetzes, durch den Artikel 6 Buchstabe a) [sic, zu lesen ist: Buchstabe b)] der Richtlinie 95/46/EG umgesetzt wird, wird bestimmt, dass personenbezogene Daten fu¨r festgelegte eindeutige und rechtma¨ßige Zwecke erhoben werden mu¨ssen und nicht in einer Weise weiterverarbeit werden du¨rfen, die unter Beru¨cksichtigung aller relevanten Faktoren, insbesondere der annehmbaren Erwartungen der betroffenen Person und der anzuwendenden Gesetzes- und Verordnungsbestimmungen, unvereinbar mit diesen Zweckbestimmungen ist. Weiter wird bestimmt, dass die Weiterverarbeitung von Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken nicht als unvereinbar anzusehen ist, wenn sie gema¨ß den Bedingungen erfolgt, die vom Ko¨nig nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens festgelegt worden sind. In Artikel 4 § 1 Nr. 5 des Gesetzes, durch den Artikel 6 Buchstabe e) der Richtlinie 95/46/EG umgesetzt wird, wird bestimmt, dass personenbezogene Daten nicht la¨nger, als es fu¨r die Realisierung der Zwecke, fu¨r die sie erhoben oder weiterverarbeitet werden, erforderlich ist, in einer Form aufbewahrt werden du¨rfen, die die Identifizierung der betroffenen Personen ermo¨glicht, und dass der Ko¨nig nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens geeignete Garantien fu¨r personenbezogene Daten vorsieht, die u¨ber die vorerwa¨hnte Dauer hinaus zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken aufbewahrt werden. Weder im Gesetz vom 8. Dezember 1992 noch in den diesbezu¨glichen parlamentarischen Arbeiten werden die angemessenen Garantien na¨her beschrieben. In der Erwa¨gung 29 der Richtlinie 95/46/EG wird dagegen bestimmt, dass diese Garantien insbesondere ausschließen mu¨ssen, dass die Daten fu¨r Maßnahmen oder Entscheidungen gegenu¨ber einzelnen Betroffenen verwendet werden. In Kapitel II werden die Garantien bestimmt, die aufgrund von Artikel 4 § 1 Nr. 2 und 5 des Gesetzes erforderlich sind.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Abschnitt I — Allgemeine Grundsa¨tze Artikel 2 Kapitel II ist anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die fu¨r festgelegte eindeutige und rechtma¨ßige Zwecke erhoben und zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet werden. In Artikel 2 werden zwei verschiedene Begriffe gehandhabt, na¨mlich ″historische, statistische oder wissenschaftliche Zwecke″ und ″Weiterverarbeitung″. Der Begriff historische, statistische oder wissenschaftliche Zwecke Was den Begriff ″historische, statistische oder wissenschaftliche Zwecke″ betrifft, unterstreicht der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens in seiner Stellungnahme 25/99, dass dieser Begriff im Zweifelsfall aufgrund der Bedeutung, die dieser Begriff in der Richtlinie hat, ausgelegt werden muss. Weder im Text noch in den Erwa¨gungen der Richtlinie 95/46/EG werden diese Begriffe jedoch na¨her bestimmt. Im Gesetz sind sie auch nicht definiert worden. In der Empfehlung R (97) 18 vom 30. September 1997 des Ministerkomitees des Europarates an die Mitgliedstaaten u¨ber den Schutz personenbezogener Daten, die zu statistischen Zwecken erfasst und verarbeitet werden, wird der Begriff Verarbeitung zu statistischen Zwecken jedoch als Verrichtung im Hinblick auf die Sammlung und Verarbeitung personenbezogener Daten, die fu¨r statistische Erhebungen oder fu¨r die Vorlage statistischer Ergebnisse erforderlich ist, angesehen. Mit ″statistischem Ergebnis″ ist eine Information gemeint, die man durch Verarbeitung personenbezogener Daten erha¨lt, um ein kollektives Pha¨nomen bei einer bestimmten Bevo¨lkerungsschicht zu umschreiben. In Nr. 2 der Begru¨ndung der Empfehlung R (97) 18 wird erkla¨rt, dass die Statistik sich mit der Analyse von Massenpha¨nomen befasst. Die Statistik ermo¨glicht anhand eines Kondensierungsverfahrens eine allgemeine Behauptung aus einer Reihe systematischer individueller Beobachtungen abzuleiten. Die Ergebnisse dieses Verfahrens werden meist in Form von Zahlenmaterial u¨ber das betreffende Pha¨nomen oder die betreffende Bevo¨lkerungsschicht pra¨sentiert. Obwohl die Statistik auf individuellen Beobachtungen beruht, zielt sie nicht darauf ab, Kenntnisse u¨ber Einzelpersonen zu erlangen, sondern zusammenfassende und repra¨sentative Informationen u¨ber den Zustand einer Bevo¨lkerungsschicht oder u¨ber ein Massenpha¨nomen zu erhalten. Die statistische Ta¨tigkeit unterscheidet sich daher von anderen Ta¨tigkeiten, weil sie nicht darauf abzielt, individuelle Beschlu¨sse oder Maßnahmen zu ergreifen, sondern viel eher Kenntnisse u¨ber große Einheiten zu erwerben wie zum Beispiel Konjunkturen, Lebensbedingungen einer gesellschaftlichen Gruppe oder Struktur eines Marktes, und Pha¨nomene zu analysieren wie zum Beispiel Epidemien, Meinungstendenzen, Fruchtbarkeit oder Konsumverhalten der Haushalte und daher Urteile oder Beschlu¨sse kollektiver Tragweite zu erhalten. Wie in der Begru¨ndung der Empfehlung R (97) 18 (Nr. 11) hervorgehoben, haben Verarbeitungen zu statistischen Zwecken im Allgemeinen folgende Ziele: ¨ ffentlichkeit zur Verfu¨gung * allgemeine Erteilung von Informationen: die statistischen Kenntnisse werden der O gestellt, ohne im voraus zu beurteilen, welchen Nutzen oder welches Interesse die verschiedenen Personen daran haben, * Hilfe bei Planung und Beschlussfassung: es gilt, einem o¨ffentlichen oder privaten Entscheidungstra¨ger Informationen u¨ber sein Umfeld oder seinen Ta¨tigkeitsbereich zu erteilen, anhand deren er eine Strategie ausarbeiten kann oder einen Beschluss optimieren kann. Diesem Entscheidungstra¨ger oder einer Drittperson soll ermo¨glicht werden, die Wirksamkeit des getroffenen Beschlusses zu beurteilen, * der Wissenschaft dienen: der Forschung sollen Informationen zur Verfu¨gung gestellt werden, die dazu beitragen, Pha¨nomene in den verschiedensten Bereichen wie zum Beispiel Epidemiologie, Psychologie, Wirtschaft, Soziologie, ¨ kologie usw. zu verstehen. Linguistik, politische Wissenschaft, O Wie in der Begru¨ndung der Empfehlung R (97) 18 (Nr. 11) hervorgehoben, ko¨nnte man schlussfolgern, dass Verarbeitungen zu statistischen Zwecken keine Daten beinhalten, die geschu¨tzt werden mu¨ssen. Eine solche Schlussfolgerung wa¨re jedoch u¨bereilt und wu¨rde den Werdegang und die Verbreitung statistischer Informationen nicht beru¨cksichtigen, die gro¨ßtenteils auf der Mo¨glichkeit beruhen, personenbezogene Daten zu erhalten und zu verarbeiten. Die Gefahr, dass die betreffenden Daten zu einem anderen Zweck verwendet werden als zu dem Zweck, zu dem sie gesammelt worden sind, und zu perso¨nlichen Zwecken verwendet werden, kann daher nicht ausgeschlossen werden. Dies ko¨nnte der Fall sein, wenn Statistiken bei Verwaltungen und der Polizei verwendet werden; hier ko¨nnte die Gefahr bestehen, dass Daten, die zu statistischen Zwecken erfasst worden sind, im Rahmen von Urteilen und Entscheidungen gegenu¨ber bestimmten Personen verwendet werden. Daru¨ber hinaus ist es mo¨glich, dass statistische Daten trotz ihres anonymen und kompakten Charakters analysiert und kombiniert werden, so dass Personen, auf die die Ausgangsdaten zutreffen, identifiziert werden ko¨nnen. Schließlich kann nicht geleugnet werden, dass manchmal bedeutende Gescha¨ftsinteressen auf dem Spiel stehen und dass personenbezogene Daten, die zu statistischen Zwecken erfasst worden sind, einfach als Handelsware angesehen werden und der Schutz des Privatlebens außer Acht gelassen wird. In der Begru¨ndung der Empfehlung R (97) 18 (Nr. 14) wird bestimmt, dass die wissenschaftliche Forschung darauf abzielt, Gesetzma¨ßigkeiten, Verhaltensregeln oder Kausalzusammenha¨nge festzulegen, die alle Personen, auf die sie sich beziehen, u¨bersteigen. Sie mo¨chte globale Pha¨nomene charakterisieren. In diesem Zusammenhang schließt der Begriff wissenschaftliche Forschung Reihenuntersuchungen ein, die im Hinblick auf den Schutz und die Verbesserung der Volksgesundheit gefu¨hrt werden. Der Begriff historisch wird weder in der Empfehlung des Europarates noch in einem internationalen Text definiert. Der Begriff verweist auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die vorgenommen werden, um Ereignisse aus der Vergangenheit zu analysieren oder um diese Analyse zu ermo¨glichen. Eine Verarbeitung zu historischen Zwecken kann eine Verarbeitung zu wissenschaftlichen Zwecken sein, kann aber ebenfalls eine Verarbeitung sein, die den wissenschaftlichen Kriterien nicht entspricht. Ein Genealoge darf sich daher auf die durch das Gesetz erlaubten Abweichungen berufen. Die bloße Archivierung seitens eines fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen der eigenen Dateien gilt jedoch nicht als Aufbewahrung zu historischen Zwecken und fa¨llt daher nicht in den Anwendungsbereich von Kapitel II. Die Gefahren des vorerwa¨hnten zweckwidrigen Gebrauchs von Verarbeitungen zu statistischen Zwecken gilt ebenfalls fu¨r Verarbeitungen zu wissenschaftlichen und historischen Zwecken.

10017

10018

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Der Begriff Weiterverarbeitung Neben dem Begriff ″zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken″ wird in Artikel 2 ebenfalls der Begriff ″Weiterverarbeitung″ verwendet. Dieser Begriff stammt aus Artikel 4 § 1 Nr. 2 des Gesetzes und aus Artikel 6 Absatz 1 Buchstabe b) der Richtlinie 95/46/EG. Es wird jedoch nicht beschrieben, was unter Weiterverarbeitung zu verstehen ist. Dieser Begriff verweist auf den Fall, in dem der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, der im Rahmen seiner gewo¨hnlichen und rechtma¨ßigen Ta¨tigkeiten personenbezogene Daten verarbeitet, diese Daten selber wiederverwenden oder einem Dritten mitteilen mo¨chte im Hinblick auf eine wissenschaftliche, historische oder statistische Untersuchung. In der Begru¨ndung der Empfehlung R (97) 18 (Nr. 15) wird jedenfalls erkla¨rt, dass es in der Statistik zwei Arten der Sammlung gibt, die prima¨re und die sekunda¨re Sammlung. Prima¨re Sammlungen erfolgen direkt bei den Personen anhand von Fragebo¨gen in gedruckter oder digitaler Form oder anhand von Telefoninterviews. Sekunda¨re Sammlungen erfolgen bei o¨ffentlichen oder privaten Einrichtungen, die u¨ber bestehende Unterlagen oder Dateien verfu¨gen, die verwendet werden ko¨nnen, um Statistiken zu erstellen. ¨ bermittlungen In Artikel 5.4 der Empfehlung R (97) 18 werden sekunda¨re Sammlungen als Verarbeitungen oder U personenbezogener Daten zu statistischen Zwecken umschrieben, wobei die Daten zu anderen Zwecken als zu statistischen Zwecken erfasst worden sind. Sekunda¨re Sammlungen ko¨nnen aufgrund von Verarbeitungen von Daten erfolgen, die ein Dritter besitzt, aber auch aufgrund von Verarbeitungen von Daten, die zu anderen Zwecken als zu statistischen Zwecken von dem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung zu statistischen Zwecken verwaltet werden. Sekunda¨re Sammlungen sind eine weitverbreitete Praktik im Rahmen der Verwaltung von Gesellschaften und Unternehmen. So ko¨nnen Statistiken im Hinblick auf die Personalverwaltung, die Verwaltung von Produktivita¨tspra¨mien und im Rahmen der Handelsbeziehungen, zum Beispiel Statistiken u¨ber das Kaufverhalten der Kunden, angefu¨hrt werden. Der Begriff Weiterverarbeitung umfasst auch den Begriff sekunda¨re Sammlung. Der Anwendungsbereich von Kapitel II umfasst jedoch nicht prima¨re Sammlungen von Daten, das heißt Datenverarbeitungen, die urspru¨nglich zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zielen erfolgt sind, sondern nur sekunda¨re Sammlungen, das heißt Weiterverarbeitungen. In der Stellungnahme 8/99 des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens wird u¨brigens hervorgehoben, dass Kapitel II ebenfalls nicht anwendbar ist auf Verarbeitungen personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, die den Zwecken, fu¨r die die verarbeiteten personenbezogenen Daten erfasst worden sind, entsprechen beziehungsweise mit ihnen vereinbar sind. In der Stellungnahme 8/99 des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens wird jedoch nicht definiert, was unter ″mit den Zweckbestimmungen vereinbar″ zu verstehen ist. In Artikel 4 § 1 des Gesetzes wird eine Definition a contrario dieses Begriffs gegeben, wenn bestimmt wird, dass personenbezogene Daten nicht in einer Weise weiterverarbeit werden du¨rfen, die unter Beru¨cksichtigung aller relevanten Faktoren, insbesondere der annehmbaren Erwartungen der betroffenen Person und der geltenden Gesetzesund Verordnungsbestimmungen, unvereinbar mit diesen Zweckbestimmungen ist. Eine zu vereinbarende Zweckbestimmung ist daher eine Zweckbestimmung, die die betroffene Person vorhersehen kann oder die aufgrund einer Gesetzesbestimmung als vereinbar angesehen werden wird. Es gibt also drei Fa¨lle, was Verarbeitungen zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken betrifft: * Entweder werden die personenbezogenen Daten urspru¨nglich zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfasst. In diesem Fall geht es nicht um eine Weiterverarbeitung und Kapitel II des vorliegenden Erlasses ist nicht anwendbar; solche Datenverarbeitungen unterliegen der gewo¨hnlichen Regelung fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten. * Oder die personenbezogenen Daten werden urspru¨nglich zu einem anderen Zweck als zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfasst, spa¨ter jedoch zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, die mit der urspru¨nglichen Zweckbestimmung vereinbar sind, weiterverarbeitet. In diesem Fall ist Kapitel II nicht anwendbar. * Oder die personenbezogenen Daten werden urspru¨nglich zu einem anderen Zweck als zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfasst und spa¨ter zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet, die nur mit der urspru¨nglichen Zweckbestimmung vereinbar sind, wenn die in Kapitel II bestimmten Bedingungen eingehalten werden. Werden personenbezogene Daten urspru¨nglich zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfasst oder ist die Weiterverarbeitung dieser Daten nicht unvereinbar mit der urspru¨nglichen Zweckbestimmung, unabha¨ngig vom Bestehen ausreichender Garantien, ist die gewo¨hnliche Regelung fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten anwendbar, das heißt: * Personenbezogene Daten mu¨ssen nach Treu und Glauben und auf rechtma¨ßige Weise verarbeitet werden (Art. 4 des Gesetzes). * Die Erfassung muss mit der Einwilligung der betroffenen Person erfolgen oder ist fu¨r die Ausfu¨hrung einer Aufgabe o¨ffentlichen Interesses erforderlich; wenn nicht, mu¨ssen die Interessen des Forschers und die Grundrechte und Grundfreiheiten der betroffenen Personen abgewa¨gt werden (Art. 5 des Gesetzes). * Bezieht sich die Untersuchung auf besonders schu¨tzenswerte Daten, muss sie auf einem wichtigen o¨ffentlichen Interesse beruhen (Art. 8 des Gesetzes). * Werden die fu¨r die Untersuchung notwendigen Daten bei der betroffenen Person selber gesammelt, muss diese ordnungsgema¨ß von der Identita¨t des Verantwortlichen, der Zweckbestimmung der Verarbeitung, der Frist fu¨r die Aufbewahrung, der Bestimmung der Daten und ihren Rechten in Bezug auf die Mitteilung der Daten in Kenntnis gesetzt werden (Art. 9 § 1 des Gesetzes). * Die Daten mu¨ssen der betroffenen Person auf Antrag in versta¨ndlicher Form mitgeteilt werden (Art. 10 des Gesetzes). * Die betroffene Person hat ein Berichtigungsrecht und, wenn sie triftige Gru¨nde anfu¨hrt, das Recht sich der Verarbeitung zu wiedersetzen (Art. 11 [sic, zu lesen ist: Art. 12] des Gesetzes).

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE * Wenn die betroffene Person nachweist, dass sie aufgrund einer Verarbeitung personenbezogener Daten, die sie betreffen, einen Schaden erlitten hat, der auf die Nichteinhaltung des Gesetzes zuru¨ckzufu¨hren ist, haftet der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, es sei denn, er kann nachweisen, dass der Umstand, durch den der Schaden eingetreten ist, ihm nicht zur Last gelegt werden kann (Art. 15bis des Gesetzes: Umkehr der Beweislast). * Greift der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche auf einen Auftragsverarbeiter zuru¨ck, muss ein schriftlicher Vertrag geschlossen werden, der ausreichende Garantien bietet (Art. 16 § 1 des Gesetzes). * Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche muss den Zugriff auf Daten schu¨tzen, differenzierte Zugriffsebenen fu¨r Personen, die unter seiner Verantwortung handeln, vorsehen und diese Personen ausreichend u¨ber die Regeln informieren, die im Hinblick auf den Schutz des Privatlebens der betroffenen Personen eingehalten werden mu¨ssen (Art. 16 § 2 des Gesetzes). * Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche muss einen angemessenen Schutz der Daten gewa¨hrleisten unter Beru¨cksichtigung der Art der Daten, der mo¨glichen Risiken und des Standes der Technik im Bereich Datenschutz (Art. 16 § 4 des Gesetzes). * Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten zu wissenschaftlichen Zwecken muss daru¨ber eine Erkla¨rung beim Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens abgegeben (Art. 17 des Gesetzes). * Personenbezogene Daten du¨rfen nicht in ein Land außerhalb der Europaïschen Union u¨bermittelt werden, wenn das betreffende Land keinen angemessenen Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten gewa¨hrleistet (Art. 21 des Gesetzes). Artikel 3 Der Ko¨nigliche Erlass sieht fu¨r die Verarbeitung anonymer Daten, verschlu¨sselter Daten beziehungsweise nicht verschlu¨sselter Daten eine Regelung in drei Phasen vor. Prinzipiell mu¨ssen Forscher mit anonymen Daten arbeiten. Auf diese Weise folgt der Ko¨nigliche Erlass der vorerwa¨hnten Empfehlung R (97) 18. In Artikel 8 der Empfehlung wird na¨mlich bestimmt, dass personenbezogene Daten, die zu statistischen Zwecken erfasst werden, anonym sein mu¨ssen, sobald Erfassung, Kontrolle und Angleichung beendet sind. Anonyme Daten sind per Definition keine personenbezogenen Daten und ihre Verarbeitung erfordert daher keine besonderen Garantien. Artikel 4 Es ist nicht immer mo¨glich, mit anonymen Daten zu arbeiten, insbesondere in folgenden Fa¨llen: * Die Untersuchung erfordert eine Verbindung zwischen Daten, die dieselbe Person betreffen, jedoch aus verschiedenen Dateien stammen (″record linkage″). * Bei der Untersuchung werden Aussagen derselben Person, die jedoch zu verschiedenen Zeitpunkten gemacht worden sind, miteinander verglichen (″panel″). * Daten u¨ber dieselbe Person werden wa¨hrend eines bestimmten Zeitraums zu verschiedenen Zeitpunkten untersucht (″longitudinal research″). * Die Untersuchung gilt vorrangig spezifischen identifizierten Personen; dies geschieht vor allem bei historischen Untersuchungen. Wenn es unmo¨glich erscheint, die Untersuchung mit anonymen Daten fortzusetzen, obliegt es dem Forscher zu untersuchen, ob es mo¨glich ist, dies anhand verschlu¨sselter Daten zu tun. In diesem Fall wird in Abschnitt 2 des vorliegenden Kapitels bestimmt, dass die Daten verschlu¨sselt werden, bevor sie dem Forscher u¨bermittelt werden. ¨ bereinstimmung mit der vorerwa¨hnten Mit dem im Ko¨niglichen Erlass vorgesehenen Verfahren wird eine U Empfehlung R (97) 18 angestrebt. In Artikel 8 der Empfehlung wird na¨mlich bestimmt, dass personenbezogene Daten, die zu statistischen Zwecken erfasst werden, anonym sein mu¨ssen, sobald Erfassung, Kontrolle und Angleichung beendet sind, außer wenn Identifizierungsdaten fu¨r statistische Zwecke erforderlich bleiben und die in Artikel 10.1 vorgesehenen Maßnahmen ergriffen worden sind. In Artikel 10.1 der Empfehlung wird bestimmt, dass Identifizierungsdaten, die zu statistischen Zwecken erfasst und verarbeitet werden, von den anderen personenbezogenen Daten getrennt werden mu¨ssen und auch getrennt aufbewahrt werden mu¨ssen. Artikel 5 Erweist es sich als unmo¨glich, die Untersuchung mit verschlu¨sselten Daten fortzusetzen, kann der Forscher mit nicht verschlu¨sselten Daten arbeiten. In diesem Fall sieht Abschnitt 3 des vorliegenden Kapitels striktere Garantien vor. Wie der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens in seinen Stellungnahmen 8/99 und 25/99 unterstreicht, obliegt es dem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung von Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, vor den zusta¨ndigen Instanzen den Nachweis zu erbringen, dass er die Ziele unmo¨glich anhand der Verarbeitung anonymer Daten und/oder verschlu¨sselter Daten verwirklichen kann. Gema¨ß den Stellungnahmen des Ausschusses wird in den Artikeln 4 und 5 des Ko¨niglichen Erlasses bestimmt, dass der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken in der Verarbeitungserkla¨rung, die er aufgrund von Artikel 17 des Gesetzes dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens abgeben muss, die Gru¨nde fu¨r diese Unmo¨glichkeit angeben muss. Aufgrund von Artikel 17 § 3 des Gesetzes muss der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken daru¨ber hinaus die Zweckbestimmung der Verarbeitung, das heißt die Zweckbestimmung der Untersuchung, und die Herkunft der Daten, das heißt die Identita¨t des fu¨r die urspru¨ngliche Verarbeitung Verantwortlichen oder der Zwischenorganisation, die die Daten mitgeteilt hat, angeben. Ziel ist es nicht, dass fu¨r jeden Untersuchungsentwurf eine Erkla¨rung abgegeben wird. Die Erkla¨rung betrifft hauptsa¨chlich eine Reihe gleichartiger Projekte. Daher steht die Erkla¨rung nicht im Widerspruch zu der eventuell erforderlichen Diskretion in Bezug auf konkrete Untersuchungspla¨ne.

10019

10020

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 6 Forscher du¨rfen selbstversta¨ndlich nicht versuchen, die Anonymita¨t der Daten aufzuheben. Auf Vorschlag des Ausschusses sieht derselbe Artikel ebenfalls das Verbot vor, verschlu¨sselte personenbezogene Daten in nicht verschlu¨sselte Daten umzuwandeln. Der Forscher darf nichts unternehmen, um den Code zu ″entschlu¨sseln″; sonst setzt er sich den aufgrund von Artikel 39 des Gesetzes vorgesehenen Strafen aus. Aufgrund von Artikel 39 des Gesetzes wird der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche mit Strafmaßnahmen belegt, wenn er unter Verstoß gegen Artikel 4 § 1 des Gesetzes Daten verarbeitet. Diese Maßnahme gilt fu¨r die Bestimmungen des vorliegenden Erlasses zur Ausfu¨hrung von Artikel 4 § 1. Abschnitt II — Verarbeitung verschlu¨sselter personenbezogener Daten Zuna¨chst wird in Artikel 7 der allgemeine Grundsatz festgelegt, nach dem die Daten verschlu¨sselt werden mu¨ssen, bevor sie zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet werden. In Abschnitt 2 werden des weiteren drei Fa¨lle ausfu¨hrlich dargelegt: — Entweder mo¨chte der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, diese Daten selber zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeiten. — Oder der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, teilt diese Daten einem Dritten mit, der diese Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet. — Oder mehrere Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, teilen diese Daten einem oder mehreren Dritten mit, die diese Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeiten. Diese drei Fa¨lle werfen andere Probleme des Datenschutzes auf und erfordern daher andere Regelungen, die in den Artikeln 8, 9 beziehungsweise 10 festgelegt sind. Artikel 7 Erbringt ein Forscher den Nachweis, dass die Untersuchung unmo¨glich anhand anonymer Daten durchgefu¨hrt werden kann, darf er mit verschlu¨sselten Daten arbeiten. Wie in Artikel 1 Nr. 3 definiert, werden die personenbezogenen Daten bei der Codierung von allen Elementen befreit, anhand deren es mo¨glich ist, die betroffene Person zu identifizieren. Diese Elemente werden durch einen Code ersetzt. Die Verbindung zwischen dem Code und der Identifizierung der betroffenen Person - mit anderen Worten der ″Schlu¨ssel″ - wird dem Empfa¨nger der personenbezogenen Daten nicht mitgeteilt. Die Codierung der Daten muss dazu fu¨hren, dass der Empfa¨nger die betroffene Person anhand der mitgeteilten personenbezogenen Daten vernu¨nftigerweise nicht identifizieren kann. Die Daten mu¨ssen verschlu¨sselt werden, bevor sie zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet werden. Im Gutachten 30.495/2 vom 8. November 2000, Seite 7 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 57 (niederla¨ndischer Text), schla¨gt der Staatsrat folgenden Wortlaut fu¨r Artikel 7 vor: Nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten werden verschlu¨sselt, bevor sie zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet werden, damit sie nur anhand eines Codes mit einer identifizierten oder identifizierbaren Person in Verbindung gebracht werden ko¨nnen. Der heutige Wortlaut stimmt nicht mit dem Vorschlag des Staatsrates u¨berein. Da in Artikel 1 Nr. 3 verschlu¨sselte personenbezogene Daten als personenbezogene Daten definiert werden, die nur anhand eines Codes mit einer identifizierten oder identifizierbaren Person in Verbindung gebracht werden ko¨nnen, ist es u¨berflu¨ssig, diesen Begriff in Artikel 7 erneut zu umschreiben. Artikel 8 Artikel 8 betrifft den Fall, in dem der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche im Rahmen seiner gewo¨hnlichen Ta¨tigkeiten Daten erfasst und diese selber zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeiten mo¨chte oder diese Weiterverarbeitung einem Auftragsverarbeiter anvertrauen mo¨chte. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens wirft in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 3, die Frage auf, ob keine geeigneten Garantien festgelegt werden mu¨ssen, aufgrund deren ein fu¨r die Verarbeitung Verantwortlicher von bestimmten Grundsa¨tzen abweichen kann, wenn er personenbezogene Daten, u¨ber die er verfu¨gt, zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken verarbeiten mo¨chte in einer Weise, die unvereinbar mit den Zweckbestimmungen ist, zu denen die betreffenden personenbezogenen Daten erfasst worden sind. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens gibt jedoch keine Hinweise, was unter diesen geeigneten Garantien zu verstehen sein ko¨nnte. Im Ko¨niglichen Erlass wird bestimmt, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, der Auftragsverarbeiter oder die Zwischenorganisation die Daten verschlu¨sseln muss. Die erste Mo¨glichkeit, bei der der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu anderen Zwecken als zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfasst worden sind, selber die Daten verschlu¨sselt, bezieht sich zum Beispiel auf eine o¨ffentliche Verwaltung, die personenbezogene Daten einem Studiendienst im Hinblick auf eine Verarbeitung zu wissenschaftlichen Zwecken u¨bermittelt, oder auf ein Universita¨tskrankenhaus, das personenbezogene Daten an die Forscher der medizinischen Fakulta¨t dieser Universita¨t u¨bermittelt. In diesem Fall muss das Krankenhaus nicht unbedingt eine externe Zwischenorganisation hinzuziehen. Die Verschlu¨sselung der personenbezogenen Daten und die Verwaltung der Identifizierungsschlu¨ssel kann vom Krankenhaus selber vorgenommen werden. Nichtsdestotrotz muss der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche aufgrund von Artikel 12 technische und organisatorische Maßnahmen ergreifen, um zu verhindern, dass die Forscher Zugriff auf den Codeschlu¨ssel erhalten. Die zweite Mo¨glichkeit betrifft den Fall, in dem der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche einem Auftragsverarbeiter die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken anvertraut, zum Beispiel wenn eine Handelsgesellschaft einem spezialisierten Unternehmen eine statistische Untersuchung u¨ber ihre Kundendateien anvertraut. In diesem Fall verschlu¨sselt der Auftragsverarbeiter die Daten, bevor sie zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet werden.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Wenn der Auftragsverarbeiter eigene oder anderweitig erfasste Dateien zu der ihm anvertrauten Kundendatei hinzufu¨gt, um ein gezielteres statistisches Ergebnis zu erhalten oder aus irgendeinem anderen Grund, wird er nicht la¨nger als Auftragsverarbeiter sondern als Verantwortlicher fu¨r eine neue Verarbeitung angesehen. Die dritte Mo¨glichkeit betrifft den Fall, in dem der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche die Verschlu¨sselung der Daten einer Zwischenorganisation anvertraut, um diese Daten im nachhinein selber zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeiten zu ko¨nnen. In diesem Fall tritt die Zwischenorganisation als Auftragsverarbeiter auf. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 2, na¨mlich der Meinung, dass, wenn eine Zwischenorganisation nur die Daten eines einzigen Datenu¨bermittlers verschlu¨sselt (das heißt des Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erhoben werden), es besser wa¨re, dass die Zwischenorganisation immer als Auftragsverarbeiter personenbezogener Daten im Auftrag des Datenu¨bermittlers auftritt, so dass sie nicht als separater Verantwortlicher fu¨r eine Verarbeitung personenbezogener Daten angesehen wird und gema¨ß Artikel 16 des Gesetzes der Kontrolle des Datenu¨bermittlers unterliegt. In diesem Fall wird aufgrund von Artikel 16 des Gesetzes ein Vertrag zwischen dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen und dem Auftragsverarbeiter geschlossen. In diesem Vertrag wird bestimmt, dass der Auftragsverarbeiter nur im Auftrag des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen handelt. Die Zwischenorganisation muss hinsichtlich der technischen Sicherheitsmaßnahmen und organisatorischen Vorkehrungen ausreichende Gewa¨hr bieten und der von dieser Zwischenorganisation bestimmte Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung muss fu¨r die Einhaltung dieser Maßnahmen sorgen. Artikel 9 Artikel 9 betrifft den Fall, in dem der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, diese Daten im Hinblick auf eine Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einem Dritten u¨bermittelt. Im Vorentwurf des Ko¨niglichen Erlasses wird bestimmt, dass die Daten von dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen oder von der Zwischenorganisation verschlu¨sselt werden mu¨ssen. Aus den Gru¨nden, die bereits im vorhergehenden Artikel erwa¨hnt sind, tritt die Zwischenorganisation als Auftragsverarbeiter auf. Artikel 10 Artikel 10 betrifft den Fall, in dem mehrere Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, diese Daten im Hinblick auf eine Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einem oder mehreren Dritten u¨bermitteln. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens ist in seinen Stellungnahmen 8/99, Seite 3, und 25/99, Seite 2, der Meinung, dass der Datenschutz insbesondere durch die Tatsache gefa¨hrdet wird, dass personenbezogene Daten verschiedener Datenu¨bermittler zusammengebracht werden, bevor sie verschlu¨sselt werden. Der Ausschuss ist in seinen Stellungnahmen 8/99, Seite 3, und 25/99, Seite 2, dann auch der Meinung, dass solche Zwischenorganisationen angemessene Garantien bieten mu¨ssen und dass es wu¨nschenswert ist, dass sie durch oder aufgrund des Gesetzes erma¨chtigt werden, diese Aufgabe auszufu¨hren. In seiner Stellungnahme 25/99 unterstreicht er daru¨ber hinaus, dass die Zwischenorganisation in diesem Fall eine eigene Verantwortlichkeit hat und daher nicht als Auftragsverarbeiter, der im Auftrag mehrerer Datenu¨bermittler auftritt, angesehen werden kann. Der Ausschuss schla¨gt in seinen Stellungnahmen 8/99, Seite 7, und 25/99, Seite 5, ebenfalls vor, dass, insofern sein Vorschlag, eine Zwischenorganisation, die Daten verschiedener Datenu¨bermittler erfasst oder verschlu¨sselt, als separaten Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung anzusehen, angenommen wird, die Befreiung von der Informationspflicht auf Zwischenorganisationen, die personenbezogene Daten nur mit dem Ziel sie zu verschlu¨sseln verarbeiten, ausgedehnt werden sollte. Andernfalls wa¨re die Gefahr groß, dass nur wenige Instanzen bereit sein wu¨rden, als Zwischenorganisation aufzutreten. Im Ko¨niglichen Erlass wird daher bestimmt, dass die Zwischenorganisation, die Daten mehrerer fu¨r die Verarbeitung Verantwortlicher verschlu¨sselt, als Verantwortlicher fu¨r eine neue Verarbeitung angesehen wird, der den allgemeinen Verpflichtungen des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen nachkommen muss, wobei er insbesondere: — pru¨fen muss, ob die verarbeiteten Daten sachdienlich sind, — die betroffene Person in Kenntnis setzen muss, — eine Verarbeitungserkla¨rung beim Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens abgeben muss; in dieser Erkla¨rung mu¨ssen insbesondere folgende Informationen angegeben werden: Kategorien der verarbeiteten Daten, Kategorien der Empfa¨nger, denen die Daten mitgeteilt werden, Sicherheiten, die mit der Mitteilung an Dritte verbunden sein mu¨ssen, und Beschreibung der Sicherheitsmaßnahmen, na¨mlich die Weise, wie die Daten verschlu¨sselt werden und die technischen und organisatorischen Maßnahmen, die den Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken daran hindern, Zugriff auf den Codeschlu¨ssel zu erhalten. Was den Vorschlag des Ausschusses betrifft, die Zwischenorganisationen von der Informationspflicht zu befreien, folgt der Entwurf des Ko¨niglichen Erlasses der Richtlinie 95/46/EG: Aufgrund von Artikel 11 Absatz 2 gilt die vorerwa¨hnte Befreiung nur, wenn die Information der betroffenen Person unmo¨glich ist, unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert oder die Speicherung oder Weitergabe ausdru¨cklich durch Gesetz vorgesehen ist. Dieses Problem wird durch die Artikel 15, 20 und 29 des vorliegenden Erlasses geregelt. Der Vorschlag des Ausschusses, Zwischenorganisationen durch oder aufgrund des Gesetzes zu erma¨chtigen, ist im Vorentwurf des Ko¨niglichen Erlasses jedoch nicht u¨bernommen worden, denn dies ha¨tte zur Folge, dass die Rolle der Zwischenorganisation o¨ffentlichen oder halbo¨ffentlichen Einrichtungen vorbehalten wa¨re und Privatunternehmen ausgeschlossen wu¨rden. Der Begriff Verarbeitung zu statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken bezieht sich jedoch auf statistische Verarbeitungen, die Unternehmen anhand ihrer eigenen Verarbeitungen vornehmen (Verarbeitungen in Bezug auf Kunden, Waren, personelle Ressourcen, ...).

10021

10022

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 11 Die Zwischenorganisation muss unabha¨ngig von dem Verantwortlichen fu¨r die Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken sein. Diese Unabha¨ngigkeit muss es der Zwischenorganisation in jedem Fall ermo¨glichen, dem Empfa¨nger der Daten den Codeschlu¨ssel zu verweigern. Artikel 12 Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens erachtet es in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 4, als wu¨nschenswert, dass der Datenu¨bermittler oder die Zwischenorganisation verpflichtet wird, besondere Sicherheitsmaßnahmen in Bezug auf die Schlu¨ssel zur Umwandlung verschlu¨sselter Daten in identifizierende Daten vorzunehmen. Diese Sicherheitsmaßnahmen sind in der Tat unerla¨sslich um zu verhindern, dass verschlu¨sselte Daten wieder in nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten umgewandelt werden. Artikel 12 beru¨cksichtigt diese Bemerkung. Technische Maßnahmen mu¨ssen unter anderem dazu fu¨hren, dass durch den Code keine Personen erkennbar werden, auf die sich diese personenbezogenen Daten beziehen. Der Zugriff auf eine Umwandlungstabelle, anhand deren die Umwandlung verschlu¨sselter personenbezogener Daten in nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten vorgenommen werden kann, muss auf angemessene Weise geschu¨tzt werden. Wenn der Ausschuss von ″Datenu¨bermittler″ redet, meint er jedoch offensichtlich nur die Fa¨lle, in denen der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche die Daten im Hinblick auf eine Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einem Dritten u¨bermittelt. Aufgrund von Artikel 12 muss der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten zu anderen Zwecken als zu statistischen Zwecken ebenfalls Garantien bieten, wenn er Daten verschlu¨sselt, um sie selber zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterzuverarbeiten. Er muss Maßnahmen ergreifen, damit Personen, die die Weiterverarbeitung der Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken vornehmen, keinen Zugriff auf den Codeschlu¨ssel erhalten. Die Untersuchungseinrichtung muss Mitarbeiter, die die Daten erfassen, von Mitarbeitern, die anhand dieser Daten bestimmte Untersuchungen vornehmen, trennen. Es muss daran erinnert werden, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, sein Angestellter oder Beauftragter, der personenbezogene Daten unter Verstoß gegen die in Artikel 4 § 1 festgelegten Bedingungen verarbeitet, gema¨ß Artikel 39 des Gesetzes mit einer Geldstrafe belegt wird. Artikel 13 Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten und die Zwischenorganisation du¨rfen Daten im Hinblick auf deren Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken nur u¨bermitteln, wenn der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken die Empfangsbesta¨tigung vorlegt, die der Ausschuss gema¨ß Artikel 17 § 2 des Gesetzes binnen drei Werktagen nach Empfang der Verarbeitungserkla¨rung ausstellt. Forscher, die bei einer Zwischenorganisation oder bei einem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung von personenbezogenen Daten zu anderen Zwecken als zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken verschlu¨sselte personenbezogene Daten beantragen, mu¨ssen nachweisen, dass sie die Erkla¨rung abgegeben haben. Andernfalls du¨rfen die verschlu¨sselten personenbezogenen Daten nicht u¨bermittelt werden. Diese Regel gilt ebenfalls, wenn der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken keine Drittperson ist im Verha¨ltnis zu dem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu urspru¨nglichen Zwecken ¨ rzten Gesundheitsdaten im Hinblick auf eine wissenschafterfasst worden sind (z.B. wenn ein Krankenhaus seinen A liche Weiterverarbeitung u¨bermittelt). Diese Bestimmung muss in Zusammenhang mit Artikel 4 des vorliegenden Erlasses gesehen werden, aufgrund dessen der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken in seiner Erkla¨rung angeben muss, warum fu¨r die Untersuchung verschlu¨sselte Daten erforderlich sind. Der Staatsrat hat in seinem Gutachten 30.495/2 vorgeschlagen, im urspru¨nglichen Wortlaut des Artikels die Wo¨rter ″einer Empfangsbesta¨tigung, die auf der Grundlage von Artikel 17 § 2 des Gesetzes vom Ausschuss ausgestellt worden ist″ durch die Wo¨rter ″einer Besta¨tigung u¨ber den Empfang einer vollsta¨ndigen Erkla¨rung, die gema¨ß Artikel 17 § 2 des Gesetzes vom Ausschuss ausgestellt worden ist″ zu ersetzen. Der Wortlaut des Artikels ist dementsprechend abgea¨ndert worden. Artikel 14 In diesem Artikel werden zusa¨tzliche Garantien bestimmt fu¨r besonders schu¨tzenswerte Daten in den Bereichen Justiz und Gesundheit, die zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet werden. Urspru¨nglich war im Vorentwurf des Ko¨niglichen Erlasses vorgesehen, dass solche Verarbeitungen vorab Gegenstand einer positiven Stellungnahme eines vom Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens eingesetzten Ethikausschusses sein mussten. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99 jedoch der Meinung, dass es weder ihm noch einem von ihm bestimmten Ethikausschuss zusteht, im Hinblick auf den Schutz des Privatlebens eine Stellungnahme u¨ber historische, statistische oder wissenschaftliche Zwecke einer Verarbeitung abzugeben. Dies ko¨nnte na¨mlich als Mo¨glichkeit einer inhaltlichen Zensur gewertet werden. Der Ausschuss schla¨gt daher vor, diesen Artikel zu streichen. Wenn die Autoren des Entwurfs der Meinung sind, dass bei bestimmten Formen historischer, statistischer oder wissenschaftlicher Untersuchungen Ethikausschu¨sse eine Rolle spielen sollen, muss dies auf der Grundlage einer gesellschaftlichen Diskussion getrennt geregelt werden. Der Ko¨nigliche Erlass sieht daher als Garantie vor, dass der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung von Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, oder die Zwischenorganisation die betroffene Person vor Verschlu¨sselung der Daten von den historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, von der Herkunft der Daten und von ihrem Zugangs-, Berichtigungs- und Widersetzungsrecht in Kenntnis setzen muss. Die betroffene Person verfu¨gt u¨ber ein Widersetzungsrecht. In der Inkenntnissetzung der betroffenen Person wird unter anderem die Herkunft der Daten vermerkt, damit ihr verdeutlicht wird, dass die Codierer die Daten verknu¨pfen. Zur Erinnerung: Aufgrund von Artikel 3 § 5 des Gesetzes ist die Informations- und Auskunftspflicht nicht anwendbar auf Verarbeitungen von Daten, die von o¨ffentlichen Beho¨rden zu gerichtspolizeilichen, verwaltungspolizeilichen oder nachrichtendienstlichen Zwecken verwaltet werden.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Diese Informationspflicht obliegt der Person, die die Daten verschlu¨sselt, das heißt entweder dem Verantwortlichen fu¨r die Daten, die zu einem urspru¨nglichen Zweck erfasst worden sind, oder der Zwischenorganisation: Insofern der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken nur verschlu¨sselte Daten verarbeitet, kann er die betroffene Person unmo¨glich in Kenntnis setzen. Artikel 15 In Artikel 11 Absatz 2 der Richtlinie 95/46/EG wird bestimmt, dass die Informationspflicht insbesondere bei Verarbeitungen fu¨r Zwecke der Statistik oder der historischen oder wissenschaftlichen Forschung keine Anwendung findet, wenn die Information der betroffenen Person unmo¨glich ist, unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert oder die Speicherung oder Weitergabe durch Gesetz ausdru¨cklich vorgesehen ist. In diesen Fa¨llen sehen die Mitgliedstaaten geeignete Garantien vor. Auf diese Weise werden in Artikel 11 Absatz 2 zwei Kategorien von Ausnahmen von der Informationspflicht vorgesehen: Die erste bezieht sich auf den Fall, in dem der vorerwa¨hnten Informationspflicht de facto nicht nachgekommen werden kann, und die zweite bezieht sich auf den Fall, in dem die Informationspflicht de jure nicht ¨ bermittlung der Daten durch das Gesetz geregelt ist. auferlegt werden kann, weil die Registrierung und U In Artikel 15 werden beide Kategorien von Ausnahmen, die in Artikel 11 Absatz 2 der Richtlinie vorgesehen sind, u¨bernommen. Artikel 15 Absatz 1 sieht vor, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, ob der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung urspru¨nglicher Daten oder die Zwischenorganisation, die gema¨ß Artikel 10 des Ko¨niglichen Erlasses als fu¨r die Verarbeitung Verantwortlicher auftritt, beim Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens die Befreiung von dieser Verpflichtung beantragen kann, wenn er der Meinung ist, dass die in Artikel 14 erwa¨hnte Informationspflicht unmo¨glich ist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert. Wenn er seinen Antrag stellt, muss er in diesem Fall dem Ausschuss die Nachweise vorlegen, aus denen hervorgeht, dass es unmo¨glich ist, der Informationspflicht nachzukommen. Auf der Grundlage der Untersuchung dieser Elemente gibt der Ausschuss eine Empfehlung an den fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen ab. Wie in Artikel 16 na¨her bestimmt, werden in dieser Empfehlung gegebenenfalls zusa¨tzliche Garantien vermerkt, die der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche einhalten muss. Der urspru¨ngliche Text des Artikels gab dem Ausschuss diesbezu¨glich Entscheidungsbefugnis. Der Staatsrat bemerkte in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 11 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 39 (niederla¨ndischer Text), dass das Gesetz vom 8. Dezember 1992 dem Ausschuss nicht die Befugnis erteilt, eine Befreiung von der Informationspflicht zu gewa¨hren, und den Ko¨nig nicht erma¨chtigt, dem Ausschuss diese Befugnis zu erteilen. Daher darf in Absatz 1 des vorliegenden Artikels des Entwurfs kein vom Ausschuss gefasster Beschluss zur Befreiung, sondern ho¨chstens ein Empfehlungsverfahren erwa¨hnt werden. Der heutige Text folgt dem Gutachten des Staatsrates. Die Empfehlungen des Ausschusses sind nicht verbindlich. Wie der Ausschuss in seinem Ta¨tigkeitsbericht 1992-93, Seite 12, selber bemerkt hat, bieten die Empfehlungen dem Ausschuss lediglich die Mo¨glichkeit seinen Standpunkt darzulegen. Diese Empfehlungen gelten aber auch als Beurteilungselemente, wenn eine betroffene Person beim Ausschuss oder bei Gerichtsho¨fen und Gerichten Klage einreicht oder wenn der Ausschuss dem Prokurator des Ko¨nigs einen Verstoß mitteilt oder einem Gericht Erster Instanz einen Streitfall u¨bermittelt. Artikel 15 Absatz 2 setzt die zweite Kategorie der Ausnahmen, die in Artikel 11 Absatz 2 der Richtlinie erwa¨hnt sind, in belgisches Recht um, na¨mlich die Befreiung von der Informationspflicht, wenn die Weitergabe und die Speicherung der Daten durch das Gesetz vorgesehen sind. In dem Artikel wird bestimmt, dass wenn der Verantwortliche fu¨r eine Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, oder die Zwischenorganisation eine Verwaltungsbeho¨rde ist, die durch oder aufgrund des Gesetzes ausdru¨cklich beauftragt ist, personenbezogene Daten ¨ bermittlung an einen Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung zu sammeln und zu verschlu¨sseln im Hinblick auf deren U zu historischen und wissenschaftlichen Zwecken, er beziehungsweise sie von der Verpflichtung die betroffene Person in Kenntnis zu setzen befreit wird. Der Ko¨nigliche Erlass entspricht daher den Stellungnahmen des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens, in denen einerseits unterstrichen wird, dass Zwischenorganisationen geeignete Garantien (Stellungnahmen 8/99, Seite 3, und 25/99, Seite 2) bieten mu¨ssen, und andererseits vorgeschlagen wird, Zwischenorganisationen, die Daten verarbeiten mit dem einzigen Ziel, diese zu verschlu¨sseln, von der Informationspflicht befreit werden (Stellungnahmen 8/99, Seite 7, und 25/99, Seite 5). Artikel 16 Artikel 16 bestimmt, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche in der in Artikel 17 des Gesetzes vorgesehenen Verarbeitungserkla¨rung dem Ausschuss eine Reihe zusa¨tzlicher Informationen erteilt, die dem Ausschuss ermo¨glichen mu¨ssen, in Kenntnis der Sachlage u¨ber den Eingriff in das Privatleben durch die Verarbeitung und u¨ber die Gru¨nde, warum die Informationen nicht mitgeteilt werden ko¨nnen, oder die Unverha¨ltnisma¨ßigkeit des notwendigen Aufwands, um diese Informationen mitzuteilen, entscheiden zu ko¨nnen. Aufgrund dieser Angaben gibt der Ausschuss seine Empfehlung ab. Die Empfehlung entha¨lt gegebenenfalls zusa¨tzliche Bedingungen, die bei der Weiterverarbeitung personenbezogener Daten einzuhalten sind. Der Ausschuss u¨bermittelt dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen innerhalb einer Frist von fu¨nfundvierzig Werktagen ab Empfang der Erkla¨rung seine mit Gru¨nden versehene Empfehlung. Die Frist kann einmal um fu¨nfundvierzig Werktage verla¨ngert werden. Hat der Ausschuss bei Ablauf dieser Frist keine Empfehlung u¨bermittelt, gilt der Antrag als bedingungslos angenommen. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens weist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 5, darauf hin, dass er diesen Absatz nicht gutheißen kann. Da die Befreiung von der Informationspflicht und der Notwendigkeit, die ausdru¨ckliche Einwilligung der betroffenen Person einzuholen, die Ausnahme ist, darf das Ausbleiben eines Beschlusses der Ausschusses innerhalb der vorgesehenen Fristen keinesfalls als eine vom Ausschuss bewilligte Abweichung angesehen werden. Daher schla¨gt der Ausschuss vor, das Ausbleiben eines Beschlusses innerhalb der vorgesehenen Fristen als eine Ablehnung der Abweichung anzusehen.

