201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 1 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen
Proficiat met uw wetboek! U kan uw boek ook als Ebook installeren – Ga naar ‘www.mijnwetboek.be’ – klik op de tab ‘EBOOK’ – geef de code in die u hierna vindt – De download van het e-book gebeurt automatisch, wanneer u klikt op de link. Belangrijk: controleer of u de gratis app ‘iBooks’ hebt geïnstalleerd op uw iPad! De link geeft u recht op 2 downloads: één voor uw pc, één voor uw iPad of iPhone. Na installatie van uw boek, vindt u uw Codex terug in de iBooks-bibliotheek. Indien u een probleem zou ondervinden bij de installatie, contacteer ons op
[email protected].
Alle eventuele latere uitgaven kan u eenvoudig aankopen op www.mijnwetboek.be. Deze e-books installeren zich allemaal automatisch in de iBooks-bibliotheek.
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 2 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Samengesteld door Prof. Dr. Bruno Peeters op 15 juli 2014 door een samenwerking tussen de samensteller en mijnwetboek.be. Mijnwetboek.be is een internettool in beheer van KnopsPublishing. De content komt van publieke bronnen. KnopsPublishing, mijnwetboek.be noch de samensteller zijn aansprakelijk voor de inhoud van dit wetboek. © mijnwetboek.be powered by KnopsPublishing, 2014 Watervoort 85, 2200 Herentals, België www.mijnwetboek.be Verantwoordelijke uitgever: Anne Knops,
[email protected] ISBN 978-9-4603-5392-5 D/2014/11392/26
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 3 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inclusief uitvoeringsbesluiten
2014-2015 PROF. DR. BRUNO PEETERS
mijnwetboek.be advocatennet.be | notarisnet.be | businesslawnet.eu gerechtsdeurwaardersnet.be
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 4 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Must have 2014 – – – – –
BIBF Codex – BIBF Codex Rechtspracticus – Josee Dreesen In goede en kwade dagen, Financiële levensvragen – Ingrid Stevens, Rik Deblauwe, Jo Stremersch, Johan Verstraete Inleiding tot de Successierechten – Rik Deblauwe Vastgoedcodex – Koen de Puydt, Marc Loyens, Julie Lauwers
Andere uitgaven van de auteur: – – – –
Douane en Accijnzen – Prof. dr. Bruno Peeters Europees en internationaal belastingrecht – Prof. dr. Bruno Peeters Registratie en Successierechten – Prof. dr. Bruno Peeters Wetgevingsbundel Fiscaal Recht – Prof. dr. Bruno Peeters, Prof. dr. Nicole Plets, Anne Van de Vijver, Prof. dr. Paul Beghin, Prof. dr. Stefaan Van Crombrugge, Prof. dr. Luc De Broe
Andere uitgaven: in het Nederlands: – – –
Wetboek Handelsrecht – dr. Filip Bogaert, dr. Diederik Bruloot, Prof. dr. Reinhard Steennot BTW-wetgeving – Guido De Wit Wetboek boekhoud- en jaarrekeningrecht - Prof. dr. Jean-Pierre Maes, Prof. dr. Yvan Stempnierwsky, Prof. Karel Van Hulle
in het Frans: – – – – –
Code des impôts sur les revenus – Prof. dr. Marc Bourgeois Douanes et accises – Prof. dr. Marc Bourgeois Droit fiscal européen et international – Prof. dr. Marc Bourgeois Droits d’enregistrement et de succession – Prof. dr. Pierre Nicaise Recueil de législation Droit fiscal – Prof. dr. Bruno Peeters, Prof. dr. Marc Bourgeois, Prof. dr. Nicole Plets, Anne Van de Vijver, Prof. dr. Bart Peeters
Raadpleeg alle titels op Mijnwetboek.be Bestel via fax 09/233 94 20 of online op www.mijnwetboek.be; www.moncode.be; www.meingesetzbuch.be Blijf op de hoogte van de juridische actualiteit via Advocatennet.be
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page i Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
GEBRUIKSAANWIJZING
Algemeen De wetgeving opgenomen in dit Wetboek is bijgewerkt tot BS 15.07.2014. Het is zowel beschikbaar in het Nederlands als in het Frans en wordt ieder jaar bijgewerkt.
Annotaties In het WIB wordt verwezen naar toepasselijke bepalingen van het KB/WIB en omgekeerd. In de e-bookversie vindt u voor elk artikel een icoon met daaronder een link naar de website van Fisconetplus, waardoor u heel snel de meest actuele commentaren, circulaires, rechtspraak e.d. kunt terugvinden. Het toekomstig recht wordt aangeduid met een verticale lijn in de kantlijn.
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page ii Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page i Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Algemeen Wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (Uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Titel III. Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Titel IV. Diverse bepalingen . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Actieplan dat tot doel heeft een doeltreffende inning van de vennootschapsbelasting te waarborgen . . . . . . . .
Titel V. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Koninklijk Besluit van 17 januari 2003 tot uitvoering van artikel 22, tweede lid, van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Koninklijk Besluit van 30 januari 2003 tot uitvoering van artikel 26 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken . Programmawet van 27 december 2004 (Uittreksel). . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk III. Aanwending van terug te geven of te betalen sommen . . . . . . . . . .
Wet van 17 mei 2004 tot omzetting in het Belgisch recht van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en tot wijziging van het Wet3 boek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roerende voorheffing (Uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
Wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV) (Uittreksel) . . Hoofdstuk V. Bemiddeling op fiscaal gebied . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4 Afdeling I. De fiscale bemiddelingsdienst . . . . . 4
Koninklijk besluit van 9 mei 2007 tot uitvoering van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV) . . . . . . Hoofdstuk I. Oprichting van de fiscale bemiddelingsdienst en aanwijzing van zijn leden . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Werking van de fiscale bemiddelingsdienst . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5 Bijlage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
11 11 11
4
5 6 6
Programmawet van 22 december 2008 (Uittreksel). . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk III. Betere inning . . . . . . . . . .
7 7
Programmawet van 27 december 2005 (Uittreksel). . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk VI. De fiscale regularisatie . . .
7 7
15 juli 2014
11
Wet van 9 januari 2012 houdende omzetting van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen . Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen . . . . Hoofdstuk II. Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk III. Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek . . . . . . Hoofdstuk IV. Regels betreffende het verzoeken om bijstand door België aan een lidstaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Verzoek om inlichtingen . . . . . . . . . Afdeling II. Verzoek tot notificatie. . . . . . . . . . Afdeling III. Verzoek tot invordering of bewarende maatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk V. Regels betreffende het verstrekken van bijstand door België aan een lidstaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Verzoek om inlichtingen . . . . . . . . . Afdeling II. Verzoek tot notificatie. . . . . . . . . .
mijnwetboek.be
12
12 12 13
14 14 14 15
15 15 15 16
17 17 17 i
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page ii Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Afdeling III. Verzoek tot invordering of bewarende maatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Begrenzing van de verplichtingen van de Belgische autoriteit . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk VI. Algemene bepalingen . . . . Afdeling I. Geschillen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Verjaring . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Kosten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Standaardformulieren en wijze van communicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Taalregeling . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI. Verstrekken van inlichtingen en documenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk VII. Slotbepalingen . . . . . . . .
Onderafdeling III. Aftrekbare verliezen . . . . . . . . . 17 18 18 18 19 20 20 20 20 21
Inkomstenbelastingen Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 – Aanslagjaar 2015 (Inkomsten 2014) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Titel I. De verschillende inkomstenbelastingen – definities . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Titel II. Personenbelasting. . . . . . . . . . . . Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen personen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Afdeling I. Algemene bepaling van het belastbare inkomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Inkomen van onroerende goederen Onderafdeling I. Belastbare inkomsten . . . . . . . . . Onderafdeling II. Vrijgestelde inkomsten. . . . . . . . Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen Onderafdeling IV. Woningaftrek . . . . . . . . . . . . .
Afdeling III. Inkomen van roerende goederen en kapitalen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Bepaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten . . . . . Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen
Afdeling IV. Beroepsinkomen . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Belastbare inkomsten . . . . . . . . . Onderafdeling II.Vrijgestelde inkomsten . . . . . . . . Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen Onderafdeling IV. Toekenning en toerekening van een deel van de beroepsinkomsten aan de echtgenoot
Afdeling V. Diverse inkomsten . . . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Bepaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Vaststelling van het netto-inkomen ii
25 25 31 31 31 31 31 31 32 33 33 34 34 37 38 38 38 45 55 69 70 70 73
Afdeling VI. Aftrekbare bestedingen. . . . . . . . Afdeling VII. Gemeenschappelijke aanslag voor echtgenoten en wettelijke samenwonenden . . . Hoofdstuk III. Berekening van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Gewoon stelsel van aanslag . . . . . .
75 75 76 77 77 77 77
Onderafdeling I. Belastingtarief . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Belastingvrije som . . . . . . . . . . . Onderafdeling IIbis. Vermindering voor het lange termijnsparen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81 Onderafdeling IIter. [...] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87 Onderafdeling IIquater. Vermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques . . . . . . . . . . . . . . . . 87 Onderafdeling IIquinquies. Vermindering voor energiebesparende uitgaven in een woning . . . . . . . . . . 88 Onderafdeling IIsexies. Vermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid . . . . . . . . . . . . . 88 Onderafdeling IIsepties. […] . . . . . . . . . . . . . . . . 89 Onderafdeling IIocties. […] . . . . . . . . . . . . . . . . . 89 Onderafdeling IInonies. Vermindering voor uitgaven met het oog op de verwerving van een elektrisch voertuig of met het oog op de installatie van een oplaadpunt voor elektrische voertuigen . . . . . . . . . . . . . . 89 Onderafdeling IIdecies. […] . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 Onderafdeling IIundecies. Vermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen . . . . . . . . . . . 90 Onderafdeling IIduodecies. Vermindering voor uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 90 Onderafdeling IIterdecies. Vermindering voor uitgaven voor een ontwikkelingsfonds – terugname van de vermindering . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 91 Onderafdeling IIquaterdecies. Vermindering voor giften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 92 Onderafdeling IIquinquedecies. Vermindering voor bezoldigingen voor een huisbediende . . . . . . . . . . . 93 [Onderafdeling IIsexdecies. Belastingvermindering voor kinderoppas] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 94 Onderafdeling IIseptdecies. Vermindering voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 [Onderafdeling IIoctodecies. Belastingverminderingen voor de eigen woning]. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 95 [Onderafdeling IInovodecies. Belastingvermindering voor uitgaven voor dakisolatie] . . . . . . . . . . . . . . . 101 Onderafdeling III. Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 101
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page iii Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Onderafdeling IIIbis. Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling IV. Vermindering voor inkomsten uit het buitenland . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling IVbis. Omzetting van verminderingen in een terugbetaalbaar belastingkrediet. . . . . . . . Onderafdeling V. Vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan . . . . . .
Afdeling II. Bijzondere stelsels van aanslag. . . .
Afdeling I. Gewoon stelsel van aanslag . . . . . . 104 105 106 106 107
Onderafdeling I. Omzetting van sommige kapitalen, vergoedingen en afkoopwaarden in lijfrente . . . . . 107 Onderafdeling II. Afzonderlijke aanslagen . . . . . . 108 Onderafdeling III. Bijkomende heffing op roerende inkomsten. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 116
Afdeling III. Bonificatie voor voorafbetaling van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 117 Afdeling IV. Jaarlijkse indexatie. . . . . . . . . . . . 117 [Afdeling V. Aanrekening van de belastingverminderingen en de kortingen] . . . . . . . . . . . . . 118
Titel III. Vennootschapsbelasting . . . . . . . Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen vennootschappen. . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Afdeling I. Algemene bepalingen . . . . . . . . . . . Afdeling II. Belastinggrondslag . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Vrijgestelde inkomsten . . . . . . . . . Onderafdeling I. Meerwaarden. . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling Ibis. Vrijgestelde gewestelijke steunmaatregelen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Ondernemingen die in België afzettingen van vloeibare of gasachtige koolwaterstoffen ontginnen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling III. Technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling IV. Ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling V. Investeringsreserve. . . . . . . . . .
118 118 120 120 122 125 125 127
128 128
128 137 Afdeling IV. Vaststelling van het netto-inkomen 137 Onderafdeling I. Beroepskosten . . . . . . . . . . . . . 137 Onderafdeling II. Aftrek van vrijgestelde inkomsten 144 Onderafdeling III. Aftrekken van de belastbare winst 145 Onderafdeling IIIbis. Aftrek voor octrooi-inkomsten 151 Onderafdeling IIIter. Aftrek voor risicokapitaal . . 152 Onderafdeling IV. Vorige Verliezen. . . . . . . . . . . 155 Onderafdeling V. Gemene bepalingen betreffende de in de artikelen 199 tot 206 omschreven aftrekken 156 Afdeling V. Ontbinding en vereffening . . . . . . . 156
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 162 15 juli 2014
Onderafdeling I. Belastingtarief . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. […] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling III. Vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan . . . . . . .
Afdeling II. Afzonderlijke aanslagen . . . . . . . .
162 162 164 164 165
Titel IV. Rechtspersonenbelasting. . . . . . . 166 Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen rechtspersonen . . . . . . . . . . . . . . . . 166 Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting 166 Hoofdstuk III. Berekening van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 168
Titel V. Belasting van niet-inwoners . . . . . 168 Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen personen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Afdeling I. Belastbare inkomsten . . . . . . . . . . Afdeling II. Vrijgestelde inkomsten . . . . . . . . . Hoofdstuk III. Samenvoeging van sommige inkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Maatstaf van belastingheffing. . . . . Afdeling II. Vaststelling van het nettobedrag van de samen te voegen inkomsten . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Aftrekbare bestedingen . . . . . . . . Hoofdstuk IV. Berekening van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . [Hoofdstuk V. Toepassing van de gewestelijke belastingregels] . . . . . . . . . . . . . .
168 168 168 172 175 175 176 178 178 181
Titel VI. Aan de vier belastingen gemene bepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 182 Hoofdstuk I. Storting van de belasting door voorheffing . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Algemene bepalingen . . . . . . . . . . . Afdeling II. Onroerende voorheffing . . . . . . . . Afdeling III. Roerende voorheffing . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Schuldenaars van de voorheffing . Onderafdeling II. Vrijstelling en verzaking van de voorheffing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling III. Opeisbaarheid van de voorheffing Onderafdeling IV. Berekening van de voorheffing .
Afdeling IV. Bedrijfsvoorheffing . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Verrekening van de voorheffingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Algemene bepalingen . . . . . . . . . . . Afdeling II. Onroerende voorheffing . . . . . . . . Afdeling III. Roerende voorheffing . . . . . . . . . . Afdeling IIIbis. […] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
mijnwetboek.be
182 182 183 188 188 190 194 194 197 210 210 210 210 211 211 iii
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page iv Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Afdeling IVbis. Belastingkrediet[en] . . . . . . . .
213 Onderafdeling I. Belastingkrediet voor belastingplichtigen – natuurlijke personen. . . . . . . . . . . . . . . . . 213 Onderafdeling II. Belastingkrediet voor belastingplichtigen – vennootschappen . . . . . . . . . . . . . . . . 215
Afdeling V. [Mate van verrekening van de roerende voorheffing, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de belastingkredieten] 216 Afdeling VI. Bedrijfsvoorheffing . . . . . . . . . . . 218
Titel VII. Vestiging en invordering van de belastingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 218 Hoofdstuk I. Algemene Bepalingen . . . . . Hoofdstuk II. Aangifte. . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Aangifte inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en belasting van niet-inwoners . . . . . . . . . Afdeling II. Aangifte inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Vrijstelling van de verplichting om bepaalde inkomsten uit kapitalen en bepaalde diverse inkomsten aan te geven. . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Identificatie van de belastingplichtige . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Bewijskracht van aangiften. . . . . . Hoofdstuk III. Onderzoek en controle . . . Afdeling I. Plichten van de belastingplichtige . . Afdeling Ibis. Bijzondere plicht van collectieve beleggingsinstellingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Plichten van derden . . . . . . . . . . . Afdeling III. Plichten van openbare diensten, instellingen en inrichtingen . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Gemene bepalingen inzake recht van onderzoek ten aanzien van de belastingplichtige en van derden . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Aan alle belastingen gemene bepalingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI. Beroepsgeheim . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII. Wederzijdse bijstand . . . . . . . . . Hoofdstuk IV. Bewijsmiddelen van de administratie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk V. Aanslagprocedure . . . . . . . Afdeling I. Wijziging van de aangifte. . . . . . . . Afdeling II. Aanslag van ambtswege . . . . . . . . Hoofdstuk VI. Aanslag . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Aanslagtermijnen . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Aanslagjaar en belastbaar tijdperk Afdeling III. Aanslag in hoofde van de overnemende of verkrijgende vennootschap . . . . . . . . Hoofdstuk VII. Rechtsmiddelen. . . . . . . . iv
218 220
220 223
223 224 225 225 225 228 228 230
231 232 233 233 239 240 240 241 242 242 243 245 245
Afdeling I. Administratief beroep . . . . . . . . . . Afdeling II. Bijzondere bepalingen inzake rechtsmiddelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk VIII. Invordering van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Belastingschuldigen. . . . . . . . . . . . Afdeling II. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van een aannemer . . . . . Afdeling III. Betwiste belastingen . . . . . . . . . . Afdeling IV. Betaaltermijn van voorheffingen en belastingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IVbis. Onbeperkt uitstel van de invordering van directe belastingen . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Interesten . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Nalatigheidsinteresten . . . . . . . . Onderafdeling II. Moratoriuminteresten . . . . . . . .
Hoofdstuk IX. Rechten en voorrechten van de Schatkist inzake invordering . . . . Afdeling I. Door sommige belastingschuldigen te stellen waarborg . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Voorrecht van de Schatkist. . . . . . Afdeling III. Wettelijke hypotheek . . . . . . . . . Afdeling IV. Aansprakelijkheid en plichten van sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen. . . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Verplichtingen van kredietinstellingen of -inrichtingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk IXbis. Verjaring van de rechten van de schatkist . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk X. Strafbepalingen . . . . . . . . Afdeling I. Administratieve sancties . . . . . . . .
245 248 248 248 250 253 253 254 255 255 256 257 257 258 258
259 265 265 266 266 266 266
Onderafdeling I. Belastingverhogingen . . . . . . . . . Onderafdeling II. Administratieve boete . . . . . . . . Onderafdeling III. Verval van het recht om belastingplichtigen te vertegenwoordigen. . . . . . . . . . . . . . . 266 Afdeling II. Strafrechtelijke sancties . . . . . . . . 267
Titel VIIbis. Aanvullende Crisisbijdrage . . 269 Titel VIII. Toekenningen aan de provincies, de agglomeraties en de gemeenten . . . . . . 270 Hoofdstuk I. Algemene bepalingen . . . . 270 Hoofdstuk II. Aanvullende belastingen. . 270 Hoofdstuk III. Bijzondere invorderingsregels. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 271
Titel IX. Het kadastraal inkomen van onroerende goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . 271 Hoofdstuk I. Bepaling van het kadastraal inkomen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 271 Hoofdstuk II. Vaststelling van het kadastraal inkomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . 272
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page v Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Afdeling I. Algemene bepalingen . . . . . . . . . . . Afdeling II. Aangifte van de belastingplichtigen en recht van onderzoek van de administratie . . Afdeling III. Gebouwde onroerende goederen . . Afdeling IV. Ongebouwde onroerende goederen Afdeling V. Materieel en outillage . . . . . . . . . . Afdeling VI. Referentietijdstip . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk III. Tijdstip van vaststelling en invoegetreding van de kadastrale inkomens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Algemene perekwatie van de kadastrale inkomens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Herzieningen van de kadastrale inkomens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Schatting en herschatting van de kadastrale inkomens . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk IV. Betekening van de kadastrale inkomens. . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk V. Bezwaar tegen het kadastraal inkomen . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Recht van bezwaar . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Voorwaarden van geldigheid van het bezwaar . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Procedure bij het onderzoek van de bezwaren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Uitwerking van de bezwaren. . . . . Hoofdstuk VI. Bewaring en bijhouding van de kadastrale bescheiden . . . . . . . . .
Titel X. Overgangsbepalingen . . . . . . . . . Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk I. Grondslag en berekening van de belastingen . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Kadastraal inkomen – Revalorisatiecoëfficiënt. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling Ibis. Bepaling van het percentage per jaar met het oog op het berekenen van het belastbaar inkomen uit rechten van deelneming in bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen als de rentecomponent niet vastgesteld is. . Afdeling II. Fiscale voorwaarden inzake spaardeposito's . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Forfaitaire raming van de kosten die aftrekbaar zijn van het bruto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten . . . . . . . Afdeling IV. Vaststelling van het nettobedrag van de beroepsinkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . 15 juli 2014
272 272 273 273 274 274
274 274 274 275 276 276 276 276 277 277 277 277
293 293 293
294 294
295 296
Afdeling V. Optiestelsel van landbouwvennootschappen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI. Bezoldigingen van volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigde werknemers – Belastbare minimumbezoldiging Afdeling VII. Forfaitaire raming van anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard. . . . . Afdeling VIII. PC-Privé-plannen . . . . . . . . . . . Afdeling VIIIbis. Vrijstelling van de meerwaarden gerealiseerd op bepaalde bedrijfsvoertuigen Afdeling VIIIter. Vrijstelling van de meerwaarden gerealiseerd op bepaalde binnenvaartuigen Afdeling IX. Grenzen en voorwaarden voor belastingvrijstelling van waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten . . . . . . . . Afdeling IXbis. Vrijstelling van de winst die voortvloeit uit minderwaarden die zijn opgetekend ten gevolge van de homologatie van een reorganisatieplan of ten gevolge van de vaststelling van een minnelijk akkoord . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling X. Forfaitaire aftrek voor uitzonderlijke beroepskosten ten gevolge van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling . Afdeling XI. [...] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XII. Verantwoording van sommige beroepskosten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XIII. Werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XIV. Degressieve afschrijvingen . . . . . Afdeling XIVbis. Beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling. . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XV. Vrijstelling voor bijkomend personeel dat voor […] uitvoer en integrale kwaliteitszorg wordt tewerkgesteld in België. . . . . . . . . . Afdeling XVbis. Stage in de onderneming . . . . [Afdeling XVter. Sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XVI. Investeringsaftrek . . . . . . . . . . . Afdeling XVII. [...]. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XVIII. Belastingvrijstelling van prijzen en subsidies betaald of toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars. . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XIX. Meerwaarden op onroerende goederen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XX. [...] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XXI. Aanrekening van de van het totale netto-inkomen aftrekbare bestedingen . . . . . . Afdeling XXII. Instellingen die giften ontvangen
mijnwetboek.be
297
298 298 302 302 303
303
304
305 305 305 306 308
309
309 310 310 310 315
315 316 318 318 318 v
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page vi Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Afdeling XXIII. Aftrek van uitgaven voor kinderoppas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 322 Afdeling XXIV. Aftrek voor enige woning. . . . .
322
Afdeling XXV. Aanrekening van de verliezen van één van de echtgenoten op de inkomsten van de andere echtgenoot . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 322 Afdeling XXVbis. Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323 Afdeling XXVter. Voorwaarden en wijze waarop de vermindering voor het lange termijnsparen wordt toegepast met betrekking tot premies van individuele levensverzekeringen en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 323 Afdeling XXVquater. Vermindering voor pensioensparen – Maximumbedrag – Inlichtingen te verstrekken betreffende betalingen voor pensioensparen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 324 Afdeling XXVquinquies. Voorwaarden tot toekenning en behoud van de erkenning van pensioenspaarfondsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 324 Afdeling XXVsexies. Vermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques. . . . . . 326 Afdeling XXVsepties. Vermindering voor energiebesparende uitgaven in een woning . . . . . . . 326 Afdeling XXVocties. Vermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid . . . . . . 328 Afdeling XXVnonies. Vermindering voor de uitgaven met het oog op het verwerven in nieuwe staat van een elektrisch voertuig . . . . . . . . . . . 329 Afdeling XXVdecies. Vermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen . . . . . 329 Afdeling XXVundecies. Vermindering voor uitgaven voor beveiliging van een woning tegen inbraak of brand . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 330 [Afdeling XXVundecies/3. Belastingvermindering voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen]. . . . 331 [Afdeling XXVundecies/4. Belastingverminderingen voor de eigen woning] . . . . . . . . . . . . . 331 [Afdeling XXVundecies/5. Belastingvermindering voor dakisolatie] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 332 vi
Afdeling XXVduodecies. Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag . . . . . . Afdeling XXVI. Voorafbetalingen – Belastingvermeerdering – Bonificatie. . . . . . . . . . . . . . Afdeling XXVII. Omzetting in rente van kapitalen en afkoopwaarden . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XXVIIbis. Voorwaarden en grenzen van de vrijstelling van de technische voorzieningen. Afdeling XXVIIter. Investeringsmodaliteiten in het kader van de investeringsreserve ingeval van inbreng van een tak van werkzaamheid of een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen of ingeval van fusie of splitsing . . . . . Afdeling XXVIIquater. Definitief belaste inkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XXVIIquater/1. Aftrek voor risicokapitaal . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XXVIIquinquies. Erkenningsvoorwaarden waaraan een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat geïntegreerd is in een betalings- en afwikkelingssysteem van effectenverrichtingen moet voldoen en periode gedurende dewelke de erkenning kan worden verleend . . . . . . . . . . . Afdeling XXVIII. Vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting . . . . . Afdeling XXIX. Opcentiemen op de belasting van niet-inwoners (natuurlijke personen) . . . . . . . Afdeling. XXX. Belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Voorheffingen en verrekening van voorheffingen. . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Roerende voorheffing . . . . . . . . . . Afdeling II. Bedrijfsvoorheffing. . . . . . . . . . . . Afdeling IIbis. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op sommige diverse inkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . .
333 333 335 335
336 336 337
337 340 342 342 343 343 343 347
350 Onderafdeling I. Inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland en inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ten laste van een schuldenaar niet rijksinwoner – Controlemaatregelen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 350 Onderafdeling II.Vrijstelling van de roerende voorheffing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 351 Onderafdeling III. Volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van roerende voorheffing . . . . . . . . . 352
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page vii Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Onderafdeling IV. In België in open bewaring gegeven aandelen of aandelen op een effectenrekening in België uitgegeven vanaf 1 januari 1994 – Voorwaarden en toepassingswijze voor het verkrijgen van een verlaagd tarief inzake roerende voorheffing . . . . . . . 366 Afdeling IV. Verrekening van voorheffingen . . . 367 Onderafdeling I. Fictieve onroerende voorheffing . 367 Onderafdeling II. Fictieve roerende voorheffing . . 367 Onderafdeling III. Mate van verrekening . . . . . . . 368
Hoofdstuk III. Vestiging en invordering van de belasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Aangiften . . . . . . . . . . . . . . . . . . . [Afdeling Ibis. Modaliteiten betreffende de indiening van de aangifte in de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting, de belasting niet-inwoners/vennootschappen en de belasting niet-inwoners/rechtspersonen] . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Kohieren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IIbis. Aanbieding van aanslagbiljetten door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Betalingen en kwitanties. . . . . . . . Afdeling IIIbis. Aandeel van iedere belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag. . . . Afdeling IV. Verjaring. . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Vervolgingen. . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Inleidende bepaling – Indeling van de vervolgingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Rechtstreekse vervolgingen . . . . Onderafdeling III. Onrechtstreekse vervolgingen . Onderafdeling IV. Met de vervolgingen belaste personen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling V. Vervolgingskosten . . . . . . . . . . Onderafdeling VI. Algemene bepalingen . . . . . . .
Afdeling VI. Opsporing van inbreuken . . . . . . . Afdeling VII. Vestiging en invordering door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, van de belasting van niet-inwoners op meerwaarden op onroerende goederen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VIII. Vrijstelling van aangifteplicht in de personenbelasting . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VIIIbis. Aangifteplicht betreffende betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in Staten zonder of met een lage belasting . . . . . . . . . . . Afdeling IX. Aanwijzing van derden om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens voor de uitvoering van een opdracht van algemeen belang . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15 juli 2014
368 368
369 369
370 371 372 374 374 374 374 376 377 378 378 378
378 379
380
381
Afdeling IXbis. Aanwijzing van ambtenaren van andere fiscale administraties die bevoegd zijn om onderzoekingen uit te voeren . . . . . . . . . . . Afdeling X. Minimum van de belastbare winst of baten van ondernemingen of beoefenaars van een vrij beroep . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XI. […] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XII. Bepaling van het belastbare tijdperk voor de personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting, belasting van niet-inwoners en voorheffingen, en van de inkomsten die daartoe behoren. . . . . . . . . . . . Afdeling XIII. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van een aannemer . . Afdeling XIIIbis. Inning door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, van de bedrijfsvoorheffing op meerwaarden verwezenlijkt op onroerende goederen door niet-inwoners in het kader van hun beroepswerkzaamheid . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XIV. Zakelijke zekerheid en persoonlijke borgstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XV. Verplichtingen van kredietinstellingen of -inrichtingen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling XVI. Schaal van de belastingverhogingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . [Afdeling XVII. Schaal van de administratieve geldboetes en hun toepassingsmodaliteiten]. . . Hoofdstuk IV. Belastingwezen van de provincies, de agglomeraties en de gemeenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Provinciale belastingen. . . . . . . . . . Afdeling II. Aanvullende agglomeratie- en gemeentebelastingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk IVbis. Bijzondere invorderingsregels inzake de toekenningen aan de provincies, de agglomeraties en de gemeenten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk V. Overgangsbepalingen. . . . Afdeling I. Inhouding van een gedeelte van de roerende voorheffing. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Herschatting voor de berekening van de afschrijving van bepaalde activa die zijn verkregen of tot stand gebracht vóór de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1940 en die nog in gebruik waren op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946. . . . . . . . . . . . . . . . .
mijnwetboek.be
381
381 382
382 383
384 385 386 387 388
389 389 389
390 390 390
391 vii
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page viii Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Afdeling III. Aftrek van interest van hypothecaire leningen aangegaan voor het vernieuwen van een woning . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Voorwaarden en wijze waarop de vermindering voor het lange termijnsparen wordt toegepast met betrekking tot premies van individuele levensverzekeringen en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling V. PC-privé-plannen. . . . . . . . . . . . . Bijlage I. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
393
393 394 395
Afdeling I. Maandelijkse referteïndexen voor hypothecaire leningen, toegestaan vanaf 1 januari 1995, waarin een veranderlijke rentevoet is bedongen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 395 Afdeling II. Maandelijks lastenpercentage voor niet-hypothecaire leningen gesloten tijdens de jaren 1981 tot 1984 met een vaste looptijd van meer dan 60 maanden . . . . . . . . . . . . . . . . . 403 Afdeling III. [...] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 403 Bijlage II. Lijst van activa die bedoeld zijn in artikel 69, eerste lid, 2°, c. van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en die dienen voor een rationeler energieverbruik, de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en de terugwinning van energie in de industrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage IIbis. Verplichte vermeldingen die moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven die in artikel 145/24, § 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 opgesomd zijn met het oog op een rationeler energiegebruik in een woning (KB/WIB 92, artikel 63/11) . Bijlage IIter. Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven opgesomd in artikel 145/31 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op het beveiligen van een woning tegen diefstal of brand (KB/WIB 92, artikelen 63/15 tot 63/18). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage IIquater. Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de materiële vaste activa opgesomd in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake investeringsaftrek . . . viii
403
406
Bijlage III. Schalen en regels die van toepassing zijn om de bedrijfsvoorheffing vast te stellen bij de bron verschuldigd op inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2014 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk I. Algemeen . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Grondslag . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Verminderingen wegens gezinslasten Afdeling III. Afronding. . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk II. Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten Afdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Bijzondere regels . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk III. Bezoldigingen van bedrijfsleiders . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Bijzondere regels . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk IV. Pensioenen, renten, kapitalen, afkoopwaarden en ermede gelijkgestelde inkomsten . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Maandelijkse pensioenen of renten tot 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Bijzondere regels . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk V. Inkomsten van andere nietinwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B en C en 3.1, B […] . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten . . . . . . . . . . . . Onderafdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling III. Bijzondere regels . . . . . . . . . . .
407
408
409 409 409 411 412 412 412 415 416 423 423 424 424
424 424 425 425
428 428 428 429 429
Afdeling II. Werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 430 Afdeling III. Bezoldigingen van bedrijfsleiders . 431 Onderafdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling III. Bijzondere regels . . . . . . . . . . .
mijnwetboek.be
431 431 431
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page ix Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inhoudstafel
Afdeling IV. Onderhoudsuitkeringen en kapitalen vermeld in artikel 90, 3° en 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die aan niet-inwoners worden betaald . . . . . . . Afdeling V. In artikel 87, 5°, a tot c, e en f, van dit besluit vermelde inkomsten, betaald of toegekend aan niet-inwoners vermeld in die bepaling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI. Inkomsten van podiumkunstenaars die niet-inwoners zijn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VII. Winst en baten van niet-inwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 229, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VIII. In artikel 87, 8°, van dit besluit vermelde meerwaarden, verwezenlijkt door nietinwoners in het kader van hun beroepswerkzaamheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk VI. Inkomsten van sportbeoefenaars, scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofstuk VII. Diverse . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling I. Presentiegelden . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Prijzen, subsidies, renten of pensioenen vermeld in artikel 90, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 . . . . . . . . . Afdeling III. Persoonlijke vergoedingen als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Hoofdstuk VIII. Aanvullende inhoudingen Schaal I. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Schaal II . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Schaal III. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage IIIbis. Lijst van de codes met betrekking tot de aard van de inkomsten in toepassing van artikel 952, § 3, a, KB/ WIB 92 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage IIIter. Modaliteiten na te leven door de in artikel 95/ 2, § 1 KB/Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
15 juli 2014
431
Bijlage IIIquater. Lijst van de erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 275/3, tweede lid, WIB 92) Bijlage IV. [...] . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage V. [...]. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Bijlage. Overeenstemmingstabellen . . . .
454 457 457 457
Wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse 432 bepalingen (Uittreksel) . . . . . . . . . . . . 464 Hoofdstuk II. Omzetting van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 464 Afdeling VII. Aandelen met décote stock options 464 431
432
Onderafdeling I. Aandelenopties. . . . . . . . . . . . . . Onderafdeling II. Uitgifte van aandelen met prijsreductie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
Hoofdstuk IV. Inwerkingtreding . . . . . . .
464 466 466
Programmawet van 2 augustus 2002 432 (Uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466
Titel V. Financiën . . . . . . . . . . . . . . . . . . 466 433 434 434
434
435 435 435 440 445
Hoofdstuk I. Zeescheepvaart . . . . . . . . . Afdeling I. Winst uit zeescheepvaart aan de hand van de tonnage . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling II. Bijzonder keuzestelsel van afschrijvingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling III. Vrijstelling van meerwaarden op zeeschepen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling IV. Investeringsaftrek . . . . . . . . . . . . Afdeling V. Winst op basis van de tonnage uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . Afdeling VI. Vermindering van het registratierecht op vestiging van hypotheek op zee- en binnenschepen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
466 466 468 468 469
469
470
Koninklijk besluit van 25 februari 2005 tot uitvoering van de artikelen 413bis tot 413sexies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 . . 470
Programmawet van 22 juni 2012 (Uittreksel) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 471 Afdeling II. Ontmoediging van het aanleggen binnen de onderneming van provisies voor aanvullende pensioenen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 471 452 Afdeling III. Taks op het lange termijnsparen. . 471 451
mijnwetboek.be
ix
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page x Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 1 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Algemeen
15 juli 2014
mijnwetboek.be
1
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 2 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 3 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – W. 24/12/2002 Voorafg. Besl.
WET VAN 24 DECEMBER 2002 TOT WIJZIGING VAN DE VENNOOTSCHAPSREGELING INZAKE INKOMSTENBELASTINGEN EN TOT INSTELLING VAN EEN SYSTEEM VAN VOORAFGAANDE BESLISSINGEN IN FISCALE ZAKEN (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 28.12.2006) (Opgenomen: art. 20-28, 31-32 en 35)
Titel III. Voorafgaande beslissingen in fiscale zaken Art. 20. De Federale Overheidsdienst Financiën spreekt zich bij voorafgaande beslissing uit over alle aanvragen betreffende de toepassing van de belastingwetten die onder zijn bevoegdheid vallen of waarvan hij de inning en de invordering verzekert. Onder voorafgaande beslissing wordt verstaan de juridische handeling waarbij de Federale Overheidsdienst Financiën overeenkomstig de van kracht zijnde bepalingen vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een bijzondere situatie of verrichting die op fiscaal vlak nog geen uitwerking heeft gehad. De voorafgaande beslissing mag geen vrijstelling of vermindering van belasting tot gevolg hebben. Art. 21. De aanvraag om voorafgaande beslissing wordt schriftelijk gericht aan de Federale Overheidsdienst Financiën. Zij moet gemotiveerd zijn. Zij moet bevatten: - de identiteit van de aanvrager en, in voorkomend geval, die van de betrokken partijen en derden; - de beschrijving van de activiteiten van de aanvrager; - de volledige beschrijving van de bijzondere situatie of verrichting; - de verwijzing naar de wettelijke of reglementaire bepalingen waarop de beslissing moet slaan. De aanvraag bevat, in voorkomend geval, een volledige kopie van de aanvragen die voor hetzelfde onderwerp werden ingediend bij de fiscale overheden van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen of van derde Staten waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, en van de beslissingen met betrekking tot deze aanvragen. Zolang er geen beslissing is genomen, moet de aanvraag worden aangevuld met elk nieuw element dat betrekking heeft op de voorgenomen situatie of verrichting. De voorafgaande beslissing wordt meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van drie maanden vanaf de datum van indiening van de overeenkomstig de vorige leden opgestelde aanvraag. De Federale Overheidsdienst Financiën en de aanvrager kunnen in onderlinge overeenstemming deze termijn wijzigen. Ten laatste binnen vijftien werkdagen vanaf het ogenblik dat de aanvraag volledig is, licht de Federale Overheidsdienst Financiën de aanvrager in over de overeenkomstig het vorige lid vastgestelde antwoordtermijn. 15 juli 2014
Art. 22. Een voorafgaande beslissing kan niet worden gegeven wanneer: 1° de aanvraag betrekking heeft op situaties of verrichtingen die identiek zijn aan die welke op fiscaal vlak reeds gevolgen hebben ten name van de aanvrager of op fiscaal vlak het voorwerp uitmaken van een administratief beroep of gerechtelijke handeling tussen de Belgische Staat en de aanvrager; 2° het treffen van een voorafgaande beslissing niet aangewezen is of zonder uitwerking is op grond van de in de aanvraag aangevoerde wettelijke of reglementaire bepalingen; 3° de aanvraag betrekking heeft op elke toepassing van een belastingwet betreffende invordering en vervolgingen. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de in het eerste lid, 2° bedoelde materies en bepalingen. Inzake inkomstenbelastingen kan bovendien geen voorafgaande beslissing worden gegeven wanneer: 1° bij het indienen van de aanvraag, essentiële elementen van de beschreven verrichting of situatie betrekking hebben op een vluchtland dat niet samenwerkt met de OESO; 2° de beschreven verrichting of situatie geen economische substantie heeft in België. Art. 23. Behoudens in de gevallen waarin het voorwerp van de aanvraag zulks rechtvaardigt, wordt de beslissing getroffen voor een termijn die niet langer mag zijn dan vijf jaar. De Dienst voor voorafgaande beslissingen verleent, als administratieve overheid, de voorafgaande beslissing. De voorafgaande beslissing bindt de Federale Overheidsdienst Financiën voor de toekomst, behalve: 1° indien de voorwaarden waaraan de voorafgaande beslissing is onderworpen, niet vervuld zijn; 2° indien blijkt dat de situatie of de verrichtingen door de aanvrager onvolledig of onjuist omschreven zijn, of indien essentiële elementen van de verrichtingen niet werden verwezenlijkt op de door de aanvrager omschreven wijze; 3° in geval van wijziging van de bepalingen van de verdragen, van het gemeenschapsrecht of van het interne recht die van toepassing zijn op de door de voorafgaande beslissing beoogde situatie of verrichting; 4° indien blijkt dat de voorafgaande beslissing niet in overeenstemming is met de bepalingen van de verdragen, van het gemeenschapsrecht of van het interne recht. Bovendien bindt de voorafgaande beslissing de Federale Overheidsdienst Financiën niet meer wanneer de voornaamste gevolgen van de situatie of de verrichtingen gewijzigd zijn door één of meer ermee verband houdende of erop volgende elementen, die recht-
mijnwetboek.be
3
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 4 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – W. 24/12/2002 Voorafg. Besl.
streeks of onrechtstreeks zijn toe te schrijven aan de aanvrager. In dat geval heeft de intrekking van de voorafgaande beslissing uitwerking vanaf de dag van de aan de aanvrager ten laste gelegde feiten. Elke aanvraag ingediend bij de fiscale overheden van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een derde Staat als bedoeld in artikel 21, derde lid, tijdens de periode gedurende dewelke de voorafgaande beslissing wordt toegepast, alsmede elke beslissing die ermee verband houdt, moeten onverwijld worden medegedeeld aan de Federale Overheidsdienst Financiën met het oog op de toepassing van dit artikel. W. 2004.06.21, art. 4; Inwerkingtreding: 19.07.2004
- de verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven, die zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, onverminderd de uitzonderingen vermeld in de artikelen 181 en 182 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, daadwerkelijk te onderwerpen aan de vennootschapsbelasting; - de strijd op te voeren tegen de praktijken die werden vastgesteld ten name van kasgeldvennootschappen; - en de strijd tegen de misbruiken op het stuk van de rechtspersoonlijkheid te versterken.
Art. 24. De voorafgaande beslissingen worden op anonieme wijze gepubliceerd, onder naleving van de bepalingen inzake het beroepsgeheim. Art. 25. De minister van Financiën zendt elk jaar een verslag over de toepassing van artikel 20 naar de Kamer van volksvertegenwoordigers. De identiteit van de aanvragers en de personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Financiën mag niet in het verslag worden vermeld. Het verslag wordt door de Kamer van volksvertegenwoordigers openbaar gemaakt. Art. 26. De Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad: - richt de dienst op als bedoeld in artikel 23, tweede lid, en bepaalt zijn werkingsmodaliteiten; - benoemt na advies van het Directiecomité een college van leidinggevenden van de voormelde dienst en bepaalt zijn werkingsmodaliteiten; - bepaalt de wijze waarop de bepalingen van deze titel moeten worden toegepast. W. 2004.06.21, art. 5; Inwerkingtreding: 19.07.2004
Art. 27. De artikelen 18, § 3 tot § 6, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, en 345 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden opgeheven. Art. 28. Artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der successierechten wordt vervangen door de volgende bepaling: "Paragraaf 2 van artikel 18 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten is mutatis mutandis van toepassing."
Titel IV. Diverse bepalingen Hoofdstuk II. Actieplan dat tot doel heeft een doeltreffende inning van de vennootschapsbelasting te waarborgen
Titel V. Inwerkingtreding en overgangsbepalingen Art. 32. § 1. De artikelen 2 tot 5, 15 tot 17 en 19 zijn van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 1 januari 2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de vereffening niet is afgesloten vóór 25 maart 2002. (Bij arrest nr. 109/2004 van 23.06.2004 (BS 13.07.2004, p. 55185), heeft het Arbitragehof artikel 32, §1, L1 vernietigd in zoverre het de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld vóór 1 januari 2003 aan de roerende voorheffing onderwerpt) De artikelen 6, 8 tot 13 en 18 treden in werking met ingang van het aanslagjaar 2004. Artikel 7 is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar. Artikel 14 is van toepassing op de vennootschappen waarvan het eerste boekjaar is verbonden aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de datum van inwerkingtreding van de artikelen 20 tot 28 van deze wet. (artikelen 20 tot 28 treden in werking op 01.01.2003; KB 2003.01.09, art. 1) Artikel 31 treedt in werking op de dag van de bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad.
§ 2. Elke wijziging die vanaf 25 maart 2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in de artikelen 6 tot 13 en 18 tot 22 van deze wet. Art. 35. Het Rekenhof wordt ermee belast een evaluatie te maken van de budgettaire gevolgen van de maatregelen vervat in onderhavige wet met het oog op het garanderen van de budgettaire neutraliteit.
Art. 31. Binnen de Federale Overheidsdienst Financiën wordt een cel opgericht die belast is met het uitwerken en het opvolgen van een actieplan om:
4
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 5 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – KB 17/01/2003 Vooraf. Besl.
KONINKLIJK BESLUIT VAN 17 JANUARI 2003 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 22, TWEEDE LID, VAN DE WET VAN 24 DECEMBER 2002 TOT WIJZIGING VAN DE VENNOOTSCHAPSREGELING INZAKE INKOMSTENBELASTINGEN EN TOT INSTELLING VAN EEN SYSTEEM VAN VOORAFGAANDE BESLISSINGEN IN FISCALE ZAKEN (Opgenomen: art. 1-3)
Art. 1. De materies en de bepalingen betreffende de belastingwetten die onder de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën vallen of waarvan hij de inning en de invordering verzekert, waarvoor de Federale Overheidsdienst Financiën niet gemachtigd is om een voorafgaande beslissing te geven, zijn de volgende: 1° de belastingtarieven en de berekening van de belastingen; 2° de bedragen en percentages; 3° de aangifte, het onderzoek en de controle, het gebruik van de bewijsmiddelen, de aanslagprocedure, de rechtsmiddelen, de rechten en voorrechten van de Schatkist, de minimum maatstaf van heffing, de termijnen, de verjaring, het beroepsgeheim, de inwerkingtreding en de aansprakelijkheid en plichten van sommige
openbare ambtenaren, andere personen of bepaalde instellingen; 4° de bepalingen waarvoor een specifieke procedure inzake erkenning of beslissing is ingesteld met inbegrip van de collectieve procedures; 5° de bepalingen of gebruiken welke overleg met of raadpleging van andere autoriteiten instellen en voor dewelke de Minister van Financiën of de diensten van de fiscale administratie niet bevoegd zijn om zelf of unilateraal een standpunt in te nemen; 6° de bepalingen welke sancties, boetes, belastingverhogingen en -vermeerderingen instellen; 7° de forfaitaire grondslagen van aanslag. Art. 2. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003. Art. 3. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
KONINKLIJK BESLUIT VAN 30 JANUARI 2003 TOT UITVOERING VAN ARTIKEL 26 VAN DE WET VAN 24 DECEMBER 2002 TOT WIJZIGING VAN DE VENNOOTSCHAPSREGELING INZAKE INKOMSTENBELASTINGEN EN TOT INSTELLING VAN EEN SYSTEEM VAN VOORAFGAANDE BESLISSINGEN IN FISCALE ZAKEN (Tekstbijwerking tot 18.08.2004)
Art. 1. De aanvragen om voorafgaande beslissingen vermeld in artikel 20 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken maken het voorwerp uit van een ontvangstbewijs uitgereikt aan de aanvrager binnen een termijn van vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. Art. 2. Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën kan meewerken aan het onderzoek van de aanvraag. De aanvrager kan gehoord worden, al dan niet op zijn verzoek. Art. 3. [...] KB 2004.08.13, art. 7; Inwerkingtreding: onbepaald et ten laatste: 01.01.2005
Art. 4. De beslissing wordt bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager ter kennis gebracht. Art. 5. De voorafgaande beslissingen worden gepubliceerd onder de vorm van individuele of collectieve samenvattingen. 15 juli 2014
Art. 6. Het in artikel 25 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken bedoelde jaarverslag wordt toegezonden aan de Minister van Financiën ten laatste op 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarop het verslag betrekking heeft. Art. 7. Het koninklijk besluit van 4 april 1995 met betrekking tot de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden, bekrachtigd door de wet van 2 juni 1998, het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, het ministerieel besluit van 27 mei 1999 waarbij delegatie wordt verleend om te beslissen over de aanvragen om voorafgaande beslissingen in fiscale zaken en het ministerieel besluit van 6 juni 2000 tot benoeming van de leden van de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden, gewijzigd bij ministerieel besluit van 4 januari 2002, worden opgeheven. Art. 8. § 1. Het koninklijk besluit van 4 april 1995 met betrekking tot de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden, bekrachtigd door de wet van 2 juni 1998, en het ministerieel besluit van 6 juni 2000 tot benoeming van de leden van de Commissie voor voorafgaande fiscale akkoorden, gewijzigd bij ministerieel
mijnwetboek.be
5
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 6 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Prog. W. 27/12/2004
besluit van 4 januari 2002, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven door artikel 7, blijven van toepassing op de aanvragen om voorafgaand fiscaal akkoord ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit overeenkomstig artikel 18, § 3 tot § 6, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, en artikel 345 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ze bestonden voor hun opheffing door artikel 27 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, en artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der successierechten, zoals het bestond voor het werd vervangen door artikel 28 van dezelfde wet. Het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken en het ministerieel besluit van 27 mei 1999 waarbij delegatie wordt verleend om te beslissen over de aanvragen om voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven door artikel 7, blijven van toepassing op de aanvragen om voorafgaande beslissing ingediend voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit. § 2. De bij artikel 2 van het voormelde koninklijk besluit van 3 mei 1999 opgerichte dienst van voorafgaande beslissingen zoals hij bestond voordat hij werd opgeheven door artikel 7 blijft haar taken uitvoeren tot dat de in § 1, eerste en tweede lid, bedoelde beslissingen werden gepubliceerd en de verslagen m.b.t. haar activiteiten werden voorgelegd aan de bevoegde overheid. § 3. De artikelen 20 tot 28 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale za-
ken, de bepalingen ter uitvoering van artikel 22, tweede lid van dezelfde wet en de bepalingen van dit besluit zijn van toepassing: 1° op de aanvragen om voorafgaande fiscale akkoorden die werden ingediend tussen 1 januari 2003 en 15 januari 2003 overeenkomstig artikel 18, § 3 tot § 6, van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, en artikel 345 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals ze bestonden voor hun opheffing door artikel 27 van de wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, en op artikel 106, tweede lid, van het Wetboek der successierechten, zoals het bestond alvorens te worden vervangen bij artikel 28 van dezelfde wet; 2° op de aanvragen om voorafgaande beslissingen die werden ingediend tussen 1 januari 2003 en de datum van publicatie van dit besluit overeenkomstig het koninklijk besluit van 3 mei 1999 tot inrichting van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken, zoals het bestond alvorens te worden opgeheven door artikel 7. § 4. In afwijking van artikel 1, mag het ontvangstbewijs worden uitgereikt tot de vijfde werkdag die volgt op de datum van bekendmaking van dit besluit voor de aanvragen om voorafgaande beslissingen die zijn ingediend tussen 1 januari 2003 en deze datum van bekendmaking, alsmede voor de aanvragen vermeld in paragraaf 3. Art. 9. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2003. Art. 10. Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
PROGRAMMAWET VAN 27 DECEMBER 2004 (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 31.07.2014) (Opgenomen: art. 334, lid 1 en 338)
Hoofdstuk III. Aanwending van terug te geven of te betalen sommen Art. 334. Elke som die aan een persoon moet worden teruggegeven of betaald, hetzij in het kader van de toepassing van de belastingwetten die onder de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën vallen of waarvan de inning en invordering door die Federale Overheidsdienst worden verzekerd, hetzij krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan naar keuze en zonder formaliteit door de bevoegde ambtenaar worden aangewend ter betaling van de door deze
6
persoon verschuldigde bedragen bij toepassing van bedoelde belastingwetten of ter voldoening van de fiscale of niet-fiscale schuldvorderingen waarvan de inning en invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van wet, door de Federale Overheidsdienst Financiën worden verzekerd. Die aanwending wordt beperkt tot het niet-betwiste gedeelte van de schuldvorderingen op deze persoon. W. 2008.12.22, art. 194; Inwerkingtreding: 08.01.2009
Het voorgaande lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of een insolvabiliteitsprocedure. Art. 338. De artikelen 334 tot 337 treden in werking op 1 januari 2005.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 7 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Prog. W. 22/12/2008
PROGRAMMAWET VAN 22 DECEMBER 2008 (UITTREKSEL) wet, door de Federale Overheidsdienst Financiën worden verzekerd. Die aanwending wordt beperkt tot het niet-betwiste gedeelte van de schuldvorderingen op deze persoon."
(Tekstbijwerking tot 08.07.2014) (Opgenomen: art. 194-195)
Hoofdstuk III. Betere inning Art. 194. Artikel 334, eerste lid, van de programmawet van 27 december 2004, wordt vervangen als volgt: "Elke som die aan een persoon moet worden teruggegeven of betaald, hetzij in het kader van de toepassing van de belastingwetten die onder de bevoegdheid van de Federale Overheidsdienst Financiën vallen of waarvan de inning en invordering door die Federale Overheidsdienst worden verzekerd, hetzij krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan naar keuze en zonder formaliteit door de bevoegde ambtenaar worden aangewend ter betaling van de door deze persoon verschuldigde bedragen bij toepassing van bedoelde belastingwetten of ter voldoening van de fiscale of nietfiscale schuldvorderingen waarvan de inning en invordering, door of krachtens een bepaling met kracht van
Art. 195. In de wet van 6 juli 1978 inzake douane en accijnzen wordt een artikel 312bis ingevoegd, luidende: "Art. 312bis. Elk bedrag aan rechten, accijnzen of daarmede gelijkgestelde belastingen dat aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald krachtens de wetgeving inzake douane en accijnzen of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan door de ontvanger der douane en accijnzen zonder formaliteit worden toegerekend op door deze schuldenaar definitief verschuldigde rechten, accijnzen en daarmede gelijkgestelde belastingen of op elke andere definitief verschuldigde som die deze persoon moet betalen ingevolge de toepassing van de wetgeving inzake douane en accijnzen."
PROGRAMMAWET VAN 27 DECEMBER 2005 (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 31.01.2014) (Opgenomen: art. 121-127)
Hoofdstuk VI. De fiscale regularisatie Art. 121. Voor de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk verstaat men: 1° onder "regularisatie-aangifte": de aangifte bij de Federale Overheidsdienst Financiën van sommen, waarden [1 , kapitalen]1 en inkomsten met het oog op het bekomen van een regularisatie-attest mits het normaal verschuldigde belastingtarief wordt betaald; 2° onder "geregulariseerde overige inkomsten": de sommen, waarden en inkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte ingediend bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën ingerichte Contactpunt regularisaties, die wordt verricht door een natuurlijke persoon, waarbij deze persoon aantoont dat zij in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen een andere aard hebben dan deze van beroepsinkomsten; 3° onder "geregulariseerde beroepsinkomsten": de sommen, waarden en inkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties, door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon wanneer deze niet kan aantonen dat deze inkomsten in het jaar waarin zij werden behaald of verkregen een andere aard hebben dan beroepsinkomsten; 15 juli 2014
4° onder "geregulariseerde BTW-handelingen": de in artikel 51 van het BTW-Wetboek vermelde aan BTW onderworpen handelingen die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte die wordt verricht bij het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties door een rechtspersoon of door een natuurlijke persoon; 5° onder "aangever": de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die overgaat tot het indienen van een regularisatie-aangifte hetzij in persoon hetzij door bemiddeling van een gemachtigde. Met "natuurlijke personen" worden bedoeld de op grond van artikel 3 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners en de op grond van artikel 227, 1°, van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen niet-rijksinwoners. [1 Met "rechtspersonen" worden bedoeld de op grond van artikel 179 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de vennootschapsbelasting onderworpen binnenlandse vennoot-schappen, de burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid bedoeld in artikel 29 van hetzelfde Wetboek, de rechtspersonen onderworpen aan de belasting van rechtspersonen op grond van artikel 220 van hetzelfde Wetboek, en de op grond van artikel 227 van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen buitenlandse belastingplichtigen;]1 6° [1 onder "gemachtigde": een in de artikelen 2 en 3 van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwas-
mijnwetboek.be
7
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 8 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Prog. W. 27/12/2004
sen van geld en de financiering van terrorisme, beoogde persoon en onderneming;]1 7° onder "heffingen": het totaal bedrag van de ingevolge de regularisatie verschuldigde belasting. [1 8° onder "fiscaal verjaarde kapitalen": de in dit hoofdstuk bedoelde kapitalen ten aanzien waarvan de fiscale administratie ingevolge het verstrijken van de termijnen, naargelang het geval, bedoeld in de artikelen 354 of 358, § 1, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, of de artikelen 81, 81bis, of 83 van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, of de artikelen 137 of 159 van het Wetboek der successierechten, of de artikelen 214, 216, 217/1 en 217/2 of 218 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten, of de artikelen 202/8 of 202/ 9 van het Wetboek diverse rechten en taksen, geen heffingsbevoegdheid meer kan uitoefenen op het ogenblik van de indiening van de regularisatieaangifte en in hoofde van diegene op wiens naam de regularisatieaangifte is ingediend.]1 (1) W. 2013.07.11, art. 2; Inwerkingtreding: 15.07.2013
Art. 122. § 1. De [1 fiscaal niet verjaarde]1 geregulariseerde overige inkomsten vermeld onder artikel 121, 2°, die het voorwerp uitmaken van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk worden onderworpen aan: - hun normale belastingtarief indien de regularisatieaangifte ten laatste op 30 juni 2006 wordt ingediend; - hun normale belastingtarief verhoogd met een boete van 5 percentpunten, indien de regularisatie-aangifte vanaf 1 juli 2006 en ten laatste op 31 december 2006 wordt ingediend; - [1 - hun normale belastingtarief verhoogd met een boete van 10 percentpunten, indien de regularisatieaangifte wordt ingediend vanaf 1 januari 2007 en ten laatste op 14 juli 2013;]1 [1 - hun normale belastingtarief verhoogd met een boete van 15 percentpunten, wanneer de regularisatieaangifte wordt ingediend vanaf 15 juli 2013 en ten laatste op 31 december 2013 en voor zover artikel 122/ 1 niet van toepassing is.]1 § 2. [1 De fiscaal niet verjaarde geregulariseerde beroepsinkomsten die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit artikel worden onderworpen aan hun normale belastingtarief van toepassing met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin deze inkomsten werden behaald of verkregen verhoogd met een boete van 15 percentpunten en in voorkomend geval verhoogd met de aanvullende crisisbijdrage of de toepasselijke aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting of de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting, voor zover artikel 122/1 niet van toepassing is.]1 § 3. In geval van een regularisatie-aangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, heeft de betaling van de in dit artikel bepaalde heffingen tot gevolg dat de [1 fiscaal niet verjaarde geregulariseerde overige inkomsten]1 en de geregulariseerde beroepsinkomsten die deze heffingen hebben ondergaan voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan de 8
inkomstenbelasting zoals bepaald in het Wetboek op de inkomstenbelastingen 1992, met inbegrip van de daarin vermelde belastingverhogingen, nalatigheidsinteresten en boetes, noch aan de door artikel 9 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, voorziene belastingverhoging van 100 percent. Indien beroepsinkomsten ten onrechte als [1 fiscaal niet verjaarde geregulariseerde overige inkomsten]1 aan de heffing werden onderworpen, verhindert dat niet dat een nieuwe taxatie als beroepsinkomsten plaatsvindt. § 4. [1 Voor zover artikel 122/1 niet van toepassing is, worden de fiscaal niet verjaarde geregulariseerde btw-handelingen die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit artikel, onderworpen aan de btw aan het tarief van toepassing met betrekking tot de geregulariseerde verrichtingen in het jaar waarin deze verrichtingen plaatsvonden verhoogd met een boete van 15 percentpunten behalve in de gevallen waarin de regularisatieaangifte eveneens aanleiding geeft tot regularisatie van de fiscaal niet verjaarde geregulariseerde beroepsinkomsten.]1 In geval van een regularisatie-aangifte voor geregulariseerde BTW-handelingen conform de bepalingen van dit hoofdstuk, heeft de betaling van de in het vorige lid bedoelde BTW-heffing tot gevolg dat deze verrichtingen voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan enige BTW-heffing, noch aan enige bijkomende sanctie, boete of bijkomende heffing van enige aard voorzien in het BTW-Wetboek. (1) W. 2013.07.11, art. 3; Inwerkingtreding: 15.07.2013
Art. 122/1. [1 § 1. Fiscaal verjaarde kapitalen die afkomstig zijn van de fiscale misdrijven bedoeld in artikel 127, § 1, die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, worden onderworpen aan een heffing met een tarief van 35 percentpunten op het kapitaal. Fiscaal verjaarde kapitalen onder de vorm van levensverzekeringen die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, worden onderworpen aan een heffing met een tarief van 35 percentpunten op het kapitaal. § 2. Fiscaal niet-verjaarde geregulariseerde inkomsten die afkomstig zijn van ernstige en georganiseerde fiscale fraude waarbij bijzonder ingewikkelde mechanismen of procedés van internationale omvang worden aangewend, die het voorwerp uitmaken van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van dit hoofdstuk, worden onderworpen aan: a) voor zover het de geregulariseerde overige inkomsten vermeld onder artikel 121, 2°, betreft, hun normale belastingtarief verhoogd met een boete van 20 percentpunten; b) voor zover het de geregulariseerde beroepsinkomsten vermeld onder artikel 121, 3°, betreft, hun normale belastingtarief van toepassing met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin deze inkomsten werden behaald of verkregen verhoogd met een boete van 20
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 9 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Prog. W. 27/12/2004
percentpunten en in voorkomend geval verhoogd met de aanvullende crisisbijdrage of de toepasselijke aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting of de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting; c) voor zover het de geregulariseerde btw-handelingen als bedoeld in artikel 121, 4°, betreft, het tarief van toepassing met betrekking tot de geregulariseerde verrichtingen in het jaar waarin deze verrichtingen plaatsvonden verhoogd met een boete van 20 percentpunten behalve in de gevallen waarin de regularisatieaangifte eveneens aanleiding geeft tot regularisatie van de fiscaal niet verjaarde geregulariseerde beroepsinkomsten. § 3. In geval van een regularisatieaangifte conform de bepalingen van § 2, heeft de betaling van de in dit artikel bepaalde heffingen tot gevolg dat de geregulariseerde overige inkomsten en de geregulariseerde beroepsinkomsten die deze heffingen hebben ondergaan voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan de inkomstenbelasting zoals bepaald in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met inbegrip van de daarin vermelde belastingverhogingen, nalatigheidsinteresten en boetes, noch aan de door artikel 9 van de wet van 31 december 2003 houdende invoering van een eenmalige bevrijdende aangifte, voorziene belastingverhoging van 100 percent. Indien beroepsinkomsten ten onrechte als geregulariseerde overige inkomsten aan de heffing werden onderworpen, verhindert dat niet dat een nieuwe taxatie als beroepsinkomsten plaatsvindt. In geval van een regularisatieaangifte voor geregulariseerde btw-handelingen conform de bepalingen van dit artikel, heeft de betaling van de in § 2 bedoelde btw-heffing tot gevolg dat deze verrichtingen voor het overige niet meer onderworpen zijn of kunnen worden aan enige btw-heffing, noch aan enige bijkomende sanctie, boete of bijkomende heffing van enige aard voorzien in het btw-Wetboek.]1 (1) Ingevoegd bij W. 2013.07.11, art. 4; Inwerkingtreding: 15.07.2013
Art. 123. [1 Noch de regularisatieaangifte, noch de betaling van de heffingen, noch het regularisatieattest bedoeld in de huidige wet, hebben uitwerking:]1 1° [1 - indien de geregulariseerde inkomsten het voorwerp hebben uitgemaakt van één van de misdrijven omschreven in artikel 505 van het Strafwetboek, behoudens wanneer deze inkomsten uitsluitend zijn verkregen uit de misdrijven als bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de artikelen 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, in de artikelen 133 en 133bis van het Wetboek der successierechten, in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, in de artikelen 207/1 en 207bis van het Wetboek diverse rechten en taksen; - indien de geregulariseerde inkomsten voortkomen uit een misdrijf bedoeld in artikel 5, § 3, van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik 15 juli 2014
van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme met uitzondering van het misdrijf bedoeld in artikel 5, § 3, 1°, 11e streepje van dezelfde wet, het misdrijf "misbruik van vennootschapsgoederen" en het misdrijf misbruik van vertrouwen', voor zover geregulariseerd wordt overeenkomstig artikel 122/1;]1 2° indien voor de indiening van de regularisatie-aangifte de aangever door een Belgische belastingadministratie, een sociale zekerheidsinstelling of een Belgische sociale inspectiedienst, schriftelijk in kennis is gesteld van lopende specifieke onderzoeksdaden; 3° indien ten behoeve van dezelfde aangever of BTWplichtige reeds een regularisatie-aangifte werd ingediend [1 in de periode vanaf 15 juli 2013 tot en met 31 december 2013]1. (1) W. 2013.07.11, art. 5; Inwerkingtreding: 15.07.2013
Art. 124. Met het oog op het ontvangen van de regularisatie-aangiften wordt door de Koning binnen de Federale Overheidsdienst Financiën een "Contactpunt regularisaties" opgericht. [2 …]2 [1 De regularisatieaangifte zal in de gevallen bedoeld in de artikelen 122 en 122/1, worden ingediend samen met een bondige verklaring omtrent het fraudeschema, alsook de omvang en de oorsprong van de geregulariseerde kapitalen en inkomsten, de periode waarin de kapitalen en inkomsten zijn ontstaan en de voor de geregulariseerde bedragen gebruikte financiële rekeningen.]1 Na ontvangst van de regularisatie-aangifte, brengt het "Contactpunt regularisaties", binnen de 30 dagen, de aangever of zijn gemachtigde schriftelijk op de hoogte van de ontvankelijkheid ervan. Het "Contactpunt regularisaties" stelt in dezelfde brief het bedrag vast van de in uitvoering van dit hoofdstuk verschuldigde heffing. De betaling van de heffing moet verricht worden binnen 15 dagen volgend op de verzendingsdatum van die brief [1 en is definitief door de Schatkist verworven.]1 Op het ogenblik van de ontvangst van de betaling, verzendt het "Contactpunt-regularisaties" aan de aangever of zijn gemachtigde, een regularisatie-attest waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat onder andere bevat: de naam van de aangever en in voorkomend geval van zijn gemachtigde, het bedrag van de heffing, het bedrag van de geregulariseerde sommen, waarden en inkomsten. [1 Zodra het regularisatieattest aan de aangever of zijn gemachtigde wordt verzonden, brengt het "Contactpunt regularisaties" de Cel voor financiële informatieverwerking opgericht door de voormelde wet van 11 januari 1993 op de hoogte van de regularisatie die wordt gesloten en bezorgt het een kopie van het regularisatieattest en de gegevens bepaald in het derde lid met uitzondering van het fraudeschema.]1 De aangiften die bij het "Contactpunt regularisaties" worden verricht, worden door dit contactpunt genummerd en bijgehouden. Een afschrift van elk regularisatie-attest dat sommen, waarden en inkomsten betreft
mijnwetboek.be
9
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 10 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Prog. W. 27/12/2004
die onderworpen zijn aan de heffing bedoeld in artikel 122, §§ 2 en 4, wordt toegezonden aan de plaatselijke taxatiedienst waarvan de aanvrager afhangt en wordt aan zijn fiscaal dossier toegevoegd. Het "Contactpunt regularisaties" houdt bovendien een lijst bij van de afgeleverde regularisatie-attesten met vermelding van het nummer van de regularisatie-aangifte. [1 ...]1. De ambtenaren en personeelsleden die actief zijn binnen het "Contactpunt regularisaties" zijn gehouden tot het beroepsgeheim bedoeld in artikel 337 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Voor de aangiften waarvan de attesten niet worden doorgezonden aan de lokale taxatiedienst, mogen zij de naar aanleiding van de regularisatie-aangifte verkregen inlichtingen bovendien niet bekend maken aan de andere diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën. (1) W. 2013.07.11, art. 6; Inwerkingtreding: 15.07.2013 (2) W. 2013.07.11, art. 7; Inwerkingtreding: 01.01.2014
Art. 125. De aangifte, de daaropvolgende betaling van de verschuldigde heffing en het attest bedoeld [1 in artikel 124, zesde lid,]1 kunnen niet als indicie of aanwijzing worden aangewend om fiscale onderzoeksof controleverrichtingen uit te voeren, om mogelijke inbreuken op de belastingwetgeving te melden of om inlichtingen uit te wisselen, behalve met betrekking tot de vaststelling van de ingevolge de aangifte verschuldigde heffing. (1) W. 2013.07.11, art. 8; Inwerkingtreding: 15.07.2013
Art. 126. Binnen de grenzen gesteld door de artikelen 122, § 3 en 123, kan een regularisatie-attest gebruikt worden als bewijsmiddel voor de hoven en rechtbanken, voor de administratieve rechtscolleges, evenals tegenover elke openbare dienst. Art. 127. [1 § 1.]1 Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in de artikelen 73 en 73bis van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, in de artikelen 133 en 133bis van het Wetboek der successierechten, in de artikelen 206 en 206bis van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, in de artikelen 207/1 en 207bis van het Wetboek van de met het zegel gelijkgestelde taksen, of aan misdrijven omschreven in artikel 505 van het Strafwetboek, in zoverre die betrekking hebben op de vermogensvoordelen die rechtstreeks uit de voormelde misdrijven zijn verkregen, op de goederen en waarden die in de plaats ervan
10
zijn gesteld, of op de inkomsten uit de belegde voordelen, evenals personen die mededaders of medeplichtigen zijn aan deze misdrijven in de zin van de artikelen 66 en 67 van het Strafwetboek, blijven vrijgesteld van strafvervolging uit dien hoofde, indien zij niet vóór de datum van indiening van de in artikel 121 bedoelde aangiften, het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven en indien er een regularisatie-aangifte werd gedaan onder de voorwaarden van deze wet en de ingevolge die regularisatie-aangifte verschuldigde bedragen werden betaald. [1 § 2. Voor alle misdrijven, andere dan deze bepaald in § 1, kunnen de in § 1 bedoelde personen nog steeds het voorwerp uitmaken van strafvervolging. Personen die zich schuldig hebben gemaakt aan de misdrijven voorzien in de artikelen 193 tot 197, 491 en 492bis en 489 tot 490bis van het Strafwetboek, artikel 16 van de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding van de ondernemingen, artikel 12 van het koninklijk besluit van 5 oktober 2006 houdende maatregelen ter controle van het grensoverschrijdend verkeer van liquide middelen, de verschillende strafbepalingen van het Wetboek van vennootschappen, en die werden begaan met het oog op het plegen van of het vergemakkelijken van de in § 1 bedoelde misdrijven of die het gevolg zijn van de in § 1 bedoelde misdrijven, blijven voor deze misdrijven vrij van straf, indien ze vóór de datum van indiening van de in dit hoofdstuk bedoelde regularisatieaangifte niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een opsporingsonderzoek of gerechtelijk onderzoek uit hoofde van deze misdrijven, indien ze een regularisatieaangifte hebben ingediend onder de voorwaarden van deze wet en indien ze de in dit hoofdstuk bepaalde heffingen correct hebben betaald. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op mededaders en medeplichtigen die geen regularisatieaangifte hebben ingediend. De bovenstaande bepalingen doen geen afbreuk aan de rechten van derden.]1 [1 § 3. De leden van het binnen de Federale Overheidsdienst Financiën opgerichte Contactpunt regularisaties en de leden van haar personeel, alsook de andere ambtenaren die bij haar gedetacheerd zijn, hebben geen mededelingsplicht zoals bedoeld in artikel 29 van het Wetboek van strafvordering.]1 (1) W. 2013.07.11, art. 9; Inwerkingtreding: 15.07.2013
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 11 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2003/48/EG
WET VAN 17 MEI 2004 TOT OMZETTING IN HET BELGISCH RECHT VAN DE RICHTLIJN 2003/48/EG VAN 3 JUNI 2003 VAN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE BETREFFENDE BELASTINGHEFFING OP INKOMSTEN UIT SPAARGELDEN IN DE VORM VAN RENTEBETALING EN TOT WIJZIGING VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992 INZAKE DE ROERENDE VOORHEFFING (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 01.10.2009) (Opgenomen: art. 7)
Art. 7. § 1. Een aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoner die als uiteindelijk gerechtigde in een andere lid-Staat interesten ontvangt, kan bij de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen een verklaring vragen die de uitbetalende instantie moet toelaten geen bronheffing analoog aan de in artikel 4 bedoelde woonstaatheffing in te houden. Die verklaring bevat ten minste de volgende gegevens: - naam, adres en fiscaal identificatienummer of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, de geboorteplaats en -datum van de uiteindelijk gerechtigde; - naam en adres van de uitbetalende instantie;
- rekeningnummer van de uiteindelijk gerechtigde of, bij ontstentenis van een dergelijk nummer, een eenduidige omschrijving van het schuldinstrument. Een dergelijke verklaring is geldig voor drie jaar. De verklaring wordt afgegeven aan elke uiteindelijk gerechtigde die daarom vraagt, binnen twee maanden nadat het desbetreffende verzoek is ingediend. § 2. Wanneer een aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoner interesten heeft verkregen waarvoor wordt aangetoond dat die een heffing hebben ondergaan overeenkomstig de artikelen 10 tot 15 van de Richtlijn, wordt deze heffing verrekend met de personenbelasting. Het eventueel saldo wordt teruggestort indien het tenminste 2,50 EUR bedraagt. Van toepassing op de betaalde of toegekende interesten verlopen vanaf 1 juli 2005 (art. 1 KB 27.06.2005, BS 29.06.2005)
WET VAN 25 APRIL 2007 HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN (IV) (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 03.02.2014) (Opgenomen: art. 116)
Hoofdstuk V. Bemiddeling op fiscaal gebied Afdeling I. De fiscale bemiddelingsdienst Art. 116. § 1. De fiscale bemiddelingsdienst onderzoekt de hem in het raam van dit hoofdstuk voorgelegde aanvragen tot bemiddeling, in alle objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid en met inachtneming van de wet; hij streeft ernaar de standpunten van de partijen te verzoenen en zendt hen een bemiddelingsverslag. De fiscale bemiddelingsdienst weigert een aanvraag tot bemiddeling te behandelen: 1° indien de aanvraag duidelijk ongegrond is; 2° indien de aanvrager duidelijk geen stappen bij de betrokken bevoegde administratieve overheid heeft ondernomen teneinde de standpunten met elkaar te verzoenen. De indiening en het onderzoek van een aanvraag tot bemiddeling hebben geen enkele schorsende of stuitende werking. Tegen de bemiddelingsverslagen en de beslissingen betreffende de ontvankelijkheid kan geen administratief of een gerechtelijk beroep worden ingesteld.
15 juli 2014
§ 2. De fiscale bemiddelingsdienst kan ook aanbevelingen richten aan de voorzitter van het directiecomité van de Federale Overheidsdienst Financiën, in het bijzonder met betrekking tot bestuurshandelingen of de bestuurlijke werking die in strijd zijn met de principes van behoorlijk bestuur en de wetten en verordeningen. § 3. In de uitvoering van zijn opdrachten kan de fiscale bemiddelingsdienst: 1° alle inlichtingen inwinnen die hij nodig acht; 2° alle betrokken personen horen; 3° en ter plaatse alle vaststellingen doen. § 4. De fiscale bemiddelingsdienst oefent zijn in dit hoofdstuk omschreven opdracht uit zonder afbreuk te doen aan de bij de wet van 22 maart 1995 tot instelling van federale ombudsmannen bedoelde bevoegdheden van de federale ombudsmannen. § 5. De Koning, bij een in een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad: - richt de dienst met als naam "fiscale bemiddelingsdienst" op bij de Federale Overheidsdienst Financiën en bepaalt de werkingswijze ervan; - benoemt, na advies van het directiecomité, de bestuurders van de bovenvermelde dienst; - bepaalt de nadere regels voor de toepassing van dit hoofdstuk. Inwerkingtreding conform art. 131 vastgesteld op 01.05.2007 door KB 2007.05.09, art. 14
mijnwetboek.be
11
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 12 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – KB 09/05/2007 Bemiddeling
KONINKLIJK BESLUIT VAN 9 MEI 2007 TOT UITVOERING VAN HOOFDSTUK 5 VAN TITEL VII VAN DE WET VAN 25 APRIL 2007 HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN (IV) Hoofdstuk I. Oprichting van de fiscale bemiddelingsdienst en aanwijzing van zijn leden Art. 1. Bij de federale Overheidsdienst Financiën wordt een fiscale bemiddelingsdienst, hierna "de dienst" genoemd, opgericht en onder de leiding geplaatst van een college samengesteld uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden, hierna "fiscaal bemiddelaars" genoemd. De Minister van Financiën wijst onder de leden van het college een Voorzitter aan. Dit college, eventueel met uitzondering van de Voorzitter, is samengesteld uit een gelijk aantal leden die respectievelijk behoren tot de Nederlandse en de Franse taalrol. Art. 2. De fiscaal bemiddelaars worden aangeduid, na een oproep tot kandidaatstelling op basis van de functiebeschrijving en het competentieprofiel in bijlage. De fiscaal bemiddelaars worden aangeduid voor een termijn van vijf jaar, deze aanduiding is hernieuwbaar. Zij oefenen hun mandaat voltijds uit. De eerste samenstelling van het college zal uitsluitend bestaan uit ambtenaren van niveau 1 (A) van de Federale Overheidsdienst Financiën. Art. 3. De Koning kan, na advies van het directiecomité, bij in Ministerraad overlegd besluit een einde maken aan het mandaat van de fiscaal bemiddelaars: 1) op hun verzoek; 2) om ernstige redenen. Het mandaat eindigt van rechtswege wanneer zij de leeftijd van 65 jaar bereiken. Art. 4. De dienst is samengesteld uit ten minste twintig personeelsleden die titularis zijn van een betrekking van niveau A of B en ten minste drie personeelsleden die titularis zijn van een betrekking van niveau C. Met het oog op de aanduiding van deze personeelsleden wordt in al de administraties en diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën een oproep tot de kandidaten gericht. Om te kunnen worden aangeduid, moeten de kandidaten een gunstige vermelding bekomen aan het einde van een selectieprocedure op basis van een functiebeschrijving en een competentieprofiel. Deze selectieprocedure wordt vastgesteld door de Minister van Financiën. Uit de lijst van de op basis van voormelde selectieprocedure weerhouden kandidaten, duidt de Minister van Financiën de personeelsleden aan bedoeld in het eerste lid, op voordracht van de fiscaal bemiddelaars. De aanduiding geldt voor vijf jaar. Zij is hernieuwbaar. Op verzoek van de fiscaal bemiddelaars, of op verzoek van het personeelslid kan, in uitzonderlijke om12
standigheden van deze duur worden afgeweken bij behoorlijk gemotiveerde beslissing van de Minister van Financiën. Een mutatie, een verandering van graad, een verandering van vakklasse of een bevordering in de administratie van oorsprong kan evenwel niet worden beschouwd als een uitzonderlijke omstandigheid bedoeld in het vorige lid. Art. 5. De personeelsleden van de Federale Overheidsdienst Financiën, bedoeld in de artikelen 2 en 4, worden ter beschikking gesteld van de dienst en behouden in hun administratie van oorsprong hun rechten op bevordering, verandering van vakklasse, verandering van graad en op mutatie.
Hoofdstuk II. Werking van de fiscale bemiddelingsdienst Art. 6. Binnen de grenzen van hun bevoegdheid, ontvangen de fiscaal bemiddelaars van geen enkele overheid instructies. Behoudens in geval van zware fout, kunnen zij niet van hun ambt worden ontheven wegens daden die zij stellen in het raam van hun ambtsvervulling. Art. 7. De fiscaal bemiddelaars stellen een reglement van interne orde op. Dit reglement wordt goedgekeurd door de Minister van Financiën en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Art. 8. Onverminderd de delegaties die de ze elkaar bij collegiale beslissing verlenen, treden de fiscaal bemiddelaars op als college. De beslissingen worden genomen door een meerderheid van het quorum van de leden van het college, elk lid beschikkend over één stem en het quorum zoals bepaald door het reglement van interne orde. In geval van pariteit van stemmen, is de stem van de Voorzitter doorslaggevend. Art. 9. Iedere belanghebbende kan een aanvraag tot bemiddeling indienen ofwel schriftelijk, per fax of per e-mail ofwel mondeling tijdens de permanentie georganiseerd door de dienst. Art. 10. De aanvragen tot bemiddeling maken het voorwerp uit van een ontvangstbewijs uitgereikt aan de aanvrager binnen een termijn van vijf werkdagen te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. Wanneer de bemiddeling mondeling aangevraagd wordt, wordt zij op papier gezet door de dienst. In afwijking van het eerste lid wordt het ontvangstbewijs onmiddellijk uitgereikt. Art. 11. De dienst deelt de aanvrager ten laatste binnen de vijftien werkdagen vanaf de ontvangst van de aanvraag tot bemiddeling haar beslissing mee om deze aanvraag al dan niet te behandelen of ze aan een an-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 13 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – KB 09/05/2007 Bemiddeling
dere ombudsman door te zenden. De weigering om een klacht te behandelen wordt gemotiveerd. De dienst fiscaal bemiddelaar stelt de betrokken fiscale dienst in kennis van de aanvraag tot bemiddeling die zij voornemens is te behandelen. Art. 12. Het bemiddelingsverslag wordt aan de aanvrager en de betrokken fiscale dienst ter kennis gebracht. Art. 13. Elk jaar en uiterlijk op 31 maart richt de dienst een verslag over haar activiteiten aan de Minister van Financiën door tussenkomst van de voorzitter van de FOD Financiën. Deze verslagen kunnen nuttig geachte aanbevelingen bevatten die de dienst heeft gericht aan de voorzitter van de FOD Financiën en vermelden de eventuele moeilijkheden die ze ondervindt bij de uitoefening van haar ambt. De identiteit van de aanvrager en van de personeelsleden van de FOD Financiën mag niet worden vermeld in deze verslagen. De verslagen worden openbaar gemaakt door de Minister van Financiën. Art. 14. De bepalingen van Hoofdstuk 5 van Titel VII van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV) en dit besluit treden in werking op 1 mei 2007. In afwijking van het vorige lid kan de aanvraag tot bemiddeling slechts worden ingediend, met ingang van de eerste dag van de zesde maand die volgt op de bekendmaking van dit besluit in het Belgisch Staatsblad. Art. 15. Onze Minister bevoegd voor Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Bijlage Art. N. Beschrijving van de functie en het competentieprofiel van de leden van het College van de fiscale bemiddelingsdienst.
Doelstellingen van de functie en van de fiscale bemiddelingsdienst De fiscale bemiddelingsdienst onderzoekt in alle objectiviteit, onpartijdig, volledig onafhankelijk en met inachtneming van de wet, de bemiddelingsverzoeken die aan de dienst worden voorgelegd in het kader van de onderhavige wet; hij streeft ernaar de standpunten van de partijen te verzoenen en stuurt hen een bemiddelingsverslag. De fiscale bemiddelingsdienst kan eveneens aanbevelingen doen aan de Voorzitter van de FOD Financiën, waarvan de dienst afhangt, met name wat betreft bestuurshandelingen of de werking van de Administratie die niet conform de beginselen van behoorlijk bestuur en de wetten en reglementen zijn. De dienst zal worden geleid door een college en zal volledig onafhankelijk van de hiërarchie werken, zowel voor het opstellen van de bemiddelingsverslagen inzake belastingen (personenbelasting, vennootschapsbelasting, D&A, BTW, registratierechten, kadaster, ...) als 15 juli 2014
voor het formuleren van aanbevelingen aan de Voorzitter van de FOD Financiën.
Context van de functie De leden van het College van de fiscale bemiddelingsdienst beheren een team medewerkers bestaande uit ten minste 23 personen. De leden van het College worden aangewezen voor een periode van vijf jaar (verlengbaar). Zij dienen de fiscale expertise waarover zij beschikken, up-to-date te houden. Daarnaast zullen zij volop meewerken aan de oprichting van de dienst, de selectie van het personeel, het dagelijks beheer en de verwezenlijking van de doelstellingen van de fiscale bemiddelingsdienst. Zij zullen ervoor zorgen de sleutelsuccesfactoren te bepalen om de optimale werking van de dienst te garanderen.
Opdrachten, resultaten en verantwoordelijkheden De voornaamste opdrachten, resultaten en verantwoordelijkheden van de leden van het College zijn: - De vastgelegde doelstellingen doelmatig en efficiënt bereiken. - De directe medewerkers leiden, motiveren, evalueren en tot ontplooiing laten komen. - Autonoom een verslag opstellen over de dossiers die aan de bemiddelingsprocedure worden onderworpen. - Het werk zodanig beheren en organiseren dat de bemiddelingsverslagen zo snel mogelijk worden afgeleverd. - Jaarlijks een activiteitenverslag opstellen. - Aanbevelingen doen aan de Voorzitter van de FOD Financiën wat betreft punten die niet conform de beginselen van behoorlijk bestuur en de wetten en reglementen zijn. - De nodige schikkingen treffen om een gepaste verwerking van de aanvragen te waarborgen. - De kennis inzake alle materies die tot hun bevoegdheid behoren, performant beheren. - De interacties met de andere diensten, pijlers en entiteiten van de FOD Financiën op stapel zetten, organiseren en ontwikkelen. - Meewerken aan de ontwikkeling en organisatie van een actief communicatiebeleid ten aanzien van de burgers, met name door de organisatie van een permanentie. - De synergieën en de samenwerking op touw zetten met de nationale en/of internationale instellingen (EU, OESO, ...), de FODs (Economie, Buitenlandse Zaken, Werkgelegenheid, ...) en met alle diensten van Financiën die van belang zijn voor de fiscale bemiddelingsdienst. - Zorgen voor een kwaliteitsvolle dienstverlening aan alle burgers en deelnemers aan het economische leven. - Samenwerken met de verschillende functionarissen (N-1, N-2, DG, ...) en experten van de FOD Financiën
mijnwetboek.be
13
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 14 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
met het oog op de behandeling van de voorgelegde dossiers.
Competenties Technische en specifieke competenties van de functie - Diploma van de 2e cyclus van het universitair onderwijs of van universitair niveau of bekleed zijn met een graad van niveau 1 (A). - 5 jaar ervaring hebben in fiscale aangelegenheden. - Grondige ervaring hebben in de juridische en praktische behandeling van complexe dossiers op fiscaal vlak. - Ook op sociaal en economisch vlak kunnen onderhandelen. - Grondige kennis van de Belgische fiscale wetgeving. - Kennis van de grondbeginselen van de Europese en internationale fiscaliteit. - Kennis van de werking en de structuur van de federale overheidsdiensten. - Kunnen functioneren in een meertalige omgeving.
Algemene en managementcompetenties - Verantwoordelijkheidszin hebben en proactief zijn.
- Gegevens op kritische wijze kunnen analyseren en informatie kunnen beoordelen. - Een visie kunnen ontwikkelen en inhoudelijk verschillende gegevens kunnen integreren, alternatieve oplossingen kunnen bedenken en coherente conclusies kunnen uitwerken. - Invloed uitoefenen, een bemiddelingsproces kunnen leiden. - Blijk geven van innovatief, creatief en flexibel denken. - Doelstellingen proactief kunnen definiëren en verwezenlijken. - In team kunnen werken binnen het College. - Zijn medewerkers kunnen begeleiden, motiveren en tot ontplooiing laten komen. - Teams kunnen leiden. - In staat zijn om samen te werken en binnen een netwerk te werken. - Een zeer goede luistervaardigheid bezitten. - Uitstekend kunnen communiceren, zowel schriftelijk als mondeling. - Burger-, klant- en resultaatgericht zijn. - Loyaal en integer zijn. Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 9 mei 2007.
WET
VAN 9 JANUARI 2012 HOUDENDE OMZETTING VAN RICHTLIJN 2010/24/EU VAN DE RAAD VAN 16 MAART 2010 BETREFFENDE DE WEDERZIJDSE BIJSTAND INZAKE DE INVORDERING VAN SCHULDVORDERINGEN DIE VOORTVLOEIEN UIT BELASTINGEN, RECHTEN EN ANDERE MAATREGELEN
Hoofdstuk I. Inleidende bepalingen Art. 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet. Art. 2. Deze wet voorziet in de omzetting van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen.
Hoofdstuk II. Toepassingsgebied en begripsomschrijvingen Art. 3. § 1. Deze wet is van toepassing op schuldvorderingen die voortvloeien uit: 1° alle vormen van belastingen en rechten, geheven: a. door of ten behoeve van België of een andere lidstaat van de Europese Unie; b. door of ten behoeve van een territoriaal of een staatkundig onderdeel, lokale overheden daaronder begrepen, van België of een andere lidstaat van de Europese Unie; c. ten behoeve van de Europese Unie; Indien het evenwel gaat om vormen van belastingen en rechten geheven door of ten behoeve van een terri14
toriaal of een staatkundig onderdeel van België, is deze wet enkel van toepassing op die vormen van belastingen en rechten waarvoor de Federale Overheidsdienst Financiën de inning en invordering verzekert. 2° restituties, interventies en andere federale maatregelen die deel uitmaken van het stelsel van volledige of gedeeltelijke financiering door het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), met inbegrip van in het kader van deze maatregelen te innen bedragen; 3° heffingen en andere rechten uit hoofde van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker. § 2. Het toepassingsgebied van deze wet omvat tevens: 1° administratieve sancties, boetes, heffingen en toeslagen in verband met de schuldvorderingen waarvoor om bijstand kan worden verzocht overeenkomstig § 1, welke opgelegd zijn door de administratieve autoriteiten die bevoegd zijn om de desbetreffende belastingen of rechten te heffen of om administratieve onderzoeken daarnaar te verrichten, of welke op verzoek van de bovengenoemde administratieve autoriteiten door administratieve of gerechtelijke instanties bevestigd zijn;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 15 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
2° federale heffingen voor in het kader van administratieve procedures in verband met belastingen en rechten afgegeven verklaringen en soortgelijke documenten; 3° interesten en kosten die verbonden zijn aan de schuldvorderingen waarvoor om bijstand kan worden verzocht overeenkomstig § 1 of de 1° en 2° van deze paragraaf. § 3. Deze wet is niet van toepassing op: 1° verplichte socialezekerheidsbijdragen; 2° heffingen die niet genoemd worden in § 2; 3° contractueel verschuldigde bedragen, zoals betalingen voor openbare nutsvoorzieningen; 4° strafrechtelijke sancties die zijn opgelegd op grond van een strafvordering of andere strafrechtelijke sancties die niet vallen onder het bepaalde in § 2, 1°. Art. 4. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder: 1° "lidstaat": tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, een lidstaat van de Europese Unie, andere dan België; 2° "Richtlijn": de Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen; 3° "Belgische autoriteit": het centraal verbindingsbureau, een verbindingsbureau of een verbindingsdienst die door de bevoegde Belgische autoriteit gemachtigd is om een verzoek om bijstand betreffende een schuldvordering als bedoeld in artikel 3 in te dienen bij een buitenlandse autoriteit of om een dergelijk verzoek van een buitenlandse autoriteit te ontvangen en te behandelen; 4° "buitenlandse autoriteit": het centraal verbindingsbureau, een verbindingsbureau of een verbindingsdienst die gemachtigd is om een verzoek om bijstand betreffende een schuldvordering als bedoeld in artikel 3 in te dienen bij de Belgische autoriteit of om een dergelijk verzoek van de Belgische autoriteit te ontvangen en te behandelen; 5° "persoon": a. een natuurlijke persoon; b. een rechtspersoon; c. een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de wettelijke status van rechtspersoon bezit; of d. een andere juridische constructie, ongeacht de aard of de vorm ervan, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa bezit of beheert welke, met inbegrip van de daardoor gegenereerde inkomsten, aan onder deze wet vallende belastingen zijn onderworpen; 6° "langs elektronische weg": door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking, met inbegrip van digitale compressie, en gegevensopslag, met gebruikmaking van draden, radio, optische of andere elektromagnetische middelen; 7° "uniforme uitvoerbare titel": de titel zoals opgenomen in de bijlage bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1189/2011 van de Commissie van 18 november 15 juli 2014
2011 tot vaststelling van nadere voorschriften voor sommige bepalingen van Richtlijn 2010/24/EU van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen.
Hoofdstuk III. Uitwisseling van inlichtingen zonder voorafgaand verzoek Art. 5. Indien een teruggaaf van belastingen of rechten, met uitzondering van de belasting over de toegevoegde waarde, betrekking heeft op een persoon die gevestigd is of zijn woonplaats heeft in een lidstaat, kan de Belgische autoriteit de buitenlandse autoriteit van die lidstaat in kennis stellen van de aanstaande teruggaaf.
Hoofdstuk IV. Regels betreffende het verzoeken om bijstand door België aan een lidstaat Afdeling I. Verzoek om inlichtingen Art. 6. De Belgische autoriteit kan bij een buitenlandse autoriteit alle inlichtingen opvragen die normaliter voor haar dienstig kunnen zijn bij de invordering van haar schuldvorderingen als bedoeld in artikel 3. Art. 7. § 1. De Belgische autoriteit kan overeenkomen met een buitenlandse autoriteit dat de door de Belgische autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de buitenlandse autoriteit vastgestelde voorwaarden: 1° aanwezig zijn in de kantoren waar de administratieve overheden van de aangezochte lidstaat hun taken vervullen; 2° aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken op het grondgebied van de aangezochte lidstaat; 3° de bevoegde ambtenaren van de aangezochte lidstaat in rechtszaken in die lidstaat bijstaan. Voor zover de wetgeving van de aangezochte lidstaat dit toelaat, kan in de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, 2°, worden bepaald dat de door de Belgische autoriteit gemachtigde ambtenaren personen kunnen ondervragen en dossiers kunnen onderzoeken. § 2. De door de Belgische autoriteit gemachtigde ambtenaren die gebruikmaken van de bij § 1 geboden mogelijkheden, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.
Afdeling II. Verzoek tot notificatie Art. 8. § 1. De Belgische autoriteit kan, met betrekking tot een in artikel 3 bedoelde schuldvordering of de invordering daarvan, een verzoek richten aan een buitenlandse autoriteit tot notificatie van alle, dus ook gerechtelijke, documenten uitgaande van de Belgische overheid.
mijnwetboek.be
15
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 16 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
§ 2. Het verzoek tot notificatie gaat vergezeld van een standaardformulier dat ten minste de volgende gegevens bevat: 1° naam, adres en andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de geadresseerde vast te stellen; 2° het doel van de notificatie en de termijn waarbinnen de notificatie dient te geschieden; 3° een beschrijving van het aangehechte document en de aard en het bedrag van de betrokken schuldvordering; 4° naam, adres en andere contactgegevens met betrekking tot: a) het kantoor dat verantwoordelijk is voor het aangehechte document, en, indien dat een ander kantoor is; b) het kantoor waar nadere inlichtingen kunnen worden verkregen over het genotificeerde document of over de mogelijkheden tot betwisting van de betalingsverplichting. § 3. De Belgische autoriteit doet alleen een verzoek tot notificatie op grond van dit artikel wanneer de Belgische overheid niet kan notificeren volgens de regels die in België gelden voor de notificatie van het betrokken document of wanneer een dergelijke notificatie buitensporige problemen zou veroorzaken. Art. 9. De notificatie overeenkomstig artikel 8 doet niet af aan enige andere vorm van notificatie die door de bevoegde Belgische overheid wordt verricht overeenkomstig de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk. De bevoegde Belgische overheid kan documenten ook rechtstreeks per aangetekende brief of langs elektronische weg notificeren aan een persoon op het grondgebied van een lidstaat.
Afdeling III. Verzoek tot invordering of bewarende maatregelen Art. 10. § 1. De Belgische autoriteit kan een verzoek tot invordering van de schuldvorderingen waarvoor een uitvoerbare titel bestaat, toezenden aan een buitenlandse autoriteit. Indien en zolang de schuldvordering en/of de uitvoerbare titel wordt of worden betwist in België, kan de Belgische autoriteit geen verzoek tot invordering indienen, behalve in de gevallen waarin artikel 25, § 2, wordt toegepast. § 2. De Belgische autoriteit kan slechts een verzoek tot invordering doen, nadat in België alle in het geval ter beschikking staande invorderingsprocedures werden aangewend, behalve indien: 1° het duidelijk is dat er in België geen voor invordering vatbare vermogensbestanddelen zijn of dat die procedures niet tot een volledige betaling van de schuldvordering zullen leiden, en de Belgische autoriteit over specifieke inlichtingen beschikt dat de betrokken persoon in de aangezochte lidstaat over vermogensbestanddelen beschikt; 16
2° de aanwending van die procedures in België tot onevenredige moeilijkheden zou leiden. § 3. Zodra de Belgische autoriteit kennis krijgt van nuttige inlichtingen betreffende de schuldvordering die de aanleiding tot het verzoek tot invordering vormde, doet zij die aan de buitenlandse autoriteit toekomen. Art. 11. § 1. Een verzoek tot invordering gaat vergezeld van een uniforme uitvoerbare titel. Deze uniforme uitvoerbare titel weerspiegelt de inhoud van de oorspronkelijke uitvoerbare titel en bevat ten minste de volgende informatie: 1° de gegevens aan de hand waarvan de oorspronkelijke uitvoerbare titel kan worden achterhaald, een beschrijving van de schuldvordering, onder meer de aard, het tijdvak waarop de schuldvordering betrekking heeft, alle data die relevant zijn voor de uitvoeringsprocedure, alsmede het bedrag van de schuldvordering en de verschillende onderdelen ervan, zoals de hoofdsom, de verlopen interesten, enz.; 2° naam en andere gegevens die van belang zijn om de identiteit van de schuldenaar vast te stellen; 3° naam, adres en andere contactgegevens met betrekking tot: a) het kantoor dat verantwoordelijk is voor de vestiging van de schuldvordering, en, indien dat een ander kantoor is; b) het kantoor waar verdere inlichtingen kunnen worden verkregen over de schuldvordering of over de mogelijkheden tot betwisting van de betalingsverplichting. § 2. Het verzoek tot invordering van een schuldvordering kan vergezeld gaan van andere documenten die betrekking hebben op de schuldvordering en die uitgaan van de bevoegde Belgische overheid. Art. 12. § 1. De Belgische autoriteit stelt de buitenlandse autoriteit onmiddellijk in kennis van een wijziging van het verzoek tot invordering of van de intrekking ervan, met opgave van de redenen voor die wijziging of intrekking. § 2. Indien de wijziging van het verzoek voortvloeit uit een beslissing van de bevoegde instantie over een in artikel 24, § 1, bedoelde betwisting, geeft de Belgische autoriteit aan de buitenlandse autoriteit kennis van die beslissing en bezorgt haar een aangepaste uniforme uitvoerbare titel. De artikelen 11, 24 en 25 zijn van toepassing op de aangepaste titel. Art. 13. De Belgische autoriteit kan bij de buitenlandse autoriteit een verzoek om bewarende maatregelen indienen om de invordering te waarborgen wanneer de schuldvordering of de uitvoerbare titel in België ten tijde van de indiening van het verzoek wordt betwist, of wanneer voor de schuldvordering nog geen uitvoerbare titel bestaat, voor zover bewarende maatregelen op grond van het Belgische recht en administratieve praktijk in een soortgelijke situatie eveneens mogelijk zijn.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 17 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
Het verzoek om bewarende maatregelen kan vergezeld gaan van andere documenten die betrekking hebben op de schuldvordering en die uitgaan van de bevoegde Belgische overheid. Art. 14. Teneinde uitvoering te geven aan artikel 13, zijn de artikelen 10, § 3, 12, 20, § 1 en 2, 24 en 25 van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk V. Regels betreffende het verstrekken van bijstand door België aan een lidstaat Afdeling I. Verzoek om inlichtingen Art. 15. § 1. De Belgische autoriteit verstrekt op verzoek aan een buitenlandse autoriteit alle inlichtingen die normaliter voor die buitenlandse autoriteit dienstig kunnen zijn bij de invordering van haar schuldvorderingen als bedoeld in artikel 3. Met het oog op die inlichtingenverstrekking laat de Belgische autoriteit alle administratieve onderzoeken verrichten die noodzakelijk zijn om deze inlichtingen te verkrijgen. § 2. De Belgische autoriteit is niet gehouden inlichtingen te verstrekken: 1° die zij niet zou kunnen verkrijgen voor de invordering van soortgelijke schuldvorderingen die in België zijn ontstaan; 2° waarmee een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim zou worden onthuld; 3° waarvan de mededeling een aantasting zou kunnen vormen van de veiligheid of in strijd zou kunnen zijn met de openbare orde in België. § 3. De Belgische autoriteit mag niet weigeren inlichtingen te verstrekken, louter omdat de inlichtingen bij een bank, een andere financiële instelling of een als vertegenwoordiger, agent of trustee optredende persoon berusten, of omdat de inlichtingen betrekking hebben op eigendomsaandelen van een persoon. § 4. De Belgische autoriteit stelt de buitenlandse autoriteit op de hoogte van de redenen die zich verzetten tegen het voldoen aan het verzoek om inlichtingen. Art. 16. § 1. De Belgische autoriteit kan overeenkomen met een buitenlandse autoriteit dat de door de buitenlandse autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de Belgische autoriteit vastgestelde voorwaarden: 1° aanwezig zijn in België in de kantoren waar de administratieve overheden hun taken vervullen; 2° aanwezig zijn bij administratieve onderzoeken op het Belgische grondgebied; 3° de Belgische bevoegde ambtenaren in rechtszaken in België bijstaan. Voor zover de Belgische wetgeving dit toelaat, kan in de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, 2°, worden bepaald dat ambtenaren van de buitenlandse autoriteit personen kunnen ondervragen en dossiers kunnen onderzoeken. 15 juli 2014
§ 2. De door de buitenlandse autoriteit gemachtigde ambtenaren die gebruikmaken van de bij § 1 geboden mogelijkheden, dienen te allen tijde een schriftelijke opdracht te kunnen voorleggen waarin hun identiteit en hun officiële hoedanigheid zijn vermeld.
Afdeling II. Verzoek tot notificatie Art. 17. § 1. De Belgische autoriteit gaat op verzoek van een buitenlandse autoriteit over tot notificatie aan de geadresseerde van alle, dus ook gerechtelijke documenten met betrekking tot een in artikel 3 bedoelde schuldvordering of de invordering daarvan, welke uitgaan van een in de verzoekende lidstaat gevestigde autoriteit mits het verzoek tot notificatie voldoet aan de voorwaarden opgesomd in artikel 8, § 2. § 2. De Belgische autoriteit stelt de buitenlandse autoriteit onverwijld op de hoogte van het gevolg dat aan haar verzoek tot notificatie is gegeven en meer in het bijzonder van de datum waarop het document aan de geadresseerde is genotificeerd. Art. 18. De Belgische autoriteit zorgt ervoor dat de notificatie in België geschiedt overeenkomstig de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk.
Afdeling III. Verzoek tot invordering of bewarende maatregelen Art. 19. Op verzoek van een buitenlandse autoriteit gaat de Belgische autoriteit over tot invordering van de schuldvorderingen waarvoor een uitvoerbare titel in de verzoekende lidstaat bestaat. Een verzoek tot invordering gaat vergezeld van een uniforme uitvoerbare titel die voldoet aan de voorwaarden opgesomd in artikel 11, § 1. Deze uniforme titel maakt tenuitvoerlegging en het leggen van bewarend beslag in België mogelijk en vormt de enige grondslag voor invorderingsmaatregelen en bewarende maatregelen die in België worden genomen op basis van dit verzoek tot invordering. Er wordt geen erkenning, aanvulling of vervanging van de uniforme titel verlangd. Art. 20. § 1. Met het oog op de invordering in België wordt iedere schuldvordering waarvoor een verzoek tot invordering is ingediend, behandeld alsof het een Belgische schuldvordering betreft, tenzij in deze wet anders is bepaald. De Belgische overheid wendt de bevoegdheden en procedures aan waarover zij beschikt volgens de Belgische wettelijke, bestuursrechtelijke en administratieve bepalingen ter zake van schuldvorderingen met betrekking tot dezelfde belasting of hetzelfde recht dan wel, bij gebreke daarvan, een soortgelijke belasting of soortgelijk recht. Indien de Belgische overheid van oordeel is dat op haar grondgebied dezelfde noch soortgelijke belastingen of rechten worden geheven, wendt zij de bevoegdheden en procedures aan waarover zij beschikt volgens de Belgische wettelijke, bestuursrechtelijke en admini-
mijnwetboek.be
17
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 18 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
stratieve bepalingen ter zake van schuldvorderingen met betrekking tot de inkomstenbelastingen. De buitenlandse schuldvorderingen waarvoor om bijstand is verzocht, genieten geen enkel voorrecht. De Belgische overheid vordert de schuldvordering in euro in. § 2. De Belgische autoriteit brengt de buitenlandse autoriteit onverwijld op de hoogte van het gevolg dat zij aan haar verzoek tot invordering heeft gegeven. § 3. Met ingang van de datum waarop het verzoek tot invordering is ontvangen, brengt de Belgische autoriteit de toepasselijke verwijlinteresten in rekening. § 4. De Belgische autoriteit kan, voor zover de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten, aan de schuldenaar uitstel van betaling verlenen of een betaling in termijnen toestaan, en kan daarvoor interesten aanrekenen. Zij geeft vervolgens aan de buitenlandse autoriteit kennis van ieder besluit in deze zin. § 5. Onverminderd artikel 28, § 1, maakt de Belgische autoriteit de door haar met betrekking tot de schuldvordering ingevorderde bedragen, inclusief de in de derde en vierde paragraaf bedoelde interesten, aan de buitenlandse autoriteit over. Art. 21. Op verzoek van een buitenlandse autoriteit gaat de Belgische autoriteit, voor zover de Belgische wetgeving dit toelaat en overeenkomstig haar administratieve praktijk, over tot het nemen van bewarende maatregelen, om de invordering te waarborgen wanneer de schuldvordering of de uitvoerbare titel in de verzoekende lidstaat ten tijde van de indiening van het verzoek wordt betwist, of wanneer voor de schuldvordering nog geen uitvoerbare titel in de verzoekende lidstaat bestaat, voor zover bewarende maatregelen op grond van het nationale recht en administratieve praktijk van de verzoekende lidstaat in een soortgelijke situatie eveneens mogelijk zijn. Er wordt geen erkenning, aanvulling of vervanging van het document dat in voorkomend geval is opgesteld met het oog op het nemen van bewarende maatregelen in de verzoekende lidstaat met betrekking tot de schuldvordering waarvoor om bijstand is verzocht, verlangd. Teneinde uitvoering te geven aan het eerste en tweede lid, zijn de artikelen 20, § 1 en § 2, 22, 24 en 25 van overeenkomstige toepassing. Art. 22. Indien de buitenlandse autoriteit een aangepaste uniforme uitvoerbare titel aan de Belgische autoriteit bezorgt, handelt de Belgische autoriteit de invorderingsmaatregelen verder af op basis van die aangepaste titel. De invorderingsmaatregelen of bewarende maatregelen die reeds in België zijn genomen op grond van de oorspronkelijke uniforme uitvoerbare titel, kunnen op grond van de aangepaste titel worden voortgezet, tenzij het verzoek is gewijzigd wegens ongeldigheid van de oorspronkelijke uitvoerbare titel in de verzoekende lidstaat of van de uniforme uitvoerbare titel in België. 18
De artikelen 19, 24 en 25 zijn van toepassing op de aangepaste titel.
Afdeling IV. Begrenzing van de verplichtingen van de Belgische autoriteit Art. 23. § 1. De Belgische autoriteit is er niet toe gehouden de in de artikelen 19 tot 22 bedoelde bijstand te verlenen, indien de invordering van de schuldvordering, wegens de situatie van de schuldenaar, ernstige moeilijkheden van economische of sociale aard zou opleveren in België, voor zover de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk een dergelijke uitzondering voor Belgische schuldvorderingen toelaten. § 2. De Belgische autoriteit is er niet toe gehouden de in de artikelen 15 tot 22 bedoelde bijstand te verlenen, indien het initiële verzoek om bijstand krachtens artikelen 15, 16, 17, 19 of 21 betrekking heeft op schuldvorderingen die meer dan vijf jaar oud zijn, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de verzoekende lidstaat opeisbaar is geworden tot de datum van het initiële verzoek om bijstand. In de gevallen waarin de schuldvordering of de oorspronkelijke uitvoerbare titel in de verzoekende lidstaat wordt betwist, wordt de termijn van vijf jaar evenwel geacht een aanvang te nemen op het tijdstip waarop in de verzoekende lidstaat vaststaat dat de schuldvordering of de uitvoerbare titel niet langer kan worden betwist. In het geval waarin de verzoekende lidstaat uitstel van betaling heeft verleend of betaling in termijnen heeft toegestaan, wordt de termijn van vijf jaar geacht een aanvang te nemen op het tijdstip waarop de volledige betalingstermijn is verstreken. In deze gevallen is de Belgische autoriteit er evenwel niet toe gehouden bijstand te verlenen met betrekking tot schuldvorderingen die meer dan tien jaar oud zijn, te rekenen vanaf de datum waarop de schuldvordering in de verzoekende lidstaat opeisbaar is geworden. § 3. De Belgische autoriteit verleent geen bijstand indien het totale bedrag van de vorderingen waarvoor om bijstand wordt verzocht en die vallen onder deze wet en de decreten en ordonnanties die de Richtlijn omzetten, minder dan 1.500 euro bedraagt. § 4. De Belgische autoriteit deelt de buitenlandse autoriteit de redenen voor een afwijzing van een verzoek om bijstand mee.
Hoofdstuk VI. Algemene bepalingen Afdeling I. Geschillen Art. 24. § 1. Geschillen betreffende een schuldvordering die in België is ontstaan, de oorspronkelijke Belgische uitvoerbare titel of de uniforme uitvoerbare titel voor het nemen van uitvoeringsmaatregelen in een lidstaat, alsook geschillen in verband met de geldigheid van een notificatie verricht op verzoek van de Belgi-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 19 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
sche autoriteit, vallen onder de bevoegdheid van de bevoegde Belgische instantie. Wanneer bij de bevoegde Belgische instantie een rechtsgeding als bedoeld in het eerste lid aanhangig wordt gemaakt, stelt de Belgische autoriteit de betrokken buitenlandse autoriteit daarvan in kennis en deelt zij mee welk gedeelte van de schuldvordering niet wordt betwist. Indien een belanghebbende in de loop van de invorderingsprocedure in België de van oorsprong buitenlandse schuldvordering, de oorspronkelijke uitvoerbare titel van een lidstaat of de uniforme uitvoerbare titel voor het nemen van uitvoeringsmaatregelen in België betwist, deelt de Belgische autoriteit hem mee dat hij een rechtsgeding aanhangig moet maken bij de bevoegde instantie van de lidstaat van oorsprong van de schuldvordering, overeenkomstig de daar geldende rechtsregels. § 2. Geschillen in verband met als bijstand in België genomen invorderingsmaatregelen of in verband met de geldigheid van een als bijstand verrichte notificatie in België, worden aanhangig gemaakt bij de bevoegde Belgische instantie overeenkomstig de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. Art. 25. § 1. Zodra de Belgische autoriteit de in artikel 24, § 1, derde lid, bedoelde informatie heeft ontvangen, hetzij van de buitenlandse autoriteit, hetzij van de belanghebbende, schorst zij de invorderingsprocedure voor het betwiste gedeelte van de schuldvordering, in afwachting van de beslissing van de ter zake bevoegde instantie, tenzij de buitenlandse autoriteit verzoekt het betwiste gedeelte van een schuldvordering in te vorderen. Onverminderd artikel 21 kan de Belgische autoriteit op verzoek van de buitenlandse autoriteit of indien de Belgische autoriteit zulks anderszins nodig acht, overgaan tot het nemen van bewarende maatregelen om de invordering te waarborgen, voor zover de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dit toelaten. § 2. De Belgische autoriteit kan overeenkomstig haar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk, de buitenlandse autoriteit verzoeken een betwiste schuldvordering of het betwiste gedeelte van een schuldvordering in te vorderen, voor zover de desbetreffende, in de lidstaat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en administratieve praktijk dit toelaten. Een dergelijk verzoek dient met redenen te worden omkleed. Indien de uitkomst van de betwisting vervolgens voor de schuldenaar gunstig uitvalt, is de Belgische autoriteit gehouden tot terugbetaling van elk ingevorderd bedrag, vermeerderd met eventueel verschuldigde vergoedingen, overeenkomstig de in de aangezochte lidstaat geldende rechtsregels. Onverminderd artikel 13 kan de Belgische autoriteit de buitenlandse autoriteit verzoeken over te gaan tot het nemen van bewarende maatregelen om de invordering te waarborgen. 15 juli 2014
§ 3. Indien in België of in de betrokken lidstaat een minnelijke procedure ter oplossing van het geschil is aangevat en de uitkomst van de procedure gevolgen kan hebben voor de schuldvordering waarvoor om bijstand is verzocht, worden de invorderingsmaatregelen genomen door de Belgische autoriteit tot na de afronding van die procedure geschorst of opgeheven, tenzij het gaat om een geval van hoogdringendheid wegens fraude of insolventie. Indien invorderingsmaatregelen worden geschorst of opgeheven, is § 2 van toepassing.
Afdeling II. Verjaring Art. 26. § 1. De vraagstukken met betrekking tot de verjaring worden uitsluitend geregeld door de rechtsregels die gelden in de verzoekende lidstaat, België inbegrepen. § 2. Wat de schorsing, stuiting of verlenging van verjaringstermijnen betreft, worden maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die ingevolge een verzoek om bijstand, door of namens de buitenlandse autoriteit worden genomen en tot gevolg hebben dat de verjaringstermijn volgens de rechtsregels in die lidstaat wordt geschorst, gestuit of verlengd, geacht hetzelfde gevolg te hebben in België, op voorwaarde dat de in België geldende rechtsregels in het overeenkomstig gevolg voorzien. Indien de in de aangezochte lidstaat geldende rechtsregels geen schorsing, stuiting of verlenging van de verjaringstermijn toelaten, worden maatregelen tot invordering van schuldvorderingen die ingevolge een verzoek om bijstand door of namens de buitenlandse autoriteit worden genomen en die, indien zij door of namens de Belgische autoriteit in België waren genomen, tot gevolg hadden gehad dat de verjaringstermijn volgens de Belgische rechtsregels was geschorst, gestuit of verlengd, geacht, voor wat dit gevolg betreft, te zijn genomen in België. Het eerste en tweede lid doen niet af aan het recht van de verzoekende Belgische autoriteit om maatregelen te nemen teneinde de verjaringstermijn overeenkomstig de Belgische rechtsregels te schorsen, te stuiten of te verlengen. § 3. De verzoekende Belgische autoriteit stelt de buitenlandse autoriteit in kennis van iedere maatregel die de verjaringstermijn van de schuldvordering waarvoor invorderings- of bewarende maatregelen zijn gevraagd, stuit, schorst of verlengt of die zulks tot gevolg kan hebben. De aangezochte Belgische autoriteit stelt de buitenlandse autoriteit in kennis van iedere maatregel die de verjaringstermijn van de schuldvordering waarvoor invorderings- of bewarende maatregelen zijn gevraagd, stuit, schorst of verlengt of die zulks tot gevolg kan hebben. Art. 27. Elk verzoek tot invordering of bewarende maatregelen verricht door de Belgische autoriteit overeenkomstig de artikelen 10 tot 14, schorst de verjaring wanneer het verzoek betrekking heeft op een natuurlijke persoon die zijn woonplaats buiten België heeft ge-
mijnwetboek.be
19
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 20 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
vestigd of een rechtspersoon die buiten België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft. De schorsing vangt aan op de datum waarop het verzoek wordt ingediend bij de buitenlandse autoriteit en eindigt op de datum waarop de buitenlandse autoriteit meedeelt dat het verzoek afgehandeld is.
Afdeling III. Kosten Art. 28. § 1. Naast de in artikel 20, § 5, bedoelde bedragen tracht de aangezochte Belgische autoriteit bij de betrokken persoon tot invordering over te gaan en de kosten in te houden die zij in verband met de invordering heeft gemaakt, overeenkomstig de Belgische wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen. § 2. De aangezochte Belgische autoriteit ziet af van een vergoeding voor de kosten die voortvloeien uit de bijstand die zij overeenkomstig deze wet verleent. Wanneer de invordering evenwel tot een bijzonder probleem leidt, zeer hoge kosten veroorzaakt of verband houdt met de georganiseerde misdaad, kunnen de Belgische autoriteit en de buitenlandse autoriteit per geval specifieke afspraken maken over de modaliteiten van de vergoeding. § 3. De verzoekende Belgische autoriteit blijft evenwel ten opzichte van de aangezochte buitenlandse autoriteit aansprakelijk voor de kosten en mogelijke verliezen welke het gevolg zijn van eisen die als niet gerechtvaardigd zijn erkend wat de gegrondheid van de schuldvordering of de geldigheid van de door de Belgische overheid afgegeven uitvoerbare titel betreft.
Afdeling IV. Standaardformulieren en wijze van communicatie Art. 29. § 1. Verzoeken om inlichtingen overeenkomstig artikel 6, verzoeken tot notificatie overeenkomstig artikel 8, § 1, verzoeken tot invordering overeenkomstig artikel 10, § 1, en verzoeken om bewarende maatregelen overeenkomstig artikel 13, eerste lid, worden met gebruikmaking van een standaardformulier langs elektronische weg ingediend, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is. Die formulieren worden voor zover mogelijk ook gebruikt voor iedere nadere mededeling in verband met het verzoek. De uniforme uitvoerbare titel voor het nemen van invorderingsmaatregelen in een lidstaat en het document voor het nemen van bewarende maatregelen van de verzoekende Belgische autoriteit alsook de andere in de artikelen 11 en 13 bedoelde documenten worden eveneens langs elektronische weg verzonden, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is. In voorkomend geval kunnen de standaardformulieren vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere documenten, of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels van die documenten, die ook langs elektronische weg worden verzonden, tenzij dit om technische redenen ondoenlijk is. 20
Ook de uitwisseling van inlichtingen overeenkomstig artikel 5 kan geschieden met gebruikmaking van standaardformulieren en communicatie langs elektronische weg. § 2. § 1 is niet van toepassing op inlichtingen en documenten die worden verkregen bij de aanwezigheid in administratiekantoren in België of de deelname aan administratieve onderzoeken in België overeenkomstig artikel 16. § 3. Wanneer de communicatie niet langs elektronische weg of met gebruikmaking van standaardformulieren geschiedt, doet dit geen afbreuk aan de geldigheid van de verkregen inlichtingen of de maatregelen die zijn genomen om uitvoering te geven aan een verzoek om bijstand.
Afdeling V. Taalregeling Art. 30. § 1. Verzoeken om bijstand, standaardformulieren voor notificatie en uniforme titels worden verzonden, of gaan vergezeld van een vertaling, in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat. De verzoekende Belgische autoriteit kan evenwel overeenkomen met de buitenlandse autoriteit om sommige delen van deze documenten op te stellen in een andere taal dan de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte lidstaat. Het feit dat sommige delen van de documenten bedoeld in het eerste lid, niet in de officiële taal of een van de officiële talen van de aangezochte Belgische Staat maar in een andere taal gesteld zijn, doet niet af aan hun geldigheid noch aan de geldigheid van de procedure, mits die andere taal tussen de Belgische autoriteit en de buitenlandse autoriteit overeengekomen is. § 2. De documenten waarvoor overeenkomstig artikel 8 om notificatie wordt verzocht, kunnen in een officiële taal van de verzoekende Belgische Staat aan de buitenlandse autoriteit worden toegezonden. § 3. Indien een verzoek vergezeld gaat van andere dan de in de paragrafen 1 en 2 bedoelde documenten, kan de aangezochte Belgische autoriteit indien noodzakelijk van de buitenlandse autoriteit een vertaling van deze documenten in een van de officiële talen van België of in een andere, bilateraal tussen de betrokken lidstaten overeengekomen taal verlangen.
Afdeling VI. Verstrekken van inlichtingen en documenten Art. 31. § 1. De in enigerlei vorm uit hoofde van deze wet ontvangen inlichtingen vallen onder de geheimhoudingsplicht en genieten de bescherming waarin voor soortgelijke inlichtingen wordt voorzien overeenkomstig het Belgische recht. De inlichtingen in kwestie kunnen worden gebruikt voor het nemen van invorderingsmaatregelen of bewarende maatregelen die betrekking hebben op de onder deze wet vallende schuldvorderingen. Ze kunnen ook worden gebruikt voor de vestiging en invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 21 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Algemeen – Wet Richtl. 2010/24/EU
§ 2. De door de buitenlandse autoriteit verstrekte inlichtingen kunnen in België ook voor andere dan de in § 1 bedoelde doeleinden worden gebruikt, indien de inlichtingen krachtens het recht van de lidstaat die de inlichtingen verstrekt, voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. De door de Belgische autoriteit verstrekte inlichtingen kunnen in de ontvangende lidstaat ook voor andere dan de in § 1 bedoelde doeleinden worden gebruikt, indien de inlichtingen krachtens het Belgische recht voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. § 3. Indien de Belgische autoriteit van oordeel is dat de overeenkomstig deze wet verkregen inlichtingen voor het in § 1 beoogde doel van nut kunnen zijn voor een derde lidstaat, kan zij deze inlichtingen aan die derde lidstaat doorgeven, mits die doorgifte geschiedt overeenkomstig de in deze wet bepaalde voorschriften en procedures. Zij stelt de lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn, in kennis van haar voornemen de inlichtingen met een derde lidstaat te delen. Indien een buitenlandse autoriteit de Belgische autoriteit in kennis stelt van haar voornemen om de verkregen inlichtingen die afkomstig zijn uit België en voor het in § 1 beoogde doel van nut kunnen zijn voor een derde lidstaat, kan de Belgische autoriteit zich tegen het delen van die inlichtingen verzetten binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van de buitenlandse autoriteit. § 4. Indien de inlichtingen afkomstig zijn uit België kan alleen de Belgische autoriteit toestemming verle-
15 juli 2014
nen voor het overeenkomstig § 2 gebruiken van overeenkomstig § 3 doorgegeven inlichtingen. § 5. De in enigerlei vorm uit hoofde van deze wet verkregen inlichtingen kunnen door alle autoriteiten in België als bewijs worden aangevoerd of gebruikt op dezelfde voet als soortgelijke inlichtingen die in België zelf zijn verkregen.
Hoofdstuk VII. Slotbepalingen Art. 32. Deze wet doet geen afbreuk aan de vervulling van een eventuele verplichting tot het verstrekken van ruimere bijstand uit hoofde van bestaande bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen, onder meer met betrekking tot de notificatie van gerechtelijke of buitengerechtelijke akten. Art. 33. Opgeheven worden: 1° de wet van 20 juli 1979 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten, belastingen en andere maatregelen; 2° het koninklijk besluit van 20 februari 1980 houdende aanwijzing van de bevoegde autoriteiten voor toepassing van de wet van 20 juli 1979 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde bijdragen, rechten, belastingen en andere maatregelen. Art. 34. Deze wet treedt in werking op 1 januari 2012.
mijnwetboek.be
21
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 22 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 23 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Inkomstenbelastingen
15 juli 2014
mijnwetboek.be
23
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 24 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 25 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992 – AANSLAGJAAR 2015 (INKOMSTEN 2014) (Tekstbijwerking: 30.06.2014)
Titel I. De verschillende inkomstenbelastingen – definities Art. 1. § 1. Als inkomstenbelastingen worden geheven: 1° een belasting op het totale inkomen van rijksinwoners, personenbelasting geheten; 2° een belasting op het totale inkomen van binnenlandse vennootschappen, vennootschapsbelasting geheten; 3° een belasting op inkomsten van andere Belgische rechtspersonen dan vennootschappen, rechtspersonenbelasting geheten; 4° een belasting op inkomsten van niet-inwoners, belasting van niet-inwoners geheten. § 2. De belastingen worden geheven door middel van voorheffingen, binnen de grenzen en onder de voorwaarden als bepaald in titel VI, hoofdstuk I. Art. 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 1, WIB art. 2, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 2. § 1. Voor de toepassing van dit Wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel. 1° Rijksinwoners Onder rijksinwoners worden verstaan: a) [1 de natuurlijke personen die: - hun woonplaats in België hebben gevestigd; - wanneer ze geen woonplaats hebben in België, de zetel van hun fortuin in België hebben gevestigd]1; b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren; d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats [1 …]1 in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt 15 juli 2014
de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. 2° Gehuwden en echtgenoten-wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 3° Gemeenschappelijke aanslag Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden. 4° Kinderen Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. 5° Vennootschappen Er wordt verstaan onder: a) vennootschap: enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; b) binnenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten; b)bis. Intra-Europese vennootschap: iedere vennootschap van een Lidstaat van de Europese Unie: - die geen binnenlandse vennootschap is, - die een rechtsvorm heeft genoemd in [bijlage I, deel A, bij de Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009] betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat […], - die volgens de fiscale wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie, andere dan België, wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde Staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Unie te zijn gevestigd, en - die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de belastingen gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting opgesomd in [bijlage I, deel B], van de voormelde richtlijn;
mijnwetboek.be
25
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 26 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
c) buitenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft; d) financieringsvennootschap: enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen; e) thesaurievennootschap: enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen; f) beleggingsvennootschap: enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft. 5°bis Gemeenschappelijk beleggingsfonds Onder gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheert voor rekening van de deelnemers overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of overeenkomstig analoge bepalingen van buitenlands recht. 6° Gestort kapitaal Onder gestort kapitaal wordt verstaan het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting. 7° Gerevaloriseerde waarde Onder gerevaloriseerde waarde wordt verstaan de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald: JAREN
Toepasselijke coëfficiënten
1918 en vorige
16,33
1919
11,49
1920
6,15
1921
6,30
1922
6,43
1923
4,37
1924
3,89
1925
4,02
1926
2,72
1927 tot 1934 inbegrepen
2,35
1935
1,86
1936 tot 1943 inbegrepen
1,70
26
1944 tot 1948 inbegrepen
1,14
1949
1,10
1950 en volgende
1,00
8° Vastrentende effecten Onder vastrentende effecten worden verstaan de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest. Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmalige of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract. 9° De uitdrukkingen "immateriële, materiële of financiële vaste activa", "oprichtingskosten" en "voorraden en bestellingen in uitvoering" hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen. 10° Woonstaatheffing Onder woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn. 11° Financiële instrumenten. Onder financiële instrumenten wordt verstaan de financiële instrumenten vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten. 12° Zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten. Onder zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten wordt verstaan: a) de in artikel 3, 3°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 27 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten vermelde pandovereenkomsten en overeenkomsten die leiden tot eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten ("repo's"); b) binnen het kader van de in a bedoelde overeenkomsten, de marge-opvragingen bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, en de substituties, in de loop van de overeenkomst, van de oorspronkelijk als zekerheid gegeven activa door nieuwe financiële instrumenten; c) de soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in a en b die, krachtens de bepalingen naar buitenlands recht, leiden of, terzake van de overeenkomsten van pandgeving, kunnen leiden tot een eigendomsoverdracht. 13° Onder een juridische constructie wordt verstaan: a) een rechtsverhouding, die door een rechtshandeling van de oprichter of door een rechterlijke beslissing in het leven wordt geroepen, waarbij goederen of rechten onder de macht van een beheerder worden gebracht om ze te besturen ten behoeve van een of meerdere begunstigden of voor een bepaald doel. Die rechtsverhouding heeft de volgende kenmerken: - de eigendomstitel betreffende de goederen of rechten van de juridische constructie is opgesteld op naam van een beheerder of op naam van een andere persoon voor rekening van de beheerder; - de goederen van de juridische constructie vormen een afzonderlijk vermogen en maken geen deel uit van het vermogen van de beheerder; - de beheerder heeft de bevoegdheid en de plicht, ter zake waarvan hij verantwoording verschuldigd is, om in overeenstemming met de bepalingen van de juridische constructie en de bijzondere verplichtingen waaraan hij door de wet is onderworpen, de goederen van de juridische constructie te besturen, te beheren of erover te beschikken. b) een niet-inwoner bedoeld in artikel 227, 2° of 3° die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land of rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of aldaar, wat de inkomsten van kapitalen en roerende goederen betreft, aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen en waarvan de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen geheel of gedeeltelijk door een rijksinwoner zijn gehouden of waarvan de begunstigde van de economische rechten van de goederen en kapitalen een rijksinwoner is. Een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde niet-inwoners de voor welbepaalde landen of rechtsgebieden beoogde rechtsvormen. Deze lijst wordt regelmatig herzien bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. 15 juli 2014
14° Onder oprichter van een juridische constructie wordt verstaan: - hetzij, de natuurlijke persoon die de constructie heeft opgericht buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid; - hetzij, wanneer de constructie is opgericht door een derde, de natuurlijke persoon die er goederen en rechten heeft in ondergebracht; - hetzij, de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de hiervoor bedoelde personen, vanaf het overlijden, tenzij die erfgenamen aantonen dat zijzelf of hun rechthebbenden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier van financiële of andere voordelen, toegekend door de constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), zullen genieten; - hetzij, de natuurlijke personen die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van de in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie. [2 15° Eigen woning Onder eigen woning wordt verstaan de woning als bedoeld in artikel 5/5, § 4, tweede tot achtste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]2 § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek, van de bijzondere wettelijke bepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten in hun hoofde, worden de overdrager, de pandgever en de leninggever die handelen in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot financiële instrumenten geacht eigenaar te blijven van de betrokken financiële instrumenten gedurende de hele looptijd van het contract. In afwijking van het eerste lid, worden de inkomsten van kapitalen en roerende waarden uit financiële instrumenten die zijn overgedragen, in pand zijn gegeven of zijn uitgeleend in het kader van een zakelijkezekerheidsovereenkomst of van een lening niet geacht te zijn ontvangen door de overdrager, de pandgever of de leninggever. [2 § 3. De termen "belasting Staat", "gereduceerde belasting Staat", "federale personenbelasting", "gewestelijke opcentiemen", "gewestelijke korting", "gewestelijke belastingvermeerdering", "gewestelijke belastingvermindering", "gewestelijk belastingkrediet", "gewestelijke personenbelasting"en "totale belasting" hebben voor de toepassing van dit Wetboek en de besluiten die in uitvoering ervan worden genomen de betekenis die eraan wordt gegeven in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]2 (1) Gewijzigd door art. 8, 1° en 2° W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vor de belastbare tijdperken die aanvangen op 01.01.2014 of later (2) Gewijzigd door art. 8, 3° W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 2 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014
mijnwetboek.be
27
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 28 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Gewijzigd door art. 35, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) met ingang van aanslagjaar 2014 (art. 37) Art. 2, § 1, 5°, b)b is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 3, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Opgeheven zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Toekomstig recht Art. 2. § 1. Voor de toepassing van dit Wetboek, van de bijzondere wetsbepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten hebben de volgende termen de betekenis die is bepaald in dit artikel. 1° Rijksinwoners Onder rijksinwoners worden verstaan: a) [1 de natuurlijke personen die: - hun woonplaats in België hebben gevestigd; - wanneer ze geen woonplaats hebben in België, de zetel van hun fortuin in België hebben gevestigd]1; b) de Belgische diplomatieke ambtenaren en consulaire beroepsambtenaren die in het buitenland zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; c) de andere leden van Belgische diplomatieke zendingen en consulaire posten in het buitenland, alsmede hun inwonende gezinsleden, daaronder niet begrepen consulaire ereambtenaren; d) de andere ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van de Belgische Staat, van de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten, of van een Belgisch publiekrechtelijk lichaam, die de Belgische nationaliteit bezitten en hun werkzaamheden buitenslands uitoefenen in een land waar zij niet duurzaam verblijf houden. De vestiging van de woonplaats of van de zetel van het fortuin in België wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Evenwel worden, behoudens tegenbewijs, geacht hun woonplaats [1 …]1 in België te hebben gevestigd de natuurlijke personen die in het Rijksregister van de natuurlijke personen zijn ingeschreven. Voor gehuwden die zich niet in één van de in artikel 126, § 2, eerste lid, vermelde gevallen bevinden, wordt de belastingwoonplaats bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd. 2° Gehuwden en echtgenoten-wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot. 3° Gemeenschappelijke aanslag Onder gemeenschappelijke aanslag wordt verstaan de vestiging van één aanslag ten name van de beide echtgenoten of de beide wettelijk samenwonenden. 4° Kinderen Onder kinderen wordt verstaan de afstammelingen van de belastingplichtige en die van zijn echtgenoot, alsmede de kinderen die hij volledig of hoofdzakelijk ten laste heeft. 28
5° Vennootschappen Er wordt verstaan onder: a) vennootschap: enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die, regelmatig is opgericht, rechtspersoonlijkheid bezit en een onderneming exploiteert of zich bezighoudt met verrichtingen van winstgevende aard. Lichamen met rechtspersoonlijkheid die naar Belgisch recht zijn opgericht en voor de toepassing van de inkomstenbelastingen worden geacht geen rechtspersoonlijkheid te bezitten, worden niet als vennootschappen aangemerkt; b) binnenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft en niet van de vennootschapsbelasting is uitgesloten; b)bis. Intra-Europese vennootschap: iedere vennootschap van een Lidstaat van de Europese Unie: - die geen binnenlandse vennootschap is, - die een rechtsvorm heeft genoemd in [bijlage I, deel A, bij de Richtlijn 2009/133/EG van de Raad van 19 oktober 2009] betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat […], - die volgens de fiscale wetgeving van een lidstaat van de Europese Unie, andere dan België, wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde Staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Unie te zijn gevestigd, en - die, zonder mogelijkheid van keuze en zonder ervan te zijn vrijgesteld, is onderworpen aan een van de belastingen gelijkaardig aan de vennootschapsbelasting opgesomd in [bijlage I, deel B], van de voormelde richtlijn; c) buitenlandse vennootschap: enigerlei vennootschap die in België geen maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer heeft; d) financieringsvennootschap: enigerlei vennootschap die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard ten voordele van vennootschappen die met de dienstverrichtende vennootschap noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een groep vormen; e) thesaurievennootschap: enigerlei vennootschap waarvan de werkzaamheid uitsluitend of hoofdzakelijk bestaat in het verrichten van geldbeleggingen; f) beleggingsvennootschap: enigerlei vennootschap die het gemeenschappelijk beleggen van kapitaal tot doel heeft; [3 g) gereglementeerde vastgoedvennootschap: enigerlei openbare of institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschap, zoals bedoeld in artikel 2 van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 29 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen.]3 5°bis Gemeenschappelijk beleggingsfonds Onder gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt verstaan, het onverdeeld vermogen dat een beheersvennootschap van instellingen voor collectieve belegging beheert voor rekening van de deelnemers overeenkomstig de bepalingen van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of overeenkomstig analoge bepalingen van buitenlands recht. 6° Gestort kapitaal Onder gestort kapitaal wordt verstaan het werkelijk gestorte maatschappelijk kapitaal zoals het geldt ter zake van de vennootschapsbelasting. 7° Gerevaloriseerde waarde Onder gerevaloriseerde waarde wordt verstaan de waarde van de goederen die worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en van het gestorte kapitaal, na herwaardering van de aanschaffings- of beleggingswaarde van die goederen of van het kapitaal met toepassing van de hierna vermelde coëfficiënten volgens het jaar waarin, naar het geval, in die goederen is belegd of het kapitaal is gestort, verminderd of terugbetaald: JAREN
Toepasselijke coëfficiënten
1918 en vorige
16,33
1919
11,49
1920
6,15
1921
6,30
1922
6,43
1923
4,37
1924
3,89
1925
4,02
1926
2,72
1927 tot 1934 inbegrepen
2,35
1935
1,86
1936 tot 1943 inbegrepen
1,70
1944 tot 1948 inbegrepen
1,14
1949
1,10
1950 en volgende
1,0
8° Vastrentende effecten Onder vastrentende effecten worden verstaan de obligaties, kasbons en andere soortgelijke effecten, met inbegrip van effecten waarvan de inkomsten worden gekapitaliseerd of van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van inkomsten en zijn uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest. Als vastrentende effecten worden eveneens aangemerkt, de contracten met betrekking tot kapitalisatieverrichtingen waarbij als tegenprestatie voor éénmali15 juli 2014
ge of periodieke stortingen, verbintenissen worden aangegaan los van onzekere gebeurtenissen uit het menselijk leven, en waarvan de duur en het bedrag vervat zijn in de bedingen van het contract. 9° De uitdrukkingen "immateriële, materiële of financiële vaste activa", "oprichtingskosten" en "voorraden en bestellingen in uitvoering" hebben de betekenis die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen. 10° Woonstaatheffing Onder woonstaatheffing wordt verstaan de heffing die wordt geheven ingevolge de toepassing van de richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling of ingevolge de toepassing van een door de Europese Unie afgesloten overeenkomst die voorziet in de uitwisseling van gegevens op verzoek, in de zin van de op 18 april 2002 gepubliceerde modelovereenkomst van de OESO betreffende de uitwisseling van belastinggegevens met betrekking tot rentebetalingen als omschreven in de voornoemde richtlijn die door een op hun respectieve grondgebieden gevestigde uitbetalende instantie worden verricht aan uiteindelijk gerechtigden die hun woonplaats hebben op het grondgebied dat door deze richtlijn wordt bestreken, naast de gelijktijdige heffing, door diezelfde landen, van bronbelasting op de genoemde rentebetalingen tegen het tarief dat is vastgesteld voor de overeenkomstige perioden bedoeld in artikel 11, lid 1, van dezelfde richtlijn. 11° Financiële instrumenten. Onder financiële instrumenten wordt verstaan de financiële instrumenten vermeld in artikel 3, 1°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten. 12° Zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten. Onder zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten wordt verstaan: a) de in artikel 3, 3°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten vermelde pandovereenkomsten en overeenkomsten die leiden tot eigendomsoverdracht ten titel van zekerheid, inclusief cessie-retrocessieovereenkomsten ("repo's"); b) binnen het kader van de in a bedoelde overeenkomsten, de marge-opvragingen bedoeld in artikel 3, 9°, van de wet van 15 december 2004 betreffende financiële zekerheden en houdende diverse fiscale bepalingen inzake zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, en de substituties, in de loop van de overeenkomst, van de oorspronkelijk als zekerheid gegeven activa door nieuwe financiële instrumenten;
mijnwetboek.be
29
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 30 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
c) de soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in a en b die, krachtens de bepalingen naar buitenlands recht, leiden of, terzake van de overeenkomsten van pandgeving, kunnen leiden tot een eigendomsoverdracht. 13° Onder een juridische constructie wordt verstaan: a) een rechtsverhouding, die door een rechtshandeling van de oprichter of door een rechterlijke beslissing in het leven wordt geroepen, waarbij goederen of rechten onder de macht van een beheerder worden gebracht om ze te besturen ten behoeve van een of meerdere begunstigden of voor een bepaald doel. Die rechtsverhouding heeft de volgende kenmerken: - de eigendomstitel betreffende de goederen of rechten van de juridische constructie is opgesteld op naam van een beheerder of op naam van een andere persoon voor rekening van de beheerder; - de goederen van de juridische constructie vormen een afzonderlijk vermogen en maken geen deel uit van het vermogen van de beheerder; - de beheerder heeft de bevoegdheid en de plicht, ter zake waarvan hij verantwoording verschuldigd is, om in overeenstemming met de bepalingen van de juridische constructie en de bijzondere verplichtingen waaraan hij door de wet is onderworpen, de goederen van de juridische constructie te besturen, te beheren of erover te beschikken. b) een niet-inwoner bedoeld in artikel 227, 2° of 3° die, krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land of rechtsgebied waar hij gevestigd is, aldaar niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of aldaar, wat de inkomsten van kapitalen en roerende goederen betreft, aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen en waarvan de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen geheel of gedeeltelijk door een rijksinwoner zijn gehouden of waarvan de begunstigde van de economische rechten van de goederen en kapitalen een rijksinwoner is. Een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad bepaalt met betrekking tot de in het vorige lid bedoelde niet-inwoners de voor welbepaalde landen of rechtsgebieden beoogde rechtsvormen. Deze lijst wordt regelmatig herzien bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. 14° Onder oprichter van een juridische constructie wordt verstaan: - hetzij, de natuurlijke persoon die de constructie heeft opgericht buiten de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid; - hetzij, wanneer de constructie is opgericht door een derde, de natuurlijke persoon die er goederen en rechten heeft in ondergebracht; - hetzij, de natuurlijke personen die direct of indirect erfgenaam zijn van de hiervoor bedoelde personen, vanaf het overlijden, tenzij die erfgenamen aantonen dat zijzelf of hun rechthebbenden op geen enkel ogenblik en op geen enkele manier van financiële of andere
30
voordelen, toegekend door de constructie bedoeld in artikel 2, § 1, 13°, a), zullen genieten; - hetzij, de natuurlijke personen die houder zijn van de juridische rechten van de aandelen of deelbewijzen of van de economische rechten van de goederen en kapitalen in het bezit van de in artikel 2, § 1, 13°, b), bedoelde juridische constructie. [2 15° Eigen woning Onder eigen woning wordt verstaan de woning als bedoeld in artikel 5/5, § 4, tweede tot achtste lid, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]2 § 2. Voor de toepassing van de bepalingen van dit Wetboek, van de bijzondere wettelijke bepalingen op het stuk van de inkomstenbelastingen en van de tot uitvoering ervan genomen besluiten in hun hoofde, worden de overdrager, de pandgever en de leninggever die handelen in het kader van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot financiële instrumenten geacht eigenaar te blijven van de betrokken financiële instrumenten gedurende de hele looptijd van het contract. In afwijking van het eerste lid, worden de inkomsten van kapitalen en roerende waarden uit financiële instrumenten die zijn overgedragen, in pand zijn gegeven of zijn uitgeleend in het kader van een zakelijkezekerheidsovereenkomst of van een lening niet geacht te zijn ontvangen door de overdrager, de pandgever of de leninggever. [2 § 3. De termen "belasting Staat", "gereduceerde belasting Staat", "federale personenbelasting", "gewestelijke opcentiemen", "gewestelijke korting", "gewestelijke belastingvermeerdering", "gewestelijke belastingvermindering", "gewestelijk belastingkrediet", "gewestelijke personenbelasting"en "totale belasting" hebben voor de toepassing van dit Wetboek en de besluiten die in uitvoering ervan worden genomen de betekenis die eraan wordt gegeven in titel III/1 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.]2 (1) Gewijzigd door art. 8, 1° en 2° W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vor de belastbare tijdperken die aanvangen op 01.01.2014 of later (2) Gewijzigd door art. 8, 3° W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 2 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 (3) Gewijzigd door art. 83, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 35, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) met ingang van aanslagjaar 2014 (art. 37) Art. 2, § 1, 5°, b)b is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 3, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Opgeheven zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaamse Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 31 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Afdeling II. Inkomen van onroerende goederen
Titel II. Personenbelasting Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen personen Art. 3. De rijksinwoners zijn onderworpen aan de personenbelasting. Art. 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 3, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 3, § 2. 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 2, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 3, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 4. Aan de personenbelasting zijn niet onderworpen: 1° de buitenlandse diplomatieke ambtenaren en de consulaire beroepsambtenaren die in België zijn geaccrediteerd, alsmede hun inwonende gezinsleden; 2° op voorwaarde van wederkerigheid, de andere leden van buitenlandse diplomatieke zendingen en consulaire posten in België, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits de betrokkenen de Belgische nationaliteit niet bezitten of niet duurzaam verblijf houden in België; 3° op voorwaarde van wederkerigheid, de ambtenaren, vertegenwoordigers en afgevaardigden van vreemde Staten of van staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam mits de betrokkenen de Belgische nationaliteit niet bezitten of niet duurzaam verblijf houden in België en hun diensten niet verstrekken in het kader van enig handels- of nijverheidsbedrijf. Art. 4, 1° tot 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 3, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 4, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 5. Rijksinwoners zijn aan de personenbelasting onderworpen op grond van al hun in dit Wetboek als belastbaar vermelde inkomsten, zelfs indien sommige daarvan in het buitenland zijn behaald of verkregen. Art. 5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 5, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Afdeling I. Algemene bepaling van het belastbare inkomen Art. 6. Het belastbare inkomen wordt gevormd door het totale netto-inkomen, verminderd met de aftrekbare bestedingen. Het totale netto-inkomen is de som van de netto-inkomens van de volgende categorieën: 1° inkomen van onroerende goederen; 2° inkomen van roerende goederen en kapitalen; 3° beroepsinkomen; 4° divers inkomen. Art. 6 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 15 juli 2014
Onderafdeling I. Belastbare inkomsten Art. 7. § 1. Inkomsten van onroerende goederen zijn: 1° voor niet verhuurde onroerende goederen: a) voor in België gelegen goederen: - het kadastraal inkomen wanneer het gaat om ongebouwde onroerende goederen, materieel en outillage die van nature of door hun bestemming onroerend zijn, of [de eigen woning]; - het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het andere goederen betreft; b) voor in het buitenland gelegen goederen: de huurwaarde; 2° voor verhuurde onroerende goederen: a) voor in België gelegen goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die ze noch geheel, noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid: - het kadastraal inkomen wanneer het ongebouwde onroerende goederen of materieel en outillage die van nature of door hun bestemming onroerend zijn betreft; - het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het andere goederen betreft; b) het kadastraal inkomen, wanneer die goederen in België zijn gelegen, overeenkomstig de pachtwetgeving zijn verhuurd en door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt; b)bis het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het gaat om gebouwde onroerende goederen verhuurd aan een rechtspersoon die geen vennootschap is, met het oog op het ter beschikking stellen ervan: - aan een natuurlijke personen om uitsluitend als woning te worden gebruikt; - aan meerdere natuurlijke personen die ze uitsluitend gezamenlijk als woning gebruiken; c) het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen dat niet lager mag zijn dan het kadastraal inkomen, wanneer het andere in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of materieel en outillage die van nature of door hun bestemming onroerend zijn, betreft, of het kadastraal inkomen verhoogd met 40 pct. wanneer het andere in België gelegen gebouwde onroerende goederen betreft; d) het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen wanneer het in het buitenland gelegen onroerende goederen betreft; 3° de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten. § 2. Wanneer een huurvoordeel bestaat in een eenmaal door de huurder gedane uitgave, wordt het bedrag ervan over de gehele duur van het huurcontract verdeeld. Gewijzigd door art. 9 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 7, § 1, 1°, a, eerste streepje, 2°, a, eerste streepje en c is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 2, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009
mijnwetboek.be
31
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 32 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 7, § 1, 1°, a, eerste streepje is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2006 (art. 386, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 De oude tekst van artikel 7, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526, WIB 92 Art. 7, § 1, 2°, bbis is van toepassing met ingang van 1 januari van het aanslagjaar dat volgt op 23.10.1997 (art. 3, W. 6.7.1997 – V 2351 – BS 23.10.1997 – Bull. 777) (art. 2, W. 06.07.1997) BS 23.10.1997 Art. 7, § 1, 1°, a, 2e gedachtenstreepje, 2°, a, 2e gedachtenstreepje, bbis en c is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 2, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 7, § 1, 2°, bbis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1996 (art. 1, W. 06.04.1995) BS 16.06.1995 Art. 7, § 1, 1° en 2°, a is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 1, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 7 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
pacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten, of op een deel daarvan. § 2. De in § 1 vermelde inkomsten omvatten niet de bedragen die worden verkregen voor het verlenen van het recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen ingevolge een niet opzegbare overeenkomst van erfpacht of van opstal of van een gelijkaardig onroerend recht, op voorwaarde dat: 1° de bij overeenkomst bepaalde termijnen het de eigenaar mogelijk maken het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan volledig weer samen te stellen en de rentelast en andere kosten van de verrichting te dekken; 2° de eigendom van het gebouw bij het einde van de overeenkomst van rechtswege op de gebruiker overgaat of de overeenkomst een aankoopoptie voor de gebruiker bevat.
Art. 8. Ingeval een in België gelegen onroerend goed aan een natuurlijke persoon is verhuurd en de huurprijs en de huurvoordelen in een geregistreerde huurovereenkomst afzonderlijk zijn vastgesteld voor het gedeelte dat voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en het gedeelte dat voor andere doeleinden wordt gebruikt, worden de inkomsten van ieder gedeelte afzonderlijk bepaald ingevolge artikel 7, § 1, 2°, a) of c), naar het geval.
Art. 10 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 8 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling II. Vrijgestelde inkomsten
Art. 9. [Voor de toepassing van deze afdeling en onder voorbehoud van artikel 494, §§ 3 en 6, wordt het uit een schatting of herschatting voortspruitend kadastraal inkomen geacht te bestaan vanaf de dag waarop het feit waarvan de aangifte bij toepassing van artikel 473 is voorgeschreven, zich heeft voorgedaan.] Wanneer in een belastbaar tijdperk het kadastraal inkomen wordt vastgesteld of gewijzigd, of de bestemming van een onroerend goed wordt gewijzigd, worden de inkomsten van dat tijdperk vastgesteld in verhouding tot de werkelijke duur, [uitgedrukt in dagen], van elk deel van het belastbare tijdperk vóór en na de wisseling van omstandigheden. Gewijzigd door art. 10 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 9 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 10. § 1. De bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten, omvatten de erfpacht- of opstalvergoeding en alle andere voordelen verkregen door de overdrager. De waarde van de verkregen voordelen is gelijk aan de waarde die daaraan wordt toegekend voor de heffing van het registratierecht op de overeenkomst van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten, waarin die voordelen worden bedongen. Die bedragen zijn inkomsten van het jaar waarin ze worden betaald of toegekend, zelfs indien ze betrekking hebben op de gehele duur van het recht van erf32
Art. 11. De inkomsten als omschreven in artikel 7, § 1, 1° en 2°, zijn, naar het geval, belastbaar ten name van de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van het goed. Art. 11 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 12. § 1. Vrijgesteld zijn de inkomsten van onroerende goederen of delen van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die een belastingplichtige of een bewoner zonder winstoogmerk heeft bestemd voor het openbaar uitoefenen van een eredienst of van de vrijzinnige morele dienstverlening, voor onderwijs, voor het vestigen van hospitalen, klinieken, dispensaria, rusthuizen, vakantiehuizen voor kinderen of gepensioneerden, of van andere soortgelijke weldadigheidsinstellingen. § 2. Onverminderd de heffing van de onroerende voorheffing zijn vrijgesteld de inkomsten van onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die bij loopbaanpacht of bij een gelijkaardige pachtovereenkomst in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte worden verhuurd. Dezelfde vrijstelling geldt voor inkomsten van andere onroerende goederen gelegen in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte die bij pachtovereenkomst van gronden of een gelijkaardige overeenkomst in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte worden verhuurd en die voorzien in een eerste gebruiksperiode van minimaal achttien jaar. § 3. [Het inkomen van de eigen woning wordt vrijgesteld.] Gewijzigd door art. 11 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 12, § § 1 en 2 zoals gewijzigd door art. 31 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf het aanslagjaar 2012 (art. 43) Art. 12, § 3, zesde lid is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2008 (art. 2, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 33 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen Art. 13. Met betrekking tot de huurwaarde, de huurprijs en de huurvoordelen van onroerende goederen wordt onder netto-inkomen verstaan het brutobedrag van de inkomsten, uit hoofde van onderhouds- en herstellingskosten verminderd met: - 40 pct. voor gebouwde onroerende goederen, alsmede voor materieel en de outillage, die van nature of door hun bestemming onroerend zijn, zonder dat de vermindering, met betrekking tot de in artikel 7, § 1, 2°, c), vermelde onroerende goederen, meer mag bedragen dan tweederde van het kadastraal inkomen, gerevaloriseerd met een door de Koning bepaalde coefficiënt; die coëfficiënt wordt verkregen door de gemiddelde waarde van de handelshuurprijzen en huurvoordelen op 1 januari van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd te delen door de gemiddelde waarde van die huurprijzen en voordelen op het in artikel 486 bepaalde referentietijdstip; - 10 pct. voor ongebouwde onroerende goederen. Art. 13 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 1 KB/WIB 92
Art. 14. Van de inkomsten van onroerende goederen worden afgetrokken mits zij in het belastbare tijdperk zijn betaald of gedragen: 1° [de interest uit hoofde van schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verwerven of te behouden waarvan het inkomen na toepassing van artikel 12 begrepen is in de belastbare onroerende inkomsten, met dien verstande dat interest betreffende een schuld die voor één enkel onroerend goed is aangegaan, van het totale bedrag van de onroerende inkomsten kan worden afgetrokken;] 2° de termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten met betrekking tot de aanschaffing van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten [met betrekking de in het 1° bedoelde goederen], met uitsluiting van de in artikel 10, § 2, vermelde rechten van gebruik. [Wanneer het onroerend goed waarvoor de in het eerste lid, 1°, bedoelde schuld werd aangegaan of waarvoor de in het eerste lid, 2°, bedoelde termijnen zijn betaald, na toepassing van artikel 12 slechts gedurende een gedeelte van het belastbaar tijdperk belastbare onroerende inkomsten heeft opgebracht, zijn de in het eerste lid vermelde intresten en termijnen slechts aftrekbaar wanneer ze zijn betaald in het gedeelte van het belastbaar tijdperk waarin het onroerend goed belastbare onroerende inkomsten heeft opgebracht.] Het totale bedrag van de in het eerste lid vermelde aftrekken is beperkt tot het overeenkomstig de artikelen 7 tot 13 bepaalde onroerend inkomen. Deze aftrekken worden evenredig afgetrokken van de inkomsten van onroerende goederen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en de in het eerste lid vermelde aftrekken van de ene belastingplichtige groter zijn dan zijn inkomsten van onroerende goederen, wordt het saldo aange15 juli 2014
rekend op de inkomsten van de onroerende goederen van de andere belastingplichtige. Gewijzigd door art. 12 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 14 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2006 (art. 388, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 14, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526, WIB 92.] Art. 14, laatste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 4, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 14 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 4, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 14 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 9, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 15. § 1. Het kadastraal inkomen wordt proportioneel verminderd naar verhouding tot de duur en de omvang van de onproduktiviteit, van het ontbreken van het genot van inkomsten of van het verlies ervan: 1° wanneer een niet gemeubileerd gebouwd onroerend goed in de loop van het jaar gedurende ten minste 90 dagen volstrekt niet in gebruik is genomen en volstrekt geen inkomsten heeft opgebracht; 2° wanneer materieel en outillage geheel, of voor een gedeelte dat ten minste 25 pct. van het kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, in het jaar gedurende ten minste 90 dagen buiten werking zijn gebleven; 3° wanneer een onroerend goed of materieel en outillage geheel, of voor een gedeelte dat ten minste 25 pct. van het kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, zijn vernield. § 2. De voorwaarden voor de vermindering moeten worden nagegaan per kadastraal perceel of per gedeelte van kadastraal perceel wanneer dat gedeelte is ofwel een afzonderlijke huisvesting, ofwel een afdeling van de produktie of van de werkzaamheden die, of een onderdeel daarvan dat, afzonderlijk kan werken of kan worden geacht afzonderlijk te werken, ofwel een eenheid die van de andere goederen of delen die het perceel vormen kan worden afgezonderd en afzonderlijk kan worden gekadastreerd. Art. 15 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 9, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Art. 1, W. 12.04.1995, waarbij de tekst van art. 15 volledig werd vervangen, werd vernietigd door het Arbitragehof bij arrest 74/96 dd. 11.12.1996
Onderafdeling IV. Woningaftrek Art. 16. [...] Art. 16 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2006 (art. 389, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 16, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526, WIB 92.] Art. 16 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 5, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 16 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 10, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
33
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 34 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Afdeling III. Inkomen van roerende goederen en kapitalen Onderafdeling I. Bepaling Art. 17. § 1. Inkomsten uit roerende goederen en kapitalen zijn alle opbrengsten van roerend vermogen aangewend uit welken hoofde ook, namelijk: 1° dividenden; 2° interest; 3° inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen; 4° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten die geen pensioenen zijn en na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van enige rechtspersoon of onderneming. De lijfrenten die zijn aangelegd tegen storting met afstand van een kapitaal dat is gevormd, ofwel, met bijdragen of premies als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, ofwel, in het kader van een aanvullend pensioen voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°bis, zijn geen pensioenen; 5° de inkomsten verkregen uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, bedoeld in de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten of in overeenkomstige bepalingen in het buitenlands recht. § 2. Wanneer het bedrag van de inkomsten in vreemde valuta is bepaald, wordt het in Euro omgezet naar de wisselkoers bij de betaling of de toekenning van die inkomsten. Art. 17 is van toepassing met ingang van 01.01.2008 (art. 2 W. 16.07.2008) BS 30.07.2008 Art. 17, § 1, 4° is van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 01.01.2006 (art. 162, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 17, § 1, 4° is van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, KB 14.11.2003, bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen een aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 72, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 5°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 17, § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 17 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 11, WIB art. 16, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 2, W. 22.12.1998) BS 30.07.1992
Art. 18. Dividenden omvatten: 1° alle voordelen toegekend door een vennootschap aan aandelen en winstbewijzen hoe ook genaamd, uit welken hoofde en op welke wijze ook verkregen; 2° gehele of gedeeltelijke terugbetalingen van maatschappelijk kapitaal, met uitzondering van terugbetalingen van gestort kapitaal verkregen ter uitvoering van een regelmatige beslissing tot vermindering van het maatschappelijk kapitaal, overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen; 2°bis gehele of gedeeltelijke terugbetalingen van uitgiftepremies en van bedragen waarop ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen is ingeschreven, met uitzondering van terugbetalingen van bedragen die 34
met gestort kapitaal worden gelijkgesteld ter uitvoering van één regelmatige beslissing van de algemene vergadering genomen overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op statutenwijzigingen; 2°ter uitkeringen die worden aangemerkt als dividenden in de artikelen 186, 187 en 209 in geval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen van een binnenlandse of buitenlandse vennootschap of van verkrijging van eigen aandelen door een dergelijke vennootschap; 3° [...]; 4° interest van voorschotten wanneer één van volgende grenzen wordt overschreden en in de mate van die overschrijding: - ofwel de in artikel 55 gestelde grens, - ofwel wanneer het totaal bedrag van de rentegevende voorschotten hoger is dan de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk. Als voorschot wordt beschouwd, elke al dan niet door effecten vertegenwoordigde geldlening verstrekt door een natuurlijk persoon aan een vennootschap waarvan hij aandelen bezit of door een persoon aan een vennootschap waarin hij een opdracht of functies als vermeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefent, alsmede in voorkomend geval, elke geldlening verstrekt aan die vennootschap, door hun echtgenoot of hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, met uitzondering van: 1° obligaties en andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen; 2° geldleningen aan coöperatieve vennootschappen die door de Nationale Raad van de Coöperatie zijn erkend; 3° geldleningen verstrekt door in artikel 179 vermelde vennootschappen. De dividenden omvatten niet de inkomsten[bedoeld in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, en 19bis]. Gewijzigd door art. 2 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 1.01.2011 (art. 12) Art. 18, lid 1, 2° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 3, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009
Art. 19. § 1. Interest omvat: 1° interest, premies en alle andere opbrengsten van leningen, daaronder begrepen zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten, van gelddeposito's en van elke andere schuldvordering; 2° de in artikel 10, § 2, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend, met uitzondering van het in die termijnen begrepen gedeelte dat dient om het in het gebouw belegde kapitaal of, als het een bestaand gebouw betreft, de verkoopwaarde ervan, volledig weer samen te stellen; 3° de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende levensverzeke-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 35 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
ringscontracten die de belastingplichtige individueel heeft gesloten, wanneer het gaat om: a) [hetzij contracten die een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot: - een belastingvermindering voor het lange termijnsparen overeenkomstig de artikelen 145/1 tot 145/16; - een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet;]; b) hetzij contracten die verbonden zijn aan één of verschillende beleggingsfondsen wanneer bij hun inschrijving verbintenissen worden aangegaan die wat betreft hun duur en hun bedrag of hun rendementsvoet bepaald zijn; 4° de inkomsten uit aandelen betaald of toegekend door niet in artikel 19bis bedoelde beleggingsvennootschappen, en gehaald uit de gehele of gedeeltelijke verdeling van hun maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van hun eigen aandelen, wanneer bij het openbaar aanbod in België van de aandelen verbintenissen werden aangegaan die, wat het terugbetalingsbedrag of de rendementsvoet ervan betreft, bepaald waren en wanneer die verbintenissen betrekking hebben op een periode kleiner dan of gelijk aan acht jaar. De in het eerste lid, 3°, bedoelde afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten omvatten eveneens: 1° de afkoopwaarden bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito’s en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiele sector en de financiële diensten, die worden uitbetaald door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen opgericht door het genoemde koninklijk besluit van 14 november 2008, of door een gelijkwaardig garantiefonds gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; 2° iedere som die door een vereffenaar of een curator wordt uitbetaald aan de verzekeringnemer wanneer is vastgesteld dat de verzekeringsonderneming in gebreke is gebleven, namelijk: a) hetzij wanneer de verzekeringsonderneming failliet is verklaard; b) hetzij wanneer de autoriteit die bevoegd is voor het toezicht van prudentiële aard, het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen of een gelijkwaardig Fonds ter kennis heeft gebracht dat zij vastgesteld heeft dat de financiele toestand van de verzekeringsonderneming haar ertoe geleid heeft de terugbetaling van een opeisbaar tegoed te weigeren en haar niet meer in staat stelt om een dergelijk tegoed onmiddellijk of binnen afzienbare termijn terug te betalen. § 2. Met betrekking tot vastrentende effecten of in § 1, eerste lid, 4°, vermelde aandelen omvatten de in15 juli 2014
komsten iedere som die boven de uitgifteprijs wordt betaald of toegekend, ongeacht of de toekenning plaatsheeft op de bij overeenkomst vastgestelde vervaldag. Die inkomsten zijn ten name van elke opeenvolgende houder van de effecten belastbaar in verhouding tot het tijdperk waarin hij houder is geweest. In afwijking van het vorige lid, is het totaal bedrag van de in het eerste lid bedoelde inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening, dat, tijdens de looptijd van die overeenkomst, is betaald of toegekend op de vastgestelde vervaldag, belastbaar ten name van de cessionaris, van de pandnemer of van de leningnemer. § 3. Met betrekking tot gelddeposito's, omvatten de inkomsten de opbrengsten uit verrichtingen, niet zijnde zakelijke-zekerheidsovereenkomsten met betrekking tot financiële instrumenten, tot afstand, uit welken hoofde ook, door de ene partij van een som geld aan de tegenpartij waarbij deze laatste tegenover de eerste de verbintenis aangaat om op een vooraf bepaalde datum of gedurende een overeengekomen periode een hogere som geld terug te geven waarvan het bedrag bij de aanvang is overeengekomen. De inkomsten stemmen overeen met het verschil tussen die twee bedragen ongeacht de wijze van berekening en vaststelling. § 4. Met betrekking tot kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekerings-contracten vermeld in § 1, eerste lid, 3°, stemmen de inkomsten overeen met het verschil tussen, enerzijds de betaalde of toegekende bedragen met uitsluiting van de overeenkomstig artikel 40 vrijgestelde deelnemingen in de winst, en, anderzijds, het totaal van de gestorte premies. Het belastbare bedrag van de inkomsten vermeld in § 1, 3°, a), mag evenwel niet lager zijn dan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie van de interesten tegen 4,75 pct. per jaar, berekend op het totale bedrag van de gestorte premies. Gewijzigd door art. 13 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 3 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 12)
Art. 19bis. § 1. Interest omvat eveneens de inkomsten in het bedrag verkregen [ingeval van overdracht onder bezwarende titel van aandelen,] ingeval van inkoop van eigen rechten van deelneming of ingeval van gehele of gedeeltelijke verdeling van het eigen vermogen van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvan meer dan [25 pct.] van het vermogen rechtstreeks of onrechtstreeks is belegd in schuldvorderingen, voor zover deze inkomsten betrekking hebben op de periode gedurende dewelke de verkrijger houder was van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger deze rechten door schenking heeft verkregen, wordt deze periode verlengd met de periode gedurende dewelke de schenker houder is geweest van de rechten van deelneming. Indien de verkrijger of de schenker de rechten van deelneming vóór 1 juli 2005 heeft verkregen, of indien de verkrijger de datum van
mijnwetboek.be
35
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 36 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
verkrijging niet kan aantonen, wordt hij evenwel geacht houder te zijn geweest vanaf 1 juli 2005. Deze verrichtingen zijn slechts belastbaar indien ze betrekking hebben op rechten van deelneming van een collectieve beleggingsinstelling in effecten waarvoor de statuten of het fondsreglement geen uitkering van de netto-opbrengst voorzien. Een collectieve beleggingsinstelling waarvan de statuten niet de jaarlijkse uitkering voorzien van alle inkomsten die werden verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, wordt voor de toepassing van het vorige lid geacht geen uitkering van de netto-opbrengst te voorzien. Het belastbaar bedrag van de inkomsten bedoeld in het eerste lid is gelijk aan het geheel van de inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks, onder de vorm van interesten, meerwaarden of minderwaarden voortkomen van de opbrengsten uit activa die werden belegd in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a), van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338 bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wanneer de beheerder van de collectieve beleggingsinstelling in staat is dat gedeelte vast te stellen in het bedrag dat voortvloeit uit het verschil tussen het bij de verrichting verkregen bedrag en de aanschaffings- of beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming. Onder schuldvorderingen worden verstaan de schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a), van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009, […]. […] Het in het eerste lid bedoelde percentage van [25 pct.] wordt bepaald aan de hand van de beleggingspolitiek zoals die in het fondsreglement of de statuten van de betrokken instelling is neergelegd en, bij ontstentenis daarvan, op basis van de feitelijke samenstelling van de beleggingsportefeuille van de instelling. Bij gebrek aan informatie over het voormelde percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat is belegd in schuldvorderingen,[wordt dit percentage geacht 100 pct. te bedragen]. § 2. Wanneer de beheerder niet in de mogelijkheid is om dat gedeelte te bepalen, is het belastbaar bedrag van de inkomsten gelijk aan het verschil tussen het bij de verrichting ontvangen bedrag en de aanschaffingsof beleggingswaarde van de aandelen of bewijzen van deelneming vermenigvuldigd met het percentage van het vermogen van de collectieve beleggingsinstelling in effecten dat belegd is in schuldvorderingen bedoeld in artikel 2, § 1, 3°, a), van het voormeld koninklijk besluit van 27 september 2009. Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2005, of indien de datum van verwerving niet wordt aangetoond, geldt de inventariswaarde op 1 juli 2005 als aanschaffings- of beleggingswaarde voor de toepassing van deze paragraaf. Wanneer de aanschaffings- of beleggingswaarde niet gekend is, is het belastbaar bedrag van de inkomsten 36
het ontvangen bedrag tijdens de verrichting vermenigvuldigd met het percentage bedoeld in het eerste lid. [§ 3. In afwijking van § 1, eerste lid, worden, wat de collectieve beleggingsinstellingen in effecten zonder Europees paspoort betreft en waarvoor § 1 slechts vanaf 1 juli 2013 van toepassing is, de interesten begrepen in het bedrag dat overeenstemt met de verkregen inkomsten, berekend vanaf 1 juli 2008. Wanneer de beheerder van een collectieve beleggingsinstelling in effecten die zijn zetel heeft in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en niet beschikt over een Europees paspoort, niet in de mogelijkheid is om het belastbaar bedrag te bepalen zoals bedoeld in § 1, vierde lid, worden de interesten die begrepen zijn in het verkregen bedrag, in afwijking van de § 1, eerste en vierde lid, berekend op basis van een fictief tarief voor het jaarlijks rendement vastgelegd op 3 pct. en toe te passen op de investeringswaarde van de schuldvorderingen zoals bedoeld in § 1, vijfde lid, voor de periode begrepen tussen 1 juli 2008 en 1 juli 2013 en waarin deze werden behouden. Het op deze wijze bepaalde bedrag wordt verminderd met het gedeelte van de interesten die reeds in het voorkomend geval zijn uitgekeerd. Voor de toepassing van het eerste lid moeten de woorden "1 juli 2005" in § 2, tweede lid, gelezen worden als "1 juli 2008".] Gewijzigd door art. 52, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking vanaf 01.07.2013 (art. 55) Gewijzigd door art. 40, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing op verrichtingen die plaatsgrijpen vanaf 20.12.2012 (art. 49) Art. 19bis, § 1, lid 1 is van toepassing vanaf 28.05.2010 (art. 2, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 19bis § 1, lid 4,5 en 6 Gewijzigd door art. 15, 1°, 2° en 3° W. 21.12.2009, BS 31.12.2009, inwerkingtreding: 01.01.2010 (art. 18) Art. 19bis § 2 gewijzigd, art. 15, 4° W. 21.12.2009, BS 31.12. 2009, inwerkingtreding: 01.01. 2010 (art. 18) Art. 19bis is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 119, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Zie ook: art. 1bis KB/WIB 92
Art. 19ter. Interest omvat eveneens elke som toegekend of betaalbaar gesteld aan zijn leden door een gemeenschappelijk beleggingsfonds, andere dan toegekend naar aanleiding van de inkoop van eigen aandelen of de gehele of gedeeltelijke verdeling van zijn maatschappelijk vermogen. Het eerste lid is slechts van toepassing indien de beheersvennootschap van de instellingen voor collectieve beleggingen niet voldoet aan de verplichting bedoeld in artikel 321bis. Art. 19ter is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 314, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]
Art. 20. Wanneer in artikel 17, § 1, 4°, vermelde lijfrenten of tijdelijke renten zijn aangelegd tegen storting met afstand van het kapitaal, wordt het belastbare
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 37 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
bedrag ervan beperkt tot 3 pct. van dat kapitaal; betreft het renten die voortvloeien uit de overdracht van de eigendom, de blote eigendom of het vruchtgebruik van onroerende goederen, dan wordt de waarde van het kapitaal bepaald zoals op het stuk van registratierechten. Art. 20 is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 73, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 20 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 17, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 20bis. In geval van toekenning of betaalbaarstelling van roerende inkomsten in de vorm van goederen in natura is het bedrag van het belastbaar inkomen gelijk aan de verkoopwaarde van de goederen op de datum van de toekenning of betaalbaarstelling ervan, zelfs wanneer de werkelijke overdracht van de goederen pas later plaatsvindt. In geval van toekenning of betaalbaarstelling van inkomsten onder de vorm van effecten, mag, voor de toepassing van het eerste lid, de in aanmerking te nemen waarde niet lager zijn dan die welke zou bepaald zijn bij de laatste prijscourant gepubliceerd door de Belgische regering of op een gelijkaardige buitenlandse markt vóór de datum van toekenning of betaalbaarstelling; zijn de effecten niet in de prijscourant opgenomen of op een gelijkaardige buitenlandse markt genoteerd, dan is het aan de belastingplichtige om de verkoopwaarde onder toezicht van de administratie aan te geven. Art. 20bis is van toepassing op roerende inkomsten die anders dan in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.06.2006 (art. 2, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006
Onderafdeling II. Niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen belastbare inkomsten Art. 21. De inkomsten van roerende goederen en kapitalen omvatten niet: 1° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; 2° inkomsten van aandelen, andere dan die vermeld [in artikel 19, § 1, eerste lid,] 4° en 19bis, betaald of toegekend bij gehele of gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een beleggingsvennootschap die in het land van haar fiscale woonplaats, een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht; 3° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen en uit leningen van voormalig Belgisch Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen, of van elke belasting; 4° loten van effecten van leningen; 5° de eerste schijf van 1.900 EUR (basisbedrag 1.250 EUR) per jaar van de inkomsten uit spaardeposito's die zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn zijn ontvangen [door de in artikel 56, § 2, 2°, a), bedoelde kredietinstellingen,] met dien verstande dat: – [deze deposito's bovendien moeten voldoen aan de vereisten die de Koning stelt op advies van de Nationa15 juli 2014
le Bank van België en de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten, ieder wat zijn bevoegdheden betreft, wat de munt betreft waarin deze deposito's luiden en de voorwaarden en wijze van terugneming en opneming, evenals wat de structuur, het niveau en de wijze van berekening van de vergoeding ervan betreft, of, voor de deposito's die zijn ontvangen door kredietinstellingen die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gevestigd, deze deposito's aan analoge vereisten moeten voldoen zoals vastgesteld door de gelijkwaardige bevoegde overheidsinstanties van de andere lidstaat;] - als opzeggingstermijn in de zin van deze bepaling niet worden beschouwd de termijnen die slechts een waarborg zijn die de depositaris voor zich heeft bedongen; [- wanneer de spaardeposito is uitgedrukt in een vreemde munt, de omvorming in euro een keer per jaar plaats vindt op 31 december of bij de definitieve vereffening van het deposito;] 6° de eerste schijf van 190,00 EUR (basisbedrag 125 EUR) van dividenden van de door de Nationale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen met uitzondering van de coöperatieve participatievennootschappen bedoeld in de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen; 7° inkomsten uit effecten van leningen voor de herfinanciering van leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting. Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987; 8° inkomsten van roerende goederen en kapitalen, die in het kader van het pensioensparen worden verleend of toegekend aan daartoe erkende instellingen voor collectieve belegging of aan houders van een individuele spaarrekening ter zake van de in die rekening begrepen activa, voor zover aan de op dat stuk gestelde vereisten is voldaan en de gestorte bedragen in het kader van het pensioensparen voor belastingvermindering in aanmerking zijn genomen; de Koning neemt bijzondere maatregelen voor de toepassing van en de controle op deze bepaling; 9° inkomsten die zijn begrepen in kapitalen en afkoopwaarden betreffende levensverzekeringscontracten gesloten door een natuurlijke persoon, zoals die in artikel 19, § 1, eerste lid, 3°, worden omschreven, in elk van de volgende gevallen: a) wanneer de belastingplichtige die het contract heeft aangegaan alleen zichzelf heeft verzekerd en de voordelen van het contract bij leven bedongen zijn ten eigen gunste en het contract voorziet in het betalen bij het overlijden van een kapitaal gelijk aan ten minste 130% van het totaal van de gestorte premies; b) wanneer het contract gesloten is voor meer dan acht jaar en de kapitalen of afkoopwaarden effectief
mijnwetboek.be
37
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 38 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
worden betaald meer dan acht jaar na het sluiten van het contract. 10° de eerste schijf van 190,00 EUR (basisbedrag 125 EUR) van interesten of dividenden betaald of toegekend door vennootschappen met een sociaal oogmerk: – die erkend zijn zowel door de minister van Financiën als door de minister of de ministers die bevoegd zijn tot de verlening ervan, – die uitsluitend als maatschappelijk doel hebben: a) de bijstand aan personen; b) de vernieuwing van afgedankte bedrijfsruimte; c) de bescherming van het leefmilieu, daaronder begrepen de recyclage; d) de natuurbescherming en het natuurbehoud; e) de verwerving, het bouwen, de vernieuwing, de verkoop of het verhuren van sociale huisvesting; f) de hulp aan ontwikkelingslanden; g) de productie van duurzame energie; h) de vorming; i) de financiering van de hierboven bedoelde vennootschappen, en voor zover hun statuten bepalen dat in geval van vereffening het volledige nettoactief opnieuw wordt geenvesteerd in een andere onder vorig streepje vermelde vennootschap met sociaal oogmerk. Gewijzigd door art. 170 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014) van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 174) Gewijzigd door art. 4 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 12) Art. 21, 5°,gewijzigd door art. 97 en 331 KB 3.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 01.04.2011 (art. 371) Art. 21, 2° is van toepassing op inkomsten betaald vanaf 01.01.2006 (art. 112, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Zie ook: art. 2,63/5 KB/WIB 92
Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen Art. 22. § 1. Onder netto-inkomen van roerende goederen en kapitalen wordt het bedrag verstaan dat in enige vorm is geënd of verkregen, vóór aftrek van de innings- en bewaringskosten en van andere soortgelijke kosten, en verhoogd met de roerende voorheffing met de fictieve roerende voorheffing en, in voorkomend geval, met de woonstaatheffing […]. Behalve indien dat inkomen ingevolge [artikel 171, 2°, f, 2°bis, 3°, 3°quater en 3°quinquies, afzonderlijk wordt belast], wordt het verminderd met de desbetreffende innings- en bewaringskosten en andere soortgelijke kosten. § 2. Interest van schulden aangegaan om inkomsten van roerende goederen en kapitalen te verkrijgen of te behouden is niet aftrekbaar. § 3. Onverminderd de toepassing van het bepaalde in § 2, wordt onder netto-inkomen van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten bedoeld in artikel 17, § 1, 5° het brutobedrag verstaan, verminderd met de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens wor38
den die kosten forfaitair geraamd volgens percentages die de Koning bepaalt. Gewijzigd door art. 77, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 25 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1.01.2012 (art. 38) Zie ook: art. 3, 4, 5 KB/WIB 92
Afdeling IV. Beroepsinkomen Onderafdeling I. Belastbare inkomsten A. Algemeen Art. 23. § 1. Beroepsinkomsten zijn inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit werkzaamheden van alle aard, met name: 1° winst; 2° baten; 3° winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid; 4° bezoldigingen; 5° pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen. § 2. Onder het nettobedrag van beroepsinkomsten wordt verstaan het totale bedrag van die inkomsten met uitsluiting van de vrijgestelde inkomsten en na uitvoering van de volgende bewerkingen: 1° het brutobedrag van de inkomsten van iedere beroepswerkzaamheid wordt verminderd met de beroepskosten die op deze inkomsten betrekking hebben; 2° beroepsverliezen die tijdens het belastbare tijdperk zijn geleden uit hoofde van enige beroepswerkzaamheid, worden afgetrokken van de inkomsten van andere beroepswerkzaamheden; 3° van de beroepsinkomsten, bepaald overeenkomstig 1° en 2°, worden de beroepsverliezen van vorige belastbare tijdperken afgetrokken; 4° […] § 3. De Koning bepaalt de wijze waarop en de volgorde waarin de vrijstellingen en aftrekken worden aangerekend. Art. 23, § 2, 4°, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 73, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 23 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 20, WIB art. 43, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 6, 7, 8, 9, 10 KB/WIB 92
B. Winst Art. 24. Winst bestaat uit inkomsten van alle nijverheids, handels- of landbouwondernemingen die voortkomen: 1° uit alle verrichtingen gedaan door de inrichtingen van die ondernemingen of door toedoen daarvan; 2° uit enige waardevermeerdering van activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en uit enige uit die werkzaamheid volgende waardevermindering van passiva, wanneer de desbetreffende meerwaarden of minderwaarden zijn verwe-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 39 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
zenlijkt of in de boekhouding of jaarrekening zijn uitgedrukt; 3° uit enige, zelfs niet-uitgedrukte of zelfs niet-verwezenlijkte meerwaarde op financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, indien de waarde daarvan op het einde van het belastbare tijdperk is toegenomen en in zover ze niet hoger is dan de aanschaffings- of beleggingswaarde; 4° uit onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van passiva, in zover de onderwaardering of de overwaardering niet samenvalt met een al dan niet uitgedrukte vermeerdering of vermindering, naar het geval, noch met afschrijvingen die voor de toepassing van de belasting in aanmerking zijn genomen. De bovenvermelde activa omvatten alle vermogensbestanddelen, met inbegrip van voorraden en bestellingen in uitvoering. Meerwaarden op in artikel 66 vermelde voertuigen worden slechts tot 75 pct. in aanmerking genomen. Het onverdeeld vermogen van een gemeenschappelijk beleggingsfonds wordt niet als een in het eerste lid bedoelde onderneming aangemerkt. Als verwezenlijkt worden beschouwd, de vastgestelde meerwaarden bij omzetting van effecten in rechten van deelneming in beleggingsfondsen. Art. 24, lid 4 en 5 is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 315, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 24 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 21, WIB art. 22, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 25. Winst omvat eveneens: 1° het loon dat de ondernemer zich voor zijn persoonlijke arbeid toekent; 2° de voordelen van alle aard die de ondernemer behaalt uit hoofde of ter gelegenheid van het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid; 3° de baten van de speculaties van de ondernemer; 4° de sommen gebruikt om geleende kapitalen geheel of gedeeltelijk terug te betalen, om de onderneming uit te breiden of om de waarde van de activa te verhogen; 5° alle reserves, voorzorgfondsen of voorzieningen, het naar het volgende jaar overgebrachte resultaat en alle sommen waaraan een soortgelijke bestemming is gegeven; 6° de vergoedingen van alle aard die de ondernemer gedurende de exploitatie verkrijgt: a) ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de beroepswerkzaamheid of van de winst van de onderneming tot gevolg kan hebben, met uitzondering van de vergoedingen ontvangen naar aanleiding van het vrijmaken van referentiehoeveelheden (overeenkomstig de federale en 15 juli 2014
gewestelijke reglementeringen betreffende) de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten; b) tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke winstderving. Art. 25, 6°, gewijzigd door art. 32 W. 14.04.2011 (BS 6.05.2011) en in werking vanaf 16.05.2011
Art. 26. Wanneer een in België gevestigde onderneming abnormale of goedgunstige voordelen verleent, worden die voordelen, onverminderd de toepassing van artikel 49 en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 54, bij haar eigen winst gevoegd, tenzij die voordelen in aanmerking komen voor het bepalen van de belastbare inkomsten van de verkrijger. Niettegenstaande de in het eerste lid vermelde beperking worden de abnormale of goedgunstige voordelen bij de eigen winst gevoegd wanneer die voordelen worden verleend aan: 1° een in artikel 227 vermelde belastingplichtige ten aanzien waarvan de in België gevestigde onderneming zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt; 2° een in artikel 227 vermelde belastingplichtige of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, aldaar niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan de in België gevestigde onderneming is onderworpen; 3° een in artikel 227 vermelde belastingplichtige die belangen gemeen heeft met de in 1° of 2° vermelde belastingplichtige of inrichting. Art. 26, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 81, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 Art. 26 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 3, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 26 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 24, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
C. Baten Art. 27. Baten zijn alle inkomsten uit een vrij beroep, een ambt of post en alle niet als winst of als bezoldigingen aan te merken inkomsten uit een winstgevende bezigheid. Zij omvatten: 1° de ontvangsten; 2° de voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid; 3° alle verwezenlijkte meerwaarden op activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt; 4° de vergoedingen van alle aard die gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn verkregen: a) ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de beroepswerkzaamheid of van de baten daarvan tot gevolg kan hebben; b) tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van baten.
mijnwetboek.be
39
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 40 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
5° de vergoedingen van de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de gemeenschaps- en gewestparlementen en het Europees Parlement, alsmede de vergoedingen voor de uitoefening van bijzondere functies in die vergaderingen, met uitzondering van de terugbetalingen door de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de gemeenschaps- en gewestparlementen en het Europees Parlement van gedane kosten; 6° de vergoedingen van de leden van de provincieraden. Meerwaarden op de in artikel 66 vermelde voertuigen worden slechts tot 75 pct. in aanmerking genomen. Als verwezenlijkt worden beschouwd, de vastgestelde meerwaarden bij omzetting van effecten in rechten van deelneming in beleggingsfondsen. Art. 27, lid 2, 5° is van toepassing met ingang van 24.03.2007 (art. 129, W. 01.03.2007) BS 14.03.2007 Art. 27, lid 4 is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 316, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 27, lid 2, 5° en 6° is van toepassing met ingang van 20.10.2000 (art. 5, W. 04.05.1999) BS 28.07.1999 en (art. 2, W. 07.03.2002) BS 19.03.2002 Art. 27, lid 2, 5° is van toepassing met ingang van 01.01.1996 (art. 1 W. 07.04.1995) BS 16.06.1995 Art. 27 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 30, WIB art. 22, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
D. Winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid Art. 28. Winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid die de verkrijger of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is voorheen heeft uitgeoefend, zijn: 1° inkomsten die worden verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de onderneming of van de uitoefening van een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid en voortkomen uit meerwaarden op activa die voor de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt; 2° inkomsten die worden verkregen of vastgesteld na de stopzetting en voortkomen uit de vorige beroepswerkzaamheid; 3° de vergoedingen van alle aard die na de stopzetting zijn verkregen: a) ter compensatie of naar aanleiding van enige handeling die een vermindering van de werkzaamheid, van de winst of van de baten tot gevolg heeft of zou kunnen hebben, met uitzondering van de vergoedingen ontvangen naar aanleiding van het vrijmaken van referentiehoeveelheden [overeenkomstig de federale en gewestelijke reglementeringen betreffende] de toepassing van de extra heffing in de sector melk en zuivelproducten; 40
b) of tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of van baten. Dit artikel is eveneens van toepassing wanneer één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid gedurende het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid volledig en definitief worden stopgezet. Gewijzigd door art. 33 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 16.05.2011
E. Burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid Art. 29. § 1. In burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid die winst of baten verkrijgen, worden de opnemingen van de vennoten of leden en hun deel in de verdeelde of onverdeelde winst of baten, als winst of baten van de vennoten of leden aangemerkt. § 2. Voor de toepassing van § 1, worden geacht verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn: 1° onregelmatig opgerichte handelsvennootschappen; 2° landbouwvennootschappen, behalve indien deze voor de heffing van de vennootschapsbelasting hebben gekozen; de Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de keuze en het behoud ervan zijn onderworpen; 3° Europese economische samenwerkingsverbanden; 4° economische samenwerkingsverbanden; 5° verenigingen van medeëigenaars die krachtens artikel 577-5, § 1, van het Burgerlijk Wetboek rechtspersoonlijkheid bezitten. Art. 29, § 2, 5° is van toepassing op verenigingen van medeëigenaars die vanaf 01.08.1995 rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 5, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 29 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 25, WIB art. 14, W. 12.07.1989 art. 30, W. 17.07.1989 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 12, 13, 14, 15, 16 KB/WIB 92
F. Bezoldigingen Art. 30. Bezoldigingen omvatten, ongeacht de schuldenaar of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend: 1° bezoldigingen van werknemers; 2° bezoldigingen van bedrijfsleiders; 3° bezoldigingen van meewerkende echtgenoten. Art. 30, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 15, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 30 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 4, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 30 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 26, WIB, art. 27, WIB en art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 31. Bezoldigingen van werknemers zijn alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever. Daartoe behoren inzonderheid: 1° wedden, lonen, commissies, gratificaties, premies, vergoedingen en alle andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van fooien en toelagen die, zelfs toevallig, uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid op enige andere wijze
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 41 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
worden verkregen dan als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever; 2° voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid; 3° vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst; 4° vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, daarin begrepen de vergoedingen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, en de vergoedingen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, vierde streepje; 5° bezoldigingen die door een werknemer zijn verkregen, zelfs indien ze zijn betaald of toegekend aan zijn rechtverkrijgenden. […] De Koning bepaalt minimumbedragen voor bezoldigingen die belastbaar zijn ten name van werknemers die volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigd worden. Als bezoldigingen zijn eveneens belastbaar, de wedden en vergoedingen van de leden van de bestendige deputatie, met uitzondering van de terugbetaling van de kosten verbonden aan de uitoefening van het ambt. Gewijzigd door art. 14 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 31, lid 2, 4° is van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, KB 14.11.2003, bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 74, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 5°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 31, lid 5 is van toepassing vanaf de eerstvolgende algehele vernieuwing van de provincieraden, na 07.08.1999 (art. 6, W. 04.05.1999) BS 28.07.1999 Art. 31, lid 3, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 3, W. 30.03.1994 art. 91, W. 23.12.1994) BS 31.03.1994 Art. 31, lid 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 74, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 31 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 26, WIB art. 29, WIB art. 13, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 17 KB/WIB 92
Art. 31bis. De in artikel 31, tweede lid, 4°, bedoelde vergoedingen omvatten eveneens: 1° [werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag] en de aanvullende vergoedingen die de werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige. De voormelde aanvullende vergoedingen zijn, voor zover de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting wel is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele over15 juli 2014
eenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding; - de aanvullende vergoedingen die bovenop een [werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag] zijn verkregen door een gewezen werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt; - de aanvullende vergoedingen die een gewezen werknemer, die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen en voor zover de desbetreffende overeenkomst geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst is die is afgesloten voor 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst is die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt; 2° de in het 1° bedoelde aanvullende vergoedingen voor zover de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting niet is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding. Voor de periode tot 31 december 2007, worden deze aanvullende vergoedingen gelijkgeschakeld met de in het eerste lid, 1°, bedoelde vergoedingen wanneer de regeling door middel van een collectieve arbeidsovereenkomst of een individuele overeenkomst niet expliciet vermeldt dat er niets wordt doorbetaald bij werkhervatting. [De werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag] bestaan uit de volgende componenten: 1° een werkloosheidsuitkering; 2° [de bedrijfstoeslag] als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van [de bedrijfstoeslag] ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede [de bedrijfstoeslag] bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld. Gewijzigd door art. 8 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), uitwerking met ingang van 01.01.2013 (art. 23) Art. 31bis, lid 1, 1°, en derde lid is van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 33, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 Art. 31bis is van toepassing op de aanvullende vergoedingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 (art. 94, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 276, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006
Art. 32. Bezoldigingen van bedrijfsleiders zijn alle beloningen verleend of toegekend aan een natuurlijk persoon die: 1° een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefent; 2° in de vennootschap een leidende functie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van
mijnwetboek.be
41
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 42 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
commerciële, financiele of technische aard, uitoefent buiten een arbeidsovereenkomst. Daartoe behoren inzonderheid: 1° vaste of veranderlijke tantièmes, zitpenningen, emolumenten en alle andere sommen toegekend door vennootschappen, andere dan dividenden of terugbetalingen van eigen kosten van de vennootschap; 2° voordelen, vergoedingen en bezoldigingen die in wezen gelijkaardig zijn aan die vermeld in artikel 31, tweede lid, 2° tot 5°; 3° in afwijking van artikel 7, de huurprijs en de huurvoordelen van een gebouwd onroerend goed verhuurd door de in het eerste lid, 1°, vermelde personen aan de vennootschap waarin zij een opdracht of gelijksoortige functies uitoefenen, voor zover zij meer bedragen dan vijf derden van het kadastraal inkomen gerevaloriseerd met de in artikel 13 vermelde coëfficiënt. Van deze bezoldigingen worden de kosten in verband met het verhuurde onroerend goed niet in aftrek gebracht. Het eerste lid is niet van toepassing op natuurlijke personen, die onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen in verenigingen zonder winstoogmerk of andere rechtspersonen zoals bedoeld in artikel 220, 3°, mits de inkomsten van onroerende goederen die zij uit diezelfde vereniging of rechtspersoon verkrijgen niet voor de in het tweede lid, 3°, bedoelde herkwalificatie tot bezoldiging in aanmerking komen. Het eerste lid is evenmin van toepassing op natuurlijke personen die bezoldigde functies uitoefenen in een vennootschap, waarin zij ook onbezoldigd een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of gelijksoortige functies uitoefenen, mits de inkomsten van onroerende goederen die zij uit diezelfde vennootschap verkrijgen niet voor de in het tweede lid, 3°, bedoelde herkwalificatie tot bezoldiging in aanmerking komen. Art. 32, lid 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 163, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 32 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 5, KB 20.12.1996 art. 2, W. 04.05.1999) BS 31.12.1996 Art. 32, lid 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 4, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 32 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 27, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 33. Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten zijn alle toekenningen van een deel van de winst en de baten aan de meewerkende echtgenoot die tijdens het belastbaar tijdperk geen beroepsactiviteit uitoefent die voor hem rechten opent op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering geniet binnen het raam van de sociale zekerheid die voor hem dergelijke eigen rechten opent. Deze bezoldigingen moeten overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot, doch mogen niet hoger zijn dan 30 pct. van het netto bedrag van de inkomsten van de be42
roepswerkzaamheid die met de hulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend, behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel. Art. 33 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 16, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 33, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 6, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 33, lid 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 5, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 33 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 27, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 33bis. Voor de toekenning van de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen worden de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast buiten beschouwing gelaten. Art. 33bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 17, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002
G. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen Art. 34. § 1. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend: 1° pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid; 1°bis pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die het gehele of gedeeltelijke herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken. 2° kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten, die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van: a) persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of werkgeversbijdragen. Wat de in artikel 32, eerste lid, bedoelde bedrijfsleiders betreft die zijn tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst, moet de notie "werkgeversbijdragen" voor de toepassing van deze bepaling worden vervangen door de notie "bijdragen van de onderneming"; b) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, daarin begrepen de aanvullende pensioenen die worden toegekend in uitvoering van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de genoemde wet en de pensioenen die zijn gevormd door middel van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°; c) bijdragen en premies voor de vorming van een aanvullend pensioen als bedoeld in de onder b vermelde wet wanneer die bijdragen zijn gedaan in het kader van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 43 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
een individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van dezelfde wet; d) bijdragen als vermeld [in artikel 145/1, 2°]. Onder aanvullend pensioen als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid wordt verstaan het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na pensionering, of de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen; [e) bijdragen waarvoor een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet werd verleend.] 2°bis aanvullende pensioenen voor zelfstandigen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002; 3° inkomsten uit pensioensparen ingevolge artikel 145/8. § 2. Tot de inkomsten uit pensioensparen behoren: 1° spaartegoeden op een collectieve of individuele spaarrekening; 2° pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van een spaarverzekering; 3° de volgende overdrachten: - gedeeltelijke overdrachten van tegoeden van spaarrekeningen of van technische reserves van spaarverzekeringen; - volledige overdrachten van tegoeden van een individuele of collectieve spaarrekening naar een spaarverzekering; - volledige overdrachten van technische reserves betreffende een spaarverzekering naar een individuele of collectieve spaarrekening. § 3. Het belastbare bedrag van de in § 2, 1°, vermelde spaartegoeden is gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met de kapitalisatie, tegen een rentevoet van 4,75 pct. per jaar, van het totale bedrag van de op de spaarrekening ingeschreven nettosommen die als belastingvermindering in aanmerking zijn genomen. De Koning kan die rentevoet aanpassen ten gevolge van de wijziging van de technische voet van 4,75 pct., bepaald in artikel 28, 1°, a, van het koninklijk besluit van 5 juli 1985 betreffende de levensverzekeringsactiviteit. § 4. De kapitalen die voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract of een spaarverzekeringscontract dat heeft gediend voor het wedersamenstellen of waarborgen van een door de verzekerde gesloten lening voor een onroerend goed, en die worden vereffend ingevolge zijn overlijden, zijn belastbaar: 1° tot het bedrag dat dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van die lening: - in hoofde van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed verwerven waar15 juli 2014
voor de lening is gesloten en waarvan de verzekerde op het tijdstip van overlijden volle eigenaar was; - in hoofde van de erfgenamen van de verzekerde in alle andere gevallen; 2° voor het eventuele saldo, in hoofde van de in het contract vermelde begunstigde. § 5. De afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in § 1, 2°, die zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood met het oog op het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, of door bijdragen als vermeld [in § 1, 2°, eerste lid, d en e,] en de afkoopwaarden van een spaarverzekering als bedoeld in § 2, 2°, omvatten eveneens: 1° de afkoopwaarden bedoeld in artikel 6, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 14 november 2008 tot uitvoering van de wet van 15 oktober 2008 houdende maatregelen ter bevordering van de financiële stabiliteit en inzonderheid tot instelling van een staatsgarantie voor verstrekte kredieten en andere verrichtingen in het kader van de financiële stabiliteit, voor wat betreft de bescherming van de deposito’s en de levensverzekeringen, en tot wijziging van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiele sector en de financiële diensten, die worden uitbetaald door het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen opgericht door het genoemde koninklijk besluit van 14 november 2008, of door een gelijkwaardig garantiefonds gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; 2° iedere som die door een vereffenaar of een curator wordt uitbetaald aan de verzekeringnemer wanneer is vastgesteld dat de verzekeringsonderneming in gebreke is gebleven, namelijk: a) hetzij wanneer de verzekeringsonderneming failliet is verklaard; b) hetzij wanneer de autoriteit die bevoegd is voor het toezicht van prudentiële aard, het Bijzonder Beschermingsfonds voor deposito’s en levensverzekeringen of een gelijkwaardig Fonds ter kennis heeft gebracht dat zij vastgesteld heeft dat de financiele toestand van de verzekeringsonderneming haar ertoe geleid heeft de terugbetaling van een opeisbaar tegoed te weigeren en haar niet meer in staat stelt om een dergelijk tegoed onmiddellijk of binnen afzienbare termijn terug te betalen. Gewijzigd door art. 15 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Aangevuld door art. 5 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 12) Art. 34, § 4 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 113 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
Art. 35. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, worden aangemerkt als inkomsten van iedere echtgenoot in verhouding tot de persoonlijke rechten die iedere echtgenoot in die pensioenen heeft opgebouwd.
mijnwetboek.be
43
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 44 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De in het eerste lid beoogde verhouding wordt vastgesteld door de instelling die instaat voor de toekenning van de pensioenrechten. Art. 35 is van toepassing op de vanaf 01.01.2004 betaalde of toegekende pensioenen (art. 47, W. 09.07.2004) BS 15.07.2004 Art. 35 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 32quater, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
H. Raming van anders dan in geld verkregen inkomsten Art. 36. § 1. Anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard gelden voor de werkelijke waarde bij de verkrijger. In de gevallen die Hij bepaalt kan de Koning regels stellen om die voordelen op een vast bedrag te ramen. § 2. Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig als bedoeld in artikel 65 wordt berekend door een CO2-percentage toe te passen op zes zevenden van de cataloguswaarde van het kosteloos ter beschikking gestelde voertuig. Onder cataloguswaarde wordt verstaan de catalogusprijs van het voertuig in nieuwe staat bij verkoop aan een particulier, inclusief opties en werkelijk betaalde belasting over de toegevoegde waarde, zonder rekening te houden met enige korting, vermindering, rabat of restorno. De cataloguswaarde wordt vermenigvuldigd met een percentage dat is bepaald in de onderstaande tabel, teneinde rekening te houden met de periode die is verstreken vanaf de datum van eerste inschrijving van het voertuig: Bij de berekening van Periode verstreken sinds de eerste inschrijving van het voer- het voordeel in aantuig (een begonnen maand telt merking te nemen percentage van de voor een volledige maand) cataloguswaarde Van 0 tot 12maanden
100%
Van 13 tot 24maanden
94%
Van 25 tot 36maanden
88%
Van 37 tot 48maanden
82%
Van 49 tot 60maanden
76%
Vanaf 61maanden
70%]
Het CO2-basispercentage bedraagt 5,5 pct. voor een referentie-CO2-uitstoot van 116 g/km voor voertuigen met een benzine-, LPG- of aardgasmotor, en voor een referentie-CO2-uitstoot van 95 g/km voor voertuigen met dieselmotor. [De Koning bepaalt jaarlijks de referentie-CO2-uitstoot in functie van de gemiddelde CO2-uitstoot over een periode van 12 opeenvolgende maanden die eindigt op 30 september van het jaar voorafgaand aan het belastbaar tijdperk ten opzichte van de gemiddelde CO2-uitstoot van het referentiejaar 2011 volgens de modaliteiten die hij vastlegt. De gemiddelde CO2-uitstoot wordt berekend op basis van de CO2-uitstoot van 44
de voertuigen bedoeld in artikel 65 die als nieuw zijn ingeschreven.] Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig hoger ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 pct. per CO2-gram vermeerderd, tot maximum 18 pct. Wanneer de uitstoot van het betrokken voertuig lager ligt dan de voormelde referentie-uitstoot wordt het basispercentage met 0,1 pct. per CO2-gram verminderd, tot minimum 4 pct. De voertuigen waarvoor geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen, worden, indien ze worden aangedreven door een benzine-, LPG- of aardgasmotor, gelijkgesteld met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 205 g/km, en, indien ze worden aangedreven door een dieselmotor, met de voertuigen met een CO2-uitstootgehalte van 195 g/km. Het voordeel mag nooit minder bedragen dan 1.250 EUR (basisbedrag 820 Euro) per jaar. Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene wat overeenkomstig de vorige leden is vastgesteld, verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel. Gewijzigd door art. 3 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing voor het bepalen van de voordelen toegekend vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 143 W. 29.03.2012 (BS 6.04.2012) in werking vanaf aanslagjaar 2013, met dien verstande dat artikel 143 op het vlak van de bedrijfsvoorheffing, slechts wordt toegepast op de voordelen van alle aard die worden toegekend vanaf 01.05.2012 (art. 153) Vervangen door art. 39 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Zie ook: art. 18 KB/WIB 92
I. Inkomsten van onroerende en roerende goederen met beroepskarakter Art. 37. Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten. In afwijking daarvan behouden de inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, hun hoedanigheid van roerende inkomsten, behalve indien en in zover zij hoger liggen dan 57.080 EUR (basisbedrag 37.500 EUR). De netto-inkomsten van die roerende goederen en kapitalen omvatten de werkelijke of fictieve roerende voorheffing, alsmede het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing […]. Opgeheven door art. 78, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld zijn op 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 26 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38)
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 45 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
J. Diverse inkomsten met beroepskarakter Art. 37bis. Onverminderd de toepassing van de roerende voorheffing, worden vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening, aangemerkt als beroepsinkomsten wanneer de financiele instrumenten die het voorwerp zijn van de overeenkomst worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van die inkomsten. De netto-inkomsten van deze vergoedingen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 98, tweede lid. Art. 37bis is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 36, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005
Onderafdeling II.Vrijgestelde inkomsten A. Sociale en culturele vrijstellingen Art. 38. § 1. Vrijgesteld zijn: 1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies; 2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen; 3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in GrootBrittannië hebben gediend; 4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist; 5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten; 6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990; 7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oud-personeelsleden; 8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen; 9° voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar 15 juli 2014
de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt: a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding; b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klas voor die afstand; c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel: voor een maximum bedrag van 380 EUR (basisbedrag 250 EUR) per jaar; 10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken; 11° de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden: a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen; b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben; c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid; 12° de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 4.340 EUR (basisbedrag 2.850 EUR); 13° het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst tot 4,10 EUR per gepresteerd uur; 14° a) de kilometervergoeding toegekend voor de werkelijk met de fiets gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling voor een bedrag van maximum 0,22 EUR (basisbedrag 0,145 EUR) per kilometer; b) het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een fiets en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling; 15° de deelnames in het kapitaal of in de winst toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderhevig aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen; 16° voordelen die ten name van de verkrijger voortvloeien uit de rechtstreekse betaling door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering van bij-
mijnwetboek.be
45
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 46 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
dragen of premies aan een pensioeninstelling voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen; 17° ten belope van maximaal 840 EUR (basisbedrag 550 EUR) per belastbaar tijdperk, de tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs die door de werknemer wordt betaald voor de aankoop in nieuwe staat van een pc al dan niet met randapparatuur, internetaansluiting en internetabonnement, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 32.880 EUR (basisbedrag 21.600 EUR) niet overschrijden en zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. Wat de aankoop van een pc of randapparatuur betreft, wordt deze vrijstelling slechts een maal per periode van drie belastbare tijdperken toegekend; 18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat bij de werkgever ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is; 19° de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend; 20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voor zover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden; 21° de forfaitaire vergoedingen, met betrekking tot ten hoogste vijf, tijdens het belastbaar tijdperk, uitgeoefende voogdijopdrachten, die zijn verkregen door voogden die door de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie zijn aangewezen teneinde de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verzekeren; 22° de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers; 23° de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever, voor een maximumbedrag van 46
2.444,21 EUR (basisbedrag 2.000 EUR) per kalenderjaar en voor zover de in § 4 gestelde voorwaarden worden nageleefd; 24° ten belope van een maximumbedrag van 2.722 EUR (basisbedrag 2.695 EUR) per kalenderjaar, de nietrecurrente resultaatsgebonden voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk "Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven" van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage en de solidariteitsbijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers; 25° de voordelen die bestaan uit de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques, de sport/cultuurcheques of de eco-cheques die beantwoorden aan de in artikel 38/1 vermelde voorwaarden. 26° de ontslaguitkering bedoeld in de artikelen 38 tot 43 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het onderwerp van het interprofessioneel akkoord. 27° [de "ontslagcompensatievergoeding" zoals bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.] De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°. § 2. De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens van toepassing op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders: - met loopbaanonderbreking of tijdskrediet; - die zijn toegetreden tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of gepensioneerd zijn; - die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt. De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn: 1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden; 2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 47 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening; 4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen: a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid; b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen. Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmerking op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis: - hospitalisatie: elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; - dagverpleging: het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien; - ernstige aandoeningen: aandoeningen die als zodanig door de minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn; - palliatieve thuiszorg: de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven; - afhankelijkheid: de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven. § 3. Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belasting15 juli 2014
plichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en inzake diverse rechten en taksen kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen. § 4. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 23°, moet worden verstaan onder: - "het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren artistieke werken": de creatie en/of uitvoering of interpretatie van artistieke werken in de audiovisuele en de beeldende kunsten, in de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater en de choreografie; - "opdrachtgever": diegene die opdracht geeft aan een belastingplichtige tot het leveren van een artistieke prestatie of het produceren van een artistiek werk in de zin van het voorgaande streepje. Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, de persoon bij wie de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld. Om de in § 1, eerste lid, 23°, bedoelde vrijstelling te bekomen moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd: 1° de belastingplichtige moet in het bezit zijn van een behoorlijk ingevulde kunstenaarskaart; 2° de forfaitaire onkostenvergoeding mag per opdrachtgever niet hoger zijn dan 122,21 EUR (basisbedrag 100 EUR) per dag. Indien de opdrachtgever een hoger bedrag uitbetaalt, komt de volledige vergoeding niet in aanmerking voor de vrijstelling; 3° de belastingplichtige mag op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie en/of het produceren van een artistiek werk niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met dezelfde opdrachtgever, tenzij hij en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van verschillende aard zijn. § 5. […] Gewijzigd door art. 100, W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014. § 1, eerste lid, 27°, en § 5, zoals dit bestond voor de opheffing ervan door artikel 100, 1° en 2°, van de wet van 26.12.2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen, blijft ook na 1 januari 2014 van toepassing voor zover het ontslag ter kennis van de werknemer werd gebracht voor 01.01.2014 Art. 38, § 1, lid 1, 24° is van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 01.01.2013 (art. 38, W. 30.07.2013) BS 01.08.2013 Het in § 1, eerste lid, 27° vermelde bedrag van 425 c wordt gewijzigd in 850 c en is van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 01.01.2014, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 01.01.2014 is ter kennis gebracht (art. 2, B en art. 7) Gewijzigd door art. 2 Progr.W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 7) Gewijzigd door art. 9 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), uitwerking met ingang van 01.01.2013 (art. 23) Gewijzigd door art. 2 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en van toepassing op de ontslaguitkeringen, bezoldigingen en vergoedingen die worden verkregen vanaf 01.01.2012, voor zover de opzegging door de werkgever ten vroegste op 01.01.2012 is ter kennis gebracht Art. 38, § 3 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 5, 3°, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009
mijnwetboek.be
47
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 48 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 38, § 1, lid 1, 11° en 25° is van toepassing op de voordelen die vanaf 01.01.2009 worden verkregen (art. 5, 1° en 2°, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 38, § 1, lid 1, 14° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 25 W.W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Art. 38, § 1, lid 1, 17° is van toepassing vanaf 01.01.2009 (art. 40 W. 06.05.2009) BS 19.05.2009 Art. 38. § 1, lid 1, 9c is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 184 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Zie ook: art. 19 KB/WIB 92
Art. 38/1. § 1. De volgende voordelen vormen een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, voor zover ze niet zijn verleend ter vervanging van de bezoldiging, premies, voordelen van alle aard of van enig andere vergoeding: 1° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in maaltijdcheques die beantwoorden aan de in paragraaf 2 bepaalde voorwaarden; 2° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de sport/cultuurcheques die beantwoorden aan de in paragraaf 3 bepaalde voorwaarden; 3° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de eco-cheques die beantwoorden aan de in paragraaf 4 bepaalde voorwaarden. § 2. Opdat de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques als een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, kan worden beschouwd, moeten de maaltijdcheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen: 1° de toekenning van de maaltijdcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak, of, wanneer het afsluiten van een collectieve overeenkomst niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst met dien verstande dat in een onderneming met werknemers voor bedrijfsleiders dezelfde regeling moet gelden als voor werknemers; 2° het aantal toegekende maaltijdcheques moet gelijk zijn aan het aantal werkelijke arbeidsdagen van de werknemer of bedrijfsleider; 3° de maaltijdcheque wordt op naam van de werknemer of bedrijfsleider afgeleverd; 4° de maaltijdcheque vermeldt duidelijk dat zijn geldigheidsduur beperkt is tot drie maanden en dat hij slechts mag worden gebruikt ter betaling van een eetmaal of voor de aankoop van verbruiksklare voeding; 5° de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in het bedrag van de maaltijdcheque mag ten hoogste 5,91 Euro per maaltijdcheque bedragen; 6° de tussenkomst van de werknemer of de bedrijfsleider bedraagt ten minste 1,09 Euro. § 3. Opdat de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de sport/cultuurcheques als een voordeel bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, kan worden beschouwd, moeten de sport/cultuurcheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen: 1° de toekenning van de sport/cultuurcheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak of, wanneer het 48
afsluiten van een collectieve overeenkomst niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst met dien verstande dat in een onderneming met werknemers voor bedrijfsleiders dezelfde regeling moet gelden als voor werknemers; 2° de sport/cultuurcheque wordt op naam van de werknemer of de bedrijfsleider afgeleverd; 3° op de sport/cultuurcheque staat duidelijk vermeld dat zijn geldigheid tot 15 maanden beperkt is, van 1 juli van het jaar tot 30 september van het volgende jaar; 4° het totale bedrag van de sport/cultuurcheques toegekend door de werkgever of de onderneming mag per werknemer of bedrijfsleider niet groter zijn dan 100 Euro per jaar; 5° de sport/cultuurcheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld worden omgeruild. § 4. Opdat de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de eco-cheques als een voordeel als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 25°, kan worden beschouwd, moeten de eco-cheques terzelfder tijd aan alle volgende voorwaarden voldoen: 1° de toekenning van de eco-cheque moet vervat zijn in een collectieve arbeidsovereenkomst op sectorieel vlak of op ondernemingsvlak of, wanneer het afsluiten van een collectieve overeenkomst niet mogelijk is, in een geschreven individuele overeenkomst met dien verstande dat in een onderneming met werknemers voor bedrijfsleiders dezelfde regeling moet gelden als voor werknemers; 2° de collectieve arbeidsovereenkomst of individuele overeenkomst bepaalt de hoogste nominale waarde van de eco-cheque, met een maximum van 10 Euro per ecocheque, evenals de frequentie van toekenning ervan gedurende een kalenderjaar; 3° de eco-cheque wordt op naam van de werknemer of de bedrijfsleider afgeleverd; 4° op de eco-cheque staat duidelijk vermeld dat zijn geldigheid tot 24 maanden beperkt is, vanaf de datum van zijn terbeschikkingstelling aan de werknemer of de bedrijfsleider en dat hij slechts mag worden aangewend voor de aankoop van producten en diensten met een ecologisch karakter als bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten in de Nationale Arbeidsraad; 5° de eco-cheques kunnen geheel noch gedeeltelijk voor geld worden omgeruild; 6° het totale bedrag van de eco-cheques toegekend door de werkgever of de onderneming mag per werknemer of bedrijfsleider niet groter zijn dan 250 Euro per jaar. § 5. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Art. 38/1 is van toepassing vanaf 11.08.2013 (art. 2, W. 14.04.2013) BS 01.08.2013 Art. 38/1 § 4, 6° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2011 (art. 6, B, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 38/1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 6, A, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 49 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
4° indien en in zoverre zij het voorwerp zijn geweest B. Vrijgestelde pensioenen, renten, kapitalen, van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in spaartegoeden en afkoopwaarden Art. 39. § 1. De in artikel 34, § 1, 1°, vermelde pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten en als zodanig geldende toelagen, die zijn toegekend in geval van blijvende ongeschiktheid met toepassing van de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten, zijn vrijgesteld in de mate waarin ze geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uitmaken. Worden inzonderheid geacht geen herstel uit te maken van een dergelijke derving, de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen vermeld in het vorige lid die zijn toegekend hetzij ingevolge een arbeidsongeval of een beroepsziekte die een invaliditeitsgraad tot gevolg hebben die niet meer bedraagt dan 20%, hetzij als aanvulling op een rust- of overlevingspensioen. In de gevallen die niet zijn bedoeld in het tweede lid, worden de in het eerste lid vermelde pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, behoudens tegenbewijs, geacht geen herstel van een bestendige derving van winst, bezoldigingen of baten uit te maken ten belope van het deel dat overeenstemt met de totale vergoeding vermenigvuldigd met een breuk met als teller 20% en met als noemer de invaliditeitsgraad uitgedrukt in procent. § 2. Pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden zijn vrijgesteld: 1° indien en in zover zij zijn gevormd volgens de techniek van de aan de levensverzekering eigen individuele kapitalisatie en door bijdragen gestort vóór 1 januari 1950; 2° indien ze voortkomen uit een individueel levensverzekeringscontract dat is afgesloten ten gunste van de belastingplichtige of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, en: a) [geen vrijstelling is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1993 van toepassing waren, de in artikel 145/1, 2°, vermelde belastingvermindering niet is verleend, en geen gewestelijke belastingvermindering of gewestelijk belastingkrediet is verleend;] b) de vrijstelling krachtens artikel 15, eerste lid, van de wet van 13 juli 1959 is geweigerd; c) van de vrijstelling overeenkomstig artikel 15, tweede lid, van de voormelde wet of overeenkomstig artikel 508 afstand is gedaan; d) ze niet geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming, noch van bijdragen of premies als bedoeld in artikel 38, § 1, eerste lid, 16°, noch van bijdragen die, overeenkomstig artikel 52, 7°bis, in aanmerking konden komen als beroepskosten, noch van bijdragen die in aanmerking konden komen voor de toepassing van artikel 145/1, 1°; 3° indien zij voortkomen uit een spaarrekening of uit een spaarverzekeringscontract waarvoor geen vermindering werd verleend ingevolge artikel 145/1, 5°; 15 juli 2014
Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992.
Gewijzigd door art. 16 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 39, § 2, 4° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 7, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 39, § 2, 2°, d is van toepassing op lijfrenten en pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden uitgekeerd vanaf 01.01.2006 (art. 165, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 39, § 2, 2°, a is van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 01.01.2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet dd. 27.12.2004 is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 392, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 39, § 2, 2°, a, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 527, WIB 92.] Art. 39, § 2, 2°, d is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2005 (art. 74, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 39, § 2 is van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, KB 14.11.2003, bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 77, 1° en 2°, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 5°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 39, § 2, 2°, a is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001 (art. 3, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 39, § 1 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 3, W. 19.07.2000) BS 04.08.2000 Art. 39, 2°, a, 3° en 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 76, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 39 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 32bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 40. Deelnemingen in de winst ter zake van levensverzekeringscontracten, van aanvullende pensioentoezeggingen betreffende werknemers of bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, of van aanvullende pensioenovereenkomsten betreffende zelfstandigen zijn vrijgesteld op voorwaarde dat zij gelijktijdig met de uit die contracten, toezeggingen of overeenkomsten, voortvloeiende pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen of afkoopwaarden worden vereffend. Onder deelnemingen in de winst worden de deelnemingen verstaan omschreven in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen, zelfs als die krachtens artikel 183quinquies van hetzelfde Wetboek vrijgesteld zijn van de taks. Art. 40, lid 2 is van toepassing met ingang van 10.01.2010 (art. 8, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 40 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 166, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 40 is van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, KB 14.11.2003, bedoelde kapitalen, af-
mijnwetboek.be
49
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 50 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB koopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 78, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 5°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 40 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 11, W. 07.12.1988; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
C. Meerwaarden Art. 41. Voor de toepassing van de artikelen 24, eerste lid, 2°, 27, tweede lid, 3° en 28, worden geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid te worden gebruikt: 1° de vaste activa die in het kader van die werkzaamheid zijn aangeschaft of vervaardigd en als activabestanddeel zijn geboekt; 2° de vaste activa of gedeelten ervan waarvoor fiscaal afschrijvingen of waardeverminderingen zijn aangenomen; 3° de immateriële activa die tijdens de beroepswerkzaamheid tot stand zijn gekomen, ongeacht of zij als activabestanddeel zijn geboekt. Art. 41 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 32quinquies, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 42. In afwijking van artikel 1183 van het Burgerlijk Wetboek worden bestanddelen die het onderwerp zijn van een akte van vervreemding onder ontbindende voorwaarde, geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid slechts te zijn gebruikt vanaf de datum waarop aan die voorwaarde is voldaan. Art. 42 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 32quinquies, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 43. De verwezenlijkte meerwaarde is gelijk aan het positieve verschil tussen eensdeels de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed verminderd met de kosten van vervreemding en anderdeels de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen en afschrijvingen. Art. 43 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 2, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 43 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 32quinquies, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 44. § 1. In afwijking van de artikelen 24, eerste lid, 2°, 27, tweede lid, 3°, 28, eerste lid, 1° en laatste lid, en onverminderd het bepaalde in artikel 24, eerste lid, 3°, zijn vrijgesteld: 1° uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, met uitsluiting van meerwaarden op voorraden en bestellingen in uitvoering; 2° verwezenlijkte meerwaarden op immateriële, materiële en financiële vaste activa en andere portefeuillewaarden in zover de ontvangen vergoeding of de verkoopwaarde bij de vervreemding van het goed niet hoger is dan de gerevaloriseerde waarde van de vervreemde activa verminderd met de vroeger aangenomen afschrijvingen en waardeverminderingen. § 2. Niettegenstaande het bepaalde in § 1, 2°, zijn meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen 50
van landbouw- en tuinbouwondernemingen volledig en onvoorwaardelijk vrijgesteld, onverminderd het belasten als diverse inkomsten ingevolge artikel 90, 8°. § 3. Paragraaf 1, 1°, is niet van toepassing op uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden die zijn vastgesteld ter gelegenheid van de omzetting, voor dezelfde belastingplichtige, van deelnemingsrechten in een afdeling van een beleggingsvennootschap, in deelnemingsrechten in een andere afdeling van dezelfde beleggingsvennootschap. Art. 44 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 34, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 44bis. § 1. De meerwaarden die in de in het tweede lid bedoelde omstandigheden op bedrijfsvoertuigen zijn verwezenlijkt, worden volledig vrijgesteld wanneer een bedrag gelijk aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld. De meerwaarden moeten zijn verwezenlijkt: 1° naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of 2° bij een niet in het 1° vermelde vervreemding van bedrijfsvoertuigen, voor zover de vervreemde bedrijfsvoertuigen sedert meer dan 3 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden. Onder bedrijfsvoertuigen moet worden verstaan: a) voertuigen aangewend voor bezoldigd personenvervoer, met name autobussen, autocars en de autovoertuigen die uitsluitend worden aangewend hetzij tot een taxidienst, hetzij tot verhuring met bestuurder; b) voertuigen aangewend voor goederenvervoer, met name trekkers en vrachtwagens, en aanhangwagens en opleggers met een maximum toegelaten massa van minstens 4 ton. § 2. De herbelegging moet gebeuren in bedrijfsvoertuigen die zijn bedoeld in § 1, derde lid, die beantwoorden aan de ecologische normen bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. § 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn: 1° van 1 jaar na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen, voor meerwaarden vermeld in § 1, tweede lid, 1°. 2° van 2 jaar vanaf de eerste dag van het kalenderjaar waarin de meerwaarden vermeld in § 1, tweede lid, 2°, zijn verwezenlijkt. § 4. Om de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling te kunnen genieten, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk van de verwezenlijking van de meerwaarde en tot het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn is verstreken, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 51 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 5. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen gesteld in §§ 2 en 3 wordt de verwezenlijkte meerwaarde aangemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. In dat geval is artikel 47 niet van toepassing. Art. 44bis is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 2, W. 14.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 2, KB 03.04.2003) BS 30.04.2003
Art. 44ter. § 1. De meerwaarden die in de in het tweede lid bedoelde omstandigheden op voor de commerciele vaart bestemde binnenschepen zijn verwezenlijkt, worden volledig vrijgesteld wanneer een bedrag dat gelijk is aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld. De meerwaarden moeten zijn verwezenlijkt: 1° naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of 2° bij een niet in het 1° vermelde vervreemding van binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart, voor zover deze sedert meer dan vijf jaar vóór de vervreemding ervan de aard van vaste activa hadden. Onder binnenschepen die bestemd zijn voor de commerciële vaart moet worden verstaan: 1° vaartuigen die worden aangewend voor goederenof personenvervoer, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden; 2° vaartuigen die worden aangewend voor het duwen van binnenvaartuigen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden. § 2. De herbelegging moet gebeuren in binnenschepen die: 1° beantwoorden aan de ecologische normen die door de Koning zijn bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad; 2° bestemd zijn voor de commerciële vaart; 3° in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt; 4° gelijktijdig beantwoorden aan minstens twee van de volgende voorwaarden, met uitzondering van de binnenschepen met een maximum tonnenmaat van 1 500 ton die uitsluitend aan de in a) hierna bedoelde voorwaarde moeten voldoen: a) van een recenter bouwjaar zijn – minstens 5 jaar – dan het vaartuig waarop de meerwaarde betrekking heeft; b) minstens 25% meer laadvermogen of, in het geval van een duwboot, 25% meer motorvermogen hebben dan het vaartuig waarop de meerwaarde betrekking heeft; c) maximum twintig jaar in gebruik zijn. § 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn: 1° die verstrijkt vijf jaar na het einde van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvan15 juli 2014
gen, voor in § 1, tweede lid, 1°, bedoelde meerwaarden; 2° van vijf jaar te rekenen van de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt of van de eerste dag van het voorlaatste belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk de meerwaarde is verwezenlijkt, voor in § 1, tweede lid, 2°, bedoelde meerwaarden. § 4. Om de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling te kunnen genieten, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen vanaf het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de meerwaarde is verwezenlijkt en tot het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingtermijn is verstreken, een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. § 5. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen die bij §§ 2 en 3, zijn bepaald, wordt de verwezenlijkte meerwaarde aangemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. In dat geval is artikel 47 niet van toepassing. Art. 44ter is van toepassing op de meerwaarden gerealiseerd vanaf 1.01.2009 en voor zover de datum van verwezenlijking ten vroegste betrekking heeft op het belastbaar tijdperk dat verbonden is aan het aanslagjaar 2010 (art. 51 W. 06.05.2009) BS 19.05.2009 Art. 44ter is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 108, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007
Art. 45. § 1. Vrijgesteld zijn eveneens de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen: 1° wanneer die meerwaarden zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een fusie door overneming, een fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, een splitsing door overneming, een splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, een gemengde splitsing, een met splitsing gelijkgestelde verrichting of het aannemen van een andere rechtsvorm, tot stand gebracht met toepassing van hetzij de artikelen 211, § 1 of 214, § 1, hetzij van bepalingen van gelijke aard in de andere lidstaat van de Europese Unie, voor zover de verrichting wordt vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven; 2° die worden gerealiseerd naar aanleiding van de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap in ruil voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap, waardoor de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemrechten verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of waardoor zij, indien zij reeds over een meerderheid van de stemrechten beschikt, haar deelneming vergroot, en dit indien geen opleg in geld plaatsvindt die meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuwe uitgegeven aandelen.
mijnwetboek.be
51
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 52 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
In deze gevallen worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing [van artikelen 44, § 1, 2°, en 192, § 1, eerste lid], worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen. In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de met splitsing gelijkgestelde verrichting. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing. De in het eerste lid bepaalde vrijstelling is slechts van toepassing voor zover de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. § 2. Zijn eveneens vrijgesteld de meerwaarden die betrekking hebben op rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen van de Europese Unie, wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de omvorming van zulke fondsen in beleggingsvennootschappen van de Europese Unie of in een van hun afdelingen. In dat geval, worden de meer- of minderwaarden met betrekking tot de in ruil ontvangen aandelen van de beleggingsvennootschap bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde rechten van deelneming van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 44, § 1, 2°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verworven op de datum van aanschaffing van de geruilde rechten van deelneming. Gewijzigd door art. 41, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011 en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 06.04.2012 afsluit en verbonden is aan het aanslagjaar 2012. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing artikelen 41, 42 en 44 (art. 59) Gewijzigd door art. 144 W. 29.03.2012 (BS 6.04.2012) en in wer52
king vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28.11.2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012 Art. 45, § 1 van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 4, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Art. 46. § 1. Stopzettingsmeerwaarden als omschreven in artikel 28, eerste lid, 1°, hierin begrepen de meerwaarden die zijn verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid, worden volledig maar tijdelijk vrijgesteld: 1° wanneer ofwel de onderneming, ofwel de beroepswerkzaamheid, ofwel één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van de persoon die de onderneming, de beroepswerkzaamheid, de bedrijfsafdeling of de tak van werkzaamheid heeft gestaakt; 2° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld, ter gelegenheid van de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen in een vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap vertegenwoordigen; 3° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een inbreng in een landbouwvennootschap die geacht wordt geen rechtspersoonlijkheid te bezitten voor het belastbare tijdperk waarin de inbreng heeft plaatsgehad. Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing wanneer de verkrijger van de inbreng een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende vennootschap is met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen. Het eerste lid, 2°, is slechts van toepassing voor zover: 1° de vennootschap die de inbreng ontvangt een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is; 2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen terzake en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lidstaat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de inbrengende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. Wanneer de verkrijger van de inbreng een intra-Europese vennootschap is, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling slechts voor de ingebrachte goederen die ten gevolge van de inbreng aangewend en behouden worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de inbrengverkrijgende ven-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 53 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
nootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze inbreng, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag. Financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille zijn geen bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid; zij worden slechts beschouwd als tot een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid te behoren indien zij normaal in de onderneming van die bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid zijn opgenomen zonder het hoofdbestanddeel daarvan te vormen. [...] § 2. De ten name van de nieuwe belastingplichtige in aanmerking te nemen afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling minderwaarden of meerwaarden op de door de vroegere belastingplichtige afgestane activa worden bepaald alsof deze laatste niet van eigenaar waren veranderd, behoudens in de gevallen waarin toepassing is gemaakt van artikel 90, 8°. Het bepaalde in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363 blijft van toepassing op de bij de vroegere belastingplichtige bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen worden teruggevonden bij de nieuwe belastingplichtige. In de gevallen vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de voortzetting of inbreng van werkzaamheid niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd. Voor de toepassing van deze paragraaf op de in § 1, eerste lid, 3°, vermelde landbouwvennootschappen omvat de uitdrukking "de nieuwe belastingplichtige" alle vennoten van zulke vennootschappen, met inbegrip van de tot de vennootschap toegelaten rechtverkrijgenden van overleden vennoten. § 3. Niettegenstaande de uit § 2 voortvloeiende overdracht van belastingheffing wordt ter bepaling van de meerwaarden of minderwaarden op aandelen die ter vergoeding van een in § 1, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde inbreng zijn verkregen, aan de aandelen een waarde toegekend gelijk aan de waarde die de ingebrachte activa, uit fiscaal oogpunt, bij de vroegere belastingplichtige hadden. Ingeval de aandelen worden vervreemd, worden ze bij het bepalen van de krachtens artikel 44, § 1, 2°, eventueel vrijgestelde meerwaarde geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid te zijn gebruikt vanaf de datum waarop de ingebrachte activa daartoe werden gebruikt en wordt de gemiddelde gerevaloriseerde waarde van elk aandeel bepaald naar rata van de totale gerevaloriseerde waarde van die activa. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 46, § 1, inleidende zin; § 1, lid 3 en § 1, lid 4 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 5, a) t/m c),W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 15 juli 2014
Art. 46, § 2, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 5, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 46, § 2, lid 2 en 3 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 109, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007 Art. 46, § 1, 3°, lid 2 is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 46, § 2, lid 2 en 3 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 3, W. 14.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 2, KB 03.04.2003) BS 30.04.2003 Art. 46, § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 2, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 46, § 1, lid 7, is ingevoegd en ingetrokken (art. 2, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 en (art. 7, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 46, § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 99, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 46, § 1 is van toepassing op inbrengen van een of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen gedaan met ingang van 27.03.1992, met uitzondering van het 2e lid, 2°, dat op 01.01.1993 in werking treedt (art. 7, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 46 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 40, WIB art. 32, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Toekomstig recht Art. 46. § 1. Stopzettingsmeerwaarden als omschreven in artikel 28, eerste lid, 1°, hierin begrepen de meerwaarden die zijn verkregen of vastgesteld uit hoofde of naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid, worden volledig maar tijdelijk vrijgesteld: 1° wanneer ofwel de onderneming, ofwel de beroepswerkzaamheid, ofwel één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid worden voortgezet door de echtgenoot of door één of meer erfgenamen of erfgerechtigden in de rechte lijn van de persoon die de onderneming, de beroepswerkzaamheid, de bedrijfsafdeling of de tak van werkzaamheid heeft gestaakt; 2° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld, ter gelegenheid van de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen in een vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap vertegenwoordigen; 3° wanneer zij zijn verkregen of vastgesteld naar aanleiding van een inbreng in een landbouwvennootschap die geacht wordt geen rechtspersoonlijkheid te bezitten voor het belastbare tijdperk waarin de inbreng heeft plaatsgehad. Het eerste lid, 2°, is niet van toepassing wanneer de verkrijger van de inbreng een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende vennootschap is met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen [1 of een openbare of institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschap]1.
mijnwetboek.be
53
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 54 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Het eerste lid, 2°, is slechts van toepassing voor zover: 1° de vennootschap die de inbreng ontvangt een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is; 2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen terzake en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere Lidstaat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de inbrengende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. Wanneer de verkrijger van de inbreng een intra-Europese vennootschap is, geldt de in het eerste lid bedoelde vrijstelling slechts voor de ingebrachte goederen die ten gevolge van de inbreng aangewend en behouden worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de inbrengverkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze inbreng, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag. Financiële vaste activa en andere effecten in portefeuille zijn geen bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid; zij worden slechts beschouwd als tot een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid te behoren indien zij normaal in de onderneming van die bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid zijn opgenomen zonder het hoofdbestanddeel daarvan te vormen. [...] § 2. De ten name van de nieuwe belastingplichtige in aanmerking te nemen afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling minderwaarden of meerwaarden op de door de vroegere belastingplichtige afgestane activa worden bepaald alsof deze laatste niet van eigenaar waren veranderd, behoudens in de gevallen waarin toepassing is gemaakt van artikel 90, 8°. Het bepaalde in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363 blijft van toepassing op de bij de vroegere belastingplichtige bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover die bestanddelen worden teruggevonden bij de nieuwe belastingplichtige. In de gevallen vermeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de voortzetting of inbreng van werkzaamheid niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd. Voor de toepassing van deze paragraaf op de in § 1, eerste lid, 3°, vermelde landbouwvennootschappen omvat de uitdrukking "de nieuwe belastingplichtige" alle vennoten van zulke vennootschappen, met inbegrip van de tot de vennootschap toegelaten rechtverkrijgenden van overleden vennoten. § 3. Niettegenstaande de uit § 2 voortvloeiende overdracht van belastingheffing wordt ter bepaling van de 54
meerwaarden of minderwaarden op aandelen die ter vergoeding van een in § 1, eerste lid, 2° en 3°, bepaalde inbreng zijn verkregen, aan de aandelen een waarde toegekend gelijk aan de waarde die de ingebrachte activa, uit fiscaal oogpunt, bij de vroegere belastingplichtige hadden. Ingeval de aandelen worden vervreemd, worden ze bij het bepalen van de krachtens artikel 44, § 1, 2°, eventueel vrijgestelde meerwaarde geacht voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid te zijn gebruikt vanaf de datum waarop de ingebrachte activa daartoe werden gebruikt en wordt de gemiddelde gerevaloriseerde waarde van elk aandeel bepaald naar rata van de totale gerevaloriseerde waarde van die activa. (1) Gewijzigd door art. 84, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 46, § 1, inleidende zin; § 1, lid 3 en § 1, lid 4 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 5, a) t/m c),W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 46, § 2, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 5, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 46, § 2, lid 2 en 3 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 109, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007 Art. 46, § 1, 3°, lid 2 is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 46, § 2, lid 2 en 3 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 3, W. 14.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 2, KB 03.04.2003) BS 30.04.2003 Art. 46, § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 2, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 46, § 1, lid 7, is ingevoegd en ingetrokken (art. 2, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 en (art. 7, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 46, § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 99, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 46, § 1 is van toepassing op inbrengen van een of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen gedaan met ingang van 27.03.1992, met uitzondering van het 2e lid, 2°, dat op 01.01.1993 in werking treedt (art. 7, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 46 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 40, WIB art. 32, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 47. § 1. Wanneer een bedrag gelijk aan de verkregen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld, worden de meerwaarden op immateriële en materiële vaste activa die niet zijn vrijgesteld ingevolge de artikelen 44, § 1, 2° en § 2, 44bis en 44ter en die zijn verwezenlijkt, 1° naar aanleiding van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of 2° bij een niet in het 1° vermelde vervreemding van immateriële vaste activa waarop fiscaal afschrijvingen werden aangenomen of van materiele vaste activa en
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 55 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voor zover de vervreemde goederen sedert meer dan 5 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden, aangemerkt als winst of baten van het belastbare tijdperk waarin de herbelegde goederen zijn verkregen of tot stand gebracht en van ieder volgende belastbare tijdperk en zulks naar verhouding tot de afschrijvingen op die goederen die respectievelijk op het einde van het eerst vermelde belastbare tijdperk en voor elk volgende belastbare tijdperk in aanmerking worden genomen en, in voorkomend geval, tot het saldo op het ogenblik dat de goederen ophouden gebruikt te worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid. Met materiële vaste activa worden gelijkgesteld, de terreinen en gebouwen die voorkomen onder de actiefpost beleggingen, overeenkomstig de wetgeving betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen. § 2. De herbelegging moet gebeuren in afschrijfbare immateriële of materiële vaste activa die [in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte] voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. § 3. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn: 1° die verstrijkt na 3 jaar volgend op het einde van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen, voor meerwaarden vermeld in § 1, 1°; 2° van 3 jaar vanaf de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de meerwaarden vermeld in § 1, 2°, zijn verwezenlijkt. § 4. Wanneer wordt herbelegd in een gebouwd onroerend goed, een vaartuig of een vliegtuig, wordt, in afwijking van § 3, 2°, de herbeleggingstermijn gebracht op 5 jaar vanaf de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt, of vanaf de eerste dag van het voorlaatste belastbare tijdperk dat de verwezenlijking van de meerwaarde voorafgaat. In afwijking van § 1 wordt in gevallen als vermeld in het eerste lid, de meerwaarde in het belastbare tijdperk waarin de meerwaarde is verwezenlijkt als winst of baten aangemerkt naar verhouding tot het bedrag van de afschrijvingen op het door herbelegging verkregen goed die op het ogenblik van verwezenlijking van de meerwaarde reeds in aanmerking zijn genomen. § 5. Om het in § 1 vermelde belastingstelsel te rechtvaardigen moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen, voor het aanslagjaar van de verwezenlijking van de meerwaarde en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de verwezenlijkte meerwaarde volledig belast is, een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financieen of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. § 6. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen gesteld in de §§ 2 tot 4 wordt de verwezenlijkte meerwaarde, of het gedeelte ervan dat nog niet is belast, aangemerkt als een inkomen van het be15 juli 2014
lastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. Gewijzigd door art. 2 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en van toepassing op de meerwaarden gerealiseerd vanaf het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2012 is verbonden (art. 11) Art. 47, § 1, lid 1 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 110, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007
D. Vrijgestelde waardeverminderingen en voorzieningen Art. 48. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, worden vrijgesteld de waardeverminderingen en de voorzieningen voor risico's en kosten die door ondernemingen worden geboekt om het hoofd te bieden aan scherp omschreven verliezen of kosten die volgens de aan de gang zijnde gebeurtenissen waarschijnlijk zijn. Geven aanleiding tot een fiscale vrijstelling voor waardeverminderingen en voorzieningen, de schuldvorderingen op de medecontractanten waarvoor krachtens de wet van 31 januari 2009 betreffende de continueteit van de ondermeningen door de rechtbank een reorganisatieplan is gehomologeerd of een minnelijk akkoord is vastgesteld, dit gedurende de belastbare tijdperken tot de volledige tenuitvoerlegging van het plan of van het minnelijk akkoord of tot het sluiten van de procedure. Art. 48, lid. 2 is van toepassing met ingang van 01.04.2009 (art. 82, W. 31.01.2009) BS 09.02.2009 Art. 48, tweede lid is van toepassing met ingang van 30.04.2005 (art. 6, W. 07.04.2005) BS 20.04.2005 Art. 48 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 23, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 22, 23, 24, 25, 26, 27 KB/WIB 92
E. Winst voortvloeiend uit de homologatie van een reorganisatieplan en uit de vaststelling van een minnelijk akkoord Art. 48/1. De winst die voortvloeit uit de minderwaarden die door de schuldenaar zijn opgetekend op bestanddelen van het passief ten gevolge van de homologatie van een reorganisatieplan door de rechtbank of ten gevolge van de vaststelling door de rechtbank van een minnelijk akkoord krachtens de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, wordt vrijgesteld volgens de nadere toepassingsregels die de Koning vaststelt. Art. 48/1 is van toepassing met ingang van 01.04.2009 (art. 83, W. 31.01.2009) BS 09.02.2009 en (art. 1 KB 27.03.2009) BS 31.03.2009
Onderafdeling III. Vaststelling van het netto-inkomen A. Beroepskosten Art. 49. Als beroepskosten zijn aftrekbaar de kosten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk
mijnwetboek.be
55
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 56 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
heeft gedaan of gedragen om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden en waarvan hij de echtheid en het bedrag verantwoordt door middel van bewijsstukken of, ingeval zulks niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. Als in het belastbare tijdperk gedaan of gedragen worden beschouwd, de kosten die in dat tijdperk werkelijk zijn betaald of gedragen of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en als zodanig zijn geboekt. Art. 49 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 44, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 8, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
Art. 50. § 1. De kosten waarvan het bedrag niet is verantwoord, mogen in overleg met de administratie op een vast bedrag worden bepaald. Indien geen akkoord wordt bereikt, taxeert de administratie die kosten op een redelijk bedrag. § 2. De Koning kan, ten aanzien van de categorieën belastingplichtigen die Hij aanwijst, bij een in Ministerraad overlegd besluit, met inachtneming van de omzet, de ontvangsten of de bezoldigingen, criteria en normen stellen om het hoogste aftrekbare bedrag te bepalen van beroepskosten die doorgaans niet met bewijsstukken kunnen worden gestaafd, met name representatiekosten, uitgaven voor onderhoudsprodukten, kleine kantoorkosten, bijdragen van sociale aard, kosten voor beroepskledij, linnen en wassen en uitgaven voor tijdschriften zonder faktuur. Art. 50 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 44, WIB art. 49bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 51. Met betrekking tot andere bezoldigingen en baten dan vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen of baten, worden de beroepskosten, de in artikel 52, 7° en 8° […], bedoelde bijdragen en sommen uitgezonderd, bij gebrek aan bewijzen forfaitair bepaald op percentages van het brutobedrag van die inkomsten, vooraf verminderd met voormelde bijdragen. Die percentages bedragen: 1° voor bezoldigingen van werknemers: a) 28,7 pct. van de eerste schijf van 5.710 EUR (basisbedrag 3.750 EUR); b) 10 pct. van de schijf van 5.710 EUR (basisbedrag 3.750 EUR) tot 11.340 EUR (basisbedrag 7.450 EUR); c) 5 pct. van de schijf van 11.340 EUR (basisbedrag 7.450 EUR) tot 18.880 EUR (basisbedrag 12.400 EUR); d) 3 pct. van de schijf boven 18.880 EUR (basisbedrag 12.400 EUR); 2° voor bezoldigingen van bedrijfsleiders: 3 pct.; 3° voor bezoldigingen van meewerkende echtgenoten: 5 pct.; 4° voor baten: de in 1° vastgestelde percentages. In geen geval mag het forfait meer bedragen dan 3.950 EUR (basisbedrag 2.592,50 EUR) voor het geheel van de inkomsten van éénzelfde categorie als vermeld in het tweede lid, 1°, 3° en 4°, noch meer dan 2.370 56
EUR (basisbedrag 1.555,50 EUR) voor het geheel van de inkomsten als vermeld in het tweede lid, 2°. Met betrekking tot bezoldigingen van werknemers wordt het forfait, gelet op de uitzonderlijke kosten die voortvloeien uit de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, verhoogd met een bedrag bepaald volgens een door de Koning vastgestelde schaal. Art. 51, lid 2, 2° en lid 3 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2011 (art. 115, 1° en 2°, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 51, lid 2, 1°, a en lid 3 is van toepassing vanaf 01.01.2009 (art. 1 KB 06.04.2009) BS 10.04.2009 Bekrachtigd bij art. 72, W. 22.12.2009, BS 31.12.2009) Art. 51, lid 2, 1°, a en het 3e lid is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 1, 1° en 2°, KB 23.03.2007) BS 30.03.2007 Art. 51, lid 2, 1°, a en het 3e lid is van toepassing met ingang van 01.01.2006 (art. 1, 1° en 2°, KB 29.11.2006) BS 05.12.2006 Art. 51, lid 2, 1° en 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 7, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 18, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 51, lid 2, 1° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2003 (art. 7, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 51, lid 2, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998. art. 51, 2e lid, 3°, wordt opgeheven vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 9, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 51 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 51, WIB art. 24, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992 art. 77, W. 28.12.1992 art. 9, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 28 KB/WIB 92
Art. 52. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 53 tot 66bis worden inzonderheid als beroepskosten aangemerkt: 1° de huur en de huurlasten, evenals de onroerende voorheffing, met inbegrip van de opcentiemen betreffende onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en alle kosten wegens het onderhouden, verwarmen, verlichten daarvan, enz.; 2° interest van aan derden ontleende en in de onderneming gebruikte kapitalen alsmede alle lasten, renten en soortgelijke uitkeringen betreffende die onderneming; 3° de bezoldigingen van de personeelsleden en de volgende ermee verband houdende kosten: a) de wettelijk verschuldigde sociale lasten; b) de werkgeversbijdragen en -premies, gestort ter uitvoering van: - een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of overlijden; - een collectieve of individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, met het oog op de vorming van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden; - een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 57 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- een collectieve of individuele toezegging die moet worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroepsziekte of ziekte; c) de bijdragen inzake sociale verzekering of voorzorg die in b) niet worden genoemd en die verschuldigd zijn krachtens contractuele verplichtingen; d) de bijzondere bijdrage die verschuldigd is krachtens artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers; 4° de bezoldigingen van de gezinsleden van de belastingplichtige die met hem samenwerken […]; 5° pensioenen, lijfrenten of tijdelijke renten en als zodanig geldende toelagen die ter uitvoering van een contractuele verbintenis worden toegekend aan gewezen personeelsleden of hun rechtverkrijgenden; 6° afschrijvingen die betrekking hebben op oprichtingskosten en op immateriële en materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is; 7° de persoonlijke bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen van het toepassingsgebied van de sociale wetgeving uitsluit; 7°bis tot de in 7° bedoelde bijdragen behoren inzonderheid de bijdragen als vermeld in artikel 45 van de programmawet van 24 december 2002, met uitzondering van de premies of bijdragen die door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering rechtstreeks aan een pensioeninstelling worden betaald voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen en die ten name van de verkrijger zijn vrijgesteld ingevolge artikel 38, eerste lid, 16°. 8° de sommen die de belastingplichtige voor zichzelf, voor zijn echtgenoot en voor de gezinsleden te zijnen laste aan een bij koninklijk besluit erkend ziekenfonds bijdraagt in het kader van een aanvullende verzekering voor het verkrijgen van een tegemoetkoming in de kosten van geneeskundige verstrekkingen die terugbetaalbaar zijn ingevolge de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, doch niet onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit van 30 juli 1964 houdende de voorwaarden waaronder de toepassing van diezelfde gecoördineerde wet tot de zelfstandigen wordt verruimd, tot het bedrag van de tegemoetkoming die ingevolge de voornoemde gecoördineerde wet kan worden verstrekt; 9° de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen die worden betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008 en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk "Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven" van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse be15 juli 2014
palingen (I) en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan [de bijzondere bijdrage en de solidariteitsbijdrage die bepaald zijn in] artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. 10° de bijdragen ter verkrijging van een vergoeding bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en invaliditeit; 11° de door bedrijfsleiders werkelijk betaalde interest van schulden aangegaan bij derden voor het verkrijgen van aandelen die een fractie van het maatschappelijk kapitaal van een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen waarvan zij in het belastbare tijdperk periodiek bezoldigingen ontvangen; behalve met betrekking tot instellingen als vermeld in artikel 56, worden niet als een derde aangemerkt, de voormelde vennootschap zelf, zomede elke onderneming ten aanzien waarvan die vennootschap zich rechtstreeks of onrechtstreeks in een band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt. Gewijzjigd door art. 39 W. 30.07.2013) BS 01.08.2013 en van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 01.01.2013 (art. 42) Art. 52, 9° gewijzigd (art. 170, W. 24.07.2008) BS 07.08.2008 met ingang vanaf 01.01.2008 Zie ook: art. 34 en 35 KB/WIB 92
Art. 52bis. De sommen die een belastingplichtige, die in artikel 23, § 1, 1° en 2°, vermelde winst of baten verkrijgt, werkelijk heeft betaald ten gunste van een collectieve voorziening voor kinderdagopvang, worden onder de volgende voorwaarden als beroepskosten aangemerkt: 1° de opvangvoorziening is erkend of gesubsidieerd door of staat onder toezicht van Kind en Gezin, het Office de la naissance et de l'enfance of de regering van de Duitstalige Gemeenschap; 2° de sommen zijn rechtstreeks of door tussenkomst van de in 1° vermelde bevoegde instelling aan de opvangvoorziening gestort overeenkomstig de toepasselijke reglementering van de betreffende gemeenschap; 3° de sommen worden door de opvangvoorziening gebruikt om werkingskosten en uitgaven voor infrastructuur of voor uitrusting te financieren die nodig zijn voor het creëren, vanaf 1 januari 2003, van opvangplaatsen voor kinderen van minder dan drie jaar, die voldoen aan de door de betreffende gemeenschap gestelde voorwaarden, of voor het behoud van de aldus gecreeerde plaatsen; 4° de sommen mogen niet worden gebruikt voor de betaling van de normale tussenkomst van de ouders voor de oppas van hun kinderen; 5° de sommen die als beroepskosten in aanmerking kunnen worden genomen, mogen per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 7.990 EUR (basisbedrag 5.250 EUR) per in 3° vermelde opvangplaats; 6° de bevoegde instelling verstrekt jaarlijks per opvangvoorziening aan de belastingplichtige die de sommen heeft gestort, een document waarin ze verklaart dat aan de voorwaarden vermeld in dit artikel is voldaan en waarin ze zowel het bedrag dat is gebruikt voor het creeren of behouden van in 3° vermelde opvang-
mijnwetboek.be
57
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 58 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
plaatsen, als het aantal desbetreffende plaatsen opgeeft. Art. 52bis, 1° is van toepassing vanaf 24.03.2007 (art. 130, W. 01.03.2007) BS 14.03.2007 Art. 52bis is van toepassing op de sommen die werkelijk werden betaald vanaf 01.01.2003 (art. 104, W. 08.04.2003) BS 17.04.2003
Art. 53. Als beroepskosten worden niet aangemerkt: 1° uitgaven van persoonlijke aard, zoals de huurprijs en de huurlasten van onroerende goederen of gedeelten daarvan die tot woning dienen, de onderhoudskosten van het gezin, de kosten van onderwijs of opvoeding en alle andere uitgaven die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid niet noodzakelijk zijn; 2° [de personenbelasting met inbegrip van de in mindering daarvan gestorte sommen, zomede de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger;] 3° de aanvullende belastingen en de desbetreffende opcentiemen berekend naar de grondslag of het bedrag van de personenbelasting en de onroerende voorheffing, geheven ten voordele van de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten; 4° de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid; 5° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de personenbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing, verhoogd met de opcentiemen, met betrekking tot het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of gedeelten daarvan die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt; 6° geldboeten met inbegrip van transactionele geldboeten, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, zelfs indien die geldboeten of straffen worden opgelopen door een persoon die van de belastingplichtige bezoldigingen ontvangt als vermeld in artikel 30; Nvdr.: zie Wetboek Economisch Recht, Boek IV. Mededinging, artikel IV.70, § 3
7° kosten voor kledij, tenzij het specifieke beroepskledij betreft, a) die door de reglementering op de arbeidsbescherming of door een collectieve arbeidsovereenkomst als werkkledij wordt opgelegd, of b) die als bijzondere kledij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gedragen, daaraan is aangepast en wegens de aard van de beroepswerkzaamheid verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk is, in beide gevallen met uitsluiting van kledij die in het privé-leven doorgaans als stads, avond, ceremonie, reis- of vrijetijdskledij wordt aangemerkt of als zodanig dient; 8° 50 pct. van de beroepsmatig gedane receptiekosten en van de kosten voor relatiegeschenken, met uitsluiting evenwel van reclameartikelen die opvallend en blijvend de benaming van de schenkende onderneming dragen; 8°bis 31 pct. van de beroepsmatig gedane restaurantkosten, met uitsluiting evenwel van restaurantkosten 58
van vertegenwoordigers van de voedingssector waarvan de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid noodzakelijk zijn in het kader van een mogelijke of werkelijke relatie van leverancier tot klant; 9° kosten van allerlei aard met betrekking tot jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen, behalve indien en in zover de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uit hoofde van de eigen aard daarvan noodzakelijk zijn, of in de belastbare bezoldigingen van de begunstigde personeelsleden zijn begrepen; 10° alle kosten in zover deze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen; 11° toekenningen aan derden ter vergoeding voor gedane kosten als vermeld in 7° tot 10°, in zover die kosten zelf niet als beroepskosten worden aangemerkt; 12° bezoldigingen die de belastingplichtige toekent aan zijn echtgenoot die met hem samenwerkt, behoudens de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen; 13° bezoldigingen van de andere gezinsleden van de belastingplichtige in zover zij meer bedragen dan een normale wedde of een normaal loon, gelet op de aard en de duur van de werkelijke prestaties van de verkrijgers; 14° in artikel 38, § 1, eerste lid, 11° en 25°, bedoelde voordelen met uitzondering van de in voorkomend geval tot 1 Euro per maaltijdcheque beperkte tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de maaltijdcheques wanneer die tussenkomst voldoet aan de in artikel 38/1 gestelde voorwaarden; 15° verliezen van vennootschappen ten laste genomen door natuurlijke personen, behoudens indien het gaat om bedrijfsleiders die deze tenlasteneming verwezenlijken door onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een som voor het behoud van beroepsinkomsten welke die leiders periodiek uit de vennootschap verkrijgen en de aldus betaalde som door de vennootschap volledig wordt gebruikt voor de aanzuivering van haar verliezen; 16° interest als vermeld in artikel 52, 11°, vanaf de datum waarop de bedrijfsleider zijn aandelen vervreemdt of vanaf de datum en in zover de vennootschap het maatschappelijk kapitaal terugbetaalt dat door die aandelen is vertegenwoordigd; 17° de bijdragen die door de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Gemeenschaps- en Gewestparlementen, het Europees Parlement en de bestendige deputatie aan hun partij of aan een van de geledingen ervan worden gestort; 18° onverminderd artikel 52, 11°, de interest van schulden aangegaan door een natuurlijk persoon voor het inschrijven op of het verwerven van aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen van een vennootschap; 19° voor de belastingplichtigen die in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen toekennen, de beroepskosten die eigen zijn aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 59 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
20° voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten, de beroepskosten die betrekking hebben op de activiteiten van de echtgenoot met wie wordt meegewerkt; 21° de in artikel 38, § 1, eerste lid, 20°, bedoelde werkgeversbijdragen en -premies; 22° in de mate waarin zij een maximumbedrag van 2.320 EUR (basisbedrag 1.525 EUR) per jaar overschrijden, de in artikel 52, 3°, b, vermelde werkgeversbijdragen en -premies die zijn gestort in uitvoering van in artikel 6 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid bedoelde individuele aanvullende pensioentoezeggingen, gesloten in het voordeel van personen die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen ontvangen; 23° kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot volledig of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van inkomsten bij arbeidsongeschiktheid en die rechtstreeks door de werkgever of de gewezen werkgever worden uitgekeerd aan personeelsleden of gewezen personeelsleden. 24° de commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend aan een persoon: a) in het kader van een in artikel 246 van het Strafwetboek vermelde openbare omkoping in België of van een in artikel 504bis van hetzelfde Wetboek vermelde private omkoping in België; b) in het kader van een in artikel 250 van hetzelfde Wetboek vermelde openbare omkoping van een persoon die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde staat of een internationale publiekrechtelijke organisatie. 2° vervangen door art. 79 W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012) en van toepassing vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 96) 2° Gewijzigd door art. 2 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf 23.12.2012 Tekst van art. 53, 2° van toepassing voor het AJ 2013: 2° de personenbelasting met inbegrip van de in mindering daarvan gestorte sommen 14[en zowel de bijkomende heffing op roerende inkomsten als de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen met miskenning van de artikelen 174/1 en 261 tot ontlasting van de verkrijger heeft gedragen;] Art. 53, 14° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010, met dien verstande dat de wijziging die door artikel 9, W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) aan artikel 53, 14° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt aangebracht, waardoor 1 Euro per maaltijdcheque als beroepskost aftrekbaar wordt, slechts uitwerking heeft op 1.02.2009 (art. 9, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 53, 14° is van toepassing vanaf 01.02.2009 (art. 7, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Art. 53, 24° is van toepassing vanaf 08.06.2007 (art. 8, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007 – Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 8, W. 11.05.2007 (BS 08.06.2007)) Art. 53, 17° is van toepassing vanaf 24.03.2007 (art. 131, 1°, W. 01.03.2007) BS 14.03.2007 Art. 53, 8°bis is van toepassing op de uitgaven gedaan vanaf 01.01.2005 (art. 364, 1°, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 53, 8° en 8°bis is van toepassing op de uitgaven gedaan vanaf 01.01.2004 (art. 2 en 3, A, W. 10.05.2004) BS 24.05.2004 15 juli 2014
Art. 53, 21°, 22° en 23° is van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 01.01.2004, wat 21° en 22° betreft, op de andere dan de hiervoor bedoelde bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 01.01.2004 wat 21° betreft en op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, KB 14.11.2003, bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004, wat 23° betreft (art. 80, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 3° tot 5°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 53, 12°, 19° en 20° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 20, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 53, 17° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 3, W. 07.03.2002) BS 19.03.2002 Art. 53, 15°, 16° en 18° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 11, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 53, 17° is van toepassing met ingang van 01.01.1996 (art. 2, W. 07.04.1995) BS 16.06.1995 Art. 53, 18° is van toepassing op de vanaf 17.10.1995 aangegane schulden (art. 4, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 Art. 53, 4° en 5° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 5, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 53 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 45, WIB art. 50, WIB art. 50bis, WIB art. 23, W. 07.12.1988 art. 26, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 54. Interest, in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen, die worden betaald als compensatie voor deze intresten, retributies voor de concessie van het gebruik van uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés en andere dergelijke rechten, of bezoldigingen voor prestaties of diensten, worden niet als beroepskosten aangemerkt indien zij rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald of toegekend aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige of aan een buitenlandse inrichting die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar zij gevestigd zijn, niet aan een inkomstenbelasting zijn onderworpen of voor zulke inkomsten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling zijn onderworpen dan die waaraan die inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij verband houden met werkelijke en oprechte verrichtingen en mits zij de normale grenzen niet overschrijden. Art. 54 is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijkezekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 38, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 54 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 8, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 54 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 46, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 55. Interest van obligaties, leningen, schulden, deposito's en andere effecten ter vertegenwoordiging van leningen worden slechts als beroepskosten aangemerkt in zover zij niet hoger zijn dan een bedrag dat overeenstemt met de overeenkomstig de marktrente geldende rentevoet rekening houdend met de bijzondere gegevens eigen aan de beoordeling van het aan de verrichting verbonden risico en inzonderheid met de financiële toestand van de schuldenaar en met de looptijd van de lening.
mijnwetboek.be
59
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 60 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De in aanmerking te nemen rentevoet is: 1° ofwel die welke wordt toegepast op de dag waarop de geleende of in deposito ontvangen sommen inkomsten beginnen op te brengen, met dien verstande dat de verlenging en de stilzwijgende vernieuwing van een overeenkomst na de aanvankelijk gestelde termijn worden gelijkgesteld met het sluiten van een nieuwe overeenkomst; 2° ofwel wanneer in de overeenkomst een veranderlijke rente of een indexering wordt bedongen, de rentevoet die wordt toegepast op de vervaldag van de inkomsten, of de voeten die eventueel achtereenvolgens zijn toegepast in het tijdvak waarop de inkomsten betrekking hebben, indien en in zover de contractuele bepalingen uitwerking hebben gehad. Art. 55, 1e lid is van toepassing op de vanaf 01.01.1992 betaalde of toegekende interest (art. 9, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 55 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 50, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 56. § 1. Voor de toepassing van artikel 55 wordt geen beperking toegepast voor sommen betaald door de kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen evenals door de Nationale Bank van België en het Herdisconterings- en Waarborginstituut. § 2. Evenmin wordt enige beperking toegepast op de sommen die zijn betaald: 1° op openbaar uitgegeven obligaties en andere soortgelijke effecten van leningen; 2° aan een van de volgende instellingen: a) kredietinstellingen naar Belgisch recht die zijn erkend overeenkomstig de voornoemde wet van 22 maart 1993, kredietinstellingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de voornoemde wet van 22 maart 1993, gemachtigd zijn om hun activiteiten op Belgisch grondgebied uit te oefenen ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten, en andere kredietinstellingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die in die hoedanigheid erkend zijn in hun Staat van oorsprong overeenkomstig de nationale bepalingen van die Staat die de Richtlijn 2006/ 48/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, omzetten, en die niet actief zijn op Belgisch grondgebied; b) de Nationale Bank van België; c) het Herdisconterings- en Waarborginstituut; d) ondernemingen van hypothecaire leningen onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 255 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen, zomede hypotheekondernemingen onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet of ondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die onder de toepassing vallen van een gelijkaardige wetgeving die van kracht is in 60
een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; e) vennootschappen die uitsluitend of hoofdzakelijk de financiering van verkopen op afbetaling ten doel hebben en die erkend zijn overeenkomstig de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, en gelijkaardige ondernemingen onderworpen aan het recht van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die in die hoedanigheid erkend zijn in hun Staat van oorsprong overeenkomstig de nationale bepalingen van die Staat tot omzetting van de Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/ EG van de Raad; f) [de Europese Investeringsbank]; g) […]; h) [verzekeringsondernemingen naar Belgisch recht die erkend zijn overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, verzekeringsondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die, overeenkomstig de voornoemde wet van 9 juli 1975, gemachtigd zijn hun activiteiten op Belgisch grondgebied uit te oefenen, ofwel door de vestiging van een bijkantoor, ofwel in het kader van het vrij verrichten van diensten, en de andere verzekeringsondernemingen die ressorteren onder een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die in die hoedanigheid erkend zijn in hun Staat van oorsprong overeenkomstig de nationale bepalingen van die Staat tot omzetting van de Europese Richtlijnen inzake erkenning van verzekeringsondernemingen, en die niet actief zijn op Belgisch grondgebied]; i) de Federale Participatie- en Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen die onder de wet van 2 april 1962 vallen, zomede die welke onder het Vlaams decreet van 7 mei 2004 betreffende de investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid vallen; j) […]; k) […] § 3. Paragraaf 2, 2° is niet van toepassing op de sommen betaald aan een instelling waarmee de schuldenaar rechtstreeks of onrechtstreeks is verbonden in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen of van een gelijkaardige bepaling die van kracht is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Gewijzigd door art. 4 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende sommen Gewijzigd door art. 34 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en van toepassing op de vanaf 01.01.2011 betaalde of toegekende interesten (art. 43) In afwijking van het vierde lid, is artikel 56, § 2, 2°, c, van het W.I.B. 1992, zoals het bestond voor zijn vervanging bij artikel 34, van toepassing op interesten die betaald of toegekend zijn aan kapitalisatieondernemingen die onder het KB nr. 43 van 15.12.1934 vallen zoals het bestond voor de opheffing door het KB van 20.03.2007 tot uitvoering van art. 27bis van het KB nr. 43 van 15.12.1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen overeenkomstig de artikelen 3
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 61 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB en 4 van het voormelde KB van 20.03.2007 en met betrekking tot de lopende transacties op 01.01.2011 In afwijking van het vierde lid, blijft artikel 56, § 2, 2°, k van hetzelfde Wetboek, zoals het bestond voor zijn opheffing door art. 34, van toepassing op de interesten van inrichtingen bedoeld onder k en met betrekking tot de nog lopende transacties op 01.01.2011
Art. 57. De volgende kosten worden slechts als beroepskosten aangenomen wanneer ze worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave die worden overgelegd in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt: 1° commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die voor de verkrijgers al dan niet in België belastbare beroepsinkomsten zijn, behoudens de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen; 2° bezoldigingen, pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen, betaald aan personeelsleden, aan gewezen personeelsleden of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van de sociale voordelen die ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld; 3° vaste vergoedingen toegekend aan de leden van het personeel als terugbetaling van werkelijke eigen kosten van de werkgever. Art. 57, 1° is van toepassing op de vanaf 01.01.2006 betaalde of toegekende commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno's, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard (art. 42, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 Art. 57, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 21, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 57 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 47, WIB en art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 30, 31, 32, 33, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95 KB/WIB 92
Art. 58. […] Art. 58 is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 9, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007 - Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en vervangen door art. 9, W. 11.05.2007 (BS 08.06.2007)) Art. 58, lid 2 is van toepassing vanaf 02.04.1999 (art. 7, W. 10.02.1999) BS 23.03.1999 Art. 58 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 47, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 59. § 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, kunnen slechts als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende perken: 1° ze moeten definitief worden gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen; 2° de wettelijke en bovenwettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale brutojaarbezoldiging en moeten worden berekend op basis van de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Wat de overeenkomsten betreft die geen toezeggingen van het type "vaste prestatie" zijn, worden de daaraan verbonden bovenwettelijke uitkeringen vastgesteld door rekening te houden met de eigenschappen 15 juli 2014
van de overeenkomst, de aan de overeenkomst verbonden verworven reserves en de volgende parameters: - het verhogingspercentage van de bezoldigingen, indexering inbegrepen; - het percentage van kapitalisatie dat moet worden toegepast op de verworven reserves; - het percentage van de deelnemingen in de winst; 3° de wettelijke en aanvullende uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid, uitgedrukt in jaarlijkse renten, mogen niet meer bedragen dan de normale brutojaarbezoldiging; 4° de werkgever moet de bewijsstukken overleggen in de vorm en binnen de termijnen die de Koning bepaalt. [5° de inlichtingen die worden gevraagd bij toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, moeten zijn verstrekt.] Om na te gaan of de in het eerste lid, 2° en 3°, bedoelde begrenzingen in acht genomen zijn, moeten de aldaar bedoelde uitkeringen die in kapitaal worden uitgekeerd, in rente worden omgezet met de gegevens van de door de Koning vastgelegde tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 Euro. Zo nodig, mogen de gegevens van de tabel worden aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang. De uitkeringen die overeenkomen met reeds gepresteerde dienstjaren, kunnen worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. De dienstjaren die buiten de onderneming werden gepresteerd, worden maximaal slechts ten beloop van 10 daadwerkelijk gepresteerde jaren in aanmerking genomen. Uitkeringen die slaan op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid kunnen eveneens worden gefinancierd onder de vorm van één of meerdere bijdragen of premies. § 2. Een indexering van de renten bedoeld in § 1, eerste lid, 2° en 3°, is toegestaan. § 3. De begrenzingen genoemd in [§ 1, eerste lid,] 2° en 3°, worden enerzijds toegepast op de bijdragen en premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen en, anderzijds op de bijdragen en premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte. Voor de berekening van die begrenzingen worden de in artikel 52, 3°, b, derde streepje, bedoelde bijdragen en premies, gestort ter uitvoering van een solidariteitstoezegging, naar ge-
mijnwetboek.be
61
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 62 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
lang van hun aard, omgedeeld over elk van die categorieën. § 4. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met aanvullende verzekeringen tegen ouderdom en vroegtijdige dood en met aanvullende pensioentoezeggingen, moet de begrenzing tot 80 pct., bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke pensioenen en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke pensioenen. De uitkeringen op grond van pensioensparen en van andere individuele levensverzekeringscontracten dan die welke worden gesloten ter uitvoering van een individuele aanvullende pensioentoezegging inzake een rust- en/of overlevingspensioen, worden niet in aanmerking genomen. De extrawettelijke pensioenen omvatten inzonderheid de pensioenen: - die met persoonlijke bijdragen als bedoeld in artikel 52, 7°bis, of in artikel 145/3 zijn gevormd; - die met werkgeversbijdragen zijn gevormd; - die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend. Voor de werkgeversbijdragen en -premies die verband houden met toezeggingen die moeten worden beschouwd als een aanvulling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden of arbeidsongeschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel door beroepsziekte of ziekte, moet de begrenzing tot de normale bruto jaarbezoldiging worden beoordeeld ten opzichte van het totale bedrag van de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid en van de op jaarbasis berekende extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid. De extrawettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid omvatten inzonderheid: - de uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid die met werkgeversbijdragen zijn gevormd; - de uitkeringen die door de werkgever ter uitvoering van een contractuele verplichting zijn toegekend. § 5. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad: 1° wat onder "normale bruto jaarbezoldiging", "laatste normale bruto jaarbezoldiging" en "normale duur van een beroepswerkzaamheid" in de zin van [§ 1, eerste lid,] 2° en 3°, moet worden verstaan; 2° de verschillende in [§ 1, eerste lid,] 2°, bedoelde percentages. Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het eerste lid, 2°, genomen besluiten. Hij bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling. § 6. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamenstelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die in [ § 1, eerste lid,] 1°, wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer 62
mogelijk te maken in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen. De beperking bedoeld in het eerste lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002. Gewijzigd door art. 3 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2010 (art. 39) Ingevoegd door art. 62 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012; van toepassing op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 01.01.2013 (art. 65) Gewijzigd door art. 35 W. 14.04.2011 (BS 6.05.2011) en in werking vanaf het AJ 2010 (art. 43) Art. 59, § 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 10, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 59, § 1, 2°, en § 5, eerste lid is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 348, B, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 – errata BS 24.01.2007 Art. 59, § 1, 1°, § 5, tweede lid, en § 6 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2007 (art. 348, A, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 59 is van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 01.01.2004 en op de andere dan de hiervoor bedoelde bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 81, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – erratum BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 3° en 4°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 59, 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 76, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 59, 1e en 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 79, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 59 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 26, WIB art. 27, WIB art. 45, WIB art. 47, WIB art. 108bis, WIB art. 12, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992 art. 11, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 34, 35 KB/WIB 92
Art. 60. [Pensioenen, renten of als zodanig geldende toelagen worden als beroepskosten aangemerkt onder de volgende voorwaarden en binnen de volgende grenzen: 1° ze worden toegekend aan personen die vroeger bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de Sociale Zekerheid van de werknemers of van de zelfstandigen is toegepast, of aan de rechtverkrijgenden van die personen; 2° ze bedragen niet meer dan hetgeen door storting van bijdragen als bedoeld in artikel 59 zou zijn verkregen; 3° de inlichtingen die worden gevraagd bij toepassing van het koninklijk besluit van 25 april 2007 tot
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 63 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
uitvoering van artikel 306 van de programmawet (I) van 27 december 2006, moeten zijn verstrekt.] Gewijzigd door art. 3 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2010 (art. 39) Vervangen door art. 63 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en van toepassing op de pensioenen, renten en toelagen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2013 (art. 65) Art. 60 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 45, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 61. Afschrijvingen worden als beroepskosten aangemerkt naar de mate dat ze gegrond zijn op de aanschaffings- of beleggingswaarde en voor zover ze noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering die zich in het belastbare tijdperk werkelijk heeft voorgedaan. Onder aanschaffings- of beleggingswaarde wordt verstaan, volgens het geval, de aanschaffingsprijs, de vervaardigingsprijs, de inbrengwaarde of, met betrekking tot een recht van gebruik van materiële vaste activa waarover de onderneming bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht of van opstal beschikt of met betrekking tot een gelijkaardig onroerend recht, het deel van de contractueel bepaalde termijnen dat overeenstemt met het weer samen te stellen kapitaal ter waarde van het goed waarop het contract of de overeenkomst betrekking heeft, met dien verstande dat deze begrippen de betekenis hebben die daaraan wordt toegekend door de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen. Art. 61 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 45, WIB art. 48, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 62. Het gedeelte van de aanschaffings- of beleggingswaarde dat overeenstemt met het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten of van de onrechtstreekse produktiekosten, en de oprichtingskosten mogen worden afgeschreven, of wel ineens tijdens het belastbare tijdperk waarin de kosten zijn gemaakt, ofwel bij gelijke fracties zonder onderbreking gespreid over het aantal jaren dat de belastingplichtige bepaalt. Art. 62 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 48, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 63. Met uitzondering van de investeringen in audiovisuele werken worden de immateriële vaste activa afgeschreven met vaste annuïteiten waarvan het aantal niet minder dan 3 mag bedragen wanneer het investeringen in onderzoek en ontwikkeling betreft en niet minder dan 5 in de andere gevallen. Art. 63 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 48, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 63/1. De oplaadstations voor elektrische voertuigen mogen, wat de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 betreft, worden afgeschreven met twee vaste annuïteiten.
De Koning bepaalt de vaste activa waarop de degressieve afschrijving van toepassing is. Het bedrag van de degressieve afschrijvingsannuïteit mag in geen geval meer bedragen dan 40 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde. Art. 64, 3e lid is van toepassing op vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met ingang van 01.01.1992 (art. 2, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 64 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 49, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 12, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43 KB/WIB 92
Art. 64bis. In de ontwikkelingszones van categorie 1, vermeld in artikel 11 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, kan machtiging verleend worden om, in afwijking van de artikelen 61, eerste lid en 64, gedurende maximaal drie opeenvolgende belastbare tijdperken overeengekomen in het tegemoetkomingscontract, een jaarlijkse afschrijving toe te passen die gelijk is aan tweemaal de normale lineaire afschrijvingsannuïteit op investeringen in materiële vaste activa bestaande uit gebouwen, installaties, machines en uitrusting die zijn aangeschaft of vervaardigd overeenkomstig de in het kader van die wet aangemoedigde verrichting. Dezelfde machtiging kan onder de volgende voorwaarden eveneens verleend worden voor investeringen in materiële vaste activa van dezelfde aard die zijn aangeschaft of vervaardigd overeenkomstig een in het kader van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering aangemoedigde verrichting: 1° de machtiging kan slechts verleend worden aan ondernemingen onderworpen aan de wet van 17 juli 1975 met betrekking tot de boekhouding en de jaarrekening van de ondernemingen, voor zover ze aan alle in die wet vermelde bepalingen voldoen; 2° de machtiging kan slechts verleend worden ten voordele van de bedoelde vaste activa waarvoor een investeringstegemoetkoming, een rentetoelage of een kapitaalpremie is toegestaan voor een periode van drie jaar of meer en die nog niet in een of andere vorm versneld worden afgeschreven. Deze machtigingen worden verleend door de bevoegde gewestregering of het lid dat erdoor is aangewezen. Zij worden geregeld in een beslissing tot aanwijzing van de belastbare tijdperken waarvoor de normale lineaire afschrijving mag worden verdubbeld en tot aanwijzing van de bedoelde vaste activa. De beslissing wordt ter kennis gebracht van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] die voor de uitvoering ervan zorgt.
Art. 63/1 is van toepassing op de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 (art. 116, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 en (art. 4, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010
Gewijzigd door art. 2 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 64bis, 3e lid is van toepassing vanaf 24.03.2007 (art. 132, W. 01.03.2007) BS 14.03.2007 Art. 64bis is van toepassing met ingang van 05.08.1993 (art. 3, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993
Art. 64. De Koning kan, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden, binnen de grenzen en volgens de regels die Hij bepaalt, in een keuzestelsel van degressieve afschrijvingen voorzien.
Art. 64ter. Zijn ten belope van 120 pct. aftrekbaar: 1° de kosten die zijn gedaan of gedragen wanneer een werkgever of een groep van werkgevers het gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden tussen
15 juli 2014
mijnwetboek.be
63
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 64 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de woonplaats en de plaats van tewerkstelling heeft ingericht; 2° de volgende kosten die zijn gedaan of gedragen inzake beveiliging: a) de abonnementskosten voor de aansluiting op een vergunde alarmcentrale voor het beheer van alarmen afkomstig van systemen geïnstalleerd in onroerende goederen teneinde misdrijven tegen personen of goederen te voorkomen of tegen te gaan; b) de kosten met betrekking tot het beroep doen op een vergunde bewakingsonderneming voor het verrichten van beveiligd vervoer als bedoeld in artikel 8, § 1, 2°, van het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer; c) de kosten met betrekking tot het gezamenlijk beroep doen door een groep van ondernemingen op een vergunde bewakingsonderneming voor de uitvoering van bewakingsopdrachten met betrekking tot het toezicht op en bescherming van roerende en onroerende goederen. 3° de kosten die specifiek zijn gedaan of gedragen om het gebruik van de fiets door de personeelsleden voor hun verplaatsingen tussen hun woonplaats en hun plaats van tewerkstelling aan te moedigen in de mate dat deze gedaan of gedragen zijn om: a) een onroerend goed te verwerven, te bouwen of te verbouwen dat bestemd is voor het stallen van fietsen tijdens de werkuren van de personeelsleden of voor het ter beschikking stellen van die personeelsleden van een kleedruimte of sanitair, al dan niet met douches; b) fietsen en hun toebehoren te verwerven, te onderhouden en te herstellen die ter beschikking gesteld worden van de personeelsleden. Wat de in het eerste lid, 1°, bedoelde kosten betreft, is de verhoogde aftrek enkel van toepassing in de mate dat de kosten rechtstreeks betrekking hebben op minibussen, autobussen en autocars, zoals deze voertuigen zijn omschreven in de reglementering van de inschrijving van motorvoertuigen of dat ze betrekking hebben op het bezoldigde vervoer van personen met dergelijke voertuigen. Wanneer de in het eerste lid, 1° en 3°, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen van de in het eerste lid, 3°, bedoelde materiële vaste activa of van de in het tweede lid bedoelde voertuigen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen. De in het eerste lid, 3°, b, bedoelde fietsen worden afgeschreven met vaste annuïteiten waarvan het aantal niet minder dan drie mag bedragen. Artikel 66, § 1, is niet van toepassing op de in het tweede lid vermelde kosten die betrekking hebben op minibussen. De afschrijvingen die overeenkomstig het derde lid worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde van de in het eerste lid, 3°, bedoelde ma64
teriële vaste activa en van de in het tweede lid bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden en minderwaarden op die materiële vaste activa en die voertuigen. Art. 64ter. van toepassing op de kosten die worden gedaan of gedragen vanaf 01.01.2009 (art. 54, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008 en (art. 26, 1° tot 3° W. 27.03.2009) BS 07.04.2009
Art. 65. Met betrekking tot de andere dan uitsluitend voor bezoldigd vervoer van personen gebruikte personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, zoals deze zijn omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, worden de in artikel 62 bedoelde bijkomende kosten evenwel op dezelfde wijze als de aanschaffings- of beleggingswaarde van die voertuigen afgeschreven. Art. 65 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 104, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 65 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 48, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 66. § 1. Beroepskosten met betrekking tot het gebruik van de in artikel 65 bedoelde voertuigen zijn slechts tot 75% aftrekbaar. De in het eerste lid bedoelde beroepskosten omvatten ook de op die voertuigen geleden minderwaarden. § 2. Paragraaf 1 is niet van toepassing: 1° op voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn; 2° op voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust; 3° op voertuigen die uitsluitend aan derden worden verhuurd. § 3. De in § 1 vermelde beroepskosten omvatten de kosten die zijn gedaan met betrekking tot de in § 2, 1° en 3°, vermelde voertuigen die toebehoren aan derden, zomede het bedrag van de in dit artikel vermelde kosten die aan derden worden terugbetaald. § 4. In afwijking van § 1 worden de beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een in die bepaling vermeld voertuig forfaitair op 0,15 EUR per afgelegde kilometer bepaald. Deze afwijking geldt niet voor voertuigen die, overeenkomstig artikel 5, § 1, 3°, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, van de verkeersbelasting zijn vrijgesteld. § 5. Het in § 4 vermelde forfaitair bedrag mag uitsluitend worden toegekend aan de belastingplichtige indien het betrokken voertuig: 1° hetzij zijn eigendom is; 2° hetzij op zijn naam is ingeschreven bij de Directie voor de Inschrijving van de Voertuigen; 3° hetzij door een huur- of leasingovereenkomst bestendig of gewoonlijk te zijner beschikking is;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 65 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
4° hetzij aan zijn werkgever of vennootschap toebehoort en het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig op zijn naam wordt belast. In de gevallen vermeld in het eerste lid, 1° tot 3°, mag dat forfait worden toegekend aan de echtgenoot of aan een kind van de belastingplichtige indien die echtgenoot of dat kind het voertuig gebruikt voor de in § 4 vermelde verplaatsing, met dien verstande evenwel dat het forfait slechts aan één enkele belastingplichtige mag worden toegekend voor het gezamenlijk afgelegde traject. [In de gevallen bedoeld in het eerste lid, 4°, mag dat forfait nooit meer bedragen dan het eventueel voordeel voortspruitend uit het gebruik van dat voertuig dat op naam van de belastingplichtige wordt belast, desgevallend verhoogd met de bijdrage bedoeld in artikel 36, § 2, laatste lid.] Gewijzigd door art. 40 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1.01.2012 (art. 52) Art. 66, § 1, eerste lid is van toepassing met ingang vanaf 01.01.2010 (art. 117, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009
Art. 66bis. De beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die anders dan met een in artikel 66, § 5, vermeld voertuig wordt gedaan, worden, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair bepaald op 0,15 EUR per afgelegde kilometer zonder dat de in aanmerking genomen afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling hoger dan 25 kilometer mag zijn. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de grens van 25 kilometer verhogen. In afwijking van het eerste lid worden beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die per fiets wordt gedaan, bij gebrek aan bewijzen, forfaitair bepaald op 0,22 EUR (basisbedrag 0,145 EUR) per afgelegde kilometer. Art. 66bis, lid 3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 27, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 43/1 KB/WIB 92
B. Economische vrijstellingen 1°. Uitvoer – Integrale kwaliteitszorg Opschrift vervangen W. 24.07.2008, art. 2, BS 07.08.2008
Art. 67. § 1. Winst wordt vrijgesteld tot een bedrag van 15.220 EUR (basisbedrag 10.000 EUR) per bijkomende aangeworven personeelseenheid die in België voltijds in een onderneming wordt tewerkgesteld voor: 1° […] 2° […]; 3° een betrekking van diensthoofd voor de uitvoer; 4° een betrekking van diensthoofd van de afdeling Integrale kwaliteitszorg. § 2. Winst wordt eveneens vrijgesteld tot een bedrag van 15.220 EUR (basisbedrag 10.000 EUR) in geval van tewerkstelling voor een in § 1, 3° en 4°, vermelde be15 juli 2014
trekking van een personeelslid dat reeds voltijds de betrekking van diensthoofd in de onderneming uitoefende, op voorwaarde dat die onderneming zich ertoe verplicht uiterlijk binnen dertig dagen die volgen op de nieuwe tewerkstelling van het personeelslid, een nieuwe voltijdse werknemer aan te werven om de vrijgekomen betrekking in te nemen. § 3. […] § 4. Wanneer een personeelslid niet meer voor het in § 1. bepaalde doel wordt tewerkgesteld, wordt het totale bedrag van de voorheen vrijgestelde winst verminderd ten belope van het vrijgestelde bedrag waarop deze persoon oorspronkelijk recht heeft gegeven. In dat geval wordt de winst of het verlies van het belastbare tijdperk waarin het personeel niet meer wordt tewerkgesteld, naar gelang van het geval, vermeerderd of verminderd met dat bedrag. § 5. De Koning regelt de wijze van uitvoering van dit artikel. § 6. Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning de in §§ 1 en 2 vermelde bedragen verhogen. Art. 67, § 1, 2° en het opschrift zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 2 en 3, W. 24.07.2008) BS 07.08.2008 Art. 67, § 1, 1°, § 3, § 5 en § 6 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 28, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Elke wijziging die vanaf 17.10.2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in art. 32, lid 1, W. 27.12.2006 (BS 28.12.2006) vermelde bepalingen.] Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 67 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 1, KB 22.12.1995 art. 2, W. 27.10.1997 art. 3, W. 27.10.1997) BS 19.01.1996 Art. 67 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 44, 45, 46 KB/WIB 92
1°bis. Stage in de onderneming Art. 67bis. De winst en baten worden vrijgesteld [en belope van 40 pct.] van de bezoldigingen die krachtens artikel 52, 3°, als beroepskosten worden afgetrokken en die worden betaald of toegekend aan de werknemers waarvoor de werkgever, die de genoemde kosten draagt, een stagebonus verkrijgt als bedoeld in artikel 58 van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Gewijzigd door art. 49 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Art. 67bis is van toepassing op de kosten die worden gedragen vanaf 01.01.2006 (art. 92, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Zie ook: art. 46bis KB/WIB 92
1°ter. Bijkomend personeel Art. 67ter. § 1. Winst en baten van belastingplichtigen die op 31 december 1997 of aan het einde van het
mijnwetboek.be
65
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 66 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
jaar waarin de uitoefening van hun beroep is aangevangen, als die op een latere datum is begonnen, minder dan elf werknemers, in de zin van artikel 30, 1°, tewerkstellen, worden vrijgesteld tot een bedrag gelijk aan 5.660 EUR (basisbedrag 3.720 EUR) per in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheid, waarvan het bruto dag- of uurloon niet hoger is dan 90,32 of 11,88 EUR. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, dit bedrag van het bruto dag- of uurloon verhogen tot 100 of 13 EUR. § 2. Het aantal in België bijkomend tewerkgestelde personeelseenheden wordt vastgesteld door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige tijdens het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar of, voor natuurlijke personen die niet per kalenderjaar boekhouden en hun boekjaar vóór 31 december afsluiten, door het gemiddeld personeelsbestand van de belastingplichtige van het voorlaatste kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, te vergelijken met dat van het voorgaande kalenderjaar. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met de personeelsaangroei die het gevolg is van een overname van werknemers welke reeds vóór 1 januari 1998 waren aangeworven, ofwel door een onderneming waarmede de belastingplichtige zich rechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, ofwel door een belastingplichtige waarvan hij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in § 5. § 3. Indien het gemiddeld personeelsbestand tijdens het jaar volgend op de vrijstelling is verminderd ten opzichte van het jaar van vrijstelling, wordt het totaal bedrag van de voordien krachtens § 1 vrijgestelde winst of baten echter verminderd met 5.660 EUR (basisbedrag 3.720 EUR) per afgevloeid personeelslid; de voordien vrijgestelde winst of baten worden in dat geval als winst of baten van het volgende belastbare tijdperk beschouwd. Het eerste lid vindt geen toepassing indien en in de mate dat de betrokkene aantoont dat de bijkomende tewerkstelling het erop volgende jaar behouden is gebleven bij de werkgever die zijn personeel heeft overgenomen in omstandigheden bedoeld in § 2, tweede lid. § 4. Dit artikel is niet van toepassing wanneer de belastingplichtige voor dezelfde bijkomende personeelseenheden de toepassing heeft gevraagd van artikel 67. § 5. Ten aanzien van de belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de artikelen 46 en 211, blijven de bepalingen van dit artikel van toepassing alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden. Art. 67ter is van toepassing met ingang van 01.01.2008 (art. 61, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008
66
[1°quarter. Sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut] Ingevoegd door art. 101 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014
[Art. 67quater. Winsten en baten worden van belasting vrijgesteld tot beloop van een bepaald bedrag aan bezoldigingen toegekend aan werknemers die bij de betrokken belastingplichtige minimaal 5 dienstjaren hebben na 1 januari 2014. Het vrij te stellen bedrag van de winsten of baten bedraagt 3 weken bezoldiging per begonnen dienstjaar vanaf het 6de dienstjaar na 1 januari 2014. Vanaf het 21ste dienstjaar na 1 januari 2014 bedraagt de belastingvrijstelling 1 week bezoldiging per bijkomend begonnen dienstjaar. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, een maximumbedrag invoeren met betrekking tot de bezoldiging als beoogd in § 2 waarop de vrijstelling wordt berekend. Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit lid genomen besluiten. Wanneer de betrokken werknemer de onderneming verlaat, moet het totale voor deze werknemer reeds vrijgestelde bedrag worden opgenomen in de winsten en baten van het belastbaar tijdperk waarin de tewerkstelling een einde neemt. Ten aanzien van de belastingplichtigen betrokken bij verrichtingen als bedoeld in de artikelen 46 en 211, blijven de bepalingen van dit artikel van toepassing alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden. De Koning regelt de wijze van uitvoering van dit artikel.] Ingevoegd door art. 102 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014
2°. Investeringsaftrek Art. 68. Winst en baten worden vrijgesteld tot een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiële vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Deze vrijstelling wordt "investeringsaftrek" genoemd. Art. 68 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 20, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 69. § 1. De investeringsaftrek komt in mindering van de winst of de baten van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht en wordt als volgt bepaald: 1° als basispercentage van de aftrek geldt de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 67 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 pct. bedraagt, en verhoogd met 1,5 percentpunten, maar het aldus verkregen percentage mag niet minder dan 3,5 pct. noch meer dan 10,5 pct. bedragen; 2° het basispercentage wordt verhoogd met 10 percentpunten met betrekking tot: a) de octrooien; b) de vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en toekomstgerichte technologieën die geen effect hebben op het leefmilieu of die beogen het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk te beperken; c) de vaste activa die dienen voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en, in het bijzonder, voor de terugwinning van energie in de industrie; d) een rookafzuigsysteem of een verluchtingssysteem die wordt geïnstalleerd in de rookkamer van een horeca-inrichting; e) wat de investeringen gedaan in de jaren 2010 tot 2012 betreft, de oplaadstations voor elektrische voertuigen; 3° het basispercentage wordt verhoogd met 17 percentpunten met betrekking tot de materiële vaste activa die dienen voor de beveiliging van de beroepslokalen en hun inhoud en van de in artikel 44bis, § 1, derde lid, bedoelde bedrijfsvoertuigen. Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan de Koning bij een in Ministerraad overlegd besluit het basispercentage verhogen. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het tweede lid genomen besluiten. Voor de toepassing van het eerste lid, 2°, d, wordt verstaan onder horeca-inrichting: elke voor het publiek toegankelijke plaats of lokaal, ongeacht de toegangsvoorwaarden, waar de belangrijkste en permanente activiteit bestaat uit het voorbereiden en/of aanbieden van maaltijden en/of dranken voor consumptie, al dan niet ter plaatse, en dit zelfs kosteloos. § 2. In afwijking van § 1, eerste lid, 1°, is de investeringsaftrek gelijk aan 3%, wanneer het gaat om materiele vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van het produktieproces van herbruikbare verpakkingen van dranken en nijverheidsprodukten, zoals vermeld in boek III "Milieutaksen" van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur. Dit percentage is eveneens van toepassing op de materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van de terugname in de verkooppunten, de tussentijdse stockage, de verzending naar de afvul15 juli 2014
ler of een distributiecentrale met het oog op de verdere sortering en reiniging en de sortering en reiniging met het oog op de terugzending naar de respectievelijke afvullers van de in eerste lid vermelde herbruikbare verpakkingen. De Koning bepaalt de wijze waarop de in het eerste en tweede lid vermelde investeringsaftrek moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op de aftrek en Hij bepaalt wat onder produktieproces moet worden verstaan. Art. 69, § 1, lid 1, 2°, e) is van toepassing op de investeringen gedaan in de jaren 2010 en 2012 (art. 118, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 en (art. 4, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 69, § 1, lid 1, 3° is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan aanslagjaar 2010 of een later aanslagjaar (art. 11, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 69. § 1, lid 1, 3° heeft uitwerking op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan aanslagjaar 2009 of een later aanslagjaar (art. 47 W. 06.05.2009) BS 19.05.2009 Art. 69, § 1, eerste lid, 3° is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan aanslagjaar 2008 of een later aanslagjaar (art. 2, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 69, § 1 is van toepassing op de investeringen gedaan vanaf 01.01.2006 (art. 2, W. 07.12.2006) BS 22.12.2006 Art. 69, § 1, eerste lid, 2° en 3° is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan het aanslagjaar 2006 of aan een later aanslagjaar (art. 372, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 – erratum BS 18.01.2005. Elke wijziging die vanaf 18.10.2004 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 69, § 1, eerste lid, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 106, W. 08.04.2003) BS17.04.2003. Elke wijziging die vanaf 29.01.2003 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 69 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993, in zover de vaste activa vanaf 01.01.1992 zijn verkregen of tot stand gebracht (art. 11, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 69 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 20, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 47, 47bis, 48, 49, 49/1, 49bis KB/WIB 92
Art. 70. Belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht minder dan 20 werknemers tewerkstellen, kunnen desgewenst de investeringsaftrek over de afschrijvingsperiode van die activa spreiden; in dat geval wordt de aftrek eenvormig bepaald op het basispercentage verhoogd met 7 percentpunten en wordt hij berekend op de afschrijvingen die voor elk belastbaar tijdperk van die periode worden aangenomen. In afwijking van het eerste lid wordt de aftrek eenvormig bepaald op een basispercentage verhoogd met 17 percentpunten, wanneer de over de afschrijvingsperiode van de activa te spreiden investeringsaftrek betrekking heeft op vaste activa die worden gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van
mijnwetboek.be
67
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 68 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
nieuwe produkten en toekomstgerichte technologieën die geen effect op het leefmilieu hebben of die het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk proberen te beperken. In dit geval mag de gespreide investeringsaftrek bovendien worden toegepast door belastingplichtigen die op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarin de activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht 20 of meer werknemers tewerkstellen. Art. 70, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 3, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 70 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 71. Indien bij de overdracht of bij de buitengebruikstelling van een vast activum het totaal van de overeenkomstig artikel 70 verrichte aftrekken lager is dan de aftrek die had kunnen worden toegepast overeenkomstig artikel 69, wordt een aanvullende aftrek tot het bedrag van dat verschil verleend. Art. 71 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 14, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
Art. 72. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst of baten oplevert om de investeringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst of baten van de volgende belastbare tijdperken. De aftrek van de overgedragen vrijstelling op de winst of baten van elk van de volgende belastbare tijdperken mag in geen geval per belastbaar tijdperk meer bedragen dan 943.760 EUR (basisbedrag 620.000 EUR) of, wanneer het totale bedrag van de overgedragen vrijstelling op het einde van het vorig belastbare tijdperk 3.775.060 EUR (basisbedrag 2.480.000 EUR) overtreft, 25 pct. van dat totale bedrag. Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 72 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 73. De investeringsaftrek komt niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden op de vaste activa waarvoor hij is verleend. Art. 73 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 74. Geen investeringsaftrek wordt verleend wanneer de winst of de baten worden bepaald volgens forfaitaire grondslagen van aanslagen waarin de afschrijvingen forfaitair zijn opgenomen, behalve indien het vaste activa betreft als vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, waarvoor van overheidswege geen financiële steun tot aanmoediging van energiebesparing is verleend. Art. 74 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 4, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 74 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
68
Art. 75. De investeringsaftrek is evenmin van toepassing op: 1° vaste activa die niet uitsluitend voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt; 2° vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met het doel het recht van gebruik ervan bij leasingcontract of bij overeenkomst van erfpacht of opstal, of enig gelijkaardig onroerend recht aan een derde over te dragen, ingeval die vaste activa kunnen worden afgeschreven door de onderneming die het recht heeft verkregen; 3° [vaste activa indien het recht van gebruik ervan anders dan op de wijze als vermeld sub 2° is overgedragen aan een andere belastingplichtige, tenzij de overdracht gebeurt aan een natuurlijke persoon of aan een vennootschap, die zelf aan de voorwaarden, criteria en grenzen voor de toepassing van de investeringsaftrek tegen eenzelfde of een hoger percentage voldoet, die de vaste activa in België gebruikt voor het behalen van winst of baten en die het recht van gebruik daarvan geheel noch gedeeltelijk aan een derde overdraagt;] 4° vaste activa die niet afschrijfbaar zijn en vaste activa waarvan de afschrijving over minder dan 3 belastbare tijdperken is gespreid; 5° personenauto's en auto's voor dubbel gebruik zoals deze omschreven zijn in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, daaronder niet begrepen: a) voertuigen die uitsluitend gebruikt worden voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen vrijgesteld zijn; b) voertuigen die in erkende autorijscholen uitsluitend worden gebruikt voor praktisch onderricht en daartoe speciaal zijn uitgerust; 6° bij de aankoopprijs komende kosten en onrechtstreekse produktiekosten wanneer die kosten niet samen met de vaste activa waarop zij betrekking hebben worden afgeschreven. Gewijzigd door art. 42, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013, in zover de vaste activa vanaf 01.01.2012 zijn verkregen of tot stand gebracht (art. 59) Art. 75, 5° is van toepassing op voertuigen verkregen vanaf 01.01.2006 (art. 106, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 75, 3° is van toepassing op vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht met ingang van 01.01.1992 (art. 12, W. 28.07.1992 art. 3, W. 28.12.1992) BS 31.07.1992
Art. 76. De uitsluiting ingevolge artikel 75, 3°, is niet van toepassing op audiovisuele werken waarvan de distributierechten, met uitsluiting van alle andere rechten, tijdelijk worden overgedragen aan derden voor het uitzenden van deze werken in het buitenland. Onder de in het vorige lid vermelde audiovisuele werken worden verstaan werken die als Belgisch worden erkend en voldoen aan de vereisten gesteld bij artikel 3 van het koninklijk besluit van 23 oktober 1963 tot hulpverlening aan de Belgische filmnijverheid en waarvan de rechten door hun eigenaar voor het uitoefenen
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 69 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
van zijn beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt en die beantwoorden aan de volgende criteria: - een dramatische film, fictie- of animatiefilm, of een documentaire filmcreatie zijn, met uitsluiting van filmjournaals en reclamefilms; - ten minste 60 minuten duren in een enkele projectie of door de samenvoeging van de projectietijden van een reeks episodes die samen een homogeen werk vormen. Art. 76 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 20, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 77. De Koning bepaalt de wijze waarop de investeringsaftrek moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de octrooien en de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op de verhoogde aftrek ingevolge artikel 69, § 1, eerste lid, 2° en 3°. Art. 77 is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan aanslagjaar 2006 of aan een later aanslagjaar (art. 3, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 77 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 5, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 77 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 6, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 Art. 77 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 42ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 6, 7, 8, 9, 10, 47, 47bis, 48, 49, 49/1, 49bis KB/WIB 92
C. Beroepsverliezen Art. 78. Vorige beroepsverliezen worden achtereenvolgens van de beroepsinkomsten van elk volgend belastbare tijdperk afgetrokken. Art. 78 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 43, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 79. Beroepsverliezen worden niet afgetrokken van het gedeelte van de winst of de baten dat voortkomt uit abnormale of goedgunstige voordelen die de belastingplichtige, in welke vorm of door welk middel ook, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen uit een onderneming ten aanzien waarvan hij zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enige band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt. Art. 79 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 53, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 80. Beroepsverliezen van burgerlijke vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid als vermeld in artikel 29, met uitzondering van de Europese economische samenwerkingsverbanden en de economische samenwerkingsverbanden, worden niet afgetrokken van de beroepsinkomsten van de vennoten of leden van die vennootschappen en verenigingen, tenzij en in zover die vennoten of leden winst of baten hebben en de daarop aan te rekenen beroepsverliezen uit een beroepswerkzaamheid van dezelfde aard voortspruiten of tenzij de vennoten of leden bewijzen dat die beroepsverliezen voortspruiten uit verrichtin15 juli 2014
gen die beantwoorden aan rechtmatige financiële of economische behoeften. Art. 80 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 6, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 80 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 53, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
D. Aftrekken van het totale beroepsinkomen Art. 81-85. [...] Opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 80, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Onderafdeling IV. Toekenning en toerekening van een deel van de beroepsinkomsten aan de echtgenoot Art. 86. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd ten laste van twee echtgenoten, mag een deel van de winst of de baten van de activiteit van een van hen, als meewerkinkomen worden toegekend aan de niet in artikel 33, eerste lid, bedoelde echtgenoot die de andere echtgenoot in het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid werkelijk helpt, voor zover de meewerkende echtgenoot uit hoofde van een afzonderlijke werkzaamheid tijdens het belastbare tijdperk zelf niet meer dan 13.240 EUR (basisbedrag 8.700 EUR) aan beroepsinkomsten heeft verkregen. Dat deel moet overeenstemmen met de normale bezoldiging van de prestaties van de meewerkende echtgenoot, doch mag niet hoger zijn dan 30 pct. van de inkomsten van de beroepswerkzaamheid die met de hulp van de echtgenoot wordt uitgeoefend, behoudens indien de prestaties van de meewerkende echtgenoot hem kennelijk recht geven op een groter deel. Art. 86, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 10, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 34, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 86, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 22, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 86, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 12, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 86 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 63, WIB art. 3, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 [In afwijking van de artikelen 15 tot 35 van de Programmawet dd. 24.12.2002 (BS 31.12.2002) blijft, voor elk van de aanslagjaren 2004 tot 2006, artikel 86 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van toepassing op de meewerkende echtgenoten: - die tijdens het belastbaar tijdperk geen beroepsactiviteit hebben uitgeoefend waardoor zij eigen rechten openen op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering binnen het raam van de sociale zekerheid hebben genoten die voor hen dergelijke eigen rechten opent - en die zich tijdens hetzelfde belastbaar tijdperk niet vrijwillig hebben onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandige overeenkomstig artikel 7bis, § 2, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27.07.1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. In afwijking van de artikelen 15 tot 35 van de Programmawet dd. 24.12.2002 (BS 31.12.2002) blijft artikel 86 van het Wetboek van
mijnwetboek.be
69
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 70 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB de inkomstenbelastingen 1992 van toepassing op de meewerkende echtgenoten: - die geboren zijn voor 1.01.1956; – en die, tijdens het belastbaar tijdperk, geen beroepsactiviteit hebben uitgeoefend, waardoor zij eigen rechten openen op uitkeringen in een verplichte regeling voor pensioenen, kinderbijslagen en ziekte- en invaliditeitsverzekering die minstens gelijkwaardig zijn aan die van het sociaal statuut van zelfstandigen, noch een uitkering binnen het raam van de sociale zekerheid hebben ontvangen die voor hen dergelijke eigen rechten openen - en die zich tijdens hetzelfde belastbaar tijdperk niet vrijwillig hebben onderworpen aan het sociaal statuut der zelfstandige overeenkomstig artikel 7bis, § 3, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27.07.1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen.]
Art. 88 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 4, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 87. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en slechts één van de echtgenoten beroepsinkomsten heeft verkregen, wordt een deel daarvan toegerekend aan de andere echtgenoot, [behalve wanneer daardoor de belasting Staat verhoogd met de belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, voor beide echtgenoten samen genomen wordt verhoogd]. Dat deel bedraagt 30 pct. van die inkomsten, doch mag niet hoger zijn dan 10.200 EUR (basisbedrag 6.700 EUR).
Art. 89, laatste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 13, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 89 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 5, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Gewijzigd door art. 17 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 87, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 11, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 87, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 11, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 87 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 4, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 88. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en de beroepsinkomsten van één echtgenoot minder bedragen dan 30 pct. van het totale bedrag van de beroepsinkomsten van beide echtgenoten, wordt hem van de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot een zodanig deel toegerekend dat de som van zijn eigen beroepsinkomsten en het toegerekend deel 30 pct. van dat totale bedrag bereikt, doch niet hoger is dan 10.200 EUR (basisbedrag 6.700 EUR). [Deze bepaling wordt niet toegepast wanneer daardoor de belasting Staat verhoogd met de belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, voor beide echtgenoten samengenomen wordt verhoogd.] Gewijzigd door art. 18 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 88, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 12, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 88, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 12, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 70
Art. 89. Voor het toekennen en het toerekenen van een deel van de beroepsinkomsten aan de echtgenoot, worden de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast buiten beschouwing gelaten. Wanneer de beroepsinkomsten van een van de echtgenoten vallen onder twee of meer in artikel 23 bedoelde categorieën en een deel van die beroepsinkomsten wordt toegekend of toegerekend aan de andere echtgenoot, wordt dat deel evenredig samengesteld uit beroepsinkomsten van dezelfde categorieën.
Afdeling V. Diverse inkomsten Onderafdeling I. Bepaling Art. 90. Diverse inkomsten zijn: 1° onverminderd het bepaalde in 8° […] en 10°, winst of baten, hoe ook genaamd, die zelfs occasioneel of toevallig, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, voortkomen uit enige prestatie, verrichting of speculatie of uit diensten bewezen aan derden, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privé-vermogen bestaande uit onroerende goederen, portefeuillewaarden en roerende voorwerpen; 2° prijzen en gedurende twee jaar ontvangen subsidies, voor de schijf boven 3.810 EUR (basisbedrag 2.500 EUR), en andere subsidies, renten of pensioenen die door Belgische of vreemde openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken zijn toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. De Koning stelt, bij een in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de prijzen en subsidies vrij die zijn toegekend door de instellingen die Hij erkent; 3° onderhoudsuitkeringen die aan de belastingplichtige regelmatig zijn toegekend door personen van wier gezin hij geen deel uitmaakt, wanneer ze worden toegekend ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek [of van een gelijkaardige wettelijke verplichting in een buitenlandse wetgeving, alsmede] kapitalen die zulke uitkeringen vervangen; 4° uitkeringen of aanvullende uitkeringen als vermeld onder 3° die, ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; 5° [inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 71 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
a) hetzij uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen; b) hetzij uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen; c) hetzij uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is te gebruiken om er zenden ontvangstapparaten te installeren door de operatoren van de mobiele telefonie;] 6° loten van effecten van leningen, met uitzondering van de loten die van elke Belgische zakelijke en personele belasting of van elke belasting zijn vrijgesteld; 7° opbrengsten uit de verhuring van jacht, vis- en vogelvangstrecht; 8° meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op andere zakelijke rechten dan een recht van erfpacht of van opstal of dan een gelijkaardig onroerend recht met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt, ingeval: a) die goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en zijn vervreemd binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte waarbij de verkrijging is vastgesteld of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen; b) die goederen bij schenking onder levenden zijn verkregen en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen acht jaar na de datum van de authentieke akte van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker of, bij gebrek aan authentieke akte, na de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging onder bezwarende titel door de schenker is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen; 9° meerwaarden op aandelen die: - ofwel, zijn verwezenlijkt naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, daaronder niet begrepen normale verrichtingen van beheer van een privévermogen; - ofwel, rechten in een binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen en die naar aanleiding van de overdracht onder bezwarende titel van die aandelen aan een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid zijn verwezenlijkt, indien de overdrager, of zijn rechtsvoorganger ingeval de aandelen niet onder bezwarende titel zijn verkregen, op enig tijdstip in de loop van vijf jaar vóór de overdracht, alleen of samen met zijn echtgenoot of zijn afstammelingen, zijn ascendenten, zijn zijverwanten tot en met de tweede
15 juli 2014
graad en die van zijn echtgenoot, middellijk of onmiddellijk meer dan 25 pct. heeft bezeten van de rechten in de vennootschap waarvan de aandelen worden overgedragen; 10° meerwaarden die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel zijn verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, met uitzondering van het recht van erfpacht, het recht van opstal of een gelijkaardig onroerend recht, ingeval: a) die gebouwde onroerende goederen onder bezwarende titel zijn verkregen en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging zijn vervreemd; b) die gebouwde onroerende goederen zijn verkregen bij schenking onder levenden en zijn vervreemd binnen drie jaar na de akte van schenking en binnen vijf jaar na de datum van verkrijging onder bezwarende titel door de schenker; c) de belastingplichtige een gebouw heeft opgetrokken op een ongebouwd onroerend goed dat hij onder bezwarende titel of bij schenking onder levenden heeft verkregen, voor zover de bouwwerken een aanvang hebben genomen binnen de vijf jaar na de verkrijging van de grond onder bezwarende titel door de belastingplichtige of door de schenker en het geheel binnen de vijf jaar na de datum van de eerste ingebruikname of verhuring van het gebouw werd vervreemd. Onder datum van verkrijging of vervreemding moet worden verstaan: de datum van de authentieke akte van verkrijging of van vervreemding; of, bij gebrek aan authentieke akte, de datum waarop enigerlei andere akte of geschrift waarbij de verkrijging of de vervreemding is vastgesteld, aan de registratieformaliteit is onderworpen. 11° de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreffende financiële instrumenten die het voorwerp uitmaken van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van een lening. 12° persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een universiteit, een hogeschool, het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche Scientifique – FFWO/FFRS, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen – FWO – Fonds de la Recherche Scientifique – FNRS-FRS-FNRS of een overeenkomstig artikel 275/3, § 1, tweede lid, erkende wetenschappelijke instelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of wetenschappelijke instelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder "onderzoeker" wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 275/3, § 1, eerste en tweede lid, en die – alleen of binnen een ploeg – onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende wetenschappelijke instelling, alsmede de docenten. Onder "uitvindingen" wordt verstaan octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproduc-
mijnwetboek.be
71
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 72 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
ten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend. Gewijzigd door art. 4 en 5 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); 3° in werking vanaf het aanslagjaar 2013 en 5° van toepassing op de inkomsten verkregen vanaf 01.01.2012 (art. 39) Art. 90, 1° en 9° van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 6, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Zie ook: art. 53 KB/WIB 92
Art. 91. In afwijking van artikel 90, 10°, is artikel 90, 8°, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt op gronden waarop gebouwen zijn opgetrokken waarvan de verkoopwaarde lager is dan 30 pct. van de verkoopprijs van het geheel. Art. 91 is van toepassing met ingang van 01.01.1997 (art. 14, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 91 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 67bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 92. [...] Art. 92 wordt opgeheven met ingang van 01.01.1997 (art. 15, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 92 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 67bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 93. In afwijking van artikel 90, 8°, zijn niet belastbaar, de meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van: 1° ruilingen bij vrijwillige of wettelijke ruilverkaveling van landeigendommen die kosteloos aan de registratieformaliteit zijn onderworpen; 2° ruilingen van ongebouwde landeigendommen die ingevolge artikel 72 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten van het evenredig recht zijn vrijgesteld; 3° een overdracht onder bezwarende titel van goederen die toebehoren: a) aan al dan niet ontvoogde minderjarigen [ingeval een gerechtelijke instantie] daartoe machtiging heeft gegeven; b) [aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X van het Gerechtelijk Wetboek, krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter;]; 4° onteigeningen of overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, wanneer die overdrachten overeenkomstig artikel 161 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten kosteloos aan de registratieformaliteit zijn onderworpen. Art. 93, 3° is van toepassing vanaf 01.06.2014 (art. 211, W. 17.03.2013 (BS 14.06.2013) (art. 233)
Art. 93bis. In afwijking van artikel 90, 10°, zijn niet belastbaar, de meerwaarden vastgesteld ter gelegenheid van: 1° [een overdracht onder bezwarende titel van de woning die gedurende een ononderbroken periode van ten minste 12 maanden die de maand van de vervreemding voorafgaat, de eigen woning is geweest van de belastingplichtige. Evenwel mag tussen de periode van ten minste 12 maanden en de maand van vervreemding nog 72
een periode van maximaal 6 maanden liggen, gedurende dewelke de woning niet in gebruik mag zijn genomen;] 2° een overdracht onder bezwarende titel van goederen die toebehoren: a) aan al dan niet ontvoogde minderjarigen ingeval een gerechtelijke instantie daartoe machtiging heeft gegeven; b) [aan personen aan wie een bewindvoerder is toegevoegd overeenkomstig de bepalingen van het vierde deel, boek IV, hoofdstuk X van het Gerechtelijk Wetboek, krachtens een bijzondere machtiging van de vrederechter;] 3° onteigeningen of overdrachten in der minne van onroerende goederen ten algemenen nutte, wanneer die overdrachten overeenkomstig artikel 161 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten kosteloos aan de registratieformaliteit zijn onderworpen. Gewijzigd door art. 19 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Artikel 93bis gewijzigd bij art. 212, 1° en 2° W. 17.03.2013 (BS 14.06.2013 (ed. 2)), met ingang van 01.09.2014 (art. 233, zelf vervangen bij art. 22 W. 12.05.2014 (BS 19.05.2014)
Art. 94. Wanneer in het tijdvak van 12 maanden die voorafgaan aan de verwerving van de aandelen door een in artikel 227, 2° of 3°, vermelde rechtspersoon waarvan de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer niet in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is gevestigd of die volgens de fiscale wetgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, niet wordt geacht fiscaal in die Staat te zijn gevestigd zonder volgens een met een derde staat gesloten verdrag inzake dubbele belastingheffing te worden geacht fiscaal buiten de Europese Economische Ruimte te zijn gevestigd, één of meer overdrachten tussen andere belastingplichtigen hebben plaatsgevonden, zijn de in artikel 90, 9°, tweede streepje, bedoelde meerwaarden die bij iedere overdracht in dat tijdvak zijn verwezenlijkt, belastbaar indien bij de eerste overdrager was voldaan aan de voorwaarde met betrekking tot de belangrijkheid van de maatschappelijke rechten in de vennootschap waarvan de aandelen vervreemd zijn geweest. Art. 94 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 7, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 94 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 67ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 95. Niettegenstaande het bepaalde in artikel 90, 9°, worden de meerwaarden op aandelen in binnenlandse vennootschappen of in intra-Europese vennootschappen, in de mate dat ze worden gerealiseerd naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, een aanneming van een andere rechtsvorm of de inbreng van deze aandelen in een binnenlandse vennootschap of een intraEuropese vennootschap, tijdelijk vrijgesteld, op voorwaarde dat:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 73 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- de aandelen worden geruild voor nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap met eventueel een opleg in geld die niet meer bedraagt dan 10 pct. van de nominale waarde, of bij gebreke aan nominale waarde, van de fractiewaarde van de nieuw uitgegeven aandelen; - en dat de inbrengverkrijgende vennootschap in het totaal meer dan 50 pct. van de stemmen verwerft in de vennootschap waarvan de aandelen worden ingebracht, of dat deze, indien zij reeds over een meerderheid van de stemmen beschikt, haar deelneming vergroot. De vrijstelling is slechts van toepassing indien de verrichting aan het bepaalde in artikel 183bis beantwoordt. Het behoud van de vrijstelling is afhankelijk van de voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting, volgend op deze waarin de verrichting heeft plaatsgevonden, het bewijs levert dat hij de ontvangen aandelen nog in zijn bezit heeft en dat ze niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een gehele of gedeeltelijke terugbetaling. De gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde is gelijk aan het verschil tussen de werkelijke waarde van de ontvangen aandelen en de aanschaffingswaarde van de oorspronkelijk gehouden aandelen. Ze wordt beschouwd als een belastbaar inkomen voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de voorwaarde van bezit niet langer vervuld is. Art. 95 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 8, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 95 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 67ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 96. Voor zover de in artikel 95 bedoelde tijdelijke vrijstelling van toepassing is, worden de artikelen 90, 9°, 94 en 95 toegepast op aandelen die naar aanleiding van een fusie, een splitsing, een met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting of een aanneming van een andere rechtsvorm, in ruil zijn ontvangen, alsof de ruiling niet had plaatsgevonden. In dit geval worden meerwaarden of minderwaarden op de in ruil ontvangen aandelen bepaald met inachtneming van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de omgeruilde aandelen, eventueel verhoogd met de belaste meerwaarden of verminderd met de aangenomen minderwaarden, zowel vóór als na de ruil. Voor de toepassing van artikel 90, 9°, worden de in ruil ontvangen aandelen geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen. In geval van een splitsing is de fiscale nettowaarde van de aandelen ontvangen vanwege elk van de verkrijgende vennootschappen proportioneel aan de werkelijke waarde van de inbrengen verkregen door de verkrijgende vennootschappen ten opzichte van de werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap. In geval van een met splitsing gelijkgestelde verrichting is het totaal van de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap, en van de ontvangen aandelen gelijk aan de fiscale nettowaarde van de aandelen van de gesplitste vennootschap onmiddellijk vóór de 15 juli 2014
gedeeltelijke splitsing. De fiscale nettowaarde van de in ruil ontvangen aandelen is evenredig met de werkelijke waarde van de inbreng in verhouding tot de totale werkelijke waarde van de gesplitste vennootschap voor de verrichting. Dienaangaande wordt de verrichting inzake een met splitsing gelijkgestelde verrichting, ten name van de aandeelhouder, gelijkgesteld met de omruiling van aandelen ingevolge splitsing. Art. 96 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 9, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 96 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 67ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling II. Vaststelling van het netto-inkomen Art. 97. § 1. De in artikel 90, 1°, vermelde inkomsten worden naar het netto bedrag ervan in aanmerking genomen, dit is het bruto bedrag verminderd met de kosten waarvan de belastingplichtige het bewijs levert dat zij tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden. § 2. Voor zover de in artikel 38, § 4, gestelde voorwaarden die van overeenkomstige toepassing zijn, worden nageleefd, wordt geen rekening gehouden met de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties en/of het produceren van artistieke werken voor rekening van een opdrachtgever voor een maximumbedrag van 2.444,21 EUR (basisbedrag 2.000 EUR) per kalenderjaar. Art. 97 is van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 01.01.2007 (art. 3, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 97 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 68, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 98. De in artikel 90, 2°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing.[…] De in artikel 90, 5° tot 7° en 11°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de roerende voorheffing. Gewijzigd door art. 6 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 98, lid 2 is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 40, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 98 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 4, W. 27.10.1997) BS 02.12.1997 Art. 98 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 69, WIB art. 15, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 99. De in artikel 90, 3° en 4°, vermelde uitkeringen of kapitalen worden in aanmerking genomen tot 80 pct. van het aan de verkrijger betaalde of toegekende bedrag. Art. 99 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 69, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
73
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 74 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 100. De in artikel 90, 5°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen: 1° met betrekking tot de onderverhuring of de overdracht van huur van onroerende goederen, naar het verschil tussen de volgende twee grootheden: a) het totale bedrag van de door de huurder of overdrager verkregen huurprijs en andere huurvoordelen en van de huurwaarde van de lokalen die hij zelf betrekt; b) het totale bedrag van de door de huurder of overdrager betaalde huurprijs en huurlasten en van de kosten die hij verantwoordt in het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; 2° met betrekking tot de concessie van het recht om plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen [of de concessie van het recht om apparatuur bestemd voor de verspreiding van de mobiele telefonie te plaatsen] , naar het verschil tussen de volgende twee grootheden: a) het totale bedrag van de door de overdrager verkregen bedragen en voordelen; b) het totale bedrag van de kosten die de overdrager verantwoordt tijdens het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden; bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden die kosten forfaitair vastgesteld op 5 pct. van de verkregen bedragen en voordelen. In beide gevallen worden de voordelen die ineens worden verkregen of de kosten die ineens worden gedaan over de gehele duur van het huurcontract of van de concessie verdeeld. Gewijzigd door art. 7 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en van toepassing op de inkomsten verkregen vanaf 01.01.2012 (art. 39) Art. 100 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 69, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 101. § 1. De in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden worden in aanmerking genomen naar het verschil tussen de volgende twee grootheden: 1° de prijs waartegen het goed is overgedragen of, indien die hoger is, de verkoopwaarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, met dien verstande dat die prijs of verkoopwaarde in voorkomend geval wordt verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt te hebben gedaan of gedragen voor de vervreemding van het goed; 2° de prijs waartegen het goed onder bezwarende titel is verkregen door de belastingplichtige of de schenker, naargelang het goed is vervreemd in de omstandigheden als omschreven in artikel 90, 8°, a of b, of, indien die hoger is, de verkoopwaarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, met dien verstande dat de verkrijgingsprijs: a) wordt vermeerderd met de kosten van verkrijging of overgang en de uitgaven die bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens op 25 pct. van de verkrijgingsprijs worden bepaald en de aldus vermeerderde prijs wordt verhoogd met 5 pct. voor elk jaar dat is verlopen tussen de data waarop het goed respectievelijk is verkregen en de vervreemding ervan is vastgesteld; b) in voorkomend geval wordt verminderd met de vergoeding verkregen ter uitvoering van de wetgeving 74
houdende organisatie van de ruimtelijke ordening en van de stedenbouw. § 2. De in artikel 90, 10°, vermelde meerwaarden worden in aanmerking genomen naar het verschil tussen de volgende twee grootheden: 1° de prijs waartegen het goed is overgedragen of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend, met dien verstande dat die prijs of die waarde in voorkomend geval wordt verminderd met de kosten die de belastingplichtige verantwoordt te hebben gedaan of gedragen voor de vervreemding van het goed; 2° de verkrijgingsprijs van het goed, vermeerderd met 25 pct., of met de werkelijk gedragen kosten van verkrijging of van overgang wanneer deze meer bedragen dan 25 pct., met dien verstande dat onder verkrijgingsprijs moet worden verstaan: a) voor de toepassing van artikel 90, 10°, eerste lid, a: de prijs waarvoor het goed door de belastingplichtige werd verkregen, of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend; b) voor de toepassing van artikel 90, 10°, eerste lid, b: de prijs waarvoor het goed door de schenker werd verkregen, of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend; c) voor de toepassing van artikel 90, 10°, eerste lid, c: de prijs waarvoor de grond door de belastingplichtige of door de schenker onder bezwarende titel werd verkregen, of, indien die hoger is, de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, vermeerderd met de prijs van het door de belastingplichtige opgetrokken gebouw die tot maatstaf van heffing van de BTW heeft gediend. De aldus vermeerderde verkrijgingsprijs wordt verhoogd met 5 pct. voor elk jaar dat is verlopen tussen de datum van verkrijging en die van de vervreemding, met dien verstande dat in het geval vermeld in het eerste lid, c, de verhoging van 5 pct. van toepassing is, eensdeels, op de verkrijgingsprijs van de grond, per verlopen jaar tussen de datum van verkrijging van de grond onder bezwarende titel en de datum van vervreemding van het geheel, en, anderdeels, op de bouwprijs van het gebouw, per verlopen jaar tussen de datum van de eerste ingebruikname of verhuring van het gebouw, en de datum van de vervreemding van het geheel. De aldus vastgestelde verkrijgingsprijs wordt vervolgens: a) verhoogd met de kosten van werken, die door de eigenaar zijn gedragen en [die, in zoverre die werken aan het vervreemde gebouw zijn uitgevoerd tussen de datum van verkrijging, van eerste ingebruikname of van verhuring, en die van de vervreemding, aan hem zijn verstrekt en gefactureerd]; b) in voorkomend geval verminderd met de vergoedingen verkregen ingevolge schade aan het vervreemde gebouw.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 75 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 3. Voor zakelijke rechten met betrekking tot onroerende goederen, voor goederen die zijn verkregen of overgedragen tegen betaling van een lijfrente of van een tijdelijke rente, voor goederen die zijn ontvangen of overgedragen ingevolge ruiling, verdeling, inbreng in vennootschap, ontbinding van een vennootschap of een andere soortgelijke gebeurtenis, stelt de Koning met inachtneming van het bepaalde in de §§ 1 en 2 regels voor de vaststelling van de belastbare meerwaarden. Gewijzigd door art. 78 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en van toepassing op de werken die vanaf 01.01.2011 zijn uitgevoerd (art. 83) Zie ook: art. 54 KB/WIB 92
Art. 102. De in artikel 90, 9°, vermelde meerwaarden worden in aanmerking genomen naar het verschil tussen de in geld, in effecten of in enige andere vorm voor de overgedragen aandelen ontvangen prijs en de prijs waartegen de belastingplichtige of zijn rechtsvoorganger die aandelen onder bezwarende titel heeft verkregen; deze prijs wordt eventueel gerevaloriseerd overeenkomstig artikel 2, § 1, 7°. Art. 102 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 12, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 102 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 15, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 102 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 69ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 102bis. De in artikel 90, 12°, vermelde inkomsten worden in aanmerking genomen naar het aan de verkrijger werkelijk betaalde of toegekende bedrag, in voorkomend geval verhoogd met de bedrijfsvoorheffing en verminderd met 10% forfaitaire kosten. Art. 102bis. van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2009 worden betaald of toegekend (art. 159, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 102bis is van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 133, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007
Onderafdeling III. Aftrekbare verliezen Art. 103. § 1. Verliezen die in de vijf vorige belastbare tijdperken zijn geleden bij het verrichten van handelingen als vermeld in artikel 90, 1°, worden alleen van de inkomsten uit zulke handelingen afgetrokken. De verliezen worden achtereenvolgens afgetrokken van de inkomsten van elk volgende belastbare tijdperk. § 2. Het bepaalde in § 1 geldt eveneens voor verliezen die in de vijf vorige belastbare tijdperken zijn geleden naar aanleiding van verrichtingen als vermeld in artikel 90, 8°. § 3. Het bepaalde in § 1 geldt eveneens voor verliezen die in de vijf vorige belastbare tijdperken zijn geleden naar aanleiding van verrichtingen als vermeld in artikel 90, 10°. Art. 103, § 3 is van toepassing met ingang van 01.01.1997 (art. 18, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 103 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 70, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 15 juli 2014
Afdeling VI. Aftrekbare bestedingen A. Algemeen Art. 104. [De volgende bestedingen worden van het totale netto-inkomen afgetrokken, in zover zij in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald:] 1° 80 pct. van de onderhoudsuitkeringen die de belastingplichtige regelmatig heeft betaald aan personen die niet deel uitmaken van zijn gezin, wanneer ze zijn betaald ter uitvoering van een verplichting op grond van het Burgerlijk of het Gerechtelijk Wetboek of van een gelijkaardige wettelijke verplichting in een buitenlandse wetgeving, alsmede 80 pct. van de kapitalen die zulke uitkeringen vervangen; 2° 80 pct. van de uitkeringen of de aanvullende uitkeringen die de belastingplichtige verschuldigd is volgens de voorwaarden bepaald in 1°, doch die na het belastbare tijdperk waarop zij betrekking hebben betaald worden ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd. Evenwel zijn de uitkeringen betaald voor de kinderen voor welke voor een vorig aanslagjaar artikel 132bis werd toegepast, niet aftrekbaar. 3° […] 4° […] 4°bis […] 4°ter […] 5° […] 6° […] 7° […] 8° […] 9° […] 10° [...] 11° [...] Gewijzigd door art. 20 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 8 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 104, 1°, 2° en 7° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 (art. 277, 1°, 2° en 5°, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Zie ook: art. 55 KB/WIB 92
Art. 105. [Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de aftrekken bedoeld in artikel 104 als volgt aangerekend: 1° de uitgaven die door beide echtgenoten samen verschuldigd zijn, worden eerst evenredig aangerekend op de totale netto-inkomens van beide echtgenoten; 2° vervolgens worden de uitgaven die door één echtgenoot persoonlijk verschuldigd zijn, bij voorrang aangerekend op het totale netto-inkomen van die echtgenoot en het eventuele saldo wordt op het totale nettoinkomen van de andere echtgenoot aangerekend.] Vervangen door art. 12 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 9 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 105 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 2 W. 24.12.2008) BS 31.12.2008 Art. 105 is van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf
mijnwetboek.be
75
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 76 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB 01.01.2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet dd. 27.12.2004 is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 395, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 105, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 105 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 16, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 105 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 17, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 105 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 82, W. 28.12.1988) BS 31.12.1992 Art. 105 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 17, W. 07.12.1988 art. 17, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 106. De Koning bepaalt de wijze waarop de uitgaven van de verschillende inkomstencategorieën worden afgetrokken. Art. 106 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 71, WIB art. 72, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 56 KB/WIB 92
B. […] Opgeheven door art. 10 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
Art. 107-111. […] Opgeheven door art. 10, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013
C. […] Opgeheven door art. 11 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
Art. 112. […] Opgeheven door art. 11, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013
D. […] Opgeheven door art. 12 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
Art. 113-114. […] Opgeheven door art. 12, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013
E. […] Opgeheven door art. 22 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 115-116. […] Opgeheven door art. 22 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
F. Pensioensparen Art. 117-125. […] Opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 85, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 76
Afdeling VII. Gemeenschappelijke aanslag voor echtgenoten en wettelijke samenwonenden Het opschrift van Afdeling VII is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 18, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001
Art. 126. § 1. In geval van huwelijk of wettelijke samenwoning wordt een gemeenschappelijke aanslag op naam van de beide echtgenoten gevestigd. Deze gemeenschappelijke aanslag belet niet dat het belastbare inkomen van elke echtgenoot afzonderlijk wordt vastgesteld. § 2. In de volgende gevallen is § 1 niet van toepassing: 1° voor het jaar van het huwelijk of de verklaring van wettelijke samenwoning; 2° vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt; 3° voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de beëindiging van de wettelijke samenwoning; 4° wanneer een echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.200 EUR (basisbedrag 6.700 EUR) die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten. Voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, blijft § 1 echter van toepassing tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, worden de twee aanslagen op naam van beide echtgenoten ingekohierd. § 3. Voor het jaar van ontbinding van het huwelijk of wettelijke samenwoning door overlijden, kan de overlevende echtgenoot kiezen voor een aanslag gevestigd overeenkomstig de bepalingen van § 1. In dat geval wordt de aanslag gevestigd op naam van de overlevende en de overleden echtgenoot, vertegenwoordigd door de nalatenschap. Wanneer beide echtgenoten zijn overleden, kan de keuze bedoeld in het eerste lid, worden gemaakt door de erfgenamen of de algemene legatarissen of begiftigden. De aanslag wordt in dat geval gevestigd op naam van de beide overleden echtgenoten, vertegenwoordigd door de nalatenschap. § 4. Inkomsten van kinderen worden bij de inkomsten van hun ouders gevoegd zolang de ouders het wettelijk genot daarvan hebben. Art. 126, § 1, § 2 en § 3, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 19, B en C, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 126 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 19, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 126 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 73, WIB art. 2, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 127. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt bij de vaststelling van het to-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 77 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
tale netto-inkomen van elke belastingplichtige rekening gehouden met: 1° het deel van zijn beroepsinkomsten zoals bepaald na toepassing van de artikelen 86 tot 89; 2° de door hem behaalde of aan hem toegekende inkomsten vermeld in artikel 90, 1° tot 4° en 12°; 3° de niet in 1° en 2° vermelde inkomsten die eigen zijn op grond van het vermogensrecht; 4° 50 pct. van de totaliteit van alle andere inkomsten van beide belastingplichtigen. Art. 127, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 16, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 127 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 20, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 127 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 2, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 128. [...] Art. 128. is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 21, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 128, 3e lid is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 3, W. 04.05.1999) BS 04.06.1999 Art. 128 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 75, WIB art. 1, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 129. Wanneer de inkomsten van een echtgenoot onvoldoende zijn om de overeenkomstig de artikelen 23, § 2, 2° en 3° en 103, aftrekbare verliezen erop aan te zuiveren, wordt het saldo aangerekend op de inkomsten van de andere echtgenoot met inachtneming van de in die artikelen gestelde beperkingen. De Koning bepaalt de wijze waarop de aanrekening gebeurt. Art. 129 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 76, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 63 KB/WIB 92
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting Afdeling I. Gewoon stelsel van aanslag Onderafdeling I. Belastingtarief Art. 130. De belasting wordt bepaald op: 25 pct. voor de inkomensschijf van 0,01 EUR (basisbedrag 0,01 EUR) tot 8.680 EUR (basisbedrag 5.705 EUR); 30 pct. voor de schijf van 8.680 EUR (basisbedrag 5.705 EUR) tot 12.360 EUR (basisbedrag 8.120 EUR); 40 pct. voor de schijf van 12.360 EUR (basisbedrag 8.120 EUR) tot 20.600 EUR (basisbedrag 13.530 EUR); 45 pct. voor de schijf van 20.600 EUR (basisbedrag 13.530 EUR) tot 37.750 EUR (basisbedrag 24.800 EUR); 50 pct. voor de schijf boven 37.750 EUR (basisbedrag 24.800 EUR).
15 juli 2014
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt het belastingtarief toegepast op het belastbare inkomen van elke belastingplichtige. Art. 130 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 22, C, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 130 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 22, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 130 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 22, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 130 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling II. Belastingvrije som Art. 131. Voor de berekening van de belasting wordt het volgende basisbedrag vrijgesteld van belasting: 1° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 26.280 EUR (basisbedrag 15.220 EUR): 7.350 EUR (basisbedrag 4.260 EUR); 2° wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige begrepen is tussen 26.280 EUR (basisbedrag 15.220 EUR) en 26.280 EUR (basisbedrag 15.220 EUR) verhoogd met het verschil tussen het bedrag vermeld in 1° en het bedrag vermeld in 3°: het in 1° vermelde bedrag verminderd met het verschil tussen het belastbare inkomen en 26.280 EUR (basisbedrag 15.220 EUR); 3° in de andere gevallen: 7.070 EUR (basisbedrag 4.095 EUR). [In geval van toepassing van de artikelen 145/37 of 539, en wanneer het belastbare inkomen van de belastingplichtige hoger is dan 15.220 EUR verhoogd met het verschil tussen het in het eerste lid, 1°, vermelde basisbedrag en het in het eerste lid, 3°, vermelde basisbedrag, is, in afwijking van het eerste lid, het basisbedrag dat wordt vrijgesteld van de belasting gelijk aan 4.095 EUR, verhoogd met het positieve verschil tussen: a) het verschil tussen het in het eerste lid, 1°, vermelde basisbedrag en het in het eerste lid, 3°, vermelde basisbedrag en b) het positieve verschil tussen: - het belastbaar inkomen verminderd met het bedrag dat in beginsel in aanmerking komt voor de toepassing van de belastingverminderingen bedoeld in de artikelen 145/37 of 539, eventueel beperkt tot het in die artikelen vastgestelde maximumbedrag en - 15.220 EUR.] Dit bedrag wordt verhoogd met 1.500 EUR (basisbedrag 870 EUR) indien de belastingplichtige gehandicapt is. Gewijzigd door art. 23 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) met uitwerking op de in de artikelen 145/37 en 539 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde overeenkomsten die uiterlijk op 31 december 2014 zijn gesloten. Wanneer inkomsten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in 2014 of 2015 worden betaald of toegekend, worden de gewestelijke belastingverminderingen eveneens in rekening gebracht om de gemiddelde aanslagvoet te bepalen waartegen die vergoedingen worden belast.
mijnwetboek.be
77
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 78 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 131, eerste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 64, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008 Art. 131 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 23, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 131, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 23, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 131, 2° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 9, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 131 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 132. Het bedrag dat krachtens artikel 131 wordt vrijgesteld, wordt verhoogd met de volgende toeslagen voor personen ten laste: 1° voor een kind: 1.500 EUR (basisbedrag 870 EUR); 2° voor twee kinderen: 3.870 EUR (basisbedrag 2.240 EUR); 3° voor drie kinderen: 8.670 EUR (basisbedrag 5.020 EUR); 4° voor vier kinderen: 14.020 EUR (basisbedrag 8.120 EUR); 5° voor meer dan vier kinderen: 14.020 EUR (basisbedrag 8.120 EUR) plus 5.350 EUR (basisbedrag 3.100 EUR) per kind boven het vierde; 6° een bijkomende toeslag van 560 EUR (basisbedrag 325 EUR) voor ieder kind dat de leeftijd van 3 jaar niet heeft bereikt op 1 januari van het aanslagjaar, met dien verstande dat deze toeslag niet kan samengaan met de in artikel 145/35 vermelde vermindering voor kinderoppas; 7° voor elke persoon ten laste die is bedoeld in artikel 136, 2° en 3°, en die de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt: 3.000 EUR (basisbedrag 1.740 EUR); 8° voor iedere andere persoon ten laste: 1.500 EUR (basisbedrag 870 EUR). Voor de toepassing van het eerste lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen en andere personen ten laste voor twee gerekend. Gewijzigd door art. 13 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 132, 1e lid, 7° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 2, W. 06.07.2004) BS 05.08.2004 Art. 132, 1e lid, inleidende zin en 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 24, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 132, 6° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 2, W. 24.12.1999) BS 31.12.1999 Art. 132, 6° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 85, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 132 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 132bis. De toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, worden verdeeld over twee belastingplichtigen die geen deel uitmaken van hetzelfde gezin maar samen het ouderlijk gezag uitoefenen over één of meer kinderen ten laste die recht geven op de bovenvermelde toeslagen en waarvan de huisvesting 78
gelijkmatig is verdeeld over de beide belastingplichtigen: - hetzij op grond van een geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen; - hetzij op grond van een rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen. In dat geval worden de toeslagen bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, waarop die kinderen recht geven, en die worden vastgesteld ongeacht of er al dan niet andere kinderen zijn in het gezin waarvan ze deel uitmaken, voor de helft toegekend aan elk van de belastingplichtigen. In het geval bedoeld in het eerste lid wordt de in artikel 132, eerste lid, 6° bedoelde toeslag, voor de helft toegekend aan de belastingplichtige [die geen vermindering vraagt voor kinderoppas bedoeld in artikel 145/ 35.] Een afschrift van de rechterlijke beslissing of de overeenkomst bedoeld in het eerste lid, moet ter beschikking van de administratie worden gehouden zolang minstens één van de kinderen waarover het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend en waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld, recht geeft op de in dit artikel bedoelde toeslagen. Dit artikel is slechts van toepassing indien uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar de in het eerste lid bedoelde overeenkomst is geregistreerd of gehomologeerd of de in het eerste lid bedoelde rechterlijke beslissing is genomen. Dit artikel is niet van toepassing op de in de eerste lid bedoelde toeslagen met betrekking tot een kind waarvoor onderhoudsuitkeringen als bedoeld in artikel 104, 1°, worden afgetrokken door één van de hierboven bedoelde belastingplichtigen. Gewijzigd door art. 14 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 132bis is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2008 (art. 279, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 132bis is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 4, W. 04.05.1999) BS 04.06.1999
Art. 133. Het bedrag dat krachtens artikel 131 wordt vrijgesteld, wordt bovendien met de volgende toeslagen verhoogd: 1° 1.500 EUR (basisbedrag 870 EUR) voor een belastingplichtige die alleen wordt belast en: - die één of meer kinderen ten laste heeft; - aan wie bij toepassing van artikel 132bis de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, wordt toegekend; 2° 1.500 EUR (basisbedrag 870 EUR) wanneer voor het jaar van huwelijk of verklaring van de wettelijke samenwoning een aanslag per belastingplichtige wordt gevestigd en voor zover de echtgenoot tijdens het jaar
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 79 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
geen bestaansmiddelen heeft gehad die meer dan 3.110 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) netto bedragen. Het eerste lid, 1°, is niet van toepassing op de gevallen bedoeld in artikel 126, § 2, eerste lid, 4°. Art. 133, lid 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2009 (art. 160 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 133, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 280, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 133 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 25, C, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 2, W. 21.06.2002) BS 20.07.2002 [art. 133, § 1, 1°, WIB 92 schendt artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het niet toestaat dat het daarin beoogde voordeel wordt verdeeld tussen een alleenstaande vader en een alleenstaande moeder die het gezamenlijke hoederecht over hun kinderen hebben en die daartoe gezamenlijk een aanvraag indienen: Arrest van het Arbitragehof nr. 3/2005 dd. 12.01.2005.] Art. 133, § 1, 1° en 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 25, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 2, W. 21.06.2002) BS 20.07.2002 Art. 133, § 2, is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 25, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 133, § 1, 5°, is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2000. art. 133, § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 5, W. 04.05.1999) BS 04.06.1999 Art. 133 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 134. § 1. De belastingvrije som wordt vastgesteld als het totaal van het, eventueel verhoogde, basisbedrag en de toeslagen vermeld in de artikelen 132 en 133. § 2. De belastingvrije som wordt aangerekend op de opeenvolgende inkomensschijven, te beginnen met de eerste. § 3. Het deel van de belastingvrije som dat na toepassing van de §§ 1 en 2 niet is aangerekend, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. [Het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het eerste lid kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf, met een maximum van 430 EUR (basisbedrag 250 EUR) per kind ten laste.] Deze paragraaf is niet van toepassing: - op de belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten; - op de echtgenoot van een in het eerste streepje vermelde belastingplichtige die overeenkomstig artikel 126, § 2, eerste lid, 4°, alleen wordt belast. § 4. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt als volgt gehandeld: 1° de belastingvrije som wordt per echtgenoot vastgesteld; 2° de toeslagen vermeld in artikel 132 worden aangerekend bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen; 15 juli 2014
3° wanneer het belastbare inkomen van één van beide echtgenoten lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het saldo bij de belastingvrije som van de andere echtgenoot gevoegd; 4° [het deel van de belastingvrije sommen van de echtgenoten dat na toepassing van het 1° tot 3° niet is aangerekend, wordt in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet;] [5° het belastingkrediet is gelijk aan het deel van de belastingvrije som dat met toepassing van het 4° kan worden omgezet, vermenigvuldigd met het tarief van de corresponderende inkomensschijf bij de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen, met een maximum van 430 EUR (basisbedrag 250 EUR) per kind ten laste.] Gewijzigd door art. 97, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 (art. 103) Vervangen door art. 15, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 134, § 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 26, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 134 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 26, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 134, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2000 (art. 10, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 134 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 7, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 135. Als gehandicapt wordt aangemerkt: 1° diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: - ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; - ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; - ofwel na de periode van primaire ongeschiktheid, bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; - ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard; 2° het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of
mijnwetboek.be
79
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 80 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wijst, voor de toepassing van de belastingwet, de overheden aan die de toestand als gehandicapte vaststellen. Art. 135, 1e lid, 1°, 3e gedachtenstreepje is van toepassing vanaf 25.01.1999 (art. 14, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 135 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 136. Als ten laste van de belastingplichtigen worden aangemerkt, mits zij deel uitmaken van hun gezin op 1 januari van het aanslagjaar en zij persoonlijk in het belastbare tijdperk geen bestaansmiddelen hebben gehad die meer dan 3.110 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) netto bedragen: 1° hun kinderen; 2° hun ascendenten; 3° hun zijverwanten tot en met de tweede graad; 4° personen van wie de belastingplichtige als kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is geweest. Art. 136 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 27, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 136 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 3, W. 21.06.2002) BS 20.07.2002 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 136 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 82, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 137. De kinderen van wie alle belastbare inkomsten worden samengevoegd met die van hun ouders, worden ten laste van deze laatsten beschouwd, ongeacht de omvang van hun inkomsten. Art. 137 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 82, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 138. Een in het belastbare tijdperk overleden kind wordt geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was of het tijdens het belastbare tijdperk geboren en overleden is. Een doodgeboren kind of een kind verloren bij een miskraam na ten minste 180 dagen zwangerschap wordt eveneens geacht op 1 januari van het aanslagjaar deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op voorwaarde dat de gebeurtenis zich gedurende het belastbaar tijdperk heeft voorgedaan. Een in de loop van het belastbaar tijdperk vermist of ontvoerd kind dat op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt, wordt geacht op die datum deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige, op voorwaarde dat het reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was of het tijdens het belastbare tijdperk geboren is en werd vermist of is ontvoerd en op voorwaarde dat de belastingplichtige aantoont dat hij de verdwijning of ontvoering uiterlijk op 31 december van het belastbaar tijdperk heeft aangegeven bij de politie of ter zake een klacht heeft in80
gediend bij het parket of bij de Belgische overheden die bevoegd zijn inzake ontvoeringen van kinderen. Art. 138, lid 3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 121 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 138, derde lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 281, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 138 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 2, W. 06.07.2004) BS 05.08.2004 Art. 138 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 139. Ingeval een persoon als vermeld in artikel 136, 2° tot 4°, in het belastbare tijdperk is overleden, wordt hij geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar, op voorwaarde dat hij reeds voor het vorige aanslagjaar te zijnen laste was. Art. 139 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 140. Wanneer verscheidene afzonderlijk belastbare belastingplichtigen deel uitmaken van hetzelfde gezin, worden de in artikel 136 vermelde personen die eveneens van dat gezin deel uitmaken, beschouwd als ten laste van de belastingplichtige die in feite aan het hoofd van dat gezin staat. Wanneer het samengetelde nettobedrag der bestaansmiddelen van die belastingplichtige en van de personen te zijnen laste lager is dan zoveel maal 3.110 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) als het gezin personen ten laste plus één telt, mag die belastingplichtige ervan afzien als te zijnen laste te beschouwen de personen waarvoor hij over geen 3.110 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) bestaansmiddelen beschikt en worden die personen alsdan beschouwd als ten laste van diegene van de andere van het gezin deel uitmakende belastingplichtigen die het meeste tot hun onderhoud bijdraagt. Art. 140, tweede lid is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2003 (art. 4, W. 21.06.2002) BS 20.07.2002 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 140 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 82, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 141. De in de artikelen 136 en 140 vermelde bedragen van 3.110 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) worden gebracht op 4.490 EUR (basisbedrag 2.600 EUR) voor kinderen ten laste van een belastingplichtige die alleen wordt belast en op 5.700 EUR (basisbedrag 3.300 EUR) voor kinderen ten laste van een dergelijke belastingplichtige die als gehandicapt worden aangemerkt. Art. 141 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 5, W. 21.06.2002) BS 20.07.2002) Art. 141 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 28, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 141 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 82, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 142. Onder nettobedrag van de bestaansmiddelen wordt verstaan het brutobedrag daarvan verminderd met de kosten die de belastingplichtige verant-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 81 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
woordt gedurende het belastbare tijdperk te hebben gedaan of gedragen om die middelen te verkrijgen of te behouden. Bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens worden de aftrekbare kosten vastgesteld op 20 pct. van het brutobedrag van de bestaansmiddelen. Wanneer die bestaansmiddelen bestaan in bezoldigingen van werknemers of in baten, bedragen de aftrekbare kosten ten minste 430 EUR (basisbedrag 250 EUR).
lastingplichtige en bezoldigingen genieten die voor deze laatste beroepskosten zijn.
Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 142 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 85, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 145/1. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 145/2 tot 145/16 wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald: 1° als in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, bedoelde persoonlijke bijdragen en premies die worden betaald door de werkgever via inhouding op de bezoldigingen van de werknemer of door de onderneming via inhouding op de bezoldigingen van de bedrijfsleider zonder dienstverband; 2° als bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden […]; 3° als betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning, [andere dan de eigen woning van de belastingplichtige], te bouwen, te verwerven of te verbouwen; 4° als betalingen in geld voor aandelen waarop de belastingplichtige als werknemer heeft ingeschreven en die een fractie vertegenwoordigen van het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, die de belastingplichtige tewerkstelt of waarvan de vennootschap -werkgeefster in de zin van het Wetboek van vennootschappen of van een daarmee vergelijkbare regelgeving van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte onweerlegbaar wordt geacht een dochter- of kleindochteronderneming te zijn; 5° als betalingen voor het pensioensparen; 6° [...]
Art. 143. Voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen komen niet in aanmerking: 1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies, evenals studiebeurzen en premies voor het voorhuwelijkssparen; 2° inkomsten verkregen door een persoon met een handicap die in beginsel recht heeft op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ten belope van het maximumbedrag waarop die persoon in uitvoering van die wet recht kan hebben; 3° pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als bedoeld in artikel 34 die zijn verkregen door in artikel 132, eerste lid, 7°, bedoelde personen, tot beloop van 25.030 EUR (basisbedrag 14.500 EUR) per jaar; 4° bezoldigingen verkregen door in artikel 135, bedoelde gehandicapten ingevolge tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats; 5° uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing, waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; 6° de uitkeringen vermeld in artikel 90, 3°, die zijn toegekend aan kinderen tot beloop van 3.110 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) per jaar; 7° bezoldigingen ontvangen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten tot een bedrag van 2.590 EUR (basisbedrag 1.500 EUR) per jaar. Gewijzigd door art. 6 W. 24.07.2008 (BS 07.08.2008) en in werking vanaf het aanslagjaar 2009 (art. 10)
Art. 144. Om uit te maken of een aan de zorgen van de belastingplichtige toevertrouwd kind volledig of hoofdzakelijk ten laste is, worden bijdragen van de overheid in de onderhoudskosten van dat kind niet meegerekend. Art. 144 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 83bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 145. Als ten laste worden niet aangemerkt de personen die deel uitmaken van het gezin van de be15 juli 2014
Art. 145 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 84, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling IIbis. Vermindering voor het lange termijnsparen A. Algemeen
Gewijzigd door art. 24 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 145/1, 3° en 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 349, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 145/1, 2° en 3° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2006 (art. 397, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 en (art. 183, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [De oude tekst van artikel 145/1, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 145/1, 1° is van toepassing op de bijdragen en premies, andere dan die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 82, W. 28.04.2003) BS
mijnwetboek.be
81
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 82 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 3°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 145/1, 6° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 23, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 145/1, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2001 (art. 4, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 145/1, inleidende zin en 6° is van toepassing vanaf 01.04.1999 (art. 205, W. 25.01.1999) BS 06.02.1999 Art. 145/1, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 2, W. 17.11.1998) BS 16.01.1999 [art. 2 en 3, W. 17.11.1998 schenden artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre zij de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen die vóór 01.01.1998, met naleving van de wettelijke bepalingen, zijn aangegaan bij een particulier handelende natuurlijke persoon, uitsluiten van het voordeel van de belastingvermindering waarin art. 145/1, 3°, WIB 92 voorziet: Arrest van het Arbitragehof nr. 118/2005 dd. 30.06.2005.] Art. 145/1, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 145/1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992 art. 102, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/2. [De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de werkelijk betaalde uitgaven.] Vervangen door art. 18 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
B. Persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood Art. 145/3. De in artikel 145/1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat ze definitief zijn gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen en dat de wettelijke en extra-wettelijke toekenningen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging en worden berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaamheid. Een indexering van de rente is toegelaten. De grens van 80 pct. wordt overeenkomstig artikel 59, § 4, beoordeeld. Wanneer de in artikel 145/1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen en premies betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging als bedoeld in artikel 33 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, mogen de aldus gedane stortingen niet meer bedragen dan 2.280 EUR (basisbedrag 1.500 EUR) per jaar. Dat jaarbedrag wordt verminderd in verhouding tot de dagen van aansluiting tijdens hetzelfde jaar bij een pensioenstelsel als bedoeld in de voornoemde wet. De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze van toepassing van deze bepaling. Voorschotten op prestaties, inpandgevingen van pensioenrechten voor het waarborgen van een lening en de toewijzing van de afkoopwaarde aan de wedersamen82
stelling van een hypothecair krediet vormen geen beletsel voor de definitieve storting van de bijdragen en premies die[in het eerste lid], wordt geëist wanneer ze worden toegestaan om het de werknemer mogelijk te maken in de Europese Economische Ruimte gelegen onroerende goederen die in België of in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte belastbare inkomsten opbrengen, te verwerven, te bouwen, te verbeteren, te herstellen of te verbouwen en op voorwaarde dat de voorschotten en leningen terugbetaald worden zodra de voormelde goederen uit het vermogen van de werknemer verdwijnen. De beperking vermeld in het vijfde lid moet zijn ingeschreven in de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen, de aanvullende pensioentoezeggingen bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid en de aanvullende pensioenovereenkomsten voor zelfstandigen bedoeld in de programmawet (I) van 24 december 2002. Gewijzigd door art. 17, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 145/3, eerste, vierde, vijfde en zesde lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 350, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 145/3 en het opschrift is van toepassing op de bijdragen en premies, andere dan die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 83, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 3°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 145/3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 63/1 KB/WIB 92
C. Premies van individuele levensverzekeringen Art. 145/4. De in artikel 145/1, 2°, vermelde bijdragen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat: 1° het levensverzekeringscontract is aangegaan: a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd; b) vóór de leeftijd van 65 jaar […]; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd worden wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar […] heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet; 2° de voordelen van het contract bedongen zijn: a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar […]; b) bij overlijden: 1) wanneer het levensverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden: - ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 83 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; - ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 3° die bijdragen niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van artikel 52, 7°bis; [4° het kapitaal dat in uitvoering van het levensverzekeringscontract wordt gevestigd, niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening die is aangegaan om de woning te verwerven of te behouden die op het moment waarop de premies of bijdragen zijn betaald de eigen woning is van de belastingplichtige.] Gewijzigd door art. 25 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 145/4, 2° b) van toepassing op de levensverzekerings- en spaarverzekeringscontracten afgesloten vanaf 01.01.2008 (art. 114 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 145/4, 2°, b is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 173, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [Overgangsbepaling: Tot 31.12.2008, worden bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van contracten die niet voldoen aan de nieuwe begunstigingsclausule bedoeld in de artikelen 145/4 en 145/9 van het WIB 92 zoals ze zijn Gewijzigd doorde artikelen 173 en 174, W. 27.12.2005, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering. Indien gedurende die periode van drie jaar uitbetalingen aan begunstigden worden verricht, moeten de nieuwe regels worden in aanmerking genomen voor het bepalen van de persoon die de belasting verschuldigd is, onverminderd het feit dat het contract niet formeel is aangepast.] Art. 145/4, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 77, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 145/4, 2°, a is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 31, 2°, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 145/4, 1°, b is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 31, 1°, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 145/4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
D. Aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen Art. 145/5. De in artikel 145/1, 3°, vermelde betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat de lening is aangegaan: 1° bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd; 2° voor een looptijd van ten minste 10 jaar. [De in artikel 145/1, 3°, vermelde betalingen, komen niet voor de vermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan, 15 juli 2014
op het tijdstip van de betaling de eigen woning is van de belastingplichtige.] Gewijzigd door art. 26 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 145/5, 1° is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2006 (art. 398, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 145/5 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001 (art. 5, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 145/5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/6. De bijdragen en betalingen vermeld in artikel 145/1, 2° en 3°, komen voor vermindering in aanmerking voor zover die uitgaven niet meer bedragen dan het positieve verschil tussen: - enerzijds, 15 pct. van de eerste schijf van 1.900 EUR (basisbedrag 1.250 EUR) van het totale beroepsinkomen [, met uitsluiting van het beroepsinkomen dat overeenkomstig artikel 171 wordt belast,] en 6 pct. van het overige, met een maximum van 2.280 EUR (basisbedrag 1.500 EUR); - [en anderzijds het bedrag van de uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning waarvoor de in de artikelen 145/37 en 145/39 vermelde verminderingen kunnen worden verleend, zonder evenwel rekening te houden met de eventuele verhogingen bedoeld in artikel 145/37, § 2, tweede en derde lid.] Bovendien komen betalingen als vermeld in artikel 145/1, 3°, slechts voor vermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 76.110 EUR (basisbedrag 50.000 EUR) van het aanvangsbedrag van de voor die woning aangegane leningen. De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de vermindering ingevolge artikel 145/1, 2° en 3°, wordt toegepast. Gewijzigd door art. 27 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 145/6 eerste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 399, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 en (art. 183, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [De oude tekst van artikel 145/6, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 1 en 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 145/6 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 63/2, 63/3, 63/4 KB/WIB 92
E. Verwerving van werkgeversaandelen Art. 145/7. [§ 1.] De in artikel 145/1, 4°, vermelde betalingen in geld voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat de belastingplichtige: 1° tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting van het belastbare tijdperk waarin de betaling is gedaan, de stukken overlegt waaruit blijkt dat hij de aandelen heeft aangeschaft en deze op het einde van dat tijdperk nog in zijn bezit heeft;
mijnwetboek.be
83
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 84 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° voor hetzelfde belastbare tijdperk geen enkele vermindering geniet voor het pensioensparen. De vermindering wordt slechts behouden op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangiften in de personenbelasting van de volgende vijf belastbare tijdperken het bewijs levert dat hij de betrokken aandelen nog in zijn bezit heeft. Aan de voorwaarde vermeld in het tweede lid moet niet worden voldaan met ingang van het belastbare tijdperk waarin de werknemer-aandeelhouder is overleden. De betalingen voor aandelen komen voor vermindering in aanmerking tot een bedrag van 760 EUR (basisbedrag 500 EUR) per belastbaar tijdperk. De Koning kan dit bedrag bij een in Ministerraad overlegd besluit tot ten hoogste 1.520 (basisbedrag 1.000 EUR) verhogen. [§ 2. Wanneer de betrokken aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen de vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt de totale belasting met betrekking tot de inkomsten van het belastbaar tijdperk van de vervreemding, vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig paragraaf 1 verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden.] Gewijzigd door art. 28 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 145/7 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
F. Betalingen voor het pensioensparen Art. 145/8. De bedragen die ingevolge artikel 145/ 1, 5°, in het kader van het pensioensparen in aanmerking komen voor vermindering, zijn die welke in België definitief worden betaald: 1° of wel voor het aanleggen van een collectieve spaarrekening; 2° of wel voor het aanleggen van een individuele spaarrekening; 3° of wel als premie van een spaarverzekering. Het bedrag dat voor vermindering in aanmerking komt is beperkt tot 950 EUR (basisbedrag 625 EUR) per belastbaar tijdperk. Elke echtgenoot is gerechtigd op de vermindering indien hij persoonlijk houder is van een spaarrekening of een spaarverzekering. Het voormelde bedrag kan bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit tot ten hoogste 1.520 EUR (basisbedrag 1.000 EUR) worden verhoogd. De betalingen in een belastbaar tijdperk mogen slechts worden verricht voor één enkele collectieve spaarrekening of één enkele individuele spaarrekening of één enkele spaarverzekering. Art. 145/8 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 63/4bis KB/WIB 92 84
Art. 145/9. De betalingen komen slechts voor vermindering in aanmerking op voorwaarde dat: 1° de collectieve spaarrekening of de individuele spaarrekening is geopend of de spaarverzekering is aangegaan: a) door een rijksinwoner of een inwoner van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte vanaf de leeftijd van 18 jaar en vóór de leeftijd van 65 jaar; b) voor een looptijd van ten minste 10 jaar; 2° de voordelen bij het aangaan van het contract bedongen zijn: a) bij leven, ten bate van de belastingplichtige zelf; b) bij overlijden: 1) wanneer het spaarverzekeringscontract dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening om een onroerend goed te verwerven of te behouden: - ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; - ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 2) in alle andere gevallen, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 3° de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte een attest voorlegt waarvan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde het model vastlegt. De vermindering wordt niet meer verleend met ingang van het belastbare tijdperk waarin de spaartegoeden, kapitalen of afkoopwaarden zijn uitgekeerd die afzonderlijk belastbaar zijn ingevolge artikel 171, 2°, e), behoudens indien de uitkering het gevolg is van het overlijden van de belastingplichtige, of waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft. Art. 145/9, lid 1, 2°, b) van toepassing op de levensverzekerings- en spaarverzekeringscontracten afgesloten vanaf 01.01.2008 (art. 114 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 145/9, lid 1, 1°, a) is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 351, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 145/9, lid 1, 2°, b is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 174, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [Overgangsbepaling: Tot 31.12.2008, worden bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van contracten die niet voldoen aan de nieuwe begunstigingsclausule bedoeld in de artikelen 145/4 en 145/9 van het WIB 92 zoals ze zijn Gewijzigd doorde artikelen 173 en 174, W. 27.12.2005, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering. Indien gedurende die periode van drie jaar uitbetalingen aan begunstigden worden verricht, moeten de nieuwe regels worden in aanmerking genomen voor het bepalen van de persoon die de belasting verschuldigd is, onverminderd het feit dat het contract niet formeel is aangepast.] Art. 145/9 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992 art. 103, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/10. De in artikel 145/15 vermelde instellingen en ondernemingen mogen, naar het geval, per be-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 85 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
lastingplichtige slechts één enkele collectieve of één enkele individuele spaarrekening openen of slechts één enkele spaarverzekering afsluiten. Zij mogen geen betalingen in ontvangst nemen die hoger zijn dan het in artikel 145/8, tweede lid, vastgestelde maximumbedrag. Deze instellingen en ondernemingen stellen de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde in kennis: 1° van het openen van een spaarrekening of het aangaan van een spaarverzekering; 2° van het jaarbedrag van de betalingen van elke houder. De in het eerste lid bedoelde kennisgeving geschiedt in de vorm en binnen de termijn die de Koning bepaalt. Art. 145/10, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 20, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 145/10 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992 art. 20, W. 06.07.1994) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 63/5 KB/WIB 92
Art. 145/11. De beheersvennootschap van de overeenkomstig artikel 145/16 erkende pensioenspaarfondsen moet de activa van dat fonds en de inkomsten van die activa, na aftrek van de kosten, uitsluitend beleggen in de investeringen vermeld en binnen de grenzen vastgelegd in 1° tot 4° hierna: 1° ten hoogste 20 pct. van de in bezit zijnde investeringen die hierna zijn omschreven in 2° tot 4°, mogen in een andere munt dan de Euro uitgedrukt zijn; 2° ten hoogste 75 pct. van de in bezit zijnde activa mogen worden geïnvesteerd in obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, in hypothecaire leningen en in gelddeposito's binnen de volgende grenzen en overeenkomstig de volgende modaliteiten: - in obligaties en andere schuldinstrumenten in Euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of onvoorwaardelijk gewaarborgd, in hoofdsom en in interest, door een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, door een van zijn politieke onderafdelingen, door andere openbare lichamen of instellingen van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte of door een supranationale organisatie waarvan een of meer leden van de Europese Economische Ruimte deel uitmaken of in hypothecaire leningen in Euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte; - maximum 40 pct. van het totaal van die obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, van die hypothecaire leningen en van die gelddeposito's mag bestaan uit activa, in Euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven door publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen uit een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, of uit gelddeposito's, in Euro of in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, met een looptijd van meer dan één jaar bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van deze Lidstaat; - maximum 40 pct. van het totaal van die obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt 15 juli 2014
verhandelbaar zijn, van die hypothecaire leningen en van die gelddeposito's mag bestaan uit activa, in de munt van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, uitgegeven of onvoorwaardelijk gewaarborgd, in hoofdsom en in interest, door een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, door andere openbare lichamen of instellingen van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, of door een supranationale organisatie waarvan geen enkel lid van de Europese Economische Ruimte deel uitmaakt, of uit activa in de munt van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, met een looptijd van meer dan één jaar, uitgegeven door publiek- of privaatrechtelijke vennootschappen uit diezelfde Staat, of uit gelddeposito's, in de munt van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, met een looptijd van meer dan één jaar bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van deze Staat; 3° ten hoogste 75 pct. van de in bezit zijnde activa mogen rechtstreeks worden geïnvesteerd in de volgende aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden binnen de volgende grenzen en overeenkomstig de volgende modaliteiten: - maximum 70 pct. van het totaal van die aandelen en waarden mag rechtstreeks bestaan uit aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden van vennootschappen naar het recht van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte waarvan de beurskapitalisatie meer bedraagt dan 1.000.000.000 EUR of de tegenwaarde daarvan uitgedrukt in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt; - maximum 30 pct. van het totaal van die aandelen en waarden mag rechtstreeks bestaan uit aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden van vennootschappen naar het recht van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en waarvan de beurskapitalisatie minder bedraagt dan 1.000.000.000 EUR of de tegenwaarde daarvan uitgedrukt in de munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte en die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt; - maximum 20 pct. van het totaal van die aandelen en waarden mag rechtstreeks bestaan uit aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden van vennootschappen naar het recht van een Staat die geen lid is van de Europese Economische Ruimte, die niet in Euro of in een munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn uitgedrukt, en die genoteerd zijn op een regelmatig werkende markt, waarop wordt toegezien door overheden die erkend zijn door de publieke overheid van een Lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling; 4° ten hoogste 10 pct. van de tegoeden mogen worden geënvesteerd in contanten op een rekening in Euro of in een munt van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte, bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthouden-
mijnwetboek.be
85
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 86 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de overheid van een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte.
kering worden belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 145/11.
Art. 145/11 is van toepassing vanaf 01.04.2004 (art. 2, W. 17.05.2004) BS 10.06.2004 – err. BS 29.07.2004 – err. BS 23.08.2004 [Uiterlijk tot 30.06.2004 wordt voldaan aan de beleggingsverplichting die is vastgelegd in de artikelen 145/11 en 145/12, vijfde lid, van het WIB 92, ingevoegd door de artikelen 2 en 3 van de W. 17.05.2004, wanneer de beleggingsverplichting die is vastgelegd in de artikelen 145/11 en 145/12, vijfde lid van het WIB 92, zoals ze bestonden alvorens te zijn vervangen door de artikelen 2 en 3 van de W. 17.05.2004, wordt nageleefd] Art. 145/11, 1e lid, 2°, 3° en 6° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 145/11 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992 art. 21, W. 06.07.1994) BS 31.12.1992
Art. 145/13 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/12. Bij de opening van een individuele spaarrekening moet de belastingplichtige aan de instelling of onderneming, waarbij die rekening wordt geopend, de schriftelijke verbintenis overleggen om de op zijn rekening geboekte sommen, alsmede de terugbetalingen en de opbrengsten van de verkoop van roerende waarden, te beleggen op de wijze en in de verhoudingen als omschreven in artikel 145/11. De belegging moet geschieden binnen twee maanden na de betaling of de terbeschikkingstelling van de bedragen. Het naleven van die verbintenis moet ten laatste op de dag van de betaling blijken uit de overlegging van een schriftelijke beleggingsopdracht aan de instelling of onderneming waaraan de betaling is verricht. De houder van een individuele spaarrekening mag evenwel aan de instelling of onderneming waarbij die rekening is geopend volmacht geven om de op zijn rekening geboekte sommen te beleggen op de wijze en volgens de verhoudingen als omschreven in artikel 145/11. Wanneer geen schriftelijke beleggingsopdracht wordt overgelegd of de in de opdracht vermelde belegging niet overeenstemt met het bepaalde in artikel 145/11 of wanneer de in het vorige lid vermelde volmacht niet is gegeven, wordt de betaalde som niet op de individuele spaarrekening geboekt. De inkomsten uit de individuele spaarrekening worden, na aftrek van de kosten, volledig belegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 145/11. De Koning bepaalt de wijze waarop de toepassing van dit artikel wordt nagegaan. Art. 145/12, vijfde lid is van toepassing met ingang van 01.04.2004 (art. 3, W. 17.05.2004) BS 10.06.2004 – err. BS 29.07.2004 – err. BS 23.08.2004 [Uiterlijk tot 30.06.2004 wordt voldaan aan de beleggingsverplichting die is vastgelegd in de artikelen 145/11 en 145/12, vijfde lid, van het WIB 92, ingevoegd door de artikelen 2 en 3 van de W. 17.05.2004, wanneer de beleggingsverplichting die is vastgelegd in de artikelen 145/11 en 145/12, vijfde lid van het WIB 92, zoals ze bestonden alvorens te zijn vervangen door de artikelen 2 en 3 van de W. 17.05.2004, wordt nageleefd] Art. 145/12 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 63/5 KB/WIB 92
Art. 145/13. De dekkingswaarden van de technische reserves betreffende de activiteiten van de spaarverze86
Art. 145/14. De vermindering voor pensioensparen kan niet samen met de vermindering voor verwerving van werkgeversaandelen ingevolge artikel 145/1, 4°, worden verkregen. Art. 145/14 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/15. Alleen de in artikel 56, § 1, vermelde instellingen mogen collectieve of individuele spaarrekeningen openen. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, hetzelfde recht toestaan aan beursvennootschappen naar Belgisch recht. Alleen verzekeringsondernemingen die de tak levensverzekering beoefenen overeenkomstig de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, mogen spaarverzekeringen afsluiten. Art. 145/15, 1e lid is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 16, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 145/15, 1e lid is van toepassing met ingang van 01.01.1994 (art. 92, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 145/15 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/16. Voor de toepassing van het pensioensparen en van artikel 34, § 1, 3°, wordt verstaan onder: 1° collectieve spaarrekening, de delen van pensioenspaarfondsen die door de Minister van Financiën onder de door de Koning bepaalde voorwaarden zijn erkend voor het vormen van spaartegoeden die beschikbaar worden bij leven of bij overlijden; die delen worden op naam ingeschreven bij een van de in artikel 145/15, eerste lid, vermelde instellingen en ondernemingen; 2° individuele spaarrekening, de door de belastingplichtige aangeschafte roerende waarden en, bijkomend, de op rekening gehouden bedragen, met het oog op het vormen van een spaartegoed dat beschikbaar wordt bij leven of bij overlijden; die waarden en bedragen worden op naam ingeschreven bij een van de in artikel 145/15, eerste lid, vermelde instellingen of ondernemingen; 3° spaarverzekering, de verzekering door de belastingplichtige op zijn hoofd aangegaan om een pensioen, een rente of een kapitaal bij leven of bij overlijden te vestigen bij een in artikel 145/15, tweede lid, vermelde verzekeringsonderneming. Art. 145/16 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 86, W. 28.12.1992 art. 22, W. 06.07.1994) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 63/6, 63/7, 63/8, 63/9 KB/WIB 92
G. [...] Art. 145/16bis. [...] Art. 145/16bis is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 24, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 145/16bis is van toepassing met ingang van 01.01.1999 (art. 206, W. 25.01.1999) BS 06.02.1999
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 87 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Onderafdeling IIter. [...] Art. 145/17. [...] Art. 145/17 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 400, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 en (art. 183, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [De oude tekst van artikel 145/17, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 145/17 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 87, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/18. [...] Art. 145/18 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 400, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 en (art. 183, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [De oude tekst van artikel 145/18, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 145/18 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 87, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/19. [...] Art. 145/19 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 400, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 en (art. 183, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [De oude tekst van artikel 145/19, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 145/19, 2e lid is van toepassing op de leningen die zijn aangegaan vanaf 01.01.2001 en voor zover ze geen leningen vervangen die vóór die datum zijn afgesloten (art. 2, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 145/19, 3e lid, is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2001 (art. 6, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 145/19 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 87, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 145/20. [...] Art. 145/20 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 400, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 en (art. 183, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 [De oude tekst van artikel 145/20, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 145/20 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 87, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Onderafdeling IIquater. Vermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques Art. 145/21. Onder de voorwaarden bepaald in artikel 145/22, wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de uitgaven [tot ten hoogste 1.400 EUR (basisbedrag 920 EUR) per belastingplichtige] die geen beroepskosten zijn en die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor prestaties, te verrichten door een werknemer in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen of voor prestaties betaald met dienstencheques bedoeld in de wet van 20 juli 2001 tot bevordering van buurtdiensten en –banen, andere dan sociale dienstencheques. 15 juli 2014
[De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de in het eerste lid bedoelde uitgaven.] Voor het bepalen van het bedrag van de in het eerste lid vermelde uitgaven wordt alleen rekening gehouden met de nominale waarde van de P.W.A.-cheques vermeld in de reglementering betreffende de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen of met de nominale waarde van de in het eerste lid bedoelde dienstencheques. Gewijzigd door art. 40 W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en van toepassing op uitgaven gedaan vanaf 01.07.2013 (art. 42). In afwijking van het eerste lid, mag voor de uitgaven gedaan voor 01.07.2013 nog rekening worden gehouden met het maximumbedrag van de uitgaven bepaald in artikel 145/21, eerste lid, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 zoals het bestond voor te zijn Gewijzigd door art. 40 van deze wet. Gewijzigd door art. 18, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 145/21 is van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 01.01.2009 (art. 18, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 145/21 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2005 (art. 288, 1° en 3°, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 Art. 145/21 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2004 (art. 288, 2°, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 Art. 145/21 is van toepassing met ingang van 11.08.2001 (art. 9, W. 20.07.2001) BS 11.08.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, W. 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 145/21, 1e lid is van toepassing vanaf 01.01.2000 (art. 30, W. 07.04.1999 Art. 1, KB 22.09.1999) BS 20.04.1999 Art. 145/21 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 7, W. 30.03.1994 art. 93, W. 21.12.1994 art. 94, W. 21.12.1994) BS 31.03.1994
Art. 145/22. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de in artikel 145/21 vermelde uitgaven moeten voldoen om voor belastingvermindering in aanmerking te komen. Art. 145/22 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 8, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Zie ook: art. 63/10 KB/WIB 92
Art. 145/23. [§ 1. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de in artikel 145/21 vermelde belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. § 2. Het deel van de in artikel 145/21 vermelde belastingvermindering dat betrekking heeft op uitgaven gedaan voor prestaties betaald met dienstencheques en dat niet kan worden aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en gewestelijke belastingvermeerderingen of op het saldo van de federale personenbelasting, wordt omgezet in een terugbetaalbaar gewestelijk belastingkrediet. Deze paragraaf is niet van toepassing van zodra het belastbare inkomen van de belastingplichtige, met uitsluiting van de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 worden belast, het in artikel 131, eerste lid, 1°, bedoelde bedrag overschrijdt.
mijnwetboek.be
87
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 88 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Deze paragraaf is evenmin van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.] Vervangen door art. 29 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Vervangen door art. 18, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 Art. 145/23 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 32, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 145/23 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 9, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994
Onderafdeling IIquinquies. Vermindering voor energiebesparende uitgaven in een woning Opschrift Vervangen door art. 120, W. 23.12.2009 (BS 30.12.2009), van toepassing op de uitgaven die werkelijk zijn betaald vanaf 01.01.2010
Art. 145/24. § 1. [De verminderingen voor energiebesparende uitgaven die in 2011 en 2012 werden betaald en overeenkomstig de voor die uitgaven geldende bepalingen kunnen worden overgedragen naar de drie belastbare tijdperken volgend op dat waarin de uitgaven werkelijk zijn gedaan, worden verleend binnen de in deze paragraaf vermelde begrenzingen en modaliteiten. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 3.040 euro (basisbedrag: 2.000 euro). Dit bedrag wordt echter verhoogd met 910 euro (basisbedrag: 600 euro) voor zover deze verhoging uitsluitend betrekking heeft op een overgedragen vermindering voor uitgaven voor de plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie. Wanneer het totaal van de overgedragen belastingverminderingen het in het tweede lid beoogde grensbedrag overschrijdt, kan het overschot dat betrekking heeft op het nog overdraagbaar gedeelte van de overgedragen verminderingen, worden overgedragen. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. Het deel van de belastingverminderingen dat betrekking heeft op energiebesparende uitgaven als bedoeld in het eerste lid, 1°, en 4° tot 7°, zoals het van toepassing was voor het belastbaar tijdperk waarin de uitgaven werden betaald, en dat na toepassing van artikel 178/1 niet is aangerekend, wordt omgezet in terugbetaalbaar belastingkrediet. Het vorige lid is niet van toepassing op een belastingplichtige die beroepsinkomsten heeft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.