10023

10024

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Der Ko¨nigliche Erlass folgt der Stellungnahme des Ausschusses diesbezu¨glich nicht und zwar aus zwei Gru¨nden: einerseits, weil das Gesetz, wie der Staatsrat betont hat, dem Ausschuss diesbezu¨glich keinerlei Entscheidungsbefugnis zuerkennt. Andererseits, selbst wenn de jure davon ausgegangen wird, dass der Ausschuss diesbezu¨glich nur die Befugnis hat, Empfehlungen auszusprechen, bedeutet die Tatsache, dass die Durchfu¨hrung einer Verarbeitung der Empfehlung des Ausschusses unterliegt, dass dem Ausschuss de facto eine Entscheidungsbefugnis zuerkannt wird. Daru¨ber hinaus unterstreicht der Staatsrat in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 13 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 41 (niederla¨ndischer Text), dass es notwendig ist, diese Empfehlungen im o¨ffentlichen Register der Verarbeitungen zu vero¨ffentlichen, um zu vermeiden, dass zu viel Zeit verstreicht zwischen dem Zeitpunkt, an dem die Erkla¨rung beim Ausschuss abgegeben wird, und dem Zeitpunkt, an dem der Ausschuss seine Empfehlungen vero¨ffentlicht. Der Ko¨nigliche Erlass folgt diesbezu¨glich dem Gutachten des Staatsrates. Aus diesem Grund wurde Absatz 5 in den vorliegenden Artikel eingefu¨gt. Daru¨ber hinaus werden im Ko¨niglichen Erlass alle im Gutachten 30.495/2, Seite 14 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 42 (niederla¨ndischer Text), des Staatsrates angefu¨hrten Vorschla¨ge befolgt. Artikel 17 ¨ nderung der In Artikel 17 wird bestimmt, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche den Ausschuss von jeder A zuvor u¨bermittelten Informationen in Kenntnis setzt. Der Staatsrat schla¨gt in seinem Gutachten 30.495/2 vor, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche die ¨ nderungen erst vornimmt, nachdem der Ausschuss ihm eine neue Empfehlung u¨bermittelt hat. A ¨ nderungen in der Verarbeitung von einer Dieser Vorschlag ist nicht befolgt worden: Die Durchfu¨hrung von A neuen Empfehlung des Ausschusses abha¨ngig zu machen, wu¨rde bedeuten, dass dem Ausschuss de facto eine Entscheidungsbefugnis zuerkannt wird, was der Staatsrat dem Ausschuss de jure verweigert. Abschnitt III — Verarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten Die Weiterverarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken unterliegt strikten Regeln. Die Weiterverarbeitung von Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, mit anderen Worten die sekunda¨re Sammlung von Daten, bietet dem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung von Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken eine bestimmte Anzahl Vorteile im Vergleich zur prima¨ren Sammlung von Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken: Da ein Teil der Sammlung bereits erfolgt ist, kann der Verantwortliche schneller arbeiten; außerdem sind vom ersten Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung bereits Kontrollen durchgefu¨hrt worden, was die Zuverla¨ssigkeit der Daten erho¨ht. Fu¨r die betroffene Person birgt dies jedoch mehr Risiken als die prima¨re Sammlung von Daten. Die prima¨re Sammlung von Daten bietet der betroffenen Person eine bestimmte Kontrolle u¨ber die Sammlung der Daten, da die betroffene Person sich weigern kann, bestimmte Informationen bekanntzumachen. Bei der sekunda¨ren Sammlung von Daten oder mit anderen Worten bei der Weiterverarbeitung von Daten verliert die betroffene Person diese Kontrolle. Daten, die zu sehr unterschiedlichen Zwecken gesammelt worden sind, werden verknu¨pft, sodass neue Daten u¨ber die betroffene Person entstehen, ohne dass sie diesen Vorgang kontrollieren kann. Aus diesem Grund unterliegt die Weiterverarbeitung nicht verschlu¨sselter Daten strengeren Bedingungen als die urspru¨ngliche Datenverarbeitung. In der in Kapitel II Abschnitt III beschriebenen Regelung wird bestimmt, dass der betroffenen Person detaillierte Informationen u¨bermittelt werden mu¨ssen und dass die betroffene Person ihre ausdru¨ckliche Einwilligung zu dieser Verarbeitung geben muss. Befreiungen von der Informationspflicht und vom Einholen der Einwilligung sind jedoch trotzdem mo¨glich. Artikel 18 In diesem Artikel werden die Informationen bestimmt, die der betroffenen Person vorab mitgeteilt werden mu¨ssen. So ist unter anderem eine pra¨zise Beschreibung der historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecke erforderlich. Damit ist eine kurze Beschreibung des konkreten Untersuchungsprojekts gemeint. Die Informationen mu¨ssen der betroffenen Person von dem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken u¨bermittelt werden. Die Inkenntnissetzung erfolgt im Allgemeinen - obwohl dies nicht ausdru¨cklich verlangt wird - anhand einer Unterlage, mit der gleichzeitig die Einwilligung der betroffenen Person erbeten wird. Artikel 19 Die betroffene Person muss ihre ausdru¨ckliche Einwilligung geben. Eine stillschweigende Einwilligung, zum Beispiel ″schweigen heißt zustimmen″, genu¨gt in diesem Fall nicht. Kann die ausdru¨ckliche Einwilligung aus praktischen Gru¨nden nicht eingeholt werden, muss u¨berpru¨ft werden, ob Artikel 20 angewandt werden kann. Bei Streitfa¨llen muss der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche nachweisen, dass die Einwilligung der betroffenen Person eingeholt worden ist, bevor mit der Verarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Gru¨nden begonnen worden ist. Der Staatsrat bemerkt in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 14 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 42 (niederla¨ndischer Text), dass es fu¨r den Nachweis, dass die Einwilligung gegeben worden ist, besser wa¨re, dass die betroffene Person eine schriftliche Einwilligung statt einer ausdru¨cklichen Einwilligung geben muss. Im Ko¨niglichen Erlass wird das Gutachten des Staatsrates diesbezu¨glich nicht beru¨cksichtigt: Weder im Gesetz noch in der Richtlinie 95/46/EG wird de jure die schriftliche Einwilligung verlangt, wohl aber geeignete Garantien. Eine schriftliche Zustimmung zu verlangen, hieße de facto, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche der betroffenen Person einen Brief schicken mu¨sste und anschließend warten mu¨sste, bis die betroffene Person einen Brief zuru¨ckschickt. Die Person wu¨rde wahrscheinlich nie antworten, weil sie kein Interesse daran hat.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 20 Von der Verpflichtung, die Einwilligung der betroffenen Person in Kenntnis der Sachlage einzuholen, kann in zwei Fa¨llen abgewichen werden. Die erste Abweichung betrifft Untersuchungen mit nicht verschlu¨sselten personenbezogenen Daten, die ″publik″ sind. Diese Ausnahme ist unter anderem wichtig fu¨r historische Untersuchungen anhand von Archivmaterial. Der Begriff ″personenbezogene Daten, die von der betroffenen Person offensichtlich bekanntgemacht worden sind oder die in engem Zusammenhang mit dem o¨ffentlichen Charakter der betroffenen Person oder des Ereignisses, an dem diese Person beteiligt ist oder war, stehen″ stammt aus Artikel 3 § 3 Buchstabe a) des Gesetzes. In der Begru¨ndung (Parlamentsdokument, Kammer, 1566/1-97/98, Seite 21 ff.) wird dieser Begriff ausfu¨hrlicher erkla¨rt. Die zweite Abweichung stu¨tzt sich auf Artikel 11 Absatz 2 der Richtlinie 95/46/EG, der bestimmt, dass die Informationspflicht insbesondere bei Verarbeitungen fu¨r Zwecke der Statistik oder der historischen oder wissenschaftlichen Forschung keine Anwendung findet, wenn die Information der betroffenen Person unmo¨glich ist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert. Dies betrifft Verarbeitungen großer Mengen nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten in einem nicht automatisierten Umfeld. Hier ist die Verschlu¨sselung der personenbezogenen Daten tatsa¨chlich nicht mo¨glich. Laut Artikel 11 Absatz 2 der Richtlinie mu¨ssen die Mitgliedstaaten in diesen Fa¨llen geeignete Garantien vorsehen. Im Ko¨niglichen Erlass wird daher bestimmt, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche beim Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens eine diesbezu¨gliche Empfehlung beantragen kann. In den folgenden Artikeln wird das Verfahren bestimmt, dass fu¨r den Erhalt dieser Empfehlung notwendig ist. Im urspru¨nglichen Text des Ko¨niglichen Erlasses war die Rede von einem Beschluss des Ausschusses, aber der Staatsrat hat in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 14 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 42 (niederla¨ndischer Text), daran erinnert, dass das Gesetz dem Ausschuss diesbezu¨glich keine Entscheidungsbefugnis zuerkennt. Der urspru¨ngliche Text des Entwurfs des Ko¨niglichen Erlasses sah u¨brigens eine weitere Ausnahme von den in den Artikeln 14 und 15 des vorliegenden Erlasses vorgesehenen Verpflichtungen fu¨r Stichproben vor. Um Stichproben vorzunehmen, mu¨ssen die betreffenden Forschungsinstitute der Datenbank der o¨ffentlichen Einrichtung eine Anzahl Kriterien u¨bermitteln, aufgrund deren die Einrichtung die Stichproben selber vornimmt. Den Forschungsinstituten wird anschließend das Ergebnis dieser Stichproben mitgeteilt. Das Ergebnis, das den Forschungsinstituten mitgeteilt wird, bezieht sich auf ein Vielfaches der Anzahl Personen, die letztendlich Gegenstand der Untersuchung sind. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 5, der Meinung, dass diese Abweichung nicht gerechtfertigt ist und daher gestrichen werden muss. Bei einer Stichprobe beno¨tigt der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche na¨mlich nur die Daten der Personen, die in der Stichprobe einbegriffen sind. Daher ist es auch nicht gerechtfertigt, dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen fu¨r die Durchfu¨hrung einer Stichprobe nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten u¨ber die gesamte Bevo¨lkerung zu u¨bermitteln. Es ist durchaus mo¨glich, aufgrund der von dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen u¨bermittelten Kriterien eine Stichprobe vom Datenu¨bermittler oder von der Zwischenorganisation durchfu¨hren zu lassen. Der Ko¨nigliche Erlass folgt der Stellungnahme des Ausschusses. Bei einer Stichprobe u¨bermittelt der Datenu¨bermittler, das heißt der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken, dem Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken ausschließlich die Daten der Stichprobe. Der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung zu wissenschaftlichen Zwecken muss daher aufgrund von Artikel 15 nur die Personen in Kenntnis setzen, deren Daten er erhalten und verarbeitet hat, das heißt die Personen der Stichprobe und nicht die gesamte Bevo¨lkerungsgruppe, aus der die Stichprobe genommen worden ist. Artikel 21 In diesem Artikel wird das Verfahren na¨her bestimmt, dass eingehalten werden muss, wenn ein Verantwortlicher fu¨r die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken eine Empfehlung des Ausschusses erhalten mo¨chte. Das Verfahren erscheint auf den ersten Blick schwerfa¨llig, doch muss beru¨cksichtigt werden, dass hier von einem wichtigen Grundsatz des Gesetzes abgewichen wird, na¨mlich dass personenbezogene Daten nicht verarbeitet werden du¨rfen, ohne die betroffene Person davon in Kenntnis zu setzen. In der Praxis muss die Empfehlung beim Ausschuss bei Abgabe der Verarbeitungserkla¨rung beantragt werden. Der Ausschuss u¨bermittelt dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen innerhalb einer Frist von fu¨nfundvierzig Werktagen ab Empfang der Erkla¨rung seine mit Gru¨nden versehene Empfehlung. Die Frist kann einmal um fu¨nfundvierzig Werktage verla¨ngert werden. Hat der Ausschuss bei Ablauf dieser Frist keine Empfehlung u¨bermittelt, gilt der Antrag als angenommen. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens weist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 5, darauf hin, dass er diesen Absatz nicht gutheißen kann. Da die Befreiung von der Informationspflicht und der Notwendigkeit, die ausdru¨ckliche Einwilligung der betroffenen Person einzuholen, die Ausnahme ist, darf das Ausbleiben eines Beschlusses der Ausschusses innerhalb der vorgesehenen Fristen keinesfalls als eine vom Ausschuss bewilligte Abweichung angesehen werden. Daher schla¨gt der Ausschuss vor, das Ausbleiben einer Entscheidung innerhalb der vorgesehenen Fristen als eine Ablehnung der Abweichung anzusehen. Der Vorentwurf des Ko¨niglichen Erlasses folgt der Stellungnahme des Ausschusses diesbezu¨glich nicht: Die Durchfu¨hrung einer Verarbeitung einer Empfehlung des Ausschusses zu unterwerfen, wu¨rde bedeuten, dass dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens de facto eine Entscheidungsbefugnis zuerkannt wird, wohingegen selbst der Staatsrat de jure bemerkt, dass das Gesetz dem Ausschuss diesbezu¨glich keine Entscheidungsbefugnis zuerkennt. Daru¨ber hinaus mu¨ssen eventuelle nachteilige wirtschaftliche Folgen, die sich aus dem Ausbleiben einer Empfehlung des Ausschusses ergeben ko¨nnten, beru¨cksichtigt werden. Artikel 22 Es wird auf den Kommentar zu Artikel 17 verwiesen.

10025

10026

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Abschnitt IV — Vero¨ffentlichung der Ergebnisse einer Verarbeitung Artikel 23 In diesem Artikel werden die Maßnahmen bestimmt, die fu¨r den Schutz des Privatlebens bei der Vero¨ffentlichung von Ergebnissen einer Verarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken notwendig sind. Ergebnisse einer Verarbeitung du¨rfen nicht in einer Form vero¨ffentlicht werden, die eine Identifizierung ermo¨glicht, außer wenn die betroffene Person ihre Einwilligung gegeben hat oder wenn es sich um ″o¨ffentliche″ Daten handelt. Fu¨r zusa¨tzliche Erlaüterungen zu diesem Begriff wird auf den Kommentar zu der Begru¨ndung in Bezug auf Artikel 3 § 3 Buchstabe a) des Gesetzes verwiesen. Durch diese Bestimmung wird der Ko¨nigliche Erlass mit der vorerwa¨hnten Empfehlung R (97) 18 des Europarates ¨ bereinstimmung gebracht. in U In Artikel 14.1 der Empfehlung wird bestimmt, dass die statistischen Ergebnisse nur vero¨ffentlicht oder Dritten zuga¨nglich gemacht werden du¨rfen, wenn Maßnahmen ergriffen worden sind, um zu gewa¨hrleisten, dass Personen aufgrund dieses Ergebnisses nicht mehr identifiziert werden ko¨nnen, es sei denn, die Verbreitung oder die Vero¨ffentlichung stellt offensichtlich keinen Eingriff in das Privatleben der Personen dar. Der Staatsrat schla¨gt in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 16 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 44 (niederla¨ndischer Text), vor, folgende Bestimmung hinzuzufu¨gen: Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche sorgt dafu¨r, dass durch die Vero¨ffentlichung der Ergebnisse das Privatleben bestimmter Kategorien von Bu¨rgern nicht u¨berma¨ßig beeintra¨chtigt wird. Er unterstreicht, dass, wenn man davon ausgeht, dass Personendaten, ein Begriff, der definiert wird als Daten, die sich nicht auf eine identifizierte oder identifizierbare natu¨rliche Person beziehen (im Gegensatz zu personenbezogenen oder nominativen Daten), trotzdem unter das Recht auf Wahrung des Privatlebens fallen, das durch Artikel 8 der Europaïschen Konvention zum Schutz der Menschenrechte und Grundfreiheiten gewa¨hrleistet wird, auf diesem Gebiet ebenfalls Schutzmaßnahmen notwendig sind. Die Erfahrung zeigt, dass die Anonymita¨t gesammelter Daten nicht verhindert, dass diejenigen, die die Ergebnisse der Verarbeitung einsehen ko¨nnen, diese auch hinsichtlich der Kategorien von Personen gebrauchen werden, die aufgrund ihres Profils untersucht worden sind. Daru¨ber hinaus besteht bei einer Verarbeitung u¨ber eine beschra¨nkte Gruppe oder eine sehr charakteristische Zielgruppe die Gefahr, dass die erforderliche Anonymita¨t de facto nicht eingehalten wird, wobei keine Sicherheit besteht, dass durch das in Artikel 20 des Erlasses erwa¨hnte Verbot verhindert wird, dass diese Ergebnisse vero¨ffentlicht werden (das Verbot bezieht sich nur auf die ″Form″ der Vero¨ffentlichung). ¨ berlegung des Staatsrates inhaltlich relevant ist, ist die Rechtsgrundlage des vom Staatsrat Auch wenn die U vorgeschlagenen Artikels jedoch nicht deutlich: Das gesamte Kapitel II des vorliegenden Erlasses hat seine Rechtsgrundlage in Artikel 4 § 1 Nr. 2 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992, abgea¨ndert durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998. Dieses Gesetz betrifft nur personenbezogene Daten und keine Personendaten, die sich nicht auf eine identifizierte oder identifizierbare natu¨rliche Person beziehen. Aus diesem Grund wird das Gutachten des Staatsrates diesbezu¨glich nicht eingehalten. Abschnitt V — Ausnahme Gema¨ß Artikel 21 Absatz 1 des Grundlagengesetzes vom 30. November 1998 u¨ber die Nachrichten- und Sicherheitsdienste werden personenbezogene Daten, die im Rahmen der Anwendung des vorerwa¨hnten Gesetzes verarbeitet werden, nicht la¨nger aufbewahrt, als es die Zwecke, derentwegen sie registriert wurden, erfordern, mit Ausnahme von Daten, die einen vom Staatsarchiv anerkannten historischen Charakter aufweisen. In Artikel 21 des vorerwa¨hnten Gesetzes vom 30. November 1998 wird daher ausdru¨cklich vorgesehen, dass die Nachrichtendienste Daten zu historischen Zwecken aufbewahren ko¨nnen. Daher mu¨ssten sie verpflichtet werden, die in Kapitel II des Ko¨niglichen Erlasses zur Ausfu¨hrung des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 festgelegten Bedingungen einzuhalten. Die in diesem Kapitel auferlegten Bedingungen ko¨nnen jedoch nur schwer auf diese Dienste angewendet werden. Im Prinzip muss die Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen Zwecken einschließlich ihrer Aufbewahrung anhand anonymer Daten erfolgen, was jedoch nicht realisierbar ist. Was verschlu¨sselte Daten betrifft, muss der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche aufgrund von Artikel 14 des vorliegenden Erlasses die betroffene Person vorab von der Verschlu¨sselung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 erwa¨hnten besonders schu¨tzenswerten Daten in Kenntnis setzen. Was die historische Aufbewahrung personenbezogener Daten anhand nicht verschlu¨sselter Daten betrifft, ist der Gebrauch dieser Art Daten mit demselben Problem verbunden, da die Artikel 18 und 19 den fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen ebenfalls verpflichten, die betroffene Person in Kenntnis zu setzen. Die in den Artikeln 14, 18 und 19 erwa¨hnten Bedingungen sind unvereinbar mit dem Anwendungsbereich des Gesetzes vom 8. Dezember 1992, das die in Artikel 3 § 4 erwa¨hnten Dienste und Beho¨rden von der Verpflichtung befreit, die betroffene Person in Kenntnis zu setzen. ¨ brigen verweisen andere Bestimmungen, wie zum Beispiel die Artikel 16 und 21, aufgrund deren der Im U Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens gegebenenfalls Befreiungen fu¨r die Verarbeitung nicht verschlu¨sselter Daten gewa¨hrt, auf Artikel 17 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992, der sich auf die Verarbeitungserkla¨rung beim Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens bezieht und nicht auf die in Artikel 3 § 4 des Gesetzes erwa¨hnten Dienste und Beho¨rden anwendbar ist. Die anderen in Artikel 3 § 4 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 erwa¨hnten Beho¨rden, wie zum Beispiel der Sta¨ndige Ausschuss fu¨r die Kontrolle u¨ber die Nachrichtendienste und sein Enquetendienst, ko¨nnen mit denselben Schwierigkeiten konfrontiert werden. Obwohl das Gesetz dem Ko¨nig diesbezu¨glich keine ausdru¨ckliche Erma¨chtigung erteilt, werden in Kapitel II Abschnitt 5 die in Artikel 3 § 4 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 erwa¨hnten Beho¨rden und Dienste daher vom Anwendungsbereich von Kapitel II des vorliegenden Erlasses ausgeschlossen.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE KAPITEL III — Bedingungen fu¨r die Verarbeitung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten Artikel 25 und 26 Diese Artikel des vorliegenden Erlasses sind abgeleitet aus Artikel 8 des Ko¨niglichen Erlasses Nr. 7 vom 7. Februar 1995 zur Festlegung der Zwecke, Kriterien und Bedingungen der erlaubten Verarbeitungen der in Artikel 6 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten erwa¨hnten Daten (Belgisches Staatsblatt vom 28. Februar 1995, Seite 4430). Der Ko¨nigliche Erlass weicht jedoch in mehreren Punkten von dieser Bestimmung ab. Zuna¨chst mu¨ssen die Personen, die erma¨chtigt sind die Daten zu verarbeiten, nicht mehr namentlich bestimmt werden; es genu¨gt, wenn dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens Listen mit Kategorien von erma¨chtigten Personen zur Verfu¨gung gestellt werden. Der Ausschuss hat diese Lo¨sung selber vorgeschlagen. In seiner Stellungnahme 8/99, Seite 7, bemerkt der Ausschuss, dass es vor allem wichtig ist zu wissen, wer Zugriff auf die Daten hat. Dies bedeutet nicht, dass diese Personen namentlich bestimmt werden mu¨ssen. Da eine namentliche Bestimmung auch Risiken beinhalten kann, zum Beispiel, wenn die bestimmten Personen ihre Funktion a¨ndern, ha¨lt der Ausschuss es fu¨r wu¨nschenswert, den Verantwortlichen zu verpflichten, einerseits eine Liste der Zugriffsprofile (zum Beispiel mit Bestimmung der Funktionen, die Zugriff haben) und andererseits eine Liste der Personen, denen diese Profile zuerkannt werden, zu erstellen. Der Staatsrat gibt in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 18 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 47 (niederla¨ndischer Text), eine genauere Erlaüterung der Stellungnahme 8/99 des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens. In diesem Zusammenhang genu¨ge es nicht, wie im Entwurf und Erlass geschehen, vorzuschreiben, dass angegeben werden muss, welche Kategorien von Personen die Daten verarbeiten du¨rfen, und dass die Liste dieser Kategorien dem Ausschuss zur Verfu¨gung gestellt werden muss. Daru¨ber hinaus mu¨sste vorgesehen werden, dass die Personen namentlich bestimmt werden mu¨ssen und dass die Liste dieser Personen dem Ausschuss u¨bermittelt werden muss. Dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen wu¨rde zwar eine große administrative Last auferlegt, doch scheine diese nicht unverha¨ltnisma¨ßig zu sein im Vergleich zum Vorteil fu¨r den Schutz des Privatlebens, der auf eine individuell abgestimmte Anwendung allgemeiner und abstrakter Regeln zuru¨ckzufu¨hren ist. Was die in Artikel 6 des Gesetzes erwa¨hnten besonders schu¨tzenswerten Daten betrifft, wa¨re es denn wohl auch unannehmbar die Anwendung dieser Regeln zu unterlassen: Wenn der Person, die Zugriff auf die Daten haben mo¨chte, die konkrete Einscha¨tzung der Zugeho¨rigkeit zu einer Kategorie erma¨chtigter Personen, die diese Daten verarbeiten du¨rfen, u¨berlassen wird, seien Fehler oder sogar Missbraüche bei weitem nicht auszuschließen. Ungeachtet des Gutachtens des Staatsrates und der Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens scheint es praktisch so gut wie unmo¨glich zu sein, von dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen zu verlangen, Namenlisten der Personen zu erstellen, wenn der Dienst des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen aus mehreren tausend Personen besteht, zum Beispiel bei internationalen Unternehmen, Krankenhaüsern usw. Aus diesem Grund beschra¨nkt sich der Ko¨nigliche Erlass auf die Forderung, eine Liste der Kategorien von Personen zu erstellen, die Zugriff auf die Daten haben. Der vorliegende Erlass weicht noch in einem anderen Punkt von Artikel 8 des vorerwa¨hnten Ko¨niglichen Erlasses Nr. 7 vom 7. Februar 1995 ab: Er sieht die Geheimhaltungspflicht aufgrund einer gesetzlichen oder statutarischen Bestimmung vor, wohingegen sich der Ko¨nigliche Erlass Nr. 7 darauf beschra¨nkte, die Geheimhaltungspflicht aufgrund einer deontologischen oder vertraglichen Bestimmung zu verlangen. Der Ausschuss weist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 7, darauf hin, dass eine allgemeine Vertragsbestimmung nicht ausreicht; die aufgrund dieser Vertragsbestimmung geschaffene Geheimhaltungspflicht muss der gesetzlichen oder statutarischen Geheimhaltungspflicht entsprechen. Weiterhin ist der Ausschuss der Meinung, dass der Hinweis auf Berufs- beziehungsweise Standespflichten in diesem Zusammenhang nicht relevant ist und daher gestrichen werden kann. Ein dritter Unterschied zwischen dem vorliegenden Ko¨niglichen Erlass und dem vorerwa¨hnten Ko¨niglichen Erlass Nr. 7 besteht darin, dass laut vorliegendem Erlass die gesetzliche oder verordnungsrechtliche Grundlage nicht mehr pra¨zise umschrieben werden muss; der Ausschuss schreibt in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 7, dass der Begriff ″pra¨zise″ zu ungewollten und unno¨tigen Streitfa¨llen fu¨hren kann. Artikel 27 In Artikel 6 § 2 Buchstabe a) des Gesetzes wird bestimmt, dass die Verarbeitung der so genannten besonders schu¨tzenswerten Daten erlaubt ist, wenn die betroffene Person schriftlich in eine solche Verarbeitung eingewilligt hat, unter der Voraussetzung, dass diese Einwilligung jederzeit von der betroffenen Person zuru¨ckgezogen werden kann. Der Ko¨nig kann nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens durch einen im Ministerrat beratenen Erlass bestimmen, in welchen Fa¨llen das Verbot, die im vorliegenden Artikel erwa¨hnten Daten zu verarbeiten, nicht durch die Einwilligung der betroffenen Person aufgehoben werden kann. Durch die Befugnis, die dem Ko¨nig aufgrund dieses Artikels u¨bertragen wird, sollen Situationen geregelt werden, in denen die schriftliche Einwilligung der betroffenen Person aufgrund des ungleichen Kra¨fteverha¨ltnisses zwischen den Parteien nicht als tatsa¨chliche Einwilligung angesehen werden kann. Hier wird meistens an die Situation gedacht, in der sich ein Bewerber oder Arbeitnehmer gegenu¨ber seinem Arbeitgeber befindet. Unter Beru¨cksichtigung dieser Situation wird im vorliegenden Artikel bestimmt, dass der Arbeitgeber besonders schu¨tzenswerte personenbezogene Daten nicht auf der Grundlage der schriftlichen Einwilligung der betroffenen Person verarbeiten darf, es sei denn, durch die Verarbeitung wird der betroffenen Person ein Vorteil bewilligt, wie zum Beispiel die Auszahlung von Gewerkschaftszulagen oder wenn der Arbeitgeber einer bestimmten Kategorie seiner Arbeitnehmer, die eine bestimmte Religion praktizieren, in diesem Zusammenhang spezifische Erleichterungen einraümen mo¨chte. Es ist klar, dass der Arbeitgeber die schriftliche Zustimmung der betroffenen Person meistens nicht no¨tig hat, um besonders schu¨tzenswerte personenbezogene Daten zu verarbeiten. In Artikel 6 § 2 Buchstabe b) des Gesetzes wird na¨mlich bestimmt, dass er diese Daten auch verarbeiten darf, wenn die Verarbeitung erforderlich ist, um seine spezifischen Rechte und Pflichten auf dem Gebiet des Arbeitsrechts auszuu¨ben beziehungsweise zu erfu¨llen. Vorliegender Artikel des Erlasses ist nicht anwendbar, wenn die Verarbeitung auf diesem Grund beruht und wenn der Arbeitgeber sich auf einen der anderen Gru¨nde beruft, die in Artikel 6 § 2 des Gesetzes erwa¨hnt sind, so die Anwendung der Rechtsvorschriften im Bereich der sozialen Sicherheit, der Pra¨ventivmedizin oder lebenswichtiger Interessen der betroffenen Person.

10027

10028

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 6, der Meinung, dass die vorerwa¨hnte Bestimmung dem Selbstbestimmungsrecht der Personen nicht genu¨gend Rechnung tra¨gt. Das absolute Verbot der Verarbeitung dieser Daten trotz der schriftlichen Einwilligung der betroffenen Person scheine u¨bertrieben. Der Ausschuss ist der Meinung, dass die Interessen von Personen, die der Gewalt einer anderen Person unterstehen, auch auf eine andere Weise geschu¨tzt werden ko¨nnen. Es ko¨nne in diesen Fa¨llen insbesondere verlangt werden, dass eine besondere schriftliche Einwilligung erteilt werden muss, wobei die betroffene Person vorab von den Gru¨nden fu¨r die Verarbeitung der besonders schu¨tzenswerten Daten in Kenntnis gesetzt werden muss. Laut Ausschuss ermo¨glicht die Einwilligung in Kenntnis der Sachlage einen ausreichenden Schutz des Rechts auf Schutz des Privatlebens der betroffenen Person. Der Ausschuss wiederholt seine Bemerkungen in seiner Stellungnahme 25/99, Seite 5, und schla¨gt vor, den Artikel aufzuheben. Seine Bemerkungen scheinen im Widerspruch zu stehen mit Artikel 2 Buchstabe h) der Richtlinie 95/46/EG, in dem die Einwilligung der betroffenen Person als jede Willensbekundung, die ohne Zwang erfolgt, definiert wird. Diese freie Willensbekundung ist bei der Beziehung zwischen Arbeitgeber und Arbeitnehmer oft nicht vorhanden. KAPITEL IV — Bedingungen fu¨r die Befreiung von der in Artikel 9 § 2 des Gesetzes erwa¨hnten Informationspflicht Artikel 28 Dieser Artikel muss in Zusammenhang mit Kapitel II des vorliegenden Erlasses gesehen werden, da ausschließlich die Verarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken betroffen ist. Wenn zu diesen Zwecken personenbezogene Daten auf eine andere Weise gesammelt werden als bei den Betroffenen selber, muss normalerweise Artikel 9 § 2 des Gesetzes angewendet werden, aufgrund dessen die betroffene Person in Kenntnis gesetzt werden muss. Dieser Artikel des Erlasses sieht in Bezug auf diese Informationspflicht eine Ausnahme fu¨r den Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung verschlu¨sselter personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken vor. Diese Befreiung gilt nur, wenn die verschlu¨sselten personenbezogenen Daten gema¨ß den in Kapitel II Abschnitt 2 des vorliegenden Erlasses festgelegten Bedingungen verarbeitet werden. Sie gilt insbesondere in dem in Artikel 8 vorgesehenen Fall, bei dem der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten zu urspru¨nglichen Zwecken und der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken dieselbe Person sind. Wenn aufgrund dieses Artikels der Verantwortliche fu¨r eine Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu anderen Zwecken als zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfasst worden sind, diese Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet, muss er die betroffene Person nicht davon in Kenntnis setzen, außer in dem in Artikel 14 vorgesehenen Fall, na¨mlich der Verarbeitung besonders schu¨tzenswerter Daten. Artikel 29 In Artikel 11 Absatz 2 der Richtlinie 95/46/EG wird bestimmt, dass die Informationspflicht keine Anwendung findet, wenn die Speicherung oder Weitergabe durch Gesetz ausdru¨cklich vorgesehen ist. In diesen Fa¨llen mu¨ssen die Mitgliedstaaten geeignete Garantien vorsehen. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens schla¨gt in seinen Stellungnahmen 8/99, Seite 7, und 25/99, Seite 5, daru¨ber hinaus vor, die Befreiung von der Informationspflicht auf die Zwischenorganisationen auszudehnen, die personenbezogene Daten nur mit dem Ziel, sie zu verschlu¨sseln, verarbeiten. Indem diese beiden Grundsa¨tze kombiniert werden, werden Verwaltungsbeho¨rden, die durch oder aufgrund des Gesetzes beauftragt sind die Daten zu u¨bermitteln und dabei als Zwischenorganisation auftreten, aufgrund von Artikel 29 von der Informationspflicht befreit. Artikel 30 In Artikel 9 § 2 Absatz 2 Buchstabe a) des Gesetzes wird bestimmt, dass, wenn die Daten nicht bei der betroffenen Person erhoben worden sind, der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche von der Information der betroffenen Person befreit wird, wenn insbesondere bei Verarbeitungen fu¨r Zwecke der Statistik oder der historischen oder wissenschaftlichen Forschung die Information der betroffenen Person unmo¨glich ist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert. Solch eine Unmo¨glichkeit oder solch ein unverha¨ltnisma¨ßiger Aufwand sind gegeben, wenn sich die Verarbeitung personenbezogener Daten auf eine große Anzahl betroffener Personen bezieht, mit denen der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche im Prinzip nie in Kontakt tritt. ¨ bermittlung von Adressen fu¨r Direktwerbung spezialisiert Dies ist zum Beispiel der Fall bei Betrieben, die auf die U sind. Wer bei diesen Betrieben Adressen erha¨lt im Hinblick auf Serienbriefsendungen, verarbeitet natu¨rlich personenbezogene Daten, die nicht bei der betroffenen Person selber erhoben worden sind. Wenn diese Daten registriert werden, muss die betroffene Person gema¨ß Artikel 9 § 2 Absatz 1 des Gesetzes davon in Kenntnis gesetzt werden. Im vorliegenden Artikel wird bestimmt, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche in diesem Fall der betroffenen Person die Information bei der ersten Kontaktaufnahme mitteilen muss. Bei Adressenbu¨ros werden personenbezogene Daten nicht von dem Adressenbu¨ro registriert, sondern unmittelbar vom Datenu¨bermittler an den Benutzer, der die Serienbriefsendung vornehmen mo¨chte, u¨bermittelt. Der Benutzer muss der betroffenen Person daher die Information bei der ersten Kontaktaufnahme mitteilen. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 25/99, Seite 5, der Meinung, dass diese Bestimmung nur angewendet werden kann, wenn nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten fu¨r Zwecke der Statistik oder der historischen oder wissenschaftlichen Forschung oder bei Krankheitsfru¨herkennung verarbeitet werden und wenn die Information der betroffenen Person unmo¨glich ist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert. Die im Ko¨niglichen Erlass angefu¨hrten Beispiele in Bezug auf Direktwerbung wu¨rden nicht in den Bereich der aufgrund von Artikel 9 § 2 Absatz 2 des Gesetzes vorgesehenen Befreiungen fallen und erweckten den Eindruck, dass der Ko¨nig diesem Artikel eine allgemeinere Tragweite geben mo¨chte, was jedoch nicht mo¨glich sei. Was Direktwerbung oder Adressenbu¨ros betreffen wu¨rde, ko¨nnte auf der Grundlage eines Ko¨niglichen Erlasses keine Befreiung von der Informationspflicht gewa¨hrt werden. Der vorliegende Ko¨nigliche Erlass folgt der Stellungnahme des Ausschusses diesbezu¨glich nicht. Da in Artikel 9 § 2 des Gesetzes bestimmt ist, dass eine Befreiung von der Informationspflicht insbesondere fu¨r Verarbeitungen zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken gewa¨hrt werden kann, ist die Befreiung nicht auf solche Verarbeitungen beschra¨nkt.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 31 Dieser Artikel betrifft den Fall, in dem der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten die betroffene Person nicht informieren kann, weil diese Inkenntnissetzung sich als unmo¨glich erweist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert. In diesem Fall rechtfertigt er diese Unmo¨glichkeit ausdru¨cklich in der Verarbeitungserkla¨rung, die er aufgrund von Artikel 17 des Gesetzes abgeben muss. Dieses Verfahren erlaubt eine gewisse Transparenz, da jeder die Mo¨glichkeit hat, in dem vom Ausschuss gefu¨hrten o¨ffentlichen Register der Verarbeitungen zu u¨berpru¨fen, wer die Verantwortlichen fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten sind, selbst wenn die Verantwortlichen die betroffene Person niemals in Kenntnis gesetzt haben. In diesem Artikel wird der Wortlaut u¨bernommen, den der Staatsrat in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 20 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 49 (niederla¨ndischer Text), vorgeschlagen hat. KAPITEL V — Ausu¨bung der in den Artikeln 10 und 12 des Gesetzes erwa¨hnten Rechte Artikel 32 In diesem Artikel wird Artikel 1 des Ko¨niglichen Erlasses Nr. 3 vom 7. September 1993 zur Bestimmung der Personen, bei denen der aufgrund von Artikel 10 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten gestellte Antrag auf Mitteilung personenbezogener Daten eingereicht werden muss (Belgisches Staatsblatt vom 25. September 1993) u¨bernommen. Das Verfahren wird jedoch vereinfacht, unter anderem indem auf die Forderung verzichtet wird, wonach die betroffene Person ihren Antrag per Einschreibebrief einreichen muss, und durch die Einfu¨hrung der Mo¨glichkeit, den Antrag anhand eines Telekommunikationsmittels zu stellen. Dabei wird natu¨rlich vor allem an elektronische Post gedacht. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens begnu¨gt sich in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 8, mit der Feststellung, dass die Forderung in Bezug auf die Unterzeichnung des Antrags zur Folge hat, dass der Antrag nicht u¨ber ein Telekommunikationsmittel eingereicht werden kann, solange keine juristisch gu¨ltige elektronische Unterschrift besteht. Der Staatsrat macht in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 20 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 49 (niederla¨ndischer Text), dieselbe Bemerkung. Eine diesbezu¨gliche Bestimmung wird jedoch durch das Gesetz vom 20. Oktober 2000 zur Einfu¨hrung des Gebrauchs von Telekommunikationsmitteln und der elektronischen Unterschrift bei gerichtlichen und außergerichtlichen Verfahren (Belgisches Staatsblatt vom 22. Dezember 2000, Seite 42.698) vorgesehen, wobei Artikel 2 des Gesetzes Artikel 1322 des Zivilgesetzbuches durch einen Absatz erga¨nzt, der besagt, dass fu¨r die Anwendung dieses Artikels ein elektronischer Datensatz, der einer bestimmten Person zugeordnet werden kann und der die Wahrung der Integrita¨t des Akts nachweist, der Anforderung in Bezug auf eine Unterschrift genu¨gen kann. Artikel 33 In diesem Artikel wird mutatis mutandis Artikel 1 des Ko¨niglichen Erlasses Nr. 5 vom 7. September 1993 zur Bestimmung der Personen, bei denen der aufgrund von Artikel 12 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten gestellte Antrag auf Berichtigung, Lo¨schung oder Verbot der Verwendung personenbezogener Daten eingereicht werden muss (Belgisches Staatsblatt vom 25. September 1993), u¨bernommen. Artikel 34 In den folgenden Artikeln werden die Modalita¨ten fu¨r die Ausu¨bung des Widersetzungsrechts festgelegt. Die Rechtsgrundlage dieser Bestimmung ist jedoch nicht alleine in Artikel 12 § 2, sondern auch in Artikel 9 § 1 Buchstabe e) und § 2 Buchstabe e) des Gesetzes zu finden. Das hierbei verfolgte Ziel ist eine Verbesserung der Effektivita¨t der neuen Gesetzesbestimmungen, aufgrund deren der betroffenen Person das Recht gewa¨hrt wird, sich einer Verarbeitung von sie betreffenden personenbezogenen Daten zu Zwecken der Direktwerbung zu widersetzen. Das Gesetz sieht derzeit in Artikel 9 vor, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche die betroffene Person vom Bestehen des Rechts, sich auf Antrag und kostenlos einer Verarbeitung von sie betreffenden personenbezogenen Daten zu widersetzen, in Kenntnis setzen muss, wenn die Verarbeitung zu Zwecken der Direktwerbung erfolgt, und dies unabha¨ngig davon, ob die personenbezogenen Daten bei der betroffenen Person selber oder bei Dritten eingeholt worden sind. Durch diese einfache Information weiß die betroffene Person natu¨rlich nicht, gema¨ß welchen Modalita¨ten sie ihr Widersetzungsrecht ausu¨ben kann. In Artikel 34 des vorliegenden Erlasses werden drei Situationen unterschieden. Der erste Fall betrifft personenbezogene Daten, die schriftlich bei der betroffenen Person eingeholt worden sind, entweder anhand eines in einer Zeitung oder Zeitschrift vero¨ffentlichten Antwortscheins oder anhand eines Formulars, das bei einer Bestellung oder einem Abonnementabschluss oder u¨ber Internet ausgefu¨llt wird. In den vorerwa¨hnten Fa¨llen muss die betroffene Person ihr Widersetzungsrecht auf der Unterlage ausu¨ben ko¨nnen, anhand deren sie die sie betreffenden personenbezogenen Daten mitteilt. Die einfachste Art ist, auf dem Formular, auf dem die betroffene Person personenbezogene Daten mitteilen soll, folgenden Text erscheinen zu lassen: ″Widersetzen Sie sich der Verwendung dieser personenbezogenen Daten zu Zwecken der Direktwerbung? Ja/Nein (Unzutreffendes streichen)″. Zahlreiche andere Varianten sind natu¨rlich mo¨glich (zum Beispiel ein Ka¨stchen ankreuzen, eine positive oder negative Frage stellen,...). Der zweite Fall betrifft personenbezogene Daten, die anders als schriftlich bei der betroffenen Person eingeholt werden. Die betroffene Person kann telefonisch ein Angebot erhalten und in diesem Zusammenhang personenbezogene Daten mitteilen, die im Nachhinein verwendet werden, um in Kontakt zu bleiben oder eine Bestellung zu liefern. Die betroffene Person kann ebenfalls personenbezogene Daten anhand einer Magnet- oder Chipkarte u¨bermitteln, auf der bestimmte personenbezogene Daten gespeichert sind. Wenn der Verantwortliche die personenbezogenen Daten zu Zwecken der Direktwerbung weiterverarbeitet, muss er mit der betroffenen Person binnen zwei Monaten ab Erhalt der personenbezogenen Daten schriftlich Kontakt aufnehmen. Es genu¨gt, wenn der Verantwortliche der betroffenen Person eine Unterlage u¨bermittelt, auf der die betroffene Person sich bequem einer Weiterverarbeitung zu Zwecken der Direktwerbung widersetzen kann, bevor sie sie dem Verantwortlichen zuru¨cksendet.

10029

10030

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 35 Die dritte Mo¨glichkeit, die in Artikel 35 vorgesehen ist, betrifft den Fall, in dem die personenbezogenen Daten nicht bei der betroffenen Person eingeholt werden. In diesem Fall nimmt der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche mit der betroffenen Person Kontakt auf, um ihr die aufgrund von Artikel 9 § 2 des Gesetzes erforderlichen Informationen mitzuteilen. Bei dieser Kontaktaufnahme wird die betroffene Person gema¨ß Artikel 9 § 2 von ihrem Recht in Kenntnis gesetzt, sich der Verarbeitung von sie betreffenden personenbezogenen Daten zu Zwecken der Direktwerbung zu widersetzen. Die betroffene Person muss ihre Widersetzung auf derselben Unterlage mitteilen ko¨nnen; dazu muss der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche ihr auf dieser Unterlage eine eindeutige, leicht zu beantwortende Frage stellen. Der Verantwortliche, der aufgrund von Artikel 9 § 2 des Gesetzes von der Information befreit ist, ist natu¨rlich ebenfalls von dieser Verpflichtung befreit. KAPITEL VI — Ausu¨bung des in Artikel 13 des Gesetzes erwa¨hnten Rechts Artikel 36 Kapitel VI des Erlasses regelt den Zugang der betroffenen Personen zu Daten, die in Verarbeitungen personenbezogener Daten gespeichert sind, die von o¨ffentlichen Beho¨rden zu gerichtspolizeilichen, verwaltungspolizeilichen oder nachrichtendienstlichen Zwecken verwaltet werden. Die in Artikel 13 des Gesetzes erwa¨hnte Angelegenheit wird im Vo¨lkerrecht durch zwei Texte des Europarates, ¨ bereinkommen Nr. 108 und die Empfehlung R (87) 15, und durch das U ¨ bereinkommen zur na¨mlich das U ¨ bereinkommens von Schengen geregelt. Durchfu¨hrung des U ¨ bereinkommens Nr. 108 des Europarates vom 28. Januar 1981 u¨ber den Schutz des Aufgrund von Artikel 8 des U Menschen bei der automatisierten Verarbeitung personenbezogener Daten muss jeder in annehmbaren Absta¨nden und ohne u¨berma¨ßige Verzo¨gerungen oder Kosten Auskunft erhalten ko¨nnen u¨ber die Frage, ob personenbezogene Daten u¨ber ihn in den Dateien gespeichert sind oder nicht; diese Daten mu¨ssen ihm in versta¨ndlicher Form mitgeteilt werden und er muss diese Daten gegebenenfalls berichtigen lassen ko¨nnen. ¨ bereinkommens Nr. 108 kann von diesen Bestimmungen abgewichen werden, wenn Aufgrund von Artikel 9 des U das Gesetz der Vertragsparteien eine solche Abweichung vorsieht und die Abweichung eine Maßnahme betrifft, die in einer demokratischen Gesellschaftsordnung fu¨r den Schutz der Staatssicherheit, der o¨ffentlichen Sicherheit, der finanziellen Interessen des Staates oder fu¨r die Beka¨mpfung strafrechtlicher Versto¨ße notwendig ist. In Artikel 6 der Empfehlung R (87) 15 des Ministerausschusses des Europarates vom 17. September 1987 u¨ber die Nutzung personenbezogener Daten im Polizeibereich werden die Bedingungen fu¨r diese Abweichung na¨her bestimmt: Die Ausu¨bung des Rechts auf Zugang, Berichtigung und Entfernung darf nur eingeschra¨nkt werden, insofern die Einschra¨nkung fu¨r die Ausfu¨hrung einer gesetzlichen Aufgabe der Polizei unerla¨sslich ist (Artikel 6.4). ¨ bermittlung Und eine Verweigerung oder Einschra¨nkung dieser Rechte muss schriftlich begru¨ndet werden. Die U der Begru¨ndung kann nur verweigert werden, insofern dies fu¨r die Ausfu¨hrung einer gesetzlichen Aufgabe der Polizei unerla¨sslich ist (Artikel 6.5). ¨ bereinkommen vom 19. Juni 1990 zur Durchfu¨hrung des U ¨ bereinkommens von Weiter wird in Artikel 109 des U Schengen vom 14. Juni 1985 Folgendes bestimmt: «Das Recht jeder Person, u¨ber die zu ihrer Person im Schengener Informationssystem gespeicherten Daten Auskunft zu erhalten, richtet sich nach dem nationalen Recht der Vertragspartei, in deren Hoheitsgebiet das Auskunftsrecht beansprucht wird. Soweit das nationale Recht dies vorsieht, entscheidet die in Artikel 114 Absatz 1 vorgesehene nationale Kontrollinstanz, ob und in welcher Weise Auskunft erteilt wird. Eine Vertragspartei, die selber die Ausschreibung nicht vorgenommen hat, darf Auskunft zu diesen Daten nur erteilen, wenn sie vorher der ausschreibenden Vertragspartei Gelegenheit zur Stellungnahme gegeben hat.» ¨ bereinkommens wird Folgendes bestimmt: In Artikel 114 Absatz 2 desselben U «Jeder hat das Recht, die Kontrollinstanzen zu ersuchen, die zu seiner Person im Schengener Informationssystem gespeicherten Daten sowie deren Nutzung zu u¨berpru¨fen. Dieses Recht wird nach Maßgabe des nationalen Rechts der Vertragspartei, an die das Ersuchen gerichtet wird, ausgeu¨bt. Wurden die Daten durch eine andere Vertragspartei eingegeben, so erfolgt die Kontrolle in enger Abstimmung mit der Kontrollinstanz dieser Vertragspartei.» Gema¨ß diesen verschiedenen Bestimmungen des Vo¨lkerrechts wird aufgrund von Artikel 3 § 5 des Gesetzes Personen, u¨ber die Daten in der Datei gespeichert sind, das Recht auf direkten Zugang und auf Berichtigung fu¨r bestimmte Verarbeitungen von Daten verweigert. Betroffen sind Verarbeitungen personenbezogener Daten: — die von der Staatssicherheit, dem Allgemeinen Nachrichten- und Sicherheitsdienst der Streitkra¨fte, der Sicherheitsbeho¨rde, den Sicherheitsoffizieren und dem Sta¨ndigen Ausschuss fu¨r die Kontrolle u¨ber die Nachrichtendienste und seinem Enquetendienst vorgenommen werden, wenn diese Verarbeitungen fu¨r die Ausfu¨hrung ihrer Auftra¨ge notwendig sind, — die von o¨ffentlichen Beho¨rden im Hinblick auf die Ausfu¨hrung ihrer gerichtspolizeilichen Auftra¨ge verwaltet werden, — die von den in Artikel 3 des Gesetzes vom 18. Juli 1991 zur Regelung der Kontrolle u¨ber die Polizei- und Nachrichtendienste erwa¨hnten Polizeidiensten im Hinblick auf die Ausfu¨hrung ihrer verwaltungspolizeilichen Auftra¨ge verwaltet werden, — die von anderen o¨ffentlichen Beho¨rden, die nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens durch einen im Ministerrat beratenen Ko¨niglichen Erlass bestimmt worden sind, im Hinblick auf die Ausfu¨hrung ihrer verwaltungspolizeilichen Auftra¨ge verwaltet werden, — die infolge der Anwendung des Gesetzes vom 11. Januar 1993 zur Verhinderung der Nutzung des Finanzsystems zum Zwecke der Geldwa¨sche notwendig geworden sind, — die vom Sta¨ndigen Ausschuss fu¨r die Kontrolle u¨ber die Polizeidienste und von seinem Enquetendienst im Hinblick auf die Ausfu¨hrung ihrer gesetzlichen Auftra¨ge verwaltet werden. Die in Artikel 3 des Gesetzes vom 18. Juli 1991 erwa¨hnten Polizeidienste sind neben der Gemeindepolizei, der Gerichtspolizei bei der Staatsanwaltschaft und der Gendarmerie die Dienste, die o¨ffentlichen Beho¨rden und Einrichtungen o¨ffentlichen Interesses unterstehen und deren Mitglieder den Dienstgrad eines Gerichtspolizeioffiziers oder eines Gerichtspolizeibediensteten innehaben. Der Ko¨nigliche Erlass vom 12. August 1993 zur Ausfu¨hrung von Artikel 11 Nr. 4 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 betrifft die Sozialinspektoren (diese Bestimmung ist durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998 in Artikel 3 § 5 Nr. 3 des Gesetzes u¨bertragen worden).

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE In der Begru¨ndung des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 wird erkla¨rt, dass es infolge der besonderen Aufgaben dieser Dienste vo¨llig ausgeschlossen ist, jedem direkten Zugang zu registrierten Daten zu gewa¨hren, die ihn betreffen. Um ein vernu¨nftiges Gleichgewicht zu schaffen zwischen den legitimen Rechten jeder Person und der nicht weniger legitimen Notwendigkeit der Ermittlung und Verfolgung von Versto¨ßen und der Pra¨vention von Vergehen gegen die Sicherheit des Staates, wird in Artikel 13 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 vorgesehen, dass fu¨r diese Verarbeitungen die Ausu¨bung des Zugangs- und Berichtigungsrechts der betroffenen Person u¨ber den Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens erfolgt (Parlamentsdokument, Kammer, 1610/1-90/91, Seite 19). In Artikel 13 wird Folgendes bestimmt: «Jede Person, die ihre Identita¨t nachweist, hat das Recht, sich kostenlos an den Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens zu wenden, um die in den Artikeln 10 und 12 erwa¨hnten Rechte in Bezug auf die in Artikel 3 §§ 4, 5 und 6 erwa¨hnten Verarbeitungen personenbezogener Daten auszuu¨ben. Der Ko¨nig bestimmt nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens durch einen im Ministerrat beratenen Erlass die Modalita¨ten fu¨r die Ausu¨bung dieser Rechte. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens teilt ausschließlich dem Betreffenden mit, dass die notwendigen ¨ berpru¨fungen vorgenommen wurden. U Der Ko¨nig bestimmt jedoch nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens durch einen im Ministerrat beratenen Erlass, welche Information der Ausschuss der betroffenen Person mitteilen darf, wenn der Antrag der betroffenen Person eine Verarbeitung personenbezogener Daten betrifft, die von Polizeidiensten im Hinblick auf Identita¨tskontrollen verwaltet wird.» Kapitel VI des Erlasses betrifft die Ausfu¨hrung von Artikel 13 Absatz 2 und 4. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens ist in seiner Stellungnahme 11/95 u¨ber Artikel 13, die er am 9. Mai 1995 aus eigener Initiative abgegeben hat, der Meinung, dass sich der zu verabschiedende Ko¨nigliche Erlass auf das Festlegen von Modalita¨ten der indirekten Kontrolle in Bezug auf den Bu¨rger beschra¨nken muss. Im Zusammenhang mit dem Verfahren, das der Ausschuss in Bezug auf die betroffenen Dienste einhalten muss, wird in der Stellungnahme 11/95 des Ausschusses bestimmt, dass die Weise, wie die Kontrolle des Ausschusses bei den verschiedenen Instanzen erfolgt, Gegenstand von Beratungen zwischen den betroffenen Parteien sein sollte. Die Dienste ko¨nnten jedenfalls auf Unterschiede zwischen den verschiedenen Diensten hinsichtlich der technischen Modalita¨ten, der Erfordernisse des Dienstes und der organisatorischen Aspekte hinweisen. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 8, ebenfalls der Meinung, dass es vorzuziehen ist, das Verfahren fu¨r die Ausu¨bung des in Artikel 13 des Gesetzes erwa¨hnten Rechts in der Gescha¨ftsordnung des Ausschusses und nicht im Ausfu¨hrungserlass festzulegen. So ko¨nnte der Ausschuss das Verfahren wenn no¨tig den Bedu¨rfnissen anpassen. Der Ausschuss besteht dann auch darauf, dass die Artikel 23 und 25 bis 30 durch eine Bestimmung ersetzt werden, die vorsieht, dass das Verfahren in der Gescha¨ftsordnung des Ausschusses festgelegt wird, die im Belgischen Staatsblatt vero¨ffentlicht werden muss. So wu¨rde verhindert, dass der Ausschuss mit administrativen Schikanen u¨berhaüft wird. Daru¨ber hinaus wu¨rden dadurch keineswegs die Rechte der betroffenen Personen beeintra¨chtigt. Der Ausschuss vertritt in seiner Stellungnahme 25/99, Seite 6, jedoch einen anderen Standpunkt und erkla¨rt, dass es zweifellos wu¨nschenswert wa¨re, die grundlegenden Elemente des Verfahrens in den Ko¨niglichen Erlass aufzunehmen, so zum Beispiel die Tatsache, dass die betroffene Person sich schriftlich an den Ausschuss richten kann, um ihr in Artikel 13 des Gesetzes erwa¨hntes Recht auszuu¨ben; die Tatsache, dass der Antrag alle sachdienlichen Elemente, u¨ber die die betroffene Person verfu¨gt, enthalten muss; die Tatsache, dass der Antrag der betroffenen Person nur zula¨ssig ist, wenn er nach Ablauf einer Frist von sechs Monaten ab dem Datum der Absendung der vorherigen Antwort des Ausschusses in Bezug auf dieselben Daten und Dienste eingereicht wird; die Tatsache, dass die betroffene Person beantragen kann, vom Ausschuss angeho¨rt zu werden; und die Tatsache, dass die Kontrolle vom Pra¨sidenten des Ausschusses oder von einem beziehungsweise mehreren Mitgliedern, die er bestimmt, ausgeu¨bt wird. In der Erwa¨gung, dass die Ausu¨bung des in Artikel 13 des Gesetzes erwa¨hnten Rechts ein Grundrecht des Bu¨rgers ist, das besser nicht durch eine Gescha¨ftsordnung geregelt wird, folgt der Ko¨nigliche Erlass daher der Stellungnahme 25/99 des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens. Artikel 37 In diesem Artikel wird bestimmt, dass die betroffene Person den Antrag anhand eines datierten und unterzeichneten Antrags beim Ausschuss einreicht. In der vorherigen Lesung dieses Artikels wurde bestimmt, dass der Antrag alle sachdienlichen Angaben u¨ber die beanstandeten Daten, wie Art, Umsta¨nde oder Anlass der Kenntnisnahme der beanstandeten Daten, enthalten muss. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 9 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 10 (niederla¨ndischer Text), der Meinung, dass der betroffenen Person durch diese Bestimmung eine allzu schwere Informationspflicht auferlegt wird. Er schla¨gt daher vor zu bestimmen, dass der Antrag nur die sachdienlichen Angaben enthalten muss, u¨ber die die betroffene Person verfu¨gt. Der Ko¨nigliche Erlass folgt der Stellungnahme des Ausschusses. Die vorherige Lesung dieses Artikels umfasste ebenfalls Regeln in Bezug auf Antra¨ge, die von Vertretern Handlungsunfa¨higer eingereicht werden. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99 der Meinung, dass es nicht notwendig ist, eine Bestimmung u¨ber die Vertretung vorzusehen. Der Ko¨nigliche Erlass folgt diesbezu¨glich der Stellungnahme des Ausschusses. Artikel 38 In diesem Artikel wird bestimmt, dass der Ausschuss von der betroffenen Person zusa¨tzliche Ausku¨nfte verlangen kann, wenn er dies fu¨r zweckma¨ßig erachtet. Artikel 39 In diesem Artikel wird bestimmt, dass, wenn die in den vorhergehenden Artikeln erwa¨hnten Informationen nicht erteilt werden, der Antrag fu¨r unzula¨ssig angesehen werden kann. In der vorherigen Lesung dieses Artikels wurde bestimmt, dass, wenn sich die betroffene Person weigert, zusa¨tzliche Ausku¨nfte zu erteilen, und wenn aufgrund der bereits erteilten Ausku¨nfte eine Identifizierung der Datenverarbeitung nicht mo¨glich ist, der Ausschuss den Antrag fu¨r unzula¨ssig erkla¨ren kann. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 9 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 10 (niederla¨ndischer Text), der Meinung, dass die Wo¨rter ″wenn sich die betroffene Person weigert″ durch die Wo¨rter ″wenn die betroffene Person es versaümt″ ersetzt werden sollten.

10031

10032

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Schließlich ist fu¨r den Vorentwurf des Ko¨niglichen Erlasses ein neutraler Wortlaut gewa¨hlt worden. In einem nunmehr im Ko¨niglichen Erlass nicht aufgenommenen Artikel wurde bestimmt, dass der Ausschuss binnen dreißig Tagen nach Erhalt des Antrags u¨ber dessen Zula¨ssigkeit befindet. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 10, der Meinung, dass das im Vorentwurf des Erlasses beschriebene Verfahren unno¨tig kompliziert ist. Der Ausschuss ha¨lt es dann auch fu¨r wu¨nschenswert, dass das Verfahren in seiner Gescha¨ftsordnung festgelegt wird, damit unno¨tige administrative Schikanen bei der Bearbeitung der Antra¨ge vermieden werden. In diesem Artikel wird daher lediglich bestimmt, dass der Ausschuss bestimmte Antra¨ge fu¨r unzula¨ssig erkla¨ren kann. Im Ko¨niglichen Erlass wird jedoch an anderer Stelle bestimmt, dass die betroffene Person in diesem Fall auf ihren Antrag hin angeho¨rt werden kann, wobei sie ich gegebenenfalls von ihrem Beistand beistehen lassen kann. Artikel 40 In diesem Artikel wird bestimmt, dass der Antrag unzula¨ssig ist, wenn er innerhalb einer Frist von weniger als einem Jahr nach dem Datum der Absendung der vorherigen Antwort des Ausschusses in Bezug auf dieselben Daten und Dienste eingereicht wird, außer wenn die betroffene Person in ihrem Antrag Gru¨nde zur Rechtfertigung einer Abweichung anfu¨hrt. Artikel 41 Gema¨ß der vorherigen Lesung dieses Artikels konnte der Ausschuss nur beschließen, dass ein Antrag unzula¨ssig ist, nachdem die betroffene Person oder ihr Beistand angeho¨rt worden waren. Der Ausschuss unterstreicht in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 10, dass der Ausschuss aufgrund dieser Bestimmung verpflichtet ist, die betroffene Person anzuho¨ren (das heißt, bevor der Antrag fu¨r unzula¨ssig erkla¨rt wird). Der Ausschuss ist der Meinung, dass es genu¨gt zu bestimmen, dass die betroffene Person beantragen kann, vom Ausschuss angeho¨rt zu werden. Der Ko¨nigliche Erlass folgt nur teilweise der Stellungnahme des Ausschusses: Er bestimmt, dass die betroffene Person angeho¨rt werden muss, wenn sie dies beantragt. Die Anho¨rung ist nicht Pflicht, wenn die betroffene Person keinen dahingehenden Wunsch aüßert; der Beschluss, den Antrag ohne Anho¨rung fu¨r unzula¨ssig zu erkla¨ren, ist in diesem Fall keineswegs unrechtma¨ßig. Der vom Ausschuss vorgeschlagene Wortlaut ist nicht u¨bernommen worden, weil er den Eindruck erwecken ko¨nnte, dass der Ausschuss willku¨rlich beschließt, ob er die betroffene Person anho¨rt oder nicht. Artikel 42 Gema¨ß der vorherigen Lesung dieses Artikels wurde bestimmt, dass die Kontrolle des betreffenden Dienstes von einem Magistraten vorgenommen werden muss. Der Ausschuss ist in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 10 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 11 (niederla¨ndischer Text), der Meinung, dass es nicht notwendig ist, dass die Kontrollen immer von einem Magistraten vorgenommen werden. Die Kontrollen sind in der Vergangenheit bereits problemlos von anderen Mitgliedern des Ausschusses durchgefu¨hrt worden. Daru¨ber hinaus wu¨rde hierdurch den Magistraten, die Mitglieder des Ausschusses sind, eine allzu große Arbeitslast auferlegt. Da der Ausschuss jedoch auf Vorschlag der ausfu¨hrenden Gewalt von der gesetzgebenden Gewalt ernannt wird, kann die vom Ausschuss vorgenommene Kontrolle dem Prinzip der Gewaltentrennung schaden. Gema¨ß Artikel 13 des Gesetzes, der in diesem Zusammenhang auf Artikel 3 § 5 Nr. 1 des Gesetzes verweist, kann der Ausschuss Verarbeitungen personenbezogener Daten kontrollieren, die von o¨ffentlichen Beho¨rden im Hinblick auf die Ausfu¨hrung ihrer gerichtspolizeilichen Auftra¨ge verwaltet werden, na¨mlich Verarbeitungen personenbezogener Daten, die von der Gerichtspolizei, der Staatsanwaltschaft oder dem Untersuchungsrichter verwaltet werden. In Bezug auf die Verarbeitungen der in Artikel 3 § 5 Nr. 1 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten ist es daher wu¨nschenswert, dass die Kontrolle des Ausschusses ausschließlich von Magistraten vorgenommen wird, die der Ausschuss unter seinen Mitgliedern bestimmt. In der Begru¨ndung des Gesetzes wird unterstrichen, dass zwei der drei belgischen Polizeidienste sowohl mit verwaltungspolizeilichen Auftra¨gen als auch mit gerichtspolizeilichen Auftra¨gen beauftragt sind, dass aber alle Daten in dieselbe Datei aufgenommen werden. Infolge dieser Vorgehensweise ist es praktisch unmo¨glich, einen Unterschied zwischen gerichtspolizeilichen und verwaltungspolizeilichen Daten zu machen. (Parlamentsdokument, Kammer, 413/12-9-92, 2. Juli 1992, Seite 50). Im Zweifelsfall wird die Kontrolle daher am besten durch einen Magistraten vorgenommen. Um dennoch eine Lo¨sung fu¨r die eventuell begrenzte Anzahl Magistraten im Ausschuss zu finden, wird in Absatz 3 des Artikels vorgesehen, dass der Pra¨sident und die Mitglieder, die die Kontrolle vornehmen, sich von einem oder mehreren Mitgliedern des Sekretariats des Ausschusses beistehen oder vertreten lassen ko¨nnen. Der Staatsrat ist in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 21 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 50 (niederla¨ndischer Text), der Meinung, dass der Ko¨nig fu¨r Angelegenheiten in Bezug auf Arbeitsweise und Organisation, die durch die geplante Bestimmung geregelt werden, nicht zusta¨ndig ist. Sie werden gegebenenfalls durch die Gescha¨ftsordnung geregelt, die der Ausschuss erstellen muss, bevor sie gema¨ß Artikel 28 des Gesetzes den Gesetzgebenden Kammern u¨bermittelt wird. Die Bemerkung des Staatsrates scheint nicht korrekt zu sein: In Artikel 13 Absatz 2 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 wird festgelegt, dass der Ko¨nig nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens durch einen im Ministerrat beratenen Erlass die Modalita¨ten fu¨r die Ausu¨bung der indirekten Zugangsrechte bestimmt. Es ist nicht deutlich, inwiefern die Modalita¨ten in Bezug auf die Vertretung der Mitglieder des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens nicht doch Modalita¨ten der Ausu¨bung des indirekten Zugangsrechtes darstellen. Umgekehrt wa¨re zu befu¨rchten, dass die betroffenen Polizeidienste davon ausgehen, dass die Gescha¨ftsordnung des Ausschusses keine ausreichende Verordnungsgrundlage darstellt, um den Mitgliedern des Sekretariats des Ausschusses zu erlauben, Mitglieder zu vertreten.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 43 In diesem Artikel werden die Befugnisse des Ausschusses festgelegt. Das Gesetz erteilt dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens je nach Diensten, die er kontrolliert, verschiedene Auftra¨ge. Aufgrund von Artikel 13 des Gesetzes ist er beauftragt, das Recht auf indirekten Zugang sowohl in Bezug auf die Nachrichtendienste als auch in Bezug auf die Polizeidienste auszuu¨ben. Aufgrund von Artikel 31 § 1 des Gesetzes untersucht der Ausschuss daru¨ber hinaus die Beschwerden, die ihm zugesandt werden, und er kann im Rahmen des Beschwerdeverfahrens Beschlu¨sse fassen. Aufgrund von Artikel 3 § 4 des Gesetzes ist Artikel 31 §§ 1 bis 3 jedoch nicht anwendbar auf Nachrichtendienste, obwohl dieser Artikel gema¨ß Artikel 3 § 5 des Gesetzes nicht anwendbar auf Polizeidienste ist. Das Gesetz erteilt dem Ausschuss daher weder die Befugnis, Beschwerden gegen Nachrichtendienste zu untersuchen, noch die Befugnis, in Bezug auf diese Dienste Beschlu¨sse zu fassen. Aus diesem Grund werden in Artikel 43 des Ko¨niglichen Erlasses zwei unterschiedliche Regelungen vorgesehen: Artikel 43 Absatz 2 betrifft die Polizeidienste, wa¨hrend Artikel 43 Absatz 3 die Nachrichtendienste betrifft. Im Rahmen von Artikel 43 Absatz 2 kann der Ausschuss dem betreffenden Polizeidienst Befehle erteilen, zum Beispiel um Daten berichtigen oder lo¨schen zu lassen, wohingegen er im Rahmen von Artikel 43 Absatz 3 den Nachrichtendiensten nur Maßnahmen empfehlen kann. Der Ausschuss unterstreicht in seiner Stellungnahme 8/99, Seite 11, dass die Mo¨glichkeit fu¨r den Antragsteller, sich aufgrund von Artikel 12 des Gesetzes der Verarbeitung von Daten zu widersetzen, erneut nicht beru¨cksichtigt worden ist. Daher mu¨sste in Artikel 43 ebenfalls auf diese Mo¨glichkeit verwiesen werden. In Artikel 12 § 1 Absatz 2 des Gesetzes wird bestimmt, dass jede Person das Recht hat, sich aus schwerwiegenden und berechtigten Gru¨nden einer Verarbeitung der sie betreffenden Daten zu widersetzen; dies gilt nicht, wenn die Rechtma¨ßigkeit der Verarbeitung auf einen Vertrag oder auf die Einhaltung einer gesetzlichen Verpflichtung, der der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche unterliegt, gestu¨tzt ist. Praktisch gesehen hat das Widersetzungsrecht zur Folge, dass der Ausschuss von dem betreffenden Dienst verlangen kann, dass er die Daten lo¨scht. Aus diesem Grund wird das Widersetzungsrecht als solches im Ko¨niglichen Erlass nicht erwa¨hnt. Artikel 44 ¨ berpru¨fungen den Ausschuss In diesem Artikel wird bestimmt, dass der betreffende Dienst im Anschluss an die U schriftlich vom weiteren Verlauf in Kenntnis setzt. In der vorherigen Lesung dieses Artikels wurde bestimmt, dass diese Notifizierung per Einschreiben erfolgen musste. Der Ausschuss ist in der Stellungnahme 8/99 der Meinung, dass die Notifizierung per Einschreiben nicht notwendig ist und dass eine schriftliche Mitteilung des betreffenden Dienstes an den Ausschuss genu¨gt. Der Ko¨nigliche Erlass folgt diesbezu¨glich der Stellungnahme des Ausschusses. Artikel 45 In diesem Artikel wird bestimmt, dass der Ausschuss innerhalb einer Frist von drei Monaten ab der Notifizierung seitens des betreffenden Dienstes per Brief auf den Antrag der betroffenen Person antwortet. Gema¨ß Artikel 13 Absatz 3 des Gesetzes teilt der Ausschuss dem Betreffenden lediglich mit, dass die notwendigen ¨ berpru¨fungen vorgenommen wurden. U Die vom Ausschuss vorgenommene Kontrolle bei Antra¨gen auf Zugang oder Berichtigung muss auf jeden Fall den Grundsatz der Vertraulichkeit der Untersuchung wahren. Wie in der Begru¨ndung erwa¨hnt, wa¨re es paradox, Ta¨tern, Mitta¨tern und Komplizen von Straftaten zu ermo¨glichen, sich vor der Anklage u¨ber das von den Beho¨rden gegen sie gesammelte Beweismaterial zu informieren (Parlamentsdokument, Kammer, 1610/1-90/91, Seite 17). Artikel 46 In Artikel 13 Absatz 4 des Gesetzes wird bestimmt, dass der Ko¨nig nach Stellungnahme des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens durch einen im Ministerrat beratenen Erlass bestimmt, welche Information der Ausschuss der betroffenen Person mitteilen darf, wenn der Antrag der betroffenen Person eine Verarbeitung personenbezogener Daten betrifft, die von Polizeidiensten im Hinblick auf Identita¨tskontrollen verwaltet wird. Der Ausschuss muss der betroffenen Person daher manchmal ausfu¨hrlichere Informationen erteilen ko¨nnen, insofern dadurch nicht die Geheimhaltung bestimmter Verarbeitungen seitens der erwa¨hnten Beho¨rden gefa¨hrdet wird. So ist es zum Beispiel mo¨glich, dass jemand bei einer Kontrolle am Flughafen oder auf der Straße feststellt, dass die ihn betreffenden Daten irrtu¨mlich von einem Polizeidienst registriert wurden und dass dieser Fehler nach Eingreifen des Ausschusses berichtigt worden ist. In diesem Fall ist es schwer hinzunehmen, dass die Information, die der betroffenen ¨ berpru¨fungen vorgenommen wurden, beschra¨nkt Person u¨bermittelt wird, auf die Mitteilung, dass die notwendigen U bleiben muss. Als Lo¨sung fu¨r dieses Problem wird eine flexiblere Mo¨glichkeit der Information vorgesehen fu¨r Verarbeitungen personenbezogener Daten seitens der Polizeidienste im Hinblick auf Identita¨tskontrollen. Gerade in diesen Fa¨llen wird die betroffene Person mit Fehlern in den sie betreffenden Daten konfrontiert. Sie ko¨nnte daher von der Tatsache in Kenntnis gesetzt werden, dass die Daten berichtigt worden sind, ohne dass ihr diese Daten jedoch bei dieser Gelegenheit u¨bermittelt werden. In der vorherigen Lesung dieses Artikels wurde daher auch bestimmt, dass wenn der Antrag der betroffenen Person eine Verarbeitung personenbezogener Daten betrifft, die von Polizeidiensten im Hinblick auf Identita¨tskontrollen vorgenommen wird, der Ausschuss der betroffenen Person je nach Fall mitteilt: — dass die personenbezogenen Daten in Bezug auf die betroffene Person vom Polizeidienst dem Gesetz entsprechend und korrekt verarbeitet worden sind, — dass der Polizeidienst die personenbezogenen Daten in Bezug auf die betroffene Person nicht registriert hat, — dass der Polizeidienst die personenbezogenen Daten in Bezug auf die betroffene Person zu Unrecht oder falsch verarbeitet hat und dass der Ausschuss eine Berichtigung beantragt hat. Der Ausschuss schla¨gt in seinen Stellungnahmen 8/99, Seite 11 (franzo¨sischer Text beziehungsweise Seite 12 (niederla¨ndischer Text), und 25/99, Seite 6 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 7 (niederla¨ndischer Text), vor, dass in diesem Artikel lediglich bestimmt wird, dass der Ausschuss in Absprache mit dem betreffenden Dienst festlegt, welche Informationen der betroffenen Person mitgeteilt werden.

10033

10034

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Der Ko¨nigliche Erlass folgt diesbezu¨glich der Stellungnahme des Ausschusses. KAPITEL VII — Erkla¨rung der automatisierten Verarbeitung personenbezogener Daten Abschnitt I — Beitra¨ge, die dem Ausschuss bei der Erkla¨rung zu entrichten sind In diesen Artikeln werden die Beitra¨ge festgelegt, die dem Ausschuss bei der in Artikel 17 des Gesetzes erwa¨hnten Erkla¨rung zu entrichten sind. Der Verantwortliche entrichtet einen einzigen Betrag fu¨r alle Informationen, die er zum selben Zeitpunkt beim Ausschuss abgibt. Die Anzahl Zwecke oder zusammenha¨ngender Zwecke und die Anzahl Formulare, auf denen die Erkla¨rung verteilt ist, spielen daher keine Rolle. Gema¨ß der Stellungnahme 8/99, Seite 13, des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens wird in Artikel 47 ¨ berweisungsformulare verwenden muss, die ihm vom bestimmt, dass der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche die U Ausschuss zur Verfu¨gung gestellt werden. Abschnitt II — Von der Erkla¨rungspflicht befreite Verarbeitungskategorien In Artikel 17 § 8 des Gesetzes wird bestimmt, dass der Ko¨nig bestimmte Kategorien von der Erkla¨rung befreien kann, wenn unter Beru¨cksichtigung der verarbeiteten Daten offensichtlich keine Gefahr einer Beeintra¨chtigung der Rechte und Freiheiten der betroffenen Personen besteht und die Zweckbestimmungen der Verarbeitung, die Kategorien der verarbeiteten Daten, die Kategorien der betroffenen Personen, die Kategorien der Empfa¨nger und die Dauer der Aufbewahrung der Daten festgelegt werden. Das Gesetz u¨bernimmt somit die in Artikel 18.2 erster Gedankenstrich der Richtlinie 95/46/EG festgelegten Bedingungen. In den nachfolgenden Artikel werden die Verarbeitungen bestimmt, die aufgrund von Artikel 17 § 8 des Gesetzes von der Erkla¨rungspflicht befreit sind. ¨ nderungen die Bestimmungen des Ko¨niglichen Erlasses Nr. 13 vom Diese Artikel umfassen bis auf einige kleine A 12. Ma¨rz 1996 zur Gewa¨hrung einer bedingten Befreiung von der Erkla¨rungspflicht fu¨r bestimmte Kategorien von automatisierten Verarbeitungen personenbezogener Daten, die offensichtlich keine Gefahr eines Eingriffs in das Privatleben darstellen. Daher kann auf den Bericht an den Ko¨nig verwiesen werden, der gleichzeitig mit dem Ko¨niglichen Erlass vom 12. Ma¨rz 1996 (Belgisches Staatsblatt vom 15. Ma¨rz 1996, Seite 5802) vero¨ffentlicht worden ist. In der nachfolgenden Tabelle werden die Bestimmungen des Erlasses vom 12. Ma¨rz 1996 mit denen des neuen Ausfu¨hrungserlasses verglichen. ¨ bersichtstabelle U Befreiung

Ko¨niglicher Erlass Nr. 13

Neuer Ausfu¨hrungserlass

Lohnbuchhaltung

Art. 2

Art. 51

Personalverwaltung

Art. 3

Art. 52

Buchhaltung

Art. 4

Art. 53

Aktiona¨re und Gesellschafter

Art. 5

Art. 54

Kunden und Lieferanten

Art. 6

Art. 55

Verwaltung von Mitgliedern

Art. 7

Art. 56

Einfache Kontaktangaben

Art. 8

Art. 57

Zugangskontrolle

Art. 9

Art. 58

Beziehungen zu Schu¨lern und Studenten

Art. 10

Art. 59

Bevo¨lkerungsregister ¨ ffentliche Register O

Art. 11

Art. 60

Art. 12

—

Sonderregelungen

Art. 13

Art. 61

¨ bersichtstabelle geht hervor, dass die in Artikel 12 des Ko¨niglichen Erlasses vom 12. Ma¨rz 1996 erwa¨hnte Aus der U Befreiung nicht u¨bernommen worden ist. Diese Befreiung betraf Verarbeitungen, deren einziger Zweck das Fu¨hren ¨ ffentlichkeit eines Registers war, das aufgrund von Gesetzes- oder Verordnungsbestimmungen zur Information der O bestimmt ist und das allen Personen, die ein berechtigtes Interesse nachweisen ko¨nnen, zur Einsichtnahme offensteht. Die Befreiung ist im neuen Ausfu¨hrungserlass nicht aufgenommen worden, weil sie bereits im Gesetz aufgenommen worden ist (Art. 17 § 1 Absatz 2). Auf Stellungnahme des Ausschusses werden fu¨r jede Befreiung die in Artikel 17 § 8 des Gesetzes erwa¨hnten fu¨nf Punkte genauer beschrieben: 1) Zweckbestimmungen der Verarbeitung, 2) Kategorien der verarbeiteten Daten, 3) Kategorien der betroffenen Personen, 4) Kategorien der Empfa¨nger und 5) Dauer der Aufbewahrung der Daten. Laut Ausschuss mu¨ssen diese na¨heren Angaben fu¨r jede Befreiung getrennt aufgefu¨hrt werden. Die Beschreibung bestimmter Punkte muss selbstversta¨ndlich oft sehr allgemein ausgedru¨ckt werden, wie zum Beispiel ″du¨rfen nur berechtigten Empfa¨ngern mitgeteilt werden″ oder ″du¨rfen nicht la¨nger als fu¨r die Zwecke der Verarbeitung erforderlich aufbewahrt werden″. Es ist in der Tat sehr schwierig, fu¨r jede Befreiung eine genaue Beschreibung aller Zweckbestimmungen, aller Kategorien von Daten, aller Kategorien von betroffenen Personen, aller Kategorien von Empfa¨ngern und einen genauen Aufbewahrungszeitraum zu geben. Arbeitgebern oder Sozialsekretariaten ko¨nnte zum Beispiel die Verpflichtung auferlegt werden, personenbezogene Daten in Bezug auf die Lohnbuchhaltung zu vernichten, wenn die betroffene Person nicht mehr bescha¨ftigt wird. Der eigentliche Benachteiligte einer solchen Bestimmung wa¨re jedoch die betroffene Person selber. Nicht selten beantragt eine betroffene Person noch Jahre spa¨ter, zum Beispiel anla¨sslich ihrer Pensionierung, bei Arbeitgebern und Lohnsekretariaten bestimmte Lohndaten. Diese Bemerkung gilt ebenfalls fu¨r andere Verarbeitungen, wie zum Beispiel Buchhaltung, Verwaltung von Aktiona¨ren und Gesellschaftern, Verwaltung von Daten in Bezug auf Kunden und Lieferanten oder Schu¨ler und Studenten. Trotzdem ist dem Wunsch des Ausschusses diesbezu¨glich so weit wie mo¨glich entsprochen worden.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 51 In Bezug auf Artikel 51 ist der Staatsrat in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 21 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 50 (niederla¨ndischer Text), der Meinung, dass die Wo¨rter ″die bei dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen angestellt sind oder fu¨r ihn arbeiten″ nicht deutlich sind. Wenn der Autor des Entwurfs damit die Personen meine, die fu¨r den fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen aufgrund eines Arbeitsvertrags oder eines Werkvertrags arbeiten, mu¨sste die Bestimmung diesbezu¨glich angepasst werden. Der Bericht an den Ko¨nig des Ko¨niglichen Erlasses Nr. 13 vom 12. Ma¨rz 1996 zur Gewa¨hrung einer bedingten Befreiung von der Erkla¨rungspflicht fu¨r bestimmte Kategorien von automatisierten Verarbeitungen personenbezogener Daten, die offensichtlich keine Gefahr eines Eingriffs in das Privatleben darstellen (Belgisches Staatsblatt vom 15. Ma¨rz 1996, Seite 5805) unterstreicht, dass diesbezu¨glich jeder betroffen ist, der Leistungen fu¨r den fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen erbringt, ungeachtet des Statuts des Betreffenden (Lohnempfa¨nger, Selbsta¨ndiger, Aushilfskraft, Lehrling, Schu¨ler usw.). Offensichtlich kann keine allgemeinere Begriffsbestimmung als die des vorgeschlagenen Textes gefunden werden. Der Staatsrat schla¨gt u¨brigens auch keinen genaueren Wortlaut vor. Artikel 54 und 59 In Bezug auf die Artikel 54 und 59 schla¨gt der Staatsrat in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 22 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 51 und Seite 52 (niederla¨ndischer Text), vor, im letzten Satz des franzo¨sischen Textes das Wort ″utile″ durch das Wort ″nećessaire″ und im niederla¨ndischen Text das Wort ″dienstige″ durch das Wort ″noodzakelijke″ zu ersetzten. Der heutige Text folgt diesem Vorschlag. Artikel 60 In Bezug auf Artikel 60 wirft der Staatsrat in seinem Gutachten 30.495/2 die Frage auf, ob die Gesetze, auf die in diesem Artikel verwiesen wird, na¨mlich das Gesetz vom 19. Juli 1991 u¨ber die Bevo¨lkerungsregister und die Personalausweise, das Wahlgesetz und die Gesetze zur Einfu¨hrung der Personenstandsregister, allen Anforderungen entsprechen, die in Artikel 17 § 8 Absatz 1 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 enthalten sind, insbesondere was den Zeitraum betrifft, wa¨hrend dessen die Daten aufbewahrt werden. Im vorerwa¨hnten Bericht an den Ko¨nig des Ko¨niglichen Erlasses Nr. 13 vom 22. Ma¨rz 1996 (Belgisches Staatsblatt vom 15. Ma¨rz 1996, Seite 5805) wird erkla¨rt, dass es keinen Sinn hat alle belgischen Gemeinden zu verpflichten, ihre Bevo¨lkerungsregister anzugeben, da diese Verarbeitung bereits strengen Vorschriften unterliegt. Daru¨ber hinaus mu¨ssen andere Verarbeitungen, die auf kommunaler Ebene unerla¨sslich sind, wie zum Beispiel die Personenstandsregister oder die Wa¨hlerlisten, ebenfalls nicht angegeben werden. Was die Personenstandsregister betrifft, werden in Artikel 12 des Ko¨niglichen Erlasses vom 16. Juli 1992 (Belgisches Staatsblatt vom 15. Juli 1992) eindeutig die Bedingungen festgelegt, gema¨ß denen die Daten gelo¨scht werden: Streichung von Amts wegen, Streichung aufgrund eines Totenscheins oder einer Bescheinigung u¨ber die Eintragung in der Gemeinde des neuen Wohnortes usw.; aufgrund dieser Bestimmung legt das Gesetz vom 19. Juli 1991 die Dauer fu¨r die Aufbewahrung der Daten fest. Artikel 61 In Bezug auf Artikel 61 ist der Staatsrat in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 23 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 52 (niederla¨ndischer Text), der Meinung, dass durch den allgemein gehaltenen Wortlaut dieser Befreiung nicht garantiert werden kann, dass alle Bedingungen fu¨r eine Befreiung, die in Artikel 17 § 8 Absatz 1 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 aufgeza¨hlt sind, erfu¨llt sind. Im Sinne des Gesetzes sollten alle Rechtsvorschriften konkret aufgrund der in vorerwa¨hntem Artikel 17 gestellten Anforderungen untersucht werden. Obwohl die Bemerkung des Staatsrates nicht unbegru¨ndet ist, ist sie praktisch nicht durchfu¨hrbar: Im vorliegenden Erlass kann keine Liste zuku¨nftiger Gesetze erstellt werden und auch nicht gepru¨ft werden, inwiefern sie den in Artikel 17 § 8 festgelegten Bedingungen entsprechen werden. In Artikel 61 wird hingegen na¨her bestimmt, dass die Befreiung von der Erkla¨rungspflicht nur fu¨r Verarbeitungen gilt, die besonderen Vorschriften in Bezug auf die Zweckbestimmung der Verarbeitung, die Sammlung der Daten und die Modalita¨ten der Verarbeitung unterliegen. Diese Verarbeitungen unterliegen u¨brigens weiterhin den Bestimmungen des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 und insbesondere des Artikels 4, in dem unter anderem bestimmt wird, dass die Daten den Zwecken entsprechen mu¨ssen, fu¨r die sie erhoben werden, dafu¨r erheblich sein mu¨ssen und nicht daru¨ber hinausgehen du¨rfen. Artikel 62 Artikel 62 sieht eine allgemeine Befreiung fu¨r Verarbeitungen vor, die von den Einrichtungen fu¨r soziale Sicherheit, die in den Artikeln 1 und 2 des Gesetzes vom 15. Januar 1990 u¨ber die Errichtung und Organisation einer Zentralen Datenbank der sozialen Sicherheit erwa¨hnt sind, verwaltet werden. In Artikel 46 Absatz 1 Nr. 6 des Gesetzes vom 15. Januar 1990, abgea¨ndert durch Artikel 62 des Gesetzes vom 2. Januar 2001 zur Festlegung von sozialen, Haushalts- und sonstigen Bestimmungen (Belgisches Staatsblatt vom 13. Januar 2001, 2. Ausgabe, Seite 966), wird bestimmt, dass der Kontrollausschuss eine Liste fortschreiben muss, die einerseits fu¨r jede automatisierte Verarbeitung personenbezogener Daten, die von einer Einrichtung fu¨r soziale Sicherheit im Hinblick auf die Anwendung der sozialen Sicherheit vorgenommen wird, mindestens die in Artikel 17 § 3 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten erwa¨hnten Daten entha¨lt, so wie diese von der betreffenden Einrichtung fu¨r soziale Sicherheit u¨bermittelt oder fu¨r gu¨ltig erkla¨rt werden, und andererseits die aufgrund von Artikel 15 erlaubten Mitteilungen und die Mitteilung, die dem Kontrollausschuss gema¨ß demselben Artikel 15 notifiziert werden muss, umfasst. Der Ko¨nig bestimmt, gema¨ß welchen Modalita¨ten jede betroffene Person diese Liste bei der Zentralen Datenbank einsehen kann.

10035

10036

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Jede Einrichtung fu¨r soziale Sicherheit ist demnach verpflichtet, beim Kontrollausschuss der Zentralen Datenbank eine Erkla¨rung u¨ber ihre Verarbeitungen abzugeben. In Artikel 62 Absatz 2 wird daru¨ber hinaus bestimmt, dass der Kontrollausschuss die Liste dieser Erkla¨rungen dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens zur Verfu¨gung stellt.

¨ ffentliches Register der automatisierten Verarbeitungen personenbezogener Daten KAPITEL VIII — O In Kapitel VIII werden die Modalita¨ten festgelegt, gema¨ß denen das durch Artikel 18 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten geschaffene o¨ffentliche Register der automatisierten Verarbeitungen personenbezogener Daten eingesehen werden ¨ ffentlichkeit gema¨ß vom Ko¨nig zu kann. In Absatz 3 dieses Artikels wird bestimmt, dass das Register der O bestimmenden Modalita¨ten zuga¨nglich ist. In der Begru¨ndung des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 wird bestimmt, dass das o¨ffentliche Register vor allem fu¨r die betroffenen Personen bestimmt ist, damit sie alle fu¨r die Ausu¨bung ihrer Rechte notwendigen Angaben finden ¨ ffentlichkeit ermo¨glichen (u¨ber die Kontrolle durch die Presse zum Beispiel), eine ko¨nnen. Allgemeiner soll es der O ¨ bersicht u¨ber den Gebrauch der personenbezogenen Daten in Belgien zu erhalten (Parlamentsdokument, U Kammer, 1610/1-90/91). ¨ bersicht zu ermo¨glichen, wird in Artikel 18 Absatz 2 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 festgelegt, Um diese U ¨ ffentlichen Register fu¨r jede automatisierte Verarbeitung folgende Informationen angegeben sein mu¨ssen: dass im O 1. Datum der Erkla¨rung und gegebenenfalls Gesetz, Dekret, Ordonnanz oder Verordnungsakt mit dem Beschluss zur Erstellung der automatisierten Verarbeitung, 2. Name, Vornamen und vollsta¨ndige Adresse oder Bezeichnung und Sitz des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen und gegebenenfalls seines Vertreters in Belgien, 3. [aufgehoben], 4. Bezeichnung der automatisierten Verarbeitung, 5. Zweckbestimmung oder Gesamtheit von verbundenen Zweckbestimmungen der automatisierten Verarbeitung, 6. Kategorien der verarbeiteten personenbezogenen Daten mit besonderer Beschreibung der in den Artikeln 6 bis 8 erwa¨hnten Daten, 7. Kategorien der Empfa¨nger, denen die Daten mitgeteilt werden ko¨nnen, 8. Sicherheiten, die mit der Mitteilung der Daten an Dritte verbunden sein mu¨ssen, 9. Art und Weise, wie die von den Daten betroffenen Personen daru¨ber informiert werden, Dienst, bei dem das Zugangsrecht ausgeu¨bt wird, und Maßnahmen zur Erleichterung der Ausu¨bung dieses Rechts, 10. Zeitraum, u¨ber den hinaus Daten gegebenenfalls nicht mehr aufbewahrt, verwendet oder weitergegeben werden du¨rfen, 11. allgemeine Beschreibung, die es ermo¨glicht, vorlaüfig zu beurteilen, ob die Maßnahmen nach Artikel 16 des Gesetzes zur Gewa¨hrleistung der Sicherheit der Verarbeitung angemessen sind, 12. Gru¨nde, auf die der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche gegebenenfalls die Anwendung von Artikel 3 § 3 des Gesetzes stu¨tzt. ¨ bermittlung ins Ausland bestimmt, mu¨ssen Sind die verarbeiteten Daten, wenn auch nur gelegentlich, fu¨r die U unabha¨ngig vom verwendeten Datentra¨ger in der Erkla¨rung außerdem folgende Angaben stehen: * weitergegebene Datenkategorien, * fu¨r jede Datenkategorie das Bestimmungsland. Es muss daran erinnert werden, dass gema¨ß der Stellungnahme 10/92 des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens vom 20. August 1992 der Begriff Zweckbestimmung im Rahmen des o¨ffentlichen Registers eine allgemeine Zweckbestimmung sein kann, die eine Reihe von Anwendungen umfasst (Parlamentsdokument, Kammer, 413/1290/91, Seite 80). Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens hat in seiner Stellungnahme 15/94 vom 9. Mai 1994 einige Grundprinzipien fu¨r den Zugang zum o¨ffentlichen Register festgelegt. ¨ ffentlichkeit weitestgehend Zugang zu dem Register hat. Im Allgemeinen wu¨nscht der Ausschuss, dass die O Im Besonderen gibt der Ausschuss zuna¨chst an, dass derjenige, der das o¨ffentliche Register einsehen mo¨chte, nicht notwendigerweise seine Identita¨t mitteilen muss, aber dass der Ausschuss u¨berpru¨fen ko¨nnen muss, ob die Einsichtnahme tatsa¨chlich mit der Zweckbestimmung, fu¨r die das Register angelegt worden ist, u¨bereinstimmt. Praktisch gesehen wird es sehr schwierig sein, diesen letzten Punkt a priori zu kontrollieren. Wenn jemand die Daten aus dem o¨ffentlichen Register missbraucht und sie zum Beispiel zu Marketingzwecken verwendet, ist nur eine nachtra¨gliche Sanktion mo¨glich. Der Ausschuss gibt in seiner Stellungnahme 15/94 weiter an, dass Personen, die das Register einsehen mo¨chten, nicht nachweisen mu¨ssen, dass die Daten, die sie einsehen mo¨chten, sie betreffen. Schließlich ist der Ausschuss der Meinung, dass das Register beliebig oft eingesehen werden kann.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 63 bis 65 Unter Beru¨cksichtigung dieser Grundprinzipien werden im Ko¨niglichen Erlass drei mo¨gliche Formen des Zugangs zum o¨ffentlichen Register vorgeschlagen. Die erste Form ist eine direkte Ferneinsichtnahme anhand von Telekommunikationsmitteln. Der Ausschuss stellt dafu¨r auf seinem Server eine Kopie des o¨ffentlichen Registers zur Verfu¨gung, die bei In-Kraft-Treten des vorliegenden Erlasses u¨ber Internet zuga¨nglich sein wird. Auf diesem Server werden neben dem Register viele andere nu¨tzliche Informationen fu¨r das Publikum u¨ber den Datenschutz (zum Beispiel Gesetzestexte, Stellungnahmen) angeboten werden. In Zukunft ko¨nnen auch andere Formen der Ferneinsichtnahme anhand von Telekommunikationsmitteln angeboten werden, die nicht auf das Internet, sondern auf andere Netze zuru¨ckgreifen. Das Internet ermo¨glicht in breitem Umfang einen dezentralisierten Zugang zum o¨ffentlichen Register. Die zweite Form ist eine direkte Einsichtnahme vor Ort in den vom Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens zu ¨ ffnungszeiten kann jeder vorstellig werden, diesem Zweck bestimmten Raümlichkeiten. Wa¨hrend der gewo¨hnlichen O um das o¨ffentliche Register einzusehen. Der Ausschuss stellt zu diesem Zweck die notwendigen Raümlichkeiten und einen Computer mit entsprechender Software zur Verfu¨gung. Schließlich besteht noch die Mo¨glichkeit, beim Ausschuss einen Antrag auf Erhalt eines Auszugs aus dem o¨ffentlichen Register einzureichen. Dies kann mu¨ndlich erfolgen, indem die betroffene Person beim Ausschuss vorstellig wird, oder schriftlich, indem die betroffene Person dem Ausschuss einen Antrag per Post oder per Fax zukommen la¨sst. Telefonische Antra¨ge sind im Prinzip nicht zula¨ssig. Ein Antrag auf Erhalt eines Auszugs muss selbstversta¨ndlich genu¨gend Ausku¨nfte enthalten, damit der Ausschuss die beantragten Daten sofort im o¨ffentlichen Register ausfindig machen und ausdrucken kann. Daher wird im Erlass bestimmt, dass der Antrag mindestens eine wesentliche Angabe enthalten muss. Artikel 66 Fu¨r den Zugang zum o¨ffentlichen Register muss eine Mindestanzahl Zugangsschlu¨ssel verfu¨gbar sein. Was die fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen betrifft, mu¨ssen Suchen anhand der Erkennungsnummer, der vollsta¨ndigen oder abgeku¨rzten Bezeichnung, der Mehrwertsteuernummer, der Postleitzahl, der Gemeinde oder der Telefonnummer mo¨glich sein. Was die eigentlichen Verarbeitungen betrifft, muss es mo¨glich sein, das o¨ffentliche Register durch Angabe der Kennnummer, der Bezeichnung, der Zweckbestimmung oder der Kategorien verarbeiteter Daten einzusehen. Diese Schlu¨ssel mu¨ssen auch kombiniert werden ko¨nnen, um die Suche zu verfeinern. Die Einsichtnahme muss einfach und benutzerfreundlich sein. Der Ausschuss muss zu diesem Zweck ein entsprechendes Peripheriegera¨t zur Verfu¨gung stellen und Erlaüterungsbildschirme vorsehen. Artikel 67 Der Ausschuss muss selbstversta¨ndlich gegen u¨bertriebene und unrechtma¨ßige Antra¨ge geschu¨tzt werden. Daher kann ein vollsta¨ndiger Auszug nur beantragt werden, wenn der Auszug ho¨chstens zehn Verarbeitungen desselben Verantwortlichen betrifft. Betrifft der Auszug mehr als zehn Verarbeitungen und mehrere Verantwortliche oder mehr als hundert Verarbeitungen desselben Verantwortlichen, kann der Ausschuss einen vereinfachten Auszug ausstellen, in dem fu¨r jede Verarbeitung eine Mindestanzahl Daten angegeben wird. KAPITEL IX — Schlussbestimmungen Artikel 70 und 73 Gema¨ß den Artikeln 70 und 73 des Erlasses verfu¨gen die fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen noch u¨ber sechs Monate ab der Vero¨ffentlichung des Erlasses, um sich der neuen Regelung, die durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998 eingefu¨hrt worden ist, anzupassen. Diese Frist muss unter anderem dem Ausschuss ermo¨glichen, die im vorliegenden Erlass erwa¨hnten spezifischen Formulare auszuarbeiten und das o¨ffentliche Register anzupassen. ¨ bergangsperiode, um bestimmte Vermerke auf Auch die fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen beno¨tigen eine U Formularen, vorgedruckten Briefen oder Antwortscheinen zu a¨ndern. Diese Anpassungen sind ebenfalls notwendig fu¨r die Anwendung des Widersetzungsrechts. Der Staatsrat widersetzt sich in seinem Gutachten 30.495/2, Seite 24 (franzo¨sischer Text) beziehungsweise Seite 53 ¨ bergangsperiode und erinnert daran, dass die Frist fu¨r die Umsetzung der Richtlinie (niederla¨ndischer Text), dieser U 95/46/EG des Europaïschen Parlaments und des Rates vom 24. Oktober 1995 zum Schutz natu¨rlicher Personen bei der Verarbeitung personenbezogener Daten und zum freien Datenverkehr am 24. Oktober 1998 verstrichen ist. Obwohl die Bemerkung des Staatsrates rechtlich begru¨ndet ist, muss jedoch darauf hingewiesen werden, dass zum Zeitpunkt der Abfassung des vorliegenden Erlasses mehr als die Ha¨lfte der Mitgliedstaaten der Europaïschen Union noch nicht mit der Umsetzung der vorerwa¨hnten Richtlinie begonnen hatte, was auf die praktischen und juristischen Schwierigkeiten bei der Umsetzung hindeutet. Eine Frist von sechs Monaten scheint daher nicht u¨berflu¨ssig zu sein, um den fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen zu ermo¨glichen, ihre Arbeitsweise den Anforderungen dieser Richtlinie und der Maßnahmen zur Umsetzung dieser Richtlinie in belgisches Recht anzupassen. Artikel 71 Die in Artikel 17 des Gesetzes erwa¨hnten Erkla¨rungen, die vor In-Kraft-Treten des Gesetzes vom 11. Dezember 1998 abgegeben worden sind, mu¨ssen nicht gema¨ß den Bestimmungen dieses Gesetzes wiederholt werden. Fu¨r sie wird davon ausgegangen, dass sie den neuen Bestimmungen genu¨gen. Ich habe die Ehre, Sire, der getreue und ehrerbietige Diener Eurer Majesta¨t zu sein. Der Minister der Justiz M. VERWILGHEN

10037

10038

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 13. FEBRUAR 2001 — Ko¨niglicher Erlass zur Ausfu¨hrung des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten ALBERT II., Ko¨nig der Belgier, Allen Gegenwa¨rtigen und Zuku¨nftigen, Unser Gruß! Aufgrund des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten, abgea¨ndert durch das Gesetz vom 11. Dezember 1998 zur Umsetzung der Richtlinie 95/46/EG des Europaïschen Parlaments und des Rates vom 24. Oktober 1995 zum Schutz natu¨rlicher Personen bei der Verarbeitung personenbezogener Daten und zum freien Datenverkehr, und insbesondere der Artikel 4 § 1 Nr. 2 und 5, 6 § 2 Absatz 1 Buchstaben a) und g), 6 § 4, 7 § 2 Buchstaben a) und k), 7 § 3, 8 § 4 Buchstabe e), 8 § 4, 9 § 1 Buchstabe e), 9 § 2 Absatz 1 Buchstabe e), 9 § 2 Absatz 3, 10 § 1 Absatz 2 und 4, 12 § 2, 13 Absatz 2 und 4, 17 §§ 8 und 9 und 18 Absatz 3; Aufgrund des Artikels 52 des Gesetzes vom 11. Dezember 1998; Aufgrund der Stellungnahmen des Ausschusses fu¨r den Schutz des Privatlebens Nr. 08/99 vom 8. Ma¨rz 1999 und Nr. 25/99 vom 23. Juni 1999; Aufgrund der Stellungnahme des Finanzinspektors vom 9. April 1999; Aufgrund des Einversta¨ndnisses des Ministers des Haushalts vom 28. Mai 1999; Aufgrund des Beschlusses des Ministerrates; Aufgrund der Gutachten des Staatsrates vom 21. Juni 1999 und 8. November 2000; Auf Vorschlag Unseres Ministers der Justiz und aufgrund der Stellungnahme Unserer Minister, die im Rat daru¨ber beraten haben, Haben Wir beschlossen und erlassen Wir: KAPITEL I — Begriffsbestimmungen Artikel 1. Fu¨r die Anwendung des vorliegenden Erlasses ist beziehungsweise sind zu verstehen unter: 1. ″Gesetz″: das Gesetz vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten, 2. ″Ausschuss″: der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens, 3. ″verschlu¨sselten personenbezogenen Daten″: personenbezogene Daten, die nur anhand eines Codes mit einer identifizierten oder identifizierbaren Person in Verbindung gebracht werden ko¨nnen, 4. ″nicht verschlu¨sselten personenbezogenen Daten″: personenbezogene Daten, die nicht verschlu¨sselt sind, 5. ″anonymen Daten″: Daten, die nicht mit einer identifizierten oder identifizierbaren Person in Verbindung gebracht werden ko¨nnen und daher keine personenbezogenen Daten sind, 6. ″Zwischenorganisation″: die natu¨rliche oder juristische Person, nichtrechtsfa¨hige Vereinigung oder o¨ffentliche Verwaltung, die nicht der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung der nicht verschlu¨sselten Daten ist und die vorerwa¨hnten Daten verschlu¨sselt. KAPITEL II — Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken Abschnitt I — Allgemeine Grundsa¨tze Art. 2 - Fu¨r Weiterverarbeitungen personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken wird davon ausgegangen, dass sie mit Artikel 4 § 1 Nr. 2 zweiter Satz des Gesetzes vereinbar sind, wenn sie unter den im vorliegenden Kapitel festgelegten Bedingungen erfolgen. In Artikel 4 § 1 Nr. 5 zweiter Satz des Gesetzes erwa¨hnte Aufbewahrungen personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken sind unter den im vorliegenden Kapitel festgelegten Bedingungen erlaubt. Art. 3 - Weiterverarbeitungen personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken erfolgt anhand anonymer Daten. Art. 4 - Ermo¨glicht eine Weiterverarbeitung anonymer Daten die Verwirklichung historischer, statistischer oder wissenschaftlicher Zwecke nicht, darf der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken gema¨ß den Bestimmungen von Abschnitt 2 des vorliegenden Kapitels verschlu¨sselte personenbezogene Daten verarbeiten. In diesem Fall vermerkt er in der Verarbeitungserkla¨rung, die er gema¨ß Artikel 17 des Gesetzes abgibt, aus welchen Gru¨nden die Weiterverarbeitung anonymer Daten die Verwirklichung historischer, statistischer oder wissenschaftlicher Zwecke nicht ermo¨glicht. Art. 5 - Ermo¨glicht eine Weiterverarbeitung verschlu¨sselter Daten die Verwirklichung historischer, statistischer oder wissenschaftlicher Zwecke nicht, darf der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung gema¨ß den Bestimmungen von Abschnitt 3 des vorliegenden Kapitels nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten verarbeiten. In diesem Fall vermerkt er in der Verarbeitungserkla¨rung, die er gema¨ß Artikel 17 des Gesetzes abgibt, aus welchen Gru¨nden die Weiterverarbeitung verschlu¨sselter Daten die Verwirklichung historischer, statistischer oder wissenschaftlicher Zwecke nicht ermo¨glicht. Art. 6 - Der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken darf keine Handlungen vornehmen, um anonyme Daten in personenbezogene Daten oder verschlu¨sselte personenbezogene Daten in nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten umzuwandeln.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Abschnitt II — Verarbeitung verschlu¨sselter personenbezogener Daten Art. 7 - Personenbezogene Daten werden verschlu¨sselt, bevor sie zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken verarbeitet werden. Art. 8 - Wenn der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, diese personenbezogenen Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken weiterverarbeitet oder diese Weiterverarbeitung einem Auftragsverarbeiter anvertraut, werden diese personenbezogenen Daten vor der Weiterverarbeitung entweder von dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, vom Auftragsverarbeiter oder von einer Zwischenorganisation verschlu¨sselt. Im letzten Fall wird die Zwischenorganisation als Auftragsverarbeiter im Sinne von Artikel 1 § 5 des Gesetzes angesehen. Art. 9 - Wenn der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, diese personenbezogenen Daten im Hinblick auf eine Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einem Dritten u¨bermittelt, werden ¨ bermittlung von dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen oder einer diese personenbezogenen Daten vor ihrer U Zwischenorganisation verschlu¨sselt. Im letzten Fall wird die Zwischenorganisation als Auftragsverarbeiter im Sinne von Artikel 1 § 5 des Gesetzes angesehen. Art. 10 - Wenn mehrere Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, personenbezogene Daten im Hinblick auf deren Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken demselben beziehungsweise ¨ bermittlung von einer Zwischendenselben Dritten u¨bermitteln, werden diese personenbezogenen Daten vor ihrer U organisation verschlu¨sselt. In diesem Fall wird die Zwischenorganisation als fu¨r die Verarbeitung Verantwortlicher im Sinne von Artikel 1 § 4 des Gesetzes angesehen. Art. 11 - Die Zwischenorganisation ist unabha¨ngig von dem Verantwortlichen fu¨r die Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken. Art. 12 - Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, und die Zwischenorganisation, die Daten im Hinblick auf eine Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken verschlu¨sseln, ergreifen angemessene technische und organisatorische Maßnahmen, um zu verhindern, dass verschlu¨sselte Daten in nicht verschlu¨sselte Daten umgewandelt werden. Art. 13 - Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, und die Zwischenorganisation du¨rfen verschlu¨sselte Daten im Hinblick auf deren Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken nur gegen Vorlage seitens des fu¨r die Weiterverarbeitung Verantwortlichen einer Besta¨tigung u¨ber den Empfang einer vollsta¨ndigen Erkla¨rung u¨bermitteln, die gema¨ß Artikel 17 § 2 des Gesetzes vom Ausschuss ausgestellt worden ist. Art. 14 - Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, und die Zwischenorganisation mu¨ssen vor Verschlu¨sselung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten Daten der betroffenen Person folgende Informationen mitteilen: — Identita¨t des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, — Kategorien personenbezogener Daten, die verarbeitet werden, — Herkunft der Daten, — pra¨zise Beschreibung der historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecke der Verarbeitung, — Empfa¨nger oder Kategorien der Empfa¨nger der personenbezogenen Daten, — Bestehen von Auskunfts- und Berichtigungsrechten in Bezug auf die sie betreffenden personenbezogenen Daten, — Bestehen eines Widersetzungsrechts fu¨r die betroffene Person. Art. 15 - Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, und die Zwischenorganisation mu¨ssen der aufgrund von Artikel 14 des vorliegenden Erlasses auferlegten Verpflichtung nicht nachkommen, wenn diese Verpflichtung sich als unmo¨glich erweist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert und sie das in Artikel 16 des vorliegenden Erlasses festgelegte Verfahren eingehalten haben. Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, und die Zwischenorganisation mu¨ssen der aufgrund von Artikel 14 des vorliegenden Erlasses auferlegten Verpflichtung nicht nachkommen, wenn die Zwischenorganisation eine Verwaltungsbeho¨rde ist, die durch oder aufgrund des Gesetzes ausdru¨cklich beauftragt ist, personenbezogene Daten zu sammeln und zu verschlu¨sseln und hierbei spezifischen Maßnahmen zum Schutz des Privatlebens unterliegt, die durch oder aufgrund des Gesetzes festgelegt sind. Art. 16 - Der Verantwortliche fu¨r die Verarbeitung personenbezogener Daten, die zu festgelegten eindeutigen und rechtma¨ßigen Zwecken erfasst worden sind, und die Zwischenorganisation, die die in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten Daten verschlu¨sseln mo¨chten, ohne die betroffene Person vorab in Kenntnis zu setzen, geben die aufgrund von Artikel 17 des Gesetzes erforderliche Erkla¨rung ab, die folgende Informationen entha¨lt: 1. pra¨zise Beschreibung der historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecke der Verarbeitung, 2. Gru¨nde zur Rechtfertigung der Verarbeitung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten, 3. Gru¨nde, warum der betroffenen Person die in Artikel 14 erwa¨hnten Informationen nicht mitgeteilt werden ko¨nnen, oder Gru¨nde zur Rechtfertigung der Unverha¨ltnisma¨ßigkeit des notwendigen Aufwands, um diese Informationen mitzuteilen, 4. Kategorien von Personen, fu¨r die personenbezogene Daten, die in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnt sind, verarbeitet werden,

10039

10040

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 5. Personen oder Kategorien von Personen, die Zugang zu den personenbezogenen Daten haben, 6. Herkunft der Daten. Der Ausschuss u¨bermittelt dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen oder der Zwischenorganisation innerhalb einer Frist von fu¨nfundvierzig Werktagen ab Empfang der Erkla¨rung eine Empfehlung, die gegebenenfalls zusa¨tzliche Bedingungen entha¨lt, die bei der Weiterverarbeitung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten verschlu¨sselten personenbezogenen Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einzuhalten sind. Die in Absatz 2 vorgesehene Frist kann einmal um fu¨nfundvierzig Werktage verla¨ngert werden. Der Ausschuss teilt dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen vor Ablauf der ersten Frist mit, dass diese verla¨ngert wird. Hat der Ausschuss bei Ablauf der im vorliegenden Artikel vorgesehenen Fristen keine Empfehlung u¨bermittelt, gilt der Antrag als angenommen. Der Ausschuss vero¨ffentlicht seine Empfehlung in dem in Artikel 18 des Gesetzes erwa¨hnten Register. ¨ nderung der Informationen, Art. 17 - Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche muss den Ausschuss von jeder A die er dem Ausschuss gema¨ß Artikel 16 des vorliegenden Erlasses u¨bermittelt hat, in Kenntnis setzen. Abschnitt III — Verarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten Art. 18 - Vor der Weiterverarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken teilt der fu¨r die Weiterverarbeitung Verantwortliche der betroffenen Person folgende Informationen mit: 1. Identita¨t des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, 2. Kategorien personenbezogener Daten, die verarbeitet werden, 3. Herkunft der Daten, 4. pra¨zise Beschreibung der historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecke der Verarbeitung, 5. Empfa¨nger oder Kategorien der Empfa¨nger der personenbezogenen Daten, 6. Bestehen von Auskunfts- und Berichtigungsrechten in Bezug auf die sie betreffenden personenbezogenen Daten, 7. Bestehen der Verpflichtung, vorab die Einwilligung der betroffenen Person zur Verarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einzuholen. Art. 19 - Die betroffene Person muss vor der Weiterverarbeitung der sie betreffenden nicht verschlu¨sselten personenbezogenen Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken ihre ausdru¨ckliche Einwilligung zu dieser Verarbeitung geben. Art. 20 - Der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken muss den aufgrund der Artikel 18 und 19 des vorliegenden Erlasses auferlegten Verpflichtungen nicht nachkommen: 1. wenn die Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken auf nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten beschra¨nkt ist, die von der betroffenen Person offensichtlich bekanntgemacht worden sind oder die in engem Zusammenhang mit dem o¨ffentlichen Charakter der betroffenen Person oder des Ereignisses, an dem diese Person beteiligt ist oder war, stehen oder 2. wenn die Einhaltung dieser Verpflichtungen sich als unmo¨glich erweist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert und er das in Artikel 21 des vorliegenden Erlasses festgelegte Verfahren eingehalten hat. Art. 21 - Der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, der diese Daten verarbeiten mo¨chte, ohne die betroffene Person vorab in Kenntnis zu setzen und ohne deren Einwilligung, gibt die aufgrund von Artikel 17 des Gesetzes erforderliche Erkla¨rung ab, die folgende Informationen entha¨lt: 1. pra¨zise Beschreibung der historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecke der Verarbeitung, 2. Gru¨nde, die die Verarbeitung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten notwendig machen, 3. Gru¨nde, warum die Einwilligung in Kenntnis der Sachlage seitens der betroffenen Person nicht eingeholt werden kann, oder Gru¨nde zur Rechtfertigung der Unverha¨ltnisma¨ßigkeit des notwendigen Aufwands, um diese Einwilligung zu erhalten, 4. Kategorien von Personen, fu¨r die nicht verschlu¨sselte personenbezogene Daten verarbeitet werden, 5. Personen oder Kategorien von Personen, die Zugang zu den nicht verschlu¨sselten personenbezogenen Daten haben, 6. Herkunft der Daten. Der Ausschuss u¨bermittelt dem fu¨r die Weiterverarbeitung Verantwortlichen innerhalb einer Frist von fu¨nfundvierzig Werktagen ab Empfang der Erkla¨rung eine Empfehlung, die gegebenenfalls zusa¨tzliche Bedingungen entha¨lt, die bei der Weiterverarbeitung der nicht verschlu¨sselten personenbezogenen Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken einzuhalten sind. Die in Absatz 2 vorgesehene Frist kann einmal um fu¨nfundvierzig Werktage verla¨ngert werden. Der Ausschuss teilt dem fu¨r die Weiterverarbeitung Verantwortlichen vor Ablauf der ersten Frist mit, dass diese verla¨ngert wird. Hat der Ausschuss bei Ablauf der im vorliegenden Artikel vorgesehenen Fristen keine Empfehlung u¨bermittelt, gilt der Antrag als angenommen. Der Ausschuss vero¨ffentlicht seine Empfehlung in dem in Artikel 18 des Gesetzes erwa¨hnten Register. ¨ nderung der Art. 22 - Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche muss den Ausschuss vorab von jeder A Informationen, die er dem Ausschuss gema¨ß Artikel 21 des vorliegenden Erlasses u¨bermittelt hat, in Kenntnis setzen.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Abschnitt IV — Vero¨ffentlichung der Ergebnisse einer Verarbeitung Art. 23 - Ergebnisse einer Verarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken du¨rfen nicht in einer Form vero¨ffentlicht werden, die die Identifizierung der betroffenen Person ermo¨glicht, außer wenn: 1. die betroffene Person ihre Einwilligung gegeben hat und das Privatleben Dritter nicht beeintra¨chtigt wird oder 2. die Vero¨ffentlichung nicht verschlu¨sselter personenbezogener Daten auf Daten beschra¨nkt ist, die von der betroffenen Person offensichtlich bekanntgemacht worden sind oder die in engem Zusammenhang mit dem o¨ffentlichen Charakter der betroffenen Person oder des Ereignisses, an dem diese Person beteiligt ist oder war, stehen. Abschnitt V — Ausnahme Art. 24 - Kapitel II des vorliegenden Erlasses ist auf die in Artikel 3 § 4 des Gesetzes erwa¨hnten Dienste und Beho¨rden, die eine Weiterverarbeitung zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken vornehmen, nicht anwendbar. KAPITEL III — Bedingungen fu¨r die Verarbeitung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten Art. 25 - Bei der Verarbeitung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten muss der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche daru¨ber hinaus folgende Maßnahmen ergreifen: 1. Er oder gegebenenfalls der Auftragsverarbeiter muss die Kategorien von Personen bestimmen, die Zugriff auf die personenbezogenen Daten haben, wobei ihre Funktion in Bezug auf die Verarbeitung der betreffenden Daten genau beschrieben werden muss. 2. Er oder gegebenenfalls der Auftragsverarbeiter muss die Liste der somit bestimmten Kategorien von Personen zur Verfu¨gung des Ausschusses halten. 3. Er muss dafu¨r sorgen, dass die bestimmten Personen durch eine gesetzliche oder statutarische Vorschrift oder eine gleichwertige Vertragsbestimmung verpflichtet sind, den vertraulichen Charakter der betreffenden Daten zu wahren. 4. Er muss in der Information, die aufgrund von Artikel 9 des Gesetzes der betroffenen Person u¨bermittelt werden muss, oder in der in Artikel 17 § 1 des Gesetzes erwa¨hnten Erkla¨rung die Gesetzes- oder Verordnungsgrundlage vermerken, aufgrund deren die Verarbeitung der in den Artikeln 6 bis 8 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten erlaubt ist. Art. 26 - Ist die Verarbeitung der in den Artikeln 6 und 7 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten ausschließlich aufgrund der schriftlichen Einwilligung der betroffenen Person erlaubt, muss der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche der betroffenen Person neben den Informationen, die aufgrund von Artikel 9 des Gesetzes erteilt werden mu¨ssen, vorab die Gru¨nde fu¨r die Verarbeitung dieser Daten und die Liste der Kategorien von Personen, die Zugang zu diesen personenbezogenen Daten haben, mitteilen. Art. 27 - Ist die Verarbeitung der in den Artikeln 6 und 7 des Gesetzes erwa¨hnten personenbezogenen Daten ausschließlich aufgrund der schriftlichen Einwilligung der betroffenen Person erlaubt, ist diese Verarbeitung trotzdem verboten, wenn der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche der jetzige oder potentielle Arbeitgeber der betroffenen Person ist oder wenn die betroffene Person sich dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen gegenu¨ber in einem Abha¨ngigkeitsverha¨ltnis befindet, das sie hindert, ihre Einwilligung aus freien Stu¨cken zu verwehren. Dieses Verbot wird aufgehoben, wenn die Verarbeitung bezweckt, der betroffenen Person einen Vorteil zu gewa¨hren. KAPITEL IV — Bedingungen fu¨r die Befreiung von der in Artikel 9 § 2 des Gesetzes erwa¨hnten Informationspflicht Art. 28 - Der Verantwortliche fu¨r die Weiterverarbeitung personenbezogener Daten zu historischen, statistischen oder wissenschaftlichen Zwecken, der ausschließlich verschlu¨sselte personenbezogene Daten verarbeitet, wird von der in Artikel 9 § 2 des Gesetzes erwa¨hnten Informationspflicht befreit, vorausgesetzt, dass die Bestimmungen von Kapitel II Abschnitt II des vorliegenden Erlasses eingehalten werden. Art. 29 - Eine Verwaltungsbeho¨rde, die durch oder aufgrund des Gesetzes ausdru¨cklich beauftragt ist, personenbezogene Daten zu sammeln und zu verschlu¨sseln und hierbei spezifischen Maßnahmen zum Schutz des Privatlebens unterliegt, die durch oder aufgrund des Gesetzes festgelegt sind, ist von der in Artikel 9 § 2 des Gesetzes erwa¨hnten Informationspflicht befreit, wenn sie als Zwischenorganisation auftritt. Art. 30 - Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, der - außer in den in den Artikeln 28 und 29 des vorliegenden Erlasses erwa¨hnten Fa¨llen - eine Befreiung von der in Artikel 9 § 2 des Gesetzes erwa¨hnten Informationspflicht geltend macht, weil diese Inkenntnissetzung sich als unmo¨glich erweist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert, teilt der betroffenen Person die vorerwa¨hnte Information bei der ersten Kontaktaufnahme mit. ¨ bermittelt der in Absatz 1 erwa¨hnte fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche personenbezogene Daten einem U Dritten, teilt dieser der betroffenen Person bei der ersten Kontaktaufnahme die in Artikel 9 § 2 erwa¨hnte Information mit. Art. 31 - Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, der die betroffene Person nicht informieren kann, weil diese Inkenntnissetzung sich als unmo¨glich erweist oder unverha¨ltnisma¨ßigen Aufwand erfordert, rechtfertigt dies in der Erkla¨rung, die er aufgrund von Artikel 17 des Gesetzes dem Ausschuss abgibt. ¨ ffentlichen Register die Liste der fu¨r Der Ausschuss vero¨ffentlicht in dem in Artikel 18 des Gesetzes erwa¨hnten O die Verarbeitung Verantwortlichen und vermerkt die Gru¨nde, die die Befreiung rechtfertigen. KAPITEL V — Ausu¨bung der in den Artikeln 10 und 12 des Gesetzes erwa¨hnten Rechte Art. 32 - Jeder, der seine Identita¨t nachweist, hat das Recht, unter den im Gesetz vorgesehenen Bedingungen die Mitteilung der in Artikel 10 des Gesetzes erwa¨hnten Information zu erhalten, indem er einen unterzeichneten und datierten Antrag vor Ort u¨bergibt oder per Post oder anhand jedes anderen Telekommunikationsmittels an folgende Personen richtet: — entweder den fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen oder seinen Vertreter in Belgien oder einen seiner Bevollma¨chtigten oder Beauftragten, — oder den Auftragsverarbeiter der personenbezogenen Daten, der den Antrag gegebenenfalls an eine der vorerwa¨hnten Personen weiterleitet.