88
De Koning bepaalt de volgorde waarin de in deze paragraaf bedoelde verminderingen worden aangerekend.] § 2. […] § 3. Een belastingvermindering wordt verleend […] voor de interesten die betrekking hebben op leningovereenkomsten als bedoeld in artikel 2 van de economische herstelwet van 27 maart 2009. De belastingvermindering bedraagt 30 pct. van de interesten die werkelijk werden gedragen tijdens het belastbaar tijdperk na aftrek van de tussenkomst van de Staat bedoeld in artikel 2 van de economische herstelwet van 27 maart 2009. De belastingvermindering is niet van toepassing op de interesten: a) die in aanmerking werden genomen als werkelijke beroepskosten; b) [waarvoor de toepassing van de artikelen 14, 526, § 1, of 539, of van een gewestelijke belastingvermindering of een gewestelijk belastingkrediet werd gevraagd.] [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de vermindering. Gewijzigd door art. 30 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 41 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en is van toepassing op de uitgaven die worden betaald vanaf 1.01.2013 Gewijzigd door art. 41 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing (art. 52): - voor wat de wijzigingen aan § 1 betreft op de uitgaven die worden betaald in 2012 - voor wat de opheffing van § 2 betreft, vanaf AJ 2013 - voor wat de wijzigingen aan § 3 betreft, op de uitgaven die worden betaald vanaf 1.01.2012 Zie ook: art. 63/11 KB/WIB 92
Onderafdeling IIsexies. Vermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid Art. 145/25. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid en waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is. Een zone voor positief grootstedelijk beleid is een gemeente of een afgebakend deel van een gemeente waar het woon- en leefklimaat moet worden verbeterd door specifieke maatregelen. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de zones voor positief grootstedelijk beleid voor een periode van 6 kalenderjaren. Een hernieuwing van de periode is mogelijk […].
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 89 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° op het ogenblik van de uitvoering van de werken is die woning de enige woning van de belastingplichtige; 2° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen; 3° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 3.810 EUR (basisbedrag 2.500 EUR); 4° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige. De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking komen voor de bepaling van de verantwoorde beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c) […]. De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de werkelijk gedane uitgaven. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 760 EUR (basisbedrag 500 EUR) per woning bedragen. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] De Koning bepaalt de aard van de in het derde lid, 4°, bedoelde dienstverrichtingen en de toepassingsmodaliteiten van de vermindering. Gewijzigd door art. 31 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 20, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Gewijzigd door art. 79 W. 14.04.2011 (BS 6.05.2011) en van toepassing op de werken die vanaf 01.01.2011 worden uitgevoerd (art. 83) Zie ook: art. 63/12 KB/WIB 92
Onderafdeling IIsepties. […] Opgeheven door art. 32 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 145/26. […] Opgeheven door art. 32 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Onderafdeling IIocties. […] Opgeheven door art. 33 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 145/27. [...] Opgeheven door art. 33 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 15 juli 2014
Onderafdeling IInonies. Vermindering voor uitgaven met het oog op de verwerving van een elektrisch voertuig of met het oog op de installatie van een oplaadpunt voor elektrische voertuigen Titel Vervangen door art. 13, W. 27.12.2006 (BS 28.12.2006), van toepassing op de uitgaven gedaan vanaf 1.01.2007 tot 31.12. van het jaar voorafgaand aan het jaar in hetwelk de Europese Commissie de verplichting invoert dat alle voertuigen standaard moeten worden uitgerust met een roetfilter Opschrift Vervangen door art. 19, W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009), vanaf 01.01.2010 van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 145/28 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het is hersteld door artikel 20, W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) Opschrift Vervangen door art. 122, W. 23.12.2009 (BS 30.12.2009), van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 tot 2012
Art. 145/28. § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende het belastbaar tijdperk met het oog op de verwerving in een nieuwe staat van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus of een motorfiets, driewieler of vierwieler zoals omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen op voorwaarde dat: a) ze uitsluitend worden aangedreven door een elektrische motor; b) ze geschikt zijn voor het vervoer van tenminste twee personen; c) voor de besturing ervan het bezit van een Belgisch rijbewijs geldig voor voertuigen van categorie A of B of een gelijkwaardig Europees of buitenlands rijbewijs vereist is. De belastingvermindering is niet van toepassing op de uitgaven die in aanmerking komen voor de toepassing van de korting op factuur bedoeld in artikel 147 van de programmawet van 27 april 2007 zoals het bestond voor het is opgeheven door artikel 70 van de wet van 28 december 2011. De belastingvermindering is gelijk aan 15 pct. van de aanschaffingswaarde bij de aankoop van een motorfiets, een driewieler of een vierwieler met een maximum van: - 4.990 Euro (basisbedrag 3.280 Euro) in geval van aanschaffing van een vierwieler; - 3.040 Euro (basisbedrag 2.000 Euro) in geval van aanschaffing van een motorfiets of een driewieler. Voor de uitgaven betaald in de jaren 2010 tot 2012, is de belastingvermindering gelijk aan 30 pct. van de aanschaffingswaarde met een maximum van 9.510 Euro (basisbedrag 6.500 Euro) bij de aankoop van een uitsluitend door een elektrische motor aangedreven personenwagen, wagen dubbel gebruik of minibus. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het belastbaar inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de belastbare inkomsten van de beide echtgenoten. § 2. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering, evenals de wijze waarop
mijnwetboek.be
89
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 90 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
het bewijs wordt geleverd dat het voertuig voldoet aan de hiervoor vermelde voorwaarden. § 3. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die werkelijk zijn betaald gedurende de belastbare tijdperken 2010 tot 2012 met het oog op de installatie van een aan de buitenkant van een woning geplaatst oplaadpunt voor elektrische voertuigen. De belastingvermindering is gelijk aan 40 pct. van de werkelijk gedane uitgaven bedoeld in het eerste lid met een maximum van 260 Euro (basisbedrag 180 Euro). De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen […], 145/24, 145/25, 145/30 en 145/31. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] Gewijzigd door art. 34 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 21, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 145/28 is van toepassing op de uitgaven die zijn betaald in de jaren 2010 en 2012 (art. 123, 1° tot 4°, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 145/28, is vanaf 01.01.2010 van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig als bedoeld in artikel 148/28 van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 (art. 20, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 145/28, is opgeheven vanaf 01.07.2007 in geval van verwerving van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus (art. 79, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 Art. 145/28, § 2 is van toepassing op de uitgaven gedaan vanaf 1.01.2007 tot 31.12. van het jaar voorafgaand aan het jaar in hetwelk de Europese Commissie de verplichting invoert dat alle voertuigen standaard moeten worden uitgerust met een roetfilter (art. 13, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 – errata BS 24.01.2007 Art. 145/28 is van toepassing in geval van verwerving van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus vanaf 01.01.2005 (art. 44, W. 09.07.2004) BS 15.07.2004 Zie ook: art. 63/13 KB/WIB 92
Onderafdeling IIdecies. […] Opgeheven door art. 35 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 145/29. […] Opgeheven door art. 35 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Onderafdeling IIundecies. Vermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen Art. 145/30. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de vernieuwing van een woning gelegen in België waarvan de 90
belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker is en welke hij verhuurt via een sociaal verhuurkantoor. De vermindering is niet van toepassing voor de uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van [artikel 145/25]. De vermindering wordt toegekend onder de volgende voorwaarden: 1° de woning is op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste vijftien jaar in gebruik genomen; 2° de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, bedraagt ten minste 11.420 EUR (basisbedrag 7.500 EUR); 3° de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige. De belastingvermindering wordt toegekend voor een periode van negen opeenvolgende belastbare tijdperken waarin het kadastraal inkomen van de woning is begrepen in de belastbare inkomsten en dit tegen 5 pct. van de werkelijk gedane uitgaven voor elk van de belastbare tijdperken, met een jaarlijks maximum van 1.140 EUR (basisbedrag 750 EUR), tot zolang de woning onder de vereiste voorwaarden in huur wordt gegeven. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de aard van de werken bedoeld in het derde lid, 3°. Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. De Koning bepaalt tevens de toepassingsmodaliteiten van de vermindering. Gewijzigd door art. 36 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 22, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Gewijzigd door art. 80 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en van toepassing op de werken die vanaf 01.01.2011 worden uitgevoerd (art. 83)
Onderafdeling IIduodecies. Vermindering voor uitgaven ter beveiliging van woningen tegen inbraak of brand Art. 145/31. Een belastingvermindering wordt verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald voor de beveiliging van een
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 91 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
woning tegen inbraak of brand waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is. De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van [de artikelen] 145/25 of 145/30. De belastingvermindering is gelijk aan [30] pct. van de in het eerste lid bedoelde uitgaven. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk niet meer dan 760 EUR (basisbedrag 500 EUR) per woning bedragen. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken met betrekking tot de uitgaven bedoeld in het eerste lid moeten voldoen. Hij zal bij de wetgevende kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. De Koning bepaalt tevens de toepassingsmodaliteiten van de vermindering. Gewijzigd door art. 37 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 23, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art. 23, 3° in werking vanaf aanslagjaar 2012; art. 23, 2° van toepassing op de uitgaven die werkelijk worden betaald tijdens een belastbaar tijdperk verbonden met aanslagjaar 2013 of een later aanslagjaar; art. 23, 1° in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 145/31, lid 4 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 55, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008 Art. 145/31 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 15, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006
Onderafdeling IIterdecies. Vermindering voor uitgaven voor een ontwikkelingsfonds – terugname van de vermindering Art. 145/32. § 1. In geval van inschrijving op aandelen op naam van een erkend ontwikkelingsfonds zoals bedoeld in de wet van 1 juni 2008 houdende de invoering van een belastingvermindering voor aandelen in ontwikkelingsfondsen voor microfinanciering in ontwikkelingslanden en houdende de vaststelling van de voorwaarden voor de erkenning als ontwikkelingsfonds wordt een belastingvermindering verleend voor de sommen die tijdens het belastbare tijdperk zijn gestort voor de verwerving ervan. De gestorte sommen moeten echter minimaal 380 EUR (basisbedrag 250 EUR) bedragen. 15 juli 2014
De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden en modaliteiten: 1° de aandelen moeten, behalve bij overlijden, gedurende ten minste 60 maanden ononderbroken in het bezit blijven van de inschrijver; 2° bij vervreemding binnen de periode van 60 maanden heeft de nieuwe bezitter geen recht op de belastingvermindering; 3° bij overlijden van de inschrijver blijft de voorheen verkregen belastingvermindering behouden; 4° de inschrijver legt tot staving van zijn aangifte in de personenbelasting het in paragraaf 3 bedoelde document over. De belastingvermindering is gelijk aan 5% van de werkelijk gedane betalingen, met een maximum van 320 EUR (basisbedrag 210 EUR) per belastbaar tijdperk. Elke echtgenoot heeft recht op de vermindering, indien de aandelen op zijn/haar persoonlijke naam zijn uitgegeven. § 2. Wanneer de in § 1, tweede lid, 1°, bedoelde voorwaarde niet is nageleefd in een van de jaren volgend op het jaar van storting, omdat de inschrijver de aandelen heeft vervreemd binnen 60 maanden na de verwerving ervan, wordt [de totale belasting met betrekking tot] de inkomsten van dat jaar vermeerderd met een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de overeenkomstig § 1 werkelijk verkregen belastingvermindering, als er volle maanden overblijven tot het einde van de periode van 60 maanden. § 3. Elk erkend ontwikkelingsfonds stelt jaarlijks, vóór 31 maart van het aanslagjaar, een document op en zendt een exemplaar aan de inschrijver en een ander aan de aanslagdienst waarvan hij afhangt met daarin: - voor het jaar van verwerving: de bedragen die recht geven op de vermindering en het bedrag van de toe te passen vermindering, alsmede de bevestiging dat de aandelen op 31 december van het betreffende jaar nog steeds in het bezit zijn van de inschrijver; - voor het jaar van overlijden van de inschrijver: het bedrag dat aan de rechtverkrijgenden is uitgekeerd; - voor het jaar waarin de termijn van 60 maanden verstrijkt: naargelang het geval, de bevestiging dat de aandelen ofwel in het bezit zijn gebleven van de inschrijver tot het einde van de termijn, ofwel zijn vervreemd vóór het verstrijken van de termijn met opgave van de nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering; - voor het jaar van vervreemding: wanneer deze gebeurt in de loop van een jaar dat het verstrijken van de termijn van 60 maanden voorafgaat het aantal nog niet verlopen maanden die in aanmerking komen voor de berekening van de terugname van de vermindering. Gewijzigd door art. 38 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 145/32 is van toepassing op de vanaf 01.01.2010 gestorte sommen (art. 2, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 145/32. is van toepassing met ingang van 04.07.2008 (art. 4, W. 01.06.2008) BS 04.07.2008
mijnwetboek.be
91
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 92 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Onderafdeling IIquaterdecies. Vermindering voor giften Ingevoegd door art. 24 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012), in werking vanaf aanslagjaar 2013
Art. 145/33. § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven: 1° giften in geld: a) aan de instellingen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, of van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden van de Franse Gemeenschap, aan de erkende universitaire ziekenhuizen of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; b) aan koninklijke academiën, aan het "Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/FFRS", aan het "Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen – FWO", aan het "Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRS-FNRS", alsmede aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek die erkend zijn door de minister van Financiën en door de minister tot wiens bevoegdheid het beleid en de programmatie inzake wetenschap behoren of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend, uitgezonderd de instellingen die rechtstreeks verbonden zijn met een politieke partij of lijst; c) aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn; d) aan door de Koning erkende culturele instellingen die in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, of aan culturele instellingen die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt en die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; e) aan instellingen die de oorlogsslachtoffers, de mindervaliden, de bejaarden, de beschermde minderjarigen of de behoeftigen bijstaan en die, na advies van de raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen tot wiens bevoegdheid die bijstand behoort, worden erkend door de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder die instellingen ressorteren en, voor de toepassing van de belastingwet, door de minister van Financiën of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; f) [aan het Rode Kruis van België of aan een nationale afdeling van het Rode Kruis in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, aan de Koning Boudewijnstichting, aan het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen - België - Stichting naar Belgisch recht, aan het Paleis voor Schone Kunsten, aan de Koninklijke Muntschouwburg en aan het Nationaal Orkest van België;] 92
g) aan de Nationale Kas voor Rampenschade ten bate van het Nationaal Fonds voor Algemene Rampen of van het Nationaal Fonds voor Landbouwrampen, aan de provinciale rampenfondsen, evenals aan instellingen voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet betreffende het herstel van schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, en die hiertoe zijn erkend door de minister van Financiën of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; h) aan beschutte werkplaatsen die, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden, opgericht of erkend zijn door de gewestregering of door de bevoegde instelling of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; i) aan instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu en die als dusdanig erkend zijn door de minister van Financiën en de minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; j) aan instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben, waarvan het invloedsgebied het gehele land, één van de gewesten of de Duitstalige Gemeenschap bestrijkt en die door de Koning erkend zijn of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; k) aan VZW’s waarvan het doel erin bestaat dierenasielen te beheren, die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en die voldoen aan de voorwaarden door de Koning vastgesteld op voorstel van de minister van Financiën of aan gelijkwaardige verenigingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; l) aan instellingen die zich bezig houden met duurzame ontwikkeling in de zin van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling en die als dusdanig erkend zijn door de minister van Financiën en de minister tot wiens bevoegdheid de Duurzame Ontwikkeling behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; 2° giften in geld aan instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden die als dusdanig erkend zijn door de minister van Financiën en door de minister tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; 3° giften in geld aan door de minister van Financiën en door de minister van Buitenlandse zaken erkende verenigingen en instellingen die hulp verlenen aan
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 93 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen of aan gelijkwaardige verenigingen of instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend; 4° giften aan Rijksmusea en, op voorwaarde dat de giften voor hun musea worden bestemd, giften aan Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn: a) ofwel in geld; b) ofwel in de vorm van kunstwerken waarvan de minister van Financiën overeenkomstig § 4 erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten. De belastingvermindering voor de in het eerste lid vermelde giften wordt verleend op voorwaarde dat zij ten minste 40 EUR (basisbedrag 25 Euro) bedragen en blijken uit een kwijtschrift van de begiftigde. De belastingvermindering is gelijk aan 45 pct. van de werkelijk gedane giften. Het totale bedrag van de giften waarvoor de vermindering wordt verleend mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 10 pct. van het totale netto-inkomen [1 , met uitsluiting van de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 worden belast]1, noch meer bedragen dan 380.550 EUR (basisbedrag 250.000 Euro). [1 In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.]1 § 2. De Koning bepaalt de verplichtingen en de formaliteiten die de begiftigden moeten vervullen opdat de giften voor de belastingvermindering in aanmerking kunnen komen. Wat de giften bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 3° aan verenigingen of instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte betreft, moet de belastingplichtige het bewijs ter beschikking houden van de administratie dat de vereniging of instelling uit een andere lidstaat gelijkwaardig is aan een in hetzelfde artikel bedoelde Belgische vereniging of instelling en, in voorkomend geval, dat de vereniging of instelling uit een andere lidstaat op vergelijkbare wijze is erkend, dit wil zeggen volgens dezelfde voorwaarden als de in § 3, eerste en tweede lid, bedoelde voorwaarden. § 3. De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de in § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, g, i tot l, 2° en 3°, vermelde verenigingen en instellingen die in België zijn gevestigd, worden erkend. Wanneer een vereniging of instelling meer dan één van de in de voornoemde bepalingen vermelde activiteiten uitoefent, moet zij, voor elk van die activiteiten, voldoen aan de voorwaarden om te kunnen worden erkend. Wanneer de vereniging of instelling binnen haar activiteiten één activiteit uitoefent die wordt vermeld in § 1, eerste lid, 1°, d of j, moet zij door de Koning worden erkend. 15 juli 2014
§ 4. De minister van Financiën erkent dat de kunstwerken bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, b, behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten en stelt hun geldwaarde vast. De belastingvermindering wordt verleend voor de aldus vastgestelde geldwaarde. De bijzondere commissie bedoeld in artikel 83/4 van het Wetboek der successierechten geeft de minister van Financiën een bindend advies over: 1° de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationale faam genieten; 2° de ontvankelijkheid van de schenking; 3° de geldwaarde van het aangeboden kunstwerk. De kosten van de schatting worden voorgeschoten door de belastingplichtige. De erkenning door de minister van Financiën en de vastgestelde geldwaarde bedoeld in het eerste lid, gelden voor een termijn van zes maanden vanaf de kennisgeving van die erkenning en die geldwaarde, bij aangetekende zending, aan de belastingplichtige. De kosten van de schatting van het kunstwerk worden aan de belastingplichtige terugbetaald zodra hij het bewijs heeft geleverd dat de schenking binnen de in het voorgaande lid gestelde termijn is verricht. De Koning stelt de nadere regels vast betreffende het voorschot en de terugbetaling van de schattingskosten. (1) Gewijzigd door art. 39 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 5 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de giften die worden gedaan vanaf 01.01.2014 Ingevoegd door art. 25, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012; in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
Onderafdeling IIquinquedecies. Vermindering voor bezoldigingen voor een huisbediende Ingevoegd door art. 26, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013
Art. 145/34. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de bezoldigingen die in het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald of toegekend aan een huisbediende, met inbegrip van de op die bezoldigingen wettelijk verschuldigde sociale bijdragen. De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° de bezoldigingen bedragen ten minste 3.730 EUR (basisbedrag 2.450 Euro) per belastbaar tijdperk en zijn aan het stelsel van de sociale zekerheid onderworpen; 2° bij zijn indiensttreding is de huisbediende sedert ten minste zes maanden gerechtigd tot een uitkering als volledig werkloze of tot het leefloon; 3° bij de indienstneming laat de belastingplichtige zich bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid als werkgever van huispersoneel inschrijven en de inschrijving is de eerste in die hoedanigheid sinds 1 januari 1980; 4° enkel de bezoldigingen van één huisbediende komen in aanmerking. De in het tweede lid, 2° en 3°, vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing wanneer de belastingplichtige
mijnwetboek.be
93
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 94 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
op 1 juli 1986 reeds sedert ten minste één jaar een huisbediende in dienst had. Na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst wordt de belastingvermindering voor de bezoldigingen van een huisbediende die voldoet aan de in het tweede lid, 2°, gestelde voorwaarde verder toegestaan ingeval de belastingplichtige binnen drie maanden een andere huisbediende in dienst neemt die aan dezelfde voorwaarden voldoet. Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, is gelijk aan 50 pct. van de tijdens het belastbare tijdperk werkelijk betaalde of toegekende bezoldigingen en mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 7.610 EUR (basisbedrag 5.000 Euro). De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] Gewijzigd door art. 40 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Ingevoegd door art. 27, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013
[Onderafdeling IIsexdecies. Belastingvermindering voor kinderoppas] Ingevoegd door art. 28, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012), in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
Art. 145/35. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven voor de oppas van één of meer kinderen: - ofwel ten laste van de belastingplichtige; - ofwel voor wie aan de belastingplichtige bij toepassing van artikel 132bis, de helft van de toeslagen op de belastingvrije som bedoeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 5°, wordt toegekend. De belastingvermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° de uitgaven hebben betrekking op het vergoeden van kinderoppas in de Europese Economische Ruimte buiten de normale lesuren tijdens dewelke het kind onderwijs volgt en moeten gedaan zijn voor kinderen die de leeftijd van twaalf jaar niet hebben bereikt; 2° de belastingplichtige verkrijgt beroepsinkomsten; 3° de uitgaven zijn betaald: a) ofwel aan instellingen of opvangvoorzieningen die worden erkend, gesubsidieerd of gecontroleerd: - door Kind en Gezin, door het "Office de la Naissance et de l’Enfance" of door de regering van de Duitstalige Gemeenschap; - of door de lokale openbare besturen of openbare besturen van de gemeenschappen, andere dan de in het eerste streepje vermelde besturen, of van de gewesten; - of door buitenlandse openbare instellingen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte; 94
b) ofwel aan kinderdagverblijven of zelfstandige opvanggezinnen die onder toezicht staan van de in a, eerste of derde streepje, vermelde instellingen; c) ofwel aan scholen gevestigd in de Europese Economische Ruimte of aan instellingen of opvangvoorzieningen die verbonden zijn met de school of de inrichtende macht. In afwijking van het tweede lid, 1°, wordt de vermindering eveneens verleend voor de uitgaven gedaan voor de opvang van kinderen met een zware handicap die de leeftijd van achttien jaar niet hebben bereikt, en dit onder dezelfde voorwaarden. Voor de toepassing van dit artikel, wordt onder "kind met zware handicap" verstaan, het kind dat recht heeft op de verhoogde kinderbijslag op basis van een van de volgende criteria: 1° ofwel, meer dan 80 pct. lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid met 7 tot 9 punten van de graad van zelfstandigheid gemeten aan de hand van de gids gevoegd bij het koninklijk besluit van 3 mei 1991 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders en van artikel 96 van de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen; 2° ofwel, een totaal van minstens 15 punten, vastgesteld volgens de medisch-sociale schaal overeenkomstig het koninklijk besluit van 28 maart 2003 tot uitvoering van de artikelen 47, 56septies en 63 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor de loonarbeiders en van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002. De belastingvermindering voor kinderoppas kan niet samengaan met de verhoging van de belastingvrije som ingevolge artikel 132, eerste lid, 6°. De Koning kan bij een in Ministerraad overlegd besluit het maximumbedrag van de voor de vermindering in aanmerking te nemen uitgave per oppasdag en per kind bepalen, welk bedrag niet lager dan 4 Euro mag zijn. De belastingvermindering is gelijk aan 45 pct. van de werkelijk gedane uitgaven, desgevallend beperkt overeenkomstig het vorige lid. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] De belastingplichtige houdt ter beschikking van de administratie de bewijsstukken die de vaststelling mogelijk maken van: a) de echtheid en het bedrag van de uitgaven; b) de volledige identiteit of benaming van de personen, scholen, instellingen en openbare besturen als bedoeld in het tweede lid, 3°; c) de naleving van de in dit artikel beoogde voorwaarden. Gewijzigd door art. 41 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Ingevoegd door art. 29, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 95 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Onderafdeling IIseptdecies. Vermindering voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen Ingevoegd door art. 30, W. 13.12.2012 5BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
Art. 145/36. Er wordt een belastingvermindering verleend voor het niet door subsidies gedekte gedeelte van de in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven die de eigenaar van niet verhuurde gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen die zijn beschermd overeenkomstig de wetgeving op het behoud van Monumenten en Landschappen of volgens een gelijkaardige wetgeving in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, heeft gedaan voor het onderhoud en de restauratie ervan, voor zover die onroerende goederen, delen van onroerende goederen of landschappen, voor het publiek toegankelijk zijn. De belastingvermindering is niet van toepassing op de uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 vermelde investeringsaftrek; c) [in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 145/25, 145/30 en 145/31.] Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, is gelijk aan 50 pct. van de tijdens het belastbare tijdperk werkelijk betaalde uitgaven en mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 38.060 EUR (basisbedrag 25.000 Euro). De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van het in aanmerking te nemen bedrag. [In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] [De in het eerste lid bedoelde uitgaven zijn de uitgaven die met een voorafgaande toelating van de bevoegde overheid zijn gedaan om die goederen of delen ervan in stand te houden, in hun vroegere staat te herstellen of om ze te valoriseren op historisch, artistiek, wetenschappelijk of esthetisch vlak.] [Voor de toepassing van dit artikel worden gebouwde onroerende goederen, delen van gebouwde onroerende goederen of landschappen geacht voor het publiek toegankelijk te zijn wanneer ze als zodanig zijn erkend door de bevoegde overheid. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering.] Gewijzigd door art. 42 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Ingevoegd door art. 31, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39)
15 juli 2014
[Onderafdeling IIoctodecies. Belastingverminderingen voor de eigen woning] Ingevoegd door art. 43 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/37. § 1. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald: - de interesten en de betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening die specifiek is gesloten om een enige woning te verwerven of te behouden; - de bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het weder samenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening. De in het eerste lid vermelde interesten, betalingen en bijdragen komen slechts voor de vermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor die uitgaven zijn gedaan, de eigen woning is van de belastingplichtige op het tijdstip van die uitgave. § 2. Het bedrag van de in paragraaf 1 bedoelde interesten, betalingenen bijdragen dat in aanmerking wordt genomen voor de belastingvermindering, mag per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 1 500 euro. Het in het eerste lid vermelde bedrag wordt verhoogd met 500 euro gedurende de eerste tien belastbare tijdperken vanaf het belastbaar tijdperk waarin de leningsovereenkomst wordt afgesloten. Het in het tweede lid vermelde bedrag wordt verhoogd met 50 euro wanneer de belastingplichtige drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin de leningsovereenkomst is afgesloten. Voor de toepassing van het derde lid worden als gehandicapt aangemerkte kinderen ten laste voor twee gerekend. De in het tweede en derde lid vermelde verhogingen worden niet toegepast vanaf het eerste belastbaar tijdperk waarin de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker wordt van een tweede woning. De toestand wordt beoordeeld op 31 december van dat belastbaar tijdperk. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en beide echtgenoten uitgaven hebben gedaan die recht geven op de belastingvermindering, kunnen de echtgenoten deze uitgaven vrij verdelen binnen de in de vorige leden bedoelde begrenzingen. § 3. De belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct. Ingeval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen, betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de bijdra-
mijnwetboek.be
95
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 96 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
gen en betalingen het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen. § 4. De belastingvermindering kan worden omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet wanneer aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan: 1° de lening is afgesloten vóór 1 januari 2015; 2° er wordt een gemeenschappelijke aanslag gevestigd; 3° het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van de belastingplichtige bedraagt minder dan de som van het bedrag van de belastingvrije som dat hem op grond van artikel 131 wordt toegekend en het overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 bepaalde bedrag waarvoor de belastingvermindering kan worden verleend. Het belastingkrediet wordt evenwel beperkt tot het positieve verschil tussen: 1° het bedrag van de belastingvermindering bepaald overeenkomstig de paragrafen 2 en 3, met uitzondering evenwel van de toepassing van het minimum van 30 pct., voor de in paragraaf 1 vermelde uitgaven die desgevallend worden beperkt tot het overeenkomstig artikel 130 belast inkomen en 2° de som van: - het bedrag van de belastingvermindering dat werd aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en belastingvermeerderingen, verminderd met de gewestelijke kortingen, en op het saldo van de federale personenbelasting; - het bedrag van de op grond van de artikelen 146 tot 154, 155 en 156 verleende belastingverminderingen; - het bedrag van de andere gewestelijke belastingverminderingen dat werd aangerekend op de gewestelijke opcentiemen en belastingvermeerderingen, verminderd met de gewestelijke kortingen, en op het saldo van de federale personenbelasting; - het bedrag van de in de artikelen 145/1 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35 en 154bis, vermelde belastingverminderingen dat werd aangerekend. Het overeenkomstig het vorige lid bepaalde bedrag wordt bovendien beperkt tot de door de andere echtgenoot verschuldigde totale belasting.] Ingevoegd door art. 44 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/38. § 1. De in artikel 145/37 vermelde vermindering wordt verleend onder de volgende voorwaarden: 1° de uitgaven moeten gedaan zijn voor de woning die op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, de enige woning is van de belastingplichtige die hij zelf betrekt; 2° de hypothecaire lening en het levensverzekeringscontract die zijn bedoeld in artikel 145/37, § 1, zijn door de belastingplichtige aangegaan bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd om in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn eigen woning te verwerven of te behouden; 3° de hypothecaire lening is aangegaan vanaf 1 januari 2005 en heeft een looptijd van ten minste 10 jaar; 4° het levensverzekeringscontract is aangegaan: 96
a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd; b) vóór de leeftijd van 65 jaar; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn worden verlengd, opnieuw van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet; 5° de voordelen van het in 4° bedoelde contract zijn bedongen: a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar; b) bij overlijden, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van die woning verwerven. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, wordt om te bepalen of de woning van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten, zijn enige woning is die hij zelf betrekt, geen rekening gehouden met: 1° andere woningen waarvan hij, ingevolge erfenis, mede-eigenaar, naakte eigenaar of vruchtgebruiker is; 2° een andere woning die op die datum op de vastgoedmarkt te koop is aangeboden en die uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, ook daadwerkelijk is verkocht; 3° het feit dat de belastingplichtige de woning niet zelf betrekt omwille van: a) beroepsredenen of redenen van sociale aard; b) wettelijke of contractuele belemmeringen die het de belastingplichtige onmogelijk maken de woning op die datum zelf te betrekken; c) de stand van de bouwwerkzaamheden of van de verbouwingswerkzaamheden die het de belastingplichtige nog niet toelaten de woning daadwerkelijk op diezelfde datum te betrekken. De belastingvermindering kan niet meer worden verleend: 1° van het jaar volgend op het jaar waarin de leningsovereenkomst is afgesloten, indien op 31 december van dat jaar de in het vorige lid, 2°, bedoelde andere woning niet daadwerkelijk is verkocht; 2° van het tweede jaar volgend op het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten, indien de belastingplichtige de woning waarvoor de lening werd aangegaan, op 31 december van dat jaar niet zelf betrekt tenzij hij die om beroepsredenen of redenen van sociale aard niet zelf betrekt. Wanneer de belastingvermindering bij toepassing van het vorige lid, 2°, gedurende één of meer belastbare tijdperken niet kon worden verleend en de belastingplichtige de woning waarvoor de lening werd aangegaan, zelf betrekt op 31 december van het belastbaar tijdperk waarin de in het tweede lid, 3°, b en c, bedoelde belemmeringen zijn weggevallen, kan de belasting-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 97 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vermindering opnieuw worden verleend vanaf dit belastbaar tijdperk. § 2. De in artikel 145/37, § 1, vermelde leningen zijn specifiek gesloten om een woning te verwerven of te behouden wanneer ze zijn aangegaan om: 1° een onroerend goed aan te kopen; 2° een onroerend goed te bouwen; 3° een onroerend goed volledig of gedeeltelijk te vernieuwen; 4° de successierechten of schenkingsrechten met betrekking tot de in artikel 145/37, § 1, bedoelde woning te betalen met uitzondering van nalatigheidsinteresten verschuldigd bij laattijdige betaling. Wat de in het eerste lid, 3°, bedoelde vernieuwing betreft, zijn de daarop betrekking hebbende dienstverrichtingen deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. § 3. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in artikel 145/37 bedoelde vermindering.] Ingevoegd door art. 45 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/39. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald in artikel 145/40 wordt een belastingvermindering verleend die wordt berekend op de volgende uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald: 1° als bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die een belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden wanneer dat kapitaal dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een lening die specifiek is aangegaan voor het verwerven of behouden van een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die op het moment van de betaling van die bijdragen de eigen woning is van de belastingplichtige; 2° als betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening die specifiek is aangegaan om in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die op het moment van de betaling de eigen woning is van de belastingplichtige, te bouwen, te verwerven of te verbouwen. De belastingvermindering wordt berekend tegen het tarief van 30 pct.] Ingevoegd door art. 46 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/40. § 1. De in artikel 145/39, eerste lid, 1°, vermelde bijdragen komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat: 1° het levensverzekeringscontract is aangegaan: a) door de belastingplichtige die daarbij alleen zichzelf heeft verzekerd; b) vóór de leeftijd van 65 jaar; contracten die tot na de oorspronkelijk bepaalde termijn verlengd, opnieuw 15 juli 2014
van kracht gemaakt, gewijzigd of verhoogd worden wanneer de verzekerde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, worden geacht niet vóór die leeftijd te zijn aangegaan; c) voor een minimumlooptijd van 10 jaar wanneer het in voordelen bij leven voorziet; 2° de voordelen van het contract bedongen zijn: a) bij leven, ten gunste van de belastingplichtige vanaf de leeftijd van 65 jaar; b) bij overlijden: - ten belope van het verzekerde kapitaal dat dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de personen die ingevolge het overlijden van de verzekerde de volle eigendom of het vruchtgebruik van dat onroerend goed verkrijgen; - ten belope van het verzekerde kapitaal dat niet dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van de lening, ten gunste van de echtgenoot of van bloedverwanten tot de tweede graad van de belastingplichtige; 3° die bijdragen niet geheel of gedeeltelijk in aanmerking kunnen komen voor de toepassing van de artikelen 52, 7° bis, of 145/37. § 2. De in artikel 145/39, eerste lid, 2°, vermelde betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening komen voor de belastingvermindering in aanmerking op voorwaarde dat: 1° de lening is aangegaan voor een looptijd van ten minste 10 jaar bij een instelling die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd; 2° de betalingen niet in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 145/37. De in artikel 145/39, eerste lid, 2°, vermelde betalingen komen slechts voor de belastingvermindering in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 50.000 euro van het aanvangsbedrag van de voor die woning aangegane leningen. Voor de leningen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2001, bedraagt de in het vorige lid vermelde eerste schijf 2.000.000 BEF. Dit bedrag wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 zoals het van toepassing was voor het aanslagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de lening werd aangegaan en vervolgens omgezet in euro. § 3. De bijdragen en betalingen vermeld in artikel 145/39, eerste lid, desgevallend beperkt overeenkomstig de paragrafen 1 en 2, komen voor de belastingvermindering in aanmerking voor zover die uitgaven niet meer bedragen dan het positieve verschil tussen: - enerzijds, 15 pct. van de eerste schijf van 1.250 euro van het totale netto beroepsinkomen, met uitsluiting van de overeenkomstig artikel 171 belaste beroepsinkomsten, en 6 pct. van het overige, met een maximum van 1.500 euro; - en anderzijds het bedrag waarvoor bij toepassing van artikel 145/37 een belastingvermindering is verleend, zonder evenwel rekening te houden met de eventuele verhogingen bedoeld in § 2, tweede en derde lid, van het voormelde artikel.
mijnwetboek.be
97
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 98 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 4. Bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van verzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten en die dienen voor het wedersamenstellen of waarborgen van een lening die is gesloten om een onroerend goed te verwerven of te behouden en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, worden toch in aanmerking genomen voor de belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in artikel 145/4 bestond alvorens het werd gewijzigd door artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen I. § 5. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de belastingvermindering.] Ingevoegd door art. 47 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/41. Dit artikel is van toepassing op de in artikel 145/39 vermelde uitgaven wanneer die: 1° hypothecaire leningen betreffen die zijn gesloten om de eigen woning te bouwen, verwerven of verbouwen, die zijn aangegaan vóór 1 januari 1993; 2° levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen: 1° komen, wat de tot 31 december 1988 aangegane leningen betreft, de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, slechts voor de in artikel 145/39 bedoelde belastingvermindering in aanmerking onder de voorwaarden bepaald in artikel 516, § 1, 1°; 2° komen, in afwijking van artikel 145/40, § 2, tweede lid, de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, voor de belastingvermindering in aanmerking binnen de beperkingen als vermeld in artikel 516, § 1, en § 2, tweede lid, zoals dit lid bestond voordat het werd opgeheven bij artikel 99 van de wet van 8 mei 2014; 3° wordt de belastingvermindering, in afwijking van artikel 145/39, tweede lid, berekend tegen het overeenkomstig artikel 145/37, § 3, bepaalde tarief voor: - de in artikel 145/39, eerste lid, 1°, bedoelde premies voor individuele levensverzekeringen die uitsluitend een in artikel 145/39, eerste lid, 2°, bedoelde lening waarborgen of wedersamenstellen, voor zover ze betrekking hebben op de eerste schijf van de leningen bepaald overeenkomstig artikel 516, § 3, zoals het bestond voordat het werd opgeheven bij artikel 99 van de wet van 8 mei 2014; - de in artikel 145/39, eerste lid, 2°, bedoelde betalingen ter aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen. Wanneer de toepassing van de artikelen 86, eerste lid, 87 en 88, tot gevolg heeft dat, met betrekking tot een contract dat voor 1 januari 1989 op naam van één van de echtgenoten is gesloten, de in artikel 145/39, eerste lid, vermelde bijdragen en betalingen niet tot 98
het bedrag bepaald in artikel 145/40, § 3, ten name die echtgenoot aanleiding kan geven tot een belastingvermindering, mag het verschil, zonder splitsing van het contract, tot het bedrag bepaald in artikel 145/40, § 3, aanleiding geven tot een bijkomende vermindering ten gunste van de andere echtgenoot.] Ingevoegd door art. 48 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/42. Dit artikel is van toepassing op de in de artikelen 145/39 vermelde uitgaven wanneer die: 1° hypothecaire leningen betreffen die zijn aangegaan: a) vanaf 1 januari 1993 en vóór 1 januari 2005 om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen die bij het afsluiten van de lening de enige woning was van de belastingplichtige; b) vanaf 1 januari 2005 om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen die bij het afsluiten van de lening de enige woning was van de belastingplichtige, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen: 1° komen de in artikel 145/39, eerste lid, 2°, bedoelde betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen, in afwijking van artikel 145/40, § 2, tweede lid, voor de belastingvermindering in aanmerking voor zoverre ze betrekking hebben op de eerste schijf van respectievelijk 50.000 euro, 52.500 euro, 55.000 euro, 60.000 euro en 65.000 euro van het aanvangsbedrag van de voor de enige woning aangegane leningen, naargelang de belastingplichtige geen, een, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 2° wordt de belastingvermindering, in afwijking van artikel 145/39, tweede lid, berekend tegen het overeenkomstig artikel 145/37, § 3, bepaalde tarief voor: - de in artikel 145/39, eerste lid, 1°, bedoelde premies voor individuele levensverzekeringen die uitsluitend een in artikel 145/39, eerste lid, 2°, bedoelde lening waarborgen of wedersamenstellen, voor zover die betrekking hebben op de overeenkomstig het 1° bepaalde bedrag van de eerste schijf van de leningen; - de in artikel 145/39, eerste lid, 2°, bedoelde betalingen ter aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen. Voor de leningen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2001 bedraagt de in het tweede lid, 1°, vermelde eerste schijf respectievelijk 2.000.000 BEF, 2.100.000 BEF, 2.200.000 BEF, 2.400.000 BEF en 2.600.000 BEF. Deze bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 zoals het van toepassing was voor het aan-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 99 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
slagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de lening werd aangegaan en vervolgens omgezet in euro. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, b, wordt verstaan onder: 1° aftrek voor interesten van hypothecaire leningen: het voordeel bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing is gebleven, en in artikel 145/45; 2° bouwsparen: de verhoogde vermindering bedoeld in de artikelen 145/17 tot 145/20, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven bij artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing zijn gebleven, in artikel 145/41, tweede lid, 3°, of in het tweede lid.] Ingevoegd door art. 49 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/43. Er wordt een belastingvermindering verleend voor: 1° de interesten van schulden die voor 1 januari 2015 specifiek zijn aangegaan om de woning te verwerven of te behouden die op het ogenblik dat de interesten worden betaald de eigen woning is van de belastingplichtige en waarvan het inkomen begrepen is in zijn belastbare onroerende inkomsten vóór toepassing van artikel 12, met uitzondering van de interesten die in aanmerking komen voor de in artikel 145/37 vermelde belastingvermindering; 2° de termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten met betrekking tot de aanschaffing van een recht van erfpacht of recht van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten andere dan de in artikel 10, § 2, vermelde rechten van gebruik, op de in 1° vermelde woning. De in het eerste lid vermelde interesten en vergoedingen komen voor de belastingvermindering in aanmerking in de mate dat ze niet meer bedragen dan het netto-inkomen van onroerende goederen van de belastingplichtige. Het overeenkomstig het tweede lid bepaalde bedrag van de intresten en vergoedingen wordt verminderd met: 1° het bedrag van die interesten en vergoedingen in verhouding tot het netto inkomen van in het buitenland gelegen onroerende goederen dat krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting is vrijgesteld ten opzichte van het totale netto inkomen van onroerende goederen; 2° de helft van het bedrag van die interesten en vergoedingen in verhouding tot het netto-inkomen van niet in het 1° bedoelde in het buitenland gelegen onroerende goederen ten opzichte van het totale netto inkomen van onroerende goederen. De belastingvermindering wordt berekend tegen het overeenkomstig artikel 145/37, § 3, bepaalde tarief op de overeenkomstig de vorige leden bepaalde bedrag van de in aanmerking te nemen interesten en vergoedingen. 15 juli 2014
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd: - worden de in het eerste lid vermelde interesten en vergoedingen en het netto-inkomen van onroerende goederen voor beide echtgenoten samengenomen; - wordt het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten] Ingevoegd door art. 50 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/44. § 1. Dit artikel is van toepassing wanneer leningen die specifiek zijn gesloten om de eigen woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan: a) vóór 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005 terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten als vermeld in artikel 14 of voor de toepassing van dit artikel; § 2. In de in paragraaf 1 vermelde gevallen wordt een belastingvermindering verleend voor de hierna vermelde uitgaven of lasten die tijdens het belastbaar tijdperk zijn betaald of gedragen: - interesten voor de in paragraaf 1 bedoelde leningen; - termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten met betrekking tot de aanschaffing van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten, andere dan de in artikel 10, § 2, vermelde rechten van gebruik, op de eigen woning waarvoor in het eerste streepje bedoelde interesten zijn betaald. De intresten en vergoedingen komen voor de belastingvermindering in aanmerking wanneer ze zijn betaald of gedragen voor de woning die op dat moment de eigen woning is van de belastingplichtige waarvan het inkomen begrepen is in de belastbare onroerende inkomsten vóór toepassing van artikel 12. De interesten en vergoedingen komen slechts voor de belastingvermindering in aanmerking in de mate dat: 1° ze niet in aanmerking zijn genomen voor de in artikel 145/43 vermelde belastingvermindering; 2° ze niet meer bedragen dan het overeenkomstig de artikelen 7, § 1, 1°, a, eerste streepje, 8 tot 11, 13, 15 en 518 bepaalde inkomen van de eigen woning. De belastingvermindering bedraagt 12,5 pct. van de in aanmerking genomen interesten en vergoedingen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de belastingvermindering voor de beide echtgenoten samen berekend. De aldus berekende belastingvermindering wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.] Ingevoegd door art. 51 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
mijnwetboek.be
99
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 100 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
[Art. 145/45. § 1. Dit artikel is van toepassing wanneer: 1° hypothecaire leningen zijn gesloten om de woning die op 31 december van het belastbaar tijdperk de enige woning is van de belastingplichtige te verwerven of te behouden: a) vanaf 1 mei 1986 en vóór 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005 terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° de woning waarvoor de hypothecaire leningen zijn aangegaan de eigen woning is van de belastingplichtige op het ogenblik dat de interesten worden betaald. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, b, wordt verstaan onder: 1° aftrek voor interesten van hypothecaire leningen: het fiscaal voordeel bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voor het werd gewijzigd bij de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing is gebleven, en in dit artikel; 2° bouwsparen: de verhoogde vermindering bedoeld in de artikelen 145/17 tot 145/20, zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven bij artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004 en op grond van artikel 526 van toepassing zijn gebleven, in artikel 145/41, tweede lid, 3°, en in artikel 145/42, tweede lid. § 2. Voor de interesten die voor de in paragraaf 1 bedoelde hypothecaire leningen zijn betaald op het ogenblik dat de woning waarvoor de leningen werden aangegaan de eigen woning is van de belastingplichtige, wordt een belastingvermindering verleend onder de volgende voorwaarden: 1° de hypothecaire lening is gesloten voor een looptijd van ten minste tien jaar; 2° de hypothecaire lening is aangegaan om een in de Europese Economische Ruimte gelegen woning die op 31 december van het belastbaar tijdperk de enige woning is van de belastingplichtige hetzij: a) te bouwen; b) in nieuwe staat te verwerven aan welke voorwaarde is voldaan indien de woning door de verkoper met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde aan de belastingplichtige is vervreemd; c) volledig of gedeeltelijk te vernieuwen, mits het goed bij het sluiten van de leningsovereenkomst in gebruik is genomen: - sedert ten minste 20 jaar voor de vóór 1 november 1995 aangegane hypothecaire leningen; - sedert ten minste 15 jaar voor de vanaf 1 november 1995 aangegane hypothecaire leningen; 3° met betrekking tot een woning die volledig of gedeeltelijk wordt vernieuwd: a) de totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, ten minste 19.800 euro bedraagt, met dien verstande dat, in geval het overeenkomstig § 3, tweede lid, berekende gedeelte van de lening hoger is dan de totale kostprijs van de 100
werken, dat gedeelte tot het bedrag van de kostprijs in aanmerking wordt genomen; b) de dienstverrichtingen met betrekking tot die werken, waarvan de Koning de aard bepaalt, zijn verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige. § 3. De in paragraaf 2 bedoelde interesten komen slechts in aanmerking voor de belastingvermindering in de mate dat ze, samen genomen met de andere in artikel 145/43, eerste lid, vermelde interesten en vergoedingen, meer bedragen dan het netto-onroerend inkomen van de belastingplichtige, verhoogd met het overeenkomstig de artikel 7 tot 11, 13, 15 en 518 bepaalde belastbare inkomen van de eigen woning. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de in artikel 145/43, eerste lid, vermelde interesten en vergoedingen en het onroerend inkomen van beide echtgenoten samen genomen. Bovendien komen de overeenkomstig het vorige lid beperkte interesten slechts in aanmerking voor de belastingvermindering in zover ze betrekking hebben op de eerste schijf van 50.000 euro, 52.500 euro, 55.00 euro, 60.000 euro of 65.000 euro van het aanvangsbedrag van de leningen ingeval het een te bouwen of in nieuwe staat te verwerven woning betreft of op de eerste schijf van 25.000 euro, 26.500 euro, 27.000 euro, 30.000 euro of 32.500 euro ingeval het een te vernieuwen woning betreft, naargelang de belastingplichtige geen, één, twee, drie of meer dan drie kinderen ten laste heeft op 1 januari van het jaar na dat waarin de leningsovereenkomst is gesloten. § 4. Het voordeel wordt verleend gedurende ten hoogste twaalf opeenvolgende belastbare tijdperken, waarvan het inkomen van onroerende goederen bepaald overeenkomstig de artikelen 7 tot 11, 13 en 15, het inkomen omvatten van de woning waarvoor de leningen werden aangegaan. Voor de eerste vijf belastbare tijdperken wordt de belastingvermindering berekend tegen het overeenkomstig artikel 145/37, § 3, bepaalde tarief op 80 pct. van het overeenkomstig paragraaf 3 bepaalde bedrag van de interesten en voor elk van de zeven volgende belastbare tijdperken respectievelijk op 70, 60, 50, 40, 30, 20 en 10 pct. van die interesten. § 5. In geval van een gemeenschappelijke aanslag, wordt het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. § 6. Voor de leningen die zijn aangegaan vóór 1 januari 2001: 1° bedraagt de in § 2, eerste lid, 3°, a, vermelde totale kostprijs van de werken, inclusief de belasting over de toegevoegde waarde, 800.000 BEF; 2° bedragen de in § 3, derde lid, vermelde eerste schijven respectievelijk 2.000.000 BEF, 2.100.000 BEF, 2.200.000 BEF, 2.400.000 BEF, 2.600.000 BEF, 1.000.000 BEF, 1.050.000 BEF, 1.100.000 BEF, 1.200.000 BEF en 1.300.000 BEF.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 101 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De in het vorige lid vermelde bedragen worden geïndexeerd overeenkomstig artikel 178 zoals het van toepassing was voor het aanslagjaar verbonden met het belastbaar tijdperk waarin de lening werd aangegaan en vervolgens omgezet in euro.] Ingevoegd door art. 52 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/46. § 1. Wanneer de belastingplichtige: - tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013 een hypothecaire lening heeft gesloten om een woning te verwerven of te behouden, terwijl er voor diezelfde woning nog een lening was die in aanmerking kwam voor de vermindering voor het bouwsparen of de aftrek of vermindering voor interesten van hypothecaire leningen bij toepassing van artikel 526, § 2, zoals het bestond voordat het werd gewijzigd door artikel 101 van de wet van 8 mei 2014 en - in zijn aangifte met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin een vanaf 1 januari 2005 lening is gesloten, heeft vermeld dat hij voor die lening of voor het levensverzekeringcontract dat uitsluitend de voormelde lening waarborgt of wedersamenstelt opteert voor de toepassing van de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het werd opgeheven bij artikel 20 van de wet van 8 mei 2014, worden de artikelen 145/43, 145/44 en 145/45 niet langer toegepast voor de interesten met betrekking tot de leningen die uiterlijk op 31 december 2013 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van diezelfde woning en komen de in artikel 145/39 vermelde uitgaven met betrekking tot de uiterlijk op 31 december 2013 aangegane leningen voor diezelfde woning en de levensverzekeringscontracten die leningen waarborgen of wedersamenstellen, niet langer in aanmerking voor de in dat artikel bedoelde belastingvermindering. § 2. Wanneer de belastingplichtige vanaf 1 januari 2014: - een hypothecaire lening sluit voor het verwerven of behouden van een in artikel 145/38, § 1, eerste lid, 1°, vermelde woning, terwijl er voor diezelfde woning nog een lening is die in aanmerking komt voor de toepassing van de artikelen 145/41, § 1, tweede lid, 3°, 145/ 42, § 1, tweede lid, 2°, of 145/45 of voor de vermindering voor het bouwsparen of de vermindering voor interesten van hypothecaire leningen bij toepassing van artikel 526, en - de toepassing vraagt van de in artikel 145/37 bedoelde belastingvermindering voor die vanaf 1 januari 2014 gesloten lening of voor het levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient om die lening te waarborgen of weder samen te stellen, in zijn aangifte met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin die lening is aangegaan of met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin de woning de eigen woning wordt van de belastingplichtige, indien dit een later belastbaar tijdperk is dan dat waarin de lening is aangegaan, worden de artikelen 145/43, 145/44 en 145/45 niet langer toegepast voor de interesten met betrekking tot de voorheen gesloten leningen voor het verwerven of behouden van diezelfde woning en komen de in artikel 15 juli 2014
145/39 vermelde uitgaven met betrekking tot de voorheen gesloten leningen voor diezelfde woning en tot de levensverzekeringscontracten die die leningen waarborgen of wedersamenstellen, niet langer in aanmerking voor de in dat artikel bedoelde belastingvermindering. § 3. De in de vorige paragrafen bedoelde keuzes zijn definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken.] Ingevoegd door art. 53 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Onderafdeling IInovodecies. Belastingvermindering voor uitgaven voor dakisolatie] Ingevoegd door art. 54 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 145/47. Er wordt een belastingvermindering verleend voor de uitgaven die tijdens het belastbaar tijdperk werkelijk zijn betaald voor de isolatie van het dak van een woning waarvan de belastingplichtige eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder, vruchtgebruiker of huurder is. De belastingvermindering is niet van toepassing op uitgaven die: a) in aanmerking genomen zijn als werkelijke beroepskosten; b) recht geven op de in artikel 69 bedoelde investeringsaftrek; c) in aanmerking komen voor de toepassing van de artikelen 145/25, 145/30, 145/31, of 145/36; d) betrekking hebben op werken die worden verricht aan een woning waarvan de ingebruikneming minder dan vijf jaar voorafgaat aan de aanvang van die werken. De belastingvermindering is gelijk aan 30 pct. van de werkelijk betaalde uitgaven bedoeld in het eerste lid. Het totaal van de belastingvermindering mag per belastbaar tijdperk en per woning niet meer bedragen dan 2.000 euro. In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de werken in verband met de in het eerste lid bedoelde uitgaven moeten voldoen.] Ingevoegd door art. 55 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Onderafdeling III. Vermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten Art. 146. Voor de toepassing van deze onderafdeling gelden de volgende begripsomschrijvingen: 1° pensioenen: pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als vermeld in artikel 34;
mijnwetboek.be
101
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 102 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° [...] 2°bis [...] 3° werkloosheidsuitkeringen: wettelijke en extrawettelijke uitkeringen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke onvrijwillige werkloosheid doch met uitsluiting van de in artikel 31bis, derde lid, 1°, bedoelde uitkeringen, alsmede het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst, voor het saldo dat overblijft na toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 13°; 4° wettelijke ziekte- en invaliditeits-uitkeringen: uitkeringen krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte of invaliditeit; 5° andere vervangingsinkomsten: vergoedingen van alle aard verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, baten of bezoldigingen met uitzondering van de sub 3° en 4° vermelde vervangingsinkomsten en, bij gebrek aan werkhervatting bij een andere werkgever of bij gebrek aan werkhervatting als zelfstandige, van de in artikel 31bis, eerste lid, 2°, vermelde aanvullende vergoedingen. Art. 146, 3° van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 122 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 146, 1° en 2° is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 36, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 en 5° is van toepassing op de aanvullende vergoedingen die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 282, 2°, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 en (art. 34, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 Art. 146, 2° is van toepassing op de aanvullende vergoedingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 (art. 95, C, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 43, 2°, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 en (art. 282, 1°, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 en (art. 34, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 Art. 146, 1°, 2° en 5° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 95, B, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 43, 1° en 3°, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 Art. 146, 1° en 2°bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 34, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 95, A, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 (In afwijking van de artikelen 146 tot 153, WIB 92, worden de werkloosheidsuitkeringen die een anciënniteitstoeslag bevatten, voor de toepassing van die artikelen, gelijkgesteld met de andere vervangingsinkomsten als vermeld in artikel 146, 5°, indien: - die uitkeringen met anciënniteitstoeslag worden toegekend aan werklozen die vóór 01.01.2004 58 jaar of ouder zijn - en die werklozen reeds vóór 01.01.2004 het recht op die uitkeringen met anciënniteitstoeslag hebben bekomen.) Art. 146, 3° is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 84, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – erratum BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 146, 3° is van toepassing vanaf 01.01.2000 (art. 31, W. 07.04.1999 art. 1, KB 22.09.1999) BS 20.04.1999 Art. 146, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 10, W. 30.03.1994 art. 95, W. 21.12.1994) BS 31.03.1994 Art. 146 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 147. Op [de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145 bepaalde belasting] met betrekking tot pensioenen en vervangingsinkomsten worden de volgende verminderingen verleend: 102
1° als het netto-inkomen uitsluitend uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat: 2.046,70 EUR (basisbedrag 1.344,57 EUR); 2° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat: een gedeelte van het in 1° bedoelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen, enerzijds, het netto bedrag van de pensioenen en de andere vervangingsinkomsten en, anderzijds, het netto-inkomen met uitsluiting: a) van het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen, in geval van het verkrijgen van: - ofwel, een in artikel 31bis, derde lid, 2°, vermelde bedrijfstoeslag; - ofwel, een in artikel 31bis, derde lid, 2°, vermelde bedrijfstoeslag samen met een in artikel 31bis, eerste lid, 1°, eerste streepje, en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding; - ofwel, een in artikel 31bis, eerste lid, 1°, tweede streepje, en tweede lid, bedoelde aanvullende vergoeding; b) van de activiteitsinkomsten, in geval van het verkrijgen door een belastingplichtige die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, van een wettelijk pensioen dat het bedrag bedoeld in artikel 154, § 2, 1°, niet overschrijdt of in geval van het verkrijgen van een overlevingspensioen; 3° [...] 4° [...] 5° [...] 6° [...] 7° als het netto-inkomen uitsluitend uit werkloosheidsuitkeringen bestaat: 2.046,70 EUR (basisbedrag 1.344,57 EUR); 8° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit werkloosheidsuitkeringen bestaat: een gedeelte van de in 7° vermelde bedragen, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de werkloosheidsuitkeringen, enerzijds en het netto-inkomen anderzijds; 9° als het netto-inkomen uitsluitend uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat: 2.627,29 EUR (basisbedrag 1.725,98 EUR); 10° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat: een gedeelte van het in 9° vermelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen enerzijds en het netto-inkomen anderzijds. Onder activiteitsinkomsten als bedoeld in het eerste lid, 2°, wordt verstaan de beroepsinkomsten verminderd met: 1° de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde inkomsten; 2° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten. Gewijzigd door art. 56 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 103 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Gewijzigd door art. 10 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), uitwerking met ingang van 01.01.2013 (art. 23) Art. 147. lid 1, 2°, a, derde streepje en, 5°-8° en derde lid is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010 (art. 9 1° tot 5°, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 en (art. 23, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 147 eerste lid, 2°, en tweede lid is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 37, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 Art. 147. 2° is van toepassing op de vergoedingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 (art. 96, A, 1°, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 44, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 en (art. 283, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 147, 3° en 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 96, A, 2°, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 147 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 35, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 96, B, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 147 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 11, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 147 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 148. [...] Art. 148 wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 27, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 148 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 18, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 149. [...] Art. 149 is opgeheven met ingang vanaf aanslagjaar 2010 (art. 10 W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Art. 149 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 36, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 149 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 150. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden, de in deze onderafdeling bepaalde verminderingen en grenzen per belastingplichtige berekend. Art. 150 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010 (art. 11,1° en 2°, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 en (art. 24, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 150 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 37, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 97, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 (art. 100, W. 23.12.2005 – BS 30.12.2005, zelf gewijzigd door art. 50, W. 20.07.2006 – BS 28.07.2006) Art. 150 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 151. Wanneer het belastbare inkomen 28.310 EUR (basisbedrag 18.600 EUR) of meer bedraagt, worden de verminderingen voor werkloosheidsuitkeringen, andere dan die welke zijn toegekend aan werklozen die op 1 januari van het aanslagjaar 58 jaar of ouder zijn en een anciënniteitstoeslag bevatten, niet toegepast. Wanneer het belastbare inkomen begrepen is tussen 22.680 EUR (basisbedrag 14.900 EUR) en 28.310 EUR (basisbedrag 18.600 EUR), worden die verminderingen slechts verleend tot een deel dat wordt bepaald naar de verhouding tussen, eensdeels, het verschil tussen 28.310 EUR (basisbedrag 18.600 EUR) en het belastbare inkomen en, anderdeels, het verschil tussen 28.310 15 juli 2014
EUR (basisbedrag 18.600 EUR) en 22.680 EUR (basisbedrag 14.900 EUR). Art. 151 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010 (art. 12, 1° en 2°, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 en (art. 25, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 151 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 38, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 151 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 1, W. 14.11.1996) BS 06.12.1996 Art. 151 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 152. Wanneer het belastbare inkomen 45.380 EUR (basisbedrag 29.800 EUR) of meer bedraagt, worden de niet in artikel 151 vermelde verminderingen slechts tot één derde verleend. Wanneer het belastbare inkomen begrepen is tussen 22.680 EUR (basisbedrag 14.900 EUR) en 45.380 EUR (basisbedrag 29.800 EUR), wordt deze grens van één derde vermeerderd met een deel van de resterende tweederde bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, het verschil tussen 45.380 EUR (basisbedrag 29.800 EUR) en het belastbare inkomen en, anderdeels, het verschil tussen 45.380 EUR (basisbedrag 29.800 EUR) en 22.680 EUR (basisbedrag 14.900 EUR). Art. 152 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 39, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 1 en 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 152 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 152bis. Van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende vermindering wordt een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het verschil tussen het overeenkomstig artikel 131, eerste lid, 1° of 2°, [of tweede lid,] toegepaste bedrag van de belastingvrije som en het in artikel 131, eerste lid, 3°, vermelde bedrag, wanneer het belastbaar inkomen van de belastingplichtige uitsluitend bestaat uit: - ofwel pensioenen of andere vervangingsinkomsten; - ofwel werkloosheidsuitkeringen; - ofwel wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen. In de andere gevallen wordt van de overeenkomstig de artikelen 147 tot 152 berekende verminderingen een bedrag afgetrokken dat gelijk is aan 25 pct. van het in het vorige lid vermelde verschil, vermenigvuldigd met de verhouding tussen respectievelijk het bedrag van de pensioenen of andere vervangingsinkomsten, van de werkloosheidsuitkeringen of van de wettelijke ziekteen invaliditeitsvergoedingen en het belastbaar inkomen van de belastingplichtige. Gewijzigd door art. 57 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) met uitwerking op de in de artikelen 145/37 en 539 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde overeenkomsten die uiterlijk op 31 december 2014 zijn gesloten. Wanneer inkomsten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in 2014 of 2015 worden betaald of toegekend, worden de gewestelijke belastingverminderingen eveneens in rekening gebracht om
mijnwetboek.be
103
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 104 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB de gemiddelde aanslagvoet te bepalen waartegen die vergoedingen worden belast. Art. 152bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 65, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008
Art. 153. Geen vermindering ingevolge deze onderafdeling mag hoger zijn dan het gedeelte van [de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145 bepaalde belasting] dat betrekking heeft op de inkomsten waarvoor zij is verleend. Gewijzigd door art. 58 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 153 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 154. § 1. Een bijkomende vermindering wordt verleend wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten. De bijkomende vermindering wordt berekend volgens de in de volgende paragrafen bepaalde regels. § 2. De bijkomende vermindering is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit: 1° pensioenen of vervangingsinkomsten en het totale bedrag van die inkomsten niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen; 2° werkloosheidsuitkeringen en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend tijdens de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid; 3° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het bedrag van die inkomsten niet hoger is dan tien negenden van het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid, de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen niet inbegrepen. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de totale netto-inkomens van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. § 3. In de andere dan in § 2 bedoelde gevallen is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen: 1° het bedrag van de belasting die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153, en 2° het verschil tussen: - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, die pensioenen of vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2,[eerste lid], 1 °, van toepassing is; - wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, [eerste lid], 2°, van toepassing is; 104
- wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, die wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, [eerste lid], 3°, van toepassing is. In het geval bedoeld in het eerste lid, 2°, eerste streepje, wordt de bijkomende vermindering in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen en het totaal van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld voor de toepassing van het eerste lid. De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153. Gewijzigd door art. 32 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 154, § 2, lid 1, 1° tot 3° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 3, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 154 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 66, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008 Art. 154 van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 38, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 en (art. 123 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 154, eerste lid, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 98, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 154 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 40, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 154, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 12, W. 30.03.1994 art. 96, W. 21.12.1994) BS 31.03.1994
Onderafdeling IIIbis. Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Art. 154bis. Er wordt een belastingvermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: – hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; – hetzij als de contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 105 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; - de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail. De belastingvermindering is gelijk aan 24,75 pct. van het totaal van de berekeningsgrondslagen voor de overwerktoeslag betreffende de uren die de werknemer tijdens het belastbare tijdperk als overwerk heeft gepresteerd. Indien meer dan 130 uren als overwerk zijn gepresteerd, wordt dat totaal slechts in aanmerking genomen ten belope van een deel dat wordt bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, 130 uren en, anderdeels, het totaal van de uren die als overwerk zijn gepresteerd. [Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor: - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers uit de horecasector op voorwaarde dat deze laatste in elke plaats van uitbating gebruik maken van het in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen bedoelde geregistreerd kassasysteem, en die deze kassa overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie; - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.] De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het tweede lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal: - 66,81 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; - 57,75 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is. Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. [1 De belastingvermindering mag evenwel niet meer bedragen dan de belasting Staat met betrekking tot het netto bedrag van de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen die overeenkomstig artikel 130 zijn belast, andere dan de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.]1 (1) Gewijzigd door art. 59 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 50 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.04.2014
15 juli 2014
Gewijzigd door art. 69 KB 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 3 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 154 bis, lid 1 en lid 2 is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 13, 3° en 4°, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 63/19 KB/WIB 92
Onderafdeling IV. Vermindering voor inkomsten uit het buitenland Art. 155. Inkomsten die krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting zijn vrijgesteld, komen in aanmerking voor het bepalen van de belasting, maar deze wordt verminderd naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten. Dit is eveneens het geval voor: - inkomsten vrijgesteld krachtens andere internationale verdragen of akkoorden, voor zover zij een clausule van progressievoorbehoud bevatten; - beroepsinkomsten betaald of toegekend aan leden en voormalige leden van het Europees Parlement of hun rechthebbenden en die worden onderworpen aan de Europese Gemeenschapsbelasting. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend. Art. 155, lid 2 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 26, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 155, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 175, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 155, laatste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 41, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 155 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 87quater, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 156. Tot de helft wordt verminderd het deel van de [overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154, 169 en 170 berekende] belasting dat evenredig overeenstemt: 1° met inkomsten van in het buitenland gelegen onroerende goederen; 2° met in het buitenland behaalde en belaste beroepsinkomsten, met uitzondering van de inkomsten van roerende goederen en kapitalen die de belastingplichtige gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in inrichtingen waarover hij in België beschikt; op bezoldigingen van bedrijfsleiders is deze bepaling slechts van toepassing in zover die inkomsten uit hoofde van een werkzaamheid die de verkrijgers ten behoeve van in het buitenland gelegen inrichtingen uitoefenen, op de resultaten van die inrichtingen worden toegerekend; 3° met de hierna vermelde diverse inkomsten: a) in het buitenland behaalde en belaste winst of baten; b) prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van vreemde openbare machten of openbare instellingen; c) onderhoudsuitkeringen ten laste van niet-rijksinwoners.
mijnwetboek.be
105
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 106 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt de vermindering per belastingplichtige op zijn totale netto-inkomen berekend. Gewijzigd door art. 60 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 156, laatste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 42, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 156, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 156 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 88, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling IVbis. Omzetting van verminderingen in een terugbetaalbaar belastingkrediet Art. 156bis. […] Opgeheven door art. 61 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Onderafdeling V. Vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan Art. 157. In zover [de totale belasting] op winst, baten en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen niet als voorheffing is geheven of in het jaar waarin het inkomen wordt verkregen niet bij voorafbetaling is voldaan, wordt ze vermeerderd met een bedrag dat wordt vastgesteld zoals bepaald in deze onderafdeling. Het overschot van de voorafbetalingen gedaan door een echtgenoot die met toepassing van artikel 86 een gedeelte van zijn winst of baten toekent aan de meewerkende echtgenoot, komt van rechtswege toe aan de meewerkende echtgenoot. Gewijzigd door art. 62 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 157, laatste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 43, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 157 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 25, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 157 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 157 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 158. Bij het bepalen van het belastingbedrag waarop de vermeerdering wordt berekend worden de winst, baten en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen en de desbetreffende kosten en aftrekken afzonderlijk in aanmerking genomen en wordt [de totale belasting] op die inkomsten in voorkomend geval verminderd met […] de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en het belastingkrediet die op die inkomsten betrekking hebben. Gewijzigd door art. 63 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 158 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 27, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 158 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 26, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 158 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 158 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 8, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 106
Art. 158 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 159. De vermeerdering is gelijk aan het positieve verschil tussen: 1° het belastingbedrag waarop de vermeerdering wordt berekend, vermenigvuldigd met 2,25 maal de basisrentevoet, en 2° de bedragen van de voorafbetalingen vermenigvuldigd met 3 maal, 2,5 maal, 2 maal en 1,5 maal de basisrentevoet, naargelang zij uiterlijk zijn gedaan op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Art. 159 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 160. De vermeerdering ingevolge artikel 159 wordt tot 90 pct. van haar bedrag teruggebracht. Art. 160 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 161. De basisrentevoet is het, in voorkomend geval tot de lagere eenheid afgeronde, rentetarief van de marginale beleningsfaciliteiten van de Europese Centrale Bank op 1 januari van het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Art. 161 is van toepassing vanaf 01.01.2002 (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 161 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 162. Wanneer zulks ingevolge de op de geldmarkt toegepaste rentevoeten verantwoord is, kan de Koning bij in Ministerraad overlegd besluit en na raadpleging van de betrokken beroepsorganisaties, een hoger of lager percentage van vermeerdering vaststellen en de groepen van belastingplichtigen aanwijzen waarvoor het aldus vastgestelde percentage van toepassing is. Geen vermeerdering wordt toegepast op de voorafbetalingen die, onder de voorwaarden en volgens de regels bepaald ter uitvoering van artikel 167, uiterlijk binnen de maand na de bekendmaking van dat besluit in het Belgisch Staatsblad, ter voldoening van de verschuldigde belastingen worden gestort. Art. 162 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71 KB/WIB 92
Art. 163. Geen vermeerdering is verschuldigd wanneer het ingevolge de artikelen 159 en 160 berekende bedrag ervan lager is dan 1 pct. van de belasting waarop zij is berekend of 40 EUR (basisbedrag 25 EUR). Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 163 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 164. Geen vermeerdering is verschuldigd op de belasting op de winst, de baten en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen, die personen […] als zij zich voor de eerste maal vestigen in een zelfstandig beroep, uit de uitoefening van de werkzaamheid gedurende de eerste drie jaren verkrijgen. Het jaar waarin
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 107 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
elke werkzaamheid aanvangt wordt voor een volledig jaar geteld.
Afdeling II. Bijzondere stelsels van aanslag
Art. 164 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 27, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 164 is van toepassing met ingang van 21.10.1997 (art. 2, W. 06.07.1997) BS 11.10.1997 Art. 164 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 164 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling I. Omzetting van sommige kapitalen, vergoedingen en afkoopwaarden in lijfrente
Art. 165. Voor de toepassing van deze onderafdeling bedraagt de belasting 106 pct. van [de totale belasting]. Gewijzigd door art. 64 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 165 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 166. [Voor de toepassing van deze onderafdeling omvatten de winst, de baten en de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen niet: 1° de vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst, bezoldigingen of baten; 2° de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 zijn belast.] Vervangen door art. 65 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 166 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 28, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 166 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 166 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 89, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 167. De Koning bepaalt de voorwaarden en de regels van uitvoering van de artikelen 157 tot 166 en stelt vast welke de belastingplichtigen hiervan op straffe van verval in acht moeten nemen. Hij stelt eveneens de bijzondere regels vast die van toepassing zijn ingeval de winst, de baten of de in artikel 30, 2° en 3°, bedoelde bezoldigingen betrekking hebben op een tijdperk van minder of meer dan twaalf maanden of op een boekjaar dat op een andere datum dan 31 december wordt afgesloten, dan wel op een seizoenwerkzaamheid. Art. 167, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 29, W. 24.12.2002) BS31.12.2002 Art. 167, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 167 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 90, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71 KB/WIB 92
Art. 168. De Koning kan van de vermeerdering geheel of gedeeltelijk afzien wanneer de voorafbetalingen worden gedaan volgens de regels, onder de voorwaarden en binnen de termijnen die Hij bepaalt. Art. 168 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 91, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
15 juli 2014
Art. 169. § 1. [De hierna vermelde kapitalen worden voor de vaststelling van de belastbare grondslag slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van die kapitalen en afkoopwaarden volgens door de Koning in Ministerraad overlegd besluit vastgestelde coëfficiënten die niet meer dan 5 pct. mogen bedragen: 1° de kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten; 2° de kapitalen die worden vereffend bij het normaal verstrijken van het contract of bij het overlijden van de verzekerde evenals afkoopwaarden die worden vereffend in één der vijf jaren die aan het normaal verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover het kapitalen en afkoopwaarden betreft die worden uitgekeerd uit hoofde van: a) aanvullende pensioenen overeenkomstig artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen, of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002; b) individueel gesloten levensverzekeringscontracten, andere dan in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, c, bedoelde individuele verderzettingen van een pensioentoezegging en dan in artikel 145/16, 3°, bedoelde spaarverzekeringscontracten, en dit tot het bedrag dat dient voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening.] Hetzelfde omzettingsstelsel is van toepassing op de eerste schijf van 76.110 EUR (basisbedrag 50.000 EUR) van het kapitaal of van de afkoopwaarde van een aanvullend pensioen als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, waarop voorschotten op prestaties zijn opgenomen of dat heeft gediend voor het waarborgen van een lening of het weder samenstellen van een hypothecair krediet, in zover die voorschotten verleend of die leningen gesloten zijn voor het bouwen, het verwerven, het verbouwen, het verbeteren of het herstellen van de in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen enige woning die uitsluitend bestemd is voor het persoonlijk gebruik van de leningnemer en zijn gezinsleden. In afwijking van het eerste lid, worden kapitalen van aanvullende pensioenen toegekend overeenkomstig artikel 52bis van het koninklijk besluit nr. 72 van 10 november 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen der zelfstandigen, zoals het van kracht was voordat het door artikel 70 van de programmawet van 24 december 2002, werd vervangen of van aanvullende pensioenen als bedoeld in titel II, hoofdstuk I, afdeling 4, van de programmawet van 24 december 2002,
mijnwetboek.be
107
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 108 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voor de vaststelling van de belastbare grondslag, slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die zou voortvloeien uit de omzetting van 80 pct. van die kapitalen volgens de in het eerste lid bedoelde coëfficiënten in zover ze bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of in zover ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven. In afwijking van het tweede lid, wordt de eerste schijf waarop het omzettingsstelsel van toepassing is, slechts ten belope van 80% in aanmerking genomen wanneer de in dat lid bedoelde kapitalen bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven. § 2. De omzettingswaarde wordt voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast vanaf de dag waarop het kapitaal of de afkoopwaarde is betaald of toegekend: a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van § 1, 5 pct. bedraagt, gedurende 10 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 10 belastbare tijdperken; b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig dezelfde bepalingen minder dan 5 pct. bedraagt, gedurende 13 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 13 belastbare tijdperken. Gewijzigd door art. 66 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 169, § 1, lid 3 en 4 is van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 124 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 169, § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 352, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 169, § 1, lid 3 en 4 is van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 01.01.2006 (art. 101, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 169, § 1, lid 1 is van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 01.01.2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het door artikel 394 van de programmawet dd. 27.12.2004 is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 401, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 169, § 1, eerste lid, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op kapitalen en afkoopwaarden voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 527, WIB 92.] Art. 169, § 1, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 78, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 – errata BS 07.02.2003 Art. 169, § 1, lid 2 is van toepassing op de lijfrenten, renten, vergoedingen, andere dan in art. 23, § 3, A, 6°, KB 14.11.2003, bedoelde 108
kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen en aanvullende pensioenen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 85, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 5°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 169, § 1, lid 2 is van toepassing op de kapitalen of afkoopwaarden betaald of toegekend vanaf 01.01.2001 (art. 3, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 169, § 1, lid 1 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001 (art. 7, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 169, § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 88, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 169, § 1, lid 1 en § 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 14, W. 28.07.1992 art. 88, W. 28.12.1992) BS 31.07.1992 Art. 169, § 1, lid 1 is van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden vereffend met ingang van 01.08.1992 (art. 14, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 169 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 92, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 73 KB/WIB 92
Art. 170. Wanneer de inkomsten een in artikel 90, 3°, vermeld kapitaal omvatten, komt dat kapitaal voor de berekening van de belasting slechts in aanmerking tot het bedrag van de jaarlijkse uitkering die erdoor wordt vervangen. Het bedrag van de jaarlijkse uitkering die voor de berekening van de belasting in aanmerking moet worden genomen, wordt vastgesteld door op het kapitaal een van de in artikel 169, § 1, vermelde omzettings-coëfficiënten toe te passen. Vanaf de dag waarop dat kapitaal is betaald of toegekend en tot de dag van het overlijden van de verkrijger wordt 80 pct. van het bedrag van de jaarlijkse uitkering voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast. Art. 170 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 92bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling II. Afzonderlijke aanslagen Art. 171. [1 In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:]1 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1°, 9°, eerste streepje en 12°, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; c) onverminderd de toepassing van 4°, b), stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a) en 27, tweede lid, 4°, a), vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedra-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 109 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
gen dan de belastbare netto-winst of -baten die in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen; Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten; d) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f), in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f; [e) de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;] f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend; g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e), indien anders uitgekeerd; h) de in 4°, g, bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g, door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd; i) de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 18.720 EUR bruto (basisbedrag 12.300 EUR) bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan: - sportbeoefenaars, voor hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; - scheidsrechters, voor hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; - opleiders, trainers en begeleiders, voor hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector. 15 juli 2014
2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) [...]; b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: - zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f; - het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven; c) [...]; d) kapitalen en afkoopwaarden van de levens-verzekeringscontracten [1 gevormd met bijdragen als vermeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d, en e,]1 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoopwaarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: - voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; - die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is; e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145/1, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag] of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; f) […] 2°bis tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 2°ter [...] 2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar;
mijnwetboek.be
109
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 110 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
3° tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°; 3°bis tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: - aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; - aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar; 3°ter tegen een aanslagvoet van 15 of 25 pct., de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; 3°quater tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie "vastgoed" of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken lidstaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder "woning" zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis; 3°quinquies [tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;] 3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later; 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële of financiële vaste activa die op het ogenblik van hun ver110
vreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf dezelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°; c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de in artikel 90, 9°, tweede streepje, en 10° vermelde meerwaarden; f) kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: - kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°; - kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 111 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven; - kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje; fbis) […] g) kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd; h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector; j) de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen voor een maximumbedrag van 18.720 EUR bruto per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari van het aanslagjaar; k) de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan. 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad [2 die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145/1 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35 en 154bis vermelde belastingverminderingen]2: a) vergoedingen […] die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a; 15 juli 2014
d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft; e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft; f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact; 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten [1 die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145/1 tot 145/ 16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35 en 154bis vermelde belastingverminderingen]1: - het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald; - de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; - de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; - de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar. 7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 180 EUR per maand (basisbedrag 120 euro). De begrippen "oudere werknemer", "onderneming in moeilijkheden of in herstructurering" en "nieuwe werknemer" hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit. (1) Gewijzigd door art. 67 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
mijnwetboek.be
111
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 112 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB (2) Gewijzigd door art. 67 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing wanneer het laatste vorige jaar waarin een belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, verbonden is met het aanslagjaar 2015 of een later aanslagjaar 3quinquies opnieuw ingevoegd door art. 171 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014) Gewijzigd door art. 23 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 01.01.2014 1° e) hersteld door art. 6 W. 11.11.2013 (BS 27.11.2013) en in werking vanaf 01.10.2013 (art. 7) Art. 171, 2°, f) opgeheven door art. 3, a) W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking vanaf 01.10.2014 (art. 7) 3°sexies ingevoegd door art. 3 b) W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 01.07.2013 Gewijzigd door art. 11 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) uitwerking met ingang van 01.01.2013 (art. 23) art. 171, 2°bis, 2°ter, 3°, 3°ter en 3°quater van toepassing voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 80, W 27.12.2012) B.S. 31.12.2012 [De voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is Ingevoegd door de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het KB/WIB 92 zoals de maatregel bestond op 31 december 2012 (art. 95, W 27.12.2012, B.S. 31.12.2012)] Gewijzigd door art. 64 W. 22.06.2012 (BS 28.06. 2012) en van toepassing op kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 01.07. 2013 Gewijzigd door art. 80, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013. De voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is Ingevoegd door de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het KB/WIB 92 zoals de maatregel bestond op 31.12.2012 Gewijzigd door art. 33, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf 01.04.2012 (art. 39) Gewijzigd door art. 27 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38) Art. 171, 4°, k) ingevoegd door art. 2 W. 07.11.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 3) Art. 171, 5°, a gewijzigd door art. 3 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2013 (art. 7) Art. 171, 6°, vierde streepje is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 betaald of toegekend worden (art. 25, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 171, 1°, a, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 4° e, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 2°, b), tweede streepje en 4°, punt f), derde streepje van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 125 a), b), W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 171, 4°, k) ingevoegd door art. 2 W. 7.11.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 3) Art. 171, 5°, a gewijzigd door art. 3 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2013 (art. 7) Art. 171, 6°, vierde streepje is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 betaald of toegekend worden (art. 25, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 112
Art. 171, 1°, a, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 4° e, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 2°, b), tweede streepje en 4°, punt f), derde streepje van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 125 a), b), W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
Toekomstig recht Art. 171. [1 In afwijking van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 156, zijn afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting Staat op de andere inkomsten, meer bedraagt dan de overeenkomstig de voormelde artikelen bepaalde belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3° en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, 1°, belastbaar zijn, vermeerderd met de belasting Staat met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten:]1 1° tegen een aanslagvoet van 33 pct.: a) de in artikel 90, 1°, 9°, eerste streepje en 12°, vermelde diverse inkomsten; b) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, ingeval de desbetreffende goederen worden vervreemd binnen 5 jaar na de verkrijging ervan; c) onverminderd de toepassing van 4°, b), stopzettingsmeerwaarden op immateriële vaste activa als vermeld in artikel 28, eerste lid, 1°, en de in de artikelen 25, 6°, a) en 27, tweede lid, 4°, a), vermelde vergoedingen verkregen als compensatie van een vermindering van de werkzaamheid, in zover zij niet meer bedragen dan de belastbare netto-winst of -baten die in de vier jaren voorafgaand aan het jaar van de stopzetting of de vermindering van de werkzaamheid uit de niet meer uitgeoefende werkzaamheid zijn verkregen; Onder belastbare netto-winst of -baten van elk in het vorige lid vermelde jaar wordt verstaan het overeenkomstig artikel 23, § 2, 1°, vastgestelde inkomen, maar met uitzondering van de ingevolge deze onderafdeling afzonderlijk belaste inkomsten; d) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f), in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f; [e) de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per jaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het Paritair Comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 no-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 113 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vember 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;] f) afkoopwaarden als vermeld in 2°, d, indien anders vereffend; g) spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 2°, e), indien anders uitgekeerd; h) de in 4°, g, bedoelde kapitalen geldend als pensioen wanneer die kapitalen in omstandigheden als bedoeld in 4°, g, door de werkgever of de onderneming worden uitgekeerd aan een andere begunstigde dan degene die is bedoeld in 4°, g, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd; i) de beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, voor een maximumbedrag van 18.720 EUR bruto (basisbedrag 12.300 EUR) bruto per belastbaar tijdperk die worden betaald of toegekend aan: - sportbeoefenaars, voor hun sportieve activiteiten en voor zover zij op 1 januari van het aanslagjaar de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt; - scheidsrechters, voor hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden; - opleiders, trainers en begeleiders, voor hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars; op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal brutobelastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal brutobelastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sportsector. 2° tegen een aanslagvoet van 10 pct.: a) [...]; b) kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover: - zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in 2°quater, 3°bis en 4°, f; - het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven; c) [...]; d) kapitalen en afkoopwaarden van de levens-verzekeringscontracten [1 gevormd met bijdragen als vermeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d, en e,]1 indien die kapitalen worden vereffend bij overlijden van de verzekerde of bij het normale verstrijken van het contract, of indien die afkoopwaarden worden vereffend in één van de 5 jaren die aan het normale verstrijken van het contract voorafgaan, voor zover die kapitalen en afkoopwaarden niet dienen voor de wedersamenstelling of het waarborgen van een hypothecaire lening. Hierin zijn eveneens begrepen de kapitalen en afkoop15 juli 2014
waarden die worden toegekend aan een werknemer of aan een niet in artikel 195, § 1, bedoelde bedrijfsleider en die voortvloeien uit een individuele aanvullende pensioentoezegging wanneer: - voor die werknemer gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat of heeft bestaan; - die bedrijfsleider gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging tijdens geen enkel belastbaar tijdperk regelmatig bezoldigd is; e) de in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 145/1, 5°, gevormde spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden, wanneer zij aan de rechthebbende worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan[, naar aanleiding van zijn toetreding tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag] of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; f) […] 2°bis tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 2°ter [...] 2°quater tegen een aanslagvoet van 18 pct., kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar; 3° tegen een aanslagvoet van 25 pct., de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2°bis, 3°quater en 3°quinquies, alsmede voor diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°; 3°bis tegen een aanslagvoet van 20 pct., de kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: - aan de werknemer of de bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar; - aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake Sociale Zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar; 3°ter tegen een aanslagvoet van 15 of 25 pct., de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; 3°quater [3 tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggings-
mijnwetboek.be
113
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 114 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie "vastgoed", door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of door een in artikel 2, 1°, 2° en 3° van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschap bedoelde gereglementeerde vastgoedvennootschap, of deze beleggingsvennootschap of gereglementeerde vastgoedvennootschap haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken lidstaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20° van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, van artikel 2, 5° van de wet van 12 mei 2014 betreffende gereglementeerde vastgoedvennootschappen, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap of door deze gereglementeerde vastgoedvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder "woning" zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis]3 3°quinquies [tegen een aanslagvoet van 15 pct., de in artikel 21, 5°, bedoelde inkomsten uit spaardeposito's, in zoverre zij meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;] 3°sexies tegen een aanslagvoet van 20 of 15 pct., de in artikel 269, § 2, bedoelde dividenden, naargelang ze zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng of later; 4° tegen een aanslagvoet van 16,5 pct: a) verwezenlijkte meerwaarden op materiële of financiële vaste activa die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt en waarvoor niet voor de in artikel 47 vermelde gespreide belasting is geopteerd, en op andere aandelen die sedert meer dan 5 jaar zijn verworven. De in het vorige lid gestelde voorwaarde van de vijfjarige belegging is niet vereist wanneer de meerwaarden worden verwezenlijkt naar aanleiding van de volledige en definitieve stopzetting van de beroepswerkzaamheid of van één of meer takken daarvan; b) de in 1°, c, vermelde stopzettingsmeerwaarden die worden verkregen of vastgesteld naar aanleiding van de stopzetting van de werkzaamheid vanaf de leeftijd van 60 jaar of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen definitieve stopzetting en de in 1°, c, vermelde vergoedingen die worden verkregen naar aanleiding van een handeling verricht vanaf de114
zelfde leeftijd of ingevolge het overlijden of naar aanleiding van een gedwongen handeling. Onder gedwongen definitieve stopzetting of gedwongen handeling wordt verstaan de definitieve stopzetting of de handeling die voortvloeit uit een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom, of een andere gelijkaardige gebeurtenis. Als gedwongen definitieve stopzetting wordt eveneens beschouwd de definitieve stopzetting die het gevolg is van een handicap als vermeld in artikel 135, eerste lid, 1°; c) de in artikel 90, 2°, vermelde prijzen, subsidies, renten en pensioenen; d) de in artikel 90, 8°, vermelde meerwaarden, wanneer de goederen waarop zij betrekking hebben meer dan 5 jaar na de verkrijging ervan zijn vervreemd; e) de in artikel 90, 9°, tweede streepje, en 10° vermelde meerwaarden; f) kapitalen en afkoopwaarden die inkomsten vormen zoals bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, wanneer ze niet belastbaar zijn overeenkomstig artikel 169, § 1, en ze aan de begunstigde worden uitgekeerd naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar, of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, met uitzondering van: - kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°; - kapitalen en afkoopwaarden die krachtens een individuele aanvullende pensioentoezegging, als bedoeld in de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, worden toegekend ofwel aan een werknemer als bedoeld in artikel 31 wanneer er gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging in de onderneming geen collectieve aanvullende pensioentoezegging bestaat die beantwoordt aan de voorwaarden van de voornoemde wet, ofwel aan een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32 die, gedurende de looptijd van die individuele aanvullende pensioentoezegging, geen bezoldigingen heeft gekregen die beantwoorden aan de voorwaarden van artikel 195, § 1, tweede lid; - kapitalen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en die bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven; - kapitalen die door werkgeversbijdragen zijn gevormd en worden uitgekeerd in omstandigheden als bedoeld in 3°bis, tweede streepje; fbis) […] g) kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen door de onderneming worden uitgekeerd aan de in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die het statuut van zelfstandige heeft en die is bedoeld in artikel 3, § 1, vierde lid, van het koninklijk besluit nr.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 115 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
38 van 27 juli 1967, ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan of wanneer die kapitalen naar aanleiding van zijn overlijden worden uitgekeerd aan de persoon die zijn rechtverkrijgende is, zonder dat zij met voorafgaande stortingen zijn gevormd; h) de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen; i) de premies en vergoedingen ingesteld door de Europese Gemeenschappen als steunregeling voor de landbouwsector; j) de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen voor een maximumbedrag van 18.720 EUR bruto per belastbaar tijdperk, betaald of toegekend aan sportbeoefenaars voor een als zodanig verrichte werkzaamheid, voorzover zij de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar op 1 januari van het aanslagjaar; k) de premie bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit van 23 maart 2012 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van werkingsregels ervan. 5° tegen de gemiddelde aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de belastbare inkomsten van het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad [2 die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145/1 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35 en 154bis vermelde belastingverminderingen]2: a) vergoedingen […] die al of niet contractueel betaald zijn ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst; b) bezoldigingen, pensioenen, renten of toelagen als vermeld in de artikelen 31 en 34, waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben; c) winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid als vermeld in artikel 28, eerste lid, 2° en 3°, a; d) vergoedingen die door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft; e) de EGKS-vergoedingen die door toedoen van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening ten gevolge van de herstructurering of sluiting van een onderneming worden uitgekeerd na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop de vergoeding in werkelijkheid betrekking heeft; f) de inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact; 6° tegen de aanslagvoet met betrekking tot het geheel van de andere belastbare inkomsten [1 die wordt bepaald op basis van de belasting die verschuldigd is 15 juli 2014
bij toepassing van de artikelen 130 tot 145 en 146 tot 154, verminderd met de in de artikelen 145/1 tot 145/ 16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35 en 154bis vermelde belastingverminderingen]1: - het vakantiegeld dat, tijdens het jaar dat de werknemer of de bedrijfsleider die is tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst, zijn werkgever verlaat, is opgebouwd en aan hem wordt betaald; - de in artikel 23, § 1, 2°, vermelde baten die betrekking hebben op gedurende een periode van meer dan 12 maanden geleverde diensten en die door toedoen van de overheid niet betaald zijn in het jaar van de prestaties maar in eenmaal worden vergoed, en zulks uitsluitend voor het evenredige deel dat een vergoeding van 12 maanden prestaties overtreft; - de in artikel 90, 4°, vermelde uitkeringen; - de in artikel 31, tweede lid, 1° en 4°, bedoelde bezoldigingen van de maand december die door een overheid voor het eerst zijn betaald of toegekend tijdens die maand december in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar ingevolge een beslissing van die overheid om de bezoldigingen van de maand december voortaan in de maand december te betalen of toe te kennen in plaats van tijdens de maand januari van het volgend jaar. 7° tegen een aanslagvoet van 10,38 pct.: de gewestelijke weerwerkpremie die, krachtens een voor 1 januari 2006 afgekondigd decreet of ordonnantie of een voor dezelfde datum getroffen besluit, gedurende de periode en onder de voorwaarden die zijn vastgelegd in dat decreet, ordonnantie of besluit, wordt betaald of toegekend aan een oudere werknemer die ontslagen is uit een onderneming in moeilijkheden of in herstructurering en die na een periode van werkloosheid terug wordt tewerkgesteld door een nieuwe werkgever, voor zover die premie bruto niet meer bedraagt dan 180 EUR per maand (basisbedrag 120 euro). De begrippen "oudere werknemer", "onderneming in moeilijkheden of in herstructurering" en "nieuwe werknemer" hebben voor de toepassing van deze bepaling dezelfde betekenis als in het desbetreffende decreet, ordonnantie of besluit. (1) Gewijzigd door art. 67 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 (2) Gewijzigd door art. 67 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing wanneer het laatste vorige jaar waarin een belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad, verbonden is met het aanslagjaar 2015 of een later aanslagjaar 3quinquies opnieuw ingevoegd door art. 171 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014) (3) Gewijzigd door art. 85, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 23 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 01.01.2014 1° e) hersteld door art. 6 W. 11.11.2013 (BS 27.11.2013) en in werking vanaf 01.10.2013 (art. 7) Art. 171, 2°, f) opgeheven door art. 3, a) W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking vanaf 01.10.2014 (art. 7) 3°sexies ingevoegd door art. 3 b) W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 01.07.2013 Gewijzigd door art. 11 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) uitwerking met ingang van 01.01.2013 (art. 23)
mijnwetboek.be
115
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 116 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB art. 171, 2°bis, 2°ter, 3°, 3°ter en 3°quater van toepassing voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 80, W 27.12.2012) B.S. 31.12.2012 [De voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is Ingevoegd door de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het KB/WIB 92 zoals de maatregel bestond op 31 december 2012 (art. 95, W 27.12.2012, B.S. 31.12.2012)] Gewijzigd door art. 64 W. 22.06.2012 (BS 28.06. 2012) en van toepassing op kapitalen en afkoopwaarden die worden betaald of toegekend vanaf 01.07. 2013 Gewijzigd door art. 80, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013. De voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is Ingevoegd door de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het KB/WIB 92 zoals de maatregel bestond op 31.12.2012 Gewijzigd door art. 33, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf 01.04.2012 (art. 39) Gewijzigd door art. 27 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38) Art. 171, 4°, k) ingevoegd door art. 2 W. 07.11.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 3) Art. 171, 5°, a gewijzigd door art. 3 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2013 (art. 7) Art. 171, 6°, vierde streepje is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 betaald of toegekend worden (art. 25, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 171, 1°, a, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 4° e, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 2°, b), tweede streepje en 4°, punt f), derde streepje van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 125 a), b), W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 171, 4°, k) ingevoegd door art. 2 W. 7.11.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 3) Art. 171, 5°, a gewijzigd door art. 3 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2013 (art. 7) Art. 171, 6°, vierde streepje is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 betaald of toegekend worden (art. 25, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 171, 1°, a, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 4° e, van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 10, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 171, 2°, b), tweede streepje en 4°, punt f), derde streepje van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 125 a), b), W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
Art. 172. Om het belastbare bedrag van de in artikel 171 vermelde inkomsten te bepalen, worden de [artikelen 104 tot 106] niet toegepast. Om te bepalen of de in artikel 90, 8°, b, vermelde meerwaarden belastbaar zijn tegen de aanslagvoet van 33 pct. of van 16,5 pct. wordt de verkrijging van het goed door de schenker in aanmerking genomen. 116
Wanneer de inkomsten bedoeld in artikel 171, 1°, i, en 4°, j, uit verschillende bestanddelen bestaan, wordt elk van die bestanddelen verhoudingsgewijs aangerekend op het bruto bedrag van 18.720 Euro (basisbedrag 12.300 Euro) en vervolgens wordt het niet aangerekende saldo belast overeenkomstig het fiscaal regime dat op elk van deze bestanddelen van toepassing is. Gewijzigd door art. 68 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 172, lid 3 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2009 worden betaald of toegekend (art. 29, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 172, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 90, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 172 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 93, WIB art. 16, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 173. Verwezenlijkte meerwaarden op financiële vaste activa of andere aandelen worden slechts aan de belasting tegen het tarief van 16,5 pct. onderworpen in zover het belastbare bedrag ervan hoger is dan het totale bedrag van de vroeger op diezelfde bestanddelen aangenomen minderwaarden, verminderd met het totale bedrag van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3°, zijn belast. In voorkomend geval vindt artikel 42, toepassing om te bepalen of de in artikel 171, 4°, a, bedoelde activa zijn vervreemd nadat zij meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid zijn gebruikt. Art. 173 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 93, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 174. Behoudens in geval van overlijden vinden de bepalingen van artikel 171, 2°, e, slechts toepassing op voorwaarde dat: 1° de in artikel 145/9, eerste lid, 1°, b, bepaalde minimumlooptijd van 10 jaar verstreken is; 2° de belastingplichtige gedurende ten minste 5 belastbare tijdperken stortingen heeft verricht op een collectieve of op een individuele spaarrekening of als premie van een spaarverzekering; 3° elke storting gedurende ten minste 5 jaar belegd is gebleven. Art. 174, 2e lid, wordt opgeheven met ingang van 01.01.1993 (art. 91, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 174, 1e lid, inleidende zin en 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 91, W. 28.12.1992 art. 105, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 174 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 93, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling III. Bijkomende heffing op roerende inkomsten Ingevoegd door art. 28 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1.01.2012 (art. 38)
Art. 174/1. […] Opgeheven door art. 82, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 Gewijzigd door art. 81, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 117 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Afdeling III. Bonificatie voor voorafbetaling van de belasting Art. 175. [Op de totale belasting, verhoogd tot 106 pct., vermeerderd met de in de artikelen 145/7, § 2, en 145/32, § 2, bedoelde vermeerderingen en verminderd met,] 1° de als voorheffing, als forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en als [federaal of gewestelijk] belastingkrediet verrekenbare bedragen, 2° het bedrag van de voorafbetalingen die nodig zijn om de in artikel 157 genoemde vermeerdering te vermijden, wordt een bonificatie verleend in zover die belasting op de door de Koning vastgestelde wijze is voorafbetaald. Gewijzigd door art. 69 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 175, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 10, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 Art. 175 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 93bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71 KB/WIB 92
Art. 176. Het gedeelte van de in artikel 157 bedoelde voorafbetalingen dat hoger is dan het in artikel 175, 2°, genoemde bedrag, komt in aanmerking als een voorafbetaling die recht geeft op bonificatie. Art. 176 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 93bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 177. De in artikel 175 vermelde bonificatie is gelijk aan het bedrag van de voorafbetalingen vermenigvuldigd met 1,5 maal, 1,25 maal, 1 maal en 0,75 maal de in artikel 161 vermelde basisrentevoet naar gelang zij uiterlijk op 10 april, 10 juli, 10 oktober en 20 december van het jaar vóór dat waarvoor het aanslagjaar wordt genoemd, zijn gedaan. Art. 177 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 93bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IV. Jaarlijkse indexatie Art. 178. § 1. De bedragen die in deze titel en in de desbetreffende bijzondere wetsbepalingen zijn uitgedrukt in Euro, worden met betrekking tot inkomstengrenzen en -schijven, vrijstellingen, verminderingen, aftrekken en beperkingen of begrenzingen ervan, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 3. § 2. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988. Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast: 1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt; 15 juli 2014
2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet 5 bereikt. Na de toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen, met uitzondering van die vermeld in de artikelen 38, § 1, eerste lid, 14°, a, 66bis, derde lid, en 147, afgerond tot het hogere of lagere veelvoud van 10 Euro naargelang het cijfer van de eenheden al dan niet 5 bereikt. De bedragen vermeld in de artikelen 38, § 1, eerste lid, 14°, a, 66bis, derde lid, en 147 worden afgerond tot de hogere of lagere cent naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt. § 3. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt, behoudens wat de in de artikelen 131 tot 134, 136 en 140 tot 143 vermelde bedragen betreft, de aanpassing verwezenlijkt: 1° voor de aanslagjaren 1994 tot 1999 met de coëfficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1991 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988; 2° voor de aanslagjaren 2000 en volgende met de coefficiënt die wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat, te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 1988 vermenigvuldigd met de verhouding tussen de gemiddelden van de indexcijfers van de jaren 1997 en 1991. § 4. In afwijking van § 2, eerste lid, zijn de in artikel 38, § 1, eerste lid, 23° en § 4, en artikel 97, § 2, vermelde bedragen gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003 (112,47). Op 1 januari van elk jaar worden de bedragen aangepast overeenkomstig de volgende formule: het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met het gezondheidsindexcijfer van de maand september van het jaar voorafgaand aan het jaar tijdens welk het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn en gedeeld door het gezondheidsindexcijfer van de maand september 2003. Uiterlijk in de loop van de maand december van elk jaar worden de bedragen toepasselijk tijdens het volgende kalenderjaar in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. De Federale Overheidsdienst Financiën vermeldt die inlichting eveneens op zijn webstek. § 5. In afwijking van paragraaf 1, worden de volgende bedragen niet geïndexeerd: 1° de in artikel 38/1 vermelde bedragen; 2° het in artikel 53, 14° vermelde bedrag; 3° de bedragen van het brutodag- of uurloon bedoeld in artikel 67ter, § 1. [§ 6. In afwijking van § 2, eerste lid, wordt het bedrag opgenomen in artikel 38, § 1, eerste lid, 24°, gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand november 2012, 119,95. Dit bedrag wordt op 1 januari van elk jaar aangepast volgens de volgende formule: het basisbedrag wordt vermenigvuldigd met de gezondheidsindex van de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin het nieuwe bedrag van toepassing zal zijn, en gedeeld door de gezondheidsindex van de maand november 2012. Het aldus berekende bedrag wordt op de hogere euro afgerond.]
mijnwetboek.be
117
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 118 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 7. De toepassing van dit artikel mag geen aanleiding geven tot een lager bedrag dan dat van het jaar voordien, met uitzondering voor de bepalingen bedoeld in de paragrafen 4 en 6. Gewijzigd door art. 41 W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 01.01.2013 Art. 178, § 7 is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 4, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 178, § 2, lid 3 en § 5 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 28 W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 en (art. 30, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 178, § 6 van toepassing op de voordelen betaald of toegekend vanaf 1.01.2008 (art. 133 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 178, § 5 is van toepassing met ingang van 01.01.2008.(art. 62, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008 Art. 178, § 4 is van toepassing op de forfaitaire onkostenvergoedingen die zijn toegekend vanaf 01.01.2007 (art. 4, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 178, § 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 403, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 178, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526, WIB 92.] Art. 178, § 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 44, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt. art. 178, § 2, 3° lid is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 1, KB 20.07.2000 en art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 4 en 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001. art. 178, § 3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2002 (art. 6, W. 21.06.2002) BS 20.07.2002 Art. 178, § 3, 1° en 2° is van toepassing met ingang van 10.01.1997 (art. 20, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 178, § 2, 3e lid, en § 3, inleidende zin is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 14, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 178, § § 1 en 3 is van toepassing met ingang van 10.01.1993 (art. 5, W. 28.12.1992 art. 6, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 178 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 8, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
[Afdeling V. Aanrekening van de belastingverminderingen en de kortingen] Ingevoegd door art. 70 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 178/1. § 1. De belastingverminderingen als vermeld in de artikelen 145/1 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35 en 154bis, worden aangerekend op de gereduceerde belasting Staat met betrekking tot de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomsten en op de belasting met betrekking tot de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, 6° en 9°, vermelde inkomsten en de meerwaarden op roerende waarden en titels die belastbaar zijn op grond van artikel 90, 1°, wanneer deze overeenkomstig artikel 130 worden belast. De in het eerste lid vermelde belastingverminderingen die niet kunnen worden aangerekend op de aldaar vermelde belasting, worden aangerekend op de gewestelijke personenbelasting met betrekking tot de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomsten. 118
§ 2. De belastingverminderingen en kortingen worden aangerekend op de belasting met betrekking tot elke inkomenscategorie, in verhouding tot de belasting die op elk van die categorieën betrekking heeft. De belastingverminderingen worden aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° eerst worden de belastingverminderingen aangerekend die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet en geen aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing en dit in de volgorde waarin ze in dit Wetboek zijn opgenomen; 2° vervolgens worden de belastingverminderingen aangerekend die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet maar wel aanleiding kunnen geven tot een latere belastingheffing en dit in de volgorde waarin ze in dit Wetboek zijn opgenomen; 3° tenslotte worden de belastingverminderingen aangerekend die in een belastingkrediet kunnen worden omgezet.] Ingevoegd door art. 71 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Titel III. Vennootschapsbelasting Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen vennootschappen Art. 179. Aan de vennootschapsbelasting zijn de binnenlandse vennootschappen onderworpen alsmede, vanaf 1 januari 1995, de gemeentespaarkassen als vermeld in artikel 124 van de nieuwe gemeentewet en de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. Art. 179 is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 319, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 179 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 94, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 180. Aan de vennootschapsbelasting zijn niet onderworpen: 1° intercommunales beheerst door de wet van 22 december 1986 betreffende de intercommunales, alsmede intercommunales beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 5 december 1996 betreffende de Waalse intercommunales, samenwerkingsverbanden, met uitzondering van interlokale verenigingen, beheerst door het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 6 juli 2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking, en de projectverenigingen beheerst door het decreet van het Waalse Gewest van 19 juli 2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 119 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° de NV Waterwegen en Zeekanaal, de NV De Scheepvaart, de CVBA Autonome Haven "du Centre et de l'Ouest", de Maatschappij der Brugse Zeevaartinrichtingen, de Haven van Brussel, de gemeentelijke autonome havenbedrijven van [Antwerpen en Oostende, de naamloze vennootschap van publiek recht Havenbedrijf Gent] en de autonome havens van Luik, Charleroi en Namen; 3° de Nationale Delcrederedienst; 4° de Belgische Maatschappij voor de Financiering van de Nijverheid; 5° […] 5°bis het participatiefonds [1, het Participatiefonds Vlaanderen, het Participatiefonds - Wallonië en het Participatiefonds - Brussel.]1; 6° de Waalse Regionale Maatschappij voor Openbaar Personenvervoer en de exploitatiemaatschappijen die eraan zijn verbonden; 7° de Vlaamse Vervoermaatschappij en de autonome exploitatieëntiteiten binnen de Maatschappij; 8° de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel; 9° waterzuiveringsmaatschappijen beheerst door de wet van 26 maart 1971; 10° […] 11° de vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk Belgische Technische Coöperatie; 12° de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; 13° de vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk APETRA. 13° […] (1) Gewijzigd door art. 110 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf 07.06.2014 5ebis wordt opgeheven met ingang van 01.07.2022 (zie art. 15 W. 06.01.2014 (BS 31.01.2014) Gewijzigd door art. 6 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf de omvorming van het havenbedrijf van Gent tot naamloze vennootschap van publiek recht (01.09.2013) Gewijzigd door art. 36 W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) en in werking vanaf 17.02.1997 17.02.1997 wat de aanpassingen betreft inzake intercommunales als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 05.12.1996 betreffende de Waalse intercommunales, met ingang van 10.11.2001 wat de aanpassingen betreft inzake samenwerkingsverbanden als bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 06.07.2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking en met ingang van 23.08.2006 wat de aanpassingen betreft inzake projectverenigingen als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 19.07.2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten
Art. 181. Aan de vennootschapsbelasting zijn ook niet onderworpen, verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastreven en: 1° uitsluitend of hoofdzakelijk het bestuderen, het beschermen en het bevorderen van de professionele of interprofessionele belangen van hun leden tot doel hebben; 2° het verlengstuk of de emanatie zijn van rechtspersonen als vermeld onder 1°, wanneer ze uitsluitend of 15 juli 2014
hoofdzakelijk tot doel hebben het vervullen, in naam en voor rekening van hun aangeslotenen, van alle of van een deel van de verplichtingen of formaliteiten die aan die aangeslotenen zijn opgelegd wegens het feit dat zij personeel tewerkstellen of ter uitvoering van de fiscale of sociale wetgeving, of het helpen van hun aangeslotenen bij het vervullen van die verplichtingen of formaliteiten; 3° ter uitvoering van de sociale wetgeving belast zijn met het innen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de fondsen bestemd voor de toekenning van de voordelen bepaald in die wetgeving; 4° uitsluitend of hoofdzakelijk het verstrekken of het steunen van onderwijs tot doel hebben; 5° uitsluitend of hoofdzakelijk het organiseren van handelsbeurzen of tentoonstellingen tot doel hebben; 6° door de bevoegde organen van de Gemeenschappen als dienst voor gezins- en bejaardenhulp zijn erkend; 7° [erkend zijn voor de toepassing van artikel 14533, § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, h tot l, 2° en 3°,] of erkend zouden zijn indien ze daartoe een aanvraag indienden of omdat ze aan alle voorwaarden voldoen waaraan de erkenning is onderworpen behoudens die welke erin bestaat de bedrijvigheid op nationaal vlak te ontwikkelen of een invloedssfeer te hebben die één van de gemeenschappen of gewesten of het gehele land bestrijkt, naar het geval. 8° opgericht zijn met toepassing van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, voor zover hun activiteit louter bestaat in certificatie in de zin van de wet van 15 juli 1998 betreffende de certificatie van effecten uitgegeven door handelsvennootschappen, en de door hen uitgegeven certificaten krachtens artikel 13, § 1, eerste lid, van dezelfde wet voor de toepassing van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gelijkgesteld worden met de effecten waarop ze betrekking hebben. Gewijzigd door art. 43, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2012 (art. 59) Art. 181, 7° is van toepassing op de giften gestort vanaf 01.01.2005 (art. 4, W. 16.11.2004) BS 30.11.2004 Art. 181, 7° is van toepassing vanaf 31.12.2003 (art. 285, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 Art. 181, 8° is van toepassing vanaf 01.07.2003. (W. 02.05.2002) BS 18.10.2002 – Erratum BS 19.10.2002 – Annulatie en vervanging (art. 62, W. 02.05.2002) BS 11.12.2002 – Inwerkingtreding (art. 32, W. 16.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 4, KB 02.04.2003) BS 06.06.2003 Art. 181, 7° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 18, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 181, 7° is van toepassing met ingang van 13.09.1997 (art. 3, W. 14.07.1997) BS 03.09.1997 Art. 181, 7° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 85, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 181 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 94, WIB art. 26, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 182. Voor verenigingen zonder winstoogmerk en andere rechtspersonen die geen winstoogmerk nastre-
mijnwetboek.be
119
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 120 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
ven worden niet als verrichtingen van winstgevende aard aangemerkt: 1° alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen; 2° verrichtingen die bestaan in het beleggen van fondsen ingezameld in het kader van de statutaire opdracht; 3° verrichtingen die bestaan in een bedrijvigheid die slechts bijkomstig op nijverheids, handels- of landbouwverrichtingen betrekking heeft of niet volgens nijverheids- of handelsmethoden wordt uitgevoerd. Art. 182 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 94, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 183. Onder voorbehoud van de in deze titel omschreven afwijkingen zijn, wat hun aard betreft, de inkomsten die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn, dezelfde als die welke inzake personenbelasting worden beoogd; het bedrag ervan wordt vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst. Art. 183 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 96, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 183bis. Voor de toepassing van de artikelen 45, § 1, eerste lid, 46, § 1, eerste lid, 2°, 95, eerste lid, 211, § 1, eerste lid, en 231, § 2, eerste lid, mag de verrichting niet als hoofddoel of een der hoofddoelen belastingfraude of -ontwijking hebben. Wanneer de verrichting niet plaatsvindt op grond van zakelijke overwegingen, zoals herstructurering of rationalisering van de activiteiten van de bij de verrichting betrokken vennootschappen, kan dit doen vermoeden, behalve het bewijs van het tegendeel, dat die verrichting als hoofddoel of een van de hoofddoelen belastingfraude of belastingontwijking heeft. Art. 183bis is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 11, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Art. 184. Het gestorte kapitaal is het statutaire kapitaal voor zover dat gevormd wordt door werkelijk gestorte inbrengen en voor zover er geen vermindering heeft plaatsgevonden. Uitgiftepremies en bedragen waarop ingeschreven wordt ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen worden gelijkgesteld met het kapitaal, op voorwaarde dat ze op het passief van de balans worden vermeld onder het eigen vermogen, op een rekening die, zoals het maatschappelijk kapitaal, de waarborg voor derden vormt en alleen kan worden verminderd ter uitvoering van een regelmatige beslissing van de algemene vergadering, getroffen met inachtneming van de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen die van toepassing zijn op statutenwijzigingen. In geval van een inbreng van aandelen waarvoor de meerwaarden zijn vrijgesteld krachtens artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, en niet vallen onder de vrijstelling van 120
meerwaarden op aandelen bepaald in artikel 192, is het gestort kapitaal naar aanleiding van ruil van nieuwe aandelen uitgegeven door de inbrengverkrijgende vennootschap gelijk aan de aanschaffingswaarde van de ingebrachte aandelen in hoofde van de inbrenger. Bij gebrek hieraan, wordt het gestort kapitaal geacht overeen te stemmen met de waarde van het gestort kapitaal dat door de ingebrachte aandelen wordt vertegenwoordigd, in het totaal gestort kapitaal van de vennootschap waarvan ze de vertegenwoordiging zijn. Voor het overige wordt deze inbreng als een belaste reserve aangemerkt. In de andere gevallen dan het in het vorige lid bedoelde geval, wordt het gestort kapitaal geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van de ingebrachte aandelen in de mate dat de inbreng wordt vergoed in aandelen. Art. 184, lid 3 en 4 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de 12.01.2009 (art. 12 W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 184, lid 5 en 6 opgeheven en van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden 12.01.2009(art. 12, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 184, lid 1 en 2 is van toepassing vanaf 22.02.2006, onder voorbehoud dat de bepalingen betrekking hebben op winstbewijzen zijn de bepalingen van de wet dd. 31.01.2006 van toepassing op winstbewijzen uitgegeven vanaf 01.01.2005 (art. 3, W. 31.01.2006) BS 22.02.2006 Art. 184, lid 6 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 12, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 184, lid 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 19, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 184, lid 5 is van toepassing vanaf 01.07.1996 (art. 19, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 184, lid 2, wordt opgeheven voor de inbrengverrichtingen die plaatsvinden vanaf 30.03.1996. art. 184, 3e en 4e lid is van toepassing op de inbrengverrichtingen die plaatsvinden vanaf 30.03.1996 (art. 10, W. 30.01.1996 art. 19, W. 22.12.1998) BS 30.03.1996 Art. 184, lid 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 16, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 184 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 15, WIB art. 122, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 184bis. § 1. Wanneer een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht en de door de inbrenger gerealiseerde meerwaarde wordt vrijgesteld krachtens artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, is het door die inbreng gestorte kapitaal gelijk aan de fiscale nettowaarde die de inbreng had bij de inbrenger. Ingeval deze verrichting niet valt onder artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, met als enige reden dat er aan de in artikel 46, § 1, derde lid, 3°, bedoelde voorwaarde niet is voldaan, dan: - wordt het gestorte kapitaal dat in hoofde van de inbrengverkrijgende vennootschap voortkomt uit de inbreng, geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van de in deze vennootschap verrichte inbreng; - wordt de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die deze hadden bij de inbrengende vennootschap op de datum waarop de verrichting plaatsvond.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 121 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 2. Wanneer een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap wordt ingebracht onder de voorwaarden voor toepassing van artikel 231, §§ 2 en 3, is het door die inbreng gestorte kapitaal gelijk aan de fiscale nettowaarde die, op het ogenblik van de inbreng, de inrichting had bij de inbrenger, na aftrek van: 1° de belaste reserves; 2° de vrijgestelde reserves. § 3. Ingeval een binnenlandse vennootschap vanwege een buitenlandse vennootschap een buitenlandse inrichting of in het buitenland gelegen bestanddelen verkrijgt ten gevolge van een inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen tegen de uitgifte van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van deze binnenlandse vennootschap vertegenwoordigen, die in het buitenland al dan niet is vrijgesteld met toepassing van bepalingen gelijkaardig aan artikel 46, dan vormt de naar aanleiding van deze verrichting verkregen netto-boekwaarde van deze verkregen inrichting of bestanddelen, gestort kapitaal ten name van deze binnenlandse vennootschap. Deze netto-boekwaarde is gelijk aan de boekwaarde van de activa van de inrichting of van de bestanddelen verminderd met de boekwaarde van de eraan verbonden schulden. § 4. Ingeval een binnenlandse vennootschap een intra-Europese vennootschap geheel of gedeeltelijk overneemt naar aanleiding of ten gevolge van een fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, stemt het ten gevolge van deze verrichting in hoofde van de binnenlandse vennootschap gestorte kapitaal overeen met het statutaire kapitaal, de uitgiftepremies en de bedragen waarop is ingeschreven ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen in de mate en binnen de grenzen bedoeld in artikel 184, eerste en tweede lid, en in geval van een splitsing of een met een splitsing gelijkgestelde verrichting met toepassing van de verhouding bedoeld in artikel 213. De andere bestanddelen van het eigen vermogen worden als belaste reserves aangemerkt, met uitzondering van de vrijgestelde reserves verbonden aan een Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In de in deze paragraaf bedoelde gevallen wordt het bedrag aan gestort kapitaal en van de voorheen gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap verminderd ten belope van het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal. In de mate echter de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, wordt de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reser15 juli 2014
ves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. Geen enkele vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies, noch, indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap, op de vrijgestelde reserves verbonden aan de Belgische inrichting, noch daarenboven op de vrijgestelde waardeverminderingen en provisies, die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. § 5. Ingeval een buitenlandse vennootschap haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer naar België overbrengt en ten gevolge van deze overbrenging onderworpen wordt aan de Belgische vennootschapsbelasting, dan wordt ten name van de ten gevolge van deze overbrenging ontstane binnenlandse vennootschap, het bedrag van het gestorte kapitaal geacht overeen te stemmen met het statutaire kapitaal, de uitgiftepremies en de bedragen waarop ingeschreven is ter gelegenheid van de uitgifte van winstbewijzen, in de mate en binnen de grenzen bedoeld in artikel 184, eerste en tweede lid. De andere bestanddelen van het eigen vermogen worden als belaste reserves aangemerkt, met uitzondering van de vrijgestelde reserves verbonden aan een Belgische inrichting waarover die buitenlandse vennootschap beschikte vóór de overbrenging. In afwijking van het tweede lid worden de andere uit het buitenland overgebrachte bestanddelen van het eigen vermogen als vrijgestelde reserves aangemerkt indien de overbrenging gebeurt vanuit een vennootschap als bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, behalve wanneer die vennootschap gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie en daar aan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen is onderworpen. De in het derde lid vermelde vrijstelling is en blijft van toepassing in zoverre dat gedeelte op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning. Art. 184bis is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009. In afwijking van het voorgaande is artikel 184bis, § 1, lid 2, van toepassing op de vanaf 06.02.2001 plaatsgevonden verrichtingen (art. 13, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Art. 184ter. § 1. Wordt evenwel, onverminderd de toepassing van artikel 214, § 1, niet als gestort kapitaal aangemerkt, het netto-actief vermeld in artikel 26sexies van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, dat het maatschappelijk kapitaal uitmaakt van een vennootschap met een sociaal oogmerk of dat op een onbeschikbare reserverekening van die vennootschap wordt geboekt. Dat maatschappelijk kapitaal en die reserverekening worden slechts vrijgesteld voor zover is voldaan aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190.
mijnwetboek.be
121
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 122 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Wordt evenwel, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 3°, niet als gestort kapitaal aangemerkt, het netto actief bedoeld in hoofdstuk Vquinquies van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, dat het maatschappelijk kapitaal van een handelsvennootschap uitmaakt of dat op een onbeschikbare reserverekening van die vennootschap wordt geboekt. Dat maatschappelijk kapitaal en die reserverekening worden slechts vrijgesteld voor zover voldaan is aan de voorwaarden bedoeld in artikel 190. § 2. In geval van verkrijging door fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, door een binnenlandse vennootschap van een buitenlandse inrichting of in het buitenland gelegen bestanddelen, worden de later gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de boekwaarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting. In geval van de overbrenging naar België van haar maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer door een buitenlandse vennootschap worden voor wat betreft de bestanddelen verbonden aan de buitenlandse inrichtingen of de in het buitenland gelegen bestanddelen waarover deze vennootschap beschikt, de later gerealiseerde meerwaarden en minderwaarden wat deze activa betreft, vastgesteld uitgaande van de boekwaarde die zij hebben op het ogenblik van de verrichting. Het tweede lid is niet van toepassing indien de overbrenging gebeurt vanuit een vennootschap als bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, behalve wanneer die vennootschap gevestigd is in een lidstaat van de Europese Unie en daar aan de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen is onderworpen. In de in het tweede lid bedoelde gevallen blijven wat de in dat lid geviseerde inrichting en bestanddelen betreft, de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onderen overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves met betrekking tot de Belgische inrichting of de in België gelegen bestanddelen van de vennootschap voorafgaand aan de verplaatsing van haar zetel naar België. De overbrenging mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd. Voor zover, wat betreft in België geaffecteerde of gelegen bestanddelen, meerwaarden worden uitgedrukt naar aanleiding van een in het tweede lid bedoelde overbrenging, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden. In de gevallen bedoeld in het eerste en het tweede lid, worden de minderwaarden, waardeverminderingen of afschrijvingen met betrekking tot de op het moment van de verrichting of de zetelverplaatsing in het buitenland gelegen bestanddelen evenwel slechts in aanmerking genomen voor zover deze leiden tot een fiscale nettowaarde die lager is dan de boekwaarde van deze 122
bestanddelen op het ogenblik van de verrichting of de verplaatsing verminderd met het bedrag van de herwaarderingen van deze bestanddelen verricht vóór de zetelverplaatsing dat in het land van vestiging van de vennootschap vóór de zetelverplaatsing niet daadwerkelijk aan belasting werden onderworpen. § 3. De fiscale nettowaarde van een bestanddeel is de boekwaarde van dit bestanddeel, gecorrigeerd voor: - de uitgedrukte, niet belaste meerwaarden van welke aard ook, tenzij in de mate het bedrag van deze meerwaarde teruggevonden wordt tussen de belaste reserves wegens de verwerping als beroepskost van afschrijvingen op deze uitgedrukte meerwaarde, en met uitzondering van de in artikel 511, § 2, vermelde meerwaarden uit de herschatting van bepaalde activa; - de niet als beroepskosten aanvaarde afschrijvingen en, tenzij voor wat betreft aandelen andere dan de eigen aandelen van de vennootschap, de niet in aftrek aanvaarde waardeverminderingen; - de fiscaal in aanmerking genomen onderschattingen van voorraad of van activa, en overschattingen van passiva. De totale fiscale nettowaarde van de in het eerste lid bedoelde bestanddelen overgenomen door een vennootschap, een inrichting of een inbreng, vastgesteld naar aanleiding van een inbreng van een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen, een fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, is bepaald onder aftrek van alle eraan verbonden schulden ten aanzien van derden, en is gelijk aan het verschil tussen de fiscale waarde van de ingebrachte activa en de fiscale waarde van de ingebrachte schulden, verminderd met de vrijgestelde waardeverminderingen voor waarschijnlijke verliezen en de vrijgestelde voorzieningen voor risico's en kosten als bedoeld in artikel 48, doch met uitsluiting van de voorziening voor sociaal passief, voor zover ze terug te vinden zijn in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. Deze totale fiscale nettowaarde kan niet lager zijn dan nul. Art. 183ter is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 14, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Afdeling II. Belastinggrondslag Art. 185. § 1. Vennootschappen zijn belastbaar op het totale bedrag van de winst, uitgekeerde dividenden inbegrepen. § 2. Onverminderd het tweede lid, voor twee vennootschappen die deel uitmaken van een multinationale groep van verbonden vennootschappen en met betrekking tot hun grensoverschrijdende onderlinge relaties: a) indien tussen de twee vennootschappen in hun handelsbetrekkingen of financiële betrekkingen, voorwaarden worden overeengekomen of opgelegd die afwijken van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke vennootschappen, mag winst die één van de vennootschappen zonder deze voorwaarden zou hebben behaald, maar ten gevolge van die voor-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 123 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
waarden niet heeft behaald, worden begrepen in de winst van die vennootschap; b) indien in de winst van een vennootschap winst is opgenomen die eveneens is opgenomen in de winst van een andere vennootschap, en de aldus opgenomen winst bestaat uit winst die deze andere vennootschap zou hebben behaald indien tussen de twee vennootschappen zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke vennootschappen zouden zijn overeengekomen, wordt de winst van de eerstbedoelde vennootschap op passende wijze herzien. Het eerste lid vindt toepassing bij voorafgaande beslissing onverminderd de toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/ 436) van 23 juli 1990 en de internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting. § 3. Het bedrag van de beroepsverliezen geleden binnen buitenlandse inrichtingen of met betrekking tot in het buitenland gelegen activa waarover de vennootschap beschikt en die gelegen zijn in een Staat waarmee België een overeenkomst tot voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, blijft buiten aanmerking voor het vaststellen van de belastbare basis, tenzij voor wat betreft het proportioneel gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennootschap aantoont dat dit niet is afgetrokken van belastbare winsten van deze inrichting in de Staat waar deze gevestigd is, en niet verrekend is met in België vrijgestelde winsten van andere buitenlandse inrichtingen van de vennootschap. Art. 185, § 3 van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 15, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 185 is van toepassing met ingang van 19.07.2004 (art. 2, W. 21.06.2004) BS 09.07.2004 Art. 185 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 98, WIB art. 100, WIB art. 102, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 185bis. § 1. In afwijking van artikel 185 zijn de beleggingsvennootschappen bedoeld in de artikelen 14, 19, 24, 99, 102, 106 en 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, slechts belastbaar op het totaal van de ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen en van de niet als beroepskosten aftrekbare uitgaven en kosten andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, onverminderd evenwel het feit dat zij de in artikel 219 bedoelde bijzondere bijdrage verschuldigd zijn. § 2. Wat de in § 1 bedoelde [organismen voor de financiering van pensioenen] betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205 en 285 tot 289 en van artikel 123 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, niet van toepassing. 15 juli 2014
[Wat de in § 1 bedoelde beleggingsvennootschappen betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205, artikel 279 met betrekking tot de roerende voorheffing ingehouden op Belgische dividenden en artikelen 285 tot 289, niet van toepassing. Wanneer de deelbewijzen van een compartimenten van een in het tweede lid bedoelde beleggingsvennootschap uitsluitend worden aangehouden door in het eerste lid bedoelde organismen voor de financiering van pensioenen zijn de bepalingen van het eerste lid voor de beleggingsvennootschap van toepassing met betrekking tot dit compartiment.] § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, de volgende bepalingen niet naleeft: 1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling; 2° een of meer statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging. Voor de toepassing van het eerste lid worden de onder het in de §§ 1 en 2 bedoelde regime voordien gevormde reserves beschouwd als: 1° belaste reserves in de mate dat de private privak bewijst dat zij voortkomen van gerealiseerde meerwaarden of ontvangen dividenden van beleggingen bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°; 2° vrijgestelde reserves voor het saldo en in zoverre het bedrag van die reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning; 3° winst van dat belastbare tijdperk indien en in zoverre de voorwaarden van het 2° niet langer worden nageleefd. De reserves bedoeld in het tweede lid, 2°, worden bovendien beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschappen bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 worden geschrapt van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van deze wet, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 5°. De FOD Financiën kan de vennootschap schrappen van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van de wet van 20 juli 2004 in de gevallen bepaald door de Koning of in geval van overtreding van statutaire regels bepaald door de Koning. De FOD Financiën deelt de schrapping mee door middel van een aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de vennootschap. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken. Gewijzigd door art. 53, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 55) Art. 185bis, § 1 treedt in werking de dag van bekendmaking in het BS (art. 196 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 185bis is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 320, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende be-
mijnwetboek.be
123
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 124 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB paalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]
Toekomstig recht Art. 185bis. § 1. [1 In afwijking van artikel 185 zijn de beleggingsvennootschappen bedoeld in de artikelen 15, 20, 26, 119, 122, 126 en 140 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, de gereglementeerde vastgoedvennootschappen alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, slechts belastbaar op het totaal van de ontvangen abnormale of goedgunstige voordelen en van de niet als beroepskosten aftrekbare uitgaven en kosten andere dan waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, onverminderd evenwel het feit dat zij de in artikel 219 bedoelde bijzondere bijdrage verschuldigd zijn.]1 § 2. Wat de in § 1 bedoelde [organismen voor de financiering van pensioenen] betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205 en 285 tot 289 en van artikel 123 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, niet van toepassing. [Wat de in § 1 bedoelde beleggingsvennootschappen [1 en gereglementeerde vastgoedvennootschappen]1 betreft, zijn de bepalingen van de artikelen 202 tot 205, artikel 279 met betrekking tot de roerende voorheffing ingehouden op Belgische dividenden en artikelen 285 tot 289, niet van toepassing. Wanneer de deelbewijzen van een compartimenten van een in het tweede lid bedoelde beleggingsvennootschap uitsluitend worden aangehouden door in het eerste lid bedoelde organismen voor de financiering van pensioenen zijn de bepalingen van het eerste lid voor de beleggingsvennootschap van toepassing met betrekking tot dit compartiment.] § 3. De paragrafen 1 en 2 zijn niet van toepassing voor het belastbaar tijdperk waarin een private privak bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, de volgende bepalingen niet naleeft: 1° de in het artikel 192, § 3, bedoelde bepaling; 2° een of meer statutaire regels die volgen uit het specifiek karakter van deze vennootschap als instelling voor collectieve belegging. Voor de toepassing van het eerste lid worden de onder het in de §§ 1 en 2 bedoelde regime voordien gevormde reserves beschouwd als: 1° belaste reserves in de mate dat de private privak bewijst dat zij voortkomen van gerealiseerde meerwaarden of ontvangen dividenden van beleggingen bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°; 2° vrijgestelde reserves voor het saldo en in zoverre het bedrag van die reserves op een of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en 124
niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning; 3° winst van dat belastbare tijdperk indien en in zoverre de voorwaarden van het 2° niet langer worden nageleefd. De reserves bedoeld in het tweede lid, 2°, worden bovendien beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk waarin de vennootschappen bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 worden geschrapt van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van deze wet, onverminderd de toepassing van artikel 210, § 1, 5°. De FOD Financiën kan de vennootschap schrappen van de lijst van de private privaks bedoeld in artikel 123, § 1, van de wet van 20 juli 2004 in de gevallen bepaald door de Koning of in geval van overtreding van statutaire regels bepaald door de Koning. De FOD Financiën deelt de schrapping mee door middel van een aangetekende brief geadresseerd aan de zetel van de vennootschap. Een beroep tegen een beslissing tot schrapping is mogelijk volgens de gemeenrechtelijke procedure van beroep in administratieve zaken. (1) Gewijzigd door art. 86, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 53, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 55) Art. 185bis, § 1 treedt in werking de dag van bekendmaking in het BS (art. 196 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 185bis is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 320, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]
Art. 185ter. In afwijking van artikel 24, derde lid, worden meerwaarden op in artikel 65 vermelde voertuigen, andere dan die vermeld in artikel 66, § 2, slechts tot het overeenkomstig artikel 198bis, 2°, bepaalde tarief in aanmerking genomen. Gedurende de periode vanaf 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 is het eerste lid slechts van toepassing op de vaste activa aangeschaft of vervaardigd gedurende deze periode. Art. 185ter is van toepassing met ingang van 01.04.2007 (art. 83, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 185quater. Artikel 64ter is evenwel, wat het eerste lid, 2°, betreft, slechts van toepassing met betrekking tot de in artikel 201, eerste lid, 1°, vermelde binnenlandse vennootschappen en de binnenlandse vennootschappen die op grond van de in artikel 15 § 1, van het Wetboek van vennootschappen bepaalde criteria als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de kosten zijn gedaan of gedragen. Art. 185quater is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010. Elke wijziging die vanaf 1.01.2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 125 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB de artikelen 44 tot 49, W. 22.12.2009 (art. 44, W22.12.2009 -BS 31.12.2009) Art. 185quater is van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of gedragen vanaf 01.01.2009 (art. 56, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008
het vorige lid vermelde vermindering die geen aanleiding heeft gegeven tot een werkelijke vermindering van het kapitaal.
Art. 186. Wanneer een vennootschap op enige wijze eigen aandelen verkrijgt, wordt als uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de verkrijgingsprijs of, bij ontstentenis daarvan, de waarde van die aandelen, en het gedeelte van het gerevaloriseerde gestorte kapitaal dat de verkregen aandelen vertegenwoordigen. In geval de aandelen vóór de ontbinding […] van de vennootschap worden verkregen onder de voorwaarden gesteld in het Wetboek van vennootschappen, is het eerste lid slechts van toepassing: 1° wanneer op de verkregen aandelen waardeverminderingen worden geboekt; 2° wanneer de aandelen worden vervreemd; 3° wanneer de aandelen worden vernietigd of van rechtswege nietig worden; 4° en uiterlijk bij de ontbinding […] van de vennootschap. In een geval als vermeld in het tweede lid, 1°, is het eerste lid alleen van toepassing tot het bedrag van de geboekte waardeverminderingen. In een geval als vermeld in het tweede lid, 2°, is het eerste lid alleen van toepassing tot het mindere verschil tussen de verkoopprijs en de verkrijgingsprijs of de waarde van de aandelen. In een geval als vermeld in het tweede lid, 2°, 3° en 4°, wordt het dividend in voorkomend geval verminderd met de in 1° van dat lid bedoelde reeds belaste waardeverminderingen.
Art. 189. § 1. In coöperatieve verbruiksverenigingen worden als winst aangemerkt de restorno's en voordelen die zijn verleend: 1° aan vennoten, voor zover restorno's en voordelen voortkomen uit door de belanghebbenden niet zelf gedane aankopen; 2° aan niet-vennoten. § 2. Als coöperatieve verbruiksvereniging wordt aangemerkt die welke rechtstreeks aan de verbruikers verkoopt. De voordelen bestaan inzonderheid uit het mindere verschil tussen de verkoopprijs en de aankoopprijs, verhoogd met het evenredig aandeel der algemene kosten. Vennoten zijn uitsluitend leden die volledige maatschappelijke rechten hebben. De restorno's en voordelen worden ten name van de coöperatieve vereniging belast en worden bepaald zonder dat rekening wordt gehouden met de algemene uitslag van de onderneming.
Art. 186, lid 2, inleidende zin en 4° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 56, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 186 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 103, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 187. Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap gedeeltelijk wordt verdeeld ten gevolge van overlijden, uittreding of uitsluiting van een vennoot wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen of toekenningen in geld, in effecten of in enige andere vorm aan de belanghebbende of zijn rechthebbenden en zijn aandeel in de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal. Art. 187 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 103, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 188. In geval van toepassing van de artikelen 186 en 187 wordt het gestorte kapitaal verminderd met het deel daarvan dat door de verkregen aandelen wordt vertegenwoordigd of met het aandeel in het kapitaal van de overleden, uitgetreden of uitgesloten vennoot. Opneming van winst van het boekjaar of van gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, blijft buiten aanmerking bij het bepalen van de belastbare winst tot het bedrag van de in 15 juli 2014
Art. 188 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 103, WIB art. 122, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 189 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 104, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling III. Vrijgestelde inkomsten Onderafdeling I. Meerwaarden Art. 190. Het voor de personenbelasting geldende meerwaardenstelsel, bepaald in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 44ter, 45, 46, § 1, eerste lid, 2°, en 47, is ook voor vennootschappen van toepassing. Met betrekking tot het vrijgestelde of voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarden vermeld in de artikelen 44, §§ 1 en 3, 44bis, 44ter en 47, is dat meerwaardenstelsel slechts van toepassing in zoverre dat gedeelte op één of meer afzonderlijke rekeningen van het passief geboekt is en blijft en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enige beloning of toekenning. De voormelde voorwaarden zijn mede van toepassing op de in artikel 45 en 46, § 1, eerste lid, 2°, vermelde meerwaarden, behalve ingeval die meerwaarden niet worden uitgedrukt overeenkomstig het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen. Indien en in zover die laatste voorwaarden niet langer worden nageleefd in enig belastbaar tijdperk, wordt het vroeger vrijgestelde of voorlopig niet belaste gedeelte van de meerwaarden als winst van dat belastbare tijdperk beschouwd. Art. 190, 1e en 2e lid is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 111, 1° en 2°, W.
mijnwetboek.be
125
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 126 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007 Art. 190, 1e en 2e lid is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voorzover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 5, W. 14.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 2, KB 03.04.2003) BS 30.04.2003 Art. 190, 3e lid is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 06.02.2001 hebben plaatsgevonden (art. 10, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 190 is van toepassing op de verrichtingen van fusie, splitsing, aannemen van een andere rechtsvorm of inbreng die vanaf 01.10.1993 plaatsvinden (art. 20, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 190 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 105, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 190bis. De aftrek van 20pct. van de in artikel 64ter en artikel 198bis, eerste lid, 1°, a, bedoelde kosten, dat werd aanvaard boven het bedrag van de werkelijk gedane of gedragen kosten en het behoud ervan zijn onderworpen aan de in artikel 190, tweede lid, bedoelde voorwaarde. Art. 190bis is van toepassing op de kosten, die vanaf 01.01.2010 zijn gedaan of gedragen (art. 127, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 190bis is van toepassing op de uitgaven die zijn gedaan of bijgedragen vanaf 01.01.2009 (art. 57, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008
Art. 191. De vennootschappen voor huisvesting die ingevolge artikel 216, 2°, b, aan een bijzonder belastingstelsel zijn onderworpen, worden van belasting vrijgesteld op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt ter gelegenheid van een overdracht van in België gelegen ongebouwde onroerende goederen. Art. 191 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 21, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 191 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 105, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 192. § 1. [Onverminderd de toepassing van artikel 217, 3°, zijn eveneens volledig vrijgesteld] de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden verwezenlijkt, of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden. De vrijstelling is slechts van toepassing in zover het belastbare bedrag van de meerwaarden hoger is dan het totaal van de vroeger op de overgedragen aandelen aangenomen waardeverminderingen, verminderd met het totaal van de meerwaarden die overeenkomstig artikel 24, eerste lid, 3°, werden belast. In afwijking van het eerste lid wordt voor de meerwaarden gerealiseerd op aandelen of delen verkregen in ruil ten gevolge van een verrichting die is vrijgesteld met toepassing van artikel 45, § 1, eerste lid, 2°, wordt het met toepassing van dit artikel vrijgestelde bedrag beperkt tot het verschil tussen de vervreemdingsprijs en de werkelijke waarde van de aandelen of delen op het ogenblik van de inbrengverrichting. De vrijstelling bepaald in het eerste lid is niet van toepassing op de ondernemingen waarvoor het konink126
lijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging, geldt, voor de gerealiseerde verrichtingen op de effecten die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van hetzelfde besluit. Voor de ondernemingen bedoeld in het vorige lid wordt de interne overdracht van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op deze aandelen worden beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de uitgedrukte doch niet verwezenlijkte meerwaarden en de latente meerwaarden op aandelen beschouwd als vrijgestelde winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille als de onderneming ze gedurende tenminste één jaar behouden heeft, of als belastbare winst als de onderneming ze gedurende minder dan een jaar behouden heeft. Voor de berekening van de meerwaarde die krachtens het vierde en het vijfde lid belastbaar is, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap zijn opgenomen op 31 december 2011. Voor de toepassing van het eerste lid, worden de in ruil ontvangen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn verkregen om vast te stellen of aan de voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan. Om vast te stellen of aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarde van behoud gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom is voldaan in hoofde van de overnemende of verkrijgende vennootschap, worden de overgedragen aandelen ten gevolge van belastingneutrale verrichtingen bedoeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, die, naargelang het geval, beantwoorden aan het bepaalde in artikel 183bis, geacht te zijn verkregen op de datum waarop ze zijn verkregen door de inbrenger of de omgevormde, overgenomen of gesplitste vennootschap. § 2. Wanneer met betrekking tot verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, de herbelegging als bedoeld in artikel 47 deel uitmaakt van de inbreng of, in voorkomend geval, wanneer de inbrengverkrijgende vennootschap zich onherroepelijk verbonden heeft die herbelegging te verwezenlijken, wordt het op het ogenblik van de verrichting voorlopig niet belaste
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 127 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
gedeelte van de meerwaarde als vermeld in artikel 47, ten name van de vroegere belastingplichtige volledig vrijgesteld, onverminderd de toepassing betreffende die meerwaarde, van de bepalingen van artikel 190 ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap. Het boekhoudkundig uitdrukken van die meerwaarde ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap blijft zonder invloed op de vaststelling van het resultaat van het belastbaar tijdperk. § 3. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, wordt de voorwaarde verbonden aan de eventuele inkomsten van aandelen van private privaks bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, geacht vervuld te zijn wanneer deze het geheel van hun activa beleggen: 1° in aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 integraal van de winst te worden afgetrokken; of 2° in aandelen van in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 bedoelde private privaks; of 3° in bijkomende of tijdelijke termijnbeleggingen van maximaal 6 maanden of liquiditeiten voorzover deze beleggingen per kalenderdag niet meer dan 10 pct. overschrijden van het balanstotaal op de eerste dag van het belastbaar tijdperk, zoals blijkt uit de toepassing van de gemeenrechtelijke boekhoudregels, vermeerderd of verminderd met de tot die kalenderdag geboekte toenames of afnamen van gestort kapitaal, gerealiseerde meerwaarden of minderwaarden of uitgekeerde dividenden, en dit voor een periode die, per belastbaar tijdperk, ten minste gelijk is aan dat belastbaar tijdperk verminderd met zes maanden. Voor de toepassing van deze paragraaf, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004, waarvan de effecten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet. Vervangen door art. 98, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2014. Elke wijziging die vanaf 21.11.2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze bepaling, vermeld in art. 98, W. 27.12.2012 (art. 103) Ingevoegd door art. 44, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011 en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat ten vroegste op 06.04.2012 afsluit en verbonden is aan het aanslagjaar 2012. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van artikelen 41, 42 en 44 (art. 59) Gewijzigd door art. 146 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28.11.2011, en voor verrichtingen of overbren15 juli 2014
gingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012 (art. 153) Art. 192, § 1, lid 1 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 57, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 192, § 1, lid 1 en 3 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 16, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 192, § 3 is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 321, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]
Art. 193. De in artikel 44, § 2, vermelde vrijstelling op verwezenlijkte meerwaarden op ongebouwde onroerende goederen van landbouw- of tuinbouwondernemingen is niet van toepassing. Art. 193 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 106, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling Ibis. Vrijgestelde gewestelijke steunmaatregelen Art. 193bis. § 1. De tewerkstellingspremies en beroepsoverstappremies, die door de bevoegde gewestelijke instellingen worden toegekend aan vennootschappen en die beantwoorden aan de in de Verordening (EG) nr. 2204/2002 van 12 december 2002 van de Europese Commissie inzake de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op staatssteun voor tewerkstelling gestelde voorwaarden of die in dat kader door de Europese Commissie worden aanvaard of aanvaard zijn, zijn vrijgestelde inkomsten ten name van deze laatste. Kapitaal- en interestsubsidies die door de gewesten in het kader van de economische expansiewetgeving worden toegekend aan vennootschappen om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen, zijn vrijgestelde inkomsten ten name van deze laatste. § 2. In geval van vervreemding van één van de in § 1, tweede lid, vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van het belastbaar tijdperk gedurende hetwelk de vervreemding heeft plaatsgevonden. Art. 193bis is van toepassing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 01.01.2006 en voor zover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2007 verbonden is (art. 117, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art. 193ter. § 1. De winst wordt vrijgesteld ten belope van het bedrag van de premies, en de kapitaal- of interestsubsidies op immateriële en materiële vaste activa, die aan vennootschappen worden toegekend in
mijnwetboek.be
127
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 128 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
het raam van de steun aan onderzoek en ontwikkeling door de bevoegde gewestelijke instellingen, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun. § 2. In geval van vervreemding van één van de in § 1 vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van het belastbaar tijdperk gedurende hetwelk de vervreemding heeft plaatsgevonden. Art. 193ter is van toepassing op premies en subsidies die worden betekend vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van betekening ten vroegste behoort tot het belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 140, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007. [Elke wijziging die vanaf 21.12.2006 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, heeft geen enkel gevolg.]
Onderafdeling II. Ondernemingen die in België afzettingen van vloeibare of gasachtige koolwaterstoffen ontginnen Art. 194. § 1. In ondernemingen die in België afzettingen van vloeibare of gasachtige koolwaterstoffen ontginnen, zijn de sommen die door opneming op de jaarlijkse winst worden gebruikt voor het aanleggen van een voorziening vrijgesteld in zover dat zij niet meer bedragen dan 50 pct. van de belastbare winst uit de verkoop, in ruwe staat of na veredeling van de produkten gewonnen uit in België ontgonnen lagen. De vrijstelling wordt slechts behouden indien de op de datum van afsluiting van een bepaald boekjaar aangelegde voorziening binnen 5 jaar na die datum in de onderneming in België van de belastingplichtige wordt belegd in beroepsimmobiliën en -uitrusting of in deelnemingen in binnenlandse vennootschappen. Ingeval één of andere van deze voorwaarden niet wordt uitgevoerd of nageleefd, wordt het niet belegde gedeelte van de voorziening beschouwd als een belastbare winst van het boekjaar waarin die voorwaarde diende te worden nageleefd. § 2. De Koning bepaalt de wijze waarop de bepalingen van § 1 worden toegepast. Art. 194 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 107, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling III. Technische voorzieningen van verzekeringsondernemingen Art. 194bis. Binnen de grenzen en onder de voorwaarden bepaald door de Koning worden de technische voorzieningen bedoeld in artikel 16, § 1, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen vrijgesteld. Art. 194bis is van toepassing vanaf 22.06.1999 (art. 13, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Zie ook: art. 73/1, 73/2, 73/3, 73/4 KB/WIB 92
128
Onderafdeling IV. Ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk Art. 194ter. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° in aanmerking komende productievennootschap: de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die geen televisieomroep is of geen onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen en die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft; 2° raamovereenkomst voor de productie van een in aanmerking komend werk: de basisovereenkomst gesloten, naargelang het geval, tussen een in aanmerking komende productievennootschap, enerzijds, en één of meerdere binnenlandse vennootschappen en/of één of meerdere belastingplichtigen als bedoeld in artikel 227, 2°, anderzijds, voor de financiering van de productie van een in aanmerking komend werk met vrijstelling van de belastbare winst; 3° in aanmerking komend werk: - een Belgisch audiovisueel werk zoals een fictiefilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, een lange fictiefilm voor televisie, een animatieserie, kinder- en jeugdreeksen, zijnde fictiereeksen met een educatieve, culturele en informatieve inhoud voor een doelgroep van 0 tot 16-jarigen of een documentaire voor televisie, dat door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap is erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 3 oktober 1989 (89/ 552/EEG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brusselse hoofdstedelijk Gewest op 30 maart 1995; - waarvoor de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van afsluiting van de raamovereenkomst voor de productie van dat werk, ten minste 90 pct. belopen van de totale sommen die [...] zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig paragraaf 2; 4° de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan: de exploitatiekosten en de financiële kosten waaruit beroepsinkomsten voortvloeien welke, ten name van de begunstigde, belastbaar zijn in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting of in de belasting van niet-inwoners, met uitzondering van de kosten vermeld in artikel 57 die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, van de kosten vermeld in artikel 53, 9° en 10°, alsmede alle andere kosten die niet werden gedaan voor de productie of de exploitatie van het in aanmerking komend werk. In afwijking van het eerste lid, 3°, tweede streepje, wordt, wanneer het in aanmerking komend werk een
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 129 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
animatiefilm is, de maximale periode om productie- en exploitatiekosten te maken, verhoogd tot 24 maanden. In afwijking van het eerste lid, 4°, worden, wanneer de kosten, voor de begunstigde, de vergoeding van dienstverrichtingen vertegenwoordigen en wanneer de begunstigde een beroep doet op één of meerdere onderaannemers voor de verwezenlijking van deze dienstverrichtingen, deze kosten slechts als in België gedane kosten aangemerkt indien de vergoeding van de dienstverrichtingen van de onderaannemer of onderaannemers 10 pct. van de kosten niet overschrijdt. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de begunstigde zich hiertoe schriftelijk heeft verbonden, zowel ten aanzien van de productievennootschap als ten aanzien van de federale overheid. Voor de berekening van het percentage bepaald in het derde lid, wordt er geen rekening gehouden met de vergoedingen van de onderaannemers welke hadden kunnen worden beschouwd als in België gedane kosten indien deze onderaannemers rechtstreeks een contract zouden hebben aangegaan met de productievennootschap. Tenminste 70 pct. van de bedoelde uitgaven in het eerste lid, 4°, moeten uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie. Onder uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie worden begrepen uitgaven die verbonden zijn aan de creatieve en technische productie van het audiovisuele werk, zoals: - kosten met betrekking tot de artistieke rechten met uitzondering van de ontwikkelingskosten van het scenario die dateren van de periode voor de raamovereenkomst; - lonen en andere vergoedingen van het personeel, vergoedingen van zelfstandige dienstverleners; - kosten toegerekend aan de betaling van de acteurs, muzikanten en artistieke functies voor zover zij bijdragen aan de interpretatie en realisatie van het in aanmerking komend werk; - sociale lasten in verband met lonen en kosten bedoeld in het tweede en derde streepje; - kosten van decors, rekwisieten, kostuums en attributen, die in beeld worden gebracht; - kosten van vervoer en accommodatie, beperkt tot een bedrag dat gelijk is aan 25 pct. van de kosten, bedoeld in het tweede en derde streepje; - kosten toegewezen aan hardware en andere technische middelen; - kosten van laboratorium en de aanmaak van de master; - verzekeringskosten die rechtstreeks verbonden zijn met de productie; - kosten van publicatie en van promotie eigen aan het werk van de producent: aanmaken van het persdossier, basiswebsite, de montage van een trailer, alsook de première. Daarentegen zijn uitgaven die gerelateerd zijn aan de administratieve en financiële organisatie en begeleiding van de audiovisuele productie, uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn met de productie. 15 juli 2014
De volgende uitgaven zijn te beschouwen als uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn aan de productie: - algemene kosten en commissielonen van de productie ten bate van de producent; - financiële vergoedingen en commissielonen betaald in verband met de werving van ondernemingen die investeren in een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk; - kosten inherent aan de financiering van het in aanmerking komend werk, de interest op leningen niet inbegrepen, maar met inbegrip van kosten voor juridische bijstand, advocatenkosten, garan-tiekosten, administratieve kosten, commissielonen en representatiekosten; - vergoedingen voor executive producers, co-producers, associate of andere producers, met uitzondering van de vergoedingen betaald aan de productie-manager en postproductie-coördinator; - facturen die zijn opgesteld door de in § 2, eerste lid bedoelde vennootschappen met uitzondering van facturen van facilitaire audiovisuele bedrijven voor zover de aangerekende goederen of diensten tot de directe productiekosten kunnen gerekend worden en voor zover de gehanteerde prijzen overeenkomen met de prijs die zou worden betaald als de tussenkomende vennootschappen totaal onafhankelijk van elkaar zouden zijn; - distributiekosten die voor rekening van de productievennootschap zijn. Het rendement tegen een vast gegarandeerd minimumtarief van de aanschaffingswaarde van eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst, dat rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden is met die rechten, al dan niet inbegrepen in die raamovereenkomst, eventueel in het kader van een terugkoopclausule, mag niet hoger zijn dan het gemiddelde van het interesttarief Euribor op 12 maanden van de laatste werkdag van de maanden van januari tot december van het jaar die voorafgaat aan de ondertekening van deze raamovereenkomst, verhoogd met driehonderd basispunten. § 2. Ten name van de vennootschap, die geen in aanmerking komende productievennootschap of televisieomroep is, die in België een raamovereenkomst sluit voor de productie van een in aanmerking komend werk, wordt de belastbare winst binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden vrijgesteld ten belope van 150 pct., hetzij van de sommen die werkelijk door die vennootschap betaald zijn ter uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij van de sommen waarvoor de vennootschap zich heeft verbonden deze te storten ter uitvoering van de raamovereenkomst. De in het eerste lid bedoelde sommen kunnen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst, hetzij door de toekenning van leningen, voor zover de vennootschap geen kredietinstelling is, hetzij door het verwerven van rechten verbonden aan de productie en de exploitatie van het in aanmerking komend werk.
mijnwetboek.be
129
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 130 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 3. Per belastbaar tijdperk wordt de vrijstelling als bedoeld in § 2 verleend ten belope van een bedrag beperkt tot 50 pct., met een maximum van 750.000 EUR, van de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk vastgesteld vóór de samenstelling van de vrijgestelde reserve bedoeld in § 4. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de sommen ter uitvoering van de raamovereenkomst te kunnen aanwenden, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, waarbij de vrijstelling per belastbaar tijdperk nooit hoger mag zijn dan de in het eerste lid gestelde grenzen. De vrijstelling waarop aanspraak gemaakt wordt uit hoofde van de sommen die met toepassing van § 2, eerste lid, werkelijk betaald zijn en van de in het tweede lid bedoelde overdracht wordt uiterlijk toegekend voor het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk dat het belastbaar tijdperk voorafgaat tijdens hetwelk het laatste van de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, bedoelde attesten door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227, 2° die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, aan haar aanslagdienst wordt toegezonden op voorwaarde dat deze toezending plaatsvindt binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst. § 4. De vrijstelling wordt slechts verleend en behouden wanneer: 1° de vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt toegezonden; 2° de vrijgestelde winst niet tot grondslag dient voor de berekening van enige beloning of toekenning tot op de datum waarop het laatste van de in 7° en 7°bis bedoelde attesten wordt toegezonden; 3° de schuldvorderingen en de eigendomsrechten die werden verkregen bij het afsluiten of de uitvoering van de raamovereenkomst blijven behouden, zonder terugbetaling of retrocessie, in volle eigendom door de oorspronkelijke houder van deze rechten tot de verwezenlijking van het gereed product welke het afgewerkte in aanmerking komend werk is; de maximale duur van de onoverdraagbaarheid van de rechten welke voortvloeit uit hetgeen voorafgaat is evenwel beperkt tot een periode van 18 maanden vanaf de datum van het afsluiten van de raamovereenkomst bestemd voor de productie van een in aanmerking komend werk; 4° het totaal van de door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben afgesloten daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2, niet meer bedraagt dan 50 pct. van het totale budget van de kosten voor het in aanmerking komend werk en het daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget werd aangewend; 130
5° het totaal van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst, in de vorm van leningen, zijn aangewend door het geheel van de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de overeenkomst hebben gesloten, niet meer bedraagt dan 40 pct. van de sommen die ter uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2 zijn aangewend; 5°bis. tenminste 70 pct. van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie in de zin van § 1, zesde lid; 6° de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling een afschrift van de raamovereenkomst, alsmede een document waarin de betrokken Gemeenschap bevestigt dat het werk beantwoordt aan de definitie van een in aanmerking komend werk als bedoeld in [...] § 1, eerste lid, 3°, overlegt binnen de termijn die bepaald is voor het indienen van de aangifte in de inkomstenbelasting voor het belastbaar tijdperk, en deze documenten bij de aangifte voegt; 7° de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de aanslagdienst waarvan de productievennootschap van het in aanmerking komend werk afhangt uiterlijk binnen de vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst enerzijds, verklaart dat de voorwaarden inzake de kosten in België overeenkomstig paragraaf 1, eerste lid, 3° en 4°, voor de in de raamovereenkomst bepaalde doeleinden door de productievennootschap, alsmede de bij de bepalingen onder 4°, 5° en 5°bis bepaalde voorwaarden en grenzen zijn nageleefd en, anderzijds, dat de vennootschap die aanspraak maakt op de toekenning en het behoud van de vrijstelling de in paragraaf 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk heeft betaald aan de productievennootschap binnen een termijn van achttien maanden die aanvangt op de datum waarop de raamovereenkomst is gesloten; 7°bis. de vennootschap die aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waarin de betrokken Gemeenschap uiterlijk binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst bevestigt dat de productie van het werk is voltooid en dat de globale financiering van het werk overeenkomstig dit artikel met naleving van de in 4° bepaalde voorwaarden en grenzen is uitgevoerd; 8° productievennootschap geen achterstallen heeft bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid op het moment van het afsluiten van de raamovereenkomst; 9° de in 1° tot 5° van deze paragraaf bedoelde voorwaarden op een ononderbroken wijze worden nageleefd. Wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, wordt in afwijking van het eerste lid, 3°, de maximale duur van de niet overdraagbaarheid van de rechten beperkt tot een periode van 24 maanden. Wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, wordt in afwijking van het eerste lid, 7°, de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 131 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
termijn om de in § 2, eerste lid, bedoelde sommen werkelijk te betalen verhoogd tot 24 maanden. Ingeval een of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van dat belastbare tijdperk. Ingeval de onder 7° en 7°bis vermelde attesten niet binnen vier jaar na het sluiten van de raamovereenkomst voor de productie van een in aanmerking komend werk worden verkregen door de vennootschap die aanspraak maakt op de vrijstelling, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk tijdens hetwelk de termijn van vier jaar verstrijkt. § 4bis. In afwijking van § 4 en voor zover de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde attesten worden worden toegezonden binnen de in § 4, eerste lid, 7° en 7°bis, vermelde periode van vier jaar, worden de sommen die overeenkomstig de §§ 2 tot 4 tijdelijk zijn vrijgesteld, definitief vrijgesteld vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk het laatste van deze attesten door de binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2° die aanspraak maakt op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2, aan haar aanslagdienst wordt toegezonden. § 5. De raamovereenkomst voor de productie van een in aanmerking komend werk bevat de volgende verplichte vermeldingen: 1° de benaming en het maatschappelijk doel van de productievennootschap; 2° de benaming en het maatschappelijk doel van de binnenlandse vennootschappen of de Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, die de raamovereenkomst hebben gesloten met de in 1° bedoelde vennootschap; 3° het totaal van de met toepassing van § 2 aangewende sommen evenals de juridische vorm, met een gedetailleerde opgave per bedrag, van die aangewende sommen ten name van elke deelnemende vennootschap vermeld onder 2°; 4° de identificatie en de beschrijving van het in aanmerking komend werk dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst; 5° het budget van de uitgaven die nodig zijn voor het werk in kwestie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen: - het gedeelte dat ten laste wordt genomen door de productievennootschap; - het gedeelte gefinancierd door de binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van een belastingplichtige als bedoeld in artikel 227, 2°, die samen deelnemers aan de raamovereenkomst zijn en die aanspraak maken op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2; - het gedeelte gefinancierd door de andere deelnemers aan de raamovereenkomst die aanspraak maken of niet op de vrijstelling bedoeld in paragraaf 2; - het gedeelte gefinancierd door elke andere, eerder getekende raamovereenkomst betreffende hetzelfde in aanmerking komende werk; 15 juli 2014
6° de overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die, naar gelang van hun aard, worden aangewend bij de uitvoering van de raamovereenkomst; 7° de waarborg dat elke binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van een in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtige die overeenkomstig 2° geïdentificeerd is noch een productievennootschap, noch een televisieomroep is, evenals dat de geldschieters geen kredietinstellingen zijn; 8° de verbintenis van de productievennootschap: - overeenkomstig § 1 in België uitgaven te doen ten belope van 90 pct. van het geïnvesteerde bedrag [...]; - het definitieve bedrag dat in beginsel wordt aangewend tot uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst te beperken tot ten hoogste 50 pct. van het budget van de totale uitgaven van het in aanmerking komend werk voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°, en om alle overeenkomstig § 2 gestorte bedragen daadwerkelijk aan te wenden voor de uitvoering van dit budget; - het totaal van de sommen die in de vorm van leningen zullen worden aangewend voor de uitvoering van de raamovereenkomst te beperken tot ten hoogste 40 pct. van de sommen die in beginsel zijn bestemd voor de uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van de winst voor alle betrokken binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2°; - het besteden van tenminste 70 pct. van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, aan uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie. § 6. De voorgaande bepalingen laten onverlet het recht van de vennootschap aanspraak te maken op de eventuele aftrek als beroepskosten van andere bedragen dan die vermeld in § 2 die eveneens besteed werden aan de productie van in aanmerking komende werken en dat binnen de voorwaarden vermeld in de artikelen 49 en volgende. In afwijking van de artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn, ten name van elke belastingplichtige, kosten en verliezen, en ook waardeverminderingen, voorzieningen en afschrijvingen met betrekking tot, naargelang van het geval, de schuldvorderingen en de eigendoms- en exploitatierechten op het in aanmerking komend werk, die voortvloeien uit leningen of verrichtingen vermeld in § 2, niet aftrekbaar als beroepskosten of -verliezen, noch vrijgesteld met uitzondering van de eigendomsen exploitatierechten in de mate waarin ze worden teruggekocht door de in aanmerking komende productievennootschap die deze vorderingen of rechten heeft uitgegeven bij het afsluiten van de raamovereenkomst aan een waarde die de aanschaffingswaarde van deze rechten door de vennootschap die heeft geïnvesteerd in het kader van deze raamovereenkomst, niet overschrijdt. Wanneer meerdere vennootschappen deelnemende partij zijn als in aanmerking komende productievennootschappen bij het afsluiten van de raamovereenkomst, wordt deze uitzondering pro rata beperkt
mijnwetboek.be
131
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 132 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voor elk van hen tot haar deel van de uitgegeven rechten. Gewijzigd door art. 12 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) en van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 01.07.2013 zjjn getekend (art. 23) § 1, tweede lid, vierde lid, § 4, tweede en derde lid ingevoegd en gewijzigd door art. 12, b, c, g, W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), treedt in werking vanaf 08.07.2013 Art. 194ter, § 1-6 is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 7, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 194ter, § 1, lid 1, 3°, eerste streepje is van toepassing vanaf 16.07.2007 (art. 2, W. 03.12.2006) BS 27.12.2006 en (art. 1, KB 14.11.2008) BS 19.11.2008 Art. 194ter, § 1, lid 1, 3°, eerste streepje is van toepassing met ingang van 01.01.2006. De Koning kan nochtans, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, bepalen dat dit artikel op een vroegere datum in werking treedt (art. 2, W. 17.05.2004) BS 04.06.2004 Art. 194ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 128, W. 02.08.2002) BS 29.08.2002 – errata BS 13.11.2002, (art. 1, KB 03.05.2003) BS 09.05.2003, (art. 291, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 en (art. 2, W. 17.05.2004) BS 04.06.2004
Toekomstig recht
Onderafdeling IV. [Ondernemingen die in het kader van een tax shelter-stelsel investeren in een raamovereenkomst voor de productie van audiovisueel werk] Gewijzigd door art. 2 W. 12.05.2014 (BS 27.05.2014); inwerkingtreding: wordt bepaald door de Koning op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de voorafgaande goedkeuring door de Europese Commissie, en is van toepassing op de raamovereenkomsten getekend vanaf die datum. De raamovereenkomsten die vóór die datum werden getekend kunnen nog genieten van de toepassing van artikel 194ter van het Wetboek op de inkomstenbelasting 1992, zoals dit bestond vóór de wijziging door deze wet.
Art. 194ter. § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: [1° in aanmerking komende investeerder: - de binnenlandse vennootschap, of; - de Belgische inrichting van een belastingplichtig bedoeld in artikel 227, 2°; andere dan: - een in aanmerking komende productievennootschap zoals bedoeld in 2°; of - een overeenkomstig artikel 11 van het Wetboek van Vennootschappen hiermee verbonden vennootschap; of - een televisieomroep, die een raamovereenkomst ondertekent zoals bedoeld in 5° waarin hij zich verbindt sommen te storten met het oog op het bekomen van een tax shelter-attest zoals bedoeld in 10°;] [2°] [in aanmerking komende productievennootschap: de binnenlandse vennootschap of de Belgische inrichting van een belastingplichtige bedoeld in artikel 227, 2°, die geen televisieomroep is of geen onderneming die verbonden is met Belgische of buitenlandse televisieomroepen en die als voornaamste doel de ontwikkeling en de productie van audiovisuele werken heeft [en die door de minister bevoegd voor Financiën als dusdanig is erkend volgens een eenvoudige proce132
dure waarvan de Koning de modaliteiten en voorwaarden bepaalt;] [3° in aanmerking komende tussenpersoon: de natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van de onderhandelingen en het afsluiten van een raamovereenkomst tussenkomt met het oog op het afleveren van een tax shelter-attest in ruil voor een vergoeding of een voordeel, die niet zelf een in aanmerking komende productievennootschap of investeerder is en die door de minister bevoegd voor Financiën als dusdanig is erkend, volgens een eenvoudige procedure waarvan de Koning de modaliteiten en voorwaarden bepaalt;] [4°] [in aanmerking komend werk: - [een Europees audiovisueel werk] zoals een fictiefilm, een documentaire of een animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, [een kortfilm met uitzondering van korte reclamefilms,] een lange fictiefilm voor televisie, [in voorkomend geval opgedeeld in afleveringen, een fictie- of animatieserie], kinder- en jeugdreeksen, zijnde fictiereeksen met een educatieve, culturele en informatieve inhoud voor een doelgroep van 0 tot 16-jarigen of een documentaire voor televisie, dat door de bevoegde diensten van de betrokken gemeenschap is erkend als Europees werk zoals bedoeld in de richtlijn "Televisie zonder grenzen" van 3 oktober 1989 (89/552/EEG), gewijzigd bij richtlijn 97/36/EG van 30 juni 1997 en bekrachtigd door de Franse Gemeenschap op 4 januari 1999, door de Vlaamse Gemeenschap op 25 januari 1995 en door het Brusselse hoofdstedelijk Gewest op 30 maart 1995. [Internationale producties in de categorie fictiefilm, documentaire of animatiefilm bestemd om in de bioscoop te worden vertoond, komen in aanmerking voor zover zij: - ofwel vallen binnen het toepassingsgebied van de Richtlijn 2010/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2010 betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake het aanbieden van audiovisuele mediadiensten (richtlijn audiovisuele mediadiensten); - ofwel vallen binnen het toepassingsgebied van een bilaterale overeenkomst inzake coproductie afgesloten door België met een andere Staat. Onder Staat, en dat geldt evenzeer voor België, wordt zowel het federale niveau als alle administratieve onderliggende niveaus bedoeld;] - [waarvoor de fiscale waarde van het tax shelter-attest dat wordt uitgereikt voor de betrokken productie is bepaald op maximum tien negende van de productieen exploitatiekosten die in België werden gedaan zoals bedoeld in 7° binnen een periode van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van de ondertekening van de raamovereenkomst voor het bekomen van het tax shelter-attest voor de productie van dit werk zoals bedoeld in 5°. Voor animatiefilms wordt deze periode van 18 maanden verlengd met zes maanden;] [5°] [raamovereenkomst: de overeenkomst die binnen de maand volgend op haar ondertekening is aan-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 133 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
gemeld bij de Federale Overheidsdienst Financiën door de in aanmerking komende productievennootschap, of door de in aanmerking komende tussenpersoon, waardoor de in aanmerking komende investeerder zich verbindt, ten aanzien van een in aanmerking komende productievennootschap, een som over te maken met het oog op het bekomen van een tax shelter-attest van een in aanmerking komend werk;] [6° kwalificerende productie- en exploitatiekosten in de Europese Economische Ruimte: de uitgaven die verbonden zijn met de productie verricht in de Europese Economische Ruimte die betrekking hebben op de productie en de exploitatie van een in aanmerking komend werk;] [7°] de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan: de exploitatiekosten en de financiële kosten waaruit beroepsinkomsten voortvloeien welke, ten name van de begunstigde, belastbaar zijn in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting of in de belasting van niet-inwoners [aan het gewoon stelsel van aanslag,] met uitzondering van de kosten vermeld in artikel 57 die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave, van de kosten vermeld in artikel 53, 9° en 10°, [van de in artikel 53, 24°, vermelde uitgaven of voordelen,] alsmede alle andere kosten die niet werden gedaan voor de productie of de exploitatie van [het in aanmerking komend werk.] [In afwijking van het eerste lid, 3°, tweede streepje, wordt, wanneer het in aanmerking komend werk een animatiefilm is, de maximale periode om productie- en exploitatiekosten te maken, verhoogd tot 24 maanden.] In afwijking van [het eerste lid, 7°], worden, wanneer de kosten, voor de begunstigde, de vergoeding van dienstverrichtingen vertegenwoordigen en wanneer de begunstigde een beroep doet op één of meerdere onderaannemers voor de verwezenlijking van deze dienstverrichtingen, deze kosten slechts als in België gedane kosten aangemerkt indien de vergoeding van de dienstverrichtingen van de onderaannemer of onderaannemers 10 pct. van de kosten niet overschrijdt. Deze voorwaarde wordt geacht te zijn vervuld wanneer de begunstigde zich hiertoe schriftelijk heeft verbonden, zowel ten aanzien van de [productievennootschap] als ten aanzien van de federale overheid. Voor de berekening van het percentage [bepaald in het tweede lid], wordt er geen rekening gehouden met de vergoedingen van de onderaannemers welke hadden kunnen worden beschouwd als in België gedane kosten indien deze onderaannemers rechtstreeks een contract zouden hebben aangegaan met de [productievennootschap.] Tenminste 70 pct. van [de bedoelde uitgaven in het eerste lid, 7°], moeten uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie. [8° uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie: de uitgaven die verbonden zijn met de creatieve en technische productie van het audiovisuele werk, zoals:] 15 juli 2014
- kosten met betrekking tot de artistieke rechten met uitzondering van de ontwikkelingskosten van het scenario die dateren van de periode voor de raamovereenkomst; - lonen en andere vergoedingen van het personeel, vergoedingen van zelfstandige dienstverleners; - kosten toegerekend aan de betaling van de acteurs, muzikanten en artistieke functies voor zover zij bijdragen aan de interpretatie en realisatie van het in aanmerking komend werk; - sociale lasten in verband met lonen en kosten bedoeld in het tweede en derde streepje; - kosten van decors, rekwisieten, kostuums en attributen, die in beeld worden gebracht; - kosten van vervoer en accommodatie, beperkt tot een bedrag dat gelijk is aan 25 pct. van de kosten, bedoeld in het tweede en derde streepje; - kosten toegewezen aan hardware en andere technische middelen; - kosten van laboratorium en de aanmaak van de master; - verzekeringskosten die rechtstreeks verbonden zijn met de productie; - kosten van publicatie en van promotie eigen aan het werk van de producent: aanmaken van het persdossier, basiswebsite, de montage van een trailer, alsook de première. [...] [9° uitgaven die niet rechtstreeks verbonden zijn met de productie: namelijk de volgende uitgaven: - de uitgaven die gerelateerd zijn aan de administratieve en financiële organisatie en begeleiding van de audiovisuele productie;] - algemene kosten en commissielonen van de productie ten bate van de producent; - financiële vergoedingen en commissielonen betaald in verband met de werving van [ondernemingen die een raamovereenkomst voor de productie van een audiovisueel werk hebben afgesloten;] - kosten inherent aan de financiering van het in aanmerking komend werk [of de sommen die werden gestort op basis van een raamovereenkomst zoals bedoeld in 5°,] met inbegrip van kosten voor juridische bijstand, advocatenkosten, garantiekosten, administratieve kosten, commissielonen en representatiekosten; - vergoedingen voor executive producers, co-producers, associate of andere producers, met uitzondering van de vergoedingen betaald aan de productie-manager en postproductie-coördinator; - facturen die zijn opgesteld door de in § 2, eerste lid bedoelde vennootschappen met uitzondering van facturen van facilitaire audiovisuele bedrijven voor zover de aangerekende goederen of diensten tot de directe productiekosten kunnen gerekend worden en voor zover de gehanteerde prijzen overeenkomen met de prijs die zou worden betaald als de tussenkomende vennootschappen totaal onafhankelijk van elkaar zouden zijn; - distributiekosten die voor rekening van de productievennootschap zijn.
mijnwetboek.be
133
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 134 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
[10° tax shelter-attest: een fiscaal attest, of een deel van dit fiscaal attest, dat uitsluitend op verzoek van de in aanmerking komende productievennootschap wordt afgeleverd door de Federale Overheidsdienst Financiën aan deze vennootschap, volgens de modaliteiten en voorwaarden zoals bepaald in § 7 die worden aangevuld door de Koning, op basis van de raamovereenkomst zoals bedoeld in 5° en de uitgaven gedaan voor de financiering van de productie en de exploitatie van een in aanmerking komend werk zoals bepaald in 4°. De overdracht van het tax shelter-attest moet door de in aanmerking komende productievennootschap of de in aanmerking komende tussenpersoon in de maand van overdracht, gemeld worden aan de Federale Overheidsdienst Financiën, alsook aan de in aanmerking komende investeerder, of aan alle in aanmerking komende investeerders indien het attest is uitgegeven in delen. Het tax shelter-attest wordt bijgehouden door de in aanmerking komende investeerder en een kopie ervan wordt bijgehouden op de zetel van de productievennootschap.] [...] § 2. [Ten name van de in aanmerking komende investeerder wordt de belastbare winst in het belastbaar tijdperk waarin de raamovereenkomst is getekend, binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden voorlopig vrijgesteld ten belope van 310 pct. van de sommen waartoe de investeerder zich in de loop van het belastbaar tijdperk in uitvoering van een raamovereenkomst verbonden heeft voor zover deze werkelijk door die investeerder gestort zijn binnen de drie maanden na de ondertekening van deze raamovereenkomst.] § 3. Per belastbaar tijdperk wordt de vrijstelling als bedoeld in § 2 verleend ten belope van een bedrag beperkt tot 50 pct., met een maximum van 750 000 EUR, van de belastbare gereserveerde winst van het belastbaar tijdperk vastgesteld vóór de samenstelling van de vrijgestelde reserve bedoeld in § 4. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de sommen ter uitvoering van de raamovereenkomst te kunnen aanwenden, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken, waarbij de vrijstelling per belastbaar tijdperk nooit hoger mag zijn dan de in het vorige lid gestelde grenzen. [...] § 4. [De vrijstelling die is toegekend op basis van de overgemaakte sommen in uitvoering van een raamovereenkomst met het oog op het bekomen van een tax shelter-attest wordt slechts verleend en behouden wanneer:] 1° de [in § 2 bedoelde] vrijgestelde winst op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt is en blijft tot op de datum waarop [het tax shelter-attest door de in aanmerking komende productievennootschap, of door de in aanmerking komende tussenpersoon, aan de in aanmerking komende investeerder wordt afgeleverd.] 134
2° de vrijgestelde winst [bedoeld in § 2] niet tot grondslag dient voor de berekening van enige beloning of toekenning tot op de datum waarop [het tax shelterattest door de in aanmerking komende productievennootschap, of door de in aanmerking komende tussenpersoon, aan de in aanmerking komende investeerder wordt afgeleverd.] 3° [...] [3°] het totaal van de door het geheel van [in aanmerking komende investeerders] daadwerkelijk gestorte sommen in uitvoering van de raamovereenkomst met vrijstelling van winst overeenkomstig § 2, niet meer bedraagt dan 50 pct. van het totale budget van de kosten voor het [in aanmerking komend werk] en het daadwerkelijk voor de uitvoering van dat budget werd aangewend; 5° [...] 5°bis [...] 6° [...] 7° [...] 7°bis [...] 8° [...] 9° [...] [4° de in § 2 vrijgestelde winst beperkt is tot 150 pct. van de uiteindelijk verwachte fiscale waarde van het tax shelter-attest zoals vermeld in de raamovereenkomst.] [...] [...] [...] § 4bis. [...] § 5. [De vrijstelling wordt slechts definitief toegekend indien het tax shelter-attest bedoeld in § 1, eerste lid, 10° daadwerkelijk wordt afgeleverd en dit uiterlijk op 31 december van het vierde jaar volgend op het jaar waarin de raamovereenkomst wordt getekend. De vrijstelling waarop aanspraak wordt gemaakt uit hoofde van ofwel de sommen die op grond van de raamovereenkomst werkelijk betaald zijn in het in § 2, bedoelde tijdperk ofwel de fiscale waarde van het tax shelter-attest, en van de in § 3, tweede lid, bedoelde overdracht, kan uiterlijk worden toegekend in het aanslagjaar dat verband houdt met het derde belastbaar tijdperk dat volgt op het kalenderjaar tijdens hetwelk het tax shelter-attest aan de in aanmerking komende productievennootschap werd afgeleverd. De definitieve vrijstelling die is toegekend op basis van de gestorte sommen in uitvoering van een raamovereenkomst en met oog op het behalen van een tax shelter-attest wordt slecht toegekend indien de investeerder bij de aangifte op de inkomstenbelastingen van het belastbaar tijdperk in de loop van hetwelk hij aanspraak heeft gemaakt op de definitieve vrijstelling, een kopie voegt van het tax shelter-attest dat hij ontvangen heeft in overeenstemming met § 1, eerste lid, 10°, en in de mate waarin per belastbaar tijdperk, de grens en het maximum bedoeld in § 3 nageleefd worden. § 6. Voor de periode verstreken tussen de datum van de eerste betaling op grond van een raamovereenkomst en het ogenblik waarop het tax shelter-attest door de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 135 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
in aanmerking komende productievennootschap aan de in aanmerking komende investeerder wordt afgeleverd, maar met een maximum van 18 maanden, kan de in aanmerking komende productievennootschap aan de in aanmerking komende investeerder een som betalen berekend op de in het kader van de raamovereenkomst effectief uitgevoerde betalingen die worden verricht ter verkrijging van het tax shelter-attest, prorata van de verlopende dagen, en waarvan de maximumrente gelijk is aan het gemiddelde van EURIBOR 12 maanden van de laatste dag van elke maand van het kalenderhalfjaar dat voorafgaat aan de betaling, verhoogd met 450 basispunten.] [§ 7. Het tax shelter-attest wordt slechts uitgereikt door de Federale Overheidsdienst Financiën en verzonden naar de in aanmerking komende productievennootschap indien aan de hieronder bepaalde modaliteiten en voorwaarden evenals de modaliteiten bepaald door de Koning is voldaan: 1° de in aanmerking komende productievennootschap, of de in aanmerking komende tussenpersoon, heeft de raamovereenkomst bij de Federale Overheidsdienst Financiën in overeenstemming met § 1, eerste lid, 4° aangemeld; 2° de in aanmerking komende productievennootschap heeft het tax shelter-attest aangevraagd op basis van de bekendgemaakte raamovereenkomst en de uitgaven die zijn verricht voor de uitvoering van de productie en de exploitatie van een in aanmerking komend werk zoals gedefinieerd in § 1, eerste lid, 6° en 7°; 3° de in aanmerking komende productievennootschap, of de in aanmerking komende tussenpersoon heeft aan de Federale Overheidsdienst Financiën samen met de aanvraag voor een tax shelter-attest overlegd: - een document waarin de betrokken gemeenschap bevestigt dat het werk beantwoordt aan de definitie van een in aanmerking komend werk zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 4°; - een document waarin de betrokken gemeenschap bevestigt dat het werk is voltooid en dat de in toepassing van dit artikel uitgevoerde globale financiering van het werk is uitgevoerd in overeenstemming met de voorwaarde en grens bedoeld in § 4, 3°; 4° tenminste 70 pct. van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, zijn uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie in de zin van § 1, eerste lid, 8°; 5° de productievennootschap heeft geen achterstallen bij de Rijksdienst voor sociale zekerheid op het ogenblik van het afsluiten van de raamovereenkomst; 6° de voorwaarden bedoeld in § 4, 1° tot 3°, worden ononderbroken nageleefd; 7° alle voorwaarden die betrekking hebben op de hoedanigheid, de grens, het maximum, de termijn en territorialiteit bedoeld in dit artikel worden nageleefd. In het geval dat wordt vastgesteld dat een of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van dat belastbare tijdperk. 15 juli 2014
In het geval dat de in aanmerking komende investeerder op 31 december van het vierde jaar volgend op het jaar waarin de raamovereenkomst wordt getekend, het tax shelter-attest niet heeft ontvangen wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk tijdens hetwelk het tax shelter-attest rechtsgeldig kon worden afgeleverd. De definitieve vrijstelling is in ieder geval beperkt tot 150 pct. van de fiscale waarde van het tax shelter-attest. Het eventuele overschot van de sommen die zijn gestort en die in aanmerking zijn genomen als tijdelijk vrijgestelde winst overeenkomstig §§ 2 en 3 wordt beschouwd als winst van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelke het tax shelter-attest is afgeleverd. In afwijking van artikel 416, in de gevallen bedoeld in de drie voorgaande leden, zijn de nalatigheidsinteresten verschuldigd op de verschuldigde belasting vanaf 30 juni van het jaar dat volgt op het jaar van de belasting voor hetwelke de vrijstelling voor de eerste keer werd gevraagd. § 8. De fiscale waarde van het tax shelter-attest, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 10°, wordt vastgelegd, conform de door de Koning bepaalde modaliteiten, op: - 70 pct. van het bedrag van de in aanmerking komende productie- en exploitatie-uitgaven verricht in de Europese Economische Ruimte, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 6°, die zijn uitgevoerd voor de productie van het werk bedoeld in § 1, eerste lid, 5°, en die uitgaven zijn die rechtstreeks verbonden zijn met de productie in de zin van § 1, eerste lid, 8°; - met een maximum van tien negende van het bedrag dat betrekking heeft op de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 7°, binnen een termijn van ten hoogste 18 maanden vanaf de datum van de ondertekening van de raamovereenkomst voor het bekomen van het tax shelter-attest voor de productie van het werk bedoeld in § 1, eerste lid, 5°. Voor animatiefilms wordt deze termijn van 18 maanden verlengd met zes maanden. Indien evenwel het totaal van de uitgaven verricht in België die rechtstreeks verbonden zijn met de productie zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 8°, minder is dan 70 pct. van de productie- en exploitatiekosten die in België werden gedaan, zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 7°, zal de fiscale waarde van het tax shelter-attest proportioneel worden verminderd a rato van het percentage van de uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie in verhouding tot de vereiste 70 pct. De totale fiscale waarde van de tax shelter-attesten bedragen per in aanmerking komend werk 15 miljoen euro. Een tax shelter-attest kan slechts één maal worden overgedragen door een in aanmerking komende productievennootschap aan een in aanmerking komende investeerder, of aan meerdere in aanmerking komende investeerders wanneer het attest tax shelter in delen is opgemaakt. § 9. De stortingen die zijn overeengekomen in het kader van een raamovereenkomst moeten in hun geheel
mijnwetboek.be
135
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 136 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
ten laatste drie maand voor de aflevering van het tax shelter-attest zijn uitgevoerd. § 10. De raamovereenkomst die tot doel heeft een in aanmerking komend werk te produceren bevat verplicht: 1° de benaming, het ondernemingsnummer, het maatschappelijk doel en de datum van de erkenning van de in aanmerking komende productievennootschap; 2° de benaming, het ondernemingsnummer en het maatschappelijk doel van de in aanmerking komende investeerder; 3° de benaming, het ondernemingsnummer, het maatschappelijk doel of de identiteit en het nationaal nummer, alsook de datum van de erkenning van de in aanmerking komende tussenpersoon; 4° de identificatie en de beschrijving van het in aanmerking komend werk dat het voorwerp uitmaakt van de raamovereenkomst; 5° de begroting van de uitgaven die nodig zijn voor het werk in kwestie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen: - het gedeelte dat ten laste wordt genomen door de productievennootschap; - het gedeelte dat gefinancierd wordt door elk van de in aanmerking komende investeerders, dat reeds is vastgelegd; 6° de overeengekomen wijze waarop de bedragen worden vergoed die bestemd zijn voor de uitvoering van de raamovereenkomst; 7° de waarborg dat elke in aanmerking komende investeerder noch een productievennootschap, noch een televisieomroep is; 8° de productievennootschap verbindt zich ertoe: - overeenkomstig § 1, eerste lid, 7° in België uitgaven te doen ten belope van 90 pct.; - het definitieve bedrag dat in beginsel wordt aangewend tot uitvoering van de raamovereenkomst door de vrijstelling van de winst te beperken tot ten hoogste 50 pct. van de begroting van de totale uitgaven van het in aanmerking komend werk voor het geheel van de in aanmerking komende investeerders, en om alle overeenkomstig § 2 gestorte bedragen daadwerkelijk aan te wenden voor de uitvoering van deze begroting; - ten minste 70 pct. van de uitgaven bedoeld in § 1, eerste lid, 7°, te besteden aan uitgaven die rechtstreeks verbonden zijn met de productie zoals bedoeld in § 1, eerste lid, 8°; - in de eindgeneriek van het werk de steun te vermelden aangebracht door de Belgische wetgever inzake de tax shelter; 9° de verbintenis van de productievennootschap en de tussenpersonen om de wetgeving na te leven die betrekking heeft op het tax shelter stelsel en meer in het bijzonder, van § 12 van dit artikel. De Koning bepaalt de praktische modaliteiten van uitwerking, inhoud en vorm van de raamovereenkomst. § 11. Geen enkel economisch of financieel voordeel kan worden toegekend aan de in aanmerking komende investeerder, met uitzondering van handelsgeschenken 136
van geringe waarde in de zin van artikel 12, § 1, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. De waarborg van het voltooien van het in aanmerking komend werk en de aflevering van het tax shelter-attest wordt niet beschouwd als een economisch of financieel voordeel, voor zover de in aanmerking komende investeerder, in het geval dat deze zich beroept op deze waarborg, niet meer ontvangt dan het bedrag van de belastingen en de moratoire interesten verschuldigd door deze investeerder in het geval van niet naleving van de vrijstellingsvoorwaarde. De in aanmerking komende investeerder mag geen rechten, rechtstreeks of onrechtstreeks, in het in aanmerking komend werk bezitten of in bezit gehad hebben. De voorgaande bepalingen doen geen afbreuk aan het recht van de in aanmerking komende investeerder om aanspraak te maken op een eventuele aftrek als beroepskosten van de andere bedragen dan degene die in het kader van de raamovereenkomst gestort zijn en die evenzeer betrekking hebben op de productie van een in aanmerking komend werk, en dit binnen de voorwaarden bepaald door artikelen 49 en volgende. In afwijking van artikelen 23, 48, 49 en 61, zijn de kosten en verliezen evenals de minderwaarden, voorzieningen en afschrijvingen die betrekking hebben op de aankoop van een tax shelter-attest, noch aftrekbaar als beroepskost, of -verlies, noch vrijstelbaar. § 12. Het aanbod van een tax shelter-attest door de in aanmerking komende productievennootschap of door de in aanmerking komende tussenpersoon en de bemiddeling in raamovereenkomsten worden uitgevoerd in overeenstemming met de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt.] Gewijzigd door art. 3-9 W. 12.05.2014 (BS 27.05.2014); inwerkingtreding: wordt bepaald door de Koning op de eerste dag van de tweede maand die volgt op de voorafgaande goedkeuring door de Europese Commissie, en is van toepassing op de raamovereenkomsten getekend vanaf die datum. De raamovereenkomsten die vóór die datum werden getekend kunnen nog genieten van de toepassing van artikel 194ter van het Wetboek op de inkomstenbelasting 1992, zoals dit bestond vóór de wijziging door deze wet. Gewijzigd door art. 12 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) en van toepassing op de raamovereenkomsten die vanaf 01.07.2013 zjjn getekend (art. 23) § 1, tweede lid, vierde lid, § 4, tweede en derde lid ingevoegd en gewijzigd door art. 12, b, c, g, W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), treedt in werking vanaf 08.07.2013 Art. 194ter, § 1-6 is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 7, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 194ter, § 1, lid 1, 3°, eerste streepje is van toepassing vanaf 16.07.2007 (art. 2, W. 03.12.2006) BS 27.12.2006 en (art. 1, KB 14.11.2008) BS 19.11.2008 Art. 194ter, § 1, lid 1, 3°, eerste streepje is van toepassing met ingang van 01.01.2006. De Koning kan nochtans, bij besluit vastgelegd na overleg in de Ministerraad, bepalen dat dit artikel op een vroegere datum in werking treedt (art. 2, W. 17.05.2004) BS 04.06.2004 Art. 194ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 128, W. 02.08.2002) BS 29.08.2002 – errata BS
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 137 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB 13.11.2002, (art. 1, KB 03.05.2003) BS 09.05.2003, (art. 291, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 en (art. 2, W. 17.05.2004) BS 04.06.2004
Onderafdeling V. Investeringsreserve Art. 194quater. § 1. De investeringsreserve die bij het verstrijken van een belastbaar tijdperk is aangelegd door vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan dat belastbare tijdperk, wordt niet als winst aangemerkt binnen de grenzen en onder de hierna gestelde voorwaarden. § 2. Het bedrag van de investeringsreserve wordt vrijgesteld tot beloop van 50 pct. van het gereserveerde belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk, vóór aanleg van de investeringsreserve, en verminderd met: 1° de krachtens artikel 192 vrijgestelde meerwaarden op aandelen; 2° het gedeelte van de meerwaarde op in artikel 66 vermelde voertuigen dat niet in aanmerking wordt genomen krachtens artikel 24, derde lid; 3° de vermindering van het gestort kapitaal, berekend als gewogen gemiddelde van het belastbaar tijdperk tegenover het vorig belastbaar tijdperk waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten; 4° de vermeerdering van de vorderingen van de vennootschap, berekend zoals sub 3°, op de volgende natuurlijke personen: - personen die aandelen bezitten van de vennootschap; - personen die een opdracht of functies als vermeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen; - de echtgenoot ervan of hun kinderen, wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben. Het gereserveerde belastbare resultaat welke, na vermindering, in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de investeringsreserve overeenkomstig het eerste lid, wordt beperkt tot 37.500 EUR per belastbaar tijdperk. De aldus berekende investeringsreserve wordt slechts vrijgesteld indien en in zoverre de belaste reserves, vóór aanleg van de investeringsreserve, op het einde van het belastbaar tijdperk hoger zijn dan de belaste reserves op het einde van het vorig belastbaar tijdperk, waarin laatst het voordeel van het aanleggen van een investeringsreserve werd genoten. De investeringsreserve wordt slechts vrijgesteld voor zover voldaan is aan de voorwaarden als vermeld in artikel 190. § 3. Een bedrag gelijk aan de investeringsreserve moet door de vennootschap worden geïnvesteerd: a) in afschrijfbare materiële of immateriële vaste activa die recht kunnen geven op het voordeel van de investeringsaftrek; b) binnen een termijn van drie jaar die aanvangt op de eerste dag van het belastbare tijdperk waarvoor de 15 juli 2014
investeringsreserve is aangelegd, en ten laatste bij de ontbinding van de vennootschap. De vaste activa die als herbelegging in aanmerking worden genomen krachtens artikel 47, worden voor de toepassing van het vorige lid uitgesloten als investering. § 4. Indien niet wordt geïnvesteerd op de wijze en binnen de termijn gesteld in § 3 wordt de voorheen vrijgestelde investeringsreserve aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin de investeringstermijn verstreken is. De voorheen vrijgestelde investeringsreserve wordt aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin de in § 3 in aanmerking genomen investering, wordt vervreemd, wanneer die investering op het ogenblik van de vervreemding minder dan drie jaar in de vennootschap is belegd, en zulks, naar verhouding tot de nog niet aangenomen afschrijvingen op die investering. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de vervreemding geschiedt naar aanleiding van een schadegeval, een onteigening, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis. § 5. Om het voordeel van de investeringsreserve te rechtvaardigen moet de vennootschap bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de reserve wordt aangelegd en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de investering moet zijn verricht. § 6. De Koning bepaalt de investeringsmodaliteiten als vermeld in § 3, in geval van inbreng van een tak van werkzaamheid of een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, en ingeval van fusie of splitsing als vermeld in artikel 211, § 1. De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, een bedrag vaststellen dat hoger is dan 37.500 EUR. Art. 194quater, § 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2010 (art. 45, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009. Elke wijziging die vanaf 1.01.2009 aan de datum van de afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49, W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) Art. 194quater is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 6, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 6, W. 24.12.2002] Zie ook: art. 73/4bis KB/WIB 92
Afdeling IV. Vaststelling van het netto-inkomen Onderafdeling I. Beroepskosten Art. 195. § 1. Bedrijfsleiders worden voor de toepassing van de bepalingen inzake beroepskosten met werknemers gelijkgesteld en hun bezoldigingen en de ermede verband houdende sociale lasten worden als beroepskosten aangemerkt. Stortingen van sociale verzekering of voorzorg […] zijn slechts aftrekbaar in zover zij betrekking hebben
mijnwetboek.be
137
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 138 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
op bezoldigingen die regelmatig en ten minste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij door de vennootschap op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend. § 2. Behalve indien de overeenkomsten enkel voorzien in voordelen bij overlijden, worden premies van levensverzekeringen betreffende overeenkomsten die in het voordeel van de onderneming zijn gesloten, met de in artikel 52, 3°, b, vermelde bijdragen gelijkgesteld en zijn zij, onder dezelfde voorwaarden en binnen dezelfde grens, slechts aftrekbaar indien deze overeenkomsten werden gesloten op het hoofd van een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst. Om het aftrekbare deel van de premies te bepalen komen uitsluitend de in § 1, tweede lid, omschreven bezoldigingen in aanmerking. Art. 195, § 1, lid 2 en § 2 is van toepassing op de premies en bijdragen die vanaf 01.01.2006 worden betaald (art. 177, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 195, § 2 is van toepassing op de bijdragen en premies, andere dan die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (art. 87, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 3°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 195, § 1, 1e lid, en § 2, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 22, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 195 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 108, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 196. § 1. De Koning kan, bij in Ministerraad overlegd besluit, criteria en normen stellen om te bepalen in hoeverre de kosten betreffende autovoertuigen die ter beschikking van bedrijfsleiders en van leden van het directiepersoneel worden gesteld, moeten worden aangemerkt als kosten die op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen. § 2. Ten name van de vennootschappen die op grond van de in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen niet als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin het immaterieel of materieel vast actief werd aangeschaft of tot stand gebracht: 1° wordt de eerste afschrijvingsannuïteit ten aanzien van tijdens het boekjaar verkregen of tot stand gebrachte vaste activa slechts als beroepskosten aangemerkt in verhouding tot het gedeelte van het boekjaar waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht; 2° wordt, in afwijking van artikel 62, het totale bedrag van de bij de aankoop komende kosten op dezelfde wijze als de hoofdsom van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de desbetreffende vaste activa afgeschreven. Art. 196, § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010 (art. 46, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009. Elke wijziging die vanaf 1.01.2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49, W. 22.12.2009, BS 31.12.2009 Art. 196, § 2 is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan 138
het aanslagjaar 2005 of aan een later aanslagjaar (art. 2, W. 31.07.2004) BS 23.08.2004 Art. 196, § 2 is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar (art. 7, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 7, W. 24.12.2002] [Het Arbitragehof (Arrest nr. 59/2004 dd. 31.03.2004) vernietigt in artikel 196, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd door artikel 7 van de wet van 24.12.2002, de woorden "ten name van de vennootschappen waarvoor het tarief van de belasting voor het aanslagjaar verbonden aan het belastbare tijdperk waarin het immaterieel of materieel vast actief werd aangeschaft of tot stand gebracht, niet wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 215, tweede lid" maar handhaaft de gevolgen van de vernietigde bepaling voor het aanslagjaar 2004.] Art. 196 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 23, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 196 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 108bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 197. Niet verantwoorde kosten en verdoken meerwinsten, die ingevolge artikel 219 aan de afzonderlijke aanslag worden onderworpen, worden als beroepskosten aangemerkt. [Bij toepassing van artikel 219, vierde lid, worden in afwijking van artikel 57 de niet verantwoorde uitgaven beschouwd als beroepskosten.] Tweede lid ingevoegd door art. 13 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) Art. 197 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 14, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 197, 2e lid, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 27, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 197, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 4, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 197 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 33, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 198. § 1. Als beroepskosten worden niet aangemerkt: 1° de vennootschapsbelasting, met inbegrip van de ingevolge [artikelen 219bis en 219ter] verschuldigde afzonderlijke aanslagen, de in mindering van de vennootschapsbelasting gestorte sommen, [en de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen met miskenning van artikel 261 tot ontlasting van de verkrijger heeft gedragen,], doch met uitzondering van de ingevolge artikel 219 verschuldigde afzonderlijke aanslag; 2° de belasting en de aanvullende belasting op de deelnames die ten laste van de schuldenaar van het inkomen vallen ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, bedoeld in artikel 113 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; 3° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing; 4° de jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen vermeld in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 139 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
5° de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies andere dan deze bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten, alsmede de verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze niet-aftrekbare belastingen, heffingen en retributies; 6° de bijzondere taks op kasbons in het bezit van de financiële tussenpersonen, bedoeld in de artikelen 201/3 tot 201/9 van het Wetboek diverse rechten en taksen; 7° waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het verlies aan gestorte kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd en de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging; 8° de uitzonderlijke taks op de stortingen bestemd voor het lange termijnsparen vermeld in artikel 183duodecies van het Wetboek diverse rechten en taksen; 9° de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen ten belope van 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een […] ter beschikking gesteld voertuig; 10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies verricht; 11° onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van leningen indien, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen en andere dan leningen toegekend door instellingen bedoeld in artikel 56, § 2, 2°, hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk, [...]: – hetzij, wanneer de werkelijke verkrijgers ervan] niet onderworpen zijn aan een inkomstenbelasting of, voor die inkomsten, onderworpen zijn aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de bepalingen van gemeen recht van toepassing in België;
15 juli 2014
– hetzij, wanneer de werkelijke verkrijgers ervan deel uitmaken van een groep waartoe de schuldenaar behoort; 12° de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend aan de werknemers in het kader van een investeringsspaarplan overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. 13° de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of leningen met betrekking tot aandelen, tot een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds het totale bruto dividend betaald of toegekend voor de aandelen waar deze vergoedingen voor ontbrekend coupon betrekking op hebben en anderzijds het totale bruto bedrag als dividend ofwel daadwerkelijk verkregen ofwel met betrekking waartoe een vergoeding voor ontbrekend coupon werd verkregen met betrekking tot deze aandelen; 14° het deel van de in de artikelen 193bis, § 1, tweede lid, en 193ter, § 1, vermelde premies, kapitaal- en interestsubsidies, dat voorheen definitief werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest. [15° het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, in de omstandigheden bedoeld in artikel 219, vijfde lid.] § 2. Uitsluitend voor de toepassing van § 1, 7°, worden, in afwijking van artikel 184, toch als gestort kapitaal aangemerkt, de verminderingen van gestort kapitaal die voorheen zijn gedaan om geleden verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmede het geleden verlies boekhoudkundig is aangezuiverd. Voor de toepassing van § 1, 7°, wat de ondernemingen bedoeld in artikel 192, § 1, vierde lid, betreft, wordt de interne transfer van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De waardeverminderingen op deze aandelen worden beschouwd als aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de waardeverminderingen op deze aandelen beschouwd als niet-aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille overeenkomstig § 1, 7°. Voor de berekening van de waardevermindering in toepassing van het tweede lid, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap staan op datum van 31 december 2011. § 3. De term "groep" als bedoeld in § 1, 11°, doelt op het geheel van verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen.
mijnwetboek.be
139
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 140 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
In geval van leningen gewaarborgd door een derde of leningen waarbij een derde aan de schuldeiser de nodige middelen heeft verschaft met het oog op de financiering van de leningen, en geheel of gedeeltelijk de aan de leningen verbonden risico’s draagt, wordt deze derde geacht de werkelijke verkrijger van de interesten van deze lening te zijn, indien deze waarborg of dit verschaffen van middelen als hoofddoel belasting ontwijking heeft. De aftrekbeperking bedoeld in § 1, 11°, tweede streepje, is niet van toepassing op leningen aangegaan door: – vennootschappen voor roerende leasing bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, en vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing en dit binnen de financiële sector en voor zover de ontleende kapitalen effectief dienen voor leasing- en factoringactiviteiten; – vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten. Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, van toepassing is, wordt onder gestort kapitaal, als bedoeld in § 1, 11°, de fondsen van de vereniging verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt. Voor de toepassing van § 1, 11°, moeten met belaste reserves worden gelijkgesteld de vrijgestelde reserves die werden aangelegd naar aanleiding van een verrichting bedoeld in artikel 184bis, § 4, of in artikel 211, door opneming op de belaste reserves of met correlatieve creatie van een negatieve belaste reserve, omwille van het feit dat de overnemende of verkrijgende vennootschap aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap bezat op het ogenblik van de verrichting. § 4. Voor de toepassing van § 1, 11°, tweede streepje, wat de financieringsverrichtingen die worden verricht in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer binnen een groep betreft, wordt, in hoofde van de vennootschap belast met dat gecentraliseerd beheer, onder de betaalde of toegekende interesten van leningen verstaan het positieve verschil tussen: - enerzijds, de betaalde of toegekende interesten voor de sommen die haar ter beschikking worden gesteld door vennootschappen van de groep; - en anderzijds, de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die effectief zijn ter beschikking gesteld aan vennootschappen van de groep in het kader 140
van deze raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer, met uitzondering van de in artikel 56, § 2, 2°, bedoelde instellingen, en van de vennootschappen die zijn bedoeld in § 3, derde lid, of die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en activiteiten van gelijke aard als deze laatste uitoefenend. Voor de bepaling van het eerder genoemde positieve verschil wordt geen rekening gehouden met de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die de vennootschap belast met het gecentraliseerd beheer ter beschikking stelt aan vennootschappen van de groep die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard zijn onderworpen of die gevestigd zijn in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. Voor de toepassing van het tweede lid, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. De vennootschap moet aantonen dat zowel de betaalde of toegekende interesten als de ontvangen of verkregen interesten betrekking hebben op het gecentraliseerd thesauriebeheer en het gevolg zijn van de raamovereenkomst voor dit gecentraliseerd thesauriebeheer. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder: 1° het gecentraliseerd thesauriebeheer, het beheer van dagelijkse thesaurieverrichtingen of het thesauriebeheer op korte termijn of uitzonderlijk op langere termijn om rekening te houden met specifieke omstandigheden binnen een normaal thesauriebeheer; 2° raamovereenkomst, de overeenkomst waarin de vennootschappen die deel uitmaken van een groep, duidelijkheid scheppen over het gebruikte financieringsmodel en de activiteiten binnen het gecentraliseerd thesauriebeheer. Deze overeenkomst moet onder andere bepalen: a) de activiteiten die tot het dagelijkse thesauriebeheer behoren en die de vennootschap voor de leden van de groep uitvoert; b) de wijze waarop uitstaande vorderingen en schulden worden verrekend tussen de vennootschappen die zijn aangesloten bij de bovenvermelde raamovereenkomst; c) de modaliteiten voor de tussenkomst van de vennootschappen en de gehanteerde interestvoeten. Gewijzigd door art. 43, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Gewijzigd door art. 14 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) Gewijzigd door art. 83, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de uitgaven die worden gedaan of gedragen vanaf 01.01.2013 (art. 103) Gewijizgd door art. 45, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art 45, 1° is van toepassing op de uitgaven gedaan of gedragen vanaf 1.01.2012 en art 45, 2° is van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1.01.2012 (art. 59)
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 141 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Gewijzigd door art. 89 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en in werking op 1.07.2012 (art. 93) Gewijzigd door art. 147 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28.11.2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012 Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 Artikel 147, 2° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een vijfde tot een negende lid betreft, treedt in werking op de datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 01.07.2012 Art. 198, eerste lid, 9° vervangen door art. 43 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Art. 198, lid 1, 4°, 6°, 8° en 9° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 58, 1° tot 4°, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 198, lid 1, 10° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 01.01.2010 worden gedaan (art. 128, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009
Toekomstig recht Art. 198. § 1. Als beroepskosten worden niet aangemerkt: 1° de vennootschapsbelasting, met inbegrip van de ingevolge artikelen 219bis en 219ter verschuldigde afzonderlijke aanslagen, de in mindering van de vennootschapsbelasting gestorte sommen, en de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen met miskenning van artikel 261 tot ontlasting van de verkrijger heeft gedragen,, doch met uitzondering van de ingevolge artikel 219 verschuldigde afzonderlijke aanslag; 2° de belasting en de aanvullende belasting op de deelnames die ten laste van de schuldenaar van het inkomen vallen ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, bedoeld in artikel 113 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen; 3° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de vennootschapsbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing; 4° […] de jaarlijkse taks op de winstdeelnemingen vermeld in artikel 183bis van het Wetboek diverse rechten en taksen; 5° de gewestelijke belastingen, heffingen en retributies andere dan deze bedoeld in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten [en andere dan deze ingevoerd door de Gewesten op het gebruik van voertuigen of op het gebruik van de openbare weg], alsmede de verhogingen, vermeerderingen, 15 juli 2014
kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot deze niet-aftrekbare belastingen, heffingen en retributies; 6° de bijzondere taks op kasbons in het bezit van de financiële tussenpersonen, bedoeld in de artikelen 201/3 tot 201/9 van het Wetboek diverse rechten en taksen; 7° waardeverminderingen en minderwaarden op aandelen, behoudens minderwaarden op aandelen geleden naar aanleiding van de gehele verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap tot ten hoogste het verlies aan gestorte kapitaal dat door die aandelen wordt vertegenwoordigd en de waardeverminderingen en de minderwaarden op de aandelen die behoren tot de handelsportefeuille, zoals bedoeld in artikel 35ter, § 1, tweede lid, a, van het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen, de beleggingsondernemingen en de beheervennootschappen van instellingen voor collectieve belegging; 8° de uitzonderlijke taks op de stortingen bestemd voor het lange termijnsparen vermeld in artikel 183duodecies van het Wetboek diverse rechten en taksen; 9° de kosten van in artikel 65 bedoelde voertuigen ten belope van 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een […] ter beschikking gesteld voertuig; 10° onverminderd de toepassing van artikel 219, de betalingen die rechtstreeks of onrechtstreeks zijn verricht naar Staten die in artikel 307, § 1, derde lid, zijn bedoeld, en die niet zijn aangegeven overeenkomstig genoemd artikel 307, § 1, derde lid, of, als ze toch aangegeven zijn, waarvoor de belastingplichtige niet door alle rechtsmiddelen bewijst dat zij in het kader van werkelijke en oprechte verrichtingen en die met personen andere dan artificiële constructies verricht; 11° onverminderd de toepassing van de artikelen 54 en 55, de betaalde of toegekende interesten van leningen indien, en in de mate van die overschrijding, het totale bedrag van deze leningen, andere dan obligaties of andere gelijksoortige effecten uitgegeven door een openbaar beroep op het spaarwezen en andere dan leningen toegekend door instellingen bedoeld in artikel 56, § 2, 2°, hoger is dan vijf maal de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk, [...]: – hetzij, wanneer de werkelijke verkrijgers ervan niet onderworpen zijn aan een inkomstenbelasting of, voor die inkomsten, onderworpen zijn aan een aanzienlijk gunstigere aanslagregeling dan die welke voortvloeit uit de bepalingen van gemeen recht van toepassing in België; – hetzij, wanneer de werkelijke verkrijgers ervan deel uitmaken van een groep waartoe de schuldenaar behoort; 12° de deelnames in het kapitaal of in de winst evenals de deelnames toegekend aan de werknemers in het kader van een investeringsspaarplan overeenkomstig
mijnwetboek.be
141
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 142 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen. 13° de vergoedingen voor ontbrekende coupon betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten of leningen met betrekking tot aandelen, tot een bedrag gelijk aan het verschil tussen enerzijds het totale bruto dividend betaald of toegekend voor de aandelen waar deze vergoedingen voor ontbrekend coupon betrekking op hebben en anderzijds het totale bruto bedrag als dividend ofwel daadwerkelijk verkregen ofwel met betrekking waartoe een vergoeding voor ontbrekend coupon werd verkregen met betrekking tot deze aandelen; 14° het deel van de in de artikelen 193bis, § 1, tweede lid, en 193ter, § 1, vermelde premies, kapitaal- en interestsubsidies, dat voorheen definitief werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest. 15° het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, in de omstandigheden bedoeld in artikel 219, vijfde lid. § 2. Uitsluitend voor de toepassing van § 1, 7°, worden, in afwijking van artikel 184, toch als gestort kapitaal aangemerkt, de verminderingen van gestort kapitaal die voorheen zijn gedaan om geleden verliezen boekhoudkundig aan te zuiveren of om een reserve tot dekking van een voorzienbaar verlies te vormen waarmede het geleden verlies boekhoudkundig is aangezuiverd. Voor de toepassing van § 1, 7°, wat de ondernemingen bedoeld in artikel 192, § 1, vierde lid, betreft, wordt de interne transfer van aandelen van of naar de handelsportefeuille beschouwd als een vervreemding. De waardeverminderingen op deze aandelen worden beschouwd als aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen de handelsportefeuille verlaten. Daarentegen worden de waardeverminderingen op deze aandelen beschouwd als niet-aftrekbare uitgaven van het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de aandelen deel beginnen uitmaken van de handelsportefeuille overeenkomstig § 1, 7°. Voor de berekening van de waardevermindering in toepassing van het tweede lid, zal de waarde van de aandelen bepaald op 31 december 2011 beschouwd worden als de aanschaffings- of beleggingswaarde ervan verminderd met de voorheen aangenomen waardeverminderingen als de betreffende aandelen reeds in de boekhouding van de vennootschap staan op datum van 31 december 2011. § 3. De term "groep" als bedoeld in § 1, 11°, doelt op het geheel van verbonden vennootschappen in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen. In geval van leningen gewaarborgd door een derde of leningen waarbij een derde aan de schuldeiser de nodige middelen heeft verschaft met het oog op de financiering van de leningen, en geheel of gedeeltelijk de aan de leningen verbonden risico’s draagt, wordt deze derde geacht de werkelijke verkrijger van de interesten 142
van deze lening te zijn, indien deze waarborg of dit verschaffen van middelen als hoofddoel belasting ontwijking heeft. De aftrekbeperking bedoeld in § 1, 11°, tweede streepje, is niet van toepassing op leningen aangegaan door: – vennootschappen voor roerende leasing bedoeld in artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 55 van 10 november 1967 tot regeling van het juridisch statuut der ondernemingen gespecialiseerd in financieringshuur, en vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit factoring of onroerende leasing en dit binnen de financiële sector en voor zover de ontleende kapitalen effectief dienen voor leasing- en factoringactiviteiten; – vennootschappen waarvan de voornaamste activiteit bestaat in het uitvoeren van een project van publiek-private samenwerking gegund na inmededingingstelling conform de reglementering inzake overheidsopdrachten. Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, van toepassing is, wordt onder gestort kapitaal, als bedoeld in § 1, 11°, de fondsen van de vereniging verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt. Voor de toepassing van § 1, 11°, moeten met belaste reserves worden gelijkgesteld de vrijgestelde reserves die werden aangelegd naar aanleiding van een verrichting bedoeld in artikel 184bis, § 4, of in artikel 211, door opneming op de belaste reserves of met correlatieve creatie van een negatieve belaste reserve, omwille van het feit dat de overnemende of verkrijgende vennootschap aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap bezat op het ogenblik van de verrichting. § 4. Voor de toepassing van § 1, 11°, tweede streepje, wat de financieringsverrichtingen die worden verricht in het kader van een raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer binnen een groep betreft, wordt, in hoofde van de vennootschap belast met dat gecentraliseerd beheer, onder de betaalde of toegekende interesten van leningen verstaan het positieve verschil tussen: - enerzijds, de betaalde of toegekende interesten voor de sommen die haar ter beschikking worden gesteld door vennootschappen van de groep; - en anderzijds, de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die effectief zijn ter beschikking gesteld aan vennootschappen van de groep in het kader van deze raamovereenkomst voor gecentraliseerd thesauriebeheer, met uitzondering van de in artikel 56, § 2, 2°, bedoelde instellingen, en van de vennootschappen die zijn bedoeld in § 3, derde lid, of die zijn gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en activiteiten van gelijke aard als deze laatste uitoefenend.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 143 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Voor de bepaling van het eerder genoemde positieve verschil wordt geen rekening gehouden met de ontvangen of verkregen interesten voor de sommen die de vennootschap belast met het gecentraliseerd beheer ter beschikking stelt aan vennootschappen van de groep die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard zijn onderworpen of die gevestigd zijn in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België. Voor de toepassing van het tweede lid, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. De vennootschap moet aantonen dat zowel de betaalde of toegekende interesten als de ontvangen of verkregen interesten betrekking hebben op het gecentraliseerd thesauriebeheer en het gevolg zijn van de raamovereenkomst voor dit gecentraliseerd thesauriebeheer. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder: 1° het gecentraliseerd thesauriebeheer, het beheer van dagelijkse thesaurieverrichtingen of het thesauriebeheer op korte termijn of uitzonderlijk op langere termijn om rekening te houden met specifieke omstandigheden binnen een normaal thesauriebeheer; 2° raamovereenkomst, de overeenkomst waarin de vennootschappen die deel uitmaken van een groep, duidelijkheid scheppen over het gebruikte financieringsmodel en de activiteiten binnen het gecentraliseerd thesauriebeheer. Deze overeenkomst moet onder andere bepalen: a) de activiteiten die tot het dagelijkse thesauriebeheer behoren en die de vennootschap voor de leden van de groep uitvoert; b) de wijze waarop uitstaande vorderingen en schulden worden verrekend tussen de vennootschappen die zijn aangesloten bij de bovenvermelde raamovereenkomst; c) de modaliteiten voor de tussenkomst van de vennootschappen en de gehanteerde interestvoeten. Gewijzigd door art. 2, W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) met ingang vanaf de beëindiging van heffing van het gebruiksrecht bedoeld in artikel 17, 2°, van het Verdrag van 09.02.1994, en ten vroegste op 01.01.2016 Gewijzigd door art. 43, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Gewijzigd door art. 14 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) Gewijzigd door art. 83, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de uitgaven die worden gedaan of gedragen vanaf 01.01.2013 (art. 103) Gewijizgd door art. 45, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art. 45, 1° is van toepassing op de uitgaven gedaan of gedragen vanaf 01.01.2012 en art 45,2° is van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1.01.2012 (art. 59) Gewijzigd door art. 89 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en in werking op 01.07.2012 (art. 93) Gewijzigd door art. 147 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden, waarde15 juli 2014
verminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28.11.2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012 Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150 Artikel 147, 2° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een vijfde tot een negende lid betreft, treedt in werking op de datum die door de Koning wordt bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, en uiterlijk op 01.07.2012 Art. 198, eerste lid, 9° vervangen door art. 43 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Art. 198, lid 1, 4°, 6°, 8° en 9° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 58, 1° tot 4°, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 198, lid 1, 10° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 01.01.2010 worden gedaan (art. 128, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009
Art. 198bis. Uitgezonderd voor de brandstofkosten, wordt het in artikel 66, § 1, vermelde percentage: 1° wat het tarief van aftrekbaarheid betreft, naargelang het geval, gebracht op of verminderd tot: a) 120 pct. voor de voertuigen die een uitstoot hebben van 0 gram CO2 per kilometer; b) voor de voertuigen met een dieselmotor: – 100 pct. indien ze een uitstoot hebben tot maximaal 60 gram CO2 per kilometer; – 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 60 gram CO2 per kilometer tot maximaal 105 gram CO2 per kilometer; – 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 115 gram CO2 per kilometer; – 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 115 gram CO2 per kilometer tot maximaal 145 gram CO2 per kilometer; – 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 145 gram CO2 per kilometer tot maximaal 170 gram CO2 per kilometer; – 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 170 gram CO2 per kilometer tot maximaal 195 gram CO2 per kilometer; – 50 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 195 gram CO2 per kilometer of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen; c) voor de voertuigen met een benzinemotor: -100 pct. indien ze uitstoot hebben tot maximaal 60 gram CO2 per kilometer; – 90 pct. indien ze een uitstoot hebben van minder dan 60 gram CO2 per kilometer tot maximaal 105 gram CO2 per kilometer;
mijnwetboek.be
143
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 144 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
– 80 pct. indien ze een uitstoot hebben van 105 gram CO2 per kilometer tot maximaal 125 gram CO2 per kilometer; – 75 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 125 gram CO2 per kilometer tot maximaal 155 gram CO2 per kilometer; – 70 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 155 gram CO2 per kilometer tot maximaal 180 gram CO2 per kilometer; – 60 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 180 gram CO2 per kilometer tot maximaal 205 gram CO2 per kilometer; – 50 pct. indien ze een uitstoot hebben van meer dan 205 gram CO2 per kilometer of indien geen gegevens met betrekking tot de CO2-uitstootgehaltes beschikbaar zijn bij de dienst voor inschrijving van de voertuigen; 2° wat het in aanmerking te nemen tarief voor de minderwaarden betreft, bepaald op het percentage dat gelijk is aan het percentage dat de som van de vóór de verkoop fiscaal aangenomen afschrijvingen vertegenwoordigt in de som van de geboekte afschrijvingen voor de overeenstemmende belastbare tijdperken. Gedurende de periode vanaf 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 is het eerste lid slechts van toepassing op de vaste activa aangeschaft of vervaardigd gedurende deze periode. Wanneer de in het eerste lid, 1°, a, bedoelde kosten bestaan uit afschrijvingen, wordt het aftrekbare bedrag per belastbaar tijdperk bekomen door het normale bedrag van de afschrijvingen van dat tijdperk met 20 pct. te verhogen. De afschrijvingen die overeenkomstig het eerste lid, 1°, a, worden aanvaard boven de aanschaffings- of beleggingswaarde van de bedoelde voertuigen, komen niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden van die voertuigen. Art. 198bis is van toepassing op de kosten die vanaf 01.01.2010 zijn gedaan of gedragen (art. 129, A tot C, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 198bis, lid 1, 1° a) vijfde streepje en b) vijfde streepje van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 7.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 143 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 198bis is van toepassing met ingang van 01.04.2007 (art. 84, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Onderafdeling II. Aftrek van vrijgestelde inkomsten Art. 199. Met uitzondering van de in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde inkomsten en van de [in artikel 145/33, § 1, eerste lid, 4°, b,] vermelde giften in de vorm van kunstwerken worden, bij het bepalen van het belastbare inkomen, krachtens dit Wetboek of krachtens bijzondere wettelijke bepalingen vrijgestelde inkomsten [en uitgaven die krachtens dit Wetboek of krachtens bijzondere wettelijke bepalingen voor een belastingvermindering voor giften in aanmerking komen] die begrepen zijn in de winst van het belastbare tijdperk, van die winst afgetrokken. Gewijzigd door art. 15 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) 144
Gewijzigd door art. 46, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) van toepassing vanaf 01.01.2012 (art. 59) Art. 199 is van toepassing op de vanaf 01.01.1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 63, W. 26.03.1999) BS 01.04.1999 Art. 199 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 110, eerste lid, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 24, W. 22.12.1998) BS 30.07.1992
Art. 200. Het percentage van 10 pct. en het maximumbedrag van 250.000 EUR [die inzake vermindering voor giften zijn vermeld in artikel 145/33, § 1, vierde lid,] worden respectievelijk op 5 pct. en op 500.000 EUR gebracht. Gewijzigd door art. 47, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2012 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 200 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 110, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 201. In de gevallen als vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 1°, wordt de investeringsaftrek als volgt vastgesteld: 1° met betrekking tot binnenlandse vennootschappen waarvan de aandelen voor meer dan de helft toebehoren aan één of meer natuurlijke personen die de meerderheid van het stemrecht vertegenwoordigen, is het percentage van de aftrek gelijk aan de percentsgewijs uitgedrukte stijging van het gemiddelde van de indexcijfers van de consumptieprijzen van het Rijk voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, waaraan het belastbare tijdperk is verbonden waarin de investering is verricht, ten opzichte van het gemiddelde van de indexcijfers van het eraan voorafgaande jaar, afgerond tot de hogere of lagere eenheid naargelang de breuk al dan niet 50 pct. bedraagt en verhoogd met 1 percentpunt, doch teruggebracht tot 0; 2° met betrekking tot de niet in 1° vermelde vennootschappen is het percentage van de aftrek dat vermeld in 1°, doch teruggebracht tot 0. [In afwijking van het eerste lid wordt, in dezelfde gevallen, voor vaste activa verkregen of tot stand gebracht in de jaren 2014 en 2015 door een vennootschap die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin die investeringen worden verricht, de investeringsaftrek op 4 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de nieuwe materiële of immateriële vaste activa gebracht voor zover deze vaste activa rechtstreeks verband houden met de bestaande of geplande economische werkzaamheid die door de vennootschap werkelijk wordt. De vaste activa waarvan de waarde, op basis van artikel 205ter, zou worden afgetrokken in de berekening van het risicokapitaal voor de aftrek voor risicokapitaal, worden voor de toepassing van het vorige lid nooit geacht vaste activa te zijn die betrekking hebben op de economische activiteit. Deze investeringsaftrek is slechts van toepassing als de vennootschap voor het belastbaar tijdperk waarin de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 145 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
investering wordt verricht, onherroepelijk verzaakt aan de in de artikelen 205bis tot 205novies bedoelde aftrek voor risicokapitaal. De in het tweede lid bedoelde aftrek wordt altijd in één keer toegepast. Wat de in het tweede lid beoogde investeringsaftrek betreft, wordt de in artikel 72 bedoelde overdracht van de niet verleende vrijstelling bij geen of onvoldoende winst, enkel toegestaan in het volgende belastbaar tijdperk. Indien de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de toepassing van de in het tweede lid vermelde investeringsaftrek verlengen. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit lid genomen besluit.] Wanneer de economische omstandigheden zulks rechtvaardigen kan de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de in het eerste lid, 1° en 2°, vermelde percentages, in zover ze tot 0 worden teruggebracht, verhogen. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten. […] In het in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, vermelde geval is de investeringsaftrek slechts van toepassing met betrekking tot de in het eerste lid, 1°, vermelde binnenlandse vennootschappen en de binnenlandse vennootschappen die op grond van de in artikel 15, van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht. In het in artikel 70, eerste lid, vermelde geval is het percentage van de aftrek tot 0 teruggebracht. De belastingplichtige die onherroepelijk heeft geopteerd voor het in artikel 289quater vermelde belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling, kan niet meer genieten van de in de artikelen 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b) en 70, tweede lid, vermelde investeringsaftrek en voor die belastingplichtige, worden de in artikel 72, tweede lid, bedoelde bedragen van 943.760 EUR (basisbedrag 620.000 EUR) en 3.775.060 EUR (basisbedrag 2.480.000 EUR) respectievelijk op 471.880 EUR (basisbedrag 310.000 EUR) en 1.887.530 EUR (basisbedrag 1.240.000 EUR) bepaald. Deze bedragen worden jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Die aanpassing gebeurt met behulp van de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt. Gewijzigd door art. 51 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Art. 201, lid 4 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 47, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009. Elke wijziging die vanaf 01.01.2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, 15 juli 2014
is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49, W. 22.12.2009, BS 31.12.2009 Art. 201, zesde lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 120, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 286, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking Art. 201, eerste, tweede, vierde en vijfde lid is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 3, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 201, vijfde lid is van toepassing op de vaste activa die zijn verkregen of tot stand gebracht tijdens een belastbaar tijdperk dat is verbonden aan het aanslagjaar 2006 of aan een later aanslagjaar (art. 373, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004. Elke wijziging die vanaf 18.10.2004 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 201, vijfde lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 107, W. 08.04.2003) BS 17.04.2003. Elke wijziging die vanaf 29.01.2003 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 201, 1e lid, inleidende zin is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 16, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 201, 1e lid, 1°, en 4e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993, in zover de vaste activa vanaf 01.01.1992 zijn verkregen of tot stand gebracht (art. 18, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 201, 1e lid, 2°, 2e en 3e lid is van toepassing op vaste activa die vanaf 27.03.1992 zijn verkregen of tot stand gebracht (art. 18, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 201 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 20, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling III. Aftrekken van de belastbare winst Art. 202. § 1. Van de winst van het belastbare tijdperk worden mede afgetrokken, in zover zij erin voorkomen: 1° dividenden met uitzondering van inkomsten die zijn verkregen naar aanleiding van de afstand aan een vennootschap van haar eigen aandelen of naar aanleiding van de gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van een vennootschap; 2° in zover het een dividend betreft waarop de artikelen 186, 187 of 209 of gelijkaardige bepalingen naar buitenlands recht zijn toegepast, het positieve verschil tussen de verkregen sommen of de waarde van de ontvangen bestanddelen en de aanschaffings- of beleggingsprijs van de aandelen die worden verkregen, terugbetaald of geruild door de vennootschap die ze had uitgegeven, eventueel verhoogd met de desbetreffende voorheen uitgedrukte en niet vrijgestelde meerwaarden; 3° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; 4° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen of leningen van voormalig Belgisch-Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen of van elke belasting;
mijnwetboek.be
145
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 146 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
5° inkomsten uit effecten van leningen tot herfinanciering van de leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting. Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987. § 2. De in § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten, behalve voor zover deze voortkomen uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lidstaat van [de Europese Economische Ruimte],zijn slechts aftrekbaar in zoverre: 1° op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten, de vennootschap die de inkomsten verkrijgt in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, een deelneming bezit van ten minste 10 pct. of met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 EUR; 2° deze inkomsten betrekking hebben op aandelen die […] gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden behouden. […] De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1 en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgegrepen voor de toepassing van het eerste lid, 2°. De voorwaarden vermeld in het eerste lid zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten: 1° die worden verkregen door beleggingsvennootschappen; 2° die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen; 3° die worden verleend of toegekend door beleggingsvennootschappen. De in artikel 2, § 2, bedoelde fictie van niet overdracht van eigendom, is niet van toepassing voor de vaststelling of aan de in het eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarde is voldaan. De in § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inkomsten verkregen uit hoofde van aandelen die verworven zijn krachtens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten zijn bovendien niet aftrekbaar. Gewijzigd door art. 44 W. 14.05.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 202, § 2, lid 1, 1° is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 worden toegekend of betaalbaar gesteld (art. 130, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 202, § 2, lid 4 Gewijzigd door art. 37 W. 22.12.2009, BS 31.12.2009, inwerkingtreding: met ingang van 17.02.1997 (art 43, lid 1) Art. 202, § 2, lid 5 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 54, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009. Elke wijziging die vanaf 1 januari 146
2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van artikel 54 Art. 202, § 2, lid 1 van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 17, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 202, § 2,lid 6 is van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 44, 1°, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Zie ook: art. 73/4ter, 73/4quater, 73/5, 73/6, 73/7, 73/8, 73/9, 73/10, 73/11, 73/12 KB/WIB 92
Toekomstig recht Art. 202. § 1. Van de winst van het belastbare tijdperk worden mede afgetrokken, in zover zij erin voorkomen: 1° dividenden met uitzondering van inkomsten die zijn verkregen naar aanleiding van de afstand aan een vennootschap van haar eigen aandelen of naar aanleiding van de gehele of gedeeltelijke verdeling van het vermogen van een vennootschap; 2° in zover het een dividend betreft waarop de artikelen 186, 187 of 209 of gelijkaardige bepalingen naar buitenlands recht zijn toegepast, het positieve verschil tussen de verkregen sommen of de waarde van de ontvangen bestanddelen en de aanschaffings- of beleggingsprijs van de aandelen die worden verkregen, terugbetaald of geruild door de vennootschap die ze had uitgegeven, eventueel verhoogd met de desbetreffende voorheen uitgedrukte en niet vrijgestelde meerwaarden; 3° inkomsten uit preferente aandelen van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen; 4° inkomsten uit Belgische overheidsfondsen of leningen van voormalig Belgisch-Kongo die zijn uitgegeven met vrijstelling van Belgische zakelijke en personele belastingen of van elke belasting; 5° inkomsten uit effecten van leningen tot herfinanciering van de leningen gesloten door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting en de Nationale Landmaatschappij of door het Amortisatiefonds van de leningen voor de sociale huisvesting. Deze bepaling geldt slechts voor de leningen toegestaan bij de koninklijke besluiten van 25 november 1986, 5 december 1986, 9 maart 1987, 27 april 1987 en 18 juni 1987. § 2. De in § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten, behalve voor zover deze voortkomen uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lidstaat van [de Europese Economische Ruimte],zijn slechts aftrekbaar in zoverre: 1° op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van deze inkomsten, de vennootschap die de inkomsten verkrijgt in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, een deelneming bezit van ten minste 10 pct. of met een aanschaffingswaarde van ten minste 2.500.000 EUR; 2° deze inkomsten betrekking hebben op aandelen die […] gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom worden of werden behouden.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 147 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
[…] De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1 en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgegrepen voor de toepassing van het eerste lid, 2°. De voorwaarden vermeld in het eerste lid zijn evenwel niet van toepassing op de inkomsten: 1° die worden verkregen door beleggingsvennootschappen [1 en gereglementeerde vastgoedvennootschappen]1; 2° die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen; 3° die worden verleend of toegekend door beleggingsvennootschappen [1 en gereglementeerde vastgoedvennootschappen]1. De in artikel 2, § 2, bedoelde fictie van niet overdracht van eigendom, is niet van toepassing voor de vaststelling of aan de in het eerste lid, 1°, bedoelde voorwaarde is voldaan. De in § 1, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde inkomsten verkregen uit hoofde van aandelen die verworven zijn krachtens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten zijn bovendien niet aftrekbaar. (1) Gewijzigd door art. 87, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 44 W. 14.05.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 202, § 2, lid 1, 1° is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 worden toegekend of betaalbaar gesteld (art. 130, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 202, § 2, lid 4 Gewijzigd door art. 37 W. 22.12.2009, BS 31.12.2009, inwerkingtreding: met ingang van 17.02.1997 (art 43, lid 1) Art. 202, § 2, lid 5 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 54, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009. Elke wijziging die vanaf 1 januari 2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van artikel 54 Art. 202, § 2, lid 1 van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 17, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 202, § 2,lid 6 is van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 44, 1°, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Zie ook: art. 73/4ter, 73/4quater, 73/5, 73/6, 73/7, 73/8, 73/9, 73/10, 73/11, 73/12 KB/WIB 92
Art. 203. § 1. De in artikel 202, § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten zijn bovendien niet aftrekbaar wanneer ze worden verleend of toegekend door: 1° een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen of die gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België; 2° een financieringsvennootschap, een thesaurievennootschap of een beleggingsvennootschap die, alhoe15 juli 2014
wel ze in het land van haar fiscale woonplaats onderworpen is aan een in 1° vermelde belasting, in dat land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht; 3° een vennootschap voor zover de inkomsten die ze verkrijgt, niet zijnde dividenden, hun oorsprong vinden buiten het land van haar fiscale woonplaats en ze in het land van de fiscale woonplaats een afzonderlijke belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht; 4° een vennootschap voor zover ze winsten verwezenlijkt door tussenkomst van een of meer buitenlandse inrichtingen die globaal genomen zijn onderworpen aan een aanslagregeling die aanzienlijk gunstiger is dan in België; 5° een vennootschap, andere dan een beleggingsvennootschap, die dividenden wederuitkeert die in toepassing van het 1° tot 4°, zelf niet zouden kunnen worden afgetrokken ten belope van ten minst 90 pct. […] De gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in het eerste lid, 1°, worden geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België, wanneer in de gevallen bepaald door de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit: - hetzij, het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschap, lager is dan 15 pct.; - hetzij, gemeenrechtelijk, het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt, lager is dan 15 pct. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. § 2. Paragraaf 1, 1°, is niet van toepassing op dividenden die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen. Paragraaf 1, 2°, is niet van toepassing op de beleggingsvennootschappen waarvan de statuten de jaarlijkse uitkering voorzien van ten minste 90 pct. van de inkomsten die ze hebben verkregen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, voor zover en in de mate dat die inkomsten voortkomen uit dividenden die zelf beantwoorden aan de in § 1, 1° tot 4°, vermelde aftrekvoorwaarden of uit meerwaarden die ze hebben verwezenlijkt op aandelen die krachtens artikel 192, § 1 voor vrijstelling in aanmerking komen. Paragraaf 1, eerste lid, 2°, is niet van toepassing op dividenden verdeeld door private privaks als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, in de mate dat de inkomsten voortkomen van gerealiseerde meerwaarden op beleggingen als bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°, of dividenden voortkomende van die beleggingen. Voor de toepassing van het derde lid, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging met een vast aantal
mijnwetboek.be
147
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 148 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
rechten van deelneming als bedoeld in artikel 6, eerste lid, 2°, van de wet van 20 juli 2004, die zijn geregeld bij statuten, opgericht voor een bepaalde duur en met als uitsluitend doel de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen en waarvan de financiële instrumenten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in artikel 119 van deze wet. Paragraaf 1, 2° en 5°, is niet van toepassing op verkregen dividenden wegens een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming in een financieringsvennootschap gelegen in een Lidstaat van de Europese Unie die, voor de aandeelhouder, beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, voor zover en in de mate dat de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk van de financieringsvennootschap niet hoger is dan 33 pct. van de schulden. Paragraaf 1, eerste lid, 4°, is niet van toepassing wanneer de daadwerkelijk geheven belasting globaal genomen op de winsten die voortkomen uit de buitenlandse inrichting ten minste 15 pct. bedraagt of wanneer de vennootschap en haar buitenlandse inrichting gevestigd zijn in Lidstaten van de Europese Unie. Paragraaf 1, 5°, is niet van toepassing wanneer de vennootschap die wederuitkeert: 1° een binnenlandse vennootschap is of een buitenlandse vennootschap, gevestigd in een land waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft ondertekend en die er is onderworpen aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht, en waarvan de aandelen zijn opgenomen in de notering aan een effectenbeurs van een Lidstaat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 1979 (79/279/EEG) tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, of van een derde Staat waarvan de wetgeving minstens gelijkwaardige toelatingsvoorwaarden voorziet; 2° een vennootschap is waarvan de verkregen inkomsten uitgesloten werden van het recht op aftrek dat door dit artikel in België wordt geregeld of door een maatregel met gelijkwaardige uitwerking naar buitenlands recht. […] § 3. Voor de toepassing van § 1, 5°, en onverminderd § 2, worden de dividenden die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend of toegekend door de in § 1, 1° en 2°, bedoelde vennootschappen, geacht niet aan de aftrekvoorwaarden te beantwoorden. § 4. Wat de toekenning betreft van het regime van de definitief belaste inkomsten aan dividenden afkomstig van door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en 148
Markten] erkende vennootschappen met vast kapitaal voor belegging in niet-genoteerde aandelen, wordt de 90 pct. drempel bedoeld in § 2, tweede lid, geacht vervuld te zijn wanneer die beleggingsvennootschappen de netto-opbrengst hebben uitgekeerd met toepassing van artikel 57 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven en voor zover zij daartoe met toepassing van dit artikel verplicht waren. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 203, § 2, derde en vierde lid, en § 4 is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 322, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 203, § 1, lid 2 en § 2, lid 3 is van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 45, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 [De gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van aandelen die werden erkend op grond van dit artikel, § 2, zesde lid, voordat deze bepaling werd opgeheven, blijven hun erkenning behouden indien zij aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden voldoen binnen de door Hem vastgestelde termijn. Deze erkenning geldt dan als "erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten" als bedoeld in artikel 261, derde lid, van dit Wetboek.] Art. 203, § 1, 1e lid, 4°, en 3e en 4e lid, en § 2, 4e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 10, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 10, W. 24.12.2002] Art. 203, § 1, 2e lid en § 2, 6e lid is van toepassing op de aandelen uitgeleend vanaf 14.04.1999 (art. 51, W. 10.03.1999) BS 14.04.1999 Art. 203, § 2, 2e lid is van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15.01.1999 (art. 26, KB 20.12.1996 art. 25, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 203 is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 26, KB 20.12.1996 art. 25, W. 22.12.1998 art. 17, W. 04.05.1999) BS 31.12.1996 Art. 203, 2e lid, 3° is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 100, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 203, 1e en 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 9, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 203 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 111, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 73/4ter, 73/4quater, 73/5, 73/6, 73/7, 73/8, 73/9, 73/10, 73/11, 73/12 KB/WIB 92
Toekomstig recht Art. 203. § 1. De in artikel 202, § 1, 1° en 2°, vermelde inkomsten zijn bovendien niet aftrekbaar wanneer ze worden verleend of toegekend door: 1° een vennootschap die niet aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard als die belasting is onderworpen of die gevestigd is in een land waar de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen aanzienlijk gunstiger zijn dan in België;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 149 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° een financieringsvennootschap, een thesaurievennootschap of een beleggingsvennootschap die, alhoewel ze in het land van haar fiscale woonplaats onderworpen is aan een in 1° vermelde belasting, in dat land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht; [1 2° bis een gereglementeerde vastgoedvennootschap, of een buitenlandse vennootschap die - waarvan het hoofddoel is de verwerving of de bouw van onroerende goederen met het oog op de ter beschikkingstelling aan gebruikers, of het rechtstreeks of onrechtstreeks aanhouden van deelnemingen in entiteiten met ene vergelijkbaar maatschappelijk doel; - onderworpen is aan beperkingen, die ten minste de verplichting omvatten om een deel van haar inkomen aan haar aandeelhouders uit te keren; - die, alhoewel ze in het land van haar fiscale woonplaats onderworpen is aan een in 1° vermelde belasting, in dat land een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht;]1 3° een vennootschap voor zover de inkomsten die ze verkrijgt, niet zijnde dividenden, hun oorsprong vinden buiten het land van haar fiscale woonplaats en ze in het land van de fiscale woonplaats een afzonderlijke belastingregeling genieten die afwijkt van het gemeen recht; 4° een vennootschap voor zover ze winsten verwezenlijkt door tussenkomst van een of meer buitenlandse inrichtingen die globaal genomen zijn onderworpen aan een aanslagregeling die aanzienlijk gunstiger is dan in België; 5° een vennootschap, andere dan een beleggingsvennootschap, die dividenden wederuitkeert die in toepassing van het 1° tot 4°, zelf niet zouden kunnen worden afgetrokken ten belope van ten minst 90 pct. […] De gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in het eerste lid, 1°, worden geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België, wanneer in de gevallen bepaald door de Koning, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit: - hetzij, het gemeenrechtelijk nominaal tarief op de winsten van de vennootschap, lager is dan 15 pct.; - hetzij, gemeenrechtelijk, het tarief dat met de werkelijke belastingdruk overeenstemt, lager is dan 15 pct. Voor de toepassing van het eerste lid, 1°, worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een Lidstaat van de Europese Unie geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België. § 2. Paragraaf 1, 1°, is niet van toepassing op dividenden die worden verleend of toegekend door de in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen. [1 Paragraaf 1, eerste lid, 2° en 2° bis, is niet van toepassing op de dividenden respectievelijk verdeeld door de beleggingsvennootschappen en door de in § 1, eerste lid, 2° bis, bedoelde vennootschappen]1 waarvan de statuten de jaarlijkse uitkering voorzien van ten minste 90 pct. van de inkomsten die ze hebben verkre15 juli 2014
gen, na aftrek van de bezoldigingen, commissies en kosten, voor zover en in de mate dat die inkomsten voortkomen uit dividenden die zelf beantwoorden aan de in § 1, 1° tot 4°, vermelde aftrekvoorwaarden of uit meerwaarden die ze hebben verwezenlijkt op aandelen die krachtens artikel 192, § 1 voor vrijstelling in aanmerking komen. Paragraaf 1, eerste lid, 2°, is niet van toepassing op dividenden verdeeld door private privaks als bedoeld in artikel 119 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, in de mate dat de inkomsten voortkomen van gerealiseerde meerwaarden op beleggingen als bedoeld in artikel 192, § 3, 1° et 2°, of dividenden voortkomende van die beleggingen. Voor de toepassing van het derde lid, worden beleggingsvennootschappen die in een lidstaat van de Europese Unie beantwoorden aan de kenmerken van een instelling voor collectieve belegging met een vast aantal rechten van deelneming als bedoeld in [1 artikel 3, 6°, van de wet van 3 augustus 2012]1, die zijn geregeld bij statuten, opgericht voor een bepaalde duur en met als uitsluitend doel de collectieve belegging in toegelaten financiële instrumenten uitgegeven door niet-genoteerde vennootschappen en waarvan de financiële instrumenten volgens de in die lidstaat overeenkomstige bepalingen met betrekking tot het openbaar beroep op het spaarwezen privaat worden aangehouden, gelijkgesteld met de private privaks bedoeld in [1 artikel 140]1 van deze wet. Paragraaf 1, 2° en 5°, is niet van toepassing op verkregen dividenden wegens een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming in een financieringsvennootschap gelegen in een Lidstaat van de Europese Unie die, voor de aandeelhouder, beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, voor zover en in de mate dat de som van de belaste reserves bij het begin van het belastbare tijdperk en het gestort kapitaal bij het einde van dit tijdperk van de financieringsvennootschap niet hoger is dan 33 pct. van de schulden. Paragraaf 1, eerste lid, 4°, is niet van toepassing wanneer de daadwerkelijk geheven belasting globaal genomen op de winsten die voortkomen uit de buitenlandse inrichting ten minste 15 pct. bedraagt of wanneer de vennootschap en haar buitenlandse inrichting gevestigd zijn in Lidstaten van de Europese Unie. Paragraaf 1, 5°, is niet van toepassing wanneer de vennootschap die wederuitkeert: 1° een binnenlandse vennootschap is of een buitenlandse vennootschap, gevestigd in een land waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft ondertekend en die er is onderworpen aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht, en waarvan de aandelen zijn opgenomen in de notering aan een effectenbeurs van een Lidstaat van de Europese Unie onder de voorwaarden van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 maart 1979 (79/279/EEG)
mijnwetboek.be
149
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 150 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
tot coördinatie van de voorwaarden voor de toelating van effecten tot de officiële notering aan een effectenbeurs, of van een derde Staat waarvan de wetgeving minstens gelijkwaardige toelatingsvoorwaarden voorziet; 2° een vennootschap is waarvan de verkregen inkomsten uitgesloten werden van het recht op aftrek dat door dit artikel in België wordt geregeld of door een maatregel met gelijkwaardige uitwerking naar buitenlands recht. […] § 3. Voor de toepassing van § 1, 5°, en onverminderd § 2, worden de dividenden die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend of toegekend door de in § 1, 1° en 2°, bedoelde vennootschappen, geacht niet aan de aftrekvoorwaarden te beantwoorden. § 4. Wat de toekenning betreft van het regime van de definitief belaste inkomsten aan dividenden afkomstig van door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende vennootschappen met vast kapitaal voor belegging in niet-genoteerde aandelen, wordt de 90 pct. drempel bedoeld in § 2, tweede lid, geacht vervuld te zijn wanneer die beleggingsvennootschappen de netto-opbrengst hebben uitgekeerd met toepassing van artikel 57 van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven en voor zover zij daartoe met toepassing van dit artikel verplicht waren. (1) Gewijzigd door art. 88, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 203, § 2, derde en vierde lid, en § 4 is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 322, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 203, § 1, lid 2 en § 2, lid 3 is van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 45, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 [De gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van aandelen die werden erkend op grond van dit artikel, § 2, zesde lid, voordat deze bepaling werd opgeheven, blijven hun erkenning behouden indien zij aan de door de Koning vastgestelde voorwaarden voldoen binnen de door Hem vastgestelde termijn. Deze erkenning geldt dan als "erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten" als bedoeld in artikel 261, derde lid, van dit Wetboek.] Art. 203, § 1, 1e lid, 4°, en 3e en 4e lid, en § 2, 4e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 10, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 10, W. 24.12.2002] Art. 203, § 1, 2e lid en § 2, 6e lid is van toepassing op de aandelen uitgeleend vanaf 14.04.1999 (art. 51, W. 10.03.1999) BS 14.04.1999 Art. 203, § 2, 2e lid is van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15.01.1999 (art. 26, KB 20.12.1996 art. 25, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 150
Art. 203 is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 26, KB 20.12.1996 art. 25, W. 22.12.1998 art. 17, W. 04.05.1999) BS 31.12.1996 Art. 203, 2e lid, 3° is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 100, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 203, 1e en 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 9, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 203 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 111, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 73/4ter, 73/4quater, 73/5, 73/6, 73/7, 73/8, 73/9, 73/10, 73/11, 73/12 KB/WIB 92
Art. 204. De ingevolge artikel 202, § 1, 1°, 3° en 4°, aftrekbare inkomsten worden geacht in de winst van het belastbare tijdperk voor te komen tot 95 pct. van het geende of verkregen bedrag eventueel vermeerderd met de roerende voorheffing of de fictieve roerende voorheffing of, met betrekking tot in artikel 202, § 1, 4° en 5°, vermelde inkomsten verminderd met de aan de verkoper toegekende interest ingeval de effecten in het belastbare tijdperk zijn verworven. Het in artikel 202, § 1, 2°, vermelde bedrag wordt geacht in de winst van het belastbare tijdperk voor te komen tot 95 pct. van dat bedrag, behalve voor zover dit bedrag voortkomt uit de toepassing van artikel 211, § 2, derde lid, of van bepalingen met een gelijkaardig effect in een andere Lidstaat van de Europese Unie. Art. 204, lid 2 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 18, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 204 is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 27, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 204 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 113, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 205. § 1. Geen aftrek ingevolge artikel 202 wordt verleend ter zake van inkomsten uit activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt in inrichtingen waarover de belastingplichtige in het buitenland beschikt en waarvan de winst krachtens internationale overeenkomsten tot het vermijden van dubbele belasting is vrijgesteld. § 2. De aftrek ingevolge artikel 202 wordt beperkt tot het bedrag van de winst van het belastbare tijdperk dat overblijft na toepassing van artikel 199, verminderd met: 1° de niet als beroepskosten aftrekbare giften, met uitzondering van de giften die in toepassing van de artikelen 199 en 200 van de winst worden afgetrokken; 2° de in artikel 53, 6° tot 11°, 14° en 21° tot 24°, vermelde kosten; 3° de interesten, retributies en bezoldigingen als bedoeld in artikel 54; 4° de niet-aftrekbare interesten als bedoeld in artikel 55; 5° de bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, en de ermee gelijkgestelde premies van bepaalde levensverzekeringen, voor zover die bijdragen en premies niet voldoen aan de voorwaarden en de begrenzingen gesteld in de artikelen 59 en 195, alsmede de pensioenen, aanvullende pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen voor zover die sommen niet
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 151 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voldoen aan de voorwaarden en de grens gesteld in artikel 60; 6° het niet aftrekbare gedeelte van de kosten en de minderwaarden met betrekking tot het gebruik van in artikel 66 vermelde personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen; 7° de als winst aan te merken restorno's zoals bedoeld in artikel 189, § 1; 8° de taksen als bedoeld in artikel 198, [§ 1, 4° en 8°.] De in het eerste lid opgesomde verminderingen zijn niet van toepassing op in artikel 202, § 1, 1° en 3°, vermelde inkomsten, verleend of toegekend [door een vennootschap gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte, in zoverre de in artikel 202, § 2, eerste lid, 1° en 2°, bedoelde voorwaarden worden vervuld]. […] § 3. De in artikel 202, § 1, 1° en 3°, bedoelde inkomsten, tot 95 pct. van hun bedrag, verleend of toegekend [door een in § 2, tweede lid bedoelde vennootschap,] die niet kunnen worden afgetrokken, mogen naar volgende belastbare tijdperken worden overgedragen. Gewijzigd door art. 90 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en in werking op 01.07.2012 (art. 93) Gewijzigd door art. 44 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Gewijzigd door art. 45 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 205, § 3 is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 8, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 en de tekst van art. 205, § 2, lid 1, 6° is van toepassing op de kosten die vanaf 01.01.2010 zijn gedaan of gedragen (art. 131, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 205, § 2, lid 1, 6° van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 07.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 144 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 205, § 2, eerste lid, 2° is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 10, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007 – Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 10, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007))
Onderafdeling IIIbis. Aftrek voor octrooi-inkomsten Art. 205/1. De winst van het belastbare tijdperk wordt verminderd met 80 pct. van de overeenkomstig de artikelen 205/2 tot 205/4 bepaalde octrooi-inkomsten. Deze vermindering wordt " aftrek voor octrooi-inkomsten " genoemd. Art. 205/1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooiinkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het WIB 92, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 (art. 87, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 205/2. § 1. Voor de toepassing van artikel 205/ 1 wordt verstaan onder "octrooien": - de octrooien of aanvullende beschermingscertificaten waarvan de vennootschap octrooihouder of certificaathouder is en die geheel of gedeeltelijk door de ven15 juli 2014
nootschap werden ontwikkeld in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2° vormen; - de door de vennootschap verworven octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of licentierechten met betrekking tot octrooien of aanvullende beschermingscertificaten, op voorwaarde dat die geoctrooieerde producten of procédés geheel of gedeeltelijk door de vennootschap verder werden verbeterd in onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, vormen ongeacht of deze verdere verbetering aanleiding heeft gegeven tot bijkomende octrooien. [Ten name van de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin ze de in artikel 205/1 bedoelde aftrek voor octrooi-inkomsten kunnen verkrijgen, wordt onder "octrooien" ook verstaan, de octrooien, aanvullende beschermingscertificaten of licentierechten bedoeld in het eerste lid, zelfs als ze niet door de vennootschap werden ontwikkeld of verbeterd in onderzoekcentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, vormen.] § 2. Voor de toepassing van artikel 205/1 wordt verstaan onder "octrooi-inkomsten": - de vergoedingen, van welke aard ook, voor licenties die door de vennootschap zijn verleend op octrooien, in zover deze vergoedingen in het in België belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk voorkomen en indien er bijzondere verhoudingen zijn tussen de schuldenaar van de vergoedingen en de ontvangende vennootschap, enkel in zover deze vergoedingen niet hoger zijn dan de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen; - de vergoedingen die aan de vennootschap voor het belastbaar tijdperk zouden verschuldigd zijn indien de goederen die door of voor rekening van de vennootschap worden geproduceerd of de diensten die door of voor rekening van de vennootschap worden geleverd, zouden worden geproduceerd of geleverd door een derde op grond van een licentie verleend door de vennootschap op octrooien en indien tussen de vennootschap en de derde zodanige voorwaarden zouden zijn overeengekomen als tussen onafhankelijke ondernemingen en in zover deze vergoedingen in het in België belastbare resultaat van het belastbaar tijdperk zouden voorkomen. Ingeval de in het eerste lid bedoelde vergoedingen niet uitsluitend betrekking hebben op octrooien, komt alleen het gedeelte dat betrekking heeft op octrooien in aanmerking voor de aftrek voor octrooi-inkomsten. De in het eerste lid bepaalde octrooi-inkomsten omvatten niet de bijdragen in de werkelijke kosten van onderzoek en ontwikkeling die door de vennootschap worden gedragen. § 1, lid 2 ingevoegd door art. 2 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 7)
mijnwetboek.be
151
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 152 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 205/2 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooiinkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het WIB 92, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 (art. 88, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 205/3. § 1. De octrooi-inkomsten van een belastbaar tijdperk die betrekking hebben op door de vennootschap verworven octrooien, worden verminderd: - met de vergoedingen, van welke aard ook, die zijn verschuldigd aan derden voor deze octrooien, in zover deze vergoedingen ten laste worden gelegd van het in België belastbare resultaat van hetzelfde belastbaar tijdperk; en - met tijdens het belastbaar tijdperk toegepaste afschrijvingen op de aanschaffings- of beleggingswaarde van deze octrooien in zover deze afschrijvingen ten laste worden gelegd van het in België belastbare resultaat van hetzelfde belastbaar tijdperk. In geval de in het eerste lid bedoelde vergoedingen en afschrijvingen niet uitsluitend betrekking hebben op octrooien, worden de in aanmerking te nemen octrooi-inkomsten alleen verminderd met het gedeelte dat betrekking heeft op octrooien. De in het eerste lid bedoelde vergoedingen omvatten niet de door de vennootschap aan derden verschuldigde bijdragen in de werkelijke kosten van onderzoek en ontwikkeling die door deze derden worden gedragen. § 2. Indien de vergoedingen die zijn verschuldigd aan derden met betrekking tot de door de vennootschap verworven octrooien lager zijn dan de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen, worden de octrooi-inkomsten van het belastbaar tijdperk met betrekking tot deze octrooien, in afwijking van § 1, eerste streepje, verminderd met de vergoedingen die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn overeengekomen en die ten laste zouden komen van het belastbare tijdperk. De in het eerste lid bedoelde vergoedingen omvatten niet de vergoedingen die afgeschreven worden, zoals bedoeld in § 3. § 3. Indien de aanschaffings- of beleggingswaarde van de door de vennootschap verworven octrooien lager is dan de prijs die tussen onafhankelijke ondernemingen zou zijn overeengekomen, worden de octrooiinkomsten van het belastbaar tijdperk met betrekking tot deze octrooien, in afwijking van § 1, tweede streepje, verminderd met de afschrijvingen die tijdens het belastbaar tijdperk zouden zijn toegepast op de aanschaffingsprijs die tussen onafhankelijke ondernemingen zou zijn overeengekomen. Art. 205/3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooiinkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het WIB 92, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 (art. 89, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 205/4. Om het voordeel van de aftrek voor octrooi-inkomsten te rechtvaardigen moet de belasting152
plichtige bij zijn aangifte een opgave voegen waarvan het model door de minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de aftrek voor octrooi-inkomsten wordt genoten. Art. 205/4 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooiinkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het WIB 92, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 (art. 90, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Onderafdeling IIIter. Aftrek voor risicokapitaal Art. 205bis. Bij de bepaling van het belastbaar inkomen wordt de belastbare basis verminderd met het overeenkomstig artikel 205quater vastgesteld bedrag. Deze vermindering wordt "aftrek voor risicokapitaal" genoemd. Art. 205bis is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 4-5, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.
Art. 205ter. § 1. Om de aftrek voor risicokapitaal voor een belastbaar tijdperk te bepalen, stemt het in aanmerking te nemen risicokapitaal, onder voorbehoud van de bepalingen van [de §§ 2 tot 5], overeen met het bedrag van het eigen vermogen van de vennootschap, aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk, en dat overeenkomstig de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen werd bepaald en voor het bedrag waarvoor die bestanddelen op de balans voorkomen. Het overeenkomstig het eerste lid bepaald risicokapitaal wordt verminderd met: a) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de eigen aandelen en de financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan, en b) de fiscale netto waarde aan het einde van het voorgaande belastbare tijdperk van de aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202 en 203 van de winst te worden afgetrokken. […] § [2.] Het overeenkomstig [de § 1], bepaalde risicokapitaal wordt verminderd met de volgende waarden aan het eind van het voorgaande belastbare tijdperk: 1° de netto boekwaarde van de materiële vaste activa of gedeelten ervan in zover de erop betrekking hebbende kosten op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen; 2° de netto boekwaarde van de bestanddelen die als belegging worden gehouden en die door de aard ervan niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen; 3° de netto boekwaarde van onroerende goederen of andere zakelijke rechten met betrekking tot dergelijke goederen waarvan natuurlijke personen die in de vennootschap een opdracht of functies als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, uitoefenen, hun echtgenoot of
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 153 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
hun kinderen wanneer die personen of hun echtgenoot het wettelijk genot van de inkomsten van die kinderen hebben, het gebruik hebben. § [3.] Het overeenkomstig de [de §§ 1 en 2] bepaalde risicokapitaal wordt bovendien verminderd met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte maar niet verwezenlijkte meerwaarden, die geen betrekking hebben op activabestanddelen als bedoeld in de [§ 2], de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en kapitaalsubsidies. § [4.] Wanneer de in de [de §§ 1 en 2] bedoelde bestanddelen tijdens het belastbaar tijdperk wijzigen, wordt het in aanmerking te nemen risicokapitaal naar gelang van het geval vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde en waarbij de wijzigingen geacht worden te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan. […] § [5.] Voor de toepassing van paragraaf 1, moet, ten name van de hiernavolgende kredietinstellingen; verzekeringsondernemingen en beursvennootschappen, onder financiële vaste activa die uit deelnemingen en andere aandelen bestaan, worden verstaan de aandelen die de aard van financiële vaste activa hebben, dat wil zeggen: 1° ten name van de in artikel 56,§ 1, bedoelde kredietinstellingen, de in post VII "Financiële vaste activa" te boeken aandelen, zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen; 2° ten name van de in artikel 56, § 2, 2°, h, bedoelde verzekeringsondernemingen: a) de in post C.II. "Beleggingen in verbonden ondernemingen en deelnemingen" van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen; b) de in post C.III. "Overige financiële beleggingen" van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen, voor zover die aandelen de aard hebben van "andere financiele vaste activa" volgens rubriek IV.C.I van artikel 95, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 ter uitvoering van het Wetboek van vennootschappen; zoals die balansposten C.II. en C.III. omschreven worden in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen; 3° ten name van de in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen bedoelde beursvennootschappen, de aandelen te boeken in post IV "Financiële vaste activa", zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het wetboek van vennootschappen. § [6]. Voor de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting onderworpen zijn, op wie de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen van toepassing is, 15 juli 2014
wordt onder eigen vermogen, als bedoeld in § 1, het eigen vermogen verstaan zoals blijkt uit de balans die door deze belastingplichtigen is opgemaakt. Gewijzigd door art. 7 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf aanslagjaar 2014 Gewijzigd door art. 4 Progr.W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 7) § 7 vervangen door art. 46 W. 14.04. 2011 (BS 06.05. 2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 205ter, § 4, 2° en 3° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 59, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 205ter, § 5 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 121, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking Art. 205ter is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 6, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel. Zie ook: art. 73/4quinquies, 73/4sexies, 73/4septies KB/WIB 92
Art. 205quater. § 1. De aftrek voor risico-kapitaal is gelijk aan het overeenkomstig artikel 205ter bepaalde risicokapitaal vermenigvuldigd met een tarief dat in de volgende paragrafen wordt bepaald. § 2. [Het toe te passen tarief is gelijk aan het gemiddelde van de referte-indexen J met betrekking tot de lineaire obligatie 10 jaar van de maanden juli, augustus en september van het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Deze indexen worden door het Rentenfonds bekendgemaakt, zoals bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet.] § 3. [...] Het toe te passen tarief om het bedrag van de in artikel 205bis bedoelde aftrek voor risicokapitaal te bepalen, mag voor elk [in § 2 bedoeld] aanslagjaar, niet meer dan één percentpunt afwijken van het tarief dat voor het vorige aanslagjaar werd toegepast. § 4. De Koning kan, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, beslissen de in § 3, [...], bedoelde begrenzing niet toe te passen en buiten die begrenzing een ander tarief vastleggen om het bedrag van de aftrek voor risicokapitaal te bepalen, maar beperkt tot het tarief dat overeenstemt met de in § 2 vermelde referte-index J voor het voorlaatste jaar dat voorafgaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. § 5. Het overeenkomstig de §§ 2 tot 4 bepaalde tarief mag niet meer dan 3 pct. bedragen. § 6. Ten name van de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de aftrek voor risicokapitaal wordt genoten, wordt het overeenkomstig de §§ 2 tot 5 bepaalde tarief verhoogd met een half procentpunt. § 7. De Koning bepaalt, bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit, de regels voor de berekening van de aftrek voor risicokapitaal voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap en wanneer
mijnwetboek.be
153
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 154 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
het belastbare tijdperk langer of korter is dan twaalf maanden. Gewijzigd door art. 16 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014. Elke wijziging die vanaf 21.11.2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze bepalingen (art. 23). § 5 vervangen door art. 45 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf AJ 2013 (art. 52) Art. 205quater, § 6 is van toepassing va naf aanslagjaar 2010 (art. 48, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009. Elke wijziging die vanaf 1.01.2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49, W. 22.12.2009, BS 31.12.2009 Art. 205quater is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 7, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel. Zie ook: art. 73/4quinquies, 73/4sexies, 73/4septies KB/WIB 92
Art. 205quinquies. [Wanneer de vennootschap in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte beschikt over één of meer vaste inrichtingen, over onroerende goederen die niet behoren tot een vaste inrichting of over rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen waarvan de inkomsten zijn vrijgesteld krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, wordt de overeenkomstig artikel 205bis bepaalde aftrek verminderd met het laagste van de twee volgende bedragen: 1° het bedrag bepaald overeenkomstig het derde lid; 2° het positieve resultaat afkomstig van deze vaste inrichtingen, deze onroerende goederen en deze rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen zoals vastgesteld in dit Wetboek. Wanneer de vennootschap in een Staat die geen deel uit maakt van de Europese Economische Ruimte beschikt over één of meer vaste inrichtingen, over onroerende goederen die niet behoren tot een vaste inrichting of over rechten met betrekking tot dergelijke onroerende goederen waarvan de inkomsten zijn vrijgesteld krachtens een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting, wordt de overeenkomstig artikel 205bis bepaalde aftrek verminderd met het bedrag bepaald overeenkomstig het derde lid. Het in het eerste en tweede lid bedoelde bedrag wordt bepaald door het tarief bedoeld in artikel 205quater te vermenigvuldigen met het positieve verschil, vastgesteld op het einde van het voorgaande belastbaar tijdperk onder voorbehoud van de bepalingen uit artikel 205ter, §§ 2 tot 5, tussen enerzijds de netto boekwaarde van de activabestanddelen van de buitenlandse vaste inrichtingen, onroerende goederen of rechten bedoeld in respectievelijk het eerste en het tweede lid, met uitzondering van de aandelen en deelnemingen bedoeld in artikel 205ter, § 1, tweede lid, en anderzijds het totaal van de passivabestanddelen die niet behoren tot het eigen vermogen van de vennootschap en die aanrekenbaar zijn op de vaste inrichtingen, onroerende goederen of rechten bedoeld in respectievelijk het eerste of tweede lid.] Hersteld door art. 8 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf aanslagjaar 2014 154
Opgeheven door art. 48, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56 (art. 59).
Art. 205sexies. […] Ingetrokken door art. 115 W. 23.12.2005 (BS 30.12.2005, met ingang vanaf het aanslagjaar 2007 (art. 116) Ingevoegd door art. 9 W. 22.06.2005 (BS 30.06.2005, met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 21)
Art. 205septies. Om het voordeel van de aftrek voor risicokapitaal te rechtvaardigen moet de vennootschap bij haar aangifte in de vennootschapsbelasting een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld, voor het aanslagjaar waarvoor de aftrek wordt genoten. Art. 205septies is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 10, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.
Art. 205octies. De artikelen 205bis tot 205septies zijn niet van toepassing voor de volgende vennootschappen: 1° […]; 2° […]; 3° de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), met vast kapitaal (BEVAK) of in schuldvorderingen (VBS) respectievelijk bedoeld in de artikelen 14, 19 en 24 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles; 4° de coöperatieve participatievennootschappen, in toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen; 5° de zeescheepvaartvennootschappen die aan belasting worden onderworpen met inachtneming van de artikelen 115 tot 120 of van artikel 124 van de programmawet van 2 augustus 2002. Gewijzigd door art. 15 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 205octies is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 11, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005 en (art. 287, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.
Toekomstig recht Art. 205octies. De artikelen 205bis tot 205septies zijn niet van toepassing voor de volgende vennootschappen: 1° […]; 2° […]; 3° de beleggingsvennootschappen met veranderlijk kapitaal (BEVEK), met vast kapitaal (BEVAK) of in schuldvorderingen (VBS) respectievelijk bedoeld in de artikelen 14, 19 en 24 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles [1 en de gereglementeerde vastgoedvennootschappen]1;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 155 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
4° de coöperatieve participatievennootschappen, in toepassing van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal en in de winst van de vennootschappen; 5° de zeescheepvaartvennootschappen die aan belasting worden onderworpen met inachtneming van de artikelen 115 tot 120 of van artikel 124 van de programmawet van 2 augustus 2002. (1) Gewijzigd door art. 89, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 15 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 205octies is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 11, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005 en (art. 287, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.
Art. 205novies. Indien de vennootschap een vrijgestelde investeringsreserve als bedoeld in artikel 194quater aanlegt gedurende een belastbaar tijdperk, zijn de artikelen 205bis tot 205quinquies niet van toepassing voor dit belastbaar tijdperk alsmede voor de twee daarop volgende belastbare tijdperken. In dit geval wordt de in artikel 205quinquies vermelde duurtijd van de overdracht van de zeven volgende belastbare tijdperken verlengd met het aantal belastbare tijdperken waarvoor de artikelen 205bis tot 205quinquies geen toepassing vinden. Art. 205novies is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 61, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 205novies is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 12, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel.
Onderafdeling IV. Vorige Verliezen Art. 206. § 1. Vorige beroepsverliezen worden achtereenvolgens van de winst van elk volgende belastbare tijdperk afgetrokken. […] De verrekening op Belgische winsten van beroepsverliezen geleden binnen een buitenlandse inrichting waarover de vennootschap beschikt en die is gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting heeft gesloten, vindt slechts plaats op voorwaarde dat de vennootschap aantoont dat deze niet in aftrek zijn gekomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting. Tevens wordt het bedrag van dergelijke beroepsverliezen dat door de vennootschap met betrekking tot enig belastbaar tijdperk is verrekend op haar Belgische winsten, voor het proportioneel gedeelte van deze verliezen waarvoor de vennootschap met betrekking tot het belastbaar tijdperk niet langer aantoont dat dit niet in aftrek is genomen van de winsten van deze buitenlandse inrichting, of indien in het belastbaar tijdperk de betreffende buitenlandse inrichting wordt overgedragen in het kader van een inbreng, een fusie, een splitsing of een gelijkgestelde verrichting, toegevoegd aan het belastbaar inkomen van dat tijdperk. 15 juli 2014
§ 2. Wanneer een vennootschap de inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen heeft verkregen of een andere vennootschap door fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting geheel of gedeeltelijk heeft overgenomen met toepassing van artikel 46, § 1, eerste lid, 2° en derde lid, of van artikel 211, § 1, zijn de beroepsverliezen die de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór die inbreng of die overneming heeft geleden slechts definitief aftrekbaar naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden van die vennootschap en van de ingebrachte of overgenomen bestanddelen, eveneens vóór de verrichting. Geen vorig beroepsverlies kan worden verrekend indien de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting gelijk is aan nul. In geval van fusie met toepassing van artikel 211, § 1, zijn de beroepsverliezen die een overgenomen vennootschap vóór die fusie heeft geleden bij de overnemende vennootschap bij voortduur aftrekbaar naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen van de eerstgenoemde vennootschap vóór de fusie in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de fusie, van de overnemende vennootschap en van de overgenomen bestanddelen. In geval van splitsing met toepassing van artikel 211, § 1, geldt de vorenstaande regel op het gedeelte van het bedoelde beroepsverlies dat is bepaald naar verhouding van de fiscale nettowaarde van de overgenomen bestanddelen in de totale fiscale nettowaarde van de overgenomen vennootschap. Het tweede lid is niet van toepassing indien de fiscale nettowaarde van de inbrengen gelijk is aan nul. Het eerste lid is eveneens van toepassing in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting of van inbreng van een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen indien de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap een intra-Europese vennootschap is en de verrichting fiscaal neutraal is. In geval van een verrichting als bedoeld in artikel 231, § 2 of § 3, zijn de beroepsverliezen die de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór deze verrichting heeft geleden slechts definitief aftrekbaar naar verhouding tot het evenredig aandeel van de fiscale nettowaarde van de overnemende of verkrijgende vennootschap vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden eveneens vóór de verrichting, van deze vennootschap en van de vóór de verrichting in België aanwezige Belgische inrichting en andere in België gelegen ingebrachte elementen van de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap. In geval van een verrichting als bedoeld in artikel 231, § 2 of § 3, is het tweede lid enkel van toepassing voor wat betreft de beroepsverliezen door de overgenomen, gesplitste of inbrengende vennootschap geleden vóór de verrichting binnen haar Belgische inrichting en
mijnwetboek.be
155
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 156 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
wordt de in het tweede lid bedoelde verhouding vastgesteld enkel uitgaande van de fiscale nettowaarde van de Belgische inrichting vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de verrichting, van de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap en die overgenomen of verkregen Belgische inrichting. § 3. Ingeval een buitenlandse vennootschap haar maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar België overbrengt, geldt het bepaalde in § 1, eerste lid, voor wat betreft beroepsverliezen door deze vennootschap geleden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap vóór deze overbrenging beschikte. Art. 206, § 1, lid 2, § 2, lid 1, lid 3 tot en met 6 en § 3 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 19, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 206, § 2, lid 1, laatste zin is van toepassing voor de verrichtingen gerealiseerd vanaf 1.01.1990, vanaf aanslagjaar 2009 en lid 3 is van toepassing voor de verrichtingen gerealiseerd vanaf 1.10.1993, vanaf aanslagjaar 2009 (art. 19, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 206. § 1, 2e lid, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 4, W. 04.04.1995) BS 23.05.1995 Art. 206, § 3, ingevoegd met ingang van het aanslagjaar 1996 (art. 4, 2 W. 04.04.1995) BS, 23.05.1995 en zelf vernietigd bij arrest Arbitragehof nr. 70/96, 11.12.1996 (BS, 19.12.1996) Art. 206, § 2, 1e lid is van toepassing vanaf 02.01.1995 (art. 26, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 206 is van toepassing op verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993 (art. 1, W. 06.08.1993) BS 31.08.1993 Art. 206 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 114, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling V. Gemene bepalingen betreffende de in de artikelen 199 tot 206 omschreven aftrekken Art. 207. De Koning regelt de wijze waarop de in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken worden verricht. Geen van deze aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbare tijdperk mag worden verricht op het gedeelte van het resultaat dat voortkomt van abnormale of goedgunstige voordelen vermeld in artikel 79, noch op verkregen financiële voordelen of voordelen van alle aard vermeld in artikel 53, 24°, noch op de grondslag van de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten of voordelen van alle aard ingevolge artikel 219, noch op het gedeelte van de winst dat bestemd is voor de uitgaven bedoeld in artikel 198, § 1, 9° en 12°, noch op het gedeelte van de winst uit de niet-naleving van artikel 194quater, § 2, vierde lid en de toepassing van artikel 194quater, § 4 noch op de meerwaarden bedoeld in artikel 217, 3° [noch op de dividenden als bedoeld in artikel 219ter]. In geval van verwerving of van wijziging tijdens het belastbaar tijdperk van de controle van een vennootschap die niet beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, zijn, noch aftrekbaar van de winst van dat tijdperk, noch van deze van enig later belastbaar tijdperk: – in afwijking van artikel 72, de niet-verleende investeringsaftrek wegens geen of onvoldoende wist van de 156
belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemde tijdperk; – in afwijking van artikel 205quinquies, de niet-verleende aftrek voor risicokapitaal wegens geen of onvoldoende winst van de belastbare tijdperken welke voorafgaan aan eerstgenoemd tijdperk; – in afwijking van artikel 206, de vorige beroepsverliezen. Gewijzigd door art. 44, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Gewijzigd door art. 99, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2014. Elke wijziging die vanaf 21.11.2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze bepaling, vermeld in art. 99, W. 27.12.2012 (art. 103) Gewijzigd door art. 91 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en in werking op 01.07.2012 (art. 93) Gewijzigd door art. 46 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Art. 207, 2e lid is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 11, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007-Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 11, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007)) Zie ook: art. 74, 75, 76,77, 78, 79 KB/WIB 92
Afdeling V. Ontbinding en vereffening Art. 208. Vennootschappen in vereffening blijven aan de vennootschapsbelasting onderworpen volgens de bepalingen van de artikelen 183 tot 207. Hun winst bevat mede de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van hun vermogen. Art. 208 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 116, WIB art. 117, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 209. Wanneer het maatschappelijk vermogen van een vennootschap wordt verdeeld ten gevolge van ontbinding of om enige andere reden, wordt als een uitgekeerd dividend aangemerkt het positieve verschil tussen de uitkeringen in geld, in effecten of in enige andere vorm, en de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal. De uitkeringen worden geacht achtereenvolgens voort te komen: 1° eerst uit de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal; 2° vervolgens uit de voorheen gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld naar aanleiding van de verdeling van het vermogen inbegrepen; 3° en tenslotte uit de voorheen vrijgestelde winst. Wanneer de verdeling van het maatschappelijk vermogen trapsgewijze plaatsvindt, wordt het eerste lid toegepast telkens wanneer een verdeling het verschil overtreft tussen, eensdeels, het bedrag van het bij de ontbinding gestorte kapitaal, gerevaloriseerd volgens de coëfficiënten van toepassing op de datum van die verdeling en, anderdeels, de vroegere verdelingen na revalorisatie daarvan volgens de coëfficiënten die op
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 157 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
dezelfde datum van toepassing zijn voor de jaren waarin die verdelingen hebben plaatsgehad. Art. 209 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 118, WIB art. 122, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 210. § 1. De artikelen 208 en 209 zijn mede van toepassing: 1° bij fusie door overneming, bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, bij gemengde splitsing of bij met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting; 1° bis bij met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, zonder dat alle overdragende vennootschappen ophouden te bestaan; 2° bij ontbinding zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen, anders dan in gevallen als vermeld onder 1° en 1° bis; 3° bij het aannemen van een andere rechtsvorm, behalve in de gevallen als vermeld in de artikelen 774 tot 787 van het Wetboek van vennootschappen; 4° bij het overbrengen van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar het buitenland; 5° bij de erkenning door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] als vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen. § 2. In de in § 1 vermelde gevallen, wordt de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen op de datum waarop de bedoelde verrichtingen hebben plaatsgevonden, gelijkgesteld met een bij verdeling van maatschappelijk vermogen uitgekeerde som. § 3. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van de artikelen 208 en 209 in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als vermeld in § 1, 1° bis, niet van toepassing op het maatschappelijk vermogen dat ingevolge de verrichting niet door de overdragende vennootschap wordt overgedragen. In dat geval wordt de gelijkstelling met een bij verdeling van maatschappelijk vermogen uitgekeerde som als bedoeld in § 2, beperkt tot de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat ten gevolge van de verrichting bij de verkrijgende vennootschap is ingebracht. Voor de toepassing van artikel 209, tweede lid, 1°, wordt met betrekking tot dergelijke verrichting het gestorte kapitaal van de overdragende vennootschap bepaald naar verhouding tot het evenredige aandeel van de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat ingevolge de verrichting bij de verkrijgende vennootschap is ingebracht, in het totaal van de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen van de overdragende vennootschap, vóór de verrichting. Opneming van winst van het boekjaar of van gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de belastbare winst tot het bedrag van de overeenkomstig het vorige lid op het gestorte kapitaal aan te rekenen uitkering die geen aanleiding heeft 15 juli 2014
gegeven tot een werkelijke vermindering van het kapitaal. § 4. Bij fusie door overneming, bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, bij gemengde splitsing en bij met splitsing gelijkgestelde verrichting, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en van het koninklijk besluit tot uitvoering van dat Wetboek, wordt ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap: - het door de inbreng gestorte kapitaal geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen bedoeld in § 2 of in § 3, tweede lid, dat bij deze vennootschap is ingebracht, voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven; - de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 210, 5° is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 210 is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 06.02.2001 hebben plaatsgevonden (art. 12, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 210, § 1, 5° is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 4, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 210, § 1, 5° is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 101, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 210 is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993, met uitzondering van § 2, 2e lid, dat van toepassing is op de verrichtingen van fusie, splitsing, aannemen van een andere rechtsvorm of inbreng die vanaf 01.10.1993 plaatsvinden (art. 2, W. 06.08.1993 art. 27, W. 22.12.1998) BS 31.08.1993 Art. 210 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 123, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Toekomstig recht Art. 210. § 1. De artikelen 208 en 209 zijn mede van toepassing: 1° bij fusie door overneming, bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, bij gemengde splitsing of bij met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting; 1° bis bij met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichting, zonder dat alle overdragende vennootschappen ophouden te bestaan; 2° bij ontbinding zonder verdeling van het maatschappelijk vermogen, anders dan in gevallen als vermeld onder 1° en 1° bis; 3° bij het aannemen van een andere rechtsvorm, behalve in de gevallen als vermeld in de artikelen 774 tot 787 van het Wetboek van vennootschappen; 4° bij het overbrengen van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer naar het buitenland; 5° [1 bij de verlening van een vergunning door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten als ven-
mijnwetboek.be
157
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 158 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
nootschap met vast kapitaal voor belegging in vastgoed, met uitzondering van de verlening van een vergunning als vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen van een vennootschap die op het ogenblik van de verlening van een vergunning reeds vergund was als gereglementeerde vastgoedvennootschap;]1 [1 6° bij de verlening van een vergunning door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten als gereglementeerde vastgoedvennootschap, met uitzondering van de verlening van een vergunning als gereglementeerde vastgoedvennootschap van een vennootschap die op het ogenblik van de verlening van een vergunning reeds vergund was als vennootschap met vast kapitaal voor belegging in vastgoed of in niet genoteerde aandelen]1 § 2. In de in § 1 vermelde gevallen, wordt de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen op de datum waarop de bedoelde verrichtingen hebben plaatsgevonden, gelijkgesteld met een bij verdeling van maatschappelijk vermogen uitgekeerde som. § 3. In afwijking van § 1, zijn de bepalingen van de artikelen 208 en 209 in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als vermeld in § 1, 1° bis, niet van toepassing op het maatschappelijk vermogen dat ingevolge de verrichting niet door de overdragende vennootschap wordt overgedragen. In dat geval wordt de gelijkstelling met een bij verdeling van maatschappelijk vermogen uitgekeerde som als bedoeld in § 2, beperkt tot de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat ten gevolge van de verrichting bij de verkrijgende vennootschap is ingebracht. Voor de toepassing van artikel 209, tweede lid, 1°, wordt met betrekking tot dergelijke verrichting het gestorte kapitaal van de overdragende vennootschap bepaald naar verhouding tot het evenredige aandeel van de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen dat ingevolge de verrichting bij de verkrijgende vennootschap is ingebracht, in het totaal van de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen van de overdragende vennootschap, vóór de verrichting. Opneming van winst van het boekjaar of van gereserveerde winst die reeds aan de vennootschapsbelasting is onderworpen, wordt niet in aanmerking genomen bij het bepalen van de belastbare winst tot het bedrag van de overeenkomstig het vorige lid op het gestorte kapitaal aan te rekenen uitkering die geen aanleiding heeft gegeven tot een werkelijke vermindering van het kapitaal. § 4. Bij fusie door overneming, bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van nieuwe vennootschappen, bij gemengde splitsing en bij met splitsing gelijkgestelde verrichting, uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en van het koninklijk besluit tot uitvoering van dat Wetboek, wordt ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap:
158
- het door de inbreng gestorte kapitaal geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde van het maatschappelijk vermogen bedoeld in § 2 of in § 3, tweede lid, dat bij deze vennootschap is ingebracht, voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven; - de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werkelijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden. (1) Gewijzigd door art. 90, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 210, 5° is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 210 is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 06.02.2001 hebben plaatsgevonden (art. 12, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 210, § 1, 5° is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 4, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 210, § 1, 5° is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 101, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 210 is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993, met uitzondering van § 2, 2e lid, dat van toepassing is op de verrichtingen van fusie, splitsing, aannemen van een andere rechtsvorm of inbreng die vanaf 01.10.1993 plaatsvinden (art. 2, W. 06.08.1993 art. 27, W. 22.12.1998) BS 31.08.1993 Art. 210 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 123, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 211. § 1. In geval van fusie, splitsing of met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°, en in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°bis,: 1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209; 2° blijft belastingheffing ingevolge artikel 209 voor het overige achterwege in de mate dat de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven, of in de mate dat, in de in § 2, derde lid, bedoelde gevallen, de overnemende of verkrijgende vennootschap de vóór de verrichting bij de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves, die niet zijn verbonden aan een buitenlandse inrichting van deze vennootschap gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst ter vermijding van de dubbele belasting heeft ondertekend, overneemt. In geval van splitsing of met splitsing gelijkgestelde verrichting wordt de in het eerste lid, 2°, bedoelde overname van vrijgestelde reserves beperkt tot het gedeelte van de bij de gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves dat evenredig is met het gedeelte van de totale fiscale nettowaarde van de ge-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 159 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
splitste vennootschap dat is overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap. Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap nul is, is de in het eerste lid, 2°, bedoelde overneming, in afwijking van het vorige lid, beperkt tot het gedeelte van de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap dat evenredig is met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen van de gesplitste vennootschap die zijn overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap. Het eerste lid is slechts van toepassing op voorwaarde dat: 1° de overnemende of verkrijgende vennootschap een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is; 2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. Ingeval de overnemende of verkrijgende vennootschap een intra-Europese vennootschap is, is het eerste lid van toepassing voor wat betreft: - de ten gevolge van de verrichting verkregen bestanddelen die worden aangewend en behouden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de belastinggrondslag; - en de vrijgestelde reserves van de overgenomen of gesplitste vennootschappen, andere dan de vrijgestelde reserves verbonden aan een buitenlandse inrichting, die worden teruggevonden binnen het eigen vermogen van de voormelde Belgische inrichting. Het eerste lid is evenmin van toepassing op verrichtingen waaraan deelnemen een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen of een bij de FOD Financiën op de lijst van de private privaks ingeschreven vennootschap. § 2. Indien de inbreng anders wordt vergoed dan met nieuw uitgegeven aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap, wordt het bedrag van het gestorte kapitaal en van de gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap, ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap, verminderd met het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. De vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal. 15 juli 2014
Indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap wordt, in afwijking van het tweede lid, de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies als bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2° of op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid. De vermindering van het gestorte kapitaal wordt geacht te zijn gedaan op de datum van de in § 1, eerste lid, bedoelde verrichting. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is eveneens van toepassing voor zover, in geval van overneming of verkrijging door een intra-Europese vennootschap, de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen niet aangewend worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, of niet bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de belastinggrondslag. Gewijzigd door art. 331 KB 3.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 211 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 20, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 211, § 1, derde lid is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 211, § 1, 3e lid is van toepassing vanaf 12.06.2003 (art. 10, W. 22.04.2003) BS 09.05.2003 en (art. 20, KB 15.05.2003) BS 12.06.2003 Art. 211, § 1, 1e lid en 2e lid, 2° is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 06.02.2001 hebben plaatsgevonden (art. 13, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 211, § 1, 1e lid, 1° en § 2, 4e lid is van toepassing op de verrichtingen van fusie of splitsing die vanaf 15.01.1999 plaatsvinden (art. 28, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 211, § 1, 3e lid is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 5, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 211, § 1, 3e lid is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 102, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 211 is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993 (art. 3, W. 06.08.1993) BS 31.08.1993 Art. 211 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 124, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Toekomstig recht Art. 211. § 1. In geval van fusie, splitsing of met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°, en in geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting als bedoeld in artikel 210, § 1, 1°bis,:
mijnwetboek.be
159
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 160 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209; 2° blijft belastingheffing ingevolge artikel 209 voor het overige achterwege in de mate dat de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen die daartoe worden uitgegeven, of in de mate dat, in de in § 2, derde lid, bedoelde gevallen, de overnemende of verkrijgende vennootschap de vóór de verrichting bij de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves, die niet zijn verbonden aan een buitenlandse inrichting van deze vennootschap gelegen in een Staat waarmee België een overeenkomst ter vermijding van de dubbele belasting heeft ondertekend, overneemt. In geval van splitsing of met splitsing gelijkgestelde verrichting wordt de in het eerste lid, 2°, bedoelde overname van vrijgestelde reserves beperkt tot het gedeelte van de bij de gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves dat evenredig is met het gedeelte van de totale fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap dat is overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap. Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap nul is, is de in het eerste lid, 2°, bedoelde overneming, in afwijking van het vorige lid, beperkt tot het gedeelte van de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap dat evenredig is met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen van de gesplitste vennootschap die zijn overgegaan naar de overnemende of verkrijgende vennootschap. Het eerste lid is slechts van toepassing op voorwaarde dat: 1° de overnemende of verkrijgende vennootschap een binnenlandse vennootschap of een intra-Europese vennootschap is; 2° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en, desgevallend, conform vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 3° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. Ingeval de overnemende of verkrijgende vennootschap een intra-Europese vennootschap is, is het eerste lid van toepassing voor wat betreft: - de ten gevolge van de verrichting verkregen bestanddelen die worden aangewend en behouden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden geno160
men voor de belastinggrondslag; - en de vrijgestelde reserves van de overgenomen of gesplitste vennootschappen, andere dan de vrijgestelde reserves verbonden aan een buitenlandse inrichting, die worden teruggevonden binnen het eigen vermogen van de voormelde Belgische inrichting. Het eerste lid is evenmin van toepassing op verrichtingen waaraan deelnemen een door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen [1 of een gereglementeerde vastgoedvennootschap]1 of een bij de FOD Financiën op de lijst van de private privaks ingeschreven vennootschap. § 2. Indien de inbreng anders wordt vergoed dan met nieuw uitgegeven aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap, wordt het bedrag van het gestorte kapitaal en van de gereserveerde winst van de overgenomen of gesplitste vennootschap, ten name van de overnemende of verkrijgende vennootschap, verminderd met het gedeelte van de inbreng dat niet wordt vergoed met nieuwe aandelen die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. De vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de vrijgestelde reserves en ten slotte op het gestort kapitaal. Indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap wordt, in afwijking van het tweede lid, de vermindering verhoudingsgewijs aangerekend op het gestorte kapitaal en de reserves, waarbij de vermindering van de reserves bij voorrang op de belaste reserves wordt aangerekend. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies als bedoeld in § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2° of op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid. De vermindering van het gestorte kapitaal wordt geacht te zijn gedaan op de datum van de in § 1, eerste lid, bedoelde verrichting. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is eveneens van toepassing voor zover, in geval van overneming of verkrijging door een intra-Europese vennootschap, de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen niet aangewend worden binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de overnemende of verkrijgende vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, of niet bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de vaststelling van de belastinggrondslag. (1) Gewijzigd door art. 91, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 161 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Gewijzigd door art. 331 KB 3.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 211 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 20, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 211, § 1, derde lid is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 211, § 1, 3e lid is van toepassing vanaf 12.06.2003 (art. 10, W. 22.04.2003) BS 09.05.2003 en (art. 20, KB 15.05.2003) BS 12.06.2003 Art. 211, § 1, 1e lid en 2e lid, 2° is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 06.02.2001 hebben plaatsgevonden (art. 13, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 211, § 1, 1e lid, 1° en § 2, 4e lid is van toepassing op de verrichtingen van fusie of splitsing die vanaf 15.01.1999 plaatsvinden (art. 28, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 211, § 1, 3e lid is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 5, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 211, § 1, 3e lid is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 102, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 211 is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993 (art. 3, W. 06.08.1993) BS 31.08.1993 Art. 211 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 124, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 212. In gevallen als vermeld in artikel 211 worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de bij hen ingebrachte bestanddelen in aanmerking worden genomen en het gestorte kapitaal bepaald alsof de fusie of de splitsing niet had plaatsgevonden. In dezelfde gevallen blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie of splitsing mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd. Voor de toepassing van dit Wetboek worden de in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, geacht niet te zijn verwezenlijkt. Voor zover deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden deze gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden. Art. 212, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 21,1°, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 212, lid 3 is van toepassing op fusies, splitsingen en gelijkgestelde verrichtingen die plaatsvonden vanaf 01.10.1993, en dit vanaf aanslagjaar 2009, (art. 21, 2° W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 212, 1e en 2e lid is van toepassing op de verrichtingen van fusie of splitsing die vanaf 15.01.1999 plaatsvinden (art. 29, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 212 is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993 (art. 4, W. 06.08.1993 art. 29, W. 22.12.1998) BS 31.08.1993 15 juli 2014
Art. 212 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 124, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 213. Bij het bepalen van het gestorte kapitaal en van de voorheen gereserveerde winst die in geval van splitsing bij elk van de overnemende of verkrijgende vennootschappen in aanmerking worden genomen, en bij het bepalen van de in artikel 211, § 2, vermelde vermindering, worden die vennootschappen geacht het gestorte kapitaal, de belaste reserves en de vrijgestelde reserves van de gesplitste vennootschap evenredig met de fiscale nettowaarde van de door deze laatste aan elk van hen gedane inbreng te hebben overgenomen of verkregen. Indien de fiscale nettowaarde van de gesplitste vennootschap gelijk is aan nul, is het eerste lid van toepassing rekening houdende met de fiscale nettowaarde van de actiefbestanddelen overgedragen door deze vennootschap naar ieder van de overnemende of verkrijgende vennootschappen. In geval van met splitsing gelijkgestelde verrichting bedoeld in artikel 211, § 1, wordt voor de toepassing van dit Wetboek, de overdragende vennootschap, al naargelang van het geval, aangemerkt hetzij als gesplitste vennootschap, hetzij als overnemende of verkrijgende vennootschap. Art. 213, lid 2 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 22 W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 213, 2e lid is van toepassing op de verrichtingen die vanaf 06.02.2001 hebben plaatsgevonden (art. 14, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 213 is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993 (art. 5, W. 06.08.1993) BS 31.08.1993 Art. 213 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 124, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 214. § 1. Behoudens wanneer een binnenlandse vennootschap wordt omgezet in een landbouwvennootschap die niet voor de heffing van de vennootschapsbelasting heeft gekozen, en niettegenstaande het bepaalde van artikel 210, § 1, 3°, blijft belastingheffing ingevolge de artikelen 208 en 209 achterwege bij het aannemen van een andere rechtsvorm, wanneer de waardering van de activa- en passivabestanddelen, met inbegrip van het kapitaal en de reserves, geen wijziging ondergaat naar aanleiding van de verrichting. Artikel 212 is van toepassing op de aldus omgezette vennootschappen. Artikel 212 is mede van toepassing ingeval vennootschappen die zijn opgericht in een der vormen bepaald in het Wetboek van koophandel, met vrijstelling van belasting zijn omgezet vóór de inwerkingtreding van de wet van 23 februari 1967 tot wijziging, wat de omzetting van vennootschappen betreft, van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen. § 2. Artikel 212 zoals het bestaat na de wet van 22 december 1998, houdende fiscale en andere bepalingen, is mede van toepassing in geval van fusie of splitsingen van vennootschappen die vóór 1 oktober 1993 met vrijstelling van belasting hebben plaatsgevonden. § 3. Voor de toepassing van de artikelen 212 en 213 worden de fusies, splitsingen en omzettingen, alsmede
mijnwetboek.be
161
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 162 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid of van een algemeenheid van goederen waarin de overgenomen, gesplitste of omgezette vennootschappen voorheen met vrijstelling van belasting hebben deelgenomen, geacht niet te hebben plaatsgevonden. Art. 214 is van toepassing vanaf 18.12.1998 (art. 18, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 214 is van toepassing voor de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993 (art. 6, W. 06.08.1993) BS 31.08.1993 Art. 214. 1e lid, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 21, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 214 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 124, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 214bis. Niettegenstaande artikel 210, § 1, 4°, in geval van overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door [een binnenlandse vennootschap] naar een andere lidstaat van de Europese Unie, vindt geen belastingheffing ingevolge artikel 208, tweede lid, of artikel 209 plaats: – voor wat betreft de bestanddelen die blijvend worden aangewend binnen een in artikel 229, § 1, bedoelde Belgische inrichting waarover de vennootschap in België, al dan niet ten gevolge van deze verrichting, beschikt, en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de belastinggrondslag; – in de mate dat de vrijgestelde reserves [van de binnenlandse vennootschap] vóór deze overbrenging, die niet verbonden zijn aan een buitenlandse inrichting, als dusdanig teruggevonden worden binnen het eigen vermogen van de Belgische inrichting van deze vennootschap. Gewijzigd door art. 47 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 214bis is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 23, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting Afdeling I. Gewoon stelsel van aanslag Onderafdeling I. Belastingtarief Art. 215. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 pct. Wanneer het belastbare inkomen niet meer dan 322.500 EUR bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld: 1° op de schijf van 0 tot 25.000 EUR: 24,25 pct.; 2° op de schijf van 25.000 EUR tot 90.000 EUR: 31 pct.; 3° op de schijf van 90.000 EUR tot 322.500 EUR: 34,5 pct. Het tweede lid is niet van toepassing: 1° op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die aandelen bezitten waarvan de be162
leggingswaarde meer bedraagt dan 50 pct., hetzij van de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal, hetzij van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden. In aanmerking komen de waarde van de aandelen en het bedrag van het gestorte kapitaal, de reserves en de meerwaarden op de dag waarop de vennootschap die de aandelen bezit haar jaarrekening heeft opgesteld. Om te bepalen of de grens van 50 pct. overschreden is, worden de aandelen, die ten minste 75 pct. vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, niet in aanmerking genomen; 2° op vennootschappen waarvan de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen voor ten minste de helft in het bezit zijn van één of meer andere vennootschappen en die geen door de Nationale raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen zijn; 3° op vennootschappen waarvan de dividenduitkering hoger is dan 13 pct. van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk; 4° op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging hebben toegekend die gelijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen van de vennootschap, wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan 36.000 EUR; 5° […]; 6° op de beleggingsvennootschappen bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, in de mate dat artikel 185bis, § 1, toepassing vindt. Gewijzigd door art. 16 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 215, derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 2, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 Art. 215, derde lid, 6° is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 323, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 215,derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 3, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 [Elke wijziging die vanaf 26.09.2003 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de artikelen 2 en 3, W. 08.04.2004] Art. 215, derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 3, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 Art. 215, derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 3, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 [Elke wijziging die vanaf 26.09.2003 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de artikelen 2 en 3, W. 08.01.2004]
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 163 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 215, 1e en 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 12, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 12, W. 24.12.2002] met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 215, 3e lid, 1° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 31, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 215, 3e lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 30, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 215, 3e lid, 4°, 5° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 10, W. 28.12.1992 art. 6, W. 22.07.1993 art. 31, W. 22.12.1998) BS 31.12.1992 Art. 215, 3e lid, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 22, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 215 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 126, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 22, W. 28.07.1992) BS 30.07.1992
Toekomstig recht Art. 215. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt 33 pct. Wanneer het belastbare inkomen niet meer dan 322.500 EUR bedraagt, wordt de belasting evenwel als volgt vastgesteld: 1° op de schijf van 0 tot 25.000 EUR: 24,25 pct.; 2° op de schijf van 25.000 EUR tot 90.000 EUR: 31 pct.; 3° op de schijf van 90.000 EUR tot 322.500 EUR: 34,5 pct. Het tweede lid is niet van toepassing: 1° op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die aandelen bezitten waarvan de beleggingswaarde meer bedraagt dan 50 pct., hetzij van de gerevaloriseerde waarde van het gestorte kapitaal, hetzij van het gestort kapitaal verhoogd met de belaste reserves en de geboekte meerwaarden. In aanmerking komen de waarde van de aandelen en het bedrag van het gestorte kapitaal, de reserves en de meerwaarden op de dag waarop de vennootschap die de aandelen bezit haar jaarrekening heeft opgesteld. Om te bepalen of de grens van 50 pct. overschreden is, worden de aandelen, die ten minste 75 pct. vertegenwoordigen van het gestorte kapitaal van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, niet in aanmerking genomen; 2° op vennootschappen waarvan de aandelen die het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen voor ten minste de helft in het bezit zijn van één of meer andere vennootschappen en die geen door de Nationale raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen zijn; 3° op vennootschappen waarvan de dividenduitkering hoger is dan 13 pct. van het gestorte kapitaal bij het begin van het belastbare tijdperk; 4° op vennootschappen, andere dan door de Nationale Raad van de coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen, die ten laste van het resultaat van het belastbare tijdperk niet aan ten minste één van hun bedrijfsleiders een bezoldiging hebben toegekend die ge15 juli 2014
lijk is aan of hoger is dan het belastbare inkomen van de vennootschap, wanneer die bezoldiging minder bedraagt dan 36.000 EUR; 5° […]; 6° op de beleggingsvennootschappen bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles [1 of aan de gereglementeerde vastgoedvennootschappen]1, alsmede de organismen voor de financiering van pensioenen bedoeld in artikel 8 van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening, in de mate dat artikel 185bis, § 1, toepassing vindt. (1) Gewijzigd door art. 92, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 16 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 215, derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 2, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 Art. 215, derde lid, 6° is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 323, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 215,derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 3, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 [Elke wijziging die vanaf 26.09.2003 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de artikelen 2 en 3, W. 08.04.2004] Art. 215, derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 3, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 Art. 215, derde lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 3, W. 08.01.2004) BS 26.01.2004 [Elke wijziging die vanaf 26.09.2003 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de artikelen 2 en 3, W. 08.01.2004] Art. 215, 1e en 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 12, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 12, W. 24.12.2002] met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 215, 3e lid, 1° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 31, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 215, 3e lid, 4° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 30, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 215, 3e lid, 4°, 5° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 10, W. 28.12.1992 art. 6, W. 22.07.1993 art. 31, W. 22.12.1998) BS 31.12.1992 Art. 215, 3e lid, 3° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 22, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 215 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 126, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 22, W. 28.07.1992) BS 30.07.1992
Art. 216. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt: 1° [21,5 pct. voor het Belgisch Interventie- en Restitutiebureau;] 1°bis […]
mijnwetboek.be
163
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 164 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° 5 pct.: a) voor de plaatselijke handelsvennootschappen en de gewestelijke of beroepsverenigingen van die vennootschappen, die tot uitvoering van het statuut van de NV Beroepskrediet krediet voor ambachtsoutillage mogen verstrekken; b) voor vennootschappen voor huisvesting zijnde de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de Société wallonne du Logement, de Société wallonne du Crédit social, de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, de Vlaamse Landmaatschappij en de door hen erkende maatschappijen, de coöperatieve vennootschappen "Woningfonds van de Bond der kroostrijke gezinnen van België", "Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen", "Fonds du logement des familles nombreuses de Wallonie" en "Woningfonds van de gezinnen van het Brusselse Gewest", zomede door het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waals Gewest erkende vennootschappen, die uitsluitend tot doel hebben leningen toe te staan voor het bouwen, het aankopen of het inrichten van sociale woningen, kleine landeigendommen of daarmede gelijkgestelde woningen, of voor de uitrusting daarvan met geschikt meubilair. Gewijzigd door art. 148 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op meerwaarden, waardeverminderingen en minderwaarden gerealiseerd vanaf 28.11.2011, op minderwaarden en waardeverminderingen die in de boekhouding zijn opgenomen vanaf 28.11.2011, en voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 28.11.2011, tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012 Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen bedoeld in de artikelen 144, 146, 147, 1° en 3°, wat de aanvulling van artikel 198 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een derde en vierde lid betreft, 148, 2°, 149 en 150.(art. 153)
Onderafdeling II. […] Art. 217. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt evenwel: 1° 16,5 pct. wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5°, en 211, § 1, zesde lid, vermelde verrichting; 2° 25 pct. wat betreft de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden, verwezenlijkt of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en die belastbaar zijn in toepassing van artikel 192 omdat ze niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden. [3° 0,40 pct. wat de meerwaarden betreft als bedoeld in artikel 192, § 1, eerste lid, als zij worden verwezenlijkt of vastgesteld door een vennootschap die, voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde werd verwezenlijkt of 164
vastgesteld, op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen niet als kleine vennootschap wordt aangemerkt.] Gewijzigd door art. 100, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2014. Elke wijziging die vanaf 21.11.2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze bepaling, vermeld in art. 100, W. 27.12.2012 (art. 103) Ingevoegd door art. 149 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf 16.04.2012
Toekomstig recht Art. 217. Het tarief van de vennootschapsbelasting bedraagt evenwel: 1° 16,5 pct. wat de belastbare bedragen betreft bij een in de artikelen 210, § 1, 5°, [1 en 6°]1 en 211, § 1, zesde lid, vermelde verrichting; 2° 25 pct. wat betreft de niet in artikel 45, § 1, eerste lid, 1°, bedoelde meerwaarden, verwezenlijkt of vastgesteld bij de verdeling van het vermogen van een ontbonden vennootschap, op aandelen waarvan de eventuele inkomsten in aanmerking komen om krachtens de artikelen 202, § 1, en 203 van de winst te worden afgetrokken en die belastbaar zijn in toepassing van artikel 192 omdat ze niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar in volle eigendom werden behouden. [3° 0,40 pct. wat de meerwaarden betreft als bedoeld in artikel 192, § 1, eerste lid, als zij worden verwezenlijkt of vastgesteld door een vennootschap die, voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde werd verwezenlijkt of vastgesteld, op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen niet als kleine vennootschap wordt aangemerkt.] (1) Gewijzigd door art. 93, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 100, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2014. Elke wijziging die vanaf 21.11.2012 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze bepaling, vermeld in art. 100, W. 27.12.2012 (art. 103) Ingevoegd door art. 149 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf 16.04.2012
Onderafdeling III. Vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan Art. 218. § 1. De belasting berekend overeenkomstig de artikelen 215 tot 217 [en de afzonderlijke aanslag bedoeld in artikel 219ter worden eventueel vermeerderd] zoals vermeld in de artikelen 157 tot 168, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan. In afwijking van de artikelen 160 en 165, vinden de beperking van de vermeerdering tot 90 pct. en de verhoging van de berekeningsgrondslag tot 106 pct. van de Rijksbelasting evenwel geen toepassing. § 2. Ten name van een vennootschap die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschap wordt aangemerkt, is geen vermeerdering verschuldigd op de belasting die betrekking
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 165 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
heeft op de eerste drie boekjaren vanaf haar oprichting.
Art. 219 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 33, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Gewijzigd door art. 45, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Art. 218, § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2011 (art. 49, W. 22.12.2009) B.S 31.12.2009 en (art. 3, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010. Elke wijziging die vanaf 01.01.2009 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 44 tot 49, W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) Art. 218, § 2 is van toepassing op de vennootschappen waarvan het eerste boekjaar is verbonden aan het aanslagjaar 2004 of aan een later aanslagjaar (art. 14, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 218 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 129, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 219bis. § 1. Ten name van de kredietverenigingen en van de maatschappijen voor onderlinge borgstelling die lid zijn van het net van het beroepskrediet en van de kredietkassen erkend door de N.V. Landbouwkrediet, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd bij het uitgesloten worden of de ontslagname uit dat net, of bij de intrekking of de afstand van die erkenning. Die aanslag wordt gevestigd voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk deze vereniging, maatschappij of kas wordt uitgesloten of ontslag neemt uit het net van het beroepskrediet, of tijdens hetwelk de erkenning wordt ingetrokken of afstand wordt gedaan van de erkenning. Die aanslag is gelijk aan 34% van het totaal bedrag van de belaste reserves zoals die bestonden op het einde van de belastbare periode verbonden aan het aanslagjaar 1993. § 2. Ten name van de vennootschappen als vermeld in artikel 216, 2°, a en van de vennootschappen als bedoeld in artikel 216, 2°, b, erkend hetzij door de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de Société régionale wallonne du logement, de Brusselse gewestelijke Huisvestingsmaatschappij of de Vlaamse Landmaatschappij, hetzij door het Vlaams Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waals Gewest, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd bij het uitgesloten worden of de ontslagname uit het net van het beroepskrediet, of bij de intrekking of de afstand van die erkenning. Die aanslag wordt gevestigd voor het belastbaar tijdperk tijdens hetwelk de vennootschap of vereniging wordt uitgesloten of ontslag neemt uit het net van het beroepskrediet of tijdens hetwelk de erkenning van de vennootschap wordt ingetrokken of afstand wordt gedaan van de erkenning. [Deze aanslag is gelijk aan 34 pct. van het totale bedrag van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk, die werden aangelegd gedurende een belastbaar tijdperk verbonden aan de aanslagjaren 2003 en vorige, en aan 28 pct. van het totale bedrag van de belaste reserves bij het begin van het belastbaar tijdperk, die werden aangelegd gedurende een belastbaar tijdperk verbonden aan de aanslagjaren 2004 en volgende.] § 3. Ten name van de vennootschappen als bedoeld in artikel 216, 2° wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op de dividenduitkering. Die aanslag is gelijk aan [28 pct.] van die dividenduitkering.
Afdeling II. Afzonderlijke aanslagen Art. 219. Een afzonderlijke aanslag wordt gevestigd op kosten als bedoeld in artikel 57 en op voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave alsmede op de verdoken meerwinsten die niet onder de bestanddelen van het vermogen van de vennootschap worden teruggevonden, en op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard. Die aanslag is gelijk aan 300 pct. van die kosten, voordelen van alle aard [, financiële voordelen] en verdoken meerwinsten. Als verdoken meerwinsten worden niet aangemerkt, de reserves als bedoeld in artikel 24, eerste lid, 2° tot 4°. Deze aanslag is niet van toepassing indien de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de kosten, vermeld in artikel 57, of van de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, begrepen is in een door de genieter overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte. [Wanneer het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 57 of van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, wordt deze aanslag niet toegepast indien het bedrag begrepen is in een aanslag die met akkoord van de verkrijger te zijnen name wordt gevestigd binnen de termijn als bedoeld in artikel 354, eerste lid.] Gewijzigd door art. 17 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) Art. 219, 1e lid is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 12, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007-Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 12, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007)) Art. 219, 1e, 2e en 4e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 20, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 219, 4e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 2, W. 27.11.2002) BS 10.12.2002 Art. 219, 1e en 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 21, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 219, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 15, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 15 juli 2014
Gewijzigd door art. 49, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art 49, 1° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2013. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56. art. 49, 2° is van toepassing op de dividenden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 59) Art. 219bis, § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 22, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999
mijnwetboek.be
165
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 166 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 219bis, § 3 is van toepassing op de vanaf 18.12.1998 uitgekeerde dividenden (art. 22, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 219bis, § 1 en § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 22, W. 04.05.1999 art. 47, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999
[Art. 219ter. § 1. Voor het belastbare tijdperk waarvoor dividenden worden uitgekeerd in de zin van artikel 18, eerste lid, 1° tot 2°bis, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd die berekend wordt overeenkomstig de bepalingen van de hierna volgende paragrafen. Deze afzonderlijke aanslag staat los van, en komt in voorkomend geval bovenop de andere aanslag of aanslagen die overeenkomstig andere bepalingen van dit Wetboek of in voorkomend geval in uitvoering van bijzondere wetsbepalingen verschuldigd zijn. § 2. De grondslag van deze afzonderlijke aanslag wordt gevormd door het positieve verschil tussen enerzijds de voor het belastbare tijdperk bruto uitgekeerde dividenden, en anderzijds het uiteindelijk fiscaal resultaat dat daadwerkelijk onderworpen wordt aan het tarief van de vennootschapsbelasting zoals bedoeld in de artikelen 215 en 216. § 3. De aldus vastgestelde belastbare grondslag wordt verminderd met het gedeelte van de uitgekeerde dividenden dat afkomstig is van voorheen, en uiterlijk voor het aanslagjaar 2014, belaste reserves. De opname van voorheen belaste reserves wordt voor de toepassing van deze vermindering bij voorrang aangerekend op de laatst aangelegde reserves. Voor het aanslagjaar 2014 kunnen de voor datzelfde aanslagjaar uitgekeerde dividenden nooit geacht worden afkomstig te zijn van de voor datzelfde aanslagjaar belaste reserves. § 4. Het bekomen saldo wordt daarna beperkt overeenkomstig een percentage dat de verhouding uitdrukt tussen, - enerzijds, in de teller, de voor het belastbare tijdperk werkelijk toegepaste aftrek van overgedragen verliezen en de voor hetzelfde belastbare tijdperk werkelijk toegepaste aftrek voor risicokapitaal, en, - anderzijds, in de noemer, het fiscaal resultaat van het belastbaar tijdperk exclusief de vrijgestelde waardeverminderingen, voorzieningen en meerwaarden. § 5. De overeenkomstig de vorige paragrafen vastgestelde grondslag kan op geen enkele andere manier worden beperkt of verminderd. § 6. De afzonderlijke aanslag is gelijk aan 5 pct. van de aldus berekende grondslag. § 7. Vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarvoor de dividenden worden uitgekeerd, zijn niet aan de voormelde aanslag onderworpen.] Ingevoegd door art. art. 46, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51)
166
Titel IV. Rechtspersonenbelasting Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen rechtspersonen Art. 220. Aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen: 1° de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten, de openbare centra voor maatschappelijk welzijn en de openbare kerkelijke instellingen en de polders en wateringen; 2° de rechtspersonen die ingevolge artikel 180, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen; 3° de rechtspersonen die in België hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden, of ingevolge artikel 181 en 182, niet aan de vennootschapsbelasting zijn onderworpen. Art. 220, 1°, is Gewijzigd door art. 2, W. 21.02.2010 (BS 05.03.2010), van toepassing vanaf het aanslagjaar 2011 Gewijzigd door art. 39 W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) en in werking vanaf 10.01.2010 Art. 220, 1° is van toepassing met ingang van 26.07.1994 (art. 30, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 220 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 136, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Art. 221. De aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen zijn uitsluitend belastbaar ter zake van: 1° het kadastraal inkomen van hun in België gelegen onroerende goederen, wanneer dit kadastraal inkomen niet van onroerende voorheffing is vrijgesteld ingevolge artikel 253 of ingevolge bijzondere wettelijke bepalingen; 2° inkomsten en opbrengsten van roerende goederen en kapitalen, met inbegrip van de in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde eerste inkomstenschijven, evenals in artikel 90, 5° tot 7° en 11°, vermelde diverse inkomsten. Art. 221, 2° is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 46, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 221,2° is van toepassing op de vanaf 01.01.1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 64, W. 26.03.1999) BS 01.04.1999 Art. 221, 2° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 33, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 221 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 137, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 222. De in artikel 220, 3° vermelde rechtspersonen zijn eveneens belastbaar ter zake van: 1° de inkomsten van hun in het buitenland gelegen onroerende goederen, behalve indien het onroerende goederen betreft waarvan het kadastraal inkomen zou vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing indien die
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 167 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
goederen in België gelegen waren; het belastbare bedrag van die inkomsten wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 2° het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft: - goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid; - goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt; - andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1; het belastbare bedrag van die inkomsten wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 3° de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten betreffende in België of in het buitenland gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in 2°; het belastbare bedrag van die sommen wordt eveneens vastgesteld overeenkomstig de artikelen 7 tot 11 en 13; 4° de meerwaarden op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel als vermeld in artikel 90, 8°, worden verwezenlijkt; het belastbare bedrag van die meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig de artikelen 101 en 103, § 2; 5° de meerwaarden op belangrijke deelnemingen die naar aanleiding van een overdracht onder bezwarende titel vermeld in artikel 90, 9°, tweede streepje worden verwezenlijkt; het belastbare bedrag van die meerwaarden wordt vastgesteld overeenkomstig artikel 102. 6° de meerwaarde op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen die naar aanleiding van een in artikel 90, 10°, vermelde overdracht onder bezwarende titel worden verwezenlijkt; het belastbaar bedrag van die meerwaarden wordt overeenkomstig de artikelen 101, §§ 2 en 3, en 103, § 3, vastgesteld. Art. 222, 5° van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 24, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 222, 6° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 23, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 222 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 137, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 223. De rechtspersonen vermeld in artikel 220, 2° en 3°, zijn eveneens belastbaar ter zake van: 1° kosten als bedoeld in de artikelen 57 en 195, § 1, eerste lid en voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave; 15 juli 2014
2° de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen, ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen; 3° de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard; 4° een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een […] ter beschikking gesteld voertuig; [5° in de omstandigheden bedoeld in het vierde lid, het bedrag van de kosten ten belope van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, en van de kosten bedoeld in artikel 57.] De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld. [De aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, is niet van toepassing als de belastingplichtige aantoont dat het bedrag van de voordelen van alle aard bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, of van de kosten bedoeld in artikel 57 opgenomen is in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 57 ingediende aangifte. Wanneer het bedrag van de voordelen van alle aard bedoeld in artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, of van de kosten bedoeld in artikel 57 niet is opgenomen in een door de verkrijger overeenkomstig artikel 305 ingediende aangifte, is de aanslag bedoeld in het eerste lid, 1°, niet toepasbaar indien dat bedrag begrepen is in een aanslag gevestigd ten name van de verkrijger binnen een termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid.] Gewijzigd door art. 18 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) Gewijzigd door art. 50, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1.01.2012 (art. 59) Gewijzigd door art. 47 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Art. 223, lid 1, 3° is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 13, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007-Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 13, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007)) Art. 223, lid 1, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 21, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006
Art. 224. De in artikel 180, 1° bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen zijn eveneens belastbaar op het totale bedrag van de sommen toegekend als dividenden aan enige vennootschap of andere rechtspersoon, met uitzondering van die toegekend aan de Staat, de Gemeenschap-
mijnwetboek.be
167
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 168 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
pen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn alsmede aan andere hierboven beschreven intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen. Het eerste lid is niet van toepassing op de door de betrokken intercommunales, samenwerkingsverbanden of projectverenigingen toegekende dividenden met betrekking tot activiteiten […] die verband houden met de openbare verdeling van elektriciteit. Art. 224 lid 1 en 2 gewijzigd door art. 40, 1° en 2° W. 22.12.2009, BS 31.12.2009, inwerkingtreding: met ingang van 17.02.1997 (art. 43, lid 1) Art. 224, 1e lid is van toepassing met ingang van 26.07.1994 (art. 31, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 224 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 137, WIB art. 39, W. 28.12.1990 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk III. Berekening van de belasting Art. 225. De belasting met betrekking tot in artikel 221 vermelde inkomsten is gelijk aan de onroerende en roerende voorheffing. De belasting wordt berekend: 1° tegen het tarief van 20% op inkomsten vermeld in artikel 222, 1° tot 3°; 2° tegen het tarief van 33 pct. of van 16,5 pct. op in artikel 222, 4°, vermelde meerwaarden, volgens het onderscheid in artikel 171, 1°, b, en 4°, d; 3° tegen het tarief van 16,5 pct. op in artikel 222, 5° en 6°, vermelde meerwaarden; 4° tegen het tarief van 300% op in artikel 223, eerste lid, 1°, vermelde niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en op in artikel 223, eerste lid, 3°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard; 5° tegen het tarief bedoeld in artikel 215, eerste lid, op de in artikel 223, eerste lid, 2°, bedoelde bijdragen, premies, pensioenen, renten en toelagen, op de in artikel 223, eerste lid, 3°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard [en op de in artikel 223, eerste lid, 4° en 5°, bedoelde bedragen]. 6° [tegen het tarief van 25 pct.] op in artikel 224 vermelde dividenden. Gewijzigd door art. 54, W. 30.07.2013 BS 01.08.2013 en van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 55) Gewijzigd door art. 19 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 23) Het 5° vervangen door art. 48 W. 28.12.2011 (BS 30..2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52)
Art. 226. De belasting op de dividenden vermeld in artikel 224, wordt vermeerderd zoals bepaald in artikel 218, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen als vermeld in dat artikel zijn gedaan. Art. 226 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 138bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
168
Titel V. Belasting van niet-inwoners Hoofdstuk I. Aan de belasting onderworpen personen Art. 227. Aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen: 1° niet-rijksinwoners, met inbegrip van de in artikel 4 vermelde personen; 2° buitenlandse vennootschappen, zomede verenigingen, instellingen of lichamen zonder rechtspersoonlijkheid die zijn opgericht in een rechtsvorm die vergelijkbaar is met de rechtsvorm van een vennootschap naar Belgisch recht en die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben; 3° vreemde Staten, staatkundige onderdelen en plaatselijke gemeenschappen daarvan, alsmede alle rechtspersonen die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben en geen onderneming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden of zich zonder winstoogmerk uitsluitend met in artikel 182, vermelde verrichtingen bezighouden. Art. 227, 2° is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 35, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 227 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 139, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk II. Grondslag van de belasting Afdeling I. Belastbare inkomsten Art. 228. § 1. De belasting wordt […] geheven van in België behaalde of verkregen inkomsten die aan de belasting zijn onderworpen. § 2. [In de in § 1 bedoelde inkomsten zijn begrepen:] 1° de inkomsten van in België gelegen onroerende goederen; 2° wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners; 3° winst opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen als vermeld in artikel 229, met inbegrip van de vastgestelde of verwezenlijkte meerwaarden op zulke inrichtingen of op hun activabestanddelen alsmede winst die zelfs zonder bemiddeling van zulke inrichtingen voortkomt: a) uit de vervreemding of de verhuring van in België gelegen onroerende goederen of uit de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten; b) uit in België gedane verrichtingen van buitenlandse verzekeraars die er gewoonlijk andere contracten dan herverzekeringscontracten inzamelen; c) [...]
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 169 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
d) uit werkzaamheden uitgeoefend door een in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner[in een Belgische inrichting waarover een andere in artikel 227, 2°, vermelde niet-inwoner beschikt], of uit de uitoefening door die niet-inwoner van een opdracht of van functies in de zin van artikel 32, eerste lid, 1°, in een binnenlandse vennootschap; e) uit de hoedanigheid van vennoot in vennootschappen, samenwerkingsverbanden of verenigingen die krachtens artikel 29, § 2, geacht worden verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid te zijn; 3°bis de volgende winst opgebracht door bemiddeling van een Belgische inrichting als bedoeld in artikel 229: - de afnamen of verminderingen om welke reden ook van het bedrag van de binnen de Belgische inrichting aanwezige vrijgestelde reserves, evenals het bedrag van de vrijgestelde reserves voor zover deze naar aanleiding van de zetelverplaatsing van een buitenlandse vennootschap naar België niet worden overgenomen door de ten gevolge van de zetelverplaatsing binnenlands geworden vennootschap; - ten titel van gerealiseerde meerwaarde of minderwaarde, elke meerwaarde of minderwaarde vastgesteld naar aanleiding van de onttrekking door de maatschappelijke zetel uit het vermogen van de inrichting van bestanddelen die niet binnen de inrichting behouden blijven. 4° de baten als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, die voortkomen uit een in België uitgeoefende werkzaamheid; 5° winst en baten die betrekking hebben op een vorige zelfstandige beroepswerkzaamheid die in België werd uitgeoefend door de verkrijger of door de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; 6° [de in artikel 23, § 1, 4°, vermelde bezoldigingen, rechtstreeks of onrechtstreeks ten laste:] a) van een rijksinwoner b) van een binnenlandse vennootschap of van een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) van de Belgische Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) [van een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt;] 7° bezoldigingen als vermeld in artikel 23, § 1, 4°, ten laste van een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner uit hoofde van een in België uitgeoefende werkzaamheid door een verkrijger die er voor die werkzaamheid tijdens enig tijdperk van 12 maanden gedurende meer dan 183 dagen verblijft; 7°bis de in artikel 23, § 1, 5°, bedoelde pensioenen, renten en toelagen die worden betaald of toegekend door: a) een rijksinwoner; b) een binnenlandse vennootschap of een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voor15 juli 2014
naamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) de Belgische Staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) [een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt;] e) een andere dan de voorvermelde schuldenaars, wanneer: – de bijdragen of premies voor het pensioen, de rente of de toelage aanleiding hebben gegeven tot enig fiscaal voordeel in de inkomstenbelasting in hoofde van de schuldenaar van die bijdragen of premies of; – de beroepsactiviteit uit hoofde waarvan het pensioen, de rente of de toelage wordt betaald of toegekend, geheel of gedeeltelijk in België werd uitgeoefend; 8° inkomsten van welke aard ook, uit een in België door een podiumkunstenaar of een sportbeoefenaar persoonlijk en als zodanig verrichte werkzaamheid, zelfs indien de inkomsten niet worden toegekend aan de podiumkunstenaar of aan de sportbeoefenaar zelf, maar aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon; 9° diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 1° tot 12°, in geval het betreft: a) in België behaalde of verkregen winst of baten; b) prijzen, subsidies, renten of pensioenen ten laste van Belgische openbare machten of openbare instellingen; c) onderhoudsuitkeringen ten laste van rijksinwoners; d) inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen of plaatsen; e) loten betreffende in België uitgegeven effecten van leningen; f) opbrengsten uit de verhuring in België van het jacht, vis- of vogelvangstrecht; g) meerwaarden verwezenlijkt op in België gelegen ongebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen; h) meerwaarden verwezenlijkt op aandelen in binnenlandse vennootschappen, behalve in zover de meerwaarden niet belastbaar zijn ingevolge artikel 95; i) meerwaarden verwezenlijkt op in België gelegen gebouwde onroerende goederen of op zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen; j) vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten, wanneer ze zijn behaald of verkregen in België, en waarvan de schuldenaar een leningnemer, een cessionaris of een pandnemer is die is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners; k) persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding die door een Belgische universiteit of hogeschool, het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen het "Fonds de la Recherche Scien-
mijnwetboek.be
169
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 170 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
tifique – FNRS" of een overeenkomstig artikel 275/3, § 1, tweede lid, erkende onderzoeksinstelling op grond van een door die universiteit, hogeschool of onderzoeksinstelling uitgevaardigd valorisatiereglement, worden betaald of toegekend aan onderzoekers. Onder "onderzoeker" wordt verstaan iedere onderzoeker die wordt bedoeld in artikel 275/3, § 1, eerste en tweede lid, en die – alleen of binnen een ploeg – onderzoek verricht in een universiteit, hogeschool of erkende onderzoeksinstelling, alsmede de docenten. Onder "uitvindingen" wordt verstaan potentieel octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen, topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken, die voor commerciële doeleinden kunnen worden aangewend. [§ 3. De belasting wordt eveneens geheven van de inkomsten die niet door § 1 en § 2 worden beoogd maar die overeenkomstig de voorgaande titels van dit wetboek als belastbare inkomsten beschouwd worden en ten laste vallen: a) van een rijksinwoner; b) van een binnenlandse vennootschap of van een vereniging, instelling of lichaam met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België; c) van de Belgische Staat, Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten en gemeenten; d) van een Belgische inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner beschikt, voor zover die inkomsten ingevolge een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting belastbaar zijn in België, of, wanneer dergelijke overeenkomst niet van toepassing is, voor zover de belastingplichtige niet bewijst dat de inkomsten daadwerkelijk belast werden in de Staat waarvan hij inwoner is.] Gewijzigd door art. 60, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art. 60, 1° tot 3° en 5° tot 7° zijn van toepassing vanaf 01.01.2013. art. 60, 4° treedt in werking vanaf 30.12.2012 (art. 73) Art. 228, § 2, 3°b is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 25, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 228 § 2, 6° Gewijzigd door art 31, 1° W. 22.12.2009, BS 31.12.2009 van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) Art. 228, § 2, 7° van toepassing op de inkomsten die vanaf 1.01.2009 worden behaald of verkregen (art. 161 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 228 § 2, 7° bis Ingevoegd door art 31, 2° W. 22.12.2009, BS 31.12.2009, van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2009 worden betaald of toegekend (art. 35, lid 7) Art. 228, § 2, 9° is van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 136, 1° en 2°, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 Art. 228, § 1 en § 2, 2° en 9°, j) is van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 28.04.2006 (art. 3, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 228, § 2, 9° en § 2, 9°, j) is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 49, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 170
Art. 228, § 2, 3°, d is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten. art. 228, § 2, 9°, inleidende zin en i is van toepassing met ingang van 01.01.1997 (art. 36, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 228, § 2, 3°, e is van toepassing op de verenigingen van medeëigenaars die vanaf 01.08.1995 rechtspersoonlijkheid bezitten (art. 5, W. 30.01.1996 art. 34, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 228, § 2, 3°, inleidende zin, a, en 8° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993. art. 228, § 2, 3°, c, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 23, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 228 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 140, WIB art. 32, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 229. § 1.[Onder de uitdrukking "Belgische inrichting "wordt verstaan elke vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de beroepswerkzaamheden van een buitenlandse onderneming geheel of gedeeltelijk in België worden uitgeoefend.] [Een vaste bedrijfsinrichting] vormt in het bijzonder: 1° een plaats waar leiding wordt gegeven; 2° een filiaal; 3° een kantoor; 4° een fabriek; 5° een werkplaats; 6° een agentuur; 7° een mijn, een steengroeve of enige andere plaats waar natuurlijke rijkdommen worden gewonnen; 8° een bouw- of constructiewerk waarvan de duur een ononderbroken periode van 30 dagen overschrijdt; 9° een opslagplaats; 10° een goederenvoorraad. § 2. Een Belgische inrichting is eveneens de vertegenwoordiger, niet zijnde een onafhankelijke tussenhandelaar optredend in het normale kader van zijn activiteit, die in België werkzaam is voor een niet-inwoner als bedoeld in artikel 227, zelfs wanneer de vertegenwoordiger geen machtiging bezit om namens die niet-inwoner overeenkomsten te sluiten. [§ 2/1. Wanneer een buitenlandse onderneming in België voor eenzelfde of voor met elkaar verband houdende projecten diensten levert door middel van één of meer natuurlijke personen die in België aanwezig zijn en er die diensten leveren gedurende een tijdvak of tijdvakken waarvan de duur in het totaal 30 dagen te boven gaat of gaan tijdens enig tijdperk van twaalf maanden, vormen de werkzaamheden die in België in het kader van die levering van diensten worden uitgeoefend een Belgische inrichting.] [§ 2/2. Wanneer een buitenlandse onderneming verbonden of geassocieerdis met één of meerdere andere ondernemingen in de zin vanrespectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen,wordt de gecumuleerde duur van de gelijkaardige werkzaamhedendie door deze ondernemingen in België worden uitgeoefend, inaanmerking genomen om vast te stellen of de duur van de door debedoelde buitenlandse onderneming in België uitgeoefende werkzaamhedenmeer bedraagt dan de minimale duur die in § 1, tweede lid, 8°,en in § 2/1 is vastgelegd om een Belgische inrichting te vormen, of dande minimale duur die
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 171 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
door een overeenkomst tot voorkoming vandubbele belasting is vastgelegd om een vaste inrichting te vormen. Deze bepaling is niet van toepassing wanneer de buitenlandse onderneming bewijst dat het uitoefenen van gelijkaardige werkzaamheden door haarzelf of door één of meer ondernemingen waarmee ze verbonden of geassocieerd is, gerechtvaardigd is op grond van andere motieven dan te vermijden dat die werkzaamheden, naargelang het geval, een Belgische inrichting of een vaste inrichting vormen met behulp waarvan die werkzaamheden worden uitgeoefend.] § 3. Iedere vennoot of ieder lid van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft of die in de zin van [artikel 228, § 2, 3°, 3°bis of 4°,] in België inkomsten behaalt of verkrijgt, wordt geacht, volgens het geval, […] over een Belgische inrichting te beschikken of, […] persoonlijk in België werkzaamheden uit te oefenen. § 4. Wat de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen betreft bestaat het eigen vermogen van een Belgische inrichting uit: - de vrijgestelde reserves; - de belaste reserves; - de door de buitenlandse vennootschap aan de inrichting ter beschikking gestelde kapitaalsdotatie. Het eigen vermogen van een Belgische inrichting wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de maatschappelijke zetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd. Wanneer een bedrijfsafdeling, een tak van werkzaamheid of een algemeenheid van goederen wordt ingebracht in een intra-Europese vennootschap onder de voorwaarden voor de toepassing van de in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, bedoelde vrijstelling, of, in geval van een inbreng verricht door een intra-Europese vennootschap, onder de voorwaarden van artikel 231, § 2, of van een gelijkaardige vrijstelling van toepassing in de lidstaat waar de intra-Europese vennootschap is gevestigd, is het door deze inbreng ontstane bedrag aan kapitaalsdotatie gelijk aan de fiscale nettowaarde die de in België aangehouden bestanddelen van deze inbreng hadden bij de inbrenger. In geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting wordt ten name van de verkrijgende Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap: - de kapitaalsdotatie geacht overeen te stemmen met het positieve verschil tussen de werkelijke waarde van de activa en van de passiva binnen deze inrichting in België aangewend, weerhouden voor de vaststelling van de belasting verschuldigd ten gevolge van de verrichting en dit in de mate deze inbrengen worden vergoed door hiertoe nieuw uitgegeven aandelen; - de aanschaffingswaarde van de ingebrachte bestanddelen geacht overeen te stemmen met de werke15 juli 2014
lijke waarde die zij hadden bij de overgenomen of gesplitste vennootschap op de datum waarop de verrichting heeft plaatsgevonden. In afwijking van het vierde lid, worden in geval van fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting, bedoeld in artikel 211 waarbij een intra-Europese vennootschap als overnemende of verkrijgende vennootschap is betrokken, de vóór de verrichting binnen de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap aanwezige vrijgestelde en belaste reserves, binnen de [Belgische inrichting] na de verrichting, en in de mate de verrichting leidt tot de vorming of de toename van de totale fiscale nettowaarde van de [Belgische inrichting], in aanmerking genomen als respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves van de [Belgische inrichting], en worden tevens de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, kapitaalsubsidies, minderwaarden of meerwaarden die bij de overnemende of verkrijgende vennootschappen met betrekking tot de binnen een [Belgische inrichting] verkregen bestanddelen in aanmerking worden genomen, bepaald alsof de fusie, splitsing of de ermee gelijkgestelde verrichting niet had plaatsgevonden. In het in het vijfde lid bedoelde geval wordt het bedrag van de gereserveerde winst van de overgenomen vennootschap dat ten name van de Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap in aanmerking wordt genomen, verminderd: - in de mate de inbrengen anders worden vergoed dan met nieuwe aandelen van de overnemende of verkrijgende vennootschap die naar aanleiding van de verrichting worden uitgegeven. Deze vermindering wordt eerst aangerekend op de belaste reserves, en vervolgens op de vrijgestelde reserves die binnen de Belgische inrichting worden overgenomen; - indien de inbrengen niet worden vergoed omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in het bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap. In dit geval wordt de vermindering proportioneel aangerekend op de reserves van de Belgische inrichting die worden overgenomen, waarbij de aanrekening in de eerste plaats geschiedt op de belaste reserves, en op het bedrag aan kapitaalsdotatie dat wordt vastgesteld als het saldo tussen de nettowaarde van de ontvangen bestanddelen en het bedrag van de overgenomen reserves. Geen vermindering wordt aangerekend op de meerwaarden en kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 211, § 1, eerste lid, 1°, noch op de vrijgestelde reserves bedoeld in § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde artikel, noch op de waardeverminderingen en vrijgestelde provisies die als dusdanig voorkomen in de boekhouding van de overnemende of verkrijgende vennootschappen of van de Belgische inrichting bedoeld in § 1, vijfde lid, van hetzelfde artikel. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid is eveneens van toepassing ingeval een intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting bestanddelen verwerft vanwege een andere intra-Europese vennootschap naar aanleiding van een verrichting voor zover
mijnwetboek.be
171
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 172 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de in artikel 231, § 2, eerste lid, bedoelde vrijstelling wordt toegepast in hoofde van de overdragende vennootschap. Hierbij leidt het bedrag dat aan vrijgestelde en belaste reserves, en aan kapitaalsdotatie aanwezig was binnen een overgedragen Belgische inrichting, tot respectievelijk vrijgestelde en belaste reserves, en kapitaalsdotatie binnen de Belgische inrichting van de overnemende vennootschap, die onderworpen worden aan het bepaalde in het zesde lid. In dezelfde gevallen bedoeld in het vijfde en zevende lid blijven de bepalingen van dit Wetboek op de wijze en onder de voorwaarden als daarin zijn gesteld, van toepassing op de waardeverminderingen, voorzieningen, onder- en overwaarderingen, kapitaalsubsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves die bij de Belgische inrichtingen van de overgenomen of gesplitste vennootschappen bestonden, in zover die bestanddelen worden teruggevonden in de activa van de Belgische inrichtingen van de overnemende of verkrijgende vennootschappen; de fusie, splitsing of ermee gelijkgestelde verrichting mag niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke termijn voor herbelegging van de aan die voorwaarden onderworpen meerwaarden wordt verlengd. In geval van de toepassing van de artikelen 211 en 231, §§ 2 en 3, worden de meerwaarden die naar aanleiding van die verrichting worden verwezenlijkt of vastgesteld, beschouwd als niet gerealiseerde meerwaarden. In de mate deze meerwaarden worden uitgedrukt, worden zij gelijkgesteld met de in artikel 44, § 1, 1°, bedoelde uitgedrukte, niet verwezenlijkte meerwaarden. Het bepaalde in het vijfde lid is eveneens van toepassing voor wat betreft de bestanddelen en het eigen vermogen die in geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door [een binnenlandse vennootschap] naar een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis blijvend aangewend worden binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap na de overbrenging beschikt. Gewijzigd door art. 61, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 73) Gewijzigd door art. 48 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 229, § 4 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 26, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 en art. 229,§ 4, lid 5 is van toepassing met ingang van 12.01.2009 (art. 51, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 229, § 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 24, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 229 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 141, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Vrijgestelde inkomsten Art. 230. Vrijgesteld zijn: 1° inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar 172
onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en door de verkrijger niet in België verkregen zijn; 2° de volgende inkomsten onder de voorwaarden als bedoeld in het tweede lid: a) inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt; b) de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten, waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de belasting der niet-inwoners, die de genoemde inkomsten niet heeft toegerekend op de resultaten van[de Belgische inrichting waarover hij beschikt]; c) de inkomsten verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot buitenlandse financiële instrumenten waarvan de schuldenaar is onderworpen aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting der niet-inwoners, op voorwaarde dat in dat laatste geval de inkomsten zijn toegerekend op de resultaten van[de Belgische inrichting waarover hij beschikt]; 2°bis [...] 3° bezoldigingen vermeld in artikel 23, § 1, 4°, in zover zij een door de verkrijger in het buitenland uitgeoefende werkzaamheid bezoldigen en zij worden betaald of toegekend: a) hetzij door een schuldenaar die aan de personenbelasting of de vennootschapsbelasting is onderworpen en zij op de resultaten van een in het buitenland gelegen inrichting worden toegerekend; b) hetzij, wanneer de verkrijger rechtstreeks is aangeworven in de Staat waar de beoogde activiteiten worden uitgeoefend, hij geen inwoner is van een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en dat niet was op het ogenblik van zijn aanwerving en hij op datzelfde ogenblik evenmin een rijksinwoner was, door een van de volgende werkgevers: - het Rode Kruis van België, in het kader van de hulpverlening in het buitenland; - de Belgische Technische Coöperatie, in het kader van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden; - een werkgever bedoeld in [artikel 145/33, § 1, eerste lid, 1°, a of b], in het kader van onderzoeksprojecten in het buitenland; - een werkgever bedoeld in [artikel 145/33, § 1, eerste lid, 2°], in het kader van de hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 173 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- een werkgever bedoeld in [artikel 145/33, § 1, eerste lid, 3°], in het kader van de hulpverlening aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen in het buitenland. De in b) bedoelde vrijstelling is niet van toepassing wanneer de betreffende bezoldigingen in de Staat waarin de activiteiten worden uitgevoerd, van belasting zijn vrijgesteld krachtens een overeenkomst inzake ontwikkelingssamenwerking. 4° bezoldigingen die in artikel 4, 1°, bedoelde personen verkrijgen in hun hoedanigheid; 5° diverse inkomsten als vermeld in artikel 228, § 2, 9°, a tot i, verkregen door vreemde Staten of door staatkundige onderdelen daarvan, zomede door inrichtingen, instellingen of andere rechtspersonen zonder winstoogmerk naar buitenlands publiek recht. De voorwaarden waaronder de inkomsten bedoeld in het eerste lid, 2°, worden vrijgesteld, zijn de volgende: a) de verkrijger van de inkomsten moet aan de in b) of c) bedoelde tussenpersoon of aan de schuldenaar van de inkomsten een attest overleggen waarmee hij bevestigt: - dat hij een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner is, - dat hij de kapitalen of financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen, niet heeft aangewend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in België; - dat hij volle eigenaar of vruchtgebruiker is van de kapitalen of financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen; - en dat hij, voor de gevallen bedoeld in c, tweede streepje, behoort tot dezelfde groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen als de schuldenaar van de inkomsten en de tussenkomende financiële onderneming; b) de in het eerste lid, 2°, a), bedoelde inkomsten, moeten aan de verkrijger ervan worden betaald door bemiddeling van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekeningsof vereffeningsinstelling of door de schuldenaar van de inkomsten; c) de in het eerste lid, 2°, b), bedoelde inkomsten moeten aan de verkrijger ervan worden betaald: - hetzij door bemiddeling van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling; - hetzij, wat de interest begrepen in die inkomsten betreft, door bemiddeling van een in België gevestigde financiële onderneming zoals bepaald in het derde lid, wanneer de verkrijger, de schuldenaar en de in België gevestigde financiële onderneming behoren tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen. Voor de toepassing van het tweede lid, c), tweede streepje, verstaat men onder financiële onderneming, een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap: - die behoort tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk 15 juli 2014
de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen; - die haar activiteiten uitsluitend uitoefent in het voordeel van de vennootschappen van de groep; - die zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard; - die zich uitsluitend financiert bij binnenlandse vennootschappen of rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 220 en 227 van dit Wetboek, met als enig doel eigen verrichtingen of verrichtingen van verbonden of geassocieerde vennootschappen te financieren; - en die geen aandelen bezit waarvan de aanschaffingswaarde meer bedraagt dan 10 pct. van de fiscale netto waarde van de financiële onderneming. Gewijzigd door art. 62, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en in werking vanaf het aanslagjaar 2013 voor wat het artikel 62, 2° betreft en vanaf 01.01.2013 voor het overige (art. 73) Art. 230, eerste lid, 3°, tweede lid, a en c, en derde lid is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 2, W. 07.12.2006) BS, 22.12.2006 en (art. 359, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 230, eerste lid, 3°, tweede lid, a en c, en derde lid is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 2, W. 07.12.2006) BS, 22.12.2006 en (art. 359, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 230, eerste lid, 2° en 2°bis, en tweede lid, zijn van toepassing: - wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 - wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 (art. 4, 2° – 4°, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 230, 1° – 2°bis en 5° is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 50, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 en (art. 4, 1°, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 230, 2° en 2°bis is van toepassing: - wat de inkomsten van buitenlandse financiële instrumenten betreft, op de inkomsten die worden betaald of toegekend vanaf 01.02.2005 - wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 Art. 230, 2° is van toepassing met ingang van 13.06.1994 (art. 17, W. 06.08.1993) BS 18.08.1993; (art. 23, KB 26.05.1994) BS 03.06.1994 en (art. 4, KB 06.09.1998) BS 27.10.1998 Art. 230, 5° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 25, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 230 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 142, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 231. § 1. Op voorwaarde van wederkerigheid zijn vrijgesteld: 1° inkomsten van onroerende goederen die een vreemde Staat heeft bestemd voor de huisvesting van zijn diplomatieke of consulaire zendingen of van cultu-
mijnwetboek.be
173
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 174 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
rele instellingen die zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden; 2° bezoldigingen die ten laste van in België geaccrediteerde buitenlandse diplomatieke en consulaire zendingen of van de hoofden van die zendingen worden verkregen door hun personeelsleden die de Belgische nationaliteit niet bezitten, en bezoldigingen die ten laste van een vreemde staat of van een staatkundig onderdeel of plaatselijke gemeenschap daarvan of van een buitenlands publiekrechtelijk lichaam worden verkregen door personen als bedoeld in artikel 4, 3°; 3° winst die een niet in artikel 228, § 2, 3°, b, vermelde buitenlandse onderneming in België verkrijgt uit verrichtingen door bemiddeling van een vertegenwoordiger die er enkel de bestellingen van de cliënteel inzamelt en ze aan de onderneming doet toekomen zonder deze te verbinden, of uit de exploitatie van schepen of vliegtuigen waarvan zij eigenares of bevrachtster is en die België aandoen. § 2. Wanneer een Belgische inrichting of in België gelegen bestanddelen behoren tot de goederen die door een binnenlandse vennootschap of door een intra-Europese vennootschap vanwege een intra-Europese vennootschap worden verworven, naar aanleiding van een fusie, een splitsing of een ermee gelijkgestelde verrichting, of een inbreng van één of meer bedrijfstakken of takken van werkzaamheid of van de algemeenheid van goederen die plaatsvindt met toepassing in de Staat van vestiging van de overgenomen, gesplitste of inbrengende intra-Europese vennootschap van de belastingvrijstelling bepaald [door de Richtlijn 2009/133/ EG van de Raad van 19 oktober 2009] als bedoeld in artikel 2, § 1, 5°, b)bis, dan: 1° komen de meerwaarden bedoeld in de artikelen 44, § 1, 1°, en 47, die op het ogenblik van de verrichting zijn vrijgesteld, de kapitaalsubsidies bedoeld in artikel 362, die op het ogenblik van de verrichting nog niet als winst worden aangemerkt, alsmede de meerwaarden die naar aanleiding van de verrichting zijn verwezenlijkt of vastgesteld, niet in aanmerking voor belastingheffing; 2° blijft belastingheffing voor het overige achterwege voor zover de inbrengen worden vergoed met nieuwe aandelen, of voor zover, in geval van fusie, splitsing of gelijkgestelde verrichting, de overnemende of verkrijgende vennootschap binnen een Belgische inrichting de vóór de verrichting binnen de Belgische inrichting van de overgenomen of gesplitste vennootschap aanwezige vrijgestelde reserves worden overgenomen door de overnemende of verkrijgende binnenlandse vennootschap of binnen een Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap. Het eerste lid is slechts van toepassing voor wat betreft de ten gevolge van de verrichting overgenomen of verkregen bestanddelen die aangewend worden binnen een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting en die bijdragen tot de totstandkoming van de resultaten van deze inrichting die in toepassing van artikel 233 in aanmerking worden genomen voor de be174
lastinggrondslag, of voor wat betreft de in België gelegen bestanddelen die in België behouden blijven en onder de toepassing van artikel 233 vallen. Het eerste lid is daarenboven slechts van toepassing op voorwaarde dat: 1° de verrichting wordt verwezenlijkt overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van het Wetboek van vennootschappen en conform de van toepassing zijnde vennootschapsrechtelijke bepalingen van gelijke aard van een andere lidstaat van de Europese Unie die van toepassing zijn op de overnemende of verkrijgende intra-Europese vennootschap; 2° de verrichting beantwoordt aan het bepaalde in artikel 183bis. Het eerste lid is niet van toepassing wanneer en door de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten erkende vennootschap met vast kapitaal voor belegging in onroerende goederen of in niet genoteerde aandelen [1 of een gereglementeerde vastgoedvennootschap]1 heeft deelgenomen aan voormelde verrichting. In het eerste lid bedoelde geval, worden bij de verkrijgende of overnemende binnenlandse vennootschap of Belgische inrichting van de verkrijgende of overnemende intra-Europese vennootschap de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof die verrichting niet had plaatsgevonden. Volgens de wijze en onder de voorwaarden die daarin zijn gesteld, blijven de bepalingen van dit Wetboek van toepassing op de bij de ingebrachte [Belgische inrichting] bestaande waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies, vorderingen, meerwaarden en reserves, alsof die inbreng niet had plaatsgevonden. In de gevallen bedoeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de verrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd. § 3. Vrijgesteld zijn de meerwaarden die worden verwezenlijkt of vastgesteld ter gelegenheid van de inbreng van een Belgische inrichting in een binnenlandse vennootschap, tegen verkrijging van aandelen die het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap vertegenwoordigen. [...] Het bedrag van de voorheen bij de Belgische inrichting gereserveerde winst, wordt ten name van de binnenlandse vennootschap bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden. Ten name van de binnenlandse vennootschappen worden de afschrijvingen, investeringsaftrekken, belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling, aftrekken voor risicokapitaal, minderwaarden of meerwaarden bepaald alsof de inbrengverrichting niet had plaatsgevonden. Het bepaalde in de artikelen 44, 44bis, 44ter, 45, 47, 48 en 361 tot 363 blijft van toepassing op de bij de Belgische inrichting bestaande meerwaarden, waardeverminderingen, voorzieningen, onderwaarderingen, overwaarderingen, subsidies en vorderingen in zover
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 175 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
die bestanddelen als dusdanig worden teruggevonden in de boekhouding van de binnenlandse vennootschap. In de gevallen bedoeld in de artikelen 44bis, 44ter en 47, kan de inbrengverrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke herbeleggingstermijn wordt verlengd. (1) Gewijzigd door art. 94, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 9 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Gewijzigd door art. 63, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 73) Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 9.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 231, § 2, lid 1, 2°, lid 2 en lid 5 is van toepassing vanaf 12.01.2009 wat de voltooide verrichtingen betreft (art. 52, 1°-3°, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 231, § 2, lid 1 tot en met 3 en lid 7 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 27, a) en c), W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 231, § 2, vijfde lid, § 3, vierde lid en vijfde lid is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 112, 1° tot 3°, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007 Art. 231, § 2, tweede lid is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 231 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 6, W. 14.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 2, KB 03.04.2003) BS 30.04.2003 Art. 231, § 2, 2e lid is van toepassing met ingang van 02.06.1997 (art. 6, W. 16.04.1997) BS 23.05.1997 Art. 231, § 3, lid 4 Vervangen door art. 52, 4° wet 22.12.2009, BS 31.12.2009 van toepassing vanaf AJ 2007 wat de belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling en de aftrekken voor risicokapitaal betreft (art. 53, lid 3) Art. 231, § 3 is van toepassing voor de inbrengverrichtingen die plaatsvinden vanaf 30.03.1996 (art. 3, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 Art. 231, § 3, 2e lid, is ingevoegd en ingetrokken (art. 3, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 en (art. 35, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 231, § 2, 2e lid is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 104, W. 21.12.1994) BS 23.12.1994 Art. 231, § 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 26, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 231 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 142, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk III. Samenvoeging van sommige inkomsten Afdeling I. Maatstaf van belastingheffing Art. 232. Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, wordt de belasting gevestigd: 1° op het totale bedrag van hun inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, wanneer die belastingplichtigen inkomsten verkrijgen uit verhuurde onroerende goederen of uit de vestiging of de overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten; 15 juli 2014
2° op het totale bedrag van hun inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, van [hun in artikel 228, § 1, bedoelde beroepsinkomsten] en van de in artikel 228, § 2, 9°, h, vermelde meerwaarden, wanneer zij: a) [beschikken of geacht worden te beschikken over één of meer Belgische inrichtingen;] b) in België inkomsten behalen of verkrijgen als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, a en e, 4°, 5°, 6°, 7° en 9°, h. c) in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de in artikel 228, § 2, 8°, bedoelde inkomsten. In de gevallen als vermeld in het eerste lid, 1°, wordt de belasting evenwel niet gevestigd wanneer het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen lager is dan 2.500 EUR. In geval van een gemeenschappelijke aanslag is het tweede lid slechts van toepassing op voorwaarde dat: - geen van beide echtgenoten inkomsten heeft behaald of verworven als bedoeld in het eerste lid, 2°, of de in artikel 248, § 2, vermelde keuze heeft gemaakt, en - het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen van elke echtgenoot lager is dan 2.500 Euro. Gewijzigd door art. 64, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 73) Art. 232, lid 1, inleidende zin van 2° en lid 1, 2° b) van toepassing op de inkomsten die vanaf 1.01.2008 worden behaald of verkregen (art. 163, 1° en 2° W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 en (art. 32, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 232, lid 3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 162, 4° W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 232, lid 1, 2° c) van toepassing op de inkomsten die vanaf 1.01.2008 worden betaald of toegekend (art. 163 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 232, 1e lid, 2°, c) is van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.2008 (art. 3, W. 04.05.2007) BS 15.05.2007 Art. 232, 1e lid, 2°, inleidende zin en b) is van toepassing op de vergoedingen en bezoldigingen die vanaf 01.01.2007 worden betaald of toegekend (art. 137, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 – erratum BS 08.10.2007 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 232, 1e lid, 2°, inleidende zin en b), en 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 27, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 232 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 143, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 233. Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, wordt de belasting gevestigd op het totale bedrag van de winst, opgebracht door bemiddeling van Belgische inrichtingen, en de in artikel 228, § 2, 3°, a en e, vermelde winst die zonder bemiddeling van zulke inrichtingen is opgebracht. Daarenboven wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op de niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard, op de verdoken meerwinsten en op de finan-
mijnwetboek.be
175
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 176 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
ciele voordelen of voordelen van alle aard als vermeld in artikel 219. [Bovendien wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd volgens de regels bepaald in artikel 219ter. Wat de Belgische inrichtingen betreft, wordt voor de toepassing van deze regeling onder "uitgekeerde dividenden' verstaan, het gedeelte van de bruto door de vennootschap uitgekeerde dividenden, dat verhoudingsgewijs overeenstemt met het positieve aandeel van het boekhoudkundig resultaat van de Belgische inrichting in het globaal boekhoudkundig resultaat van de vennootschap.] Gewijzigd door art. 47, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Art. 233, 2e lid is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 15, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007-Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 15, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007)) Art. 233, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 23, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 233, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 25, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 233, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 28, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 233 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 144, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 234. Voor belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, wordt de belasting gevestigd: 1° op het deel van het nettobedrag van de huurprijs en de huurvoordelen van in België gelegen onroerende goederen dat meer bedraagt dan het kadastraal inkomen van die goederen, behoudens indien het betreft: - goederen verhuurd aan een natuurlijke persoon die die goederen noch geheel noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid; - goederen verhuurd overeenkomstig de pachtwetgeving en die door de huurder voor land- of tuinbouw worden gebruikt; - andere goederen mits de huurder geen winstoogmerken nastreeft en die goederen worden gebruikt voor een van de bestemmingen vermeld in artikel 12, § 1; 2° op de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten met betrekking tot een in België gelegen onroerend goed, behoudens de uitzonderingen vermeld in het 1°; 3° op de bijdragen en premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, en 195, § 2, in zover zij niet voldoen ofwel aan de grens bedoeld in artikel 53, 22°, ofwel aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en, wat de in artikel 195, § 2, bedoelde premies betreft, aan de voorwaarden van regelmatigheid bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, op de pensioenen, renten en andere als zodanig geldende toelagen bedoeld in artikel 52, 5°, in zover zij niet voldoen aan de voorwaarden van en de grens bedoeld in artikel 59 en op de in artikel 53, 23°, bedoelde kapitalen; 4° op de kosten als bedoeld in artikel 57 en de voordelen van alle aard als bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, 2°, en 32, tweede lid, 2°, die niet worden 176
verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave; 5° op de in artikel 53, 24°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard. 6° op een bedrag gelijk aan 17 pct. van het in artikel 36, § 2, bedoelde voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een […] ter beschikking gesteld voertuig. De in artikel 32 bedoelde bedrijfsleiders worden voor de toepassing van het eerste lid met werknemers gelijkgesteld Gewijzigd door art. 51, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1.01.2012 (art. 59) Gewijzigd door art. 49 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2012 (art. 52) Art. 234, lid 1, 5° van toepassing met ingang vanaf 8.06.2007 (art. 138 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 234, lid 1, 4° is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 16, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007 - Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 15, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007))
Afdeling II. Vaststelling van het nettobedrag van de samen te voegen inkomsten Art. 235. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 236 tot 240bis, wordt het nettobedrag van de belastbare inkomsten bepaald volgens de regels die van toepassing zijn: 1° op de personenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 7 tot 103; 2° op de vennootschapsbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 2°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 183, 185, § 2, 185ter, 185quater, 190 tot 208; 3° op de rechtspersonenbelasting voor de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 3°, zoals deze regels voorkomen in de artikelen 221 tot 224. Art. 235 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 28, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 235, 2° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 07.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 145 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 235, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 404, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 235, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526, WIB 92.] Art. 235, 2° is van toepassing met ingang van 19.07.2004 (art. 3, W. 21.06.2004) BS 09.07.2004 Art. 235 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 146, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 235bis. […] Opgeheven door art. 73 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 235bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 33, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 177 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 236. De artikelen 205bis tot 205novies zijn van toepassing op de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen voor het risicokapitaal dat bestemd is voor hun Belgische inrichtingen en voor hun in België gelegen onroerende goederen en rechten met betrekking tot dergelijke goederen, volgens de voorwaarden en regels die de Koning bepaalt bij een na overleg in de Ministerraad vastgesteld besluit. Het bedrag aan risicokapitaal van een Belgische inrichting voor de toepassing van de artikelen 205bis tot 205novies, wordt verminderd met het bedrag aan ten name van de hoofdzetel ontleende middelen met betrekking tot dewelke de interesten ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichting worden gelegd. Art. 236 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 29, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 236 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 14, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 236, wordt opgeheven voor de inbrengverrichtingen die plaatsvinden vanaf 30.03.1996 (art. 10, 2°, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 Art. 236 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 147, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 73/4quinquies, 73/4sexies, 73/4septies KB/WIB 92
Art. 236bis. De artikelen 205/1 tot 205/4 zijn van toepassing op de in artikel 227, 2°, bedoelde belastingplichtigen voor de octrooi-inkomsten met betrekking tot octrooien die worden aangewend in hun Belgische inrichtingen. Voor de toepassing van artikel 205/3, worden de octrooi-inkomsten verminderd met de aan derden verschuldigde vergoedingen, evenals met de afschrijvingen op de verworven octrooien die ten laste van het belastbaar resultaat van de Belgische inrichtingen worden gelegd. Art. 236bis is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooiinkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het WIB 92, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 (art. 91, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 237. Voor aftrek als beroepskosten komen alleen in aanmerking de kosten die uitsluitend op de overeenkomstig de artikelen 228 tot 231 in België belastbare beroepsinkomsten drukken. Art. 237 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 147, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 238. Voor de toepassing van artikel 53, 2°, [of artikel 198, § 1, 1°,] wordt de belasting van niet-inwoners naar het geval gelijkgesteld met de personenbelasting of met de vennootschapsbelasting. Gewijzigd door art. 92 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en in werking op 1.07.2012 (art. 93) Art. 238 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1996 (art. 36, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 238 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 147, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 15 juli 2014
Art. 239. De bijzondere afzonderlijke aanslag ingevolge artikel 233, tweede lid, is als beroepskost aftrekbaar. Art. 239 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 147, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 240. Ten name van vennootschappen, verenigingen, instellingen of lichamen vermeld in artikel 227, 2°, omvat de belastbare winst het totale bedrag van de in België verkregen inkomsten met als enige aftrek uit hoofde van in artikel 195 vermelde beroepskosten, de bezoldigingen en de erop betrekking hebbende sociale lasten, die worden toegerekend op de resultaten van[een Belgische inrichting waarover die belastingplichtigen beschikken], wegens de in die inrichting uitgeoefende werkzaamheden. […] Ten name van de in het eerste lid vermelde vennootschappen zijn de bepalingen inzake investeringsaftrek en belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling de bepalingen die van toepassing zijn voor de vennootschapsbelasting. Gewijzigd door art. 65, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 73) Art. 240, lid 2 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 07.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 151 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 240, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 122, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking Art. 240 is van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 52, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 240, lid 2 is van toepassing op de aandelen uitgeleend vanaf 14.04.1999 (art. 56, W. 10.03.1999) BS 14.04.1999 Art. 240, lid 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 26, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 240, lid 2 is van toepassing op de vaste activa die vanaf 27.03.1992 zijn verkregen of tot stand gebracht (art. 29, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 240 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 148, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 240bis. § 1. De beperkingen inzake overdracht van beroepsverliezen bedoeld in artikel 206, § 2, zijn van toepassing wat betreft de in de artikelen 229, § 4, vijfde lid, en 231 bedoelde verrichtingen: 1° de beroepsverliezen geleden door de vóór de verrichting aanwezige Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap, blijven enkel aftrekbaar na de verrichting naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde van deze inrichting vóór de verrichting in het totaal van de fiscale nettowaarde van de inrichting en de fiscale nettowaarde vóór de verrichting van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen en behouden bestanddelen; 2° de beroepsverliezen geleden door de overgenomen of gesplitste binnenlandse vennootschap of geleden door de overgenomen of gesplitste intra-Europese vennootschap binnen een Belgische inrichting waarover deze vennootschap vóór de verrichting beschikte, zijn aftrekbaar na de verrichting binnen de Belgische in-
mijnwetboek.be
177
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 178 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
richting van de overnemende of verkrijgende vennootschap naar verhouding tot het evenredige aandeel van de fiscale nettowaarde vóór de verrichting van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen bestanddelen in het totaal van de fiscale nettowaarden, eveneens vóór de verrichting, van de vóór de verrichting aanwezige Belgische inrichting van de overnemende of verkrijgende vennootschap en van de naar aanleiding van de verrichting binnen de inrichting verkregen of overgenomen bestanddelen. § 2. In geval van de overbrenging van de maatschappelijke zetel, de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur of beheer door [een binnenlandse vennootschap] naar een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van het bepaalde in artikel 214bis, zijn de beroepsverliezen in België geleden vóór deze overbrenging door de vennootschap enkel aftrekbaar binnen de Belgische inrichting waarover de vennootschap na deze overbrenging beschikt. Gewijzigd door art. 49 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 52) Art. 240bis is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 30, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Afdeling III. Aftrekbare bestedingen Art. 241. […] Opgeheven door art. 36 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) vanaf AJ 2011 (art. 43)
Art. 242. § 1. Wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die tenmiste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, zijn de in artikel 104 vermelde bestedingen aftrekbaar van het totale bedrag van de in artikel 232 vermelde netto-inkomsten. […] § 2. De in § 1 vermelde uitgaven zijn slechts aftrekbaar onder de in de [artikelen 104 tot 106] bepaalde voorwaarden […]. Gewijzigd door art. 74 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 66, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 73) Gewijzigd door art. 37 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en van toepassing vanaf AJ 2011 (art. 43) Art. 242, § 1, 2° van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2008 worden behaald of verkregen (art. 164, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
Hoofdstuk IV. Berekening van de belasting Art. 243. In gevallen vermeld in artikel 232 vinden de bepalingen van de artikelen 86 tot 89 geen toepassing en wordt de belasting berekend volgens de belastingschaal vermeld in artikel 130. […] Op de overeenkomstig het vorige lid berekende belasting worden de verminderingen genoemd in de artike178
len 146 tot 154 verleend binnen de perken en onder de voorwaarden bepaald in die artikelen en met inachtneming van het geheel van de binnenlandse en de buitenlandse inkomsten, onder voorbehoud van de volgende afwijkingen: 1° de in artikel 147, eerste lid, 1° en 7°, bedoelde bedragen worden vervangen door het bedrag van 3.642,12 EUR (basisbedrag 2.392,67 EUR); 2° [...] 3° het in artikel 147, eerste lid, 9°, bedoelde bedrag wordt vervangen door het bedrag van 4.222,74 EUR (basisbedrag 2.774,10 EUR). [De artikelen 126 tot 129, 145/1, 1°, 2° en 5°, 145/ 2 tot 145/4, 145/6, wat de toepassing van artikel 145/ 1, 2°, betreft, 145/8 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32, 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1 zijn eveneens van toepassing, met dien verstande dat: 1° wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, artikel 145/1, 2°, slechts van toepassing is wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: - een in België gelegen woning; - een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 2° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting; 3° voor de toepassing van de artikelen 145/32, § 2, 157, 158, 165 en 175, onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130, 145/1, 1°, 2° en 5°, 145/2 tot 145/4, 145/6, 145/8 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32, § 1, 154bis, 169, en 171 tot 178/1, bepaalde belasting.] […] Gewijzigd door art. 75 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 67, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 73) Art. 243, lid 2, 1° en 3° en lid 3 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2010 (art. 14, 1°-3°, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 en (art. 33, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 243, lid 4 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 165 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 243, lid 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 71, W. 08.06.2008) BS 16.06.2008 Art. 243, lid 4 en 5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 4, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 243, lid 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 353, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 243, lid 2, 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 99, B, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 243, lid 4, van toepassing op de vanaf 01.07.2005 betaalde of toegekende ploegen- en nachtpremies en bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (art. 24, W. 03.07.2005) BS 19.07.2005 Art. 243, lid 4 is van toepassing op de hypothecaire leningen die vanaf 01.01.2005 zijn gesloten voor het verwerven of behouden van de woning die is bedoeld in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het door artikel 394 van de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 179 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB programmawet dd. 27.12.2004 is gewijzigd, en de levensverzekeringscontracten die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening (art. 405, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 243, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op hypothecaire leningen of levensverzekeringscontracten die voldoen aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 243, laatste lid is van toepassing in geval van verwerving van een personenauto, een auto voor dubbel gebruik of een minibus vanaf 01.01.2005 (art. 45, W. 09.07.2004) BS 15.07.2004 Art. 243, lid 2 en 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 45, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 99, A, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 243, lid 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 294, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 243, lid 2 en 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 17, W. 30.03.1994 art. 97, W. 21.12.1994) BS 31.03.1994 Art. 243, lid 1 en 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 31, W. 28.07.1992 art. 36, W. 06.07.1994) BS 31.07.1992 Art. 243 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 150, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
[Art. 243/1. Wanneer de belastingplichtige in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, zijn, in afwijking van artikel 243, de artikelen 86 tot 89 van toepassing en wordt de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32 tot 145/35, 146 tot 154bis, 157 tot 169, en 171 tot 178/1, met dien verstande dat: 1° voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154, het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen; 2° de artikelen 145/1, 2°, wat de individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, en 145/1, 3°, slechts van toepassing zijn wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: - een in België gelegen woning; - een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten; 3° voor de toepassing van artikel 178/1, de belastingverminderingen worden aangerekend op de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154 en 169 bepaalde belasting; 4° voor de toepassing van de artikelen 145/7, § 2, 145/32, § 2, 157, 158, 165 en 175 onder totale belasting wordt verstaan de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145/6, 145/7, § 1, 145/8 tot 145/16, 145/24, 145/28, 145/32, § 1, 145/33 tot 145/35, 154bis, 169 en 171 tot 178/1 bepaalde belasting.] Gewijzigd door art. 76 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) wat de toepassing van de bedrijfsvoorheffing betreft, van toepassing op de be15 juli 2014
roepsinkomsten en onderhoudsuitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.07.2014
Art. 244. [Wanneer de belastingplichtige inwoner is van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en in België belastbare beroepsinkomsten heeft behaald of verkregen die ten minste 75 pct. bedragen van het geheel van zijn in het belastbaar tijdperk behaalde of verkregen binnenlandse en buitenlandse beroepsinkomsten, wordt, in afwijking van de artikelen 243 en 243/1, de belasting berekend volgens de regels bepaald in titel II, hoofdstuk III en met de inachtneming van de artikelen 86 tot 89 en 126 tot 129, met dien verstande dat: 1° voor de toepassing van de artikelen 86 tot 89 en 146 tot 154 het geheel van de binnenlandse en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen; 2° de artikelen 145/1, 2°, en 145/39, eerste lid, 1°, wat de premies van individuele levensverzekeringen betreft die dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, en de artikelen 145/1, 3°, en 145/39, eerste lid, 2°, slechts van toepassing zijn wanneer de hypothecaire lening is aangegaan voor: - een in België gelegen woning; - een in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning die de eigen woning is van de belastingplichtige op 31 december van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten.] Vervangen door art. 77 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) wat de toepassing van de bedrijfsvoorheffing betreft, van toepassing op de beroepsinkomsten en onderhoudsuitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.07.2014 Gewijzigd door art. 68, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 73) Art. 244, lid 1, 2° is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 166 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 244, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 5, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 244 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992. art. 150, WIB; Arrest Arbitragehof 34/91 van 21.11.1991; (art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992; art. 12, W. 28.12.1992; Arrest Arbitragehof 34/94 van 26.04.1994, in zoverre het betrekking heeft op art. 244, 2e lid, WIB 92 en (art. 7 en 12, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ontheffing van de aanslagen die in strijd met de bepalingen van de artikelen 6 tot 9 van deze wet zijn gevestigd, hetzij ambtshalve wanneer de overbelastingen door de administratie zijn vastgesteld of door de belastingschuldige aan de administratie zijn bekendgemaakt binnen een termijn van één jaar vanaf de dag waarop deze wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt, hetzij ingevolge een gemotiveerd bezwaarschrift ingediend binnen dezelfde termijn bij de directeur der belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de aanslag is gevestigd Geen moratoriuminteresten worden toegekend bij teruggave van belasting overeenkomstig het eerste lid (art. 12 W. 30.01.1996 (BS, 30.03.1996))
Art. 244bis. Voor de toepassing van [de artikelen 243 tot 244] is er geen aanleiding tot een gemeenschappelijke aanslag van de echtgenoten wanneer slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot binnenlandse beroepsinkomsten die bij
mijnwetboek.be
179
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 180 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.200 EUR (basisbedrag 6.700 EUR). De toeslagen voor personen ten laste die vermeld zijn in artikel 132, worden slechts verleend wanneer de aan de belasting onderworpen echtgenoot de meeste beroepsinkomen heeft. De toeslag vermeld in artikel 133, eerste lid, 1°, wordt niet verleend. Gewijzigd door art. 78 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 244bis, lid 2 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 167, 1° en 2°, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 244bis, 1e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 46, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 244bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 13, W. 28.12.1992 art. 37, W. 06.07.1994) BS 31.12.1992
Art. 245. [De belasting gevestigd ingevolge de artikelen 243 tot 244 wordt verhoogd met zes opcentiemen ten bate van de Staat, berekend: 1° wat de ingevolge de artikel 243 en 243/1 gevestigde belasting betreft: op de belasting vastgesteld: - vóór toepassing van de in de artikelen 145/7, § 2, 145/32, § 2 en 157 tot 168 vermelde vermeerderingen; - vóór verrekening van de in de artikelen 134, § 3, en 145/24, § 1, vijfde lid, vermelde belastingkredieten, de in de artikelen 175 tot 177 vermelde bonificatie, de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 vermelde voorafbetalingen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting, de roerende voorheffing, de bedrijfsvoorheffing en de belastingkredieten als vermeld in de artikelen 289bis, 289ter en 289ter/1; - vóór toepassing van de in artikel 444 vermelde belastingverhogingen; 2° wat de ingevolge artikel 244 gevestigde belasting betreft: op de wijze als bepaald in artikel 466.] De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad die opcentiemen verhogen tot maximaal zeven opcentiemen. Gewijzigd door art. 79 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 245, tweede lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 398, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 245, eerste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 402, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 245, eerste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 150, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 80 KB/WIB 92
Art. 246. In gevallen vermeld in artikel 233: 1° onverminderd de toepassing van artikel 218, wordt de belasting berekend volgens de tarieven en regels bepaald [in de artikelen 215 en 217], met dien verstande dat, met betrekking tot de in dat artikel 215, tweede en derde lid, 4°, vastgestelde regels, alleen de winst vermeld in artikel 233, eerste lid, in aanmerking wordt genomen; 2° wordt de afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten en voordelen van alle aard, op verdoken meerwinsten en op de financiële voordelen of voorde180
len van alle aard bedoeld in artikel 233, tweede lid, berekend tegen 300%. [3° onverminderd de toepassing van artikel 218, wordt de afzondelijke aanslag vermeld in artikel 233, derde lid berekend tegen 5 pct.] In het artikel 231, § 2, tweede lid, vermelde geval, wordt de belasting berekend tegen het [in artikel 217, 1°], bepaalde tarief, onverminderd de toepassing van artikel 218. Gewijzigd door art. 48, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in erking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Gewijzigd door art. 150 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf 16.04.2012 Art. 246, 1e lid, 2° is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 17, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007 - Erratum BS 24.05.2007 (vernietigd en Vervangen door art. 17, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007)) Art. 246, 1e lid, 2° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2007 (art. 25, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006
Art. 247. In gevallen vermeld in artikel 234 wordt de belasting berekend: 1° tegen het tarief van 20 pct. van de inkomsten vermeld in artikel 234, eerste lid, 1° en 2°; 2° [tegen het tarief vermeld in artikel 215, eerste lid, wat betreft de in artikel 234, eerste lid, 3°, bedoelde bijdragen, pensioenen, renten en toelagen, de in artikel 234, eerste lid, 5°, bedoelde financiële voordelen of voordelen van alle aard en het in artikel 234, eerste lid, 6°, vermelde bedrag gelijk aan 17 pct. van het voordeel van alle aard;] 3° tegen het tarief van 300% wat de in artikel 234, eerste lid, 4°, vermelde niet-verantwoorde kosten en voordelen van alle aard en de in artikel 234, eerste lid, 5°, vermelde financiële voordelen of voordelen van alle aard betreft. 2° vervangen door art. 50 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 1.01.2012 (art. 52)
Art. 248. § 1. De belasting betreffende de niet in de artikelen 232 tot 234 vermelde inkomsten, is gelijk aan de verschillende voorheffingen en aan de in artikel 301 vermelde bijzondere aanslag, die op die inkomsten betrekking hebben. Met betrekking tot de belastingplichtigen vermeld in artikel 227, 1°, is het eerste lid eveneens van toepassing: 1° in afwijking van artikel 232: a) op de winst of de baten behaald of verkregen door vennoten of leden van een burgerlijke vennootschap of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 229, § 3; b) [Op de bezoldigingen verkregen uit hoofde van een werkzaamheid uitgeoefend aan boord van een koopvaardijschip door een zeeman die geen inwoner is van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte en niet is ingeschreven op de lijst bedoeld in artikel 1bis, eerste lid, 1°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij]; 2° op de inkomsten van onroerende goederen waarop artikel 232, tweede lid, van toepassing is.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 181 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 2. Evenwel kunnen de in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen [als bedoeld in ofwel artikel 228, § 2, 8° en 9°, k, met uitsluiting van de in artikel 232, eerste lid, 2°, c, vermelde inkomsten, ofwel in artikel 229, § 3,] ervoor opteren om § 1, eerste lid, niet toe te passen voor die inkomsten. Deze keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden de voormelde inkomsten toegevoegd aan de artikel 232, eerste lid, 2°, vermelde inkomsten om het nettobedrag te bepalen en de belasting te berekenen. [§ 3. De in artikel 227 beoogde belastingplichtigen die inkomsten verkrijgen zoals bedoeld in artikel 228, § 3, kunnen er ook voor opteren om § 1 niet op die inkomsten toe te passen. Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. In dat geval worden voormelde inkomsten toegevoegd aan de, naargelang het geval, in artikel 232, 233 of 234 bedoelde inkomsten om het netto bedrag te bepalen en de belasting te berekenen.] Gewijzigd door art. 69, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2014 (art. 73) Gewijzigd door art. 38 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf het AJ 2011 voor wat de wijzigingen aan het § 2 betreft (art. 43) Art. 248, § 1 zoals gewijzigd door art. 38 W. 14.04.2011 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2010 worden betaald of toegekend
[Hoofdstuk V. Toepassing van de gewestelijke belastingregels]
haald, wordt hij geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waar het hoogste netto beroepsinkomen - berekend op twee decimalen - werd behaald; 3° wanneer de niet-inwoner zijn in België belastbare beroepsinkomen in meer dan één gewest heeft behaald en hij ofwel in elk gewest een gelijk netto beroepsinkomen heeft behaald - berekend op twee decimalen -, ofwel in twee gewesten een gelijk hoogste netto beroepsinkomen heeft behaald, wordt hij geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waar het hoogste aantal effectief gewerkte dagen werd gepresteerd; 4° wanneer de niet-inwoner in meer dan één gewest een gelijk hoogste netto beroepsinkomen heeft behaald en in elk van die gewesten een gelijk aantal effectief gewerkte dagen heeft gepresteerd, wordt hij geacht gelokaliseerd te zijn in het gewest waarin hij het vorige belastbaar tijdperk was gelokaliseerd. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nettoberoepsinkomen verstaan het beroepsinkomen na aftrek van de beroepskosten en vóór toepassing van de economische vrijstellingen en de aftrek van beroepsverliezen. § 3. In geval van een gemeenschappelijke aanslag: 1° worden beide echtgenoten in hetzelfde gewest gelokaliseerd; 2° worden voor de toepassing van § 2, eerste lid, 1° en 2°, de netto beroepsinkomsten van beide echtgenoten samengeteld; 3° worden voor de toepassing van § 2, eerste lid, 3°, de effectief gepresteerde dagen van beide echtgenoten samengeteld.]
Ingevoegd door art. 2 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
Ingevoegd door art. 5 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
Art. 248/1. [Om rekening te houden met de gewestelijke belastingregels wordt een in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtige in wiens hoofde de belasting overeenkomstig artikel 244 wordt berekend, in een gewest gelokaliseerd overeenkomstig de artikelen 248/ 2 en 248/3.]