10041

10042

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Wird der Antrag vor Ort u¨bergeben, stellt die Person, die den Antrag entgegennimmt, dem Antragsteller sofort eine datierte und unterzeichnete Empfangsbesta¨tigung aus. Art. 33 - Ersuchen auf Berichtigung, Lo¨schung oder Verbot der Verwendung personenbezogener Daten und Widersetzung aufgrund von Artikel 12 des Gesetzes werden gema¨ß dem Verfahren und bei den Personen eingereicht, die in Artikel 32 des vorliegenden Erlasses erwa¨hnt sind. Art. 34 - Werden personenbezogene Daten schriftlich bei der betroffenen Person eingeholt, fragt der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche diese Person auf der Unterlage, anhand deren er seine Daten sammelt, ob sie das in Artikel 12 § 1 Absatz 3 des Gesetzes vorgesehene Widersetzungsrecht ausu¨ben mo¨chte. Werden personenbezogene Daten anders als schriftlich bei der betroffenen Person eingeholt, fragt der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche diese Person, ob sie das in Artikel 12 § 1 Absatz 3 des Gesetzes vorgesehene Widerspruchsrecht ausu¨ben mo¨chte, und zwar entweder anhand einer Unterlage, die der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche ihr spa¨testens zwei Monate nach der Sammlung der personenbezogenen Daten u¨bermittelt, oder anhand jedes anderen technischen Mittels, aufgrund dessen nachgewiesen werden kann, dass die betroffene Person die Mo¨glichkeit hatte, das vorerwa¨hnte Recht auszuu¨ben. Art. 35 - Werden personenbezogene Daten nicht bei der betroffenen Person eingeholt, fragt der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche, der Artikel 9 § 2 Buchstabe c) des Gesetzes unterliegt, die betroffene Person schriftlich, ob sie das in Artikel 12 § 1 Absatz 3 des Gesetzes vorgesehene Widersetzungsrecht ausu¨ben mo¨chte. KAPITEL VI — Ausu¨bung des in Artikel 13 des Gesetzes erwa¨hnten Rechts Art. 36 - Vorliegendes Kapitel legt das Verfahren in Bezug auf Antra¨ge fest, die aufgrund von Artikel 13 des Gesetzes eingereicht werden. Art. 37 - Die betroffene Person reicht den Antrag anhand eines datierten und unterzeichneten Antrags beim Ausschuss ein. Der Antrag umfasst: Name, Vorname, Geburtsdatum und Staatsangeho¨rigkeit der betroffenen Person, eine Fotokopie des Personalausweises, des Passes oder des damit gleichgesetzten Dokuments. Der Antrag entha¨lt daru¨ber hinaus folgende Informationen, insofern der Antragsteller daru¨ber verfu¨gt: — Name der betreffenden Beho¨rde oder des betreffenden Dienstes, — alle sachdienlichen Angaben u¨ber die beanstandeten Daten, wie Art, Umsta¨nde oder Anlass der Kenntnisnahme der beanstandeten Daten, und gegebenenfalls gewu¨nschte Berichtigungen. Art. 38 - Der Ausschuss kann von der betroffenen Person zusa¨tzliche Ausku¨nfte verlangen, wenn er dies fu¨r zweckma¨ßig erachtet. Art. 39 - Werden die in den Artikeln 37 und 38 des vorliegenden Erlasses erwa¨hnten Informationen nicht erteilt, kann der Antrag fu¨r unzula¨ssig angesehen werden. Art. 40 - Der Antrag ist unzula¨ssig, wenn er innerhalb einer Frist von weniger als einem Jahr nach dem Datum der Absendung der vorherigen Antwort des Ausschusses in Bezug auf dieselben Daten und Dienste eingereicht wird. Von dieser Frist kann abgewichen werden, wenn die betroffene Person in ihrem Antrag Gru¨nde zur Rechtfertigung dieser Abweichung anfu¨hrt. Art. 41 - Wird der Antrag fu¨r unzula¨ssig angesehen, wird die betroffene Person per Brief daru¨ber in Kenntnis gesetzt. In diesem Brief wird vermerkt, dass die betroffene Person auf ihren Antrag hin angeho¨rt wird, wobei sie sich gegebenenfalls von ihrem Beistand beistehen lassen kann. Art. 42 - Die Kontrolle bei dem betreffenden Dienst wird vom Pra¨sidenten des Ausschusses oder von einem beziehungsweise mehreren von ihm bestimmten Mitgliedern vorgenommen. Die Kontrolle der in Artikel 3 § 5 Nr. 1 des Gesetzes erwa¨hnten Verarbeitungen personenbezogener Daten wird von Magistraten vorgenommen, die der Ausschuss aus seiner Mitte bestimmt. Der Pra¨sident und die Mitglieder, die die Kontrolle vornehmen, ko¨nnen sich von einem oder mehreren Mitgliedern des Sekretariats des Ausschusses beistehen oder vertreten lassen. ¨ berpru¨fung vor oder Art. 43 - Im Rahmen der Kontrolle bei dem betreffenden Dienst nimmt der Ausschuss jede U ¨ berpru¨fung an, die er fu¨r zweckma¨ßig erachtet. ordnet jede U Im Rahmen der Kontrolle bei einem Dienst, der in Artikel 3 § 5 des Gesetzes erwa¨hnt ist, kann der Ausschuss Daten berichtigen oder lo¨schen lassen oder Daten einfu¨gen lassen, die sich von den Daten unterscheiden, die der betreffende ¨ bermittlung von Daten verbieten. Dienst verarbeitet. Er kann die U Im Rahmen der Kontrolle bei einem Dienst, der in Artikel 3 § 4 des Gesetzes erwa¨hnt ist, empfiehlt der Ausschuss Maßnahmen, die er fu¨r zweckma¨ßig erachtet. Er versieht seine Empfehlungen mit Gru¨nden.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE ¨ berpru¨fungen setzt der betreffende Dienst den Ausschuss schriftlich vom Art. 44 - Im Anschluss an diese U weiteren Verlauf in Kenntnis. Art. 45 - Der Ausschuss antwortet innerhalb einer Frist von drei Monaten ab der in Artikel 44 des vorliegenden Erlasses erwa¨hnten Notifizierung per Brief auf den Antrag der betroffenen Person. Art. 46 - Bezieht sich der Antrag der betroffenen Person auf eine Verarbeitung personenbezogener Daten, die von einem Polizeidienst im Hinblick auf Identita¨tskontrollen verwaltet wird, teilt der Ausschuss der betroffenen Person mit, ¨ berpru¨fungen vorgenommen worden sind. dass die notwendigen U Gegebenenfalls erteilt der Ausschuss der betroffenen Person nach Stellungnahme des betreffenden Dienstes alle anderen Informationen, die er fu¨r angemessen erachtet. KAPITEL VII — Erkla¨rung der automatisierten Verarbeitung personenbezogener Daten Abschnitt I — Beitra¨ge, die dem Ausschuss bei der Erkla¨rung zu entrichten sind Art. 47 - Erfolgt die in Artikel 17 des Gesetzes erwa¨hnte Erkla¨rung anhand des Formulars auf Papier, das zu diesem Zweck vom Ausschuss zur Verfu¨gung gestellt wird, wird die Ho¨he des Beitrags, den der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche dem Ausschuss entrichten muss, auf 125 Euro oder 5042 Franken festgelegt fu¨r die Erkla¨rung aller Informationen, die der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche zum selben Zeitpunkt beim Ausschuss angibt. Art. 48 - Erfolgt die Erkla¨rung anhand des Magnettra¨gers, der zu diesem Zweck vom Ausschuss zur Verfu¨gung gestellt wird, wird die Ho¨he des Beitrags, den der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche dem Ausschuss entrichten muss, auf 25 Euro oder 1008 Franken festgelegt fu¨r die Erkla¨rung aller Informationen, die der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche zum selben Zeitpunkt beim Ausschuss angibt. Art. 49 - Die Ho¨he des Beitrags, der dem Ausschuss entrichtet werden muss, wenn derselbe Verantwortliche zum ¨ nderungen der Angaben seiner urspru¨nglichen Erkla¨rung angibt, wird auf selben Zeitpunkt eine oder mehrere A 20 Euro oder 807 Franken festgelegt. Art. 50 - Der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche zahlt die im vorliegenden Abschnitt erwa¨hnten Beitra¨ge anhand der vom Ausschuss zur Verfu¨gung gestellten Unterlagen. Abschnitt II — Von der Erkla¨rungspflicht befreite Verarbeitungskategorien Art. 51 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die ausschließlich personenbezogene Daten betreffen, die fu¨r die Verwaltung der Lo¨hne der Personen notwendig sind, die bei dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen angestellt sind oder fu¨r ihn arbeiten, insofern diese Daten ausschließlich fu¨r die erwa¨hnte Lohnbuchhaltung verwendet werden, nur berechtigten Empfa¨ngern mitgeteilt werden und nicht la¨nger als fu¨r die Zwecke der Verarbeitung erforderlich aufbewahrt werden. Art. 52 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die ausschließlich die Verwaltung des Personals betreffen, das bei dem fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen angestellt ist oder fu¨r ihn arbeitet. Die Verarbeitung darf weder Daten in Bezug auf die Gesundheit der betroffenen Person noch besonders schu¨tzenswerte oder gerichtliche Daten im Sinne der Artikel 6 und 8 des Gesetzes noch Daten, die eine Bewertung der betroffenen Person ermo¨glichen, betreffen. Die verarbeiteten personenbezogenen Daten du¨rfen nicht la¨nger als fu¨r die Personalverwaltung erforderlich aufbewahrt werden und du¨rfen Dritten nicht mitgeteilt werden, es sei denn im Rahmen der Anwendung einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung oder wenn es fu¨r die Verwirklichung der Zwecke der Verarbeitung unerla¨sslich ist. Art. 53 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die ausschließlich die Buchhaltung des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen betreffen, insofern diese Daten ausschließlich fu¨r diese Buchhaltung verwendet werden, die Verarbeitung nur Personen betrifft, deren Daten fu¨r die Buchhaltung erforderlich sind, und die personenbezogenen Daten nicht la¨nger als fu¨r den Zweck der Verarbeitung erforderlich aufbewahrt werden. Die verarbeiteten personenbezogenen Daten du¨rfen Dritten nicht mitgeteilt werden, es sei denn im Rahmen der Anwendung einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung oder wenn die Mitteilung fu¨r die Buchhaltung unerla¨sslich ist. Art. 54 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die ausschließlich die Verwaltung von Aktiona¨ren und Gesellschaftern betreffen, insofern die Verarbeitung ausschließlich Daten betrifft, die fu¨r diese Verwaltung erforderlich sind, die Daten nur Personen betreffen, deren Daten fu¨r diese Verwaltung erforderlich sind, die Daten Dritten nicht mitgeteilt werden, es sei denn im Rahmen der Anwendung einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung, und die personenbezogenen Daten nicht la¨nger als fu¨r die Zwecke der Verarbeitung erforderlich aufbewahrt werden.

10043

10044

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Art. 55 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die ausschließlich die Verwaltung von Kunden oder Lieferanten des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen betreffen. Die Verarbeitung darf nur potentielle, bestehende oder ehemalige Kunden oder Lieferanten des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen betreffen. Die Verarbeitung darf weder personenbezogene Daten in Bezug auf die Gesundheit der betroffenen Person noch besonders schu¨tzenswerte oder gerichtliche Daten im Sinne der Artikel 6 und 8 des Gesetzes betreffen. Im Rahmen der Kundenverwaltung darf niemand aufgrund von Informationen Dritter in einer Verarbeitung registriert werden. Die Daten du¨rfen nicht la¨nger als fu¨r die normale Gescha¨ftsfu¨hrung des fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen erforderlich aufbewahrt werden und du¨rfen Dritten nicht mitgeteilt werden, es sei denn im Rahmen der Anwendung einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung oder fu¨r die normale Gescha¨ftsfu¨hrung. Art. 56 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die von Stiftungen, Vereinigungen oder anderen Einrichtungen ohne Gewinnerzielungsabsicht im Rahmen ihrer gewo¨hnlichen Ta¨tigkeiten verrichtet werden. Die Verarbeitung darf nur personenbezogene Daten in Bezug auf eigene Mitglieder, auf Personen, mit denen der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche in regelma¨ßigem Kontakt steht, oder auf Go¨nner der Stiftung, Vereinigung oder Einrichtung betreffen. Im Rahmen der Verarbeitung darf niemand aufgrund von Informationen Dritter registriert werden. Die verarbeiteten personenbezogenen Daten du¨rfen nicht la¨nger als fu¨r die Verwaltung der Mitglieder, Kontaktpersonen und Go¨nner erforderlich aufbewahrt werden und du¨rfen Dritten nicht mitgeteilt werden, es sei denn im Rahmen der Anwendung einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung. Art. 57 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht ¨ bermittlung unerla¨sslich sind und nur anwendbar auf Verarbeitungen von Identifizierungsdaten, die fu¨r die U verarbeitet werden, um mit der betroffenen Person in Kontakt zu treten, insofern diese Daten Dritten nicht mitgeteilt werden und nicht la¨nger als fu¨r den Zweck der Verarbeitung erforderlich aufbewahrt werden. Absatz 1 des vorliegenden Artikels ist nur anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die noch nicht in einer anderen Bestimmung des vorliegenden Erlasses erwa¨hnt sind. Art. 58 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die ausschließlich die im Rahmen einer Zugangskontrolle erfolgte Registrierung von Besuchern betreffen, insofern sich die verarbeiteten Daten auf Name und Berufsadresse des Besuchers, Identifizierung seines Arbeitgebers, Identifizierung seines Fahrzeugs, Name, Abteilung und Funktion der besuchten Person und Tag und Uhrzeit des Besuchs beschra¨nken. Die verarbeiteten personenbezogenen Daten du¨rfen nur fu¨r die Zugangskontrolle verwendet werden und du¨rfen nicht la¨nger als fu¨r diesen Zweck erforderlich aufbewahrt werden. Art. 59 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die von Unterrichtsanstalten vorgenommen werden, um ihre Beziehungen zu ihren Schu¨lern oder Studenten zu regeln. Die Verarbeitung betrifft ausschließlich personenbezogene Daten potentieller, jetziger oder ehemaliger Schu¨ler oder Studenten der betreffenden Unterrichtsanstalt. Im Rahmen der Verarbeitung darf niemand aufgrund von Informationen Dritter registriert werden. Die verarbeiteten personenbezogenen Daten du¨rfen Dritten nicht mitgeteilt werden, es sei denn im Rahmen der Anwendung einer Gesetzes- oder Verordnungsbestimmung, und du¨rfen nicht la¨nger als fu¨r die Regelung der Beziehungen zu den Schu¨lern oder Studenten erforderlich aufbewahrt werden. Art. 60 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen, die von den Gemeinden gema¨ß dem Gesetz vom 19. Juli 1991 u¨ber die Bevo¨lkerungsregister und die Personalausweise und zur Aba¨nderung des Gesetzes vom 8. August 1983 zur Organisation eines Nationalregisters der natu¨rlichen Personen, gema¨ß den Wahlvorschriften und gema¨ß den Gesetzesbestimmungen u¨ber die Personenstandsregister vorgenommen werden. Art. 61 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die von Verwaltungsbeho¨rden vorgenommen werden, wenn die Verarbeitung besonderen Vorschriften unterliegt, die durch oder aufgrund des Gesetzes angenommen worden sind und die Einsichtnahme, Gebrauch und Erhalt der verarbeiteten Daten regeln. Art. 62 - Mit Ausnahme der Paragraphen 4 und 8 sind die Bestimmungen von Artikel 17 des Gesetzes nicht anwendbar auf Verarbeitungen personenbezogener Daten, die von den in den Artikeln 1 und 2 Absatz 1 Nr. 2 des Gesetzes vom 15. Januar 1990 u¨ber die Errichtung und Organisation einer Zentralen Datenbank der sozialen Sicherheit erwa¨hnten Einrichtungen fu¨r soziale Sicherheit verwaltet werden und die die Anwendung der sozialen Sicherheit zum Ziel haben, vorausgesetzt dass diese Einrichtungen fu¨r diese Verarbeitungen die Bestimmungen des vorerwa¨hnten Gesetzes und seiner Ausfu¨hrungserlasse einhalten. Die in Artikel 46 Absatz 1 Nr. 6bis des Gesetzes vom 15. Januar 1990 u¨ber die Errichtung und Organisation einer Zentralen Datenbank der sozialen Sicherheit erwa¨hnte Liste wird dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens von der Zentralen Datenbank zur Verfu¨gung gestellt gema¨ß Modalita¨ten, die in gegenseitigem Einvernehmen von den beiden Gremien festgelegt werden. Der Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens schreibt auf der Grundlage dieser Liste das in Artikel 18 des Gesetzes erwa¨hnte o¨ffentliche Register der automatisierten Verarbeitungen personenbezogener Daten fort.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE ¨ ffentliches Register der automatisierten Verarbeitungen personenbezogener Daten KAPITEL VIII — O Art. 63 - Das in Artikel 18 des Gesetzes erwa¨hnte o¨ffentliche Register der automatisierten Verarbeitungen ¨ ffentlichkeit gema¨ß folgenden personenbezogener Daten, nachstehend o¨ffentliches Register genannt, ist der O Modalita¨ten zuga¨nglich: a) direkte Ferneinsichtnahme anhand von Telekommunikationsmitteln, b) direkte Einsichtnahme vor Ort in den vom Ausschuss zu diesem Zweck bestimmten Raümlichkeiten, c) indirekte Einsichtnahme durch einen an den Ausschuss gerichteten Antrag auf Erhalt eines Auszugs. Art. 64 - Fu¨r direkte Ferneinsichtnahmen stellt der Ausschuss eine Kopie des o¨ffentlichen Registers auf einem u¨ber das Internet zuga¨nglichen Server zur Verfu¨gung. Neben der in Absatz 1 beschriebenen Zugangsform kann der Ausschuss andere Mo¨glichkeiten der Einsichtnahme vorschlagen. ¨ ffnungszeiten die Art. 65 - Fu¨r direkte Einsichtnahmen vor Ort stellt der Ausschuss wa¨hrend der gewo¨hnlichen O notwendigen Raümlichkeiten und einen Computer mit entsprechender Software zur Verfu¨gung der Personen, die vorstellig werden, um das o¨ffentliche Register einzusehen. Art. 66 - Jeder kann beim Ausschuss vorstellig werden oder diesem einen schriftlichen Antrag zukommen lassen, um einen Auszug aus dem o¨ffentlichen Register zu erhalten. Der schriftliche oder mu¨ndliche Antrag auf Erhalt eines Auszugs muss mindestens eine der folgenden Ausku¨nfte enthalten: 1. Kennnummer oder Bezeichnung der Verarbeitung beziehungsweise der Verarbeitungen, auf die sich dieser Auszug bezieht, 2. vollsta¨ndiger oder abgeku¨rzter Name des beziehungsweise der fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, die in dem beantragten Auszug vermerkt werden mu¨ssen, 3. bei schriftlichen Antra¨gen, die per Post zugeschickt werden, die Adresse, an die der Auszug gesendet werden muss. Art. 67 - Betrifft der beantragte Auszug aus dem o¨ffentlichen Register mehr als zehn Verarbeitungen und mehrere fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche oder mehr als hundert Verarbeitungen desselben fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen, kann der Ausschuss einen vereinfachten Auszug ausstellen, in dem Kennnummer, Bezeichnung und Gegenstand jeder Verarbeitung und Kennnummer, Name und Gemeinde mit Postleitzahl jedes fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen vermerkt sind. In dem in Absatz 1 erwa¨hnten Fall setzt der Ausschuss den Antragsteller von dessen Recht, das o¨ffentliche Register direkt einzusehen, und von den Modalita¨ten in Kenntnis, gema¨ß denen dieses Recht ausgeu¨bt werden kann. Art. 68 - Das Einsehen des o¨ffentlichen Registers ist kostenlos. Art. 69 - Niemand kann verpflichtet werden, dem Ausschuss die Gru¨nde fu¨r die Einsichtnahme mitzuteilen, ungeachtet ob es sich um eine direkte oder indirekte Einsichtnahme handelt. KAPITEL IX — Schlussbestimmungen Art. 70 - Alle Bestimmungen des Gesetzes vom 11. Dezember 1998 treten am ersten Tag des sechsten Monats nach dem Monat der Vero¨ffentlichung des vorliegenden Erlasses im Belgischen Staatsblatt in Kraft. Ab demselben Tag mu¨ssen die fu¨r die Verarbeitung Verantwortlichen fu¨r alle bestehenden und ku¨nftigen Verarbeitungen personenbezogener Daten die Bestimmungen des Gesetzes vom 11. Dezember 1998 einhalten. Art. 71 - Fu¨r die in Artikel 17 § 7 des Gesetzes erwa¨hnten Erkla¨rungen, die vor dem Datum des In-Kraft-Tretens des vorliegenden Erlasses abgegeben werden, wird davon ausgegangen, dass sie den Bestimmungen des Gesetzes und des vorliegenden Erlasses entsprechen. ¨ ndern Informationen der in Absatz 1 erwa¨hnten Erkla¨rung, gibt gema¨ß den Bestimmungen des Gesetzes und des A vorliegenden Erlasses der fu¨r die Verarbeitung Verantwortliche eine Erkla¨rung im Sinne von Artikel 17 § 7 des Gesetzes ab. Art. 72 - Folgende Ko¨nigliche Erlasse werden aufgehoben: 1. Ko¨niglicher Erlass Nr. 1 vom 28. Februar 1993 zur Festlegung des Datums des In-Kraft-Tretens der Bestimmungen des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten, 2. Ko¨niglicher Erlass Nr. 2 vom 28. Februar 1993 zur Festlegung der Frist, innerhalb deren der Dateiverwalter den Bestimmungen des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten fu¨r Verarbeitungen nachkommen muss, die am Datum des In-Kraft-Tretens dieser Bestimmungen bestehen,

10045

10046

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 3. Ko¨niglicher Erlass vom 12. August 1993 zur Ausfu¨hrung von Artikel 11 Nr. 4 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten, 4. Ko¨niglicher Erlass Nr. 3 vom 7. September 1993 zur Bestimmung der Personen, bei denen der aufgrund von Artikel 10 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten gestellte Antrag auf Mitteilung personenbezogener Daten eingereicht werden muss, 5. Ko¨niglicher Erlass Nr. 4 vom 7. September 1993 zur Festlegung der Ho¨he, der Bedingungen und der Modalita¨ten der Zahlung der vorab an den Dateiverwalter zu entrichtenden Gebu¨hr bei der Ausu¨bung des Rechts auf Mitteilung personenbezogener Daten gema¨ß Artikel 10 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten, 6. Ko¨niglicher Erlass Nr. 5 vom 7. September 1993 zur Bestimmung der Personen, bei denen der aufgrund von Artikel 12 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten gestellte Antrag auf Berichtigung, Lo¨schung oder Verbot der Verwendung personenbezogener Daten eingereicht werden muss, 7. Ko¨niglicher Erlass Nr. 8 vom 7. Februar 1995 zur Festlegung der Zwecke, Kriterien und Bedingungen der erlaubten Verarbeitungen der in Artikel 8 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten erwa¨hnten Daten, abgea¨ndert durch den Ko¨niglichen Erlass Nr. 17 vom 21. November 1996, 8. Ko¨niglicher Erlass Nr. 9 vom 7. Februar 1995 zur Gewa¨hrung von Befreiungen von der Anwendung von Artikel 9 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten und zur Festlegung eines Verfahrens zur kollektiven Information der von bestimmten Verarbeitungen betroffenen Personen, abgea¨ndert durch den Ko¨niglichen Erlass Nr. 15 vom 12. Ma¨rz 1996, 9. Ko¨niglicher Erlass Nr. 12 vom 7. Ma¨rz 1995 zur Festlegung des Beitrags, der dem Ausschuss fu¨r den Schutz des Privatlebens bei der Erkla¨rung der Verarbeitungen personenbezogener Daten entrichtet werden muss, abgea¨ndert durch den Ko¨niglichen Erlass Nr. 12bis vom 12. Ma¨rz 1996, 10. Ko¨niglicher Erlass Nr. 13 vom 12. Ma¨rz 1996 zur Gewa¨hrung einer bedingten Befreiung von der Erkla¨rungspflicht fu¨r bestimmte Kategorien automatisierter Verarbeitungen personenbezogener Daten, die offensichtlich keine Gefahr eines Eingriffs in das Privatleben darstellen, abgea¨ndert durch den Ko¨niglichen Erlass vom 18. April 1996, 11. Ko¨niglicher Erlass Nr. 14 vom 22. Mai 1996 zur Festlegung der Zwecke, Kriterien und Bedingungen der erlaubten Verarbeitungen der in Artikel 6 des Gesetzes vom 8. Dezember 1992 u¨ber den Schutz des Privatlebens hinsichtlich der Verarbeitung personenbezogener Daten erwa¨hnten Daten. Art. 73 - Vorliegender Erlass tritt am ersten Tag des sechsten Monats nach dem Monat seiner Vero¨ffentlichung im Belgischen Staatsblatt in Kraft. Art. 74 - Unser Minister der Justiz ist mit der Ausfu¨hrung des vorliegenden Erlasses beauftragt. Gegeben zu Bru¨ssel, den 13. Februar 2001

ALBERT Von Ko¨nigs wegen: Der Minister der Justiz M. VERWILGHEN Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 21 december 2001.

Vu pour eˆtre annexe´ a` Notre arreˆte´ du 21 décembre 2001.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :


Le Ministre de l’Inte´rieur, A. DUQUESNE c

N. 2002 — 947 [C − 2001/01211] 3 DECEMBER 2001. — Koninklijk besluit tot vaststelling van de officie¨le Duitse vertaling van sommige bepalingen van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek

F. 2002 — 947 [C − 2001/01211] 3 DECEMBRE 2001. — Arreˆte´ royal e´tablissant la traduction officielle en langue allemande de certaines dispositions de la loi du 29 mai 2000 portant creátion d’un fichier central des avis de saisie, de de´le´gation, de cession et de re`glement collectif de dettes et modifiant certaines dispositions du Code judiciaire

ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet. Gelet op de wet van 31 december 1983 tot hervorming der instellingen voor de Duitstalige Gemeenschap, inzonderheid op artikel 76, § 1, 1°, en § 3, vervangen bij de wet van 18 juli 1990; Gelet op het ontwerp van officie¨le Duitse vertaling van de artikelen 24 tot 27 en 29 van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, opgemaakt door de Centrale dienst voor Duitse vertaling van het Adjunct-arrondissementscommissariaat in Malmedy;

ALBERT II, Roi des Belges, A tous, présents et à venir, Salut. Vu la loi du 31 dećembre 1983 de re´formes institutionnelles pour la Communaute´ germanophone, notamment l’article 76, § 1er, 1°, et § 3, remplace´ par la loi du 18 juillet 1990; Vu le projet de traduction officielle en langue allemande des articles 24 a` 27 et 29 de la loi du 29 mai 2000 portant creátion d’un fichier central des avis de saisie, de de´le´gation, de cession et de re`glement collectif de dettes et modifiant certaines dispositions du Code judiciaire, e´tabli par le Service central de traduction allemande du Commissariat d’arrondissement adjoint a` Malmedy;


10047

Sur la proposition de Notre Ministre de l’Inte´rieur,

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken,

Nous avons arreˆté et arreˆtons :

Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. De bij dit besluit gevoegde tekst is de officie¨le Duitse vertaling van de artikelen 24 tot 27 en 29 van de wet van 29 mei 2000 houdende oprichting van een centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht en collectieve schuldenregeling, alsook tot wijziging van sommige bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.

Article 1er. Le texte annexe´ au pre´sent arreˆte´ constitue la traduction officielle en langue allemande des articles 24 a` 27 et 29 de la loi du 29 mai 2000 portant creátion d’un fichier central des avis de saisie, de de´le´gation, de cession et de re`glement collectif de dettes et modifiant certaines dispositions du Code judiciaire.

Art. 2. Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit.

Art. 2. Notre Ministre de l’Inte´rieur est charge´ de l’exećution du pre´sent arreˆte´.

Gegeven te Brussel, 3 december 2001.

Donne´ a` Bruxelles, le 3 décembre 2001.

ALBERT

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :



Bijlage - Annexe MINISTERIUM DER JUSTIZ 29. MAI 2000 — Gesetz zur Errichtung einer zentralen Datei der Meldungen von Pfa¨ndungen, Einzugsermächtigungen, Abtretungen und kollektiven Schuldenregelungen und zur Aba¨nderung einiger Bestimmungen des Gerichtsgesetzbuches ALBERT II., Ko¨nig der Belgier, Allen Gegenwa¨rtigen und Zuku¨nftigen, Unser Gruß! Die Kammern haben das Folgende angenommen und Wir sanktionieren es: (...) Art. 24 - In Artikel 1675/7 des Gerichtsgesetzbuches wird § 6 durch folgende Bestimmung ersetzt: ″§ 6 - Die Annehmbarkeitsentscheidung wirkt ab dem ersten Tag nach Aufnahme der in Artikel 1390quater erwa¨hnten Meldung der kollektiven Schuldenregelung in die Datei der Meldungen.″ Art. 25 - In Artikel 1675/9 § 1 Nr. 2 werden die Wo¨rter ″und der als Anlage hinzugefu¨gten Schriftstu¨cke″ gestrichen. Art. 26 - In Artikel 1675/10 wird § 1 durch folgende Bestimmung ersetzt: ″§ 1 - Der Schuldenvermittler nimmt gema¨ß Artikel 1391 Kenntnis von den auf den Namen des Schuldners aufgestellten Meldungen von Pfa¨ndungen, Einzugsermächtigungen, Abtretungen und kollektiven Schuldenregelungen.″ Art. 27 - In Artikel 1675/14 wird § 3 durch folgende Bestimmung ersetzt: ″§ 3 - Der Schuldenvermittler la¨sst auf der Meldung der kollektiven Schuldenregelung unverzu¨glich die in Artikel 1390quater § 2 erwa¨hnten Vermerke anbringen.″ (...) Art. 29 - Der Ko¨nig legt fu¨r jede Bestimmung des vorliegenden Gesetzes das Datum ihres In-Kraft-Tretens fest. Wir fertigen das vorliegende Gesetz aus und ordnen an, dass es mit dem Staatssiegel versehen und durch das Belgische Staatsblatt vero¨ffentlicht wird. Gegeben zu Bru¨ssel, den 29. Mai 2000

ALBERT Von Ko¨nigs wegen: Der Minister der Justiz M. VERWILGHEN Mit dem Staatssiegel versehen: Der Minister der Justiz M. VERWILGHEN

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 3 december 2001.

ALBERT

Vu pour eˆtre annexe´ a` Notre arreˆte´ du 3 décembre 2001.

ALBERT

Van Koningswege :

Par le Roi :



10048


GEMEENSCHAPS- EN GEWESTREGERINGEN GOUVERNEMENTS DE COMMUNAUTE ET DE REGION GEMEINSCHAFTS- UND REGIONALREGIERUNGEN

VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP N. 2002 — 948 [2002/35077] 28 SEPTEMBER 2001. — Besluit van de Vlaamse regering tot ratificatie van het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001 De Vlaamse regering, Gelet op het verdrag van Wenen van 23 mei 1969 inzake het verdragenrecht, inzonderheid op artikel 11; Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 81, § 1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 5 mei 1993; Gelet op het decreet van 13 juli 2001 houdende goedkeuring van het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001; Overwegende dat artikel 12 van bovenvermeld verdrag bepaalt dat het in werking treedt op de eerste dag van de tweede maand, volgend op de datum waarop de verdragsluitende partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele eisen is voldaan; Gelet op het akkoord van de Minister bevoegd voor Begroting, gegeven op 28 februari 2001; Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming en de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands beleid; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. Het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001, wordt geratificeerd. Art. 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Buitenlands Beleid, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 28 september 2001. De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN De Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, P. VAN GREMBERGEN

Verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg De Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden, hierna te noemen : de Verdragsluitende Partijen. Gelet op het bestendig voornemen van de openbare universiteit te Maastricht, hierna te noemen : Universiteit Maastricht, en het Limburgs Universitair Centrum om hun. samenwerking te versterken en een proces van voortschrijdende integratie van hun onderwijs- en onderzoekactiviteiten op gang te brengen, recentelijk neergelegd in hun gezamenlijke voorstellen van 31 januari 2000 en 15 maart 2000 tot vorming van de transnationale Universiteit Limburg, hierna te noemen : Universiteit Limburg; Gelet op het feit dat de door de Nederlandse en Vlaamse onderwijsministers ingestelde Nederlands-Vlaamse adviescommissie ter versterking van de samenwerking tussen de Universiteit Maastricht en het Limburgs Universitair Centrum op 28 mei 1998 advies heeft uitgebracht en dat de commissie de voornemens van deze instellingen onderschrijft en verwacht dat de vorming van een transnationale instelling van belang is voor de groeiende internationalisering van het universitair onderwijs en ook past in de vorming van een Europese kennisunie; Gelet op het feit dat de Verdragsluitende Partijen bij’ monde van hun onderwijsministers in het kader van het GENT-5 akkoord van 7 februari 2000 hebben afgesproken dat zij het initiatief van de Universiteit Maastricht en het Limburgs Universitair Centrum tot intensievere samenwerking in de richting van een transnationale universiteit zullen bevorderen;

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Overwegende dat de Verdragsluitende Partijen bij monde van hun onderwijsministers in het GENT-5 akkoord hebben uitgesproken dat zij ernaar streven om voor het gehele Nederlandse taalgebied te komen tot eéń grote kennisruimte voor onderwijs en wetenschappen, waarbij als algemeen uitgangspunt geldt dat zij ertoe willen bijdragen dat instellingen gemakkelijker hun ambities op het vlak van internationalisering kunnen verwezenlijken; Overwegende dat van een bundeling van de onderwijs- en onderzoekcapaciteiten van de twee universiteiten een meerwaarde is te verwachten voor de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek en voor de doelmatigheid van de twee instellingen; Overwegende dat de vorming van een transnationale universitaire instelling, naast een algemene universitaire dimensie, ook een regionale en een Europese dimensie vertoont door de vorming van een hoogwaardig kenniscentrum waar onderwijs en onderzoek worden verricht volgens internationale kwaliteitsmaatstaven, door de vernieuwing van het onderwijs te bevorderen, door een leerproces van internationale samenwerking te doorlopen en door de mobiliteit van studenten tussen Nederland en Vlaanderen te bevorderen; Overwegende dat de Verdragsluitende Partijen door dit Verdrag willen bijdragen aan de versterking van de kennisinfrastructuur in de Limburgse regio en tot de vorming van eéń Europese ruimte voor hoger onderwijs; Overwegende dat het met het oog op de bestaande verschillen tussen de nationale structuren voor het hoger onderwijs in de beide landen dienstig is om door middel van een Verdrag een algemeen kader te cree¨ren voor de beoogde samenwerking, zijn het volgende overeengekomen : Artikel 1 De Verdragsluitende Partijen stellen vast dat de oprichting van de Stichting Transnationale Universiteit Limburg door de Universiteit Maastricht en het Limburgs Universitair Centrum heeft plaatsgevonden en nemen kennis van de totstandkoming van de Universiteit Limburg. Artikel 2 1. Het Koninkrijk der Nederlanden zal bevorderen dat a) de Universiteit Limburg met toepassing van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt aangewezen als universiteit, en b) aan de Universiteit Limburg niet het recht wordt onthouden om een getuigschrift uit te reiken nadat het afsluitend examen van de opleiding kennistechnologie of de opleiding onderwijskunde met goed gevolg is afgelegd. 2. Indien het eerste lid onder a en b toepassing heeft gevonden, worden de desbetreffende opleidingen overeenkomstig de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs geregistreerd met ingang van het studiejaar dat aanvangt in het kalenderjaar waarin dit verdrag in werking is getreden. Artikel 3 1. De Vlaamse Gemeenschap van Belgie¨ erkent de Universiteit Limburg als een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap in de zin van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. Door deze erkenning is de Universiteit Limburg ertoe gerechtigd academische opleidingen aan te bieden en de daarop betrekking hebbende academische graden te verlenen in de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden : Biomedische wetenschappen, Wiskunde-informatica-kennistechnologie-ICT en Onderwijskunde. 2. De erkenning, bedoeld in het eerste lid, geldt voor de duur van het bestaan van de Universiteit Limburg. Mocht de Stichting om welke reden dan ook ontbonden worden, gaat het in het eerste lid genoemde recht academische opleidingen aan te bieden, niet over op het Limburgs Universitair Centrum, behoudens wat betreft de opleidingen die het Limburgs Universitair Centrum op het ogenblik van de goedkeuring van het Verdrag mag organiseren. 3. De Vlaamse Gemeenschap van België kan een uitbreiding van het opleidingenaanbod van de Universiteit Limburg in andere studiegebieden of delen van studiegebieden dan de in het eerste lid genoemde goedkeuren overeenkomstig de in Vlaanderen geldende voorschriften. Artikel 4 Aan de Universiteit Limburg wordt niet eerder een getuigschrift uitgereikt of een doctoraat toegekend dan wanneer is voldaan aan de voorschriften, bedoeld in de artikelen 2 en 3, betreffende aanwijzing, erkenning en uitbreiding van het aanbod van opleidingen en opleidingsdelen. Artikel 5 1. Het Koninkrijk der Nederlanden zal bevorderen dat aan de Universiteit Maastricht financie¨le middelen ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs aan de Universiteit Limburg in een of meer opleidingen, voorzover a) die opleidingen niet langer door de Universiteit Maastricht worden verzorgd, b) die opleidingen overeenkomstig de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs als opleidingen verbonden aan de Universiteit Limburg, en c) aan de Universiteit Limburg, indien deze is aangewezen, niet het recht is onthouden om een getuigschrift uit te reiken nadat het afsluitend examen van die opleidingen met goed gevolg is afgelegd, met dien verstande dat de vaststelling van de middelen geschiedt overeenkomstig de in Nederland terzake geldende voorschriften. 2. Het Koninkrijk der Nederlanden zal tevens bevorderen dat’aan de Universiteit Maastricht financie¨le middelen ter beschikking worden gesteld ten behoeve van het verzorgen van wetenschappelijk onderwijs aan de Universiteit Limburg in een of meer andere opleidingen dan die, bedoeld in het eerste lid, voorzover a) die opleidingen zijn geregistreerd in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs als opleidingen verbonden aan de Universiteit Limburg, en b) aan de Universiteit Limburg, indien deze is aangewezen, niet het recht is onthouden om een getuigschrift uit te reiken nadat het afsluitend examen van die opleidingen met goed gevolg is afgelegd, met dien verstande dat ten aanzien van die opleidingen door de regering van het Koninkrijk der Nederlanden is vastgesteld, dat de verzorging daarvan, gelet op het geheel van voorzieningen op het gebied van hoger onderwijs in Nederland, in redelijkheid niet ondoelmatig kan worden geacht.

10049

10050

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Artikel 6 De Vlaamse Gemeenschap van Belgie¨ stelt het Limburgs Universitair Centrum financie¨le middelen ter beschikking ter aanwending door de Universiteit Limburg overeenkomstig het in Vlaanderen geldende bekostigingsmechanisme van de universiteiten. Artikel 7 1. Bij de vaststelling van de financiële bijdrage van het Koninkrijk der Nederlanden worden in aanmerking genomen de aan de Universiteit Limburg ingeschreven studenten die de Nederlandse nationaliteit bezitten. 2. Bij de vaststelling van de financie¨le bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap van Belgie¨ worden in aanmerking genomen de aan de Universiteit Limburg ingeschreven studenten die de Belgische nationaliteit bezitten. 3. De studenten die een andere nationaliteit dan de Nederlandse of Belgische bezitten, worden pro rata toegerekend aan elk van de Verdragsluitende Partijen volgens de aantallen studenten die respectievelijk de Nederlandse nationaliteit en de Belgische nationaliteit bezitten. 4. De Universiteit Limburg heeft op de voet van gelijkheid met andere universiteiten in Nederland en Vlaanderen aanspraak op financiering van wetenschappelijk onderzoek in Nederland en Vlaanderen door instellingen voor wetenschappelijk onderzoek, die op grond van de wet of decreet. bevoegd zijn rijksmiddelen of van overheidswege verstrekte subsidies dan wel uitkeringen daartoe aan te wenden. Artikel 8 1. Degene die wenst gebruik te kunnen maken van onderwijs- en examenvoorzieningen aan de Universiteit Limburg schrijft zich bij die universiteit in. De inschrijving als student geschiedt voor een opleiding. 2. De Universiteit Limburg stelt de hoogte van het inschrijvings- en collegegeld vast. Bij de vaststelling van de bedragen van het collegegeld wordt de regeling dienaangaande, zoals opgenomen in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, in acht genomen. Artikel 9 1. De Verdragsluitende Partijen regelen de studiefinanciering casu quo de studietoelagen aan de studenten die aan de Universiteit Limburg zijn ingeschreven. Deze regelingen houden in dat studenten die de Nederlandse nationaliteit bezitten. studiefinanciering ontvangen overeenkomstig de in Nederland geldende voorschriften en studenten die de Belgische nationaliteit bezitten, een studietoelage ontvangen overeenkomstig de in Vlaanderen geldende voorschriften. De studiefinanciering casu quo de studietoelagen dienen gelijkwaardig te zijn aan de studiefinanciering casu quo de studietoelagen die respectievelijk studenten die de Nederlandse nationaliteit bezitten, aan andere Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs ontvangen en studenten die de Belgische nationaliteit bezitten, aan andere Vlaamse universiteiten ontvangen overeenkomstig de vigerende voorschriften. Deze regeling laat onverlet aanspraken die op grond van communautair recht kunnen worden gemaakt. 2. De Universiteit Limburg kan een deel van het inschrijvings- en collegegeld compenseren voor de studenten die een studiebeurs genieten van de. Vlaamse Gemeenschap van Belgie¨, en voor de studenten die zelf of wier ouders of voogden onderworpen zijn aan het Belgische belastingsstelsel of het Belgische stelsel van kinderbijslag zodanig dat hun financie¨le toestand gelijkwaardig is aan die van de studenten aan de andere Vlaamse universiteiten. Artikel 10 1. De Universiteit Limburg reikt aan de studenten die met goed gevolg een opleiding hebben afgerond en met goed gevolg het afsluitend examen van die opleiding hebben afgelegd, uit een getuigschrift zijnde het getuigschrift, bedoeld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, en het certificaat houdende het Vlaamse diploma van een academisch graad. De studielast van de opleiding bedraagt ten minste 168 studiepunten in de zin van de in de eerste volzin genoemde wet, hierna te noemen : WHW-studiepunten, of 240 studiepunten in de zin van het European Credit Transfer System, hierna te noemen : ECTS-studiepunten. 2. De Universiteit Limburg kan het doctoraat toekennen aan personen die voldoen aan het daaromtrent in de Nederlandse dan wel Vlaamse regelgeving bepaalde. 3. De Universiteit Limburg kan het wetenschappelijk en academisch onderwijs inrichten volgens het Bachelor/Master systeem. 4. De graad van Bachelor wordt behaald na de afronding van een opleiding met een studielast van ten minste 126 WHW-studiepunten of ten minste 180 ECTS-studiepunten. Onverminderd het eerste lid wordt de graad van Master behaald na de afronding van een opleiding met een studielast van ten minste 42 WHW-studiepunten of ten minste 60 ECTS-studiepunten na het behalen van de graad van Bachelor of na het met goed gevolg afronden van een opleiding van een gelijkwaardig niveau. 5. De graad van Master, behaald aan een door de Universiteit Limburg aangeboden opleiding, is gelijkwaardig aan het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs met een studielast van ten minste 168 WHW-studiepunten in Nederland en met een academische graad van de tweede cyclus in Vlaanderen. Artikel 11 De regeringen van de Verdragsluitende Partijen stellen een Gezamenlijke Commissie in die tot taak heeft de werking van dit verdrag te evalueren. De eerste evaluatie vindt plaats vijf jaar na de inwerkingtreding van dit verdrag. Artikel 12 Dit Verdrag treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede maand, volgend op de datum waarop de Verdragsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de constitutionele eisen is voldaan. Artikel 13 Dit Verdrag is van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden. Gedaan te Maastricht, op 18 januari 2001, in tweevoud. Voor de Vlaamse Gemeenschap van België,

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE TRADUCTION MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FLAMANDE F. 2002 — 948 [2002/35077] 28 SEPTEMBRE 2001. — Arrêté du Gouvernement flamand ratifiant le traité entre le Royaume des Pays-Bas et la Communauté flamande de la Belgique relatif à la « transnationale Universiteit Limburg » (université transnationale Limburg), signé à Maastricht le 18 janvier 2001 et approuvé par le décret du 13 juillet 2001 Le Gouvernement flamand, Vu la Convention de Vienne du 23 mai 1969 sur le droit des traités, notamment l’article 11; Vu la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, notamment l’article 81, § 1er, modifié par la loi spéciale du 5 mai 1993; Vu le décret du 13 juillt 2001 portant approbation du traité entre le Royaume des Pays-Bas et la Communauté flamande de la Belgique relatif à la transnationale Universiteit Limburg » (université transnationale Limburg), signé à Maastricht, le 18 janvier 2001; Considérant que l’article 12 du traité précité stipule qu’il entre en vigueur le premier jour de deuxième mois qui suit la date à laquelle les parties contractantes se seront notifiées réciproquement par écrit que les exigences constitutionneles ont été remplies; Vu l’accord du Ministre chargé du budget, donné le 28 février 2001; Sur la proposition du Ministre flamand de l’Enseignement et de la Formation et du Ministre flamand des Affaires intérieures, de la Fonction publique et de la Politique extérieure; Après en avoir délibéré, Arreˆte : Article 1er. Le traité entre le Royaume des pays-Bas et la Communauté flamande de la Belgique relatif à la « transnationale Universiteit Limburg » (université transnationale Limburg), signé à Maastricht, le 18 janvier 2001 et approuvé par le décret du 13 juillet 2001, est ratifié. Art. 2. Le Ministre flamand qui a la Politique extérieure dans ses attributions, est chargé de l’exécution du présent arrêté. Bruxelles, le 28 septembre 2001. Le Ministre-Président du Gouvernement flamand, P. DEWAEL Le Ministre flamand de l’Enseignement et de la Formation, M. VANDERPOORTEN Le Ministre flamand des Affaires intérieures, de la Fonction publique et de la Politique extérieure, P. VAN GREMBERGEN c

N. 2002 — 949 [C − 2002/35293] 11 JANUARI 2002. — Besluit van de Vlaamse regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001 betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII – mozaıëk, inzonderheid op artikel IX.2, § 2; Gelet op het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001 betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs, inzonderheid op bijlage II bij het besluit; Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 5 juli 2001; Gelet op het protocol nr. 410 van 9 juli 2001 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomite´ X en de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comite´ voor de Provinciale en Plaatselijke Overheidsdiensten; Gelet op het protocol nr. 183 van 9 juli 2001 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomite´ gesubsidieerd onderwijs; Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 24 juli 2001, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand; Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 29 augustus 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoo¨rdineerde wetten op de Raad van State; Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming; Na beraadslaging, Besluit : Artikel 1. Bijlage II bij het besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001 betreffende de bekwaamheidsbewijzen en de prestatie- en bezoldigingsregeling voor de personeelsleden van de centra voor volwassenenonderwijs, wordt met ingang van 1 september 2000 vervangen door bijlage 1 bij dit besluit. Art. 2. Bijlage II bij het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001, wordt met ingang van 1 september 2001 vervangen door bijlage 2 bij dit besluit.