[Art. 248/3. § 1. Om te bepalen in welk gewest een beroepsinkomen werd behaald, worden de in paragraaf 2 vermelde regels toegepast. § 2. Bezoldigingen van werknemers, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, worden geacht te zijn behaald: 1° wat de bezoldigingen van een werknemer die het belangrijkste deel van zijn verplichtingen ten aanzien van zijn werkgever op eenzelfde plaats van tewerkstelling in België vervult, betreft, in het gewest waar die gewoonlijke plaats van tewerkstelling is gelegen. Een werknemer die zijn beroepswerkzaamheid uitoefent aan boord van een transportmiddel dat wordt geëxploiteerd in het nationaal of internationaal transport, wordt geacht zijn gewoonlijke plaats van tewerkstelling te hebben op de plaats in België waar hij in de regel een dienstperiode of een reeks van dienstperiodes aanvangt en beëindigt; 2° wat de bezoldigingen van een werknemer die geen gewoonlijke plaats van tewerkstelling heeft in de zin van het 1° betreft: in het gewest waar de vestiging van de werkgever is gelegen waar of van waaruit hij zijn instructies ontvangt; 3° wat de niet bij toepassing van het 1° en 2° lokaliseerbare bezoldigingen betreft:
Vervangen door art. 4 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Ingevoegd door art. 3 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
[Art. 248/2. § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de in artikel 227, 1° bedoelde niet-inwoners in één enkel gewest gelokaliseerd. Enkel de in België belastbare beroepsinkomsten die in de aangifte daadwerkelijk worden geregulariseerd overeenkomstig de artikelen 232 en 248, §§ 2 en 3, worden in aanmerking genomen voor de toepassing van dit hoofdstuk. § 2. Om een niet-inwoner in een gewest te lokaliseren, worden achtereenvolgens de volgende regels toegepast: 1° wanneer de niet-inwoner zijn in België belastbare beroepsinkomen in een enkel gewest heeft behaald, wordt hij geacht in dat gewest gelokaliseerd te zijn; 2° wanneer de niet-inwoner zijn in België belastbare beroepsinkomen in meer dan één gewest heeft be15 juli 2014
mijnwetboek.be
181
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 182 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- in het gewest waar de beroepswerkzaamheid effectief werd uitgeoefend, indien de beroepswerkzaamheid in België wordt uitgeoefend; - in het gewest waar de werkgever is gevestigd, in de andere gevallen. Bezoldigingen van bedrijfsleiders, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, worden geacht te zijn behaald: 1° wat de beloningen die zijn verkregen voor de uitoefening van een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of soortgelijke functies betreft, in het gewest waar de rechtspersoon is gevestigd; 2° wat de andere beloningen betreft, in het gewest dat wordt bepaald overeenkomstig de in het eerste lid vermelde regels voor bezoldigingen van werknemers. Winst, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke winstderving, wordt geacht te zijn behaald: 1° in het gewest waar de Belgische inrichting is gelegen waaraan de winst kan worden toegekend; 2° wat de inkomsten uit de verhuring of vervreemding van een onroerend goed of uit de vestiging of overdracht van zakelijke rechten op een onroerend goed die niet aan een Belgische inrichting kunnen worden toegekend betreft, in het gewest waar het onroerend goed is gelegen; 3° wat de winst die voortkomt uit de hoedanigheid van vennoot in een vennootschap, een samenwerkingsverband of een vereniging die bij toepassing van artikel 29, § 2, wordt geacht een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid te zijn, betreft, in het gewest waar de zetel van de vennootschap, het samenwerkingsverband of de vereniging is gevestigd. Baten, andere dan vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van baten, worden geacht te zijn behaald: 1° in het gewest waar de inrichting is gelegen waaraan de baten kunnen worden toegekend; 2° wat de niet overeenkomstig het 1° lokaliseerbare inkomsten betreft, in het gewest waar de beroepswerkzaamheid wordt uitgeoefend. Winst en baten van een vorige beroepswerkzaamheid worden geacht te zijn behaald in het gewest dat wordt bepaald overeenkomstig de regels voor winst of baten, naargelang het geval. Bezoldigingen van meewerkende echtgenoten worden geacht te zijn behaald in het gewest waar de toekennende echtgenoot winst of baten behaalt. Vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten worden geacht te zijn behaald: 1° wat de vergoedingen die door een gewest worden toegekend betreft, in het gewest dat de vergoeding toekent; 2° wat de andere vergoedingen betreft: - in het gewest waar de inkomsten uit de beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan de vergoedingen worden uitgekeerd, overeenkomstig de regels die zijn omschreven in de vorige leden, laatst werden behaald; 182
- in het gewest waar de schuldenaar van de vergoedingen is gevestigd, wanneer de vergoedingen niet uit hoofde van de uitoefening van een beroepswerkzaamheid worden uitgekeerd. Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen worden geacht te zijn behaald: 1° in het gewest waar, overeenkomstig de regels die zijn omschreven in de vorige leden, het hoogste netto beroepsinkomen werd behaald of, in geval van toepassing van artikel 248/2, § 2, eerste lid, 3°, het hoogste aantal effectief gewerkte dagen werd gepresteerd, in het belastbaar tijdperk voorafgaand aan het belastbaar tijdperk van de pensionering of de vaststelling van de bestendige arbeidsongeschiktheid van de belastingplichtige; 2° onder voorbehoud van het 1°, in het gewest waar, overeenkomstig de regels die zijn omschreven in de vorige leden, de beroepsinkomsten die de pensioenrechten hebben doen ontstaan werden behaald; 3° onder voorbehoud van het 1° en 2°, in het gewest waar de schuldenaar van het pensioen is gevestigd, wanneer: - de beroepsinkomsten die de pensioenrechten hebben doen ontstaan, geen verband houden met een in België uitgeoefende beroepswerkzaamheid; - niet kan worden aangetoond in welk gewest de beroepsinkomsten die de pensioenrechten hebben doen ontstaan, werden behaald; - het pensioen geen verband houdt met het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid. De in artikel 228, § 3, vermelde inkomsten worden geacht te zijn behaald in het gewest waar de schuldenaar van de inkomsten is gevestigd.] Ingevoegd door art. 6 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
Titel VI. Aan de vier belastingen gemene bepalingen Hoofdstuk I. Storting van de belasting door voorheffing Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 249. De belasting wordt geheven bij wijze van voorheffingen, volgens het onderscheid en op de wijze hierna aangegeven, in zover zij betrekking heeft op inkomsten uit in België gelegen onroerende goederen, op inkomsten van roerende goederen en kapitalen, op beroepsinkomsten of op diverse inkomsten. Deze voorheffingen worden onderscheidenlijk door de volgende uitdrukkingen aangeduid: onroerende voorheffing, roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing. Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit: Art. 2.1.1.0.1: Overeenkomstig artikel 249 van het federale WIB 92 wordt de belasting geheven op inkomsten uit onroerende goederen, gelegen in het Vlaamse Gewest Art. 249 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 153, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 183 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 250. De Koning bepaalt de wijze van storting van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing. Art. 250 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 154, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144 KB/WIB 92
Afdeling II. Onroerende voorheffing Art. 251. De onroerende voorheffing is verschuldigd door de eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van de belastbare goederen, volgens de regels bepaald door de Koning. Art. 251 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 155, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136 KB/ WIB 92
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 251. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 252. […] Art. 252. werd opgeheven met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 47, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 252 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 156, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 253. Van de onroerende voorheffing wordt het kadastraal inkomen vrijgesteld: 1° van de in artikel 12, § 1, vermelde onroerende goederen of delen van onroerende goederen; 2° van de in artikel 231, § 1, 1°, vermelde onroerende goederen; 3° van onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt; de vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk. Art. 253. 2° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 39, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 253 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 157, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 38, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 253. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Van toepassing voor het Waals gewest Art. 253. Van de onroerende voorheffing wordt het kadastraal inkomen vrijgesteld: 1° van de in artikel 12, § 1, met inbegrip van de serviceflats en opvanginfrastructuren voor kinderen onder drie jaar evenals de infrastructuur voor de opvang en huisvesting van gehandicapte personen, vermelde onroerende goederen of delen van onroerende goederen; 2° van de in artikel 231, § 1, 1°, vermelde onroerende goederen; 15 juli 2014
3° van onroerende goederen die de aard van nationale domeingoederen hebben, op zichzelf niets opbrengen en voor een openbare dienst of voor een dienst van algemeen nut worden gebruikt; de vrijstelling is van de drie voorwaarden samen afhankelijk; 3°bis. Onverminderd de bepalingen van 3°ter, nieuwe investeringen in materiaal en gereedschap bedoeld in artikel 471, § 3, verkregen of in nieuwe staat tot stand gebracht op het grondgebied van het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2005, en volgens het volgende verschil: a. als deze nieuwe investeringen in materiaal en gereedschap verkregen worden of in nieuwe staat tot stand worden gebracht op een kadastraal perceel dat op 31 december 2004 geen materiaal en gereedschap bevatte, wordt het op 1 januari 2005 bepaalde kadastraal inkomen volledig vrijgesteld van dit materiaal en gereedschap en dit overeenkomstig de artikelen 483 en 484; b. als deze nieuwe investeringen in materiaal en gereedschap verkregen worden of in nieuwe staat tot stand worden gebracht op een kadastraal perceel dat op 31 december 2004 reeds materiaal en gereedschap bevatte, wordt de na 1 januari 2005 toegepaste verhoging van het kadastraal inkomen betreffende het materiaal en het gereedschap van dit perceel overeenkomstig de artikelen 483 en 484 vrijgesteld ten opzichte van het kadastraal inkomen betreffende het materiaal en het gereedschap van dit perceel op 1 januari 2005. In geval van verandering van belastingplichtige van de onroerende voorheffing voor het materiaal en het gereedschap van dit perceel vanaf 1 januari 2005 wordt het kadastraal inkomen van het materiaal en van het gereedschap van dit perceel op 1 januari 2005 verminderd met het kadastraal inkomen van het materiaal en het gereedschap dat op 31 december 2004 bestond, wanneer dit materiaal en gereedschap sindsdien volledig buiten gebruik is gesteld met het oog op een herbestemming van het perceel. 3°ter Nieuwe investeringen in materiaal en gereedschap bedoeld in artikel 471, § 3, verkregen of in nieuwe staat tot stand gebracht op het grondgebied van het Waalse Gewest vanaf 1 januari 2006; 4° van het materieel en de outillage bedoeld in artikel 471, § 3, als dat kadastraal inkomen, berekend overeenkomstig de artikelen 483 en 484, na aftrek van het overeenkomstig 3°bis en 3°ter vrijgesteld kadastraal inkomen, niet hoger is dan 795 Euro per kadastraal perceel; 5° [de onroerende goederen gelegen in het Waalse Gewest en opgenomen in de omtrek van een Natura 2000-gebied, van een natuurreservaat of een bosreservaat of opgenomen in de omtrek van een gebied dat in aanmerking komt voor het Natura 2000-netwerk en onderworpen is aan de primaire beschermingsregeling;] Gewijzigd door art. 18 Decr. W. 11.12.2013 (BS 23.12.2013); in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 21, Decr. W. 19.12.2012 (BS 21.12.2012); in werking op 01.01.2013 (art. 35) 5° gewijzigd door art. 153 D. 15.12.2011 (BS 27.01.2011) en in werking vanaf 01.01.2012 (art. 159)
mijnwetboek.be
183
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 184 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB De in het Staatsblad gepubliceerde Nederlandse vertaling heeft het over een "vervanging" van het volledige 5° wat manifest indruist tegen de Franse tekst 5° vervangen door art. 8 D. 03.06.2011 (BS 14.06.2011) en in werking vanaf 01.01.2012 (art. 9)
Art. 254. Het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd naar het jaar waarvan de inkomsten als grondslag van die voorheffing dienen. Art. 254 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 158, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 254. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Van toepassing voor het Waals gewest Art. 255. § 1. De onroerende voorheffing bedraagt 1,25% van het kadastraal inkomen zoals het vastgelegd is op 1 januari van het aanslagjaar, overeenkomstig artikel 518. Dat percentage wordt teruggebracht tot 0,8% voor woningen toehorend aan bouwmaatschappijen die door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting of door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas zijn erkend, voor eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn en aan gemeenten toebehoren, alsmede voor eigendommen die aan de Nationale Landmaatschappij of aan door haar erkende maatschappijen toebehoren en als sociale woningen worden verhuurd. Dat percentage wordt teruggebracht tot 0,8%, enerzijds, voor woningen toebehorend aan de Waalse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij alsmede aan door haar erkende maatschappijen en, anderzijds, voor eigendommen van het "Fonds du Logement des Familles nombreuses de Wallonie" (Waals huisvestingsfonds voor kroostrijke gezinnen) die verhuurd worden in het kader van zijn huurtegemoetkomingsverrichtingen. De rente wordt teruggebracht tot 0,8% voor woningen die in huur gegeven of in beheer genomen worden door een vastgoedbeheerder overeenkomstig de Waalse Huisvestingcode. De rente wordt teruggebracht tot 0% voor woningen waarvan de belastingplichtige een natuurlijke persoon is en die in huur gegeven of in beheer genomen worden door een vastgoedbeheerder overeenkomstig de Waalse Huisvestingscode, op voorwaarde dat de belastingplichtige en de vastgoedbeheerder een geschreven overeenkomst sluiten waarin de duur van de terbeschikkingstelling van het goed, de door de natuurlijke persoon gevraagde huurprijs en, desgevallend, de beschrijving van de uit te voeren werken vastliggen. § 2. In afwijking van paragraaf 1, bedraagt de onroerende voorheffing voor het materieel en de outillage bedoeld in artikel 471, § 3, 1,25% van het kadastraal inkomen berekend overeenkomstig de artikelen 483 en 484 en vermenigvuldigd met de coefficiënt verkregen na deling van het gemiddelde van de prijsindexen van 184
het jaar 2002 door het gemiddelde van de prijsindexen van de jaren 1988 en 1989. § 3. Voor de onroerende goederen waarvan de vernieuwing met het oog op hun verbouwing tot passiefhuizen het recht heeft geopend op de toekenning van de belastingvermindering bepaald bij artikel 145/24, § 2, eerste lid, 3°, van dit Wetboek, die voor het eerst uiterlijk 31 december 2012 als passiefhuizen werden bewoond, die op 1 januari van het aanslagjaar de enige woning van de belastingplichtige vormen in de zin van artikel 257, eerst lid, 1°, en die hij op dezelfde datum persoonlijk bewoont, bedraagt de onroerende voorheffing, in afwijking van § 1, volgend percentage van het kadastraal inkomen, zoals vastgelegd op 1 januari van het aanslagjaar, overeenkomstig artikel 518: 1° tijdens het eerste aanslagjaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan is vastgesteld dat de woning een passiefhuis is: 1,25% vermenigvuldigd met 0,20; 2° tijdens het tweede aanslagjaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan is vastgesteld dat de woning een passiefhuis is: 1,25% vermenigvuldigd met 0,40; 3° tijdens het derde aanslagjaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan is vastgesteld dat de woning een passiefhuis is: 1,25% vermenigvuldigd met 0,60; 4° tijdens het vierde aanslagjaar dat volgt op het jaar in de loop waarvan is vastgesteld dat de woning een passiefhuis is: 1,25% vermenigvuldigd met 0,80; 5° tijdens de volgende jaren: het percentage bedoeld in § 1. Het eerste lid doet geen afbreuk aan de eventuele toepassing van een lager percentage dat krachtens § 1 van toepassing zou zijn op de woning. De vaststelling dat de woning een passiefhuis is blijkt uit het getuigschrift op grond waarvan de bij artikel 145/24, § 2, eerste lid, 3°, van dit Wetboek bepaalde belastingvermindering toegekend wordt. Art. 255, § 3 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 1, D 10.12.2009) BS 23.12.2009 Art. 255, § 1, lid 4 en 5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 1 en 2, D. 27.04.2006) BS 15.05.2006 Art. 255 is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 3, D 22.10.2003) BS 19.11.2003
Van toepassing voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Art. 255. De onroerende voorheffing bedraagt 1,25 pct. van het kadastraal inkomen, zoals dit is vastgesteld op 1 januari van het aanslagjaar. Zij bedraagt 0,8 pct. voor woningen toebehorend aan bouwmaatschappijen die door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting of door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas zijn erkend, voor eigendommen die als sociale woningen worden verhuurd en aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn of aan gemeenten toebehoren, zomede voor eigendommen die aan de Nationale Landmaatschappij of aan door haar erkende maatschappijen toebehoren en als sociale woningen worden verhuurd. Zij bedraagt voor materieel en outillage als bedoeld in artikel 471, § 3, 1,25% vermenigvuldigd met een coefficiënt zoals hierna bepaald.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 185 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De coëfficiënt wordt verkregen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar 2004 te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het aanslagjaar voorafgaat. Bij de berekening van de coëfficiënt worden de volgende afrondingen toegepast: 1° het gemiddelde van de indexcijfers wordt afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt; 2° de coëfficiënt wordt afgerond tot het hogere of lagere tienduizendste naargelang het cijfer van de honderdduizendsten al of niet 5 bereikt; 3° na toepassing van de coëfficiënt wordt het bekomen tariefbedrag afgerond tot het hogere of lagere honderdste van een punt naargelang het cijfer van de duizendsten van een punt al of niet 5 bereikt. Art. 255 is van toepassing met ingang van 01.01.2006 (art. 2, O 08.12.2005) BS 02.01.2006
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 255. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 256. Voor de vestiging van de onroerende voorheffing wordt geen rekening gehouden met verminderingen ingevolge artikel 15. Art. 256 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 406, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 256, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526, WIB 92.] Art. 256 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 160, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
een groot-oorlogsverminkte die het voordeel geniet van de wet van 13 mei 1929 of van artikel 13 van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948, of door een in de zin van artikel 135, eerste lid, 1°, gehandicapte persoon. Die vermindering bedraagt 20 pct. voor een grootoorlogsverminkte en 10 pct. voor een gehandicapte persoon; 3° een vermindering van onroerende voorheffing in verband met het onroerend goed dat wordt betrokken door het hoofd van een gezin met ten minste twee kinderen in leven of met een in de zin van artikel 135, eerste lid, gehandicapte persoon. Die vermindering bedraagt 10 pct. voor ieder niet gehandicapt kind ten laste en 20 pct. voor iedere gehandicapte persoon ten laste, met inbegrip van de echtgenoot. Een kind dat gedurende de veldtochten 1914-1918 of 1940-1945 als militair, weerstander, politiek gevangene of burgerlijk oorlogsslachtoffer overleden of vermist is, wordt meegerekend alsof het in leven was; 4° kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing voor zover het belastbare kadastraal inkomen ingevolge artikel 15 kan worden verminderd. Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 257 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 162, WIB, art. 1, KB 10.04.1992 art. 40, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 257. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Van toepassing voor het Waals gewest
Art. 256. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 257. Op aanvraag van de belanghebbende wordt verleend: 1° een vermindering van een vierde van de onroerende voorheffing in verband met de door de belastingplichtige volledig betrokken woning, wanneer het kadastraal inkomen van zijn gezamenlijke in België gelegen onroerende goederen niet meer bedraagt dan 745 EUR. Die vermindering wordt op 50 pct. gebracht voor een tijdperk van 5 jaar dat aanvangt met het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing is verschuldigd, voor zover het een woning betreft die de belastingplichtige heeft doen bouwen of nieuwgebouwd heeft aangekocht, zonder het voordeel van een in de desbetreffende wetgeving bepaalde bouw- of aankooppremie; 2° een vermindering van de onroerende voorheffing in verband met de woning die wordt betrokken door 15 juli 2014
Art. 257. Op aanvraag van de belanghebbende wordt verleend: 1° een vermindering gelijk aan een kwart van de onroerende voorheffing betreffende de enige woning vande belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar, die hij op die datum persoonlijk bewoont, wanneer het kadastraal inkomen van die woning, verhoogd met het kadastraal inkomen van het geheel van zijn in België gelegen onroerende goederen, niet hoger is dan 745 EUR. Om vast te stellen of bedoelde woning de enige woning van de belastingplichtige is, worden alle onroerende goederen in aanmerking genomen die geheel of gedeeltelijk voor de woning bestemd zijn en waarop de belastingplichtige het geheel of een onverdeeld aandeel van een zakelijk recht bezit, ongeacht of ze in België of in het buitenland gelegen zijn. Er wordt evenwel geen rekening gehouden met: a) de overige woningen waarvan hij op 1 januari van het aanslagjaar slechts blote eigenaar is;
mijnwetboek.be
185
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 186 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
b) een andere woning waarop de belastingplichtige uiterlijk 31 december van het lopend aanslagjaar zijn zakelijk recht daadwerkelijk heeft afgestaan; c) een andere woning die de belastingplichtige niet persoonlijk bewoont wegens: - wettelijke of contractuele belemmeringen waardoor de belastingplichtige op die datum de woning niet zelf kan betrekken. Als dusdanig worden aangezien o.a. de woningen die onverbeterbaar zijn in de zin van artikel 1, 14°, van de Waalse huisvestingscode, als dusdanig erkend door een afgevaardigde van de Minister van Huisvesting of bij een besluit van de burgemeester; - de stand van vordering van de bouw- of renovatiewerken waardoor de belastingplichtige de woning niet daadwerkelijk kan betrekken op dezelfde datum. Die vermindering wordt tot 50% verhoogd over een periode van 5 jaar die ingaat het eerste jaar waarvoor de onroerende voorheffing verschuldigd is, voor zover het gaat om een woning die de belastingplichtige heeft laten bouwen of nieuw heeft aangekocht, zonder een bouw- of aankooppremie te hebben genoten waarin de desbetreffende wetgeving voorziet; 2° een vermindering van de onroerende voorheffing in verband met de woning die wordt betrokken door een groot-oorlogsverminkte die het voordeel geniet van de wet van 13 mei 1929 of van artikel 13 van de wetten op de vergoedingspensioenen, gecoördineerd op 5 oktober 1948, of door een in de zin van artikel 135, eerste lid, 1°, gehandicapte persoon. Die vermindering bedraagt 250 Euro voor een grootoorlogsverminkte en 125 Euro voor een gehandicapte persoon, vermenigvuldigd met de breuk [100/(100 + bovenop de onroerende voorheffing totaal opcentiemen bepaald door de gemeente, de agglomeratie en de provincie waar de door de groot-oorlogsverminkte of de gehandicapte persoon betrokken woning gelegen is)]; 3° [een vermindering van onroerende voorheffing in verband met de woning die betrokken wordt door een gezin met ten minste twee kinderen in leven of met een gehandicapte persoon in de zin van artikel 135, eerste lid. Die vermindering bedraagt 250 euro voor iedere gehandicapte persoon ten laste, met inbegrip van de echtgenoot of de wettelijk of feitelijk samenwonende, en 125 euro voor ieder niet-gehandicapt kind ten laste, en de helft van één van beide bedragen voor elk kind ten laste onderworpen aan het gezamenlijk ouderlijk gezag waarvan de huisvesting gelijkmatig is verdeeld over de beide belastingplichtigen, vermenigvuldigd met de breuk [100/(100 + bovenop de onroerende voorheffing totaal opcentiemen bepaald door de gemeente, de agglomeratie en de provincie waar de door het gezin betrokken woning gelegen is)]. Het bestaan van het gezamenlijk ouderlijk gezag en de gelijkmatige huisvesting dienen door belanghebbende aangetoond te worden: - hetzij op grond van een uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar geregistreerde of door een rechter gehomologeerde overeenkomst waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is ver186
deeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen; - hetzij op grond van een uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar uitgesproken rechterlijke beslissing waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen; - hetzij op grond van een overeenkomst, tot stand gekomen ten gevolge van een vrijwillige gezinsbemiddeling gevoerd door een bemiddelaar erkend door de Commissie bedoeld in artikel 1727 van het Gerechtelijk Wetboek uiterlijk op 1 januari van het aanslagjaar waarin uitdrukkelijk is vermeld dat de huisvesting van die kinderen gelijkmatig is verdeeld over beide belastingplichtigen en dat zij bereid zijn de toeslagen op de belastingvrije som voor die kinderen te verdelen. In afwijking van het voorgaande wordt er geen enkele vermindering ten gunste van de belastingplichtige verleend voor de kinderen voor welke hij uitkeringen zoals bedoeld in artikel 104, 1°, kan aftrekken. Een kind dat gedurende de veldtochten 1940-1945 als militair, weerstander, politiek gevangene of burgerlijk oorlogsslachtoffer overleden of vermist is, wordt meegerekend alsof het in leven was]; 3°bis [een vermindering van de onroerende voorheffing betreffende de woning betrokken door het gezin met een persoon ten laste die niet bedoeld wordt in 3° en die deel uitmaakt van zijn familie of de familie van zijn echtgenoot of wettelijk of feitelijk samenwonende, met uitzondering van de echtgenoot of de wettelijk samenwonende.] Die vermindering bedraagt 125 Euro voor iedere persoon ten laste bedoeld in het vorige lid, vermenigvuldigd met de breuk 100/(100 + bovenop de onroerende voorheffing totaal opcentiemen bepaald door de gemeente, de agglomeratie en de provincie waar [de door het gezin betrokken woning] gelegen is); 4° kwijtschelding of verlaging van de onroerende voorheffing in verhouding tot de duur en de omvang van de leegstand, inactiviteit of improductiviteit van het onroerend goed: a) indien een niet ingericht bebouwd onroerend goed minstens 180 dagen in de loop van het jaar onbezet en improductief is gebleven; b) indien het geheel van het materieel en de outillage, of een deel hiervan dat minstens 25% van het kadastraal ervan vertegenwoordigt, gedurende 90 dagen in de loop van het jaar inactief is gebleven; c) indien het geheel van hetzij een bebouwd onroerend goed, hetzij van het materieel en de outillage, of een deel hiervan dat minstens 25% van het respectieve kadastraal inkomen ervan vertegenwoordigt, vernietigd is. De verminderingsvoorwaarden worden per kadastraal perceel of per gedeelte van kadastraal perceel vastgelegd wanneer een dergelijk gedeelte hetzij een aparte woning, hetzij een productie- of activiteitsdepartement of -afdeling vormt die apart kunnen werken of apart in aanmerking genomen kunnen worden, hetzij
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 187 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
een entiteit die gescheiden kan worden van de overige goederen of gedeelten waaruit het perceel bestaat en die apart gekadastreerd kan worden. De improductiviteit moet van onvrijwillige aard zijn. Alleen het feit dat het goed tegelijkertijd te huur en te koop aangeboden wordt door de belastingplichtige stelt de improductiviteit niet voldoende vast. Vanaf het tijdstip waarop het goed sinds meer dan twaalf maanden niet meer in gebruik is, kan, rekening houdend met het vorige aanslagjaar, de evenredige vermindering of verlaging bedoeld in a) hierboven niet meer toegekend worden voor zover de leegstandperiode twaalf maanden overschrijdt, behalve in het geval van een onroerend goed waarop de belastingplichtige de zakelijke rechten niet kan uitoefenen wegens ramp, overmacht, een procedure of een administratief of gerechtelijke onderzoek waardoor het vrije genot van het onroerend goed belet wordt, tot de dag waarop die omstandigheden die het vrije genot van het onroerend goed belemmeren verdwijnen. Als dusdanig wordt beschouwd een onroerend goed dat onverbeterbaar is in de zin van artikel 1, 14°, van de Waalse huisvestingscode, als dusdanig erkend door een afgevaardigde van de Minister van Huisvesting of bij een besluit van de burgemeester. De Waalse Regering kan het bedrag van de bovenvermelde verminderingen van 125 en 250 Euro verhogen om ze geheel of gedeeltelijk aan de evolutie van de levensduurte aan te passen. Een ontwerp van decreet tot bekrachtiging van de aldus genomen besluiten zal door de Waalse Regering bij de Waalse Gewestraad aanhangig gemaakt worden, onmiddellijk als hij vergadert of bij de opening van zijn eerstkomende zitting. Gewijzigd door art. 23 D. 19.09.2013 (BS 11.10.2013) en in werking vanaf 01.01.2013 (art. 26) en van toepassing vanaf het belastbaar tijdvak 2013 Gewijzigd door art. 8 D. 10.05.2012 (BS 29.05.2012) en in werking vanaf 01.01.2012 (art. 19) Gewijzigd door art. 2 D. 10.12.2009 (BS 23.12.2009 en in werking vanaf aj 2010 (wijzigingen aan 1°); in werking vanaf AJ 2009 voor wat de wijzigingen aan het 4° betreft (art. 4)
Art. 258. De verminderingen ingevolge artikel 257, 1° tot 3° worden beoordeeld naar de toestand op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar van de onroerende voorheffing wordt genoemd, en mogen worden samengevoegd. Deze verminderingen mogen slechts slaan op één enkel, eventueel door de betrokkene aan te wijzen onroerend goed; zij worden niet verleend voor het gedeelte van de woning dat voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, wanneer het gedeelte van het inkomen dat erop betrekking heeft meer bedraagt dan een vierde van het kadastraal inkomen van de volledige woning. Art. 258 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 162, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 258. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 259. De verminderingen ingevolge artikel 257, 2° en 3° zijn van de huur aftrekbaar niettegenstaande elk hiermee strijdig beding; zij zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning of van het onroerend goed dat wordt bewoond door personen die niet tot het gezin van de betrokken groot-oorlogsverminkte, van de gehandicapte of van het betrokken gezinshoofd behoren. Art. 259 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 162, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 259. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Van toepassing voor het Waals gewest Art. 259. De verminderingen ingevolge artikel 257, 2° en 3°bis zijn van de huur aftrekbaar niettegenstaande elk hiermee strijdig beding; zij zijn niet van toepassing op het gedeelte van de woning of van het onroerend goed dat wordt bewoond door personen die niet tot [hetzelfde gezin of het gezin van de betrokken groot- oorlogsverminkte of gehandicapte] behoren. Art. 259 is van toepassing met ingang van 01.01.2013 (art. 25, D. 19.09.2013) BS 11.10.2013 en van toepassing vanaf het belastbaar tijdvak 2013 Art. 259 is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 15, D 18.12.2003) BS 06.02.2004
Art. 260. Wanneer de in artikel 257, 1°, vermelde grens van 745 EUR wordt overschreden, blijft de vermindering van één vierde ingevolge die bepaling niettemin behouden voor de belastingplichtige die ze genoten heeft voor het aanslagjaar 1979, zolang: 1° de belastingplichtige zijn woning volledig blijft betrekken; 2° het overschrijden van de grens van 745 EUR uitsluitend het gevolg is van de algemene perekwatie van de kadastrale inkomens van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1980; 3° het kadastraal inkomen van de gezamenlijke onroerende goederen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 992 EUR. Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 260 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 162, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 260. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
15 juli 2014
mijnwetboek.be
187
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 188 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Van toepassing voor het Waals gewest Art. 260. Wanneer de in artikel 257, 1°, vermelde grens van 745 EUR wordt overschreden, blijft de vermindering van één vierde ingevolge die bepaling niettemin behouden voor de belastingplichtige die ze genoten heeft voor het aanslagjaar 1979, zolang: 1° de belastingplichtige zijn woning volledig blijft betrekken; 2° het overschrijden van de grens van 745 EUR uitsluitend het gevolg is van de algemene perekwatie van de kadastrale inkomens van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1980; 3° het kadastraal inkomen van de gezamenlijke onroerende goederen van de belastingplichtige niet meer bedraagt dan 992 EUR. Inleidende bepaling Gewijzigd door art. 5 B. W. Reg. 20.12.2001 (B.S., 07.02.2002), met ingang van 01.01.2002 (art. 8); 2° en 3° Gewijzigd door art. 5 B. W. Reg. 20.12.2001 (B.S., 07.02.2002), met ingang van 01.01.2002 (art. 8) Inleidende bepaling gewijzigd door art. 1 KB 20.07.2000 (BS 30.08.2000, met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 7, § 1), zelf gewijzigd door art. 42, 5° KB 13.07.2001 (BS 11.08.2001, met ingang van 01.01.2002 (art. 45, § 1); 2° en 3° Gewijzigd door art. 1 KB 20.07.2000 (BS 30.08.2000, met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 7, § 1), zelf gewijzigd door art. 42, 5° KB 13.07.2001 (BS 11.08.2001, met ingang van 01.01.2002 (art. 45, § 1)
Van toepassing voor het Brussels Hoofdstedelijk gewest Art. 260bis. Aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die onroerende voorheffing is verschuldigd voor materieel en outillage als bedoeld in artikel 471, § 3, wordt een belastingkrediet toegekend. Dit belastingkrediet is gelijk aan het bedrag van de onroerende voorheffing dat verschuldigd is voor het materieel en outillage, zoals bepaald in artikel 255. Dit belastingkrediet kom volledig ten laste van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Ingevoegd door art. 3 Ord. Br. 08.12.2005 (BS 02.01.2006), met ingang van 01.01.2006 (art. 4)
Afdeling III. Roerende voorheffing Onderafdeling I. Schuldenaars van de voorheffing Art. 261. De roerende voorheffing is verschuldigd: 1° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, en aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen die inkomsten van roerende goederen en kapitalen en inkomsten als bedoeld in artikel 90, 6° of 11°, andere dan deze bedoeld in het tweede lid, verschuldigd zijn, zomede door aan de belasting van nietinwoners onderworpen belastingplichtigen die in België een inrichting hebben, op de resultaten waarvan inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 2° tot 4°, en inkomsten als bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, worden aangerekend; 2° door de in België gevestigde tussenpersonen die op enige wijze tussen beide komen bij de uitbetaling van inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van 188
buitenlandse oorsprong, van inkomsten van buitenlandse oorsprong als bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, of van inkomsten als bedoeld in het tweede lid, tenzij: a) hen wordt bewezen dat een vorige tussenpersoon de voorheffing heeft ingehouden; b) ze bewijzen dat die inkomsten zijn betaald aan een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling; c) ze de hoedanigheid hebben van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling die de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan de inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, alsmede in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde inkomsten betaalt aan een in het vierde lid bedoelde in het buitenland gevestigde onderneming; 2°bis. In afwijking op de bepalingen onder 1° en 2°, wat de interesten bedoeld in artikel 19bis betreft, door de uitbetalende instantie bedoeld in artikel 2, § 1, 2° van het koninklijk besluit van 27 september 2009 tot uitvoering van artikel 338bis, § 2, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992; 3° door beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging die zijn erkend door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] om één of meerdere in artikel 23 of in artikel 105 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles bedoelde gemeenschappelijke fondsen voor belegging in schuldvorderingen te beheren, voor de door deze gemeenschappelijke beleggingsfondsen voor belegging in schuldvorderingen toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten; 4° door rijksinwoners, binnenlandse vennootschappen, verenigingen, instellingen, inrichtingen en lichamen, alsook aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen en aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen, die inkomsten als bedoeld in artikel 17, § 1, 5°, verschuldigd zijn. De van het eerste lid, 1°, uitgesloten inkomsten, zijn inkomsten uit kapitalen en roerende goederen, andere dan dividenden, zomede de in artikel 228, § 2, 9°, j, bedoelde diverse inkomsten waarvan de schuldenaar onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, wanneer die inkomsten worden toegerekend op de resultaten van een inrichting waarover de schuldenaar in het buitenland beschikt en wanneer ze door de schuldenaar niet rechtstreeks aan de verkrijger van de inkomsten worden betaald. Met betrekking tot de interest van leningen van financiële instrumenten en de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten die worden betaald in uitvoering van een lening betreffende financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten, is, in afwijking van het eerste lid, de schuldenaar van de roerende voorhef-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 189 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
fing welke deze voorheffing op de belastbare inkomsten moet inhouden niettegenstaande elke andersluidende overeenkomst, de beheerder van het erkend gecentraliseerd systeem. Onder "erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten" wordt verstaan een systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat tot doel heeft in laatste instantie de afwikkeling van orders tot overdracht van effecten te vergemakkelijken en dat geïntegreerd is in een vereffeningssysteem voor effecten zoals bedoeld in artikel 2, § 1, b, van de wet van 28. april 1999 houdende omzetting van de richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitief karakter van de afwikkeling van de betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen, of in een systeem van een andere Staat waarvan de wetgeving minstens in gelijkwaardige werkingsvoorwaarden voorziet, erkend door de minister van Financiën of zijn gedelegeerde. De Koning bepaalt de erkenningsvoorwaarden waaraan het systeem moet voldoen en de periode tijdens dewelke de erkenning kan worden verleend. De in het eerste lid, 2°, c), bedoelde in het buitenland gevestigde ondernemingen zijn: 1° de kredietinstellingen; 2° de financiële tussenpersonen zoals gedefinieerd in artikel 2, 9°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten; 3° de verrekeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 16°, van de wet van 2 augustus 2002; 4° de vereffeningsinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 2, 17°, van de wet van 2 augustus 2002; 5° de ondernemingen wiens waarvan de voornaamste activiteit bestaat uit het beheer van vermogens, het adviseren bij het beheer van vermogens of uit de bewaarneming en het beheer van financiële instrumenten, alsmede de ondernemingen die uit hoofde van de wetgeving waaraan ze zijn onderworpen, gemachtigd zijn een van die activiteiten uit te oefenen. Behoudens in het geval bedoeld in artikel 268, moeten de in het eerste lid vermelde belastingplichtigen: - de roerende voorheffing inhouden op de belastbare inkomsten die in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld; - zich, op welke manier ook, het bedrag van de verschuldigde roerende voorheffing op die inkomsten doen overhandigen in geval van toekenning of betaalbaarstelling onder de vorm van goederen in natura. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 261, lid 1, 2°bis is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 16, W. 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 261, lid 1, 4° opnieuw ingevoegd en van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 5 W. 16.07.2008) BS 30.07.2008 Art. 261, lid 1, 3° is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 324, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het 15 juli 2014
toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 261, lid 1, inleidende bepaling en lid 5 is van toepassing op roerende inkomsten die anders dan in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.06.2006 (art. 5, 1° en 7°, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 261, lid 1, 1°, 2°, 4°, lid 2 en lid 4 is van toepassing: - wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 - wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 (art. 5, 2° tot 6°, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 261, 2°bis is van toepassing op inkomsten betaald vanaf 01.01.2006 (art. 113, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 261, lid 1, 1°, 4° en lid 3 is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 54, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 261, 3° is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 261, lid 2 is van toepassing vanaf 07.06.2004 (art. 16, W. 17.05.2004) BS 27.05.2004. Het artikel van de inwerkingtreding wordt ingetrokken vanaf 27.05.2004 (art. 12, 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 261, 3° is van toepassing met ingang van 02.06.1995 (art. 5 W. 04.04.1995) BS 23.05.1995 Art. 261 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 164, WIB art. 165, WIB art. 166, WIB art. 167, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 40, W. 22.12.1998) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 73/5, 73/6, 73/7, 73/8, 73/9, 73/11, 73/12 KB/ WIB 92
Art. 262. In afwijking van artikel 261 is de roerende voorheffing over de volgende inkomsten verschuldigd door de verkrijger daarvan: 1° inkomsten van kapitalen en roerende goederen en in artikel 90, 6° en 11°, bedoelde inkomsten, verkregen door aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen in zoverre overeenkomstig de vigerende wettelijke en reglementaire bepalingen een roerende voorheffing verschuldigd is en in de gevallen waar die inkomsten: a) ofwel zijn toegekend of betaalbaar gesteld, als het gaat om inkomsten van Belgische oorsprong, ofwel zijn geïnd of verkregen in België, als het gaat om inkomsten van buitenlandse oorsprong, zonder enige inhouding of storting van roerende voorheffing; b) zonder bemiddeling van een in België gevestigde tussenpersoon in het buitenland zijn geïnd of verkregen, indien het inkomsten van buitenlandse oorsprong betreft; 2° [...] 3° inkomsten van verhuring van roerende goederen die voortkomen uit de verhuring van stofferende huisraad in gemeubileerde woningen, kamers of appartementen, inkomsten uit onderverhuring, overdracht van een huurceel en concessie van een gebruiksrecht als
mijnwetboek.be
189
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 190 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vermeld in artikel 90, 5° en opbrengsten uit de verhuring van jacht, vis- en vogelvangstrecht, indien die inkomsten worden verkregen door rechtspersonen als vermeld in artikel 220 of door niet-inwoners; 4° inkomsten van roerende goederen en kapitalen, loten van effecten van leningen en de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten, die onrechtmatig met vrijstelling van voorheffing zijn verkregen: a) op grond van een onjuiste verklaring; b) of op collectieve of individuele spaarrekeningen die niet voldoen aan de vereisten van artikel 21, 8°; 5° [in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, bedoelde] inkomsten, wanneer ze van buitenlandse oorsprong zijn, […] evenals de inkomsten van vastrentende effecten van buitenlandse oorsprong, verkregen door aan de rechtspersonenbelasting onderworpen belastingplichtigen, indien de rentegevende effecten vóór de vervaldag van de inkomsten worden vervreemd; 6° de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen van buitenlandse oorsprong, de inkomsten van buitenlandse oorsprong bedoeld in artikel 90, 6° en 11°, of de inkomsten bedoeld in artikel 261, tweede lid: - die op grond van artikel 261, eerste lid, 2°, b), in België werden geïnd of verkregen zonder enige inhouding van roerende voorheffing; of - die op grond van artikel 261, eerste lid, 2° c), werden verkregen door de vaste inrichting in het buitenland van een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling. Gewijzigd door art. 6 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 1.01.2011 (art. 12) Art. 262, 6° is van toepassing: - wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten 28.04.2006 - en wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 (art. 6, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 262, 1° en 4° is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 55, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005
Art. 263. De Koning kan bijzondere maatregelen nemen om de betaling te waarborgen van de roerende voorheffing op inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland, op de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten van buitenlandse oorsprong, alsook op in artikel 267, vierde lid, vermelde inkomsten. Hij regelt de uitvoering van artikel 262, 4°, b, en bepaalt de gegevens die de instellingen en ondernemingen, die gerechtigd zijn collectieve of individuele
190
spaarrekeningen te openen, daartoe moeten verstrekken. Art. 263, 1e lid is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 56 W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 263, 1e lid is van toepassing met ingang van 02.06.1995 (art. 6 W. 04.04.1995) BS 23.05.1995 Art. 263 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 164, WIB art. 168, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 63/5, 96, 97, 98, 99, 100, 101 KB/WIB 92
Onderafdeling II. Vrijstelling en verzaking van de voorheffing Art. 264. De roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van dividenden: 1° dat wordt verleend of toegekend: a) aan de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn, zomede aan in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunales, samenwerkingsverbanden en projectverenigingen waarvan de aandelen uitsluitend eigendom zijn van de Staat, de Gemeenschappen, Gewesten, provincies, agglomeraties, federaties van gemeenten, gemeenten en openbare centra voor maatschappelijk welzijn; b) door een in artikel 180, 1°, bedoelde intercommunale, samenwerkingsverband of projectvereniging aan een andere hierboven beschreven intercommunale, samenwerkingsverband of projectvereniging; 2° dat, in geval van fusie, splitsing, met fusie door overneming gelijkgestelde verrichting of met splitsing gelijkgestelde verrichting als vermeld in artikel 211, § 1: - in artikel 210, § 1, 1° en 1°bis wordt bedoeld, wanneer de inbreng niet volledig wordt vergoed met nieuwe aandelen als bedoeld in artikel 211, § 2, derde lid, omdat de overnemende of verkrijgende vennootschappen in bezit zijn van aandelen van de overgenomen of gesplitste vennootschap; - in artikel 186 wordt vermeld, wanneer de overnemende of verkrijgende vennootschappen onder algemene titel, eigen aandelen verkrijgen; 2°bis dat in artikel 186 wordt vermeld, wanneer een vennootschap eigen aandelen verkrijgt die zijn toegelaten tot een Belgische of buitenlandse gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 2, 5° of 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiele sector en de financiële diensten, of tot een door de Koning, op advies van de [Autoriteit voor Financiele Diensten en Markten], voor de toepassing van dit artikel daarmee erkende gelijkgestelde andere gereglementeerde markt, voor zover de verhandeling plaatsvindt op de centrale beursmarkt van Euronext of op een analoge markt; 2°ter dat wordt verleend of toegekend bij gedeeltelijke verdeling van het maatschappelijk vermogen of bij verkrijging van eigen aandelen door een door de Nati-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 191 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
onale Raad van de Coöperatie erkende coöperatieve vennootschap; 3° dat, in geval van opneming van gereserveerde winst, gelijk is: a) aan de bedragen die van de gereserveerde winst zijn afgetrokken als definitief belaste reserves, aangelegd tijdens de aanslagjaren 1973 en vorige; b) aan de winst die vroeger ten name van de vennoten is belast. Voor de toepassing van deze bepaling stelt de Koning de volgorde vast voor het aanrekenen van die opnemingen op de verschillende bestanddelen van de gereserveerde winst. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 9.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Gewijzigd door art. 42 W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009) en in werking met ingang van 17.02.1997 wat de aanpassingen betreft inzake intercommunales als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 05.12.1996 betreffende de Waalse intercommunales, met ingang van 10.11.2001 wat de aanpassingen betreft inzake samenwerkingsverbanden als bedoeld in het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 06.07.2001 houdende de intergemeentelijke samenwerking en met ingang van 23.08.2006 wat de aanpassingen betreft inzake projectverenigingen als bedoeld in het decreet van het Waalse Gewest van 19.07.2006 tot wijziging van Boek V van het eerste deel van het Wetboek van de plaatselijke democratie en de decentralisatie en betreffende de wijzen van samenwerking tussen gemeenten (art. 43) Art. 264, 2°bis is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 375, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 264, 1e lid, 2°, 2°bis en 2°ter is van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 01.01.2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het WIB 92, de vereffening niet is afgesloten vóór 25.03.2002 (art. 15, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002. Het Arbitragehof (Arrest 109/2004 dd. 23.06.2004 – BS 13.07.2004) vernietigt de inwerkingtreding van art. 264, 2°, 2°bis en 2°ter zoals ingevoerd door art. 32, § 1, eerste lid, W. 24.12.2002, in zoverre het de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld vóór 01.01.2003 aan de roerende voorheffing onderwerpt Art. 264, 1e lid, 1°, a is van toepassing met ingang van 26.07.1994 (art. 41, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 264 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 169, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 41, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 101bis, 101ter, 102, 103, 104 KB/WIB 92
Art. 264bis. Wanneer een in België gevestigde kredietinstelling, beursvennootschap of erkende verrekenings- of vereffeningsinstelling, aan een niet in artikel 261, vierde lid, bedoelde tussenpersoon in artikel 230, eerste lid, 2°, a) of b), bedoelde inkomsten betaalt, is de roerende voorheffing op deze inkomsten niet verschuldigd mits de laatstgenoemde tussenpersoon hem een attest bezorgt waarin wordt bevestigd dat de verkrijgers: - in artikel 227 bedoelde niet inwoners zijn; - de kapitalen en financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen, niet hebben aangewend voor de uitoefening van een beroepsactiviteit in België; - volle eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de kapitalen en financiële instrumenten die de inkomsten voortbrengen. Art. 264bis is van toepassing: 15 juli 2014
- wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten 28.04.2006 - en wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 (art. 7, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006
Art. 265. Evenmin is roerende voorheffing verschuldigd op inkomsten die zijn verleend of toegekend: 1° aan de Staat uit hoofde van financiële beheersverrichtingen verwezenlijkt in het algemeen belang van de Schatkist of voortvloeiend uit de vorming van onmiddellijk beschikbare gelden om het hoofd te bieden aan de kastekorten, wegens de onmogelijkheid toegang te krijgen tot de geldmarkt door middel van dagelijkse uitgiften van schatkistcertificaten. 2° aan de vennootschappen bedoeld in artikel 261, 3°, met betrekking tot de activa die behoren tot de beleggingsfondsen waarvan zij het beheer verzorgen. 3° op de inkomsten bedoeld in artikel 19bis wanneer die worden betaald of toegekend aan gemeenschappelijke beleggingsfondsen en aan belastingplichtigen anderen dan degenen onderworpen aan de personenbelasting; 4° met uitzondering van deze vermeld in artikel 19bis, door een gemeenschappelijk beleggingsfonds bedoeld in artikel 6, 1° of 2°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, aan zijn deelnemers in de mate deze inkomsten voortkomen uit inkomsten als bedoeld in de artikelen 18 en 19, en voor zover de beheersvennootschap van instellingen voor collectieve beleggingen voldaan heeft aan de verplichting van artikel 321bis; 5° bedoeld in artikel 19bis, aan een gemeenschappelijk beleggingsfonds bedoeld in artikel 6 van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, waarvan het reglement niet voorziet in de verdeling van netto-opbrengst. De roerende voorheffing is evenmin verschuldigd: 1° op de in artikel 90, 11°, bedoelde inkomsten van buitenlandse oorsprong waarvan de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige onderworpen aan de belasting op de niet-inwoners overeenkomstig artikel 233; 2° op de interesten van leningen van buitenlandse financiële instrumenten of op de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11°, die zijn betaald in uitvoering van een lening met betrekking tot die financiële instrumenten, gesloten en integraal vereffend door middel van een in artikel 261, derde lid, bedoeld erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten. 3° op de interesten: - die worden verleend of toegekend door een verzekeringsonderneming aan een lokaal bestuur als bedoeld
mijnwetboek.be
191
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 192 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
in artikel 161 van de Nieuwe Gemeentewet, of artikel 7 van de wet van 6 augustus 1993 betreffende de pensioenen van het benoemd personeel van de plaatselijke besturen, en onderworpen aan de rechtspersonenbelasting; - en die worden voortgebracht door kapitalen die zijn bestemd voor toekomstige pensioenuitkeringen, voor zover: a) in hoofde van de verzekeringsonderneming, het voorwerp van de afgesloten overeenkomst louter bestaat uit het inzamelen, het centraliseren, het kapitaliseren en het verdelen van de fondsen die uitsluitend bestemd zijn voor de dekking van toekomstige lasten inzake wettelijke pensioenen als bedoeld in artikel 161 van de Nieuwe Gemeentewet, of artikel 7 van de genoemde wet van 6 augustus 1993; b) de kapitalen die door het voornoemd lokaal bestuur zijn geenvesteerd, bestemd zijn om de lasten te dekken met betrekking tot de wettelijke pensioenen door middel van een storting vanwege de verzekeringsonderneming: 1. ofwel rechtstreeks aan de gewezen werknemers van het betrokken lokaal bestuur of aan hun rechthebbenden; 2. ofwel onrechtstreeks aan een instelling voor sociale zekerheid belast met de betaling van de voormelde wettelijke pensioenen; c) de sommen die aan de gepensioneerden of hun rechthebbenden worden gestort, beroepsinkomsten zijn als bedoeld in artikel 23, § 1, 5°; d) op het tijdstip van de toekenning of de betaalbaarstelling van de interesten, de verzekeringsonderneming in het bezit wordt gesteld van een attest uitgereikt door het lokaal bestuur dat bevestigt dat aan de hierboven vermelde voorwaarden is voldaan, en dat ter beschikking van de administratie wordt gehouden. Art. 265, tweede lid, 3° van toepassing op de interesten die zijn gestort vanaf 01.01.2007 (art. 7 W. 24.07.2008) BS 07.08.2008 Art. 265, eerste lid, 4° en 5°, en tweede lid, 3° is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 325, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 en (art. 159, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Art. 265, lid 2 is van toepassing: - wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten 28.04.2006 - en wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 (art. 8, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 265, 3° is van toepassing op inkomsten betaald vanaf 01.01.2006 (art. 114, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 192
Art. 265, lid 2 is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 57, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 265, 2° is van toepassing vanaf 24.02.1997 (art. 25, W. 12.12.1996) BS 14.02.1997 Art. 265 is van toepassing met ingang van 02.06.1995 (art. 7 W. 04.04.1995) BS 23.05.1995 Art. 265 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 169, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 266. De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, of door collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld, of effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieen: 1° inkomsten van vóór 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderworpen tegen een aanslagvoet van minder dan [21] pct.; 2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging; 3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962. In geen geval kan hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten: 1° van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 2° van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van ten minste één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 3° Uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed. Het tweede lid is niet van toepassing op effecten voortgekomen uit de splitsing van lineaire obligaties uitgegeven door de Belgische Staat. Gewijzigd door art. 52, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 30.12.201. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in de artikelen 45 en 52, vierde lid, wat de inwerkingtreding van dat ar-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 193 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB tikel 45 betreft, van de wet van 28.12.2011 houdende diverse bepalingen (art. 58) Art. 266, eerste lid, inleidende zin is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 1, KB 07.12.2007) BS 12.12.2007 Art. 266, tweede lid, 3° is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.09.2004 (art. 3, W. 04.07.2004) BS 07.09.2004 Art. 266, tweede lid, 1° en 2° is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003 (art. 3, W. 04.07.2004) BS 07.09.2004 [Echter, in de mate dat art. 266, tweede lid, 2°, zoals vervangen door art. 3, W. 04.07.2004, aan de Koning de bevoegdheid geeft af te zien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van minder dan één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, zelfs indien de schuldenaar en de gerechtigde geen verbonden vennootschappen zijn, is deze bepaling slechts van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.09.2004.] Art. 266, inleidende zin is van toepassing met ingang van 02.06.1995 (art. 8, W. 04.04.1995) BS 23.05.1995 Art. 266, 3e lid is van toepassing op de vanaf 01.07.1994 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 42, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 266 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 170, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 105, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119 KB/WIB 92
Toekomstig recht Art. 266. De Koning kan, onder de voorwaarden en binnen de grenzen die Hij bepaalt, geheel of ten dele afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en van diverse inkomsten, indien het verkrijgers betreft van wie de identiteit kan worden vastgesteld, of door collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld, of effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten waarvan de inkomsten begrepen zijn in één van de volgende categorieen: 1° inkomsten van vóór 1 december 1962 uitgegeven effecten die wettelijk van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen zijn vrijgesteld of aan belastingen zijn onderworpen tegen een aanslagvoet van minder dan [21] pct.; 2° inkomsten uit certificaten van Belgische instellingen voor collectieve belegging; 3° uitgiftepremies met betrekking tot obligaties, kasbons of andere effecten van leningen uitgegeven vanaf 1 december 1962. In geen geval kan hij afzien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten: 1° van door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 15 juli 2014
2° van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van ten minste één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, behalve indien de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn die hij definieert; 3° Uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed; [1 4° aandelen van een gereglementeerde vastgoedvennootschap, met uitzondering van deze uitgekeerd door een institutionele gereglementeerde vastgoedvennootschap zoals bedoeld in artikel 2, 3°, van de wet van ..., wanneer zij - ofwel binnen het toepassingsgebied vallen van de Richtlijn van de Raad van 23 juli 1990 (90/435/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen van verschillende lidstaten, gewijzigd door de richtlijn van de Raad van 22 december 2003 (2003/123/EG); - ofwel worden ontvangen door een publieke gereglementeerde vastgoedvennootschap zoals bedoeld in artikel 2, 2° van dezelfde wet en die betrekking hebben op een deelneming van tenminste 10 pct. in het kapitaal van de vennootschap die ze uitkeert, aangehouden gedurende een ononderbroken periode van tenminste één jaar.]1 Het tweede lid is niet van toepassing op effecten voortgekomen uit de splitsing van lineaire obligaties uitgegeven door de Belgische Staat. (1) Gewijzigd door art. 95, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Gewijzigd door art. 52, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 30.12.201. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in de artikelen 45 en 52, vierde lid, wat de inwerkingtreding van dat artikel 45 betreft, van de wet van 28.12.2011 houdende diverse bepalingen (art. 58) Art. 266, eerste lid, inleidende zin is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 1, KB 07.12.2007) BS 12.12.2007 Art. 266, tweede lid, 3° is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.09.2004 (art. 3, W. 04.07.2004) BS 07.09.2004 Art. 266, tweede lid, 1° en 2° is van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003 (art. 3, W. 04.07.2004) BS 07.09.2004 [Echter, in de mate dat art. 266, tweede lid, 2°, zoals vervangen door art. 3, W. 04.07.2004, aan de Koning de bevoegdheid geeft af te zien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven voor een looptijd van minder dan één jaar met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van het effect gekapitaliseerde interest, zelfs indien de schuldenaar en de gerechtigde geen verbonden vennootschappen zijn, is deze bepaling slechts van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.09.2004.] Art. 266, inleidende zin is van toepassing met ingang van 02.06.1995 (art. 8, W. 04.04.1995) BS 23.05.1995
mijnwetboek.be
193
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 194 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 266, 3e lid is van toepassing op de vanaf 01.07.1994 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 42, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 266 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 170, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 105, 106, 107, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119 KB/WIB 92
Onderafdeling III. Opeisbaarheid van de voorheffing Art. 267. De toekenning of de betaalbaarstelling van de inkomsten, in geld of in natura, brengt de opeisbaarheid van de roerende voorheffing mede. […] Als toekenning wordt inzonderheid beschouwd: de inschrijving van een inkomen op een ten bate van de verkrijger geopende rekening, zelfs als die rekening onbeschikbaar is, mits de onbeschikbaarheid het gevolg is van een uitdrukkelijke of stilzwijgende overeenkomst met de verkrijger. De toekenning of de betaalbaarstelling van inkomsten door een in artikel 265, eerste lid, 2°, vermeld fonds voor belegging in schuldvorderingen, brengt eveneens de opeisbaarheid van de roerende voorheffing mede, voor zover die inkomsten voortkomen uit inkomsten als vermeld in artikel 17. Inkomsten van gelddeposito's worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het tijdperk waarop ze betrekking hebben. De renten van geldsommen gedeponeerd bij de Deposito- en Consignatiekas worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op 31 december van ieder jaar. Inkomsten waarop de roerende voorheffing door de verkrijger is verschuldigd ingevolge artikel 262, 1° tot 5°, worden geacht te zijn toegekend of betaalbaar gesteld op de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin zij door de verkrijger zijn verkregen. Als toekenning wordt eveneens aangemerkt, de verwerving van inkomsten uit de vervreemding van aandelen van buitenlandse beleggingsvennootschappen [onder de in artikel 19, § 1, eerste lid, 4°, gestelde voorwaarden]. Gewijzigd door art. 7 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 12) Art. 267, 1e en 3e lid is van toepassing op roerende inkomsten die anders dan in geld zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.06.2006 (art. 9, 1° en 2°, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 267, 4e en 7e lid is van toepassing: - wat de vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betreft, op vergoedingen betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten 28.04.2006 - en wat de andere inkomsten dan vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot verkregen in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiële instrumenten betreft, op de inkomsten betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 28.04.2006 (art. 9, 3° en 4°, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 267, 1e en 4e lid is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 3, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 267, 4e lid is van toepassing met ingang van 02.06.1995 (art. 9, W. 04.04.1995) BS 23.05.1995 194
Art. 267, 7e lid is van toepassing op de met ingang van 07.04.1995 uitgegeven aandelen en onderschreven contracten (art. 7, W. 20.03.1996) BS 07.05.1996 Art. 267 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 171, WIB art. 54, W. 28.12.1983 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling IV. Berekening van de voorheffing Art. 268. De roerende voorheffing die eventueel ten laste van de schuldenaar valt ter ontlasting van de verkrijger der inkomsten, wordt aan het bedrag van die inkomsten toegevoegd voor de berekening van de roerende voorheffing. Art. 268 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 172, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 269. [§ 1.] De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2° tot 4° en 7°, alsmede voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten; 2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito’s, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde grenzen; 3° op 15 pct. voor de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie "vastgoed" of door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of deze haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken lidstaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder "woning" zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis; 4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° [op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;]
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 195 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; 7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde wet. § 2. In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2oter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat: 1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan; 2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam; 3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld; 4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid; 5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013; 6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng; 7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng. De roerende voorheffing bedraagt: 1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng; 2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng. De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van vennootschappen. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben 15 juli 2014
plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van: 1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging; 2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel. De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°. De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het derde lid. De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief. Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder "persoon" ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben. Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, later overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen. De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd. Eerste lid, 5° opnieuw ingevoegd door art. 173 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014) met uitwerking op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 en die ophouden uitwerking te hebben op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 Gewijzigd door art. 24 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 01.01.2014 Gewijzigd door art. 10 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.2013 Gewijzigd door art. 5 Progr.W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking (art. 7): - vanaf 01.10.2014 voor wat de opheffing van § 1, 5° betreft; - § 2 is van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 01.07.2013
mijnwetboek.be
195
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 196 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Elke wijziging die vanaf 01.05.2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3b, 4, 5 b, en 6 (Progr.W.) Vervangen door art. 84, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013. De voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is Ingevoegd door de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het KB/WIB 92 zoals de maatregel bestond op 31.12.2012 (art. 96) Gewijzigd door art. 53, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art. 53, 2° is van toepassing op de interesten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012; art. 53,1° en 3° zijn van toepassing vanaf 30.12.2012 (art. 59) Gewijzigd door art. 29 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1.01.2012 (art. 38) Gewijzigd door art. 50 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 16.05.2011 Art. 269, derde lid, b), tweede streepje gewijzigd door art. 98 KB 3.03.2011 (BS 9.03.2011) en van toepassing vanaf 01.04.2011 (art. 371) Art. 269, lid 4, 8 en 10 uitwerking met ingang vanaf 01.01.2008 (art. 148 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 269, derde lid, b), nieuw vierde lid en nieuw twaalfde lid is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 2, KB 07.12.2007) BS 12.12.2007 – erratum BS 11.04.2008 Zie ook: art. 119bis KB/WIB 92
Toekomstig recht Art. 269. [§ 1.] De aanslagvoet van de roerende voorheffing is vastgesteld: 1° op 25 pct. voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen, andere dan deze bedoeld in de bepalingen onder 2° tot 4° en 7°, alsmede voor in artikel 90, 5° tot 7°, vermelde diverse inkomsten; 2° op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito’s, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in artikel 21, 5°, bepaalde grenzen; 3° [1 tegen een aanslagvoet van 15 pct., de dividenden die worden uitgekeerd door een beleggingsvennootschap met vast kapitaal bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, en 122, § 1, van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, die als uitsluitend doel heeft de collectieve belegging in de in artikel 7, eerste lid, 5°, van deze wet bedoelde categorie "vastgoed", door een in boek 3 van deze wet bedoelde beleggingsvennootschap van gelijke aard, of door een gereglementeerde vastgoedvennootschap, of deze beleggingsvennootschap of gereglementeerde vastgoedvennootschap haar effecten openbaar aanbiedt in België of niet, voor zover door de betrokken lidstaat een uitwisseling van inlichtingen wordt georganiseerd overeenkomstig artikel 338 of een gelijkaardige reglementering, in zoverre tenminste 80 pct. van het vastgoed in de zin van artikel 2, 20°, van het koninklijk besluit van 7 december 2010 met betrekking tot vastgoedbevaks of, voor wat betreft de gereglementeerde vastgoedvennootschap, 196
van artikel 2, 5° van de wet van 12 mei 2014 betreffende de gereglementeerde vastgoedvennootschappen, rechtstreeks door deze beleggingsvennootschap of door deze gereglementeerde vastgoedvennootschap belegd is in onroerende goederen die in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte zijn gelegen en uitsluitend als woning aangewend worden of bestemd zijn. Voor de toepassing van deze voorwaarde verstaat men onder "woning" zowel een eengezinswoning als een gebouw voor collectieve bewoning zoals een flatgebouw of een rusthuis;]1 4° op 15 pct., voor de eerste schijf die overeenkomt met het in artikel 37, tweede lid, bepaalde bedrag van in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° [op 15 pct. voor de inkomsten uit in artikel 21, 5°, bedoelde spaardeposito's, en in zoverre zij, wat de inkomsten betaald of toegekend aan natuurlijke personen betreft, meer bedragen dan de in de bepaling onder 5° van dat artikel bepaalde grenzen;] 6° op 15 of 25 pct., voor de in artikel 90, 11°, bedoelde vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot, naargelang de toepasbare aanslagvoet op de inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op de in artikel 90, 6°, bedoelde loten, waarop die vergoedingen betrekking hebben; 7° op 15 pct. voor de inkomsten uit kasbonnen of termijndeposito's die door kredietinstellingen zijn aangeboden voor de financiering van een thematische volkslening als bedoeld in de wet van 26 december 2013 en op voorwaarde dat die kasbonnen of termijndeposito's beantwoorden aan de criteria en voorwaarden bepaald in de genoemde wet. § 2. In afwijking van § 1, 1°, wordt het tarief van de roerende voorheffing op de dividenden, met uitzondering van de in artikel 18, eerste lid, 2oter, bedoelde dividenden, verlaagd in zoverre dat: 1° de vennootschap die deze dividenden uitkeert, een vennootschap is die op grond van de voorwaarden vermeld in artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, als kleine vennootschap wordt aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan; 2° die dividenden voortkomen uit nieuwe aandelen op naam; 3° die aandelen verworven zijn met nieuwe inbrengen in geld; 4° deze inbrengen in geld niet voortkomen uit de verdeling van belaste reserves die overeenkomstig artikel 537, eerste lid, worden onderworpen aan een verlaagde roerende voorheffing zoals bedoeld in datzelfde lid; 5° deze inbrengen zijn gedaan vanaf 1 juli 2013; 6° de belastingplichtige deze aandelen op naam ononderbroken in volle eigendom heeft behouden vanaf de kapitaalinbreng; 7° deze dividenden zijn verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het tweede boekjaar of volgende na dat van de inbreng. De roerende voorheffing bedraagt:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 197 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
1° 20 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling van het tweede boekjaar na dat van de inbreng; 2° 15 pct. voor de dividenden verleend of toegekend uit de winstverdeling voor het derde boekjaar en volgende na dat van de inbreng. De vennootschappen zonder minimaal maatschappelijk kapitaal worden uitgesloten van het voordeel van de maatregel, tenzij na de inbreng van het nieuw kapitaal het maatschappelijk kapitaal van die vennootschap minstens gelijk is aan het minimaal maatschappelijk kapitaal van een BVBA, als bedoeld in artikel 214, § 1, van het Wetboek van vennootschappen. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen ingevolge een erfopvolging of schenking wordt geacht niet te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de in het eerste lid, 6°, vermelde voorwaarde inzake het ononderbroken behoud. De overdracht, in rechte lijn of tussen echtgenoten, van de aandelen wordt evenmin geacht te hebben plaatsgehad voor de toepassing van de voorwaarde van volle eigendom wanneer die overdracht het gevolg is van: 1) een wettelijke erfopvolging of een erfopvolging op een wijze die gelijkaardig is aan de wettelijke erfvolging; 2) een ascendentenverdeling die geen afbreuk doet aan het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot. De erfgenamen of begiftigden nemen de plaats in van de belastingplichtige inzake de voordelen en verplichtingen van de maatregel. De omruiling van aandelen ingevolge verrichtingen als vermeld in artikel 45 of de vervreemding of verkrijging van aandelen ingevolge belastingneutrale verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 2°, 211, 214, § 1, en 231, §§ 2 en 3, worden geacht niet te hebben plaatsgevonden voor de toepassing van het eerste lid, 6°. De verhogingen van het maatschappelijk kapitaal die tot stand komen na een vermindering van het kapitaal georganiseerd vanaf 1 mei 2013 komen niet in aanmerking voor het toekennen van het verlaagd tarief, behalve in de mate waarin de verhoging van het maatschappelijk kapitaal de vermindering overstijgt, onverminderd de toepassing van het derde lid. De sommen die voortkomen uit een vanaf 1 mei 2013 georganiseerde vermindering van het kapitaal van een vennootschap verbonden of geassocieerd met een persoon in de zin van de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen, en die door deze persoon worden geïnvesteerd in een verhoging van het kapitaal van een andere vennootschap kunnen niet genieten van het voormeld verlaagd tarief. Voor de toepassing van het vorig lid wordt onder "persoon" ook begrepen zijn echtgenoot, zijn ouders en zijn kinderen wanneer deze persoon of zijn echtgenoot het wettelijk genot van hun inkomsten hebben. Als de vennootschap, die haar maatschappelijk kapitaal verhoogd heeft in het kader van deze maatregel, 15 juli 2014
later overgaat tot verminderingen van dat maatschappelijk kapitaal, zullen deze verminderingen prioritair worden afgehouden van de nieuwe kapitalen. De onderschreven sommen betreffende de verhoging van het maatschappelijk kapitaal moeten volledig volstort zijn en er mogen bij die gelegenheid geen preferente aandelen worden gecreëerd. (1) Gewijzigd door art. 96, W. 12.05.2014 (BS 30.06.2014); Inwerkingtreding: nader te bepalen Eerste lid, 5° opnieuw ingevoegd door art. 173 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014) met uitwerking op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2012 en die ophouden uitwerking te hebben op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2013 Gewijzigd door art. 24 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de interesten betaald of toegekend met ingang van 01.01.2014 Gewijzigd door art. 10 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en van toepassing op de inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.2013 Gewijzigd door art. 5 Progr.W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking (art. 7): - vanaf 01.10.2014 voor wat de opheffing van § 1, 5° betreft; - § 2 is van toepassing op de inbrengen gedaan vanaf 01.07.2013 Elke wijziging die vanaf 01.05.2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3b, 4, 5 b, en 6 (Progr.W.) Vervangen door art. 84, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013. De voorziene voorwaarde van 80 pct., zoals ze is Ingevoegd door de artikelen 80 en 84, wordt teruggebracht tot 60 pct. voor de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld in 2013 en 2014, wanneer de dividenden uitgekeerd worden door een vennootschap die genoot van de totale verzaking van de inning van de roerende voorheffing als bedoeld in artikel 106, § 8, van het KB/WIB 92 zoals de maatregel bestond op 31.12.2012 (art. 96) Gewijzigd door art. 53, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); art. 53, 2° is van toepassing op de interesten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012; art. 53,1° en 3° zijn van toepassing vanaf 30.12.2012 (art. 59) Gewijzigd door art. 29 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1.01.2012 (art. 38) Gewijzigd door art. 50 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 16.05.2011 Art. 269, derde lid, b), tweede streepje gewijzigd door art. 98 KB 3.03.2011 (BS 9.03.2011) en van toepassing vanaf 01.04.2011 (art. 371) Art. 269, lid 4, 8 en 10 uitwerking met ingang vanaf 01.01.2008 (art. 148 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 269, derde lid, b), nieuw vierde lid en nieuw twaalfde lid is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 2, KB 07.12.2007) BS 12.12.2007 – erratum BS 11.04.2008 Zie ook: art. 119bis KB/WIB 92
Afdeling IV. Bedrijfsvoorheffing Art. 270. De bedrijfsvoorheffing is verschuldigd door: 1° de in de artikelen 3, 179 of 220 vermelde belastingplichtigen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen, pensioenen, renten en toelagen betalen of toekennen, evenals de in artikel 227 vermelde niet-inwoners voor wie de in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen, pensioe-
mijnwetboek.be
197
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 198 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
nen, renten en toelagen die ze in België of in het buitenland betalen of toekennen, beroepskosten zijn in de zin van artikel 237; 2° degenen die in België diensten bezigen van personen verbonden door een arbeidsovereenkomst, van wie de bezoldiging geheel of hoofdzakelijk bestaat uit door de cliënteel betaalde fooien of dienstpercenten; 3° degenen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in artikel 228, § 2, 8°, vermelde inkomsten van podiumkunstenaars of sportbeoefenaars betalen of toekennen of bij ontstentenis daarvan de organisator van de vertoningen of van de sportwedstrijden; 4° degene die door de leden van een in artikel 229, § 3, vermelde vennootschap of vereniging wordt aangesteld om hen in belastingzaken te vertegenwoordigen, of bij ontstentenis daarvan, elk van de hoofdelijk aansprakelijke vennoten of leden; 5° degenen die krachtens artikel 35 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten verplicht zijn de akten of verklaringen ter registratie aan te bieden wanneer het akten of verklaringen betreft waarbij de overdracht onder bezwarende titel is vastgesteld van in België gelegen onroerende goederen of zakelijke rechten met betrekking tot die goederen door een in artikel 227, 1° of 2°, vermelde belastingplichtige; 6° diegenen die als curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of als personen die gelijkaardige functies uitoefenen, schuldvorderingen hebben te honoreren met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30. [7° degenen die als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in artikel 228, § 3, vermelde inkomsten betalen of toekennen.] Gewijzigd door art. 70, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 73) Art. 270, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 31, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 270, 1° is van toepassing op de vanaf 01.02.1999 betaalde of toegekende inkomsten (art. 43, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 270, 1° is van toepassing op de vanaf 01.07.1997 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 1, W. 12.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 270, 6° is van toepassing op de vanaf 01.07.1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 8, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 270, 5° is van toepassing op de vanaf 01.01.1993 verwezenlijkte meerwaarden (art. 14, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 270, 3° en 4° is van toepassing met ingang van 31.07.1992 (art. 33, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 270 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 180, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 271. De Koning kan, onder de voorwaarden die Hij bepaalt, de toepassing van artikel 270 uitbreiden tot winst, baten of […], alsmede tot in artikel 90, 1° tot 4° en 12° vermelde diverse inkomsten. Art. 271 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 01.01.2009 worden betaald of toegekend (art. 170 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 271 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 32, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 198
Art. 271 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 48, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 271 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 181, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 43, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95 KB/WIB 92
Art. 272. Behoudens strijdig beding: 1° hebben [de in artikel 270, 1°, 3°, 6° en 7°, vermelde belastingschuldigen] het recht op de belastbare inkomsten de desbetreffende voorheffing in te houden; 2° hebben de in artikel 270, 2° vermelde belastingschuldigen het recht zich het bedrag van de voorheffing, verschuldigd wegens fooien of dienstpercenten, bij voorbaat te doen overhandigen. Ondanks elk strijdig beding moeten de in artikel 270, 5°, vermelde belastingschuldigen de desbetreffende voorheffing inhouden op de meerwaarden die begrepen zijn in de artikel 228, § 2, 3°, a en 4° vermelde winst of baten. Gewijzigd door art. 71, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf 1.01.2013 (art. 73) Art. 272, 1e lid, 1° is van toepassing op de vanaf 01.07.1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 9, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 272, 2e lid is van toepassing op de vanaf 01.01.1993 verwezenlijkte meerwaarden (art. 15, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 272 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 182, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 273. De bedrijfsvoorheffing is opeisbaar uit hoofde van: 1° het betalen of toekennen van belastbare bezoldigingen; 2° de verwezenlijking van in artikel 272, tweede lid, vermelde meerwaarden. Art. 273 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 4, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 273 is van toepassing op de vanaf 01.01.1993 verwezenlijkte meerwaarden (art. 16, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 273 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 183, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 274. […] Art. 274. wordt opgeheven met ingang van 01.01.1993 (art. 92, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 274 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 183, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 275. § 1. De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de aanduidingen van de schalen opgesteld door de Koning. § 2. De Koning kan verschillende categorieën van belastingplichtigen onderscheiden. Voor elke categorie zijn de schalen forfaitair. § 3. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit artikel genomen besluiten. Art. 275 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 Zie ook: art. 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95 KB/WIB 92
Art. 275/1. De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 199 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
overwerk, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op: - werkgevers onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002; - de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen voor zover de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in de functie van een werknemer van categorie 1 en voor zover zij overwerk presteren; - de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; - de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 24,75 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het derde lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal: - 32,19 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; - 41,25 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is. Hij zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het vorige lid genomen besluiten. De vrijstelling geldt per jaar en per werknemer slechts voor de eerste 130 uren die hij als overwerk presteert. [Het in het zesde lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor: - de werkgevers die in elke plaats van uitbating gebruik maken van het in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een bedoelde geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen bedoelde geregistreerd kassasysteem, en die deze kassa overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie; - de werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in 15 juli 2014
hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.] Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd overwerk hebben gepresteerd tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. Gewijzigd door art. 52 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.04.2014 Gewijzigd door art. 70 K.B. 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 4 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 275/1, lid 2, derde streepje en lid 6 is van toepassing vanaf 1.01.2010 (art. 15, 3° en 4° W. 27.03.2009 (BS 07.04.2009) Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/2. § 1. Dit artikel is van toepassing op de werkgevers die behoren tot de koopvaardij, de baggeren de sleepvaartsector en die in toepassing van artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van bedrijfsvoorheffing. § 2. Onder de in dit artikel vermelde voorwaarden zijn de in § 1 vermelde werkgevers er niet toe gehouden de bedrijfsvoorheffing die zij verschuldigd zijn uit hoofde van een in artikel 273, 1°, bedoelde betaling of toekenning van belastbare bezoldigingen aan de werknemers die zij als communautaire zeelieden tewerkstellen aan boord van in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd, in de Schatkist te storten. Deze bepaling mag evenwel slechts worden toegepast met betrekking tot de in uitvoering van artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing. § 3. Met communautaire zeelieden worden bedoeld: - burgers van de Europese Economische Ruimte wanneer het zeelieden betreft die werken aan boord van schepen, met inbegrip van roro veerboten, die geregelde passagiersdiensten tussen havens van de Gemeenschap verzorgen; - in alle andere gevallen alle zeelieden die in een lidstaat onderworpen zijn aan belasting en/of sociale zekerheidsbijdragen. § 4. Wat de sleepvaart- en de baggersector betreft, is de in dit artikel bedoelde maatregel slechts van toepassing op het zeevervoersgedeelte van de sleep- en baggerwerkzaamheden. De communautaire zeelieden moeten tewerkgesteld zijn aan boord van zeewaardige sleepboten of aan boord van zeewaardige baggerschepen met eigen voortstuwing die ingericht zijn voor het vervoer van lading over zee: - die in een lidstaat zijn geregistreerd; - waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd; - en die minstens 50 pct. van hun bedrijfstijd werkzaamheden op zee verrichten. Wat de sleepvaartsector betreft, wordt een evenredig deel van de wachttijd in aanmerking genomen als zee-
mijnwetboek.be
199
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 200 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vervoer voor de berekening van de in het tweede lid bedoelde drempel van 50 pct. § 5. De Koning bepaalt de regels en modaliteiten in verband met de wijze waarop ter gelegenheid van de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het bewijs wordt geleverd dat de bezoldigingen van de communautaire zeelieden voor wie de ingehouden bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de periode waarop die aangifte betrekking heeft, niet wordt gestort, in aanmerking komen voor de toepassing van de in dit artikel beschreven maatregel. De tekst van art. 275/2 is van toepassing op de vanaf 01.07.2005 betaalde of toegekende bezoldigingen (art. 2, W. 20.07.2005) BS 10.08.2005 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/3. § 1. De universiteiten en hogescholen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan assistent-onderzoekers en het "Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/FFRS", het "Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen – FWO", het "Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRS-FNRS" die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan postdoctorale onderzoekers en die krachtens artikel 270, 1°, bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen verschuldigd zijn, worden vrijgesteld van het storten aan de Schatkist, van 80 pct. van die bedrijfsvoorheffing, op voorwaarde dat ze op die bezoldigingen 100 pct. van die bedrijfsvoorheffing inhouden. De in dit lid bedoelde instellingen wenden de sommen die zij krachtens dit artikel niet moeten doorstorten, niet aan ter financiering van het onderzoek dat de vrijstelling van de doorstortingsverplichting heeft doen ontstaan. Eenzelfde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing ten belope van 80 pct. van die bedrijfsvoorheffing wordt ook toegekend aan de wetenschappelijke instellingen die daartoe worden erkend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen ofwel aan assistent-onderzoekers ofwel aan postdoctorale onderzoekers. De in dit lid bedoelde instellingen wenden de sommen die zij krachtens dit artikel niet moeten doorstorten, niet aan ter financiering van het onderzoek dat de vrijstelling van de doorstortingsverplichting heeft doen ontstaan. Dezelfde vrijstelling van storting als in het tweede lid wordt ook toegekend: 1° aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die aan onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's werken ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met in het eerste en tweede lid bedoelde universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of erkende wetenschappelijke instellingen. Die vrijstelling geldt enkel voor de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen die in het kader van het onderzoeksof ontwikkelingsproject of -programma uitbetaald zijn tijdens de duurtijd van dat project voorzover die betrekking hebben op een effectieve tewerkstelling in het onderzoeks- of ontwikkelingsproject of -programma; 200
2° aan vennootschappen die onder de definitie van "Young Innovative Company" vallen en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan wetenschappelijk personeel dat als werknemer door deze vennootschap wordt tewerkgesteld. Onder Young Innovative Company wordt verstaan een vennootschap die onderzoeksprojecten uitvoert en, aan het einde van het belastbare tijdperk, aan de volgende voorwaarden voldoet: a) het gaat om een kleine vennootschap, zoals bedoeld in artikel 15 van het Wetboek van de vennootschappen; b) ze bestaat sinds minder dan 10 jaar vóór 1 januari van het jaar waarin de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing wordt toegekend; c) ze is niet opgericht in het kader van een concentratie, een herstructurering, een uitbreiding van een vroegere activiteit of een overname van dergelijke activiteiten; d) ze heeft uitgaven gedaan op het vlak van onderzoek en ontwikkeling die minstens 15 pct. van de totale kosten van het voorgaande belastbaar tijdperk vertegenwoordigen. 3° aan ondernemingen die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's en die een in § 2 bedoeld diploma hebben. Wanneer de vennootschap aan het einde van een belastbaar tijdperk niet meer voldoet aan alle voorwaarden om een Young Innovative Company te zijn, mag de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing niet meer worden toegepast op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf de eerstvolgende maand. Het wetenschappelijk personeel als bedoeld in het derde lid, 2°, bestaat uit de onderzoekers, de onderzoekstechnici en de projectbeheerders inzake onderzoek en ontwikkeling, met uitsluiting van het administratief en commercieel personeel. Om de in de voorgaande leden bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever tot staving van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing op de door de Koning bepaalde wijze het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, gedurende de periode waarop die aangifte in de bedrijfsvoorheffing betrekking heeft, effectief werden tewerkgesteld: - ofwel als assistent-onderzoekers of postdoctorale onderzoekers als bedoeld in het eerste en tweede lid; - ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 1°, beoogde onderzoeksprojecten; - ofwel als wetenschappelijk personeel in een vennootschap die een Young Innovative Company is; - ofwel als onderzoekers voor de verwezenlijking van de in het derde lid, 3°, beoogde [onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's]. […] Eenzelfde bezoldiging of eenzelfde deel ervan kan slechts in aanmerking komen voor één van de in deze paragraaf bedoelde vrijstellingen van doorstorting van bedrijfsvoorheffing. § 2. De in § 1, derde lid, 3°, bedoelde diploma's zijn:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 201 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
1° ofwel, een diploma van doctor in de toegepaste wetenschappen, in de exacte wetenschappen, in de geneeskunde, in de diergeneeskunde of in de farmaceutische wetenschappen, of van burgerlijk ingenieur; 2° ofwel, een diploma van master of een gelijkwaardig diploma in de studiegebieden of combinaties van studiegebieden van: a) voor de Vlaamse gemeenschap - wetenschappen; - toegepaste wetenschappen; - toegepaste biologische wetenschappen; - geneeskunde; - diergeneeskunde; - farmaceutische wetenschappen; - biomedische wetenschappen; - industriële wetenschappen, technologie en nautische wetenschappen; - biotechniek; - architectuur; - productontwikkeling; b) voor de Franstalige Gemeenschap: - wetenschappen; - ingenieur; - landbouwkunde en biologisch ingenieur; - geneeskunde; - dierengeneeskunde; - biomedische en farmaceutische wetenschappen; - architectuur en urbanisme; - industriële wetenschappen; - industriële landbouwwetenschappen. § 3. Onder onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's als bedoeld in § 1 worden verstaan de projecten of programma's die tot doel hebben: a) fundamenteel onderzoek: experimentele of theoretische activiteiten die voornamelijk worden verricht om nieuwe kennis te verwerven over de fundamentele aspecten van verschijnselen en waarneembare feiten, zonder dat hiermee een rechtstreekse praktische toepassing of gebruik wordt beoogd; b) industrieel onderzoek: planmatig of kritisch onderzoek dat is gericht op het opdoen van nieuwe kennis en vaardigheden met het oog op de ontwikkeling van nieuwe producten, procedés of diensten, of om bestaande producten, procedés of diensten aanmerkelijk te verbeteren. Het omvat de vervaardiging van onderdelen van complexe systemen, die noodzakelijk is voor industrieel onderzoek, met name voor de validering van generale technologieën, met uitzondering van prototypes; c) experimentele ontwikkeling: het verwerven, combineren, vormgeven en gebruiken van bestaande wetenschappelijke, technische, zakelijke en andere kennis en vaardigheden voor plannen, schema's of ontwerpen van nieuwe, gewijzigde of verbeterde producten, procedés of diensten. Hieronder kan tevens de conceptuele formulering en het ontwerp van alternatieve producten, procedés of diensten worden verstaan en het vastleggen van informatie daarover. Deze activiteiten kunnen tevens het maken van ontwerpen, tekeningen, 15 juli 2014
plannen en andere documentatie omvatten, mits zij niet voor commercieel gebruik zijn bestemd. De ontwikkeling van commercieel bruikbare prototypes en proefprojecten valt eveneens onder experimentele ontwikkeling indien het prototype noodzakelijkerwijs het commerciële eindproduct is en de productie ervan te duur is om alleen voor demonstratie en validatiedoeleinden te worden gebruikt. Onder experimentele ontwikkeling wordt niet verstaan routinematige of periodieke wijziging van bestaande producten, productielijnen, fabricageprocessen, diensten en andere courante werkzaamheden, zelfs indien deze wijzigingen verbeteringen kunnen inhouden. De projecten of programma's als bedoeld in het eerste lid komen enkel in aanmerking wanneer ze zijn aangemeld bij de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid met opgave van: 1° de identificatie van de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing; 2° de beschrijving van het project of programma waarbij wordt aangetoond dat het fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling tot doel heeft; 3° de verwachte aanvangsdatum en de vooropgestelde einddatum van het project of programma. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing kan aan de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid vragen of de voorgelegde onderzoeks- en/ of ontwikkelingsprojecten of -programma's vallen binnen het toepassingsgebied van de §§ 2 en 3 van dit artikel. De Overheidsdienst geeft een bindend advies op deze vraag. De Koning bepaalt de procedure en de modaliteiten van de aanvraag en de verstrekking van dit advies. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid geeft op vraag van de Federale Overheidsdienst Financiën een bindend advies over de aanvragen betreffende de toepassing van de voorwaarden in §§ 2 of 3 en zendt een kopie van dit advies naar de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing. De Koning bepaalt de procedure en de modaliteiten van dit advies. Gewijzigd door art. 11 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 275/3, § 3 is van toepassing vanaf 01.01.2014, art. 7 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013). In afwijking van artikel 275/3, § 3, vierde lid, moeten de op 01.01.2014 reeds bestaande projecten of programma's geen melding doen tot 31.12.2014. Vanaf 01.01.2015 moeten de bestaande projecten of programma's voldoen aan alle voorwaarden van § 3 (art. 4 W. 17.06.2013) BS 28.06.2013)
Art. 275/4. § 1. Dit artikel is van toepassing op de werkgevers die behoren tot de sector van de zeevisserij en die, bij toepassing van artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing ingevolge de in artikel 273, 1°, bedoelde betaling of toekenning van belastbare bezoldigingen aan werknemers die zijn tewerkgesteld aan boord van een in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerd schip waarvoor een zeebrief kan worden voorgelegd. Dit artikel is slechts van toepas-
mijnwetboek.be
201
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 202 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
sing op de overeenkomstig artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing. Voordat de storting aan de Schatkist wordt uitgevoerd, wordt het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing vergeleken met het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing dat wordt verkregen rekening houdend met de forfaitaire daglonen zoals die zijn vastgesteld door de regelgeving tot vaststelling van de forfaitaire daglonen voor de berekening van de bijdragen voor sociale zekerheid verschuldigd voor de handarbeiders wier lonen geheel of gedeeltelijk uit fooien of bedieningsgeld bestaat, evenals voor de werknemers die door een arbeidsovereenkomst voor de zeevissers zijn verbonden, en die als berekeningsgrondslag dienen voor de berekening van de sociale bijdragen. Wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing lager is dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing, zijn de in het eerste lid beoogde werkgevers ertoe gehouden het totaal bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten. Het verschil tussen de fictieve bedrijfsvoorheffing en de ingehouden bedrijfsvoorheffing vormt bij de werkgevers een aftrekbare beroepskost als bedoeld in artikel 49 en is niet verrekenbaar in hoofde van de werknemer. Wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing meer bedraagt dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing, zijn de werkgevers er slechts toe gehouden een bedrag gelijk aan de fictieve bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten. Het saldo van de ingehouden bedrijfsvoorheffing wordt door de werkgever aan het " Zeevissersfonds " opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 29 augustus 1986, gestort. § 2. De Koning bepaalt de nadere regels en modaliteiten in verband met de wijze: - waarop bij de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het bewijs wordt geleverd dat de werknemers voor wie de ingehouden bedrijfsvoorheffing niet volledig is gestort voor de periode waarop de aangifte betrekking heeft, daadwerkelijk aan boord van een in § 1, eerste lid, bedoeld schip waren tewerkgesteld; - waarop, in het geval bedoeld in § 1, derde lid, bij de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing het onderscheid moet worden gemaakt tussen de ingehouden en de gestorte bedrijfsvoorheffing. Art. 275/4 is van toepassing op de bezoldigingen en ploegen- en nachtpremies betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 (art. 107, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/5. § 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing gelijk aan 15,6 pct. van de belastbare bezoldigingen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden. 202
De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen. Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze norm worden, naast de effectieve arbeidsprestaties, ook de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor het loon wordt doorbetaald, mee in de teller opgenomen. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet meegerekend in de noemer. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder: 1° ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak: a) hetzij door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij door statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij door statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; 2° ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur. De hier bedoelde werknemers zijn: a) hetzij de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij de statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennoot-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 203 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
schap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij de statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; 3° ploegenpremie, de premie die wordt toegekend naar aanleiding van de in 1° bedoelde ploegenarbeid of van de in 2° bedoelde nachtarbeid; 4° de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in 1° en 2° bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegen- of nachtwerk in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen. [§ 3. De in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt verhoogd met 2,2 procentpunten voor ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem. Onder ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem wordt verstaan, de ondernemingen waar het werk wordt verricht door de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, in minstens vier ploegen van minstens 2 werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang, die een continue bezetting tijdens de gehele week en het weekend garanderen, en die elkaar opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak. De bedrijfstijd in dergelijke ondernemingen, zijnde de tijd dat het bedrijf functioneert, bedraagt minstens 160 uur op weekbasis.] Gewijzigd door art. 53 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 71 K.B. 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 5 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 275/5, § 2, 1° b en 2° b is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 17, D, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Toekomstig recht Art. 275/5. § 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing [gelijk aan 18 pct.] van de belastbare bezoldigingen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden. De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitslui15 juli 2014
ting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen. Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze norm worden, naast de effectieve arbeidsprestaties, ook de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor het loon wordt doorbetaald, mee in de teller opgenomen. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet meegerekend in de noemer. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder: 1° ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak: a) hetzij door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij door statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij door statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; 2° ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur. De hier bedoelde werknemers zijn: a) hetzij de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij de statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
mijnwetboek.be
203
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 204 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
c) hetzij de statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; 3° ploegenpremie, de premie die wordt toegekend naar aanleiding van de in 1° bedoelde ploegenarbeid of van de in 2° bedoelde nachtarbeid; 4° de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in 1° en 2° bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegen- of nachtwerk in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen. [§ 3. De in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt verhoogd met 2,2 procentpunten voor ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem. Onder ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem wordt verstaan, de ondernemingen waar het werk wordt verricht door de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, in minstens vier ploegen van minstens 2 werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang, die een continue bezetting tijdens de gehele week en het weekend garanderen, en die elkaar opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak. De bedrijfstijd in dergelijke ondernemingen, zijnde de tijd dat het bedrijf functioneert, bedraagt minstens 160 uur op weekbasis.] Gewijzigd door art. 5.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2015 Gewijzigd door art. 53 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 71 K.B. 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 5 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 275/5, § 2, 1° b en 2° b is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 17, D, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/5. § 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing [gelijk aan 20,4 pct.] van de belastbare bezoldigingen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden. De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen. 204
Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze norm worden, naast de effectieve arbeidsprestaties, ook de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor het loon wordt doorbetaald, mee in de teller opgenomen. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet meegerekend in de noemer. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder: 1° ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak: a) hetzij door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij door statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij door statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; 2° ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur. De hier bedoelde werknemers zijn: a) hetzij de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij de statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij de statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 205 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
3° ploegenpremie, de premie die wordt toegekend naar aanleiding van de in 1° bedoelde ploegenarbeid of van de in 2° bedoelde nachtarbeid; 4° de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in 1° en 2° bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegen- of nachtwerk in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen. [§ 3. De in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt verhoogd met 2,2 procentpunten voor ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem. Onder ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem wordt verstaan, de ondernemingen waar het werk wordt verricht door de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, in minstens vier ploegen van minstens 2 werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang, die een continue bezetting tijdens de gehele week en het weekend garanderen, en die elkaar opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak. De bedrijfstijd in dergelijke ondernemingen, zijnde de tijd dat het bedrijf functioneert, bedraagt minstens 160 uur op weekbasis.] Gewijzigd door 5.B. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2017 Gewijzigd door art. 5.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2015 Gewijzigd door art. 53 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 71 K.B. 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 5 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 275/5, § 2, 1° b en 2° b is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 17, D, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/5. § 1. De ondernemingen waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die premie, worden ervan vrijgesteld een bedrag aan bedrijfsvoorheffing [gelijk aan 22,8 pct.] van de belastbare bezoldigingen waarin die ploegenpremies zijn begrepen, in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen en premies wordt ingehouden. De in het vorige lid bedoelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, zijn de overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 1° en 2°, vastgestelde belastbare bezoldigingen van de werknemers met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen. Om de in het eerste lid bedoelde vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de 15 juli 2014
werkgever, ter gelegenheid van zijn aangifte in de bedrijfsvoorheffing, het bewijs leveren dat de werknemers in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd ploegenarbeid hebben verricht tijdens de periode waarop die aangifte betrekking heeft. De Koning bepaalt de nadere modaliteiten voor het leveren van dit bewijs. Deze vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing wordt enkel toegekend voor werknemers die, overeenkomstig de arbeidsregeling waarin zij tewerkgesteld zijn, over de betrokken maand waarvoor het voordeel wordt gevraagd, tenminste een derde van hun arbeidstijd in ploegen- of nachtarbeid zijn tewerkgesteld. Voor de toepassing van deze norm worden, naast de effectieve arbeidsprestaties, ook de schorsingen van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst waarvoor het loon wordt doorbetaald, mee in de teller opgenomen. Perioden van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst zonder loon, worden niet meegerekend in de noemer. § 2. Voor de toepassing van § 1 wordt verstaan onder: 1° ondernemingen waar ploegenarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar het werk wordt verricht in minstens twee ploegen van minstens twee werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang en die elkaar in de loop van de dag opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak: a) hetzij door werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij door statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij door statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail; 2° ondernemingen waar nachtarbeid wordt verricht: de ondernemingen waar werknemers overeenkomstig de in de onderneming toepasselijke arbeidsregeling, prestaties verrichten tussen 20 uur en 6 uur, met uitsluiting van de werknemers die enkel prestaties verrichten tussen 6 uur en 24 uur en de werknemers die gewoonlijk beginnen te werken vanaf 5 uur. De hier bedoelde werknemers zijn: a) hetzij de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002; b) hetzij de statutaire werknemers bij de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; c) hetzij de statutaire werknemers bij de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail;
mijnwetboek.be
205
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 206 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
3° ploegenpremie, de premie die wordt toegekend naar aanleiding van de in 1° bedoelde ploegenarbeid of van de in 2° bedoelde nachtarbeid; 4° de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in 1° en 2° bedoelde ondernemingen die deze uitzendkrachten tewerkstellen in een systeem van ploegen- of nachtwerk in de functie van een werknemer van categorie 1, worden, wat de vrijstelling van storting van de bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen van die uitzendkrachten waarin ploegenpremies zijn begrepen, betreft, gelijkgesteld met die ondernemingen. [§ 3. De in § 1, eerste lid, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt verhoogd met 2,2 procentpunten voor ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem. Onder ondernemingen die werken in een volcontinu arbeidssysteem wordt verstaan, de ondernemingen waar het werk wordt verricht door de werknemers van categorie 1 bedoeld in artikel 330 van de programmawet (I) van 24 december 2002, in minstens vier ploegen van minstens 2 werknemers, die hetzelfde werk doen zowel qua inhoud als qua omvang, die een continue bezetting tijdens de gehele week en het weekend garanderen, en die elkaar opvolgen zonder dat er een onderbreking is tussen de opeenvolgende ploegen en zonder dat de overlapping meer bedraagt dan een vierde van hun dagtaak. De bedrijfstijd in dergelijke ondernemingen, zijnde de tijd dat het bedrijf functioneert, bedraagt minstens 160 uur op weekbasis.] Gewijzigd door 5.C. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2019 Gewijzigd door 5.B. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2017 Gewijzigd door art. 5.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2015 Gewijzigd door art. 53 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 71 K.B. 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 5 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 275/5, § 2, 1° b en 2° b is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 17, D, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/6. De schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 1°, die bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, betalen of toekennen aan sportbeoefenaars die op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, niet de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, worden ervan vrijgesteld 70% van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten. De vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing bedoeld in het eerste lid wordt eveneens toegekend wanneer ze bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1°, betalen of toekennen aan niet in het eerste lid bedoelde sportbeoefenaars, op voorwaarde dat uiterlijk op 31 december van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, de helft van deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing wordt be206
steed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars die […] de leeftijd van 23 jaar nog niet hebben bereikt op 1 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin de vrijstelling wordt gevraagd. [Voor de toepassing van het tweede lid wordt verstaan onder bedragen besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars, de bezoldiging van personen belast met de opleiding, begeleiding of ondersteuning van deze jonge sportbeoefenaars in hun sportbeoefening en de bezoldiging van de jonge sportbeoefenaars. De bezoldiging van jonge sportbeoefenaars omvat de betaalde of toegekende bezoldiging tot maximaal van het achtvoud van het bedrag bedoeld in artikel 2, § 1, van de wet van 24 februari 1978 betreffende de arbeidsovereenkomst voor betaalde sportbeoefenaars en de ermee verband houdende kosten bedoeld in artikel 52, 3°.] Bij het verstrijken van voormelde termijn, moeten de niet overeenkomstig het tweede en derde lid bestede bedragen in de Schatkist worden gestort, verhoogd met nalatigheidsintresten berekend overeenkomstig artikel 414. Om de in het eerste en tweede lid bedoelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de schuldenaar het bewijs dat de sportbeoefenaar in hoofde van wie de vrijstelling wordt gevraagd, beantwoordt aan de voorwaarden tijdens de hele periode waarop de vrijstelling betrekking heeft en dat de bedragen werkelijk overeenkomstig het tweede en derde lid werden besteed, ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën. De Koning bepaalt de nadere regels voor het leveren van dit bewijs. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het percentage van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing verhogen tot maximum 80% of het verlagen tot minimum 60%. Dit artikel is eveneens van toepassing op de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing bedoeld in artikel 270, 3°, die bezoldigingen als bedoeld in artikel 232, eerste lid, 2°, c, rechtstreeks betalen of toekennen aan sportbeoefenaars. Gewijzigd door art. 2 W. 28.04.2011 (BS 13.05.2011) en in werking vanaf 01.07.2010 (art. 3) Art. 275/6 is van toepassing vanaf 01.07.2010 (art. 64, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
Art. 275/7. De in het tweede lid omschreven werkgevers die bezoldigingen betalen of toekennen en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen, worden ervan vrijgesteld een deel van die bedrijfsvoorheffing in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op: - werkgevers die onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 207 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- de ondernemingen die erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van de in het eerste streepje bedoelde ondernemingen. - de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; [- de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail] De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 1 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage. De Koning kan het in het derde lid bepaalde percentage bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, verhogen voor de in dit artikel bedoelde werkgevers die, hetzij als kleine vennootschappen worden aangemerkt op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen, hetzij natuurlijke personen zijn die mutatis mutandis beantwoorden aan de criteria voorzien in dit artikel 15. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zoniet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit lid genomen besluiten. Voor de werkgevers van de werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied van de paritaire comités en subcomités opgesomd in artikel 1, 1°, a) tot en met p), van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector wordt een bedrag dat overeenstemt met drie vierden van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing onmiddellijk besteed aan de financiering van de Sociale Maribelfondsen. Dit bedrag wordt door de werkgever aan de bevoegde ontvanger der belastingen gestort op hetzelfde moment dat de bedrijfsvoorheffing in de Schatkist wordt gestort. De Schatkist boekt deze bedragen over aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die ze op zijn beurt verdeelt tussen de begunstigde Sociale Maribelfondsen. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Gewijzigd door art. 72 K.B. 11.12.2013 (BS 16.12.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 50 W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2014 (art. 51) Gewijzigd door art. 6 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 20.11.2011 Art. 275/7, lid 2, derde streepje, lid 3 en lid 4 is van toepassing vanaf 01.01.2010 (art. 18, 4°-6°, W. 27.03.2009) BS 07.04.2009 Zie ook: art. 95/1, 95/2 KB/WIB 92
[Art. 275/8. § 1. De in § 2 bedoelde werkgevers die een in § 3 bedoelde investering verrichten in een inrichting gelegen in een steunzone die is opgenomen in het door de Koning genomen besluit ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgele15 juli 2014
genheid en relance, die op geldige wijze een formulier als bedoeld in § 5 hebben overgelegd, die bezoldigingen betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op deze bezoldigingen, worden tijdelijk vrijgesteld een bepaald percentage van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in § 4 bedoelde bezoldigingen in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden. Dit percentage wordt door de Koning vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit lid genomen besluiten. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twee jaar na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot op deze datum. Deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de belastbare bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds een andere vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de artikelen 275/1, 275/2, 275/3, 275/4 en 275/6 wordt toegepast. De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat de werkgever in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het derde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat deze tewerkstelling ten minste gedurende drie jaar behouden is gebleven. Het model van de bijlage wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn afgevaardigde vastgesteld. Indien de werkgever bij het verstrijken van de in het vorige lid vermelde termijn niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de voorgeschreven termijn behouden is gebleven, wordt de bedrijfsvoorheffing die krachtens het eerste lid werd vrijgesteld van doorstorting, aangemerkt als verschuldigde bedrijfsvoorheffing van het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de genoemde termijn is verstreken. De vrijstelling van doorstorting is per werkgever en binnen een periode van 36 maanden beperkt tot een maximum van 7,5 miljoen euro. § 2. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan enkel worden toegepast door een werkgever die voor het laatst of het voorlaatst afgesloten belastbaar tijdperk en gedurende ten minste twee opeenvolgende belastbare tijdperken een jaargemiddelde van het personeelsbestand in dienst heeft van minder dan 250 personen en waarvan: - de jaaromzet exclusief de belasting over de toegevoegde waarde het bedrag van 50 miljoen EUR niet overschrijdt, of - het jaarlijkse balanstotaal het bedrag van 43 miljoen EUR niet overschrijdt.
mijnwetboek.be
207
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 208 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Voor de berekening van de in het eerste lid vermelde criteria zijn de bepalingen uit artikel 15, §§ 2 tot 4, van het Wetboek van vennootschappen van toepassing. Indien de werkgever verbonden is in de zin van artikel 11 van het Wetboek van vennootschappen wordt de controle van de criteria inzake jaaromzet en balanstotaal verricht op geconsolideerde basis. Wat het personeelsbestand betreft, wordt het aantal werknemers opgeteld dat door elk van de betrokken verbonden vennootschappen jaarlijks gemiddeld wordt tewerkgesteld. Indien de werkgever een geassocieerde vennootschap is in de zin van artikel 12 van het Wetboek van vennootschappen wordt de controle op de criteria bedoeld in het eerste lid uitgevoerd door de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van deze vennootschap te verhogen met de jaaromzet, het balanstotaal en het jaargemiddelde van het personeelsbestand van de geassocieerde vennootschap vermenigvuldigd met het hoogste percentage van de volgende twee percentages: - hetzij het percentage van de stemrechten verbonden aan de deelneming; - hetzij het percentage van het kapitaal dat de deelneming vertegenwoordigt. Bovendien kan de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing enkel worden toegepast door een werkgever waarvan de controle over het kapitaal of de stemrechten, individueel of gezamenlijk, rechtstreeks of onrechtstreeks, voor minder dan 25 pct. uitgeoefend worden door één of meerdere aanbestedende overheden als bedoeld in artikel 2 van de wet van 15 juni 2006 betreffende de overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever: - waarvoor een aangifte of vordering tot faillietverklaring is ingesteld of waarvan het beheer van het actief geheel of ten dele is ontnomen zoals voorzien in de artikelen 7 en 8 van de faillissementswet; - waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie is geopend zoals bedoeld in artikel 23 van de wet betreffende de continuïteit van de ondernemingen; - die een ontbonden vennootschap is en zich in staat van vereffening bevindt; - waarvan ten gevolge van geleden verlies het netto actief is gedaald tot minder dan de helft van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal en waarbij het geleden verlies in de laatste twaalf maanden vóór de investering bedoeld in § 1 meer dan een kwart bedraagt van het vaste gedeelte van het maatschappelijk kapitaal. § 3. De in § 1 bedoelde investering komt slechts in aanmerking in zoverre voor die investering een gewestelijke steun is verleend. Het betreft een investering in materiële of immateriële vaste activa die verband houdt met: - hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting; - hetzij, de uitbreiding van de capaciteit van een bestaande inrichting; 208
- hetzij, de diversificatie van de productie van een inrichting naar producten die voordien niet in de inrichting werden vervaardigd; - hetzij, een fundamentele verandering in het totale productieproces van een bestaande inrichting. De investering bedoeld in § 1 kan ook betrekking hebben op een overname van materiële of immateriële vaste activa van: - hetzij, een inrichting waarvan de derde-werkgever krachtens de procedure voorzien in artikel 66 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, de sluiting van de vestiging heeft aangekondigd of - hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvoor een procedure van gerechtelijke reorganisatie door overdracht onder gerechtelijk gezag is opgestart, zoals bedoeld in artikel 59 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen of - hetzij, een inrichting die deel uitmaakt van een onderneming waarvan de bevoegde rechtbank een vonnis van faillietverklaring heeft gewezen. De derde-werkgever en de onderneming bedoeld in het vorige lid mogen niet op de wijze die is bedoeld in de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen verbonden of geassocieerd zijn met de werkgever die de investering verricht. Dit artikel is niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de volgende sectoren: - de ijzer- en staalindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, paragraaf 29, van Verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard; - de synthetischevezelindustrie zoals gedefinieerd in artikel 2, paragraaf 30, van Verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard; - de visserij en aquacultuur, in de mate dat de activiteit is begrepen binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur; - de land- en bosbouwsector waarin ook zijn begrepen de productie, verwerking en afzet van landbouwproducten die zijn opgenomen in bijlage I bij het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie; - de sector van het passagiers- en transportvervoer, zowel via de lucht, zee, over de weg, per spoor of over binnenwateren, voor zover het een investering in vervoersmiddelen of vervoersuitrusting betreft; - de sector van de luchtvaartmaatschappijen zoals bedoeld in de mededeling betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het EG-Verdrag en van artikel 61 van de EER-Overeenkomst op steunmaatregelen van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 209 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de staten in de luchtvaartsector (PB C 350 van 10.12.1994, blz. 5) en van de uitbating van luchthavens zoals bedoeld in de communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven (PB C 312 van 9.12.2005, blz. 1); - de energiesector. § 4. De door de werkgever uitbetaalde bezoldigingen die in aanmerking komen voor de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing, moeten betrekking hebben op de in § 3 vermelde investering. Enkel een ten gevolge van deze investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats die wordt ingevuld binnen de termijn van 36 maanden na voltooiing van de investering die is uiteengezet in het in § 5 vermelde formulier, komt in aanmerking voor deze maatregel. Een arbeidsplaats is slechts nieuw indien deze in de betrokken vestiging het totaal aantal werknemers doet verhogen ten opzichte van het gemiddelde aantal werknemers over de twaalf maanden voorafgaand aan de voltooiing van de investering, vermeerderd met de andere door de investering reeds gecreëerde nieuwe arbeidsplaatsen. In geval van een overname van in § 3, tweede lid, bedoelde materiële of immateriële vaste activa worden alle arbeidsplaatsen als nieuw beschouwd. Uitsluitend de bezoldigingen die ten gevolge van de invulling van deze nieuwe arbeidsplaats binnen de twee jaar vanaf het ogenblik van invulling worden uitbetaald, komen in aanmerking voor deze maatregel. Om de vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing te verkrijgen, moet de schuldenaar het bewijs leveren dat wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in deze paragraaf en het ter beschikking houden van de Federale Overheidsdienst Financiën. De Koning bepaalt de nadere regels voor het leveren van dit bewijs. § 5. Alvorens de in § 1, eerste lid, vermelde vrijstelling van doorstorting te kunnen verkrijgen, moet de werkgever uiterlijk bij aanvang van de investering een door de Koning opgesteld formulier overleggen waarin de nodige gegevens met betrekking tot de opzet en financiering van de investering, de verwachte voltooiing van de investering en ook het aantal verwachte bijkomende banen wordt uiteengezet. De vrijstelling van doorstorting wordt niet verleend indien de periode tussen de indiening van het in het eerste lid bedoelde formulier en de verwachte voltooiing van de investering met meer dan de helft overschreden wordt, of indien niet wordt aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaatsen betrekking hebben op de investering.] Hersteld door art. 18 W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.06.2014
[Art. 275/9. § 1. De in § 2 bedoelde werkgevers die een in § 3 bedoelde investering verrichten in een inrichting, gelegen in een steunzone die is opgenomen in de A groep van het door de Koning genomen besluit ter uitvoering van artikel 16 van de wet van 15 mei 15 juli 2014
2014 houdende uitvoering van het pact voor competitiviteit, werkgelegenheid en relance, die op geldige wijze een formulier als bedoeld in artikel 275/8, § 5, hebben overgelegd, die bezoldigingen betalen of toekennen, en die krachtens artikel 270, 1°, schuldenaar zijn van de bedrijfsvoorheffing op die bezoldigingen worden ervan tijdelijk vrijgesteld een bepaald percentage van de bedrijfsvoorheffing die betrekking heeft op de in artikel 275/8, § 4, bedoelde bezoldigingen in de Schatkist te storten, op voorwaarde dat de genoemde voorheffing volledig op die bezoldigingen wordt ingehouden. Dit percentage wordt door de Koning vastgesteld bij een in Ministerraad overlegd besluit. De Koning zal bij de Wetgevende Kamers, onmiddellijk indien ze in zitting zijn, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van dit lid genomen besluiten. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twee jaar na de datum van hun inwerkingtreding. De bekrachtiging heeft terugwerkende kracht tot op deze datum. Deze vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast op de belastbare bezoldigingen van werknemers waarvoor reeds een andere vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing zoals bedoeld in de artikelen 275/1, 275/2, 275/3, 275/4 en 275/6 wordt toegepast. De vrijstelling van doorstorting wordt definitief toegestaan nadat de werkgever in een bijlage aan zijn aangifte in de inkomstenbelasting die betrekking heeft op het vijfde aanslagjaar volgend op het aanslagjaar verbonden aan het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de door de investering gecreëerde nieuwe arbeidsplaats is ingevuld, aantoont dat de tewerkstelling ten minste gedurende vijf jaar behouden is gebleven. Het model van de bijlage wordt door de minister die bevoegd is voor Financiën of zijn afgevaardigde vastgesteld. Indien de werkgever bij het verstrijken van de in het vorige lid vermelde termijn niet heeft aangetoond dat de nieuw gecreëerde arbeidsplaats gedurende de voorgeschreven termijn behouden is gebleven, wordt de bedrijfsvoorheffing die krachtens het eerste lid werd vrijgesteld van doorstorting aangemerkt als verschuldigde bedrijfsvoorheffing van het belastbaar tijdperk binnen hetwelk de genoemde termijn is verstreken. De vrijstelling van doorstorting is beperkt per werkgever en binnen een periode van 36 maanden tot een maximum van 7,5 miljoen euro. § 2. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan enkel worden toegepast door een werkgever die niet voldoet aan de criteria van artikel 275/ 8, § 2, eerste en vijfde lid. De vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing kan niet worden toegepast door een werkgever zoals bedoeld in artikel 275/8, § 2, zesde lid. § 3. De in § 1 bedoelde investering komt slechts in aanmerking in zoverre voor die investering een gewestelijke steun is verleend. Het betreft een investering in
mijnwetboek.be
209
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 210 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
materiële of immateriële vaste activa die verband houdt met: - hetzij, de oprichting van een nieuwe inrichting; - hetzij, de diversificatie van de activiteit van een inrichting, op voorwaarde dat de nieuwe activiteit niet dezelfde is als of vergelijkbaar is met de activiteit die voordien in die inrichting werd uitgeoefend. De investering bedoeld in § 1 kan ook betrekking hebben op een overname van materiële of immateriële vaste activa zoals bedoeld in artikel 275/8, § 3, tweede en derde lid. Dit artikel is evenwel niet van toepassing op investeringen die kaderen in de uitoefening van een activiteit in één van de sectoren bedoeld in artikel 275/8, § 3, vierde lid.] Ingevoegd door art. 19 W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.06.2014
Hoofdstuk II. Verrekening van de voorheffingen Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 276. De in artikel 1 vermelde belastingen worden naar de mate als hierna is bepaald gekweten door verrekening van de onroerende, de roerende en de bedrijfsvoorheffing, [het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en het belastingkrediet.] Gewijzigd door art. 85, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 30 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38)
Afdeling II. Onroerende voorheffing Art. 277. […] Art. 277 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 407, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 277, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 277 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 21, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 277. 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 10, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 277 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 188, WIB art. 10, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 278. […] Art. 278. wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 11, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 278 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 189, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 120 KB/WIB 92
210
Afdeling III. Roerende voorheffing Art. 279. Als roerende voorheffing wordt verrekend het bedrag van de roerende voorheffing vastgesteld overeenkomstig artikel 269. Art. 279 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 191, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 280. Ten name van de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen, niet zijnde dividenden en niet zijnde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, wordt de roerende voorheffing slechts verrekend tot het bedrag van de voorheffing op de inkomsten die belastbaar zijn in verhouding tot het tijdperk waarin de belastingplichtige eigenaar of vruchtgebruiker van de roerende goederen en kapitalen of schuldeiser is geweest. Wanneer de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen die goederen of kapitalen gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid, wordt de roerende voorheffing slechts verrekend tot het bedrag van de voorheffing op de inkomsten die belastbaar zijn in verhouding tot het tijdperk waarin de belastingplichtige de volle eigendom van de goederen of kapitalen heeft gehad. [...] Bovendien wordt, voor de toepassing van het tweede lid ten name van de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen waarvan hij de eigendom heeft verkregen krachtens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening met betrekking tot financiele instrumenten, de roerende voorheffing verrekend ten belope van het bedrag van de voorheffing dat verhoudingsgewijze betrekking heeft op de totale periode bestaande uit de periode bepaald overeenkomstig het vermelde lid en die tijdens dewelke de leninggever, de overdrager of de pandgever de volle eigendom heeft gehad van die financiële instrumenten. Art. 280, lid 4 is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 59, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 280, derde lid is van toepassing vanaf 07.09.2004 (art. 4, W. 04.07.2004) BS 07.09.2004, zelf vernietigd bij arrest Arbitragehof nr. 7/2006, 18.01.2006 (BS 01.02.2006) Art. 280 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 31, W. 07.12.1988; art. 1, KB 10.04.1992; art. 44, W. 06.07.1994) BS 16.07.1992
Art. 281. De roerende voorheffing betreffende dividenden waarvan de verkrijger de effecten gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid, wordt slechts verrekend op voorwaarde dat de belastingplichtige de volle eigendom van de effecten had op het ogenblik waarop de dividenden zijn toegekend of betaalbaar gesteld. Art. 281 is van toepassing op leningen van aandelen afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 60, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 281, 2e lid is van toepassing op de aandelen uitgeleend vanaf 14.04.1999 (art. 59, W. 10.03.1999) BS 14.04.1999
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 211 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 281 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 31, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 282. Uit hoofde van dividenden wordt geen roerende voorheffing verrekend in zover de toekenning of betaalbaarstelling daarvan een waardevermindering of een minderwaarde tot gevolg heeft van de aandelen waarop de dividenden betrekking hebben. Het eerste lid is niet van toepassing op de dividenden die voortkomen uit aandelen waarvoor de belastingplichtige aantoont dat hij de volle eigendom ervan heeft gehad tijdens een ononderbroken periode van twaalf maanden vóór de toekenning van de dividenden of dat, tijdens de bewuste periode, de genoemde aandelen, in volle eigendom, op geen enkel ogenblik toebehoord hebben aan een belastingplichtige die geen vennootschap is die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse vennootschap welke deze aandelen op een ononderbroken wijze heeft belegd in een Belgische inrichting. Art. 282, 2e lid is van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 01.01.2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het WIB 92, de vereffening niet is afgesloten vóór 25.03.2002 (art. 17, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002. Het Arbitragehof (Arrest 109/2004 dd. 23.06.2004 – BS 13.07.2004) vernietigt de inwerkingtreding van art. 282, 2e lid, zoals ingevoerd door art. 32, § 1, eerste lid, W. 24.12.2002, in zoverre het de vereffenings- en verkrijgingsuitkeringen die zijn toegekend of betaalbaar zijn gesteld vóór 01.01.2003 aan de roerende voorheffing onderwerpt Art. 282 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 192, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 283. Behalve indien de lening wordt gesloten door tussenkomst van een erkend gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten bedoeld in artikel 261, derde lid, wordt geen enkele roerende voorheffing verrekend uit hoofde van inkomsten uit aandelen van Belgische vennootschappen waarvan de verkrijger de eigendom heeft verkregen naar aanleiding van een lening met betrekking tot financiële instrumenten wanneer de leninggever van deze financiële instrumenten een inwoner is van een Staat waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten en deze financiële instrumenten niet heeft gebruikt voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België. In afwijking van het vorige lid en onverminderd de in de artikelen 281 en 282 bedoelde bepalingen, wordt in hoofde van de leningnemer, wanneer deze aantoont dat de leninggever van de aandelen zonder lening zou kunnen hebben genieten van een verzaking aan de inning van de roerende voorheffing of van een vermindering van de roerende voorheffing als bedoeld in een overeenkomst die België ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten met betrekking tot dividenden toegekend of betaalbaar gesteld voor die aandelen, de roerende voorheffing verrekend ten belope van het verschil tussen de werkelijk op de dividenden ingehouden roerende voorheffing en het bedrag van de roerende
15 juli 2014
voorheffing dat definitief zou verschuldigd zijn geweest door de leninggever indien deze laatste zelf de dividenden had ontvangen. Art. 283 is van toepassing op inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp zijn van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn afgesloten vanaf 01.02.2005.(art. 61, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 283. wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1996 (art. 10, W. 30.01.1996) BS 30.03.1996 Art. 283 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 192, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 284. De Koning kan de verrekening van een fictieve voorheffing voorschrijven binnen de grenzen en onder de voorwaarden die Hij bepaalt met betrekking tot: 1° inkomsten van roerende goederen en kapitalen en diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7° waarvoor Hij ingevolge artikel 266 geheel of ten dele afziet van de inning van de roerende voorheffing; 2° roerende inkomsten van effecten die vóór de inwerkingtreding van de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen zijn uitgegeven. Art. 284 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 193, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 45, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 121, 122 KB/WIB 92
Afdeling IIIbis. […] Opgeheven door art. 86, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013
Art. 284/1. […] Opgeheven door art. 86, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96)
Afdeling IV. Forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting Art. 285. Met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen en met betrekking tot diverse inkomsten als vermeld in artikel 90, 5° tot 7°, wordt met de belasting een forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting verrekend voor zover die inkomsten in het buitenland werden onderworpen aan een gelijkaardige belasting als de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners, en voor zover de desbetreffende goederen en kapitalen voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt. In afwijking van het eerste lid wordt met betrekking tot dividenden enkel een forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting verrekend wanneer het gaat om dividenden die zijn toegekend of toegewezen door beleggingsvennootschappen en in zover vaststaat dat deze dividenden voortkomen uit inkomsten die voldoen
mijnwetboek.be
211
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 212 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
aan de voorwaarden vermeld in het eerste lid en in artikel 289. Art. 285 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 187, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 46, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
Art. 286. Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bedraagt vijftien vijfentachtigsten van het netto-inkomen vóór aftrek van de roerende voorheffing en, in voorkomend geval, de woonstaatheffing […]. In afwijking van het eerste lid, wordt met betrekking tot octrooi-inkomsten waarvoor overeenkomstig de artikelen 205/1 tot 205/4 of artikel 236bis een aftrek voor octrooi-inkomsten wordt verleend, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bepaald volgens het product van een breuk waarvan de teller gelijk is aan de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting uitgedrukt in een percentage van het inkomen waarop die belasting betrekking heeft, zonder 15 pct. van dit inkomen te mogen overschrijden en waarvan de noemer gelijk is aan 100 verminderd met het cijfer van de teller. Het forfaitaire gedeelte van de buitenlandse belasting als bedoeld in het vorige lid is slechts verrekenbaar ten belope van de belasting verschuldigd op diezelfde octrooi-inkomsten waarvoor overeenkomstig de artikelen 205/1 tot 205/4 of artikel 236bis een aftrek voor octrooi-inkomsten wordt verleend. Wanneer de schuldenaar van het inkomen de buitenlandse belasting heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger, bedraagt de in het tweede lid vermelde noemer 100. Gewijzigd door art. 87, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 32 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38) Art. 286, tweede tot vierde lid is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het WIB 92, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor de verkoop van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 (art. 92, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 287. Met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen niet zijnde dividenden en niet zijnde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, wordt het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting bepaald volgens het produkt: a) van een breuk waarvan de teller gelijk is aan de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting uitgedrukt in een percentage van het inkomen waarop die belasting betrekking heeft, beperkt tot 15, en waarvan de noemer gelijk is aan 100 verminderd met het cijfer van de teller; b) en van een breuk waarvan de teller gelijk is aan het positieve verschil tussen het totale bedrag van de noemer en het totale bedrag van de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, met uitsluiting van dividenden, die de vennootschap in het belastbare tijdperk 212
heeft gedragen, en waarvan de noemer gelijk is aan de som van het totale bedrag van de inkomsten van onroerende goederen, roerende goederen en kapitalen en van het totale brutobedrag van de beroepsinkomsten met uitsluiting van al dan niet verwezenlijkte meerwaarden. Wanneer de schuldenaar van het inkomen de buitenlandse belasting heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger, bedraagt de in het eerste lid, a, vermelde noemer 100. Voor de toepassing van het eerste lid, b, omvatten de inkomsten van roerende goederen en kapitalen eveneens de in artikel 21 bedoelde inkomsten. Art. 287 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 12, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 287 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 29, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 288. Ten name van de verkrijger van inkomsten van roerende goederen en kapitalen niet zijnde dividenden en niet zijnde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, wordt het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting slechts verrekend tot het deel dat betrekking heeft op de inkomsten die belastbaar zijn in verhouding tot het tijdperk waarin de belastingplichtige de volle eigendom van de goederen of kapitalen heeft gehad. Art. 288 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 31, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992 art. 47, W. 06.07.1994) BS 16.07.1992
Art. 289. Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting wordt niet verrekend ter zake van inkomsten van schuldvorderingen en leningen die de schuldeiser in België gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid, wanneer de schuldeiser, niettegenstaande hij de verrichting in eigen naam heeft gedaan, in werkelijkheid is opgetreden voor rekening van derden die hem voor de financiering van de verrichting de nodige middelen hebben verschaft en geheel of gedeeltelijk de aan de verrichting verbonden risico's dragen. Voor de toepassing van deze bepaling wordt een in het buitenland gevestigde onderneming die over een Belgische inrichting beschikt die als schuldeiser optreedt, mede als derde aangemerkt. Het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting wordt niet verrekend terzake van interesten opgebracht door financiële instrumenten, welke in België zijn gebruikt voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten wanneer hij deze financiële instrumenten bezit hetzij in zijn hoedanigheid van leningnemer in het kader van een lening met betrekking tot deze financiële instrumenten, hetzij in zijn hoedanigheid van cessionaris of pandnemer in uitvoering van een zakelijke-zekerheidsovereenkomst. Art. 289, lid 2 is van toepassing op inkomsten van financiële instrumenten die het voorwerp zijn van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten die zijn afgesloten vanaf 01.02.2005.(art. 62, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 en (art. 11, W. 25.04.2006) BS 28.04.2006 Art. 289, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 187, WIB art. 196, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 48, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 213 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Afdeling IVbis. Belastingkrediet[en] Gewijzigd door art. 81 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Onderafdeling I. Belastingkrediet voor belastingplichtigen – natuurlijke personen Art. 289bis. § 1. [Aan rijksinwoners die winst of baten behalen of verkrijgen als vermeld in artikel 23, § 1, 1° en 2°, en in artikel 227, 1°, vermelde niet-inwoners die winst of baten behalen of verkrijgen als vermeld in artikel 228, § 2, 3° en 4°, wordt een belastingkrediet verleend van 10 pct., met een maximum van 3.750 euro, van het meerdere van:] - het op het einde van het belastbare tijdperk bestaande positieve verschil tussen de fiscale waarde van de in artikel 41 vermelde vaste activa en het totale bedrag van de schulden met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar die betrekking hebben op uitgeoefende beroepswerkzaamheden die winst of baten opbrengen; - ten opzichte van het op het einde van één van de drie voorafgaande belastbare tijdperken bereikte hoogste bedrag van dit verschil. Het verlenen van het belastingkrediet is onderworpen aan de voorwaarde dat de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen een attest voegt waarvan het model door de Minister die bevoegd is voor het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld en waarbij wordt bevestigd dat hij in orde is met de betaling van zijn sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige. In de gevallen vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 1° en 3°, wordt het belastingkrediet bepaald alsof er geen verandering van belastingplichtige is geweest. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden het percentage, het bedrag en de grens bepaald in het eerste lid per echtgenoot beoordeeld. [Voor de in artikel 227, 1°, vermelde niet-inwoners, wordt: - [het belastingkrediet enkel verleend wanneer de belasting is berekend overeenkomstig artikel 243/1 of 244;] - voor de berekening van het belastingkrediet rekening gehouden met de vaste activa en de schulden die verband houden met de werkzaamheden die in de belasting niet-inwoners belastbare inkomsten opleveren.] § 2. [...] § 3. Om recht te kunnen hebben op het belastingkrediet, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen voor het aanslagjaar waarvoor hij de verrekening vraagt, een ingevulde, gedagtekende en ondertekende opgave voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. Gewijzigd door art. 83 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 20 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 (art. 23) 15 juli 2014
Art. 289bis, opschrift is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 123, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking Art. 289bis, § 2 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 15, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 289bis, § 1, laatste lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 48, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 289bis is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 28, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 289bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 15, W. 20.12.1995 art. 46, W. 04.05.1999) BS 23.12.1995
Art. 289ter. § 1. Wanneer het totale netto-inkomen van het belastbare tijdperk niet meer bedraagt dan 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR), heeft de rijksinwoner recht op een belastingkrediet waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van het bedrag van de activiteitsinkomsten. Het bedrag van de activiteitsinkomsten is gelijk aan het nettobedrag van de beroepsinkomsten verminderd met: 1° de in artikel 23, § 1, 5°, vermelde inkomsten; 2° de bezoldigingen die zijn bedoeld in: - artikel 30, 1°, verworven door belastingplichtigen andere dan personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector; - artikel 30, 2°, wat de bedrijfsleiders betreft die zijn bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en die tewerkgesteld zijn in dienstverband; 3° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten; 4° de beroepsinkomsten die overeenkomstig artikel 171 afzonderlijk worden belast; 5° de winst of baten die voor de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen als inkomsten van een bijberoep worden beschouwd. Geen belastingkrediet wordt verleend aan de belastingplichtige die winst of baten heeft verkregen die zijn vastgesteld volgens forfaitaire grondslagen van aanslag. Bij een gemeenschappelijke aanslag worden het belastingkrediet, de inkomsten en de grenzen berekend per belastingplichtige vóór toepassing van de artikelen 86 tot 89. Geen belastingkrediet wordt verleend aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten wanneer hun bezoldigingen voortkomen uit een activiteitsinkomen dat niet in aanmerking komt voor het belastingkrediet of dat wordt toegekend door een belastingplichtige als bedoeld in het derde lid. § 2. Om recht te geven op een belastingkrediet moet het bedrag van de activiteitsinkomsten hoger zijn dan 4.960 EUR (basisbedrag 3.260 EUR). Het bedrag van het belastingkrediet wordt als volgt bepaald:
mijnwetboek.be
213
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 214 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
1° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 4.960 EUR (basisbedrag 3.260 EUR) bedraagt doch niet meer dan 6.620 EUR (basisbedrag 4.350 EUR): 670 EUR (basisbedrag 440 EUR) vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van de activiteitsinkomsten en 4.960 EUR (basisbedrag 3.260 EUR) en de noemer gelijk is aan het verschil tussen 6.620 EUR (basisbedrag 4.350 EUR) en 4.960 EUR (basisbedrag 3.260 EUR); 2° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 6.620 EUR (basisbedrag 4.350 EUR) bedraagt doch niet meer dan 16.560 EUR (basisbedrag 10.880 EUR): 670 EUR (basisbedrag 440 EUR); 3° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 16.560 EUR (basisbedrag 10.880 EUR) bedraagt doch niet meer dan 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR): 670 EUR (basisbedrag 440 EUR) vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR) en het bedrag van de activiteitsinkomsten en de noemer gelijk aan het verschil tussen 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR) en 16.560 EUR (basisbedrag 10.880 EUR). Wanneer de beroepsinkomsten slechts gedeeltelijk uit activiteitsinkomsten bestaan, wordt het belastingkrediet bepaald overeenkomstig het tweede lid verminderd in verhouding tot het gedeelte dat de activiteitsinkomsten vertegenwoordigen ten opzichte van het nettobedrag van de beroepsinkomsten. Wanneer het totale netto-inkomen meer bedraagt dan 16.560 EUR (basisbedrag 10.880 EUR) doch niet meer dan 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR), kan het belastingkrediet niet meer bedragen dan de uitkomst van de vermenigvuldiging van 670 EUR (basisbedrag 440 EUR) met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR) en het bedrag van het totale netto-inkomen en de noemer gelijk aan het verschil tussen 21.520 EUR (basisbedrag 14.140 EUR) en 16.560 EUR (basisbedrag 10.880 EUR). [In afwijking van de vorige leden wordt het bedrag van 670 EUR (basisbedrag 440 euro) telkens vervangen door: 1° het bedrag van 300 EUR (basisbedrag 200 euro) voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten; 2° het bedrag van 740 EUR (basisbedrag 485 euro) voor de werknemers die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector.] § 2/1. De in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtige voor wie de belasting overeenkomstig [artikel 243/1 of 244] wordt berekend, heeft eveneens recht op het in de vorige paragrafen vermelde belastingkrediet, met dien verstande dat voor de beoordeling van de voorwaarden waaronder het krediet wordt verleend en de berekening ervan het geheel van de binnen- en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen. 214
§ 3. De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op de in dit artikel vermelde bedragen. Gewijzigd door art. 84 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 § 2/1 ingevoegd door art. 21 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 (art. 23) § 2, vijfde lid vervangen door art. 5 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 7) Het bedrag van het belastingkrediet bedoeld in § 2 wordt voor aanslagjaar 2008 met 80 pct. verhoogd voor de belastingplichtigen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector, en dit met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 96, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 1, KB 29.04.2008) BS 08.05.2008 Art. 289ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 99, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 289ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 49, C en D, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 140, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 289ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 49, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 33 en 35, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 289ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 49, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001
Art. 289ter/1. Er wordt een belastingkrediet verleend aan belastingplichtigen met lage lonen die onderworpen zijn: - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij. Het belastingkrediet is gelijk aan [14,40 pct.] van de vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid op de tijdens het belastbaar tijdperk verkregen bezoldigingen die daadwerkelijk is verleend met toepassing van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdrage van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. Het belastingkrediet mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 200 EUR (basisbedrag 130 euro). De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op dit bedrag. Gewijzigd door art. 54 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.04.2014 en ook door art. 9.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.04.2014 Gewijzigd door art. 6 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 7) Ingevoegd door art. 4 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 7)
Toekomstig recht Art. 289ter/1. Er wordt een belastingkrediet verleend aan belastingplichtigen met lage lonen die onderworpen zijn: - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 215 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij. Het belastingkrediet is gelijk aan [20,15 pct.] van de vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid op de tijdens het belastbaar tijdperk verkregen bezoldigingen die daadwerkelijk is verleend met toepassing van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdrage van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. Het belastingkrediet mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 280 EUR (basisbedrag 130 euro). De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op dit bedrag. Gewijzigd door art. 9.B. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2015 Gewijzigd door art. 54 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.04.2014 en ook door art. 9.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.04.2014 Gewijzigd door art. 6 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 7) Ingevoegd door art. 4 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 7)
Art. 289ter/1. Er wordt een belastingkrediet verleend aan belastingplichtigen met lage lonen die onderworpen zijn: - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij. Het belastingkrediet is gelijk aan [25,91 pct.] van de vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid op de tijdens het belastbaar tijdperk verkregen bezoldigingen die daadwerkelijk is verleend met toepassing van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdrage van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. Het belastingkrediet mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 360 EUR (basisbedrag 130 euro). De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op dit bedrag. Gewijzigd door art. 9.C. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2017 Gewijzigd door art. 9.B. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2015 Gewijzigd door art. 54 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.04.2014 en ook door art. 9.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.04.2014 15 juli 2014
Gewijzigd door art. 6 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 7) Ingevoegd door art. 4 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 7)
Art. 289ter/1. Er wordt een belastingkrediet verleend aan belastingplichtigen met lage lonen die onderworpen zijn: - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 21, § 1, 1° tot 3° en 5°, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, - ofwel aan de regelingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 3°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij. Het belastingkrediet is gelijk aan [31,66 pct.] van de vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid op de tijdens het belastbaar tijdperk verkregen bezoldigingen die daadwerkelijk is verleend met toepassing van artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdrage van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. Het belastingkrediet mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 440 EUR (basisbedrag 130 euro). De bepalingen van artikel 178 zijn van toepassing op dit bedrag. Gewijzigd door art. 9.D. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2019 Gewijzigd door art. 9.C. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2017 Gewijzigd door art. 9.B. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.01.2015 Gewijzigd door art. 54 Progr.-W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 01.04.2014 en ook door art. 9.A. W. 15.05.2014 (BS 22.05.2014) en in werking vanaf 01.04.2014 Gewijzigd door art. 6 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013), van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 7) Ingevoegd door art. 4 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 7)
Onderafdeling II. Belastingkrediet voor belastingplichtigen – vennootschappen Art. 289quater. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), vermelde vaste activa betreft, kan een belastingkrediet worden verrekend met de vennootschapsbelasting of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen, dat gelijk is aan het in het tweede lid voorziene tarief op een deel van de aanschaffings- of beleggingswaarde van de materiele vaste activa die in nieuwe staat zijn verkregen of tot stand gebracht en van de nieuwe immateriële vaste activa, indien die vaste activa in België voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt. Dit belastingkrediet wordt "belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling" genoemd. Het tarief van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling is gelijk aan het in artikel 215, eerste lid,
mijnwetboek.be
215
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 216 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voorziene tarief, verhoogd met de in artikel 463bis vermelde aanvullende crisisbijdrage. Om het in het eerste lid vermelde belastingkrediet te genieten, dienen de belastingplichtigen voor deze mogelijkheid onherroepelijk te opteren vanaf een bepaald belastbaar tijdperk. Art. 289quater, lid 1 van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 07.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 152 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 289quater is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 124, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art. 289quinquies. Het in artikel 289quater, eerste lid, vermelde deel is gelijk aan het in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, voorziene percentage. Art. 289quinquies is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 125, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art. 289sexies. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, b), vermelde vaste activa, kunnen de belastingplichtigen desgewenst het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling over de afschrijvingsperiode van die vaste activa spreiden. In dit geval is het gespreide belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling gelijk aan het in artikel 289quater, tweede lid, voorziene tarief toegepast op de afschrijving die voor elk belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode worden aangenomen, vermenigvuldigd met het in artikel 70, tweede lid, voorzien percentage. Indien bij de overdracht of bij de buitengebruikstelling van een vast activum het totaal van de overeenkomstig het eerste lid verrekende belastingkredieten voor onderzoek en ontwikkeling lager is dan het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat had kunnen worden verrekend overeenkomstig artikel 289quinquies, wordt voor het verschil een aanvullend belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling verleend. Art. 289sexies is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 126, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art. 289septies. Het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling komt niet in aanmerking voor het bepalen van de latere meerwaarden of minderwaarden op de vaste activa waarvoor het is verleend. Art. 289septies is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 127, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art 289octies. De in de artikelen 75 en 76 vermelde bepalingen van uitsluiting van vaste activa voor de investeringsaftrek zijn ook van toepassing voor het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling. Art. 289octies is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 128, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf
216
18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art. 289novies. De Koning bepaalt de wijze waarop het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling moet worden toegepast, de verplichtingen die de belastingplichtigen moeten naleven om recht te hebben op het voordeel ervan, alsmede de kenmerken waaraan de octrooien en de vaste activa moeten voldoen om recht te geven op het belastingkrediet. Art. 289novies is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 129, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking Zie ook: art. 81, 81bis, 82 KB/WIB 92
Afdeling V. [Mate van verrekening van de roerende voorheffing, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de belastingkredieten] Vervangen door art. 82 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 290. [Voor rijksinwoners: 1° is het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting in het geval bedoeld in artikel 285 slechts met de belasting verrekenbaar in de mate dat het niet meer bedraagt dan het deel van de belasting Staat dat betrekking heeft op de beroepsinkomsten; 2° worden de belastingkredieten als bedoeld in de artikelen 289bis, § 1, 289ter en 289ter/1, volledig met de belasting verrekend. Voor de toepassing van het eerste lid moet onder belasting worden verstaan de totale belasting, verhoogd met de in de artikelen 145/7, § 2, 145/32, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen.] Gewijzigd door art. 85 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 en eveneens op het overschot van de belastingkredieten als bedoeld in artikel 289bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die naar aanslagjaar 2015 zijn overgedragen op grond van artikel 291, tweede en derde lid, van hetzelfde Wetboek zoals ze bestonden voordat art. 291 werd opgeheven. Gewijzigd door art. 5 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf AJ 2012 (art. 7) Art. 290, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 408, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 [De oude tekst van artikel 290, zoals die bestond alvorens te zijn gewijzigd door de programmawet dd. 27.12.2004, blijft van toepassing op het kadastraal inkomen voor zover voldaan wordt aan de overgangsbepalingen van art. 526 WIB 92.] Art. 290 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 50, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001
Art. 291. […] Opgeheven door art. 86 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 292. Voor binnenlandse vennootschappen worden de als […] fictieve roerende voorheffing en forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting verrekenbare sommen volledig met de vennootschapsbelasting verrekend en wordt het eventuele teveel niet terugbetaald.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 217 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Geen voorheffingen worden verrekend met de afzonderlijke aanslagen gevestigd ingevolge de artikelen 219 en 219bis. Art. 292, 2e lid is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 31, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 292 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 14, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 292 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 198, WIB art. 200, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 292bis. § 1. Het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling wordt volledig met de vennootschapsbelasting of met de belasting van niet-inwoners voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen verrekend. Indien een aanslagjaar geen of onvoldoende belasting oplevert om het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling te kunnen verrekenen, wordt het voor dat aanslagjaar niet verrekende belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling achtereenvolgens overgedragen naar de volgende vier aanslagjaren. De verrekening van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling met de belasting van elk van de volgende aanslagjaren mag in geen geval per aanslagjaar meer bedragen dan 160.440 EUR (basisbedrag 105.400 EUR) of, wanneer het totale bedrag van het overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling op het einde van het vorig aanslagjaar 641.760 EUR (basisbedrag 421.600 EUR) overtreft, 25 pct. van dat totale bedrag. Deze bedragen worden jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Die aanpassing gebeurt met behulp van de in artikel 178, § 3, bepaalde coëfficiënt. Het saldo van overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling van het oudste aanslagjaar wordt het eerst verrekend. Indien er voor een bepaald aanslagjaar na verrekening met de belasting van vijf achtervolgende aanslagjaren, een gedeelte van het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat verband houdt met dat aanslagjaar niet kan worden verrekend, wordt dit gedeelte terugbetaald. § 2. Indien, in de loop van het belastbare tijdperk, een verwerving van of een wijziging van de controle over een vennootschap plaatsgrijpt die niet beantwoordt aan rechtmatige financiele of economische behoeften, wordt het nog niet verrekende belastingkrediet niet overgedragen op de vennootschapsbelasting met betrekking tot dat belastbare tijdperk, noch tot enig ander later belastbaar tijdperk. § 3. […] Art. 292bis, § 3 is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf de dag van bekendmaking in het BS (art. 31, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 292bis, § 1, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 07.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 153 W. 22.12.2008 (BS 29.12.2008) Art. 292bis is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 130, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 288, W. 27.12.2006) BS 15 juli 2014
28.12.2006. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking Art. 292bis is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 16, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 292bis, 1e, 3e, 4e en 6e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2000 (art. 32, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 en (art. 15, W. 16.07.2001) BS 20.07.2001 Art. 292bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 19, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995
Art. 293. Geen voorheffingen worden verrekend met de aanslagen in de rechtspersonenbelasting gevestigd ingevolge artikel 225, tweede lid. Art. 293 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 200, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 294. De bepalingen van de artikelen 290 tot 292 zijn, volgens het in de artikelen 243 tot 245 en 246, eerste lid, 1° en tweede lid, bepaalde onderscheid, eveneens van toepassing op niet-inwoners als vermeld in artikel 227. [1 Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 232 wordt voor de toepassing van de artikelen 290 en 291 evenwel: 1° wanneer de belasting overeenkomstig artikel 243 of 243/1 wordt gevestigd, onder "belasting Staat" verstaan de belasting berekend overeenkomstig de artikelen 130 tot 145, 146 tot 154, 169 en 171 tot 174; 2° onder "belasting" verstaan: - wanneer de belasting overeenkomstig artikel 243 wordt gevestigd: de totale belasting als omschreven in artikel 243, derde lid, 3°, verhoogd met de in de artikelen 145/32, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen; - wanneer de belasting overeenkomstig artikel 243/1 wordt gevestigd: de totale belasting als omschreven in artikel 243/1, 4°, verhoogd met de in de artikelen 145/ 7, § 2, 145/32, § 2, en 157 bedoelde vermeerderingen; - wanneer de belasting overeenkomstig artikel 244 wordt gevestigd: de belasting zoals bepaald overeenkomstig artikel 290, tweede lid.]1 [Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 232 die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel of dan inkomsten die overeenkomstig artikel 248, §§ 2 en 3, aan de in artikel 232 bedoelde inkomsten worden toegevoegd, wordt met de volgens de artikelen 243 tot 245 berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten. Bovendien worden de voorheffingen met betrekking tot de inkomsten waarvoor artikel 248, § 1, tweede lid, van toepassing is, evenmin met deze belasting verrekend.] [Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 233 die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel of dan inkomsten die overeenkomstig artikel 248, § 3, aan de in artikel 233 bedoelde inkomsten worden toegevoegd, wordt met de overeenkomstig artikel 246, eerste lid, 1° en tweede lid, berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten.]
mijnwetboek.be
217
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 218 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Geen voorheffingen worden verrekend met de bijzondere afzonderlijke aanslag op niet verantwoorde kosten, gevestigd ingevolge artikel 246, eerste lid, 2°. Voor niet-inwoners als vermeld in artikel 234, die in België andere inkomsten verkrijgen dan die vermeld in voornoemd artikel [of dan inkomsten die overeenkomstig artikel 248, § 3, aan de in artikel 234 vermelde inkomsten worden toegevoegd], wordt met de volgens artikel 247 berekende belasting geen verrekening verricht uit hoofde van voorheffingen op die andere inkomsten. (1) Gewijzigd door art. 88 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 87 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 Gewijzigd door art. 72, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 73) Art. 294, 1e, 2e en 3e lid is van toepassing vanaf 02.01.1995 (art. 44, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 294 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 199, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 295. De Koning regelt de uitvoering van de artikelen 276 tot 294. Art. 295 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 201, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 123, 124 en 125 KB/WIB 92
Afdeling VI. Bedrijfsvoorheffing Art. 296. Met de belasting, eventueel verminderd met […] de roerende voorheffing, het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en [de belastingkredieten], wordt het bedrag van de geheven bedrijfsvoorheffing verrekend. De geheven bedrijfsvoorheffing is: - de overeenkomstig artikel 272 ingehouden bedrijfsvoorheffing; - de niet ingehouden bedrijfsvoorheffing die werkelijk in de Schatkist wordt gestort. Gewijzigd door art. 89 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 296 is van toepassing met ingang van 10.01.2003 (art. 400, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 296 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 20, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 Art. 296 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 203, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Titel VII. Vestiging en invordering van de belastingen Hoofdstuk I. Algemene Bepalingen Art. 297. Voor de bij artikel 27, 5°, bedoelde personen is één enkel, bij koninklijk besluit te bepalen, controlecentrum met de ontvangst en het onderzoek van de aangifte belast. Art. 297, 1e lid, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 5, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 297, 2e lid is van toepassing met ingang van 01.01.1996 (art. 3, W. 07.04.1995) BS 16.06.1995 218
Art. 297 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 206, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 125bis, 126, 127 KB/WIB 92
Art. 298. § 1. Voor de belasting en voor de voorheffingen, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, ten behoeve van de Staat, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, alsook voor de boeten, worden de kohieren opgemaakt en uitvoerbaar verklaard door de leidinggevende ambtenaar van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] of door de door hem gedelegeerde ambtenaar. § 2. De dwangschriften worden uitgevaardigd door de ambtenaren belast met de invordering. Deze ambtenaren moeten een aangetekende herinneringsbrief sturen ten minste één maand voordat de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling opstelt, behalve indien de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kosten voor het aangetekend verzenden zijn ten laste van de belastingschuldige. Het tweede lid is niet van toepassing op de roerende voorheffing en op de bedrijfsvoorheffing die is ingekohierd wegens het gebrek aan betaling binnen de in artikel 412 bedoelde termijn. Het tweede lid is evenmin van toepassing op de in artikel 1 van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen vermelde belastingen bij gebrek aan betaling ervan binnen de in artikel 413 bedoelde termijn. Gewijzigd door art. 3 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 298, § 2, lid 3 en 4 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 65, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 298, § 2, derde lid is van toepassing vanaf 07.08.2006 (art. 17, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 Art. 298 is van toepassing vanaf 01.03.2002 (art. 2, W. 05.12.2001) BS 08.01.2002 Art. 298 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 6, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 298 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 207, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 299. De gegevens van de kohieren die door [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen], of onder haar toezicht, op een gepaste informatiedrager worden geregistreerd en bewaard, evenals hun leesbare weergave, hebben dezelfde bewijskracht als de originele gegevens. Gewijzigd door art. 4 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Vervangen door art. 24 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf 08.07.2013 Art. 299 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 37, W. 07.12.1988; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 300. § 1. De Koning regelt: 1° de wijze waarop men dient te handelen voor de aangiften, de opmaking en de kennisgeving der kohieren, de betalingen, de kwijtschriften en de vervolgingen; 2° het tarief van de vervolgingskosten.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 219 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 2. Wanneer een vordering voor het gerecht, zelfs gedeeltelijk, maatregelen tot onderwerp heeft welke ertoe strekken de invordering te verwezenlijken of te waarborgen van de belasting, daarin begrepen alle opcentiemen, verhogingen en boeten, alsmede van de desbetreffende interesten en kosten, hebben de cassatietermijn zomede de voorziening in cassatie schorsende kracht.
Art. 303. Bij het vaststellen van de belastbare inkomsten en behoudens het bepaalde in artikel 505, wordt slechts rekening gehouden met bedragen in Euro, ongeacht eventuele pariteitswijzigingen.
Art. 300 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 208, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95, 125bis, 126, 127, 128, 129, 130, 131, 132, 133, 134, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 143, 144, 145, 146, 147, 148, 149, 150, 151, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164, 165, 166, 167, 168, 169, 170, 171, 172, 173, 174, 175, 176, 230, 231, 232, 233, 233/1 KB/WIB 92
Art. 304. § 1. De onroerende voorheffing wordt opgenomen in kohieren. Aanslagen in de onroerende voorheffing die betrekking hebben op een kadastraal inkomen van minder dan 15 EUR per artikel van de kadastrale legger worden niet in een kohier opgenomen. Bij ontstentenis van betaling binnen de in artikel 412 gestelde termijn worden de aanslagen in de roerende voorheffing en in de bedrijfsvoorheffing altijd ten kohiere gebracht, ongeacht het bedrag ervan. Behoudens in de gevallen bepaald bij de artikelen 225, eerste lid, en 248, § 1, worden de aanslagen in de personenbelasting, in de vennootschapsbelasting, in de rechtspersonenbelasting en in de belasting van niet-inwoners altijd ten kohiere gebracht, onafgezien het bedrag ervan, maar dit bedrag wordt niet gevorderd of teruggegeven wanneer het na verrekening van de voorheffingen, voorafbetalingen en andere bestanddelen kleiner is dan 2,50 EUR. Om te bepalen of de grens van 2,50 EUR is bereikt, wordt rekening gehouden met de opcentiemen en de aanvullende belastingen als vermeld in de artikelen 245 en 466. § 2. [1 Voor rijksinwoners wordt het eventuele overschot van de in de artikelen 134, § 3, en 145/24, § 1, vijfde lid, bedoelde belastingkredieten, van de in de artikel 157 en 175 bedoelde voorafbetalingen, van de in de artikelen 270 tot 272 bedoelde bedrijfsvoorheffingen, van de in de artikelen 279 en 284 bedoelde werkelijke of fictieve roerende voorheffingen, van de in de artikelen 289bis, § 1, 289ter en 289ter/1 bedoelde belastingkredieten en van de gewestelijke belastingkredieten, in voorkomend geval, verrekend met de in titel VIII bedoelde aanvullende belastingen op de personenbelasting en wordt het saldo teruggegeven indien het tenminste 2,50 euro bedraagt.]1 Bij binnenlandse vennootschappen wordt het eventuele overschot van de in artikel 279 vermelde roerende voorheffing en van de in artikelen 157 tot 168 en 218 vermelde voorafbetalingen desvoorkomend verrekend met de afzonderlijke aanslagen gevestigd ingevolge de artikelen [219 tot 219ter] en wordt het saldo teruggegeven indien het ten minste 2,50 EUR bedraagt. […] Bij belastingplichtigen die aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, worden de niet-verrekende voorafbetalingen teruggegeven indien zij ten minste 2,50 EUR bedragen. Bij belastingplichtigen die ingevolge artikel 232 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, is het eerste lid van deze paragraaf van toepassing op de belasting berekend volgens de artikelen 243 tot 245.
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 300. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 301. Ten name van de in artikel 227, 1° en 3°, vermelde belastingplichtigen wordt de belasting van niet-inwoners met betrekking tot de in artikel 228, § 2, 9°, g en i, vermelde meerwaarden die geen betrekking hebben op in artikel 44, § 2, vermelde ongebouwde onroerende goederen, gevestigd en ingevorderd door [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] tegen de tarieven en volgens het onderscheid bepaald in artikel 171, 1°, b en 4°, d en e. De Koning regelt de uitvoering van dit artikel. Gewijzigd door art. 5 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 301, lid 1 is van toepassing met ingang van 01.01.1997 (art. 37, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 301 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 208bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 49, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 177 KB/WIB 92
Art. 302. Al de mededelingen betreffende de aangifte en de controle, alsmede de aanslagbiljetten betreffende de inkomstenbelastingen moeten in gesloten omslag aan de belastingschuldigen gezonden worden. [In afwijking van het vorige lid kan de belastingplichtige, mits hij een uitdrukkelijke verklaring in die zin aflegt, er evenwel voor opteren om de aanslagbiljetten uitsluitend door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te ontvangen. In dit geval geldt de aanbieding via dergelijke procedure als rechtsgeldige kennisgeving van het aanslagbiljet. Wanneer het aanslagbiljet betrekking heeft op een gemeenschappelijke aanslag als bedoeld in artikel 126, § 1, moeten beide belastingplichtigen zich uitdrukkelijk akkoord hebben verklaard. De Koning bepaalt de toepassingsmodaliteiten van de in het eerste lid bedoelde procedure.] Gewijzigd door art. 25 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aanslagjaar 2013 en volgende (art. 36) Art. 302 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 209, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 15 juli 2014
Art. 303 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 303 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 210, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
219
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 220 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Bij belastingplichtigen die ingevolge artikel 233 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, is het tweede lid van deze paragraaf van toepassing op de belasting berekend volgens artikel 246 en wordt het eventuele overschot van de in artikel 270 tot 272 vermelde bedrijfsvoorheffing met die belasting verrekend, het saldo wordt teruggegeven indien het ten minste 2,50 EUR bedraagt. (1) Gewijzigd door art. 91 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 12 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf aanslagjaar 2014 Gewijzigd door art. 6 W. 19.06.2011 (BS 28.06.2011) en in werking vanaf aanslagjaar 2012 (art. 7) Art. 304, § 1, lid 3 en § 2, lid 1 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 66, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 304, § 2, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 52, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001
Art. 304bis. Voor zover hiervan niet wordt afgeweken, zijn de bepalingen van deze titel die van toepassing zijn op de roerende voorheffing, van toepassing op de belasting en de aanvullende belasting op participaties in het kapitaal en in de winst, bedoeld in Titel VII van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen. Art. 304bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 30, W. 22.05.2001) BS 09.06.2001
Hoofdstuk II. Aangifte Afdeling I. Aangifte inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en belasting van niet-inwoners Art. 305. Belastingplichtigen die aan de personenbelasting, aan de vennootschapsbelasting of aan de rechtspersonenbelasting zijn onderworpen, zomede de in artikel 227 beoogde belastingplichtigen waarvoor overeenkomstig de artikelen 232 tot 234 en 248, §§ 2 en 3 de belasting wordt gevestigd, zijn gehouden ieder jaar aan [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] een aangifte over te leggen in de vormen en binnen de termijnen omschreven in de artikelen 307 tot 311. Indien de belastingplichtige overleden of wettelijk onbekwaam is, rust de verplichting tot aangifte in het eerste geval op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, in het tweede geval op de wettelijke vertegenwoordiger. Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschapen in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, rust de verplichting tot aangifte naargelang het geval op de overnemende vennootschap of op de verkrijgende vennootschappen. Bij de andere ontbonden vennootschappen rust deze verplichting op de vereffenaars. 220
Belastingplichtigen die niet kunnen lezen, noch ondertekenen, mogen hun aangifte laten invullen door de personeelsleden van de aanslagdienst waaronder zij ressorteren, mits zij de vereiste inlichtingen verstrekken. In dat geval wordt van deze omstandigheid melding gemaakt in de aangifte en wordt deze ondertekend door het personeelslid die ze ingevuld heeft. De aangiften mogen ook worden overgelegd door een lasthebber, die alsdan van de algemene lastgeving krachtens welke hij optreedt moet doen blijken. Gewijzigd door art. 6 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Gewijzigd door art. 26 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 36) Art. 305, lid 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 2, W. 08.06.2009) BS 18.06.2009 Art. 305, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 172 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 305, lid 3 is van toepassing met ingang van 29.12.2008. (art. 156 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 305 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 212, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 306. § 1. Volgens de regels en onder de voorwaarden die Hij bepaalt, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, bepaalde categorieën van belastingplichtigen vrijstellen van de in artikel 305 vermelde aangifteplicht in de personenbelasting. Die belastingplichtigen zijn niettemin verplicht een aangifte te doen wanneer hen dat uitdrukkelijk gevraagd wordt door een daartoe gemachtigd ambtenaar van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen]. § 2. Aan de belastingplichtigen die overeenkomstig § 1 van aangifteplicht zijn vrijgesteld wordt een voorstel van vereenvoudigde aangifte toegestuurd. Dit voorstel vermeldt de belastbare grondslag en de daarop verschuldigde belasting, zomede alle inlichtingen en gegevens die in aanmerking zijn genomen. In afwijking van het eerste lid en volgens de regels en onder de voorwaarden die Hij vaststelt, kan de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de gevallen bepalen waarin de administratie geen voorstel van vereenvoudigde aangifte moet toesturen. § 3. Indien de belastingplichtige niet akkoord gaat met het voorstel van vereenvoudigde aangifte, dient hij de administratie daarvan binnen de maand na de datum van de verzending van dat voorstel in kennis te stellen met vermelding van zijn motieven. Bovendien dient de belastingplichtige binnen dezelfde termijn iedere onjuistheid of onvolledigheid van het voorstel van vereenvoudigde aangifte aan de administratie mede te delen. § 4. Het voorstel van vereenvoudigde aangifte, aangevuld met de gegevens die de belastingplichtige binnen de in § 3 vermelde termijn heeft ter kennis gebracht, heeft dezelfde waarde als een in de voorgeschreven vormen en termijnen gedane aangifte. Indien de belastingplichtige evenwel de in § 3, tweede lid, vermelde verplichting niet heeft nageleefd
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 221 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
wordt het voorstel van vereenvoudigde aangifte met een onvolledige of onjuiste aangifte gelijkgesteld. Gewijzigd door art. 7 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 306 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2011 (art. 27, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 306, § 1, lid 2, § § 2 tot 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 1, W. 05.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 306 is van toepassing met ingang van 10.01.1993 (art. 17, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 306 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 213, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 178 KB/WIB 92
Art. 307. § 1. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en dat wordt uitgereikt door de dienst die daartoe door [de administrateur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] werd aangewezen. De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van rekeningen van elke aard waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenoot, alsmede de kinderen waarvan, overeenkomstig artikel 126, § 4, de inkomsten bij die van de ouders worden gevoegd, op enigerlei ogenblik tijdens het belastbaar tijdperk, titularis zijn geweest bij een in het buitenland gelegen bank, wissel, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest. [Ten laatste gelijktijdig met de indiening van de aangifte waarin het bestaan van in dit lid bedoelde buitenlandse rekeningen wordt vermeld, moeten de nummers van die rekeningen, de benaming van de bank-, wissel, krediet- of spaarinstelling en het land of de landen waar die rekeningen geopend zijn geweest, worden gemeld bij het in artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt, tenzij die melding reeds is gebeurd in een vorig aanslagjaar. De Koning bepaalt de nadere regels voor deze mededeling en de bewaringstermijn van de bedoelde gegevens.] Het formulier van aangifte in de personenbelasting bevat de nodige rubrieken om het bestaan van buitenlandse rekeningen te melden en om te bevestigen dat de nummers van die rekeningen zijn aangemeld bij het genoemde aanspreekpunt. De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van de door de belastingplichtige of zijn echtgenoot alsmede door de kinderen waarover hij overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek het ouderlijk gezag uitoefent, individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming en van het land of de landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden. De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van een juridische constructie waarvan de belastingplichtige, zijn echtgenote of de kinderen van wie hij het wettelijk genot van de inkomsten heeft overeenkomstig artikel 376 van het Burgerlijk Wetboek, hetzij een oprichter van de juridische constructie is, zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°, hetzij bij zijn weten op enigerlei wijze of ogenblik begun15 juli 2014
stigde of potentieel begunstigde is van een juridische constructie. De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of, overeenkomstig artikel 227, 2°, aan de belasting van niet-inwoners, zijn gehouden aangifte te doen van alle betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in een Staat die: a) ofwel gedurende het volledige belastbaar tijdperk waarin de betaling heeft plaatsgevonden, door het Mondiaal Forum van de OESO inzake transparantie en uitwisseling van inlichtingen, na een grondige beoordeling van de mate waarin de OESO-standaard op het gebied van uitwisseling van inlichtingen in deze Staat is toegepast, werd aangemerkt als een Staat die niet effectief of substantieel deze standaard toepast; b) ofwel voorkomt op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting. Voor de toepassing van het vijfde lid wordt onder Staat zonder of met een lage belasting verstaan een Staat waarvan het nominaal tarief van de vennootschapsbelasting lager is dan 10 pct. De lijst van Staten zonder of met een lage belasting wordt bepaald bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. Deze lijst wordt herzien bij koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad. De in het vijfde lid bedoelde aangifte moet slechts worden gedaan voor zover het totaal van de betalingen die tijdens het belastbaar tijdperk werden gedaan, een minimum bedrag van 100.000 Euro bereikt. De aangifte wordt gedaan op een formulier waarvan het model door de Koning wordt vastgesteld en gevoegd bij de in artikel 305, eerste lid, bedoelde aangifte. § 2. Het formulier wordt ingevuld overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend. Wanneer de belastingplichtige zijn aangifte, tijdens een bezoek ten kantore of op een tot dat doeleinde door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën vastgestelde plaats, met behulp van een ambtenaar van die administratie indient, moet hij de in het eerste lid bedoelde waarmerking, dagtekening en ondertekening aanbrengen op een van de twee exemplaren die de ambtenaar heeft gemaakt nadat hij de door de belastingplichtige aangegeven inkomsten en andere gegevens heeft ingebracht in de computerbestanden van de administratie via tax-on-web. Het aldus gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende exemplaar wordt ofwel overhandigd aan de voornoemde ambtenaar, ofwel toegestuurd aan de dienst die voorkomt op het genoemde aangifteformulier. Het tweede exemplaar van de afdruk van de gegevens is een kopie ten behoeve van de belastingplichtige. § 3. De bescheiden, opgaven en inlichtingen waarvan de overlegging in het formulier wordt gevraagd, vormen een integrerend deel van de aangifte en moeten worden bijgevoegd. Afschriften moeten eensluidend met het oorspronkelijk stuk worden verklaard; andere bij de aangifte ge-
mijnwetboek.be
221
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 222 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voegde stukken moeten worden gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend, behoudens indien zij uitgaan van derden. De nomenclatuur en het model van de in het eerste lid bedoelde bescheiden, opgaven en inlichtingen worden vastgesteld in overleg met de meest representatieve organisaties uit de nijverheid, de landbouw, de handel en het ambachtswezen en de meest representatieve werknemersorganisaties. § 4. De aangifte moet worden teruggezonden of afgegeven aan de dienst die op het formulier is vermeld. De aangifte in de personenbelasting moet worden teruggezonden aan de dienst die op het formulier is vermeld. § 5. De belastingplichtige kan onder de door de Koning bepaalde voorwaarden de in het aangifteformulier gevraagde gegevens eveneens verstrekken bij middel van computerafdrukken of van electronische informatiedragers. § 1, lid 1, gewijzigd door art. 8 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 § 1, lid 2, gewijzigd door art. 175 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014), met ingang van 07.05.2014 Art. 307, § 1, lid 4, 6 en 8 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 36, W. 30.07.2013) BS 01.08.2013 Gewijzigd door art. 101, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 (art. 103) Gewijzigd door art. 151 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf het aanslagjaar 2012 (art. 153) Art. 307, § 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 voor de betalingen die vanaf 01.01.2010 worden gedaan (art. 134, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 307, § 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 3, W. 08.06.2009) BS 18.06.2009
Art. 307bis. § 1. De elektronische aangifte, door de Federale Overheidsdienst Financiën ter beschikking gesteld, die werd ingevuld en overgezonden overeenkomstig de daarin voorkomende aanduidingen, wordt gelijkgesteld met een gewaarmerkte, gedagtekende en ondertekende aangifte bedoeld in artikel 307, § 2. § 2. De bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de aangifte zijn van toepassing op de elektronische aangifte voor zover deze bepalingen omwille van hun aard of hun modaliteiten er niet strijdig zouden mee zijn. [§ 3. De belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, en de belastingplichtigen die, overeenkomstig artikel 227, 2° en 3°, aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, moeten hun aangifte langs elektronische weg indienen. De belastingplichtigen bedoeld in het eerste lid zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van de aangifte geschieden op papier. De Koning bepaalt de modaliteiten met betrekking tot haar indiening.] § 3 ingevoegd door art. 27 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 (art. 36) 222
Art. 308. § 1. De [in artikel 305 beoogde] belastingplichtigen voor wie op 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, [de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners, aanwezig zijn,] moeten hun aangifte aan de dienst die op het formulier is vermeld doen toekomen binnen de op het formulier aangegeven termijn, die niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de verzending ervan. § 2. Indien de in § 1 gestelde termijn niet is verlopen op de datum van overlijden van de belastingplichtige die gehouden is aangifte te doen, bedraagt hij voor de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden vijf maanden vanaf die datum. § 3. De in § 1 bedoelde belastingplichtigen die geen aangifteformulier hebben ontvangen, moeten bij de aanslagdienst waaronder zij ressorteren uiterlijk op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd een aangifteformulier aanvragen en, zo zulks nodig is, de termijn vermelden waarop zij in voorkomend geval ingevolge § 2 aanspraak kunnen maken. Deze verplichting geldt niet voor: - belastingplichtigen die overeenkomstig artikel 306 van aangifteplicht zijn vrijgesteld; - [de belastingplichtigen die er, voor het voorgaand aanslagjaar, in de elektronische aangifte als bedoeld in artikel 307bis niet voor hebben gekozen om voor het daaropvolgend aanslagjaar hun aangifte in te dienen op het formulier bedoeld in artikel 307;] - de belastingplichtigen die, voor het voorgaande aanslagjaar, een elektronische aangifte als bedoeld in artikel 307bis hebben ingediend door tussenkomst van een mandataris en die voor het lopende aanslagjaar dat mandaat niet hebben beëindigd. § 4. […] Gewijzigd door art. 28 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 36) Gewijzigd door art. 53 W. 14.04.2011 (BS 6.05.2011) en in werking vanaf het AJ 2012 (art. 54) Art. 308, § 3, lid 2, derde streepje is van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 (art. 2, W. 04.05.2010) BS 11.05.2010; erratum BS 28.05.2010 Art. 308, § 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 4, W. 08.06.2009) BS 18.06.2009 Art. 308, § 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 173 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
Art. 309. [De in artikel 305 beoogde belastingplichtigen waarvoor de gronden voor belastbaarheid zoals bedoeld in artikel 360, inzake personenbelasting of als niet-rijksinwoners inzake belasting van niet-inwoners, vóór 31 december zijn weggevallen,] zijn eveneens gehouden aan de aanslagdienst waaronder zij ressorteren een aangifteformulier te vragen voor het gedeelte van het jaar waarvan die gronden aanwezig waren. Dezelfde verplichting rust op de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden van overleden belastingplichtigen. In het geval van het eerste lid moet de aangifte bij de daarop vermelde dienst toekomen binnen drie maanden na de dag waarop de gronden van belastbaar-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 223 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
heid zijn weggevallen; in het geval van het tweede lid is de termijn vijf maanden, te rekenen van de dag van het overlijden.
Afdeling II. Aangifte inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing
Gewijzigd door art. 29 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 (art. 36) Art. 309, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 174, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 309 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 216, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 312. De Koning bepaalt de wijze waarop de schuldenaars van roerende voorheffing en van bedrijfsvoorheffing aangifte moeten doen.
Art. 310. Voor binnenlandse vennootschappen of aan de rechtspersonenbelasting onderworpen rechtspersonen, zomede voor belastingplichtigen die ingevolge de artikelen 246 en 247 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, mag de termijn binnen welke de aangifte bij de op het formulier vermelde dienst moet toekomen, niet korter zijn dan een maand vanaf de datum waarop hetzij de jaarrekening hetzij de rekening der ontvangsten en uitgaven zijn of is goedgekeurd, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum waarop het boekjaar is afgesloten. Bij de zonder vereffening ontbonden vennootschapen ten gevolge van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van deze verrichting door de algemene vergaderingen van alle vennootschappen die tot de fusie, de aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing zoals bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht hebben, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de datum van deze verrichting. Bij de andere ontbonden vennootschappen mag die termijn niet korter zijn dan één maand vanaf de datum van de goedkeuring van de resultaten van de vereffening, noch langer zijn dan zes maanden vanaf de laatste dag van het tijdperk waarop de resultaten betrekking hebben. Art. 310, lid 2 en lid 3 is van toepassing met ingang van de dag van bekendmaking in het BS (art. 157 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 310 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 217, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 311. [De administrateur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] of zijn gedelegeerde kunnen afwijkingen van de in de artikelen 306 en 308 tot 310 gestelde termijnen toestaan. Gewijzigd door art. 9 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 311 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 3, W. 05.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 311 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 218, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
15 juli 2014
Art. 312 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 220, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 83, 84, 85, 86, 87, 88, 89, 90, 91, 92, 93, 94, 95 KB/ WIB 92
Afdeling III. Vrijstelling van de verplichting om bepaalde inkomsten uit kapitalen en bepaalde diverse inkomsten aan te geven Art. 313. De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn er niet toe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, noch de in artikel 90, 6° en 11°, vermelde inkomsten te vermelden waarvoor daadwerkelijk roerende voorheffing werd ingehouden of waarvoor een fictieve roerende voorheffing verrekenbaar is krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen, noch die welke krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen van de roerende voorheffing zijn vrijgesteld, behalve indien het gaat om: 1° inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitsluiting van inkomsten uit hypothecaire obligaties; 2° in artikel 17, § 1, 3°, vermelde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen; 3° in artikel 17, § 1, 4°, vermelde inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten; 4° in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de cessie of concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van wettelijke en verplichte licenties; 5° in artikel 19, § 1, eerste lid, 2°, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend; 6° in artikel 21, 5°, 6° en 10°, vermelde inkomsten in zoverre zij meer bedragen dan respectievelijk de in het 5°, 6° en 10°, van dat artikel bepaalde grenzen en voor zover de roerende voorheffing niet geheven is op dit meerdere. De roerende voorheffing op de aldus niet aangegeven inkomsten wordt noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald. [De ingehouden roerende voorheffing wordt niet met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald, wanneer de belastingplichtige beroepsinkomsten verwerft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet
mijnwetboek.be
223
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 224 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.] Derde lid ingevoegd door art. 22 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 23) Vervangen door art. 89, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Vervangen door art. 88, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 96)
Tekst van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld tussen 01.01.2012 en 31.12.2012: Art. 313. De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn ertoe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de in artikel 17, § 1, vermelde inkomsten uit roerende goederen en kapitalen evenals de in artikel 90, 5° tot 7° en 11°, vermelde diverse inkomsten te vermelden. In afwijking van het eerste lid, zijn ze er niet toe gehouden de volgende inkomsten in hun aangifte in de voormelde belasting te vermelden: - de in artikel 171, 2°, f, en in artikel 534 vermelde inkomsten die de roerende voorheffing van 10 of 15 pct. hebben ondergaan; - de dividenden en intresten die belastbaar zijn aan 21 pct. en die de inhouding aan de bron hebben ondergaan van de bijkomende heffing beoogd in artikel 174/ 1; - de roerende inkomsten die een roerende voorheffing van 21 pct. of van 25 pct. hebben ondergaan en de in artikel 171, 3°quinquies, bedoelde inkomsten uit spaardeposito’s die een roerende voorheffing van 15 pct. hebben ondergaan, op voorwaarde dat de totaliteit van de roerende inkomsten die de belastingplichtige heeft verkregen, geen aanleiding meer kan geven tot een bijkomende heffing van 4 pct. overeenkomstig de bepalingen van artikel 174/1, § 1. De roerende voorheffing en de inhouding aan de bron van de in artikel 174/1 beoogde heffing op de aldus niet aangegeven inkomsten worden noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald. Wanneer de belastingplichtige er overeenkomstig het tweede lid, tweede en derde streepje, niet toe gehouden is aan te geven, moet hij verklaren dat hij geen roerende inkomsten heeft verkregen waarop, overeenkomstig de bepalingen van artikel 174/1, § 1, nog de bijkomende heffing van 4 pct. kan worden toegepast. Het aangifteformulier in de personenbelasting bevat de rubrieken die nodig zijn voor de in het vorige lid vermelde verklaring. [De ingehouden roerende voorheffing wordt niet met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald, wanneer de belastingplichtige beroepsinkomsten verwerft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.] Gewijzigd door art. 22 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 23) 224
Vervangen door art. 33 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38)
Afdeling IV. Identificatie van de belastingplichtige Art. 314. § 1. Aan de belastingplichtigen die aan de in artikel 1 vermelde belastingen zijn onderworpen, wordt door [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] een fiscaal identificatienummer toegekend. Voor natuurlijke personen stemt dit fiscaal nummer overeen met hun identificatienummer in het Rijksregister van de natuurlijke personen. Wanneer natuurlijke personen beschikken over een ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen, wordt dit nummer ook als fiscaal identificatienummer gebruikt voor alles wat hun ondernemingsactiviteit aanbelangt. Het fiscaal identificatienummer van de rechtspersonen stemt overeen met hun ondernemingsnummer toegekend door de Kruispuntbank van Ondernemingen. Het fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen en van de rechtspersonen die geen ondernemingsnummer hebben, wordt toegekend en gebruikt volgens de regels bepaald door de Koning. § 2. Het in § 1, tweede lid, bedoelde fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen mag worden gebruikt onder de voorwaarden en tot de doeleinden bepaald in het koninklijk besluit van 25 april 1986 waarbij sommige overheden van [de Federale Overheidsdienst Financiën] gemachtigd worden om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken en in het ministerieel besluit van 27 maart 1987 waarbij sommige ambtenaren van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] gemachtigd worden om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken. Het ondernemingsnummer van de natuurlijke personen en de rechtspersonen mag worden gebruikt onder de voorwaarden en tot de doeleinden bepaald bij de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen. § 3. Behalve het in § 2, eerste lid, bedoelde gebruik mag het in § 1, tweede lid, bedoelde fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen worden gebruikt, alleen als identificatiemiddel, in de hierna vermelde externe betrekkingen welke nodig zijn voor de uitvoering van de wets- en verordeningsbesluiten waarmede [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] is belast: 1° met de houder van dat nummer of diens wettelijk vertegenwoordigers; 2° met de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden indien de houder van dat nummer overleden is;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 225 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
3° met de lasthebbers aan wie de houder van dat nummer een algemene lastgeving inzake inkomstenbelastingen heeft verleend, op voorwaarde dat de houder van dat nummer zijn schriftelijke toestemming geeft aan de lasthebber. Deze toestemming kan op ieder ogenblik worden ingetrokken; de intrekking ervan heeft slechts uitwerking voor de toekomst; 4° met de openbare overheden of de instellingen gemachtigd krachtens artikel 8 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; 5° met de natuurlijke personen of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die ertoe gehouden zijn informatie te verstrekken omtrent de houder van dat identificatienummer, in het kader van de verplichtingen welke hun zijn opgelegd door een wets- of verordeningsbepaling betreffende de inkomstenbelastingen; 6° met de in artikel 328 bedoelde diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen die met het oog op het verstrekken van bepaalde voordelen, inkomstengetuigschriften aanvragen betreffende de fiscale toestand van de houder van dat nummer. De hier vermelde personen, instellingen en verenigingen mogen slechts over dat nummer beschikken voor de uitvoering van de bedoelde verplichtingen. § 4. Wanneer [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] aan een derde uitvoering toevertrouwt van werken die nodig zijn voor het vervullen van taken waarmede zij is belast, is de voormelde administratie gemachtigd, uitsluitend voor de uitvoering van die werken: 1° aan die derde de in toepassing van het koninklijk besluit van 27 september 1984, waarbij aan sommige overheden van [de Federale Overheidsdienst Financiën] toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen, verkregen informatiegegevens mede te delen welke voor het uitvoeren van die werken noodzakelijk zijn; 2° alleen als identificatiemiddel het fiscaal identificatienummer te gebruiken. Onder "derde" dient te worden verstaan elke Belgische onderneming die een opdracht van algemeen belang vervult en door de Koning bij name is aangewezen om mededeling te verkrijgen van de nodige gegevens, uitsluitend voor de uitvoering van die werken. Deze derden mogen slechts over de beoogde informatiegegevens en over het fiscaal identificatienummer beschikken gedurende de tijd die nodig is voor de uitvoering van die werken en uitsluitend tot dat doel. § 5. Inbreuken op de bepalingen van de § 2, eerste lid, en van de §§ 3 en 4 vormen een overtreding van artikel 9 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en kunnen worden gestraft overeenkomstig artikel 13 van die wet. § 6. Onverminderd de regels betreffende het verplicht gebruik van het ondernemingsnummer, zijn aan de ver15 juli 2014
plichting tot het vermelden van het fiscaal identificatienummer van de natuurlijke personen onderworpen: 1° de openbare overheden en instellingen bedoeld in § 3, eerste lid, 4°, in hun betrekkingen met [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] telkens zij ertoe gehouden zijn inlichtingen te verstrekken omtrent de houder van dat identificatienummer; 2° de natuurlijke personen of rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die zich bevinden in de toestand bedoeld in § 3, eerste lid, 5°, en die verplicht zijn gebruik te maken van het identificatienummer van de natuurlijke personen ingevolge de koninklijke besluiten van 5 december 1986 tot regeling in de sociale sector van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen. De Koning kan, in de door Hem bepaalde gevallen, bij een in Ministerraad overlegd besluit, de verplichting tot het vermelden van het fiscaal identificatienummer uitbreiden tot de natuurlijke personen en rechtspersonen en de feitelijke verenigingen die zich in de in § 3, eerste lid, 5°, vermelde omstandigheden bevinden. § 7. De niet-naleving van de bepalingen van § 6 wordt bestraft overeenkomstig artikel 445. Gewijzigd door art. 10 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Gewijzigd door art. 81 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.01.2012 (art. 83) Zie ook: art. 180, 181 KB/WIB 92
Afdeling V. Bewijskracht van aangiften Art. 314bis. De door de belastingplichtigen ingediende aangiften bedoeld in de afdelingen I en II van dit hoofdstuk, alsook de hierbij gevoegde documenten en verantwoordingsstukken, die door de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen, fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op een leesbare drager, hebben bewijskracht voor de toepassing van de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Art. 314bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2009 (art. 5, W. 08.06.2009) BS 18.06.2009 Art. 314bis is van toepassing met ingang van 02.09.2005 (art. 2, W. 10.08.2005) BS 02.09.2005
Hoofdstuk III. Onderzoek en controle Afdeling I. Plichten van de belastingplichtige Art. 315. Eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners is verplicht de administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen. De verplichting tot voorlegging:
mijnwetboek.be
225
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 226 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
1° omvat, voor rijksinwoners, de boeken en bescheiden [betreffende de in artikel 307, § 1, tweede lid en derde lid, vermelde rekeningen en levensverzekeringsovereenkomsten;] 2° strekt zich uit, voor vennootschappen, tot de registers van de aandelen en obligaties op naam, alsmede tot de presentielijsten van de algemene vergaderingen. Behoudens wanneer zij door het gerecht in beslag genomen zijn, of behoudens afwijking toegestaan door de administratie, moeten de boeken en bescheiden aan de hand waarvan het bedrag van de belastbare inkomsten kan worden vastgesteld, ter beschikking van de administratie worden bewaard in het kantoor, agentschap, bijhuis of elk ander beroeps- of privélokaal van de belastingplichtige waar die boeken en bescheiden werden gehouden, opgesteld of toegezonden, tot het verstrijken van het zevende jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk.
187 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 315bis is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 53, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994
Gewijzigd door art. 23 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 31.12.2013 Art. 315, laatste lid, treedt in werking op 29.12.2008.(art. 186 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 315, lid 2 is van toepassing voor de procedurehandelingen m.b.t. het aanslagjaar 1997 en volgende (art. 40, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 315 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 221, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Ingevoegd door art. 24 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013, met ingang van 10.01.2014
Art. 315bis. De natuurlijke personen en rechtspersonen die een beroep doen op een computersysteem om de boeken en bescheiden waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 315, geheel of ten dele, te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren, zijn eveneens verplicht, op verzoek van de administratie, ter plaatse, de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten, ter inzage voor te leggen. De op de informatiedragers geplaatste gegevens moeten in een leesbare en verstaanbare vorm ter inzage worden voorgelegd. Wanneer de administratie hen erom verzoekt, zijn de in het eerste lid bedoelde personen verplicht op hun uitrusting en in bijzijn van de ambtenaren van de administratie, kopies te maken in de door die ambtenaren gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens, alsook de informaticabewerkingen te verrichten die nodig worden geacht om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen. De bepalingen van artikel 315, derde lid, zijn van toepassing op de bewaring van de dossiers met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van het gebruikte systeem, alsook op de informatiedragers en alle gegevens die zij bevatten. In afwijking van deze bepalingen verstrijkt de bewaartermijn, ten aanzien van de gegevens met betrekking tot de analyses, de programma's en het beheer van computersystemen, op het einde van het zevende jaar of boekjaar volgend op het belastbaar tijdperk waarin het in die gegevens omschreven systeem werd gebruikt. Art. 315bis, laatste lid, treedt in werking vanaf 28.12.2008 (art. 226
[Art. 315ter. De ambtenaren van de administratie bevoegd voor de inkomstenbelastingen hebben het recht om de boeken en bescheiden die overeenkomstig artikel 315 moeten worden voorgelegd, te behouden, telkens wanneer zij menen dat de boeken en bescheiden nodig zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige of van derden te bepalen. Dat recht bestaat niet ten aanzien van de boeken die niet zijn afgesloten. De in het eerste lid bedoelde retentie maakt het voorwerp uit van een proces-verbaal van retentie dat bewijs oplevert zolang het tegendeel niet is bewezen. Een afschrift van dit proces-verbaal wordt binnen de vijf werkdagen volgend op de retentie aan de in het eerste lid bedoelde persoon uitgereikt.]