10051

10052

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Art. 3. Vanaf 1 september 2002 tot 1 september 2004 worden de weddenschalen 122 en 202, vermeld in bijlage II bij het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001, als volgt verhoogd : 1° op 1 september 2002 : met 50 % van het verschil tussen de bedragen, toegekend op 31 augustus 2001 overeenkomstig weddenschaal 158, en de bedragen van weddenschaal 345; 2° op 1 september 2003 : met 75 % van het verschil tussen de bedragen, toegekend op 31 augustus 2001 overeenkomstig weddenschaal 158, en de bedragen van weddenschaal 345; 3° op 1 september 2004 : met het verschil tussen de bedragen, toegekend op 31 augustus 2001 overeenkomstig weddenschaal 158, en de bedragen van weddenschaal 345. Art. 4. Vanaf 1 september 2002 tot 1 september 2004 worden de weddenschalen 100 en 158, vermeld in bijlage II bij het voormelde besluit van de Vlaamse regering van 9 februari 2001, als volgt verhoogd : 1° op 1 september 2002 : met 50 % van het verschil tussen de bedragen, toegekend op 31 augustus 2001, en de bedragen van weddenschaal 345; 2° op 1 september 2003 : met 75 % van het verschil tussen de bedragen, toegekend op 31 augustus 2001, en de bedragen van weddenschaal 345; 3° op 1 september 2004 : met het verschil tussen de bedragen, toegekend op 31 augustus 2001, en de bedragen van weddenschaal 345. Art. 5. § 1. Onverminderd de in dit besluit vastgestelde weddenschalen en rekening houdend met de diverse wijzigingen van sommige weddenschalen op de in dit besluit genoemde data, wordt met ingang van 1 september 2000 de wedde van het personeelslid dat zich in een van de hierna vermelde toestanden bevindt, vastgesteld, rekening houdend met de volgende elementen : 1° voor een personeelslid dat zijn prestaties in het onderwijs uitoefent als bijbetrekking in de zin van artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, wordt de vastgestelde weddenschaal verminderd met 44 550 frank; 2° voor een personeelslid dat in het onderwijs twee of meer hoofdambten met onvolledige prestaties uitoefent in de zin van titel IV van het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, waarvan de gezamenlijke opdracht de eenheid overtreft, wordt de volgende formule toegepast : (jw’ x OB1 + jw’ x OB2 + ... + jw’ x OBx) + 43 676; 3° voor een personeelslid dat in het onderwijs fungeert in een niet-vacante betrekking en bezoldigd wordt op grond van artikel 24, § 3, van het voormelde koninklijk besluit van 10 maart 1965, wordt de volgende formule toegepast : [{jw’ x (dp/30)} + {43 676 x (dp’/30)}]. § 2. Voor de toepassing van de formules, vermeld in § 1, dient te worden verstaan onder : 1° jw : de jaarwedde a` 100 %; 2° jw’ : jw - 43 676 frank; 3° OB : opdrachtbreuk, dit is een breuk waarvan de teller een getal is dat gelijk is aan het aantal uren dat het betrokken personeelslid presteert in het ambt en waarvan de noemer een getal is dat gelijk is aan het minimum aantal uren dat vereist is opdat hetzelfde ambt een ambt met volledige prestaties zou zijn; 4° dp : aantal prestatiedagen, dit is het aantal dagen dat het personeelslid tijdens de maand in kwestie gefungeerd heeft; 5° dp’ : is gelijk aan dp, met dien verstande dat het altijd gelijk is aan 30 indien het personeelslid een volledige maand gefungeerd heeft. Art. 6. § 1. Onverminderd de in dit besluit vastgestelde weddenschalen en rekening houdend met de diverse wijzigingen van sommige weddenschalen op de in dit besluit genoemde data, wordt met ingang van 1 september 2000 voor het bepalen van de uitgestelde bezoldiging, bedoeld in artikel 7, § 1, 3°, van het voormelde koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982, gewijzigd bij de koninklijke besluiten nr. 161 van 30 december 1982 en nr. 269 van 31 december 1983 en bij het besluit van de Vlaamse regering van 27 oktober 1998, de volgende formule toegepast : [

(jw’ x dp 29.118 x dp’) (jw x dp) + x OB] x OB 300 360 360

§ 2. Het getal 29 118, genoemd in § 1, wordt vanaf 1 september 2001 vastgesteld op 14 562. § 3. Voor de toepassing van de formules, vermeld in § 1, dient te worden verstaan onder : 1° jw : de jaarwedde a` 100 %; 2° jw’ : met ingang van 1 september 2000 : jw - 29 118 frank; 3° jw’ : met ingang van 1 september 2001 : jw - 14 562 frank; 4° OB : opdrachtbreuk, dit is een breuk waarvan de teller een getal is dat gelijk is aan het aantal uren dat het betrokken personeelslid presteert in het ambt en waarvan de noemer een getal is dat gelijk is aan het minimum aantal uren dat vereist is opdat hetzelfde ambt een ambt met volledige prestaties zou zijn; 5° dp : aantal prestatiedagen, dit is het aantal dagen dat het personeelslid tijdens de maand in kwestie gefungeerd heeft; 6° dp’ : is gelijk aan dp, met dien verstande dat het altijd gelijk is aan 30 indien het personeelslid een volledige maand gefungeerd heeft. Art. 7. § 1. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 september 2000. § 2. Artikel 6 van dit besluit houdt op van kracht te zijn op 31 augustus 2002. Art. 8. De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit. Brussel, 11 januari 2002. De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE TRADUCTION F. 2002 — 949

[C − 2002/35293]

11 JANVIER 2002. — Arreˆte´ du Gouvernement flamand modifiant l’arreˆte´ du Gouvernement flamand du 9 février 2001 relatif aux titres, au re´gime de prestations et au statut pećuniaire des membres du personnel des centres d’e´ducation des adultes Le Gouvernement flamand, Vu le dećret du 13 juillet 2001 relatif a` l’enseignement XIII – Mosaı¨que, notamment l’article IX.2, § 2; Vu l’arreˆte´ du Gouvernement flamand du 9 février 2001 relatif aux titres, au re´gime de prestations et au statut pećuniaire des membres du personnel des centres d’e´ducation des adultes; Vu l’accord du Ministre flamand compe´tent pour le Budget, donne´ le 5 juillet 2001; Vu le protocole n° 410 du 9 juillet 2001 portant les conclusions des ne´gociations meneés en reúnion commune du Comite´ sectoriel X et de la sous-section « Communaute´ flamande » de la section 2 du Comite´ des services publics provinciaux et locaux; Vu le protocole n° 183 du 9 juillet 2001 portant les conclusions des ne´gociations meneés en reúnion commune du Comite´ coordinateur de ne´gociation de l’enseignement libre subventionne´; Vu la de´libe´ration du Gouvernement flamand, le 24 juillet 2001, sur la demande d’avis a` donner par le Conseil d’Etat dans un de´lai ne de´passant pas un mois; Vu l’avis du Conseil d’Etat, donne´ le 29 août 2001, par application de l’article 84, premier alineá, 1°, des lois coordonneés sur le Conseil d’Etat; Sur la proposition du Ministre flamand de l’Enseignement et de la Formation; Apre`s en avoir de´libe´re´, Arreˆte : Article 1er. L’annexe II a` l’arreˆte´ du Gouvernement flamand du 9 février 2001 relatif aux titres, au re´gime de prestations et au statut pećuniaire des membres du personnel des centres d’e´ducation des adultes est remplaceé a` partir du 1er septembre 2000 par l’annexe 1re au pre´sent arreˆte´. Art. 2. L’annexe II a` l’arreˆte´ prećite´ du Gouvernement flamand du 9 février 2001, est remplaceé a` compter du 1er septembre 2001 par l’annexe 2 au pre´sent arreˆte´. Art. 3. Du 1er septembre 2002 au 1 septembre 2004, les ećhelles de traitement 122 et 202, mentionneés a` l’annexe II a` l’arreˆte´ prećite´ du Gouvernement flamand du 9 février 2001 sont majoreés comme suit : 1° le 1er septembre 2002 : de 50 % de la diffe´rence entre les montants, attribue´s le 31 août 2001 conforme´ment a` l’ećhelle de traitement 158, et les montants de l’ećhelle de traitement 345; 2° le 1er septembre 2003 : de 75 % de la diffe´rence entre les montants, attribue´s le 31 août 2001 conforme´ment a` l’ećhelle de traitement 158, et les montants de l’ećhelle de traitement 345; 3° le 1er septembre 2004 : de la diffe´rence entre les montants, attribue´s le 31 août 2001 conforme´ment a` l’ećhelle de traitement 158, et les montants de l’ećhelle de traitement 345; Art. 4. Du 1er septembre 2002 au 1 septembre 2004, les ećhelles de traitement 100 et 158, mentionneés a` l’annexe II a` l’arreˆte´ prećite´ du Gouvernement flamand du 9 février 2001 sont majoreés comme suit : 1° le 1er septembre 2002 : de 50 % de la diffe´rence entre les montants, attribue´s le 31 août 2001 et les montants de l’ećhelle de traitement 345; 2° le 1er septembre 2003 : de 75 % de la diffe´rence entre les montants, attribue´s le 31 août 2001 et les montants de l’ećhelle de traitement 345; 3° le 1er septembre 2004 : de la diffe´rence entre les montants, attribue´s le 31 août 2001 et les montants de l’ećhelle de traitement 345; Art. 5. § 1. Sans pre´judice des ećhelles de traitement fixeés au pre´sent arreˆte´ et compte tenu des modifications diverses de certaines ećhelles de traitement aux dates mentionneés au pre´sent arreˆte´, le traitement du membre du personnel qui se trouve dans une des positions suivantes est fixe´ a` partir du 1er septembre 2000 en tenant compte des e´le´ments suivants : 1° pour un membre du personnel qui exerce ses prestations dans l’enseignement comme fonction accessoire au sens de l’article 2 de l’arreˆte´ royal n° 63 du 20 juillet 1982 modifiant les dispositions des statuts pećuniaires applicables au personnel enseignant et assimile´ de l’enseignement de plein exercice et de l’enseignement de promotion sociale ou a` horaire re´duit, la formule suivante est appliqueé : 2° pour un membre du personnel exerçant dans l’enseignement deux ou plusieurs fonctions principales a` prestations incomple`tes au sens du titre IV de l’arreˆte´ royal du 10 mars 1965 portant statut pećuniaire du personnel des cours a` horaire re´duit relevant du Ministe`re de l’Education nationale et de la Culture, dont la charge totale exce`de l’unite´, la formule suivante est appliqueé : (ta’ x FC1 + ta’ x FC2 + ... + ta’ x FCx) + 43 676; 3° pour un membre du personnel exerçant une fonction dans un emploi non vacant et e´tant re´mune´re´ sur la base de l’article 24, § 3 de l’arreˆte´ royal prećite´ du 10 mars 1965, la formule suivante est appliqueé : [{ta’ x (jp/30)} + {43 676 x (jp’/30)}]. § 2. Pour l’application des formules, viseés au § 1er, il faut entendre par : 1° ta : le traitement annuel a` 100 %; 2° ta’ : ta - 43 676 francs;

10053

10054

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 3° FC : fraction de charge, c’est-à-dire une fraction dont le nume´rateur est e´gal au nombre d’heures accomplies par le membre du personnel inte´resse´ dans la fonction et dont le deńominateur est un nombre e´gal au nombre minimum d’heures requises pour que cette meˆme fonction soit une fonction a` prestations comple`tes; 4° jp : le nombre de jours de prestations, c’est-à-dire le nombre de jours que le membre du personnel a exerce´ sa fonction pendant le mois en question; 5° jp’ : est e´gal a` jp, e´tant entendu que jp’ est toujours e´gal a` 30 si le membre du personnel a exerce´ sa fonction pendant un mois entier. Art. 6. § 1er. Sans pre´judice des ećhelles de traitement fixeés au pre´sent arreˆte´ et compte tenu des modifications diverses de certaines ećhelles de traitement aux dates mentionneés au pre´sent arreˆte´, est appliqueé a` partir du 1er septembre 2000 pour la fixation de la re´mune´ration diffe´reé, viseé a` l’article 7, § 1er, 3 de l’arreˆte´ royal n° 63 du 20 juillet 1982, modifie´ par les arreˆte´s royaux n° 161 du 30 décembre 1982 et n° 269 du 31 décembre 1983 et par l’arreˆte´ du Gouvernement flamand du 27 octobre 1998, la formule suivante : (ta’ x jp

[ 300

+

29 118 x jp’) (ta x jp) x FC] - 360 x FC 360

§ 2. Le montant 29 118, vise´ au § 1, est fixe´ a` 14.562 a` compter du 1er septembre 2001. § 3. Pour l’application des formules, viseés au § 1er, il faut entendre par : 1° ta : le traitement annuel a` 100 %; 2° ta’ : a` partir du 1er septembre 2000 : ta -29 118 francs; 3° ta’ : a` partir du 1er septembre 2001 : ta -14 562 francs; 4° FC : fraction de charge, c’est-à-dire une fraction dont le nume´rateur est e´gal au nombre d’heures accomplies par le membre du personnel inte´resse´ dans la fonction et dont le deńominateur est un nombre e´gal au nombre minimum d’heures requises pour que cette meˆme fonction soit une fonction a` prestations comple`tes; 5° jp : le nombre de jours de prestations, c’est-à-dire le nombre de jours que le membre du personnel a exerce´ sa fonction pendant le mois en question; 6° jp’ : est e´gal a` jp, e´tant entendu que jp’ est toujours e´gal a` 30 si le membre du personnel a exerce´ sa fonction pendant un mois entier. Art. 7. § 1er. Le pre´sent arreˆte´ produit ses effets le 1er septembre 2000. § 2. L’article 6 du pre´sent arreˆte´ cesse d’eˆtre en vigueur le 31 août 2002. Art. 8. Le Ministre flamand ayant l’Enseignement dans ses attributions est charge´ de l’exećution du pre´sent arreˆte´. Bruxelles, le 11 janvier 2002. Le Ministre-Pre´sident du Gouvernement flamand, P. DEWAEL Le Ministre flamand de l’Enseignement et de la Formation, M. VANDERPOORTEN

Bijlage 1 Weddenschalen die van kracht zijn op 1 september 2000 Weddenschalen klasse 20 jaar 122

143

202

565.663 – 1.030.891

559.978 – 1.010.891

573.003 – 764.187

2/1 x 12.441

3/1 x 12.441

2/1 x 11.183

1/1 x 16.884

2/2 x 23.106

1/1 x 15.626

1/1 x 4.443

1/2 x 82.998

1/1 x 4.443

1/1 x 27.549

10/2 x 28.438

1/1 x 17.499

1/2 x 24.092

1/2 x 14.042

1/2 x 82.998

1/2 x 14.651

1/2 x 11.990

1/4 x 19.963

2/2 x 35.547

1/2 x 21.760

1/2 x 30.668

1/2 x 16.881

6/2 x 28.438

3/2 x 14.651

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Weddenschalen klasse 22 jaar 100

158

250

628.853 – 1.030.892

642.976 – 1.099.311

748.725 – 1.252.593

3/1 x 17.773

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

2/2 x 28.438

1/2 x 29.424

12/2 x 36.435

1/1 x 7.464

1/2 x 28.438

1/1 x 28.438

1/1 x 15.008

9/2 x 28.438

1/1 x 36.435 2/2 x 36.435 1/2 x 31.556 6/2 x 29.326

257

258

300

779.829 – 1.283.697

821.595 – 1.325.463

663.416 – 1.079.306

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 29.326

301

302

305

679.411 – 1.183.279

715.845 – 1.219.713

743.393 – 1.247.261

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

311

312

316

785.160 – 1.289.028

799.378 – 1.303.246

881.135 – 1.385.003

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

321

323

327

856.251 – 1.360.119

732.730 – 1.236.598

895.352 – 1.339.220

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

328

335

345

838.480 – 1.342.348

895.352 – 1.399.220

642.976 – 1.146.844

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

346

348

384

799.378 – 1.303.246

916.681 – 1.500.520

678.522 – 1.094.412

3/1 x 22.216

3/1 x 23.993

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 42.655

12/2 x 29.326

10055

10056

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Weddenschalen klasse 23 jaar 318

336

347

895.352 – 1.480.676

915.200 – 1.500.524

799.378 – 1.384.702

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

349

523

991.327 – 1.576.651

854.854 – 1.366.907

4/1 x 25.771

1/2 x 25.207

11/2 x 43.840

1/2 x 62.279 4/2 x 25.207 4/2 x 29.409 6/2 x 33.609 1/2 x 4.449

Weddenschalen klasse 24 jaar 501

502

506

850.920 – 1.500.526

946.894 – 1.596.500

978.886 – 1.653.384

3/1 x 27.548

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

509

511

515

1.045.534 – 1.695.140

1.118.403 – 1.792.901

1.207.270 – 1.881.768

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

11/2 x 53.320

542 799.378 – 1.448.984 3/1 x 27.548 11/2 x 51.542

Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 11 januari 2002. De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bijlage 2 Weddenschalen die van kracht zijn op 1 september 2001 Weddenschalen klasse 20 jaar 122

143

202

565.663 – 1.042.774

559.978 – 1.010.891

573.003 – 770.739

2/1 x 12.441

3/1 x 12.441

2/1 x 11.183

1/1 x 16.884

2/2 x 23.106

1/1 x 15.626

1/1 x 4.443

1/2 x 82.998

1/1 x 4.443

1/1 x 27.549

10/2 x 28.438

1/2 x 17.499

1/2 x 25.845

1/2 x 15.795

1/2 x 84.997

1/2 x 16.650

1/2 x 8.238

1/4 x 16.211

2/2 x 35.547

1/2 x 21.760

1/2 x 31.888

1/2 x 18.101

2/2 x 30.215

2/2 x 16.428

1/2 x 30.216

1/2 x 16.429

3/2 x 30.215 Weddenschalen klasse 22 jaar 100

158

250

632.384 – 1.059.880

642.976 – 1.111.194

748.725 – 1.252.593

1/1 x 18.884

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

1/1 x 18.883

1/2 x 31.177

12/2 x 36.435

1/1 x 18.884

1/1 x 30.437

1/2 x 30.437

1/1 x 11.256

1/2 x 30.438

1/1 x 36.435

1/1 x 5.598

2/2 x 36.435

1/1 x 30.437

1/2 x 32.776

2/2 x 30.437

2/2 x 31.103

1/2 x 30.688

1/2 x 31.104

1/2 x 30.187

3/2 x 31.103

2/2 x 30.437 1/2 x 30.438 2/2 x 30.437 257

258

300

779.829 – 1.283.697

821.595 – 1.325.463

663.416 – 1.079.306

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 29.326

301

302

305

679.411 – 1.183.279

715.845 – 1.219.713

743.393 – 1.247.261

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

311

312

316

785.160 – 1.289.028

799.378 – 1.303.246

881.135 – 1.385.003

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

10057

10058

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 321

323

327

856.251 – 1.360.119

732.730 – 1.236.598

895.352 – 1.339.220

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

328

335

345

838.480 – 1.342.348

895.352 – 1.399.220

642.976 – 1.146.844

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

346

348

384

799.378 – 1.303.246

916.681 – 1.500.520

678.522 – 1.094.412

3/1 x 22.216

3/1 x 23.993

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 42.655

12/2 x 29.326

Weddenschalen klasse 23 jaar 318

336

347

895.352 – 1.480.676

915.200 – 1.500.524

799.378 – 1.384.702

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

349

523

991.327 – 1.576.651

854.854 – 1.366.907

4/1 x 25.771

1/2 x 25.207

11/2 x 43.840

1/2 x 62.279 4/2 x 25.207 4/2 x 29.409 6/2 x 33.609 1/2 x 4.449 Weddenschalen klasse 24 jaar

501

502

506

850.920 – 1.500.526

946.894 – 1.596.500

978.886 – 1.653.384

3/1 x 27.548

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

509

511

515

1.045.534 – 1.695.140

1.118.403 – 1.792.901

1.207.270 – 1.881.768

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

11/2 x 53.320

542 799.378 – 1.448.984 3/1 x 27.548 11/2 x 51.542 Gezien om gevoegd te worden bij het besluit van de Vlaamse regering van 11 januari 2002. De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, M. VANDERPOORTEN

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Annexe 1

Echelles de traitement en vigueur le 1er septembre 2000

Echelles de traitement classe 20 ans 122

143

202

565.663 – 1.030.891

559.978 – 1.010.891

573.003 – 764.187

2/1 x 12.441

3/1 x 12.441

2/1 x 11.183

1/1 x 16.884

2/2 x 23.106

1/1 x 15.626

1/1 x 4.443

1/2 x 82.998

1/1 x 4.443

1/1 x 27.549

10/2 x 28.438

1/1 x 17.499

1/2 x 24.092

1/2 x 14.042

1/2 x 82.998

1/2 x 14.651

1/2 x 11.990

1/4 x 19.963

2/2 x 35.547

1/2 x 21.760

1/2 x 30.668

1/2 x 16.881

6/2 x 28.438

3/2 x 14.651


158

250

628.853 – 1.030.892

642.976 – 1.099.311

748.725 – 1.252.593

3/1 x 17.773

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

2/2 x 28.438

1/2 x 29.424

12/2 x 36.435

1/1 x 7.464

1/2 x 28.438

1/1 x 28.438

1/1 x 15.008

9/2 x 28.438

1/1 x 36.435 2/2 x 36.435 1/2 x 31.556 6/2 x 29.326

257

258

300

779.829 – 1.283.697

821.595 – 1.325.463

663.416 – 1.079.306

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 29.326

301

302

305

679.411 – 1.183.279

715.845 – 1.219.713

743.393 – 1.247.261

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

311

312

316

785.160 – 1.289.028

799.378 – 1.303.246

881.135 – 1.385.003

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

321

323

327

856.251 – 1.360.119

732.730 – 1.236.598

895.352 – 1.339.220

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

10059

10060


335

345

838.480 – 1.342.348

895.352 – 1.399.220

642.976 – 1.146.844

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

346

348

384

799.378 – 1.303.246

916.681 – 1.500.520

678.522 – 1.094.412

3/1 x 22.216

3/1 x 23.993

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 42.655

12/2 x 29.326


336

347

895.352 – 1.480.676

915.200 – 1.500.524

799.378 – 1.384.702

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

349

523

991.327 – 1.576.651

854.854 – 1.366.907

4/1 x 25.771

1/2 x 25.207

11/2 x 43.840

1/2 x 62.279 4/2 x 25.207 4/2 x 29.409 6/2 x 33.609 1/2 x 4.449


502

506

850.920 – 1.500.526

946.894 – 1.596.500

978.886 – 1.653.384

3/1 x 27.548

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

509

511

515

1.045.534 – 1.695.140

1.118.403 – 1.792.901

1.207.270 – 1.881.768

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

11/2 x 53.320

542 799.378 – 1.448.984 3/1 x 27.548 11/2 x 51.542

Vu pour eˆtre annexe´ a` l’arreˆte´ du Gouvernement flamand du 11 janvier 2002. Le Ministre-Pre´sident du Gouvernement flamand, P. DEWAEL Le Ministre flamand de l’Enseignement et de la Formation, M. VANDERPOORTEN

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Annexe 2 Echelles de traitement en vigueur le 1er septembre 2001 Echelles de traitement classe 20 ans 122

143

202

565.663 – 1.042.774

559.978 – 1.010.891

573.003 – 770.739

2/1 x 12.441

3/1 x 12.441

2/1 x 11.183

1/1 x 16.884

2/2 x 23.106

1/1 x 15.626

1/1 x 4.443

1/2 x 82.998

1/1 x 4.443

1/1 x 27.549

10/2 x 28.438

1/2 x 17.499

1/2 x 25.845

1/2 x 15.795

1/2 x 84.997

1/2 x 16.650

1/2 x 8.238

1/4 x 16.211

2/2 x 35.547

1/2 x 21.760

1/2 x 31.888

1/2 x 18.101

2/2 x 30.215

2/2 x 16.428

1/2 x 30.216

1/2 x 16.429

3/2 x 30.215 Echelles de traitement classe 22 ans 100

158

250

632.384 – 1.059.880

642.976 – 1.111.194

748.725 – 1.252.593

1/1 x 18.884

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

1/1 x 18.883

1/2 x 31.177

12/2 x 36.435

1/1 x 18.884

1/1 x 30.437

1/2 x 30.437

1/1 x 11.256

1/2 x 30.438

1/1 x 36.435

1/1 x 5.598

2/2 x 36.435

1/1 x 30.437

1/2 x 32.776

2/2 x 30.437

2/2 x 31.103

1/2 x 30.688

1/2 x 31.104

1/2 x 30.187

3/2 x 31.103

2/2 x 30.437 1/2 x 30.438 2/2 x 30.437 257

258

300

779.829 – 1.283.697

821.595 – 1.325.463

663.416 – 1.079.306

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 29.326

301

302

305

679.411 – 1.183.279

715.845 – 1.219.713

743.393 – 1.247.261

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

311

312

316

785.160 – 1.289.028

799.378 – 1.303.246

881.135 – 1.385.003

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

10061

10062


323

327

856.251 – 1.360.119

732.730 – 1.236.598

895.352 – 1.339.220

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

328

335

345

838.480 – 1.342.348

895.352 – 1.399.220

642.976 – 1.146.844

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

3/1 x 22.216

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

12/2 x 36.435

346

348

384

799.378 – 1.303.246

916.681 – 1.500.520

678.522 – 1.094.412

3/1 x 22.216

3/1 x 23.993

3/1 x 21.326

12/2 x 36.435

12/2 x 42.655

12/2 x 29.326


336

347

895.352 – 1.480.676

915.200 – 1.500.524

799.378 – 1.384.702

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

4/1 x 25.771

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

11/2 x 43.840

349

523

991.327 – 1.576.651

854.854 – 1.366.907

4/1 x 25.771

1/2 x 25.207

11/2 x 43.840

1/2 x 62.279 4/2 x 25.207 4/2 x 29.409 6/2 x 33.609 1/2 x 4.449 Echelles de traitement classe 24 ans

501

502

506

850.920 – 1.500.526

946.894 – 1.596.500

978.886 – 1.653.384

3/1 x 27.548

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

509

511

515

1.045.534 – 1.695.140

1.118.403 – 1.792.901

1.207.270 – 1.881.768

3/1 x 27.548

3/1 x 29.326

3/1 x 29.326

11/2 x 51.542

11/2 x 53.320

11/2 x 53.320

542 799.378 – 1.448.984 3/1 x 27.548 11/2 x 51.542 Vu pour eˆtre annexe´ a` l’arreˆte´ du Gouvernement flamand du 11 janvier 2002. Le Ministre-Pre´sident du Gouvernement flamand, P. DEWAEL Le Ministre flamand de l’Enseignement et de la Formation, M. VANDERPOORTEN

10063


ANDERE BESLUITEN — AUTRES ARRETES MINISTERE DE LA JUSTICE

MINISTERIE VAN JUSTITIE

[2002/09235]

[2002/09235] Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie Personeel. — Justitiehuizen. — Mobiliteit

Direction générale de l’Organisation judiciaire Personnel. — Maisons de justice. — Mobilité

Bij ministerieel besluit van 28 februari 2002 wordt Mevr. Balena, L., bestuursassistent bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, overgeplaatst naar het Directoraat-generaal Rechterlijke Organisatie - Buitendiensten van de Dienst Justitiehuizen van het Ministerie van Justitie, naar een vacante betrekking van bestuursassistent, vanaf 26 februari 2002. Overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan beroep worden ingediend binnen de zestig dagen na deze bekendmaking. Het verzoekschrift hiertoe dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State, Wetenschapsstraat 33, te 1040 Brussel, te worden toegezonden.

Par arrêté ministériel du 28 février 2002, Mme Balena, L., assistant administratif auprès du Ministère de l’Intérieur, est transférée à la Direction générale de l’Organisation judiciaire, Services extérieurs du Service des Maisons de Justice du Ministère de la Justice, sur un emploi vacant d’assistant administratif à partir du 26 février 2002. Conformément aux lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, un recours peut être introduit endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée sous pli recommandé à la poste, au Conseil d’Etat, rue de la Science 33, à 1040 Bruxelles.

[S − C − 2002/09238]

[S − C − 2002/09238] Rechterlijke Orde

Ordre judiciaire

Bij koninklijk besluit van 22 februari 2002, worden in het artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 januari 2002, waarbij een einde werd gesteld aan de functies van de heer De Pauw, L., eerstaanwezend adjunct-griffier bij de rechtbank van eerste aanleg te Gent, de woorden « 1 december 2001 » vervangen door de woorden « 1 september 2001 ». Het beroep tot nietigverklaring van de voormelde akten met individuele strekking kan voor de afdeling administratie van de Raad van State worden gebracht binnen zestig dagen na deze bekendmaking. Het verzoekschrift dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State (adres : Wetenschapsstraat 33, 1040 Brussel). te worden toegezonden.

Par arreˆte´ royal du 22 février 2002, dans l’article 1er de l’arreˆte´ royal du 7 janvier 2002, par lequel il est mis fin aux fonctions de M. De Pauw, L., greffier adjoint principal au tribunal de premie`re instance de Gand, les mots « 1er décembre 2001 » sont remplace´s par les mots « 1er septembre 2001 ». Le recours en annulation des actes prećite´s a` porteé individuelle peut eˆtre soumis a` la section administration du Conseil d’Etat endeáns les soixante jours apre`s cette publication. La requeˆte doit eˆtre envoyeé au Conseil d’Etat (adresse : rue de la Science 33, 1040 Bruxelles ), sous pli recommande´ a` la poste.

* MINISTERIE VAN BINNENLANDSE ZAKEN

MINISTERE DE L’INTERIEUR

[S − C − 2002/00232] Hoofdcommissaris van politie. — Ontslagverlening

[S − C − 2002/00232] Commissaire divisionnaire de police. — De´mission

Bij koninklijk besluit d.d. 27 februari 2002, wordt aan de heer Lovenfosse, Francis, op zijn verzoek, met ingang van 1 maart 2002, ontslag verleend uit zijn ambt van hoofcommissaris van politie bij het politiekorps van de zone Luik (arrondissement Luik). Hij wordt gemachtigd de graad van « hoofdcommissaris van politie op rust » te dragen.

Par arreˆte´ royal du 27 février 2002, la de´mission offerte par M. Lovenfosse, Francis, de ses fonctions de commissaire divisionnaire de police aupre`s du corps de police de la zone de Lie`ge (arrondissement de Lie`ge) est accepteé a` la date du 1er mars 2002. Il est autorise´ a` porter le grade de « commissaire divisionnaire de police » en retraite.

[2002/00218] Korpschef van de lokale politie. — Aanstelling

[2002/00218] Chef de corps de la police locale. — Désignation

Bij koninklijk besluit d.d. 21 februari 2002 wordt de heer Deneffe, Philippe, aangesteld tot korpschef van de lokale politie van de politiezone Beauraing/Bièvre/Gedinne/Vresse-sur-Semois, voor een termijn van vijf jaar.

Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Deneffe, Philippe, est désigné chef de corps de la police locale de la zone de police de Beauraing/Bièvre/Gedinne/Vresse-sur-Semois, pour une durée de cinq ans.



Bij koninklijk besluit d.d. 22 februari 2002 wordt de heer Labar, Jean-Claude, aangesteld tot korpschef van de lokale politie van de politiezone Binche/Anderlues, voor een termijn van vijf jaar.

Par arrêté royal du 22 février 2002, M. Labar, Jean-Claude, est désigné chef de corps de la police locale de la zone de police de Binche/Anderlues, pour une durée de cinq ans.



Bij koninklijk besluit d.d. 22 februari 2002 wordt de heer Neyman, Pascal, aangesteld tot korpschef van de lokale politie van de politiezone Nijvel/Genepiën, voor een termijn van vijf jaar.

Par arrêté royal du 22 février 2002, M. Neyman, Pascal, est désigné chef de corps de la police locale de la zone de police de Nivelles/ Genappe, pour une durée de cinq ans.

10064

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN

MINISTERE DE LA FONCTION PUBLIQUE [2002/02046]

[2002/02046] Regie der Gebouwen. — Bevordering

Régie des Bâtiments. — Promotion

Bij ministerieel besluit van 8 februari 2002 wordt de heer ir. Evenepoel, Hans, adviseur-generaal, bevorderd door verhoging in graad tot de graad van Directeur-generaal der Gebouwen bij de Regie der Gebouwen, met ingang van 1 december 2001. Overeenkomstig de gecoördineerde wetten op de Raad van State kan beroep worden opgediend binnen de zestig dagen na deze bekendmaking. Het verzoekschrift hiertoe dient bij ter post aangetekende brief aan de Raad van State, Wetenschapstraat 33, te 1040 Brussel, te worden toegezonden.

Par arrêté ministériel du 8 février 2002, M. ir. Evenepoel, Hans, conseiller général, est promu par avancement de grade, au grade de Directeur général des Bâtiments à la Régie des Bâtiments, à partir du 1er décembre 2001. Conformément aux lois coordonnées sur le Conseil d’Etat, un recours peut être introduit endéans les soixante jours après cette publication. La requête doit être envoyée sous pli recommandé à la poste, au Conseil d’Etat, rue de la Science 33, à 1040 Bruxelles.

* MINISTERE DE L’EMPLOI ET DU TRAVAIL MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID [2002/12405] Nationale Administratieve Commissie bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering. — Vervanging Bij koninklijk besluit van 26 februari 2002, wordt met ingang van 1 maart 2002, de heer André Daemen, als vertegenwoordiger van de werknemers, tot effectief lid benoemd van de Nationale Administratieve Commissie bedoeld in artikel 7 van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, ter vervanging van de heer Piet Van Tittelboom, ontslagnemer, wiens mandaat hij zal voleindigen, als vertegenwoordiger van de representatieve werknemersorganisaties voor de Nederlandstalige kamer.

[2002/12414] Arbeidsgerechten. — Benoeming Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is de heer Dingemans, Philip, benoemd tot werkend rechter in sociale zaken, als werkgever bij de arbeidsrechtbank van Antwerpen ter vervanging van de heer Vermeersch, Marino, wiens mandaat hij zal voleindigen.

[2002/12412] Arbeidsgerechten. — Benoeming Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002 is de heer Huygh, Jean, benoemd tot werkend rechter in sociale zaken, als werkgever bij de arbeidsrechtbank van Brussel ter vervanging van Mevr. Heuninckx, Elisa, wier mandaat hij zal voleindigen.

[2002/12415] Arbeidsgerechten. — Benoeming Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is de heer Wouters, Daniël, benoemd tot werkend rechter in sociale zaken, als werkgever bij de arbeidsrechtbank van Hasselt ter vervanging van de heer Schruers, Gaston, wiens mandaat hij zal voleindigen.

[2002/12410] Arbeidsgerechten. — Benoeming Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002 is de heer Debaenst, Peter, benoemd tot werkend rechter in sociale zaken, als werknemerbediende bij de arbeidsrechtbank van Brugge ter vervanging van de heer Ghyselbrecht, Luc, wiens mandaat hij zal voleindigen.

[2002/12411] Arbeidsgerechten. — Benoeming Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002 is de heer Puype, Dominiek, benoemd tot werkend rechter in sociale zaken, als werknemerarbeider bij de arbeidsrechtbank van Brugge ter vervanging van de heer De Rycker, Roger, wiens mandaat hij zal voleindigen.

[2002/12405] Commission administrative nationale visée à l’article 7 de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage. Remplacement Par arrêté royal du 26 février 2002, à partir du 1er mars 2002, M. André Daemen est nommé, au titre de représentant des travailleurs, membre effectif de la Commission administrative nationale visée à l’article 7 de l’arrêté royal du 25 novembre 1991 portant réglementation du chômage, en remplacement de M. Piet Van Tittelboom, démissionnaire, dont il achèvera le mandat, comme représentant des organisations représentatives des travailleurs, pour la Chambre néerlandophone.

[2002/12414] Juridictions du travail. — Nomination Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Dingemans, Philip, est nommé juge social effectif au titre d’employeur au tribunal du travail d’Anvers en remplacement de M. Vermeersch, Marino, dont il achèvera le mandat.

[2002/12412] Juridictions du travail. — Nomination Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Huygh, Jean, est nommé juge social effectif au titre d’employeur au tribunal du travail de Bruxelles en remplacement de Mme Heuninckx, Elisa, dont il achèvera le mandat.

[2002/12415] Juridictions du travail. — Nomination Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Wouters, Daniël, est nommé juge social effectif au titre d’employeur au tribunal du travail d’Hasselt en remplacement de M. Schruers, Gaston, dont il achèvera le mandat.

[2002/12410] Juridictions du travail. — Nomination Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Debaenst, Peter, est nommé juge social effectif au titre de travailleur-employé au tribunal du travail de Bruges en remplacement de M. Ghyselbrecht, Luc, dont il achèvera le mandat.

[2002/12411] Juridictions du travail. — Nomination Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Puype, Dominiek, est nommé juge social effectif au titre de travailleur-ouvrier au tribunal du travail de Bruges en remplacement de M. De Rycker, Roger, dont il achèvera le mandat.


10065 [2002/12413]

[2002/12413] Arbeidsgerechten. — Benoeming

Juridictions du travail. — Nomination

Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002 is de heer Biegs, Ivan, benoemd tot werkend raadsheer in sociale zaken, als werkgever bij het arbeidshof van Antwerpen ter vervanging van de heer Van Dyck, Wilfried, wiens mandaat hij zal voleindigen.

Par arrêté royal du 21 février 2002, M. Biegs, Ivan, est nommé conseiller social effectif au titre d’employeur à la cour du travail d’Anvers en remplacement de M. Van Dyck, Wilfried, dont il achèvera le mandat.

[2002/12419]

[2002/12419] Arbeidsgerechten. — Ontslag

Juridictions du travail. — Démission

Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is aan de heer Vansteenkiste, Carlo, die de leeftijdsgrens heeft bereikt op 22 december 2002, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend rechter in sociale zaken, als werkgever, bij de arbeidsrechtbank van Brugge.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de juge social effectif au titre d’employeur au tribunal du travail de Bruges est accordée, à M. Vansteenkiste, Carlo, qui a atteint la limite d’âge le 22 décembre 2002.

[2002/12408]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is aan Mevr. Lukacs, Gerlinda, op haar verzoek, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend rechter in sociale zaken, als werknemer-bediende, bij de arbeidsrechtbank van Brugge.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de juge social effectif au titre de travailleur-employé au tribunal du travail de Bruges est accordée, à sa demande, à Mme Lukacs, Gerlinda.

[2002/12421]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is aan de heer Hugelier, Jozef, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend rechter in sociale zaken, als werknemer-arbeider, bij de arbeidsrechtbank van Kortrijk, Ieper en Veurne.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de juge social effectif au titre de travailleur-ouvrier au tribunal du travail de Courtrai, Ypres, et Furne est accordée, à sa demande, à M. Hugelier, Jozef.

[2002/12417]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is aan de heer Aelbrecht, Paul, die de leeftijdsgrens zal bereiken op 3 augustus 2002, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend raadsheer in sociale zaken, als werkgever, bij het arbeidshof van Gent.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de conseiller social effectif au titre d’employeur à la cour du travail de Gand est accordée, à M. Aelbrecht, Paul, qui atteindra la limite d’âge le 3 août 2002.

[2002/12425]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002 is aan de heer Vermeulen, Marc, die de leeftijdsgrens zal bereiken op 20 juni 2002, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend raadsheer in sociale zaken, als werkgever, bij het arbeidshof van Gent.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de conseiller social effectif au titre d’employeur à la cour du travail de Gand est accordée, à M. Vermeulen, Marc, qui atteindra la limite d’âge le 20 juin 2002.

[2002/12409]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is aan de heer Vanderhaegen, Herman, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend raadsheer in sociale zaken, als werknemer-bediende, bij het arbeidshof van Brussel.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de conseiller social effectif au titre de travailleur-employé à la cour du travail de Bruxelles est accordée, à sa demande, à M. Vanderhaegen, Herman.

[2002/12423]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002, is aan de heer Verjans, Mathieu, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend raadsheer in sociale zaken, als werknemer-bediende, bij het arbeidshof van Antwerpen.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de conseiller social effectif au titre de travailleur-employé à la cour du travail d’Anvers est accordée, à sa demande, à M. Verjans, Mathieu.

[2002/12427]



Bij koninklijk besluit van 21 februari 2002 is aan de heer Coppens, Frederic, die de leeftijdsgrens zal bereiken op 29 mei 2002, eervol ontslag verleend uit het ambt van werkend raadsheer in sociale zaken, als werknemer-arbeider, bij het arbeidshof van Gent.

Par arrêté royal du 21 février 2002, démission honorable de ses fonctions de conseiller social effectif au titre de travailleur-ouvrier à la cour du travail de Gand est accordée, à M. Coppens, Frederic, qui atteindra la limite d’âge le 29 mai 2002.

10066



VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP Departement Wetenschap, Innovatie en Media [C − 2002/35264] Personeel. — Benoeming in vast dienstverband Overwegende dat bij besluit van de leidend ambtenaar van de administratie Ambtenarenzaken van 23 november 1999 Peter Viaene met ingang van 1 december 1999 de toelating krijgt om zijn stage te lopen als adjunct van de directeur bij het departement Wetenschap, Innovatie en Media en gelet op het akkoord van de directeur-generaal van de administratie Personeelsontwikkeling van 29 maart 2001 met de validering van de stageactiviteiten wordt de heer Peter Viaene bij besluit van de secretaris-generaal van 29 mei 2001 benoemd, met ingang van 1 december 2000, in de graad van adjunct van de directeur bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Wetenschap, Innovatie en Media, administratie Wetenschap en Innovatie, directoraat-generaal, met standplaats in Brussel.

* Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur [C − 2002/35220] Welzijnszorg Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 1 februari 2002 wordt bepaald : Vanaf 1 januari 2002 wordt het ministerieel besluit van 6 december 1983 houdende erkenning als dienst voor gezins- en bejaardenhulp van het O.C.M.W. van Peer, Rustoordlaan 42, bus 1, 3570 Peer, opgeheven.

Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 1 februari 2002 wordt bepaald : Vanaf 1 januari 2002 wordt het ministerieel besluit van 17 maart 1986 houdende erkenning als dienst voor gezins- en bejaardenhulp van het O.C.M.W. van Overpelt, Peltanusstraat 1, 3583 Overpelt, opgeheven.

Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 1 februari 2002 wordt bepaald : Vanaf 1 januari 2002 wordt het ministerieel besluit van 28 december 1983 houdende erkenning als dienst voor gezins- en bejaardenhulp van het O.C.M.W. van Bocholt, Nevenplein 1, 3598 Bocholt, opgeheven.

Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 1 februari 2002 wordt bepaald : Vanaf 1 januari 2002 wordt het ministerieel besluit van 11 december 2000 houdende erkenning als dienst voor gezins- en bejaardenhulp van het O.C.M.W. van Neerpelt, Kerkstraat 10, 3910 Neerpelt, opgeheven.

Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 1 februari 2002 wordt bepaald : De dienst voor gezinszorg beheerd door de vzw Welzijnsregio Noord-Limburg wordt erkend onder het nummer GEZ/33500. De erkenning heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2002 en geldt voor onbepaalde duur. Het gesubsidieerd urencontingent wordt jaarlijkse bepaald. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen 60 dagen na kennisgeving van dit besluit.

Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 31 januari 2001 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 8 juli 1996 aan V.Z.W. Denderrust, A. De Cockstraat 12A, te 9310 Aalst (Herdersem), voor de capaciteitsuitbreiding met 16 woongelegenheden van het rusthuis Denderrust, zelfde adres, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang van 8 juli 2001. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1727 van het serviceflatgebouw De Pastorale, Bruulstraat 17, te 9450 Haaltert, beheerd door vzw Rustoord Sint-Jozef, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 maart 2001 tot 1 maart 2006 voor maximaal 30 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 71 van het rusthuis Hof Ter Boonwijk, Gasthuisstraat 136, te 9200 Dendermonde, beheerd door het O.C.M.W. van Dendermonde, wordt verlengd met ingang van 1 september 2000 tot 1 september 2005 voor maximaal 97 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1868 van het serviceflatgebouw Ter Hollebeke, Kerkstraat 27/1-20, te 9940 Evergem (Sleidinge), beheerd door het O.C.M.W. van Evergem, wordt verlengd met ingang van 1 oktober 2000 tot 1 oktober 2005 voor maximaal 20 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 670 van het rusthuis R.V.T. Heilige Familie, Westerlosesteenweg 37, te 2220 Heist-op-den-Berg, beheerd door de V.Z.W. Rusthuizen Zusters van Berlaar, Markt 13, te 2590 Berlaar, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2003 voor maximaal 48 woongelegenheden. Voor 1 september 2001 dient de V.Z.W. te beschikken over een brandweerverslag van de 11 serviceflats en de 18 nieuwgebouwde eéńpersoonskamers, waar de bewoners tijdelijk zullen verblijven vanaf de zomer van 2001, waaruit blijkt dat in voldoende mate aan de veiligheidsnormen is voldaan. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1851 van het woningcomplex met dienstverlening Elzenhof, Krommendonck 2, te 9080 Lochristi (Zaffelare), beheerd door vzw Zusters van Liefde van J.M. te Zaffelare, Kanunnik Triestlaan 4, te 9080 Lochristi (Zaffelare), wordt verlengd met ingang van 1 augustus 2000 toto 1 augustus 2005 voor maximaal 15 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1582 van het rusthuis Buitenlucht, Grote Baan 190 te 9920 Lovendegem, blijft behouden na overname van het beheer ervan met ingang van 1 februari 2001 door de heer en Mevr. Van SteenbruggheLoete, Berg 32, te 9950 Waarschoot, tot 1 mei 2003 voor maximaal 20 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 31 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 2015 van het serviceflatgebouw Ter Moere, Hospicestraat 15A, te 9180 Moerbeke, beheerd door het O.C.M.W. van Moerbeke, wordt verlengd met ingang van 1 oktober 2000 tot 1 oktober 2005 voor maximaal 24 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

10067

10068

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de Vlaamse minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 25 januari 2001 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Zusters van Liefde – Gesticht van het H. Hart, Budastraat 40, te 8500 Kortrijk, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het serviceflatgebouw Residentie Groote Broel Dam 11, te 8500 Kortrijk, door uitbreiding met 20 wooneenheden, zodat de globale capaciteit 110 wooneenheden zal bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Het ministerieel besluit van 26 september 2000 houdende weigering van de voorafgaande vergunning voor het wijzigen van de capaciteit van het serviceflatgebouw Residentie Groote Broel, Dam 11, te 8500 Kortrijk, door uitbreiding met 20 wooneenheden, zodat de globale capaciteit 110 wooneenheden zal bedragen, aangevraagd door de V.Z.W. Zusters van Liefde – Gesticht van het H. Hart, Budastraat 40, te 8500 Kortrijk, wordt opgeheven. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 22 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1443 van het serviceflatgebouw Meerminne, Meerminne 4-6, te 2640 Mortsel, beheerd door het O.C.M.W. van 2640 Mortsel, wordt verlengd met ingang van 1 juli 2000 tot 1 juli 2003 voor maximaal 47 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 1915 van het serviceflatgebouw Sint-Jan Baptist Serviceflats, Kerkhofstraat 151, te 2850 Boom, beheerd door het O.C.M.W. van Boom wordt verlengd met ingang van 1 mei 2001 tot 1 mei 2006 voor maximaal 25 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 22 januari 2001 wordt bepaald : Het rusthuis Monnikenhof, Monnikenhofstraat 107-109, te 2040 Antwerpen (Berendrecht), uitgebaat door het O.C.M.W. van 2000 Antwerpen wordt erkend met ingang van 1 oktober 1999 tot 1 oktober 2002 onder nr. PE 2250 voor maximaal 71 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 24 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1322 van het rusthuis Eyckenborch, Bronnenweg 2, te 1755 Gooik, beheerd door de V.Z.W. Eyckenborch zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 september 1999 tot 1 september 2004 voor maximaal 30 woongelegenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.2.-lid 1 en 2, vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985, met betrekking tot de totale capaciteit van de kamers met twee of meer bedden die niet hoger mag zijn dan 20 pct. Van de totale opnamecapaciteit van het nieuwe rusthuis of nieuw gedeelte van een rusthuis en per persoon een wastafel met stromend warm en koud water beschikbaar moet zijn, wordt toegestaan tot de beeïndiging van de geplande ingrijpende verbouwingswerken. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 23 januari 2001 wordt bepaald : Het rusthuis Huize Lieve Moenssens, Lieve Moenssenslaan 3, te 3650 Dilsen-Stokkem, beheerd door de V.Z.W. Huize Lieve Moenssens, zelfde adres, wordt erkend met ingang van 1 november 2000 tot 1 november 2002 onder nr. PE 2197 voor maximaal 9 woongelegenheden. De capaciteitsuitbreiding met 15 woongelegenheden van voornoemd rusthuis wordt erkend met ingang van 1 september 2000 tot 1 november 2002 onder hetzelfde nr. PE 2197, zodat de maximale huisvestingscapaciteit van het rusthuis 24 woongelegenheden bedraagt. Een afwijking op de erkenningsnorm 2.2.15, vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985, met betrekking tot de afzonderingskamer, wordt toegestaan.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.2.-lid 2, vervat in de bijlage B van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985, met betrekking tot een wastafel met stromend warm en koud water per persoon in elke kamer, wordt toegestaan op voorwaarde dat deze kamers enkel door echtparen of familieleden worden bewoond. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 23 januari 2001 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 1 februari 1996 aan de C.V. Bormanshof, Rode Kruislaan 9, te 3730 Hoeselt, voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis Bormanshof, Rode Kruislaan 9, te 3730 Hoeselt, door uitbreiding met 18 woongelegenheden, zodat de globale capaciteit van het rusthuis 47 woongelegenheden zal gedragen, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang van 1 februari 2001. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 12 februari 2001 wordt bepaald : De vierde fase met 2 woongelegenheden van het rusthuis Aan de Beverdijk, Beverdijk 7, te 3930 Hamont-Achel, uitgebaat door de V.Z.W. Senioren Residentie, zelfde adres, wordt erkend met ingang van 1 oktober 2000 tot 1 december 2002 onder nummer PE 2026, zodat de maximale huisvestingscapaciteit van het rusthuis 66 woongelegenheden bedraagt. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 14 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onser nummer CE 1683 van het rusthuis Sint-Maria, Vredestraat 93, te 2600 Berchem (Antwerpen), beheerd door het O.C.M.W. van 2000 Antwerpen, wordt verlengd met ingang van 1 oktober 2000 tot 1 januari 2004 voor 81 woongelegenheden. De capaciteitsuitbreiding met 99 woongelegenheden wordt erkend met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004. De totale erkende capaciteit bedraagt nu 180 woongelegenheden. Een afwijking op erkenningsnorm 3.2.2. wordt toegestaan. Er wordt akte genomen van het schrijven van het O.C.M.W. van 2000 Antwerpen van 8 juli 2000 met betrekking tot naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. Het O.C.M.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 14 februari 2001 wordt bepaald : Aan het O.C.M.W. van 2000 Antwerpen, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de capaciteitsuitbreiding met 99 woongelegenheden van het rusthuis Sint-Maria, Vredestraat 93, te 2600 Berchem (Antwerpen). De nieuwe opnamecapaciteit van het rusthuis Sint-Maria zal hierdoor 244 woongelegenheden bedragen. Deze voorafgaande vergunning heeft uitwerking vanaf 1 januari 2001 en geldt voor vijf jaar. Deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

10069

10070

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 14 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 986 van het rusthuis R.V.T. De Bijster, Nollekensstraat 15, te 2910 Essen, beheerd door de V.Z.W. De Bijster, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 maart 2001 tot 1 maart 2006 voor maximaal 113 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 14 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1587 van het rusthuis Nottebohm Home, Biartstraat 2, te 2018 Antwerpen, beheerd door de V.Z.W. Nottebohm Home, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 februari 2001 tot 1 februari 2004 voor maximaal 75 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van het schrijven van de V.Z.W. Nottebohm Home van 5 oktober 2000 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. De V.Z.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 12 februari 2001 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend mij ministerieel besluit van 11 mei 1993 aan N.V. Home Stuyvenberg, Provicieweg 549, te 9550 Herzele (Hillegem), voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 19 wooneenheden, en verlengd bij ministerieel besluit van 31 maart 1998 tot 11 mei 2001, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 2 jaar met ingang van 11 mei 2001. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 14 februari 2001 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 24 juni 1992 aan het O.C.M.W. van Kaprijke, voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 15 wooneenheden, en verlengd bij ministerieel besluit van 18 juni 1997 tot 24 juni 2000, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 2 jaar met ingang van 24 juni 2000. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 14 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1692 van het rusthuis O.L.Vrouw met de Rozen, Halsesteenweg 27, te 9402 Ninove (Meerbeke), beheerd door N.V. Domein Castelmolen, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 maart 2001 tot 1 maart 2006 voor maximaal 65 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1244 van het rusthuis Home Maaltekasteel, Kortrijksesteenweg 1023, te 9000 Gent, blijft behouden na overname van het beheer ervan met ingang ervan met ingang van 1 oktober 1999 door B.V.B.A. Maaltekasteel, Kortrijksesteenweg 1023, te 9000 Gent, tot 1 september 2002 voor maximaal 24 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 1 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1470 van het rusthuis De Zavel, Duinstraat 21, te 2060 Antwerpen, beheerd door de V.Z.W. Goudblomme, Oever 14, te 2000 Antwerpen, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 voor maximaal 125 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van het schrijven van de V.Z.W. Goudblomme van 20 december 2000 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. De V.Z.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 februari 2001 wordt bepaald : Het ministerieel besluit van 18 januari 1995 wordt aangepast als volgt : Aan het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hooglede, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het verbouwen van het rusthuis Ter Linde, Gitsbergstraat 36, te 8830 Hooglede (Gits), en het uitbreiden ervan met woongelegenheden afkomstig van het rusthuis ’t Hoge Hogestraat 170, te 8830 Hooglede, tot een maximale huisvestingscapaciteit van 97 woongelegenheden. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 1 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1887 van het rusthuis Residentie Moretus, Plantin en Moretlei 134, te 2018 Antwerpen, beheerd door de N.V. Residentie Moretus, Tervuursestraat 44, bus 10, te 3000 Leuven wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 voor maximaal 110 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 1 Februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 534 van het rusthuis H. Chambon, Lode Van Berckenlaan 190-192, te 2140 Borgerhout (Antwerpen), beheerd door de B.V.B.A. Rustoord H. Chambon, zelfde adres, wordt gelet op de infrastructurele tekortkomingen maar rekeninghoudend met de geplande nieuwbouw, nog eéńmalig verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 voor maximaal 67 woongelegenheden. De afwijking verleeend bij ministerieel besluit van 23 oktober 1996 op erkenningsnorm 3.2.1.4. (in twee eéńpersoonskamers is geen wastafel) blijft gelden voor de duur van deze erkenningsperiode. Deze verlenging van erkenning voor het rusthuis H. Chambon verleend aan de huidige beheerder B.V.B.A. Rustoord H. Chambon is uitsluitend bestemd voor deze beheerder en komt niet in aanmerking voor overname. De B.V.B.A. Rustoord H. Chambon dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake de nieuwbouw. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1760 van het serviceflatgebouw Parkresidentie Sint-Vincentius-a`-Paulostraat 2A, te 1090 Brussel (Jette), blijft behouden na overname van het beheer ervan met ingang van 24 januari 2000 door de V.Z.W. Parkresidentie Sint-Vincentius-a`-Paulostraat 2A, te 1090 Brussel (Jette), tot 1 november 2003 voor maximaal 32 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 februari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1856 van het serviceflatgebouw Residentie Ten Bosse, beheerd door vzw Zusters Sint-Vincentius, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 oktober 1999 tot 1 oktober 2004 voor maximaal 30 wooneenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

10071

10072

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 5 februari 2001 wordt bepaald : De eerste fase van her serviceflatgebouw Residentie Zevekote, Kleine Stadenstraat 2, te 8830 Hooglede, beheerd het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hooglede, wordt voorlopig erkend onder nummer CE 2251 voor de duur van eéń jaar met ingang 1 januari 1999 voor maximaal 22 wooneenheden. De eerste fase van het serviceflatgebouw Residentie Zevekote, Kleine Stadenstraat 2, te 8830 Hooglede, beheerd door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn van Hooglede, wordt erkend onder nummer CE van 1 januari 1999 tot 1 januari 2002 voor maximaal 22 wooneenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 4.2, vervat in de bijlage A van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985, met betrekking tot de aanwezigheid van een medewerker die zonder verwijl elke oproep kan beantwoorden, wordt toegestaan. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende met een aangetekende brief een vordering tot schorsing en/of een beroep tot nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2001 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. R.V.T. O.L.V. van Antwerpen, Pieter van Hobokenstraat 3, te 2000 Antwerpen, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de capaciteitsuitbreiding met 64 woongelegenheden van het rusthuis R.V.T. O.L.V. van Antwerpen, zelfde adres. De nieuwe opnamecapaciteit van het rusthuis R.V.T. O.L.V. van Antwerpen zal hierdoor 170 woongelegenheden bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1472 van het rusthuis De Eeckhof, Oever 14, te 2000 Antwerpen, beheerd door de V.Z.W. Goudblomme, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 voor maximaal 134 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van het schrijven van de V.Z.W. Goudblomme van 27 december 2000 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. De V.Z.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2002 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 10 januari 1996 aan de V.Z.W. Centraal Beheer van Joodse Weldadigheid en Maatschappelijk Hulpbetoon, Jacob Jacobsstraat 2, te 2018 Antwerpen, voor de capaciteitsuitbreiding van het rusthuis Residentie Apfelbaum-Laub, Marialei 2-8, te 2018 Antwerpen tot een totale capaciteit van 166 woongelegenheden, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang van 10 januari 2001. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1471 van het rusthuis De Swane, Sint-Jacobsmarkt 38, te 2000 Antwerpen, beheerd door de V.Z.W. Goudblomme, Oever 14, te 2000 Antwerpen, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 voor maximaal 50 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van het schrijven van de V.Z.W. Goudblomme van 27 december 2000 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. De V.Z.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2002 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Sint-Camillus, Gasthuiszusters van Antwerpen, Lokkaardstraat 12, te 2018 Antwerpen, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een rusthuis met 57 woongelegenheden te 2018 Antwerpen, Lokkaardstraat. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2001 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Sint-Bavo, Sint-Bavostraat 29, te 2610 Wilrijk (Antwerpen) wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de capaciteitsuitbreiding met 30 woongelegenheden van het rusthuis Sint-Bavo, zelfde adres. De nieuwe opnamecapaciteit zal hierdoor 90 woongelegenheden bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 256 van het rusthuis Hoghe Cluyse, Bouwerijstraat 50, te 2620 Hemiksem, beheerd door het O.C.M.W. van 2620 Hemiksem, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 toto 1 januari 2004 voor maximaal 63 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van het schrijven van het O.C.M.W. van 2620 Hemiksem van 21 december 2000 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. Het O.C.M.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2002 wordt bepaald : Aan het O.C.M.W. 2320 Hoogstraten wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een rusthuis met 120 woongelegenheden te 2320 Hoogstraten, Heilig Bloedlaan, ter vervanging van het bestaande rusthuis O.L.Vrouw der VII Weeën. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2002 wordt bepaald : Aan het O.C.M.W. van 2500 Lier wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de capaciteitsuitbreiding met 25 woongelegenheden van het rusthuis Het Paradijs, Kan. Davidlaan 31, te 2500 Lier. De nieuwe opnamecapaciteit van het rusthuis Het Paradijs zal hierdoor 177 woongelegenheden bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege.

10073

10074

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2002 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 13 maart 1996 aan de V.Z.W. R.V.T. Aalmoezenier Cuypers, Laageind 62, te 2940 Stabroek, voor het bouwen van een nieuw rusthuis met 90 woongelegenheden ter vervanging van het bestaande rusthuis Aalmoezenier Cuypers met 74 woongelegenheden, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang van 13 maart 2001. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2002 wordt bepaald : Aan het O.C.M.W. van 2830 Willebroek wordt de voorafgaande vergunning verleend de capaciteitsuitbreiding met 30 woongelegenheden van het rusthuis Berkenhof, Westzavelland 42, te 2830 Willebroek. De nieuwe opnamecapaciteit van het rusthuis Berkenhof zal hierdoor 188 woongelegenheden bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 17 januari 2001 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1863 van het rusthuis De Biekorf, Heerbaan 375, te 3582 Beringen (Koersel), beheerd door de N.V. Meykens, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 oktober 2000 tot 1 oktober 2004 voor maximaal 30 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de Vlaamse Minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen van 17 januari 2001 wordt bepaald : Het dagverzorgingscentrum De Bueren, Kloosterstraat 33, te 9090 Melle, uitgebaat door de VZW Rust- en Verzorgingstehuis Kannunik Triest, zelfde adres wordt met ingang van 1 oktober 2000 verder erkend voor onbepaalde duur onder nummer DVC PE 2248 voor 15 verblijfseenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 10 januari 2001 wordt bepaald : Het serviceflatgebouw Service Residentie Sint-Augustinus, J. Possozplein 25, te 1500 Halle, beheerd door de V.Z.W. Rustoord Sint-Augustinus, Monseigneur Senciestraat 4, te 1500 Halle, wordt voorlopig erkend onder nummer PE 2249 voor de duur van eéń jaar met ingang van 16 mei 2000, voor maximaal 60 wooneenheden. Een afwijking op de erkenningsnorm 3.2.2., vervat in de bijlage A van het besluit van de Vlaamse regering van 17 juli 1985, voornoemd, met betrekking tot een te kleine polyvalente ruimte en het ontbreken van vensters in dit lokaal, wordt toegestaan voor de duur van de erkenningstermijn zoals bepaald in artikel 1. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 10 januari 2001 wordt bepaald : Het rusthuis Residentie Avondzon, Botermelkbaan 2a, te 2900 Schoten, beheerd door Mevr. Ingrid Kwik, Churchilllaan 156, te 2900 Schoten, wordt erkend met ingang van 1 november 2000 tot 1 november 2003 onder nummer PE 2247 voor maximaal 14 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 10 januari 2001 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Ter Meeren, Wolfshaegen 186, te 3040 Huldenberg (Neerijse) wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis Ter Meeren zelfde adres door uitbreiding met 75 woongelegenheden door omvorming van 75 woongelegenheden ziekenhuis-RVT tot rusthuis-RVT, zodat de maximale huisvestingscapaciteit 125 woongelegenheden zal bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 10 januari 2001 wordt bepaald : Aan de heer Steven Rennies, Dorpsstraat 74, te 3545 Zelem, en Mevr. Kirsten Rennies Schemeringsweg 12, te 1933 Sterrebeek wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een rusthuis met 81 woongelegenheden gelegen te 3300 Tienen, Aarschotsesteenweg. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 10 januari 2001 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Sint-Barbara, Kimpenstraat 5, te 3660 Opglabbeek, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis Kimpenhof, Kimpenstraat 5, te 3660 Opglabbeek, door uitbreiding met 24 woongelegenheden zodat de globale capaciteit 54 woongelegenheden zal bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 10 januari 2001 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 9 januari 1995 aan de V.Z.W. De Herfst, Sint-Jansstraat 50, te 9982 Sint-Laureins, voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 29 wooneenheden te Kaprijke, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang van 9 januari 2000. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

10075

10076

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 20 december 2000 wordt bepaald : De erkenning onder nummer PE 1654 van het rusthuis ’t Huis Dellebron, Mounstraat 21, te 3470 Kortenaken, beheerd door de N.V. ’t Huis Dellebron, zelfde adres, wordt verlengd met ingang van 1 maart 2000 tot 1 maart 2005 voor maximaal 31 woongelegenheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 20 december 2000 wordt bepaald : Het ministerieel besluit van 8 september 1995 wordt aangepast als volgt : Aan de V.Z.W. Rusthuis Sint-Jozef, Diestsesteenweg 488, te 3202 Aarschot (Rillaar), wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis Sint-Jozef zelfde adres door : Het herconditioneren van het rusthuis met vermindering van de capaciteit van 100 naar 89 woongelegenheden; Het bouwen van een nieuwe vleugel met 35 woongelegenheden, waarvan 11 vervangingswoongelegenheden, zodat de maximale huisvestingscapaciteit 124 woongelegenheden zal bedragen. De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 8 september 1995 wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang 2000. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 20 december 2000 wordt bepaald : Het ministerieel besluit van 3 februari 1997 wordt aangepast als volgt : Aan de B.V.B.A. Den Bogaet, Neerpedestraat 288, te 1070 Brussel, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een rusthuis met 80 woongelegenheden te 1851 Humbeek (Grimbergen), Kerkstraat. De voorafgaande vergunning d.d. 3 februari 1997 geldt tot 3 februari 2002 en deze geldigheidsduur kan overeenkomstig de overgangsbepalingen vervat in het besluit van de Vlaamse regering van 17 maart 1998, voornoemd, eenmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 21 december 2000 wordt bepaald : De erkenning onder nummer CE 64 van het rusthuis Vinck-Heymans, A. Goemarelei 18, te 2018 Antwerpen, beheerd door het O.C.M.W. van 2000 Antwerpen, wordt verlengd met ingang van 1 januari 2001 tot 1 januari 2004 voor maximaal 231 woongelegenheden. Er wordt akte genomen van het schrijven van het O.C.M.W. van 2000 Antwerpen van 10 oktober 2000 met betrekking tot de naleving van de geldende brandveiligheidsnormen in de instelling. Het O.C.M.W. is volledig verantwoordelijk voor de hierin opgenomen verklaringen en dient de Administratie halfjaarlijks in te lichten omtrent de vordering der werkzaamheden inzake brandveiligheid. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 20 december 2000 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Centrum voor Bejaardenzorg Henri Vander Stokken, Palokenstraat 17, te 1670 Pepingen, wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis Centrum Vander Stokken zelfde adres door uitbreiding met 42 woongelegenheden door omvorming van 42 woongelegenheden ziekenhuis-RVT tot rusthuis-RVT, zodat de maximale huisvestingscapaciteit 117 woongelegenheden zal bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie wordt ingestuurd.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 20 december 2000 wordt bepaald : De voorafgaande vergunning verleend bij ministerieel besluit van 12 januari 1996 aan de N.V. Huize Philemon & Baucis, Zoutleeuwsesteenweg 11, te 3440 Zoutleeuw (Dormaal), voor het wijzigen van de capaciteit van het rusthuis Philemon & Baucis, zelfde adres, door uitbreiding met 25 woongelegenheden, zodat de maximale huisvestingscapaciteit 50 woongelegenheden zal bedragen, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 3 jaar met ingang van 12 januari 2001. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 21 december 2000 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. Intercongregationele Vereniging voor Christelijke Bejaardenzorg, Antwerpsesteenweg 103, te Temse (Tielrode) wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 10 wooneenheden aan de Antwerpsesteenweg te Temse (Tielrode). Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 21 december 2000 wordt bepaald : Aan de V.Z.W. RVT Sint-Jozef, Wegvoeringstraat 65, te 9230 Wetteren wordt de voorafgaande vergunning verleend voor de capaciteitsuitbreiding van het rusthuis Sint-Jozef, zelfde adres, met 30 woongelegenheden. De maximale opnamecapaciteit van het rusthuis zal 120 woongelegenheden kunnen bedragen. Deze voorafgaande vergunning geldt voor vijf jaar en deze geldigheidsduur kan eéńmalig verlengd worden met drie jaar op voorwaarde dat uiterlijk twee maanden voor het verstrijken ervan een ontvankelijke aanvraag voor het verkrijgen van een verlenging van de verleende voorafgaande vergunning bij de administratie ingestuurd wordt. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

10077

10078

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Bij besluit van de directeur-generaal van de administratie Gezin en Maatschappelijk Welzijn, namens de Vlaamse minister bevoegd voor de bijstand aan personen, van 18 december 2000 wordt bepaald : Het ministerieel besluit van 31 december 1991 wordt aangepast als volgt : Aan het O.C.M.W. van Zele wordt de voorafgaande vergunning verleend voor het inrichten van een bestaand complex van bejaardenwoningen als woningcomplex met dienstverlening met 30 wooneenheden en voor het bouwen van een serviceflatgebouw met 21 wooneenheden bij het rusthuis Beukenhof te Zele. De voorafgaande vergunning, verleend bij ministerieel besluit van 31 december 1991 aan het O.C.M.W. van Zele, en verlengd bij ministerieel besluit van 18 juni 1997 tot 31 december 1999 en aangepast zoals voornoemd, wordt eéńmalig verlengd met een periode van 2 jaar met ingang van 31 december 1999. Als de initiatiefnemer binnen de geldigheidsduur van de voorafgaande vergunning de werken die nodig zijn om het initiatief te verwezenlijken niet heeft aangevat, vervalt de voorafgaande vergunning van rechtswege. Als het initiatief twaalf jaar na datum van de beslissing van de minister die de voorafgaande vergunning verleent slechts gedeeltelijk verwezenlijkt werd, vervalt de voorafgaande vergunning voor de niet-gerealiseerde opnamemogelijkheden. Tegen dit besluit kan door elke belanghebbende een verzoek tot schorsing of nietigverklaring worden ingediend bij de Raad van State binnen de 60 dagen na kennisgeving van deze beslissing.

[C − 2002/35291] Besluiten betreffende de provincies, steden, gemeenten en OCMW’s PROVINCIE VLAAMS-BRABANT. — Bij besluit van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid van 18 januari 2002, wordt het besluit van 11 oktober 2001 van de bestendige deputatie van de provincie Vlaams-Brabant houdende het opleggen van de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege aan H.K., vernietigd.

GENT. — Bij besluit van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid van 4 januari 2002, wordt het besluit van 26 september 2001 van de gemeenteraad van de stad Gent houdende het opleggen van de tuchtstraf van het ontslag van ambtswege aan G.L., niet goedgekeurd.

GRIMBERGEN. — Bij besluit van 31 januari 2002 van de Vlaamse Minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, genomen krachtens het koninklijk besluit van 24 oktober 1978, houdende vaststelling der criteria voor de klasseverheffing van gemeenten, voorzien bij de artikelen 29 en 66 van de nieuwe gemeentewet, wordt de gemeente Grimbergen ingedeeld in de klasse 19 (van 35 001 tot 50 000 inwoners).

OOSTENDE. — Bij besluit van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid van 14 januari 2002, wordt het besluit van 22 oktober 2001 van het college van burgemeester en schepenen van de stad Oostende houdende het opleggen van de tuchtstraf van de schorsing voor eéń maand aan M.B., goedgekeurd.

ZELE. — Bij besluit van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid van 25 januari 2002, wordt het besluit van 31 oktober 2001 van het college van burgemeester en schepenen van Zele houdende het opleggen van de ordemaatregel van de preventieve schorsing aan T.B., goedgekeurd.

* Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw [2002/35331] 18 MEI 2001. — Ministerieel besluit betreffende de toekenning van subsidies voor mechanische onkruidbestrijding met toepassing van het Vlaams Programma voor Plattelandsontwikkeling. — Erratum In het eerste lid van art. 3 van de bijlage I, Overeenkomst Mechanische Onkruidbestrijding van bovenvermeld ministerieel besluit, dat in het Belgisch Staatsblad van 9 juni 2001 is gepubliceerd, op bladzijde 19376, dient de laatste zinsnede « , waarbij geen afdekkingsmaterialen worden gebruikt » te worden geschrapt.

[C − 2002/35265] Subregionale tewerkstellingscomite´s. — Benoeming van voorzitters Bij besluit van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme van 12 februari 2002 wordt : — de heer Peter Van der Hallen tot voorzitter benoemd van het subregionaal tewerkstellingscomite´ AntwerpenBoom met ingang van 18 januari 2001; — de heer Dirk Salembier tot voorzitter benoemd van het subregionaal tewerkstellingscomite´ Oostende-Ieper met ingang van 18 december 2001.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE [C − 2002/35313] Besluiten betreffende de provincies, steden, gemeenten en OCMW’s BOORTMEERBEEK. — Bij besluit van 12 februari 2002 van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid wordt het besluit van de gemeenteraad van Boortmeerbeek van 5 november 2001 houdende toekenning van een verdienstelijkheidsvergoeding aan de gepensioneerde burgemeesters, schepenen en OCMW-voorzitters voor de jaren dat ze effectief dienst hebben gehad na 1 januari 1977, vernietigd.

[C − 2002/35301] Besluiten betreffende de provincies, steden, gemeenten en OCMW’s PROVINCIE WEST-VLAANDEREN. — Bij besluit van 15 februari 2002 van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid werd aan de provincie West-Vlaanderen toestemming verleend tot gebruik van S 709.674,83 trekkingsrechten uit het Investeringsfonds voor de riolerings- en verbeteringswerken van de provincieweg XIV Tielt – Ingelmunster tussen de kilometerpalen 8,900 en 10,975 te Ingelmunster.

OCMW-ZAVENTEM. — Bij besluit van 21 februari 2002 van de Vlaamse minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, wordt het beroep van de raad voor maatschappelijk welzijn van het OCMW van Zaventem, tegen het besluit van de gouverneur van 29 november 2001 houdende de niet-goedkeuring van de rekening 1999, ingewilligd.

* Departement Leefmilieu en Infrastructuur [C − 2002/35300] Erkenning wildbeheereenheden Bij besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw van 22 februari 2002 werden de volgende wildbeheereenheden erkend : Getavallei te LINTER; Herentals-Vorselaar-Heerle te HERENTALS; Meerdaal te BIERBEEK; Middenkust-vallei te SLIJPE-MIDDELKERKE; Nederbrabant te WILLEBROEK.

[C − 2002/35262] Ruimtelijke ordening. — Plan van Aanleg PEER. — Bij besluit van 8 februari 2002 van de Vlaamse minister van Financie¨n en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening is goedgekeurd het bijzonder plan van aanleg « Burkel – wijziging 4 » van de stad Peer, bestaande uit twee plannen (delen 1 en 2) met de bestaande toestand, twee bestemmingsplannen (delen 1 en 2) en de bijbehorende stedenbouwkundige voorschriften.

[C − 2002/35261] Ruimtelijke ordening. – Voetweg. — Beroep DENDERLEEUW. — Bij besluit van 8 februari 2002 van de Vlaamse minister van Financie¨n en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening is goedgekeurd de beslissing van de bestendige deputatie van de Provincieraad van Oost-Vlaanderen van 7 september 2000, houdende het behoud van voetweg nr. 35 te Denderleeuw.

[C − 2002/35260] Aanstelling van de gewestelijke ambtenaren ruimtelijke ordening. — Erratum In het Belgisch Staatsblad nr. 16 van 18 februari 2002, blz. 1722, moet gelezen worden : — onder « gewestelijk stedenbouwkundig ambtenaar » : « ... Jean-Marie GERAERTS ... » in plaats van : « ... Jean-Marie GEERAERTS... » — onder « gewestelijk planologisch ambtenaar » : « ... Els CASTELEIN... » in plaats van : « ... Els CASTELEYN... »

10079

10080


REGION WALLONNE — WALLONISCHE REGION — WAALS GEWEST MINISTERE DE LA REGION WALLONNE [C − 2002/27249] Ameńagement du territoire Par arreˆte´ ministe´riel du 1er février 2002, M. Thierry Berthet, directeur a` la Direction geńe´rale de l’Ameńagement du Territoire, du Logement et du Patrimoine, direction du Brabant wallon, est remplace´ en qualite´ de fonctionnaire de´le´gue´, par M. Christian Radelet, premier attache´, du 9 au 17 février 2002.

ARLON. — Un arreˆte´ ministe´riel du 12 février 2002 dećide qu’il y a lieu d’e´laborer un plan communal d’ameńagement dit « Site des anciennes casernes Callemeyn » a` Arlon, en de´rogation avec le plan de secteur du Sud-Luxembourg.

AYWAILLE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 2 janvier 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire d’Aywaille, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 2 août 2001 du conseil communal d’Aywaille. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale d’Aywaille. BEAUMONT. — Un arreˆte´ ministe´riel du 11 février 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Beaumont, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 15 mars 2001 du conseil communal de Beaumont, sous re´serve des observations faites aux articles 1er, 3 et 12. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Beaumont.

BEAUMONT. — Un arreˆte´ ministe´riel du 11 février 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Beaumont tel qu’il a e´te´ adopte´ par les de´libe´rations des 15 mars 2001 et 29 mai 2001 du conseil communal de Beaumont, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Beaumont.

BRAINE-LE-COMTE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 28 janvier 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Braine-le-Comte, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 4 septembre 2001 du conseil communal de Braine-le-Comte, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine, moyennant une modification a` l’article 6, dernier alineá. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Braine-le-Comte.

BRAINE-LE-COMTE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 28 janvier 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Braine-le-Comte, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 4 septembre 2001 du conseil communal de Braine-le-Comte, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Braine-le-Comte.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE ESNEUX. — Un arreˆte´ ministe´riel du 5 février 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire d’Esneux, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 22 janvier 2001 du conseil communal d’Esneux, moyennant une modification a` l’article 6. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale d’Esneux.

ESNEUX. — Un arreˆte´ ministe´riel du 5 février 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire d’Esneux, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 6 septembre 2001 du conseil communal d’Esneux. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale d’Esneux.

ESNEUX. — Un arreˆte´ ministe´riel du 11 février 2002, qui entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge, dećide que la commune d’Esneux entre en re´gime de dećentralisation en matie`re d’urbanisme attendu que les conditions viseés a` l’article 107, § 1er, alineá 1er, 3° du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine sont simultane´ment reúnies.

ESTAIMPUIS. — Un arreˆte´ ministe´riel du 12 février 2002 dećide que le plan communal d’ameńagement « Tannerie Poullet » a` Estaimpuis (section d’Estaimbourg) doit eˆtre adopte´ de´finitivement par le conseil communal d’Estaimpuis avant le 1er juillet 2003.

FAIMES. — Un arreˆte´ ministe´riel du 5 février 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Faimes, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 17 septembre 2001 du conseil communal de Faimes. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Faimes.

FONTAINE-L’EVEQUE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 28 janvier 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Fontaine-l’Eveˆque, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 21 juin 2001 du conseil communal de Fontaine-l’Eveˆque, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Fontaine-l’Eveˆque.

HANNUT. — Un arreˆte´ ministe´riel du 4 février 2002 approuve la modification du plan d’alignement des chemins nos 11 et 24 a` Hannut, telle qu’elle est contenue dans la de´libe´ration du 22 février 2001 du conseil communal d’Hannut et ses annexes.

HAVELANGE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 12 février 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire d’Havelange, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du conseil communal du 15 mai 2001, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La composition de la Commission peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale d’Havelange.

10081

10082

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE HUY. — Un arreˆte´ ministe´riel du 12 février 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Huy, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 28 février 2001 du conseil communal de Huy, sous re´serve des observations faites a` l’article 6. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Huy.

LENS. — Un arreˆte´ ministe´riel du 21 janvier 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Lens, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 26 juin 2001 du conseil communal de Lens, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Lens.

LESSINES. — Un arreˆte´ ministe´riel du 8 février 2002 de´limite le pe´rime`tre du territoire communal de la commune de Lessines pour lequel s’applique le re`glement geńe´ral sur les baˆtisses relatif aux zones prote´geés en matie`re d’urbanisme.

LEUZE-EN-HAINAUT. — Un arreˆte´ ministe´riel du 11 février 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Leuze-en-Hainaut, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 6 juin 2001 du conseil communal de Leuze-en-Hainaut, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Leuze-en-Hainaut.

LIBIN. — Un arreˆte´ ministe´riel du 21 janvier 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Libin, tel qu’il a e´te´ adopte´ par les de´libe´rations du conseil communal des 31 mai, 25 octobre et 20 décembre 2001, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La composition de la Commission peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Libin.

LIBIN. — Un arreˆte´ ministe´riel du 21 janvier 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Libin, tel qu’il est contenu dans la de´libe´ration du conseil communal du 31 mai 2001, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine, moyennant la modification de la dernie`re phrase de l’article 6. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Libin.

MANHAY. — Un arreˆte´ ministe´riel du 21 janvier 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Manhay, tel qu’il est contenu dans la de´libe´ration du conseil communal du 27 avril 2001, moyennant la modification de la dernie`re phrase de l’article 6. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Manhay.

MONS. — Un arreˆte´ ministe´riel du 4 février 2002 approuve la modification du re`glement communal d’urbanisme de la ville de Mons, telle qu’adopteé de´finitivement par le conseil communal le 15 octobre 2001.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE OTTIGNIES-LOUVAIN-LA-NEUVE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 4 février 2002 approuve le plan d’alignement de la rue Charles Dubois a` Limelette, tel qu’il est contenu dans la de´libe´ration du 26 juin 2001 du conseil communal d’Ottignies et ses annexes.

SAINT-GEORGES-SUR-MEUSE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 5 février 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Saint-Georges-sur-Meuse, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration communale du 17 octobre 2001 du conseil communal de Saint-Georges-sur-Meuse, sous re´serve des observations faites a` l’article 6. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Saint-Georges-sur-Meuse.

SAINT-GEORGES-SUR-MEUSE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 5 février 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Saint-Georges-sur-Meuse, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration communale du 17 octobre 2001 du conseil communal de Saint-Georges-sur-Meuse. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Saint-Georges-sur-Meuse.

SOIGNIES. — Un arreˆte´ ministe´riel du 21 janvier 2002 approuve le nouveau re`glement d’ordre inte´rieur de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Soignies, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 8 octobre 2001 du conseil communal de Soignies. Ledit re`glement peut eˆtre consulte´ aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Soignies.

SOIGNIES. — Un arreˆte´ ministe´riel du 21 janvier 2002 approuve le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Soignies, tel qu’il a e´te´ adopte´ par les de´libe´rations des 29 mai 2001 et 5 novembre 2001 du conseil communal de Soignies, conforme´ment a` l’article 7 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine. La liste des membres peut eˆtre consulteé aupre`s de la Division de l’Ameńagement du Territoire et de l’Urbanisme, rue des Brigades d’Irlande 1, 5100 Jambes, et aupre`s de l’administration communale de Soignies.

SOUMAGNE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 5 février 2002 n’approuve pas le renouvellement de la composition de la Commission consultative communale d’Ameńagement du Territoire de Soumagne, tel qu’il a e´te´ adopte´ par la de´libe´ration du 24 septembre 2001 du conseil communal de Soumagne.

[C − 2002/27250] Protection du patrimoine ANS. — Un arreˆte´ ministe´riel du 28 janvier 2002 classe comme monument la cour inte´rieure paveé, les façades et les toitures de l’ensemble dit « Cense de Monfort » (a` l’exclusion des de´pendances et annexes) situe´ rue de l’Yser a` Ans, conforme´ment aux dispositions des articles 196 a` 204 et 206 a` 207 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine.

MARCHE-EN-FAMENNE. — Un arreˆte´ ministe´riel du 15 février 2002 classe : — comme monument, les façades et toitures ainsi que les deux annexes au bord de la cour d’honneur du chaˆteau de Waha, sis rue du Bonbeau a` Waha (Marche-en-Famenne); — comme site, le parc du chaˆteau, conforme´ment aux dispositions des articles 196 a` 204 et 206 a` 207 du Code wallon de l’Ameńagement du Territoire, de l’Urbanisme et du Patrimoine.

[C − 2002/27251] Ameńagement du territoire. — Remembrement. — Loi du 10 janvier 1978. – Articles 14 et 15 Par arreˆte´ ministe´riel du 6 février 2002, il a e´te´ dećre´te´ de proce´der au remembrement volontaire de biens situe´s sur le territoire communal de Silly, 3e division Bassilly, et figurant au plan parcellaire arreˆte´ conforme´ment au plan annexe´ audit arreˆte´. Ce remembrement est deńomme´ : remembrement volontaire « Bassilly » et son exećution est confieé au comite´ provincial de remembrement a` l’amiable pour la province de Hainaut.

10083

10084


OFFICIELE BERICHTEN — AVIS OFFICIELS COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN

COMMISSION BANCAIRE ET FINANCIERE

[C − 2002/03113]

[C − 2002/03113]

Toestemming voor overdracht van rechten en verplichtingen tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financie¨le sector bedrijvige instellingen (artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen)

Autorisation de cession de droits et obligations entre e´tablissements de cre´dit ou entre de tels e´tablissements et d’autres institutions financie`res (article 31 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au controˆle des e´tablissements de cre´dit)

Overeenkomstig artikel 30 van de wet van 22 maart 1993 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar toestemming verleend voor de fusie door opslorping op 1 april 2002 van :

Conforme´ment a` l’article 30 de la loi du 22 mars 1993, la Commission bancaire et financie`re a autorise´ la fusion par absorption au 1er avril 2002 de :

Artesia Services, C.V.B.A. Trierstraat 25, 1040 Brussel;

Artesia Services, S.C.R.L. Rue de Tre`ves 25, 1040 Bruxelles;

Bacob, N.V. Trierstraat 25, 1040 Brussel.

Bacob, S.A. Rue de Tre`ves 25, 1040 Bruxelles;

Dexia Bank Belgie¨, verkort : Dexia Bank, N.V. Pachecolaan 44, 1000 Brussel; door Artesia Banking Corporation, verkort : Artesia Bank of Artesia, N.V., W.T.C.-Toren 1, Koning Albert II-laan 30, bus 2, 1000 Brussel.

Dexia Banque Belgique, en abre´ge´ : Dexia Banque, S.A. Boulevard Pachećo 44, 1000 Bruxelles; par Artesia Banking Corporation, en abre´ge´ : Banque Artesia ou Artesia, S.A., W.T.C.-Tour 1, boulevard du Roi Albert II 30, bte 2, 1000 Bruxelles.

Ingevolge artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 is iedere overdracht tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financie¨le sector bedrijvige instellingen, van rechten en verplichtingen die voortkomen uit verrichtingen van de betrokken instellingen of ondernemingen, waarvoor toestemming is verleend overeenkomstig artikel 30 van voornoemde wet, aan derden tegenstelbaar zodra de toestemming van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.

Aux termes de l’article 31 de la loi du 22 mars 1993, toute cession entre e´tablissements de cre´dit ou entre de tels e´tablissements et d’autres institutions financie`res des droits et obligations re´sultant des ope´rations des e´tablissements ou entreprises concerne´s et autoriseé conforme´ment a` l’article 30 de ladite loi, est opposable aux tiers de`s la publication au Moniteur belge de l’autorisation de la Commission bancaire et financie`re.


Bruxelles, le 27 février 2002. De Voorzitter,

Le Pre´sident,

E. Wymeersch.

E. Wymeersch.

[C − 2002/03112]

[C − 2002/03112]

Toestemming voor overdracht van rechten en verplichtingen tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financie¨le sector bedrijvige instellingen (artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen)

Autorisation de cession de droits et obligations entre e´tablissements de cre´dit ou entre de tels e´tablissements et d’autres institutions financie`res (article 31 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au controˆle des e´tablissements de cre´dit)

Overeenkomstig artikel 30 van de wet van 22 maart 1993 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar toestemming verleend voor de overdracht door BBL, voluit : Bank Brussel Lambert, N.V., Brussel, aan ING Bank, N.V., Amsterdam, van het geheel van de rechten en verplichtingen met betrekking tot de activiteiten van haar bijkantoren te Hong Kong en Labuan.

Conforme´ment a` l’article 30 de la loi du 22 mars 1993, la Commission bancaire et financie`re a autorise´ la cession par la BBL, en entier : Banque Bruxelles Lambert, S.A., Bruxelles, a` ING Bank, N.V., Amsterdam, de l’ensemble des droits et obligations relatifs aux activite´s de ses succursales de Hong Kong et Labuan.


Aux termes de l’article 31 de la loi du 22 mars 1993, toute cession entre e´tablissements de cre´dit ou entre de tels e´tablissements et d’autres institutions financie`res des droits et obligations re´sultant des ope´rations des e´tablissements ou entreprises concerne´s et autoriseé conforme´ment a` l’article 30 de ladite loi, est opposable aux tiers de`s la publication au Moniteur belge de l’autorisation de la Commission bancaire et financie`re. Bruxelles, le 27 février 2002.

Brussel, 27 februari 2002. De Voorzitter, E. Wymeersch.

Le Pre´sident, E. Wymeersch.


10085

[C − 2002/03111] Toestemming voor overdracht van rechten en verplichtingen tussen kredietinstellingen of tussen dergelijke instellingen en andere in de financie¨le sector bedrijvige instellingen (artikel 31 van de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen)

[C − 2002/03111] Autorisation de cession de droits et obligations entre e´tablissements de cre´dit ou entre de tels e´tablissements et d’autres institutions financie`res (article 31 de la loi du 22 mars 1993 relative au statut et au controˆle des e´tablissements de cre´dit)

Overeenkomstig artikel 30 van de wet van 22 maart 1993 heeft de Commissie voor het Bank- en Financiewezen haar toestemming verleend voor de overdracht door de vennootschap onder gemeenschappelijke naam « A. D’Hooge, C. Heilman et D. Serruys », in vereffening, ook genoemd « Discontokantoor van Oostende-Veurne », Koning Albert I-laan 131, 8200 Brugge-Sint-Michiels, aan de naamloze vennootschap « Fortis Bank », Warandeberg 3, 1000 Brussel, van de rechten en verplichtingen met betrekking tot de portefeuille kredieten, zoals vastgelegd door de partijen in hun overeenkomst van 9 januari 2001, met bijlagen.

Conforme´ment a` l’article 30 de la loi du 22 mars 1993, la Commission bancaire et financie`re a autorise´ la cession par la socie´te´ en nom collectif « A. D’Hooge, C. Heilman et D. Serruys », en liquidation, e´galement deńommeé « Discontokantoor van Oostende-Veurne », Koning Albert I laan 131, 8200 Brugge-Sint-Michiels, a` la socie´te´ anonyme « Fortis Banque », Montagne du Parc 3, 1000 Bruxelles », des droits et obligations relatifs au portefeuille cre´dits, telle que re´gleé par les parties dans leur convention du 9 janvier 2001, ainsi que ses annexes.


Aux termes de l’article 31 de la loi du 22 mars 1993, toute cession entre e´tablissements de cre´dit ou entre de tels e´tablissements et d’autres institutions financie`res des droits et obligations re´sultant des ope´rations des e´tablissements ou entreprises concerne´s et autoriseé conforme´ment a` l’article 30 de ladite loi, est opposable aux tiers de`s la publication au Moniteur belge de l’autorisation de la Commission bancaire et financie`re.

Bruxelles, le 27 février 2002.


De Voorzitter, E. Wymeersch.

Le Pre´sident, E. Wymeersch.

[C − 2002/03089] Besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen met betrekking tot de lijst van de beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Unie die het voornemen hebben meegedeeld om in Belgie¨ beleggingsdiensten in vrij verkeer te verrichten

[C − 2002/03089] Arreˆte´ de la Commission bancaire et financie`re relatif a` la liste des entreprises d’investissement qui rele`vent du droit d’Etats non membres de l’Union europeénne qui ont notifie´ leur intention de fournir des services d’investissement en Belgique sous le re´gime de la libre prestation de services

De Commissie voor het Bank- en Financiewezen maakt met toepassing van artikel 111 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs en artikelen 4 en 34 van het koninklijk besluit van 20 december 1995 betreffende de buitenlandse beleggingsondernemingen, jaarlijks de lijst op van de beleggingsondernemingen die ressorteren onder het recht van Staten die geen lid zijn van de Europese Unie die het voornemen hebben meegedeeld om in Belgie¨ beleggingsdiensten in vrij verkeer te verrichten.

Conforme´ment a` l’article 111 de la loi du 6 avril 1995 relative aux marche´s secondaires, au statut des entreprises d’investissement et a` leur controˆle, aux interme´diaires et conseillers en placements et aux articles 4 et 34 de l’arreˆte´ royal du 20 décembre 1995 relatif aux entreprises d’investissement e´trange`res, la Commission bancaire et financie`re e´tablit annuellement la liste des entreprises d’investissement qui rele`vent du droit d’Etats non membres de l’Union europeénne qui ont notifie´ leur intention de fournir des services d’investissement en Belgique sous le re´gime de la libre prestation de services.

De lijst van de buitenlandse beleggingsondernemingen die de Commissie voor het Bank- en Financiewezen een kennisgeving hebben gedaan voor eéń of meer diensten als bedoeld in artikel 46 van de wet van 6 april 1995, wordt op 31 december 2001 als volgt vastgelegd :

La liste des entreprises e´trange`res qui ont adresse´ a` la Commission bancaire et financie`re une notification portant sur un ou plusieurs services vise´s a` l’article 46 de la loi du 6 avril 1995, s’e´tablit au 31 décembre 2001 comme suit :

10086



10087

Bruxelles, le 28 janvier 2002.

Brussel, 28 januari 2002. E. Wymeersch, Voorzitter (*) Beleggingsdiensten als bedoeld in de bijlage, deel A van de richtlijn 93/22/EEG van de Raad van 10 mei 1993 betreffende het verrichten van diensten op het gebied van beleggingen in effecten : • 1a. het ontvangen en doorgeven voor rekening van beleggers, van orders met betrekking tot eéń of meer financie¨le instrumenten; • 1b. het uitvoeren van dergelijke orders voor rekening van derden;

E. Wymeersch, Pre´sident (*) Services d’investissement vise´s dans l’annexe, section A, de la directive 93/22/CEE du Conseil du 10 mai 1993 concernant les services d’investissement dans le domaine des valeurs mobilie`res : • 1a. la rećeption et la transmission, pour le compte d’investisseurs, d’ordres portant sur un ou plusieurs instruments financiers; • 1b. l’exećution de ces ordres pour le compte de tiers;

10088


• 2. het handelen voor eigen rekening in eender welk financie¨le instrumenten; • 3. het per clie¨nt op discretionaire basis beheren van beleggingsportefeuilles op grond van een door de beleggers gegeven opdracht, voor zover die portefeuilles eéń of meer financie¨le instrumenten bevatten; • 4a. de overname van uitgiften van alle of bepaalde financie¨le instrumenten; • 4b. de plaatsing van uitgiften van alle of bepaalde financie¨le instrumenten.

• 2. la ne´gociation pour compte propre de tout instrument financiers; • 3. la gestion, sur une base discre´tionnaire et individualiseé, de portefeuilles d’investissement dans le cadre d’un mandat donne´ par les investisseurs lorsque ces portefeuilles comportent un ou plusieurs instruments financiers; • 4a. la prise ferme en ce qui concerne les e´missions de tout ou partie des instruments financiers; • 4b. le placement d’e´missions de tout ou partie des instruments financiers.

* POUVOIR JUDICIAIRE

RECHTERLIJKE MACHT [S − C − 2002/09241] Rechtbank van eerste aanleg te Anwerpen. — Erratum

[S − C − 2002/09241] Tribunal de premie`re instance d’Anvers. — Erratum

In het Belgisch Staatsblad n° 75 van 5 maart 2002, blz. 8406, dient in de zestiende lijn van de Nederlandstalige tekst, het cijfer 29 te worden vervangen door het cijfer 30.

Au Moniteur belge n° 75 du 5 mars 2002, page 8406, à la seizie`me ligne du texte français, le chiffre 29 doit eˆtre remplace´ par le chiffre 30.

* MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN Controledienst voor de Verzekeringen [2002/95009]

MINISTERE DES AFFAIRES ECONOMIQUES Office de Contrôle des Assurances [2002/95009]

Inschrijving als hypotheekonderneming overeenkomstig de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet

Inscription comme entreprise hypothécaire conformément à la loi du 4 août 1992 relative au crédit hypothécaire

Bij beslissing van de Controledienst voor de Verzekeringen van 25 februari 2002 wordt ingeschreven als hypotheekonderneming de naamloze vennootschap « Artesia Banking Corporation », waarvan de maatschappeliijke zetel gevestigd is Koning Albert II-laan 30, bus 2, te 1000 Brussel. Deze inschrijving treedt in werking vanaf 1 april 2002. (6067)

Par décision de l’Office de Contrôle des Assurances du 25 février 2002 est inscrite comme entreprise hypothécaire la société anonyme « Artesia Banking Corporation », dont le siège social est situé boulevard du Roi Albert II 30, bte 2, à 1000 Bruxelles. Cette inscription produit ses effets au 1er avril 2002.

(6067)

*

MINISTERIE VAN JUSTITIE

MINISTERE DE LA JUSTICE

[S − C − 2002/09239] Rechterlijke Orde. — Vacante betrekkingen

[S − C − 2002/09239] Ordre judiciaire. — Places vacantes

— adjunct-griffier bij het vredegerecht van het kanton Elsene : 1 (*); vanaf 1 december 2002; — beambte bij de griffie van het vredegerecht van het kanton : — Zomergem : 1; — Thuin : 1. De kandidaturen voor een benoeming in de Rechterlijke Orde moeten bij een ter post aangetekend schrijven aan de heer Minister van Justitie, Directoraat-Generaal, Rechterlijke Organisatie, Dienst Personeelszaken - 3/P/R.O. II., Waterloolaan 115, 1000 Brussel, worden gericht binnen een termijn van eéń maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad (artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek). De kandidaten dienen een afschrift bij te voegen van het bewijs dat zij geslaagd zijn voor het examen voor de griffies en parketten van hoven en rechtbanken, ingericht door de Minister van Justitie, en dit voor het ambt waarvoor zij kandidaat zijn. Voor elke kandidatuurstelling dient een afzonderlijk schrijven te worden gericht. De kennis van het Nederlands en van het Frans is vereist van de kandidaten voor de vacante plaatsen in de griffie van de gerechten die aangeduid zijn met een sterretje (*), overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 53 en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.

— greffier adjoint a` la justice de paix du canton d’Ixelles : 1 (*) a` partir du 1er decembre 2002; — employe´ au greffe de la justice de paix du canton de : — Zomergem : 1; — Thuin : 1. Les candidatures a` une nomination dans l’Ordre judiciaire doivent eˆtre adresse´s par lettre recommandeé a` la poste à M. le Ministre de la Justice, Direction geńe´rale de l’Organisation judiciaire, Service du personnel 3/P/O.J.II., boulevard de Waterloo 115, 1000 Bruxelles, dans un de´lai d’un mois a` partir de la publication de la vacance au Moniteur belge (article 287 du Code judiciaire). Les candidats sont prie´s de joindre une copie de l’attestation de reússite de l’examen organise´ par le Ministre de la Justice, pour les greffes et les parquets des cours et tribunaux et ce pour l’emploi qu’ils postulent. Une lettre se´pareé doit eˆtre adresseé pour chaque candidature. La connaissance de la langue française et de la langue neérlandaise est exigeé des candidats aux emplois vacants dans le greffe des juridictions marqueés d’une aste´risque (*), conforme´ment aux dispositions des articles 53 et 54bis de la loi du 15 juin 1935 sur l’emploi des langues en matie`re judiciaire.


10089

[S − C − 2002/09240] Rechterlijke Orde. — Vacante betrekkingen. — Erratum

[S − C − 2002/09240] Ordre judiciaire. — Places vacantes. — Erratum

In het Belgisch Staatsblad van 12 februari 2002, bladzijde 4649, regel 18, lezen : - Elsene : 1 (*); in plaats van : - Elsene : 2 (*); In het Belgisch Staatsblad van 27 februari 2002, bladzijde 7640, regel 38, is de vacante plaats van beambte bij de griffie van het vredegerecht van het kanton Pe´ruwelz-Leuze-en-Hainaut, geannuleerd.

Au Moniteur belge du 12 février 2002, page 4649, ligne 18, lire : - Ixelles : 1 (*), au lieu de : - Ixelles : 2 (*); Au Moniteur belge du 27 février 2002, page 7640, ligne 38, la place vacante d’employe´ au greffe de la justice de paix du canton de Pe´ruwelz-Leuze-en-Hainaut, est annuleé.

*

MINISTERIE VAN AMBTENARENZAKEN

MINISTERE DE LA FONCTION PUBLIQUE

[C − 2002/02049] 8 MAART 2002. — Omzendbrief nr. 518 Lineaire loonsverhoging van 1 % Uitvoering voor de bijzondere graden

[C − 2002/02049] 8 MARS 2002. — Circulaire n° 518 Augmentation lineáire de 1 % Exećution pour les grades particuliers

Aan de besturen en andere diensten van de federale administraties, de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het gezag, de controle of het toezicht van de Staat en de openbare instellingen van sociale zekerheid.

Aux administrations et autres services des administrations fe´de´rales, aux organismes d’inte´reˆt public soumis a` l’autorite´, au pouvoir de controˆle ou de tutelle de l’Etat et aux institutions publiques de sećurite´ sociale.

Mevrouw de Minister,

Madame la Ministre,

Mijnheer de Minister,

Monsieur le Ministre,

Mijnheer de Staatssecretaris,

Monsieur le Sećretaire d’Etat,

Deze omzendbrief betreft de modaliteiten tot uitvoering van het lineaire luik van de hervorming der loopbanen voor wat betreft de bijzondere graden. Voor het niet-lineaire luik ervan zullen later andere initiatieven genomen worden. In het Belgisch Staatsblad van 18 januari 2002 zijn verschillende koninklijke besluiten bekendgemaakt die, in het raam van de hervorming der loopbanen, de weddenschalen verbonden aan de gemene graden van de niveaus 4, 3, 2 en 2+ met 1 % verhogen, evenals het bedrag van de gewaarborgde bezoldiging en de grensbedragen voor de toekenning van de haard- of standplaatstoelage. Het tijdsschema voor de uitvoering van deze lineaire verhoging is als volgt vastgelegd : — Op 1 januari 2002 : de weddenschalen van de niveaus 4 en 3; de gewaarborgde bezoldiging; de grensbedragen van de haard- of standplaatstoelage. — Op 1 juni 2002 : de weddenschalen van niveau 2. — Op 1 oktober 2002 : de weddenschalen van niveau 2+. Vanzelfsprekend moeten de weddenschalen verbonden aan de bijzondere graden in dezelfde mate en op dezelfde data als de weddenschalen van de gemene graden worden aangepast. Met het oog op de uitbetaling der wedden en in afwachting van de aanpassing der reglementaire teksten, hebben mijn diensten daartoe aan de diensten belast met de uitbetaling van de wedden van de personeelsleden, deze naar behoren aangepaste weddenschalen medegedeeld. U wordt verzocht de nodige ontwerpbesluiten tot aanpassing van de weddenschalen van de bijzondere graden voor te bereiden en deze voor administratieve en begrotingscontrole in te dienen. Daartoe heeft u bij brief van 7 januari 2002 (ref. 1/22.338) deze verhoogde weddenschalen ontvangen. Gezien het principe van de lineaire loonsverhoging van 1 % voor de bijzondere graden in Comite´ B werd onderhandeld op 27 februari 2002 (protocol nr. 410 van 4 maart 2002) hoeven de betrokken uitvoeringsbesluiten niet meer aan de onderhandelingsprocedure te worden onderworpen.

La présente circulaire concerne les modalités d’exécution du volet linéaire de la réforme des carrières ce qui concerne les grades particuliers. Pour le volet non-linéaire, d’autres initiatives seront prises ultérieurrement. Au Moniteur belge du 18 janvier 2002 ont e´te´ publie´s plusieurs arreˆte´s royaux qui visent, dans le cadre de la re´forme des carrie`res, a` augmenter de 1 % les ećhelles de traitement des grades communs des niveaux 4, 3, 2 et 2+, ainsi que le montant de la re´tribution garantie et les montants-limites pour l’octroi de l’allocation de foyer ou de re´sidence. Le calendrier d’exećution de cette augmentation lineáire est fixe´ comme suit : — Au 1er janvier 2002 : les ećhelles de traitement des niveaux 4 et 3; la re´tribution garantie; les montants-limites de l’allocation de foyer ou de re´sidence. — Au 1er juin 2002 : les ećhelles de traitement du niveau 2. — Au 1er octobre 2002 : les ećhelles de traitement du niveau 2+. Il va de soi que les ećhelles de traitement lieés aux grades particuliers doivent eˆtre adapteés dans la meˆme mesure et aux meˆmes dates que les ećhelles de traitement des grades communs. A cet effet, en vue de la liquidation des traitements et dans l’attente de l’adaptation des textes re´glementaires, mes services ont transmis aux services charge´s de l’exećution du paiement des traitements des membres de personnel, ces ećhelles de traitement duˆment adapteés. Vous eˆtes prie´s de pre´parer les projets d’arreˆte´s nećessaires adaptant les ećhelles de traitement des grades particuliers et de les soumettre au controˆle administratif et budge´taire. Vous avez reçu lesdites ećhelles de traitement majoreés par lettre du 7 janvier 2002 (re´f. 1/22.338) Vu que le principe de l’augmentation lineáire de 1 % pour les grades particuliers a e´te´ ne´gocie´ au Comite´ B le 27 février 2002 (protocole n° 410 du 4 mars 2002), les arreˆte´s d’exećution concerne´s ne doivent plus eˆtre soumis a` la proce´dure de ne´gociation.

Graag ontving ik deze ontwerpbesluiten zo vlug mogelijk en dit uiterlijk op 30 maart 2002.

J’aimerais recevoir ces projets d’arreˆte´s le plus rapidement possible et ce au plus tard le 30 mars 2002.

De Minister van Ambtenarenzaken, L. VAN DEN BOSSCHE

Le Ministre de la Fonction publique, L. VAN DEN BOSSCHE

10090

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE [C − 2002/02060]

[C − 2002/02060]

8 MAART 2002. — Omzendbrief nr. 519 betreffende de vaststelling van de normen van niveau D in het kader van de hervorming der loopbanen

8 MARS 2002. — Circulaire n° 519 relative a` la fixation des normes du niveau D dans le cadre de la re´forme des carrie`res

Aan de besturen en andere diensten van de federale administraties en de instellingen van openbaar nut onderworpen aan het gezag, de controle of het toezicht van de Staat.

Aux administrations et autres services des administrations fe´de´rales et aux organismes d’inte´reˆt public soumis a` l’autorite´, au pouvoir de controˆle ou de tutelle de l’Etat.

Mevrouw de Minister,

Madame la Ministre,

Mijnheer de Minister,

Monsieur le Ministre,

Mijnheer de Staatssecretaris,

Monsieur le Secre´taire d’Etat,

Een fundamentele vernieuwing van het personeelsbeleid werd in de Copernicusnota als eéń van de voornaamste pijlers in de Copernicushervorming naar voren geschoven. De modernisering van de loopbaan van de federale ambtenaar staat hierbij centraal.

Un changement radical d’orientation dans la politique du personnel est conside´re´ dans la note Copernic comme l’un des principaux piliers de cette re´forme. La modernisation de la carrie`re des agents fe´de´raux occupe ici une place centrale.

Deze nieuwe federale loopbaan onderscheidt in de toekomst voor de ambtenaren van de huidige niveaus 4, 3, 2 en 2+ drie functieniveaus waarbij het niveau van « medewerker » (niveau D) equivalent is aan de functies die momenteel uitgeoefend worden door ambtenaren van niveau 3 en 4.

Cette nouvelle carrie`re fe´de´rale distinguera a` l’avenir pour les agents des actuels niveaux 4, 3, 2 et 2+ trois niveaux de fonctions parmi lesquels le niveau de « collaborateur » (niveau D) est e´quivalent aux fonctions actuellement exerceés par des agents des niveaux 3 et 4.

Voor de technische en administratieve loopbaan van niveau D blijft het principe van normen van sociale programmatie behouden. Door een verhoging van deze normen worden er bijkomende loopbaanperspectieven gecreeërd.

Pour les carrie`res administratives et techniques du niveau D, le principe des normes de programmation sociale est maintenu. Des perspectives supple´mentaires de carrie`re sont creéés par l’augmentation de ces normes.

Bovendien zorgt de berekeningswijze ervoor dat eventuele nalatigheden op het vlak van de toepassing van de normen in het verleden niet worden meegenomen naar de toekomst.

En outre, le mode de calcul permet d’e´viter que d’e´ventuelles lacunes constateés dans le passe´ sur le plan de l’application des normes ne soient re´pe´teés dans l’avenir.

Het resultaat van deze berekening bepaalt definitief het aantal betrekkingen voor elke weddenschaal, met uitzondering van herberekening naar aanleiding van significante personeelsoverdrachten in het raam van herstructurering of overdracht van bevoegdheden.

Le re´sultat de ce calcul de´termine de´finitivement le nombre d’emplois pour chaque ećhelle bare´mique, a` l’exception d’un nouveau calcul a` l’occasion de transferts massifs de personnel dans le cadre d’une restructuration ou d’un transfert de compe´tences.

Om deze berekening uit te voeren dient het aantal statutaire effectieven op 31 december 2001 van niveau 3 bepaald te worden. Onder statutaire effectieven worden verstaan de personeelsleden als fysieke eenheden die met de overheidsdienst verbonden zijn door een statuut, deeltijds of voltijds tewerkgesteld, al dan niet werkelijk in dienst.

Pour effectuer ce calcul, il faut de´terminer le nombre d’effectifs statutaires de niveau 3 au 31 décembre 2001. Par effectifs statutaires, il faut entendre les membres du personnel en tant qu’unite´s physiques qui sont lie´s au service public par un statut et sont occupe´s a` temps plein ou a` temps partiel, reéllement en service ou non.

De ambtenaren van niveau 4 die op 31 december 2001 geslaagd zijn in een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau 3, maar nog niet benoemd werden in dit niveau, zullen eveneens in de calculatie meegenomen worden.

Les agents de niveau 4 qui ont reússi au 31 décembre 2001 une se´lection comparative d’accession au niveau 3 mais n’ont pas encore e´te´ nomme´s a` ce niveau, seront e´galement repris dans le calcul.

U wordt verzocht om de volgende gegevens mee te delen :

Vous eˆtes prie´s de communiquer les donneés suivantes :

— het aantal statutaire effectieven op 31 december 2001 van respectievelijk de gemene administratieve en de gemene technische graden van niveau 3 onderverdeeld per weddenschaal;

— le nombre d’effectifs statutaires au 31 décembre 2001 respectivement des grades administratifs communs et des grades techniques communs de niveau 3, re´partis par ećhelle de traitement;

— het aantal personeelsleden die slaagden in een vergelijkende selectie voor overgang naar niveau 3 en het aantal personeelsleden die slaagden in de bekwaamheidsproef voor bevordering naar rang 32 op 31 december 2001, maar die nog niet benoemd of bevorderd werden in betrokken niveau of rang;

— le nombre de membres du personnel qui ont reússi une se´lection comparative d’accession au niveau 3 et le nombre de membres du personnel qui ont reússi l’ e´preuve d’aptitude a` la promotion au rang 32 au 31 décembre 2001, mais qui n’ont pas encore e´te´ nomme´s ou promus au niveau ou rang inte´resse´;

— het aantal betrekkingen van niveau 3 onderverdeeld per weddenschaal (zie het MB genomen ter uitvoering van het koninklijk besluit tot vaststelling van de personeelsformatie).

— le nombre d’emplois de niveau 3 re´partis par ećhelle de traitement (voir l’AM pris en exećution de l’arreˆte´ royal fixant le cadre organique).

Ter voorbereiding van de bilaterale contacten met uw diensten wordt ter informatie eveneens gevraagd om in een tweede tabel relevante gegevens mee te delen aangaande de bijzondere graden van niveau 3.

Afin de pre´parer les contacts bilate´raux avec vos services, il est e´galement demande´ de communiquer a` titre d’information dans le deuxie`me tableau les donneés pertinentes relatives aux grades particuliers de niveau 3.

PRAKTISCHE MODALITEITEN De samenvattende tabellen, behoorlijk aangevuld, gevoegd als bijlage bij deze omzendbrief dienen mij uiterlijk tegen 31 maart 2002 bezorgd te worden. U stuurt deze documenten per elektronisch bericht aan [email protected] Ik dank u bij voorbaat voor de medewerking.

MODALITES PRATIQUES Les tableaux synoptiques, duˆment comple´te´s, annexe´s a` la pre´sente circulaire doivent m’eˆtre transmis au plus tard le 31 mars 2002. Veuillez envoyer ces documents par e-mail a` [email protected]

De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen, L. VAN DEN BOSSCHE

Le Ministre de la Fonction publique et de la Modernisation de l’administration, L. VAN DEN BOSSCHE

Je vous remercie a` l’avance de votre collaboration.

Bijlage — Annexe

Algemene graden — Grades communs Graad — Grade

Weddenschaal — Echelle bare´mique 30A

klerk – commis

30C

klerk – commis

30F

klerk – commis

30H

klerk – commis

30I

Totaal - Total Geslaagden niveau 4 voor selectie overgang naar niveau 3 op 31.12.2001 Laureáts niveau 4 se´lection accession au niveau 3 au 31.12.2001 vakman – ouvrier spećialiste

30D

vakman – ouvrier spećialiste

30E


30G


30J

werkmeester – chef d’atelier

32B

Totaal - Total Geslaagden bekwaamheidsproef bevordering tot rang 32 Laureáts e´preuve d’aptitude promotion au rang 32 Geslaagden niveau 4 voor selectie overgang naar niveau 3 op 31.12.2001 Laureáts niveau 4 se´lection accession au niveau 3 au 31.12.2001 30B

operateur-mechanograaf ope´rateur-mećanographe

30F

hoofdoperateur-mechanograaf chef ope´rateur-mećanographe

32A

hoofdoperateur-mechanograaf chef ope´rateur-mećanographe

32B

Totaal - Total

10091

operateur-mechanograaf ope´rateur-mećanographe

Aantal betrekkingen — Nombre d’emplois


klerk - commis

Statutaire effectieven 31.12.2001 — Effectifs statutaires au 31.12.2001

10092

Bijzondere graden — Grades particuliers

Graad — Grade

Weddenschaal — Echelle bare´mique

Statutaire effectieven 31.12.2001 — Effectifs statutaires au 31.12.2001

Geslaagden selectie overgang naar niveau 3 op 31.12.2001 — Laureáts se´lection accession au niveau 3 au 31.12.2001

Aantal betrekkingen — Nombre d’emplois



10093

MINISTERIE VAN TEWERKSTELLING EN ARBEID

MINISTERE DE L’EMPLOI ET DU TRAVAIL

[2002/12418] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend rechter in sociale zaken als werkgever bij de arbeidsrechtbank van Brugge ter vervanging van de heer Carlo Vansteenkiste, vanaf 22 december 2002

[2002/12418] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un juge social effectif au titre d’employeur au tribunal du travail de Bruges en remplacement de M. Carlo Vansteenkiste, à partir du 22 décembre 2002

De betrokken organisaties worden verzocht de kandidaturen voor te dragen overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het koninklijk besluit van 7 april 1970 en uiterlijk binnen de drie maanden na de bekendmaking van dit bericht. De voordrachten van de kandidaten moeten worden gericht aan het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Dienst Arbeidsgerechten, Belliardstraat 51, 1040 Brussel. Bij de lijsten wordt voor elk der voorgedragen kandidaten een uittreksel van de geboorteakte gevoegd.

Les organisations représentatives intéressées sont invitées à présenter les candidatures à cette fonction, conformément aux articles 2 et 3 de l’arrêté royal du 7 avril 1970, et au plus tard dans les trois mois qui suivent la publication du présent avis. Ces présentations doivent eˆtre adressées au Ministère de l’Emploi et du Travail, Service des Juridictions du travail, rue Belliard 51, à 1040 Bruxelles. Les listes seront accompagnées d’un extrait d’acte de naissance pour chacun des candidats présentés.

[2002/12406] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend rechter in sociale zaken als werknemer-bediende bij de arbeidsrechtbank van Brugge, ter vervanging van Mevr. Gerlinda Lukacs

[2002/12406] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un juge social effectif au titre de travailleuremployé au tribunal du travail de Bruges en remplacement de Mme Gerlinda Lukacs


Les organisations représentatives intéressées sont invitées à présenter les candidatures à cette fonction conformément aux articles 2 et 3 de l’arrêté royal du 7 avril 1970 et au plus tard dans les trois mois qui suivent la publication du présent avis. Ces présentations doivent être adressées au Ministère de l’Emploi et du Travail, Service des Juridictions du travail, rue Belliard 51, à 1040 Bruxelles. Les listes seront accompagnées d’un extrait d’acte de naissance pour chacun des candidats présentés.