Art. 316. Onverminderd het recht van de administratie tot het vragen van mondelinge inlichtingen, is eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners verplicht de administratie, op haar verzoek, binnen een maand [te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van de aanvraag], welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, schriftelijk alle inlichtingen te verstrekken die van hem worden gevorderd met het oog op het onderzoek van zijn fiscale toestand. Gewijzigd door art. 3 D 8.07.2011 (BS 20.07.2011) en in werking vanaf 30.07.2011
Art. 317. De in de artikelen 315, eerste en tweede lid, 315bis, eerste tot derde lid [, 315ter] en 316 bedoelde verificaties en vragen om inlichtingen mogen slaan op alle verrichtingen waaraan de belastingplichtige heeft deelgenomen en de aldus ingewonnen inlichtingen kunnen eveneens worden ingeroepen met het oog op het belasten van derden. Gewijzigd door art. 25 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 317 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 54, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 317 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 223, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 317. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 318. In afwijking van de bepalingen van artikel 317, en onverminderd de toepassing van [de artikelen 315, 315bis, 315ter en 316], is de administratie niet gemachtigd in de rekeningen, boeken en documenten van de bank, wissel, krediet- en spaarinstellingen inlichtingen in te zamelen met het oog op het belasten van hun cliënten.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 227 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Indien evenwel, het op basis van [de artikelen 315, 315bis, 315ter en 316] uitgevoerde onderzoek concrete elementen aan het licht brengt die het bestaan of de voorbereiding van een mechanisme van belastingontduiking kunnen doen vermoeden, kan de ambtenaar die hiertoe wordt aangesteld door de Minister van Financiën een ambtenaar met de graad van ten minste inspecteur ermee belasten uit de rekeningen, boeken en documenten van de instelling inlichtingen te putten die het mogelijk maken het onderzoek te voltooien en de door deze cliënt verschuldigde belastingen te bepalen. Gewijzigd door art. 26 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Art. 318, lid 2 is van toepassing met ingang van 07.08.2006 (art. 2, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 Art. 318 is van toepassing voor de procedurehandelingen m.b.t. het aanslagjaar 1997 en volgende (art. 41, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 318 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 55, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 318 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 224, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 319. Natuurlijke of rechtspersonen zijn gehouden aan de ambtenaren van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen], voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelasting, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend vrije toegang te verlenen tot hun beroepslokalen of de lokalen waar rechtspersonen hun werkzaamheden uitoefenen, zoals kantoren, fabrieken, werkplaatsen, werkhuizen en magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen welke als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dienst doen, ten einde aan die ambtenaren enerzijds de mogelijkheid te verschaffen de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enigen hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel en anderzijds de bovenbedoelde ambtenaren in staat te stellen om alle boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden, te onderzoeken. De ambtenaren van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen], voorzien van hun aanstellingsbrief, mogen, wanneer zij met dezelfde taak belast zijn, vrije toegang eisen tot alle andere lokalen, gebouwen, werkplaatsen of terreinen die niet bedoeld zijn in het eerste lid en waar werkzaamheden verricht of vermoedelijk verricht worden. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben zij evenwel alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds en met machtiging van de rechter in de politierechtbank. De voormelde ambtenaren, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de personen als vermeld in artikel 315bis, derde lid, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en 15 juli 2014
bewerkingen, door inzonderheid de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm. Gewijzigd door art. 11 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 319, lid 1 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 11, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 319, lid 3 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 56, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 319 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 225, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 319bis. De met de invordering belaste ambtenaren beschikken over alle onderzoeksbevoegdheden bepaald in dit Wetboek teneinde de vermogenssituatie van de schuldenaar te bepalen met het oog op het invorderen van de belasting en de voorheffingen verschuldigd in hoofdsom en opcentiemen, van de belastingverhogingen en administratieve boeten, van de interesten en van de kosten. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden van de ambtenaren belast met de invordering worden eveneens uitgeoefend zonder de beperkingen ten aanzien van de instellingen [bedoeld in de artikelen 318, 322, §§ 2 tot 4, en 327, § 3.] Gewijzigd door art. 7 W. 7.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 01.07.2011 (art. 11)
Art. 320. § 1. Personen die een vrij beroep, een ambt of een post uitoefenen zijn gehouden voor elke in geld, per check of op andere wijze gedane inning van honoraria, commissielonen, bezoldigingen, terugbetalingen van kosten of andere beroepsontvangsten, een gedagtekend en ondertekend ontvangstbewijs af te leveren dat gelijktijdig in origineel en duplo wordt opgesteld en dat wordt getrokken uit een boekje waarvan het model en de wijze waarop de bedoelde belastingplichtigen ervan worden voorzien, worden vastgesteld door de Minister van Financiën; deze kan: 1° onder door hem bepaalde voorwaarden, de verplichting opheffen, of wel voor bepaalde ontvangsten een ontvangstbewijs af te leveren, of wel op het ontvangstbewijs de naam van de schuldenaar van de geënde sommen te vermelden; 2° voor zekere categorieën van de bedoelde personen de vermelding op het ontvangstbewijs van alle gegevens of de inlassing van alle formules voorschrijven die nuttig blijken om de ontvangsten en de uitgaven van die belastingplichtigen na te zien. Onverminderd de bepalingen en de bevoegdheden van de minister, zoals omschreven in het eerste lid, mogen het ontvangstbewijs en het getuigschrift voor verstrekte hulp die de personen die medische en paramedische beroepen uitoefenen als bedoeld in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de geneeskunst, de verpleegkunde, de paramedische beroepen en de geneeskundige commissies dienen uit te reiken aan de gerechtigden om deze laatsten in staat te stellen te genieten van de
mijnwetboek.be
227
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 228 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
tussenkomst voorzien in de Z.I.V.-reglementering, niet van elkaar worden gescheiden. § 2. De in § 1 vermelde personen houden daarenboven een dagboek dat dag voor dag het bedrag aanwijst, eensdeels van de uit hun ontvangstbewijsboekje overgebrachte ontvangsten en anderdeels van alle andere ontvangsten of voordelen waarvoor zij ervan ontslagen zijn een ontvangstbewijs af te leveren, zomede de uiteenzetting van hun behoorlijk verantwoorde beroepsuitgaven. Het model van het dagboek wordt vastgesteld door de Minister van Financiën die de inschrijving van voor sommige gevallen nuttig geoordeelde aanvullende gegevens oplegt en die zekere categorieën van de hiervoor bedoelde personen van de dagelijkse inschrijving in het dagboek van hun ontvangsten en uitgaven kan ontslaan en die inschrijving op een ander tijdstip kan bepalen. Het dagboek wordt, vóór het wordt gebruikt, genummerd en geparafeerd door de controleur der belastingen van het gebied. Art. 320, § 1, 2e lid is van toepassing vanaf 02.02.1998 (art. 2, W. 09.12.1997) BS 23.01.1998 Art. 320 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 226, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 320. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 321. Onverminderd de bepalingen van artikel 320, kan de Minister van Financiën eenieder die onderhevig is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners, alsmede de verenigingen, instellingen en groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid, de verplichting opleggen boeken te houden of documenten en formulieren te bezigen waarvan hij het model en het gebruik bepaalt en die hij hetzij voor de controle van hun ontvangsten of hun uitgaven, hetzij voor de controle van de ontvangsten of de uitgaven van derden nodig acht. Art. 321 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 226bis, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling Ibis. Bijzondere plicht van collectieve beleggingsinstellingen Art. 321bis. De beheersvennootschappen van instellingen voor collectieve belegging bedoeld in artikel 3, 11°, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles of in analoge bepalingen van buitenlands recht, moeten inzonderheid, volgens de door de Koning vastgestelde regels, per categorie het bedrag opgeven van de toegekende of uitgekeerde inkomsten. Art. 321bis is van toepassing met ingang van 01.01.2007 (art. 327, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Voor de toepassing van de fiscale bepalingen worden de instellingen voor collectieve beleggingen waarop de overgangsbepalingen van de wet 228
van 20.07.2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles van toepassing zijn, geacht vanaf 01.01.2007 onder het toepassingsgebied te vallen van de bepaling die overeenkomstig hun statuut gebruikt wordt in het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]
Afdeling II. Plichten van derden Art. 322. § 1. De administratie mag, wat een bepaalde belastingplichtige betreft, geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alle inlichtingen vorderen die zij nodig acht om de juiste heffing van de belasting te verzekeren. Nochtans mag het recht om derden te horen en om een onderzoek in te stellen slechts worden uitgeoefend door een ambtenaar met een hogere graad dan die van control EUR. § 2. Wanneer de administratie bij het onderzoek over één of meerdere aanwijzingen van belastingontduiking beschikt of wanneer de administratie zich voorneemt om de belastbare grondslag te bepalen overeenkomstig artikel 341, wordt een bank-, wissel-, krediet- of spaarinstelling als een derde beschouwd waarop de bepalingen van paragraaf 1 onverminderd van toepassing zijn. In voorkomend geval kan een ambtenaar met minstens de graad van directeur, die hiertoe werd aangesteld door de Minister van financiën, een ambtenaar met de graad van tenminste inspecteur ertoe belasten om bij een bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling elke inlichting op te vragen en die nuttig kan zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten van de belastingplichtige te bepalen. De door de minister aangestelde ambtenaar mag de machtiging slechts verlenen: 1° nadat de ambtenaar die het onderzoek voert, de inlichtingen en gegevens met betrekking tot de rekeningen tijdens het onderzoek middels een vraag om inlichtingen als bedoeld in artikel 316 heeft gevraagd en bij die vraag duidelijk heeft aangegeven dat hij de toepassing van artikel 322, § 2, kan vragen indien de belastingplichtige de gevraagde gegevens verborgen houdt of ze weigert te verschaffen. De opdracht bedoeld in het tweede lid kan pas aanvangen wanner de termijn bepaald in artikel 316 is verlopen; 2° nadat hij heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek een eventuele toepassing van artikel 341 uitwijst of één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd en dat er vermoedens zijn dat de belastingplichtige gegevens daarover bij een in het tweede lid bedoelde instelling verborgen houdt of dat de belastingplichtige weigert om die gegevens zelf te verschaffen. § 3. Iedere bank-, wissel-, krediet- en spaarinstelling is er toe gehouden om volgende gegevens kenbaar te maken bij een centraal aanspreekpunt dat door de Nationale Bank van België wordt gehouden: de identiteit van de cliënten en de nummers van hun rekeningen en contracten. Deze verplichting geldt slechts voor zover
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 229 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
het gaat om soorten rekeningen en contracten die relevant zijn voor de belastingheffing. De Koning bepaalt om welke soorten rekeningen en contracten het gaat. Wanneer de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in paragraaf 2, derde lid, heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek bedoeld in paragraaf 2, één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd, kan hij de beschikbare gegevens over die belastingplichtige opvragen bij dat centraal aanspreekpunt. De Koning bepaalt: 1° de werking van het centraal aanspreekpunt en in het bijzonder de bewaringstermijn van de in het eerste lid bedoelde gegevens; 2° de modaliteiten en de periodiciteit van de mededeling door de bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen van de in het eerste lid bedoelde gegevens; 3° de modaliteiten van de raadpleging door de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, van de in het eerste lid bedoelde gegevens. Met als enig doel de verplichtingen van deze paragraaf na te komen, hebben de bank-, wissel-, kredieten spaarinstellingen en de Nationale Bank van België de toelating om het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen te gebruiken om de cliënten te identificeren. De Nationale Bank van België houdt voormeld centraal aanspreekpunt uitsluitend in het algemeen belang. De Bank, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor fouten of nalatigheden begaan in het kader van de uitoefening van deze wettelijke opdracht van de Bank, behalve in geval van bedrog of opzettelijke of zware fout. § 4. De paragrafen 2 en 3 zijn eveneens van toepassing wanneer een inlichting wordt gevraagd door een buitenlandse Staat: 1° hetzij in het geval bedoeld in artikel 338, § 5; 2° hetzij overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de uitwisseling van inlichtingen in een van toepassing zijnde overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting of een andere internationale overeenkomst in het kader waarvan de wederkerigheid is gewaarborgd. De vraag van de buitenlandse Staat wordt gelijkgesteld met een aanwijzing als bedoeld in paragraaf 2. In dat geval verleent de door de minister aangestelde ambtenaar, in afwijking van paragraaf 2, de machtiging op basis van de vraag gesteld door de buitenlandse Staat. [§ 5. Wanneer de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, heeft vastgesteld dat het gevoerde onderzoek bedoeld in § 2, één of meer aanwijzingen van belastingontduiking heeft opgeleverd of dat het gevoerde onderzoek een eventuele toepassing van artikel 341 met zich meebrengt, kan hij de beschikbare gegevens over de in artikel 307, § 1, tweede lid, bedoelde buitenlandse bankrekeningen van die belastingplichtige opvragen bij het centraal aanspreekpunt. 15 juli 2014
De Koning bepaalt de nadere regels voor de raadpleging door de door de minister aangestelde ambtenaar bedoeld in § 2, derde lid, van de gegevens over de in artikel 307, § 1, tweede lid, bedoelde buitenlandse bankrekeningen.] Gewijzigd door art. 176 W. 25.04.2014 (BS 07.05.2014) met ingang van 17.05.2014. In afwijking van artikel 307, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek: a) moeten de belastingplichtigen, binnen twee maanden te rekenen vanaf de derde dag volgend op de door de Federale Overheidsdienst Financiën toegezonden uitnodiging tot mededeling van de vereiste gegevens en ten vroegste binnen twee maanden vanaf 1 november 2014, de gegevens betreffende de buitenlandse rekeningen waarvan het bestaan, overeenkomstig artikel 307, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, is aangegeven in de aangifte in de personenbelasting voor de aanslagjaren 2012 tot 2014, mededelen aan het in artikel 322, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde centraal aanspreekpunt; b) bevat het formulier van de aangifte in de personenbelasting voor aanslagjaar 2014 geen rubrieken om te bevestigen dat de in a) vermelde gegevens bij het in het genoemde artikel 322, § 3, bedoelde centraal aanspreekpunt zijn aangemeld. Gewijzigd door art. 30 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf 08.07.2013 § 3, derde lid vervangen door art. 166 W. 29.03.2012 (BS 6.04.2012) en in werking vanaf 16.04.2012 § 3, vierde lid ingevoegd door art. 17 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf 07.01.2012 § 2 ingevoegd door art. 55 W. 14.04.2011 (BS 6.05.2011) en in werking vanaf 01.07.2011 (art. 57)
Art. 323. De administratie mag eveneens van natuurlijke of rechtspersonen alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, binnen de door haar bepaalde termijn, welke wegens wettige redenen kan worden verlengd, voor alle of een deel van hun verrichtingen of activiteiten de overlegging vorderen van inlichtingen slaande op elke persoon of groep van personen, zelfs niet met name aangeduid, met wie zij rechtstreeks of onrechtstreeks in betrekking zijn geweest uit hoofde van die verrichtingen of activiteiten. Art. 323 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 229, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 323. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 323bis. De bepalingen van artikel 315bis zijn van toepassing op verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid alsook op derden waarop een beroep wordt gedaan om de boeken en bescheiden, waarvan de voorlegging is voorgeschreven door artikel 315, geheel of gedeeltelijk te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren door middel van computersystemen. Art. 323bis is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 57, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 323bis. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
mijnwetboek.be
229
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 230 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 324. De administratie mag de juistheid nagaan van de in de artikelen 322, 323 en 323bis bedoelde inlichtingen. Art. 324 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 58, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 324 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 230, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 324. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 325. De belastingplichtige wordt bij ter post aangetekende brief opgeroepen om het getuigenverhoor bij te wonen. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen over alle daden en feiten waarvan zij kennis hebben en waarvan de vaststelling nuttig kan zijn voor de toepassing der belastingwetten op de feiten waarover geschil is. Alvorens te getuigen leggen zij de bij artikel 934 van het Gerechtelijk Wetboek voorgeschreven eed af. Het tegenbewijs is rechtens toegelaten. Art. 325 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 232, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 325. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 326. Van de verklaringen van de getuigen en, indien de belastingplichtige zulks verlangt, van zijn eigen verklaringen, wordt proces-verbaal opgemaakt. Na voorlezing wordt het proces-verbaal door de getuigen en de belastingplichtigen ondertekend. Zij laten hun handtekening voorafgaan door de met de hand voorgeschreven woorden "Gelezen en goedgekeurd". Weigert een van de betrokkenen te ondertekenen, dan wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal, dat de reden van de weigering nader omschrijft. Een eensluidend verklaard afschrift van het procesverbaal wordt aan de belastingplichtige betekend binnen acht dagen na zijn dagtekening. Art. 326 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 233, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 326. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Afdeling III. Plichten van openbare diensten, instellingen en inrichtingen Art. 327. § 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomera230
ties, de federaties van gemeenten en de gemeenten zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging of de invordering van de door de Staat geheven belastingen nodig acht. Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met gerechtelijke procedures mag evenwel geen inzage of afschrift worden verleend zonder uitdrukkelijke toelating van het openbaar ministerie. De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat [de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen] hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden. § 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal Instituut voor de Statistiek en het Economisch en Sociaal Instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft. § 3. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de naamloze vennootschap van publiek recht bpost. Paragraaf 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in de artikelen 318, tweede lid, en 322, §§ 2 tot 4. § 4. […] § 5. […] § 6. De kansspelcommissie als bedoeld in artikel 9 van de wet van 7 mei 1999 op kansspelen, de kansspelinrichtingen en de bescherming van de spelers, moet de minister van Financieen er onverwijld van in kennis stellen dat zij bij een orgaan dat zij controleert, concrete elementen heeft vastgesteld die vermoedelijk wijzen op het bestaan of op de voorbereiding van een mechanisme, gericht op fiscale fraude. Gewijzigd door art. 12 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Gewijzigd door art. 6, W. 14.01.2013 (BS 31.01.2013); in werking vanaf 10.02.2013 § 3 vervangen door art. 8 W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 01.07.2011 (art. 12) Art. 327, § 6 is van toepassing vanaf 01.01.2011. De Koning kan een datum van inwerkingtreding bepalen voorafgaand aan 01.01.2011 (art. 51, W. 10.01.2010) BS 01.02.2010 § 1, lid 2 is van toepassing met ingang van 07.08.2006 (art. 3, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006
Art. 328. De bestuursdiensten van de Staat, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 231 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
gemeenten en de gemeenten alsmede de vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen naar publiek recht, mogen slechts kredieten, leningen, premies, toelagen of alle andere voordelen toekennen welke rechtstreeks of onrechtstreeks gegrond zijn op het bedrag van de inkomsten of op elementen die in aanmerking komen voor de vaststelling van die inkomsten, dan na kennis genomen te hebben van de recente fiscale toestand van de aanvrager. Deze toestand is tegen de aanvrager in te roepen voor het toekennen van gezegde kredieten, leningen, premies, toelagen of andere voordelen. De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn eveneens van toepassing op vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen naar privaat recht, doch alleen wat betreft de verrichtingen waaraan rechtstreeks of onrechtstreeks een door de Staat of door een Gemeenschap of een Gewest toegekend voordeel is verbonden.
gen die zij voor om het even welke rechtsmacht vorderen van de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten, de gemeenten en andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen, wanneer het bedrag van die vergeldingen of schadevergoedingen rechtstreeks of onrechtstreeks afhangt van het bedrag van hun winst of inkomsten. Voor de toepassing van dit artikel is [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] ontheven van het beroepsgeheim en gehouden aan de met de betwisting belaste rechtsmacht aanslagbiljetten of een attest van niet-belastbaarheid te verstrekken over de laatste drie jaren die de schade waarvoor herstel wordt gevraagd voorafgaan. Voor de toepassing van dit artikel wordt geen rekening gehouden met inkomstenwijzigingen welke door de belastingplichtige na het schadeverwekkend feit spontaan werden gedaan.
Art. 328, 3e lid is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 59, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 328 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 236, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Gewijzigd door art. 13 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 331 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 239, WIB; art. 1, KB 10.04.1992 en art. 61, W. 06.07.1994) BS 16.07.1992
Art. 329. Onder openbare instellingen of inrichtingen worden verstaan, in de zin van de artikelen 327 en 328, de instellingen, maatschappijen, verenigingen, inrichtingen en diensten welke de Staat, een Gemeenschap of een Gewest mede beheert, waaraan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest een waarborg verstrekt, op de werkzaamheden waarvan de Staat, een Gemeenschap of een Gewest toezicht uitoefent of waarvan het bestuurspersoneel wordt aangewezen door de federale Regering of een Gemeenschaps- of Gewestregering, op haar voordracht of met haar goedkeuring.
Art. 332. [...] Art. 332, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 10, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 332 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 25, W. 11.04.1983 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IV. Gemene bepalingen inzake recht van onderzoek ten aanzien van de belastingplichtige en van derden
Art. 330 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 238, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 333. Onverminderd de bevoegdheden die haar bij de artikelen 351 tot 354 zijn toegekend, kan de administratie de in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen verrichten en belastingen of aanvullende aanslagen eventueel vestigen, zelfs wanneer de aangifte van de belastingplichtige reeds werd aangenomen en de desbetreffende belastingen reeds werden betaald. Bedoelde onderzoekingen mogen zonder voorafgaande kennisgeving worden verricht gedurende het belastbaar tijdperk evenals in de termijn bedoeld in artikel 354, eerste lid en in de termijn bedoeld in artikel 354, vierde lid. Zij mogen bovendien worden verricht gedurende de in artikel 354, tweede lid, bedoelde aanvullende termijn van vier jaar, op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk. Die voorafgaande kennisgeving is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag.
Art. 331. De aangiften inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting of belasting van niet-inwoners zijn tegen de belastingplichtigen in te roepen voor de vaststelling van de vergeldingen of schadevergoedin-
Art. 333, lid 3, treedt in werking op 29.12.2008 (art. 188 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 333, lid 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 11, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 333 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art.
Art. 329 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 60, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 329 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 237, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 329. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 330. Ten opzichte van de in de artikelen 327 en 328 bedoelde diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, die zouden nalaten aan de verplichtingen ingevolge die artikelen te voldoen, kan de Minister van Financiën, al naar het geval, vorderen dat de inspecteur van financieen of een afgevaardigde van de Regering optreedt, een commissaris aanwijzen om de nodig geachte inlichtingen in te winnen of de erkenning met het oog op de door de Staat verleende voordelen intrekken.
15 juli 2014
mijnwetboek.be
231
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 232 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB 240, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 333/1. § 1. In de gevallen bedoeld in de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, stelt de administratie de belastingplichtige in kennis van de aanwijzing of de aanwijzingen van belastingontduiking of van de gegevens op grond waarvan zij meent dat het gevoerde onderzoek tot een eventuele toepassing van artikel 341 leidt en die een vraag om inlichtingen bij een financiële instelling rechtvaardigen. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief gelijktijdig met het verzenden van de voormelde vraag om inlichtingen. Het eerste lid is niet van toepassing als de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt desgevallend post factum bij een ter post aangetekende brief, uiterlijk 30 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen. [Het eerste lid is niet van toepassing op de vragen vanwege een in artikel 322, § 4, bedoelde buitenlandse Staat indien de buitenlandse Staat uitdrukkelijk vraagt de belastingplichtige niet in kennis te stellen wanneer de rechten van de Schatkist in gevaar zijn. De kennisgeving gebeurt in dit geval post factum bij aangetekende brief uiterlijk binnen 90 dagen na het verzenden van de in het eerste lid vermelde vraag om inlichtingen maar niet eerder dan 60 dagen na het verzenden van de inlichtingen aan de buitenlandse Staat.] [Het eerste lid is evenmin van toepassing op de vragen vanwege de in artikel 322, § 4, bedoelde buitenlandse administraties indien de buitenlandse Staat aantoont zelf reeds een kennisgeving aan de belastingplichtige te hebben verstuurd.] § 2. De belastingadministratie bezorgt de minister eenmaal per jaar een verslag dat onder meer volgende informatie bevat: 1° het aantal keer dat in overeenstemming met artikel 318, tweede lid, een onderzoek is gevoerd bij financiële instellingen en gegevens zijn gebruikt met het oog op het belasten van hun cliënten; 2° het aantal keren dat in overeenstemming met de artikelen 322, § 2, en 327, § 3, tweede lid, een onderzoek is gevoerd en gegevens zijn opgevraagd bij financiële instellingen; 3° de concrete aanwijzingen, opgedeeld in categorieen, waardoor de personen bedoeld in artikel 322, § 2, tweede lid, zich hebben laten leiden in hun beslissing om een machtiging te verlenen; 4° het aantal positieve en negatieve beslissingen van de directeuren; 5° een globale evaluatie, zowel op technisch vlak als op juridisch vlak van de wijze waarop de procedure volgens de artikelen 322, §§ 2 tot 4, en 327, § 3, tweede lid is gevoerd. Dit verslag wordt openbaar kenbaar gemaakt door de Minister van Financiën en overgezonden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers. Gewijzigd door art. 27 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf 10.01.2014 Gewijzigd door art. 9 W. 7.11.2011 (BS 10.11.2011) en in werking vanaf 01.07.2011, tenzij § 1, eerste lid, dat in werking treedt op 232
1.12.2011 (art. 11) Ingevoegd door art. 56 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf 01.07.2011 (art. 57)
Art. 334. Wanneer een krachtens de artikelen 315, eerste en tweede lid, 315bis, eerste tot derde lid, 316 en 322 tot 324 aangezochte persoon het beroepsgeheim doet gelden, verzoekt de administratie om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid opdat deze zou oordelen of, en gebeurlijk in welke mate, de vraag om inlichtingen of de overlegging van boeken en bescheiden verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim. Art. 334 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 62, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 334 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 241, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 334. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 334bis. De in dit hoofdstuk bedoelde onderzoekingen mogen door ambtenaren van andere fiscale administraties worden verricht. De Koning wijst die administraties en, wanneer Hij dat nodig acht, de ambtenaren aan. Art. 334bis is van toepassing met ingang van 01.01.1993 (art. 63, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Zie ook: art. 181bis KB/WIB 92
Afdeling V. Aan alle belastingen gemene bepalingen Art. 335. Alle administraties die ressorteren onder de Federale Overheidsdienst Financiën zijn gehouden alle in hun bezit zijnde toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen ter beschikking te stellen aan alle ambtenaren van deze Overheidsdienst, voor zover die ambtenaren regelmatig belast zijn met de vestiging of de invordering van de belastingen, en voor zover die gegevens bijdragen tot de vervulling van de opdracht van die ambtenaren tot de vestiging of de invordering van eender welke door de Staat geheven belasting. Elke ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, die regelmatig werd belast met een controleof onderzoeksopdracht, is van rechtswege gemachtigd alle toereikende, ter zake dienende en niet overmatige inlichtingen te vragen, op te zoeken of in te zamelen die bijdragen tot de vestiging of de invordering van eender welke, andere, door de Staat geheven belasting. Art. 335 is van toepassing vanaf 09.01.2010 (art. 153, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 335 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 242, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 336. Elke inlichting, stuk, proces-verbaal of akte, in het uitoefenen van zijn functie ontdekt of bekomen door een ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een der in de artikelen 327 en
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 233 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
328 aangeduide diensten, besturen, vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen, kan door de Staat worden ingeroepen voor het opsporen van elke krachtens de belastingwetten verschuldigde som. Art. 336 is van toepassing vanaf 09.01.2010 (art. 154, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009 Art. 336 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 243, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 336. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
voering van de artikelen 320 en 321, inlichtingen van fiscale aard zouden worden verstrekt. De ambtenaren van de administratie van het kadaster oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij inlichtingen, uittreksels of afschriften uit de kadastrale bescheiden verstrekken in uitvoering van de bepalingen van artikel 504, tweede en derde lid. Gewijzigd door art. 14 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 337, lid 3, 4 en 5 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 12, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 337, lid 2 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 64, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 337 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 244, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling VI. Beroepsgeheim
Afdeling VII. Wederzijdse bijstand
Art. 337. Hij die, uit welken hoofde ook, optreedt bij de toepassing van de belastingwetten of die toegang heeft tot de ambtsvertrekken van [de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen], is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot de meest volstrekte geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij wegens de uitvoering van zijn opdracht kennis heeft. De ambtenaren van [de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen] en van de [Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] oefenen hun ambt uit wanneer zij aan andere administratieve diensten van de Staat, daaronder begrepen de parketten en de griffies van de hoven en van alle rechtsmachten, en van de Gemeenschappen en de Gewesten en aan de in artikel 329 bedoelde openbare instellingen of inrichtingen, inlichtingen verstrekken welke voor die diensten, instellingen of inrichtingen nodig zijn voor de hun opgedragen uitvoering van wettelijke of reglementaire bepalingen. De ambtenaren van [de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen] oefenen eveneens hun ambt uit wanneer zij met betrekking tot de fiscale toestand van een belastingplichtige een vraag om raadpleging, uitleg of mededeling inwilligen van de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd. Personen die deel uitmaken van diensten waaraan [de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen] of [Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] ingevolge het tweede lid inlichtingen van fiscale aard heeft verstrekt, zijn tot dezelfde geheimhouding verplicht en mogen de bekomen inlichtingen niet gebruiken buiten het kader van de wettelijke bepalingen voor de uitvoering waarvan zij zijn verstrekt. De bepalingen van het vierde lid zijn eveneens toepasselijk op de personen die behoren tot diensten waaraan ingevolge de controle georganiseerd ter uit-
Art. 338. [§ 1. Dit artikel legt de voorschriften en procedures vast voor de samenwerking tussen België en de andere lidstaten van de Europese Unie met het oog op de uitwisseling van inlichtingen die naar verwachting van belang zijn voor de administratie en de handhaving van de nationale wetgeving van alle lidstaten met betrekking tot de inkomstenbelastingen. Dit artikel legt tevens de bepalingen vast voor de elektronische uitwisseling van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen. Dit artikel laat de toepassing van de regels inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken onverlet. Zij laat eveneens onverlet de verplichtingen van de lidstaten inzake ruimere administratieve samenwerking, welke voortvloeien uit andere rechtsinstrumenten, waaronder bilaterale en multilaterale overeenkomsten. § 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder: 1° "richtlijn": de richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van richtlijn 77/799/EEG; 2° "lidstaat": een lidstaat van de Europese Unie; 3° "centraal verbindingsbureau": het bureau dat als zodanig is aangewezen door de bevoegde autoriteit en belast is met de primaire zorg voor de contacten met de andere lidstaten op het gebied van de administratieve samenwerking; 4° "verbindingsdienst": elk ander bureau dan het centraal verbindingsbureau dat als zodanig is aangewezen door de bevoegde autoriteit om op grond van dit artikel rechtstreeks inlichtingen uit te wisselen; 5° "bevoegde ambtenaar": elke ambtenaar die op grond van dit artikel gemachtigd is door de bevoegde autoriteit om rechtstreeks inlichtingen uit te wisselen; 6° "Belgische bevoegde autoriteit": de door België als zodanig aangewezen autoriteit. Het Belgisch centraal verbindingsbureau, de Belgische verbindingsdiensten en de Belgische bevoegde ambtenaren worden eveneens als Belgische bevoegde autoriteit bij delegatie beschouwd; 7° "buitenlandse bevoegde autoriteit": de door een lidstaat andere dan België, als zodanig aangewezen au-
15 juli 2014
mijnwetboek.be
233
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 234 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
toriteit. Het centraal verbindingsbureau, de verbindingsdiensten en de bevoegde ambtenaren van deze lidstaat worden eveneens als buitenlandse bevoegde autoriteit bij delegatie beschouwd; 8° "verzoekende autoriteit": het centraal verbindingsbureau, een verbindingsdienst, of elke bevoegde ambtenaar van een lidstaat die namens de Belgische of een buitenlandse bevoegde autoriteit om bijstand verzoekt; 9° "aangezochte autoriteit": het centraal verbindingsbureau, een verbindingsdienst of elke bevoegde ambtenaar van een lidstaat die namens de Belgische of een buitenlandse bevoegde autoriteit om bijstand wordt verzocht; 10° "administratief onderzoek": alle door de lidstaten bij het vervullen van hun taken verrichte controles, onderzoeken en acties ter waarborging van de juiste toepassing van de belastingwetgeving; 11° "automatische uitwisseling": de systematische verstrekking van vooraf bepaalde inlichtingen aan een andere lidstaat, zonder voorafgaand verzoek, met regelmatige, vooraf vastgestelde tussenpozen; 12° "spontane uitwisseling": het niet-systematisch, te eniger tijd en ongevraagd verstrekken van inlichtingen aan een andere lidstaat; 13° "persoon": a. een natuurlijk persoon; b. een rechtspersoon; c. indien de geldende wetgeving in die mogelijkheid voorziet, een vereniging van personen die bevoegd is rechtshandelingen te verrichten, maar niet de status van rechtspersoon bezit; of d. een andere juridische constructie, ongeacht de aard of de vorm, met of zonder rechtspersoonlijkheid, die activa, met inbegrip van de daardoor gegenereerde inkomsten, bezit of beheert welke aan belastingen in de zin van de richtlijn zijn onderworpen; 14° "langs elektronische weg": door middel van elektronische apparatuur voor gegevensverwerking - met inbegrip van digitale compressie - en gegevensopslag, met gebruikmaking van kabels, radio, optische technologie of andere elektromagnetische middelen; 15° "CCN-netwerk": het op het gemeenschappelijke communicatienetwerk gebaseerde gemeenschappelijke platform dat de Europese Unie heeft ontwikkeld voor het elektronische berichtenverkeer tussen autoriteiten die bevoegd zijn op het gebied van douane en belastingen. § 3. De Belgische bevoegde autoriteit wisselt met de buitenlandse bevoegde autoriteiten inlichtingen uit. § 4. Met betrekking tot een specifiek geval kan de Belgische bevoegde autoriteit een buitenlandse bevoegde autoriteit verzoeken alle in de eerste paragraaf vermelde inlichtingen die deze in haar bezit heeft of naar aanleiding van een administratief onderzoek verkregen heeft, te verstrekken. Het verzoek kan een met redenen omkleed verzoek om een bepaald administratief onderzoek in te stellen, omvatten. 234
De Belgische bevoegde autoriteit kan de aangezochte autoriteit verzoeken haar de originele stukken over te maken. § 5. De Belgische bevoegde autoriteit verstrekt op verzoek van een buitenlandse bevoegde autoriteit met betrekking tot een specifiek geval alle in de eerste paragraaf vermelde inlichtingen die ze in haar bezit heeft of naar aanleiding van een administratief onderzoek verkregen heeft, dat werd ingesteld om die inlichtingen te verkrijgen. In voorkomend geval deelt de Belgische bevoegde autoriteit de verzoekende autoriteit mee op welke gronden zij een administratief onderzoek niet noodzakelijk acht. Voor het verkrijgen van de gevraagde inlichtingen of het verrichten van het gevraagde administratief onderzoek gaat de Belgische bevoegde autoriteit te werk volgens dezelfde procedures als handelde zij uit eigen beweging of op verzoek van een andere Belgische instantie. Op specifiek verzoek van de verzoekende autoriteit verstrekt de Belgische bevoegde autoriteit de originele stukken, tenzij de Belgische voorschriften zich hiertegen verzetten. De inlichtingen worden door de Belgische bevoegde autoriteit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek verstrekt. Indien de Belgische bevoegde autoriteit evenwel de inlichtingen al in haar bezit heeft, verstrekt zij deze binnen twee maanden. In bijzondere gevallen kunnen de Belgische bevoegde autoriteit en de verzoekende autoriteit een andere termijn overeenkomen. De ontvangst van het verzoek wordt door de Belgische bevoegde autoriteit aan de verzoekende autoriteit onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk zeven werkdagen na ontvangst, indien mogelijk langs elektronische weg, bevestigd. De Belgische bevoegde autoriteit laat in voorkomend geval, uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek, aan de verzoekende autoriteit weten welke tekortkomingen het verzoek vertoont en preciseert welke aanvullende achtergrondinformatie zij verlangt. In dit geval gaan de in het vijfde lid gestelde termijnen in op de datum waarop de Belgische bevoegde autoriteit de aanvullende informatie ontvangt. Indien de Belgische bevoegde autoriteit niet binnen de gestelde termijn aan het verzoek kan voldoen, deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek, aan de verzoekende autoriteit mee, met vermelding van de datum waarop zij meent aan het verzoek te kunnen voldoen. Indien de Belgische bevoegde autoriteit niet over de gevraagde inlichtingen beschikt en niet aan het verzoek om inlichtingen kan voldoen of het verzoek om de in paragraaf 20 genoemde redenen afwijst, deelt zij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk een maand na ontvangst van het verzoek, aan de verzoekende autoriteit mee.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 235 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 6. Met betrekking tot belastbare tijdperken vanaf 1 januari 2014 verstrekt de Belgische bevoegde autoriteit alle buitenlandse bevoegde autoriteiten automatisch de inlichtingen waarover zij ten aanzien van de ingezetenen van die andere lidstaat beschikt inzake de volgende specifieke inkomsten- en vermogenscategorieën, op te vatten in de zin van de Belgische wetgeving: 1° bezoldigingen van werknemers; 2° bezoldigingen van bedrijfsleiders; 3° levensverzekeringsproducten die niet vallen onder andere communautaire rechtsinstrumenten inzake de uitwisseling van inlichtingen noch onder soortgelijke voorschriften; 4° pensioenen; 5° eigendom en inkomen van onroerende goederen. De inlichtingen worden ten minste eenmaal per jaar verstrekt, binnen zes maanden na het verstrijken van het kalenderjaar in de loop waarvan de inlichtingen beschikbaar zijn geworden. "Beschikbare inlichtingen" betekent inlichtingen die zich in de belastingdossiers van de inlichtingenverstrekkende lidstaat bevinden en die opvraagbaar zijn overeenkomstig de procedures voor het verzamelen en verwerken van inlichtingen in die lidstaat. § 7. De Belgische bevoegde autoriteit verstrekt spontaan, in elk van de volgende gevallen, de in de eerste paragraaf bedoelde inlichtingen aan de buitenlandse bevoegde autoriteit: 1° de Belgische bevoegde autoriteit heeft redenen om aan te nemen dat in de andere lidstaat een derving van belasting kan bestaan; 2° een belastingplichtige verkrijgt in België een vrijstelling of vermindering van belasting die voor hem een belastingplicht of een hogere belasting in de andere lidstaat zou moeten meebrengen; 3° transacties tussen een belastingplichtige in België en een belastingplichtige in een andere lidstaat worden over één of meer andere landen geleid, op zodanige wijze dat daardoor in één van beide of in beide lidstaten een belastingbesparing kan ontstaan; 4° de Belgische bevoegde autoriteit heeft redenen om aan te nemen dat er belastingbesparing kan ontstaan door een kunstmatige verschuiving van winsten binnen een groep van ondernemingen; 5° de aan de Belgische bevoegde autoriteit verstrekte inlichtingen door een buitenlandse bevoegde autoriteit, hebben informatie opgeleverd die voor de vaststelling van de belastingschuld in die andere lidstaat toereikend, ter zake dienend en niet overmatig is. De Belgische bevoegde autoriteit kan een buitenlandse bevoegde autoriteit spontaan alle inlichtingen meedelen waarvan zij kennis heeft en die voor deze buitenlandse bevoegde autoriteit toereikend, ter zake dienend en niet overmatig zijn. De in het eerste lid bedoelde inlichtingen worden door de Belgische bevoegde autoriteit zo snel mogelijk, en uiterlijk binnen een maand nadat deze beschikbaar worden, aan de buitenlandse bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat verstrekt. 15 juli 2014
§ 8. De ontvangst van de in § 7 bedoelde inlichtingen wordt door de Belgische bevoegde autoriteit onmiddellijk en in elk geval binnen zeven werkdagen na ontvangst, indien mogelijk langs elektronische weg, aan de verstrekkende buitenlandse bevoegde autoriteit bevestigd. § 9. De Belgische bevoegde autoriteit kan met een buitenlandse bevoegde autoriteit overeenkomen dat, ter uitwisseling van de in de eerste § bedoelde inlichtingen, de door de Belgische bevoegde autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de buitenlandse bevoegde autoriteit vastgestelde voorwaarden: 1° aanwezig kunnen zijn in de kantoren waar de administratieve overheden van de aangezochte lidstaat hun taken vervullen; 2° aanwezig kunnen zijn bij administratieve onderzoeken op het grondgebied van de aangezochte lidstaat. § 10. De Belgische bevoegde autoriteit kan met een buitenlandse bevoegde autoriteit overeenkomen dat, ter uitwisseling van de in de eerste § bedoelde inlichtingen, de door de buitenlandse bevoegde autoriteit gemachtigde ambtenaren onder de door de Belgische bevoegde autoriteit vastgestelde voorwaarden: 1° aanwezig kunnen zijn in België in de kantoren waar de Federale Overheidsdienst Financiën haar taken vervult; 2° aanwezig kunnen zijn bij administratieve onderzoeken op het Belgische grondgebied. Indien de verlangde inlichtingen vermeld staan in bescheiden waartoe de ambtenaren van de Belgische bevoegde autoriteit toegang hebben, ontvangen de ambtenaren van de verzoekende autoriteit een afschrift van die bescheiden. Op grond van de in het eerste lid bedoelde overeenkomst, mogen de bij een administratief onderzoek aanwezige ambtenaren van de verzoekende autoriteit in België geen personen ondervragen en geen bescheiden onderzoeken. De door de verzoekende lidstaat gemachtigde ambtenaren die overeenkomstig het eerste lid in België aanwezig zijn, moeten te allen tijde een schriftelijke opdracht kunnen overleggen waaruit hun identiteit en hun officiële hoedanigheid blijken. § 11. In de gevallen waarin België met één of meer lidstaten overeenkomt om gelijktijdig, elk op het eigen grondgebied, bij een of meer personen te wier aanzien zij een gezamenlijk of complementair belang hebben, controles te verrichten en de aldus verkregen inlichtingen uit te wisselen, is deze § van toepassing. De Belgische bevoegde autoriteit bepaalt autonoom welke personen zij voor een gelijktijdige controle wil voorstellen. Zij deelt de buitenlandse bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaten met opgave van redenen mee welke dossiers zij voor een gelijktijdige controle voorstelt. Zij bepaalt binnen welke termijn de controle moet plaatsvinden. Wanneer aan de Belgische bevoegde autoriteit een gelijktijdige controle wordt voorgesteld, beslist zij of ze aan de gelijktijdige controle wenst deel te nemen.
mijnwetboek.be
235
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 236 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Zij doet de buitenlandse bevoegde autoriteit die de controle voorstelt een bevestiging van deelname of een gemotiveerde weigering toekomen. De Belgische bevoegde autoriteit wijst een vertegenwoordiger aan die wordt belast met de leiding en de coördinatie van de controle. § 12. De Belgische bevoegde autoriteit kan een verzoek aan een buitenlandse bevoegde autoriteit richten tot kennisgeving aan de geadresseerde, overeenkomstig de in de aangezochte lidstaat geldende voorschriften voor de kennisgeving van soortgelijke akten, van alle door de Belgische administratieve overheden afgegeven akten en besluiten die betrekking hebben op de toepassing in België van wetgeving betreffende inkomstenbelastingen. Het verzoek tot kennisgeving vermeldt de naam en het adres van de geadresseerde, evenals alle overige informatie ter identificatie van de geadresseerde, en het onderwerp van de akte of het besluit waarvan de geadresseerde kennis moet worden gegeven. Het verzoek tot kennisgeving wordt door de Belgische bevoegde autoriteit slechts gedaan indien de kennisgeving van de akten niet volgens de Belgische regels kan geschieden, of buitensporige problemen zou veroorzaken. De Belgische bevoegde autoriteit kan een document, per aangetekende brief of langs elektronische weg, rechtstreeks ter kennis brengen aan een persoon op het grondgebied van een andere lidstaat. § 13. Op verzoek van een buitenlandse bevoegde autoriteit gaat de Belgische bevoegde autoriteit, overeenkomstig de Belgische voorschriften voor de kennisgeving van soortgelijke akten, over tot kennisgeving aan de geadresseerde van alle door de administratieve overheden van de verzoekende lidstaat afgegeven akten en besluiten die betrekking hebben op de toepassing op haar grondgebied van wetgeving betreffende inkomstenbelastingen. De Belgische bevoegde autoriteit stelt de verzoekende autoriteit onverwijld in kennis van het aan het verzoek gegeven gevolg en, in het bijzonder, van de datum waarop de akte of het besluit aan de geadresseerde ter kennis is gebracht. § 14. Indien een buitenlandse bevoegde autoriteit inlichtingen overeenkomstig §§ 4 of 8 heeft verstrekt en terugmelding betreffende de ontvangen inlichtingen verzoekt, doet de ontvangende Belgische bevoegde autoriteit, zonder afbreuk te doen aan de Belgische voorschriften inzake beroepsgeheim en gegevensbescherming, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat het resultaat van het gebruik van de verlangde inlichtingen bekend is, een terugmelding aan de buitenlandse bevoegde autoriteit die de inlichtingen heeft verzonden. De Belgische bevoegde autoriteit doet eenmaal per jaar, overeenkomstig bilateraal overeengekomen praktische afspraken, een terugmelding over de automatische inlichtingenuitwisseling naar de betrokken lidstaten. § 15. De Belgische bevoegde autoriteit die overeenkomstig §§ 5 of 7 inlichtingen heeft verstrekt, kan de 236
ontvangende buitenlandse bevoegde autoriteit om terugmelding betreffende de ontvangen inlichtingen verzoeken. § 16. De Belgische verbindingsdienst of de Belgische bevoegde ambtenaar die een verzoek om samenwerking ontvangt dat een optreden vereist buiten de hem krachtens de Belgische wetgeving of het Belgische beleid verleende bevoegdheid, geeft het verzoek onmiddellijk door aan het Belgisch centraal verbindingsbureau en stelt de verzoekende buitenlandse bevoegde autoriteit hiervan in kennis. In dat geval gaat de in § 5 vermelde termijn in op de dag nadat het verzoek aan het Belgisch centraal verbindingsbureau is doorgezonden. § 17. De inlichtingen waarover de Belgische Staat uit hoofde van dit artikel beschikt, vallen onder de geheimhoudingsplicht van artikel 337 en de bescherming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Overheidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten. Deze inlichtingen kunnen worden gebruikt: 1° voor de administratie en de handhaving van de Belgische wetgeving met betrekking tot de in artikel 2 van de richtlijn bedoelde belastingen; 2° voor de vaststelling en invordering van andere belastingen en rechten vallend onder artikel 3 van de wet van 9 januari 2012 houdende omzetting van richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit bepaalde belastingen, rechten en andere maatregelen, en voor de vaststelling en invordering van verplichte socialezekerheidsbijdragen; 3° in mogelijk tot bestraffing leidende gerechtelijke en administratieve procedures wegens overtreding van de belastingwetgeving, onverminderd de algemene regels en de bepalingen betreffende de rechten van de verdachten en getuigen in dergelijke procedures. Mits toestemming van de buitenlandse bevoegde autoriteit die de inlichtingen overeenkomstig de richtlijn heeft verstrekt en voor zover het in België wettelijk is toegestaan, kunnen de inlichtingen en bescheiden ontvangen van deze autoriteit voor andere dan de in het tweede lid bedoelde doeleinden worden gebruikt. Wanneer de Belgische bevoegde autoriteit van oordeel is dat de van een buitenlandse bevoegde autoriteit verkregen inlichtingen de buitenlandse bevoegde autoriteit van een derde lidstaat van nut kunnen zijn voor de in het tweede lid beoogde doelen, stelt zij de bevoegde autoriteit van de inlichtingenverstrekkende lidstaat in kennis van haar voornemen om die inlichtingen met een derde lidstaat te delen. Indien de bevoegde autoriteit van de inlichtingenverstrekkende lidstaat zich niet binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving verzet heeft tegen die inlichtingenuitwisseling, geeft de Belgische bevoegde autoriteit de inlichtingen door aan de buitenlandse be-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 237 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voegde autoriteit van de derde lidstaat, op voorwaarde dat dit in overeenstemming is met de in dit artikel vastgelegde voorschriften en procedures. Indien de Belgische bevoegde autoriteit van oordeel is dat de door een buitenlandse bevoegde autoriteit doorgegeven inlichtingen gebruikt kunnen worden overeenkomstig de in het derde lid beoogde doelen, vraagt zij hiervoor toestemming aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de inlichtingen afkomstig zijn. Inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden, alsook voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan, die door de aangezochte autoriteit zijn verkregen en overeenkomstig dit artikel aan de verzoekende Belgische bevoegde autoriteit zijn doorgegeven, worden door de Belgische bevoegde instanties op dezelfde voet als bewijs aangevoerd als soortgelijke inlichtingen, verslagen, verklaringen en andere bescheiden die door een andere Belgische instantie zijn verstrekt. § 18. De Belgische bevoegde autoriteit kan het gebruik toestaan van de overeenkomstig dit artikel verstrekte inlichtingen en bescheiden in de lidstaat die ze ontvangt, voor andere dan in § 17, tweede lid, bedoelde doeleinden. De Belgische bevoegde autoriteit verleent toestemming indien de inlichtingen in België voor soortgelijke doeleinden kunnen worden gebruikt. Indien een buitenlandse bevoegde autoriteit haar voornemen bekend maakt om de van de Belgische bevoegde autoriteit verkregen inlichtingen door te geven aan de buitenlandse bevoegde autoriteit van een derde lidstaat omdat ze voor die lidstaat van nut kunnen zijn voor de in § 17, tweede lid beoogde doelen, kan de Belgische bevoegde autoriteit toestemming verlenen aan die buitenlandse bevoegde autoriteit om deze inlichtingen te delen met de derde lidstaat. Indien de Belgische bevoegde autoriteit geen toestemming wenst te geven, tekent zij verzet aan binnen tien werkdagen na de datum van ontvangst van de kennisgeving van de lidstaat die de inlichtingen wenst te delen. De Belgische bevoegde autoriteit kan het gebruik overeenkomstig de in § 17, derde lid beoogde doelen van de inlichtingen afkomstig uit België die door een buitenlandse bevoegde autoriteit aan een buitenlandse bevoegde autoriteit van een derde lidstaat werden doorgegeven, in die derde lidstaat toestaan. § 19. Alvorens om de in § 4 bedoelde inlichtingen te verzoeken, tracht de Belgische bevoegde autoriteit eerst de inlichtingen te verkrijgen uit alle gebruikelijke bronnen die zij in de gegeven omstandigheden kan aanspreken zonder dat het beoogde resultaat in het gedrang dreigt te komen. De in § 5 bedoelde inlichtingen worden door de Belgische bevoegde autoriteit aan een buitenlandse bevoegde autoriteit verstrekt, op voorwaarde dat de buitenlandse bevoegde autoriteit eerst de inlichtingen tracht te verkrijgen uit alle gebruikelijke bronnen die zij in de gegeven omstandigheden kon aanspreken zonder dat het beoogde resultaat in het gedrang dreigt te komen. 15 juli 2014
§ 20. Het is de Belgische bevoegde autoriteit niet toegelaten onderzoek in te stellen of inlichtingen te verstrekken wanneer de Belgische wetgeving haar niet toestaat voor eigen doeleinden het onderzoek in te stellen of de gevraagde inlichtingen te verzamelen. De Belgische bevoegde autoriteit kan weigeren inlichtingen te verstrekken indien: 1° de verzoekende lidstaat, op juridische gronden, soortgelijke inlichtingen niet kan verstrekken; 2° dit zou leiden tot de openbaarmaking van een handels-, bedrijfs-, nijverheids- of beroepsgeheim of een fabrieks- of handelswerkwijze, of indien het inlichtingen betreft waarvan de onthulling in strijd zou zijn met de openbare orde. De Belgische bevoegde autoriteit deelt de verzoekende autoriteit mee op welke gronden zij het verzoek om inlichtingen afwijst. § 21. De Belgische bevoegde autoriteit wendt de middelen aan waarover zij beschikt om de gevraagde inlichtingen te verzamelen, zelfs indien zij de inlichtingen niet voor eigen belastingdoeleinden nodig heeft. Deze verplichting geldt onverminderd § 20, eerste en tweede lid, die, wanneer er een beroep op wordt gedaan, in geen geval zo kunnen worden uitgelegd dat België kan weigeren inlichtingen te verstrekken uitsluitend omdat België geen binnenlands belang bij deze inlichtingen heeft. In geen geval wordt § 20, eerste lid en tweede lid, 2° zo uitgelegd dat de Belgische bevoegde autoriteit kan weigeren inlichtingen te verstrekken, uitsluitend op grond dat deze berusten bij een bank, een andere financiële instelling, een gevolmachtigde of een persoon die als vertegenwoordiger of trustee optreedt, of dat zij betrekking hebben op eigendomsbelangen in een persoon. Onverminderd het tweede lid kan de Belgische bevoegde autoriteit weigeren de gevraagde inlichtingen toe te zenden indien deze betrekking hebben op belastbare tijdperken vóór 1 januari 2011 en de toezending van de inlichtingen geweigerd had kunnen worden op grond van artikel 8, punt 1, van de richtlijn 77/799/ EG indien daarom was verzocht vóór 11 maart 2011. § 22. Indien de Belgische overheid voorziet in een samenwerking met een derde land welke verder reikt dan de bij de richtlijn geregelde samenwerking, kan de Belgische overheid de verderreikende samenwerking niet weigeren aan een andere lidstaat die met haar deze verderreikende, wederzijdse samenwerking wenst aan te gaan. § 23. Het verzoek om inlichtingen of om een administratief onderzoek in te stellen op grond van § 4 en het antwoord op grond van § 5, de ontvangstbevestiging, het verzoek om aanvullende achtergrondinformatie en de mededeling dat aan het verzoek niet kan of zal worden voldaan, zoals bepaald in § 5, worden voor zover mogelijk verzonden met gebruikmaking van het door de Commissie vastgestelde standaardformulier. Het standaardformulier kan vergezeld gaan van verslagen, verklaringen en andere bescheiden, of van voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of uittreksels daarvan.
mijnwetboek.be
237
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 238 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Het in het eerste lid bedoelde standaardformulier bevat tenminste de volgende door de verzoekende autoriteit te verstrekken informatie: a) de identiteit van de persoon naar wie het onderzoek of de controle is ingesteld; b) het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd. De Belgische bevoegde autoriteit kan namen en adressen van personen die worden verondersteld in het bezit te zijn van de verlangde informatie, alsook andere elementen die het verzamelen van de informatie door de aangezochte autoriteit vereenvoudigen, doorgeven, voor zover deze bekend zijn en deze praktijk aansluit bij internationale ontwikkelingen. Voor de spontane uitwisseling van inlichtingen en de desbetreffende ontvangstbevestiging, op grond van respectievelijk de paragrafen 7 en 8, het in de §§ 12 en 13 bedoelde verzoek tot administratieve kennisgeving, en de in de §§ 14 en 15 bedoelde terugmelding, wordt gebruik gemaakt van het door de Commissie vastgestelde standaardformulier. Bij de automatische inlichtingenuitwisseling in de zin van § 6 wordt gebruik gemaakt van het door de Commissie vastgestelde geautomatiseerde standaardformaat, dat de automatische uitwisseling van inlichtingen moet vergemakkelijken, en gebaseerd is op het bestaande geautomatiseerde formaat bij toepassing van artikel 9 van richtlijn 2003/48/EG van de Raad van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling, dat bij elke vorm van automatische inlichtingenuitwisseling moet worden gebruikt. § 24. De krachtens dit artikel verstrekte inlichtingen worden voor zover mogelijk verzonden langs elektronische weg, via het CCN-netwerk. Het verzoek om samenwerking, waaronder het verzoek tot kennisgeving en de bijgevoegde bescheiden kunnen in elke door de aangezochte en de verzoekende autoriteit overeengekomen taal zijn gesteld. Slechts in bijzondere gevallen en mits het verzoek met redenen omkleed is, kan de Belgische bevoegde autoriteit verzoeken het verzoek vergezeld te laten gaan van een vertaling in één van de officiële talen van België. § 25. De Belgische bevoegde autoriteit die van een derde land inlichtingen ontvangt welke naar verwachting van belang zijn voor haar administratie en de handhaving van de Belgische wetgeving betreffende inkomstenbelastingen, kan deze inlichtingen verstrekken aan de buitenlandse bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor wie die inlichtingen van nut kunnen zijn, en aan elke buitenlandse bevoegde autoriteit die erom verzoekt, mits dat krachtens een overeenkomst met dat derde land is toegestaan. De Belgische bevoegde autoriteit kan, met inachtneming van de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens en de wet van 3 augustus 2012 houdende bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Federale Over238
heidsdienst Financiën in het kader van zijn opdrachten, de overeenkomstig dit artikel ontvangen inlichtingen doorgeven aan een derde land, op voorwaarde dat aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan: a) de buitenlandse bevoegde autoriteit van de lidstaat waaruit de inlichtingen afkomstig zijn, heeft daarin toegestemd; b) het derde land heeft zich ertoe verbonden de medewerking te verlenen die nodig is om bewijsmateriaal bijeen te brengen omtrent het ongeoorloofde of onwettige karakter van verrichtingen die blijken in strijd te zijn met of een misbruik te vormen van de belastingwetgeving.] Art. 338 is van toepassing vanaf 01.01.2013 (art. 3, W. 17.08.2013) BS 05.09.2013 Art. 338 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 21, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 338 is van toepassing vanaf 24.06.2005 (art. 12, W. 17.05.2004) BS 27.05.2004 en (art. 2 en 4, W. 20.06.2005) BS 24.06.2005 Art. 338 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 244bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 338bis. § 1. Dit artikel regelt de uitwisseling van gegevens in het kader van de Richtlijn 2003/48/EG van 3 juni 2003 van de Raad van de Europese Unie betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling. § 2. Wanneer de uiteindelijk gerechtigde van interesten woonachtig is in een andere lidstaat of in een van de afhankelijke of geassocieerde gebieden waarmee een wederkerigheidsverplichting bestaat, verstrekt de uitbetalende instantie aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen de door de Koning vastgestelde gegevens. De administratie bevoegd voor de vestiging van de inkomstenbelastingen wisselt de in het eerste lid bedoelde gegevens uit met de bevoegde autoriteit van de woonstaat van de uiteindelijk gerechtigde. De gegevensuitwisseling gebeurt automatisch en ten minste eenmaal per jaar, binnen zes maanden na afloop van elk kalenderjaar, voor alle gedurende dat jaar verrichte betalingen van interesten. De Koning legt de modaliteiten van die uitwisseling vast. Voor toepassing van dit artikel bepaalt de Koning: - wat moet worden verstaan onder uiteindelijk gerechtigde, interesten en uitbetalende instantie; - de modaliteiten volgens dewelke de identificatie en de woonplaats van de uiteindelijk gerechtigde worden vastgelegd. § 3. [...] § 4. [...] Art. 338bis is van toepassing met ingang van 01.01.2010 (art. 17, 1° tot 3°, KB 21.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 338bis, § 2, lid 1 tot 3 is van toepassing op de interestbetalingen gedaan of bewerkstelligd vanaf 01.01.2010 (art. 1, tweede lid, KB 27.09.2009) BS 01.10.2009 Art. 338bis is van toepassing met ingang van 20.11.2008 (art. 13, W. 17.05.2004) BS 27.05.2004 en (art. 1, KB 12.11.2008) BS 20.11.2008 Art. 338bis is van toepassing met ingang van 24.06.2005 (art. 3, 1° tot 4°, W. 20.06.2005) BS 24.06.2005
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 239 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Hoofdstuk IV. Bewijsmiddelen van de administratie
vermelding "op naam" dragen en zijn opgesteld ten name van de belastingplichtige of van de personen van wie hij de rechthebbende is.
Art. 339. De aangifte wordt onderzocht en de aanslag wordt gevestigd door [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen]. Deze neemt als belastinggrondslag de aangegeven inkomsten en andere gegevens, tenzij zij die onjuist bevindt. Wanneer de belastingplichtige ingevolge artikel 306 van aangifteplicht is vrijgesteld, wordt de aanslag gevestigd op de in het voorstel van vereenvoudigde aangifte vermelde gegevens, desgevallend verbeterd aan de hand van de opmerkingen van de belastingplichtige.
Gewijzigd door art. 16 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 341 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 247, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Gewijzigd door art. 15 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 339, 2e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2011 (art. 28, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 339, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 4, W. 05.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 339 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 245, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 339/1. [Onverminderd de toepassing van artikel 314bis, hebben de gegevens en de documenten die de administratie die bevoegd is voor de vestiging of invordering van de inkomstenbelastingen, heeft ontvangen, opgesteld of verzonden in het kader van de toepassing van de wetgeving inzake inkomstenbelastingen en die fotografisch, optisch, elektronisch of volgens elke andere informatica- of telegeleidingstechniek worden geregistreerd, bewaard of weergegeven, evenals hun weergave op leesbare drager, bewijskracht.] Ingevoegd door art. 18 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf 7.01.2012
Art. 340. Ter bepaling van het bestaan en van het bedrag van de belastingschuld [alsook ter vaststelling van een overtreding van de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten,] kan de administratie alle door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen aanvoeren, met inbegrip van de processen-verbaal opgesteld door de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën, maar met uitzondering van de eed. De processen-verbaal hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel. Gewijzigd door art. 19 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf 07.01.2012 Art. 340 is van toepassing vanaf 09.01.2010 (art 135, W. 23.12.2009) BS 30.12.2009
Art. 341. Behoudens tegenbewijs mag de raming van de belastbare grondslag, zowel voor rechtspersonen als voor natuurlijke personen, worden gedaan volgens tekenen en indiciën waaruit een hogere graad van gegoedheid blijkt dan uit de aangegeven inkomsten. Wanneer het tegenbewijs van de belastingplichtige betrekking heeft op verkopen van roerende waarden of andere financiële instrumenten die hij zich als belegging heeft aangeschaft, hebben de ingeroepen aankoop- of verkoopborderellen of -documenten tegenover [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] slechts bewijskracht indien ze de 15 juli 2014
Art. 342. § 1. Bij gebreke van bewijskrachtige gegevens, geleverd door de belanghebbenden, hetzij door de administratie, worden de in artikel 23, § 1, 1° en 2° vermelde winst of baten voor elke belastingplichtige bepaald naar de normale winst of baten van ten minste drie soortgelijke belastingplichtigen en met inachtneming, volgens het geval, van het aangewende kapitaal, van de omzet, van het aantal werklieden, van de benuttigde drijfkracht, van de huurwaarde van in bedrijf genomen gronden, alsmede van alle andere nuttige inlichtingen. De administratie kan te dien einde, in overleg met de betrokken beroepsgroeperingen, forfaitaire grondslagen van aanslag vaststellen. De in vorig lid bedoelde forfaitaire grondslagen van aanslag mogen vastgesteld worden voor drie opeenvolgende aanslagjaren. De administratie kan eveneens, in overleg met de betrokken beroepsorganisatie, de beroepskosten die doorgaans niet met bewijsstukken kunnen worden gestaafd, op vaste bedragen taxeren. § 2. De Koning bepaalt, met inachtneming van de in § 1, eerste lid vermelde gegevens, het minimum van de winst dat belastbaar is ten name van de vreemde firma's die in België werkzaam zijn. § 3. Bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte, zijn de belastbare minima die door de Koning in uitvoering van § 2 zijn vastgesteld, eveneens van toepassing op elke onderneming en beoefenaar van een vrij beroep. Art. 342, § 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 bij niet-aangifte of laattijdige overlegging van de aangifte na 22.07.2005 (art. 41, W. 11.07.2005) BS 12.07.2005 Art. 342 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 248, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 182 KB/WIB 92
Art. 343. […] Art. 343, is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 13, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 343, § 2, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 42, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 343 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 249, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 344. § 1. Aan de administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer de administratie door vermoedens of andere in artikel 340 bedoelde bewijsmiddelen en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik. Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige middels de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:
mijnwetboek.be
239
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 240 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
1° een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst; of 2° een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van dit Wetboek of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft. Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van inkomstenbelastingen. Indien de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de belastbare grondslag en de belastingberekening zodanig hersteld dat de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van de wet wordt onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden. § 2. Aan [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] kan evenmin worden tegengeworpen, de verkoop, de cessie of de inbreng van aandelen, obligaties, schuldvorderingen of andere titels tot vestiging van leningen, uitvindingsoctrooien, fabricageprocédés, fabrieks- of handelsmerken, of alle andere soortgelijke rechten, of geldsommen, aan een in artikel 227 vermelde belastingplichtige die krachtens de bepalingen van de wetgeving van het land waar hij is gevestigd, niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen of ter zake van de inkomsten uit de vervreemde goederen en rechten aldaar aan een aanzienlijk gunstigere belastingregeling is onderworpen dan die waaraan soortgelijke inkomsten in België zijn onderworpen, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de verrichting beantwoordt aan rechtmatige financiële of economische behoeften, ofwel dat hij voor de verrichting een werkelijke tegenwaarde heeft ontvangen die een bedrag aan inkomsten opbrengt waarop in België een werkelijke belastingdruk weegt die, vergeleken met de belastingdruk welke zonder die verrichting zou bestaan, als normaal kan worden aangemerkt. Gewijzigd door art. 17 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 § 1 vervangen door art. 167 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2013, alsmede op rechtshandelingen of het geheel van rechtshandelingen die zijn gesteld tijdens een belastbaar tijdperk dat afsluit ten vroegste op de datum van bekendmaking van deze wet in het Belgisch Staatsblad en is verbonden aan het aanslagjaar 2012. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepaling in artikel 167 (art. 169)
Art. 345. […] Art. 345, is opgeheven met ingang van 01.01.2003 (art. 27, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 en (art. 2, KB 09.01.2003) BS 15.01.2003. [Dit artikel, zoals het bestond voor het werd opgeheven door art. 27, blijft van toepassing op de aanvragen om een voorafgaand akkoord ingediend vóór 01.01.2003] Art. 345, § 1, lid 1, 6° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 34, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 345, § 1, lid 1, 3°bis is van toepassing vanaf 22.06.1999 (art. 240
34, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 345, § 1, lid 1, 2° en 3°, wordt opgeheven met ingang van 14.06.1999 (art. 34, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 345, § 1, lid 1, 6° is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 tot stand gekomen verwerving of wijziging van de controle van een vennootschap (art. 43, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 345, § 1, lid 1, 1° is van toepassing op de vanaf 01.01.1994 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 23, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 345, § 1, lid 1, 1° is van toepassing op de verrichtingen die plaatsvinden vanaf 01.10.1993. art. 345, § 1, 1e lid, 5° is van toepassing met ingang van 01.10.1993 (art. 16, W. 22.07.1993 art. 7, W. 06.08.1993) BS 26.07.1993 Art. 345, § 1, lid 1, 1°, en 2e lid is van toepassing met ingang van 01.01.1993 (art. 36, W. 28.07.1992 art. 19, W. 28.12.1992) BS 31.07.1992 Art. 345 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 250bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk V. Aanslagprocedure Afdeling I. Wijziging van de aangifte Art. 346. Indien ze meent de inkomsten en andere gegevens te moeten wijzigen welke de belastingplichtige heeft vermeld in een aangifte die voldoet aan de vorm- en termijnvereisten van de artikelen 307 tot 311 of van ter uitvoering van artikel 312 genomen bepalingen, dan wel schriftelijk heeft erkend, stelt de administratie hem bij een ter post aangetekende brief in kennis van de inkomsten en andere gegevens die zij voornemens is in de plaats te stellen van die welke zijn aangegeven of schriftelijk erkend, en vermeldt zij de redenen die naar haar oordeel de wijziging rechtvaardigen. Wanneer de administratie gebruik maakt van het bewijsmiddel bedoeld in artikel 342, § 1, eerste lid, deelt zij op dezelfde wijze het bedrag mede van de winst of baten van drie soortgelijke belastingplichtigen, alsmede de gegevens die nodig zijn voor het verhoudingsgewijs bepalen van de winst of baten van de betrokken belastingplichtige. Binnen de termijn van een maand te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van dat bericht, welke termijn wegens wettige redenen kan worden verlengd, kan de belastingplichtige schriftelijk zijn opmerkingen inbrengen; de aanslag mag niet worden gevestigd voor die, eventueel verlengde, termijn verstreken is, behoudens indien de belastingplichtige met de wijziging van zijn aangifte schriftelijk instemt of indien de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren wegens een andere oorzaak dan het verstrijken van de aanslagtermijn. De vorige leden zijn eveneens van toepassing op de inkomsten en andere gegevens die zijn vermeld in een in artikel 306 bedoeld voorstel van vereenvoudigde aangifte, wanneer hetzij dat voorstel van vereenvoudigde aangifte, aangevuld met de gegevens die de belastingplichtige binnen de in artikel 306, § 3, vermelde termijn heeft ter kennis gebracht, onjuist of onvolledig is, hetzij de administratie niet akkoord gaat met de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 241 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
haar binnen de termijn van artikel 306, § 3, ter kennis gebrachte opmerkingen van de belastingplichtige. Ten laatste de dag van de vestiging van de aanslag, stelt de administratie de belastingplichtige bij ter post aangetekende brief in kennis van de opmerkingen die hij heeft gemaakt overeenkomstig het derde lid van dit artikel, en waarmee zij geen rekening heeft gehouden, met vermelding van de motieven die haar beslissing rechtvaardigen. Art. 346, 4e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2011 (art. 29, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 346, lid 3 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 7, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 346, lid 5 is van toepassing vanaf 01.10.2000 (art. 5, W. 30.06.2000) BS 12.08.2000 Art. 346, lid 4 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 5, W. 05.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 346 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 251, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 347. […] Art. 347, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 14, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 347 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 252, WIB art. 66, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 183, 184, 185, 186, 187, 188, 189, 190, 191, 192, 193, 194, 195, 196, 197, 198 KB/WIB 92
Art. 348. […] Art. 348, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 15, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 348 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 253, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 349. […] Art. 349, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 16, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 349 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 254, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 350. […] Art. 350, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 17, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 350 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 255, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Aanslag van ambtswege Art. 351. De administratie kan de aanslag ambtshalve vestigen op het bedrag van de belastbare inkomsten die zij kan vermoeden op grond van de gegevens waarover zij beschikt, in de gevallen waarin de belastingplichtige nagelaten heeft: - ofwel een aangifte te doen binnen de termijnen bedoeld in de artikelen 307 tot 311 of in de bepalingen genomen ter uitvoering van artikel 312; - ofwel aan de vormgebreken waarmede de aangifte is aangetast binnen de daarvoor toegestane termijn, te verhelpen; - ofwel de in artikel 315 vermelde boeken, bescheiden en registers of de in artikel 315bis bedoelde dossiers, dragers of gegevens over te leggen; 15 juli 2014
- ofwel de op grond van artikel 316 gevraagde inlichtingen binnen de termijn te verstrekken; - ofwel binnen de in artikel 346 gestelde termijn te antwoorden op het erin bedoelde bericht. Voor de aanslag ambtshalve wordt gevestigd, geeft de administratie bij ter post aangetekende brief aan de belastingplichtige kennis van de redenen waarom zij van die procedure gebruik maakt, van het bedrag van de inkomsten en andere gegevens waarop de aanslag zal steunen, alsmede van de wijze waarop die inkomsten en gegevens zijn vastgesteld. Behalve in de laatste eventualiteit bedoeld in het eerste lid of indien de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren ingevolge een andere oorzaak dan het verstrijken van de aanslagtermijnen of nog indien het gaat om roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing, wordt aan de belastingplichtige een termijn van een maand vanaf de verzending van die kennisgeving toegestaan om zijn opmerkingen schriftelijk in te brengen en mag de aanslag niet vóór het verstrijken van die termijn worden gevestigd. Art. 351, lid 3 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 8, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 351, lid 1, 3e gedachtenstreepje is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 67, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 351 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 256, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 352. Indien hij ambtshalve is aangeslagen behoort het aan de belastingplichtige het bewijs te leveren van het juiste bedrag van de belastbare inkomsten en van de andere te zijnen name in aanmerking komende gegevens. Het behoort evenwel aan de administratie dat bewijs te leveren indien: - de belastingplichtige aantoont dat wettige redenen hem hebben belet de in artikel 315, eerste en tweede lid, vermelde boeken, bescheiden en registers of de in artikel 315bis, eerste tot derde lid, vermelde dossiers, dragers of gegevens over te leggen of op de grond van artikel 316 gevraagde inlichtingen binnen de gestelde tijd te verstrekken of binnen de in artikel 346 gestelde termijn te antwoorden op het erin bedoelde bericht; - de aanslag op de grondslag vermeld in het in artikel 346 bedoelde bericht werd gevestigd vóór het verstrijken van de in dat artikel vermelde termijn omdat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeerden. Art. 352, lid 2, 1e gedachtenstreepje is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 68, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 352 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 257, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 352bis. Ten laatste de dag van de vestiging van de aanslag, stelt de administratie de belastingplichtige bij ter post aangetekende brief in kennis van de opmerkingen die hij heeft gemaakt overeenkomstig artikel 351, derde lid, en waarmee zij geen rekening heeft gehouden, met vermelding van de motieven die haar beslissing rechtvaardigen. Art. 352bis is van toepassing vanaf 01.10.2000 (art. 6, W. 30.06.2000) BS 12.08.2000
mijnwetboek.be
241
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 242 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Hoofdstuk VI. Aanslag Afdeling I. Aanslagtermijnen Art. 353. De belasting met betrekking tot de inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten van de artikelen 307 tot 311, wordt gevestigd binnen de in artikel 359 gestelde termijn, die evenwel niet korter mag zijn dan zes maanden vanaf de datum waarop de aangifte bij de dienst die op het formulier is vermeld is toegekomen. In afwijking van het eerste lid mag de in artikel 359 gestelde termijn evenwel niet korter zijn dan zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop het in artikel 306 bedoelde voorstel van vereenvoudigde aangifte aan de belastingplichtige is toegestuurd. Art. 353, 2e lid is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2011 (art. 30, W. 29.12.2010) BS 31.12.2010 Art. 353, lid 1 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2009 (art. 6, W. 08.06.2009) BS 18.06.2009 Art. 353, lid 1 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 18, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 353, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 6, W. 05.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 353 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 258, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 354. Bij niet-aangifte, bij laattijdige overlegging van aangifte, of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van een aangifteformulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten, gesteld bij de artikelen 307 tot 311, mag de belasting of de aanvullende belasting, in afwijking van artikel 359, worden gevestigd gedurende drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waar voor de belasting is verschuldigd. Wanneer voor de toepassing van de vennootschapsbelasting en van de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 wordt gevestigd, de belastingplichtige anders dan per kalenderjaar boekhoudt, wordt de termijn van drie jaar verlengd met eenzelfde tijdperk als dat welke is verlopen tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van het boekjaar in de loop van hetzelfde jaar. Deze termijn wordt met vier jaar verlengd in geval van inbreuk op de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten, gedaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden. De onroerende voorheffing, de administratieve boete en, voor zover ze niet binnen de artikel 412 gestelde termijn zijn betaald, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing mogen eveneens worden gevestigd binnen de termijn bepaald in de twee vorige leden. Wanneer de belastingplichtige of de echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, overeenkomstig de artikelen 366 tot 371 een bezwaarschrift heeft inge242
diend, wordt die termijn verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van het indienen van het bezwaarschrift en die van de beslissing van de directeur of de gedelegeerde ambtenaar, zonder dat die verlenging meer dan zes maanden mag bedragen. Art. 354, lid 2, treedt in werking op 29.12.2008 (art. 189, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 354 is van toepassing vanaf 31.12.2002 (art. 401, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 354, lid 1, lid 3 en 4 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 19, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 354 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 259, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 355. Wanneer een aanslag nietig verklaard is omdat hij niet werd gevestigd overeenkomstig een wettelijke regel, met uitzondering van een regel betreffende de verjaring, kan de administratie, zelfs wanneer de voor het vestigen van de aanslag gestelde termijn reeds is verlopen, ten name van dezelfde belastingschuldige, op grond van dezelfde belastingelementen of op een gedeelte ervan, een nieuwe aanslag vestigen binnen drie maanden vanaf de datum waarop de beslissing van de directeur der belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar niet meer voor de rechter kan worden gebracht. Wanneer de vernietigde aanslag tot een teruggave van een belastingkrediet, voorheffing of voorafbetaling aanleiding heeft gegeven, wordt bij de vestiging van de nieuwe vervangende aanslag rekening gehouden met deze teruggave. Art. 355, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 54, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 355 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 20, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 355 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 260, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 356. Wanneer tegen een beslissing van de directeur van de belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar een vordering in rechte is ingesteld en de rechter de aanslag geheel of ten dele nietig verklaart, om een andere reden dan verjaring,blijft de zaak gedurende een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de rechterlijke beslissing ingeschreven op de rol. Gedurende die termijn van zes maanden die de termijnen om verzet of hoger beroep aan te tekenen of om een voorziening in cassatie in te dienen schorst, kan de administratie een subsidiaire aanslag door middel van conclusies aan het oordeel van de rechter onderwerpen op naam van dezelfde belastingschuldige en op grond van alle of een deel van dezelfde belastingelementen als de initiële aanslag. Als de administratie een subsidiaire aanslag binnen de voornoemde termijn van zes maanden aan de rechter voorlegt, beginnen, in afwijking van het eerste lid, de termijnen om verzet of hoger beroep aan te tekenen of om een voorziening in cassatie in te dienen te lopen vanaf de betekening van de rechterlijke beslissing betreffende de subsidiaire aanslag. Wanneer de aanslag waarvan de nietigheid door de rechter wordt uitgesproken, aanleiding heeft gegeven
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 243 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
tot een teruggave van een voorheffing of voorafbetaling, wordt bij de berekening van de aan het oordeel van de rechter onderworpen subsidiaire aanslag rekening gehouden met deze teruggave. De subsidiaire aanslag is slechts invorderbaar of terugbetaalbaar ter uitvoering van de rechterlijke beslissing. Wanneer de subsidiaire aanslag gevestigd wordt in hoofde van een overeenkomstig artikel 357 gelijkgestelde belastingschuldige, wordt die aanslag aan de rechter onderworpen door een aan de gelijkgestelde belastingschuldige betekend verzoekschrift met dagvaarding om te verschijnen. Vervangen bij art. 2, W. 22.12.2009 (BS 31.12.2009 (ed. 2)), met ingang van 22.12.2009 (art. 3) Gewijzigd bij art. 70 W. 06.07.1994 (BS 16.07.1994), met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 91) Vervangen bij art. 21, W. 15.03.1999 (BS 27.03.1999), met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 97
Art. 357. Voor de toepassing van de artikelen 355 en 356 worden met dezelfde belastingschuldige gelijkgesteld: 1° de erfgenamen van de belastingschuldige; 2° zijn echtgenoot; 3° de overnemende of de verkrijgende vennootschappen, naar gelang het geval; 4° de leden van het gezin, de vennootschap, de vereniging of de gemeenschap waarvan het hoofd of de directeur oorspronkelijk werd aangeslagen en wederkerig. Art. 357, 3° is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 32, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 357, 3°, wordt opgeheven vanaf het aanslagjaar 1998 (art. 44, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 357 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 262, WIB art. 71, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 358. § 1. De belasting of de aanvullende belasting mag worden gevestigd, zelfs nadat de in artikel 354 bedoelde bepaalde termijn is verstreken ingeval: 1° een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de inkomstenbelastingen ten name van een welbepaalde belastingplichtige uitwijst, dat die belastingplichtige de bepalingen van dit Wetboek of van ter uitvoering ervan genomen besluiten inzake roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing heeft overtreden, in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar van de vaststelling van de inbreuk; 2° een controle of een onderzoek door de bevoegde autoriteit van een land, waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten, in verband met een belasting waarop die overeenkomst van toepassing is, uitwijst dat belastbare inkomsten in België niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de resultaten van die controle of dat onderzoek ter kennis van de Belgische administratie werd gebracht; 3° een rechtsvordering uitwijst dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in één der vijf jaren vóór het jaar waarin de vordering is ingesteld; 15 juli 2014
4° bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de Administratie kennis krijgt van die gegevens. § 2. In de gevallen bedoeld in § 1, 1°, 3° en 4°, moet de belasting of de aanvullende belasting worden gevestigd binnen de twaalf maanden te rekenen vanaf de datum: 1° waarop de in § 1, 1°, bedoelde inbreuk werd vastgesteld; 2° waarop tegen de beslissing over de in § 1, 3°, genoemde rechtsvordering geen verzet of voorziening meer kan worden ingediend; 3° waarop de administratie kennis krijgt van de in § 1, 4°, vermelde bewijskrachtige gegevens. § 3. In het geval bedoeld in § 1, 2°, moet de belasting of de aanvullende belasting worden gevestigd binnen de vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Belgische administratie kennis draagt van de resultaten van de controle of het onderzoek bedoeld in § 1, 2°. Art. 358, § 2 en 3 is van toepassing met ingang van 01.08.2006 (art. 4, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 Wanneer de aanslagtermijn bedoeld in artikel 358, § 2, 2°, zoals hij bestond voor de wijziging door artikel 4 van de Programmawet 20.07.2006, niet verlopen is op 01.08.2006, kan de belasting of de aanvullende belasting worden gevestigd binnen de vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Belgische administratie kennis draagt van de resultaten van de controle of het onderzoek bedoeld in artikel 358, § 1, 2° Art. 358 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 263, WIB art. 72, W. 06.07.1994 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Aanslagjaar en belastbaar tijdperk Art. 359. Het aanslagjaar begint op 1 januari en eindigt op de daaropvolgende 31ste december. Evenwel kan de voor een aanslagjaar verschuldigde belasting op geldige wijze gevestigd worden tot 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. Art. 359 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 264, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 359. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 360. De voor een aanslagjaar verschuldigde belasting wordt gevestigd op de inkomsten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft verkregen. De Koning bepaalt het belastbare tijdperk en de inkomsten die daartoe behoren. Art. 360 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 265, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 199, 200, 201, 202, 203, 204, 205, 206 KB/WIB 92
Art. 361. Wanneer bij het onderzoek van de boekhouding over een bepaald belastbaar tijdperk onderwaarderingen van activa of overwaarderingen van
mijnwetboek.be
243
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 244 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
passiva vermeld in artikel 24, eerste lid, 4°, worden vastgesteld, worden deze als winst van dat belastbare tijdperk aangemerkt, zelfs indien ze blijken uit de boekhouding betreffende vorige belastbare tijdperken, tenzij de belastingplichtige bewijst dat ermee rekening is gehouden bij het bepalen van het resultaat van deze laatste tijdperken Art. 361 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 25bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 362. Kapitaalsubsidies die van overheidswege worden verkregen om immateriële en materiële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen, worden als winst van het belastbare tijdperk waarin ze zijn toegekend en van ieder volgend belastbare tijdperk aangemerkt in verhouding tot de afschrijvingen en waardeverminderingen op die activa die onderscheidelijk tot op het einde van dat belastbare tijdperk en tijdens ieder volgend belastbare tijdperk als beroepskosten in aanmerking zijn genomen en, in voorkomend geval, tot het bedrag van het saldo bij de vervreemding of de buitengebruikstelling van die activa. Wanneer met betrekking tot verrichtingen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, gesubsidieerde activa deel uitmaken van de inbreng wordt het gedeelte van de kapitaalsubsidie dat, op het ogenblik van de verrichting, nog niet als winst werd aangemerkt ten name van de vroegere belastingplichtige volledig vrijgesteld, onverminderd de toepassing van het eerste lid ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap. Het boekhoudkundig uitdrukken van die kapitaalsubsidie ten name van de inbrengverkrijgende vennootschap blijft zonder invloed op de vaststelling van het resultaat van het belastbare tijdperk. Art. 362, lid 2 is van toepassing op de belastingvrije inbrengen verricht vanaf 15.01.1999 (art. 46, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 362 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 25bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 362bis. Ten name van belastingplichtigen die kapitalen, niet zijnde aandelen, gebruiken voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid worden de op een bepaald belastbaar tijdperk betrekking hebbende verlopen interestgedeelten van die kapitalen of het gedeelte van de vergoedingen voor ontbrekende coupon dat betrekking heeft op de verlopen interesten van die kapitalen krachtens een zakelijke-zekerheidsovereenkomst of een lening, beschouwd als een inkomen van dat tijdperk, zelfs wanneer de interesten of de vergoedingen gedurende een later tijdperk worden geïnd of verkregen. In afwijking van het vorige lid, wordt, ten name van de cessionarissen, pandnemers of leningnemers bedoeld in artikel 19, § 2, derde lid, het totale bedrag van de interest die werd geïnd of verkregen gedurende een bepaald belastbaar tijdperk in het kader van hun beroepswerkzaamheid, beschouwd als een inkomen van dat belastbaar tijdperk. Art. 362bis is van toepassing op vergoedingen voor ontbrekende coupon of voor ontbrekend lot betaald of toegekend in uitvoering van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot fi244
nanciële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 64, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 362bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1995 (art. 73, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994
Art. 363. Vorderingen zonder rente die slechts eisbaar zijn na een termijn van ten minste één jaar, worden bij hun ontstaan slechts in aanmerking genomen onder aftrek van het geboekte disconto, voor zover dat disconto wordt berekend tegen een voet die niet hoger is dan het basisdiscontotarief op de datum dat de vordering is ontstaan. Voor vorderingen die eisbaar zijn na een termijn van ten minste één jaar en die een rente geven tegen een rentevoet die lager is dan het basisdiscontotarief op de datum dat de vordering is ontstaan, mag de aftrek van het geboekte verschil tussen het disconto en de rente niet meer bedragen dan het bedrag dat wordt verkregen door op die vordering een rentevoet toe te passen die gelijk is aan het verschil tussen het basisdiscontotarief en de bedongen rentevoet. Het disconto of het verschil tussen het disconto en de rente is belastbaar in verhouding tot de reeds verlopen termijn van de vorderingen. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder basisdiscontotarief verstaan, het rentetarief van de depositofaciliteit van de Europese Centrale Bank verhoogd met 0,75 punten. Art. 363 is van toepassing vanaf 01.01.2002 (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 363 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 25bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 364. In burgerlijke vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid wordt het geheel van de winst of de baten, geacht aan de vennoten of leden te zijn toegekend op de datum van de afsluiting van de jaarrekening waarop het betrekking heeft of op 31 december van het jaar bij gebreke van een boekhouding; het deel van de niet uitgekeerde winst of baten dat geacht wordt aan ieder lid te zijn toegekend, wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het contract of de overeenkomst van associatie of nog, bij gebreke daarvan, volgens het hoofdelijk aandeel. Art. 364 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 25, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 364bis. Wanneer de in artikel 34 vermelde kapitalen, afkoopwaarden en spaartegoeden worden betaald of toegekend aan een belastingplichtige die zijn woonplaats of de zetel van zijn fortuin vooraf naar een buiten de Europese Economische Ruimte gelegen Staat heeft overgebracht, wordt de betaling of toekenning geacht daags voor de overbrengst te hebben plaatsgehad. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt elke overdracht als vermeld in artikel 34, §2, 3°, met een toekenning gelijkgesteld. Art. 364bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 354, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 364bis is van toepassing met ingang van 01.01.1993 (art. 93, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 245 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 364ter. Wanneer kapitalen of afkoopwaarden die gevormd zijn door in artikel 52, 7°bis, of in artikel 145/1, 1°, vermelde persoonlijke bijdragen, door werkgeversbijdragen of door bijdragen van de onderneming, door de verzekeringsonderneming, de voorzorgsinstelling of de instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen waarbij ze zijn gevestigd, ten bate van de begunstigde of van zijn rechtverkrijgenden worden overgedragen naar een soortgelijke pensioentoezegging of pensioenovereenkomst, wordt deze verrichting niet als een betaling of toekenning aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de begunstigde geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde. Het eerste lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde voorzorgsinstelling, verzekeringsonderneming of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen. Art. 364ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 355, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 364ter is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 92, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 Art. 364ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 79, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 364ter is van toepassing met ingang van 01.01.1993 (art. 94, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
[Art. 364quater. § 1. Wanneer in artikel 19, § 1, tweede lid, bedoelde afkoopwaarden rechtstreeks worden overgedragen naar een contract dat beantwoordt aan dezelfde fiscale voorwaarden als het oorspronkelijke contract, wordt deze verrichting niet aangemerkt als een betaling of toekenning, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning aan de begunstigde. § 2. Wanneer in artikel 34, § 5, bedoelde afkoopwaarden rechtstreeks worden overgedragen naar een contract dat beantwoordt aan dezelfde fiscale voorwaarden als het oorspronkelijke contract, wordt deze verrichting niet aangemerkt als een betaling of toekenning, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning aan de begunstigde. § 3. Wanneer krachtens de vorige paragrafen de overdracht van de aldaar bedoelde afkoopwaarden niet wordt aangemerkt als een betaling of toekenning: 1° worden, voor de berekening van de eventueel krachtens dit Wetboek na te leven termijnen inzake looptijd of termijn van uitkering, de verlopen termijnen van het oorspronkelijk contract, met inbegrip van de eventuele periode waarin het contract geschorst werd buiten de wil van de verzekeringnemer, en van het nieuwe contract samengeteld; 2° is in voorkomend geval de leeftijd waarop het oorspronkelijk contract is afgesloten, bepalend om na te gaan of is voldaan aan een krachtens dit Wetboek ter zake gestelde voorwaarde; 3° worden de betalingen in een belastbaar tijdperk in uitvoering van het originele contract en het nieuwe 15 juli 2014
contract van een spaarverzekering samengeteld om na te gaan of het in dit Wetboek vermelde maximumbedrag niet is overschreden en worden die betalingen, in afwijking van artikel 145/8, derde lid, beschouwd als betalingen voor één enkele spaarverzekering.] Ingevoegd door art. 9 W. 28.07.2011 (BS 11.08.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 12)
Afdeling III. Aanslag in hoofde van de overnemende of verkrijgende vennootschap Art. 365. Ingeval een vennootschap wordt overgenomen of gesplitst in het kader van een fusie, een aan een fusie gelijkgestelde verrichting of een splitsing als bedoeld in de artikelen 671 tot en met 677 van het Wetboek van vennootschappen, of een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht, wordt de aanslag met betrekking tot belastbare inkomsten behaald door de overgenomen of gesplitste vennootschap tot en met de voornoemde verrichting, binnen de termijnen bepaald in dit hoofdstuk, gevestigd ten name van de overnemende vennootschap of de verkrijgende vennootschappen zelfs op een tijdstip waarop de overgenomen of gesplitste vennootschap als rechtspersoon niet langer bestaat. Franse tekst gewijzigd door art. 54 W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012) en van toepassing voor verrichtingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 59) Art. 365, is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 33, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009 Art. 36, is opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1999 (art. 22, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 365 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 266, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk VII. Rechtsmiddelen Afdeling I. Administratief beroep Art. 366. De belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, kan tegen het bedrag van de gevestigde aanslag, opcentiemen, verhogingen en boeten inbegrepen, schriftelijk bezwaar indienen bij de directeur der belastingen in wiens ambtsgebied de aanslag, de verhoging en de boete zijn gevestigd. Het bezwaarschrift blijft evenwel geldig ingediend wanneer het gebracht wordt voor een andere directeur van de belastingen dan deze bedoeld in het eerste lid. Wanneer het bezwaarschrift gericht wordt aan een andere directeur van de belastingen, zendt deze het van ambtswege door aan de territoriaal bevoegde directeur en stelt de bezwaarindiener hiervan in kennis. Art. 366 is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 376, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 366 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 24, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999. art. 366 is daarentegen van toepassing vanaf 27.03.1999, in de mate dat hij een recht van bezwaar toekent aan de feitelijk gescheiden echtgenoot op wiens goederen de
mijnwetboek.be
245
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 246 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd Art. 366 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 267, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 367. Het bezwaarschrift gericht tegen een aanslag die gevestigd is op betwiste bestanddelen, geldt van ambtswege voor de andere aanslagen gevestigd op dezelfde bestanddelen of als supplement vóór de beslissing van de directeur der belastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, zelfs wanneer de termijnen tot bezwaar tegen die andere belastingen zouden zijn verstreken. Art. 367 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 25, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 367 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 268, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 368. [Bij gebrek aan een kennisgeving van de inning van de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing op een andere wijze dan per kohier, verjaart de aanvraag tot terugbetaling van deze voorheffingen die ten onrechte in de Schatkist werden gestort, na vijf jaar te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar waarin deze voorheffingen gestort zijn geweest.] Ingevoegd door art. 20 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de bedrijfsvoorheffing en de roerende voorheffing die zijn gestort vanaf 1.01.2011 (art. 24)
Art. 369. De bepalingen van de artikelen 366, 367, 371 en 372 zijn mede van toepassing op aanvragen om kwijtschelding of vermindering van de onroerende voorheffing in gevallen als bedoeld in artikel 257. Art. 369 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 270, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 369. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 370. […] Art. 370 is van toepassing vanaf 10.01.2005 (art. 377, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 370 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 27, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 370 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 271, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 371. De bezwaarschriften moeten worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, en die voorkomt op voormeld aanslagbiljet, dan wel de datum van de kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier. [In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij infor-
246
maticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige is aangeboden.] Gewijzigd door art. 32 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aanslagjaar 2013 en volgende (art. 36) Art. 371 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 9, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 371 is van toepassing met ingang van 01.08.2006 (art. 7, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006 Wanneer de bezwaartermijn bedoeld in artikel 371, zoals hij bestond voor de wijziging door artikel 7 van de Programmawet 20.07.2006, niet verlopen is op 01.08.2006, kan het bezwaarschrift worden ingediend binnen een termijn van zes maanden vanaf de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat of van de kennisgeving van de aanslag of vanaf de datum van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier Art. 371 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 28, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 371 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 272, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 372. Zolang geen beslissing is gevallen mag de belastingschuldige of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, zijn bezwaarschrift aanvullen met nieuwe, schriftelijk geformuleerde bezwaren, zelfs als deze buiten de in artikel 371 gestelde termijn worden ingediend. Art. 372 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 29, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 372 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 273, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 372. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 373. Wanneer een aanvullende aanslag voor een bepaald aanslagjaar gevestigd wordt krachtens artikel 353 of 354 en de nieuwe aanslag ten name van dezelfde belastingschuldige voor één of meer aanslagjaren een correlatieve overbelasting doet ontstaan, kan de belastingschuldige, alsmede zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, binnen een termijn van drie maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de verzending van het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat, een bezwaarschrift tegen bedoelde overbelasting indienen. [In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval vangt de termijn aan vanaf de datum waarop het aanslagbiljet dat de aanvullende aanslag omvat, door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aan de belastingplichtige werd aangeboden.] Gewijzigd door art. 32 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aanslagjaar 2013 en volgende (art. 36) Art. 373 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 10, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 373 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 30, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 373 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 274, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 247 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 374. Ten einde de behandeling van het bezwaarschrift te verzekeren beschikt een ambtenaar van [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen], met een hogere graad dan die van control EUR, over de bewijsmiddelen en de bevoegdheden die aan de administratie verleend zijn bij de artikelen 315 tot 319, 322 tot 330, 333 tot 336, 339 tot 343 en 346. Bovendien kan hij, in het kader van dat bezwaarschrift, van de kredietinstellingen onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen alle inlichtingen vorderen waarvan zij kennis hebben en welke nuttig kunnen zijn. Wanneer de bezwaarindiener zulks in zijn bezwaarschrift heeft gevraagd, zal hij worden gehoord. Te dien einde zal hij worden uitgenodigd zich binnen een termijn van dertig dagen aan te melden. Gewijzigd door art. 18 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 374 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 31, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 374 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 275, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 375. § 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar doet, als administratieve overheid, uitspraak bij met redenen omklede beslissing nopens de bezwaren aangevoerd door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd. De kennisgeving van de beslissing geschiedt bij ter post aangetekende brief. Deze beslissing is onherroepelijk wanneer geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de in artikel 1385 undecies van het Gerechtelijk Wetboek vermelde termijn. § 2. Het is hem niet toegelaten bij zijn beslissing een aanvullende aanslag te vestigen, noch de compensatie te verwezenlijken tussen een rechtmatig bevonden ontheffing en een ontoereikendheid van aanslag die zou zijn vastgesteld. Art. 375 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 32, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 375 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 276, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 376. § 1. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen en op voorwaarde dat: 1° die overbelastingen door de administratie werden vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werden bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het jaar waarin de belasting is gevestigd; 15 juli 2014
2° de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift, dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond. § 2. Als nieuw gegeven wordt niet beschouwd een nieuw rechtsmiddel of een wijziging van de jurisprudentie. § 3. De directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar verleent ook ambtshalve ontheffing: 1° van het overschot van de belastingkredieten, de voorheffingen en de voorafbetalingen als bedoeld in artikel 304, § 2, voor zover dit overschot door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarmee die belastingkredieten, die voorheffingen en die voorafbetalingen zijn te verrekenen; 2° [van de verminderingen voortvloeiend uit de toepassing van de artikelen 88, 131 tot 135, 138, 139, 145/1 tot 156, 257, 526, § 1, en 539 en van de gewestelijke belastingverminderingen en kortingen] voor zover het tot die verminderingen aanleiding gevend feit door de administratie werd vastgesteld of door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, aan de administratie werd bekendgemaakt binnen vijf jaar vanaf 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarop die verminderingen moeten worden verleend. § 4. De Koning bepaalt de voorwaarden waaronder en de wijze waarop ambtshalve teruggave wordt verleend van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 genoemde voorafbetalingen die nog niet met de werkelijk verschuldigde belasting werden verrekend. Gewijzigd door art. 92 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) en is van toepassing op ambtshalve ontheffingen met betrekking tot aanslagjaar 2015 en volgende Art. 376, § 3, 1° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 67, W. 22.12.2009) BS 22.12.2009 Art. 376, § 3, 1° en 2° is van toepassing met ingang van 29.05.2009 (art. 48 W. 06.05.2009) BS 19.05.2009 Art. 376, § 1, 1° treedt in werking op 29.12.2008 (art. 190 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 376, § 3, 1° is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 55, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 376 is van toepassing vanaf 06.04.1999. art. 376 is daarentegen van toepassing vanaf 27.03.1999, in de mate dat hij een recht van het ter kennis brengen van overbelastingen toekent aan de feitelijk gescheiden echtgenoot op wiens goederen de aanslag, gevestigd op naam van de andere echtgenoot, wordt ingevorderd (art. 33, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 376 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 277, WIB, art. 19, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992 art. 75, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 64, 65, 66, 67, 68, 69, 70, 71 KB/WIB 92
Art. 376bis. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde kan, met één enkele met redenen omklede beslissing, een geheel van administratieve beroepen afwijzen die uitsluitend steunen op een bezwaar voortvloeiend uit de ongrondwettelijkheid van een bepaling van dit Wetboek, wanneer het Grondwettelijk Hof, ge-
mijnwetboek.be
247
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 248 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vat door hetzelfde bezwaar, het vernietigingsberoep tegen de aangevochten bepaling heeft verworpen of een prejudicieel arrest heeft geveld die de geldigheid van deze bepaling heeft vastgesteld. De beslissing wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. De publicatie geldt als betekening van de beslissing. Deze beslissing is onherroepelijk behalve tegenover hem die een rechtsvordering instelt voor de rechtbank van eerste aanleg binnen de termijn vastgesteld door artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek. Art. 376bis, is van toepassing vanaf 08.03.2010 (art. 12, W. 21.02.2010) BS 26.02.2010 Art. 376bis is van toepassing met ingang van 27.04.2003 (art. 114, W. 08.04.2003) BS 17.04.2003
Art. 376ter. De directeur der belastingen of de door hem aangewezen ambtenaar doet bij met redenen omklede beslissing uitspraak nopens het verzoek ingediend door de belastingschuldige of door zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd. Hij kan evenwel, de ambtshalve ontheffing verlenen van de overbelastingen, het overschot van de voorheffingen of de voorafbetalingen en van andere verminderingen, bedoeld in artikel 376, door middel van de registratie, op naam van de betrokken belastingplichtige, van het ontheven bedrag in een kohier dat uitvoerbaar wordt verklaard. In alle gevallen geschiedt de kennisgeving van de beslissing aan de belastingplichtige bij ter post aangetekende brief. Deze beslissing is onherroepelijk wanneer geen vordering is ingesteld bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de in artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek vermelde termijn. Art. 376ter is van toepassing met ingang van 10.01.2005 (art. 378, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 376quater. Aan de verzoekers van de bezwaarschriften en de aanvragen tot ambtshalve ontheffing wordt een ontvangstbewijs uitgereikt dat de datum van ontvangst van het administratief beroep vermeldt. Wanneer de ambtshalve ontheffing door de administratie zelf wordt verleend, stelt zij de belastingplichtige in kennis van de oorzaak en de datum van deze vaststelling. Art. 376quater is van toepassing met ingang van 10.01.2005 (art. 379, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 376quinquies. § 1. Ingeval een bezwaarschrift werd ingediend bij de directeur der belastingen [of wanneer om de toepassing van artikel 376 werd verzocht], kan de belastingschuldige, evenals zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). § 2. De aanvraag tot bemiddeling is onontvankelijk wanneer de belastingschuldige vooraf een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar [of over de toepassing van artikel 376]. 248
Wanneer de belastingschuldige een vordering bij de rechtbank van eerste aanleg heeft ingesteld of wanneer reeds uitspraak werd gedaan over het bezwaar [of over de toepassing van artikel 376], vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid. Art. 376quinquies is van toepassing met ingang van 20.05.2013 Art. 376quinquies is van toepassing met ingang van 01.05.2007, in afwijking hiervan kan de aanvraag tot bemiddeling slechts worden ingediend met ingang van 01.11.2007 (art. 119, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 14, KB 09.05.2007) BS 24.05.2007
Afdeling II. Bijzondere bepalingen inzake rechtsmiddelen Art. 377. De termijnen van verzet, hoger beroep en cassatie, alsmede het verzet, het hoger beroep en de voorziening in cassatie schorsen de tenuitvoerlegging van de gerechtelijke beslissing. Art. 377 is van toepassing vanaf 01.03.1999 (art. 34, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 377 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 278, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 378. Het verzoekschrift houdende voorziening in cassatie en het antwoord op de voorziening mag door een advocaat worden ondertekend en neergelegd. Art. 378 is van toepassing met ingang van 10.01.2005 (art. 380, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 378 is van toepassing met ingang 01.04.2001 (art. 2, W. 10.12.2001) BS 22.12.2001 Art. 378 is van toepassing vanaf 01.03.1999 (art. 34, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 378 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 279, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 379. Inzake de geschillen betreffende de toepassing van een belastingwet, kan de verschijning in persoon in naam van de Staat worden gedaan door elke ambtenaar van een belastingadministratie. Art. 379 is van toepassing met ingang van 01.04.2001 (art. 3, W. 10.12.2001) BS 22.12.2001 Art. 379, is opgeheven met ingang van 01.03.1999 (art. 34, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 379 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 280, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 380-392. [...] Opgeheven met ingang van 01.03.1999 (art. 34, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999
Hoofdstuk VIII. Invordering van de belasting Afdeling I. Belastingschuldigen Art. 393. § 1. De belasting ingekohierd op naam van meerdere personen kan slechts ten laste van elk van hen worden ingevorderd voor het gedeelte dat verband houdt met hun eigen inkomsten. Het kohier is uitvoerbaar tegen elk van hen in de mate dat de aanslag te hunnen laste kan worden ingevorderd op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van dit Wetboek.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 249 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 2. Het kohier is uitvoerbaar tegen de personen die er niet zijn in opgenomen in de mate zij gehouden zijn tot de betaling van de belastingschuld op grond van het gemeen recht of op grond van de bepalingen van dit Wetboek. Art. 393, § 2 is van toepassing met ingang van 18.05.2007 (art. 66, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 Art. 393 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 294, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 393bis. De invordering van een belasting gevestigd overeenkomstig artikel 126, § 2, eerste lid, 2°, op de inkomsten van een feitelijk gescheiden echtgenoot mag slechts worden vervolgd ten laste van de andere echtgenoot op voorwaarde dat: 1° een ingebrekestelling tot betaling, bij ter post aangetekende brief, is toegezonden aan de echtgenoot op wiens inkomen de belasting is gevestigd; 2° aan de andere echtgenoot een exemplaar van het aanslagbiljet is toegezonden binnen een termijn die aanvangt de vijftiende werkdag volgend op die van de verzending van de ingebrekestelling en die verstrijkt op het einde van de vierde maand van deze verzending. Geen enkele ingebrekestelling tot betaling mag worden toegezonden aan de echtgenoot op wiens inkomen de belasting is gevestigd zolang hij de verplichtingen van het afbetalingsplan dat hem, in voorkomend geval, werd toegekend, naleeft. De verzending van het aanslagbiljet doet, in hoofde van de geadresseerde, de termijn voor bezwaar, bepaald in artikel 371, lopen. Art. 393bis, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 56, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 393bis is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 6, W. 04.05.1999) BS 04.06.1999
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 393bis. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 394. § 1. De belasting of het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van een van de echtgenoten en de op zijn naam ingekohierde voorheffing mogen, ongeacht het aangenomen huwelijksvermogensstelsel of ongeacht de notariële overeenkomst waarin de wettelijke samenwoning wordt geregeld, op al de eigen en de gemeenschappelijke goederen van beide echtgenoten worden verhaald. Die belasting of het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van één van de echtgenoten, alsook de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing ingekohierd op naam van één van hen, mogen evenwel niet op de eigen goederen van de andere echtgenoot worden verhaald wanneer deze laatste aantoont: 1° dat hij ze bezat vóór het huwelijk of vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning; 2° of dat zij voortkomen van een erfenis of van een schenking door een andere persoon dan zijn echtgenoot; 15 juli 2014
3° of dat hij ze heeft verkregen door middel van fondsen die voortkomen van de realisatie van dergelijke goederen; 4° of dat het gaat om inkomsten die hem krachtens het burgerlijk recht eigen zijn of om goederen die hij met zulke inkomsten heeft verworven. § 2. In afwijking van § 1 kan, in geval van feitelijke scheiding van de echtgenoten, de belasting op het vanaf het tweede kalenderjaar na de feitelijke scheiding verworven inkomen van één van de echtgenoten, alsook de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing die vanaf hetzelfde kalenderjaar op naam van één van hen wordt ingekohierd, niet meer worden ingevorderd op het inkomen van de andere echtgenoot of op de goederen die deze met dat inkomen heeft verworven. § 3. Na de ontbinding van het huwelijk of de beëindiging van de wettelijke samenwoning in de zin van artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de belastingen en voorheffingen die betrekking hebben op het inkomen dat de echtgenoten vóór die ontbinding of beeindiging hebben verkregen, worden ingevorderd op de goederen van de beide echtgenoten, op de wijze omschreven in §§ 1 en 2. § 4. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, bepaalt de Koning de wijze waarop het gedeelte van de belasting in verband met het belastbare inkomen van elke belastingplichtige wordt vastgesteld. § 5. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de belastingen en de voorheffingen in verband met de periode vóór het huwelijk en vóór het afleggen van de verklaring van wettelijke samenwoning. Art. 394 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 57, B, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 en (art. 2, W. 10.08.2005) BS 02.09.2005 Art. 394, § 2, § 3 en § 5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 57, A, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 394 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 7, W. 04.05.1999) BS 04.06.1999 Art. 394 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 295, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 144/1 t/m 144/7 KB/WIB 92
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 394. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 394bis. Artikel 2, § 2, eerste lid, is niet van toepassing op de bepalingen die betrekking hebben op de invordering van de belasting. Art. 394bis is van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 65, W. 15.12.2004) BS 01.02.2005 Art. 394bis, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 35, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 394bis is van toepassing met ingang van 10.08.1992 (art. 37, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992
Art. 395. Zolang een eigendom in de stukken van het kadaster niet is overgeschreven, zijn de vroegere eigenaar of zijn erfgenamen, tenzij zij bewijzen dat de belastbare goederen op een andere eigenaar zijn
mijnwetboek.be
249
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 250 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
overgegaan en dat zij de identiteit en het volledige adres van de nieuwe eigenaar laten kennen, aansprakelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing, behoudens hun verhaal op de nieuwe eigenaar.
Art. 399 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 299, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 395 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 296, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 399. […]
Van toepassing voor het Vlaams Gewest
Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 395. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 396. Ingeval van overlegging van het in artikel 395 bedoelde bewijsstuk, mag de invordering van de onroerende voorheffing, ingekohierd op naam van de vroegere eigenaar van een onroerend goed dat van titularis is veranderd, krachtens hetzelfde kohier worden voortgezet ten laste van de werkelijke schuldenaar van de belasting. De belastingschuldige ontvangt een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet met de vermelding dat het krachtens deze bepaling werd uitgereikt. Art. 396 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 297, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 396. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 397. De administratie of de instelling belast met het beheer van een goed van de Staat, van een Gemeenschap of van een Gewest is verantwoordelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing die op dat goed betrekking heeft. Art. 397 is van toepassing met ingang van 16.07.1994 (art. 76, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994 Art. 397 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 297bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 397. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 398. De erfgenamen van een overleden belastingschuldige moeten tot het bedrag van hun erfelijk aandeel de door de erflater ontdoken rechten betalen, tenzij de ontoereikende inning het gevolg is van misslagen begaan door beambten van de administratie. Art. 398 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 298, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 399. De invordering van de belasting gevestigd ten name van de vennoten of leden van de burgerlijke vennootschappen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid kan rechtstreeks ten laste van de burgerlijke vennootschap of vereniging worden vervolgd in zover die belasting proportioneel overeenstemt met het aandeel van de vennoten of leden in de niet-uitge250
keerde winst of baten van die vennootschappen of verenigingen.
Art. 399bis. In geval van betwisting met de ontvanger belast met de invordering van zijn fiscale schuld, kan de belastingschuldige, evenals zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, een aanvraag tot bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). Art. 399bis is van toepassing met ingang van 01.05.2007, in afwijking hiervan kan de aanvraag tot bemiddeling slechts worden ingediend met ingang van 01.11.2007 (art. 120, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 14, KB 09.05.2007) BS 24.05.2007
Art 399ter. De invordering van de belasting van een met toepassing van de artikelen 673 tot en met 675 van het Wetboek van vennootschappen of van een gelijkaardige vennootschapsrechtelijke verrichting onder buitenlands recht gesplitste vennootschap gevestigd ten name van de verkrijgende vennootschappen wordt, behoudens afwijkende vermeldingen in de akte die de verrichting vaststelt, verricht ten name van de verschillende verkrijgende vennootschappen na rato van de werkelijke waarde van het netto actief dat ze elk ontvangen hebben. Art. 399ter is van toepassing voor verrichtingen of overbrengingen die plaatsvinden vanaf 12.01.2009 (art. 34, W. 11.12.2008) BS 12.01.2009
Afdeling II. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van een aannemer Art. 400. Voor de toepassing van de artikelen 401 tot 408 wordt verstaan onder: 1° [Werken: a) de werkzaamheden die zijn vermeld in artikel 20, § 2, van het koninklijk besluit nr. 1 van 29 december 1992 met betrekking tot de regeling voor de voldoening van de belasting over de toegevoegde waarde; b) de door de Koning bepaalde activiteiten of werkzaamheden;] 2° Opdrachtgever: eenieder die de opdracht geeft om tegen een prijs werken uit te voeren of te laten uitvoeren; 3° Aannemer: - eenieder die er zich toe verbindt om tegen een prijs voor een opdrachtgever werken uit te voeren of te laten uitvoeren; - iedere onderaannemer ten overstaan van de na hem komende onderaannemers; 4° Onderaannemer: eenieder die er zich toe verbindt, hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks, in welk stadium ook, tegen een prijs het aan de aannemer toever-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 251 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
trouwde werk of een onderdeel ervan uit te voeren of te laten uitvoeren of daartoe werknemers ter beschikking te stellen; 5° […] 5° opgeheven door par art. 17, b) W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011, in werking vanaf 01.09.2012 (art. 2, 1° KB 03.08. 2012 (BS 10.08.2012) Art. 400, 5° en het opschrift is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 139, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 401. […] Opgeheven door par art. 17, b) W. 07.11.2011 (BS 10.11.2011, in werking vanaf 01.09.2012 (art. 2, 1° KB 03.08. 2012 (BS 10.08.2012) Art. 401, § § 1 en 2 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 140, 1° en 2°, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 [De Koning bepaalt de vereiste overgangsmaatregelen wanneer de betrokken overheidsdiensten tegen 01.01.2008 nog niet kunnen beschikken over de passende informaticatoepassingen die nodig zijn voor de correcte uitvoering van deze aanpassing.] Art. 401 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 5, KB 26.12.1998) BS 31.12.1998 Art. 401 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 299bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 77, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992
Art. 402. § 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op een aannemer die fiscale schulden heeft op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de fiscale schulden van zijn medecontractant. § 2. De aannemer die, voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken een beroep doet op een onderaannemer die fiscale schulden heeft is op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst, is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de schulden van zijn medecontractant. § 3. De artikelen 1200 tot en met 1216 van het Burgerlijk Wetboek zijn toepasselijk op de in de §§ 1 en 2 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. § 4. De hoofdelijke aansprakelijkheid wordt beperkt tot 35% van de totale prijs van de werken toevertrouwd aan de aannemer of onderaannemer, exclusief belasting over de toegevoegde waarde. Zij kan worden aangewend voor de betaling in hoofdsom, verhogingen, kosten en interesten, ongeacht hun datum van vestiging, van de volgende schulden die bestaan op het ogenblik van het afsluiten van de overeenkomst: 1° alle schulden inzake directe en met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen op de inkomsten; 2° alle schulden inzake voorheffingen; 3° de buitenlandse belastingschuldvorderingen waarvoor in het kader van een internationale overeenkomst de invorderingsbijstand is gevraagd; 4° de niet betaalde bedragen in het kader van de in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid. De schulden waarvoor een correct nageleefd afbetalingsplan bestaat [en, de schuldvorderingen in de opschorting tijdens de periode van opschorting die wordt bedoeld in de wet van 31 januari 2009 betreffende de 15 juli 2014
continuïteit van de ondernemingen], worden niet beschouwd als schulden in de zin van deze paragraaf. § 5. De in dit artikel vermelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt ook voor de belastingschulden van de vennoten van een tijdelijke handelsvennootschap, een stille handelsvennootschap of een maatschap die optreedt als aannemer of onderaannemer. § 6. De hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in dit artikel is eveneens van toepassing op de fiscale schulden van de aannemer of de onderaannemer die ontstaan in de loop van de uitvoering van de overeenkomst. § 7. De in dit artikel bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid in hoofde van de opdrachtgever of aannemer vervalt wanneer de in artikel 30bis, § 3 [of in artikel 30ter, § 2,], van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid reeds is toegepast in hoofde van dezelfde opdrachtgever of aannemer. § 8. Wanneer de betaling van de sommen die van een onderaannemer worden gevorderd bij toepassing van de hoofdelijke aansprakelijkheid bedoeld in de §§ 1 en 2, niet of niet volledig werd verricht, zullen de aannemer bedoeld in artikel 400, 3°, eerste streepje, alsook iedere tussenkomende onderaannemer hiervoor hoofdelijk aansprakelijk zijn. De in het vorige lid vermelde aansprakelijkheid wordt in de eerste plaats toegepast in hoofde van de aannemer die een beroep heeft gedaan op de onderaannemer die de sommen die van hem in toepassing van de §§ 1 en 2 worden gevorderd, niet of niet volledig heeft betaald. Ze wordt in chronologische volgorde toegepast ten opzichte van de in een voorafgaand stadium tussenkomende aannemers, wanneer de in het vorige lid vermelde aannemer nagelaten heeft de bij hem gevorderde sommen binnen dertig dagen na de betekening van een dwangbevel te vereffenen. § 4, laatste lid gewijzigd door art. 40 W. 27.05.2013 (BS 01.07.2013) van toepassing vanaf 01.08.2013 § 7 gewijzigd door art. 33 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf 08.07.2013 Gewijzigd door art. 64 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf 16.04.2012 Art. 402 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 141, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 403. § 1. De opdrachtgever die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een aannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, is verplicht bij die betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten. § 2. De aannemer die voor de in artikel 400, 1°, vermelde werken, een deel of het geheel van de prijs betaalt aan een onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, is verplicht bij die
mijnwetboek.be
251
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 252 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
betaling 15 pct. van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten bij de door de Koning aan te wijzen ambtenaar volgens de door Hem te bepalen modaliteiten. § 3. De in dit artikel bedoelde inhoudingen en stortingen worden in voorkomend geval beperkt tot het bedrag van de schulden van de aannemer of onderaannemer op het ogenblik van de betaling. § 4. Wanneer de in §§ 1 en 2 bedoelde inhouding en storting correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, wordt [de in artikel 402, §§ 1 en 2, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid] niet toegepast. Wanneer de in §§ 1 en 2 bedoelde inhouding en storting niet correct zijn uitgevoerd bij elke betaling van een deel of het geheel van de prijs aan een aannemer of onderaannemer die op het ogenblik van de betaling fiscale schulden heeft, worden bij de toepassing van [de in artikel 402, §§ 1 en 2, bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid] de eventueel gestorte bedragen in mindering gebracht van het bedrag waarvoor de opdrachtgever of de aannemer aansprakelijk wordt gesteld. § 5. Teneinde het bestaan van fiscale schulden in hoofde van de aannemer of de aannemer te kunnen vaststellen, stelt de Federale Overheidsdienst Financieen een gegevensbank ter beschikking van het publiek die bewijskracht heeft voor de uitvoering van de artikelen 402 en 403. Wanneer de opdrachtgever of de aannemer met behulp van die gegevensbank vaststelt dat hij de in de §§ 1 en 2 vermelde inhoudingen moet doen, en wanneer het bedrag van de factuur die hem is voorgelegd hoger is dan of gelijk aan 7.143 Euro, nodigt hij zijn medecontractant uit om hem een attest over te leggen dat het bedrag van de schuld weergeeft. Het bedoelde attest houdt rekening met de schuld op de dag waarop het is opgesteld. De Koning bepaalt de geldigheidstermijn van dit attest. Indien zijn medecontractant bevestigt dat de schulden hoger zijn dan de te verrichten inhoudingen of wanneer hij het bedoelde attest niet binnen de maand na de aanvraag overlegt, is de opdrachtgever of de aannemer ertoe gehouden 15% van het door hem verschuldigde bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, in te houden en te storten. Gewijzigd door art. 65 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en in werking vanaf 16.04.2012 Art. 403, § 5, lid 2 is van toepassing met ingang van 01.01.2009 (art. 183, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008) Art. 403 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 142, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 Zie ook: art. 207, 208, 209, 210 KB/WIB 92
Art. 404. Als de in artikel 403 bedoelde stortingen niet werden verricht, wordt het verschuldigde bedrag verdubbeld en binnen de in artikel 354 bedoelde ter-
252
mijn als administratieve boete ingekohierd ten name van degene die de inbreuk heeft begaan. De Koning kan bepalen onder welke voorwaarden de boete kan worden verminderd. Art. 404 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 143, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 [De Koning bepaalt de vereiste overgangsmaatregelen wanneer de betrokken overheidsdiensten tegen 01.01.2008 nog niet kunnen beschikken over de passende informaticatoepassingen die nodig zijn voor de correcte uitvoering van deze aanpassing.] Art. 404 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 8, KB 26.12.1998) BS 31.12.1998 Art. 404 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 299bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992 art. 79, W. 06.07.1994) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 207, 208, 209, 210 KB/WIB 92
Art. 405. De vennoten van een tijdelijke handelsvennootschap, een stille handelsvennootschap of een maatschap zijn onderling hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de sommen die in uitvoering van de artikelen 402 tot 404 door de tijdelijke handelsvennootschap, de stille handelsvennootschap of de maatschap verschuldigd zijn. Art. 405 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 144, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 [De Koning bepaalt de vereiste overgangsmaatregelen wanneer de betrokken overheidsdiensten tegen 01.01.2008 nog niet kunnen beschikken over de passende informaticatoepassingen die nodig zijn voor de correcte uitvoering van deze aanpassing.] Art. 405 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 9, KB 26.12.1998) BS 31.12.1998 Art. 405 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 299ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 406. § 1. Het ter uitvoering van artikel 403 gestorte bedrag wordt eerst aangewend tot aanzuivering van de in artikel 402 vermelde belastingschulden, de boeten en vervolgens voor de schulden inzake de belasting over de toegevoegde waarde. § 2. Voor ieder van de in § 1, bedoelde schulden wordt de aanwending in de navolgende volgorde toegerekend: eerst op de kosten, daarna op de nalatigheidsinteresten, vervolgens op de belastingverhogingen en tenslotte op de nog verschuldigde belastingen. § 3. De Koning bepaalt op welke wijze, onder welke voorwaarden en binnen welke termijn, de persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden, dit bedrag terugkrijgt in de mate dat de stortingen het bedrag van de schulden overschrijden. Art. 406, § 3 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 145, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 [De Koning bepaalt de vereiste overgangsmaatregelen wanneer de betrokken overheidsdiensten tegen 01.01.2008 nog niet kunnen beschikken over de passende informaticatoepassingen die nodig zijn voor de correcte uitvoering van deze aanpassing.] Art. 406 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 10, KB 26.12.1998) BS 31.12.1998 Art. 406 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 299ter, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 207, 208, 209, 210 KB/WIB 92
Art. 407. De artikelen 402 en 403 zijn niet van toepassing op de opdrachtgever-natuurlijke persoon in de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 253 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
mate dat hij voor louter privé-doeleinden de in artikel 400, 1°, vermelde werken laat uitvoeren. Art. 407 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 11, KB 26.12.1998) BS 31.12.1998 Art. 407 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 299ter, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 408. De artikelen 402 tot 407 blijven van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering […]. Gewijzigd door art. 41 W. 27.05.2013 (BS 22.07.2013) en van toepassing vanaf 01.08.2013
Art. 411. Na invordering van de aanslag in de mate bepaald in artikel 410 behoudt het uitvoerend beslag zijn uitwerking ten opzichte van het overschot van de belasting of van de voorheffing in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, van de interesten en de kosten. Voor de toepassing van de artikelen 409 en 410 omvat de rechtsvordering met betrekking tot de betwiste aanslag de eerste aanleg, het hoger beroep en de cassatie. Art. 411 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 38, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 411 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 302, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IV. Betaaltermijn van voorheffingen en belastingen
Afdeling III. Betwiste belastingen Art. 409. In geval van bezwaar, van een in artikel 376 bedoelde aanvraag om ontheffing of van een vordering in rechte, kan de betwiste aanslag, in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, vermeerderd met de erop betrekking hebbende interesten en kosten, voor het geheel het voorwerp zijn van bewarende beslagen, van middelen tot tenuitvoerlegging of van alle andere maatregelen, welke ertoe strekken de invordering te waarborgen. Art. 409 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 36, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 409 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 300, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 409. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 410. Evenwel wordt in geval van bezwaar, van een in artikel 376 bedoelde aanvraag om ontheffing of van een vordering in rechte, de betwiste aanslag in hoofdsom, opcentiemen en verhogingen, vermeerderd met de daarop betrekking hebbende interesten, beschouwd als zekere en vaststaande schuld en kan, evenals de kosten van alle aard, door middelen van tenuitvoerlegging worden ingevorderd, in de mate dat zij overeenstemt met het bedrag van de aangegeven inkomsten of, wanneer zij ambtshalve werd gevestigd bij niet-aangifte, voor zover zij niet meer bedraagt dan de laatste aanslag welke, voor een vorig aanslagjaar, definitief gevestigd werd ten laste van de belastingschuldige. Voor de toepassing van het eerste lid worden de inkomsten waaraan de belastingschuldige tijdens de procedure van vestiging van de belasting zijn goedkeuring heeft gehecht, gelijkgesteld met de aangegeven inkomsten. In bijzondere gevallen kan de directeur der belastingen de invordering doen uitstellen, in zover en onder de voorwaarden door hem te bepalen. Art. 410 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 37, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 410 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 15 juli 2014
301, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 412. De roerende voorheffing is betaalbaar binnen de vijftien dagen na de toekenning of de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten. De bedrijfsvoorheffing is betaalbaar binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de maand waarin de inkomsten werden betaald of toegekend. In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betaalbaar binnen 15 dagen na het verstrijken van iedere trimester waarin de inkomsten zijn betaald of toegekend, wanneer de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar minder dan 38.060 EUR (basisbedrag 25.000,00 EUR) bedroeg; dat bedrag wordt jaarlijks aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast, overeenkomstig artikel 178. In afwijking van het tweede lid is de bedrijfsvoorheffing betreffende de inkomsten die zijn betaald of toegekend gedurende de eerste 15 dagen van december, uiterlijk op 24 december betaalbaar wanneer de schuldenaar van die inkomsten voor het vorige jaar meer dan 2.500.000,00 Euro bedrijfsvoorheffing verschuldigd was. In het in het derde lid vermelde geval is uiterlijk op 15 december een voorschot op de bedrijfsvoorheffing van het vierde trimester betaalbaar; dat voorschot is gelijk aan de werkelijk verschuldigde bedrijfsvoorheffing voor de maanden oktober en november van het lopende jaar. Gedwongen tenuitvoerlegging met betrekking tot de voorheffingen vermeld in het eerste tot vijfde lid moet evenwel worden voorafgegaan door opneming ervan in kohieren overeenkomstig artikel 304. […]. Gewijzigd door art. 90, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 34 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38)
Art. 412bis. In afwijking van artikel 412, tweede lid, is de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de in artikel 272, tweede lid, vermelde meerwaarden betaalbaar
mijnwetboek.be
253
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 254 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
bij de registratie van de in artikel 270, 5°, vermelde akten of verklaringen. De Koning bepaalt de uitvoeringsmodaliteiten van dit artikel. Art. 412bis is van toepassing op de vanaf 01.01.1993 verwezenlijkte meerwaarden (art. 20, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Zie ook: art. 210bis, 210ter KB/WIB 92
Art. 413. De krachtens artikel 304 ten kohiere gebrachte directe belastingen en onroerende voorheffing zijn opeisbaar op de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier. Zij moeten betaald worden binnen twee maanden na de toezending van het aanslagbiljet. [In het in artikel 302, tweede lid, bedoelde geval moet de belasting worden betaald binnen twee maanden na de datum waarop het aanslagbiljet door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt aan de belastingplichtige werd aangeboden.] De belastingen en de voorheffingen moeten over hun geheel onverwijld worden vereffend wanneer de rechten van de Schatkist in het gedrang komen. Wanneer de belastingschuldige betwist dat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren, wordt er over de betwisting uitspraak gedaan zoals in kort geding, door de beslagrechter van de plaats van het kantoor waar de belasting moet worden geïnd. Gewijzigd door art. 34 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing op de aanslagbiljetten die betrekking hebben op aanslagjaar 2013 en volgende (art. 36) Art. 413 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 41, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 413 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 304, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IVbis. Onbeperkt uitstel van de invordering van directe belastingen Art. 413bis. § 1. Op het verzoek van een belastingschuldige, natuurlijke persoon, of van zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd, kan de directeur der belastingen het onbeperkt uitstel van de invordering van de ten laste van de belastingschuldige gevestigde inkomstenbelastingen in hoofdsom, de belastingverhogingen, de boeten en interesten, met uitsluiting van de voorheffingen verlenen. De directeur der belastingen stelt de voorwaarden waaronder hij, geheel of gedeeltelijk, het onbeperkt uitstel van de invordering verleent van een of meerdere aanslagen. Hij verbindt zijn beslissing aan de voorwaarde dat de verzoeker onmiddellijk of gespreid een betaling doet van een som die bestemd is om te worden aangewend op de verschuldigde belastingen en waarvan het bedrag door hem wordt bepaald. Het onbeperkt uitstel van de invordering van de directe belastingen zal slechts uitwerking hebben na de betaling van de in het tweede lid vermelde som. § 2. Het verzoek tot onbeperkt uitstel van de invordering is enkel ontvankelijk voor zover: 1° de verzoeker, die niet kennelijk zijn onvermogen heeft bewerkstelligd, zich in een toestand bevindt 254
waarin hij niet in staat is om, op duurzame wijze, zijn opeisbare of nog te vervallen schulden te betalen; 2° de belastingplichtige geen beslissing tot onbeperkt uitstel van de invordering heeft verkregen binnen de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek. § 3. Het onbeperkt uitstel van de invordering kan eveneens ambtshalve worden verleend aan de belastingschuldige, onder de voorwaarden bedoeld in de §§ 1 en 2, op voorstel van de ambtenaar belast met de invordering. § 4. Onverminderd artikel 410, derde lid, kan de directeur der belastingen geen onbeperkt uitstel van de invordering verlenen voor betwiste belastingen of voor belastingen waarvoor nog een bezwaar of een vordering in rechte kan worden ingediend, noch voor belastingen of aanvullende belastingen gevestigd ten gevolge van de vaststelling van een fiscale fraude, noch in geval van samenloop van schuldeisers. Art. 413bis is van toepassing vanaf 18.05.2007 (art. 67, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007 Art. 413bis is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 413ter. § 1. Het verzoek tot uitstel moet worden gemotiveerd en moet bewijskrachtige elementen bevatten met betrekking tot de toestand van de verzoeker. § 2. Het wordt bij ter post aangetekende brief ingediend bij de directeur der belastingen in wiens ambtsgebied de belastingschuldige of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd zijn woonplaats heeft. § 3. Er wordt een ontvangstbewijs van uitgereikt aan de verzoeker met vermelding van de datum van ontvangst van het verzoek. Art. 413ter is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 413quater. De behandeling van het verzoek tot onbeperkt uitstel van de invordering wordt toevertrouwd aan de ambtenaar belast met de invordering. Teneinde de behandeling van het verzoek te verzekeren, beschikt deze ambtenaar over de onderzoeksbevoegdheden zoals bedoeld in artikel 319bis. In het kader van deze behandeling, kan hij met name van de kredietinstellingen, die onderworpen zijn aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, alle hen gekende inlichtingen eisen die nuttig kunnen zijn teneinde de vermogenssituatie van de verzoeker te bepalen. Art. 413quater is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 413quinquies. § 1. De directeur der belastingen doet uitspraak bij gemotiveerde beslissing binnen de zes maanden na de ontvangst van het verzoek. Zijn beslissing wordt ter kennis gebracht van de verzoeker bij ter post aangetekende brief. § 2. Ze kan, binnen de maand van de kennisgeving, het voorwerp uitmaken van een beroep bij een commissie samengesteld uit ten minste twee en ten hoogste vier directeurs der belastingen aangewezen door de minister die de Financiën onder zijn bevoegdheden heeft,
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 255 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
onder het voorzitterschap van de ambtenaar die de leiding heeft over de diensten belast met de invordering van de inkomstenbelastingen, of zijn afgevaardigde. Er wordt een ontvangstbewijs van uitgereikt aan de eiser met vermelding van de datum van ontvangst van het beroep. De commissie doet uitspraak bij gemotiveerde beslissing binnen de drie maanden na de ontvangst van het beroep. De beslissing van de commissie is niet vatbaar voor beroep. Ze wordt ter kennis gebracht van de eiser per aangetekende brief. Art. 413quinquies is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 413sexies. De indiening van het verzoek of van het voorstel tot onbeperkt uitstel van de invordering schorst alle middelen van tenuitvoerlegging tot op de dag dat de beslissing van de directeur definitief is geworden of, in het geval van beroep, tot op de dag van de kennisgeving van de beslissing van de commissie bedoeld in artikel 413quater. De reeds gelegde beslagen behouden echter hun bewarende werking. Het indienen van het verzoek of van het voorstel tot onbeperkt uitstel van de invordering doet echter geen afbreuk aan andere maatregelen welke ertoe strekken de invordering van de belastingen te waarborgen, noch aan de betekening van een dwangbevel teneinde de verjaring te stuiten. Art. 413sexies is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 413septies. De belastingschuldige of zijn echtgenoot op wiens goederen de aanslag wordt ingevorderd verliest het voordeel van het onbeperkt uitstel van de invordering wanneer hetzij: 1° hij onjuiste informatie heeft verstrekt teneinde het voordeel van het onbeperkt uitstel van de invordering te verkrijgen; 2° hij de door de directeur der belastingen in zijn beslissing vastgestelde voorwaarden niet eerbiedigt; 3° hij onrechtmatig zijn passief heeft verhoogd of zijn actief heeft verminderd; 4° hij zijn onvermogen heeft bewerkt. Art. 413septies is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 413octies. De Koning bepaalt de toepassingsvoorwaarden voor de artikelen 413bis tot 413sexies. Hij kan met name de objectieve voorwaarden bepalen voor het vaststellen van de som die moet worden betaald door de verzoeker, zoals bedoeld in artikel 413bis, § 1. Art. 413octies is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 332, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Afdeling V. Interesten Onderafdeling I. Nalatigheidsinteresten Art. 414. § 1. Bij wanbetaling binnen de in de artikelen 412 en 413 gestelde termijnen, brengen de verschuldigde sommen ten bate van de Schatkist voor de 15 juli 2014
duur van het verwijl, de wettelijke interest op, berekend per kalendermaand. […] Die interest wordt voor elke aanslag per kalendermaand berekend op de nog verschuldigde som, afgerond op het lagere veelvoud van 10 Euro, hetzij vanaf de eerste dag van de maand volgend op de vervaldag, hetzij vanaf de eerste dag van de maand volgend op de vorige betaling voor zover een som werd aangerekend op de hoofdsom van de schuld, tot op de laatste dag van de maand waarin de betaling plaatsgrijpt. Wanneer de bedrijfsvoorheffing evenwel niet binnen de gestelde termijn wordt betaald, is daarenboven voor de vervalmaand een interest verschuldigd: - voor een halve maand in de gevallen vermeld in artikel 412, tweede, derde en vijfde lid; - voor een zesde van een maand in het geval vermeld in artikel 412, vierde lid. De nalatigheidsinterest is niet verschuldigd wanneer hij geen 5 EUR per maand bedraagt. § 2. Geschiedt de kennisgeving van de in artikel 375, § 1, bedoelde beslissing niet binnen zes maanden na de datum van ontvangst van het bezwaarschrift, dan is de in § 1 bedoelde nalatigheidsinterest niet verschuldigd voor het gedeelte van de aanslag dat hoger is dan het overeenkomstig artikel 410 vastgestelde bedrag, gedurende het tijdperk dat begint op de eerste van de maand die volgt op die waarin de termijn van zes maanden verstrijkt, en afloopt op het einde van de maand waarin een vordering overeenkomstig artikel 1384undecies van het Gerechtelijk Wetboek wordt ingesteld en, bij ontstentenis van een dergelijke vordering, op het einde van de maand waarin de voormelde beslissing ter kennis is gebracht. Met ingang van 01.01.2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 2 en 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000; (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 en (art. 3, W. 20.06.2002) BS 20.07.2002 Art. 414, § 1, lid 1 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 47, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 414, § 1, lid 3 en § 2 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 42, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 414, § 1, lid 5 is van toepassing met ingang van 01.03.1993 voor het tijdperk dat op dezelfde dag een aanvang neemt (art. 21, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 414, § 1, lid 4 is van toepassing op de vanaf 01.07.1992 betaalde of toegekende inkomsten (art. 39, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 414 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 305, WIB art. 1, KB 10.04.1992) B.S 30.07.1992
Art. 415. § 1. In afwijking van artikel 414 is nalatigheidsinterest verschuldigd vanaf 1 juli van het tweede jaar van het aanslagjaar op alle sommen, andere dan de onroerende, roerende en bedrijfsvoorheffingen opgenomen in kohieren die uitvoerbaar werden verklaard na 30 juni van hetzelfde jaar, behalve wanneer het gaat om: 1° belastingen gevestigd na deze uiterste datum binnen de termijn van zes maanden bepaald bij artikel 353;
mijnwetboek.be
255
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 256 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° belastingen begrepen in nieuwe of subsidiaire aanslagen, gevestigd bij toepassing van de artikelen 355 of 356 in vervanging van aanslagen die waren opgenomen in een kohier uitvoerbaar verklaard uiterlijk op 30 juni van het tweede jaar van het aanslagjaar, waarvoor de belasting is verschuldigd; 3° aanslagen zonder belastingverhoging of met een belastingverhoging waarvan het toe te passen percentage overeenkomstig de in uitvoering van artikel 444, eerste lid, vastgestelde schaal, minder dan vijftig bedraagt; 4° belastingen gevestigd na het verstrijken van de twaalfde maand: - na de datum van afsluiting van het boekjaar, ten laste van vennootschappen die hun boekhouding afsluiten na 30 juni van het aanslagjaar; - na de laatste dag van het tijdperk waarop de resultaten betrekking hebben, ten laste van ontbonden vennootschappen, wanneer bedoelde laatste dag na 30 juni van het aanslagjaar valt. Evenwel, in de gevallen als bedoeld in het eerste lid, 4°, is nalatigheidsinterest verschuldigd met ingang van de dertiende maand volgend op de datum van afsluiting van het boekjaar of, voor de ontbonden vennootschappen, met ingang van de dertiende maand volgend op de laatste dag van het tijdperk waarop de resultaten betrekking hebben. § 2. Wanneer een in de artikelen 444 en 445 vermelde belastingverhoging of administratieve boete samen met de voorheffing waarop de verhoging of de boete betrekking heeft in het kohier wordt opgenomen, is de nalatigheidsinterest betreffende die verhoging of die boete verschuldigd vanaf het verstrijken van de in artikel 412 vermelde betalingstermijnen. Art. 415, § 2 is van toepassing op de kohieren die met ingang van 01.03.1993 uitvoerbaar worden verklaard (art. 22, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 415 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 306, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 416. In afwijking van artikel 414 en onverminderd de toepassing van de artikelen 444 en 445, is op het gedeelte van de belasting dat proportioneel verband houdt met de krachtens artikel 44bis, § 5, 44ter, § 5 of 47, § 6, belastbaar geworden meerwaarden of met de krachtens artikel 194quater, § 4, belastbaar geworden investeringsreserve, een overeenkomstig artikel 414 berekende nalatigheidsinterest verschuldigd vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de vrijstelling werd toegestaan. In afwijking van artikel 414 en onverminderd de toepassing van de artikelen 444 en 445, is op het gedeelte van de belasting dat proportioneel verband houdt met de gereserveerde sommen welke belastbaar worden overeenkomstig artikel 194ter, § 4, tweede lid, tengevolge van het niet naleven van de voorwaarden als bedoeld in § 4, eerste lid, 3° tot 7°bis, van hetzelfde artikel, een nalatigheidsinterest verschuldigd, berekend overeenkomstig artikel 414, vanaf 1 januari van het 256
jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd waarvoor de vrijstelling werd toegestaan. Art. 416, lid 1 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is (art. 113, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 2, KB 11.05.2007) BS 24.05.2007 Art. 416, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 129, W. 02.08.2002) BS 29.08.2002 – errata BS 13.11.2002 (art. 1, KB 03.05.2003) BS 09.05.2003, (art. 292, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003 en (art. 3, W. 17.05.2004) BS 04.06.2004 Art. 416, lid 1 is van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voorzover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is (art. 7, W. 14.01.2003) BS 05.02.2003 en (art. 2, KB 03.04.2003) BS 30.04.2003 Art. 416 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 18, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 18, W. 24.12.2002] Art. 416 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 306bis, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 417. In bijzondere gevallen mag de directeur der belastingen, onder door hem bepaalde voorwaarden, vrijstelling verlenen voor al de nalatigheidsinteresten of voor een deel ervan. Art. 417 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 307, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Onderafdeling II. Moratoriuminteresten Art. 418. Bij terugbetaling van belastingen, voorheffingen, voorafbetalingen, nalatigheidsinterest, belastingverhogingen of administratieve boeten, wordt moratoriuminterest toegekend tegen de wettelijke rentevoet, berekend per kalenderjaar. [...] Die interest wordt per kalendermaand berekend op het bedrag van elke betaling, afgerond op het lagere veelvoud van 10 Euro; de maand waarin de betaling is geschied wordt niet medegerekend, doch de maand waarin aan de belastingschuldige het bericht wordt gestuurd dat de terug te betalen som te zijner beschikking stelt, wordt voor een gehele maand geteld. Art. 418, lid 2 is van toepassing met ingang van 01.01.2002 (art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 3, W. 20.06.2002) BS 20.07.2002 Art. 418, lid 1 is van toepassing vanaf 01.01.1999. art. 418, 2e lid, wordt geschrapt met ingang van 01.01.1999 (art. 48, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 418, lid 3 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 43, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 418 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 308, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 418. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 419. Geen moratoriuminterest wordt toegekend: 1° wanneer hij geen 5 EUR per maand bedraagt;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 257 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
2° wanneer de terugbetaling voortvloeit uit de kwijtschelding of de vermindering van een boete of een belastingverhoging toegekend als genademaatregel; 3° in geval van terugbetaling van het overschot van bedrijfsvoorheffing, roerende voorheffing of voorafbetalingen aan de verkrijger van de inkomsten, uiterlijk op het einde van de tweede maand die volgt op de maand waarin de aanslagtermijn vermeld in artikel 359 of in artikel 353 is verstreken; 4° in geval van terugbetaling van als roerende voorheffing of als bedrijfsvoorheffing gestorte bedragen aan de in de artikelen 261 en 270 bedoelde schuldenaars ervan; 5° in geval van terugbetaling van voorafbetalingen, met toepassing van artikel 376, § 4. Wanneer de terugbetaling plaatsheeft na het verstrijken van de in het eerste lid, 3°, vastgestelde termijn, is de moratoriuminterest verschuldigd vanaf de dag volgend op die termijn. Met ingang van 01.01.2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 419 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 23, W. 28.12.1992) BS 27.03.1999 Art. 419, lid 2 is van toepassing met ingang van 01.03.1993 voor het tijdperk dat op dezelfde dag een aanvang neemt (art. 23, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 419 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 309, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 419. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Hoofdstuk IX. Rechten en voorrechten van de Schatkist inzake invordering Afdeling I. Door sommige belastingschuldigen te stellen waarborg Art. 420. § 1. Bij gemotiveerde beslissing van de gewestelijke directeur der directe belastingen kan een zakelijke zekerheid of een persoonlijke borgstelling worden geëist van elke natuurlijke of rechtspersoon die onderworpen is aan één van de inkomstenbelastingen, als genieter van winst of baten alsmede van elke natuurlijke of rechtspersoon, schuldenaar van een roerende voorheffing of een bedrijfsvoorheffing, wanneer de venale waarde van zijn in België gelegen goederen die het pand van de Schatkist vormen, na aftrek van de schulden en lasten die ze bezwaren, ontoereikend is om het bedrag te dekken dat vermoedelijk voor één jaar zal verschuldigd zijn krachtens dit Wetboek. De Koning bepaalt de gegevens die als grondslag dienen voor de bepaling van de bedragen van de zakelijke zekerheid en van de verbintenis van de persoonlijke borg, alsook de voorwaarden en de modaliteiten van vaststelling. 15 juli 2014
§ 2. Binnen de maand na de kennisgeving van de beslissing als vermeld in § 1 kan de belastingschuldige een verhaal inleiden voor de beslagrechter van de plaats waar hij hoofdzakelijk de activiteit, die aanleiding geeft tot de inkomsten, uitoefent of voornemens is uit te oefenen of voor de beslagrechter van de plaats waar het kantoor is gevestigd die de voorheffing moet innen, wanneer de waarborg slechts wordt geëist wegens het verschuldigd zijn van bedrijfsvoorheffing of van roerende voorheffing. De rechtspleging geschiedt zoals in kort geding. Art. 420 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 310, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 211, 212, 213, 214, 215, 216, 217, 218, 219 KB/ WIB 92
Art. 421. § 1. Het stellen van een zakelijke zekerheid of van een persoonlijke borg bedoeld in artikel 420, § 1, dient te geschieden binnen de twee maanden na de kennisgeving van de beslissing van de directeur of na de datum waarop de rechterlijke uitspraak kracht van gewijsde heeft verkregen, tenzij de betrokken belastingschuldige, vóór het verstrijken van deze termijn, elke beroepswerkzaamheid staakt waaruit winst of baten worden verkregen. § 2. Wanneer de beslissing betrekking heeft op een toekomstige beroepswerkzaamheid die aanvangt na het verstrijken van de termijn van twee maanden voorzien in § 1, moet de zakelijke zekerheid of de persoonlijke borgstelling worden gesteld vooraleer de uitoefening van deze beroepswerkzaamheid aan te vangen. Art. 421 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 311, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 421bis. § 1. De gewestelijke directeur van de directe belastingen kan, bij gemotiveerde beslissing, voor een bepaalde periode de sluiting bevelen van de vestigingen waar de belastingplichtige zijn economische activiteit uitoefent: 1° hetzij wanneer de waarborgen bedoeld in artikel 421 niet zijn gesteld; 2° hetzij wanneer er sprake is van een herhaaldelijke niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing in de zin van artikel 442quater, § 2, tweede lid, tenzij die niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden van de schuldenaars van de belastingplichtige die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijke reorganisatie, van faillissement of van gerechtelijke ontbinding. Onder "vestigingen" wordt, wat deze paragraaf betreft, inzonderheid verstaan: de lokalen waar een economische activiteit wordt uitgeoefend, de burelen, de fabrieken, de werkplaatsen, de opslagplaatsen, de bergplaatsen, de garages en de als fabriek, werkplaats of opslagplaats gebruikte terreinen. § 2. De beslissing van de gewestelijke directeur wordt ter kennis gebracht door een gerechtsdeurwaarder. De beslissing is uitvoerbaar na het verstrijken van een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving, tenzij de belastingplichtige een
mijnwetboek.be
257
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 258 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
beroep instelt bij de bevoegde rechtbank alvorens die termijn is verstreken. Art. 421bis, § 1, 2° is van toepassing vanaf 03.02.2011 (art. 5, KB 19.12.2010) BS 24.01.2011 [Op de procedures van gerechtelijk akkoord die lopen op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, blijft de Wet 17.04.1997 op het gerechtelijk akkoord gelden en moet art. 421bis, § 1, 2° WIB92 nog steeds als volgt worden gelezen: 2° hetzij wanneer er sprake is van een herhaaldelijke niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing in de zin van artikel 442quater, § 2, tweede lid, tenzij die niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden van de schuldenaars van de belastingplichtige die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijk akkoord, van faillissement of van gerechtelijke ontbinding] Art. 421bis is van toepassing met ingang van 07.01.2007 (art. 9, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006
Afdeling II. Voorrecht van de Schatkist Art. 422. Voor de invordering van de directe belastingen en van de voorheffingen in hoofdsom en opcentiemen, van de interesten en van de kosten, heeft de Openbare Schatkist een algemeen voorrecht op de inkomsten en op de roerende goederen van alle aard van de belastingschuldige, met uitzondering van schepen en vaartuigen. Het voorrecht bezwaart insgelijks de inkomsten en de roerende goederen van de echtgenoot en van de kinderen van de belastingschuldige in de mate dat de invordering van de aanslagen kan worden vervolgd op de bewuste inkomsten en goederen. Art. 422 is van toepassing met ingang van 05.08.1993 (art. 17, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 422 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 313, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 423. Het voorrecht vermeld in artikel 422, neemt rang onmiddellijk na dat vermeld in artikel 19, 5°, van de wet van 16 december 1851. In afwijking van het eerste lid, heeft het voorrecht inzake bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing [en inzake de bijhorende interesten en kosten] dezelfde rang als dat vermeld in artikel 19, 4°ter, van de wet van 16 december 1851. De aanwending bij voorrang, vermeld in artikel 19 in fine van de wet van 16 december 1851, is van toepassing op de belastingen en op de voorheffingen vermeld in dit Wetboek. Gewijzigd door art. 21 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf 7.01.2012 Art. 423, lid 2 is van toepassing met ingang van 18.05.2007 (art. 68, W. 27.04.2007) BS 08.05.2007
Art. 424. […] Art. 424, wordt opgeheven met ingang van 10.01.1997 (art. 4, W. 12.12.1996) BS 31.12.1996
Afdeling III. Wettelijke hypotheek Art. 425. De directe belastingen en de voorheffingen in hoofdsom en opcentiemen, de interesten en de kosten zijn gewaarborgd door een wettelijke hypotheek op 258
al de aan de belastingschuldige toebehorende goederen, die in België gelegen en daarvoor vatbaar zijn. De hypotheek bezwaart eveneens de goederen van de echtgenoot en van de kinderen van de belastingschuldige in de mate dat de invordering der aanslagen op de vermelde goederen mag vervolgd worden. Art. 425, lid 1 is van toepassing met ingang van 05.08.1993 (art. 20, W. 22.07.1993) BS 26.07.1993 Art. 425 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 316, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 426. De wettelijke hypotheek schaadt geenszins de vorige voorrechten en hypotheken; zij neemt slechts rang van haar inschrijving af. Art. 426 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 317, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 427. De hypotheek wordt ingeschreven op verzoek van de met de invordering belaste ontvanger. Behalve in het geval dat de rechten van de Schatkist in gevaar verkeren en onverminderd de artikelen 433 tot 442, mag de inschrijving slechts gevorderd worden vanaf de vervaldag van de gewaarborgde belastingen. In afwijking van het tweede lid kan op de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing een hypothecaire inschrijving worden genomen vanaf de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier. Artikel 19 van de faillissementswet, is niet van toepassing op de wettelijke hypotheek wat betreft de belastingen opgenomen in kohieren die vóór het vonnis van faillietverklaring uitvoerbaar werden verklaard. Art. 427, lid 2 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 45, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 427, lid 4 is van toepassing vanaf 28.04.1998 (art. 127, W. 08.08.1997) BS 28.10.1997 Art. 427, lid 2 en 3 is van toepassing met ingang van 10.01.1997 (art. 5, W. 12.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 427 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 318, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 428. De inschrijving heeft plaats, niettegenstaande verzet, betwisting of beroep, op voorlegging van een door de bevoegde ontvanger voor echt verklaard afschrift van het aanslagbiljet houdende vermelding van de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier. Art. 428 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 319, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 429. Onverminderd de toepassing van artikel 87 der wet van 16 december 1851 kan de inschrijving worden gevorderd voor een door de ontvanger in het borderel te bepalen bedrag dat al de interesten en toebehoren, die voor de vereffening van de belasting zouden kunnen verschuldigd zijn, vertegenwoordigt. Art. 429 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 320, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 430. De ontvanger verleent handlichting in de administratieve vorm zonder dat hij, tegenover de hypotheekbewaarder, gehouden is verantwoording van de betaling der verschuldigde sommen te verstrekken. Art. 430 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 321, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 259 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 431. Zo de betrokkenen, alvorens de bedragen vereffend te hebben die door de wettelijke hypotheek gewaarborgd zijn, wensen alle of een deel van de bezwaarde goederen vrij te maken van hypotheek, dienen zij daartoe een verzoek in bij de bevoegde ontvanger. Dat verzoek wordt ingewilligd zo de Staat reeds voldoende zekerheid bezit, of zo deze hem wordt gegeven, voor het bedrag van hetgeen hem verschuldigd is. Art. 431 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 322, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 432. De kosten der hypothecaire formaliteiten in verband met de wettelijke hypotheek zijn ten laste van de belastingschuldige. Art. 432 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 323, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IV. Aansprakelijkheid en plichten van sommige ministeriële officieren, openbare ambtenaren en andere personen Art. 433. § 1. De notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en bijbehoren die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien zij niet op de hoogte stellen: 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° de ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft en, daarenboven, zo het om een onroerend goed gaat, de ontvanger van de belastingen van het ambtsgebied waarin dat goed gelegen is, wanneer het bericht omwille van overmacht of technische storing niet kan worden meegedeeld overeenkomstig de bepaling onder 1°. In dat geval moet het bericht in tweevoud worden opgemaakt en bij ter post aangetekende brief worden verzonden. § 2. Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd. Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig § 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid is aangewezen. § 3. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures bepaald respectievelijk in § 1, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 1°, voorafgaat. 15 juli 2014
§ 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Vervangen door art. 14 W. 24.07.2008 (BS 07.08.2008)
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 433. § 1. De notarissen die gevorderd zijn om een akte op te maken die de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, van een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en bijbehoren die tot een hypothecaire inschrijving aanleiding kunnen geven, indien zij niet op de hoogte stellen: 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Vlaamse Regering, haar gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° de ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd in wiens ambtsgebied de eigenaar of de vruchtgebruiker van het goed zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft en daarenboven zo het om een onroerend goed gaat, de ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd in wiens ambtsgebied dat goed gelegen is, wanneer het bericht niet meegedeeld kan worden overeenkomstig 1°. In dat geval moet het bericht bij ter post aangetekende brief worden verzonden. § 2. Indien de akte waarvan sprake niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt het als niet bestaande beschouwd. Wanneer het bericht meegedeeld is overeenkomstig § 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van het bericht verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Vlaamse Regering, haar gedelegeerde, of de bevoegde overheid is aangewezen. § 3. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, 1°. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 433, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 433 is van toepassing vanaf 01.01.2009. (art. 23 Decr.Vl.R. 19.12.2008) BS 29.12.2008
mijnwetboek.be
259
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 260 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 433, treedt, enkel voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest betreft, in werking op 01.01.1999. (art. 20, D 30.06.2000) BS 17.08.2000
Art. 434. Indien het belang van de Schatkist zulks vereist, wordt door de ontvangers aan de notaris, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in artikel 433, bedoelde bericht en bij een ter post aangetekende brief kennis gegeven van het bedrag van de belastingen en bijbehoren die aanleiding kunnen geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek van de Schatkist op de goederen welke het voorwerp van de akte zijn. Vervangen door art. 15 W. 24.07.2008 (BS 07.08.2008)
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 434. § 1. Indien het belang van het Vlaamse Gewest zulks vereist, wordt door de ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd aan de notaris, vóór het verstrijken van de twaalfde werkdag volgend op de verzending van het in artikel 433 bedoelde bericht, kennis gegeven van het bedrag van de belastingen en bijbehoren die aanleiding kunnen geven tot inschrijving van de wettelijke hypotheek van het Vlaamse Gewest op de goederen die het voorwerp van de akte zijn, en dit: 1° door gebruikmaking van informaticatechnieken, of 2° bij een ter post aangetekende brief. § 2. Wanneer de kennisgeving gebeurd is overeenkomstig § 1, 1°, wordt onder de datum van verzending van de kennisgeving verstaan de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Vlaamse Regering, haar gedelegeerde, of de bevoegde overheid is aangewezen. § 3. Wanneer eenzelfde kennisgeving achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, 1° en 2°, dan zal de kennisgeving opgesteld overeenkomstig § 1, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de kennisgeving opgesteld overeenkomstig § 1, 1°. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 434, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 434 is van toepassing vanaf 01.01.2009. (art. 24 Decr.Vl.R. 19.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 434 is van toepassing met ingang van 01.01.2004. (art. 40, D 19.12.2003) BS 31.12.2003 Art. 434, treedt, enkel voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest betreft, in werking op 01.01.1999. (art. 11, D 09.06.1998) BS 18.07.1998; (art. 1, B 04.05.1999) BS 08.06.1999 en (art. 20, D 30.06.2000) BS 17.08.2000 260
Art. 435. § 1. Wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 434 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen. Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, behoudens toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de ontvangers der directe belastingen te storten tot beloop van het bedrag van de belastingen en bijbehoren die hem ter uitvoering van artikel 434 ter kennis werden gebracht en in zoverre deze belastingen en bijbehoren een zekere en vaststaande schuld in de zin van artikel 410 vormen. Daarenboven, indien de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ontvangers van de directe belastingen, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte hierover inlichtingen verstrekken aan: 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde, of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° de bovengenoemde ontvangers bij een ter post aangetekende brief, wanneer de inlichtingen niet worden verstrekt overeenkomstig 1° of wanneer de notaris voorafgaandelijk het bericht bedoeld in artikel 433 bij ter post aangetekende brief heeft verstuurd. De datum van de inlichting is, naar gelang het geval, de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën, zijn gedelegeerde, of de bevoegde overheid is aangewezen, of de datum van neerlegging ter post van de aangetekende brief. § 2. Wanneer eenzelfde inlichting achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, derde lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 1°. § 3. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte, niet tegen de Staat ingeroepen worden indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in § 1, vierde lid.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 261 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belastingen en bijbehoren, welke in uitvoering van artikel 434 werden ter kennis gegeven, alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in § 1, derde lid, voorziene termijn wordt beslag gelegd of verzet aangetekend. § 4. De Minister van Financiën, zijn gedelegeerde of de bevoegde overheid bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Vervangen door art. 16 W. 24.07.2008 (BS 07.08.2008)
Van toepassing voor het Vlaams Gewest: Art. 435. § 1. Wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, geldt de in artikel 434 bedoelde kennisgeving als beslag onder derden in handen van de notaris op de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige en geldt als verzet tegen de prijs in de zin van artikel 1642 van het Gerechtelijk Wetboek in de gevallen waarin de notaris gehouden is de bedragen en waarden overeenkomstig de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek te verdelen. Onverminderd de rechten van derden, is de notaris ertoe gehouden, wanneer de in artikel 433 bedoelde akte verleden is, behoudens toepassing van de artikelen 1639 tot 1654 van het Gerechtelijk Wetboek, de bedragen en waarden die hij krachtens de akte onder zich houdt voor rekening of ten bate van de belastingschuldige, uiterlijk de achtste werkdag die volgt op het verlijden van de akte, aan de ontvangers der directe belastingen te storten tot beloop van het bedrag van de belastingen en bijbehoren die hem ter uitvoering van artikel 434 ter kennis werden gebracht en in zoverre deze belastingen en bijbehoren een zekere en vaststaande schuld in de zin van artikel 410 vormen. Daarenboven, indien de aldus door beslag onder derden getroffen sommen en waarden minder bedragen dan het totaal van de sommen verschuldigd aan de ingeschreven schuldeisers en aan de verzetdoende schuldeisers, hierin begrepen de ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd, moet de notaris, op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid voor het overschot, uiterlijk de eerste werkdag die volgt op het verlijden van de akte hierover inlichtingen verstrekken aan: 1° de dienst die daarvoor aangewezen is door de Vlaamse Regering, haar gedelegeerde of de bevoegde overheid, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° de bovengenoemde ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd bij een ter post aangetekende brief, wanneer de inlichtingen niet kunnen worden verstrekt overeenkomstig 1° of wanneer de notaris voorafgaandelijk het bericht bedoeld in artikel 433 bij ter post aangetekende brief heeft verstuurd. De datum van de inlichting is, naar gelang het geval, de datum van ontvangstmelding meegedeeld door de dienst die daarvoor door de Vlaamse Regering, haar ge15 juli 2014
delegeerde, of de bevoegde overheid is aangewezen, of de datum van neerlegging ter post van de aangetekende brief. § 2. Wanneer eenzelfde inlichting achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in § 1, derde lid, 1° en 2°, dan zal de inlichting opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van de inlichting opgesteld overeenkomstig § 1, derde lid, 1°. § 3. Onverminderd de rechten van derden, kan de overschrijving of de inschrijving van de akte niet tegen het Vlaamse Gewest ingeroepen worden indien de inschrijving van de wettelijke hypotheek geschiedt binnen acht werkdagen van de datum van de inlichting bedoeld in § 1, vierde lid. Zijn zonder uitwerking ten opzichte van de schuldvorderingen inzake belastingen en bijbehoren, die in uitvoering van artikel 434 werden ter kennis gegeven, alle niet ingeschreven schuldvorderingen waarvoor slechts na het verstrijken van de in § 1, derde lid, voorziene termijn wordt beslag gelegd of verzet aangetekend. § 4. De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en toepassingsmodaliteiten van dit artikel. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 435, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 435 is van toepassing vanaf 01.01.2009. (art. 25 Decr.Vl.R. 19.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 435, treedt, enkel voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest betreft, in werking op 01.01.1999. (art. 12, D 09.06.1998) BS 18.07.1998; (art. 1, B 04.05.1999) BS 08.06.1999 en (art. 20, D 30.06.2000) BS 17.08.2000
Art. 436. De inschrijvingen genomen na de in artikel 435, § 3, eerste lid bedoelde termijn, of tot zekerheid van belastingen die niet overeenkomstig artikel 434 werden ter kennis gegeven, kunnen niet worden ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeisers, noch tegen de verkrijger die handlichting ervan zal kunnen vorderen. Vervangen door art. 17 W. 24.07.2008 (BS 07.08.2008)
Van toepassing voor het Vlaams Gewest: Art. 436. De inschrijvingen genomen na de in artikel 435, § 3, eerste, bedoelde termijn, of tot zekerheid van belastingen die niet overeenkomstig artikel 434 werden ter kennis gegeven, kunnen niet worden ingeroepen tegen de hypothecaire schuldeisers, noch tegen de verkrijger die handlichting ervan zal kunnen vorderen. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 436, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing
mijnwetboek.be
261
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 262 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 436 is van toepassing vanaf 01.01.2009. 1.01.2009 (art. 26 Decr. Vl.R.19.12.2008) BS 29.12.2008
Art. 437. De aansprakelijkheid door de notaris opgelopen krachtens de artikelen 433 en 435 gaat, naar het geval, de waarde van het vervreemde goed of het bedrag van de hypothecaire inschrijving, na aftrek van de sommen en waarden waarop in zijn handen beslag onder derden werd gelegd, niet te boven. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 437, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 437 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 328, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 438. De in de artikelen 433 en 435 bedoelde berichten en inlichtingen dienen opgemaakt te worden overeenkomstig de door de Minister van Financiën bepaalde modellen. Art. 438 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 329, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest: Art. 438. § 1. De in de artikelen 433 en 435 bedoelde berichten en inlichtingen dienen opgemaakt te worden overeenkomstig de door de Vlaamse Regering bepaalde modellen. § 2. De informatie in de berichten, kennisgevingen en inlichtingen bedoeld in de artikelen 433 tot en met 435, is dezelfde, ongeacht of ze worden medegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt of door een bij ter post aangetekend schrijven. Bij de verzending van voormelde berichten, inlichtingen en kennisgevingen, gericht tot of afkomstig van de ambtenaar daartoe door de Vlaamse Regering gemachtigd of de daartoe door de Vlaamse Regering aangeduide dienst, worden de betrokken personen geëdentificeerd aan de hand van het identificatienummer bedoeld in artikel 5 van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen indien het gaat om een rechtspersoon, en het rijksregisternummer indien het gaat om een natuurlijke persoon en van het identificatienummer bedoeld in artikel 8 van de wet van 15 januari 1990 262
houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. § 3. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in artikelen 433 tot en met 435 bedoelde berichten, inlichtingen en kennisgevingen dienen, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, te worden verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken. § 4. Opdat de in artikel 434 bedoelde kennisgevingen op geldige wijze als beslag onder derden zouden gelden wanneer ze worden verzonden door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, moeten ze een elektronische handtekening dragen, die met een van de volgende technieken wordt aangebracht: - creatie van een elektronische handtekening met behulp van een Belgische elektronische identiteitskaart; - creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan een bevoegde ambtenaar en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die ambtenaar, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen; - creatie van een digitale handtekening met behulp van een private sleutel toegekend aan de in artikel 434 bedoelde door de Vlaamse Regering aangeduide dienst en vergezeld van een certificaat uitgereikt aan die dienst, waarbij zowel de private sleutel als het certificaat op een beveiligde wijze in het geheugen van een computer zijn opgeslagen; - creatie van een geavanceerde elektronische handtekening in de zin van artikel 2, 2°, van de wet van 9 juli 2001 houdende vaststelling van bepaalde regels in verband met het juridisch kader voor elektronische handtekeningen en certificatiediensten. Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee de handtekening wordt gecreëerd. De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Deze gegevens moeten gedurende een periode van tien jaar door de afzender worden bewaard en in geval van betwisting binnen een redelijke termijn worden voorgelegd. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 438, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.)
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 263 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 438 is van toepassing vanaf 01.01.2009. 1.01.2009 (art. 27 Decr.Vl.R. 19.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 438, treedt, enkel voor wat de onroerende voorheffing in het Vlaams Gewest betreft, in werking op 01.01.1999. (art. 20, D 30.06.2000) BS 17.08.2000
Art. 439. De artikelen 433 tot 438 zijn van toepassing op elke persoon die bevoegd is om de authenticiteit te verlenen aan de in artikel 433 bedoelde akten. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 439, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 439 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 330, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 440. Met het akkoord van de belastingschuldige zijn de banken onderworpen aan de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, de ondernemingen onderworpen aan het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen, zomede de hypotheekondernemingen onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet, gemachtigd het in artikel 433 bedoelde bericht toe te sturen en bekwaam om de in artikel 434 bedoelde kennisgeving te ontvangen. De afgifte van een attest door die instellingen aan de notaris betreffende de verzending van het bericht en het gevolg daaraan door de ontvangers gegeven, stelt de aansprakelijkheid van die instellingen in de plaats van die van de notaris. Opgeheven, zoals van toepassing op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, bij art. 5.0.0.0.1, Decr. Vl. Parl. 13.12.2013, (BS 23.12.2013 , van toepassing vanaf 01.01.2014; art. 440, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest, vóór de inwerkingtreding van de Vlaamse Codex Fiscaliteit blijft van toepassing voor berichten die met toepassing van art. 433 WIB 92, zoals het van toepassing was op de onroerende voorheffing wat betreft het Vlaams Gewest vóór de inwerkingtreding van deze Codex, zijn verzonden vóór de datum van inwerkingtreding van de art. 3.12.1.0.1. tot en met 3.12.1.0.8. (art. 5.0.0.0.6.) Art. 440, lid 1 is van toepassing: – wat de banken betreft: vanaf 19.04.1993; – wat de hypotheekondernemingen betreft: vanaf 01.01.1993; – voor het overige: vanaf 25.01.1999 (art. 49, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 440 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 331, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 441. Geen akte die in het buitenland verleden is en de vervreemding of de hypothecaire aanwending van een onroerend goed, een schip of een vaartuig tot voorwerp heeft wordt in België tot overschrijving of inschrijving in de registers van een hypotheekbewaarder toegelaten, indien zij niet vergezeld gaat van een attest van de ontvanger der belastingen in wiens ambtsgebied het onroerend goed gelegen is en, in 15 juli 2014
voorkomend geval, van de ontvanger der belastingen in wiens ambtsgebied de betrokkene zijn woonplaats of zijn hoofdinrichting heeft. Dit attest moet ervan laten blijken dat de eigenaar of de vruchtgebruiker geen belastingen schuldig is of dat de wettelijke hypotheek die de verschuldigde belastingen waarborgt, ingeschreven werd. Art. 441 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 332, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 442. Openbare ambtenaren of ministeriële officieren, belast met de openbare verkoping van roerende goederen waarvan de waarde ten minste 250 EUR bedraagt, zijn persoonlijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingen en bijbehoren die de eigenaar op het ogenblik van de verkoping schuldig is, indien zij niet ten minste acht werkdagen vooraf, bij ter post aangetekende brief, de ontvanger der belastingen van de woonplaats of van de hoofdinrichting van de eigenaar van die goederen ervan verwittigen. Wanneer de verkoping heeft plaatsgehad, geldt de kennisgeving van het bedrag der belastingen en bijbehoren door de bevoegde ontvanger der belastingen bij ter post aangetekende brief, uiterlijk daags vóór de verkoping gedaan, als beslag onder derden in handen van de in vorig lid vermelde openbare ambtenaren of ministeriele officieren. Met ingang van 01.01.2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 442 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 333, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 442bis. § 1. Onverminderd de toepassing van de artikelen 433 tot 440 is de overdracht in eigendom of in vruchtgebruik, van een geheel van goederen, samengesteld uit onder meer elementen die het behoud van de clientèle mogelijk maken, die voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt of post of een industrieel, handels- of landbouwbedrijf worden aangewend, evenals de vestiging van een vruchtgebruik op dezelfde goederen, niet tegenstelbaar aan de ontvangers van de belastingen dan na verloop van de maand die volgt op die waarin een met het origineel eensluidend afschrift van de akte tot overdracht of vestiging ter kennis is gebracht van de ontvanger van de woonplaats of van de maatschappelijke zetel van de overdrager. § 2. De overnemer is hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden verschuldigd door de overdrager na verloop van de § 1 vermelde termijn, tot beloop van het bedrag dat reeds door hem is gestort of verstrekt, of van een bedrag dat overeenstemt met de nominale waarde van de aandelen die in ruil voor de overdracht zijn toegekend vóór de afloop van de voornoemde termijn. § 3. De §§ 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de overdrager bij de akte van overdracht een certificaat voegt dat uitsluitend met dit doel is opgemaakt door de in § 1 bedoelde ontvanger van de belastingen binnen dertig dagen die de kennisgeving van de overeenkomst voorafgaan.
mijnwetboek.be
263
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 264 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De uitreiking van dit certificaat is afhankelijk van een door de overdrager ingediende aanvraag in tweevoud bij de bevoegde ontvanger van de belastingen van de woonplaats of maatschappelijke zetel van de overdrager. Het certificaat wordt geweigerd door de ontvanger indien op de dag van de aanvraag de overdrager bedragen verschuldigd blijft als belastingen en voorheffingen, in hoofdsom en opcentiemen, intresten, belastingverhogingen, belastingboetes of bijkomende kosten of indien de aanvraag is ingediend na de aankondiging van of tijdens een belastingonderzoek of na het verzenden van een vraag om inlichtingen met betrekking tot zijn belastingtoestand. Het certificaat wordt ofwel uitgereikt ofwel geweigerd binnen een termijn van dertig dagen na de indiening van de vraag van de overdrager. § 4. Niet onderworpen aan de bepalingen van dit artikel zijn de overdrachten die worden uitgevoerd door een curator, een gerechtsmandataris gelast met het organiseren en realiseren van een overdracht onder gerechtelijk gezag overeenkomstig artikel 60 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingenof in geval van fusie, splitsing, inbreng van de algemeenheid van goederen of van een tak van werkzaamheid verricht overeenkomstig de bepalingen van het Wetboek van vennootschappen. § 5. De in dit artikel bedoelde aanvraag en het in dit artikel bedoelde certificaat worden opgemaakt overeenkomstig de door de minister van Financiën vastgestelde modellen. Art. 442bis, § 4 is van toepassing met ingang van 03.02.2011 (art. 6, KB 19.12.2010) BS 24.01.2011 Art. 442bis, § 4 is van toepassing vanaf 07.06.2010 (art. 12, W. 19.05.2010) BS 28.05.2010 Art. 442bis, § 4 is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 68, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 442bis is van toepassing vanaf 19.09.2005 (art. 3, W. 10.08.2005) BS 09.09.2005 Art. 442bis is van toepassing vanaf 01.04.1999 (art. 50, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Art. 442bis is van toepassing met ingang van 10.01.1997 (art. 6, W. 12.12.1996) BS 31.12.1996
Art. 442ter. § 1. Iedere rechtspersoon of natuurlijke persoon die – al dan niet tesamen met zijn echgeno(o)t(e) of zijn wettelijk samenwonende partner en/ of zijn descendenten, ascendenten en zijverwanten tot en met de tweede graad – middellijk of onmiddellijk minstens 33 percent bezit van de aandelen in een binnenlandse vennootschap en deze aandelen, of een gedeelte daarvan ten belope van minstens 75 percent overdraagt uiterlijk in een tijdsspanne van één jaar, is van rechtswege hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de belastingschulden en toebehoren indien het actief van de vennootschap uiterlijk op de dag van de betaling van de prijs van de aandelen voor ten minste 75 percent bestaat uit vorderingen, financiële vaste activa, geldbeleggingen en/of liquide middelen. § 2. De in § 1 bedoelde hoofdelijke aansprakelijkheid geldt enkel voor de belastingschulden en toebehoren die betrekking hebben op: 264
- het belastbaar tijdperk waarin de overdracht van de aandelen plaatsheeft; - de drie belastbare tijdperken voorafgaand aan deze waarin de overdracht van de aandelen plaatsheeft. Als de vennootschap uiterlijk de dag van de overdracht van de aandelen een meerwaarde gerealiseerd heeft op immateriële of materiële vaste activa dewelke het voorwerp kunnen uitmaken van een gespreide taxatie als bedoeld in artikel 47 op voorwaarde van herbelegging van de waarde van de vervreemding overeenkomstig § 2 van dit artikel en tevens de intentie tot herbelegging kenbaar heeft gemaakt in zijn fiscale aangifte met betrekking tot het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde gerealiseerd werd, zijn de verkopers van de aandelen bovendien hoofdelijk aansprakelijk voor de belasting die betrekking heeft op de meerwaarde, als de herbelegging niet geschiedde binnen de wettelijke termijn. § 3. § 1 is niet van toepassing op de overgedragen aandelen van een genoteerde vennootschap of van een onderneming die onder het toezicht staat van de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten]. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 442ter is van toepassing met ingang van 07.08.2006 (art. 23, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006
Art. 442quater. § 1. In geval van tekortkoming, door een vennootschap of door een rechtspersoon bedoeld in artikel 17, § 3, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen, aan haar verplichting tot het betalen van de bedrijfsvoorheffing, zijn de bestuurder of bestuurders van de vennootschap of van de rechtspersoon die belast zijn met de dagelijkse leiding van de vennootschap of van de rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk voor de tekortkoming indien die te wijten is aan een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek, die ze hebben begaan bij het besturen van de vennootschap of de rechtspersoon. Deze hoofdelijke aansprakelijkheid kan worden uitgebreid naar de andere bestuurders van de vennootschap of van de rechtspersoon indien in hunnen hoofde een fout wordt aangetoond die heeft bijgedragen tot de in het eerste lid bedoelde tekortkoming. Onder bestuurder van een vennootschap of van een rechtspersoon in de zin van dit artikel wordt verstaan, elke persoon die, in feite of in rechte, de bevoegdheid heeft of heeft gehad om de vennootschap of de rechtspersoon te besturen, met uitsluiting van de gerechtelijke mandatarissen. § 2. De herhaalde niet-betaling van de bedrijfsvoorheffing door de vennootschap of door de rechtspersoon, wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed voort te vloeien uit een in § 1, eerste lid, bedoelde fout. Onder herhaalde inbreuken op de verplichting tot betaling van de bedrijfsvoorheffing in de zin van dit artikel, wordt verstaan: - ofwel, voor een trimestriële schuldenaar van de voorheffing, het gebrek aan betaling van ten minste
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 265 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
twee vervallen schulden binnen een periode van een jaar; - ofwel, voor een maandelijkse schuldenaar van de voorheffing, het gebrek aan betaling van ten minste drie vervallen schulden binnen een periode van een jaar. § 3. Er is geen vermoeden van fout in de zin van § 2, eerste lid, indien de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijk reorganisatie, van faillissement of van gerechtelijke ontbinding. § 4. De hoofdelijke aansprakelijkheid van de bestuurders van de vennootschap of van de rechtspersoon kan slechts worden ingeroepen voor de betaling, in hoofdsom en interesten, van de schulden inzake bedrijfsvoorheffing. § 5. De rechtsvordering tegen aansprakelijke bestuurders is slechts ontvankelijk indien ze wordt ingesteld na het verstrijken van een termijn van één maand te rekenen vanaf een door de ontvanger bij ter post aangetekende brief verzonden kennisgeving, waarin de geadresseerde verzocht wordt de nodige maatregelen te treffen om de tekortkoming te verhelpen of om aan te tonen dat deze niet het gevolg is van een door hen begane fout. Deze bepaling verhindert evenwel niet dat de met de invordering belaste ambtenaar, binnen voormelde termijn, bewarende maatregelen vordert ten laste van het vermogen van de bestuurder of bestuurders van de vennootschap of rechtspersoon aan wie een kennisgeving is toegezonden. Art. 442quater, § 3 is van toepassing met ingang van 03.02.2011 (art. 7, KB 19.12.2010) BS 24.01.2011 [Op de procedures van gerechtelijk akkoord die lopen op het ogenblik van de inwerkingtreding van de wet 31.01.2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, blijft de Wet 17.04.1997 op het gerechtelijk akkoord gelden en moet art. 442quater, § 3 WIB92 nog steeds als volgt worden gelezen: § 3. Er is geen vermoeden van fout in de zin van § 2, eerste lid, indien de niet-betaling het gevolg is van financiële moeilijkheden die aanleiding hebben gegeven tot het openen van de procedure van gerechtelijk akkoord, van faillissement of van gerechtelijke ontbinding.] Art. 442quater is van toepassing met ingang van 28.07.2006 (art. 14, W. 20.07.2006) BS 28.07.2006
Afdeling V. Verplichtingen van kredietinstellingen of -inrichtingen Art. 443. Wanneer openbare of private kredietinstellingen of -inrichtingen kredieten, leningen of voorschotten toekennen waarvoor een voordeel is verleend in het kader van de wettelijke en reglementaire bepalingen inzake economische expansie of waarvoor een dergelijk voordeel is aangevraagd aan de bevoegde overheid, mogen zij de fondsen noch geheel noch gedeeltelijk vrijgeven, tenzij nadat de genieter of aanvrager hun een attest heeft overgelegd dat is uitgereikt door de bevoegde ambtenaar en waaruit blijkt: 1° ofwel dat geen belastingen of bijbehoren in zijnen hoofde eisbaar zijn; 15 juli 2014
2° ofwel dat een bepaald bedrag aan belastingen of bijbehoren in zijnen hoofde eisbaar is, in welk geval de betaling van de verschuldigde bedragen, in de vorm en binnen de termijnen voorzien in het attest, het voorwerp moet uitmaken van een bijzonder beding in de beslissing tot toekenning van het voordeel. De Koning regelt de toepassing van dit artikel. Art. 443 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 333bis, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 220, 221, 222, 223, 224 KB/WIB 92
Hoofdstuk IXbis. Verjaring van de rechten van de schatkist Art. 443bis. § 1. Directe belastingen zomede de onroerende voorheffing verjaren door verloop van vijf jaren vanaf de datum waarop ze dienen betaald te zijn krachtens artikel 413. De roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing verjaren door verloop van vijf jaren vanaf de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier waarin ze zijn opgenomen krachtens artikel 304, § 1, tweede lid. § 2. De termijn bedoeld in § 1 kan worden gestuit op de wijze bepaald in de artikelen 2244 en volgende van het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de op de verjaring verlopen termijn. In geval van stuiting van de verjaring treedt een nieuwe verjaring in, die op dezelfde wijze kan worden gestuit, door verloop van vijf jaren na de laatste akte of handeling waardoor de vorige verjaring is gestuit, indien geen geding voor het gerecht aanhangig is. Art. 443bis is van toepassing met ingang van 10.01.2004 (art. 297, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003
Art. 443ter. § 1. Elk rechtsgeding met betrekking tot de toepassing of de invordering van de belastingen en voorheffingen dat wordt ingesteld door de Belgische Staat, door de schuldenaar van deze belastingen of voorheffingen of door ieder ander persoon die gehouden is tot de betaling van de schuld op grond van dit Wetboek, van de besluiten genomen ter uitvoering ervan of van het gemeen recht, schorst de verjaring. Het bezwaar en de in artikel 376 bedoelde aanvraag tot ontheffing schorsen eveneens de verjaring. § 2. De schorsing vangt aan met de inleidende vordering en eindigt wanneer de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan. Evenwel in geval van bezwaarschrift of aanvraag tot ambtshalve ontheffing bedoeld in artikel 376, vangt de schorsing aan met het verzoek waarbij het administratief beroep wordt ingeleid. Zij eindigt: - wanneer de belastingplichtige een rechtsvordering heeft ingesteld, op de dag dat de rechterlijke beslissing in kracht van gewijsde is gegaan; - in de andere gevallen, na verloop van de termijn die voor de belastingplichtige openstaat om een beroep in te stellen tegen de administratieve beslissing. Art. 443ter is van toepassing met ingang van 10.01.2004 (art. 297, W. 22.12.2003) BS 31.12.2003
mijnwetboek.be
265
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 266 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Hoofdstuk X. Strafbepalingen Afdeling I. Administratieve sancties Onderafdeling I. Belastingverhogingen Art. 444. Bij niet-aangifte of in geval van onvolledige of onjuiste aangifte, worden de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen [, bepaald voor enige verrekening van de voorheffingen, de belastingkredieten, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting en de voorafbetalingen,] vermeerderd met een belastingverhoging die wordt bepaald naar gelang van de aard en de ernst van de overtreding, volgens een schaal waarvan de trappen door de Koning worden vastgesteld en gaande van 10 pct. tot 200 pct. van de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen. Bij ontstentenis van kwade trouw kan worden afgezien van het minimum van 10 pct. belastingverhoging. Het totaal van de op het niet aangegeven inkomstengedeelte verschuldigde belastingen en de belastingverhogingen mag niet hoger zijn dan het bedrag van de niet aangegeven inkomsten. De verhoging wordt slechts toegepast wanneer de niet aangegeven inkomsten [2.500 EUR] bereiken. [Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingsschuld, worden de opeisbaarheid van de belastingverhoging en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het openbaar ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 460 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de belastingverhoging definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring.] Gewijzigd door art. 102, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 (art. 103) Gewijzigd door art. 3, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012 Met ingang van het aanslagjaar 2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 444 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 334, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 225, 226, 227, 228, 229 KB/WIB 92
Onderafdeling II. Administratieve boete Art. 445. De door de gewestelijke directeur gemachtigde ambtenaar kan een geldboete van 50 EUR tot 1.250 EUR opleggen voor iedere overtreding van de bepalingen van dit Wetboek, evenals van de ter uitvoering ervan genomen besluiten. [De Koning legt de schaal van de administratieve geldboetes vast en regelt hun toepassingsmodaliteiten.]