[2002/12420] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend rechter in sociale zaken als werknemer-arbeider bij de arbeidsrechtbank van Kortrijk, Ieper en Veurne ter vervanging van de heer Jozef Hugelier

[2002/12420] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un juge social effectif au titre de travailleur-ouvrier au tribunal du travail de Courtrai, Ypres, Furne en remplacement de M. Jozef Hugelier



[2002/12416] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend raadsheer in sociale zaken als werkgever bij het arbeidshof van Gent ter vervanging van de heer Paul Aelbrecht, vanaf 3 augustus 2002

[2002/12416] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un conseiller social effectif au titre d’employeur à la cour du travail de Gand en remplacement de M. Paul Aelbrecht, à partir du 3 août 2002



10094


[2002/12424] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend raadsheer in sociale zaken als werknemer bij het arbeidshof van Gent ter vervanging van de heer Marc Vermeulen, vanaf 20 juni 2002

[2002/12424] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un conseiller social effectif au titre d’employeur à la cour du travail de Gand en remplacement de M. Marc Vermeulen, à partir du 20 juin 2002



[2002/12407] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend raadsheer in sociale zaken als werknemer-bediende bij het arbeidshof van Brussel, ter vervanging van de heer Herman Vanderhaegen

[2002/12407] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un conseiller social effectif au titre de travailleuremployé à la cour du travail de Bruxelles en remplacement de M. Herman Vanderhaegen


Les organisations représentatives intéressées sont invitées à présenter les candidatures à cette fonction conformément aux articles 2 et 3 de l’arrêté royal du 7 avril 1970 et au plus tard dans les trois mois qui suivent la publication du présent avis. Ces présentations doivent être adressées au Ministère de l’Emploi et du Travail, Service des Juridictions du travail, rue Belliard 51, à 1040 Bruxelles. Les listes seront accompagnées d’un extrait d’acte de naissance pour chacun des candidats présentés.

[2002/12422] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend raadsheer in sociale zaken als werknemer-bediende bij het arbeidshof van Antwerpen ter vervanging van de heer Mathieu Verjans

[2002/12422] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un conseiller social effectif au titre de travailleuremployé à la cour du travail d’Anvers en remplacement de M. Mathieu Verjans



[2002/12426] Arbeidsgerechten. — Bericht aan de representatieve organisaties. — Openstaande plaats van een werkend raadsheer in sociale zaken als werknemer-arbeider bij het arbeidshof van Gent ter vervanging van de heer Frederic Coppens, vanaf 29 mei 2002

[2002/12426] Juridictions du travail. — Avis aux organisations représentatives. — Place vacante d’un conseiller social effectif au titre de travailleurouvrier à la cour du travail de Gand en remplacement de M. Frederic Coppens, à partir du 29 mai 2002





VLAAMSE GEMEENSCHAP — COMMUNAUTE FLAMANDE MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP [C − 2002/35312] Overeenkomst ter Bestrijding van Doping. — Neerlegging van de ratificatie-instrumenten. — Erratum In het Belgisch Staatsblad van 22 februari 2002 (blz. 6949-6960) (Ed. 2) werd de Nederlandse vertaling van de Overeenkomst ter Bestrijding van Doping gepubliceerd evenwel zonder de bijlage die hierna volgt : Bijlage Referentielijst van verboden dopingstoffen en -methoden I. Verboden groepen van stoffen : A. Stimulantia B. Narcotica C. Anabole steroı¨den D. Be`tablokkers E. Diuretica F. Peptide hormonen en analoga II. Verboden dopingmethoden : A. Bloeddoping B. Farmacologische, chemische en fysieke manipulatie III. Groepen van verboden middelen onder bepaalde omstandigheden : A. Alcohol B. Marihuana C. Lokale anesthetica D. Corticosteroı¨den Voorbeelden : I. Verboden groepen van stoffen : A. Stimulantia : amfepramon amfetaminil amifenazol amfetamine benzfetamine coffeı¨ne* cathine chloorfentermine clobenzorex clorprenaline cocaı¨ne cropropamide (bestanddeel van ″micorene″) crotetamide (bestanddeel van ″micorene″) dimetamfetamine efedrine etafedrine etamivan etilamfetamine fencamfamine fenetylline fenproporex furfenorex mefenorex methamfetamine methoxyfenamine methylefedrine methylfenidaat morazon nicethamide pemoline pentetrazol fendimetrazine

10095

10096

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE fenmetrazine fentermine fenylpropanolamine pipradol prolintan propylhexedrine pyrovaleron strychnine en verwante stoffen * In geval van coffeı¨ne wordt een monster als positief beschouwd bij een concentratie in de urine hoger dan 12 microgram per milliliter. B. Narcotische analgetica : alfaprodine anileridine buprenorfine codeı¨ne dextromoramide dextropropoxyfeen diamorfine (heroı¨ne) dihydrocodeı¨ne dipipanon ethoheptazine ethylmorfine levorfanol methadon morfine nalbufine pentazocine pethidine fenazocine trimeperidine en verwante stoffen C. Anabole steroı¨den : bolasteron boldenon clostebol dehydrochloormethyltestosteron fluoxymesteron mesterolon metadie¨non metenolon methyltestosteron nandrolon norethandrolon oxandrolon oxymesteron oxymetholon stanozolol testosteron* en verwante stoffen * In geval van testosteron wordt een monster als positief beschouwd indien de toediening van testosteron of een andere manipulatie leidt tot een testosteron/epitestosteron ratio in de urine die groter is dan 6. D. Be`tablokkers : acebutolol alprenolol atenolol labetalol metoprolol nadolol oxprenolol propanolol sotalol en verwante stoffen. E. Diuretica : acetazolamide amiloride bendroflumethiazide benzthiazide bumetanide canrenoı¨nezuur chloormerodrine

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE chloortalidon diclofenamide etacrynezuur furosemide hydrochloorthiazide mersalyl spironolacton triamtereen en verwante stoffen. F. Peptide hormonen en analoga : choriongonadotrofine (HCG – menselijk choriongonadotrofine) corticotropine (ACTH) groeihormoon (HGH, somatotropine) II. Verboden methoden : A. Bloeddoping B. Farmacologische, chemische en fysieke manipulatie III. Groepen van verboden middelen onder bepaalde omstandigheden : A. Alcohol B. Marihuana C. Lokale anesthetica D. Corticosteroıˆden Nota Bovenstaande lijst is de lijst van verboden groepen van dopingstoffen en –methoden die is aangenomen door het Internationaal Olympisch Comite´ in april 1999. In de bijlage bij de Franse tekst moet onder « Exemples » bij I A « clobenzorex » te worden ingevoegd en dient « clopreńaline » gelezen te worden als « clorpreńaline ». Onder I B dient « trimape´ridine » gelezen te worden als « trimepe´ridine », onder I D « ace´tutolol » als « ace´butolol », « me´taprolol » als « me´toprolol »

TRADUCTION MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FLAMANDE [C − 2002/35312] Convention contre le Dopage. — De´poˆt des instruments de ratification. — Erratum Au Moniteur belge du 22 février 2002, p. 6949-6960 (Ed. 2) a e´te´ publieé la traduction neérlandaise de la Convention contre le Dopage, toutefois sans l’annexe qui suit ci-apre`s : Bijlage « Referentielijst van verboden dopingstoffen en -methoden I. Verboden groepen van stoffen : A. Stimulantia B. Narcotica C. Anabole steroı¨den D. Be`tablokkers E. Diuretica F. Peptide hormonen en analoga II. Verboden dopingmethoden : A. Bloeddoping B. Farmacologische, chemische en fysieke manipulatie III. Groepen van verboden middelen onder bepaalde omstandigheden : A. Alcohol B. Marihuana C. Lokale anesthetica D. Corticosteroı¨den Voorbeelden : I. Verboden groepen van stoffen : A. Stimulantia : amfepramon amfetaminil amifenazol amfetamine benzfetamine coffeı¨ne* cathine chloorfentermine

10097

10098

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE clobenzorex clorprenaline cocaı¨ne cropropamide (bestanddeel van ″micorene″) crotetamide (bestanddeel van ″micorene″) dimetamfetamine efedrine etafedrine etamivan etilamfetamine fencamfamine fenetylline fenproporex furfenorex mefenorex methamfetamine methoxyfenamine methylefedrine methylfenidaat morazon nicethamide pemoline pentetrazol fendimetrazine fenmetrazine fentermine fenylpropanolamine pipradol prolintan propylhexedrine pyrovaleron strychnine en verwante stoffen * In geval van coffeı¨ne wordt een monster als positief beschouwd bij een concentratie in de urine hoger dan 12 microgram per milliliter. B. Narcotische analgetica : alfaprodine anileridine buprenorfine codeı¨ne dextromoramide dextropropoxyfeen diamorfine (heroı¨ne) dihydrocodeı¨ne dipipanon ethoheptazine ethylmorfine levorfanol methadon morfine nalbufine pentazocine pethidine fenazocine trimeperidine en verwante stoffen C. Anabole steroı¨den : bolasteron boldenon clostebol dehydrochloormethyltestosteron fluoxymesteron mesterolon metadie¨non metenolon

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE methyltestosteron nandrolon norethandrolon oxandrolon oxymesteron oxymetholon stanozolol testosteron* en verwante stoffen * In geval van testosteron wordt een monster als positief beschouwd indien de toediening van testosteron of een andere manipulatie leidt tot een testosteron/epitestosteron ratio in de urine die groter is dan 6. D. Be`tablokkers : acebutolol alprenolol atenolol labetalol metoprolol nadolol oxprenolol propanolol sotalol en verwante stoffen. E. Diuretica : acetazolamide amiloride bendroflumethiazide benzthiazide bumetanide canrenoı¨nezuur chloormerodrine chloortalidon diclofenamide etacrynezuur furosemide hydrochloorthiazide mersalyl spironolacton triamtereen en verwante stoffen. F. Peptide hormonen en analoga : choriongonadotrofine (HCG – menselijk choriongonadotrofine) corticotropine (ACTH) groeihormoon (HGH, somatotropine) II. Verboden methoden : A. Bloeddoping B. Farmacologische, chemische en fysieke manipulatie III. Groepen van verboden middelen onder bepaalde omstandigheden : A. Alcohol B. Marihuana C. Lokale anesthetica D. Corticosteroıˆden

Note Bovenstaande lijst is de lijst van verboden groepen van dopingstoffen en –methoden die is aangenomen door het Internationaal Olympisch Comite´ in april 1999 ». Dans l’Annexe au texte français il y a lieu d’inse´rer sous « Exemples IA » le mot « clobenzorex » et de lire « clorpreńaline » au lieu de « clopreńaline ». Sous I B il y a lieu de lire « trimepe´ridine » au lieu de « trimape´ridine » et sous I D « ace´butolol » et « me´toprolol » au lieu de « ace´tutolol » et « me´taprolol ».

10099

10100


COMMUNAUTE FRANÇAISE — FRANSE GEMEENSCHAP

MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FRANÇAISE [2002/29127] Jury de la Communauté française organisant l’épreuve préparatoire à l’enseignement professionnel secondaire complémentaire - Section « soins infirmiers ». — Session de 2002. — Appel aux candidats

La première session s’ouvrira le 4 juin 2002.

La deuxième session s’ouvrira le 2 septembre 2002.

Les inscriptions doivent être envoyées, par lettre recommandée, à l’adresse suivante :

Ministère de la Communauté française, Direction générale de l’Enseignement obligatoire, bureau 5531, Cité administrative de l’Etat, quartier Arcades, bloc D, 5e étage, boulevard Pachéco 19, bte 0, 1010 Bruxelles; le 12 avril au plus tard pour la première session et le 12 juillet au plus tard pour la seconde session, le cachet de la poste faisant foi. (Toutefois, à l’issue de la séance de proclamation des résultats de la première session, les candidats en situation d’ajournement partiel auront la latitude de s’inscrire directement auprès du secrétaire pour les épreuves de la 2e session). La demande de participation aux épreuves sera libellée conformément au modèle ci-après. Elle sera obligatoirement accompagnée de deux photos récentes format « carte d’identité ». Pour être autorisé à prendre part aux épreuves, chaque candidat se munira nécessairement de sa carte d’identité (ou d’un document officiel en tenant lieu). Un extrait d’acte de naissance ou une copie de la carte d’identité sera joint à la demande de participation ainsi que la preuve originale du versement de la somme de 50 euros au compte n° 091-2110515-18 du comptable des recettes du Ministère de la Communauté française, à 1010 Bruxelles. Sur le volet du versement apparaîtront le nom et le prénom du candidat ainsi que l’épreuve choisie. Seuls les candidats en situation d’ajournement partiel lors de la première session sont dispensés du paiement des frais d’inscription pour la seconde session. Les candidats doivent être âgés de 18 ans au moins le 31 décembre 2002. Le programme de l’examen peut être envoyé sur simple demande. L’interrogation orale portera uniquement sur les branches fixées par l’article 16 de l’arrêté du Gouvernement de la Communauté française du 6 mars 1995. Un dictionnaire courant de poche pourra être utilisé lors de l’épreuve écrite. Seront exclus les dictionnaires particuliers (synonymes, étymologiques, de conjugaison, etc.) ainsi que les dictionnaires électroniques. Lors de l’épreuve de mathématiques, l’utilisation d’une calculatrice sera autorisée. Toute fraude ou tentative de fraude dûment constatée entraînera l’exclusion de la session. Les inscriptions tardives ne seront pas prises en considération. Tout renseignement complémentaire peut être obtenu au 02-210 56 23 ou 210 56 10.


MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FRANÇAISE DIRECTION GENERALE DE L’ENSEIGNEMENT OBLIGATOIRE

JURY CENTRAL

Demande de participation aux épreuves du jury de la Communauté française

Première/deuxième (1) session de 2002 : .............................................................................................

Je soussigné(e) :

Nom (en majuscules) (2) : ........................................................................................................................

Prénoms : .....................................................................................................................................................

Né(e) à : ........................................................................, le ........................................................................

Adresse complète : rue ........................... ........................... n° ........................... bte ...........................

Code postal ................................................................ Localité ................................................................

N° de téléphone : .......................................................................................................................................

Désire subir devant le jury central les examens du (3) : O

Jury préparatoire aux études d’accoucheuse, d’infirmier gradué, d’infirmière graduée, de gradué(e) en ergothérapie, de gradué(e) en logopédie, d’assistant(e) de laboratoire clinique et de gradué(e) en diététique.

O

Jury préparatoire à l’enseignement professionnel secondaire complémentaire section « soins infirmiers ».

Signature :

(1)

Biffer la mention inutile.

(2)

Nom et prénom : les femmes mariées s’inscrivent sous leur nom de jeune fille.

(3)

Indiquer d’une croix l’épreuve choisie.

10101

10102


[2002/29128] Jury de la Communauté française organisant l’épreuve préparatoire aux études d’enseignement supérieur paramédical de type court. — Sessions de 2002. — Appel aux candidats

La première session s’ouvrira le 27 mai 2002.

La deuxième session s’ouvrira la 26 août 2002.

Les inscriptions doivent être envoyées, par lettre recommandée, à l’adresse suivante : Ministère de la Communauté française, Direction générale de l’Enseignement obligatoire, bureau 5531, Cité administrative de l’Etat, quartier Arcades, bloc D, 5e étage, boulevard Pachéco 19, bte 0, 1010 Bruxelles, le 12 avril au plus tard pour la première session et le 12 juillet au plus tard pour la seconde session, le cachet de la poste faisant foi. (Toutefois, à l’issue de la séance de proclamation des résultats de la première session, les candidats en situation d’ajournement partiel auront la latitude de s’inscrire directement auprès du secrétaire pour les épreuves de la deuxième session).

La demande de participation aux épreuves sera libellée conformément au modèle ci-après. Elle sera obligatoirement accompagnée de deux photos récentes, format « carte d’identité ». Pour être autorisé à prendre part aux épreuves, chaque candidat se munira nécessairement de sa carte d’identité (ou d’un document officiel en tenant lieu).

Un extrait d’acte de naissance ou une copie de la carte d’identité sera joint à la demande de participation ainsi que la preuve originale du versement de la somme de 50 euros au compte n° 091-2110515-18 du comptable des recettes du Ministère de la Communauté française, à 1010 Bruxelles. Sur le volet du versement apparaîtront le nom et le prénom du candidat ainsi que l’épreuve choisie. Seuls les candidats en situation d’ajournement partiel lors de la première session sont dispensés du paiement des frais d’inscription pur la seconde session.

De même, les candidats qui échouent à cette épreuve, pourront participer, lors de la même session, à l’épreuve préparatoire à l’enseignement professionnel secondaire complémentaire - section « soins infirmiers » sans devoir acquitter à nouveau le droit d’inscription.

Les candidats doivent être âgés de 18 ans au moins le 31 décembre 2002.

Le programme de l’examen peut être envoyé sur simple demande.

L’interrogation orale portera uniquement sur les branches fixées par l’article 12 de l’arrêté royal du 17 août 1957.

Un dictionnaire courant de poche pourra être utilisé lors de l’épreuve écrite. Seront exclus les dictionnaires particuliers (synonymes, étymologiques, de conjugaison, etc.) ainsi que les dictionnaires électroniques.

Toute fraude ou tentative de fraude dûment constatée entraînera l’exclusion de la session. Les inscriptions tardives ne seront pas prises en considération. Tout renseignement complémentaire peut être obtenu au 02-210 56 23 ou 210 56 10.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE MINISTERE DE LA COMMUNAUTE FRANÇAISE

DIRECTION GENERALE DE L’ENSEIGNEMENT OBLIGATOIRE

JURY CENTRAL

Demande de participation aux épreuves du jury de la Communauté française

Première/deuxième (1) session de 2002 ..................................................................................................................................

Je soussigné(e) : Nom (en MAJUSCULES) (2) : ..................................................................................................................................................

Prénoms : .......................................................................................................................................................................................

Né(e) à : ........................................................................................, le ........................................................................................

Adresse complète : rue ..............................................., n° ..............................................., bte ...............................................

Code postal ................................................................................. Localité .................................................................................

N° de téléphone : .........................................................................................................................................................................

Désire subir devant le jury central les examens du (3) :

*

Jury préparatoire aux études d’accoucheuse, d’infirmier gradué, d’infirmière graduée, de gradué(e) en ergothérapie, de graduée(e) en logopédie, d’assistant(e) de laboratoire clinique et de gradué(e) en diététique.

*

Jury péparatoire à l’enseignement professionnel secondaire complémentaire - section « soins infirmiers ».

Signature :

(1) Biffer la mention inutile. (2) Nom et prénom : les femmes mariées s’inscrivent sous leur nom de jeune fille. 3) Indiquer d’une croix l’épreuve choisie.

10103

10104


WETTELIJKE BEKENDMAKINGEN EN VERSCHILLENDE BERICHTEN PUBLICATIONS LEGALES ET AVIS DIVERS

Wetgevende Kamers — Chambres législatives BELGISCHE KAMER VAN VOLKSVERTEGENWOORDIGERS

CHAMBRE DES REPRESENTANTS DE BELGIQUE

[C − 2002/20067]

[C − 2002/20067]

Openbare commissievergaderingen

Réunions publiques de commission

Dagorde

Ordre du jour

Woensdag 13 maart 2002

Mercredi 13 mars 2002

Commissie voor de Infrastructuur, het Verkeer en de Overheidsbedrijven

Commission de l’Infrastructure, des Communications et des Entreprises publiques

1. Voortzetting van de werkzaamheden van maandag 11 maart 2002.

1. Poursuite de l’ordre du jour de la reúnion du lundi 11 mars 2002.

2. Hoorzittingen naar aanleiding van de recente regeringsbeslissingen betreffende ABX.

2. Auditions a` la suite des rećentes dećisions du gouvernement au sujet d’ABX.

Dinsdag 12 maart 2002

Mardi 12 mars 2002

Commissie voor de Justitie

Commission de la Justice

1. Wetsvoorstel (de heren Luc Goutry, Jo Vandeurzen en Jos Ansoms) tot wijziging van de wetgeving betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren.

1. Proposition de loi (MM. Luc Goutry, Jo Vandeurzen et Jos Ansoms) modifiant la le´gislation relative a` la protection des biens des personnes totalement ou partiellement incapables d’en assumer la gestion en raison de leur e´tat physique ou mental.

(Stemming over het geheel - Rgt. art. 18.4 a) bis).

(Vote sur l’ensemble - Rgt. art. 18.4 a) bis).

(Rapporteur : de heer Karel Van Hoorebeke.)

(Rapporteur : M. Karel Van Hoorebeke.)

2. Evaluatie van de wet van 1 maart 2000 betreffende de nationaliteit.

2. Evaluation de la loi du 1er mars 2000 concernant la nationalite´.

(Voortzetting en sluiting.)

(Continuation et cloˆture.)

(Rapporteurs : de heer Jo Vandeurzen en Mevr. Jacqueline Herzet.)

(Rapporteurs : M. Jo Vandeurzen et Mme Jacqueline Herzet.)

3. Wetsontwerp betreffende een regeling voor de bescherming van bedreigde getuigen.

3. Projet de loi re´glant la protection des te´moins menace´s.

(Voortzetting, sluiting en stemmingen.)

(Continuation, cloˆture et votes.)

(Rapporteur : Mevr. Karine Lalieux.)

(Rapporteuse : Mme Karine Lalieux.)

Amendementen van de regering, de heren Van Parys, Arens, Bourgeois, Erdman, Giet, Laeremans en Schoofs.

Amendements du gouvernement et de MM. Van Parys, Arens, Bourgeois, Erdman, Giet, Laeremans et Schoofs.

4. Wetsontwerp betreffende het afnemen van verklaringen met behulp van audiovisuele media.

4. Projet de loi relatif a` l’enregistrement de dećlarations au moyen de me´dias audiovisuels.

5. Wetsvoorstel (de heren Geert Bourgeois en Karel Van Hoorebeke) tot wijziging van het Wetboek van strafvordering, wat de herziening van de veroordeling in strafzaken betreft, en tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek, wat de herroeping van het gewijsde betreft.

5. Proposition de loi (MM. Geert Bourgeois et Karel Van Hoorebeke) modifiant le Code d’instruction criminelle, en ce qui concerne la re´vision de la condamnation en matie`re criminelle, et le Code judiciaire, en ce qui concerne la requeˆte civile.

(Voortzetting, sluiting en stemmingen.)

(Continuation, cloˆture et votes.)

(Rapporteur : Mevr. Anne Barzin.)

(Rapporteuse : Mme Anne Barzin.)

Amendementen van de heren Bourgeois en Van Hoorebeke.

Amendements de MM. Bourgeois et Van Hoorebeke.

6. Samengevoegde wetsontwerpen :

6. Projets de loi joints :

— Wetsontwerp tot versterking van de wetgeving tegen het racisme.

— Projet de loi relatif au renforcement de la le´gislation contre le racisme.

— Wetsontwerp ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

— Projet de loi tendant a` lutter contre la discrimination et modifiant la loi du 15 février 1993 creánt un Centre pour l’e´galite´ des chances et la lutte contre le racisme.

Advies van de Raad van State. 7. Wetsvoorstel (de heren Tony Van Parys, Jo Vandeurzen en Servais Verherstraeten) tot verlenging van de verjaringstermijnen voor de niet-correctionaliseerbare misdaden. De namiddagvergadering zal eventueel worden verlengd.

Avis du Conseil d’Etat. 7. Proposition de loi (MM. Tony Van Parys, Jo Vandeurzen et Servais Verherstraeten) allongeant les de´lais de prescription pour les crimes non correctionnalisables. La reúnion de l’apre`s-midi sera e´ventuellement prolongeé.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Woensdag 13 maart 2002 1. Wetsontwerp betreffende de euthanasie. — Overgezonden door de Senaat. Amendementen van Mevr. Van de Casteele en de heren Borginon en Annemans. Toegevoegde wetsvoorstellen :

10105

Mercredi 13 mars 2002 1. Projet de loi relatif a` l’euthanasie. — Transmis par le Seńat. Amendements de Mmes Van de Casteele et Schauvliege, MM. Borginon, Annemans, Van Parys, Arens. Propositions de loi jointes :

— Wetsvoorstel (de heer Fred Erdman) betreffende de problemen rond het levenseinde en de toestand van ongeneeslijk zieke patie¨nten.

— Proposition de loi (M. Fred Erdman) relative aux proble`mes de fin de la vie et a` la situation du patient incurable.

— Wetsvoorstel (de heer Hugo Coveliers en Mevr. Maggie De Block) op de euthanasie.

— Proposition de loi (M. Hugo Coveliers et Mme Maggie De Block) relative a` l’euthanasie.

Advies van de Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing.

Avis de la Commission de la Sante´ publique, de l’Environnement et du Renouveau de la Socie´te´.

(Voortzetting.)

(Continuation.)

(Rapporteurs : de heer Thierry Giet, Mevr. Annemie Van de Casteele, Mevr. Anne Barzin en Mevr. Joke Schauvliege.)

(Rapporteurs : M. Thierry Giet et Mmes Annemie Van de Casteele, Anne Barzin et Joke Schauvliege.)

2. Wetsontwerp betreffende de palliatieve zorg. — Overgezonden door de Senaat.

2. Projet de loi relatif aux soins palliatifs. — Transmis par le Seńat.

Amendementen van de heer Annemans. Advies van de Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing. (Voortzetting.)

Amendements de M. Annemans. Avis de la Commission de la Sante´ publique, de l’Environnement et du Renouveau de la Socie´te´. (Continuation.)

(Rapporteurs : de heer Thierry Giet, Mevr. Annemie Van de Casteele, Mevr. Martine Dardenne en de heer Danny Pieters.)

(Rapporteurs : M. Thierry Giet, Mmes Annemie Van de Casteele et Martine Dardenne et M. Danny Pieters.)


Mardi 12 mars 2002

Commissie voor de Buitenlandse Betrekkingen

Commission des Relations exte´rieures

1. Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag van Nice houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten, met de Protocollen 1, 2 en 3 en met de Slotakte, gedaan te Nice op 26 februari 2001. — Over te zenden door de Senaat.

1. Projet de loi portant assentiment au Traite´ de Nice modifiant le traite´ sur l’Union europeénne, les traite´s instituant les Communaute´s europeénnes et certains actes connexes, aux Protocoles 1, 2 et 3 et a` l’Acte final, faits a` Nice le 26 février 2002. — A transmettre par le Seńat.

2. Wetsontwerp houdende instemming met het Aanvullend Protocol bij de Europese Kaderovereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale gemeenschappen of autoriteiten, gedaan te Straatsburg op 9 november 1995. — Overgezonden door de Senaat.

2. Projet de loi portant assentiment au Protocole additionnel a` la Convention-cadre europeénne sur la coope´ration transfrontalie`re des collectivite´s ou autorite´s territoriales, fait a` Strasbourg, le 9 novembre 1995. — Transmis par le Seńat.

3. Wetsontwerp houdende instemming met het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk Belgie¨ en de Regering van de Republiek Hongarije inzake politiesamenwerking en samenwerking inzake de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit, ondertekend te Brussel op 4 november 1998. — Overgezonden door de Senaat.

3. Projet de loi portant assentiment a` la Convention entre le Gouvernement du Royaume de Belgique et le Gouvernement de la Re´publique de Hongrie relative a` la coope´ration policie`re et a` la coope´ration en matie`re de lutte contre la criminalite´ organiseé, signeé a` Bruxelles le 4 novembre 1998. — Transmis par le Seńat.

4. Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol tot aanpassing van de institutionele aspecten van de Europa-Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en de Republiek Polen, anderzijds, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden tot de Europese Unie, en met de Bijlagen, gedaan te Brussel op 25 juni 1999. — Overgezonden door de Senaat.

4. Projet de loi portant assentiment au Protocole portant adaptation des aspects institutionnels de l’Accord europeén e´tablissant une association entre les Communaute´s europeénnes et leurs Etats membres, d’une part, et la Re´publique de Pologne, d’autre part, afin de tenir compte de l’adhe´sion de la Re´publique d’Autriche, de la Re´publique de Finlande et du Royaume de Sue`de a` l’Union europeénne, et aux Annexes, faits a` Bruxelles le 25 juin 1999. — Transmis par le Seńat.

5. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de regeringen van de Beneluxstaten (het Koninkrijk Belgie¨, het Koninkrijk der Nederlanden, het Groothertogdom Luxemburg) en de regering van de Republiek Estland betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameovereenkomst), en met het Uitvoeringsprotocol, ondertekend te Brussel op 3 februari 1999. — Overgezonden door de Senaat.

5. Projet de loi portant assentiment a` l’Accord entre les gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Royaume des Pays-Bas, le Grand-Duche´ de Luxembourg) et le gouvernement de la Re´publique d’Estonie relatif a` la reádmission des personnes en se´jour irre´gulier (Accord de reádmission), et au Protocole d’application, faits a` Bruxelles le 3 février 1999. — Transmis par le Seńat.

6. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de regeringen van de Beneluxstaten (het Koninkrijk Belgie¨, het Koninkrijk der Nederlanden, het Groothertogdom Luxemburg) en de regering van de Republiek Litouwen betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameovereenkomst), en met het Uitvoeringsprotocol, ondertekend te Brussel op 9 juni 1999. — Overgezonden door de Senaat.

6. Projet de loi portant assentiment a` l’Accord entre les gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Royaume des Pays-Bas, le Grand-Duche´ de Luxembourg) et le gouvernement de la Re´publique de Lituanie relatif a` la reádmission des personnes en se´jour irre´gulier (Accord de reádmission), et au Protocole d’application, faits a` Bruxelles le 9 juin 1999. — Transmis par le Seńat.

10106


7. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de regering van de Republiek Jemen inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 3 februari 2000. — Overgezonden door de Senaat.

7. Projet de loi portant assentiment a` l’Accord entre l’Union ećonomique belgo-luxembourgeoise et le gouvernement de la Re´publique du Ye´men concernant l’encouragement et la protection rećiproques des investissements, fait a` Bruxelles le 3 février 2000. — Transmis par le Seńat.

8. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangaande de verkorte procedure tot uitlevering tussen de Lid-Staten van de Europese Unie, gedaan te Brussel op 10 maart 1995. — Overgezonden door de Senaat.

8. Projet de loi portant assentiment a` la Convention e´tablie sur la base de l’article K.3 du Traite´ sur l’Union europeénne, relative a` la proce´dure simplifieé d’extradition entre les Etats membres de l’Union europeénne, faite a` Bruxelles le 10 mars 1995. — Transmis par le Seńat.

9. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Regering van de Republiek El Salvador inzake de wederzijdse bevordering en bescherming van investeringen, gedaan te Brussel op 12 oktober 1999. — Overgezonden door de Senaat.

9. Projet de loi portant assentiment a` l’Accord entre l’Union ećonomique belgo-luxembourgeoise et le Gouvernement de la Re´publique d’El Salvador concernant l’encouragement et la protection rećiproques des investissements, fait a` Bruxelles le 12 octobre 1999. — Transmis par le Seńat.

10. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de Belgisch-Luxemburgse Economische Unie en de Staat Koeweit inzake de wederzijdse bescherming en bevordering van investeringen, gedaan te Brussel op 28 september 2000. — Overgezonden door de Senaat.

10. Projet de loi portant assentiment a` l’Accord entre l’Union ećonomique belgo-luxembourgeoise et l’Etat du Koweit concernant l’encouragement et la protection rećiproques des investissements, fait a` Bruxelles le 28 septembre 2000. — Transmis par le Seńat.

11. Wetsontwerp houdende instemming met de Overeenkomst tussen de regeringen van de Beneluxstaten (het Koninkrijk Belgie¨, het Koninkrijk der Nederlanden, het Groothertogdom Luxemburg) en de regering van de Republiek Bulgarije betreffende de overname van onregelmatig verblijvende personen (Overnameovereenkomst), en met het Uitvoeringsprotocol, ondertekend te Brussel op 7 oktober 1998. — Overgezonden door de Senaat.

11. Projet de loi portant assentiment a` l’Accord entre les gouvernements des Etats du Benelux (le Royaume de Belgique, le Royaume des Pays-Bas et le Grand-Duche´ de Luxembourg) et le gouvernement de la Re´publique de Bulgarie relatif a` la reádmission des personnes en se´jour irre´gulier (Accord de reádmission), et au Protocole d’application, faits a` Bruxelles le 7 octobre 1998. — Transmis par le Seńat.

12. Wetsontwerp houdende instemming met het Protocol, gedaan te Brussel op 22 september 1998, tot aanvulling van de BeneluxOvereenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale samenwerkingsverbanden of autoriteiten, met gemeenschappelijke Memorie van Toelichting, ondertekend te Brussel op 12 september 1986. — Overgezonden door de Senaat.

12. Projet de loi portant assentiment au Protocole, fait a` Bruxelles le 22 septembre 1998, comple´tant la Convention Benelux concernant la coope´ration transfrontalie`re entre collectivite´s ou autorite´s territoriales avec Expose´ des Motifs commun, signeé a` Bruxelles le 12 septembre 1986. — Transmis par le Seńat.

13. Wetsontwerp houdende instemming met het Facultatief Protocol bij het Verdrag inzake de rechten van het kind, inzake kinderen in gewapend conflict, aangenomen te New York op 25 mei 2000. — Overgezonden door de Senaat.

13. Projet de loi portant assentiment au Protocole facultatif a` la Convention relative aux droits de l’enfant, concernant l’implication d’enfants dans les conflits arme´s, adopte´ a` New York le 25 mai 2000. — Transmis par le Seńat.

14. Wetsvoorstel (de heer Ferdy Willems) tot wijziging van de wet van 5 augustus 1991 betreffende de in-, uit- en doorvoer van wapens, munitie en speciaal voor militair gebruik dienstig materieel en daaraan verbonden technologie.

14. Proposition de loi (M. Ferdy Willems) modifiant la loi du 5 août 1991 relative a` l’importation, a` l’exportation et au transit d’armes, de munitions et de mate´riel devant servir spećialement a` un usage militaire et de la technologie y affe´rente.

15. Wetsvoorstel (de heren Alfons Borginon en Karel Van Hoorebeke) tot wijziging van artikel 47 van de gecoo¨rdineerde wetten van 18 juli 1966 op het gebruik van de talen in bestuurszaken.

15. Proposition de loi (MM. Alfons Borginon et Karel Van Hoorebeke) modifiant l’article 47 des lois sur l’emploi des langues en matie`re administrative, coordonneés le 18 juillet 1966.

16. Wetsvoorstel (de heer Geert Bourgeois en Mevr. Frieda Brepoels) betreffende de parlementaire controle op de samenwerking inzake justitie en binnenlandse aangelegenheden binnen de Europese Unie.

16. Proposition de loi (M. Geert Bourgeois et Mme Frieda Brepoels) relative au controˆle exerce´ par le parlement sur la coope´ration en matie`re de justice et d’affaires inte´rieures au sein de l’Union europeénne.

(Voortzetting.)

(Continuation.)

(Rapporteur : de heer Ferdy Willems.)

(Rapporteur : M. Ferdy Willems.)

— Advies van de Commissie voor de Justitie.

— Avis de la Commission de la Justice.

— Advies van de Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt.

— Avis de la Commission de l’Inte´rieur, des Affaires geńe´rales et de la Fonction publique.

17. Voorstel van resolutie (Mevr. Claudine Drion en Mevr. Leen Laenens) met betrekking tot de huidige toestand in Algerije.

17. Proposition de re´solution (Mmes Claudine Drion et Leen Laenens) relative a` la situation actuelle en Alge´rie.

18. Voorstel van resolutie (de heer Lode Vanoost, Mevr. Simonne Creyf, Mevr. Claudine Drion, Mevr. Leen Laenens en de heren Jacques Lefevre en Ferdy Willems) betreffende maatregelen tegen illegale houtkap in de wereld.

18. Proposition de re´solution (M. Lode Vanoost, Mmes Simonne Creyf, Claudine Drion, Leen Laenens et MM. Jacques Lefevre et Ferdy Willems) relative aux mesures a` prendre pour lutter contre l’abattage ille´gal d’arbres dans le monde.

19. Voorstel van resolutie (de heren Daniel Bacquelaine en Jacques Simonet) betreffende de conclusies van de tussen 31 augustus en 7 september 2001 in Durban gehouden Wereldconferentie tegen racisme, rassendiscriminatie, vreemdelingenhaat en aanverwante onverdraagzaamheid en de uitvoering die Belgie¨ daaraan geeft. (Pro memorie).

19. Proposition de re´solution (MM. Daniel Bacquelaine et Jacques Simonet) sur les conclusions de la Confe´rence mondiale contre le racisme, la discrimination raciale, la xeńophobie et l’intole´rance qui y est associeé (Durban 31 août - 7 septembre 2001), et leur mise en œuvre en Belgique. (Pour me´moire).


10107


Mardi 12 mars 2002

Commissie voor de Financie¨n en de Begroting 1. Hoorzitting met de heren H. De Greef, administrateur-generaal van de belastingen, en R. Versluys, directeur-generaal van de administratie voor de invordering, over de fiscale achterstand. 2. Wetsontwerp tot wijziging van de artikelen 5, 9, 11, 21 en 42 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen in uitvoering van de richtlijn nr. 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen. (Stemmingen.) (Rapporteur : de heer Jef Tavernier.) Amendement van de heer Verherstraeten.

Commission des Finances et du Budget 1. Audition MM. H. De Greef, administrateur geńe´ral des impoˆts, et R. Versluys, directeur geńe´ral de l’administration du recouvrement, sur l’arrie´re´ fiscal. 2. Projet de loi modifiant les articles 5, 9, 11, 21 et 42 du Code des taxes assimileés aux impoˆts sur les revenus en exećution de la directive 1999/62/CE du Parlement europeén et du Conseil du 17 juin 1999, relative a` la taxation des poids lourds pour l’utilisation de certaines infrastructures.

3. Wetsvoorstel (Mevr. Jacqueline Herzet, Mevr. Marie-The´re`se Coenen, Mevr. Colette Burgeon, de heer Servais Verherstraeten, Mevr. Kristien Grauwels, de heer Jean-Jacques Viseur, Mevr. Magda De Meyer, Mevr. Fientje Moerman, Mevr. Els Van Weert en Mevr. Pierrette Cahay-Andre´) tot oprichting bij het Ministerie van Financie¨n van een Begrotingsfonds voor alimentatievorderingen.

3. Proposition de loi (Mmes Jacqueline Herzet, Marie-The´re`se Coenen, Colette Burgeon, M. Servais Verherstraeten, Mme Kristien Grauwels, M. Jean-Jacques Viseur, Mmes Magda De Meyer, Fientje Moerman, Els Van Weert et Pierrette Cahay-Andre´) creánt un Fonds budge´taire des creánces alimentaires au sein du Ministe`re des Finances.

Amendementen van de regering, van de heer Viseur, van Mevr. De Meyer en Mevr. Grauwels, van de heer Verherstraeten, Mevr. Pieters en Mevr. D’hondt, de heer Bourgeois en de heer van Weddingen.

Amendements du gouvernement, de M. Jean-Jacques Viseur, Mmes De Meyer et Grauwels, M. Verherstraeten et Mmes Pieters et D’hondt et MM. Bourgeois et van Weddingen.

Toegevoegde wetsvoorstellen :

(Votes.) (Rapporteur : M. Jef Tavernier.) Amendement de M. Verherstraeten.

Propositions de loi jointes :

— Wetsvoorstel (Mevr. Colette Burgeon) tot oprichting en organisatie, bij het Ministerie van Justitie, van een Fonds voor alimentatievorderingen.

— Proposition de loi (Mme Colette Burgeon) relative a` la creátion et a` l’organisation au sein du Ministe`re de la Justice d’un Fonds des creánces alimentaires.

— Wetsvoorstel (Mevr. Joe¨lle Milquet en de heer Jean-Jacques Viseur) tot regeling van de alimentatievorderingen door bemiddeling van een Rijksbureau voor alimentatievorderingen.

— Proposition de loi (Mme Joe¨lle Milquet et M. Jean-Jacques Viseur) organisant le re`glement des creánces alimentaires par l’interme´diaire d’un Office national des creánces alimentaires.

— Wetsvoorstel (Mevr. Jacqueline Herzet en Mevr. Pierrette CahayAndre´) tot wijziging van de voorschotten op en invorderingen van onderhoudsgelden georganiseerd bij de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.

— Proposition de loi (Mmes Jacqueline Herzet et Pierrette CahayAndre´) modifiant les avances sur pensions alimentaires et le recouvrement de ces pensions organise´s par la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d’aide sociale.

— Wetsvoorstel (de heer Servais Verherstraeten) tot wijziging van de organieke OCMW-wet, inzake de voorschotten op en invordering van onderhoudsgelden.

— Proposition de loi (M. Servais Verherstraeten) modifiant la loi organique des centres publics d’aide sociale en ce qui concerne les avances et le recouvrement des pensions alimentaires.

— Wetsvoorstel (Mevr. Kristien Grauwels) tot oprichting van een Fonds voor alimentatievorderingen.

— Proposition de loi (Mme Kristien Grauwels) instituant un Fonds des creánces alimentaires.

— Wetsvoorstel (de heer Jean-Jacques Viseur) betreffende de invordering van alimentatievorderingen.

— Proposition de loi (M. Jean-Jacques Viseur) relative au recouvrement des creánces alimentaires.

— Wetsvoorstel (de heren Geert Bourgeois en Karel Van Hoorebeke) tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en het Gerechtelijk Wetboek, wat de ontvangstmachtiging aan onderhoudsgerechtigden betreft.

— Proposition de loi (MM. Geert Bourgeois et Karel Van Hoorebeke) modifiant le Code civil et le Code judiciaire en ce qui concerne l’autorisation de percevoir accordeé aux creánciers d’aliments.

— Wetsvoorstel (de heren Geert Bourgeois en Karel Van Hoorebeke en Mevr. Els Van Weert) tot wijziging van artikel 391bis van het Strafwetboek.

— Proposition de loi (MM. Geert Bourgeois et Karel Van Hoorebeke et Mme Els Van Weert) modifiant l’article 391bis du Code peńal.

— Wetsvoorstel (Mevr. Magda De Meyer en Mevr. Fientje Moerman) tot wijziging van de organieke OCMW-wet, wat de regeling van de voorschotten op en de invorderingen van onderhoudsgelden betreft.

— Proposition de loi (Mmes Magda De Meyer) modifiant la loi organique des centres publics d’aide sociale en ce qui concerne le re´gime des avances sur pensions alimentaires et du recouvrement de ces pensions.

(Voortzetting.)

(Continuation.)

(Rapporteur : de heer Eric van Weddingen.)

(Rapporteur : M. Eric van Weddingen.)



1. Vraag van de heer Servais Verherstraeten aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, over ″de verloning van bijzondere graden″.

1. Question de M. Servais Verherstraeten au Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget, de l’Inte´gration sociale et de l’Economie sociale, sur ″la re´mune´ration des grades particuliers″.

2. Samengevoegde vragen :

2. Questions jointes :

— Vraag van de heer Tony Van Parys aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, over ″de bouw van het nieuw gerechtshof te Gent″.

— Question de M. Tony Van Parys au Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget, de l’Inte´gration sociale et de l’Economie sociale, sur ″la construction du nouveau palais de justice a` Gand″.

— Vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, over ″het nieuw gerechtsgebouw te Gent″.

— Question de M. Karel Van Hoorebeke au Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget, de l’Inte´gration sociale et de l’Economie sociale, sur ″le nouveau palais de justice de Gand″.

3. Vraag van de heer Philippe Collard aan de Minister van Financie¨n, over ″de belasting op de contracten die worden afgesloten in het kader van de sociale voordelen die het RIZIV aan bepaalde apothekers toekent″.

3. Question de M. Philippe Collard au Ministre des Finances, sur ″la taxation des contrats conclus dans le cadre des avantages sociaux accorde´s par l’INAMI a` certains pharmaciens″.

10108


4. Vraag van de heer Ludo Van Campenhout aan de Minister van Financie¨n, over ″het opleggen van boetes door de BTW-administratie ingevolge materie¨le vergissingen bij de omzetting van Belgische franken in euro’s″.

4. Question de M. Ludo Van Campenhout au Ministre des Finances, sur ″les amendes infligeés par l’administration de la T.V.A. en raison d’erreurs mate´rielles commises lors de la conversion en euro de montants en francs belges″.

5. Vraag van de heer Filip Anthuenis aan de Minister van Financie¨n, over ″het BTW-tarief op dienstencheques″.

5. Question de M. Filip Anthuenis au Ministre des Finances, sur ″le taux de T.V.A. applique´ aux che`ques-services″.

6. Vraag van de heer Joseph Arens aan de Minister van Financie¨n, over ″het akkoord dat met het Groothertogdom Luxemburg werd gesloten inzake de grensgemeenten waar grensarbeiders verblijven op wie de Belgisch-Luxemburgse overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting van toepassing is″.

6. Question de M. Joseph Arens au Ministre des Finances, sur ″l’accord signe´ avec le Grand-Duche´ de Luxembourg relatif aux compensations pour les communes frontalie`res dans lesquelles re´sident des travailleurs frontaliers concerne´s par la Convention belgoluxembourgeoise pre´ventive de la double imposition″.

7. Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de Minister van Financie¨n, over ″de schuldsaldoverzekering″.

7. Question de M. Peter Vanvelthoven au Ministre de l’Inte´rieur, sur ″l’assurance de solde restant duˆ″.

8. Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de Minister van Financie¨n, over ″de achterstallen van voetbalclubs inzake BTW en bedrijfsvoorheffing per 1 maart 2002″.

8. Question de M. Peter Vanvelthoven au Ministre des Finances, sur ″les arrie´re´s de T.V.A. et de prećompte professionnel des clubs de football au 1er mars 2002″.

9. Vraag van de heer Philippe Collard aan de Minister van Financie¨n, over ″de onroerende voorheffing op drukkerij- en informaticamateriaal″.

9. Question de M. Philippe Collard au Ministre des Finances, sur ″la taxation du mate´riel d’imprimerie et informatique au prećompte immobilier″.

10. Vraag van Mevr. Fientje Moerman aan de Minister van Financie¨n, over ″Douane Single Authorisation (″enige vergunning″)″.

10. Question de Mme Fientje Moerman au Ministre des Finances, sur ″la « Douane Single Authorisation » (″l’agre´ment unique″)″.

11. Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de Minister van Financie¨n, over ″de mogelijke fiscale stimuli voor milieuvriendelijke carwashes″.

11. Question de M. Ludwig Vandenhove au Ministre des Finances, sur ″les e´ventuels incitants fiscaux pour les carwashs ećologiques″.

12. Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de Minister van Financie¨n, over ″de vrijstelling van onroerende voorheffing op gebouwen die voor de eredienst worden gebruikt″.

12. Question de M. Ludwig Vandenhove au Ministre des Finances, sur ″l’exone´ration du prećompte immobilier pour les baˆtiments affecte´s a` l’exercice d’un culte″.

13. Vraag van de heer Ludwig Vandenhove aan de Minister van Financie¨n, over ″de bevoegdheid van de aankoopcomite´s″.

13. Question de M. Ludwig Vandenhove au Ministre des Finances, sur ″la compe´tence des commissions d’achat″.


Mardi 12 mars 2002

Subcommissie belast met het onderzoek van het sociaal statuut van de zelfstandigen en de eventuele herziening ervan Regeling van de werkzaamheden.

Sous-commission chargeé de l’examen du statut social des inde´pendants et de sa re´vision e´ventuelle Ordre des travaux.


Mardi 12 mars 2002

Commissie voor de Volksgezondheid, het Leefmilieu en de Maatschappelijke Hernieuwing

Commission de la Sante´ publique, de l’Environnement et du Renouveau de la Socie´te´

1. Wetsontwerp betreffende het recht op maatschappelijke integratie.

1. Projet de loi concernant le droit a` l’inte´gration sociale.



— Wetsvoorstel (de heer Willy Cortois) tot wijziging van artikel 2, § 1, 2°, van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.

— Proposition de loi (M. Willy Cortois) modifiant l’article 2, § 1er, 2°, de la loi du 7 août 1974 instituant le droit a` un minimum de moyens d’existence.

— Wetsvoorstel (de heer Jean-Jacques Viseur) tot wijziging van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum door invoeging van een huisvestingsbijslag.

— Proposition de loi (M. Jean-Jacques Viseur) modifiant la loi du 7 août 1974 instituant le droit a` un minimum de moyens d’existence en vue d’y inse´rer un comple´ment logement.

— Wetsvoorstel (de heer Yvan Mayeur en Mevr. Magda De Meyer) tot wijziging van artikel 1 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.

— Proposition de loi (M. Yvan Mayeur et Mme Magda De Meyer) modifiant l’article 1er de la loi du 7 août 1974 instituant le droit a` un minimum de moyens d’existence.

— Wetsvoorstel (de heren Yvan Mayeur en Thierry Giet) tot wijziging van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.

— Proposition de loi (MM. Yvan Mayeur et Thierry Giet) modifiant la loi du 7 août 1974 instituant le droit a` un minimum de moyens d’existence.

— Wetsvoorstel (de heer Joos Wauters, Mevr. Magda De Meyer, Mevr. Anne-Mie Descheemaeker, Mevr. Miche`le Gilkinet en de heer Paul Timmermans) tot verhoging van het bedrag van het bestaansminimum.

— Proposition de loi (M. Joos Wauters, Mmes Magda De Meyer, Anne-Mie Descheemaeker et Miche`le Gilkinet et M. Paul Timmermans) majorant le montant minimum de moyens d’existence.

— Wetsvoorstel (Mevr. Magda De Meyer) tot wijziging van sommige wetten wat het bestaansminimum en de mogelijkheid tot beslag erop betreft.

— Proposition de loi (Mme Magda De Meyer) modifiant certaines lois en ce qui concerne le minimum de moyens d’existence et la saisissabilite´ de celui-ci.

— Wetsvoorstel (de heer Yvan Mayeur en Mevr. Colette Burgeon) tot wijziging van artikel 1412 van het Gerechtelijk Wetboek houdende vaststelling, voor alle bezoldigingen en sociale uitkeringen, van een niet voor beslag vatbaar bestaansminimum.

— Proposition de loi (M. Yvan Mayeur et Mme Colette Burgeon) modifiant l’article 1412 du Code judiciaire en vue d’e´tablir un montant minimum vital insaisissable pour toutes les re´mune´rations et les prestations sociales.

(Voortzetting.)

(Continuation.)

(Rapporteur : Mevr. Colette Burgeon.)

(Rapporteuse : Mme Colette Burgeon.)

2. Vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie, over ″de bedragen uitbetaald aan politieke vluchtelingen″.

2. Question de M. Karel Van Hoorebeke au Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget, de l’Inte´gration sociale et de l’Economie sociale, sur ″les montants verse´s aux re´fugie´s politiques″.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 3. Vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de werkwijze die wordt gevolgd bij BSE-gevallen″. 4. Vraag van Mevr. Simonne Creyf aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de World Economic Forum en het slecht milieurapport van Belgie¨″.

10109

— Vraag van de heer Jef Valkeniers aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de huisartsenopleiding″. 12. Vraag van Mevr. Annemie Van de Casteele aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″het gebrek aan normen voor de voedselveiligheid en het gebrek aan rechtszekerheid dat daar voor de bedrijven uit voortvloeit″. 13. Vraag van de heer Yves Leterme aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de rekeningen van mobiele urgentiegroepen″. 14. Samengevoegde interpellaties : — Interpellatie nr. 1161 van de heer Paul Tant tot de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de modaliteiten met betrekking tot de beeïndiging van het arbeidscontract van de afgevaardigd beheerder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen″. — Interpellatie nr. 1168 van de heer Koen Bultinck tot de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de modaliteiten met betrekking tot de beeïndiging van de arbeidsovereenkomst van de afgevaardigd beheerder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen″. — Interpellatie nr. 1170 van Mevr. Frieda Brepoels tot de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de ontslagmodaliteiten van de gedelegeerd bestuurder van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen″.

3. Question de M. Karel Van Hoorebeke a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″la proce´dure suivie lors de la de´tection de cas d’ESB″. 4. Question de Mme Simonne Creyf a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″le rapport du World Economic Forum deńonçant le retard accuse´ par la Belgique en matie`re d’environnement″. 5. Question de Mme Annemie Van de Casteele a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″les proble`mes linguistiques au sein des services de soins de sante´ de Bruxelles″. 6. Interpellation n° 1148 de M. Jacques Simonet au Premier Ministre, sur ″l’avenir de l’Institut Louis Pasteur de Bruxelles″. (La re´ponse sera donneé par la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement.) 7. Question de M. Patrick Lansens a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″la lutte contre les pollutions marines par les hydrocarbures″. 8. Question de M. Patrick Lansens a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″l’exećution de la loi visant la protection du milieu marin″. 9. Question de Mme Simonne Creyf a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″le nombre de primes octroyeés pour la conversion au LPG″. 10. Question de M. Ludo Van Campenhout a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″le statut des ve´te´rinaires charge´s de mission″. 11. Questions jointes : — Question de Mme Annemie Van de Casteele a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″l’arreˆte´ ministe´riel relatif aux crite`res de reconnaissance des me´decins geńe´ralistes″. — Question de M. Jef Valkeniers a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″la formation des me´decins geńe´ralistes″. 12. Question de Mme Annemie Van de Casteele a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″l’absence de normes en matie`re de sećurite´ alimentaire et l’insećurite´ qui en dećoule pour les entreprises″. 13. Question de M. Yves Leterme a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″l’agre´ment des services mobiles d’urgence″. 14. Interpellations jointes : — Interpellation n° 1161 de M. Paul Tant a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″les conditions qui entourent la rupture du contrat de travail de l’administrateur de´le´gue´ de l’Agence fe´de´rale pour la Sećurite´ de la Chaıˆne alimentaire″. — Interpellation n° 1168 de M. Koen Bultinck a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″les conditions qui entourent la rupture du contrat de travail de l’administrateur de´le´gue´ de l’Agence fe´de´rale pour la Sećurite´ de la Chaıˆne alimentaire″. — Interpellation n° 1170 de Mme Frieda Brepoels a` la Ministre de la Protection de la Consommation, de la Sante´ publique et de l’Environnement, sur ″les conditions lieés au licenciement de l’administrateur de´le´gue´ de l’Agence fe´de´rale pour la Sećurite´ de la Chaıˆne alimentaire″.



5. Vraag van Mevr. Annemie Van de Casteele aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de taalproblematiek in de diensten voor gezondheidszorg te Brussel″. 6. Interpellatie nr. 1148 van de heer Jacques Simonet tot de Eerste Minister, over ″de toekomst van het Instituut Pasteur″. (Het antwoord zal worden verstrekt door de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu.) 7. Vraag van de heer Patrick Lansens aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de oliebestrijding op zee″. 8. Vraag van de heer Patrick Lansens aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″de invulling van de wet op het mariene milieu″. 9. Vraag van Mevr. Simonne Creyf aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″het aantal toegekende premies tot ombouw LPG″. 10. Vraag van de heer Ludo Van Campenhout aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″het statuut van dierenartsen met opdracht″. 11. Samengevoegde vragen : — Vraag van Mevr. Annemie Van de Casteele aan de Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, over ″het ministerieel besluit betreffende de erkenningscriteria voor huisartsen″.

Opvolging van de aanbevelingen van de onderzoekscommissie ″Dioxine″.

Suivi des recommandations de la commission d’enqueˆte « dioxine ».


Mardi 12 mars 2002

Commissie voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale Wetenschappelijke en Culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw 1. Vraag van de heer Koen Bultinck aan de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, toegevoegd aan de Minister van Mobiliteit en Vervoer, over ″de toekenning van een tweede concessie voor een windmolenpark aan de Vlaamse kust″. 2. Vraag van de heer Luc Goutry aan de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, toegevoegd aan de Minister van Mobiliteit en Vervoer, over ″de compensatie van het verlies aan toeristische aantrekkelijkheid van Heist ten gevolge van de installaties van Distrigaz″.

Commission de l’Economie, de la Politique scientifique, de l’Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l’Agriculture 1. Question de M. Koen Bultinck au Secre´taire d’Etat a` l’Energie et au De´veloppement durable, adjoint au Ministre de la Mobilite´ et des Transports, sur ″l’octroi d’une deuxie`me concession pour la construction d’un parc d’eóliennes au large de la coˆte flamande″. 2. Question de M. Luc Goutry au Secre´taire d’Etat a` l’Energie et au De´veloppement durable, adjoint au Ministre de la Mobilite´ et des Transports, sur ″la compensation de la perte d’attrait touristique de Heist due aux installations de Distrigaz″.

10110


3. Samengevoegde interpellaties :

3. Interpellations jointes :

— Interpellatie nr. 1162 van Mevr. Simonne Creyf aan de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, toegevoegd aan de Minister van Mobiliteit en Vervoer, over ″de federale beslissing tot sluiting van de Belgische kerncentrales na 40 jaar dienst″.