266
Deze geldboete wordt gevestigd en ingevorderd volgens de regelen die van toepassing zijn inzake personenbelasting. In afwijking van het tweede lid, wordt de geldboete, die samen met de voorheffing waarop zij betrekking heeft wordt ingekohierd, gevestigd en ingevorderd volgens de regels die van toepassing zijn inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing. Zonder afbreuk te doen aan de geldigheid van de bestuurs- of gerechtelijke handelingen verricht met het oog op de vestiging of de invordering van de belastingsschuld, worden de opeisbaarheid van de fiscale geldboeten en het verloop van de verjaring van de vordering tot voldoening geschorst wanneer het openbaar ministerie de strafvordering overeenkomstig artikel 460 uitoefent. De aanhangigmaking bij de correctionele rechtbank maakt de fiscale geldboeten definitief niet opeisbaar. Daarentegen maakt de beschikking van buitenvervolgingstelling een einde aan de schorsing van de opeisbaarheid en de schorsing van de verjaring. Gewijzigd door art. 35 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf 08.07.2013 Gewijzigd door art. 4 W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012) en in werking vanaf 01.11.2012 Ingevoegd door art. 22 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf 07.01.2011
Onderafdeling III. Verval van het recht om belastingplichtigen te vertegenwoordigen Art. 446. De Minister van Financiën kan, bij gemotiveerd besluit, voor een tijdperk dat vijf jaar niet overtreft, elke persoon het recht ontzeggen belastingplichtigen te vertegenwoordigen in de hoedanigheid van lasthebber, behoudens wanneer die persoon onderworpen is aan een wettelijk ingerichte beroepstucht of zijn last vervult krachtens de wet of een rechterlijke beslissing. Art. 446 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 336, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 447. Het in artikel 446 bedoelde besluit mag slechts worden uitgevaardigd nadat de betrokken lasthebber is uitgenodigd om binnen twintig dagen te verschijnen, ten einde te worden gehoord door een ambtenaar van [de Federale Overheidsdienst Financiën], met een hogere graad dan degene die de feiten geconstateerd heeft, doch op zijn minst met de graad van inspect EUR. De lasthebber mag zich door een raadsman laten bijstaan. Proces-verbaal van dit verhoor wordt opgemaakt. Na voorlezing wordt het proces-verbaal door de ambtenaar en de betrokken lasthebber ondertekend. Zij laten hun handtekening voorafgaan door de met de hand geschreven woorden "Gelezen en goedgekeurd". Weigert de betrokkene te ondertekenen, dan wordt hiervan melding gemaakt in het proces-verbaal, dat de reden van de weigering nader omschrijft.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 267 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Een eensluidend verklaard afschrift van het procesverbaal wordt binnen acht dagen na zijn dagtekening aan de lasthebber ter kennis gegeven. Gewijzigd door art. 19 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 447 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 337, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 448. Het in artikel 446 bedoelde besluit, waarvan een eensluidend verklaard afschrift bij ter post aangetekende brief aan de betrokken lasthebber wordt toegestuurd, wordt in uittreksel in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt, tenzij betrokkene zijn beroep heeft ingesteld bij de Raad van State. In dit geval zal de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad slechts geschieden zo het besluit niet door de Raad van State verbroken werd. Art. 448 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 338, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Strafrechtelijke sancties Art. 449. Hij die met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 Euro tot 500.000 Euro of met een van die straffen alleen. [Indien de in het eerste lid vermelde inbreuken gepleegd warden in het raam van ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd, wordt de schuldige gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot 5 jaar en met een geldboete van 250 euro tot 500.000 euro of met een van die straffen alleen.] Tweede lid ingevoegd door art. 98 W. 17.06.2013 (BS 28.06.2013) van toepassing vanaf 08.07.2013 Vervangen door art. 5, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012
Art. 450. Met gevangenisstraf van een maand tot vijf jaar en met geldboete van 250 EUR tot [500.000 EUR] of met één van die straffen alleen wordt gestraft hij die, met het oogmerk om een van de in artikel 449 bedoelde misdrijven te plegen, in openbare geschriften, in handelsgeschriften of in private geschriften valsheid pleegt, of die van een zodanig vals geschrift gebruik maakt. Hij die wetens en willens een vals getuigschrift opstelt dat de belangen van de Schatkist kan schaden of die van een dergelijk getuigschrift gebruik maakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 EUR tot [500.000 EUR] of met één van die straffen alleen. Gewijzigd door art. 10, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 1.11.2012 Art. 450 is van toepassing met ingang van 07.01.2007 (art. 36, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Met ingang van 01.01.2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 5, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 450 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 340, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 15 juli 2014
Art. 451. Hij die een valse getuigenis aflegt, als tolk of als deskundige een valse verklaring aflegt, een of meer getuigen, deskundigen of tolken in een van de door de artikelen 322, 325 en 374 toegelaten informatiegevallen verleidt, wordt gestraft overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 220 tot 224 van het Strafwetboek. Art. 451 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 341, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 451. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 452. De niet-verschijning of de weigering om te getuigen in de door de artikelen 322, 325 en 374 toegelaten onderzoeken wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van 125 EUR tot [500.000 EUR] of met één van die straffen alleen. Gewijzigd door art. 11, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012 Art. 452 is van toepassing vanaf 07.01.2007 (art. 37, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Met ingang van 01.01.2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 5, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 452 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 342, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 453. De schending van het bij artikel 337 bepaalde beroepsgeheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek. Art. 453 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 343, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 453. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 454. [...] Art. 454, is opgeheven vanaf 07.01.2007 (art. 10, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 454, lid 1 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 45, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 454 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 344, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 455. § 1. Wanneer de beoefenaar van een van de volgende beroepen: 1° belastingadviseur; 2° zaakbezorger; 3° deskundige in belastingzaken of in boekhouden; 4° of enig ander beroep dat tot doel heeft voor een of meer belastingplichtigen boek te houden of te helpen houden, ofwel voor eigen rekening ofwel als hoofd, lid of bediende van enigerlei vennootschap, vereniging, groepering of onderneming; 5° of, meer in het algemeen, het beroep dat erin bestaat een of meer belastingplichtigen raad te geven of bij te staan bij het vervullen van de verplichtingen opgelegd bij dit Wetboek of bij de ter uitvoering ervan
mijnwetboek.be
267
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 268 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
vastgestelde besluiten, wordt veroordeeld wegens een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 453, kan het vonnis hem verbod opleggen om gedurende drie maanden tot vijf jaar, rechtstreeks of onrechtstreeks, de hiervoren bedoelde beroepen op welke wijze ook uit te oefenen. De rechter kan bovendien, mits hij zijn beslissing op dat stuk motiveert, voor een duur van drie maanden tot vijf jaar de sluiting bevelen van de inrichtingen van de vennootschap, vereniging, groepering of onderneming waarvan de veroordeelde hoofd, lid of bediende is. § 2. Het verbod en de sluiting bedoeld in § 1 treden in werking vanaf de dag waarop de veroordeling in kracht van gewijsde is gegaan. Art. 455 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 345, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 458. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 459. De rechter kan bevelen dat ieder vonnis of arrest houdende veroordeling tot een gevangenisstraf, uitgesproken krachtens de artikelen 449 tot 452 en 456, wordt aangeplakt in de plaatsen die hij bepaalt en, eventueel bij uittreksel, wordt bekendgemaakt op de wijze die hij bepaalt, een en ander op kosten van de veroordeelde. Hetzelfde kan gelden voor iedere krachtens de artikelen 454 en 455 uitgesproken beslissing tot verbod van het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België of tot sluiting van de in het land geëxploiteerde inrichtingen. Art. 459 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 349, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 455. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 456. Hij, die rechtstreeks of onrechtstreeks het verbod of de sluiting uitgesproken krachtens de artikelen 454 en 455 overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot twee jaar en met geldboete van 250 EUR tot [500.000 EUR] of met één van die straffen alleen. Gewijzigd door art. 12, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012 Art. 456 is van toepassing vanaf 07.01.2007 (art. 38, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 – errata BS 24.01.2007 Met ingang van 01.01.2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 5, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 456 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 346, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 457. § 1. Alle bepalingen van Boek I, van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85 zijn van toepassing op de in de artikelen 449 tot 453 en 456 bedoelde misdrijven. § 2. De wet van 5 maart 1952, gewijzigd bij de wetten van 22 december 1989 en 20 juli 1991, betreffende de opdecimes op de strafrechterlijke geldboeten, [is van toepassing op] de misdrijven bedoeld in de artikelen 449, 450, 452 en 456. Gewijzigd door art. 13 W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012) en in werking vanaf 01.11.2012
Art. 458. Personen die als daders of als medeplichtigen van misdrijven bedoeld in de artikelen 449 tot 452 werden veroordeeld, zijn hoofdelijk gehouden tot betaling van de ontdoken belasting. De natuurlijke personen of de rechtspersonen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor de geldboeten en kosten die het gevolg zijn van de veroordelingen welke krachtens de artikelen 449 tot 456 tegen hun gemachtigden of bedrijfsleiders zijn uitgesproken. Art. 458, lid 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1998 (art. 46, KB 20.12.1996) BS 31.12.1996 Art. 458 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 348, WIB; art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 268
Van toepassing voor het Vlaams Gewest Art. 459. […] Opgeheven door art. 5.0.0.0.1, 1° Decr.Vl. 13.12.2013 (BS 23.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 460. § 1. De strafvordering wordt uitgeoefend door het openbaar ministerie. § 2. Het openbaar ministerie kan echter geen vervolgingen instellen, indien het kennis heeft gekregen van de feiten ten gevolge van een klacht of een aangifte van een ambtenaar die niet de machtiging had waarvan sprake is in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. [Het openbaar ministerie kan de strafrechtelijk strafbare feiten vervolgen waarvan het tijdens het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kennis heeft genomen.] Ingevoegd door art. 6, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012
Art. 461. [Onverminderd het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg kan de procureur des Konings, indien hij een vervolging instelt wegens feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten, het advies vragen van de bevoegde gewestelijke directeur. De procureur des Konings voegt het feitenmateriaal waarover hij beschikt bij zijn verzoek om advies. De gewestelijke directeur antwoordt op dit verzoek binnen vier maanden na de ontvangst ervan.] In geen geval schorst het verzoek om advies de strafvordering. Gewijzigd door art. 7, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012
Art. 462. [In het kader van de kennisgeving en het overleg bedoeld in artikel 29, tweede en derde lid, van het Wetboek van strafvordering, deelt de bevoegde gewestelijke directeur of de ambtenaar die hij aanwijst, de gegevens van het fiscaal dossier met betrekking tot de feiten die strafrechtelijk strafbaar zijn ingevolge de
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 269 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
bepalingen van dit Wetboek of van de ter uitvoering ervan genomen besluiten mede aan het openbaar ministerie.] Hersteld door art. 8, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012
Art. 463. De ambtenaren van [de Algemene Administratie van de Fiscaliteit en de Algemene Administratie van de inning en de invordering] en van [de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie] mogen, op straffe van nietigheid van de akte van rechtspleging, slechts als getuige worden gehoord. Het eerste lid is niet van toepassing op de krachtens artikel 71 van de wet van 28 december 1992 bij het parket gedetacheerde ambtenaren van die administraties. Het eerste lid is evenmin van toepassing op de ambtenaren van die administraties die, krachtens artikel 31 van de wet van 30 maart 1994 tot uitvoering van het globaal plan op het stuk van de fiscaliteit, ter beschikking zijn gesteld van de federale politie. Het eerste lid is niet van toepassing op de ambtenaren die deelnemen aan het in artikel 29, derde lid, van het Wetboek van strafvordering bedoelde overleg. Gewijzigd door art. 20 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Gewijzigd door art. 9, W. 20.09.2012 (BS 22.10.2012); in werking vanaf 01.11.2012 Art. 463, lid 3 is van toepassing met ingang van 01.01.2001 (art. 3, W. 13.03.2002) BS 29.03.2002 Art. 463, lid 3 is van toepassing met ingang van 10.04.1994 (art. 24, W. 30.03.1994) BS 31.03.1994 Art. 463, lid 2 is van toepassing met ingang van 10.01.1993 (art. 25, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 463 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 350bis, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Titel VIIbis. Aanvullende Crisisbijdrage Art. 463bis. § 1. Als aanvullende crisisbijdrage worden uitsluitend in het voordeel van de Staat, 3 opcentiemen gevestigd: 1° op de vennootschapsbelasting, op de rechtspersonenbelasting voor rechtspersonen vermeld in artikel 220, 2° ern 3°, en, voor de in artikel 227, 2° en 3° beoogde belastingplichtigen met uitzondering van de vreemde Staten en hun staatkundige onderdelen en plaatselijke gemeenschappen, op de belasting van niet-inwoners met inbegrip van de afzonderlijke aanslagen vermeld in de artikelen 219, [, 219bis, 219ter en 246, eerste lid, 2° en 3°]: de aanvullende crisisbijdragen worden berekend op die belastingen vastgesteld: - vóór verrekening van de voorafbetalingen vermeld in de artikelen 218, 226 en 246, eerste lid, 1°, en tweede lid, van de voorheffingen, van het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting en van het belastingkrediet vermeld in de artikelen 277 tot 296; - vóór toepassing van de vermeerdering ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen als vermeld in het eerste streepje zijn gedaan;
15 juli 2014
2° op de belasting met betrekking tot sommige meerwaarden verwezenlijkt door de in artikel 227, 3° beoogde belastingplichtigen, gevestigd en ingevorderd overeenkomstig artikel 301. De aanvullende crisisbijdragen worden gelijkgesteld met de belasting of de voorheffing waarop zij worden berekend. De in de artikelen 218, 226 en 246, eerste lid, 1°, en tweede lid, 270 tot 275 vermelde bepalingen inzake voorafbetalingen en bedrijfsvoorheffing zijn daarop van toepassing voor zover die bepalingen van toepassing zijn op de belasting of de voorheffing die tot grondslag ervan dient. De aanvullende crisisbijdragen zijn niet als beroepskosten aftrekbaar indien de belasting of de voorheffing waarop zij worden berekend niet als beroepskosten wordt aangemerkt. § 2. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 1° en tweede lid: 1° [...] 2° is artikel 218, tweede lid, niet van toepassing voor zover het artikel 165 betreft; het in artikel 165 bedoelde percentage van 106 wordt evenwel tot 103 verminderd; 3° wordt in artikel 304 als belasting verstaan, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en, voor de in artikel 227, 2° en 3° beoogde belastingplichtigen met uitzondering van de vreemde Staten en hun staatkundige onderdelen en plaatselijke gemeenschappen, de belasting van niet-inwoners, verhoogd met de aanvullende crisisbijdragen. Gewijzigd door art. 49, W. 30.07.2013 (BS 01.08.2013) en in werking met ingang van het aanslagjaar 2014 (art. 51) Art. 463bis, § 2, 1° is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 19, W. 01.09.2006) BS 04.05.2007 – Erratum BS 24.05.2007(vernietigd en vervangen door art. 19, W. 11.05.2007 (BS, 08.06.2007)) Art. 463bis is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2004 (art. 3, W. 12.08.2000) BS 26.09.2000 Art. 463bis, § 1, lid 1, 1° is van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 01.01.2002 en voor zover, wanneer het gaat om verrichtingen als bedoeld in artikel 209 van het WIB 92, de vereffening niet is afgesloten vóór 25.03.2002 (art. 19, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 [Elke wijziging die vanaf 25.03.2002 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de bepalingen als vermeld in art. 19, W. 24.12.2002]] Art. 463bis,§ 1, lid 1, 1°, inleidende zin is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1999 (art. 35, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 463bis, § 1, lid 1, 1°, inleidende zin en 1e gedachtenstreepje is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 21, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 Art. 463bis, § 1, lid 1, 2°, 4°, en § 3, wordt opgeheven voor de vanaf 01.01.1996 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 21, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995 Art. 463bis, § 1, lid 1, 1°, inleidende zin en 1e gedachtenstreepje, en 2e lid is van toepassing met ingang van 02.01.1995 (art. 106, W. 21.12.1994 art. 51, W. 22.12.1998) BS 23.12.1994 Art. 463bis, treedt in werking met ingang van het aanslagjaar 1994, behoudens § 1, 1e lid, 2°, dat van toepassing is voor de vanaf 26.07.1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 22, W. 22.07.1993 art. 25, W. 30.03.1994) BS 26.07.1993
mijnwetboek.be
269
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 270 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Titel VIII. Toekenningen aan de provincies, de agglomeraties en de gemeenten Hoofdstuk I. Algemene bepalingen Art. 464. De provincies, de agglomeraties en gemeenten zijn niet gemachtigd tot het heffen van: 1° opcentiemen op de personenbelasting, op de vennootschapsbelasting, op de rechtspersonenbelasting en op de belasting van niet-inwoners of van gelijkaardige belastingen op de grondslag of op het bedrag van die belastingen […]; 2° belastingen op het vee. Gewijzigd door art. 2 W. 19.04.2014 (BS 16.05.2014) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 In afwijking van artikel 464, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, mogen gemeenten waar de gemiddelde stijging van het kadastraal inkomen van nijverheidsgoederen, in percenten uitgedrukt, ten gevolge van de laatste kadastrale perekwatie, op datum van 1 januari van het aanslagjaar verbonden met de inwerkingtreding van de voormelde perekwatie, meer dan 10 pct. lager is dan de gemiddelde stijging, in percenten uitgedrukt, van het kadastraal inkomen van het geheel van de goederen die op het grondgebied van de gemeente zijn gelegen, uitsluitend wat de nijverheidsgoederen betreft, een belasting blijven heffen op het geheel of een gedeelte van de samenstellende elementen van het kadastraal inkomen van de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen en van het materieel en outillage voor zover het eerste gemeentelijke reglement dat een dergelijke heffing invoerde uiterlijk op 31.12.2013 in werking is getreden. (Art. 6, W. 19.04.2014 (BS 16.05.2014) Bepaling Vlaamse Codex Fiscaliteit, art. 2.1.4.0.2: Overeenkomstig artikel 464, 1°, van het federale WIB 92, zijn de provincies, de agglomeraties en de gemeenten gemachtigd tot het heffen van opcentiemen op de onroerende voorheffing. Art. 464 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 351, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
[Art. 464/1. In afwijking van artikel 464 mogen de provincies, de agglomeraties en de gemeenten opcentiemen vestigen op: 1° de onroerende voorheffing; 2° een niet in artikel 3 van de bijzondere wet van 16 januari 1989 met betrekking tot de financiering van de Gemeenschappen en Gewesten vermelde gewestbelasting, die het federaal kadastraal inkomen als belastbare grondslag of als element van zijn belastbare grondslag heeft.] Ingevoegd door art. 3 W. 19.04.2014 (BS 16.05.2014) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Hoofdstuk II. Aanvullende belastingen Art. 465. In afwijking van artikel 464, mogen de agglomeraties en de gemeenten een aanvullende belasting vestigen op de personenbelasting […]. Gewijzigd door art. 91, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 35 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38) 270
Art. 466. [De aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting en de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting worden berekend op de totale belasting.] Het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bedrag wordt evenwel verminderd met het gedeelte van de belasting dat betrekking heeft op de roerende inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1, 1° en 2°, die geen beroepskarakter hebben. Gewijzigd door art. 94 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 34, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 en ook van toepassing voor het aanslagjaar 2012 indien de gronden van belastbaarheid zijn weggevallen vóór 31.12.2012.(art. 39) Gewijzigd door art. 39 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) en in werking vanaf AJ 2011 (art. 43) Art. 466, eerste streepje is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 69, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009
Art. 466bis. Wanneer een rijksinwoner beroepsinkomsten uit het buitenland verkrijgt die krachtens een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting in België van personenbelasting zijn vrijgesteld, worden de in artikel 466 bedoelde aanvullende gemeentebelasting en aanvullende agglomeratiebelasting desalniettemin, voor zover de internationale overeenkomst zulks toelaat, berekend op de [totale belasting] die vastgesteld zou zijn – indien de beroepsinkomsten in kwestie uit bronnen in België zouden zijn verkregen. Gewijzigd door art. 95 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 40 W. 14.04.2011 en in werking vanaf het AJ 2011 (art. 43) Art. 466bis is van toepassing met ingang van 07.01.2003 (art. 2, W. 13.12.2002) BS 28.12.2002
Art. 467. De aanvullende belasting op de personenbelasting wordt door de gemeente of door de agglomeratie geheven ten laste van de rijksinwoners die respectievelijk belastbaar zijn in die gemeente of in de gemeenten die deel uitmaken van die agglomeratie. Art. 467 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 354, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 468. De aanvullende belasting [op de personenbelasting] wordt voor alle belastingplichtigen van eenzelfde agglomeratie of gemeente vastgesteld op een eenvormig percentage van de berekeningsgrondslag vastgesteld overeenkomstig de artikelen 466 en 466bis. Wanneer dat percentage een breukgedeelte omvat, moet dat breukgedeelte tot één decimaal worden beperkt; dat percentage mag niet hoger liggen dan 1 pct. als de belasting wordt geheven door een agglomeratie. Op de aanvullende belasting [op de personenbelasting] mag geen vermindering, vrijstelling of uitzondering worden toegepast. Het percentage van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting wordt vastgesteld door een belastingreglement dat van toepassing is vanaf een welbepaald aanslagjaar en dat uiterlijk op 31 januari van het kalenderjaar waarnaar het aanslagjaar wordt
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 271 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
genoemd, in werking treedt. Bij ontstentenis daarvan, wordt de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting gevestigd op grond van het percentage dat van toepassing was voor het vorige aanslagjaar. Gewijzigd door art. 4 W. 19.04.2014 (BS 16.05.2014) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 41 W. 14.04.2011 en in werking vanaf het AJ 2011 (art. 43)
Art. 469. De vestiging en de inning van de aanvullende belastingen [1 op de personenbelasting]1 worden [2 toevertrouwd aan de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen en deze belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen]2, onder de voorwaarden en volgens de regelen die de Koning bepaalt. Die aanvullende belastingen worden bij wijze van bedrijfsvoorheffing of voorafbetalingen geïnd alsof het totale tarief van deze belastingen eenvormig op 6,7 pct. was vastgesteld. De Koning kan bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad dat percentage verhogen tot maximaal 7 pct. Voor zover hiervan niet wordt afgeweken, zijn de bepalingen van titel VII van dit Wetboek op die belastingen van toepassing. (1) Gewijzigd door art. 5 W. 19.04.2014 (BS 16.05.2014) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 (2) Gewijzigd door art. 21 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 469 is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 399, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 469 is van toepassing voor de bedrijfsvoorheffing of voorafbetalingen geïnd vanaf 2003 (art. 402, W. 24.12.2002) BS 31.12.2002 Art. 469, lid 4, is opgeheven met ingang van 06.04.1999 (art. 48, W. 15.03.1999) BS 27.03.1999 Art. 469 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 356, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 230, 231, 232, 233, 233/1 KB/WIB 92
Art. 470. Op het bedrag van de in de artikelen 465 tot 469 bedoelde aanvullende belastingen wordt een korting van 1% ingehouden voor de terugbetaling van de administratiekosten aan de Schatkist. Art. 470, is van toepassing met ingang van 01.01.2003 (art. 2, B, W. 10.12.2001) BS 28.12.2001 Art. 470 is van toepassing met ingang van 01.01.2002 (art. 2, A, W. 10.12.2001) BS 28.12.2001 Art. 470 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 357, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk III. Bijzondere invorderingsregels Ingevoegd door W. 22.12.1998, art. 52; Inwerkingtreding: 01.02.1999
Art. 470bis. De [administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen] kent aan de provincies, de gemeenten en agglomeraties van gemeenten de voor hun rekening verwezenlijkte ontvangsten voor orde toe, verminderd met de ontheffingen die voor hun rekening worden uitbetaald tijdens de maand van de inning van die ontvangsten. Wanneer de ontheffingen die in de loop van een maand zijn betaald ten laste van een provincie, gemeente of agglomeratie van gemeenten, meer bedra15 juli 2014
gen dan de ontvangsten die door de [administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen] gedurende diezelfde maand voor rekening van die overheid werden geïnd, vormt dat excedent voor genoemde administratie een in hoofde van de provincie, gemeente of agglomeratie van gemeenten terugvorderbare schuldvordering. De voormelde schuldvordering wordt ingevorderd door ambtshalve inhouding op de toekenning van de ontvangsten van de maand die volgt op die van de verrekening van de ontheffingen; dat uitstel van één maand wordt door [de Algemene Administratie van de Thesaurie] gefinancierd. Alvorens over te gaan tot de voormelde ambtshalve inhouding, geeft de [administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen] kennis van het bedrag van haar schuldvordering aan de provincie, de gemeente of de agglomeratie van gemeenten. Indien het bedrag van de ontvangsten toegekend gedurende de maand die volgt op die van de verrekening van de ontheffing ontoereikend is om het bedrag van de schuldvordering dat overblijft na toepassing van het derde lid te vrijwaren, wordt dat laatste bedrag aangezuiverd door een ambtshalve debitering van de financiële rekening die de provincie, de gemeente of de agglomeratie van gemeenten heeft aangeduid voor de storting van de voor haar rekening geïnde ontvangsten. De [administratie belast met de inning en de invordering van de inkomstenbelastingen] geeft vooraf kennis aan de provincie, de gemeente of de agglomeratie van gemeenten, als mede aan de kredietinstelling van het bedrag van de schuldvordering dat moet worden aangezuiverd. De Koning stelt de nadere regels vast die nodig zijn voor de toepassing van dit artikel. Gewijzigd door art. 22 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 470bis is van toepassing op de toekenningen die gebeuren vanaf 01.02.1999 (art. 52, W. 22.12.1998) BS 15.01.1999 Zie ook: art. 233bis KB/WIB 92
Titel IX. Het kadastraal inkomen van onroerende goederen Hoofdstuk I. Bepaling van het kadastraal inkomen Art. 471. § 1. Er wordt een kadastraal inkomen vastgesteld voor alle gebouwde of ongebouwde onroerende goederen, alsmede voor het materieel en de outillage die onroerend zijn van nature of door hun bestemming. § 2. Onder kadastraal inkomen wordt verstaan het gemiddeld normaal netto-inkomen van één jaar. § 3. Onder materieel en outillage worden verstaan, met uitsluiting van de lokalen, afdaken en hun onmisbaar toebehoren, alle toestellen, machines en andere installaties dienstig voor een nijverheids, handels- of ambachtsbedrijf.
mijnwetboek.be
271
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 272 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Evenwel wordt het materieel en de outillage die het karakter hebben van onroerende goederen door bestemming slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijvend aan het erf zijn verbonden of op blijvende wijze voor de dienst en de exploitatie zijn bestemd en voor zover zij, ingevolge hun gewicht, hun afmetingen, hun wijze van plaatsing of werking, moeten dienen om normaal blijvend te worden gebruikt op de plaats waar zij zich bevinden of om tijdens het gebruik ter plaatse te blijven. Art. 471 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 360, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk II. Vaststelling van het kadastraal inkomen Afdeling I. Algemene bepalingen Art. 472. § 1. Het kadastraal inkomen wordt per kadastraal perceel bepaald. Tot dit doel gaat [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] over tot de schatting der percelen volgens de regelen en de vormen die de Koning bepaalt. § 2. Wanneer een kadastraal perceel materieel of outillage omvat, wordt een afzonderlijk kadastraal inkomen vastgesteld, eensdeels, voor de grond, eventueel met inbegrip van de lokalen, afdaken en hun onmisbaar toebehoren, en, anderdeels, voor het materieel en de outillage. Gewijzigd door art. 23 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 472 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 361, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Aangifte van de belastingplichtigen en recht van onderzoek van de administratie
Art. 474. Op verzoek van [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] is de belastingplichtige er bovendien toe gehouden een aangifte over te leggen van de voor het vaststellen van het kadastraal inkomen van het materieel en de outillage noodzakelijke gegevens. Deze aangifte, in te dienen op een formulier dat door voormelde administratie aan de betrokken belastingplichtige wordt toegezonden, dient, behoorlijk aangevuld en ondertekend, binnen de erop aangeduide termijn toe te komen bij de ambtenaar of bij de dienst waarvan het formulier uitgaat. Gewijzigd door art. 25 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 474 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 363, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 475. [De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] kan: 1° van de belastingplichtige, alsmede van de eventuele huurders eisen dat zij, in de door haar gestelde vorm en binnen de door haar bepaalde termijn, alle inlichtingen dienstig voor het vaststellen van het kadastraal inkomen overleggen; zij kan tevens eisen dat zij, zonder verplaatsing, inzage verlenen van de boeken en bescheiden, die het mogelijk maken de juistheid van de verstrekte inlichtingen na te gaan; 2° van de openbare diensten, instellingen en inrichtingen, als bedoeld bij artikel 327, § 1, alsmede van de landmeters-experten in de wettelijke uitoefening van hun beschermde activiteiten, eisen dat zij zonder kosten een volledig afschrift overleggen van de plannen en de erbijhorende stukken waarover zij beschikken en die dienstig kunnen zijn voor het bijhouden van de kadastrale plannen. Gewijzigd door art. 26 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 475, 2° is van toepassing vanaf 10.01.2010 (art. 71, W. 22.12.2009) BS 31.12.2009 Art. 475 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 364, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 473. De eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van het goed, in deze titel belastingplichtige genoemd, is ertoe gehouden, uit eigen beweging, bij [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] aan te geven: - de ingebruikneming of de verhuring, indien deze de ingebruikneming voorafgaat, van de nieuw opgerichte of herbouwde onroerende goederen; - de voltooiing van de werken aan de gewijzigde gebouwde onroerende goederen; - de verandering in de wijze van exploitatie, de omvorming of de verbetering van ongebouwde onroerende goederen; - de ingebruikstelling van nieuw of toegevoegd materieel of outillage, alsook de wijziging of de definitieve buitengebruikstelling van materieel of outillage. De aangifte moet ingediend worden binnen dertig dagen volgend op de gebeurtenis.
Art. 476. Op voorwaarde dat zij van hun aanstellingsbewijs voorzien zijn, hebben de personeelsleden [van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] het recht, alleen of vergezeld van het personeel dat hen bijstaat in hun verrichtingen of van de afgevaardigde aangeduid door de burgemeester, zich tussen 8 en 18 uur in de gebouwen en eender welke onroerende goederen te begeven, ten einde er de verrichtingen van opmeting, van verkenning van grensscheidingen en van raming uit te voeren. Zo hun de toegang tot het eigendom wordt geweigerd, mogen zij er slechts binnendringen met de bijstand van de burgemeester, van de politiecommissaris, van de brigadecommandant van de rijkswacht of van hun gelastigde.
Gewijzigd door art. 24 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 473 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 362, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Gewijzigd door art. 27 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 476 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 365, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
272
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 273 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Afdeling III. Gebouwde onroerende goederen Art. 477. § 1. Voor de gebouwde percelen wordt het kadastraal inkomen vastgesteld op grond van de normale netto-huurwaarden op het bij artikel 486 bepaalde referentietijdstip. Wanneer het niet op die wijze kan worden vastgesteld, of indien het moet worden vastgesteld of herzien buiten de algemene perekwatie, kan het kadastraal inkomen eveneens worden bepaald bij vergelijking met gelijkaardige gebouwde percelen waarvan het kadastraal inkomen definitief is. Bij gebrek aan geschikte vergelijkingspunten in de gemeente, worden de referenties gekozen in de naburige gemeenten, die, qua woonbestand en bevolkingsstructuur, gelijkwaardig zijn. § 2. Onder normale netto-huurwaarde dient verstaan te worden het normaal bruto-inkomen verminderd met 40 pct. wegens onderhouds- en herstellingskosten; de vermindering slaat op het inkomen uit het gebouw en zijn gebouwde aanhorigheden alsook op de ongebouwde aanhorigheden tot een maximumoppervlakte van acht aren. § 3. Onder bruto-inkomsten wordt verstaan het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen. Wanneer een huurvoordeel bestaat in een eenmaal door de huurder gedane uitgave, wordt het bedrag ervan over de gehele duur van het huurcontract verdeeld. Art. 477 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 366, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 478. Wanneer voor een gebouwd perceel geen gepast referentieperceel voorhanden is, wordt het kadastraal inkomen berekend door het tarief van 5,3 pct. toe te passen op de normale verkoopwaarde van het perceel op het referentietijdstip bepaald in artikel 486. De normale verkoopwaarde wordt vastgesteld volgens de in een dergelijk geval door de schatters van onroerende goederen gevolgde methoden. Art. 478 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 367, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IV. Ongebouwde onroerende goederen Art. 479. § 1. Voor de ongebouwde percelen wordt het kadastraal inkomen bepaald bij vergelijking met de kadastrale inkomens per hectare, vastgesteld voor de bouwlanden, hooilanden, weilanden en moestuinen, op grondslag van de normale netto-huurwaarden op het referentietijdstip bepaald in artikel 486, behoudens toepassing van de bepalingen van de artikelen 480 tot 482. § 2. Onder normale netto-huurwaarde van een ongebouwd perceel dient verstaan te worden het normaal bruto-inkomen, zoals bepaald bij artikel 477, § 3, verminderd met één tiende wegens onderhouds- en herstellingskosten. Art. 479 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 368, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 480. § 1. Worden beschouwd: 15 juli 2014
1° als moestuinen waarvan het kadastraal inkomen per hectare het hoogste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is: a) de lusttuinen en de parken, met uitzondering van de gedeelten welke met bomen van een in de bossen groeiende houtsoort beplant zijn en een oppervlakte van tenminste 50 aren hebben en die als bossen aangezien worden; b) de terreinen zonder speciale landbouwbestemming die, in een agglomeratie, tegen een tot het wegenisnet van de Staat, de provincie of de gemeente behorende verkeersweg gelegen zijn of waarvoor, onder de voorwaarden opgelegd door de organieke wettelijke bepalingen betreffende de ruimtelijke ordening en de stedenbouw, een bouwvergunning is uitgereikt; 2° als bouwlanden, hooilanden of weilanden waarvan het kadastraal inkomen per hectare het hoogste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is: a) de renbanen, de speel- of sportterreinen en de boomkwekerijen; b) de mijnen en groeven, het kadastraal inkomen van de oppervlakte of van het gedeelte van de oppervlakte tot deze doeleinden geëxploiteerd, wordt vastgesteld zonder inachtneming van de mijnader of de laag die er zich bevindt; 3° als bouwlanden, hooilanden of weilanden waarvan het kadastraal inkomen per hectare het laagste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is, de wegen of lanen, de vijvers en de kanalen die geen deel uitmaken van het openbaar domein. § 2. Bij gebrek aan vergelijkingspunten in de gemeente worden de referenties gekozen in de dichtst bijgelegen gemeente waar onroerende goederen van de gewenste aard aangetroffen worden. Art. 480 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 369, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 481. § 1. De beboste percelen worden, per streek, in drie klassen ingedeeld volgens de aard van hun bestand, de hoedanigheid van hun grond en van hun ligging, zonder inachtneming van de potentiële of effectieve kappingen. De streken en de klassen worden bepaald door de Ministers die het kadaster en de landbouw in hun bevoegdheid hebben. § 2. Het kadastraal inkomen per hectare van een bebost perceel van de eerste klasse is, in iedere streek, gelijk aan het gemiddelde van de laagste kadastrale inkomens per hectare toegekend aan de bouwlanden van iedere gemeente van de streek. § 3. Het kadastraal inkomen per hectare van de beboste percelen gerangschikt in de tweede en derde klasse is respectievelijk gelijk aan 60 pct. en 30 pct. van het kadastraal inkomen per hectare vastgesteld voor de bossen van de eerste klasse van de streek. Art. 481 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 370, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 482. Het kadastraal inkomen van de percelen met een andere aard dan deze vermeld in de artikelen 479 tot 481 wordt vastgesteld bij vergelijking met het
mijnwetboek.be
273
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 274 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
kadastraal inkomen per hectare toegekend aan gelijksoortige percelen. In afwijking van het vorige lid, mag het kadastraal inkomen van openluchtparkeerplaatsen en, meer algemeen, dat van terreinen met handels- of nijverheidsgebruik, vastgesteld worden overeenkomstig de in artikel 478 vermelde methode. Onder geen enkel beding mag het kadastraal inkomen per hectare van een ongebouwd perceel minder bedragen dan 2 EUR. Met ingang van 01.01.2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 482 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 371, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling V. Materieel en outillage Art. 483. Het kadastraal inkomen van het materieel en de outillage wordt berekend door op hun gebruikswaarde het bij artikel 478 bepaalde percentage toe te passen. De gebruikswaarde wordt verondersteld gelijk te zijn aan 30 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde als nieuw, eventueel vermeerderd met de kosten der opeenvolgende veranderingen; de genoemde gebruikswaarde wordt, in voorkomend geval, verbeterd door er de gerevaloriseerde waarde van te bepalen op het in artikel 486 omschreven referentietijdstip. Niettemin wordt in de opeenvolgende schattingen buiten beschouwing gelaten de uitgave die betrekking heeft op het deel van het materieel en de outillage dat in zijn geheel werd vernieuwd. Voor het deel dat slechts herstellingen heeft ondergaan, houdt men zich aan de oorspronkelijke uitgave of aan de latere uitgaven, naargelang de eerste hoger of lager is dan de andere. Art. 483 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 372, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 484. Het materieel en de outillage worden slechts in aanmerking genomen ingeval hun gebruikswaarde, berekend zoals in artikel 483 is aangeduid, per kadastraal perceel een door de Koning bepaald minimum bereikt, zonder dat dit laatste 4.000 EUR mag overtreffen. Met ingang van 01.01.2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 484 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 373, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 485. Wanneer de in artikel 474 bedoelde aangifte niet steunt op bewijskrachtige gegevens wat betreft de datum, de aanschaffings- of beleggingswaarde als nieuw alsmede de kostprijs van de werken, veranderingen en kosten waarvan sprake in artikel 483, of wanneer de belastingplichtige de aangifte of de inlichtingen welke hem krachtens de artikelen 474 en 475 werden gevraagd niet verstrekt heeft, mag de gebruikswaarde zo nodig geheel of gedeeltelijk bij vergelijking met die van gelijkaardig materieel of outillage worden bepaald. Deze vergelijkende methode mag 274
steeds worden gevolgd voor het bepalen van de gebruikswaarde van het materieel en de outillage die door de belanghebbende of de belastingplichtige vervaardigd werden. Art. 485 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 374, WIB Art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling VI. Referentietijdstip Art. 486. Met referentietijdstip wordt bedoeld de 1ste januari van het jaar vóór datgene waarin de ingevolge een algemene perekwatie vastgestelde kadastrale inkomens in voege treden. Art. 486 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 375, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk III. Tijdstip van vaststelling en invoegetreding van de kadastrale inkomens Afdeling I. Algemene perekwatie van de kadastrale inkomens Art. 487. § 1. [De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] gaat om de tien jaar over tot een algemene perekwatie van de kadastrale inkomens volgens de procedure voorzien onder hoofdstuk II van deze titel. § 2. De kadastrale inkomens, voortspruitend uit een algemene perekwatie, worden geacht te bestaan vanaf 1 januari volgend op het verstrijken van de termijn van tien jaar. Gewijzigd door art. 28 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 487 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 376, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Herzieningen van de kadastrale inkomens Art. 488. Buiten de algemene perekwaties mag, in een gemeente of kadastrale afdeling van gemeente, tot een buitengewone herziening van de kadastrale inkomens van de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen of slechts van één dezer categorieën worden overgegaan, indien belangrijke schommelingen van de huurwaarde der onroerende goederen het rechtvaardigen. Art. 488 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 377, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 489. De buitengewone herzieningen worden verricht volgens de procedure voorzien onder hoofdstuk II van deze titel. Art. 489 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 378, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 490. De buitengewone herziening mag ambtshalve door de Minister van Financiën worden voorgeschreven. Zij moet voorgeschreven worden zo de gemotiveerde aanvraag ertoe wordt gedaan door de burgemeester van
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 275 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
de gemeente of door een groep belastingplichtigen die tenminste 1/10e bezitten van het totaal aantal der in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente gelegen percelen van de categorie of categorieën bedoeld in de aanvraag. De aanvraag wordt als gemotiveerd beschouwd wanneer zij gestaafd is door een opgave waarop tenminste 1 pct. der percelen van de bedoelde categorie of categorieen vermeld zijn waarvan de normale netto-huurwaarde op 1 januari van het jaar van de aanvraag tenminste 15 pct. hoger of lager is dan het kadastraal inkomen. Art. 490 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 379, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 491. Buiten de algemene perekwaties, mag de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde, hetzij uit eigen beweging, hetzij op aanvraag van de burgemeester van de gemeente of van de belastingplichtige, de speciale herziening van het kadastraal inkomen van een gebouwd onroerend goed bevelen wanneer er, ten gevolge van nieuwe en blijvende omstandigheden veroorzaakt door overmacht, door werken of maatregelen bevolen door de openbare macht of door toedoen van derden, buiten elke wijziging van het onroerend goed om, tussen het kadastraal inkomen en de normale netto-huurwaarde, zoals deze bepaald zou geweest zijn indien de voormelde omstandigheden op het tijdstip van zijn vaststelling hadden bestaan, een verschil, in min of in meer, van tenminste 15 pct. bestaat. Art. 491 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 380, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 492. De speciale herzieningen worden uitgevoerd volgens een summiere methode, door op de bestaande kadastrale inkomens het percentage toe te passen van de vermeerdering of de vermindering die de normale netto-huurwaarden hebben ondergaan. Art. 492 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 381, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 493. De kadastrale inkomens, voortspruitend uit een buitengewone of speciale herziening, worden geacht te bestaan vanaf de datum vastgesteld door de Minister van Financiën rekening gehouden met de vooruitgang der werkzaamheden. Zij zijn slechts geldig tot aan de eerstvolgende algemene perekwatie of buitengewone of speciale herziening van de kadastrale inkomens. Art. 493 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 382, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling III. Schatting en herschatting van de kadastrale inkomens Art. 494. § 1. Buiten de algemene perekwaties gaat [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] over: 1° tot de schatting van het kadastraal inkomen van de nieuw opgerichte gebouwde onroerende goederen en van het in gebruik genomen nieuw materieel of outillage; 15 juli 2014
2° tot de herschatting van de kadastrale inkomens van de vergrote, herbouwde of aanzienlijk gewijzigde onroerende goederen van alle aard; 3° tot de herschatting van de kadastrale inkomens der gebouwde onroerende goederen waarvan het kadastraal inkomen werd vastgesteld vóór ze volkomen voltooid waren, zelfs zo de werken geen aanzienlijke wijziging aan het gebouw hebben teweeggebracht; 4° tot de schatting of de herschatting van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen van alle aard, wanneer het ontbreken of de ontoereikendheid van de schatting voortvloeit uit het niet indienen van de in de artikelen 473 en 474 beoogde aangiften of onjuistheden die in deze aangiften voorkomen; 5° tot de verbetering van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen van welke aard ook, wanneer bij de vaststelling van dat kadastraal inkomen op onomstootbare, aantoonbare en onweerlegbare wijze een schrijf- of rekenfout werd begaan of wanneer onroerende goederen bij vergissing werden verwisseld. § 2. Voor de toepassing van § 1, 2°, worden als aanzienlijke wijzigingen beschouwd: 1° die welke aanleiding kunnen geven tot een vermeerdering of tot een vermindering van het aan een gebouwd perceel of aan een materieel of outillage, toegekend kadastraal inkomen met een bedrag van 50 EUR of meer of tenminste met een bedrag van 15 pct. van het bestaande inkomen; 2° de verenigingen of verdelingen van gebouwde percelen of van materieel en outillage, de grensveranderingen tussen percelen, alsmede elke verandering in de wijze van exploitatie, elke omvorming, verbetering, beschadiging of waardevermindering van ongebouwde onroerende goederen en elke wijziging van hun grootte. § 3. Het in aanbouw nemen van onbebouwde en ledige gronden en de bebossing van gronden brengen, uit hoofde van de nieuwe aard, slechts de herschatting van het kadastraal inkomen mee met ingang van 1 januari van het elfde of van het eenentwintigste jaar na de ontginning of de bebossing. § 4. De schattingen of herschattingen worden uitgevoerd volgens de procedure voorzien onder hoofdstuk II van deze titel. § 5. De uit een schatting of herschatting voortspruitende kadastrale inkomens worden geacht te bestaan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het feit waarvan de aangifte bij artikel 473 is voorgeschreven of op het einde van de vrijstelling wanneer de gestelde voorwaarden niet meer vervuld zijn. De met toepassing van § 1, 5°, verbeterde kadastrale inkomens worden geacht te bestaan: - wanneer uit de verbetering een lager kadastraal inkomen voortspruit, vanaf 1 januari van het aanslagjaar voor het welk de onroerende voorheffing kan worden gevestigd, rekening houdende met de termijn van artikel 354, eerste lid; - wanneer uit de verbetering een hoger kadastraal inkomen voortspruit, vanaf 1 januari van het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de verbetering.
mijnwetboek.be
275
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 276 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Deze kadastrale inkomens zijn slechts geldig tot aan de eerstvolgende algemene perekwatie of buitengewone of speciale herziening van de kadastrale inkomens. § 6. In afwijking van § 5 hebben, voor de toepassing van dit Wetboek, met uitzondering van de bepalingen van titel VI, hoofdstuk I, afdeling II, de uit een herschatting voortspruitende verhoging van de kadastrale inkomens slechts uitwerking: - vanaf de eerste dag van het zesde jaar dat volgt op het feit waarvan de aangifte bij artikel 473 is voorgeschreven, wat de onroerende goederen betreft die volledig zijn gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid in de zin van artikel 145/25 [1 zoals het tot aanslagjaar 2014 van toepassing was]1; - vanaf de eerste dag van het negende jaar dat volgt op het feit waarvan de aangifte bij artikel 473 is voorgeschreven, wat de onroerende goederen bedoeld in artikel 145/30 [1 zoals het tot aanslagjaar 2014 van toepassing was]1. [1 Het eerste lid is slechts van toepassing indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan: 1° het betreft een herschatting bedoeld in § 1, 2° of 3°; 2° het feit waarvan de aangifte bij artikel 473 is voorgeschreven, heeft zich uiterlijk op 31 december 2013 voorgedaan.]1 Aan de periodes van 6 en 9 jaar komt een einde bij de eerstvolgende algemene perequatie. (1) Gewijzigd door art. 97 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door art. 29 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 494, § 6 is van toepassing vanaf 01.01.2007 (art. 17, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 494 is van toepassing met ingang van 01.01.2003 (art. 111, W. 08.04.2003) BS 17.04.2003 Met ingang van 01.01.2002 wordt het in dit artikel opgenomen bedrag in Euro uitgedrukt (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 494 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 383, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk IV. Betekening van de kadastrale inkomens Art. 495. § 1. Elk nieuw vastgesteld, herzien, geschat of herschat kadastraal inkomen wordt, in de vorm die de Koning bepaalt, aan de belastingplichtige betekend, tenzij deze laatste zich schriftelijk heeft akkoord verklaard met het bedrag van bedoeld inkomen. § 2. In afwijking van § 1 geven de wijzigingen van het kadastraal inkomen van een ongebouwd onroerend goed geen aanleiding tot betekening wanneer zij voortvloeien uit een eenvoudige wijziging van de oppervlakte, buiten elke verandering in de wijze van exploitatie, elke omvorming, verbetering, beschadiging of waardevermindering die een wijziging van het kadastraal inkomen per hectare met zich brengen. Art. 495 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 384, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
276
Art. 496. [De Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] mag het bedrag van het kadastraal inkomen mededelen aan [de administratie belast met de vestiging, of deze belast met de inning en de invordering, van de inkomstenbelastingen] vóór dat het aan de belastingplichtige werd betekend. Gewijzigd door art. 30 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 496 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 385, WIB, art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Hoofdstuk V. Bezwaar tegen het kadastraal inkomen Afdeling I. Recht van bezwaar Art. 497. De belastingplichtige mag tegen het hem betekend kadastraal inkomen bezwaar indienen, behoudens wanneer dat inkomen betrekking heeft op een gebouwd perceel en het werd vastgesteld volgens de gegevens van een door de betrokken belastingplichtige, door zijn rechtvoorgangers, zijn bevoegde lasthebbers of vertegenwoordigers gesloten huurcontract. Art. 497 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 386, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 498. Het enkel feit van de overdracht aan een derde van de eigendom van een perceel waarvan het kadastraal inkomen regelmatig werd vastgesteld op een tijdstip dat het aan de overdrager toebehoorde, geeft aan de verkrijger geen recht om tegen bewust kadastraal inkomen bezwaar in te dienen. Art. 498 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 387, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling II. Voorwaarden van geldigheid van het bezwaar Art. 499. Op straffe van verval moet het bezwaar: 1° behoudens in geval van overmacht, ingediend worden binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van de betekening van het kadastraal inkomen; 2° bij een ter post aangetekende brief gericht zijn aan de ambtenaar belast met de controle van het kadaster waar het onroerend goed gelegen is; 3° het inkomen vermelden dat de bezwaarindiener stelt tegenover datgene dat aan zijn onroerend goed is toegekend. Art. 499 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 388, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 500. Geen enkel bezwaar tegen een kadastraal inkomen zal nog geldig kunnen ingediend worden meer dan één jaar na de betaling der eerste onroerende voorheffing gevestigd op grondslag van het betwiste inkomen. Art. 500 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 389, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 277 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Afdeling III. Procedure bij het onderzoek van de bezwaren
slagen welke op grondslag van dat inkomen werden vastgesteld.
Art. 501. Het bezwaar wordt onderzocht door een ambtenaar van [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] met tenminste de graad van controleur of door een personeelslid dat door de gewestelijke directeur van het kadaster speciaal ermede wordt belast de bezwaren in de plaats van de controleur te onderzoeken.
Hoofdstuk VI. Bewaring en bijhouding van de kadastrale bescheiden
Gewijzigd door art. 31 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 501 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 390, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 501bis. § 1. Indien in de loop van de behandeling van het bezwaar en na onderhandelingen de onenigheid blijft bestaan, kan de bezwaarindiener, via de tussenkomst van de onderzoekende ambtenaar, een aanvraag om bemiddeling indienen bij de fiscale bemiddelingsdienst bedoeld bij artikel 116 van de wet van 25 april 2007 houdende diverse bepalingen (IV). Wanneer het proces-verbaal van niet-akkoord, dat opgesteld is met het oog op het vorderen van de scheidsrechterlijke beslissing bedoeld in § 2 aan de belastingplichtige werd betekend vóór de kennisgeving van het bemiddelingsverslag, is de fiscale bemiddelingsdienst ontheven van zijn bevoegdheid. § 2. Indien de onderzoekende ambtenaar en de bezwaarindiener, ondanks de eventuele bemiddeling, geen akkoord bereiken over het kadastraal inkomen dat aan het onroerend goed moet worden toegekend, wordt een proces-verbaal van niet-akkoord opgesteld en hebben de onderzoekende ambtenaar en de bezwaarindiener de mogelijkheid een scheidsrechterlijke beslissing te vorderen teneinde het bedoelde kadastraal inkomen vast te stellen. Art. 501bis is van toepassing met ingang van 01.05.2007, in afwijking hiervan kan de aanvraag tot bemiddeling slechts worden ingediend met ingang van 01.11.2007 (art. 121, W. 25.04.2007) BS 08.05.2007 en (art. 14, KB 09.05.2007) BS, 24.05.2007
Art. 502. […] De Koning bepaalt de regelen in verband met de arbitrageprocedure. Hij bepaalt de termijn waarbinnen die procedure moet worden ingesteld, wat de opdracht is van de scheidsrechters, het bedrag van de kosten van de arbitrage en wijst aan wie die bedoelde kosten moet dragen. Art. 502 is van toepassing met ingang van 01.05.2007, in afwijking hiervan kan de aanvraag tot bemiddeling slechts worden ingediend met ingang van 01.11.2007 (art. 391, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 en (art. 14, KB 09.05.2007) BS 24.05.2007, van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 391, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Afdeling IV. Uitwerking van de bezwaren Art. 503. De eventuele wijziging van het kadastraal inkomen ingevolge een bezwaar heeft uitwerking zelfs ten opzichte van de reeds ten kohiere gebrachte aan15 juli 2014
Art. 503 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 392, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 504. De [Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] staat in voor het bewaren en het bijhouden van de kadastrale bescheiden volgens de regelen die de Koning bepaalt. Enkel de [Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie] is ertoe gemachtigd, volgens de regels en de tarieven bepaald door de Koning, uittreksels of afschriften van de kadastrale bescheiden te vervaardigen en uit te reiken. Behoudens uitdrukkelijke toestemming van de [Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie], is de nadruk van voormelde uittreksels of afschriften verboden, evenals de verwerking ervan volgens een op informatica gebaseerde of andere werkwijze. Gewijzigd door art. 32 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 504 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 393, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Titel X. Overgangsbepalingen Art. 505. § 1. De belastbare meerwaarden waaromtrent de belastingplichtige het bewijs verstrekt dat zij teweeggebracht werden door de uit de muntwet van 30 maart 1935 voortvloeiende devaluatie, worden vrijgesteld binnen onderstaande grenzen en onder de volgende voorwaarden: 1° vrijgesteld worden slechts de meerwaarden verbonden aan voorraden en stocks van alle aard en aan activa als bedoeld in artikel 27, § 1, tweede lid, van de wetten betreffende de inkomstenbelastingen, gecoördineerd op 15 januari 1948, zoals dit bestond voor het werd opgeheven bij de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, na aftrek van de vermeerdering van passief die voortvloeit uit de verhoging in Euro van in buitenlandse munten luidende schulden; 2° de vrijstelling, die in geen geval hoger mag gaan dan het in vorig 1° bepaalde verschil, wordt toegestaan naar rato van 20 pct. van het gemiddelde bedrag der sommen waarvoor de activa die overeenstemmen met die welke een waardevermeerdering hebben ondergaan, werden gerekend in de balansen of inventarissen opgemaakt voor de laatste twee jaren of boekjaren waarvan de afsluiting onmiddellijk de 30e maart 1935 voorafgaat, zoals deze bescheiden door [de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen] werden aangenomen; het vrijstellingspercentage wordt echter op 30 pct. gebracht voor activa als bedoeld in hetzelfde artikel 27, § 1, tweede lid, en voor de voorraden aan edelgesteenten en metalen die, met
mijnwetboek.be
277
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 278 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
het oog op industriële verwerking, voorhanden worden gehouden. § 2. De beperkende bepalingen van artikel 190 zijn van toepassing op de krachtens § 1 vrijgestelde meerwaarden. Gewijzigd door art. 33 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 505, § 1, 1° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 Art. 505 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 430, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 506. Wanneer de grondbelasting krachtens vóór 1 januari 1962 gesloten overeenkomsten ten laste van de huurder gelegd is, wordt in die overeenkomsten de onroerende voorheffing in de plaats van genoemde belasting gesteld, en kan de huurder, niettegenstaande elk hiermee strijdig beding, niet verplicht worden meer dan twee derde van die voorheffing te dragen. Deze beperking is niet van toepassing op de provincie- en gemeenteopcentiemen. Art. 506 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 432, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 507. Wanneer de mobiliënbelasting ten laste van de schuldenaar van de inkomsten gelegd is krachtens vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, wordt die belasting in genoemde overeenkomsten vervangen door de roerende voorheffing en is de verplichting tot inhouding van die voorheffing, zoals bepaald in artikel 261, ter zake niet van toepassing. Wanneer, krachtens vóór 1 januari 1967 gesloten overeenkomsten, de mobiliënbelasting of de roerende voorheffing ten laste van de schuldenaar is gelegd, heeft deze laatste het recht op de belastbare inkomsten het verschil in te houden tussen de krachtens dit Wetboek verschuldigde roerende voorheffing en die welke gezegde schuldenaar vóór 1 januari 1967 te zijnen laste nam. De Koning regelt toepassing van dit artikel. Art. 507 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 433, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 234 KB/WIB 92
Art. 508. De pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten die geheel of ten dele gevestigd zijn door middel van stortingen als bedoeld in artikel 30bis, 3°, van de wetten betreffende de inkomstenbelastingen, gecoördineerd op 15 januari 1948, zoals dit bestond vóór het werd opgeheven door de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, zullen van belasting vrijgesteld zijn wanneer de belastingplichtige, wegens de in artikel 169 bepaalde wijze van aanslag, schriftelijk vóór de aanslag aan de controleur der belastingen van zijn gebied heeft te kennen gegeven dat hij met ingang van het aanslagjaar 1964 afziet van de vrijstelling van die stortingen. Zulks geldt eveneens in de gevallen waarin de nieuwe voorwaarde, waaraan de vrijstelling verbonden is krachtens artikel 82, 1°, c, zoals het bestond alvorens door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 te 278
zijn opgeheven, verhindert dat de stortingen op lopende contracten verder vrijstelling genieten. De vrijstelling blijft nochtans behouden voor de stortingen op lopende contracten van een duur van minder dan tien jaar die vóór 1 januari 1964 zijn aangepast aan de nieuwe voorwaarde van artikel 82, 1°, c, zoals het bestond alvorens door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven. Art. 508, lid 2 en 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 95, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 508 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 434, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 508bis. Onverminderd de toepassing van artikel 34 zijn vrijgesteld, de pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden: 1° indien de belastingplichtige of de persoon wiens rechtverkrijgende hij is, het levensverzekeringscontract individueel heeft gesloten en geen vrijstelling of belastingvermindering is toegepast overeenkomstig bepalingen die vóór het aanslagjaar 1990 van toepassing waren, en de aftrekken niet zijn verleend als vermeld in artikel 81, 1°, zoals het bestond alvorens door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven; 2° indien zij voortkomen uit een spaarrekening of uit een spaarverzekeringscontract waarvoor geen aftrek van de stortingen is verkregen ingevolge artikel 104, eerste lid, 10°, zoals het bestond alvorens door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven. Art. 508bis, 1° is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001 (art. 8, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 508bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 96, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 509. Aftrekbare beroepskosten zijn, wanneer zij tijdens het belastbare tijdperk werden gedaan: 1° door kapitaalvennootschappen en door vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen als vermeld in artikel 227: de belastingen die zouden aftrekbaar zijn van de inkomsten belastbaar in de bedrijfsbelasting van een aanslagjaar dat 1963 voorafgaat, indien zij tijdig waren gevestigd en ten laste genomen, alsook de grondbelasting van het aanslagjaar 1962 betreffende onroerende goederen die belegd zijn in een onderneming waarvan het boekjaar in 1962 vóór 31 december eindigt; 2° door vennootschappen als bedoeld in artikel 95, zoals dit bestond vóór het werd opgeheven door de wet van 4 augustus 1986 houdende fiscale bepalingen: de belastingen die zouden aftrekbaar zijn van de inkomsten belastbaar in de bedrijfsbelasting van een aanslagjaar dat 1964 voorafgaat, indien zij tijdig waren gevestigd en ten laste genomen, alsook de onroerende voorheffing van het aanslagjaar 1963 betreffende onroerende goederen die belegd zijn in een onderneming waarvan het boekjaar in 1963 vóór 31 december eindigt; 3° door rijksinwoners of niet-rijksinwoners respectievelijk bedoeld in de artikelen 3 of 227, 1°: de belastingen die zouden aftrekbaar zijn van de inkomsten belastbaar in de bedrijfs- en de aanvullende personele be-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 279 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
lasting van een aanslagjaar dat 1964 voorafgaat, indien zij tijdig waren gevestigd en ten laste genomen. Art. 509 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 435, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 510. De bepalingen van artikel 509 zijn eveneens van toepassing in de gevallen bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de wet van 29 december 1955 tot bevordering van de opslorping of de fusie van vennootschappen, in artikel 13, § 6, van de wet van 24 januari 1958 tot wijziging en aanvulling der wet van 13 augustus 1947 houdende instelling van de Nationale raad voor steenkolenmijnen en in artikel 7 van de wet van 15 juli 1959 tot bevordering van de opslorping of de fusie van vennootschappen en de inbreng van één of meer bedrijfsafdelingen of takken van werkzaamheid. Art. 510 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 436, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 511. § 1. De bepalingen van de artikelen 23bis, 107bis, 124, § 6, en 306bis, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven of gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 48 van 22 juni 1982 blijven van toepassing voor de investeringsreserve die voor het aanslagjaar 1982 is vrijgesteld. § 2. In afwijking van artikel 61 mag, met betrekking tot nijverheids, handels- of landbouwoutillage, alsmede de ermede gelijkgestelde nijverheidsgebouwen die verkregen of tot stand gebracht zijn vóór de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1940 en die nog in gebruik waren op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946 de afschrijving worden berekend op een, binnen de grenzen en termijnen en onder de voorwaarden die de Koning bepaalt, herschatte aanschaffings- of beleggingswaarde. De herschatte waarde mag niet meer bedragen dan twee en een halve maal de waarde van bovenbedoelde activa, geschat op grondslag van de per 31 augustus 1939 geldende normale prijzen en met inachtneming van hun toestand van stoffelijk verval en van hun werkelijke waardevermindering op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt voor 31 december 1946. Art. 511 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 444, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 Zie ook: art. 235, 236, 237, 238, 239, 240, 241, 242, 243, 244, 245, 246, 247, 248, 249, 250, 251, 252, 253 KB/WIB 92
Art. 512. Artikel 9bis van het koninklijk besluit van 4 maart 1965 tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, aldaar ingevoegd door het koninklijk besluit van 21 september 1966 en in stand gehouden door het koninklijk besluit van 6 januari 1971, is niet meer toepasselijk op de meerwaarden die verwezenlijkt zijn na 31 december 1980 of, voor belastingplichtigen die anders boekhouden dan per kalenderjaar, na de datum van afsluiting van het boekjaar waarvan het resultaat belastbaar is voor het aanslagjaar 1981. Art. 512 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 445, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992 15 juli 2014
Art. 513. Wanneer de verkoopprijs wordt herbelegd in de hierna vermelde vormen en termijnen, worden, in afwijking van artikel 24, eerste lid, 2°, de meerwaarden verwezenlijkt vanaf 1 januari 1990 op effecten die ten laatste op 31 december 1989 zijn uitgegeven of gewaarborgd door openbare instellingen en die op het ogenblik van de verwezenlijking sedert meer dan vijf jaar in het bezit zijn, aangemerkt als winst van het belastbare tijdperk waarin zij zijn verwezenlijkt en voor elk van de vijf volgende belastbare tijdperken en dat ten belope van één zesde van hun bedrag voor elk van die belastbare tijdperken. De herbelegging van de verkoopprijs van de effecten moet worden verricht in nieuwe effecten waarvan de duur ten minste vijf jaar bedraagt en die uitgegeven of gewaarborgd zijn door openbare instellingen opgenomen onder nr. 1 van de Prijscourant opgemaakt door [de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie], overeenkomstig de koninklijke besluiten van 16 december 1926 en 31 maart 1936, voor het vaststellen van de waarde der openbare effecten, aandelen en schuldbrieven. De herbelegging dient uiterlijk te zijn gedaan binnen drie maanden na de datum van de verwezenlijking van de effecten. De als herbelegging verkregen effecten moeten gedurende ten minste vijf jaar worden behouden. Om voorgaand stelsel te kunnen genieten moeten de betrokken instellingen bij hun aangifte betreffende het belastbare tijdperk waarin de effecten zijn verwezenlijkt en voor elk van de vijf volgende belastbare tijdperken een opgave voorleggen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld voor de toepassing van artikel 47. In geval van overdracht van de herbelegde effecten vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar of in geval van stopzetting van de werkzaamheid wordt, bij gebrek aan herbelegging in de voorgeschreven vormen en termijnen of bij niet voorleggen van de vereiste opgave, het nog niet belaste gedeelte van de verwezenlijkte meerwaarde aangemerkt als een belastbare winst van het belastbare tijdperk waarin, naar het geval, de herbeleggingstermijn is verstreken, de vereiste opgave niet wordt ingediend, de als herbelegging verkregen effecten worden overgedragen of de werkzaamheid wordt stopgezet. Gewijzigd door art. 34 W. 25.04.2014 (BS 16.05.2014) met ingang van 16.05.2014 Art. 513 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 445bis, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 514. […] Opgeheven door art. 42 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) vanaf 16.05.2011
Art. 515. § 1. In afwijking van artikel 47, § 1, 4°, van de wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen: 1° wordt de omzettingsrente van de in artikel 171, 4°, littera f tot h, bedoelde kapitalen, afkoopwaarden en andere éénmalige toelagen die vóór 1 januari 1985 zijn betaald of toegekend, gezamenlijk met de andere
mijnwetboek.be
279
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 280 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
inkomsten van de verkrijger belast vanaf het belastbare tijdperk waarin het bedrag dat die rente vormt, is betaald of toegekend: a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van artikel 169,5 pct. bedraagt, gedurende tien opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaats vindt vóór het verstrijken van deze periode van tien belastbare tijdperken; b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van artikel 169 minder dan 5 pct. bedraagt, gedurende dertien opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbaar tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaats vindt vóór het verstrijken van deze periode van dertien belastbare tijdperken; 2° wordt de omzettingsrente van de vóór 1 januari 1985 betaalde of toegekende vergoedingen in kapitaal, die niet gewaarborgd zijn door een verzekeringscontract ten voordele van de schuldenaar of door het reglement van een voorzorgsfonds ingesteld ten voordele van het personeel van de onderneming en die bedoeld zijn in artikel 169, § 1, 2°, zoals de bepaling bestond alvorens te zijn gewijzigd bij artikel 16 van de wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen, gezamenlijk met de andere inkomsten van de verkrijger belast vanaf het belastbare tijdperk waarin het bedrag dat die rente vormt is betaald of toegekend: a) wanneer overeenkomstig de bepalingen van bedoeld artikel 169, de omzettingsrente 6,57 pct. of meer bedraagt, gedurende tien opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaats vindt vóór het verstrijken van deze periode van tien belastbare tijdperken; b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van bedoeld artikel 169 minder dan 6,57 pct. bedraagt, gedurende dertien opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaats vindt vóór het verstrijken van deze periode van dertien belastbare tijdperken. § 2. De omzettingsrente van de in artikel 171, 4°, fbis, zoals het bestond alvorens door artikel 89, 4°, van de wet van 28 december 1992 te zijn opgeheven, vermelde kapitalen en afkoopwaarden die vóór 1 augustus 1992 zijn betaald of toegekend, wordt gezamenlijk met de andere inkomsten van de verkrijger belast vanaf het belastbare tijdperk waarin het bedrag dat die rente vormt, is betaald of toegekend: a) wanneer de omzettingsrente overeenkomstig de bepalingen van artikel 169, § 1, 5 pct. bedraagt, gedurende 10 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overleden wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 10 belastbare tijdperken; b) wanneer die omzettingsrente overeenkomstig dezelfde bepalingen minder dan 5 pct. bedraagt, gedurende 13 opeenvolgende belastbare tijdperken of tot het belastbare tijdperk waarin de verkrijger is overle280
den wanneer die gebeurtenis plaatsvindt vóór het verstrijken van die periode van 13 belastbare tijdperken. Art. 515, § 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 97, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 515, § 2 is van toepassing met ingang van 10.08.1992 (art. 40, W. 28.07.1992) BS 31.07.1992 Art. 515 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 447, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 515bis. Artikel 31, derde lid, zoals het bestond alvorens door artikel 74 van de wet van 28 december 1992 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde bezoldigingen hun oorsprong vinden in de overdracht van aandelen waarvan het betaalde bedrag voorheen van de beroepsinkomsten is afgetrokken. Artikel 34, § 1, 2°, zoals het bestond alvorens door artikel 75, 1°, van de wet van 28 december 1992 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde pensioenen, renten, kapitalen en afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen van aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, en in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80, van voormelde wet werd opgeheven. Artikel 34, § 1, 3° en § 3, eerste lid, zoals het bestond vóórdat het door artikel 75, 2° en 3°, van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijven van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde inkomsten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bedragen als vermeld in de artikelen 104, eerste lid, 10° en 117, voordat deze artikelen respectievelijk door de artikelen 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992 zijn opgeheven. Artikel 169, zoals het bestond voordat het door artikel 88 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of in uitvoering van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven. Artikel 171, zoals het bestond voordat het door artikel 89 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden en spaartegoeden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of in uitvoering van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, of betalingen als vermeld in de artikelen 104, eerste lid, 10° en 117, voor-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 281 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
dat deze artikelen respectievelijk door de artikelen 81, 2°, en 85 van de wet van 28 december 1992 zijn opgeheven. In afwijking van het tweede tot het vijfde lid, zijn vrijgesteld de kapitalen en de afkoopwaarden die worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 81, 1°, voordat het door artikel 80 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven of gevormd in het kader van het pensioensparen door middel van betalingen als vermeld in artikel 104, eerste lid, 10°, voordat het door artikel 81, 2°, van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, indien en in zoverre zij het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen zoals bepaald in zoals bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992. Wanneer de kapitalen die geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van persoonlijke bijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood als vermeld in artikel 52, 9°, voordat het door artikel 78 van de wet van 28 december 1992 werd opgeheven, bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of wanneer ze worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven, moet, in afwijking van het vierde lid, voor de omzetting van de eerste schijf van 76.110 EUR (basisbedrag 50.000 EUR) van die kapitalen dezelfde berekeningswijze worden gebruikt als bedoeld in artikel 169, § 1, vierde lid. Het bedrag van 76.110 EUR wordt jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178. Art. 515bis, lid 6 is van toepassing vanaf 08.01.2009 (art. 128, 1°, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 515bis, lid 7 is van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 128, 2° W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 515bis, lid 7 is van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 01.01.2006 (art. 103, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 en (art. 40, W. 17.05.2007) BS 19.06.2007 Art. 515bis, lid 2 en 4 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001 (art. 9, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 515bis is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 98, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 515ter. Artikel 174, eerste lid, 2°, is niet van toepassing op collectieve of individuele spaarrekeningen die zijn geopend of spaarverzekeringen die zijn aangegaan vóór 4 augustus 1992. Art. 515ter is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 99, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992
Art. 515quater. § 1. Wat de pensioentoezeggingen betreft, ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten vóór de datum van inwerkingtreding van artikel 86 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige 15 juli 2014
aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of die voortvloeien uit de verlenging van een vóór die datum gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn, in afwijking van de artikelen 130 tot 168, afzonderlijk belastbaar, behalve wanneer de aldus berekende belasting, vermeerderd met de belasting betreffende de andere inkomsten, meer bedraagt dan die welke zou voortvloeien uit de toepassing van de vermelde artikelen op het geheel van de belastbare inkomsten: a) tegen een aanslagvoet van 33 pct.: kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in c, in zover zij door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd en niet worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in c; b) tegen een aanslagvoet van 10%: kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in c, die worden vereffend in omstandigheden als bedoeld in c, in zover zij met persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/1, 1°, zijn gevormd of in zover het kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven; c) tegen een aanslagvoet van 16,5%: niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden als bedoeld in artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, a tot c, in zover die kapitalen of afkoopwaarden niet zijn gevormd door persoonlijke bijdragen als vermeld in artikel 145/ 1, 1°, of in zover het geen kapitalen betreffen die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven ten vroegste bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd worden uitgekeerd aan de begunstigde die minstens tot aan die leeftijd effectief actief is gebleven of worden uitgekeerd bij overlijden na het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de overledene tot die leeftijd effectief actief is gebleven, en wanneer die kapitalen of die afkoopwaarden tot uiterlijk 31 december 2009 aan de rechthebbende worden uitgekeerd: 1. wat de kapitalen en afkoopwaarden van een verzekeringscontract betreft: - bij het normale verstrijken van het contract; - bij het overlijden van de verzekerde; - naar aanleiding van de pensionering of brugpensionering van de verzekerde; - in een der 5 jaren vóór het normaal verstrijken van het contract; - op de normale leeftijd waarop de verkrijger zijn beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd, volledig en definitief stopzet; 2. wat de andere kapitalen en afkoopwaarden betreft: - ten vroegste naar aanleiding van zijn pensionering op de normale datum of in één van de 5 jaren die aan die datum voorafgaan; - naar aanleiding van zijn brugpensionering;
mijnwetboek.be
281
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 282 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
- naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is; - op de normale leeftijd waarop de verkrijger zijn beroepswerkzaamheid uit hoofde waarvan het kapitaal is gevormd, volledig en definitief stopzet. Het vorige lid is tevens van toepassing op de niet volgens artikel 169, § 1, belastbare kapitalen en afkoopwaarden van aanvullende pensioentoezeggingen die vóór de inwerkingtreding van het artikel 86 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid zijn gesloten ten gunste van bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, die bezoldigingen hebben genoten waarop de wetgeving betreffende de sociale zekerheid van de zelfstandigen is toegepast en die daardoor niet onder het toepassingsgebied van de genoemde wet vallen. § 2. In afwijking van § 1 worden voor de pensioentoezeggingen ingesteld door een collectieve arbeidsovereenkomst, een pensioenreglement of een pensioenovereenkomst gesloten gedurende zes maanden vanaf de datum van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, in artikel 171, 4°, f, de woorden " naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 60 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is " tot en met 31 december 2009 vervangen door de woorden "naar aanleiding van zijn pensionering of vanaf de leeftijd van 58 jaar of naar aanleiding van het overlijden van de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is". Art. 515quater, § 1, lid 1, b) en inleidende zin van c) is van toepassing op de uitkeringen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2009 (art. 129, 1° en 2° W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 515quater, § 1, b) en c) is van toepassing op de kapitalen uitgekeerd vanaf 01.01.2006 (art. 104, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005 Art. 515quater is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 93, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003, (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003 en (art. 180, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005
Art. 515quinquies. De artikelen 52, 3°, b, en 195, § 2, zoals ze bestonden vóórdat ze door de artikelen 79 en 87 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid werden gewijzigd, blijven van toepassing op de levensverzekeringspremies met betrekking tot contracten die werden gesloten vóór de inwerkingtreding van de genoemde wet in het voordeel van de onderneming op het hoofd van de bedrijfsleiders. Art. 515quinquies is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 94, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003
Art. 515sexies. In geval van overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gevormd door middel van levens282
verzekeringspremies als bedoeld in artikel 195, § 2, die worden gelijkgesteld met bijdragen als bedoeld in artikel 195, § 1, tweede lid, zoals ze bestonden vooraleer ze door artikel 87 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid werden gewijzigd, die wordt verricht door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen bij dewelke deze kapitalen of afkoopwaarden werden gevormd, teneinde deze te bestemmen voor de uitvoering van een aanvullende pensioentoezegging inzake rust- en/of overlevingspensioen, uitsluitend in het voordeel van een bedrijfsleider op wiens hoofd een contract werd gesloten, is artikel 38, § 1, eerste lid, 19°, van toepassing op de sommen die naar aanleiding van zulk een verrichting zijn overgedragen, in zover is voldaan aan de volgende voorwaarden: - de overdracht vindt plaats binnen een termijn van 3 jaar welke aanvangt vanaf de inwerkingtreding van de genoemde wet; - de voorwaarden van en de begrenzing gesteld in artikel 195 werden nageleefd tot op het ogenblik van de overdracht; - en de aanvullende pensioentoezegging, onderschreven door de onderneming in het voordeel van de betrokken bedrijfsleider, wordt ten laatste op het ogenblik van overdracht van de kapitalen of afkoopwaarden aangepast. Voor de toepassing van het vorige lid, wordt met een overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gelijkgesteld, de toewijzing van de hoedanigheid van begunstigde van het contract van bedrijfsleiderverzekering uitsluitend in het voordeel van de verzekerde bedrijfsleider. Bovendien wordt die verrichting niet als de betaling of toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de bedrijfsleider geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de bedrijfsleider. Het vorige lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen. Art. 515sexies is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 356, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 515sexies is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 95, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003
Art. 515septies. Dit artikel is van toepassing op de aanvullende pensioenkapitalen die door middel van voorzieningen zijn gevormd door belastingplichtigen die krachtens de artikelen 179, 220 of 227, 2° en 3°, aan de inkomstenbelasting zijn onderworpen en bestaan op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum voor 1 januari 2012. Als dergelijke kapitalen ten bate van de begunstigde of zijn rechtverkrijgenden, worden overdragen naar een
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 283 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
verzekeringsonderneming, een voorzorgsinstelling of een instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen, dan wordt die verrichting niet als de betaling of de toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht geschiedt op verzoek van de begunstigde, onverminderd het recht van belastingheffing bij de latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de begunstigde [of zijn rechtverkrijgenden] Het tweede lid is niet van toepassing bij overdracht van een kapitaal: 1° dat is gevormd ter uitvoering van een individuele pensioentoezegging die vanaf 1 januari 2004 is gedaan aan een andere begunstigde dan een in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die is tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst; 2° naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening. Op de sommen die bij die gelegenheid worden overgedragen, worden bovendien de bepalingen van artikel 38, § 1, eerste lid, 18° en 19°, toegepast voor zover de voorwaarden van en de begrenzing gesteld in de artikelen 59 en 195 zijn nageleefd tot op het ogenblik van de overdracht. Gewijzigd door art. 35, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); is van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 01.01.2012 (art. 39) Art. 515septies, lid 1 en 2 Vervangen door art. 82 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en van toepassing op de kapitalen die worden overgedragen vanaf 01.01.2012 (art. 84) Art. 515septies, lid 1 en 2 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 357, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 Art. 515septies is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 96, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003
Art. 515octies. Artikel 171, 4°, g, zoals het bestond vooraleer het werd gewijzigd door artikel 86 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, blijft van toepassing op de in artikel 171, 1°, h, bedoelde kapitalen geldend als pensioenen wanneer die kapitalen worden uitgekeerd in uitvoering van een contractuele verbintenis die is gesloten voor de inwerkingtreding van de genoemde wet. Art. 515octies is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 97, W. 28.04.2003) BS 15.05.2003 – errata BS 26.05.2003 en (art. 23, § 3, A, 2°, KB 14.11.2003) BS 14.11.2003
[Art. 515novies. Dit artikel is van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die zijn gevormd door middel van premies van levensverzekeringsovereenkomsten die in het voordeel van een werkgever of rechtspersoon zijn gesloten met het oog op de financiering van individuele aanvullende pensioentoezeggingen inzake rust- en/of overlevingspensioen die zijn gedaan aan een werknemer of bedrijfsleider op wiens hoofd de levensverzekeringsovereenkomst werd gesloten. Als dergelijke kapitalen en afkoopwaarden door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of in15 juli 2014
stelling voor bedrijfspensioenvoorziening bij dewelke ze zijn gevormd, worden overgedragen teneinde ze te bestemmen voor de uitvoering van de voormelde aanvullende pensioentoezegging, uitsluitend in het voordeel van de werknemer of bedrijfsleider op wiens hoofd het contract werd gesloten, is artikel 38, § 1, eerste lid, 18 of 19°, van toepassing op de sommen die naar aanleiding van zulk een verrichting zijn overgedragen, in zover is voldaan aan de volgende voorwaarden: 1° de overdracht vindt plaats binnen een termijn van drie jaar vanaf 1 juli 2012; 2° de levensverzekering werd gesloten: - vóór 1 juli 2012 indien het een aanvullende pensioentoezegging betreft die is gedaan aan een in artikel 32, eerste lid, 1°, bedoelde bedrijfsleider die is tewerkgesteld buiten een arbeidsovereenkomst; - vóór 1 januari 2004 indien het een aanvullende pensioentoezegging betreft die is gedaan aan een andere dan de in het eerste streepje vermelde persoon; 3° de voorwaarden en de begrenzing gesteld in de artikelen 59 en 195 werden nageleefd tot op het moment van de overdracht; 4° en de aanvullende pensioentoezegging, onderschreven door de werkgever of de rechtspersoon in het voordeel van de betrokken werknemer of bedrijfsleider, wordt ten laatste op het ogenblik van de overdracht van de kapitalen of afkoopwaarden aangepast. Voor de toepassing van het vorige lid, wordt met een overdracht van kapitalen of afkoopwaarden gelijkgesteld, de toewijzing van de hoedanigheid van begunstigde van het levensverzekeringscontract, uitsluitend in het voordeel van de verzekerde werknemer of bedrijfsleider. Bovendien wordt die verrichting niet als een betaling of toekenning van een pensioen aangemerkt, zelfs als die overdracht op verzoek van de werknemer of bedrijfsleider geschiedt, onverminderd het recht van belastingheffing bij latere betaling of toekenning door de instellingen of ondernemingen aan de werknemer of bedrijfsleider of zijn [rechtverkrijgenden]. Het vorige lid is niet van toepassing bij overdracht van het kapitaal of de afkoopwaarde naar een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen.] Gewijzigd door art. 36, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen vanaf 01.07.2012 Art. 515novies Ingevoegd door art. 83 W. 22.06.2012 (BS 28.06.2012) en van toepassing op de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen vanaf 01.07.2012 (art. 84)
Art. 516. § 1. In afwijking van artikel 145/6, tweede lid, wordt de belastingvermindering op de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypothecaire leningen die vanaf 1 januari 1963 tot 31 december 1992 zijn aangegaan slechts verleend op voorwaarde dat: 1° met betrekking tot contracten aangegaan tot 31 december 1988:
mijnwetboek.be
283
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 284 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
a) de lening is aangegaan om een sociale woning, een kleine landeigendom of een woning die krachtens de Huisvestingscode ermede gelijkgesteld is, te bouwen, te verwerven of te verbouwen; b) de lening is aangegaan om een woning die krachtens de Huisvestingscode als middelgroot wordt beschouwd, te bouwen, te verwerven of te verbouwen; in dit geval wordt de lening slechts in aanmerking genomen tot een aanvangsbedrag van 9.915,74 EUR. Met betrekking tot contracten die vanaf 1 mei 1986 tot 31 december 1988 zijn aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen of in nieuwe staat te verwerven, wordt het aanvangsbedrag van 9.915,74 EUR op 49.578,70 EUR gebracht. Een woning wordt geacht in nieuwe staat te zijn verworven wanneer zij door de verkoper met toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde is overgedragen aan de belastingplichtige; 2° met betrekking tot contracten aangegaan tussen 1 januari 1989 en 31 december 1992, de lening is aangegaan om een in België gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen; de betalingen komen slechts in aanmerking in zoverre zij betrekking hebben op de eerste schijf van 49.578,70 EUR (basisbedrag) van het aanvangsbedrag van de lening. § 2. […] § 3. […] § 4. Ingeval de toepassing van de artikelen 86, eerste lid, 87 en 88, tot gevolg heeft dat, met betrekking tot een contract dat vóór 1 januari 1989 op naam van één van de echtgenoten is gesloten, de bijdragen en betalingen die zijn vermeld [in artikel 145/1, 2° en 3°, zoals het bestond voordat het door artikel 397 van de programmawet van 27 december 2004 werd gewijzigd,], niet tot het bedrag bepaald ingevolge artikel 145/6, eerste lid, ten name van die echtgenoot aanleiding kan geven tot een belastingvermindering […] mag het verschil, zonder splitsing van het contract tot het bedrag bepaald in artikel 145/6, eerste lid, aanleiding geven tot een bijkomende vermindering ten gunste van de andere echtgenoot. § 5. De bedragen vermeld in § 1, 2° […] worden overeenkomstig artikel 178 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast. Gewijzigd door art. 99 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 516 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 409, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 516, § 1, 1°, b), lid 1 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2001 (art. 10, W. 17.05.2000) BS 16.06.2000 Art. 516 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 100, W. 28.12.1992 art. 83, W. 06.07.1994) BS 31.12.1992 Art. 516 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 40, W. 07.12.1988 art. 56, WIB art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 517. Voor de toepassing van de artikelen 131, tweede lid, en 132, tweede lid, wordt eveneens rekening gehouden met de handicap die vóór 1 januari 284
1989 is erkend overeenkomstig het op die datum vigerende artikel 81, § 3, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Art. 517 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 59, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001 Art. 517 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 518. Voor de toepassing van de artikelen 7 tot 11, […] 221, 1° en 222, 2°, 234, eerste lid, 1°, [en 255], wordt onder kadastraal inkomen verstaan het kadastraal inkomen aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficient die verkregen wordt door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van de jaren 1988 en 1989. […] De coëfficiënt wordt berekend overeenkomstig artikel 178, § 2, tweede lid. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond op de hogere of de lagere Euro naargelang het cijfer van de centiemen al of niet vijftig bereikt. Gewijzigd door art. 100 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Art. 518, lid 1 is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 140, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 (Met uitzondering wat de verwijzingen naar de artikelen 223, eerste lid, en 234, eerste lid, van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 betreft, die van toepassing zijn vanaf 01.01.2006.) Art. 518 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 410, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 518, lid 3 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 60, W. 10.08.2001) Art. 518, lid 5 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002. Met ingang van het aanslagjaar 2002 worden de in dit artikel opgenomen bedragen in Euro uitgedrukt (art. 1, KB 20.07.2000 art. 4, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000 en (art. 42, 5°, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001 Art. 518 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 8, W. 07.12.1988 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Van toepassing voor het Waals gewest Art. 518. Voor de toepassing van de artikelen 7 tot 11, […] 221, 1° en 222, 2°, 234, eerste lid, 1° [ en 255] wordt onder kadastraal inkomen verstaan het kadastraal inkomen aangepast aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk. De aanpassing gebeurt met behulp van de coëfficiënt die verkregen wordt door het gemiddelde van de indexcijfers van het jaar dat het jaar van de inkomsten voorafgaat te delen door het gemiddelde van de indexcijfers van de jaren 1988 en 1989. […] De coëfficiënt wordt berekend overeenkomstig artikel 178, § 2, tweede lid. Na toepassing van de coëfficiënt worden de bedragen afgerond op de hogere of de lagere Euro naargelang het cijfer van de centiemen al of niet vijftig bereikt. Gewijzigd door art. 100 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 285 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB Art. 518, 1e lid is van toepassing met ingang het aanslagjaar 2010 (art. 3, D. 10.12.2009) BS 23.12.2009 Art. 518, 1e lid, (Waalse Gewest) is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 140, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 [Met uitzondering wat de verwijzingen naar de artikelen 223, eerste lid, en 234, eerste lid betreft, die van toepassing zijn vanaf 01.01.2006.] Art. 518 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 410, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 Art. 518, 3e lid is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 60, W. 10.08.2001) Art. 518, 1e lid is van toepassing met ingang van 01.01.2004 (art. 4, D 22.10.2003) BS 19.11.2003
Art. 519. […] Opgeheven door art. 92, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012); van toepassing op de inkomsten die worden toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96)
Art. 519bis. […] Opgeheven door art. 51 W. 14.04.2011 (BS 06.05.2011) vanaf 16.05.2011
Art. 519ter. § 1. In afwijking van de artikelen 215 en 246, eerste lid, wordt, voor de aanslagjaren 2008 tot 2010, het tarief van de vennootschapsbelasting of, voor de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen, van de belasting van niet-inwoners verlaagd: 1° met betrekking tot de overeenkomstig artikel 511, § 1, bedoelde belastbare opnemingen op de investeringsreserve, die is aangelegd gedurende het aanslagjaar 1982; 2° met betrekking tot de overeenkomstig artikel 190, vierde lid, bedoelde belastbare opnemingen, die zijn verricht op de verwezenlijkte meerwaarden, andere dan deze bedoeld in de artikelen 44bis en 47 van dit wetboek en in artikel 115, § 2, van de programmawet van 2 augustus 2002, die zijn vrijgesteld overeenkomstig artikel 190, eerste tot derde lid, en die niet hoger zijn dan het totale bedrag van die meerwaarden die bestonden op het einde van het aan het aanslagjaar 2004 verbonden belastbaar tijdperk. Het in het eerste lid vermelde tarief wordt bepaald: - op 16,5 pct. voor het aanslagjaar 2008; - op 20,75 pct. voor het aanslagjaar 2009; en - op 25 pct. voor het aanslagjaar 2010. De in het eerste lid vermelde tarieven worden bovendien voor de aanslagjaren 2008 tot 2010 verlaagd tot respectievelijk 10 pct., 12 pct. en 14 pct. voor het gedeelte van de opnemingen dat overeenstemt met investeringen die tijdens het aan het desbetreffende aanslagjaar verbonden belastbaar tijdperk zijn verricht, in materiële vaste activa, andere dan deze welke vermeld zijn in artikel 75, 5°, of immateriële vaste activa, die afschrijfbaar zijn, die niet als herbelegging worden aangemerkt krachtens de artikelen 44bis, 44ter, 47 en 194quater en die voorheen nog niet in aanmerking werden genomen voor de toepassing van deze bepaling. § 2. Geen van de bij de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken noch compensatie met het verlies van het belastbaar tijdperk mag worden verricht op de grondslag van de in § 1 vermelde belasting. In afwijking van artikel 276 mag geen voorheffing, noch forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting, 15 juli 2014
noch belastingkrediet worden verrekend op de in § 1 vermelde belasting. § 3. De in § 1 vermelde belasting wordt eventueel vermeerderd zoals bepaald bij de artikelen 157 tot 159, 161 tot 164 en 166 tot 168, ingeval geen of ontoereikende voorafbetalingen zijn gedaan. § 4. Artikel 463bis is niet van toepassing op de belasting die berekend is overeenkomstig de §§ 1 tot 3. Art. 519ter, Ingevoegd door art. 106, W. 25.04.2007 (BS, 08.05.2007), met ingang van 18.05.2007. [Elke wijziging die vanaf 17.10.2006 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, heeft geen enkel gevolg voor de toepassing van dit artikel.]
Art. 520. De artikelen 36, 40, § 2, tweede lid, 105, eerste lid, 124, § 3, tweede lid en 306bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen zoals ze bestonden voordat ze werden opgeheven of gewijzigd door artikel 260 van de wet van 22 december 1989 en door artikel 3, A tot C, F en K, van de wet van 23 oktober 1991, blijven van toepassing op de meerwaarden die waren vrijgesteld overeenkomstig de hier voren vermelde artikelen 36 en 105. Art. 520 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 26, W. 28.12.1992) BS 31.12.1992 Art. 520 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 10, W. 23.10.1991 art. 1, KB 10.04.1992) BS 30.07.1992
Art. 521. In afwijking [van artikel 192, § 1, eerste lid,] en in afwijking van artikel 9, § 1, van de wet van 23 oktober 1991, zijn de meerwaarden verwezenlijkt voor 24 juli 1991 tijdens een belastbaar tijdperk dat aan het aanslagjaar 1992 of aan een later aanslagjaar is verbonden, volledig vrijgesteld. Gewijzigd door art. 55, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf 30.12.2012
Art. 522. Met betrekking tot kapitalen die reeds op de eerste dag van het belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1995 voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid werden gebruikt, worden voor de toepassing van artikel 362bis, de op die dag reeds verlopen en nog niet belaste interestgedeelten van die kapitalen, beschouwd als een inkomen van het tijdperk waarin de interest wordt geïnd of verkregen. Art. 522 is van toepassing met ingang van 26.07.1994 (art. 84, W. 06.07.1994) BS 16.07.1994
Art. 523. Artikel 52, 11°, zoals het bestond alvorens door artikel 3 van de wet van 20 december 1995 te zijn gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre het kapitaalverhogingen betreft die de naleving van het voorschrift van artikel 8 van de wet van 13 april 1995 tot wijziging van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen tot doel hebben, door naamloze vennootschappen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet bestonden. Art. 523 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 17, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel Art. 523, lid 1 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2000 (art. 36, W. 04.05.1999) BS 12.06.1999 Art. 523 is van toepassing met ingang van 02.01.1996 (art. 23, W. 20.12.1995) BS 23.12.1995
mijnwetboek.be
285
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 286 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
Art. 524. Artikel 67, § 2, zoals het bestond alvorens te zijn vervangen door artikel 3 van de wet van 27 oktober 1997, blijft van toepassing voor wat betreft het personeel dat voor wetenschappelijk onderzoek werd tewerkgesteld tijdens één van de belastbare tijdperken verbonden aan de aanslagjaren 1998 en vorige. Art. 524 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1997 (art. 6, W. 27.10.1997) BS 02.12.1997
Art. 525. Artikel 145/4, 2°, a, zoals het bestond voor het door artikel 31 van de wet van 10 augustus 2001 werd gewijzigd, blijft van toepassing op de contracten die zijn afgesloten vóór 1 januari 2002. Art. 525 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2003 (art. 61, W. 10.08.2001) BS 20.09.2001
Art. 526. § 1. [Deze paragraaf is van toepassing wanneer hypothecaire leningen gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan: a) vóór 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013 terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 104, 115 en 116, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004, en artikel 242, § 2, zoals het bestond voordat het werd gewijzigd bij artikel 74 van de wet van 8 mei 2014 voor de interesten van een in het eerste lid bedoelde hypothecaire lening, evenwel met dien verstande dat: 1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering berekend op het bedrag dat overeenkomstig het voormelde artikel 116 aftrekbaar zou zijn van het totale netto-inkomen; 2° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct. In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen; 3° in geval van een gemeenschappelijke aanslag, het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend, evenredig wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten; 4° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 145/1, 1°, bedoelde belastingvermindering; 5° de belastingvermindering in aanmerking wordt genomen om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6 te bepalen. De in het voormelde artikel 104, 9°, bedoelde interesten komen niet voor de belastingvermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan op het moment van de beta286
ling van de interesten de eigen woning is van de belastingplichtige. Voor de toepassing van het voormelde artikel 115 wordt de notie "in België" vervangen door de notie "in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte". § 2. Deze paragraaf is van toepassing wanneer: 1° hypothecaire leningen gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan: a) vóór 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013 terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening; In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 145/17 tot 145/20, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004, voor de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een in het eerste lid, 2°, bedoeld verzekeringscontract. § 3. De uitgaven met betrekking tot de in vorige paragrafen bedoelde leningen en contracten komen niet in aanmerking voor de aftrek als bedoeld in artikel 14 noch voor de belastingverminderingen als bedoeld in artikel 145/1, 2° en 3°, en in paragraaf 1 wanneer: 1° de belastingplichtige: - tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013 een hypothecaire lening heeft gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in § 1, eerste lid, 1° of § 2, eerste lid, 1°, in aanmerking kwam voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen of; - een individueel levensverzekeringscontract sluit dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van een in a) bedoelde lening; 2° en de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbaar tijdperk waarin een in a) bedoelde lening of een in b) bedoeld contract is gesloten, heeft vermeld dat hij voor die lening of dat contract opteert voor toepassing van de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven; Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken.] § 4. De in Euro uitgedrukte bedragen bedoeld in de artikelen die in de §§ 1 en 2 zijn opgenomen, worden, naargelang het geval, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig [artikel 178].
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 287 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
§ 5. Voor de toepassing van § 2, eerste lid, 2°, worden de bijdragen en premies die zijn betaald in het kader van levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 werden afgesloten en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in artikel 145/4, zoals het is gewijzigd bij artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), in afwijking van die bepaling, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in het genoemde artikel bestond alvorens het werd gewijzigd door de hiervoor vermelde wetten. Gewijzigd door art. 101 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 37, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 526, § 5 treedt in werking vanaf 29.12.2008 (art. 116, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 526, § 1, lid 3, en § 2, lid 4 en 5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 6, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 526 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 411, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 – erratum BS 18.01.2005 en (art. 181, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Zie ook: art. 254, 255, 256 KB/WIB 92
Toekomstig recht Art. 526. § 1. [Deze paragraaf is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de belastingplichtige heeft een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen: a) vóór 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° de woning waarvoor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen zijn aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest, en ze is vóór 1 januari 2016 een andere dan de eigen woning geworden; 3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de interesten van de in het 1° vermelde hypothecaire leningen de toepassing gevraagd van de artikelen 104, 9°, 115 en 116 zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004.] In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 104, 115 en 116, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004, en artikel 242, § 2, zoals het bestond voordat het werd gewijzigd bij artikel 74 van de wet van 8 mei 2014 voor de interesten van een in het eerste lid bedoelde hypothecaire lening, evenwel met dien verstande dat: 1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering berekend op het bedrag dat 15 juli 2014
overeenkomstig het voormelde artikel 116 aftrekbaar zou zijn van het totale netto-inkomen; 2° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct. In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen; 3° in geval van een gemeenschappelijke aanslag, het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend, evenredig wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten; 4° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 145/1, 1°, bedoelde belastingvermindering; 5° de belastingvermindering in aanmerking wordt genomen om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6 te bepalen. De in het voormelde artikel 104, 9°, bedoelde interesten komen niet voor de belastingvermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan op het moment van de betaling van de interesten de eigen woning is van de belastingplichtige. Voor de toepassing van het voormelde artikel 115 wordt de notie "in België" vervangen door de notie "in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte". § 2. [Deze paragraaf is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de belastingplichtige heeft een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen: a) vóór 1 januari 2005; b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen; 2° de woning waarvoor de in het 1° vermelde hypothecaire lening is aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest, en vóór 1 januari 2016 is ze een andere dan de eigen woning geworden; 3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de betalingen voor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen en voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire leningen, de toepassing gevraagd van de artikelen 145/17 tot 145/ 20, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004. In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 145/17 tot 145/20, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004, voor de
mijnwetboek.be
287
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 288 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
betalingen voor de aflossing van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of de bijdragen betaald ter uitvoering van een verzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire lening.] § 3. De uitgaven met betrekking tot de in vorige paragrafen bedoelde leningen en contracten komen niet in aanmerking voor de aftrek als bedoeld in artikel 14 noch voor de belastingverminderingen als bedoeld in artikel 145/1, 2° en 3°, en in paragraaf 1 wanneer: 1° de belastingplichtige: - tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013 een hypothecaire lening heeft gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in § 1, eerste lid, 1° of § 2, eerste lid, 1°, in aanmerking kwam voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen of; - een individueel levensverzekeringscontract sluit dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van een in a) bedoelde lening; 2° en de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbaar tijdperk waarin een in a) bedoelde lening of een in b) bedoeld contract is gesloten, heeft vermeld dat hij voor die lening of dat contract opteert voor toepassing van de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven; Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken.] § 4. De in Euro uitgedrukte bedragen bedoeld in de artikelen die in de §§ 1 en 2 zijn opgenomen, worden, naargelang het geval, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig [artikel 178]. § 5. Voor de toepassing van § 2, eerste lid, 2°, worden de bijdragen en premies die zijn betaald in het kader van levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 werden afgesloten en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in artikel 145/4, zoals het is gewijzigd bij artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), in afwijking van die bepaling, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in het genoemde artikel bestond alvorens het werd gewijzigd door de hiervoor vermelde wetten. Gewijzigd door art. 102 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2017 Gewijzigd door art. 101 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 37, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 526, § 5 treedt in werking vanaf 29.12.2008 (art. 116, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 288
Art. 526, § 1, lid 3, en § 2, lid 4 en 5 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 6, W. 25.04.2007) BS 10.05.2007 Art. 526 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 411, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004 – erratum BS 18.01.2005 en (art. 181, W. 27.12.2005) BS 30.12.2005 Zie ook: art. 254, 255, 256 KB/WIB 92
Art. 526/1. Bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van verzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 zijn afgesloten en die dienen voor het wedersamenstellen of waarborgen van een lening die is gesloten om een onroerend goed te verwerven of te behouden en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in de artikelen 145/4 en 145/9 zoals ze zijn gewijzigd door de artikelen 114 en 115 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen, worden toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in de genoemde artikelen bestond alvorens ze werden gewijzigd door de artikelen 173 en 174 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en de artikelen 114 en 115 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1). Art. 526/1, treedt in werking vanaf 29.12.2008 (art. 117, W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
Art. 527. Artikel 19, § 1, 3°, a, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 390 van de programmawet van 27 december 2004, blijft van toepassing op de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven betreffende niet in [artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het werd opgeheven door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014,] bedoelde levensverzekeringscontracten die de belastingplichtige individueel heeft gesloten, wanneer het gaat om contracten die een gewaarborgd rendement bepalen en waarvan geen enkele premie aanleiding heeft gegeven tot een belastingvermindering voor het lange termijnsparen, overeenkomstig de artikelen 145/ 1, 145/6, en 145/17 tot 145/20, zoals die bestonden voordat ze door de artikelen 397, 399 en 400 van de programmawet werden gewijzigd of opgeheven, of zoals die krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van toepassing zijn gebleven. Artikel 34, § 1, 2°, d, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 391 van de programmawet van 27 december 2004, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 145/17, 1°, zoals dat bestond voordat het door artikel 400 van de programmawet werd opgeheven of zoals dat krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van toepassing is gebleven. Artikel 39, § 2, 2°, a, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 392 van de programmawet van 27 december 2004, blijft van toepassing op pensioenen, aanvullende pensioenen, renten, kapitalen, spaartegoeden en afkoopwaarden indien ze voortkomen uit een niet in [artikel 104, 9°, zoals het bestond
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 289 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
voordat het werd opgeheven door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014,] bedoeld individueel levensverzekeringscontract dat is afgesloten ten gunste van de belastingplichtige of de persoon van wie hij de rechtverkrijgende is, en waarvoor geen vermindering is verleend die was vermeld in artikel 145/17, 1°, zoals dat bestond voordat het door artikel 400 van de programmawet werd opgeheven, of zoals dat krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van toepassing is gebleven. Artikel 169, § 1, eerste lid, zoals het bestond voordat het door artikel 401 van de programmawet van 27 december 2004 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden worden uitgekeerd uit hoofde van levensverzekeringscontracten als vermeld in artikel 145/17, 1°, zoals dat bestond voordat het door artikel 400 van de programmawet werd opgeheven, of zoals dat krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van toepassing is gebleven. Artikel 171, 2°, d, zoals het bestond voordat het door artikel 402 van de programmawet van 27 december 2004 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre het gaat om kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in artikel 145/1, 2°, zoals dat bestond voordat het door artikel 397 van de programmawet werd gewijzigd, of zoals dat krachtens[artikel 526, § 2, tweede lid], van toepassing is gebleven. Gewijzigd door art. 103 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 38, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 39) Art. 527 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2006 (art. 412, W. 27.12.2004) BS 31.12.2004
Art. 528. De bepaling van artikel 201, vijfde lid, zoals ze wordt ingevoegd bij de wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, is niet van toepassing wat betreft de in artikel 70, eerste lid, vermelde investeringsaftrekken die worden toegelaten vanaf een aanslagjaar dat aan het aanslagjaar 2007 voorafgaat. Art. 528 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 18, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel
Art. 529. De bepalingen van het artikel 292bis, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven bij de wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal, blijven van toepassing voor het in artikel 289bis, § 2, bedoelde belastingkrediet zoals dit bestond vóór het werd opgeheven bij voormelde wet en dat niet is verrekend vóór aanslagjaar 2007. Art. 529 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 (art. 19, W. 22.06.2005) BS 30.06.2005. Elke wijziging die vanaf 29.04.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van dit artikel
Art. 530. § 1. Wat de belastingplichtigen die aan de vennootschapsbelasting worden onderworpen of de in artikel 227, 2°, vermelde belastingplichtigen die aan de belasting van niet-inwoners worden onderworpen betreft die vanaf een bepaald aanslagjaar voor het in artikel 289quater voorziene belastingkrediet hebben 15 juli 2014
geopteerd, wordt van het totaal van de overgedragen investeringsaftrek op het einde van het voorafgaand aanslagjaar het gedeelte van het totaal dat verband houdt met de op grond van de artikelen 69, § 1, eerste lid, 2°, a) en b), en 70, tweede lid, bepaalde investeringsaftrekken, voor de drie voorafgaande aanslagjaren in mindering gebracht. Het gedeelte dat in het eerste lid in mindering wordt gebracht, wordt omgezet in een overgedragen belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling door dit gedeelte te vermenigvuldigen met het in artikel 289quater, tweede lid, vermelde tarief. Dit belastingkrediet wordt geacht verband te houden met het aanslagjaar voorafgaand aan dit waarvoor werd geopteerd voor het belastingkrediet. In afwijking van artikel 292bis, § 1, tweede en vijfde lid, is dit belastingkrediet niet terugbetaalbaar maar het kan zonder beperking in de tijd worden overgedragen. § 2. Wat dezelfde belastingplichtigen betreft, die, in toepassing van artikel 70, tweede lid, hadden gekozen de investeringsaftrek te spreiden voor vaste activa die worden verkregen of tot stand gebracht gedurende de belastbare tijdperken waarvoor niet werd geopteerd voor het belastingkrediet, is het gespreide belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling dat in plaats van de gespreide investeringsaftrek voor deze vaste activa komt, voor elk aanslagjaar dat verband houdt met een nog te lopen belastbaar tijdperk van de afschrijvingsperiode, gelijk aan de afschrijving die voor het belastbaar tijdperk wordt aangenomen, vermenigvuldigd met het in artikel 70, tweede lid, voorziene percentage en met het in artikel 289quater, tweede lid, voorziene tarief. Art. 530, § 1, lid 1 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009. Elke wijziging die vanaf 07.11.2008 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking (art. 154 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008 Art. 530 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007 (art. 131, W. 23.12.2005) BS 30.12.2005. Elke wijziging die vanaf 18.11.2005 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking
Art. 531. De bepalingen van artikel 67, § 4, blijven van toepassing op de voorheen vrijgestelde winst bij toepassing van artikel 67, § 1, 1°, en § 3, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven bij de programmawet (I) van 27 december 2006 en van artikel 67, § 1, 2°, zoals dit bestond vóór het werd opgeheven bij de programmawet (I) van 27 december 2006. Art. 531 is van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 (art. 9, W. 24.07.2008) BS 07.08.2008 Art. 531 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 31, W. 27.12.2006) BS 28.12.2006 [Elke wijziging die vanaf 17.10.2006 aan de afsluitingsdatum van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking op de toepassing van de in art. 32, lid 1, W. 27.12.2006 (BS 28.12.2006) vermelde bepalingen.]
Art. 532. De bepalingen van de artikelen 58 en 463bis, § 2, 1°, zoals die bestonden vóór ze werden opgeheven bij de wet van 11 mei 2007 tot aanpassing van de wetgeving inzake de bestrijding van omkoping, blij-
mijnwetboek.be
289
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 290 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
ven van toepassing op de geheime commissielonen die tot de dagelijkse praktijk behoren, indien ze werden betaald of toegekend vóór 8 juni 2007.
De erkenningen als bedoeld in artikel 63/11bis, § 1, eerste lid, KB/WIB 92 blijven gelden voor de aflevering van de certificaten in uitvoering van dit artikel.]
Art. 532 is van toepassing met ingang van 08.06.2007 (art. 141 W. 22.12.2008) BS 29.12.2008
(1) Gewijzigd door art. 104 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015 Vervangen door art. 13 W. 21.12.2013 (BS 31.12.2013) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 Ingevoegd door art. 51 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en in werking vanaf aanslagjaar 2013 (art. 52)
Art. 533. Artikel 38, § 1, eerste lid, 17°, zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij artikel 40 van de wet van 6 mei 2009 houdende diverse bepalingen, blijft van toepassing op de tussenkomsten van de werkgever in uitvoering van aanbiedingen die zijn gedaan vóór 1 januari 2009. Art. 533 is van toepassing vanaf 01.01.2009 (art. 41, W. 06.05.2009) BS 19.05.2009
Art. 534. [In afwijking van de artikelen 171, 3°, en 269, 1°,] wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 15 pct. [voor de inkomsten uit Staatsbons waarop tijdens de periode van 24 november 2011 tot 2 december 2011 is ingeschreven en die op 4 december 2011 zijn uitgegeven.] [De in het eerste lid vermelde inkomsten die de inhouding van de roerende voorheffing van 15 pct. hebben ondergaan, moeten niet worden aangegeven in de personenbelasting.] […]. Gewijzigd door art. 94, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012), van toepassing op de inkomsten die worden toegekend en betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 96) Gewijzigd door art. 93, W. 27.12.2012 (BS 31.12.2012), van toepassing op de inkomsten die worden toegekend en betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 96) Gewijzigd door art. 152 W. 29.03.2012 (BS 06.04.2012) en van toepassing op de inkomsten verkregen vanaf 01.01.2012 (art. 153) Ingevoegd door art. 37 W. 28.12.2011 (BS 30.12.2011) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2012 (art. 38)
Art. 535. [Artikel 145/24, § 2, zoals het bestond voor het werd opgeheven bij artikel 41 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen, blijft van toepassing voor de belastingplichtigen die zich vóór 1 januari 2012 contractueel hebben verbonden tot het verwerven van een in dit artikel bedoelde woning of tot het uitvoeren van de in dit artikel bedoelde werkzaamheden [1 , met dien verstande dat: - in geval van een gemeenschappelijke aanslag de belastingvermindering evenredig wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten; - de belastingvermindering in mindering wordt gebracht om de gemiddelde aanslagvoeten bedoeld in artikel 171, 5° en 6° te bepalen; - de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 145/24, § 1, vermelde belastingvermindering.]1 Artikel 178 is van toepassing op de bedragen opgenomen in artikel 145/24, § 2, zevende lid, zoals het bestond voor het werd opgeheven bij artikel 41 van de wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen. 290
Art. 536. [De overeenkomstig artikel 205quinquies, zoals dit bestond voor de opheffing ervan door artikel 48 van de wet van 13 december 2012 houdende fiscale en financiële bepalingen, overgedragen vrijstellingen voor de aftrek voor risicokapitaal, die nog niet konden worden in mindering gebracht van de winst van een belastbaar tijdperk afgesloten op ten laatste 30 december 2012, alsmede de niet verleende vrijstelling bij geen of onvoldoende winst voor dit belastbaar tijdperk, worden achtereenvolgens in mindering gebracht van de winst van de zeven belastbare tijdperken volgend op dat waarin de aftrek voor risicokapitaal in eerste instantie niet in mindering gebracht kon worden, binnen de beperkingen en op de wijze voorzien in dit artikel. De in het eerste lid vermelde aftrek van de overdracht voor risicokapitaal wordt uitgevoerd tot het bedrag van de winst die nog bestaat na de toepassing van alle in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken in uitvoering van artikel 207, eerste lid. Als het resultaat verkregen na de andere in de artikelen 199 tot 206 bepaalde aftrekken, hoger is dan één miljoen Euro, wordt het krachtens dit artikel vrijgesteld bedrag dat deze beperking overtreft, zelf beperkt tot 60 pct. In afwijking van het eerste lid, worden de bedragen die nog niet konden worden in mindering gebracht omwille van deze beperking tot 60 pct. achtereenvolgens in mindering gebracht, binnen de beperkingen en op de wijze bedoeld in het tweede en het derde lid, van de winst van de volgende belastbare tijdperken, zelfs na de vervaldag van de periode van aftrek bedoeld in het eerste lid, zodat de beperking niet tot gevolg heeft dat het bedrag dat men had kunnen aftrekken indien de beperking niet had bestaan, wordt verminderd.] Ingevoegd door art. 56, W. 13.12.2012 (BS 20.12.2012); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013. Elke wijziging die vanaf 28.11.2011 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van deze artikelen 48, 49, 1°, en 56 (art. 59)
Art. 537. [In afwijking van de artikelen 171, 3°, en 269, § 1, 1°, wordt het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing vastgesteld op 10 pct. voor de dividenden die overeenkomen met de vermindering van de belaste reserves zoals deze ten laatste op 31 maart 2013 zijn goedgekeurd door de Algemene Vergadering op voorwaarde dat en in de mate dat minstens het verkregen bedrag onmiddellijk wordt opgenomen in het kapitaal en dat deze opneming plaatsvindt tijdens het laatste belastbaar tijdperk dat afsluit voor 1 oktober 2014.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 291 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
De uitgekeerde dividenden die aan deze voorwaarden voldoen, komen niet in aanmerking voor de berekening van de grens als bedoeldin artikel 215, derde lid, 3°. Wanneer de vennootschap een positief boekhoudkundig resultaat heeft behaald tijdens het belastbare tijdperk waarin een in het eerste lid bedoelde verrichting heeft plaats gehad, naar gelang het geval in 2013 of in 2014, en wanneer er door de algemene vergadering gedecreteerde dividenden zijn verleend of toegekend in de loop van minstens één van de vijf belastbare tijdperken voorafgaand aan deze verrichting, wordt een afzonderlijke aanslag gevestigd op het positieve verschil tussen: 1° het product: - van het boekhoudkundig resultaat van het belastbare tijdperk waarin de verrichting heeft plaatsgevonden en – van de verhouding tussen de som van de dividenden verleend of toegekend in de loop van de vijf voorafgaande belastbare tijdperken en de som van de resultaten van deze belastbare tijdperken; en 2° de dividenden die effectief zijn verleend of toegekend aan de aandeelhouders als winst van het belastbare tijdperk waarin de hierboven vermelde verrichting heeft plaatsgevonden. Deze aanslag is gelijk aan 15 pct. van het verschil berekend op basisvan de hierboven beschreven formule en wordt niet beschouwd als eenberoepskost. Bij een latere kapitaalvermindering wordt die geacht eerst uit de volgens dit regime ingebrachte kapitalen voort te komen. Wanneer deze kapitaalvermindering volgens dit regime tot stand komt binnen acht jaar na de laatste inbreng in kapitaal, wordt zij in afwijking van artikel 18, eerste lid, 2o, beschouwd als een dividend. Het tarief van de personenbelasting en van de roerende voorheffing bedraagt, voor de verleende of toegekende dividenden: 1° tijdens de eerste vier jaar volgend op de inbreng, 15 pct.; 2° tijdens het vijfde en zesde jaar volgend op de inbreng, 10 pct.; 3° tijdens het zevende en achtste jaar volgend op de inbreng, 5 pct. In afwijking van het vorige lid wordt de voormelde termijn, voor de vennootschappen die op grond van artikel 15 van het Wetboek van vennootschappen als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin de kapitaalinbreng is gedaan, op vier jaar gebracht en het tarief van de personenbelasting, respectievelijk de roerende voorheffing, bedraagt voor de verleende of toegekende dividenden: 1° tijdens de eerste twee jaar volgend op de inbreng, 15 pct.; 2° tijdens het derde jaar volgend op de inbreng, 10 pct.; 15 juli 2014
3° tijdens het vierde jaar volgend op de inbreng, 5 pct. Ingevoegd door art. 6 Progr.W. 28.06.2013 (BS 01.07.2013) en in werking vanaf 01.07. 2013. De bepaling kan slechts toegepast worden op de inbrengen die tot stand zijn gekomen in het boekjaar dat afgesloten wordt vóór 01.10.2014. Elke wijziging die vanaf 1 mei 2013 aan de datum van afsluiting van de jaarrekening wordt aangebracht, is zonder uitwerking voor de toepassing van de artikelen 3b, 4, 5 b, en 6 (art. 7)
[Art. 538. Artikel 38, § 1, eerste lid, 27°, en § 5, zoals dit bestond voor de opheffing ervan door artikel 100, 1° en 2°, van de wet van 26 december 2013 betreffende de invoering van een eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden inzake de opzeggingstermijnen en de carenzdag en begeleidende maatregelen blijft ook na 1 januari 2014 van toepassing voor zover het ontslag ter kennis van de werknemer werd gebracht voor 1 januari 2014. Dezelfde bepaling blijft eveneens na 1 januari 2014 van toepassing wanneer het ontslag wordt gegeven door de werkgever vanaf 1 januari 2014 aan de werknemer die de volgende voorwaarden op cumulatieve wijze vervult: - hij maakt het voorwerp uit van een ontwerp van collectief ontslag dat, overeenkomstig artikel 66, § 2, eerste lid, van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, ten laatste werd betekend op 31 december 2013; - hij valt onder het toepassingsgebied van een collectieve arbeidsovereenkomst die de gevolgen van het collectief ontslag omkadert en die ten laatste op 31 december 2013 werd neergelegd op de griffie van de Algemene Directie Collectieve Arbeidsbetrekkingen van de Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg.] Ingevoegd door art. 103 W. 26.12.2013 (BS 31.12.2013, met ingang van 01.01.2014 (art. 110)
[Art. 539. § 1. Dit artikel is van toepassing wanneer: 1° hypothecaire leningen gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden, zijn aangegaan vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013; 2° het levensverzekeringscontracten betreffen die uitsluitend dienen voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een in 1° vermelde hypothecaire lening. In die gevallen kan de belastingplichtige voor die leningen en contracten de toepassing vragen van de artikelen 104, 9°, 115, 116, 145/1, 2° en 3°, en 242, § 2, zoals ze bestonden alvorens ze werden gewijzigd of opgeheven bij de artikelen 20, 22, 24 en 74 van de wet van 8 mei 2014, evenwel met dien verstande dat: 1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering; 2° het overeenkomstig de in voormelde artikelen 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bepaalde maximumbedrag waarvoor de belastingvermindering kan worden verleend, wordt verminderd met het bedrag van de uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning waarvoor de in de artikelen 145/37 en 145/39 vermelde verminderingen kunnen worden verleend;
mijnwetboek.be
291
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 292 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – WIB
3° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct. In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen; 4° wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en beide echtgenoten uitgaven hebben gedaan waarvoor de toepassing van de voormelde artikelen wordt gevraagd, de echtgenoten deze uitgaven vrij kunnen verdelen binnen de in de voormelde artikelen 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bedoelde begrenzingen; 5° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 145/1, 1°, vermelde belastingvermindering; 6° de belastingvermindering in mindering wordt gebracht om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6° te bepalen. De belastingvermindering wordt verleend voor zover de woning waarvoor de lening is aangegaan niet de eigen woning is van de belastingplichtige wanneer de uitgaven worden gedaan. § 2. De interesten van de in § 1, eerste lid, bedoelde leningen waarvoor de belastingplichtige overeenkomstig § 1, tweede lid, de toepassing heeft gevraagd van de daar vermelde artikelen, komen niet in aanmerking van de toepassing van artikel 14. Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, wordt in mindering gebracht van het in artikel 145/6, eerste lid, eerste streepje, bedoelde bedrag, zonder rekening te houden met het verschil tussen de eventuele verhogingen bedoeld in het in § 1, tweede lid, vermelde artikel 116 en de eventuele verhogingen bedoeld in 145/37, § 2, tweede en derde lid waarvoor de in datzelfde artikel bedoelde belastingvermindering kan worden verleend. § 3. De in euro uitgedrukte bedragen die zijn vermeld in de in § 1, tweede lid, vermelde artikelen 115 en 116 worden jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178.] Ingevoegd door art. 105 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Toekomstig recht Art. 539. § 1. [Dit artikel is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan: 1° de belastingplichtige heeft vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013 een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen; 2° de woning waarvoor een in het 1° vermelde hypothecaire lening is aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest en vervolgens vóór 1 januari 2016 een andere dan de eigen woning geworden; 3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de betalingen voor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen en voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een verzekeringscontract dat 292
uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire leningen, de toepassing gevraagd van de artikelen 104, 9°, 115, 116 en 145/1, 2° en 3°, zoals ze bestonden alvorens ze werden gewijzigd of opgeheven bij de artikelen 20, 22 en 24 van de wet van 8 mei 2014.] In die gevallen kan de belastingplichtige voor die leningen en contracten de toepassing vragen van de artikelen 104, 9°, 115, 116, 145/1, 2° en 3°, en 242, § 2, zoals ze bestonden alvorens ze werden gewijzigd of opgeheven bij de artikelen 20, 22, 24 en 74 van de wet van 8 mei 2014, evenwel met dien verstande dat: 1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering; 2° het overeenkomstig de in voormelde artikelen 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bepaalde maximumbedrag waarvoor de belastingvermindering kan worden verleend, wordt verminderd met het bedrag van de uitgaven voor het verwerven of behouden van de eigen woning waarvoor de in de artikelen 145/37 en 145/39 vermelde verminderingen kunnen worden verleend; 3° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 pct. In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen; 4° wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en beide echtgenoten uitgaven hebben gedaan waarvoor de toepassing van de voormelde artikelen wordt gevraagd, de echtgenoten deze uitgaven vrij kunnen verdelen binnen de in de voormelde artikelen 115, § 1, eerste lid, 6°, en 116 bedoelde begrenzingen; 5° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 145/1, 1°, vermelde belastingvermindering; 6° de belastingvermindering in mindering wordt gebracht om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6° te bepalen. De belastingvermindering wordt verleend voor zover de woning waarvoor de lening is aangegaan niet de eigen woning is van de belastingplichtige wanneer de uitgaven worden gedaan. § 2. De interesten van de in § 1, eerste lid, bedoelde leningen waarvoor de belastingplichtige overeenkomstig § 1, tweede lid, de toepassing heeft gevraagd van de daar vermelde artikelen, komen niet in aanmerking van de toepassing van artikel 14. Het bedrag waarvoor de belastingvermindering wordt verleend, wordt in mindering gebracht van het in artikel 1456, eerste lid, eerste streepje, bedoelde bedrag, zonder rekening te houden met het verschil tussen de eventuele verhogingen bedoeld in het in § 1, tweede lid, vermelde artikel 116 en de eventuele verhogingen bedoeld in 14537, § 2, tweede en derde lid waarvoor de in datzelfde artikel bedoelde belastingvermindering kan worden verleend. § 3. De in euro uitgedrukte bedragen die zijn vermeld in de in § 1, tweede lid, vermelde artikelen 115 en 116
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 293 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
worden jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178. Gewijzigd door art. 106 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2017 Ingevoegd door art. 105 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 540. Artikel 19, § 1, eerste lid, 3°, a, zoals het bestond voordat het werd vervangen bij artikel 13 van de wet van 8 mei 2014, blijft van toepassing op de inkomsten begrepen in kapitalen en afkoopwaarden vereffend bij leven voor zover geen enkele premie voor de aldaar bedoelde contracten die in aanmerking kwam voor de aftrek voor enige woning als vermeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voor het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of zoals het op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven, aanleiding heeft gegeven tot de hiervoor vermelde voordelen. Artikel 34, § 1, 2°, eerste lid, d, zoals dat bestond alvorens te zijn gewijzigd door artikel 15 van de wet van 8 mei 2014, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven. Artikel 34, § 5, zoals het bestond vóórdat het door artikel 15 van de wet van 8 mei 2014 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde af-
KONINKLIJK BESLUIT LASTINGEN 1992
koopwaarden geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven. Artikel 39, § 2, 2°, a, zoals dat bestond alvorens te worden vervangen door artikel 16 van de wet van 8 mei 2014, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen, afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten, pensioenen, aanvullende pensioenen en renten geheel of gedeeltelijk zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven. Artikel 169, § 1, eerste lid, zoals het bestond voordat het door artikel 66 van de wet van 8 mei 2014 werd vervangen, blijft van toepassing in zoverre de aldaar bedoelde kapitalen en afkoopwaarden zijn gevormd door middel van bijdragen als vermeld in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven. Artikel 171, 2°, d, zoals het bestond voordat het door artikel 67 van de wet van 8 mei 2014 werd gewijzigd, blijft van toepassing in zoverre het gaat om kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringscontracten als bedoeld in in artikel 104, 9°, zoals dat bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven of op grond van artikel 539 van toepassing is gebleven.] Ingevoegd door art. 107 W. 08.05.2014 (BS 28.05.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
TOT UITVOERING VAN HET
(Tekstbijwerking tot: 10.07.2014)
WETBOEK
VAN DE INKOMSTENBE-
1988
2,50
1989
2,55
1990
2,60
1991
2,70
Afdeling I. Kadastraal inkomen – Revalorisatiecoëfficiënt
1992
2,80
1993
2,88
1994
2,95
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 13)
1995
3
Art. 1. De in artikel 13 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde revalorisatiecoëfficiënt voor kadastrale inkomens wordt per aanslagjaar vastgesteld zoals in de volgende tabel is aangegeven:
1996
3
1997
3,05
1998
3,10
1999
3,12
2000
3,15
2001
3,19
2002
3,26
2003
3,35
Hoofdstuk I. Grondslag en berekening van de belastingen
Aanslagjaar
15 juli 2014
Revalorisatiecoëfficiënt
1985
2,25
1986
2,40
1987
2,50
mijnwetboek.be
293
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 294 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2004
3,39
2005
3,45
Afdeling II. Fiscale voorwaarden inzake spaardeposito's
2006
3,50
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 21, 5°)
2007
3,59
2008
3,65
2009
3,75
2010
3,88
2011
3,87
2012
3,97
2013
4,10
2014
4,19
[2015
4,23]
Art. 2. Om voor de toepassing van artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in aanmerking te komen, moeten de in dat artikel vermelde spaardeposito's aan de volgende vereisten voldoen: 1° de spaardeposito's moeten in Euro zijn uitgedrukt; 2° van de spaardeposito's kunnen, rechtstreeks of via een zichtrekening, slechts opvragingen worden gedaan voor volgende verrichtingen: a) terugbetaling in specie; b) transfer of overschrijving, niet krachtens een doorlopende opdracht uitgevoerd, naar een rekening op naam van de titularis van het spaardeposito; c) transfer naar een spaardeposito bij dezelfde instelling, op naam van de echtgeno(o)t(e) of van een familielid tot en met de tweede graad van de titularis van het spaardeposito; d) betaling van sommen, door de titularis van het spaardeposito verschuldigd in kapitaal, interesten of bijhorigheden wegens leningen of kredieten toegekend door dezelfde instelling of door een inrichting die door dezelfde instelling wordt vertegenwoordigd; e) betaling, aan de instelling-depositaris, van verzekeringspremies en kosten betreffende het spaardeposito, van de prijs voor aankoop van of inschrijving op effecten, van de huur voor een safe en van een bewaarloon voor effecten in open bewaargeving; 3° de opvragingsvoorwaarden dienen te voorzien in de mogelijkheid voor de instelling-depositaris de opvragingen afhankelijk te stellen van een opzeggingstermijn van 5 kalenderdagen wanneer zij 1.250 EUR overtreffen en ze te beperken tot 2.500 EUR per halve maand; 4° a) de vergoeding van de spaardeposito's bestaat verplicht maar ook uitsluitend uit: - een basisrente; en - een getrouwheidspremie; b) [de basisrente en de getrouwheidspremie worden berekend tegen een rentevoet uitgedrukt op jaarbasis. De deposito's brengen een basisrente op ten laatste vanaf de kalenderdag die volgt op de kalenderdag van de storting en brengen geen rente meer op vanaf de kalenderdag van de opvraging. Stortingen en opvragingen op dezelfde kalenderdag worden gecompenseerd voor de berekening van de basisrente en de getrouwheidspremie. De verworven basisrente wordt eens per kalenderjaar gestort op het deposito om, in afwijking van het tweede lid, een basisrente op te brengen vanaf 1 januari van het jaar. Aan de titularis van een spaardeposito mag geen debetrente worden gevraagd. De getrouwheidspremie wordt toegekend voor de deposito's die gedurende twaalf opeenvolgende maanden op dezelfde rekening ingeschreven blijven. In geval van overdracht van een spaardeposito naar een ander spaardeposito geopend op naam van dezelf-
Gewijzigd door art. 1 KB 19.05.2014 (BS 26.05.2014), van toepassing voor het aanslagjaar 2015 Gewijzigd door art. 1 KB 18.07.2013 (BS 24.07.2013) en van toepassing voor aanslagjaar 2014 (art. 2)
Afdeling Ibis. Bepaling van het percentage per jaar met het oog op het berekenen van het belastbaar inkomen uit rechten van deelneming in bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen als de rentecomponent niet vastgesteld is. (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 19bis, § 2, eerste lid)
Art. 1bis. Het percentage beoogd in artikel 19bis, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is gelijk aan het gemiddelde van de door het Rentenfonds maandelijks bekendgemaakte referteindexen J (linaire obligatie 10 jaren), als bedoeld in artikel 9, § 1, van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecaire krediet, voor het jaar dat de verwerving van de rechten van deelneming in een collectieve beleggingsinstelling in effecten beoogd in artikel 19bis van dat Wetboek voorafgaat. Wanneer het gaat om rechten van deelneming verworven vóór 1 juli 2006, wordt het toe te passen percentage bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de referte-indexen J vermeld in het eerste lid voor het jaar 2005. Wanneer de verkrijger de datum van verwerving niet aantoont, wordt het toe te passen percentage bepaald met inachtneming van het gemiddelde van de referteindexen J vermeld in het eerste lid voor het jaar dat de verkoop van de rechten van deelneming in een collectieve beleggingsinstelling in effecten beoogd in artikel 19bis van dat Wetboek voorafgaat. Ingevoegd door art. 1, KB 05.08.2006 (BS 18.08.2006 – Erratum, BS 12.09.2006), met ingang van 01.07.2006
294
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 295 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
de titularis bij dezelfde instelling, anders dan krachtens een doorlopende opdracht uitgevoerd, blijft de premieverwervingsperiode voor het eerste spaardeposito verworven, op voorwaarde dat het bedrag van de overdracht minimaal 500 euro bedraagt en de betrokken titularis tijdens hetzelfde kalenderjaar nog geen drie soortgelijke overdrachten vanop hetzelfde spaardeposito heeft uitgevoerd. Wanneer eenzelfde instelling over verschillende bankmerken beschikt, komen enkel de binnen eenzelfde bankmerk uitgevoerde overdrachten in aanmerking voor de toepassing van het vorige lid. Het begrip "bankmerk" verwijst naar een afzonderlijk georganiseerd distributienetwerk binnen eenzelfde juridische entiteit. Bij een in de vorige leden bedoelde overdracht wordt de getrouwheidspremie pro rata temporis berekend op basis van de voor elk spaardeposito geldende rentevoet van de getrouwheidspremie. Onverminderd de vorige leden begint de getrouwheidspremie te lopen ten laatste vanaf de kalenderdag die volgt op de kalenderdag van de storting. Opvragingen worden toegerekend aan de bedragen waarvoor de premieverwervingsperiode het minst gevorderd is. Als verschillende bedragen eenzelfde premieverwervingsperiode hebben, wordt de opvraging in de eerste plaats toegerekend aan het bedrag met de laagste rentevoet van de getrouwheidspremie. Driemaandelijks worden de verworven getrouwheidspremies in rekening gebracht. De getrouwwheidspremies verworven tijdens het eerste, tweede, derde en vierde kwartaal brengen respectievelijk vanaf 1 april, 1 juli, 1 oktober en 1 januari volgend op dat kwaartaal een basisrente op]; c) de basisrentevoet die een instelling voor de ontvangen spaardeposito's toekent, mag het hoogste van de volgende twee percentages niet overschrijden: - 3 pct.; - het percentage voor basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank dat van toepassing is op de tiende van de maand die het lopende kalendersemester voorafgaat. [Elke stijging van de basisrentevoet wordt gedurende een periode van minstens drie maanden behouden, behalve bij een daling van het percentage voor basisherfinancieringstransacties van de Europese Centrale Bank]; De aangeboden rentevoet van de getrouwheidspremie mag, onverminderd het bepaalde onder littera e) hierna, - niet hoger liggen dan 50% van de maximale basisrentevoet waarvan sprake [in het eerste lid]. Indien dit percentage niet gelijk is aan een veelvoud van een tiende percent, wordt de maximale rentevoet van de getrouwheidspremie op het lagere tiende percent afgerond; - niet lager liggen dan 25% van de aangeboden basisrentevoet. Indien dit percentage niet gelijk is aan een veelvoud van een tiende percent, wordt de minimale rentevoet 15 juli 2014
van de getrouwheidspremie afgerond op het lagere tiende percent; d) per spaardeposito is, op hetzelfde ogenblik, slechts één basisrentevoet van toepassing; e) de getrouwheidspremie die op een bepaald ogenblik wordt toegekend, is dezelfde voor nieuwe stortingen en voor spaartegoeden waarvoor een nieuwe getrouwheidsperiode begint te lopen. [Onverminderd de toepassing van de bepaling onder 4°, b), zevende lid, blijft de getrouwheidspremie die van toepassing is op het ogenblik van de storting of bij het begin van een nieuwe getrouwheidsperiode, van toepassing voor de volledige getrouwheidsperiode]; 5° [de instelling-depositaris gaat na of de in artikel 21, 5°, WIB 92, voorziene grens is bereikt telkens de basisrente en de getrouwheidspremie in rekening worden gebracht en neemt daarbij alle bedragen in aanmerking die tijdens de belastbare periode werden toegekend]. Art. 2, 4° en 5° gewijzigd bij art. 1 en 2 KB 21.09.2013 (BS 27.09.2013) en treedt in werking op 01.01.2014 met uitzondering van de getrouwheidspremies verworven vóór 01.10.2013, die al in rekening moeten worden gebracht teneinde interest op te brengen ten laatste op 01.10.2013 en de getrouwheidspremies verworven tussen 01.10.2013 en 31.12.2013, die al in rekening moeten worden gebracht teneinde interest op te brengen ten laatste op 01.01.2014 Art. 2, 4° vervangen door art. 1 KB 07.12.2008 (BS 22.12.2008) en treedt in werking op 01.04.2009 Voor de op die datum bestaande spaardeposito's blijven de periodes van verwerving van de aangroei- en de getrouwheidspremie, die voor de toepassing van de vrijstelling vereist zijn, verder lopen, met als limietdatum 31.12.2009 voor de aangroeipremie en 31.03.2010 voor de getrouwheidspremie. Vanaf 01.04.2009 worden de bestaande spaardeposito's, wat de premie betreft, vergoed met het tarief van de getrouwheidspremie die van toepassing is op die datum. Dit tarief wordt gegarandeerd voor de nog lopende periode van aangroei of getrouwheid Voor de toepassing van het voorgaande lid blijven de bepalingen met betrekking tot de aangroei- en getrouwheidspremie, zoals die bestonden op het ogenblik van de afschaffing ervan door dit koninklijk besluit, van toepassing wat betreft de berekening van de periode van aangroei en getrouwheid Art. 2, 4°, c) gewijzigd door art. 1 KB van 30.07.2008, (BS 05.08.2008) met ingang van de datum van bekendmaking in het BS Gewijzigd bij KB van 13.10.1997, en bij KB van 31.12.1999; en door art. 1, KB 01.07.2006 (BS 10.07.2006), van toepassing op de basisrente, de aangroeipremies en de getrouwheidspremies waarvan de verwervingsperiode begint te lopen op of na 01.01.2007, evenals op de compensaties vanaf die datum
Afdeling III. Forfaitaire raming van de kosten die aftrekbaar zijn van het bruto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 22, § 3) Opschrift gewijzigd (art. 6, W. 16.07.2008) BS 30.07.2008
Art. 3. Om het netto-inkomen uit verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen en auteursrechten te bepalen, worden de kosten die zijn gedragen om die inkomsten te verkrijgen of te behouden bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens forfai-
mijnwetboek.be
295
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 296 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
tair vastgesteld op 15 pct. van het brutobedrag, wanneer de verkrijger: 1° een rijksinwoner is of enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling die in België haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft, en die goederen niet voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger worden gebruikt; 2° een niet-inwoner is als vermeld in artikel 227, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en gezegde goederen door die niet-inwoner niet voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt die hij in een in België gelegen inrichting uitoefent. Art. 3 is van toepassing met ingang van 01.01.2008 (art. 6, 1° en 2°, W. 16.07.2008) BS 30.07.2008
Art. 4. Het in artikel 3 vermelde forfait wordt gebracht op: 1° 50% van de eerste schijf van 10.000 Euro en 25% van de schijf van 10.000 Euro tot 20.000 Euro indien het auteursrechten betreft. 2° 50 pct. wanneer het verhuring betreft van: a) toneeldecors en -kostuums; b) roerende goederen die gemeubileerde woningen, kamers of appartementen stofferen; ingeval een gezamenlijke huurprijs voor de roerende en onroerende goederen is bedongen, wordt het brutobedrag van de belastbare inkomsten van de roerende goederen geacht 2/5 van die huurprijs te bedragen; 3° 85 pct. wanneer het gaat om: a) verhuring van partituren, libretto's en andere gelijkaardige voorwerpen die deel uitmaken van orkestmaterieel voor schouwburgvoorstellingen; b) concessie van het recht handelsgrammofoonplaten te persen; c) concessie van het recht om bioscoopfilms en gelijksoortige audiovisuele werken te distribueren of te vertonen en concessie van het recht om radio- en televisieprogramma's uit te zenden of gelijktijdig en onverkort door te geven. Art. 4,1° voorgevoegd (art. 6 W. 16.07.2008) BS 30.07.2008 Art. 4, 1° (oud) vernummerd naar 2° en 2° vernummerd naar 3° (art. 6 W. 16.07.2008) BS 30.07.2008 Art. 4, 3°, c: gewijzigd door art. 1 van KB van 12.08.1994
Art. 5. De normaal ten laste van de verkrijger van de inkomsten vallende kosten die, al of niet volgens overeenkomst, door de schuldenaar van de inkomsten zijn gedragen, moeten bij de werkelijk verleende of toegekende sommen worden gevoegd om het brutobedrag te bepalen. In het in artikel 4, 3°, c, vermelde geval worden kosten van kopieën, van onderschriften en van nasynchronisatie van films en van voorfilms, kosten voor vervoer van films naar het buitenland, tolgelden, belasting op roerende verhuring en transferkosten op huurgelden, zomede alle andere gelijkaardige kosten, aan het belastbare brutobedrag toegevoegd ingeval zij door de schuldenaar van de inkomsten zijn gedragen. Art. 5, lid 2 gewijzigd (art. 6, 4° W. 16.07.2008) BS 30.07.2008, in werking vanaf 01.01.2008 296
Afdeling IV. Vaststelling van het nettobedrag van de beroepsinkomsten (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 23, § 3, en 77)
Art. 6. De aftrekken bedoeld in de artikelen 23, § 2, en 68 tot 80 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden verricht volgens de in de artikelen 7 tot 10 vastgestelde wijze en in de hierna vermelde volgorde: 1° de bijdragen bedoeld in artikel 52, 7°, van hetzelfde Wetboek, ingehouden door de schuldenaar van de beroepsinkomsten en de sommen bedoeld in artikel 52, 8°, van hetzelfde Wetboek, gestort door de belastingplichtige; 2° de andere beroepskosten dan de in 1° vermelde bijdragen en sommen, die op de beroepsinkomsten drukken; 3° de investeringsaftrek; 4° de gedurende het belastbare tijdperk geleden beroepsverliezen; 5° de tijdens de vorige belastbare tijdperken geleden beroepsverliezen; 6° [...] Art. 6, 1°, is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1994 (art. 2, KB 01.09.1995) BS 05.10.1995
Art. 7. § 1. De bijdragen en sommen vermeld in artikel 6, 1°, worden afgetrokken van de inkomsten waarop zij betrekking hebben. § 2. De andere werkelijke beroepskosten die met een bepaalde beroepswerkzaamheid verband houden, worden van de inkomsten van die beroepswerkzaamheid afgetrokken. § 3. Wanneer de belastingplichtige uit eenzelfde beroepswerkzaamheid inkomsten behaalt in verschillende landen, worden de ermede verband houdende werkelijke beroepskosten, per land, afgetrokken van de inkomsten waarop zij betrekking hebben. § 4. Werkelijke beroepskosten die gemeen zijn aan verschillende beroepswerkzaamheden of die tegelijkertijd op in verschillende landen behaalde inkomsten drukken, worden op een verantwoorde wijze omgedeeld. § 5. De niet in § 1 vermelde werkelijke beroepskosten worden, per beroepswerkzaamheid en per land, eerst afgetrokken van de beroepsinkomsten die niet vermeld zijn in artikel 171 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en vervolgens evenredig van de beroepsinkomsten waarvan sprake in hetzelfde artikel 171. § 6. Wanneer de belastingplichtige verschillende werkzaamheden uitoefent waarvan de inkomsten tot eenzelfde in de artikelen 27 en 31 tot 33, van hetzelfde Wetboek vermelde inkomstencategorie behoren, worden de ermede verband houdende forfaitaire beroepskosten berekend op het geheel van de uit die werkzaamheden voortkomende inkomsten, maar met uitzondering van de vergoedingen waarvan sprake in artikel 51, eerste lid, van hetzelfde Wetboek.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 297 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 7. De overeenkomstig § 6 vastgestelde forfaitaire beroepskosten worden evenredig afgetrokken van de verschillende bestanddelen van het inkomen, die de berekeningsgrondslag van het forfait hebben gevormd. § 8. Wanneer de beroepskosten in verband met één of meer bestanddelen van het inkomen overeenkomstig artikel 51 van hetzelfde Wetboek forfaitair worden bepaald, worden de in artikel 52, 7° van hetzelfde Wetboek vermelde sociale bijdragen die niet zijn ingehouden, in afwijking van § 5, evenredig afgetrokken van die bestanddelen van het inkomen. § 9. De investeringsaftrek vermeld in de artikelen 68 tot 77 van hetzelfde Wetboek komt eerst in mindering van de winst of de baten van Belgische oorsprong die niet vermeld zijn in artikel 171 van hetzelfde Wetboek en vervolgens evenredig in mindering van de beroepsinkomsten waarvan sprake in hetzelfde artikel 171. Art. 7 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 13bis, KB/WIB Art. 3, KB 01.09.1995) BS 13.09.1993
Art. 8. § 1. Wanneer een beroepswerkzaamheid in verschillende landen wordt uitgeoefend, worden de overeenkomstig artikel 7 berekende nettoresultaten van het belastbare tijdperk in 3 groepen ingedeeld.: 1° die behaald in België; 2° die behaald in landen waarmede België geen overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; 3° die behaald in andere landen. § 2. Binnen elk van de groepen 1 en 2 worden de negatieve resultaten eerst afgetrokken van de gezamenlijk belastbare beroepsinkomsten van de groep; het eventuele saldo wordt evenredig afgetrokken van de afzonderlijk belastbare beroepsinkomsten van de groep. § 3. Wanneer het eindresultaat van groep 1 negatief is, wordt dat resultaat evenredig afgetrokken van de gezamenlijk belastbare beroepsinkomsten van groep 2 en de beroepsinkomsten van groep 3; het eventuele saldo wordt evenredig afgetrokken van de afzonderlijk belastbare beroepsinkomsten van groep 2. § 4. Wanneer het eindresultaat van groep 2 negatief is, wordt dat resultaat evenredig afgetrokken van de gezamenlijk belastbare beroepsinkomsten van groep 1 en de beroepsinkomsten van groep 3; het eventuele saldo wordt evenredig afgetrokken van de afzonderlijke belastbare beroepsinkomsten van groep 1. § 5. Wanneer het eindresultaat van groep 3 negatief is, wordt dat resultaat evenredig afgetrokken van de gezamenlijk belastbare beroepsinkomsten van de groepen 1 en 2; het eventuele saldo wordt evenredig afgetrokken van de afzonderlijk belastbare beroepsinkomsten van die groepen. Art. 8 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 13ter, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 9. Het tijdens het belastbare tijdperk in een bepaalde beroepswerkzaamheid geleden beroepsverlies wordt evenredig aangerekend op de beroepsinkomsten uit de andere beroepswerkzaamheden die gezamenlijk worden belast of die krachtens artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn vrijgesteld; het eventuele saldo wordt evenredig 15 juli 2014
aangerekend op de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast. Art. 9 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 13quater, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 10. De tijdens vorige belastbare tijdperken geleden beroepsverliezen worden evenredig aangerekend op de overblijvende beroepsinkomsten van de verschillende beroepswerkzaamheden die gezamenlijk worden belast of die krachtens artikel 155 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn vrijgesteld; het eventuele saldo wordt evenredig aangerekend op de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast. Art. 10 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 13quinquies, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 11. [...] Art. 11 wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 4, KB 01.09.1995) BS 05.10.1995
Afdeling V. Optiestelsel van landbouwvennootschappen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 29, § 2, 2°)
Art. 12. De landbouwvennootschappen mogen voor de rechtspersoonlijkheid en voor het stelsel van de vennootschapsbelasting kiezen wanneer zij op de eerste dag van het eerste belastbare tijdperk waarvoor de optie wordt uitgeoefend, tenminste 3 vennoten tellen en wanneer het maatschappelijk kapitaal op diezelfde datum tenminste 30.950 EUR bedraagt. Vanaf het aanslagjaar 2002 wordt het in art. 12 opgenomen bedrag uitgedrukt in Euro (art. 2, KB 13.07.2001) BS 11.08.2001
Art. 13. De optie kan slechts geldig worden uitgeoefend indien de beslissing daartoe met eenparigheid van stemmen is genomen door de personen die op de eerste dag van het eerste belastbare tijdperk waarvoor de optie uitwerking moet hebben, vennoten waren en, in geval van overlijden van één hunner, door hun rechthebbenden. Art. 13 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 64quater, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 14. Om het optierecht te kunnen uitoefenen, moet de vennootschap een afschrift van de in artikel 13 vermelde beslissing inzenden. Dat document moet alle gegevens bevatten die voor het beoordelen van de geldigheid van de beslissing nodig zijn en moet worden ondertekend door alle personen die hebben medebeslist. Het moet, op straffe van nietigheid, bij aangetekende brief aan de controleur van de belastingen of aan de leider van het centraal taxatiekantoor van het gebied van de vennootschap worden gezonden uiterlijk binnen de eerste 30 dagen van het eerste belastbare tijdperk waarvoor de optie uitwerking moet hebben. Art. 14 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 64quinquies, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 15. Onverminderd de toepassing van artikel 16, is het optiestelsel onherroepelijk voor een cyclus van 3 opeenvolgende belastbare tijdperken in de vennootschapsbelasting. Het wordt telkens ambtshalve her-
mijnwetboek.be
297
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 298 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
nieuwd voor een nieuwe cyclus van 3 opeenvolgende belastbare tijdperken, behalve: 1° wanneer de in artikel 13 vermelde personen onder de daarin bepaalde voorwaarden een nieuwe beslissing treffen die een einde aan de optie maakt, en wanneer een afschrift van die beslissing, waarin alle voor de beoordeling van de geldigheid ervan nodige gegevens voorkomen, bij aangetekende brief aan de controleur van de belastingen of aan de leider van het centraal taxatiekantoor van het gebied van de vennootschap wordt gezonden uiterlijk binnen de eerste 30 dagen van het eerste belastbare tijdperk dat volgt op de cyclus waarvoor de optie uitwerking heeft gehad; dat afschrift wordt ondertekend door alle personen die hebben medebeslist; 2° wanneer aan de voorwaarden met betrekking tot het aantal vennoten en het bedrag van het maatschappelijk kapitaal, op de datum van het verstrijken van het belastbare tijdperk dat volgt op de cyclus waarvoor de optie laatst uitwerking heeft gehad, sinds ten minste 1 jaar niet meer is voldaan. Art. 15 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 64sexies, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 16. In geval van omzetting van de landbouwvennootschap in een vennootschap opgericht in één van de vormen bepaald in het Wetboek van koophandel, neemt het optiestelsel ambtshalve een einde met ingang van het belastbare tijdperk waarin de akte van omzetting uitwerking heeft. De vennootschap die onder de nieuwe rechtsvorm blijft bestaan, wordt onderworpen aan de vennootschapsbelasting.
forfaitair geraamd volgens de in die paragrafen bepaalde regels. § 2. Voor de voordelen waarvan de waarde wordt vastgesteld door een sociale of economische reglementering, is de in aanmerking te nemen waarde gelijk aan de door die reglementering vastgestelde waarde. § 3. Bij gebrek aan een dergelijke sociale of economische reglementering, wordt met betrekking tot de hierna vermelde voordelen de in aanmerking te nemen waarde als volgt forfaitair vastgesteld: 1. Renteloze lening of lening tegen verminderde rentevoet: a) Het voordeel wordt berekend op basis van het verschil tussen: eensdeels, de referentierentevoet die hierna per type van lening is aangegeven; anderdeels, de rentevoet aan de ontlener aangerekend, de renteverlaging wegens kinderlast buiten beschouwing gelaten. b) Voor hypothecaire leningen geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten: Jaar waarin de leningsovereenkomst gesloten is
Andere leningen Leningen % waarvan de terugbetaling gewaarborgd is door een gemengde levensverzekering %
Art. 16 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 64septies, KB/WIB) BS 13.09.1993
Afdeling VI. Bezoldigingen van volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigde werknemers – Belastbare minimumbezoldiging
In aanmerking te nemen referentierentevoet
1950 en 1951
5,50
5,50
1952 en 1953
5,75
5,75
1954 tot 1956
5,50
5,50
1957
5,75
5,75
1958
6,00
6,00
1959 en 1960
5,50
5,50
1961 en 1962
5,75
5,75
1963
5,25
5,25
1964
5,50
5,50
1965 en 1966
6,25
6,25
1967
6,50
6,50
1968
7,25
7,25
1969
7,50
7,50
1970
8,00
8,00
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 36 § 1, tweede lid) Vervangen door art. 1 KB 23.02.2012 (BS 28.02.2012) en in werking vanaf 01.01.2012 (art. 3)
1971
8,75
8,75
1972
7,00
7,00
1973
6,75
6,75
Art. 18. § 1. De anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard en vermeld in de §§ 2 en 3, worden
1974
7,50
7,50
1975
9,00
9,00
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 31, vierde lid)
Art. 17. De belastbare brutobezoldiging van volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigde werknemers, mag niet minder bedragen dan de forfaitaire bezoldiging die tot grondslag heeft gediend voor de berekening van de bijdragen welke die werknemers en hun werkgevers verschuldigd zijn ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid. Art. 17 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 14, KB/WIB) BS 13.09.1993
Afdeling VII. Forfaitaire raming van anders dan in geld verkregen voordelen van alle aard
298
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 299 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
1976 en 1977
8,75
8,75
1978 en 1979
8,50
8,50
1980
9,50
9,50
1981
12,00
12,00
1982
13,50
13,50
1983
11,50
11,50
1984 (tot 31 mei 1984)
11,50
11,50
1984 (vanaf 1 juni 1984)
10,75
11,75
1985
9,50
9,75
1986
7,50
7,50
1987
7,25
7,25
1988
7,25
7,00
1989
7,25
7,00
1990
9,50
9,25
1991
10,25
10,25
1992
9,25
8,25
1993
8
7,65
1994
7,25
7,10
1995
7
6,75
1996
6,50
6,50
1997
6
6
1998
5,75
5,75
1999
5,75
5,50
2000
5,75
6,50
2001
5,60
6,10
2002
5,75
5,60
2003
4,85
4,80
2004
4,95
4,60
2005
4,89
3,90
2006
4,94
4,30
2007
5,46
4,90
2008
5,58
5,40
2009
5,19
4,30
2010
4,69
3,92
2011
5,14
3,67
2012
4,63
3,32
[2013
4,45
3,20]
op 8 pct., wanneer de terugbetaling ervan gewaarborgd is door een gemengde levensverzekering; op 9 pct. in de andere gevallen. 3° wat de vanaf 1 januari 1995 toegestane hypothecaire leningen betreft waarin overeenkomstig artikel 9 van de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet een veranderlijke rentevoet is bedongen: op de referteendex die slaat op de oorspronkelijke rentevoet en die in de vestigingsakte van de lening is vermeld; bij elke latere aanpassing van de rentevoet van de lening is de referentierentevoet gelijk aan de referteïndex die volgens de bepalingen van voormelde vestigingsakte voor die aanpassing in aanmerking moet worden genomen. De lijst van de in het vorige lid vermelde referteïndexen, welke maandelijks door toedoen van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten in het Belgisch Staatsblad werd bekendgemaakt, is opgenomen onder afdeling I van bijlage I. c) Voor niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd geldt de referentierentevoet van het jaar waarin de leningsovereenkomst gesloten is en wordt die referentierentevoet vastgesteld: 1° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is tijdens de jaren 1981 tot 1984 en een looptijd heeft van meer dan 60 maanden: ofwel op 60 pct. van het maandelijkse lastenpercentage zoals dit percentage, rekening houdend met het bedrag van de lening, voor het betreffende jaar blijkt uit de tabel van bijlage I van dit besluit; ofwel op 60 pct. van het reële jaarlijkse lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de in 2°, tweede gedachtenstreep, vermelde formule; 2° wanneer de leningsovereenkomst gesloten is na 31 december 1984: ofwel op basis van het hierna voor het betreffende jaar aangegeven maandelijks lastenpercentage, waarbij voor de vanaf 1 januari 1986 gesloten leningen onderscheid wordt gemaakt tussen de leningen gesloten om de aankoop van een wagen te financieren en de andere: Jaar waarin de leningsovereenkomst is gesloten
In afwijking van het vorige lid wordt de in aanmerking te nemen referentierentevoet vastgesteld: 1° wat de in 1980, 1981, 1982 en 1983 en in 1984 tot 31 mei 1984 toegestane hypothecaire leningen betreft: op 9 pct., behalve voor de eerste schijf van 37.184,03 EUR, vrijgesteld krachtens artikel 41, § 3, van de wet van 31 juli 1984; 2° wat de vanaf 1 juni 1984 tot 31 december 1985 toegestane hypothecaire leningen betreft:
15 juli 2014
mijnwetboek.be
Maandelijks lastenpercentage
Leningen om de Andere leningen % aankoop van een wagen te financieren % 1985
0,62
0,62
1986
0,44
0,49
1987
0,40
0,49
1988
0,38
0,46
1989
0,38
0,46
1990
0,45
0,54
1991
0,55
0,60
1992
0,46
0,46 299
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 300 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
1993
0,42
0,48
1993
10,50
1994
0,40
0,47
1994
9,25
1995
0,35
0,40
1995
8,25
1996
0,30
0,35
1996
7,25
1997
0,25
0,30
1997
7
1998
0,25
0,35
1998
7,25
1999
0,23
0,30
1999
6,75
2000
0,28
0,33
2000
7,9
2001
0,26
0,32
2001
8,60
2002
0,26
0,33
2002
8,00
2003
0,26
0,33
2003
7,40
2004
0,23
0,30
2004
7,60
2005
0,22
0,29
2005
8,00
2006
0,21
0,31
2006
8,20
2007
0,24
0,36
2007
10,40
2008
0,25
0,36
2008
11,20
2009
0,22
0,32
2009
10,30
2010
0,20
0,30
2010
9,00
2011
0,17
0,21
2011
8,50
2012
0,14
0,17
2012
9,50
[2013
0,12
0,23]
[2013
8,80]
ofwel op basis van het reële jaarlijks lastenpercentage voor het betreffende jaar berekend met de formule p × 24 × n i = -----------------------n+1 waarin: i = reëel jaarlijks lastenpercentage p = maandelijks lastenpercentage n = terugbetalingstermijn in maanden d) Voor niet-hypothecaire leningen zonder welbepaalde looptijd geldt de hierna aangegeven referentierentevoet van het jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt: Jaar waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt
In aanmerking te nemen referentievoet (%)
1981
11
1982
13
1983
13
1984
13
1985
12
300
1986
9,75
1987
8,75
1988
8,25
1989
9,50
1990
12,75
1991
12,75
1992
12
e) De ontlener wordt geacht het voordeel te verkrijgen: 1° wat de hypothecaire leningen en de niet-hypothecaire leningen met vaste looptijd betreft die periodiek worden afgelost: bij elke aflossing; het voordeel wordt dan telkens berekend op het vóór de aflossing nog terug te betalen kapitaal; 2° wat de in 1° vermelde leningen betreft waarvan het kapitaal ineens wordt terugbetaald op het einde van de looptijd van de lening: bij elke rentevervaldag indien de lening tegen verminderde rentevoet is toegestaan en bij het einde van elke kalendermaand indien de lening renteloos is toegestaan; het voordeel wordt in deze gevallen telkens berekend op het aanvangsbedrag van de lening; 3° wat de niet-hypothecaire leningen zonder vaste looptijd betreft: bij het einde van elke kalendermaand waarin de ontlener over de geleende bedragen heeft beschikt; het voordeel wordt dan per maand berekend volgens de gemiddelde stand van de lening. 2. Kosteloze beschikking over onroerende goederen of gedeelten van onroerende goederen Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op 100/60 of 100/90 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed naargelang het een gebouwd of een ongebouwd onroerend goed betreft. In afwijking van het vorige lid wordt, voor gebouwde onroerende goederen of gedeelten daarvan die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, het voordeel als volgt vastgesteld: a) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed kleiner is
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 301 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
dan of gelijk is aan 745 EUR: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, vermenigvuldigd met 1,25; b) indien het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed groter is dan 745 EUR: 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed of het gedeelte van het onroerend goed, [vermenigvuldigd met 3,8]; Nochtans, wanneer het betrekken van een goed wordt opgelegd en de belangrijkheid van dat goed duidelijk de persoonlijke behoeften van de betrekker, rekening houdend met zijn maatschappelijke stand en de samenstelling van zijn gezin, te boven gaat, moet bij de vaststelling van het belastbare voordeel slechts rekening worden gehouden met het kadastrale inkomen van een onroerend goed dat aan de werkelijke behoeften van de betrekker beantwoordt. Wanneer het een gemeubileerde woning betreft, wordt het overeenkomstig de voorgaande leden vastgestelde voordeel met 2/3 verhoogd. Voor de toepassing van de voorgaande leden wordt, behalve voor de beoordeling van de in het tweede lid vermelde grens van 745 EUR, het kadastrale inkomen in aanmerking genomen nadat het is geïndexeerd overeenkomstig artikel 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. 3. Kosteloze beschikking over één enkele kamer Het voordeel (huisvesting, verwarming, verlichting) wordt vastgesteld op 0,74 EUR per dag of 266,40 EUR per jaar. 4. Kosteloze verstrekking van verwarming en van elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: Het voordeel wordt geraamd op: a) wanneer het wordt verleend aan leidinggevend personeel en bedrijfsleiders: - verwarming: 1.900 EUR per jaar; - elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: 940 EUR per jaar; b) wanneer het wordt verleend aan andere verkrijgers: - verwarming: 850 EUR per jaar; - elektriciteit gebruikt tot andere doeleinden dan verwarming: 430 EUR per jaar. De in het eerste lid vermelde bedragen worden jaarlijks overeenkomstig artikel 178, § 3, 2° en § 7, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast; 5. Kosteloze beschikking over dienstboden, huispersoneel, hoveniers, chauffeurs, enz. Het jaarlijkse voordeel wordt geraamd op 5.950 EUR per werkman, dienstmeisje, werkster, enz., die voltijds tewerkgesteld zijn. 6. Voordelen verkregen door huispersoneel
15 juli 2014
De waarde van de voordelen wordt als volgt vastgesteld: De waarde van de voordelen wordt als volgt vastgesteld: Aard van de voordelen
Per dag
Per jaar
Eerste maaltijd (ontbijt)
0,55 EUR
198,00 EUR
Tweede maaltijd (hoofdmaaltijd)
1,09 EUR
392,40 EUR
Derde maaltijd (avondmaal)
0,84 EUR
302,40 EUR
Huisvesting, verwarming, verlichting
0,74 EUR
266,40 EUR
Totaal
3,22 EUR
1.159,20 EUR
De forfaitaire raming van de huisvesting, verwarming, verlichting geldt evenwel slechts voor het huispersoneel dat over één enkele kamer beschikt. Wanneer de belanghebbenden het genot hebben van verscheidene woonvertrekken, wordt het voordeel vastgesteld zoals bepaald sub 2 en 4. 7. Kosteloze verstrekking van voeding aan zeelieden en aan bouwvakarbeiders wegens de verwijdering van de werf Het voordeel wordt forfaitair op 2,48 EUR per dag effectieve vaart of per effectieve werkdag geraamd. 8. Kosteloze verstrekking van sociale maaltijden Voor de maaltijden die kosteloos worden verstrekt, dienen de sub 6 vermelde bedragen als grondslag voor de raming van de voordelen. 9. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gesteld voertuig bedoeld in artikel 65 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992: De referentie-CO2-uitstoot wordt jaarlijks vastgesteld zoals in de volgende tabel is aangegeven: Referentie-CO2-uitstoot Kalenderjaar
Voertuigen met een Voertuigen met benzine-, LPG- of aard- dieselmotor gasmotor
2012
115 g/km
95 g/km
2013
116 g/km
95 g/km
[2014
112 g/km
93 g/km]
10. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC of internetaansluiting: Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op: - 180 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gestelde PC; - 60 EUR per jaar voor de internetaansluiting en het internetabonnement. § 4. In de gevallen als vermeld in § 3, punten 2 tot 10, en wanneer het voordeel niet kosteloos wordt toegestaan, is het in aanmerking te nemen voordeel datgene dat overeenkomstig § 3, punten 2 tot 10, is vast-
mijnwetboek.be
301
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 302 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
gesteld verminderd met de bijdrage van de verkrijger van dat voordeel. Gewijzigd door art. 1 KB 21.02.2014 (BS 26.02.2014) en van toepassing op de vanaf 01.01.2013 toegekende voordelen van alle aard Art. 18, § 3, 9°, Tabel aangevuld door art. 1 KB 24.01.2014 (BS 29.01.2014) en van toepassing op de vanaf 01.01.2014 toegekende voordelen van alle aard Gewijzigd door art. 1 KB 03.04.2013 (BS 08.04.2013) en van toepassing op de vanaf 01.01.2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 2). In afwijking van het eerste lid is dit besluit met betrekking tot de toepassing van de bedrijfsvoorheffing van toepassing op de vanaf 01.01.2013 toegekende voordelen.(art. 2) Gewijzigd door art. 1, KB 01.03.2013 (BS 07.03.2013); van toepassing op de vanaf 01.01.2012 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) Gewijzigd door art. 1 KB 04.03.2012 (BS 08.03.2012) en van toepassing op de vanaf 01.01.2011 toegekende voordelen van alle aard (art. 3) Gewijzigd door art. 2 KB 23.02.2012 (BS 28.02.2012) en in werking vanaf 01.01.2012 (art. 3) Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Art. 18, § 3, punt 1 b), punt 1 c) 2° en punt 1 d), is van toepassing op de vanaf 01.01.2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, 1°, 2° en 3°, KB 07.02.2011) BS 11.02.2011 Art. 18, § 3, 4, a), en b) is van toepassing op de vanaf 01.01.2011 toegekende voordelen van alle aard (art. 2, 1° en 2°, KB 03.12.2009) BS 10.12.2009 Art. 18, § 3, 4, a), en b) is van toepassing op de vanaf 01.01.2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, 1° en 2°, KB 03.12.2009) BS 10.12.2009 Art. 18, § 3, 9 is van toepassing met ingang van 01.01.2010 (art. 2, KB 10.01.2010) BS 15.01.2010 Art. 18, § 3, 1, b), en c), 2°, is van toepassing op de vanaf 01.01.2009 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, 1° en 2°, KB 10.01.2010) BS 22.02.2010 Art. 18, § 3, 1, b), c), 2° en d) is van toepassing op de vanaf 01.01.2008 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, 1°-3°, KB 03.02.2009) BS 10.02.2009 Art. 18, § 3, 1, b), c), 2° en d) is van toepassing op de vanaf 01.01.2007 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, 1°-3°, KB 25.02.2008) BS 29.02.2008 Art. 18, § 3, 1, b), c), 2° en d) is van toepassing op de vanaf 01.01.2006 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, 1°-3°, KB 13.02.2007) BS 23.02.2007 Art. 18, § 4, is van toepassing vanaf 28.12.2006 (art. 1, KB 11.12.2006) BS 18.12.2006 Art. 18, § 3, 1, b), c), 2° en d), is van toepassing vanaf 01.01.2005 (art. 1, KB 17.03.2006) BS 24.03.2006 Art. 18, § 3, 1, b), c), 2° en d), is van toepassing vanaf 01.01.2004 (art. 1, KB 16.02.2005) BS 24.02.2005 Art. 18, § 3, punt 10, is van toepassing vanaf 01.01.2003 (art. 1, KB 25.03.2003) BS 04.04.2003 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, en d, is van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2003 (art. 1, KB 19.02.2004) BS 27.02.2004 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2° en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.2002 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, KB 21.02.2003) BS 06.03.2003 Art. 18, § 3, punt 9, 1e en 4 e lid, is van toepassing vanaf het aanslagjaar 20 02. De bedragen opgenomen in Art. 18, § 3, punt 1, b, 2e lid, 1°, punt 2, 2e en 5e lid, en punt 3 tot 7, worden vanaf het aanslagjaar 2002 uitgedrukt in Euro (art. 5, KB 20.07.2000 Art. 2, KB 13.07.2001 Art. 4, KB 13.07.2001 Art. 5, KB 13.07.2001) BS 30.08.2000 en BS 11.08.2001 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2° en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.2001 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, KB 08.03.2002) BS 19.03.2002 302
Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.2000 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, KB 16.03.2001) BS 10.04.2001 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.1999 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, KB 25.04.2000) BS 09.05.2000 Art. 18, § 3, punt 9, 3e en 4e lid, is van toepassing op de vanaf 01.01.1998 toegekende voordelen van alle aard (art. 3, KB 07.12.1998 Art. 1, KB 21.04.1999) BS 23.12.1998 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, d, punt 4, a, en punt 9, is van toepassing op de vanaf 01.01.1997 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, KB 20.05.1997 Art. 1, KB 02.06.1998 Art. 1, KB 07.12.1998) BS 10.06.1997 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.1996 toegekende voordelen van alle aard (art. 1, KB 17.03.1997) BS 27.03.1997 Art. 18, § 3, punt 1, a, 1e gedachtenstreepje, b, 1e lid, 2e lid, 3°, en 3e lid, c, 2°, en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.1995 toegekende voordelen van alle aard (art. 2, KB 06.03.1996) BS 19.03.1996 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, d, en punt 2 is van toepassing op de vanaf 01.01.1994 toegekende voordelen van alle aard (art. 2, KB 18.02.1994 Art. 1, KB 07.03.1995) BS 26.02.1994 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, d, punt 4, a, en punt 9, 2e lid, is van toepassing op de vanaf 01.01.1993 toegekende voordelen van alle aard (art. 2, KB 22.10.1993 Art. 2, KB 18.02.1994) BS 29.10.1993 Art. 18, § 3, punt 1, b, c, 2°, en d, is van toepassing op de vanaf 01.01.1992 toegekende voordelen (art. 2, KB 22.10.1993) BS 29.10.1993 Art. 18 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1992 (art. 9quater, KB/WIB Art. 2, KB 18.02.1994) BS 13.09.1993
Afdeling VIII. PC-Privé-plannen Art. 19. [...] De tekst en het opschrift van art. 19, is opgeheven met ingang van 01.01.2009 (art. 1, KB 06.04.2010) BS 13.04.2010
Afdeling VIIIbis. Vrijstelling van de meerwaarden gerealiseerd op bepaalde bedrijfsvoertuigen Art. 20. § 1. Opdat de meerwaarden verwezenlijkt op de bedrijfsvoertuigen genoemd in artikel 44bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de vrijstelling genieten waarin dat artikel voorziet, moeten de bedrijfsvoertuigen die zijn verkregen via herbelegging beantwoorden aan de volgende ecologische normen: 1° wat betreft de aanhangwagens en opleggers bestemd voor het vervoer van goederen met een maximum toegelaten massa van minstens vier ton, deze moeten in nieuwe staat zijn verkregen en uitgerust zijn met een luchtvering of een als gelijkwaardig erkende vering; 2° wat betreft de aanhangwagens die uitsluitend getrokken worden door autobussen of autocars en waarvan de toelaatbare maximummassa meer bedraagt dan 750 kg, deze moeten in nieuwe staat verkregen zijn; 3° wat betreft de trekkers en vrachtauto's aangewend voor goederenvervoer en de autobussen en autocars aangewend voor bezoldigd personenvervoer, deze moeten in nieuwe staat verkregen zijn of mogen, op het tijdstip van verwerving, niet meer dan drie jaar daar-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 303 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
voor in het verkeer zijn gebracht, en moeten beantwoorden aan één van de volgende alternatieve voorwaarden: a) het niveau van de stikstofemissie (NOx-norm) is lager dan 4,9 gr/ kWh; b) het voertuig is uitgerust met een luchtvering of met een als gelijkwaardig erkende vering; c) het voertuig is voor minstens 25% uit recycleerbare materialen opgebouwd; d) het koetswerk van het voertuig is gespoten in een niet-milieubelastende laklaag; e) het voertuig maakt voor de transmissie gebruik van een elektronisch gestuurde versnellingsbak; f) het voertuig is uitgerust met een dodehoekspiegel, camera- of radarbewaking ter verbetering van het gezichtsveld van de bestuurder; g) in het geval van autocars en autobussen zijn alle zetels voorzien van veiligheidsgordels; 4° wat betreft de autovoertuigen aangewend als taxidienst of tot verhuring met bestuurder, deze moeten in nieuwe staat verkregen zijn. § 2. Zodra één van de alternatieve voorwaarden genoemd in paragraaf 1, 3°, een verplichte norm wordt, moet het voertuig aan minstens één van de andere alternatieve voorwaarden voldoen om als geldige wederbelegging in aanmerking te kunnen komen. § 3. De in de eerste paragraaf vastgestelde ecologische normen moeten verantwoord worden door bewijsstukken afgeleverd door de constructeur, invoerder of installateur.
2° het binnenschip is uitgerust met een reglementaire technische inrichting ter voorkoming van het uitstromen van brandstof aan boord bij het vullen van de brandstoftanks; 3° het binnenschip is uitgerust met een actieve boegbesturing, bedienbaar vanuit het stuurhuis; 4° het binnenschip is uitgerust met een reglementaire radar en een éénmansradarstuurstand; 5° het binnenschip is uitgerust met een schroefasafdichting die het instromen van water of smeermiddelen in het schip onmogelijk maakt en het uitstromen van waterverontreinigende smeermiddelen vermijdt; 6° het binnenschip is zodanig gebouwd of aangepast dat de bodem en de wanden van de ruimen bestaan uit gladde stalen oppervlakten, waarbij de spanten zich niet in het ruim bevinden. § 2. Zodra één van de alternatieve voorwaarden genoemd in § 1 een verplichte norm wordt, moet het binnenschip aan minstens één van de andere alternatieve voorwaarden voldoen om als geldige wederbelegging in aanmerking te kunnen komen. § 3. De in § 1 vastgestelde ecologische normen moeten worden verantwoord door een vermelding ervan in de verplichte technische certificaten of door een verklaring van een klasseringmaatschappij.
Opgeheven door art. 2 van KB 12.08.94; en opnieuw ingevoegd door art. 1, KB 03.04.2003 (BS 30.04.2003), van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2000 en voorzover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2001 verbonden is
Afdeling IX. Grenzen en voorwaarden voor belastingvrijstelling van waardeverminderingen en voorzieningen voor risico's en kosten
Opgeheven door art. 2 van KB 12.08.1994 en opnieuw ingevoegd door art. 1, KB 11.05.2007 (BS 24.05.2007), van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 48)
Afdeling VIIIter. Vrijstelling van de meerwaarden gerealiseerd op bepaalde binnenvaartuigen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 44ter, § 2, 1°) Afdeling ingevoegd door art. 1, KB 11.05.2007 (BS 24.05.2007), van toepassing op de meerwaarden die zijn verwezenlijkt vanaf 01.01.2007 en voor zover de datum van de verwezenlijking ten vroegste behoort tot het belastbare tijdperk dat aan aanslagjaar 2008 verbonden is
Art. 21. § 1. Opdat de meerwaarden verwezenlijkt op binnenschepen bestemd voor de commerciële vaart als bedoeld in artikel 44ter van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, de vrijstelling verkrijgen waarin dat artikel voorziet, moeten de binnenschepen bestemd voor de commerciële vaart die zijn verkregen via herbelegging, beantwoorden aan één van de volgende ecologische normen: 1° het binnenschip is uitgerust met een typegoedgekeurde voortstuwingsmotor conform het Reglement betreffende het Onderzoek van Rijnschepen of het koninklijk besluit van 5 december 2004 houdende normen inzake verontreinigende gasvormige en deeltjesemissies van inwendige verbrandingsmotoren voor mobiele niet voor de weg bestemde machines; 15 juli 2014
Art. 22. § 1. Uit de winst van het krachtens artikel 360 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bepaalde belastbare tijdperk worden de bij het verstrijken van dat tijdperk geboekte waardeverminderingen gesloten, onder de voorwaarden die hierna volgen: 1° de verliezen, ter bestrijding waarvan die waardeverminderingen bestemd zijn, moeten uiteraard als beroepsverliezen aftrekbaar zijn en uitsluitend betrekking hebben op niet in obligaties of andere gelijkaardige effecten op naam of aan toonder of gedematerialiseerde effecten verdeelde vorderingen; 2° die verliezen moeten scherp omschreven zijn en de waarschijnlijkheid ervan moet voor iedere vordering blijken uit bijzondere tijdens het belastbare tijdperk voorgekomen en op het einde daarvan nog bestaande omstandigheden, en niet uit een louter algemeen risico; 3° de waardeverminderingen moeten geboekt zijn bij de afsluiting van de boekhouding van het belastbare tijdperk en hun bedrag moet in één of meer afzonderlijke rekeningen voorkomen; 4° het bij het verstrijken van enig belastbaar tijdperk overblijvend totaal van de vrijgestelde waardevermin-
mijnwetboek.be
303
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 304 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
deringen, moet per onderwerp verantwoord en uiteengezet worden in een staat waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld; die staat moet worden ingediend binnen de termijn die gesteld is voor het overleggen van de aangifte in de inkomstenbelastingen over het belastbare tijdperk en bij die aangifte worden gevoegd; 5° [...] 6° [...] § 2. [...] § 3. [...] Art. 22, § 1, 1°, is van toepassing met ingang vanaf 01.01.2008 (art. 3, KB 07.12.2007) BS 12.12.2007 Art. 22, § 1, inleidende zin, is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1996. Art. 22, § 1, 5° en 6°, §§ 2 en 3, wordt opgeheven met ingang van het aanslagjaar 1996 (art. 1, KB 20.12.1995) BS 28.12.1995 Art. 22 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 4, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 23. Werkelijk geleden verliezen op de vordering, waarop een overeenkomstig artikel 22 geboekte waardevermindering betrekking heeft, moeten op die waardevermindering worden aangerekend wanneer zij uit fiscaal oogpunt definitief aanneembaar worden. Vrijgestelde waardeverminderingen op vorderingen die niet meer aan de in artikel 22 gestelde voorwaarden beantwoorden, moeten worden teruggenomen. Art. 23, 2e lid, is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1996 (art. 2, KB 20.12.1995 Art. 3, KB 06.03.1996) BS 28.12.1995 Art. 23 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 5, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 24. Uit de winst van het in artikel 22 vermelde tijdperk worden eveneens de voorzieningen voor risico's en kosten gesloten die bij het verstrijken van dat tijdperk zijn aangelegd, wanneer: 1° de kosten, ter bestrijding waarvan de voorzieningen bestemd zijn, uiteraard aftrekbaar zijn als beroepskosten en geacht worden normaal op de uitslagen van dat tijdperk te drukken; 2° de voorzieningen voldoen aan de voorwaarden die in artikel 22, § 1, 3° en 4°, ten aanzien van waardeverminderingen gesteld zijn. Art. 24 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 6, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 25. Voor de toepassing van artikel 24 worden geacht normaal op de uitslagen van het belastbare tijdperk te drukken, de kosten die het gevolg zijn van de in dat tijdperk uitgeoefende beroepswerkzaamheid of van alsdan voorgekomen gebeurtenissen, of die bij voorbaat gedekt zijn door tijdens hetzelfde tijdperk verkregen vergoedingen wegens schadegevallen, onteigeningen, opeisingen in eigendom of andere gelijkaardige gebeurtenissen, of die, evenredig met de duur van het belastbare tijdperk, betrekking hebben op grote herstellingen aan gebouwen, materieel en outillage die periodiek met regelmatige tussenpozen van niet meer dan 10 jaar worden uitgevoerd, met uitsluiting van enige vernieuwing. Worden eveneens geacht normaal op de uitslagen van het belastbare tijdperk te drukken, de kosten die, even304
redig met de duur van het belastbare tijdperk, inherent zijn aan de ontmanteling van kerncentrales en aan de ontsmetting van de vestigingsplaatsen ervan. Art. 25 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 7, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 26. De kosten waarop een overeenkomstig artikel 24 aangelegde voorziening betrekking heeft, moeten op die voorziening worden afgeboekt op het ogenblik dat zij werkelijk worden gedragen. Art. 26 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 8, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 27. De vrijstelling van elke in de artikelen 22 tot 26 vermelde waardevermindering of voorziening blijft behouden zolang de belastingplichtige aantoont dat het verlies of de kost waaraan die waardevermindering of voorziening beantwoordt, waarschijnlijk blijft; bij gebrek aan verantwoording bij het verstrijken van enig belastbaar tijdperk wordt de waardevermindering of voorziening als een winst van dat tijdperk beschouwd. Art. 27 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 9, KB/WIB) BS 13.09.1993
Afdeling IXbis. Vrijstelling van de winst die voortvloeit uit minderwaarden die zijn opgetekend ten gevolge van de homologatie van een reorganisatieplan of ten gevolge van de vaststelling van een minnelijk akkoord (Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, artikel 48/1)
Art. 27/1. § 1. De in artikel 48/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstelling is van toepassing voor het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk tijdens hetwelk het reorganisatieplan of het minnelijk akkoord volledig is uitgevoerd voor zover de belastingplichtige een afschrift overlegt van het in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakte vonnis dat in uitvoering van artikel 55 van de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuëteit van de ondernemingen, het reorganisatieplan homologeert of dat in uitvoering van artikel 43 van die wet het minnelijk akkoord vaststelt en hij aantoont dat dit plan of dit akkoord volledig is uitgevoerd. § 2. In afwijking van paragraaf 1, is de in artikel 48/ 1 van hetzelfde Wetboek bedoelde vrijstelling van toepassing voor het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk tijdens hetwelk het vonnis dat in uitvoering van de artikelen 43 of 55 van dezelfde wet van 31 januari 2009 in het Belgisch Staatsblad is bekend gemaakt en wordt die vrijstelling behouden voor de volgende aanslagjaren voor zover: 1° de vrijgestelde winst geboekt is en blijft op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans tot op de datum waarop het reorganisatieplan of het minnelijk akkoord volledig is uitgevoerd; 2°de vrijgestelde winst niet tot grondslag voor de berekening van enige beloning of toekenning dient tot op de datum waarop het reorganisatieplan of het minnelijk akkoord volledig is uitgevoerd;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 305 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
3°de belastingplichtige die aanspraak maakt op de vrijstelling, een afschrift van het in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakte desbetreffend vonnis overlegt; 4° de belastingplichtige die voor enig belastbare tijdperk aanspraak maakt op het behoud van de vrijstelling een document overlegt waaruit blijkt dat het reorganisatieplan of het minnelijk akkoord nog niet volledig is uitgevoerd en nog steeds wordt nageleefd bij het afsluiten van het desbetreffende belastbare tijdperk. Ingeval een of andere van deze voorwaarden gedurende enig belastbaar tijdperk niet langer wordt nageleefd of ontbreekt, wordt de voorheen vrijgestelde winst aangemerkt als winst van dat belastbare tijdperk. De sommen die overeenkomstig het eerste lid tijdelijk zijn vrijgesteld, zijn definitief vrijgesteld onder de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbare tijdperk tijdens hetwelk het reorganisatieplan of het minnelijk akkoord volledig is uitgevoerd. § 3. De in paragraaf 1 en in paragraaf 2, eerste lid, 3° en 4°, bedoelde documenten moeten worden toegevoegd aan de in artikel 305 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aangifte die betrekking heeft op het belastbare tijdperk waarvoor de belastingplichtige de vrijstelling wenst te bekomen of te behouden. Art. 27/1, ingevoegd door art. 1, KB 09.07.2010 (BS 16.07.2010), is van toepassing op de homologaties van een reorganisatieplan of op de vaststellingen van een minnelijk akkoord gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad vanaf 01.04.2009
Afdeling X. Forfaitaire aftrek voor uitzonderlijke beroepskosten ten gevolge van de afstand tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 51, vierde lid)
Art. 28. Het in artikel 51, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde bedrag wordt vastgesteld op respectievelijk 75 EUR, 125 EUR of 175 EUR, naargelang de afstand tussen de woonplaats van de belastingplichtige en de plaats van zijn tewerkstelling op 1 januari van het aanslagjaar 75 km tot 100 km, 101 km tot 125 km of meer dan 125 km bedraagt. Vanaf het aanslagjaar 2002 worden de in art. 28 opgenomen bedragen uitgedrukt in Euro (art. 2, KB 20.07.2000 Art. 37, KB 13.07.2001) BS 30.08.2000 Art. 28 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1992 (art. 43, KB/ WIB) BS 13.09.1993
Afdeling XI. [...] (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 55, eerste lid)
Art. 29. […] Opgeheven voor de vanaf 01.01.1992 betaalde of toegekende interesten
15 juli 2014
Afdeling XII. Verantwoording van sommige beroepskosten (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 57)
Art. 30. § 1. Bij het einde van elk jaar moeten de schuldenaars van de in artikel 57, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde kosten voor iedere verkrijger van inkomsten langs elektronische weg de fiches en samenvattende opgave waarvan sprake is in artikel 57 van hetzelfde Wetboek indienen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. § 2. De in § 1 bedoelde schuldenaars zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde fiches en samenvattende opgave namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van deze fiches en samenvattende opgave geschieden op papier of op elektronische informatiedrager. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde stelt het model van de fiches en samenvattende opgave vast en bepaalt de modaliteiten met betrekking tot hun indiening. § 3. De schuldenaars moeten de fiches en samenvattende opgave vóór 30 juni van het jaar na dat waarop deze documenten betrekking hebben, indienen bij de bevoegde dienst. Vervangen door art. 1, KB 03.06.2007 (BS 14.06.2007), met ingang van: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009); 2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009 Gewijzigd door art. 1, KB 03.05.1999
Art. 31. De in artikel 30 bedoelde schuldenaars die ingevolge de vrijstelling van § 2 van dat artikel de fiches en samenvattende opgave op papier indienen, kunnen kosteloos aan de administratie der directe belastingen exemplaren voor het opstellen van deze fiches en samenvattende opgaven aanvragen. Deze schuldenaars mogen bovendien exemplaren gebruiken die afwijken van de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgestelde modellen, op voorwaarde dat deze exemplaren al dezelfde vermeldin-
mijnwetboek.be
305
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 306 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
gen bevatten en van hetzelfde formaat zijn als de modellen. Vervangen door art. 2, KB 03.06.2007 (BS 14.06.2007), met ingang van: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009); 2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009
Art. 32. De individuele fiches en de samenvattende opgaven met betrekking tot de in artikel 57, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde kosten zijn die waarvan in de artikelen 92 en 93 sprake is. Art. 32 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 14quater, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 33. De in artikel 57, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde kosten moeten worden vermeld in de daartoe voorziene rubriek van de individuele fiches en de samenvattende opgaven waarvan in artikel 32 sprake is. Art. 33 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 14quinquies, KB/WIB) BS 13.09.1993
Afdeling XIII. Werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 59, § 1, 4° en § 5) Opschrift vervangen door art. 1, KB 01.03.2005 (BS 09.03.2005), van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 01.01.2004 en op de andere dan de hiervoor bedoelde bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 01.01.2004
Art. 34. Voor de toepassing van de artikelen 52, 3°, b en 5°, en 59, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van deze afdeling, wordt verstaan: 1° onder normale brutojaarbezoldiging: het totale brutobedrag van al de sommen die, vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut, aan de werknemer anders dan uitzonderlijk of toevallig toegekend of betaald zijn gedurende een bepaald jaar; 2° onder laatste normale brutojaarbezoldiging: de brutojaarbezoldiging die gelet op de vorige bezoldigingen van de werknemer als normaal kan worden beschouwd en die hem betaald of toegekend werd gedurende het laatste jaar vóór zijn oppensioenstelling 306
waarin hij een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad; 3° onder normale duur van een beroepswerkzaamheid: 40 jaar of, voor beroepen waarvoor de betrokken werkgever en werknemer aantonen dat de volledige loopbaan minder of meer dan 40 jaar bestrijkt, het aantal jaren van die volledige loopbaan. Gewijzigd door art. 6 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995), van toepassing met ingang van aanslagjaar 1994
Art. 35. § 1. De werkgeversbijdragen en -premies bedoeld in artikel 52, 3°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen als beroepskosten worden afgetrokken onder de volgende voorwaarden: 1° die werkgeversbijdragen en -premies moeten worden gestort aan een verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorziening met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte of aan een binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde inrichting van een dergelijke onderneming of instelling met maatschappelijke zetel of voornaamste inrichting buiten de Europese Economische Ruimte; 2° die bijdragen en premies moeten betaald worden ter uitvoering van: - ofwel een reglement van groepsverzekering dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van zulke reglementen; - ofwel een verzekeringscontract betreffende de toekenning van extra-wettelijke voordelen aan werknemers bedoeld bij de reglementering inzake het rust- en overlevingspensioen der werknemers; - ofwel het reglement van een pensioenfonds opgericht ten bate van het personeel van de onderneming en ingeschreven op de Controledienst voor de Verzekeringen of erkend bij koninklijk besluit; - ofwel een aanvullende pensioentoezegging die beantwoordt aan de voorwaarden die zijn gesteld door de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; - ofwel een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid; 3° de persoonlijke bijdragen en premies vermeld in artikel 145/1, 1°, van hetzelfde Wetboek, die door de werkgever op de bezoldigingen van de werknemer zijn ingehouden, moeten jaarlijks worden ingeschreven op de individuele loonfiches vermeld in artikel 92, § 1, onder een afzonderlijke rubriek, met vermelding van de naam en het adres van de onderneming of instelling waaraan ze zijn gestort; 4° [...] 5° de overdraagbaarheidscoëfficiënt van de toekenningen waarin de reglementen van groepsverzekering, de verzekeringscontracten, de pensioenreglementen,
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 307 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
de aanvullende pensioentoezeggingen en de solidariteitstoezeggingen voorzien ten gunste van de langstlevende echtgenoot, mag niet meer bedragen dan 80 pct. § 2. De werkgeversbijdragen en -premies vermeld in § 1 mogen slechts als beroepskosten worden afgetrokken tijdens de normale duur van de beroepswerkzaamheid van elke werknemer en voor zover per werknemer die bijdragen en premies, verhoogd met de persoonlijke bijdragen en premies genoemd in artikel 145/1, 1°, van hetzelfde Wetboek: 1° jaarlijks niet hoger zijn dan de bedragen die verschuldigd zijn krachtens het reglement van groepsverzekering, het verzekeringscontract, het pensioenreglement, de aanvullende pensioentoezegging of de solidariteitstoezegging en die, wat de collectieve toezeggingen betreft, op eenzelfde en niet discriminerende wijze voor het gehele personeel van de onderneming of voor een bijzondere categorie van dat personeel toegankelijk zijn; 2° recht geven op toekenningen, winstdeelnemingen inbegrepen, waarvan het bedrag, in jaarlijkse lijfrente of omgezet in jaarlijkse lijfrente, verhoogd met het wettelijk pensioen, niet hoger is dan 80 pct. van de normale jaarlijkse brutobezoldiging van de werknemer tijdens het betreffende jaar, vermenigvuldigd met een breuk met als teller het in de onderneming werkelijk gepresteerde en het er nog te presteren aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid en als noemer het aantal jaren van de normale duur van de beroepswerkzaamheid. § 3. Voor werknemers die bij de onderneming een onvolledige loopbaan hebben, mag in de teller van de in § 2, 2°, bedoelde breuk rekening gehouden worden met een langere duur van beroepswerkzaamheid dan die welke zij bij de onderneming zullen vervullen, op voorwaarde dat de in § 2, 2°, bedoelde toekenningen slaan op maximaal 10 jaar van een vroeger werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid of op maximaal 5 jaar van een tot de normale pensioenleeftijd nog uit te oefenen beroepswerkzaamheid en dat het aldus in aanmerking genomen totaal aantal jaren het aantal jaren van de normale duur van hun beroepswerkzaamheid niet overtreft. In een dergelijk geval moeten de in § 1, 2°, bedoelde reglementen, contracten, aanvullende pensioentoezeggingen en solidariteitstoezeggingen bovendien uitdrukkelijk vermelden onder welke voorwaarden dergelijke bijdragen en premies worden toegekend. Om na te gaan of de in § 2, 2°, bepaalde begrenzing in acht genomen is, moeten toekenningen in kapitaal in rente worden omgezet met de gegevens van de volgende tabel, zo nodig aangepast om rekening te houden met de overdraagbaarheid of de indexering van de uitgestelde rente binnen de grens van 2 pct. per jaar te rekenen vanaf hun aanvang.