— Interpellation n° 1162 de Mme Simonne Creyf au Secre´taire d’Etat a` l’Energie et au De´veloppement durable, adjoint au Ministre de la Mobilite´ et des Transports, sur ″la dećision prise par le gouvernement fe´de´ral de fermer les centrales nucleáires belges quarante ans apre`s leur mise en service″.

— Interpellatie nr. 1172 van de heer Hagen Goyvaerts aan de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, toegevoegd aan de Minister van Mobiliteit en Vervoer, over ″de nucleaire uitstap″.

— Interpellation n° 1172 de M. Hagen Goyvaerts au Secre´taire d’Etat a` l’Energie et au De´veloppement durable, adjoint au Ministre de la Mobilite´ et des Transports, sur ″la sortie du nucleáire″.

4. Vraag van Mevr. Trees Pieters aan de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over ″het sociaal statuut van de meewerkende echtgenoot″.

4. Question de Mme Trees Pieters au Ministre des Te´lećommunications et des Entreprises et Participations publiques, charge´ des Classes moyennes, sur ″le statut social du conjoint aidant″.

5. Vraag van Mevr. Karine Lalieux aan de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over ″het beheer van het Beroepsinstituut van Vastgoedmakelaars″.

5. Question de Mme Karine Lalieux au Ministre des Te´lećommunications et des Entreprises et Participations publiques, charge´ des Classes moyennes, sur ″la gestion de l’Institut professionnel des agents immobiliers″.

6. Vraag van de heer Peter Vanvelthoven aan de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over ″de mogelijke tariefdalingen voor het elektronisch betalen naar aanleiding van de komst van de euro″.

6. Question de M. Peter Vanvelthoven au Ministre des Te´lećommunications et des Entreprises et Participations publiques, charge´ des Classes moyennes, sur ″les e´ventuelles baisses de tarifs des paiements e´lectroniques dans le cadre du passage a` l’euro″.

7. Vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over ″het jaarverslag 2000 van de Raad van Mededinging″.

7. Question de M. Karel Van Hoorebeke au Ministre de l’Economie et de la Recherche scientifique, charge´ de la politique des grandes villes, sur ″le rapport annuel 2000 du Conseil de la concurrence″.

8. Vraag van Mevr. Simonne Creyf aan de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met Grootstedenbeleid, over ″de waterschade in februari 2002″.

8. Question de Mme Simonne Creyf au Ministre de l’Economie et de la Recherche scientifique, charge´ de la Politique des grandes villes, sur ″les de´gaˆts dus aux inondations en février 2002″.

9. Interpellatie nr. 1165 van de heer François Bellot tot de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over ″de controle op de betaling van de autoverzekering wettelijke aansprakelijkheid″.

9. Interpellation n° 1165 de M. François Bellot au Ministre de l’Economie et de la Recherche scientifique, charge´ de la Politique des grandes villes, sur ″le controˆle du paiement de l’assurance R.C. automobile″.

10. Interpellatie nr. 1169 van Mevr. Simonne Creyf tot de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over ″de problemen die sommige zenders met een MUST-CARRYstatuut ondervinden, waaronder Vitaya, om in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad op de kabel te komen″.

10. Interpellation n° 1169 de Mme Simonne Creyf au Ministre de l’Economie et de la Recherche scientifique, charge´ de la Politique des grandes villes, sur ″les proble`mes que rencontrent certains e´metteurs ayant un statut « must carry », parmi lesquels Vitaya, pour eˆtre distribue´s sur le caˆble dans la re´gion bilingue de Bruxelles-Capitale″.

11. Vraag van Mevr. Magda De Meyer aan de Minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid, over ″de sperperiode rondom bepaalde kinderfeesten in het algemeen en Pasen in het bijzonder″.

11. Question de Mme Magda De Meyer au Ministre de l’Economie et de la Recherche scientifique, charge´ de la Politique des grandes villes, sur ″la pe´riode d’interdiction de toute campagne publicitaire se re´fe´rant a` des feˆtes enfantines et notamment a` Paˆques″.

12. Wetsontwerp ter invoering van een eenmalige bijdrage ten laste van de petroleumsector. — Geamendeerd door de Senaat.

12. Projet de loi instaurant une cotisation unique a` la charge du secteur pe´trolier. — Amende´ par le Seńat.

13. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen en tot wijziging van artikel 31 van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst. — Overgezonden door de Senaat.

13. Projet de loi modifiant la loi du 21 novembre 1989 relative a` l’assurance obligatoire de la responsabilite´ civile en matie`re de ve´hicules automoteurs et modifiant l’article 31 de la loi du 25 juin 1992 sur le contrat d’assurance terrestre. – Transmis par le Seńat.

(Rapporteur : de heer Maurice Dehu.) (Teruggezonden naar de commissie : plenaire vergadering van 7 maart 2002.) Dinsdag 12 maart 2002 Commissie voor de Sociale Zaken 1. Samengevoegde interpellaties en vraag :

(Rapporteur : M. Maurice Dehu.) (Renvoye´ en commission : seánce pleńie`re du 7 mars 2002.)

Mardi 12 mars 2002 Commission des Affaires sociales 1. Interpellations et question jointes :

— Interpellatie nr. 1073 van Mevr. Annemie Van de Casteele tot de Eerste Minister, over ″het belangenconflict ten aanzien van de Vlaamse initiatieven inzake tijdskrediet″.

— Interpellation n° 1073 de Mme Annemie Van de Casteele au Premier Ministre, sur ″le conflit d’inte´reˆt concernant les initiatives flamandes en matie`re de cre´dit-temps″.

— Interpellatie nr. 1096 van Mevr. Greta D’hondt tot de Eerste Minister en tot de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, over ″de toekenning van aanmoedigingspremies in de regeling van het tijdskrediet″.

— Interpellation n° 1096 de Mme Greta D’Hondt au Premier Ministre et a` la Vice-Première Ministre et Ministre de l’Emploi, sur ″l’octroi de primes d’encouragement dans le cadre du cre´dit-temps″.

— Vraag van de heer Guy D’haeseleer aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, over ″het akkoord inzake de Vlaamse aanmoedigingspremies voor het tijdskrediet″.

— Question de M. Guy D’haeseleer a` la Vice-Premie`re Ministre et Ministre de l’Emploi, sur ″l’accord relatif aux primes accordeés en Flandre en faveur du cre´dit-temps″.

(Het antwoord zal worden verstrekt door de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid.)

(La re´ponse sera donneé par la Vice-Premie`re Ministre et Ministre de l’Emploi.)

2. Vraag van de heer Karel Van Hoorebeke aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid, over ″de vertrekpremie voor de gewezen werknemers van Sabena″.

2. Question de M. Karel Van Hoorebeke a` la Vice-Premie`re Ministre et Ministre de l’Emploi, sur ″la prime de de´part pour les anciens travailleurs de la Sabena″.

3. Wetsontwerp betreffende het non-discriminatiebeginsel ten voordele van werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

3. Projet de loi sur le principe de non-discrimination en faveur des travailleurs avec un contrat de travail a` dureé de´termineé.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 4. Wetsontwerp betreffende de sluiting van ondernemingen. — In te dienen door de regering. Toegevoegde wetsvoorstellen : — Wetsvoorstel (de heren Joos Wauters, Paul Timmermans en Mevr. Zoe´ Genot) tot wijziging van de werkingssfeer van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen. Amendementen van de heer Wauters en Mevr. Genot.

10111

4. Projet de loi relatif a` la fermeture d’entreprises. — A de´poser par le gouvernement. Propositions de loi jointes : — Proposition de loi (MM. Joos Wauters et Paul Timmermans et Mme Zoe´ Genot) modifiant le champ d’application de la loi du 28 juin 1966 relative a` l’indemnisation des travailleurs licencie´s en cas de fermeture d’entreprises. Amendements de M. Wauters et de Mme Genot.

— Wetsvoorstel (Mevr. Greta D’hondt) tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen.

— Proposition de loi (Mme Greta D’hondt) e´largissant le champ d’application de la loi du 28 juin 1966 relative a` l’indemnisation des travailleurs licencie´s en cas de fermeture d’entreprises.



1. Wetsontwerp tot bekrachtiging van het koninklijk besluit van 14 juni 2001 tot uitvoering van artikel 168 van de wet van 12 augustus 2000 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen.

1. Projet de loi portant confirmation de l’arreˆte´ royal du 14 juin 2001 portant exećution de l’article 168 de la loi du 12 août 2000 portant des dispositions sociales, budge´taires et diverses.

Amendement van de heer Peeters. (Teruggezonden naar de commissie : plenaire vergadering van 7 maart 2002.)

Amendement de M. Peeters. (Renvoye´ en commission : seánce pleńie`re du 7 mars 2002.)

2. Wetsvoorstel (Mevr. Fientje Moerman) tot wijziging van artikel 216 van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoo¨rdineerd op 14 juli 1994.

2. Proposition de loi (Mme Fientje Moerman) modifiant l’article 216 de l’arreˆte´ royal du 3 juillet 1996 portant exećution de la loi relative a` l’assurance obligatoire soins de sante´ et indemnite´s, coordonneé le 14 juillet 1994.

3. Wetsvoorstel (Mevr. Yolande Avontroodt en de heer Filip Anthuenis) tot opheffing van artikel 43ter van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen.

3. Proposition de loi (Mme Yolande Avontroodt et M. Filip Anthuenis) abrogeant l’article 43ter de la loi du 6 août 1990 relative aux mutualite´s et aux unions nationales de mutualite´s.

4. Wetsvoorstel (de heer Jean-Paul Moerman c.s.) tot wijziging van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoo¨rdineerd op 5 oktober 1948, met het oog op de instelling van een vermoeden van blootstelling aan een ziekterisico voor het personeel van de Belgische strijdkrachten dat aan opdrachten in het buitenland heeft deelgenomen.

4. Proposition de loi (M. Jean-Paul Moerman et consorts) modifiant les lois sur les pensions de re´paration, coordonneés le 5 octobre 1948, en vue d’instituer une pre´somption d’exposition au risque de maladies pour le personnel des forces armeés belges ayant participe´ a` des missions a` l’e´tranger.

(Voortzetting.)

(Continuation.)

(Rapporteur : Mevr. Zoe´ Genot.)

(Rapporteuse : Mme Zoe´ Genot.)

Amendementen van de heren Moerman en Vanhoutte.

Amendements de MM. Moerman et Vanhoutte.

5. Voorstel van resolutie (Mevr. Yolande Avontroodt en de heer Filip Anthuenis) tot uitbreiding van de verfijnde inkomenstoets tot de categoriee¨n 1 en 2 voor de integratietegemoetkoming en voor de inkomensvervangende tegemoetkomingen.

5. Proposition de re´solution (Mme Yolande Avontroodt et M. Filip Anthuenis) e´tendant le controˆle des ressources affine´ aux cate´gories 1 et 2 pour l’allocation d’inte´gration et pour les allocations de remplacement de revenus.


Mardi 12 mars 2002

Commissie voor de herziening van de Grondwet en de hervorming der instellingen

Commission de re´vision de la Constitution et de la re´forme des institutions

1. Ontwerp van bijzondere wet tot wijziging van de artikelen 24bis en 50 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen. — Overgezonden door de Senaat.

1. Projet de loi spećiale modifiant les articles 24bis et 50 de la loi spećiale du 8 août 1980 de re´formes institutionnelles. — Transmis par le Seńat.

2. Wetsontwerp houdende instelling van een procedure voor de evaluatie van de wetgeving. — Overgezonden door de Senaat tijdens de vorige zittingsperiode en van verval ontheven.

2. Projet de loi instituant une proce´dure d’e´valuation le´gislative. — Transmis par le Seńat sous la le´gislature preće´dente et releve´ de caducite´.

Amendementen van de heer Bourgeois.

Amendements de M. Bourgeois.

Toegevoegd wetsvoorstel :

Proposition de loi jointe :

— Wetsvoorstel (de heren Jacques Simonet, Olivier Maingain, Daniel Bacquelaine, Denis D’hondt en Mevr. Corinne De Permentier) tot oprichting van een Parlementair Comite´ belast met de wetsevaluatie.

— Proposition de loi (MM. Jacques Simonet, Olivier Maingain, Daniel Bacquelaine et Denis D’hondt et Mme Corinne De Permentier) instaurant un Comite´ parlementaire charge´ du suivi le´gislatif.



Commissie voor de Binnenlandse Zaken, de Algemene Zaken en het Openbaar Ambt

Commission de l’Inte´rieur, des Affaires geńe´rales et de la Fonction publique

1. Samengevoegde interpellaties :

1. Interpellations jointes :

— Interpellatie nr. 1140 van Mevr. Frieda Brepoels tot de Eerste Minister, over ″de dossiers A380 (afsluiten samenwerkingsakkoord met gewesten) en A400M (federale defensieaankoop - economische return)″.

— Interpellation n° 1140 de Mme Frieda Brepoels au Premier Ministre, sur ″les dossiers A380 (conclusion d’un accord de coope´ration avec les re´gions) et A400M (acquisition de mate´riel de de´fense par le pouvoir fe´de´ral - retombeés ećonomiques)″.

— Interpellatie nr. 1151 van de heer Luc Sevenhans tot de Eerste Minister, over ″de dossiers A380 (afsluiten samenwerkingsakkoord met gewesten) en A400M (federale defensieaankoop - economische return)″.

— Interpellation n° 1151 de M. Luc Sevenhans au Premier Ministre, sur ″les dossiers A380 (conclusion d’un accord de coope´ration avec les re´gions) et A400M (acquisition de mate´riel de de´fense par le pouvoir fe´de´ral - retombeés ećonomiques)″.

10112


2. Vraag van de heer Geert Bourgeois aan de Eerste Minister, over ″de stand van zaken van de hervorming van de kieswet″.

2. Question de M. Geert Bourgeois au Premier Ministre, sur ″la re´forme de la loi e´lectorale″.

3. Wetsontwerp houdende de essentie¨le elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten. — In te dienen door de regering.

3. Projet de loi relatif aux e´le´ments essentiels du statut des membres du personnel des services de police et portant diverses autres dispositions relatives aux services de police. — A de´poser par le gouvernement.

4. Wetsontwerp tot wijziging van de wet van 21 januari 1987 inzake de risico’s van zware ongevallen bij bepaalde industrie¨le activiteiten.

4. Projet de loi portant modification de la loi du 21 janvier 1987 concernant les risques d’accidents majeurs de certaines activite´s industrielles.



Commissie voor de Landsverdediging

Commission de la De´fense nationale

Ontmoeting met luitenant-generaal Nguyen Huy Hieu, Vice-Minister van Defensie van Vietnam.

Entretien avec le lieutenant geńe´ral Nguyen Huy Hieu, Vice-Ministre de la De´fense du Vietnam.

— Gedachtewisseling over de politico-militaire situatie in Zuid-OostAzie¨.

— Echange de vues sur la situation politico-militaire en Asie du Sud-Est.



Adviescomite´ voor Europese Aangelegenheden

Comite´ d’avis charge´ de Questions europeénnes

Prebriefing Top van Barcelona.

Pre´briefing : Sommet de Barcelone.

— Gedachtewisseling met de Eerste Minister betreffende de agenda van de Top van Barcelona (15-16 maart 2002).

— Echange de vues avec le Premier Ministre concernant l’agenda du Sommet de Barcelone (15-16 mars 2002).

De leden van de Commissies voor het Bedrijfsleven, het Wetenschapsbeleid, het Onderwijs, de Nationale Wetenschappelijke en Culturele Instellingen, de Middenstand en de Landbouw en voor de Sociale Zaken worden eveneens uitgenodigd.

Les membres de la Commission de l’Economie, de la Politique scientifique, de l’Education, des Institutions scientifiques et culturelles nationales, des Classes moyennes et de l’Agriculture et de la Commission des Affaires sociales sont e´galement invite´s.

Donderdag 14 maart 2002

Jeudi 14 mars 2002

Commissie belast met de problemen inzake Handelsen Economisch Recht

Commission chargeé des proble`mes de Droit commercial et ećonomique

Wetsontwerp houdende wijziging van het Wetboek van vennootschappen alsook van de wet van 2 maart 1989 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in ter beurze genoteerde vennootschappen en tot reglementering van de openbare overnameaanbiedingen.

Projet de loi modifiant le Code des socie´te´s et la loi du 2 mars 1989 relative a` la publicite´ des participations importantes dans les socie´te´s coteés en bourse et re´glementant les offres publiques d’acquisition.

Amendementen van Mevr. Barzin c.s., de heer Bourgeois c.s., Mevr. Gerkens c.s., de heer Borginon, de heer Viseur en de heer Grafe´ en de regering.

Amendements de Mme Barzin et consorts, M. Bourgeois et consorts, de Mme Gerkens et consorts, de M. Borginon, de M. Viseur, de M. Grafe´ et du gouvernement.



— Wetsvoorstel (de heer Henk Verlinde) tot invoering van de procedure van het afkoopbod in de vennootschapswetgeving.

— Proposition de loi (M. Henk Verlinde) instaurant la proce´dure de l’offre de rachat dans la le´gislation sur les socie´te´s commerciales.

— Wetsvoorstel (de heren Stefaan De Clerck, Yves Leterme, Dirk Pieters, Karel Pinxten, Jo Vandeurzen en Tony Van Parys) tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen.

— Proposition de loi (MM. Stefaan De Clerck, Yves Leterme, Dirk Pieters, Karel Pinxten, Jo Vandeurzen et Tony Van Parys) modifiant le Code des socie´te´s.

— Wetsvoorstel (de heren Geert Bourgeois, Karel Van Hoorebeke en Alfons Borginon en Mevr. Frieda Brepoels) tot wijziging van de wet van 22 juli 1953 tot oprichting van een Instituut der bedrijfsrevisoren.

— Proposition de loi (MM. Geert Bourgeois, Karel Van Hoorebeke, Alfons Borginon et Mme Frieda Brepoels) modifiant la loi du 22 juillet 1953 creánt un Institut des re´viseurs d’entreprises.

— Wetsvoorstel (Mevr. Anne Barzin en de heer Serge Van Overtveldt) tot wijziging, wat de overdraagbaarheid betreft van aandelen met stemrecht waarop door de leden van het personeel is ingeschreven, van artikel 609, § 3, van het Wetboek van vennootschappen.

— Proposition de loi (Mme Anne Barzin et M. Serge Van Overtveldt) modifiant, en ce qui concerne la cessibilite´ des actions avec le droit de vote souscrites par le personnel, l’article 609, § 3, du Code des socie´te´s.

— Wetsvoorstel (Mevr. Anne Barzin en de heer Serge Van Overtveldt) tot invoeging van een artikel 513bis in het Wetboek van vennootschappen teneinde de minderheidsaandeelhouders in staat te stellen de meerderheidsaandeelhouder(s) ertoe te dwingen over te gaan tot een uitkoopbod.

— Proposition de loi (Mme Anne Barzin et M. Serge Van Overtveldt) inse´rant un article 513bis dans le Code des socie´te´s en vue de permettre aux actionnaires minoritaires de forcer le ou les actionnaires majoritaires a` proce´der a` une offre de reprise.

(Sluiting en stemmingen.)

(Cloˆture et votes.)

(Rapporteur : de heer Thierry Giet.)

(Rapporteur : Thierry Giet.)

10113

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE SENAT DE BELGIQUE

BELGISCHE SENAAT

[2002/20063]

[2002/20063] Plenaire vergaderingen

Séances plénières

Agenda

Ordre du jour Jeudi 14 mars 2002, à 15 heures

Donderdag 14 maart 2002, om 15 uur 1. In overwegingneming van voorstellen.

1. Prise en considération de propositions.

2. Mondelinge vragen.

2. Questions orales.

3. Wetsontwerp betreffende de oprichting van de Vestigingsraad.

3. Projet de loi relatif à l’instauration du Conseil d’établissement.

Vanaf 17 uur : Naamstemming over het afgehandelde agendapunt in zijn geheel.

A partir de 17 heures : Vote nominatif sur le point à l’ordre du jour dont la discussion est terminée.

4. Vragen om uitleg : a) aan de heer Michel Barbeaux aan de Vice-Eerste Minister van Begroting, Maatschappelijke Integratie en Sociale Economie en Sociale Economie en aan de Minister van Financiën, over « de discriminatie waarvan bepaalde jobstudenten het slachtoffer zijn »; b) van de heer Olivier de Clippele aan de Minister van Binnenlandse Zaken, over « community policing »; c) van Mevr. Marie-José Laloy aan de Minister van Binnenlandse Zaken, over « de begroting waaronder de brigadecommissarissen ressorteren die door de politiehervorming het statuut van verbindingsambtenaar hebben gekregen »; d) van Mevr. Magdeleine Willame-Boonen aan de Vice-Eerste Minister en Minister van Werkgelegenheid en aan de Minister van Sociale Zaken en Pensioenen, over « de sociale inspectie en de controle op de naleving van de sociale wetten en de strijd tegen de mensenhandel »; e) van de heer Michel Barbeaux aan de Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de openbare besturen , over « de procedure voor de aanwijzing van de directeur-generaal van het Opleidingsinstituut van de federale overheid »; f) van Mevr. Clotilde Nyssens aan de Minister van Justitie, over « de achterstand in de vergoeding van gerechtsdeskundigen »; g) van Mevr. Clotilde Nyssens aan de Minister van Justitie, over « de toestand van Franstalige gedetineerden in Vlaamse gevangenissen »;

4. Demandes d’explications : a) de M. Michel Barbeaux au Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget, de l’Intégration sociale et de l’Economie sociale et au Ministre des Finances, sur « la discrimination dont sont victimes certains étudiants jobistes »; b) de M. Olivier de Clippele au Ministre de l’Intérieur sur « la police de proximité »; c) de Mme Marie-José Laloy au Ministre de l’Intérieur, sur « le budget dont dépendent les commissaires de brigades auxquels la réforme des polices a donné le statut de fonctionnaires de liaison »;

h) van Mevr. Clotilde Nyssens aan de Minister van Justitie, over « de verkiezing van de Adviesraad van de magistratuur »; i) van Mevr. Erika Thijs aan de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over « het Belgisch instituut voor postdiensten en Telecommunicatie »; j) van de heer Michel Barbeaux aan de Minister van Telecommunicatie en Overheidsbedrijven en Participaties, belast met Middenstand, over « de gevolgen van de verkoop van de Financietoren »; k) van Mevr. Erika Thijs aan de Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking, over « de waarheidscommissie in Peru »; l) van Mevr. Anne-Marie Lizin aan de Eerste Minister, over « het akkoord dat werd gesloten over de sluiting van de kerncentrales »; m) van de heer Patrik Vankrunkelsven aan de Staatssecretaris voor Energie en Duurzame Ontwikkeling, over « het akkoord dat werd gesloten over de sluiting van de kerncentrales ».

d) de Mme Magdeleine Willame-Boonen au Vice-Premier Ministre et Ministre de l’Emploi et au Ministre des Affaires sociales et des Pensions, sur « l’inspection sociale et l’inspection des lois sociales et la lutte contre la traite des êtres humains »; e) de M. Michel Barbeaux au Ministre de la Fonction publique et de la Modernisation de l’administration, sur la « procédure de désignation du directeur général de l’Institut de formation de l’administration fédérale »; f) de Mme Clotilde Nyssens au Ministre de la Justice, sur « le retard de paiement des prestations des experts judiciaires »; g) de Mme Clotilde Nyssens au Ministre de la Justice, sur « la situation des détenus francophones au sein des prisons situées en Flandre »; h) de Mme Clotilde Nyssens au Ministre de la Justice, sur « les élections du Conseil consultatif de la magistrature »; i) de Mme Erika Thijs au Ministre des Télécommunications et des Entreprises et Participations publiques, chargé des Classes moyennes, sur « l’Institut belge des services postaux et de télécommunications »; j) de M. Michel Barbeaux au Ministre des Télécommunications et des Entreprises et Participations publiques, chargé des Classes moyennes, sur « les conséquences de la vente de la Tour des Finances »; k) de Mme Erika Thijs au Secrétaire d’Etat à la Coopération au Développement, sur « la commission de la vérité au Pérou »; l) de Mme Anne-Marie Lizin au Premier Ministre, sur « l’accord intervenu sur la fermeture des centrales nucléaires »; m) de M. Patrick Vankrunkelsven au Secrétaire d’Etat à l’Energie et au Développement durable, sur « l’accord intervenu sur la fermeture des centrales nucléaires ».

[2002/20062] Commissievergaderingen. — Bijeenroepingen Week van maandag 11 tot vrijdag 15 maart 2002

10 10 12 14 15

Overzicht van de commissievergaderingen Dinsdag 12 maart 2002 : uur : Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden. u. 30 m. : Buitenlandse Betrekkingen en Landsverdediging. u. 15 m. : Adviescomité voor gelijke kansen voor vrouwen en mannen. u. 15 m. : Binnenlandse Zaken en Administratieve Aangelegenheden. uur : Justitie.

[2002/20062] Réunions de commissions. — Convocations Semaine du lundi 11 au vendredi 15 mars 2002 Tableau synoptique des réunions de commissions Mardi 12 mars 2002 : 10 heures : Intérieur et Affaires administratives. 10 h 30 m : Relations extérieures et Défense. 12 h 15 m : Comité d’avis pour l’égalité des chances entre les femmes et les hommes. 14 h 15 m : Intérieur et Affaires administratives. 15 heures : Justice.

10114


Woensdag 13 maart 2002 : 10 uur : Commissie belast met de begeleiding van het Vast Comité van toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. 10 u. 15 m. : Justitie. 10 u. 15 m. : Financiën en Economische Aangelegenheden. 12 u. 30 m. : Werkgroep « Rechten van het kind ». 14 u. 30 m. : Justitie. 14 u. 30 m. : Financiën en Economische Aangelegenheden. 14 u. 30 m. : Sociale Aangelegenheden. 14 u. 30 m. : Federaal Adviescomité voor Europese Aangelegenheden. Donderdag 14 maart 2002 : 15 u. 15 m. : Institutionele Aangelegenheden. 12 uur : Bureau. 16 uur, na de stemmingen in de plenaire vergadering : Onderzoekscommissie « Grote Meren » - Bureau Financiën en Economische Aangelegenheden. Vrijdag 15 maart 2002 : 8 u. 30 m. : Werkgroep « Mobiliteit ». 10 uur. : Onderzoekscommissie « Grote Meren ». 10 u. 15 m. : Bijzondere commissie voor bio-ethische problemen. 14 u. 15 m. : Bijzonderen commissie voor bio-etische problemen.

Mercredi 13 mars 2002 : 10 heures : Commission chargée du suivi du Comité permanent de contrôle des services de renseignements et de sécurité. 10 10 12 14 14 14 14

h h h h h h h

15 15 30 30 30 30 30

m m m m m m m

: : : : : : :

Justice. Finances et Affaires économiques. Groupe de travail « Droits de l’enfant ». Justice. Finances et Affaires économiques. Affaires sociales. Comité d’avis chargé des questions européennes.

Jeudi 14 mars 2002 : 10 h 15 m : Affaires institutionnelles. 12 heures : Bureau. 16 heures, après les votes en séance plénière : Commission d’enquête « Grands lacs » - Bureau Finances et Affaires économiques. Vendredi 15 mars 2002 : 8 h 30 m : Groupe de travail « Mobilité ». 10 heures : Commission d’enquête « Grands Lacs ». 10 h 15 m : Commission spéciale chargée des problèmes bioéthiques. 14 h 15 m : Commission spéciale chargée des problèmes bioéthiques.

Gewestelijke instellingen — Institutions régionales VLAAMS PARLEMENT [S − C − 2002/20066] Plenaire vergaderingen Agenda Woensdag 13 maart 2002 Van 10 uur af : Actualiteitsdebat. Actualiteitsdebat over de sociale huisvesting in Vlaanderen. (Gewestaangelegenheid.) Ontwerpen van decreet en voorstellen van resolutie. - Beraadslagingen en besprekingen. 1. Ontwerp van decreet houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten. (Gemeenschaps- en gewestaangelegenheden.) 2. Ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de Staat, het Vlaamse Gewest, het Waals Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met betrekking tot het meerjareninvesteringsplan voor 2001-2012 van de NMBS. (Gewestaangelegenheid.) Voorstel van resolutie van de heren Ludwig Caluwe´ en Carl Decaluwe, Mevr. Wivina Demeester-De Meyer en de heren Jan Verfaillie, Johan Sauwens en Eric Van Rompuy betreffende het samenwerkingsakkoord inzake het investeringsplan 2001-2012 van de NMBS. (Gewestaangelegenheid.) Voorstel van resolutie van de heren Jan Loones, Kris Van Dijck en Chris Vandenbroeke betreffende het samenwerkingsakkoord inzake het investeringsplan 2001-2002 van de NMBS. (Gewestaangelegenheid.) 3. Ontwerp van decreet tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse regering van 23 november 2001 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs type 1. (Gemeenschapsaangelegenheid.) Voorstel van decreet. – Beraadslaging. Voorstel van decreet van de heer Gilbert Van Baelen, Mevr. Hilde Claes en de heren Ludo Sannen, Johan Sauwens en Eddy Schuermans houdende wijziging van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse investeringsmaatschappijen, het Limburgfonds en de permanente werkgroep Limburg. (Gewestaangelegenheid.) Verzoekschrift. – Verslag. Verzoekschrift betreffende infoborden over Belgie¨.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Van 14 uur af : Actuele vragen (Regl. art. 82, punt 2, a). Eventueel : Voortzetting van de agenda van de morgenvergadering. Personeelsaangelegenheden. - Besprekingen en stemmingen. 1. Aanpassing van het reglement van toekenning van medewerkers aan de voorzitter, aan de leden van het Uitgebreid Bureau, aan de fracties en aan de Vlaamse volksvertegenwoordigers. 2. Aanpassing van de rechtspositieregeling van de medewerkers van de voorzitter, van de leden van het Uitgebreid Bureau, van de fracties en van de Vlaamse volksvertegenwoordigers. Van 16 uur af : Hoofdelijke stemmingen : 1. Over het ontwerp van decreet houdende de ondersteuning van stadsvernieuwingsprojecten. (Gemeenschaps- en gewestaangelegenheden.) 2. Over het ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de Staat, het Vlaamse Gewest, het Waals Gewest en het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met betrekking tot het meerjareninvesteringsplan voor 2001-2012 van de NMBS. (Gewestaangelegenheid.) 3. Over het ontwerp van decreet tot bekrachtiging van het besluit van de Vlaamse regering van 23 november 2001 tot bepaling van de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon basisonderwijs type 1. (Gemeenschapsaangelegenheid.) 4. Over het voorstel van decreet van de heer Gilbert Van Baelen, Mevr. Hilde Claes en de heren Ludo Sannen, Johan Sauwens en Eddy Schuermans houdende wijziging van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de Vlaamse investeringsmaatschappijen, het Limburgfonds en de permanente werkgroep Limburg. (Gewestaangelegenheid.) 5. Over de motie van aanbeveling van Mevr. Isabel Vertriest en de heren Patrick Lachaert, Jacky Maes en Jos Bex tot besluit van het op 27 februari 2002 in plenaire vergadering gehouden actualiteitsdebat over de toestand van het milieu in Vlaanderen volgens recente milieurapporten. (Gewestaangelegenheid.) 6. Over de met redenen omklede moties : — Van Mevr. Marleen Van den Eynde en de heren Jean Geraerts en Jan Penris tot besluit van de op 26 februari 2002 door de heer Jan Loones in commissie gehouden interpellatie tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het waterpeilbeheer in Vlaanderen en de samenwerking terzake tussen Vlaanderen, Wallonie¨ en Nederland. (Gewestaangelegenheid.) — Van de heren Julien Librecht en Pieter Huybrechts en Mevr. Marijke Dillen tot besluit van de op 28 februari 2002 door de heer Julien Librecht in commissie gehouden interpellatie tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over onderwijsprojecten voor alleenstaande minderjarige asielzoekers. (Gemeenschapsaangelegenheid.) — Van de heren Roland Van Goethem, Herman De Reuse, Mathieu Boutsen en Felix Strackx tot besluit van de op 28 februari 2002 door de heer Felix Strackx in commissie gehouden interpellatie tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financie¨n en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening, over de aanpassingen aan de belasting op inverkeerstelling. (Gewestaangelegenheid.) — Van de heren Eddy Schuermans, Carl Decaluwe en Ludwig Caluwe´, Mevr. Wivina Demeester-De Meyer en de heren Jan Verfaillie en Paul Van Malderen tot besluit van de op 26 februari 2002 door de heer Eddy Schuermans in commissie gehouden interpellatie tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het negeren van rolstoelgebruikers door De Lijn. (Gewestaangelegenheid.) — Van Mevr. Marijke Dillen, Mevr. Niki De Gryze en de heer Felix Strackx tot besluit van de op 28 februari 2002 door de heer Felix Strackx in commissie gehouden interpellatie tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de campagne rond eetstoornissen bij jongeren. (Gemeenschapsaangelegenheid.) — Van Mevr. Riet Van Cleuvenbergen, Mevr. Sonja Becq, Mevr. Ingrid van Kessel en Mevr. Trees Merckx-Van Goey, de heer Jan Van Duppen en Mevr. Ria Van Den Heuvel tot besluit van de op 28 februari 2002 door Mevr. Riet Van Cleuvenbergen in commissie gehouden interpellatie tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de opvang van illegale minderjarigen in Vlaanderen. (Gemeenschapsaangelegenheid.) — Van Mevr. Sonja Becq, Mevr. Riet Van Cleuvenbergen, Mevr. Ingrid van Kessel en Mevr. Trees Merckx-Van Goey tot besluit van de op 28 februari 2002 door Mevr. Sonja Becq in commissie gehouden interpellatie tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de problematiek van de wachtlijsten voor personen met een handicap. (Gemeenschapsaangelegenheid.) — Van Mevr. Ann De Martelaer en de heren Koen Helsen, Jan Roegiers en Jan Van Duppen tot besluit van de op 28 februari 2002 door Mevr. Sonja Becq in commissie gehouden interpellatie tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de problematiek van de wachtlijsten voor personen met een handicap. (Gemeenschapsaangelegenheid.) — Van de heren Jan Laurys, Jacques Laverge en Robert Voorhamme, Mevr. Veerle Declercq en de heer Andre´-Emiel Bogaert tot besluit van de op 28 februari 2002 door de heer Jan Laurys in commissie gehouden interpellatie tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de uitwerking van de lokale werkwinkels. (Gewestaangelegenheid.) Hoofdelijke stemmingen kunnen ook na 17 uur worden gehouden.

10115

10116

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE [S − C − 2002/20065] Openbare commissievergaderingen Agenda Dinsdag 12 maart 2002 Commissie voor Binnenlandse Aangelegenheden, Huisvesting en Stedelijk Beleid (Hans Memlingzaal, 2e verdieping) Te 14 uur : 1. Interpellatie van Mevr. Ann De Martelaer tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de studie betreffende de financieringsstromen in de sociale huisvesting. Interpellatie van de heer Dirk De Cock tot de heer Jaak Gabriels, Vlaams minister van Economie, Buitenlandse Handel en Huisvesting, over de communicatie van de minister met het parlement inzake nieuwe beleidsmaatregelen. 2. Interpellatie van Mevr. Hilde De Lobel tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over de sociale bescherming van lokale mandatarissen met geschorst pensioen. 3. Vraag om uitleg van de heer Dirk De Cock tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, en tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het ophalen van oud papier door jeugdbewegingen in gemeenten. 4. Vraag om uitleg van de heer Bart De Smet tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over het suppletief sociaal statuut van de lokale mandatarissen. 5. Vraag om uitleg van de heer Eloi Glorieux tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over mogelijke onregelmatigheden bij de gunning van ruimingswerken aan de Raambeek door het provinciebestuur van Vlaams-Brabant. 6. Vraag om uitleg van de heer Jan Loones tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over de onwettig geı¨nde milieubelasting in WezembeekOppem. Dinsdag 12 maart 2002 Commissie voor Brussel en de Vlaamse Rand (Jeroen Boschzaal, 2e verdieping) Te 14 uur : Globale bespreking met de leden van de Vlaamse regering over hun beleid ten aanzien van Brussel en de Vlaamse Rand : Gedachtewisseling met de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financie¨n en Begroting, Innovatie, Media en Ruimtelijke Ordening. Dinsdag 12 maart 2002 Commissie voor Institutionele en Bestuurlijke Hervorming en Ambtenarenzaken (Antoon Van Dyckzaal, 2e verdieping) Te 14 uur : 1. Vraag om uitleg van Mevr. Mieke Van Hecke tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de tuchtrechtsprocedure ten aanzien van de administrateur-generaal van BLOSO. 2. Vraag om uitleg van de heer Dirk Holemans tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, over de wijze van bevraging van het middenveld over de hervorming van de Vlaamse adviesraden. 3. Voorstel van resolutie van de heren Luc Van den Brande, Johan Sauwens, Ludwig Caluwe´ en Eric Van Rompuy, Mevr. Brigitte Grouwels en Mevr. Mieke Van Hecke betreffende een geactualiseerd Vlaams programma staatshervorming. Benoeming van een verslaggever, bespreking en stemming. 4. Gedachtewisseling met de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, over het voortgangsrapport 2000-2001 van de Vlaamse regering met betrekking tot de vereenvoudiging van de wetgeving, procedures, formulieren en regels, en de bijhorende tabellen. Benoeming van een verslaggever. Dinsdag 12 maart 2002 Commissie voor Openbare Werken, Mobiliteit en Energie (Quinten Metsijszaal, 2e verdieping) Te 14 uur : 1. Interpellatie van de heer Jos De Meyer tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de actualisering van het Sigmaplan. 2. Vraag om uitleg van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over een drugtest bij de aanwerving van chauffeurs voor De Lijn. 3. Vraag om uitleg van Mevr. Veerle Declercq tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over illegale wapentrafiek. 4. Vraag om uitleg van Mevr. Isabel Vertriest tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de Zeescheldearm te Gentbrugge. 5. Vraag om uitleg van de heer Koen Helsen tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het raamcontract afgesloten met de tijdelijke vereniging SAM.

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE 6. Vraag om uitleg van de heer Didier Ramoudt tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, en tot Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de windmolens in landbouwzones. 7. Vraag om uitleg van de heer Mathieu Boutsen tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het leerlingenvervoer. 8. Vraag om uitleg van Mevr. Ria Van Den Heuvel tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de aanleg van fietshoofdroutes. Dinsdag 12 maart 2002 Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen (Pieter Bruegelzaal, 3e verdieping) Te 14 uur : Gedachtewisseling met de Logo’s (lokaal gezondheidsoverleg). Benoeming van een verslaggever. De commissie vergadert eveneens op donderdag 14 maart 2002, om 10 en om 14 uur. Donderdag 14 maart 2002 Commissie voor Leefmilieu, Natuurbehoud en Ruimtelijke Ordening (Antoon Van Dyckzaal, 2e verdieping) Te 10 uur : 1. Hoorzitting met een vertegenwoordiging van de Milieu- en Natuurraad Vlaanderen over de opdracht van de MiNa-Raad en de hervorming van het Vlaams adviesstelsel. Benoeming van een verslaggever. 2. Ontwerp van decreet houdende water bestemd voor menselijke aanwending. Voortzetting van de bespreking. 3. Verzoekschrift van de heer Philip Van Belleghem betreffende een verbod op het gebruik van vogelschrikkanonnen. Voortzetting van de bespreking. Te 14 uur : 4. Vraag om uitleg van Mevr. Trees Merckx-Van Goey tot Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over het inrichten van het domein de Grubbe in Everberg als gesloten jeugddetentiecentrum. 5. Vraag om uitleg van de heer Koen Helsen tot Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de subsidie¨ring van de V.Z.W. Natuurpunt voor de aankoop van bos- en natuurgebieden. 6. Vraag om uitleg van de heer Eloi Glorieux tot de heer Steve Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, en tot Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de brownfieldontwikkeling van de terreinen van Forges de Clabecq in Vilvoorde. 7. Vraag om uitleg van de heer Eloi Glorieux tot Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over het uitblijven van de bouw van een geluidsdempende proefdraaihal op de luchthaven van Zaventem. 8. Vraag om uitleg van Mevr. Marleen Van den Eynde tot Mevr. Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de uitbreiding van de transportzone in Meer. Donderdag 14 maart 2002 Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gelijke Kansen (James Ensorzaal, 2e verdieping) Te 10 uur : 1. Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de follow-up van te vroeg geboren kinderen. 2. Vraag om uitleg van de heer Jan Roegiers tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de problematiek van permanente campingbewoners. 3. Vraag om uitleg van Mevr. Marijke Dillen tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het toenemende cannabisgebruik bij jongeren. Vraag om uitleg van Mevr. Ria Van Den Heuvel tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het gebruik van genotsmiddelen door jongeren uit middelbare scholen en het recente onderzoek daarover door de VAD. 4. Vraag om uitleg van de heer Frans De Cock tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de lijst van de producten waarvan de kosten in aanmerking komen voor een tenlasteneming in het kader van de zorgverzekering. 5. Vraag om uitleg van Mevr. Sonja Becq tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over slachtofferhulp. Vraag om uitleg van Mevr. Marijke Dillen tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het schrappen van kosten van personeel bij slachtofferhulp door de federale minister van Justitie. Vraag om uitleg van de heer Frans De Cock tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de mogelijke budgetbeperkingen voor de centra voor slachtofferhulp die in alle arrondissementen werden opgericht. 6. Vraag om uitleg van Mevr. Riet Van Cleuvenbergen tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het Vlaams armoedebeleid. 7. Vraag om uitleg van Mevr. Marijke Dillen tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het tekort aan hepatitis B-vaccins. 8. Vraag om uitleg van Mevr. Riet Van Cleuvenbergen tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de vastgestelde problemen in kinderdagverblijven. 9. Vraag om uitleg van Mevr. Sonja Becq tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over budgetten « persoonlijk assistentiebudget ». 10. Vraag om uitleg van Mevr. Sonja Becq tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over het Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden. 11. Vraag om uitleg van Mevr. Ingrid van Kessel tot Mevr. Mieke Vogels, Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen, over de Vlaamse gezondheidsdoelstellingen.

10117

10118

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Te 14 uur : 12. Voortzetting van de agenda van de ochtendvergadering. 13. Ontwerp van decreet houdende wijziging van artikel 6 van het decreet van 27 juni 1990 houdende oprichting van een Vlaams Fonds voor de Sociale Integratie van Personen met een Handicap. Benoeming van een verslaggever en toelichting. Donderdag 14 maart 2002 Commissie voor Onderwijs, Vorming en Wetenschapsbeleid (Peter Paul Rubenszaal, 2e verdieping) Te 10 u. 15 m. : 1. Interpellatie van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de uitlatingen van minister-president Hasquin van de Franse Gemeenschapsregering betreffende de Vlaamse basisschool in Komen. Vraag om uitleg van de heer Kris Van Dijck tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de Vlaamse vrije basisschool in Komen. 2. Interpellatie van de heer Julien Librecht tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het islamonderwijs in Vlaanderen. 3. Vraag om uitleg van de heer Gilbert Van Baelen tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over zelfevaluatie van scholen. 4. Vraag om uitleg van de heer Wilfried Aers tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de organisatie van een geschiedkundig colloquium. 5. Vraag om uitleg van de heer Jos De Meyer tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de uitvoering van de resolutie betreffende arbeidservaring tijdens deeltijdse leerplicht. 6. Vraag om uitleg van Mevr. Veerle Declercq tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over avond- en weekendwerk voor schoolstages. 7. Vraag om uitleg van de heer Chris Vandenbroeke tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over de hoger onderwijssituatie in Nederland en over de samenwerkingsverbanden tussen Vlaanderen en Nederland inzake de vorming van een Europese hoger onderwijsruimte. 8. Vraag om uitleg van Mevr. Hilde Claes tot Mevr. Marleen Vanderpoorten, Vlaams minister van Onderwijs en Vorming, over het in de Franse Gemeenschap bestaande project voor anderstalig onderwijs. 9. Verzoekschrift van Mevr. Rosita Vandemaele betreffende de uitstapregeling voor leerkrachten in het lager onderwijs. Benoeming van twee verslaggevers en bespreking. Te 14 u. 15 m. : 10. Eventueel voortzetting van de ochtendvergadering. Donderdag 14 maart 2002 Commissie voor Buitenlandse en Europese Aangelegenheden (Quinten Metsijszaal, 2e verdieping) Te 10 u. 30 m. : 1. Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over de nood aan duiding omtrent de taalwetgeving in Vlaanderen en Belgie¨ ten behoeve van buitenlanders en anderstaligen. 2. Ontwerp van decreet houdende goedkeuring van het samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse regering en de regering van de Republiek Bulgarije, ondertekend in Sofia op 18 mei 2001. Benoeming van een verslaggever, bespreking en stemming. Donderdag 14 maart 2002 Commissie voor Cultuur, Media en Sport (Jeroen Boschzaal, 2e verdieping) Te 13 u. 30 m. : 1. Interpellatie van de heer Gilbert Vanleenhove tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over restauratiewerken aan beschermde monumenten en onderwijsgebouwen van het vrij gesubsidieerd onderwijs. 2. Vraag om uitleg van de heer Jan Verfaillie tot de heer Paul Van Grembergen, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Buitenlands Beleid, over de bescherming van de historische site Pilkem Ridge te Ieper. Te 14 u. 30 m. : 3. Interpellatie van Mevr. Riet Van Cleuvenbergen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het archiefwezen. 4. Vraag om uitleg van Mevr. Mieke Van Hecke tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het standpunt van de Vlaamse regering inzake de vaste boekenprijs. 5. Vraag om uitleg van Mevr. Hilde De Lobel tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het schrappen van subsidies voor « BAND », de vereniging van Vlamingen in Wallonie¨ en over het ondersteuningsbeleid ten aanzien van cultuurverenigingen voor Vlamingen in het buitenland in het algemeen. 6. Vraag om uitleg van de heer Wilfried Aers tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over de musical ″Zaad van Satan″. 7. Vraag om uitleg van de heer Dany Vandenbossche tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over het concertgebouw in Brugge. 8. Vraag om uitleg van de heer Marino Keulen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over subsidies aan de popmuziek. 9. Vraag om uitleg van de heer Mathieu Boutsen tot de heer Bert Anciaux, Vlaams minister van Cultuur, Jeugd, Sport, Brusselse Aangelegenheden en Ontwikkelingssamenwerking, over een stedelijk bestuur Cultuurcentrum en openbare bibliotheek.

10119

BELGISCH STAATSBLAD — 12.03.2002 — Ed. 3 — MONITEUR BELGE Donderdag 14 maart 2002 Commissie voor Economie, Landbouw, Werkgelegenheid en Toerisme (Pieter Bruegelzaal, 3e verdieping) Te 14 uur : 1. Voorstel van decreet van de heer Chokri Mahassine c.s. houdende evenredige participatie op de arbeidsmarkt. Tweede lezing op verzoek van de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, op basis van artikel 68, 1°, a) van het Reglement. 2. Vraag om uitleg van de heer Luk Van Nieuwenhuysen tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over onderhandelingen met de federale overheid over de overheveling van het Fonds voor Collectieve Uitrusting en Diensten naar Vlaanderen. 3. Vraag om uitleg van de heer Sven Gatz tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de website van Toerisme en Informatie van Brussel (TIB) 4. Vraag om uitleg van de heer Jan Laurys tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de erkenning van verworven competenties (EVC). 5. Vraag om uitleg van de heer Jan Laurys tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over dienstencheques. 6. Vraag om uitleg van de heer Jan Laurys tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over Individuele Beroepsopleiding (IBO) voor Allochtonen. 7. Vraag om uitleg van de heer Patrick Hostekint tot de heer Renaat Landuyt, Vlaams minister van Werkgelegenheid en Toerisme, over de conclusies inzake de bekendgemaakte resultaten van de gecoo¨rdineerde acties van de federale regering in de strijd tegen de mensenhandel.

* CONSEIL DE LA REGION DE BRUXELLES-CAPITALE

BRUSSELSE HOOFDSTEDELIJKE RAAD

[2002/20064]

[2002/20064] Plenaire vergadering

Séance plénière

Agenda

Ordre du jour

Vrijdag 15 maart 2002, om 9 u. 30 m. en om 14 u. 30 m.

Vendredi 15 mars 2002, à 9 h 30 m et à 14 h 30 m

Zaal van de plenaire vergadering (Lombardstraat 69)

Salle des séances plénières (rue du Lombard 69)

1. Inoverwegingnemingen. Voorstel van ordonnantie (van de heer Ste´phane de Lobkowicz) tot aanpassing van het tarief van de rechten van successie en van overgang bij overlijden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voorstel van resolutie (van de heer Erik Arckens) houdende het instellen van een classificatie en normering voor de behandeling van vervuilde baggerspecie. Voorstel van ordonnantie (van Mevr. Brigitte Grouwels) houdende de wijziging van de successierechten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Voorstel van ordonnantie (van Mevr. Isabelle Emmery) betreffende de toekenning van subsidies voor de bouw van buurtsportaccomodaties. Voorstel van resolutie (van de heer Sven Gatz, c.s.) tot oprichting van een gewestelijke werkgroep voor duurzame ontwikkeling ter voorbereiding en opvolging van de Wereldtop Rio + 10 in Johannesburg (augustus 2002). 2. Ontwerpen van ordonnantie en voorstel van ordonnantie. Ontwerp van ordonnantie tot wijziging van de ordonnantie van 19 juli 1990 houdende oprichting van het Gewestelijk Agentschap voor Netheid. Rapporteur : Mevr. Marion Lemesre. Bespreking. Ontwerp van ordonnantie met betrekking tot de goedkeuring van een domaniale transactie. Rapporteur : de heer Marc Cools. Bespreking. Voorstel van ordonnantie (van de heer Alain Adriaens, Mevr. Dominique Braeckman en Mevr. Genevie`ve Meunier) tot wijziging van de ordonnantie van 2 mei 1991 betreffende het gebruik van pesticiden en van de ordonnantie van 27 april 1995 betreffende het behoud en de bescherming van de natuur. Rapporteur : de heer Mohamed Azzouzi. Bespreking (toepassing van artikel 84.4 van het Reglement). 3. Interpellaties. Interpellatie van de heer Rudi Vervoort tot de heer François-Xavier de Donneá, Minister-President van de Regering, betreffende « het samenwerkingsakkoord tussen de Staat Israe¨l en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest inzake industrieel onderzoek en ontwikkeling, gelet op het conflict tussen Israe¨l en de Palestijnen ».

1. Prises en conside´ration. Proposition d’ordonnance (de M. Ste´phane de Lobkowicz) visant a` actualiser les taux des droits de succession et de mutation par deće`s en Re´gion de Bruxelles-Capitale. Proposition de re´solution (de M. Erik Arckens) e´tablissant une classification et fixant des normes pour le traitement des boues de dragage pollueés. Proposition d’ordonnance (de Mme Brigitte Grouwels) portant modification des droits de succession en Re´gion de Bruxelles-Capitale. Proposition d’ordonnance (de Mme Isabelle Emmery) relative a` l’octroi de subsides destine´s a` encourager la reálisation d’infrastructures sportives de proximite´. Proposition de re´solution (de M. Sven Gatz et consorts) visant a` creér un groupe de travail re´gional du de´veloppement durable pour pre´parer le sommet mondial Rio + 10 à Johannesburg (aouˆt 2002) et en assurer le suivi. 2. Projets d’ordonnance et proposition d’ordonnance. Projet d’ordonnance portant modification de l’ordonnance du 19 juillet 1990 portant creátion de l’Agence re´gionale pour la Proprete´. Rapporteur : Mme Marion Lemesre. Discussion. Projet d’ordonnance relatif a` l’approbation d’une ope´ration domaniale. Rapporteur : M. Marc Cools. Discussion. Proposition d’ordonnance (de M. Alain Adriaens, Mmes Dominique Braeckman et Genevie`ve Meunier) modifiant l’ordonnance du 2 mai 1991 relative à l’utilisation des pesticides et l’ordonnance du 27 avril 1995 relative a` la sauvegarde et a` la protection de la nature. Rapporteur : M. Mohamed Azzouzi. Discussion (application de l’article 84.4 du Re´glement). 3. Interpellations. Interpellation de M. Rudi Vervoort a` M. François-Xavier de Donneá, Ministre-Pre´sident du Gouvernement, concernant « l’accord de coope´ration dans le domaine de la recherche et de´veloppement industriels entre l’Etat d’Israe¨l et la Re´gion de Bruxelles-Capitale, en regard du conflit israe´lo-palestinien ».

10120


Interpellatie van Mevr. Beátrice Fraiteur tot de heren Didier Gosuin, Minister van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Leefmilieu en Waterbeleid, Natuurbehoud, Openbare Netheid en Buitenlandse Handel, en Alain Hutchinson, Staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Huisvesting en Energie, betreffende « het gewestelijk plan ter bestrijding van de CO2-productie en de eerbiediging van het protocol van Kyoto ». 4. Mondelinge vragen. Mondelinge vraag van de heer Michel Van Roye aan de heer Willem Draps, Staatssecretaris bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen en Bezoldigd Vervoer van Personen, betreffende « het niet toepassen van het Europees Verdrag voor de bescherming van het archeologisch erfgoed, het zogeheten Verdrag van La Valette, in het Brussels Gewest ». Mondelinge vraag van Mevr. Dominique Braeckman aan de heer Willem Draps, Staatssecretaris bij het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, belast met Ruimtelijke Ordening, Monumenten en Landschappen en Bezoldigd Vervoer van Personen, betreffende « de laatste ontwikkelingen op het vlak van de mobiele telecommunicatie ». 5. Dringende vragen (*). 6. Geheime Stemmingen (**). — met het oog op de aanwijzing van de leden van het Controlecollege van de regeringsmededelingen (toepassing van de ordonnantie van 21 februari 2002 betreffende de regeringsmededelingen). 7. Naamstemmingen (**). — over de afgehandelde ontwerpen van ordonnantie. — over het afgehandelde voorstel van ordonnantie (toepassing van artikel 84.4 van het Reglement). (*) om 14 u. 30 m. (**) vanaf 16 u. 30 m.

Interpellation de Mme Beátrice Fraiteur a` MM. Didier Gosuin, Ministre du Gouvernement de la Re´gion de Bruxelles-Capitale, charge´ de l’Environnement et de la Politique de l’Eau, de la Conservation de la Nature et de la Proprete´ publique et du Commerce exte´rieur, et Alain Hutchinson, Secre´taire d’Etat a` la Re´gion de Bruxelles-Capitale, charge´ du Logement et de l’Energie, concernant « le plan re´gional de lutte contre la production de CO2 et le respect du protocole de Kyoto ». 4. Questions orales. Question orale de M. Michel Van Roye à M. Willem Draps, Secre´taire d’Etat a` la Re´gion de Bruxelles-Capitale, charge´ de l’Ameńagement du Territoire, des Monuments et Sites et du Transport re´mune´re´ des Personnes, concernant « la non-application, en Re´gion bruxelloise, de la Convention europeénne pour la protection du patrimoine archeólogique, dite Convention de La Valette ». Question orale de Mme Dominique Braeckivian a` M. Willem Draps, Secre´taire d’Etat a` la Re´gion de Bruxelles-Capitale, charge´ de l’Ameńagement du Territoire, des Monuments et Sites et du Transport re´mune´re´ des Personnes, concernant « les derniers de´veloppements en matie`re de te´lećommunication mobile ». 5. Questions d’actualite´ (*). 6. Scrutins secrets (**) — en vue de la de´signation des membres du Colle`ge de controˆle (application de l’ordonnance du 21 février 2002 relative au controˆle des communications gouvernementales). 7. Votes nominatifs (**). — sur les projets d’ordonnance termine´s. — sur la proposition d’ordonnance termineé (application de l’article 84.4 du Re`glement). (*) à 14 h 30 m. (**) à partir de 16 h 30 m.

Belgisch Staatsblad, Leuvenseweg 40-42, 1000 Brussel. − Moniteur belge, rue de Louvain 40-42, 1000 Bruxelles. Adviseur/Conseiller : A. VAN DAMME

WETTEN, DECRETEN, ORDONNANTIES EN VERORDENINGEN LOIS, DECRETS, ORDONNANCES ET REGLEMENTS

Recommend Documents