15 juli 2014
Tabel die, zonder rekening te houden met overdraagbaarheid of indexering van de rente, voor onderscheiden leeftijden bij aanvang van de rente, het nodig geachte kapitaal vermeldt voor een per twaalfden na vervallen termijn betaalbare rente van 1 Euro Leeftijd bij de aanvang van de rente
Kapitaal in Euro nodig voor een jaarrente van 1 Euro
40 jaar en minder
17,7063
41 jaar
17,5247
42 jaar
17,3371
43 jaar
17,1434
44 jaar
16,9436
45 jaar
16,7376
46 jaar
16,5254
47 jaar
16,3069
48 jaar
16,0821
49 jaar
15,8510
50 jaar
15,6137
51 jaar
15,3701
52 jaar
15,1203
53 jaar
14,8644
54 jaar
14,6025
55 jaar
14,3347
56 jaar
14,0612
57 jaar
13,7820
58 jaar
13,4974
59 jaar
13,2077
60 jaar
12,9130
61 jaar
12,6137
62 jaar
12,3100
63 jaar
12,0023
64 jaar
11,6908
65 jaar en meer
11,3761
§ 4. De in § 2, 2°, bepaalde grens geldt niet voor bijdragen of premies die gestort zijn om een verhoging toe te staan van de lopende renten, zonder dat die verhoging meer bedraagt dan die welke wordt verkregen door de renten te indexeren overeenkomstig de regeling die geldt voor de indexering van de pensioenen van de overheidssector. § 5. De verzekeringsondernemingen, de voorzorgsinstellingen of de instellingen voor bedrijfspensioenvoorzieningen leveren op basis van de door de belastingplichtige meegedeelde gegevens een attest af bij de onderschrijving en bij elke wijziging van de in § 1, 2° vermelde contracten waaruit blijkt dat de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen naar aanleiding van de pensionering, uitgedrukt in jaarlijkse renten en berekend naar de normale duur van een beroepswerkzaam-
mijnwetboek.be
307
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 308 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
heid, overeenkomstig artikel 59 van hetzelfde Wetboek, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto jaarbezoldiging. Verder leveren de in het eerste lid bedoelde ondernemingen en instellingen tevens een attest af telkens wanneer de hiervoor bedoelde begrenzing tot 80 pct. wordt overschreden. Het model van het in het eerste en tweede lid bedoelde attest wordt door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgesteld. § 6. De werkgever levert uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het jaar waarin de in § 2, 1°, vermelde contracten, reglementen of toezeggingen in werking treden, een informatiefiche af waarvan het model is vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. Die informatiefiche bevat alle gegevens met betrekking tot de in § 1, 2°, vermelde aanvullende pensioenstelsels die aanleiding geven tot een fiscale aftrek of belastingvermindering in de zin van de artikelen 52, 3°, b, 59, 60, 145/1, 1° en 145/3 van hetzelfde Wetboek. § 3, lid 2, gewijzigd en lid 3 opgeheven door art. 1, 1° tot 2°, KB 02.06.2010 (BS 08.06.2010), van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 § 1, 1°, 4° en § 5, lid 1 gewijzigd door art. 1, KB 07.12.2008 (BS 12.12.2008) van toepassing vanaf aanslagjaar 2007 § 1, 3° gewijzigd door art. 1 KB 07.12.2008 (BS 12.12.2008) is van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 Gewijzigd door art. 2, KB 01.03.2005 (BS 09.03.2005), van toepassing op de bijdragen en premies die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen die zijn gesloten vanaf 01.01.2004 en op de andere dan de hiervoor bedoelde bijdragen en premies die zijn betaald vanaf 01.01.2004 Gewijzigd door art. 7 van KB van 01.09.1995
Afdeling XIV. Degressieve afschrijvingen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 64)
Art. 36. Wanneer een belastingplichtige die onderworpen is aan de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners, gekozen heeft voor het stelsel van degressieve afschrijving vermeld in artikel 64 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het bedrag van de degressieve afschrijvingsannuïteit met betrekking tot elke groep van naar hetzelfde degressieve percent afschrijfbare vaste activa van gelijke aard, die als beroepskost aanneembaar is, bepaald: 1° voor het belastbare tijdperk dat loopt op de datum van het verkrijgen of tot stand brengen van die vaste activa, door, ongeacht die datum, op de aanschaffingsof beleggingswaarde een percent toe te passen dat niet meer bedraagt dan tweemaal het met de normale gebruiksduur van dezelfde vaste activa overeenstemmende lineaire afschrijvingspercent; 2° voor ieder volgend belastbaar tijdperk, door het overeenkomstig 1° vastgestelde percent toe te passen op de residuwaarde van de voormelde vaste activa, met andere woorden op de aanschaffings- of beleggingswaarde verminderd met de tot op het einde van het vo308
rige belastbare tijdperk gedane en aangenomen afschrijvingen. Art. 36 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art.34, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 37. Voor de toepassing van artikel 36 wordt het lineaire afschrijvingspercent verkregen door het cijfer 100 te delen door het aantal jaren normale gebruiksduur van de afschrijfbare vaste activa. De lineaire afschrijvingsannuïteit is die welke tegen dat percent op de aanschaffings- of beleggingswaarde berekend is. Art. 37 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 35, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 38. Met ingang van het belastbare tijdperk waarin de op een groep vaste activa toepasselijke degressieve afschrijvingsannuïteit de lineaire afschrijvingsannuïteit niet meer overtreft, heeft de belastingplichtige de mogelijkheid, tot wanneer de aanschaffings- of beleggingswaarde is bereikt, jaarlijks een lineaire toe te passen berekend overeenkomstig artikel 37. Art. 38 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 36, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 39. Afschrijvingstekorten die voor enig belastbaar tijdperk betrekking hebben op een aan degressieve afschrijving onderworpen groep vaste activa, kunnen worden gecompenseerd door aanwending van voorheen belaste afschrijvingsexcedenten die op dezelfde groep vaste activa betrekking hebben. Art. 39 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 37, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 40. Afschrijvingstekorten die tijdens de normale gebruiksduur niet zijn gecompenseerd op de in artikel 39 bepaalde wijze, kunnen na het verstrijken van die duur worden gecompenseerd door een of meer jaarlijkse afschrijvingen te doen die niet meer mogen bedragen dan de overeenkomstig artikel 37 berekende lineaire afschrijving. Art. 40 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 38, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 41. Belastingplichtigen die het stelsel van degressieve afschrijving kiezen voor tijdens enig belastbaar tijdperk verkregen of tot stand gebrachte vaste activa, moeten die keuze aan de controle van de belastingen of aan het centraal taxatiekantoor van het ambtsgebied betekenen binnen de termijn die gesteld is voor het overleggen van de aangifte in de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners over dat tijdperk; de betekening moet bij de aangifte worden gevoegd en vergezeld gaan van een opgave waarin voor elke groep van naar hetzelfde degressieve percent afschrijfbare vaste activa van gelijke aard die tijdens gezegd tijdperk zijn verkregen of tot stand gebracht, de volgende vermeldingen moeten voorkomen: 1° de aard van de verschillende aldus gegroepeerde vaste activa; 2° hun aanschaffings- of beleggingswaarde; 3° hun normale vermoedelijke gebruiksduur;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 309 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
4° het degressieve afschrijvingspercent. Art. 41 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 39, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 42. De uitgedrukte keuze is onherroepelijk ten aanzien van elke groep vaste activa die tijdens het in artikel 41 vermelde belastbare tijdperk zijn verkregen of tot stand gebracht; hetzelfde geldt met betrekking tot de groepen naar hetzelfde degressieve percent afschrijfbare vaste activa van gelijke aard, die tijdens de daaropvolgende belastbare tijdperken zijn verkregen of tot stand gebracht, behalve wanneer de belastingplichtige vóór het verstrijken van een van die tijdperken aan de controle van de belastingen of aan het centraal taxatiekantoor van het ambtsgebied zijn beslissing betekent dat hij van degressieve afschrijving afziet met betrekking tot alle groepen of tot een wel bepaald gedeelte van de bedoelde groepen vaste activa die met ingang van hetzelfde tijdperk zijn verkregen of tot stand gebracht. Deze verzaking blijft geldig zolang de belastingplichtige geen nieuwe keuze betekent in de vorm en binnen de termijnen bepaald in artikel 41. Art. 42 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 40, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 43. Het keuzestelsel van degressieve afschrijving is niet van toepassing op de volgende vaste activa: 1° personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, zoals deze zijn omschreven in de reglementering inzake inschrijving van motorvoertuigen, met inbegrip van de lichte vrachtauto's bedoeld in artikel 4, § 3, van het Wetboek van de met de inkomstenbelastingen gelijkgestelde belastingen, behoudens wanneer het voertuigen betreft die uitsluitend worden gebruikt voor een taxidienst of voor verhuring met bestuurder en op grond daarvan van de verkeersbelasting op de autovoertuigen zijn vrijgesteld; 2° vaste activa waarvan het gebruik aan derden is afgestaan door de belastingplichtige die de vaste activa afschrijft. Art. 43 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2008 (art. 1, KB 19.03.2007) BS 30.03.2007
Afdeling XIVbis. Beroepskosten met betrekking tot de verplaatsing tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 66bis, tweede lid)
Art. 43/1. Voor de toepassing van artikel 66bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt de grens van 25 kilometer verhoogd tot 100 kilometer Ingevoegd door art. 1, KB van 22.08.2002, inwerkingtreding aanslagjaar 2003 en gewijzigd door art. 1, A, KB 12.05.2004 (BS 27.05.2004)met ingang van aanslagjaar 2006; en door art. 1, B, KB 12.05.2004 (BS 27.05.2004)met ingang van aanslagjaar 2007
15 juli 2014
Afdeling XV. Vrijstelling voor bijkomend personeel dat voor […] uitvoer en integrale kwaliteitszorg wordt tewerkgesteld in België (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 67, § 5) Gewijzigd door art. 1 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf het aanslagjaar 2009 (art. 21) Opschrift gewijzigd door art. 1, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007
Art. 44. […] Opgeheven door art. 2, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 Gewijzigd door art. 2, KB 22.12.1995, en door art. 2, KB 09.06.1999
Art. 45. § 1. […] § 2. Met betrekking tot het personeel dat wordt overgenomen naar aanleiding van verrichtingen als vermeld in de artikelen 46, § 1, eerste lid, 1° en 2°, 211, § 1 en 214, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, zijn de bepalingen van artikel 67 van voormeld Wetboek, van toepassing bij de nieuwe belastingplichtige of overnemende, verkrijgende of uit de omzetting ontstane vennootschappen, alsof die verrichtingen niet hadden plaatsgevonden. § 3. Er wordt voor de toepassing van artikel 67, § 1 van hetzelfde Wetboek, geen rekening gehouden met de tewerkstelling die het gevolg is van een overname van personeelsleden die voorheen waren tewerkgesteld door een belastingplichtige hetzij waarmee de onderneming zich rechtstreeks of onrechtstreeks in enigerlei band van wederzijdse afhankelijkheid bevindt, hetzij waarvan zij de beroepswerkzaamheid geheel of gedeeltelijk voortzet ingevolge een gebeurtenis die niet bedoeld is in § 2. Gewijzigd door art. 2 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf het aanslagjaar 2009 (art. 21) § 1 gewijzigd door art. 3, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 Gewijzigd door art. 1, KB 09.06.1999
Art. 46. § 1. Voor elk van de belastbare tijdperken waarvoor de toekenning of het behoud van de vrijstelling wordt gevraagd, moeten de belastingplichtigen aan hun aangifte in de inkomstenbelastingen, per soort van vrijstelling, een nominatieve opgave toevoegen, waarvan het model door de Minister van Financieen of zijn gedelegeerde wordt vastgelegd. § 2. […] § 3. Betreffende de betrekking van diensthoofd voor de uitvoer, moeten de belastingplichtigen voor elk belastbaar tijdperk waarvoor de toekenning of het behoud van de vrijstelling wordt gevraagd, een attest op naam verstrekken van het Agentschap voor Buitenlandse Handel, waarvan het model en de toekenningsvoorwaarden worden vastgelegd door de Minister die de Buitenlandse Handel onder zijn bevoegdheid heeft. § 4. Betreffende de betrekking van diensthoofd van de dienst Integrale kwaliteitszorg, moeten de belas-
mijnwetboek.be
309
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 310 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
tingplichtigen, voor elk belastbaar tijdperk waarvoor de toekenning of het behoud van de vrijstelling wordt gevraagd, een attest op naam verstrekken, hetzij van de Minister die de Economische Zaken onder zijn bevoegdheid heeft of van zijn gedelegeerde, hetzij van de Minister die de Middenstand onder zijn bevoegdheid heeft of van zijn gedelegeerde voor de ondernemingen met minder dan 50 werknemers. Het model en de toekenningsvoorwaarden van het attest worden door de voormelde Ministers vastgelegd. § 5. De in §§ 3 tot 4 bedoelde attesten, moeten bij de bevoegde Minister of dienst op straffe van verval worden aangevraagd binnen de drie maanden te rekenen vanaf de laatste dag van het belastbare tijdperk. De belastingplichtigen moeten deze attesten voorleggen, hetzij tot staving van hun aangifte in de inkomstenbelastingen, hetzij, zo dit niet mogelijk is, binnen een termijn van een maand te rekenen vanaf de datum van verzending van deze attesten. Art. 46, § 2 opgeheven door art. 2, 1° KB 06.04.2010 (BS 13.04.2010) § 5 gewijzigd door art. 2, 2° KB 06.04.2010 (BS 13.04.2010) § 2 en 3 gewijzigd door art. 2 KB 27.01.2009 (BS.03.02.2009) § 2 gewijzigd door art. 4, a) tot c), KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 Gewijzigd door art. 3, KB 22.12.1995, door art. 1, KB 09.06.1999 en door art. 1, KB 25.04.2000 In afwijking van § 5, begint de bedoelde termijn voor het aanvragen van de attesten te lopen ten vroegste vanaf 08.07.1999, en verstrijkt ten vroegste op 06.06.2000
Afdeling XVbis. Stage in de onderneming (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 67bis, tweede lid)
Art. 46bis. Om de in artikel 67bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstelling te kunnen verkrijgen, moeten de belastingplichtigen de volgende documenten ter beschikking van de administratie houden: 1° het bewijs dat zij gedurende het belastbare tijdperk voor elke tewerkgestelde stagiair een stagebonus hebben verkregen; 2° een nominatieve lijst van de tewerkgestelde stagiaires met, voor elke stagiair, vermelding van: - de volledige identiteit alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; - de bruto belastbare bezoldigingen die aan de stagiairs zijn betaald of toegekend, met inbegrip van de wettelijke sociale lasten, de werkgeversbijdragen en premies alsmede de andere sociale bijdragen verschuldigd krachtens contractuele verplichtingen. Ingevoegd door art. 2, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), van toepassing op de kosten die worden gedragen vanaf 01.01.2006
[Afdeling XVter. Sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut] Ingevoegd door art. 1 KB 25.04.2014 (BS 14.05.2014); Inwerkingtreding: 24.05.2014
[Art. 46ter. Het maximumbedrag van de in artikel 67quater, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde bezoldiging wordt bepaald op: - 100 pct. van de schijf van 0,01 EUR tot 1.500,00 EUR; - 30 pct. van de schijf van 1.500,01 EUR tot 2.600,00 EUR. Het aldus vastgestelde maximumbedrag kan, in overleg met de vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties, vanaf 2018 worden aangepast, rekening houdend met de gezondheidsindex, de evolutie van de lonen en de eventuele wijzigingen van de fiscale wetgeving, en met dien verstande dat de kost in 2019 maximum 250 miljoen euro zal zijn. Om binnen de in het tweede lid genoemde enveloppe te blijven, die vanaf 2020 wordt geïndexeerd, wordt zo nodig de coëfficiënt van 30 pct. aangepast. Met het oog op die indexatie wordt de genoemde enveloppe gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer van januari 2019. Het geïndexeerde bedrag van de enveloppe wordt afgerond op het hoger of lager veelvoud van een miljoen euro naargelang het cijfer van de honderdduizendtallen al dan niet 5 bereikt. Deze coëfficiënt zal jaarlijks na overleg met de vertegenwoordigers van de representatieve werkgevers- en werknemersorganisaties door Ons worden bepaald.] Ingevoegd door art. 1 KB 25.04.2014 (BS 14.05.2014); Inwerkingtreding: 24.05.2014
[Art. 46quater. Om de in artikel 67quater van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde vrijstelling te kunnen verkrijgen, moeten de belastingplichtigen een nominatieve lijst van de tewerkgestelde werknemers ter beschikking van de administratie houden met, voor elke werknemer, vermelding van: - de volledige identiteit alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; - de datum van indiensttreding; - de anciënniteit verworven binnen het eenheidsstatuut; - de bruto belastbare bezoldigingen die aan de werknemer zijn betaald of toegekend met inbegrip van de sociale werknemersbijdragen, in voorkomend geval te beperken tot het bedrag vastgelegd in artikel 46ter.] Ingevoegd door art. 1 KB 25.04.2014 (BS 14.05.2014); Inwerkingtreding: 24.05.2014
Afdeling XVI. Investeringsaftrek (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 69, §2, 3e lid en 77)
Art. 47. Om de in de artikelen 68 tot 70 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde in310
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 311 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
vesteringsaftrek te kunnen verkrijgen moeten de belastingplichtigen: 1° bij hun aangifte in de inkomstenbelastingen van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht, een ingevuld, gedateerd en ondertekend formulier voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgelegd; 2° per categorie van de in de artikelen 69 en 70 van hetzelfde Wetboek vermelde vaste activa, een opgave ter beschikking van de Administratie houden die voor elk activum vermeldt: a) de datum van aanschaffing of totstandkoming; b) de juiste benaming; c) de aanschaffings- of beleggingswaarde; d) de normale gebruiksduur en de afschrijvingsduur. Vervangen door art. 3, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007
Art. 47bis. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde octrooien betreft, dienen de belanghebbende belastingplichtigen de in artikel 47, 2° vermelde opgave te staven door: 1° een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het octrooi of het recht tot exploitatie ervan heeft aangeschaft; 2° het bewijs dat het octrooi of het recht tot exploitatie ervan nooit door een onderneming voor het uitoefenen van haar beroepswerkzaamheid in België is gebruikt. Gewijzigd door art. 2 van KB van 21.09.2000; door art. 1, KB 12.05.2003 (BS 20.05.2003), van toepassing vanaf aanslagjaar 2004 Gewijzigd door art. 4, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007 Ingevoegd door art. 1 van KB 31.01.1996
Art. 48. § 1. Voor de toepassing van artikel 69, §1, eerste lid, 2°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden beschouwd als gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten en van toekomstgerichte technologieen: A. Met betrekking tot materiële vaste activa: 1° die welke worden gebruikt bij de exploitatie van onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vormen in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek en waarvoor een afzonderlijk stel rekeningen wordt gehouden, in zover ze niet dat overtreffen wat noodzakelijk is voor de goede werking van die centra; 2° die welke niet voor de exploitatie van de sub 1° vermelde onderzoekscentra worden gebruikt maar die voldoen aan een van de navolgende voorwaarden: a) het voorwerp zijn of geweest zijn van een tegemoetkoming verleend: - door de Staat krachtens hetzij de artikelen 3, a, vierde lid, of 7, van de wet van 17 juli 1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieen, hetzij de artikelen 7, eerste lid, derde 15 juli 2014
streepje, of 25 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, hetzij artikel 4, b, van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering met het oog op de financiering van andere investeringen dan markt- en organisatiestudies en commercialisatiemethodes, hetzij een contract voor opzoeking gesloten door de Minister die bevoegd is voor het wetenschapsbeleid; - door het Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw; b) worden gebruikt voor: het tot stand brengen of het ontwikkelen van nieuwe produktietechnieken, nieuwe apparatuur, nieuwe fabricatieprocédés, nieuwe produkten of grondstoffen; - het verbeteren van bestaande technieken, apparatuur en fabricatieprocédés; - uitbreiding van ontdekkingen die voortvloeien uit onderzoekingen en theorieën van wetenschappelijke of technische aard, tot praktische toepassingen met experimentele en bewijsvoerende doeleinden, met inbegrip van de experimentele produktie en het nemen van proeven met nieuwe toestellen, apparatuur, materialen en procédés. Worden hier in het bijzonder bedoeld: - apparaten of uitrustingen die aangewend worden voor het meten van fysische grootten; - de proeftoestellen waarvan het produktievermogen a priori niet kan volstaan om een normaal rendement te geven; - de prototypes; - de proefserie-bestanddelen die bestemd zijn om het onderzoeksprodukt te testen en definitief af te werken vóór zijn commercialisatie. Daarentegen zijn uitgesloten, de apparaten of uitrustingen die, in het kader van de normale produktie van de onderneming, voor routinewerkzaamheden of steeds terugkerende werkzaamheden dienen die zich als dusdanig in het produktieproces inschakelen, zoals: proeven, werkzaamheden van studie- en tekenbureaus en kwaliteitscontrole; c) wanneer niet aangetoond is dat ze aan de ene of de andere van de hierboven in a of b vermelde voorwaarden voldoen, gezamenlijk erkend zijn door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing; 3° de onroerende goederen die nodig zijn om, eensdeels, de in 2° vermelde vaste activa, en, anderdeels, de vorsers en het rechtstreeks eraan verbonden personeel in onder te brengen. B. Met betrekking tot immateriële vaste activa: de kosten van onderzoek en ontwikkeling, licenties en know-how, alsmede de vooruitbetalingen op deze vaste activa. Het bedrag van de afschrijvingen met betrekking tot de in A vermelde materiële vaste activa, dat eventueel als immateriële vaste activa op het actief van de balans
mijnwetboek.be
311
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 312 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
voorkomt, komt niet in aanmerking om de investeringsaftrek te berekenen. De kosten van onderzoek en ontwikkeling die een onderneming doet buiten een onderzoekscentrum als vermeld in A, 1°, komen slechts in aanmerking in zover zij ofwel in aanmerking zijn gekomen voor de tegemoetkoming die door de Staat of door het Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw is verleend, ofwel gezamenlijk erkend zijn door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing. § 2. Materiële vaste activa en van derden verkregen immateriele vaste activa andere dan octrooien, die worden gebruikt om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten en van toekomstgerichte technologieen te bevorderen en waarvoor op grond van dat gebruik de investeringsaftrek is verkregen, moeten gedurende de gehele afschrijvingsduur van die activa voor dat gebruik aangewend blijven door de belastingplichtige die de investeringsaftrek heeft verkregen of door de belastingplichtige die de activa heeft verworven ingevolge verrichtingen als vermeld in de artikelen 46 en 211 tot 214 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 3. Voor activa waarvoor de door de bepalingen van § 2 opgelegde verplichting niet wordt nageleefd, wordt een gedeelte van de verleende investeringsaftrek belast als winst of baat van het belastbare tijdperk waarin het niet naleven van die verplichting zich heeft voorgedaan; dat gedeelte is gelijk aan 1 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde van het betreffende vaste activum, vermenigvuldigd met het produkt van de volgende 2 factoren vastgesteld volgens de regels vermeld in a en b: a) indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1989 of aan een vorig aanslagjaar: 15 of 7 naargelang het gaat om meubels en kantoormaterieel enerzijds, of andere bestanddelen anderzijds; indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1990 of aan een later aanslagjaar: 10; b) een breuk: met als noemer het aantal van de belastbare tijdperken waarover de afschrijvingsduur van het betreffende vaste activum zich uitstrekt; met als teller het aantal van die tijdperken die nog niet verstreken zijn op het ogenblik waarop het niet naleven van de verplichting zich voordoet. Voor vaste activa verkregen of tot stand gebracht vanaf 1 januari 1991 waarvoor de investeringsaftrek is verleend met toepassing van artikel 201 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is de factor 312
die vermeld is in het eerste lid, a, tweede streepje, gelijk aan 10,5. § 4. De belanghebbende belastingplichtigen moeten de in artikel 47, 2° vermelde opgave staven door: 1° indien het materiële vaste activa betreft: ofwel een rechtvaardigende nota die, met verwijzing naar § 1, A, 1°, 2°, a of b, of 3°, aantoont dat de vaste activa voldoen aan de ene of de andere van de gestelde voorwaarden; ofwel een aanvraag tot het verkrijgen van de in § 1, A, 2°, c, vermelde erkenning; die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden die nodig zijn om over de gegrondheid ervan te oordelen. Voor de in § 1, A, 2°, b en c, vermelde vaste activa moeten bovendien de onderzoeksdoeleinden waarvoor die activa noodzakelijk zijn, worden omschreven door het verstrekken van de volgende bijzonderheden: a) het doel van de werkzaamheden waarvoor het vaste activum wordt gebruikt; b) de beginselen of hypothesen die aan de basis liggen van die werkzaamheden; c) de technische moeilijkheden die met die werkzaamheden moeten worden overwonnen; d) het innoverend karakter van die werkzaamheden voor de onderneming; e) de technische en economische voordelen die de onderneming uit die werkzaamheden denkt te kunnen halen; f) de kenmerken van het vaste activum. 2° indien het van derden verworven immateriële vaste activa andere dan octrooien betreft: a) de verantwoording van het potentiële vermogen van die activa om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten of van toekomstgerichte technologieen te bevorderen; op dat stuk kan de Minister van Financiën een gezamenlijk attest eisen dat uitgaat van de Minister van Economische Zaken of van de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en van de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid; b) een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het vaste activum heeft aangeschaft; c) het bewijs dat het vaste activum een immaterieel goed is dat nooit door een onderneming voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België is gebruikt. 3° indien het immateriële vaste activa betreft die de onderneming in een onderzoekscentrum heeft tot stand gebracht: a) het in § 1, A, 1°, vermelde afzonderlijk stel rekeningen dat het mogelijk maakt de kosten van dat onderzoekscentrum te bepalen; de Minister van Financieen kan de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen; b) de uiteenzetting van de regelen die de onderneming ertoe gebracht hebben haar kosten voor onderzoek te behandelen als immateriële vaste activa; c) de gedetailleerde berekening van het gedeelte van de materiële vaste activa dat overeenkomstig § 1, B,
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 313 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
tweede lid, uit de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek moet worden gesloten. 4° indien het immateriële vaste activa betreft die door de onderneming buiten een onderzoekscentrum zijn tot stand gebracht: a) het bewijs dat de kosten voor onderzoek die onder de vaste activa zijn opgenomen, in aanmerking zijn genomen voor een in § 1, A, 2°, a, vermelde tegemoetkoming; b) een aanvraag tot het verkrijgen van de in § 1, B, laatste lid, vermelde erkenning; die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden om over de gegrondheid ervan te oordelen; c) de rekeningen die het mogelijk maken het bedrag van de gedane kosten te bepalen; de Minister van Financiën kan de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen; d) de gedetailleerde berekening van het gedeelte van de materiële vaste activa dat overeenkomstig § 1, B, tweede lid, uit de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek moet worden gesloten. 5° een attest van de bevoegde [Gewestregering] waaruit blijkt dat de nieuwe produkten en toekomstgerichte technologieën die resulteren uit het onderzoek en de ontwikkeling waarvoor de desbetreffende vaste activa worden gebruikt, geen effect hebben op het leefmilieu of het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk beogen te beperken. Gewijzigd door art. 3 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Gewijzigd door art. 5, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007 Gewijzigd door art. 2, KB 12.05.2003 (BS 20.05.2003), van toepassing vanaf het aanslagjaar 2004 Gewijzigd door art. 3, KB 21.09.2000 Gewijzigd door art. 2, KB 31.01.1996
Art. 49. § 1. Vaste activa als vermeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, c, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die dienen voor een rationeler energieverbruik, voor de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en voor de terugwinning van energie in de industrie, zijn de vaste activa die, blijkens een attest van de [Regering] van het Gewest waar de investering plaatsvindt, behoren tot de vaste activa waarvan de lijst voorkomt in bijlage II. § 2. Het attest moet door de belastingplichtige worden gevraagd: - op straffe van verval binnen 3 maanden na de laatste dag van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht; - door middel van een formulier dat schriftelijk moet worden gevraagd bij de in § 1 vermelde [Regering], waaraan het behoorlijk ingevuld, gedagtekend en ondertekend moet worden teruggezonden. Wanneer de belastingplichtige vaste activa heeft aangeschaft of tot stand gebracht die onder verschillende in bijlage II vermelde categorieën vallen, moet hij, per categorie een formulier indienen. 15 juli 2014
§ 3. De belanghebbende belastingplichtigen moeten het in § 1 vermelde attest ter beschikking van de administratie houden tot staving van de in artikel 47, 2°, vermelde opgave. Gewijzigd door art. 4 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Gewijzigd door art. 6, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang aanslagjaar 2007 Gewijzigd door art. 3, KB 12.05.2003 (BS 20.05.2003), vanaf het aanslagjaar 2004 Gewijzigd door art. 4, KB van 21.09.2000
Art. 49/1. § 1. De in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde materiële vaste activa betreffen: 1° materieel dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk: a) materieel dat inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe, verhindert of vertraagt; b) materieel en systemen die een toegangscontrole tot het beroepslokaal toelaten; c) materieel dat de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking vertraagt; d) specifiek inbraakwerend glas; e) specifiek inbraakwerende rolluiken; f) beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders; g) gepantserde deuren en poorten. Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met hekkens voor werfafsluiting; 2° materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert, namelijk: a) materieel voor het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal; b) materieel voor detectie van diefstal van goederen; c) kluizen met inbraakvertragend slot. Indien het een bouwwerf betreft, moet tevens rekening worden gehouden met het volgende materieel: sloten en andere beveiligingssystemen van het materieel of materiaal aanwezig op de bouwwerf; 3° materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt, namelijk: a) kluizen uitgerust met een inbraakvertragend slot; b) kassa's met beschermkap of anti-diefstal kassa's; c) neutralisatiesystemen van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005; 4° materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert, namelijk:
mijnwetboek.be
313
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 314 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
a) alarmsystemen ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen en aan het alarmsysteem verbonden componenten, zoals bedoeld in artikel 1, § 4, van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid in zoverre de alarmopvolging geschiedt door een krachtens dezelfde wet vergunde alarmcentrale; b) camerasystemen uitgerust met registratiesysteem en camerasystemen die zijn uitgerust om beelden door te sturen naar een krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale; c) volgsystemen, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 17 mei 2002 tot regeling van de methodes van bewakingscentrales die volgsystemen gebruiken, in zoverre de opvolging na vermissing geschiedt door een daarvoor krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale. 5° materieel dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen, bedoeld in artikel 44bis, § 1, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, namelijk: a) immobilisatiesystemen die het starten van het bedrijfsvoertuig beletten; b) alarmsystemen die de inbraak of geweldsuitoefening in het bedrijfsvoertuig detecteren; c) alarmsystemen die door de chauffeur van het bedrijfsvoertuig kunnen worden ingeschakeld bij het opmerken van een poging tot inbraak of geweldpleging; d) nadiefstalsystemen die erop gericht zijn te verhinderen dat een gestolen voertuig verdwijnt of die een gestolen bedrijfsvoertuig kunnen positioneren en volgen; e) sloten en andere beveiligingssystemen die de toegang tot het bedrijfsvoertuig verhinderen of vertragen. § 2. [De dienstverrichtingen betreffende de in § 1 vermelde materiële vaste activa moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.] Bovendien moeten, wat alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten betreft, de dienstverrichtingen betreffende de materiële vaste activa vermeld in § 1,4°, a, worden uitgevoerd door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming. § 3. De aannemer of onderneming bedoeld in § 2 garandeert de conformiteit van het materieel op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIquater. Ten dien einde moet de door de [...] aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan: a) het adres vermelden van het beroepslokaal of de werf waar de werken worden uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten: [Verklaring met toepassing van art. 491 van het KB/ WIB 92 betreffende de investeringsaftrek bedoeld in 314
artikel 69, § 1, 1ste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992: Ik, ondergetekende........, bevestig dat: - (per maatregel de vermeldingen overnemen die worden opgelegd door bijlage IIquater van het KB/WIB 92) - [...] [...] (datum) [...] (naam) [...] (handtekening).] § 4. De belastingplichtige die de investeringsaftrek bedoeld in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het voornoemd Wetboek vraagt, moet ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: - de facturen over de investeringen in de materiële vaste activa bedoeld in § 1; - het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen. Wat de alarmsystemen en aan het alarmsysteem verbonden componenten bedoeld in § 1, 4°, a, en wat de na-diefstalsystemen bedoeld in § 1, 4°, c, betreft, moet de belastingplichtige, naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het bewijs van schriftelijke overeenkomst met een vergunde alarmcentrale bedoeld in en krachtens de wet van 10 april 1990 op de private en de bijzondere veiligheid ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden. Wat de camerasystemen bedoeld in § 1, 4°, b, betreft, moet de belastingplichtige naast de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, het origineel of een kopie van het attest dat bewijst dat het systeem werd aangegeven bij de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden. Gewijzigd door art. 1 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) § 1, 1°, g gewijzigd door art. 3, KB 06.04.2010 (BS 13.04.2010), met ingang van 23.04.2010 § 1, 5°, ingevoegd door art. 1, KB 14.12.2010 (BS 24.12.2010), van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2010 of een later aanslagjaar Vervangen door art. 1, KB 17.08.2007 (BS 30.08.2007), van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2008 of een later aanslagjaar Errata BS 26.10.2007 en BS 12.11.2007 Gewijzigd door art. 1, 1° en 2°, KB 01.09.2006 (BS 08.09.2006), van toepassing op de activa die zijn verworven of opgericht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2006 of een later aanslagjaar en door art. 7, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007 Ingevoegd door art. 4, KB 12.05.2003 (BS 20.05.2003), van toepassing vanaf het aanslagjaar 2004
Art. 49bis. § 1. Voor de toepassing van artikel 69, § 2, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moet onder productieproces worden verstaan het geheel van verrichtingen dat uitsluitend dient om een productiesysteem te installeren, te vervangen, te verbeteren of in stand te houden.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 315 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 2. De in artikel 69, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, beoogde materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van het productieproces van herbruikbare verpakkingen van dranken en nijverheidsproducten, zoals vermeld in boek III "Milieutaksen" van de gewone wet van 16 juli 1993 tot vervollediging van de federale staatsstructuur en de in artikel 69, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, beoogde materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn voor het verzekeren van de terugname in de verkooppunten, de tussentijdse stockage, de verzending naar de afvuller of een distributiecentrale met het oog op de verdere sortering en reiniging en de sortering en reiniging met het oog op de terugzending naar de respectievelijke afvullers van de herbruikbare verpakkingen, zijn: 1° de materiële vaste activa die uitsluitend bestemd zijn en worden gebruikt voor de volgende doeleinden: het afvullen of conditioneren van dranken in herbruikbare verpakkingen; de terugname, het spoelen en de voorbereiding van het afvullen van gebruikte herbruikbare verpakkingen; de specifieke behandelingen van de beoogde dranken en nijverheidsproducten voor en/of na de vulling in een herbruikbare verpakking; 2° de investeringen in herbruikbare verpakkingen, zowel primaire, als secundaire en tertiaire, en de matrijzen en de specifieke machines voor de productie ervan, alsook de aanvullende bouwwerken, installaties en werktuigen voor goederenbehandeling die uitsluitend bestemd zijn en worden gebruikt voor de opslag van herbruikbare verpakkingen. Ingevoegd door art. 5 van KB van 21.09.2000
Afdeling XVII. [...] Art. 50-52. [...] Opgeheven door art. 8 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1993
Afdeling XVIII. Belastingvrijstelling van prijzen en subsidies betaald of toegekend aan geleerden, schrijvers of kunstenaars (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 90, 2°, tweede lid)
Art. 53. § 1. Zijn vrijgesteld bij toepassing van artikel 90, 2°, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de prijzen en subsidies die aan alle hierna vermelde voorwaarden voldoen: 1° uitzonderlijke verdiensten belonen of uitzonderlijke inspanningen mogelijk maken op het stuk van het wetenschappelijk onderzoek, de kunsten of de letteren; 2° toegekend zijn in omstandigheden die aan de geleerden, aan de schrijvers en aan de kunstenaars ruime mogelijkheden bieden tot persoonlijk initiatief op het gebied van de voortzetting of de uitvoering van hun studies, opzoekingen, werken of kunstuitingen; 3° belangeloos worden toegekend, derwijze dat iedere staat van afhankelijkheid van de verkrijger tegen15 juli 2014
over de schenker en elke compensatie ten voordele van deze laatste uitgesloten is; 4° noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks gefinancierd worden door Belgische of buitenlandse nijverheids, handels- of landbouwondernemingen, die op één of andere wijze voordeel kunnen halen uit de beloonde of gesubsidieerde werken, opzoekingen, studies of kunstuitingen. § 2. Zijn erkend bij toepassing van hetzelfde artikel: - de Staat, de Gemeenschappen, de Gewesten, de Vlaamse Gemeenschapscommissie, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten; - de koninklijke academiën; - de universiteiten; - het Nationaal fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek; - het Instituut voor Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw; - de Geneeskundige Stichting Koningin Elisabeth; - het Francqui-Fonds; - de Universitaire Stichting; - de Studerende Jeugd; - de Internationale Muziekwedstrijd Koningin Elisabeth; - de Nobelstichting te Stockholm; - de Fondation Alexandre et Gaston Tytgat; - het Institut Européen de Recherches et d'Etudes supérieures en Management; - de Fondation rurale de Wallonie; - de Stichting Balzan-Prijs te Milaan; - het Belgische Werk tegen Kanker; - de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie; - de Wolf-Stichting te Herzlia (Israël); - de Vereniging voor Economie; - de Fondation économique et sociale du Brabant wallon; - de Vereniging voor Kankerbestrijding; - de Stichting van Gysel; - de Stichting Nany Philippart; - la Fondation Rik & Nel Wouters Stichting; - de fondation René De Cooman; - de European Organisation for Research and Treatment of Cancer Foundation; - de Robert Koch Stiftung; - de Heineken Stichting; - de Stichting Alfred Heineken Fondsen; - het Vlaams Instituut voor de bevordering van het wetenschappelijk-technologisch onderzoek in de industrie; - Fondation Prix Willy et Marcy De Vooght; - het Centrum voor Studie en Behandeling van Gezwelziekten te Gent; - de wetenschappelijke Stichting van het Universitair Kinderziekenhuis Koningin Fabiola; - de Fondation Philippe Wiener – Maurice Anspach; - de Belgische Federatie tegen Kanker; - de Belgische Stichting Roeping; - de V.Z.W. Interbrew – Baillet Latour;
mijnwetboek.be
315
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 316 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- de Stichting Bernheim, wat de beurzen " Esprit Européen " betreft; - Vlaams Fonds voor de Letteren; - het Fonds voor Wetenschappelijk onderzoek – Vlaanderen; - het Fonds de la Recherche scientifique; - de Stichting tegen Kanker; - de Académie française; - het Vlaams Audiovisueel Fonds, wat de subsidies voor scenarioontwikkeling betreft. - de Fondation ULB. - de Stichting voor Toekomstige Generaties, wat de subsidies voor HERA betreft; [- de VZW Les Amis des Instituts Pasteur" voor wat de "Prix Jules Bordet" betreft.] [1 - de IVZW de Duve Institute.]1 (1) Gewijzigd door art. 1 KB 26.03.2014 (BS 11.04.2014) van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 1 januari 2014 zijn betaald of toegekend Gewijzigd door art. 1, KB 24.10.2013 (BS 31.10.2013); van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2012 zijn betaald of toegekend (art. 2) Gewijzigd door art. 1, KB 11.02.2013 (BS 21.02.2013); van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2011 zijn betaald of toegekend (at. 2) Gewijzigd door art. 1, KB 17.07.2012 (BS 30.07.2012); van toepassing op de rpijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2010 zijn betaald of toegekend.(art. 2) Gewijzigd door art. 1, KB 09.06.1999; en door art. 1, KB 05.09.2001 (van toepassing op prijzen en subsidies betaald of toegekend met ingang van 01.09.1999), en door art. 1, KB 26.06.2002 (BS 05.07.2002), van toepassing op prijzen en subsidies betaald of toegekend met ingang van 01.01.1998; en door art. 1, KB 10.03.2003 (BS 25.03.2003), van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.1999 zijn betaald of toegekend; en door art. 1, 1°, eerste streepje KB 18.02.2004 (BS 01.03.2004), van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2001 zijn betaald of toegekend; en door art. 1, 2°, KB 18.12.2004 (BS 01.03.2004), met ingang van 19.12.2001; en door art. 1, 1°, tweede streepje, KB 18.12.2004 (BS 01.03.2004), van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2002 zijn betaald of toegekend; en door art. 1, KB 15.09.2006 (BS 21.09.2006), van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.09.2003 zijn betaald of toegekend; door art. 1, KB 28.02.2005 (BS 08.03.2005), van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2004 zijn betaald of toegekend; door art. 1, KB 07.06.2007 (BS 13.06.2007), van toepassing op de prijzen en subsidies die zijn betaald of toegekend vanaf 01.01.2005 en door art. 1, KB 07.06.2007 (BS 13.06.2007), van toepassing op de prijzen en subsidies die zijn betaald of toegekend vanaf 01.01.2006. en door art. 1, KB 09.04.2007 (BS 18.04.2007), van toepassing op de prijzen en subsidies die met ingang van 01.01.2007 zijn betaald of toegekend
Afdeling XIX. Meerwaarden op onroerende goederen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 101, § 3)
Art. 54. § 1. In gevallen als vermeld in artikel 101, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en onverminderd §§ 1 en 2 van dat artikel, wordt de meerwaarde die ter gelegenheid van een overdracht onder bezwarende titel is verwezenlijkt op in België gelegen onroerende goederen of op zakelijke rechten met 316
betrekking tot die onroerende goederen, vastgesteld met inachtneming van volgende bepalingen. § 2. Bij overdracht van de blote eigendom zonder voorbehoud van vruchtgebruik, van het vruchtgebruik of van het recht van gebruik van een goed, is de eerste grootheid van het verschil, dat moet worden berekend om de meerwaarde te bepalen, de prijs waartegen het recht is overgedragen, of, indien die hoger is, de verkoopwaarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend. Bij overdracht van de blote eigendom met voorbehoud van vruchtgebruik door de overdrager, is de eerste grootheid van het verschil de prijs van overdracht of, indien die hoger is, de verkoopwaarde van de volle eigendom die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend, verminderd met de waarde van het vruchtgebruik berekend overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek der Registratierechten. Wanneer een zakelijk recht vermeld in het vorige lid als zodanig door de vervreemder is verkregen, is de tweede grootheid van het verschil gelijk aan de verkoopwaarde van de volle eigendom van het goed op de datum van verkrijging vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller de verkoopwaarde is van het zakelijk recht op de datum van de vervreemding en de noemer de verkoopwaarde van de volle eigendom op dezelfde datum. Is alleen de blote eigendom van een goed verkregen en is, nadat het vruchtgebruik is geëindigd, de volle eigendom van dat goed overgedragen, dan wordt als tweede grootheid van het verschil voor dat goed de verkoopwaarde in aanmerking genomen van de volle eigendom op de dag dat de blote eigendom is verkregen. Slaat de overdracht op de blote eigendom of op het vruchtgebruik van een goed of wordt op een goed een ander zakelijk recht gevestigd, dan wanneer de vervreemder het onroerend goed in volle eigendom verkreeg, dan is de tweede grootheid van het verschil gelijk aan de prijs of de verkoopwaarde van de volle eigendom van dat goed bij de verkrijging, bepaald overeenkomstig artikel 101, § 1, 2°, of § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, naargelang het geval, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de eerste grootheid van het verschil vastgesteld op de wijze bepaald in onderhavige paragraaf, en de noemer aan de verkoopwaarde van de volle eigendom van het goed op de dag van de overdracht of vestiging van gezegd recht. Als waarde van die tweede grootheid mag evenwel nooit een bedrag in aanmerking worden genomen dat de kostprijs of de verkoopwaarde van de volle eigendom van het goed bij de verkrijging overtreft. § 3. Voor goederen overgedragen in volle eigendom of in blote eigendom zonder voorbehoud van vruchtgebruik tegen betaling van een lijfrente, van een tijdelijke rente of van elk ander levenslang recht, is de eerste grootheid van het verschil gelijk aan de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft ingediend, dit wil zeggen ofwel de gekapitaliseerde waarde van de rente of van het levenslang recht,
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 317 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
eventueel verhoogd met het bedrag waarvan de betaling in kapitaal is bedongen boven de rente of het levenslang recht, ofwel indien die hoger is, de verkoopwaarde van respectievelijk de volle of de blote eigendom van de goederen. Wanneer de goederen zijn verkregen in volle eigendom of in blote eigendom zonder voorbehoud van vruchtgebruik tegen betaling van een lijfrente, van een tijdelijke rente of van elk ander levenslang recht, is de tweede grootheid van het verschil gelijk aan de waarde die bij de verkrijging tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend, dit wil zeggen ofwel de gekapitaliseerde waarde van de rente of van het levenslang recht, eventueel verhoogd met het bedrag waarvan de betaling in kapitaal was bedongen boven de rente of het levenslang recht, ofwel, indien die hoger is, de verkoopwaarde van respectievelijk de volle of de blote eigendom van de goederen op het tijdstip van de verkrijging. Slaat een overdracht of verkrijging als vermeld in deze paragraaf op de blote eigendom met voorbehoud van vruchtgebruik, dan gelden dezelfde regels, mits de verkoopwaarde van het goed te verminderen met die van het vruchtgebruik op de datum van de verkrijging berekend overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek der Registratierechten. § 4. Bij ruiling van goederen, wanneer de ruilverrichting niet is vermeld in artikel 93, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992: 1° is de eerste grootheid van het verschil gelijk aan de overeengekomen waarde van de overgedragen goederen, of bij gebreke daarvan aan de verkoopwaarde van de in ruil verkregen goederen verhoogd met de ontvangen of verminderd met de betaalde opleg, zonder dat die grootheid lager mag zijn dan de verkoopwaarde van de overgedragen goederen; 2° is de tweede grootheid van het verschil gelijk aan de overeengekomen waarde van de in ruil verkregen goederen, of, bij gebreke daarvan, aan de verkoopwaarde van de bij ruiling overgedragen goederen, verhoogd met de alsdan betaalde of verminderd met de alsdan ontvangen opleg, zonder dat die grootheid lager mag zijn dan de verkoopwaarde van de in ruil verkregen goederen op het tijdstip van de verkrijging. Wanneer bij een ruilverrichting als vermeld in artikel 93, 2°, van hetzelfde Wetboek, de geruilde loten niet gelijk zijn, is in principe alleen de meerwaarde met betrekking tot het verschil tussen de loten belastbaar en is zij gelijk aan het verschil tussen: - eensdeels, de opleg of, indien het hoger is, het verschil tussen de verkoopwaarde van beide loten, dat tot maatstaf van heffing van het registratierecht heeft gediend, en - anderdeels, de verkrijgingsprijs van het overgedragen goed, of de verkoopwaarde ervan op dat tijdstip, bepaald overeenkomstig artikel 101, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek, vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de opleg, of indien het hoger is, het verschil tussen de verkoopwaarde van beide loten, dat tot maatstaf van heffing van het registratie15 juli 2014
recht heeft gediend, en de noemer aan de overeengekomen waarde, of, indien die hoger is, de verkoopwaarde van het overgedragen goed op de dag van de overdracht. § 5. Bij verdeling van goederen is de eerste grootheid van het verschil voor elk van de eigenaars in onverdeeldheid gelijk aan de overeengekomen waarde van zijn deel in de goederen die aan een of meerdere van zijn mede-eigenaars zijn toegekend of aan de verkoopwaarde die voor het vaststellen van de maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW aan dat deel is toegekend, indien er geen waarde is overeengekomen of indien die waarde lager was dan de verkoopwaarde. Bij overdracht van goederen waarvan de overdrager gedeeltelijk eigenaar is geworden ingevolge verkrijging van onverdeelde delen en gedeeltelijk ingevolge een latere verdeling van de onverdeeldheid, is de tweede grootheid van het verschil gelijk aan de som van de volgende twee bestanddelen: - ten eerste, ofwel de prijs die voor de verkrijging van de onverdeelde delen is betaald, ofwel de verkoopwaarde ervan bij de verkrijging – bepaald overeenkomstig artikel 101, § 1, 2°, of § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, naargelang het geval – in zover die prijs of waarde op de overgedragen goederen betrekking heeft; - ten tweede, de overeengekomen waarde die aan het overblijvende deel van deze goederen bij die latere verdeling is gegeven of aan de verkoopwaarde die aan dat deel voor het vaststellen van de maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW is toegekend, indien er geen waarde is overeengekomen bij de verdeling of indien die waarde lager was dan de toenmalige verkoopwaarde. § 6. Bij inbreng van goederen in vennootschap is de eerste grootheid van het verschil gelijk aan de waarde die tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend, dit wil zeggen de waarde van de maatschappelijke rechten en van de kosten die de vennootschap ten gunste van de inbrenger op zich neemt, of, indien die hoger is, de verkoopwaarde van de ingebrachte goederen. Wanneer het gaat om een overdracht door een belastingplichtige die overeenkomstig artikel 227, 2° of 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en die het goed voorheen heeft verkregen door inbreng in vennootschap, wordt de tweede grootheid van het verschil gevormd door de waarde die bij die inbreng tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW heeft gediend, dit wil zeggen de waarde van de maatschappelijke rechten en van de kosten die voormelde belastingplichtige ten gunste van de inbrenger op zich nam, of, indien die hoger was, de verkoopwaarde van de destijds ingebrachte goederen. § 7. Slaat een overdracht of verkrijging als vermeld in de §§ 4 tot 6 op de blote eigendom van een goed met voorbehoud van vruchtgebruik door de overlater, dan blijven de in die paragrafen vermelde regels van kracht,
mijnwetboek.be
317
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 318 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
met dien verstande dat als verkoopwaarde van die blote eigendom, de verkoopwaarde van de volle eigendom op de datum van de overdracht in aanmerking wordt genomen verminderd met de waarde van het vruchtgebruik berekend overeenkomstig artikel 47 van het Wetboek der Registratierechten. § 8. Bij overdracht van goederen die voorheen zijn verkregen ter gelegenheid van de ontbinding of de verdeling van het maatschappelijk vermogen van een vennootschap, is de tweede grootheid van het verschil gelijk aan de waarde waarvoor die goederen hebben bijgedragen tot de vaststelling van de bedragen die bij de ontbinding of bij de verdeling van het maatschappelijk vermogen van voormelde vennootschap aan de aandeelhouders of vennoten werden uitgekeerd, of indien die hoger was, de verkoopwaarde van die goederen die naar aanleiding van die gebeurtenis gediend heeft tot maatstaf van heffing van het registratierecht of de BTW. § 9. In gevallen als vermeld in dit artikel wordt de meerwaarde bepaald met inachtneming van de kosten en uitgaven, van de verhoging met 5 pct. per jaar en van de vergoedingen die vermeld zijn in artikel 101, §§ 1 en 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. In gevallen als vermeld in § 5, tweede lid, wordt die verhoging met 5 pct. per jaar toegepast door, enerzijds, de verkrijging van de onverdeelde delen, en, anderzijds, de verdeling, afzonderlijk in beschouwing te nemen. Art. 54, § 1, § 2, 1e en 4e lid, § 3, § 5, 1e en 2e lid, § 6, § 8 en § 9, 1e lid, is van toepassing met ingang van 01.01.1997 (art. 2, KB 20.05.1997 Art. 3, KB 20.05.1997) BS 10.06.1997 Art. 54 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 47bis, KB/WIB) BS 13.09.1993
Afdeling XX. [...] (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 104, 8°)
Art. 55. [...] Gewijzigd door art. 1, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014), van toepassing vanaf het aanslagjaar 2013
Afdeling XXI. Aanrekening van de van het totale netto-inkomen aftrekbare bestedingen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 106)
Art. 56. De krachtens artikel 104 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van het totale netto-inkomen aftrekbare bestedingen worden evenredig aangerekend op de verschillende inkomstencategorieen. Art. 56 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 47octies, KB/WIB) BS 13.09.1993
Afdeling XXII. Instellingen die giften ontvangen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 108 en 110)
[Art. 56/1. De minister die bevoegd is voor Financiën, is gemachtigd de erkenning te verlenen beoogd in 318
artikel 145/33, § 1, eerste lid, 1°, d en j, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.] Ingevoegd door art. 1 KB 26.12.2013 (BS 31.12.2013) van toepassing op de aanvragen tot erkenning die worden ingediend vanaf 01.01.2014
Art. 57. § 1. Voor de toepassing van artikel 104, 3°, b, d, e, g, i, j en l4° en 4°bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen worden erkend: 1° de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek; 2° de instellingen die oorlogsslachtoffers bijstaan; 3° de instellingen die mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaan; 4° de instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden; 5° de culturele instellingen; 6° de instellingen opgericht voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen; 7° de instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu; 8° de instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen; 9° de instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben; 10° de instellingen die duurzame ontwikkeling ten doel hebben. § 2. De erkenning wordt voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren verleend. § 3. De in § 1 vermelde instellingen moeten, naast de in de artikelen 59 vermelde bijzondere voorwaarden aan volgende algemene voorwaarden voldoen: 1. zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten en gevestigd zijn in België; 2. zij mogen generlei gewin bejagen, noch voor zichzelf, noch voor hun organen, noch voor hun leden als zodanig. § 4. Om te worden erkend moeten de instellingen als vermeld in § 1 daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald. § 5. De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de erkenning of hernieuwing van de erkenning wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt. In afwijking van het voorgaande lid kan voor de instellingen als bedoeld in § 1, 6° en 8°, een aanvraag om erkenning eveneens geldig worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden vanaf de datum van de aanvang van de hulpverlening door de betrokken instelling. In afwijking van § 2 wordt in dat geval de erkenning toegestaan voor een periode van ten hoogste 3 kalenderjaren. Wat het eerste kalenderjaar betreft, geldt de erkenning pas vanaf de aanvang van de hulpverlening.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 319 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 6. Voor de instellingen bedoeld in § 1, 3°, kan de erkenning in gevallen van uitzonderlijke en dringende bijstand aan behoeftigen eveneens worden toegestaan wanneer: - de werkzaamheden van de instelling die bijstand verleent, niet nationaal zijn of niet rechtstreeks gericht zijn op bijstand aan behoeftigen; - of nog de aanvraag om erkenning niet voorafgaat aan de bijstand. In die gevallen moet de aanvraag om erkenning uiterlijk 6 maanden na de aanvang van de bijstand worden ingediend en wordt de erkenning beperkt tot een maximumduur van 3 opeenvolgende kalenderjaren. § 7. De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten omvatten: 1° alle nuttige gegevens die de bevoegde raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende instelling aan de in § 3 gestelde algemene voorwaarden en de in artikel 59 gestelde bijzondere voorwaarden voldoet; 2° een verklaring waarbij de aanvragende instelling de verbintenis aangaat: a) tot het dekken van de kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct. van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende instellingen; b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de erkenning is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan te bezorgen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financieen of zijn gedelegeerde; c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten; d) aan de diensten die worden aangewezen door de voor de erkenning bevoegde organen van de Staat, van de Gewesten of van de Gemeenschappen, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om erkenning nuttig zijn. Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een voor eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar. § 8. In afwijking van § 7, eerste lid, 2°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de erkenning wordt verleend, op papier worden bezorgd.
Art. 58. § 1. Voor de in artikel 57, § 1, 1° tot 4°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning, na het advies van de voormelde raadgevende instellingen te hebben ingewonnen, tenzij zij gebruik maken van de in het derde lid gestelde mogelijkheid. Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. De Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, mogen zich ervan onthouden het advies van die voormelde raadgevende instellingen in te winnen met betrekking tot de instellingen waarvoor, ter gelegenheid van een vroegere aanvraag om erkenning, reeds een advies is uitgebracht. § 2. Voor de in artikel 57, § 1, 5°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 59, § 2, 1, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies aan de Regering van de Gemeenschap waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert. § 3. Voor de in artikel 57, § 1, 6°, beoogde instellingen beslist de Minister van Financiën over de aanvraag om erkenning. Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. § 4. Voor de in artikel 57, § 1, 7°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het Leefmilieu behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning. Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. § 5. Voor de in artikel 57, § 1, 8°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk over de aanvraag om erkenning. Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend. § 6. Voor de in artikel 57, § 1, 9°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 59, § 6, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies: a) aan de Regering van het Gewest waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert; b) aan de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wanneer het invloedsgebied van de aanvragende instelling zich uitstrekt in het Duitse taalgebied. § 7. Voor de in artikel 57, § 1, 10°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de Duurzame Ontwikkeling behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning. Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
Art. 57 is van toepassing met ingang van 01.01.2011, met uitzondering van § 7, eerste lid, 2°, b dat van toepassing is op de giften gedaan
Art. 58 is van toepassing met ingang van 01.01.2011 (art. 3, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
15 juli 2014
vanaf 01.01.2011 (art. 2, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
mijnwetboek.be
319
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 320 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB Art. 58, § 6, 2° gewijzigd door art. 4 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009), met ingang van 13.02.2009 § 1: gewijzigd door art. 4, KB van 16.10.2000 (inwerkingtreding 09.11.2000) § 7 en 8: gewijzigd door art. 4, KB van 16.10.2000 (inwerkingtreding aj. 99)
Art. 59. § 1. De werkzaamheden van de in artikel 57, § 1, 1° tot 4°, vermelde instellingen moeten: a) worden uitgeoefend op het volledige grondgebied van een of meerdere lidstaten van de Europese Economische Ruimte waar die instellingen actief zijn, of betrekking hebben op het centraliseren en coördineren van plaatselijke of gewestelijke werkzaamheden of werkzaamheden in meerdere lidstaten; b) rechtstreeks gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek, op bijstand aan misdeelden in de zin van artikel 57, § 1, 2° en 3°, of op hulpverlening aan ontwikkelingslanden; c) de activiteiten aanvullen die op de hierboven vermelde gebieden worden verricht door de Belgische overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is. § 2. De in artikel 57, § 1, 5°, vermelde instellingen moeten: 1) hun werkzaamheden rechtstreeks verrichten in het domein van de verspreiding van de cultuur, met name op het gebied van: a) bescherming en luister van de taal; b) aanmoediging van de vorming van navorsers; c) schone kunsten met inbegrip van toneel en film; d) cultureel patrimonium, musea en andere wetenschappelijkculturele instellingen; e) bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten; f) radio-omroep en televisie; g) jeugdbeleid; h) permanente opvoeding en culturele animatie; i) lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven; j) vrijetijdsbesteding en toerisme; 2) wegens hun werkzaamheden door de Staat of door één van de Gemeenschappen worden gesubsidieerd; 3) met hun invloedsgebied één van de Gemeenschappen of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn. § 3. De werkzaamheden van de in artikel 57, § 1, 6°, vermelde instellingen moeten rechtstreeks gericht zijn op hulpverlening aan de in dat artikel beoogde slachtoffers. § 4. De in artikel 57, § 1, 7°, vermelde instellingen moeten: a) in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte werkzaamheden uitoefenen die rechtstreeks gericht zijn op het natuurbehoud en/of de bescherming van het leefmilieu; b) een belangrijke rol spelen bij de bewustmaking van de bevolking en de milieuopvoeding van de jeugd; c) aantonen dat hun activiteiten een doorlopend en duurzaam karakter omvatten zodat instellingen die 320
eenmalige of gelegenheidsacties uitoefenen, uitgesloten zijn; d) sedert ten minste twee volledige kalenderjaren die de periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd, voorafgaat, de rechtspersoonlijkheid bezitten en voormelde activiteiten uitoefenen; e) wegens hun werkzaamheden door de federale overheid of door één van de Gewesten worden gesubsidieerd; f) met hun invloedsgebied zich over meer dan een gemeente uitstrekken. § 5. De werkzaamheden van de in artikel 57, § 1, 8°, vermelde instellingen moeten: a) rechtstreeks gericht zijn op hulpverlening, hetzij in België, hetzij in het buitenland, aan de in artikel 57, § 1, 8°, vermelde slachtoffers; b) de activiteiten aanvullen die op het hierboven vermelde gebied worden verricht door de federale overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is. § 6. De in artikel 57, § 1, 9°, vermelde instellingen moeten: a) hun werkzaamheden in België rechtstreeks verrichten in het domein van het behoud of de zorg van monumenten en landschappen; b) wegens hun werkzaamheden door de Staat, door één van de Gewesten of de Duitstalige Gemeenschap worden gesubsidieerd; c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn. § 7. De in artikel 57, § 1, 10° vermelde instellingen moeten: a) hun werkzaamheden in België rechtstreeks verrichten in het domein van de duurzame ontwikkeling; b) wegens hun werkzaamheden door de Staat worden gesubsidieerd; c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn. Art. 59 is van toepassing met ingang van 01.01.2011 (art. 4, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
Art. 59bis-59sexies. [...] Opgeheven met ingang van 01.01.2011 (art. 5, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
Art. 60. Ingeval een instelling als bedoeld in artikel 57, § 1, één van de voor haar erkenning gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar erkenning ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd: a) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van elk van de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen voor de in artikel 57, § 1, 1° tot 4°, bedoelde instellingen; b) [door de Minister van Financiën], voor de in artikel 57, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen; c) bij beslissing van de Minister van Financiën, voor de in artikel 57, § 1, 6°, bedoelde instellingen;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 321 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
d) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister tot wiens bevoegdheid het Leefmilieu behoort voor de in artikel 57, § 1, 7°, bedoelde instellingen; e) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken voor de in artikel 57, § 1, 8°, bedoelde instellingen; f) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister bevoegd voor Duurzame Ontwikkeling voor de in artikel 57, § 1, 10°, bedoelde instellingen. Voor de in artikel 57, § 1, 1° tot 4°, 6°, 7°, 8° en 10°, bedoelde instellingen treedt de intrekking van de erkenning in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van de betekening van de beslissing. Voor de in artikel 57, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen heeft het besluit waarbij de erkenning wordt ingetrokken uitwerking met ingang van 1 januari volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. Gewijzigd door art. 2 KB 26.12.2013 (BS 31.12.2013) van toepassing op de aanvragen tot erkenning die worden ingediend vanaf 01.01.2014 Art. 60 is van toepassing met ingang van 01.01.2011 (art. 6, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011 Art. 2, KB 12.07.2005 (BS 29.07.2005), bekrachtigd door art. 2, W. 20.07.2006 (BS 08.08.2006), met ingang van 01.01.2005 Art. 4, KB 04.03.2001 Art. 2 van KB van 29.10.1998; inwerkingtreding: op de met ingang van 14.06.1996 gedane giften Gewijzigd door art. 2 van KB van 09.01.1996 Gewijzigd door art. 1 van KB van 20.01.1994
Art. 60/1. § 1.Voor de toepassing van artikel 104, 3°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 moeten de werkzaamheden van de VZW rechtstreeks gericht zijn op het beheer van dierenasielen zoals gedefinieerd door het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren. § 2. Teneinde de machtiging te verkrijgen om voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren ontvangstbewijzen uit te reiken die recht geven op de aftrek van de giften die zijn gedaan aan de in § 1 bedoelde VZW, moeten deze laatsten daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald. § 3. De aanvragen om machtiging moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de machtiging wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt. § 4. De aanvragen om machtiging moeten omvatten: 1° een voor eensluidend verklaard afschrift van het gedateerde en gehandtekende erkenningsbewijs afgeleverd overeenkomstig het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende de erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren, en dit voor de volledige periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd; 15 juli 2014
2° alle nuttige gegevens die de diensten, belast met de behandeling van de machtigingsaanvraag, in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende VZW aan de in § 1 gestelde voorwaarden voldoet; 3° een verklaring waarbij de aanvragende VZW de verbintenis aangaat: a) tot het dekken van kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct. van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende of gemachtigde instellingen; b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en bij de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de erkenning is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan in te leveren overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financieen of zijn gedelegeerde; c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten; d) aan de diensten bevoegd voor de machtiging, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om machtiging nuttig zijn. Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar. § 5. In afwijking van § 4, eerste lid, 3°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de erkenning wordt verleend, op papier worden bezorgd. § 6. De beslissing van de Minister van Financiën wordt aan de aanvragende VZW betekend. § 7. Ingeval een VZW de voor haar machtiging gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar machtiging ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd door een beslissing van de Minister van Financiën. De intrekking van de machtiging treedt in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van betekening van de beslissing. Art. 60/1 is van toepassing met ingang van 01.01.2011, met uitzondering van § 4, eerste lid, 3°, b (art. 7, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
Art. 60/2. Vanaf het derde kalenderjaar waarvoor de erkenning wordt verleend, kan de Minister van Financien of zijn gedelegeerde de toelating verlenen aan de erkende of gemachtigde instelling om de in de artikelen 57, § 7, eerste lid, 2°, b, en 60/ 1, § 4, eerste lid, 3°, b, vermelde afschriften van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of attest niet in te dienen langs elektronische weg zolang zij en, in voorkomend geval, de persoon die gemach-
mijnwetboek.be
321
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 322 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
tigd is de bedoelde ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van deze ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest geschieden op papier. De toelating vermeldt de na te leven voorwaarden en kan steeds worden ingetrokken. Art. 60/2 is van toepassing met ingang van 01.01.2011 (art. 8, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
Art. 60/3. In het geval bedoeld in artikel 110, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt in afwijking van de artikelen 57, § 7, eerste lid, 2°, a en 60/1, § 4, eerste lid, 3°, a, de grens van 20 pct. ingesteld inzake het dekken van kosten van algemeen beheer, berekend op het geheel van de bestaansmiddelen van alle aard van de verschillende activiteiten, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende of gemachtigde instellingen. Art. 60/3 is van toepassing met ingang van 01.01.2011 (art. 9, KB 21.02.2011) BS 25.02.2011
Afdeling XXIII. Aftrek van uitgaven voor kinderoppas (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 113, § 2)
Art. 61. Het hoogst aftrekbare bedrag van de uitgaven voor kinderoppas vermeld in artikel 113, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is bepaald op 11,20 EUR per oppasdag en per kind. Gewijzigd door art. 1, KB 27.01.2000 door art. 8, KB 11.12.2006 (BS 18.11.2006), met ingang van 28.12.2006
Afdeling XXIV. Aftrek voor enige woning (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 115, § 3) Opschrift vervangen door art. 1, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006
Art. 62. Interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om een in artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde woning te verwerven of te behouden alsmede de bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een dergelijke hypothecaire lening, worden, binnen de grenzen gesteld in artikel 115 en 116 van dat Wetboek, slechts in aanmerking genomen voor de aftrek voor enige woning indien de belastingplichtige de volgende attesten overlegt waarvan de modellen door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die worden uitgereikt door de instelling die de lening heeft 322
toegestaan of door de verzekeraar bij wie het levensverzekeringscontract is gesloten: A. wat de interesten en de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van de hypothecaire lening betreft: 1° een eenmalig basisattest waarin de instelling de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningcontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 104, 9°, van het genoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de instelling het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane betalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 104, 9°, van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld; B. wat de levensverzekeringspremies betreft: 1° een eenmalig basisattest waarin de verzekeraar de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het levensverzekeringscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 104, 9°, van het genoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de verzekeraar het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 104, 9°, van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld. Vervangen door art. 1, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006 Gewijzigd door art. 4, KB 12.08.1994 (BS 10.09.1994), met ingang van 20.09.1994
Afdeling XXV. Aanrekening van de verliezen van één van de echtgenoten op de inkomsten van de andere echtgenoot (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 129)
Art. 63. § 1. Het door één van de echtgenoten tijdens het belastbare tijdperk of tijdens een vorig belastbaar tijdperk geleden beroepsverlies, dat krachtens artikel 129 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geheel of gedeeltelijk op de beroepsinkomsten van de andere echtgenoot kan worden aangerekend, wordt evenredig afgetrokken van de overeenkomstig artikel 23 van hetzelfde Wetboek vastgestelde beroepsinkomsten uit de verschillende beroepswerkzaamheden van deze echtgenoot, die gezamenlijk worden belast met de andere inkomsten van die echtgenoot of die overeenkomstig artikel 155 van hetzelfde Wetboek zijn vrijgesteld krachtens internationale overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting; het eventuele saldo wordt evenredig aangerekend op de beroepsinkomsten die afzonderlijk worden belast. § 2. De aanrekening van de respectievelijk in de §§ 1, 2 en 3 van artikel 103 van hetzelfde Wetboek vermelde verliezen op de diverse inkomsten van de andere echt-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 323 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
genoot, gebeurt evenredig binnen de in dat artikel gestelde grenzen. Art. 63, § 1, is van toepassing vanaf 28.12.2006 (art. 9, KB 11.12.2006) BS 18.12.2006
Afdeling XXVbis. Persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming Opschrift vervangen door art. 3, KB 01.03.2005 (BS 09.03.2005), van toepassing op de bijdragen en premies, andere dan die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/3)
Art. 63/1. De persoonlijke bijdragen en premies betaald door de werkgever of de onderneming bedoeld in artikel 145/3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden voor de vermindering van het lange termijnsparen in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 34 en 35. Gewijzigd door art. 4, KB 01.03.2005 (BS 09.03.2005), van toepassing op de bijdragen en premies, andere dan die zijn betaald in uitvoering van individuele toezeggingen, die zijn betaald vanaf 01.01.2004 Ingevoegd door art. 9 van KB van 01.09.1995
Afdeling XXVter. Voorwaarden en wijze waarop de vermindering voor het lange termijnsparen wordt toegepast met betrekking tot premies van individuele levensverzekeringen en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/6, derde lid)
Art. 63/2. Eenmalige premies of termijnpremies die de belastingplichtige heeft betaald ter uitvoering van levensverzekeringscontracten die hij individueel heeft gesloten, worden, binnen de grenzen gesteld in de artikelen 145/4 en 145/6, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, slechts in aanmerking genomen voor de vermindering voor het lange termijnsparen indien: 1° de contracten zijn onderschreven: - bij ondernemingen gevestigd in de Europese Economische Ruimte of bij binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde inrichtingen van buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde ondernemingen, die verbintenissen aangaan waarvan de uitvoering afhankelijk is van de duur van het menselijk leven; - bij openbare of private voorzorgsinstellingen waarvoor bijzondere wetten gelden; 2° de verzekerde de volgende attesten overlegt waarvan de modellen door de Minister van Financiën of zijn
15 juli 2014
gedelegeerde worden vastgesteld en die door de verzekeraar worden uitgereikt: a) een eenmalig basisattest waarin de verzekeraar de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het levensverzekeringscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen; b) een jaarlijks betalingsattest waarin de verzekeraar het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/1, 2°, van het genoemde Wetboek, gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld. Vervangen door art. 2, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006 Ingevoegd door art. 10 van KB van 01.09.1995
Art. 63/3. Betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen, worden, binnen de grenzen gesteld in artikel 145/6, eerste en tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, slechts in aanmerking genomen voor de vermindering van het lange termijnsparen indien de belastingplichtige de volgende attesten overlegt waarvan de modellen door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die door de instelling die de lening heeft toegestaan worden uitgereikt: 1° een eenmalig basisattest waarin de instelling de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 145/1, 3°, van het vernoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de instelling het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane betalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/1, 3°, van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld. Art. 63/3 gewijzigd door art. 5 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009) 1° en 2° vervangen door art. 3, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006 Gewijzigd door art. 1, KB 23.10.2003 (BS 31.10.2003 – erratum BS 13.11.2003), van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 Gewijzigd door art. 1, KB 30.01.2001 Ingevoegd door art. 10, KB 01.09.1995
Art. 63/4. Premies betreffende een contract met kosteloze of betalende deelneming in de winst, worden tot hun nominale bedrag in aanmerking genomen voor de vermindering voor het lange termijnsparen. Ingevoegd door art. 10 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995; van toepassing met ingang van aanslagjaar 1993
mijnwetboek.be
323
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 324 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling XXVquater. Vermindering voor pensioensparen – Maximumbedrag – Inlichtingen te verstrekken betreffende betalingen voor pensioensparen (artikelen 21, 8°, 145/8, tweede lid, 145/10, tweede lid, 145/ 12, zesde lid en 263, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992)
Art. 63/4bis. Het in artikel 145/8, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde bedrag van 500 EUR wordt verhoogd tot 625 EUR. Ingevoegd door art. 1, KB 10.11.2005 (BS 18.11.2005), van toepassing met ingang van aanslagjaar 2006
Art. 63/5. § 1. Binnen de twee maanden na het einde van ieder kalenderjaar waarin betalingen voor pensioensparen zijn verricht, moeten de instellingen en ondernemingen bedoeld in artikel 145/15 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie van de directe belastingen een afschrift bezorgen van het attest dat zij aan iedere houder van een spaarrekening of ondertekenaar van een spaarverzekeringscontract hebben uitgereikt en waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde is vastgelegd ter uitvoering van artikel 145/9, eerste lid, 3° van hetzelfde Wetboek § 2. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde kan vergunning verlenen om de in § 1 bedoelde afschriften te vervangen door een magnetische informatiedrager. De vergunning vermeldt de na te leven voorwaarden en kan steeds worden ingetrokken. Ingevoegd door art. 11 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995; van toepassing met ingang van aanslagjaar 1993
Afdeling XXVquinquies. Voorwaarden tot toekenning en behoud van de erkenning van pensioenspaarfondsen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/16, 1°)
Art. 63/6. § 1. Tot staving van de aanvraag die de beheersvennootschap indient om voor de toepassing van artikel 145/16, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 een Belgisch beleggingsfonds als pensioenspaarfonds te erkennen, moet die vennootschap verstrekken: 1° een attest uitgereikt door de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] volgens hetwelk dit fonds is ingeschreven op de lijst van de Belgische beleggingsinstellingen overeenkomstig artikel 120 van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten en afdeling I van hoofdstuk I van titel I van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging; 2° de, eventueel gecoördineerde, tekst van de statuten van de beheersvennootschap; 324
3° de lijst van de aandeelhouders van de beheersvennootschap en van ieders deelneming in het maatschappelijk kapitaal; 4° indien zij bestaan, de drie laatste jaarrekeningen van de beheersvennootschap; 5° de naam, voornamen, woonplaats en nationaliteit van de bestuurders, directeurs of andere personen die met het dagelijks bestuur van de beheersvennootschap zijn belast; 6° de verbintenis van de beheersvennootschap de activa van het fonds en de inkomsten van die activa, na aftrek van de lasten, te beleggen overeenkomstig boek III van voormelde wet van 4 december 1990 en de ter uitvoering ervan genomen besluiten en met inachtneming van de verplichtingen van artikel 145/11 van hetzelfde Wetboek; 7° de naam, voornamen en woonplaats van een commissaris-revisor die volledige toegang heeft tot om het even welke bescheiden en geschriften van de beheersvennootschap zomede tot die van de bewaarnemer die betrekking hebben op de bewaargevingen van effecten en waarden van het fonds, waarbij de bewaarnemer zich akkoord verklaart met die vrije toegang; 8° een attest van de bewaarnemer van het fonds waarbij: - hij zich ertoe verbindt aan alle verplichtingen overeenkomstig artikel 11 van voormeld koninklijk besluit van 4 maart 1991 te voldoen; - hij de eventuele waarborgen omschrijft die hij aanvaard heeft aan de deelnemers te geven; - hij de met de beheersvennootschap afgesloten overeenkomsten omschrijft; - hij de verbintenis aangaat aan de Minister van Financiën alle wijzigingen die ter zake zouden intreden mede te delen. § 2. Om het erkenningsdossier doorlopend te kunnen bijwerken, licht de beheersvennootschap de Minister van Financiën onverwijld in over de wijzigingen die moeten worden aangebracht in de tot staving van de aanvraag medegedeelde stukken en zendt hem de jaarrekening zodra die door de algemene vergadering is goedgekeurd. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Ingevoegd door art. 12 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1993 gewijzigd door art. 1, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 10.01.2005
Art. 63/7. § 1. Het naleven van de verplichtingen bedoeld in artikel 145/ 11, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt nagegaan op grond van de in § 2 bedoelde bescheiden die door de beheersvennootschap bij de Minister van Financieen worden ingediend uiterlijk één maand na het einde van ieder volledig kalenderkwartaal sedert de erkenning van het fonds, ondertekend door de twee bestuurders bedoeld in artikel 3, § 1, 8°, van het koninklijk besluit van 4 maart 1991 met betrekking tot bepaalde instellingen voor collectieve belegging en zonder enig voorbehoud
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 325 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
gewaarmerkt door de in artikel 63/6, § 1, 7°, bedoelde commissaris-revisor. § 2. De in § 1 bedoelde bescheiden worden gevormd door de gedetailleerde toestand van het fonds zoals die is opgesteld op het einde van de laatste bankwerkdag van iedere maand die deel uitmaakt van ieder kalenderkwartaal. Die bescheiden geven de gedetailleerde samenstelling van het fonds op het einde van de maand, de waardering van respectievelijk elk element van het patrimonium en van het geheel van dit laatste overeenkomstig de in § 3 vermelde regels, enerzijds in kapitaal, anderzijds in inkomsten, evenals de netto inschrijvingen in kapitaal bij het fonds voor ieder van de drie voorgaande maanden. § 3. De methodes tot waardering van het patrimonium van het fonds moeten beantwoorden aan de voorwaarden vermeld in artikel 68, § 1, van voormeld koninklijk besluit van 4 maart 1991 en moeten overeenstemmen met de voorwaarden gesteld in het koninklijk besluit van 8 maart 1994 op de boekhouding en de jaarrekening van bepaalde instellingen voor collectieve belegging met een veranderlijk aantal rechten van deelneming. Wanneer er voor een element van het patrimonium geen gereglementeerde liquide markt bestaat, moeten de in het eerste lid bedoelde methodes tot waardering in het bijzonder door een commissaris-revisor zijn aanvaard. § 4. De voorwaarden bedoeld in artikel 145/11, van hetzelfde Wetboek worden nageleefd indien uit de in §§ 1 en 2 bedoelde bescheiden blijkt: a) dat de op grond van de toestand op het einde van iedere maand van het kalenderkwartaal berekende totale gemiddelde waarde in kapitaal: - van de in het bezit zijnde investeringen die in een andere munt dan de Euro uitgedrukt zijn, niet hoger is dan 20 pct. van de refertewaarde van het fonds; - van de in bezit zijnde activa die, binnen de grenzen en overeenkomstig de modaliteiten bepaald in artikel 145/11, 2°, van hetzelfde Wetboek, in obligaties en andere schuldinstrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, in hypothecaire leningen en in gelddeposito's worden geïnvesteerd, niet hoger is dan 75 pct. van de refertewaarde van het fonds; - van de in bezit zijnde activa die, binnen de grenzen en overeenkomstig de modaliteiten voorzien in artikel 145/11, 3°, van hetzelfde Wetboek, rechtstreeks in aandelen en andere met aandelen gelijk te stellen waarden worden geïnvesteerd, niet hoger is dan 75 pct. van de refertewaarde van het fonds; - van de tegoeden die in contanten op een rekening in Euro of in een munt van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte bij een kredietinstelling die is erkend en wordt gecontroleerd door een toezichthoudende overheid van een lidstaat van de Europese Economi-
15 juli 2014
sche Ruimte, worden geïnvesteerd, niet hoger is dan 10 pct. van de refertewaarde van het fonds; b) dat de refertewaarde van het fonds die dient om de in a bedoelde coëfficiënten te meten, voor ieder kalenderkwartaal wordt bepaald door de gemiddelde waarde in kapitaal van het fonds te verminderen met een derde van de waarde in kapitaal van de netto inschrijvingen bij het fonds tijdens de derde maand die voorafgaat aan het kalenderkwartaal waarvoor de refertewaarde wordt berekend, met twee derde van de netto inschrijvingen tijdens de tweede maand die het betrokken kwartaal voorafgaat en met het totaal van dezelfde inschrijvingen tijdens de maand die hetzelfde kalenderkwartaal voorafgaat. Ingevoegd door art. 12 van KB van 01.09.1995 § 4 vervangen door art. 2, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 01.07.2004
Art. 63/8. § 1. De erkenning van het fonds wordt ingetrokken: 1° wanneer de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] de inschrijving van het pensioenspaarfonds op de lijst van de Belgische beleggingsinstellingen herroept; 2° wanneer de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] de vereffening van het fonds vaststelt; 3° wanneer de beheersvennootschap de in artikel 63/ 6, § 2, bedoelde bescheiden en inlichtingen niet meedeelt; 4° indien uit de in artikel 63/7 bedoelde bescheiden blijkt dat de beheersvennootschap of de bewaarnemer de aangegane verbintenissen niet naleeft. De Minister van Financiën kan evenwel op gemotiveerd verzoekschrift van de beheersvennootschap een uitstel van ten hoogste drie maanden verlenen om de vastgestelde ontoereikendheid recht te zetten. § 2. Van de intrekking van de erkenning en van de toekenning van het in § 1, tweede lid, bedoelde uitstel, wordt kennis gegeven aan de beheermaatschappij, aan de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten], aan de bewaarnemer en aan de in artikel 63/6, § 1, 7°, bedoelde commissaris-revisor. § 3. De [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] geeft de Minister van Financiën onverwijld kennis van de in § 1, eerste lid, 1°, vermelde herroeping of van de in § 1, eerste lid, 2°, versnelde vaststelling. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Ingevoegd door art. 12 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1993 gewijzigd door art. 1, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 10.01.2005
Art. 63/9. De toekenning en de intrekking van de erkenning worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Ingevoegd door art. 12 van KB van 01.09.1995 (BS 05.10.1995); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1993
mijnwetboek.be
325
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 326 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling XXVsexies. Vermindering voor uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en voor prestaties betaald met dienstencheques (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/22)
Art. 63/10. De in artikel 145/21 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitgaven komen slechts voor belastingvermindering in aanmerking: 1° wat de uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen betreft: a) ten belope van de nominale waarde van de PWAcheques die op naam van de belastingplichtige zijn uitgegeven en die hij tijdens het belastbaar tijdperk bij de uitgever heeft aangekocht, verminderd met de nominale waarde van die PWA-cheques die in de loop van datzelfde belastbaar tijdperk aan de uitgever zijn terugbezorgd; b) op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte in de inkomstenbelastingen het attest overlegt vermeld in de reglementering betreffende de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen en uitgereikt door de uitgever van de PWA-cheques; 2° wat de uitgaven betaald voor prestaties betaald met dienstencheques betreft: a) ten belope van de aanschafprijs van de dienstencheques die op naam van de belastingplichtige zijn uitgegeven en die hij tijdens het belastbaar tijdperk bij het uitgiftebedrijf heeft aangekocht, verminderd met de aanschafprijs van die dienstencheques die in de loop van datzelfde belastbaar tijdperk door het uitgiftebedrijf aan de belastingplichtige werden terugbetaald; b) op voorwaarde dat de belastingplichtige tot staving van zijn aangifte in de inkomstenbelastingen het attest overlegt vermeld in de reglementering betreffende de buurtdiensten en -banen en uitgereikt door de uitgever van de dienstencheques. Art. 63/10 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2002 (art. 1, KB 02.04.2002) BS 25.04.2002
Afdeling XXVsepties. Vermindering voor energiebesparende uitgaven in een woning (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/24) Opschrift gewijzigd door art. 1, 1°, KB 12.07.2009 (BS 17.07.2009), met ingang van 01.01.2009 Opschrift gewijzigd door art. 6 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009), met ingang van 13.02.2009 Opschrift gewijzigd door art. 1, KB 19.12.2007 (BS 27.12.2007), met ingang vanaf aanslagjaar 2008
Art. 63/11. § 1. De in artikel 145/24, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitgaven worden slechts in aanmerking genomen voor de in dat artikel vermelde belastingvermindering indien de daarmee verband houdende werken voldoen aan de volgende voorwaarden: 326
A. Uitgaven bedoeld in artikel 145/24, § 1 eerste lid, 1° tot 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 1° [de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige]; 2° wat de vervanging van oude stookketels betreft, komen enkel de volgende types van installatie in aanmerking: - condenserende ketel; - stookketel op hout; - installatie met warmtepomp; - installatie met een systeem van microwarmtekrachtkoppeling; 3° de [...] aannemer waarborgt de gelijkvormigheid van de werken op grond van de elementen die zijn opgenomen in bijlage IIbis; 4° de door de [...] aannemer uitgereikte factuur of de bijlage ervan moet: a) de woning aangeven waar de werken worden uitgevoerd; b) voor werken als bedoeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 2° tot 3°bis, van het genoemde Wetboek, de datum van de aanvang van die werken vermelden; c) desnoods, de verdeling van de kosten van de werken opgeven tussen: - de werken die zijn vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 1° tot 6°, van het genoemde Wetboek en - de andere werken; d) de volgende formule bevatten: "Verklaring met toepassing van artikel 63/11 van het KB/WIB 92 betreffende de uitgevoerde werken die zijn bedoeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 1° tot 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Ik, ondergetekende..., bevestig dat: -... (per maatregel de vermeldingen overnemen die worden opgelegd door bijlage IIbis van het KB/WIB 92); - de werken zijn uitgevoerd in een woning die, volgens de informatie verstrekt door (naam van de personen vermeld op de factuur), sedert ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning op (datum van de aanvang van de werken). (verplicht op te nemen vermelding indien werken als vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 1° en 4° tot 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zijn uitgevoerd) ... (datum) ... (naam) ... (handtekening)"; B. Uitgaven voor een energie-audit 1° de energie-audit van de woning als bedoeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 7°, van het genoemde Wetboek, wordt uitgevoerd overeenkomstig de geldende gewestelijke wetgeving; 2° de factuur voor de energie-audit of de bijlage ervan moet: a) de woning aangeven waarvoor de energie-audit wordt uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 327 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
" Verklaring met toepassing van artikel 63/11 van het KB/WIB 92 betreffende de energie-audit Ik, ondergetekende...., bevestig dat: - de energie-audit is uitgevoerd overeenkomstig de geldende gewestelijke wetgeving; - de energie-audit is uitgevoerd voor een woning die, volgens de informatie verstrekt door (naam van de vermeld op de factuur), sedert ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning op (datum van de audit). ... (datum) ... (naam) ... (handtekening); § 2. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 145/24, § 1, van het genoemde Wetboek aanvraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: - de facturen betreffende de werken die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 145/ 24, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek; - het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen; - desgevallend, de documenten die aantonen dat de woning bij het begin van de werken waarmee de uitgaven verband houden, ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning. Wanneer op een factuur werken van verschillende aard zijn opgenomen, moet de belastingplichtige eveneens een door de aannemer uitgereikt document ter beschikking houden van de administratie dat toelaat de kosten van die werken als volgt te verdelen: - de werken die zijn vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 1° en 4° tot 6°, van het genoemde Wetboek; - de werken die zijn vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 2°, van het genoemde Wetboek; - de werken die zijn vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 3°, van het genoemde Wetboek; - de werken die zijn vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 3°bis, van het genoemde Wetboek;. § 3. De in artikel 145/24, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde verminderingen worden per belastbaar tijdperk en per woning aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de in artikel 145/24, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde verhoging van de verminderingen; 2° het in artikel 145/24, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde basisbedrag van de verminderingen. De in het eerste lid, 1° bedoelde verhoging wordt op de voor die verhoging in aanmerking komende verminderingen aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de verminderingen die niet naar een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden overgedragen; 2° de verminderingen die van vorige belastbare tijdperken zijn overgedragen, te beginnen met de oudste; 3° de verminderingen voor de uitgaven gedaan tijdens het belastbaar tijdperk die naar volgende belastbare tijdperken kunnen worden overgedragen. Binnen elk van de in het tweede lid, 2° en 3°, bedoelde groepen worden de verminderingen aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 15 juli 2014
1° de vermindering voor de uitgaven vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek; 2° de vermindering voor de uitgaven vermeld in artikel 145/24, § 1, eerste lid, 3°, van hetzelfde Wetboek. Het in het eerste lid, 2°, bedoelde basisbedrag wordt aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de verminderingen die niet naar een volgend belastbaar tijdperk kunnen worden overgedragen; 2° de verminderingen die van vorige belastbare tijdperken zijn overgedragen, te beginnen met de oudste; 3° de verminderingen voor de uitgaven gedaan tijdens het belastbaar tijdperk die naar volgende belastbare tijdperken kunnen worden overgedragen. Binnen elk van de in het vierde lid bedoelde groepen worden de verminderingen aangerekend in de hierna vermelde volgorde: 1° de verminderingen die voor de belastingplichtige in aanmerking kunnen komen voor de omzetting in een belastingkrediet als bedoeld in artikel 156bis, eerste lid, 2° en 3° van hetzelfde Wetboek; 2° de verminderingen die niet in aanmerking komen voor de in artikel 145/24, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde verhoging, noch voor de belastingplichtige in aanmerking kunnen komen voor de omzetting in een belastingkrediet als bedoeld in artikel 156bis, eerste lid, 2° en 3°, van hetzelfde Wetboek; 3° de verminderingen die in aanmerking komen voor de in artikel 145/24, § 1, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde verhoging. Gewijzigd door art. 2 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Art. 63/11, § 2, tweede lid, tweede en vierde streepje en §3, derde, zesde en vierde lid (voorheen vijfde lid), is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2012 (art. 3, KB 10.09.2010) BS 22.09.2010, erratum BS 04.10.2010 Art. 63/11, § 1, §2 en §3, vijfde lid, 1° en 2°, is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2011 (art. 2, KB 10.09.2010) BS 22.09.2010, erratum BS 04.10.2010 [Uitgaven als bedoeld in artikel 63/11, § 1, van het KB/WIB 92 waarvoor op 22.09.2010 reeds een factuur of een bijlage bij een factuur is opgemaakt overeenkomstig de bepalingen van artikel 63/11, § 1, van het KB/WIB 92 zoals dit bestond vooraleer het door het KB 10.09.2010 werd gewijzigd, worden geacht te voldoen aan de voorwaarden inzake de verplichte vermeldingen op de factuur of de bijlage ervan als vermeld in artikel 63/11, § 1, A, 4°, en B, 2°, van het KB/ WIB 92.] Art. 63/11, § 1, 1°, lid 1, is van toepassing met ingang van 23.04.2010 (art. 5, KB 06.04.2010) BS 13.04.2010 Art. 63/11, § 3 is van toepassing met ingang van aanslagjaar 2010 (art. 1, KB 08.02.2010) BS 12.02.2010 Art. 63/11 is van toepassing met ingang van 13.02.2009 (art. 7, 1° en 2°, KB 27.01.2009) BS 03.02.2009 Art. 63/11 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2005 (art. 1, KB 23.06.2004) BS 07.07.2004 Art. 63/11 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2004 (art. 1, KB 20.12.2002) BS 28.12.2002 [Voor de aanslagjaren 2004 tot 2007 komen de lage temperatuurketels eveneens in aanmerking voor de vervanging van oude stookketels die is bedoeld in dit artikel, voor zover aan de andere voorwaarden van dit artikel is voldaan]
Art. 63/11bis. § 1. Voor de toepassing van artikel 145/24, § 2, vijfde lid, van het Wetboek van de inkom-
mijnwetboek.be
327
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 328 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
stenbelastingen 1992 worden voor de kalenderjaren 2007 tot en met 2011 de volgende instellingen erkend: - "VZW Passiefhuis-Platform"; - "Plate-forme Maison passive ASBL". De "kwaliteitsverklaring passiefhuis" en de "déclaration de qualité de Maison passive" die gedurende de kalenderjaren 2007, 2008 en 2009 werden uitgereikt door de in het eerste lid erkende instellingen, gelden als certificaat bedoeld in artikel 145/24, § 2, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek. Voor de kalenderjaren 2010 en volgende wordt het model van het certificaat vastgelegd door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. Het certificaat vermeldt de identificatiegegevens en de hoedanigheid van de belastingplichtigen aan wie het wordt uitgereikt, de ligging van de woning waarvoor het wordt uitgereikt, de norm waaraan de woning voldoet en, wat de nulenergiewoningen betreft, de hernieuwbare energiebronnen die worden gebruikt voor de compensatie. § 2. De in § 1, eerste lid, erkende instellingen en de bevoegde gewestelijke administraties bezorgen aan de administratie die bevoegd is voor de vestiging van de inkomstenbelastingen binnen de twee maanden na het einde van het kalenderjaar waarin de certificaten als bedoeld in § 1, tweede en derde lid, werden uitgereikt, een elektronisch afschrift van de voormelde certificaten. Wanneer het in § 1, derde lid, vermelde certificaat is uitgereikt door een gelijkaardige instelling of bevoegde administratie die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, houdt de belastingplichtige dit certificaat ter beschikking van de administratie. § 3. Voor de toepassing van de compensatie als bedoeld in artikel 145/24, § 2, vierde lid, van het voormelde Wetboek, wordt onder "opwekking van hernieuwbare energie" verstaan de opwekking van energie door: 1° een systeem van waterverwarming door middel van zonne-energie; 2° zonnecelpanelen voor het omzetten van zonneenergie in elektrische energie; 3° warmtepompen die gebruik maken van energie die in de vorm van warmte is opgeslagen: - in de omgevingslucht; - onder het vaste aardoppervlak; - in het oppervlaktewater. Het eventuele energieverbruik van de in het eerste lid vermelde systemen moet eveneens worden gecompenseerd door ter plaatse opgewekte hernieuwbare energie. Het aantal kWh opgewekte hernieuwbare energie wordt berekend aan de hand van de berekeningsmodaliteiten, met inbegrip van de formules voor de opwekking van hernieuwbare energie en de eventuele correctieparameters, die zijn opgenomen in de door de Richtlijn CE/2006/32 voorziene EPB-methode die op de woning van toepassing is. Wanneer de EPB-reglementering die lokaal van toepassing is, niet voorziet in een waardering van de pro328
ductie van hernieuwbare energie, wordt de omzettingsefficiëntie en de verhouding tussen input en output van de systemen en de apparatuur voor de opwekking van hernieuwbare energie beoordeeld aan de hand van de door de Europese Unie vastgestelde procedures of, bij gebrek daaraan, van internationale procedures. Art. 63/11bis, vervangen door art. 4 KB 10.09.2010 (BS 22.09.2010) met ingang vanaf aanslagjaar 2011 § 1, lid 2 gewijzigd door art. 1 KB 10.08.2009 (BS 18.08.2009), van toepassing vanaf aanslagjaar 2010 § 1, lid 1 en 2 gewijzigd en § 2 vervangen door art. 1 KB 28.11.2008 (BS 04.12.2008), van toepassing vanaf aanslagjaar 2009 Ingevoegd door art. 2, KB 19.12.2007 (BS 27.12.2007), met ingang vanaf aanslagjaar 2008
Art. 63/11ter. De belastingplichtige die de toepassing vraagt van artikel 145/24, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 houdt de volgende attesten, waarvan de modellen door de Minister van Financiën of door zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die worden uitgereikt door de kredietgever, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financieen: 1° een eenmalig basisattest waarin de kredietgever de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningcontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 145/24, § 3, van het genoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de kredietgever het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane betalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/24, § 3, van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld. Vervangen door art. 4 KB 10.09.2010 (BS 22.09.2010), van toepassing vanaf aanslagjaar 2011 (art. 5)
Afdeling XXVocties. Vermindering voor uitgaven voor vernieuwing van woningen gelegen in een zone voor positief grootstedelijk beleid (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/25)
Art. 63/12. § 1. De dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de in artikel 145/25 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde uitgaven zijn deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. De [...] aannemer die de werken uitvoert, moet een factuur uitreiken die: a) melding maakt van de woning waar de werken worden uitgevoerd; b) op basis van een duidelijk en nauwkeurig attest van de afnemer, bevestigt dat de woning op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste 15 jaar in gebruik is genomen; c) bevestigt dat de uitgevoerde werken binnen de toepassingssfeer van § 1, eerste lid vallen door de vermelding van de formule "Uitvoering van werken die zijn
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 329 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
bedoeld in artikel 63/12, KB/WIB 92" en die, desnoods, de verdeling van de kosten van de werken volgens hun aard opgeeft tussen deze bedoeld in § 1, eerste lid en de andere werken. § 2. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 145/25 van het genoemde Wetboek aanvraagt, moet bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen van het betrokken belastbare tijdperk het origineel of een door hem eensluidend verklaarde fotokopie toevoegen van: - de facturen betreffende de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 145/25, van hetzelfde Wetboek; - het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen. Raadpleging zones voor positief grootstedelijk: Koninklijk besluit dd.04.06.2003 tot vastlegging van de zones voor positief grootstedelijk beleid in uitvoering van artikel 145/25, tweede lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Gewijzigd door art. 3 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Gewijzigd door art. 8, 1°, KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009), met ingang van 13.02.2009 Ingevoegd door art. 1, KB 12.05.2003 (BS 20.06.2003) met ingang van aanslagjaar 2004
Afdeling XXVnonies. Vermindering voor de uitgaven met het oog op het verwerven in nieuwe staat van een elektrisch voertuig (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/28) Opschrift hersteld door art. 1 KB 08.03.2010 (BS 12.03.2010) en van toepassing in geval van verwerving van een elektrisch voertuig in nieuwe staat beoogd in artikel 1 vanaf 01.01.2010 (art. 2)
Art. 63/13. § 1. Onder een in nieuwe staat verworven elektrische voertuig als bedoeld in artikel 145/28, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moet worden verstaan, het voertuig dat nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een inschrijving in België of in het buitenland op de datum die is vermeld op de aankoopfaktuur van het voertuig. § 2. De uitgaven beoogd in artikel 145/28 van hetzelfde Wetboek worden slechts in aanmerking genomen voor de in dat artikel bedoelde belastingvermindering wanneer de factuur afgeleverd door de verkoper de volgende formule bevat: "Verklaring in toepassing van artikel 63/13 van het KB/WIB 92 betreffende een elektrisch voertuig beoogd in artikel 145/28 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Ik ondergetekende...... bevestig dat het voertuig beschreven in deze factuur nog niet het voorwerp heeft uitgemaakt van een inschrijving in België of in het buitenland, en dat het beantwoordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 145/28 van het genoemde Wetboek." § 3. De belastingplichtige die de in artikel 145/28 van hetzelfde Wetboek beoogde belastingvermindering 15 juli 2014
vraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: - de aankoopfactuur van het voertuig waarvoor de belastingvermindering wordt gevraagd; - het bewijs van betaling van het bedrag voorkomend op die factuur. De tekst en het opschrift van Art. 63/13 wordt hersteld vanaf 01.01.2010 ingeval van verwerving van een elektrisch voertuig in nieuwe staat (art. 1, KB 08.03.2010) BS 12.03.2010 Evenwel mag, voor de uitgaven bedoeld in artikel 631 3, § 2, van het KB/WIB 92, gedaan sinds 01.01.2010 en tot de bekendmaking van dit koninklijk besluit, de beoogde formule worden opgenomen in een door de verkoper ondertekend afzonderlijk attest.(art. 2)
Afdeling XXVdecies. Vermindering voor uitgaven gedaan voor vernieuwing van tegen een redelijke huurprijs in huur gegeven woningen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/30) Afdeling XXVdecies ingevoegd door art. 1, KB 25.02.2007 (BS 12.03.2007), met ingang van aanslagjaar 2008
Art. 63/14. § 1. De dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de in artikel 145/30 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde uitgaven zijn deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. § 2. De [...] aannemer die de werken uitvoert, moet een factuur afgeven waarop het volgende staat vermeld: a) het adres van de woning waar de werken worden uitgevoerd; b) de verklaring, met een attest van de afnemer, dat de woning op het ogenblik van de aanvang van de werken sedert ten minste 15 jaar in gebruik is genomen; c) het attest dat de uitgevoerde werken binnen de toepassingssfeer van § 1 vallen door de vermelding van de formule "Uitvoering van werken die zijn bedoeld in artikel 63/14, KB/WIB 92" en desnoods de verdeling van de kosten van de werken volgens hun aard tussen deze bedoeld in § 1 en de andere werken. § 3. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 145/30 van het genoemde Wetboek aanvraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale overheidsdienst Financiën houden: - de facturen betreffende de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 145/30, van hetzelfde Wetboek; - het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen; - een afschrift van het huurcontract van negen jaar of een afschrift van het beheersmandaat van negen jaar tussen de belastingplichtige en het sociaal verhuurkantoor. § 2 gewijzigd door art. 4 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) § 3 gewijzigd door art. 1, KB 12.06.2009 (BS 18.06.2009),met ingang van aanslagjaar 2010
mijnwetboek.be
329
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 330 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB Gewijzigd door art. 1, KB 28.02.2007 (BS 12.03.2007), met ingang van aanslagjaar 2008
Afdeling XXVundecies. Vermindering voor uitgaven voor beveiliging van een woning tegen inbraak of brand (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/31) Opschrift gewijzigd door art. 10 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009), van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 Afdeling XXVundecies ingevoegd door art. 1, KB 25.02.2007 (BS 02.03.2007), met ingang vanaf aanslagjaar 2008
Art. 63/15. De uitgaven voor de beveiliging van woningen tegen inbraak worden in aanmerking genomen voor zover ze zijn opgenomen in één van de volgende categorieën: a) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van de volgende inbraakvertragende gevelelementen: 1° specifiek inbraakwerend glas; 2° beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, lichtkoepels, dakvensters, keldergaten en hekken zoals veiligheidssloten, slotbeveiligingssystemen, grendelbeveilingssystemen en kierstandhouders; 3° gepantserde deuren en poorten; b) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van alarmsystemen en de componenten ervan, bedoeld in het artikel 1, § 4, van de Wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, en betreffende de kosten die gepaard gaan met het beheer van alarmen door een in het kader van de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid, vergunde alarmcentrale; c) de uitgaven betreffende de levering en plaatsing van een camerasysteem uitgerust met een registratiesysteem. [De dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.] Naast de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, moeten de dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, b, worden uitgevoerd, wat de plaatsing van een alarmsysteem betreft, door een overeenkomstig de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid erkende beveiligingsonderneming, en moeten, wat het alarmbeheer betreft, deze dienstverrichtingen worden verzekerd door een in het kader van dezelfde wet vergunde alarmcentrale. Lid 2 vervangen door art. 5 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Art. 63/15, lid 1, a, 3° en lid 2 gewijzigd door art. 6, 1°en 2°, KB 06.04.2010 (BS 13.04.2010), met ingang van 23.04.2010
Art. 63/16. De uitgaven voor de beveiliging van woningen tegen brand worden in aanmerking genomen voor zover ze zijn opgenomen in één van de volgende categorieën: a) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van waterblussers met additief van 6 kg of polyva330
lente poederblussers van 6 kg, conform de reeks normen NBN EN 3 "Draagbare blustoestellen", met inbegrip van het blustoestel dat wordt geplaatst voor het automatisch blussen in verwarmingslokalen op stookolie; b) de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van deuren met een brandweerstand van "een half uur" geplaatst: 1° tussen de garage en de woning; 2° aan de binnenkant van de keuken; 3° tussen het slaap en woongedeelte van de woning; 4° aan de binnenkant van het verwarmingslokaal. [De dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid moeten worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige.] Naast de voorwaarde bedoeld in het tweede lid, moeten de dienstverrichtingen betreffende de uitgaven vermeld in het eerste lid, b, worden uitgevoerd conform de geldende reglementering inzake de preventie van brand en ontploffing. Lid 2 vervangen door art. 6 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Ingevoegd door art. 1, KB 25.02.2007 (BS 02.03.2007), met ingang van aanslagjaar 2008
Art. 63/17. De aannemer of onderneming bedoeld in artikelen 63/15 en 63/16 garandeert de conformiteit van de werken op basis van de elementen die voorkomen in bijlage IIter. Ten dien einde moet de door de [...] aannemer of erkende onderneming uitgereikte factuur, of de bijlage ervan: a) de woning aangeven waar de werken worden uitgevoerd; b) de volgende formule bevatten: ["Verklaring met toepassing van artikel 63/15 en/of artikel 63/ 16 van het KB/WIB 92 betreffende de uitgevoerde werken die zijn bedoeld in artikel 145/31 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Ik, ondergetekende....., bevestig dat: -... (per maatregel de vermeldingen overnemen dien worden opgelegd door bijlage IIter van het KB/WIB 92) - [...] ... (datum) ... (naam) ... (handtekening)."] Gewijzigd door art. 7 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Ingevoegd door art. 1, KB 25.02.2007 (BS 02.03.2007), met ingang van aanslagjaar 2008
Art. 63/18. § 1. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 145/31 van het genoemde Wetboek vraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financieen houden: - de facturen betreffende de leveringen en de prestaties die aan de basis liggen van de uitgaven bedoeld in artikel 145/31 van hetzelfde Wetboek; - het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 331 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 2. Naast de voorwaarde bedoeld in § 1, moet de belastingplichtige die het voordeel van de bepalingen van artikel 145/31 van het voornoemd Wetboek vraagt, wat de levering en plaatsing van een camerasysteem uitgerust met een registratiesysteem bedoeld in artikel 63/15, eerste lid, c, betreft, het origineel of een kopie van het attest dat bewijst dat het systeem werd aangegeven bij de commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals bedoeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden. Ingevoegd door art. 1, KB 25.02.2007 (BS 02.03.2007), met ingang van aanslagjaar 2008
[Afdeling XXVundecies/3. Belastingvermindering voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten en landschappen] (Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992, [artikel 145/36, achtste lid]) Ingevoegd door art. 2, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 Gewijzigd door art. 3, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Art. 63.18/9. [Belastingplichtigen die om de toepassing van artikel 14536 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 verzoeken, moeten de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: a) de facturen en de betalingsbewijzen van de onderhouds- of restauratiewerken en een attest van de bevoegde overheid blijkens hetwelk die werken stroken met haar toelating vermeld in artikel 145/36, zesde lid, van hetzelfde Wetboek; b) het beschermingsbesluit van het betreffende onroerend goed en de beslissing waarbij de toegankelijkheid ervan overeenkomstig artikel 145/36, zevende lid, van hetzelfde Wetboek is erkend; c) een verklaring op eer die vermeldt of voor de onderhouds- of restauratiewerken subsidies zijn toegezegd, toegekend of betaald en, in bevestigend geval, het bedrag ervan.] Ingevoegd door art. 2, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2013 Vervangen door art. 4, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Afdeling XXVundecies/4. Belastingverminderingen voor de eigen woning] (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 145/38, § 3, 145/40, § 5, en 145/45, § 2, 3° , b)] Ingevoegd door art. 5, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 63.18/10. Wanneer een belastingplichtige de toepassing vraagt van de belastingvermindering als bedoeld in artikel 145/37 van het Wetboek van de inkom15 juli 2014
stenbelastingen 1992 voor interesten en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening alsmede de bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden en dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van een hypothecaire lening, moeten tot staving van die vraag de volgende attesten die door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die worden uitgereikt door de instelling die de lening heeft toegestaan of door de verzekeraar bij wie het levensverzekeringscontract is gesloten, worden overgelegd: A. wat de interesten en de betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van de hypothecaire lening betreft: 1° een eenmalig basisattest waarin de instelling de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 145/37 van het genoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de instelling het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane betalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/37 van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld; B. wat de levensverzekeringspremies betreft: 1° een eenmalig basisattest waarin de verzekeraar de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het levensverzekeringscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 145/37 van het genoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de verzekeraar het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/37 van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld.] Ingevoegd door art. 5, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 63.18/11. De in artikel 145/39, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde bijdragen worden geacht in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte te zijn betaald wanneer het levensverzekeringscontract waarvoor die bijdragen worden betaald, onderschreven is bij een onderneming die is gevestigd in de Europese Economische Ruimte of bij een binnen de Europese Economische Ruimte gevestigde inrichting van een buiten de Europese Economische Ruimte gevestigde onderneming. Wanneer een belastingplichtige de toepassing vraagt van de belastingvermindering als bedoeld in artikel 145/39 van het vernoemde Wetboek voor bijdragen van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroeg-
mijnwetboek.be
331
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 332 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
tijdige dood die de belastingplichtige tot uitvoering van een individueel gesloten levensverzekeringscontract definitief heeft betaald voor het vestigen van een rente of van een kapitaal bij leven of bij overlijden, moeten ter staving van die vraag de volgende attesten worden overgelegd die door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die worden uitgereikt door de in het eerste lid bedoelde onderneming bij wie het levensverzekeringscontract is gesloten: 1° een eenmalig basisattest waarin de onderneming de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het levensverzekeringscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van de in artikel 145/39 van het genoemde Wetboek vermelde belastingvermindering; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de onderneming het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/39, eerste lid, 1°, van het genoemde Wetboek, gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld.] Ingevoegd door art. 5, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 63.18/12. Wanneer een belastingplichtige de toepassing vraagt van de belastingvermindering als bedoeld in artikel 14539 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voor betalingen voor de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening, moeten ter staving van die vraag de volgende attesten worden overgelegd die door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die worden uitgereikt door de instelling die die lening heeft toegestaan: 1° een eenmalig basisattest waarin de instelling de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 145/39 van het vernoemde Wetboek; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de instelling het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane betalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/39, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld.] Ingevoegd door art. 5, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 63.18/13. Premies betreffende een contract met kosteloze of betalende deelneming in de winst, worden tot hun nominale bedrag in aanmerking genomen voor de in de artikelen 145/37 en 145/39 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde belastingverminderingen. Ingevoegd door art. 5, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 63.18/14. De dienstverrichtingen als bedoeld in artikel 145/45, § 2, 3° , b), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn deze vermeld in ru332
briek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven.] Ingevoegd door art. 5, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Afdeling XXVundecies/5. Belastingvermindering voor dakisolatie] (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 145/47, zesde lid) Ingevoegd door art. 6, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
[Art. 63.18/15. § 1. De uitgaven voor dakisolatie als vermeld in artikel 145/47, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden slechts in aanmerking genomen voor de in dat artikel vermelde belastingvermindering indien de daarmee verband houdende werken voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de dienstverrichtingen die aan de basis liggen van de uitgaven worden verstrekt en gefactureerd aan de belastingplichtige; 2° de aannemer waarborgt dat het voor de isolatie van het dak gebruikte isolatiemateriaal een thermische weerstand R heeft die gelijk is aan of groter is dan 2,5 vierkante meter Kelvin per watt; 3° de door de aannemer uitgereikte factuur of de bijlage ervan moet: a) de woning aangeven waar de werken worden uitgevoerd; b) desgevallend, de verdeling van de kosten van de werken opgeven tussen de werken voor dakisolatie en andere werken; c) de volgende formule bevatten: "Verklaring met toepassing van artikel 63.18/15 van het KB/WIB 92 betreffende de uitgevoerde werken die zijn bedoeld in artikel 145/47, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Ik, ondergetekende .................., bevestig dat het voor de isolatie van het dak gebruikte isolatiemateriaal een thermische weerstand R heeft die gelijk is aan of groter is dan 2,5 vierkante meter Kelvin per watt en dat de werken voor dakisolatie zijn uitgevoerd in een woning die, volgens de informatie verstrekt door (naam van de personen vermeld op de factuur), sedert ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning op (datum van de aanvang van de werken). (datum) (naam) (handtekening)" . § 2. De belastingplichtige die het voordeel vermeld in artikel 145/47 van het genoemde Wetboek aanvraagt, moet de volgende documenten ter beschikking van de Federale Overheidsdienst Financiën houden: - de facturen betreffende de werken die aan de basis liggen van de uitgaven die zijn vermeld in artikel 145/ 47, eerste lid, van hetzelfde Wetboek;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 333 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- het betalingsbewijs van de bedragen die voorkomen op die facturen; - de documenten die aantonen dat de woning bij het begin van de werken waarmee de uitgaven verband houden, ten minste vijf jaar in gebruik is genomen als woning.] Ingevoegd door art. 6, KB 30.06.2014 (BS 10.07.2014); van toepassing vanaf aanslagjaar 2015
Afdeling XXVduodecies. Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 154bis)
Art. 63/19. In uitvoering van artikel 154bis, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het in het tweede lid van datzelfde artikel vermelde percentage van 24,75 pct. verhoogd tot: - 66,81 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; - 57,75 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is. Ingevoegd door art. 1, KB 03.06.2007 (BS 19.06.2007), van toepassing op de vanaf 01.04.2007 betaalde of toegekende bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd
Afdeling XXVI. Voorafbetalingen – Belastingvermeerdering – Bonificatie (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 162, eerste lid, 167, 175 en 376, § 4)
Art. 64. Overeenkomstig artikel 162, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt het vermeerderingspercentage vastgesteld in verhouding tot de basisrentevoet die in de tabel hierna is aangegeven: Aanslagjaar
Basisrentevoet
1993
9
1994
9
1995
8
1996
7
[2015
0,75]
Gewijzigd door art. 1 KB 24.2.2014 (BS 27.02.2014) en van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2015 (art. 2) Gewijzigd door art. 1, KB 13.05.1995 (BS 16.03.1995); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1996 (art. 2)
Art. 65. Voor de aan de personenbelasting of de overeenkomstig artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen die winst, baten of bezoldigingen van bedrijfsleiders behalen en die voorafbetalingen doen als vermeld in de artikelen 157 tot 166 en 175 tot 177 van hetzelfde Wetboek, worden die voorafbetalingen ten belope van het bedrag dat nodig is om de in voormeld artikel 157 15 juli 2014
bepaalde vermeerdering te vermijden, bij voorrang als in voormelde artikelen 157 tot 166 vermelde voorafbetalingen beschouwd. Voor de berekening van die vermeerdering worden de in het vorige lid vermelde inkomsten geacht betrekking te hebben op een volledig kalenderjaar, zelfs wanneer het tijdperk van de uitoefening van de beroepswerkzaamheid waaruit de inkomsten voortkomen niet volledig samenvalt met dat kalenderjaar. Al. 1, gewijzigd door art. 5 van KB van 20.05.1997 (BS 10.06.1997); van toepassing met ingang van 01.01.1997 (art. 15)
Art. 66. § 1. Voor de aan de vennootschapsbelasting of de overeenkomstig artikel 246 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen van wie de inkomsten die de grondslag vormen voor de in de artikelen 157 tot 166 van hetzelfde Wetboek bepaalde vermeerdering, betrekking hebben op een tijdperk dat niet volledig samenvalt met het kalenderjaar, gelden de bijzondere regels van de §§ 2 tot 6, met dien verstande dat: a) indien het boekjaar of de uitoefening van de werkzaamheid: niet aanvangt op de eerste dag van een maand, die maand niet wordt meegeteld; niet eindigt op de laatste dag van een maand, die maand voor een volle wordt geteld; b) een begonnen kwartaal voor een vol kwartaal wordt geteld. § 2. Voor belastingplichtigen die niet per kalenderjaar boekhouden en van wie het boekjaar 12 maanden telt, wordt het boekjaar gesplitst in delen van 3 maanden en wordt geen vermeerdering toegepast op de belasting die om de 3 maanden uiterlijk de tiende dag van de vierde, de zevende en de tiende maand, en de twintigste dag van de laatste maand van het boekjaar bij voorafbetaling van een vierde is voldaan; voor de toepassing van artikel 159 van hetzelfde Wetboek worden deze data geacht overeen te stemmen met die welke in datzelfde artikel zijn genoemd. § 3. Met betrekking tot boekjaren van meer dan 12 maanden worden de in artikel 159 van hetzelfde Wetboek genoemde of de in onderhavig artikel omschreven data van voorafbetaling en vermeerderingen bepaald alsof de winst is behaald tijdens de laatste 12 maanden van het boekjaar en gelden de bepalingen van datzelfde artikel 159 of van § 2 naargelang de boekhouding al dan niet per kalenderjaar wordt gevoerd. § 4. Voor belastingplichtigen die niet of per kalenderjaar boekhouden en die de uitoefening van hun werkzaamheid volledig en definitief stopzetten, wordt die werkzaamheid geacht te zijn uitgeoefend gedurende: a) het vierde kwartaal wanneer de stopzetting werkelijk plaats heeft in de loop van het eerste kwartaal en wordt geen vermeerdering toegepast op de belasting die uiterlijk op 10 april van het jaar van de stopzetting bij voorafbetaling is voldaan; b) het derde en vierde kwartaal wanneer de stopzetting werkelijk plaats heeft in de loop van het tweede kwartaal en wordt geen vermeerdering toegepast op de
mijnwetboek.be
333
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 334 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
belasting die uiterlijk op 10 april en 10 juli van het jaar van de stopzetting voor telkens de helft bij voorafbetaling is voldaan; c) het tweede, derde en vierde kwartaal wanneer de stopzetting werkelijk plaats heeft in de loop van het derde kwartaal en wordt geen vermeerdering toegepast op de belasting die uiterlijk op 10 april, 10 juli en 10 oktober van het jaar van de stopzetting voor telkens een derde bij voorafbetaling is voldaan; d) het volledige kalenderjaar wanneer de stopzetting werkelijk plaats heeft in de loop van het vierde kwartaal en gelden de bepalingen van artikel 159 van hetzelfde Wetboek. Dezelfde regels zijn van toepassing indien, ingevolge een wijziging van de afsluitingsdatum van het boekjaar, het boekjaar minder dan 12 maanden telt. § 5. Voor belastingplichtigen die niet of per kalenderjaar boekhouden en de uitoefening van hun werkzaamheid aanvangen in: a) het eerste kwartaal, gelden de bepalingen van artikel 159 van hetzelfde Wetboek; b) het tweede kwartaal, wordt geen vermeerdering toegepast op de belasting die uiterlijk op 10 juli, 10 oktober en 20 december van het aanvangsjaar voor telkens een derde bij voorafbetaling is voldaan; c) het derde kwartaal, wordt geen vermeerdering toegepast op de belasting die uiterlijk op 10 oktober en 20 december van het aanvangsjaar voor telkens de helft bij voorafbetaling is voldaan; d) het vierde kwartaal, wordt geen vermeerdering toegepast op de belasting die uiterlijk op 20 december van het aanvangsjaar bij voorafbetaling is voldaan. § 6. Wanneer de belastingplichtige die zich in een van de in §§ 4 of 5 omschreven gevallen bevindt, anders dan per kalenderjaar boekhoudt, worden de in diezelfde §§ 4 of 5 genoemde data vervangen door de in § 2 omschreven data. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 67. § 1. Voorafbetalingen als vermeld in de artikelen 157 tot 166 en 175 tot 177 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen uitsluitend worden gedaan bij de "Dienst der Voorafbetalingen" door storting of overschrijving op postrekeningen: a) nr. 679-2002340-66, voor voorafbetalingen betreffende natuurlijke personen; b) nr. 679-2002330-56, voor voorafbetalingen betreffende rechtspersonen. § 2. Voor de in § 1 vermelde stortingen of overschrijvingen mogen alleen betaalformulieren worden gebruikt: - waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde is vastgesteld in overleg met de Minister, of zijn gedelegeerde, tot wiens bevoegdheid de Post behoort; - die op aanvraag of ambtshalve door de "Dienst der Voorafbetalingen" worden uitgereikt en de naam van de belastingplichtige en een registratienummer bij die dienst vermelden. 334
§ 3. Betalingen op de in § 1 vermelde postrekeningen met vermelding van een als in § 2 bedoeld registratienummer worden geacht gedaan te zijn voor rekening van de belastingplichtige die bij de "Dienst der Voorafbetalingen" door dat nummer is geedentificeerd. Gewijzigd door art. 1 van KB van 03.01.1995, en door art. 1 van het KB van 09.11.1999
Art. 68. De artikelen 139, § 3, en 142, zijn van toepassing op de stortingen of overschrijvingen van voorafbetalingen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 69. Uit het oogpunt van de rijkscomptabiliteit, worden voorafbetalingen gelijkgesteld met de in de artikelen 270 tot 275 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde bedrijfsvoorheffing. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 70. Voor zover voorafbetalingen nog niet zijn verrekend met de inkomstenbelasting die verschuldigd is door de belastingplichtige op wiens naam zij door de in artikel 67 genoemde dienst zijn geboekt, of die niet zijn overgedragen aan de meewerkende echtgenoot bij toepassing van artikel 157, tweede lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, kan die dienst: 1° eventueel door terugbetaling, alle materiële vergissingen rechtzetten die derden bewijzen te hebben begaan bij het uitvoeren van stortingen of overschrijvingen voor rekening van belastingplichtigen en waarvoor zij ten laatste op het einde van de tweede maand die volgt op het belastbare tijdperk waarop de stortingen of overschrijvingen betrekking hebben, de rechtzetting aanvragen; 2° de gestorte of overgeschreven bedragen terugbetalen, overschrijven naar de postrekening van een ontvangkantoor van de directe belastingen of overdragen naar het volgende belastbare tijdperk, wanneer de belastingplichtigen de gehele of gedeeltelijke terugbetaling, overschrijving of overdracht ervan aanvragen ten laatste op het einde van de tweede maand die volgt op het belastbare tijdperk waarop de stortingen of overschrijvingen betrekking hebben. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1) Gewijzigd door art. 10, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang van 28.12.2006
Art. 71. § 1. Na het verstrijken van het belastbare tijdperk zendt de "Dienst der Voorafbetalingen" aan de betrokken belastingplichtigen een ontvangstbewijs van de gedane stortingen of overschrijvingen, dat hierna "rekeninguittreksel VA" wordt genoemd. § 2. Vanaf de verzending van het rekeninguittreksel VA beschikt de belastingplichtige over een termijn van 1 maand om de toepassing van artikel 70 te vragen, voor zover die termijn eindigt na die welke in datzelfde artikel 70 zijn bepaald. Daartoe moet het rekeninguittreksel VA ter vervanging worden teruggezonden aan de dienst waarvan het is uitgegaan.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 335 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 3. Wanneer die dienst de oorspronkelijke bestemming van de voorafbetalingen overeenkomstig artikel 70 en § 2, van onderhavig artikel, heeft gewijzigd en, in voorkomend geval, het rekeninguittreksel VA heeft vervangen, zijn de aanvankelijk gedane stortingen of overschrijvingen, in zover zij van bestemming zijn veranderd, van rechtswege nietig en worden de eraan verbonden voordelen opgeheven. § 1, gewijzigd door art. 2 van KB van 03.01.1995 (BS17.01.1995); van toepassing vanaf 01.01.1995
Art. 72. [...] Opgeheven door art. 6 van KB van 20.05.1997 (BS 10.06.1997); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1996
Afdeling XXVII. Omzetting in rente van kapitalen en afkoopwaarden (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 169, § 1)
Art. 73. Kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in artikel 169 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden voor de vaststelling van de belastbare grondslag slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die verkregen wordt door hun omzetting tegen het percent dat in de onderstaande tabel is vermeld tegenover de leeftijd van de verkrijger op de datum waarop het kapitaal of de afkoopwaarde hem wordt betaald of toegekend; die leeftijd wordt in volle jaren en met weglating van de gedeelten van een jaar vastgesteld. Percent voor omzetting Leeftijd van de verkrijger op de datum van betaling van kapitalen of afkoopwaarden in lijfrente of toekenning van het kapitaal of de afkoopwaarde 40 jaar en minder
1
41 tot 45 jaar
1,5
46 tot 50 jaar
2
51 tot 55 jaar
2,5
56 tot 58 jaar
3
59 en 60 jaar
3,5
61 en 62 jaar
4
63 en 64 jaar
4,5
65 jaar en meer
5
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); inwerkingtreding vanaf aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Afdeling XXVIIbis. Voorwaarden en grenzen van de vrijstelling van de technische voorzieningen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 194bis)
Art. 73/1. Worden vrijgesteld onder de voorwaarden en binnen de grenzen als vermeld in de artikelen 73/2 tot 73/4, de volgende technische voorzieningen: - de voorziening voor egalisatie en catastrofen wat betreft de risico's als vermeld in artikel 73/3; 15 juli 2014
- de voorziening voor niet-verdiende premies als vermeld in artikel 73/ 4. Ingevoegd door art. 1, KB 13.05.1999
Art. 73/2. De in artikel 73/1 vermelde voorzieningen geboekt bij het verstrijken van het belastbare tijdperk, worden uit de winst van dit tijdperk gesloten op voorwaarde dat: 1° de voorzieningen overeenstemmen met de verplichtingen die rusten op de onderneming voor de uitvoering van verzekeringscontracten die op de laatste dag van het belastbare tijdperk bestaan of van contracten die vervallen maar nog niet volledig vereffend zijn; 2° de voorzieningen voorkomen onder de passende rubrieken van het passief; 3° ieder bedrag van de bij het verstrijken van het belastbare tijdperk bestaande technische voorziening en waarvoor de vrijstelling wordt gevraagd, verantwoord is door alle documenten noodzakelijk voor de bepaling ervan. Voor iedere categorie of sub-categorie van voorziening kan een specifieke staat worden geëist, waarvan het model, de inhoud en de informatiedrager door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld. In afwijking van het eerste lid, 1°, moet de voorziening voor egalisatie en catastrofen overeenstemmen met de aan de onderneming opgelegde verplichting betreffende de dekking van de risico's als vermeld in artikel 73/3. Ingevoegd door art. 1, KB 13.05.1999
Art. 73/3. De voorziening voor egalisatie en catastrofen is vrijgesteld binnen de volgende grenzen: 1° met betrekking tot de risico's in verband met natuurelementen, de lucht- en ruimtevaartrisico's en de risico's in verband met aanslagen en arbeidsconflicten: a) het bij het verstrijken van het belastbare tijdperk overblijvend totaal van de vrijgestelde voorziening mag 350 pct. van de verworven premies netto van overdrachten uit hoofde van herverzekering of retrocessie niet overschrijden; b) het voor het belastbare tijdperk vrij te stellen bedrag van de toevoeging aan de voorziening, mag 5 pct. van het sub a, bedoelde maximum niet overschrijden; 2° met betrekking tot de risico's inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid in verband met milieuverontreiniging en van producten met gebreken: a) het bij het verstrijken van het belastbare tijdperk overblijvend totaal van de vrijgestelde voorziening mag 500 pct. van de verworven premies netto van overdrachten uit hoofde van herverzekering of retrocessie niet overschrijden; b) het voor het belastbare tijdperk vrij te stellen bedrag van de toevoeging aan de voorziening, mag 5 pct. van het sub a, bedoelde maximum niet overschrijden. De kosten waarop de overeenkomstig het eerste lid aangelegde voorzieningen betrekking hebben, moeten op die voorziening worden afgeboekt op het ogenblik dat zij werkelijk worden gedragen. Ingevoegd door art. 1, KB 13.05.1999 Evenwel wordt het totaal van de voorziening voor egalisatie en catastrofen geboekt bij het verstrijken van het belastbare tijdperk verbonden
mijnwetboek.be
335
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 336 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB aan het aanslagjaar 2000 slechts vrijgesteld in de mate dat het geen 5 pct. overschrijdt van het totaal van de maxima bedoeld in artikel 73/ 3, eerste lid, 1°, a en 2°, a, betreffende de boekjaren 1997 tot 1999
Art. 73/4. De voorziening voor niet-verdiende premies is vrijgesteld ten belope van het deel van de premies bruto van herverzekering, verminderd met de commissielonen voor acquisitie, dat betrekking heeft op het belastbare tijdperk dat volgt op het in artikel 73/2 vermelde tijdperk of op latere belastbare tijdperken teneinde de schadelast, de administratiekosten en de beheerskosten van beleggingen te dekken. Dat deel moet voor ieder verzekeringscontract afzonderlijk worden berekend naar verhouding van de nog resterende looptijd tot op de vervaldag van de dekking. Ingevoegd door art. 1, KB 13.05.1999
Afdeling XXVIIter. Investeringsmodaliteiten in het kader van de investeringsreserve ingeval van inbreng van een tak van werkzaamheid of een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen of ingeval van fusie of splitsing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 194quater, § 6, eerste lid)
Art. 73/4bis. In geval van inbreng van een tak van werkzaamheid of een bedrijfsafdeling of van een algemeenheid van goederen als vermeld in artikel 46, § 1, eerste lid, 2° van hetzelfde Wetboek en ingeval van verrichtingen als vermeld in artikel 211, § 1, van hetzelfde wetboek, mag de verrichting niet tot gevolg hebben dat de oorspronkelijke investeringstermijn als bedoeld in artikel 194quater, § 3, van hetzelfde Wetboek wordt verlengd. Wanneer in geval van inbreng als vermeld in het eerste lid, niet langer is voldaan aan de voorwaarden van artikel 190 of 194quater van hetzelfde Wetboek, wordt het belastbaar geworden gedeelte van de investeringsreserve belast ten name van de inbrengende vennootschap. Ingevoegd door art. 1, KB 06.02.2003 (BS 14.02.2003), met ingang van aanslagjaar 2004
Afdeling XXVIIquater. Definitief belaste inkomsten (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 202, § 2, tweede lid en 203, § 1, tweede lid)
Art. 73/4ter. Voor de toepassing van artikel 202, § 2, eerste lid, 2°, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 wordt onder aandelen die de aard van financiele vaste activa hebben, verstaan: 1° ten name van de in artikel 56, § 1, van hetzelfde Wetboek bedoelde kredietinstellingen, de in post VII "Financiële vaste activa" te boeken aandelen, zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 23 september 1992 op de jaarrekening van de kredietinstellingen; 2° ten name van de in artikel 56, § 2, 2°, h, van hetzelfde Wetboek bedoelde verzekeringsondernemingen: 336
a) de in post C.II. "Beleggingen in verbonden ondernemingen en deelnemingen" van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen; b) de in post C.III. "Overige financiële beleggingen" van de balans te boeken aandelen en deelbewijzen, voor zover die aandelen en deelbewijzen de aard hebben van "andere financiële vaste active" volgens rubriek IV.C.I. van artikel 95, van het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen; zoals die balansposten C.II. en C.III. omschreven worden in het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen. 3° ten name van de in artikel 47 van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs bedoelde beursvennootschappen, de aandelen te boeken in post IV "Financiële vaste activa", zoals die balanspost wordt omschreven in het koninklijk besluit van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen. Enig lid, 2° vernietigd bij arrest RvS nr. 167.198 29.01.2007 en opnieuw opgenomen door art. 1, KB 15.06.2009 (BS 22.06.2009), met ingang van aanslagjaar 2004 Opschrift van afdeling XXVII, gewijzigd door art. 1, KB 13.02.2003 (BS 21.02.2003), met ingang van het aanslagjaar 2004 en door art. 1, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005 Ingevoegd door art. 1, KB 27.03.2003 (BS 16.04.2003), met ingang van het aanslagjaar 2004
Art. 73/4quater. Voor de toepassing van artikel 203, § 1, derde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden met betrekking tot de landen van de hiernavolgende lijst, de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen als vermeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek, geacht aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België: 1. Afghanistan 2. Aldernay 3. Belize 4. Bosnië en Herzegovina 5. Burundi 6. Kaapverdië 7. Centraal-Afrikaanse Republiek 8. Comoren 9. Cookeilanden 10. Cuba 11. Dominica 12. Equatoriaal-Guinea 13. [...] 14. Gibraltar 15. Grenada 16. Guernsey 17. Guinee-Bissau 18. Haïti 19. Herm 20. Iran 21. Irak 22. Jersey
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 337 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
23. Kiribati 24. Noord-Korea 25. Laos 26. Liberia 27. Liechtenstein 28. Macau 29. Maldiven 30. Eiland van Man 31. Marshalleilanden 32. Mayotte 33. Federatie Micronesië 34. Monaco 35. Montserrat 36. Namibië 37. Niue 38. Oman 39. Panama 40. Sint Christopher en Nevis 41. Sint Lucië 42. Saint-Pierre en Miquelon 43. Saint Vincent en de Grenadines 44. Samoa 45. Amerikaans-Samoa 46. [...] 47. Sao Tomé en Principe 48. Seychellen 49. Somalië 50. Tuvalu 51. Oezbekistan 52. Britse Maagdeneilanden 53. Amerikaanse Maagdeneilanden.
Art. 73/4sexies. § 1. Voor het eerste belastbare tijdperk van een vennootschap, wordt het in aanmerking te nemen risicokapitaal als beginwaarde van dit belastbare tijdperk bepaald met inachtneming van alle bestanddelen vermeld in artikel 205ter, §§ 1 tot 5, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bij de oprichting van deze vennootschap. § 2. Indien een belastbaar tijdperk meer of minder dan twaalf maanden duurt, wordt het tarief vastgesteld overeenkomstig artikel 205quater, §§ 1 tot 6, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het totaal aantal dagen van het belastbare tijdperk en de noemer gelijk is aan driehonderd vijfenzestig. Ingevoegd door art. 1, KB 17.09.2005 (BS 03.10.2005), met ingang van het aanslagjaar 2007
Gewijzigd door art. 1, KB 14.10.2005 (BS 25.10.2005) van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2005 Gewijzigd door art. 1, KB 11.05.2004 (BS 27.05.2004) van toepassing op dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.05.2004 Ingevoegd door art. 1, KB 13.02.2003 (BS 21.02.2003), met ingang van het aanslagjaar 2004, erratum BS 07.03.2003
Afdeling XXVIIquater/1. Aftrek voor risicokapitaal (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 205ter, § 6, tweede lid, 205quater, § 7, en 236)
Art. 73/4quinquies. Wanneer, tijdens het belastbaar tijdperk, tussen de buitenlandse inrichting en de hoofdzetel overdrachten plaatsvinden van in artikel 205ter, § 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde activa- en passivabestanddelen, wordt het overeenkomstig artikel 205ter, §§ 1 tot 5 van hetzelfde Wetboek bepaalde risicokapitaal naargelang van het geval vermeerderd of verminderd met het bedrag van deze wijzigingen, berekend als gewogen gemiddelde en de wijzigingen worden geacht te hebben plaatsgevonden de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin ze zich hebben voorgedaan. Ingetrokken en opnieuw ingevoegd door art. 11, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007 Ingevoegd door art. 1, KB 17.09.2005 (BS 03.10.2005), van toepassing met ingang van aan-slagjaar 2007 15 juli 2014
Art. 73/4septies. De belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen de aftrek voor risicokapitaal genieten indien zij een jaarrekening opmaken en een boekhouding voeren conform de wetgeving betreffende de boekhouding en de jaarrekening van vennootschappen. In deze gevallen wordt de aftrek voor risicokapitaal bepaald op grond van deze jaarrekening en de boeken. In de gevallen waarin deze wetgeving de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 2° van hetzelfde Wetboek niet verplicht een jaarrekening op te maken en een boekhouding te voeren, genieten zij toch de aftrek voor risicokapitaal als zij vrijwillig een boekhouding voeren die in overeenstemming is met de regels die door deze wetgeving zijn vastgesteld voor de bijkantoren van de buitenlandse vennootschappen bedoeld in artikel 92, § 2 van het Wetboek van vennootschappen, die geen aanspraak kunnen maken op de vrijstelling waarin deze bepaling voorziet. Ingevoegd door art. 1, KB 17.09.2005 (BS 03.10.2005), van toepassing met ingang van het aanslagjaar 2007
Afdeling XXVIIquinquies. Erkenningsvoorwaarden waaraan een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat geïntegreerd is in een betalings- en afwikkelingssysteem van effectenverrichtingen moet voldoen en periode gedurende dewelke de erkenning kan worden verleend (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 261, derde lid)
Art. 73/5. Voor de toepassing van deze afdeling moet verstaan worden onder: 1° "gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten", een systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten dat tot doel heeft in laatste instantie de afwikkeling van orders tot overdracht van financiële instrumenten te vergemakkelijken en dat geïntegreerd is in een vereffeningssysteem voor financiële instrumenten zoals bedoeld in
mijnwetboek.be
337
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 338 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
artikel 2, § 1, b van de wet van 28 april 1999 tot overdracht houdende omzetting van de Richtlijn 98/26/ CEEG van 19 mei 1998 betreffende het definitief karakter van de afwikkeling van de betalingen en effectentransacties in betaling- en afwikkelingssystemen van de operaties op financiële instrumenten of in een systeem van een andere Staat waarvan de wetgeving minstens in gelijkwaardige werkingsvoorwaarden voorziet. 2° "beheerder van het systeem": de vennootschap die het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten beheert en die onderworpen is aan de vennootschapsbelasting, aan de belasting van niet-inwoners krachtens artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard. Gewijzigd door art. 1 KB 30.07.2010 (BS 16.08.2010) en in werking vanaf 26.08.2010
Art. 73/6. Kunnen erkend worden voor de toepassing van artikel 261, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten die aan de volgende voorwaarden voldoen: 1° de interpositionering tussen de ontlener en de uitlener zelf op een zodanige manier waarborgen dat de uitleners en de ontleners op geen enkele manier kunnen tussenkomen in de keuze van hun tegenpartij; 2° de anonimiteit tussen de ontlener en de uitlener zodanig waarborgen dat de identiteit van de ontleners niet kenbaar gemaakt kan worden aan de uitleners en omgekeerd; 3° waarborgen dat de leningen aangegaan worden om de ontlener toe te laten een leveringsverplichting van aandelen na te komen; 4° […] De naleving van het geheel van deze voorwaarden moet toelaten te vermijden dat systematisch een beroep gedaan wordt op de betaling van inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek. Gewijzigd door art. 4, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005 Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000
Art. 73/7. De beheerder van het systeem die in een Lidstaat van de Europese Economische Ruimte noch zijn maatschappelijke zetel, noch zijn voornaamste inrichting, noch zijn zetel van bestuur of beheer heeft en die geen Belgische inrichting is in de zin van artikel 229 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 moet, voorafgaand aan de aanvraag tot erkenning, een in België verblijvende aansprakelijke vertegenwoordiger aanduiden die zich er persoonlijk toe verbindt aan alle verplichtingen die hem ten laste worden gelegd in hoofde [van deze afdeling] te zullen voldoen. Gewijzigd door art. 5 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000 en gewijzigd door art. 2 KB 30.07.2010 (BS 16.08.2010) 338
Art. 73/8. § 1. Om hun erkenning te bekomen, moeten de gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van financiele instrumenten een schriftelijke aanvraag indienen, in de hierna bepaalde vormen en termijnen. De aanvragen tot erkenning moeten ingediend worden bij de Minister van Financiën. Er wordt ontvangst gemeld van de aanvraag tot erkenning aan de beheerder van het systeem of, in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger met vermelding van de datum van ontvangst van de aanvraag. De aanvragen tot erkenning moeten, om als volledig te worden beschouwd, volgende inlichtingen bevatten: - De benaming, het identificatie-nummer en adres van de beheerder en, in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, ook die van zijn aansprakelijke vertegenwoordiger; - Een algemene beschrijving van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten waarvoor de erkenning wordt gevraagd met vermelding van de rol van de verschillende tussenkomende partijen en, - Voor elk van de door artikel 73/6 vastgelegde voorwaarden, de functionele karakteristieken van het systeem die het nakomen ervan waarborgen. Voor zover de aanvraag volledig is, deelt de Minister van Financiën zijn beslissing mee aan de beheerder van het systeem of, in de gevallen bedoeld door artikel 73/ 7, aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, binnen een termijn van drie maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag. Indien de studie van de aanvraag vereist dat bijkomende inlichtingen aan die bedoeld in het 3de lid worden verstrekt, wordt de in het vorige lid vermelde termijn verlengd met drie maanden die binnen de oorspronkelijke termijn van drie maanden aan de aanvrager ter kennis wordt gebracht. Als de Minister van Financiën geen uitspraak gedaan heeft binnen de termijnen vermeld in de leden 4 en 5, wordt de aanvraag tot erkenning als aangenomen beschouwd. De erkenning wordt toegestaan te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing van de Minister van Financien aan de beheerder van het systeem of, in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger. § 2. De eerste erkenning van een gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten wordt toegestaan tot 31 december van het jaar na dit waarin de Minister van Financiën het gecentraliseerd systeem erkend heeft. De erkenning kan vernieuwd worden voor een of meerdere opeenvolgende periodes van vijf jaar die aanvangen op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de voorgaande erkenning ten einde liep. Elke aanvraag tot hernieuwing van de erkenning moet gericht zijn aan de Minister van Financiën ten minste drie maanden voor de vervaldag van de lopende erkenningsperiode.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 339 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
De erkenning wordt ten laatste vernieuwd een maand voor het aflopen van de lopende erkenningsperiode voor zover de aan de erkenning verbonden voorwaarden, drie maanden voor de vervaldatum van dezelfde erkenningsperiode, nog altijd nageleefd worden. In geval van weigering van hernieuwing van de erkenning of van intrekking van de erkenning, mag geen nieuwe aanvraag tot erkenning ingediend worden bij de Minister van Financiën, dan na drie maanden te rekenen van de datum van de betekenis van de weigering. of van de datum van de intrekking van de erkenning. § 3. Als één der inlichtingen die moeten voorkomen in de aanvraag tot erkenning krachtens de eerste paragraaf wordt veranderd in de loop van de erkenningsperiode, moet de beheerder van het systeem, of in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, ten minste een maand voor de inwerkingtreding van de verandering dit feit ter kennis brengen van de Minister van Financiën. Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000 en gewijzigd door art. 5, KB 20.01.2005) BS 01.02.2005 met ingang van 01.02.2005 [De gecentraliseerde systemen voor het lenen en ontlenen van aandelen erkend overeenkomstig het artikel 73/8, KB/WIB 92, zoals dit bestond voor de wijziging door artikel 5, KB 20.01.2005, behouden hun erkenning die ze hadden op 01.02.2005 voor zover dat ze zich binnen de termijn van 12 maanden vanaf 01.02.2005 in overeenstemming brengen met de voorwaarden voorzien bij de artikelen 73/ 5, 73/6 en 73/8 tot 73/12, KB/WIB 92, zoals gewijzigd bij KB 20.01.2005 en onder voorbehoud dat ze zonder onderbreking de voorwaarden hebben gerespecteerd zoals voorzien bij het artikel 73/7 en bij de artikelen 73/5, 73/6 en 73/8 tot 73/12, KB/WIB 92, zoals zij bestonden vóór enige aanpassing bij KB 20.01.2005.]
Art. 73/9. De beheerder van het systeem of, in de gevallen bedoeld in artikel 73/7 [...], zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, deelt aan de FOD Financiën vóór 15 december van ieder kalenderjaar volgende gegevens mee: - het totaal bedrag van de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de vergoedingen voor leningen die betaald zijn in het kader van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiele instrumenten, in de loop van de periode die loopt van 1 september van het vorig jaar tot 31 augustus van het lopend jaar of, als de erkenning bekomen werd in de loop van de betrokken periode, sedert de datum van erkenning tot 31 augustus van het lopend jaar; - de identiteit van de deelnemers aan het gecentraliseerd systeem die de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en vergoedingen voor leningen hebben ontvangen in de loop van dezelfde periode als die bedoeld in het vorige gedachtestreepje, alsmede het bedrag van die inkomsten en vergoedingen betaald aan elk van die deelnemers in diezelfde periode. Gewijzigd door art. 6, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005 en door art. 3 KB 30.09.2010 (BS 16.08.2010) Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000 15 juli 2014
Art. 73/10. [...] Opgeheven door art. 7, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005 Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000
Art. 73/11. Het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten moet per geleend financieel instrument toelaten het bedrag te bepalen van de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van de vergoedingen voor lening betaald door en aan iedere deelnemer gedurende vijf jaren na het jaar gedurende hetwelk deze inkomsten zijn betaald. Om te voldoen aan de verplichtingen voorzien in het vorige lid en het nazicht toe te laten op de naleving van de verplichtingen bedoeld in de andere bepalingen van dit besluit, verbindt de beheerder, of in de gevallen voorzien in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, er zich toe de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit, op haar eerste verzoek, alle documenten, analyse, programmerings- en uitbatingsdossiers van het of de informaticasystemen, de informaticadragers en alle gegevens die ze bevatten en die nuttig zijn bij het nazicht van de naleving van de bepalingen van dit besluit ter beschikking te stellen. De informaticagegevens moeten meegedeeld worden onder een leesbare en begrijpelijke vorm. Gewijzigd door art. 8, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005 Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000
Art. 73/12. § 1. Als de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit een inbreuk vaststelt op de bepalingen van dit besluit, deelt ze dit mee aan de beheerder van het systeem of, in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger. De beheerder van het systeem, of, in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, beschikt over een termijn van een maand te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving om er op te antwoorden en om het systeem opnieuw conform te maken aan de voorwaarden van artikel 73/6. § 2. Als in zijn antwoord op de in § 1, tweede lid voorziene kennisgeving, de beheerder van het systeem, of in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger de door de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit meegedeelde elementen betwist, beschikt deze laatste over een termijn van een maand te rekenen vanaf de ontvangst van de brief ter betwisting om er op te antwoorden. De afwezigheid van antwoord van de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit wordt gelijkgesteld met het behoud van haar kennisgeving. De beheerder van het systeem, of in de gevallen bedoeld in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger kunnen bezwaar indienen tegen de beslissing van de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit om, geheel of gedeeltelijk, de kennisgeving voorzien in § 1, eerste lid, tot aanpassing
mijnwetboek.be
339
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 340 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten met betrekking tot de vereisten van artikel 73/6 te handhaven. Het bezwaar moet gericht worden, bij ter post aangetekend schrijven of met bericht van ontvangst, aan de Minister van Financiën binnen de vijftien dagen na de kennisgeving van de beslissing of na afloop van de termijn vastgesteld in paragraaf § 2, eerste lid. De Minister van Financiën doet uitspraak over het bezwaar binnen de twee maanden. Zijn beslissing wordt binnen de acht dagen meegedeeld door bij ter post aangetekend schrijven of met bericht van ontvangst aan de beheerder van het systeem of, in de gevallen vermeld in artikel 73/7, aan zijn aansprakelijke vertegenwoordiger. Als de Minister geen beslissing heeft genomen binnen de hierboven vermelde termijn, wordt het bezwaar als verworpen beschouwd. § 3. Iedere aanpassing van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten om het in overeenstemming te brengen met de voorwaarden van artikel 73/6 moet meegedeeld worden aan de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit. § 4. Het systeem verliest automatisch zijn erkenning in geval de aanpassing van het gecentraliseerd systeem voor het lenen en ontlenen van financiële instrumenten niet meegedeeld werd aan de Administratie van de ondernemings- en inkomensfiscaliteit na afloop van de termijn tot antwoord voorzien in § 1, tweede lid, als de beheerder van het systeem, of in de gevallen vermeld in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger, niet geantwoord heeft op de kennisgeving binnen voormelde termijn of er op geantwoord heeft zonder een betwisting te formuleren; - na afloop van de termijn voor het indienen van een beroep voorzien in § 2, derde lid, als de beheerder van het systeem, of, in de gevallen vermeld in artikel 73/7, zijn aansprakelijke vertegenwoordiger de kennisgeving betwist heeft binnen de termijn voorzien in § 1, tweede lid, maar geen beroep heeft ingediend binnen de termijn voorzien in § 2, derde lid; - na verloop van dertig dagen te rekenen vanaf de beslissing tot verwerping van het beroep of vanaf het einde van de termijn tot mededeling van de beslissing over het beroep voorzien in § 2, laatste lid. Ingevoegd door art. 1, KB van 29.11.2000, inwerkingtreding 28.11.2000 en gewijzigd door art. 9, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005
Afdeling XXVIII. Vaststelling van het belastbare inkomen inzake vennootschapsbelasting (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 207)
Art. 74. Om het aan de vennootschapsbelasting te onderwerpen resultaat vast te stellen, wordt het resultaat van het belastbare tijdperk, waarin niet zijn begrepen de krachtens de artikelen 48, 190, 191 en 194 tot 194quater van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vrijgestelde waardeverminderingen, voorzie340
ningen of meerwaarden, vooraf volgens bestemming in de volgende categorieën onderverdeeld: 1° reserves; 2° verworpen uitgaven; 3° dividenden. Voor de toepassing van het eerste lid moet worden verstaan: 1° onder "reserves", het gereserveerde resultaat, verminderd met: - de winst die voortvloeit uit de minderwaarden die door de schuldenaar zijn opgetekend op bestanddelen van het passief ten gevolge van de homologatie van een reorganisatieplan door de rechtbank of ten gevolge van de vaststelling door de rechtbank van een minnelijk akkoord krachtens de wet van 31 januari 2009 betreffende de continuïteit van de ondernemingen, voor het aanslagjaar dat verband houdt met het belastbare tijdperk tijdens hetwelk het reorganisatieplan of het minnelijk akkoord volledig is uitgevoerd voor zover de in artikel 27/1 bedoelde voorwaarden worden nageleefd; - het gedeelte van de meerwaarde op in artikel 66 van hetzelfde Wetboek vermelde voertuigen dat niet in aanmerking wordt genomen krachtens artikel 24, derde lid , van hetzelfde Wetboek en artikel 40, § 1, van de wet van 7 december 1988 houdende hervorming van de inkomstenbelasting en wijziging van de met het zegel gelijkgestelde taksen; - de krachtens de artikelen 192 en 521 van hetzelfde Wetboek vrijgestelde meerwaarden op aandelen en de tijdens het belastbare tijdperk teruggenomen waardeverminderingen op aandelen die voorheen krachtens artikel 198, 7, van hetzelfde Wetboek als verworpen uitgaven zijn belast, in zover die waardeverminderingen op het einde van dat belastbare tijdperk niet meer verantwoord zijn; - de opnemingen van gestort kapitaal in de zin van artikel 184 van hetzelfde Wetboek, met uitsluiting van de terugbetalingen van gestort kapitaal ter uitvoering van een regelmatige beslissing tot vermindering van het maatschappelijke kapitaal, getroffen overeenkomstig de bepalingen van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen; - de winst die voortvloeit uit tijdens het belastbare tijdperk verkregen terugbetalingen van belastingen die vroeger niet als beroepskosten zijn aangenomen en de regulariseringen van geraamde belastingschulden die voorheen als verworpen uitgaven zijn belast, in zover die terugbetalingen en regulariseringen niet kunnen worden afgetrokken van de niet-aftrekbare belastingen die bij de verworpen uitgaven van het belastbare tijdperk moeten worden gevoegd; - de sommen die overeenkomstig artikel 194ter, §§ 2 tot 4, van hetzelfde Wetboek, tijdelijk zijn vrijgesteld, voor zover de in §§ 4 en 4bis van hetzelfde artikel bedoelde voorwaarden zijn vervuld; - de sommen die overeenkomstig artikel 193bis, § 1, van hetzelfde Wetboek, zijn vrijgesteld; 2° onder "verworpen uitgaven": - de niet als beroepskosten aftrekbare bedragen;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 341 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- het bedrag – vóór aftrek van het vrijgestelde gedeelte – van de giften als zijn vermeld in artikel 104, 3° tot 4°bis en 5°, a, van hetzelfde Wetboek; - de voorheen vrijgestelde winst die belastbaar wordt in de loop van het belastbare tijdperk, voor zover ze niet in het gereserveerde resultaat is begrepen; 3° onder "dividenden", de dividenden vermeld in artikel 18 van hetzelfde Wetboek. Tweede lid, 1°, gewijzigd door art. 2, KB 09.07.2010 (BS 16.07.2010), is van toepassing op de homologaties van een reorganisatieplan of op de vaststellingen van een minnelijk akkoord gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad vanaf 01.04.2009
Art. 75. Het totale bedrag van het overeenkomstig artikel 74 vastgestelde resultaat wordt eventueel volgens oorsprong onderverdeeld in: 1° in België behaald resultaat, indien positief hierna te noemen "Belgische winst"; 2° in het buitenland behaald resultaat waarvoor de belasting wordt verlaagd, indien positief hierna te noemen "tegen verlaagd tarief belastbare winst"; 3° in het buitenland behaald resultaat dat van belasting is vrijgesteld krachtens dubbelbelastingverdragen, indien positief hierna te noemen "bij verdrag vrijgestelde winst". Alvorens die onderverdeling wordt gedaan, worden de verliezen van het belastbare tijdperk die in een land worden geleden, achtereenvolgens op het totale bedrag van de winst uit andere landen aangerekend in de hierna aangegeven volgorde: a) verliezen geleden in een land waarvoor de winst bij verdrag vrijgesteld is: eerst op de bij verdrag vrijgestelde winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de tegen verlaagd tarief belastbare winst en, tenslotte, op de Belgische winst; b) verliezen geleden in een land waarvoor de winst tegen verlaagd tarief belastbaar is: eerst op de tegen verlaagd tarief belastbare winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de bij verdrag vrijgestelde winst en, tenslotte, op de Belgische winst; c) in België geleden verliezen: eerst op de Belgische winst, daarna, indien die winst ontoereikend is, op de tegen verlaagd tarief belastbare winst en, tenslotte, op de bij verdrag vrijgestelde winst. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 76. Van het saldo van de winst dat overeenkomstig de artikelen 74 en 75 is vastgesteld en onderverdeeld, worden achtereenvolgens afgetrokken, in zover ze er nog in voorkomen: 1° de bij verdrag vrijgestelde winst; 2° in globo: a) het gedeelte van de winst dat ingevolge artikel 67 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is vrijgesteld; a)bis het gedeelte van de winst dat ingevolge artikel 67bis van hetzelfde Wetboek is vrijgesteld; b) het vrijgestelde gedeelte van giften als zijn vermeld in artikel 104, 3° tot 4°bis en 5°, a, van hetzelfde Wetboek; 15 juli 2014
c) de andere niet-belastbare bestanddelen die in de winst voorkomen en niet in dit artikel zijn vermeld. De som van de in het eerste lid, 2°, vermelde bedragen wordt bij voorrang van de Belgische winst van het belastbare tijdperk afgetrokken en, tot het eventuele overschot, van de tegen verlaagd tarief belastbare winst van dat tijdperk. Eerste lid, 2°, a) et a)bis gewijzigd door art. 5, 1° et 2°, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007
Art. 77. De in de artikelen 202 tot 205 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 omschreven bedragen die als definitief belaste inkomsten of als vrijgestelde roerende inkomsten aftrekbaar zijn, worden, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel 76 afgetrokken; die aftrek gebeurt met inachtneming van de oorsprong van de winst en bij voorrang van de winst waarin die bedragen voorkomen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 77/1. De in de artikelen 205/1 tot 205/4 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde aftrek voor octrooi-inkomsten wordt, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel 77 afgetrokken. Ingevoegd door art. 1 KB 11.01.2009 (BS 15.01.2009) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor verkopen van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007
Art. 77bis. De in de artikelen 205bis tot 205septies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 omschreven aftrek voor risicokapitaal wordt, tot het bedrag van de restwinst na toepassing van artikel 77/ 1 afgetrokken. Gewijzigd door art. 2 KB 11.01.2009 (BS 15.01.2009) en van toepassing vanaf aanslagjaar 2008 op de octrooi-inkomsten bedoeld in artikel 205/2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die betrekking hebben op octrooien in de zin van artikel 205/2, § 2, van hetzelfde Wetboek, die niet door de vennootschap, een licentienemer of verbonden ondernemingen zijn gebruikt voor verkopen van goederen of diensten aan onafhankelijke derden vóór 01.01.2007 Ingevoegd door art. 3, KB 17.09.2005 (BS 03.10.2005), met ingang van aanslagjaar 2007
Art. 78. Van de overeenkomstig de artikelen 74 tot 77bis vastgestelde winst worden de in artikel 206 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde vorige beroepsverliezen afgetrokken in zover die verliezen, vastgesteld overeenkomstig de wetgeving die van toepassing is voor de betreffende belastbare tijdperken, niet vroeger konden worden afgetrokken of voorheen niet door bij verdrag vrijgestelde winst waren gedekt of niet vroeger onder de vennoten werden verdeeld. Die aftrek gebeurt volgens de regelen van artikel 75, tweede lid, met dien verstande dat verliezen die geleden zijn in landen waarvoor de winst bij verdrag is vrij-
mijnwetboek.be
341
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 342 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
gesteld, slechts worden afgetrokken in zover ze de bij verdrag vrijgestelde winst overtreffen. Gewijzigd door art. 4, KB 17.09.2005 (BS 03.10.2005), van toepassing met ingang van aanslagjaar 2007 Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 79. De in de artikelen 68 tot 77 en 201 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde investeringsaftrek, wordt vervolgens afgetrokken van het bedrag van de Belgische winst dat overblijft na toepassing van artikel 78. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Afdeling XXIX. Opcentiemen op de belasting van niet-inwoners (natuurlijke personen) (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 245)
Art. 80. Het bedrag van de opcentiemen bedoeld in artikel 245, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt verhoogd tot 7 opcentiemen. Hersteld door art. 1, KB 04.12.2003 (BS 17.12.2003) met ingang van aanslagjaar 2005
Afdeling. XXX. Belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 289novies)
Art. 81. Om het in de artikelen 289quater tot 289sexies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling te kunnen verkrijgen moeten de belastingplichtigen: 1° bij hun aangifte in de inkomstenbelastingen van het belastbare tijdperk waarin de vaste activa zijn aangeschaft of tot stand gebracht, een ingevuld, gedateerd en ondertekend formulier voegen, waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgelegd; 2° per categorie van de in de artikelen 69, § 1, eerste lid, 2°, a en b, en 70, tweede lid, van hetzelfde Wetboek vermelde vaste activa, een opgave ter beschikking van de Administratie houden, die dezelfde inlichtingen vermeldt als deze vastgelegd in artikel 47, 2°. Opnieuw ingevoegd door art. 15, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007
Art. 81bis. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermelde octrooien betreft, moeten de belanghebbende belastingplichtigen de in artikel 81, 2°, vermelde opgave staven door dezelfde documenten als deze vastgelegd in artikel 47bis. Ingevoegd door art. 16, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007
342
Art. 82. § 1. Wat de in artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermelde vaste activa betreft, worden deze omgeschreven op dezelfde manier als in artikel 48, § 1. § 2. Materiële vaste activa en van derden verkregen immateriele vaste activa andere dan octrooien die worden gebruikt om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe producten en van toekomstgerichte technologieen te bevorderen en waarvoor op grond van dat gebruik het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling is verkregen, moeten gedurende de gehele afschrijvingsduur van die activa voor dat gebruik aangewend blijven door de belastingplichtige die het belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling heeft verkregen of door de belastingplichtige die de activa heeft verworven ingevolge verrichtingen als vermeld in de artikelen 46 en 211 tot 214 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 3. Voor activa waarvoor de door de bepalingen van § 2 opgelegde verplichting niet wordt nageleefd, wordt een gedeelte van het verleende belastingkrediet voor onderzoek en ontwikkeling terugbetaald onder de vorm van een aanvullende belasting voor het belastbare tijdperk waarin het niet naleven van die verplichting zich heeft voorgedaan; dat gedeelte is gelijk aan 1 pct. van de aanschaffings- of beleggingswaarde van het betreffende vaste activum, vermenigvuldigd met het in artikel 289quater, tweede lid, van hetzelfde Wetboek voorziene tarief en met het product van de volgende 2 factoren vastgesteld volgens de regels vermeld in a en b: a) – indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1989 of aan een vorig aanslagjaar: 15 of 7 naargelang het gaat om meubels en kantoormaterieel enerzijds, of andere bestanddelen anderzijds; - indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1990 of 1991 maar vóór 1 januari 1991: 10; - indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht vanaf 1 januari 1991: 10,5; b) een breuk: - met als noemer het aantal van de belastbare tijdperken waarover de afschrijvingsduur van het betreffende vaste activum zich uitstrekt; - met als teller het aantal van die tijdperken die nog niet verstreken zijn op het ogenblik waarop het niet naleven van de verplichting zich voordoet. § 4. De belanghebbende belastingplichtigen moeten de in artikel 81, 2°, vermelde opgave staven door dezelfde documenten als deze vastgelegd in artikel 48, § 4. Opnieuw ingevoegd door art. 17, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang vanaf aanslagjaar 2007 Opgeheven door art. 6, KB van 12.08.1994
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 343 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Hoofdstuk II. Voorheffingen en verrekening van voorheffingen Afdeling I. Roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 250, 300, § 1 en 312)
Art. 83. Voor de berekening van de roerende voorheffing wordt het bedrag van het belastbare inkomen in Euro vastgesteld en afgerond op de cent. De roerende voorheffing wordt in Euro gevestigd en afgerond op de cent. Art. 83 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002 (art. 5, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000
Art. 84. De roerende voorheffing is betaalbaar bij de bevoegde ontvanger van de directe belastingen volgens de regels van hoofdstuk III, afdeling III. Art. 84 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 2, KB 03.05.1999) BS 04.06.1999
Art. 85. Bij iedere storting van roerende voorheffing of ten laatste binnen 15 dagen na de toekenning of betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten, overhandigt de belastingschuldige aan de dienst aangeduid door de Minister of zijn gedelegeerde een aangifte van die inkomsten waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld. Tot staving van die aangifte kan de administratie der directe belastingen een tot bewijs strekkend uittreksel uit de boeken of rekeningen van de belastingschuldige, door hem of zijn vertegenwoordiger gedateerd, getekend en echt verklaard, doen overleggen. Art. 85, gewijzigd door art. 1, KB 14.05.2010),met ingang van 01.10.2010
10.05.2010
(BS
Afdeling II. Bedrijfsvoorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 57, 250, 271, 275, §§ 1 en 2, 300, § 1, en 312)
Art. 86. Natuurlijke en rechtspersonen, zomede alle personen die geheel of ten dele, uit welken hoofde ook, de leiding of het beheer van vennootschappen, verenigingen, instellingen of lichamen zonder rechtspersoonlijkheid waarnemen, moeten de bedrijfsvoorheffing die aan de bron verschuldigd is op de door hen betaalde of toegekende en in artikel 87 vermelde inkomsten, in de Schatkist storten. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 87. Behoudens de door de wet en door internationale overeenkomsten bepaalde vrijstellingen, is de bedrijfsvoorheffing aan de bron verschuldigd op: 1° a) beroepsinkomsten als vermeld in artikel 23, § 1, 4° en 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die de in de artikelen 3, 179 of 220 van hetzelfde Wetboek vermelde personen als schuldenaar, bewaarder, mandataris of tussenpersoon in België of in het buitenland betalen of toekennen. b) beroepsinkomsten als vermeld in artikel 23, § 1, 4° en 5°, van voormeld Wetboek die in de artikelen 227 15 juli 2014
van hetzelfde Wetboek vermelde niet-inwoners in België of in het buitenland betalen of toekennen, voor wie die inkomsten beroepskosten zijn in de zin van artikel 237 van hetzelfde Wetboek. 2° bezoldigingen die volledig of hoofdzakelijk bestaan uit fooien of dienstpercenten, door de cliënteel betaald aan personen die in België krachtens een arbeidsovereenkomst tewerkgesteld zijn door belastingschuldigen als vermeld in artikel 86; 3° prijzen, subsidies, renten of pensioenen als vermeld in artikel 90, 2°, van hetzelfde Wetboek; 4° uitkeringen of kapitalen als vermeld in artikel 90, 3°en 4°, van hetzelfde Wetboek, die rijksinwoners betalen of toekennen aan niet-rijksinwoners; 4°bis persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding, als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van hetzelfde Wetboek, betaald of toegekend aan onderzoekers; 5° hierna vermelde inkomsten wanneer zij aan nietinwoners als vermeld in artikel 227 van hetzelfde Wetboek, worden betaald of toegekend: a) winst en baten als vermeld in artikel 90, 1°, van hetzelfde Wetboek; b) commissielonen, provisies, vacatiegelden, toelagen, erelonen en alle andere vergoedingen wegens prestaties of diensten van welke aard ook, zomede auteurs-reproduktie- en andere gelijkaardige rechten, die in artikel 86 vermelde personen toevallig of niet in België, in het kader van hun beroepswerkzaamheid of van hun maatschappelijk, statutair of conventioneel doel, betalen of toekennen aan welke personen ook voor wie die retributies in artikel 23, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek vermelde baten zijn; c) winst als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, b, van hetzelfde Wetboek; d) inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van hetzelfde Wetboek; e) winst als vermeld in artikel 228, § 2, 3°, d, van hetzelfde Wetboek; f) [inkomsten vermeld in artikel 228, § 3, van hetzelfde Wetboek;] 6° presentiegelden door in artikel 86 vermelde personen betaald of toegekend aan welke personen ook voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van hetzelfde Wetboek; 6°bis [...] 7° het geheel van de winst en de baten die overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 29, § 1, en 364 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden geacht te zijn toegekend aan niet-inwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 229, § 3, van hetzelfde Wetboek. 8° meerwaarden die door niet-inwoners als vermeld in artikel 227, 1° of 2°, van hetzelfde Wetboek worden verwezenlijkt bij de overdracht onder bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen of van zakelijke rechten met betrekking tot zulke goederen, voor zover die meerwaarden begrepen zijn in de in artikel
mijnwetboek.be
343
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 344 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
228, § 2, 3°, a, en 4° van hetzelfde Wetboek vermelde winst of baten. 9° vergoedingen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van winst of van baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben. Gewijzigd door art. 1, KB 04.03.2013 (BS 08.03.2013); van toepassing op de vanaf 01.03.2013 betaalde of toegekende inkomsten (art. 3) Art. 87, 4°bis, is van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009 (art. 1, KB 14.04.2009) BS 20.04.2009 (Bekrachtigd door art. 72, W. 22.12.2009, BS 31.12.2009) Art. 87, is van toepassing met ingang van 04.02.2004 (art. 1, KB 23.01.2004) BS 04.02.2004 [Bekrachtigd door art. 2, W.08.06.2004 (BS 21.06.2004)]
Art. 88. Het bedrag van de aan de bron verschuldigde bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de schalen en de erbij horende regels vermeld in bijlage III. Art. 89. Ten aanzien van bepaalde categorieën van belastingplichtigen die tot buitengewone beroepskosten genoodzaakt zijn, kan de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde het deel van het bruto-inkomen bepalen dat voor het berekenen van de bedrijfsvoorheffing in aanmerking komt. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 90. § 1. De schuldenaars van bedrijfsvoorheffing, die in artikel 87, 1° tot 7°, vermelde belastbare inkomsten hebben betaald of toegekend, moeten binnen de in artikel 412 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gestelde termijn langs elektronische weg een aangifte in de bedrijfsvoorheffing indienen bij de bevoegde ontvanger van de directe belastingen en de verschuldigde bedrijfsvoorheffing bij dezelfde ambtenaar betalen volgens de regels van hoofdstuk III, afdeling III. Door de schuldenaars van bedrijfsvoorheffing moet eveneens langs elektronische weg een aangifte worden ingediend ingeval: - zij voor een bepaalde periode geen in artikel 87, 1° tot 7°, vermelde belastbare inkomsten hebben betaald of toegekend; - zij in artikel 87, 1° tot 7°, vermelde belastbare inkomsten hebben betaald of toegekend waarop echter volgens de schalen en de regels waarvan sprake in artikel 88 geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd is. De schuldenaars zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangiften namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van deze aangiften geschieden op papier. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde stelt het model van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing vast en bepaalt de modaliteiten met betrekking tot haar indiening. 344
§ 2. Iedere niet in artikel 270, 5°, van hetzelfde Wetboek vermelde schuldenaar van bedrijfsvoorheffing moet bij de in § 1 vermelde ontvanger een registratienummer aanvragen dat hij bij iedere aangifte in de bedrijfsvoorheffing, alsook bij iedere betaling van bedrijfsvoorheffing dient te vermelden. Wanneer een geregistreerde schuldenaar van bedrijfsvoorheffing niet langer als schuldenaar van bedrijfsvoorheffing kan worden aangemerkt, dient hij onmiddellijk de ambtenaar bij wie hij in die hoedanigheid is geregistreerd daarvan in kennis te stellen en moet hij terzelfdertijd de schrapping van het registratienummer vragen. Het registratienummer omvat eventueel het nummer dat de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing heeft gekregen voor de toepassing van de belasting over de toegevoegde waarde. § 3. [...] § 4. Voor de toepassing van § 1 moeten de in artikel 270, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing binnen vijftien dagen na het verstrijken van de maand waarin de in artikel 87, 7°, vermelde inkomsten overeenkomstig artikel 364 van hetzelfde Wetboek geacht worden te zijn toegekend, een aangifte in de bedrijfsvoorheffing indienen bij de ontvanger van de directe belastingen te Brussel "Buitenland" en de verschuldigde bedrijfsvoorheffing door storting of overschrijving op postrekening 679-2002400-29 van de voormelde ontvanger betalen volgens de regels van hoofdstuk III, afdeling III. Gewijzigd door art. 3 van KB van 03.01.1995, door art. 2 van KB van 10.01.1997, door art. 3 van KB van 03.05.1999, door art. 2, van KB van 09.11.1999, en door art. 1, KB van 05.12.2000 (opgeheven door art. 6, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006))) § 3, vervangen door art. 1, KB 21.10.2002 (BS 31.10.2002), met ingang van 31.10.2002 (De vergunningen die zijn verleend in uitvoering van artikel 90, § 3, zoals het bestond alvorens door artikel 1 van KB 21.10.2002 te zijn vervangen, blijven geldig tot hun intrekking en ten laatste tot 31.12.2004); en gewijzigd door art. 1, KB 03.04.2003 (BS 22.04.2003), van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2003 (opgeheven door art. 6, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006))) § 1, gewijzigd door art. 1, KB 28.09.2003 (BS 01.10.2003), van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 01.10.2003 [Voor de toepassing van artikel 385, programmawet (I) 24.12.2002 moeten de in het eerste en tweede lid van Art. 385 vermelde werkgevers, aan de in dit artikel, § 1, zesde lid, derde streepje, KB/ WIB 92 vermelde aangifte in de bedrijfsvoorheffing een nominatieve lijst per instelling toevoegen met vermelding van: 1° de volledige identiteit van de werkgever met vermelding van het nationaal nummer of het refertenummer als schuldenaar inzake bedrijfsvoorheffing;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 345 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB 2° voor elke in artikel 385, derde lid van programmawet 24.12.2002 vermelde werknemer: a) de volledige identiteit alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; b) het bewijs dat de betrokken werknemer, naargelang het geval, een assistent-onderzoeker of een postdoctorale onderzoeker is; c) in voorkomend geval, de data van indiensttreding en uitdiensttreding zoals die in de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn vermeld; d) de bevestiging dat een arbeidsovereenkomst werd afgesloten of een tewerkstellingsbesluit werd getroffen; e) het bedrag van de betaalde bruto belastbare bezoldigingen; f) het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing; 3° het totaal bedrag van de bezoldigingen en van de ingehouden bedrijfsvoorheffing.], § 1, gewijzigd door art. 1, KB 16.06.2004 (BS 24.06.2004) van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.07.2004 (opgeheven door art. 6, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006))); door art. 2, KB 11.03.2005 (BS 18.03.2005) van toepassing op de vanaf 01.01.2005 betaalde of toegekende inkomsten (opgeheven door art. 6, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006))) en door art. 1, KB 04.08.2005 (BS 12.08.2005) van toepassing op de vanaf 01.07.2005 betaalde of toegekende ploegen- en nachtpremies en bezoldigingen betreffende uren die als overwerk zijn gepresteerd (opgeheven door art. 6, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006))) § 1, lid 4, gewijzigd door art.1, KB 08.01.2006 (BS 16.01.2006), van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 01.07.2005 (opgeheven door art. 6, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006))) § 1, lid 4 tot 8 opgeheven door art. 1, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006)) § 1 vervangen, § 3 opgeheven en § 4 vervangen door art. 3, 1° tot 3°, KB 03.06.2007 (BS 14.06.2007), met ingang van: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009); 15 juli 2014
2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009
Art. 91. Ingeval vergoedingen in globo aan een in artikel 87, 5°, vermelde niet-inwoner die leider is van een orkest, gezelschap of ploeg en die alleen persoonlijk jegens de schuldenaar van de inkomsten gebonden is, worden betaald of toegekend ter beloning van de prestaties van het orkest, het gezelschap of de ploeg, rust de verplichting tot aangifte en storting van de bedrijfsvoorheffing op de schuldenaar van de totale vergoeding, zowel voor het deel dat de leider van het orkest, het gezelschap of de ploeg voor zich houdt, als voor het deel dat hij aan de leden daarvan afstaat. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 92. § 1. Bij het einde van elk jaar moeten de in artikel 270, 1° tot 3° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing voor iedere verkrijger van inkomsten langs elektronische weg de fiches en samenvattende opgave waarvan sprake is in artikel 57 van hetzelfde Wetboek indienen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde. § 2. De in § 1 bedoelde schuldenaars zijn vrijgesteld van de verplichting tot indiening langs elektronische weg zolang zij en in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde fiches en samenvattende opgave namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken om aan deze verplichting te voldoen. In dit geval moet de indiening van deze fiches en samenvattende opgave geschieden op papier of op elektronische informatiedrager. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde stelt het model van de fiches en samenvattende opgave vast en bepaalt de modaliteiten met betrekking tot hun indiening. § 3. Een afzonderlijke opgave mag worden opgesteld voor bepaalde categorieën van verkrijgers, zoals bedienden, werklieden, verkrijgers van pensioenen en renten, bedrijfsleiders, of per in artikel 87, 1° tot 7°, bepaalde inkomstencategorie. § 4. Een vrijstelling om de in dit artikel vermelde fiches en samenvattende opgave in te dienen, kan verleend worden door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde, op schriftelijke en met redenen omklede aanvraag en binnen de grenzen en onder de voorwaarden die hij stelt, aan openbare machten, instellingen en lichamen, voor pensioenen en sociale toelagen waarvan het bedrag het belastingvrije minimum niet bereikt. § 5. De in artikel 270, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van
mijnwetboek.be
345
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 346 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
de bedrijfsvoorheffing moeten een bijzondere opgave opstellen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde kan de verplichting opleggen om deze bijzondere opgave, behoudens een eventueel door hem verleende vrijstelling, langs elektronische weg in te dienen en kan de modaliteiten met betrekking tot hun indiening bepalen. Vervangen door art. 4, KB 03.06.2007 (BS 14.06.2007), met ingang van: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009); 2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009 § 1 gewijzigd door art. 3, KB 10.01.1997 § 1, tweede lid gewijzigd door art. 8, KB 20.05.1997 § 1, derde lid ingevoegd door art. 2, KB 20.01.1994 (met uitwerking vanaf 01.01.94)
Art. 93. § 1. Tot staving van de overeenkomstig de artikelen 90 en 91 ingediende aangiften moeten de in artikel 270, 1° tot 3° en 6°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing de fiches en de samenvattende opgave, bedoeld in artikel 92, vóór 1 maart van het jaar na dat waarop die fiches en die opgave betrekking hebben, indienen bij de bevoegde dienst. De in het eerste lid vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing moeten vóór 1 maart een afschrift van de fiche, behoorlijk ingevuld, aan iedere verkrijger van inkomsten overhandigen om hem in staat te stellen eventueel zijn aangifte in de personenbelasting of in de belasting van niet-inwoners in te vullen. § 2. De in artikel 270, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing, moeten tot staving van de overeenkomstig artikel 90, § 4, ingediende aangifte, de in artikel 92, § 5, vermelde bijzondere opgave uiterlijk vier maand na het verstrijken van de periode waarop die opgave betrekking heeft, indienen bij de overeenkomstig artikel 297 van hetzelfde Wetboek aangewezen controle "Buitenland". § 3. De in artikel 270 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing die beroepsinkomsten betalen of toekennen aan in artikel 171, 1°, i, van hetzelfde Wetboek bedoelde belastingplichtigen, moeten een verklaring van de bedoelde belastingplichtigen ter beschikking houden van de Administratie waarin deze atteste346
ren al dan niet te voldoen aan de voorwaarde voorzien in artikel 171, 1°, i, WIB 92. § 3 ingevoegd door art. 6, KB 07.12.2007 (BS 17.12.2007), met ingang van 01.01.2008 Vervangen door art. 5, KB 03.06.2007 (BS 14.06.2007), met ingang van: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009); 2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009
Art. 94. De schuldenaars van bedrijfsvoorheffing kunnen: - kosteloos aan de administratie der directe belastingen exemplaren van de in bijlage III neergelegde schalen en toepassingsregels aanvragen; - indien zij ingevolge de vrijstelling van artikel 90, § 1, derde lid, de aangifte in de bedrijfsvoorheffing op papier indienen, kosteloos aan de administratie der directe belastingen exemplaren voor het opstellen van deze aangiften aanvragen; - indien zij ingevolge de vrijstelling van artikel 92, § 2, de daarin bedoelde fiches en samenvattende opgave op papier indienen, kosteloos aan de administratie der directe belastingen exemplaren voor het opstellen van deze fiches en de samenvattende opgave aanvragen. - kosteloos aan de administratie der directe belastingen exemplaren voor het opstellen van de bijzondere opgave bedoeld in artikel 92, § 5 aanvragen; De schuldenaars van bedrijfsvoorheffing die ingevolge de vrijstelling van artikel 92, § 2 de daarin bedoelde fiches en samenvattende opgave op papier indienen, mogen bovendien exemplaren van fiches en samenvattende opgave gebruiken die afwijken van de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgestelde modellen, op voorwaarde dat deze exemplaren al dezelfde vermeldingen bevatten en van hetzelfde formaat zijn als de modellen. Vervangen door art. 6, KB 03.06.2007 (BS 14.06.2007), met ingang van: 1° Wat de opmaak van fiches en samenvattende opgaven betreft: a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2007 (aanslagjaar 2008); b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de fiches en samenvattende opgaven die betrekking hebben op het inkomstenjaar 2008 (aanslagjaar 2009); 2° Wat de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betreft:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 347 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB a) voor de schuldenaars waarvan het bedrag van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing op de inkomsten van het vorige jaar meer bedraagt of gelijk is aan 100.000 EUR: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2008; b) voor alle overige schuldenaars: vanaf de indiening van de aangifte in de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de belastbare inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009
Art. 95. Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wordt het bedrag van de belastbare inkomsten in Euro vastgesteld en afgerond op de cent. Art. 95 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 20 02 (art. 2, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000
Afdeling IIbis. Vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 275/1 tot 275/8) Opschrift gewijzigd door art. 1, KB 08.06.2007 (BS 19.06.2007)
Art. 95/1. In uitvoering van artikel 275/1, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het in het derde lid van datzelfde artikel vermelde percentage van 24,75 pct. verhoogd tot: - 32,19 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is; - 41,25 pct. voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is. [In uitvoering van artikel 275/7, vierde lid, van hetzelfde Wetboek wordt het in artikel 275/7, derde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde percentage van niet te storten bedrijfsvoorheffing gebracht op 1,12 pct. voor deze werkgevers.] Gewijzigd door art. 1 KB 15.12.2013 (BS 20.12.2013) met ingang van 01.01.2014 Lid 2 opgeheven door art. 1, 1°, KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.01.2009 Lid 3 opgeheven door art. 1, 2°, KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.06.2009 Lid 2 gewijzigd door art. 12 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009) Lid 4 ingevoegd door art. 1, KB 20.12.2007 (BS 31.12.2007), van toepassing op de vanaf 01.01.2008 betaalde of toegekende inkomsten Gewijzigd door art. 6, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 Lid 2 ingevoegd door art. 1, KB 21.12.2006 (BS 29.12.2006), van toepassing op de vanaf 01.04.2007 betaalde of toegekende ploegenen nachtpremies Ingevoegd door art. 2, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 Lid 1 ingevoegd en lid 2 gewijzigd door art. 2, KB 03.06.2006
Art. 95/2. § 1. De in het derde lid vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing moeten voor de periode waarin zij bezoldigingen hebben toegekend waarvoor zij een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moeten storten, twee afzonderlijke aangiften in de bedrijfsvoorheffing overleggen volgens het in §§ 2 en 3 vermelde onderscheid. 15 juli 2014
De in artikel 275/7 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beoogde werkgevers van werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied van de paritaire comités en subcomités opgesomd in artikel 1, 1°, a) tot en met p), van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector, die een deel van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing onmiddellijk moeten besteden aan de financiering van de Sociale Maribelfondsen, zijn er evenwel toe gehouden drie afzonderlijke aangiften in de bedrijfsvoorheffing over te leggen volgens het in de §§ 2, 3 en 3bis vermelde onderscheid. De in het eerste lid bedoelde schuldenaars zijn: 1° de werkgevers beoogd in artikel 275/1 van hetzelfde Wetboek die bezoldigingen betalen of toekennen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk, en die: - ofwel onderworpen zijn aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités wat de werknemers betreft die zijn onderworpen aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die vallen onder categorie 1 zoals bedoeld in artikel 330 van de programmawet van 24 december 2002; - ofwel erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen voor zover de uitzendkrachten worden tewerkgesteld in de functie van een werknemer van categorie 1 en voor zover zij overwerk presteren; 2° de werkgevers beoogd in artikel 275/2 van hetzelfde Wetboek die behoren tot de koopvaardij-, de bagger- en de sleepvaartsector; 3° a) de universiteiten en hogescholen beoogd in artikel 275/3, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan assistentonderzoekers en het Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – het Fonds fédéral de la Recherche scientifique – FFWO/ FFRS, het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen – FWO en het Fonds de la Recherche scientifique – FNRS – FRS – FNRS die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan postdoctorale onderzoekers; b) de wetenschappelijke instellingen beoogd in artikel 275/3, § 1, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, die daartoe worden erkend bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen ofwel aan assistent-onderzoekers ofwel aan postdoctorale onderzoekers; c) de ondernemingen beoogd in artikel 275/3, § 1, derde lid, 1°, van hetzelfde wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die aan onderzoeksprojecten werken ter uitvoering van samenwerkingsovereenkomsten afgesloten met in a) en b) bedoelde universiteiten of hogescholen, gevestigd in de Europese Economische Ruimte, of erkende wetenschappelijke instellingen; d) de vennootschappen beoogd in artikel 275/3, § 1, derde lid, 2°, van hetzelfde Wetboek, die onder de de-
mijnwetboek.be
347
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 348 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
finitie van "Young Innovative Company" vallen en die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan wetenschappelijk personeel dat als werknemer door deze vennootschap wordt tewerkgesteld; e) de ondernemingen beoogd in artikel 275/3, § 1, derde lid, 3°, van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen uitbetalen of toekennen aan onderzoekers die zijn tewerkgesteld in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's en die een in artikel 275/3, § 2, vermeld diploma hebben. 4° de werkgevers beoogd in artikel 275/4 van hetzelfde Wetboek, die behoren tot de sector van de zeevisserij; 5° de ondernemingen beoogd in artikel 275/5 van hetzelfde Wetboek, waarin ploegenarbeid of nachtarbeid wordt verricht, die een ploegenpremie betalen of toekennen. 6° de schuldenaars beoogd in artikel 275/6 van hetzelfde Wetboek, die bezoldigingen betalen of toekennen aan sportbeoefenaars; 7° de werkgevers beoogd in artikel 275/7 van hetzelfde Wetboek die bezoldigingen betalen of toekennen en die: - ofwel onder het toepassingsgebied vallen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comites; - ofwel erkend zijn voor uitzendarbeid die uitzendkrachten ter beschikking stellen van in het eerste streepje bedoelde ondernemingen; 8° [...] § 2. De eerste aangifte in de bedrijfsvoorheffing heeft betrekking op de aan al de werknemers betaalde of toegekende bezoldigingen en moet de volgende specifieke vermeldingen bevatten: a) in het vak "belastbare inkomsten": de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen; b) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": de ingehouden bedrijfsvoorheffing. § 3. De tweede aangifte in de bedrijfsvoorheffing heeft uitsluitend betrekking op de bezoldigingen van werknemers waarvoor een deel of het geheel van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing niet in de Schatkist moet worden gestort en moet, afhankelijk van de schuldenaars, de volgende specifieke vermeldingen bevatten: a) in het vak "aard der inkomsten": de code die is opgenomen in bijlage IIIbis; b) in het vak "belastbare inkomsten": 1° voor de in § 1, derde lid, 1°, bedoelde schuldenaars: de berekeningsgrondslag die heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag van de werkelijk gepresteerde overuren in die periode; 2° voor de in § 1, derde lid, 2°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen aan hun werknemers die zij als communautaire zeelieden tewerkstellen aan boord van in een lidstaat van de Europese Econo348
mische Ruimte geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd; 3° voor de in § 1, derde lid, 3° tot 6°, bedoelde schuldenaars: de door de werkgever voor die periode betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen; 4° voor de schuldenaars bedoeld in § 1, derde lid, 7°: - het totaal van de bruto bezoldigingen vóór inhouding van de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid wanneer die bezoldigingen of een deel ervan aan de sociale zekerheid zijn onderworpen; - het totaal van de bruto belastbare bezoldigingen zoals die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wanneer die bezoldigingen niet aan de sociale zekerheid zijn onderworpen; c) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": 1° voor de in § 1, derde lid, 1°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan: - 32,19 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag wanneer een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. is toegepast; - 41,25 pct. van het bruto bedrag van de bezoldigingen dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag wanneer een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. is toegepast; 2° voor de in § 1, derde lid, 2°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen betaald of toegekend aan hun werknemers die zijn tewerkgesteld aan boord van in een lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen waarvoor een zeebrief wordt voorgelegd; 3° voor de in § 1, derde lid, 3°, a tot e, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 75 pct. van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen; 4° [...]; 5° [...]; 6° voor de in § 1, derde lid, 4°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan de […] ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen, volgens het volgende onderscheid: - wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing lager is dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing als bedoeld in [artikel 275/4, § 1 1, derde lid], van hetzelfde Wetboek, dan moet uitsluitend het positieve verschil worden vermeld tussen de fictieve bedrijfsvoorheffing en de ingehouden bedrijfsvoorheffing; - wanneer het bedrag van de ingehouden bedrijfsvoorheffing meer bedraagt dan het bedrag van de fictieve bedrijfsvoorheffing als bedoeld in [artikel 275/4, § 1, vijfde lid], van hetzelfde Wetboek, [moet] uitsluitend het negatieve verschil worden vermeld tussen de fictieve bedrijfsvoorheffing en de ingehouden bedrijfsvoorheffing;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 349 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
7° voor de in § 1, derde lid, 5°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 15,6 pct. [of, voor de in artikel 275/5, § 3, van hetzelfde Wetboek bedoelde ondernemingen, aan 17,8 pct.] van de overeenkomstig artikel 31, derde lid, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, vastgestelde belastbare bezoldigingen, ploegenpremies inbegrepen, maar met uitsluiting van het vakantiegeld, de eindejaarspremie en de achterstallige bezoldigingen. 8° voor de in § 1, derde lid, 6°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 80 pct. van de ingehouden bedrijfsvoorheffing op de belastbare bezoldigingen; 9° voor de in § 1, derde lid, 7°, bedoelde schuldenaars: een negatief bedrag gelijk aan 1,00 pct. [of, voor de in artikel 275/7, vierde lid, van hetzelfde Wetboek bedoelde werkgevers, aan 1,12 pct.] van: het totaal van de bruto bezoldigingen vóór inhouding van de persoonlijke bijdragen voor de sociale zekerheid wanneer die bezoldigingen of een deel ervan aan de sociale zekerheid zijn onderworpen; - het totaal van de bruto belastbare bezoldigingen zoals die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wanneer die bezoldigingen niet aan de sociale zekerheid zijn onderworpen; 10° [...] § 3bis. De derde aangifte in de bedrijfsvoorheffing van de in § 1, tweede lid, beoogde werkgevers heeft uitsluitend betrekking op het bedrag van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing dat onmiddellijk wordt besteed aan de financiering van de Sociale Maribelfondsen, en moet de volgende specifieke vermeldingen bevatten: a) in het vak "aard van de inkomsten": code 47; b) in het vak "belastbare inkomsten": het deel van de in § 3, c, 9°, bedoelde vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing dat uitsluitend betrekking heeft op de werknemers die ressorteren onder het toepassingsgebied van de paritaire comités en subcomités opgesomd in artikel 1, 1°, a) tot en met p), van het koninklijk besluit van 18 juli 2002 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit sector; c) in het vak "verschuldigde bedrijfsvoorheffing": een positief bedrag dat gelijk is aan twee derden van de in b vermelde vrijstelling van doorstorting van de bedrijfsvoorheffing. § 4. Ter staving van hun aangiften in de bedrijfsvoorheffing moeten de in § 1 vermelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing de modaliteiten naleven die zijn opgenomen in bijlage IIIter. § 5. De in uitvoering van artikel 275/3, § 1, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 erkende instellingen zijn opgenomen in bijlage IIIquater bij dit besluit. § 3, c), 7° en 9° gewijzigd door art. 1 KB 21.2.2014 (BS 26.2.2014) en van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende inkomsten (art. 4) Gewijzigd door art. 6 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 15 juli 2014
§ 3bis, c) gewijzigd door art. 2, C, 2° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.01.2010 § 3, c), 9° gewijzigd door art. 2, B, 10°, c KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.01.2010 § 1, lid 2, 7° en § 3, b), 3°, 4° en c), 9° gewijzigd door art. 2, A, 7° en B, 3°, 4° en 10°, a) KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.10.2007 § 1, lid 2, 6° en § 3, c), 8° gewijzigd door art. 2, A, 6° en B, 9° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.01.2008 § 3, c), 3°, 4° en 5° gewijzigd door art. 2, B, 6°, a) en 7° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.07.2008 § 3, c), 3° gewijzigd door art. 2, B, 6°, b) KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.01.2009 § 1, lid 2, 3°, a, gewijzigd door art. 13, a), KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009), met ingang van 13.02.2009 § 1, lid 1, nieuw lid 2, lid 3, 1°, § 3 en § 3bis gewijzigd door art. 2, A, 2°, 3°, 4°, B, 1°, 8° en 10°, b) en C, 1° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 01.06.2009 § 1, lid 3, 2° en 8° en § 3, c), 2° en 10° gewijzigd door art. 2, A, 1°, 5°, 8°, B, 5°, a), 11° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang van 17.08.2009 Art. 95/2. § 1er, 3° a gewijzigd door art. 13 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009) Ingevoegd door art. 2, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006)) § 3, b) vervangen door art. 18, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 2753, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 § 3, c, 7° gewijzigd door art. 2, KB 21.12.2006 (BS 29.12.2006), van toepassing op de vanaf 01.04.2007 betaalde of toegekende ploegen- en nachtpremies § 1, lid 2, 3°, a) tot d) gewijzigd door art. 7, 1°, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 § 1, lid 2, 3°, e) vervangen door art. 7, 2°, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 § 5 gewijzigd door art. 7, 1°, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 § 1, tweede lid, 6° tot 8°, en § 3, c, 1°, en 8° tot 10°, gewijzigd door art. 2 en 3, KB 08.06.2007 (BS 19.06.2007), is van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend: - vanaf 01.04.2007 voor de bepalingen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk als bedoeld in artikel 2751 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; - vanaf 01.10.2007 voor de bepalingen met betrekking tot de profit sector als bedoeld in artikel 2757 van hetzelfde Wetboek; - vanaf 01.01.2008 voor de bepalingen met betrekking tot de sportbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 2756 van hetzelfde Wetboek; - op een datum bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor de bepalingen met betrekking tot de champignonteelt zoals bedoeld in artikel 2758 van hetzelfde Wetboek
[Art 95/3. De aanvraag als bedoeld in artikel 275/3, § 3, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt hetzij schriftelijk, hetzij op elektronische wijze, gericht aan de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid.
mijnwetboek.be
349
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 350 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Teneinde de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid in de mogelijkheid te stellen het advies te verstrekken moet de aanvraag minstens de volgende elementen bevatten, zoals: - de identiteit van de aanvrager en in voorkomend geval, die van de betrokken partijen; - de beschrijving van de onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's waarvoor het advies wordt gevraagd; - elementen die kunnen aantonen dat het project of programma fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling tot doel zou hebben; en/of, - de volledige identiteit van de werknemer alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; - elementen die aantonen dat de werknemer zal tewerkgesteld zijn in onderzoeks- of ontwikkelingsprojecten of -programma's; - in gebeurlijk geval, elementen die aantonen dat de betrokken werknemer over een diploma beschikt als bedoeld in artikel 275/3, § 2, van hetzelfde Wetboek. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid controleert binnen een termijn van één maand die aanvangt de dag na de ontvangst van de aanvraag, de aanvraag op zijn volledigheid overeenkomstig de wettelijke bepalingen. In voorkomend geval wordt de aanvrager binnen die termijn van een maand gevraagd het dossier te vervolledigen of bijkomende uitleg te verschaffen. De aanvraag wordt geacht volledig te zijn: - na het bekomen van alle gevraagde aanvullingen of mondelinge toelichtingen. De overheidsdienst bevestigt dit binnen de veertien dagen na het bekomen van de laatste aanvullingen of toelichtingen; - na het verstrijken van de termijn van één maand wanneer de overheidsdienst geen vragen heeft gesteld aan de aanvrager. Het bindend advies wordt meegedeeld aan de aanvrager binnen een termijn van drie maanden die aanvangt de dag nadat de aanvraag wordt geacht volledig te zijn. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid en de aanvrager kunnen in overleg deze termijn wijzigen. Het bindend advies is definitief. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid zendt een afschrift van het bindend advies toe aan de Federale Overheidsdienst Financiën.] Ingevoegd door art. 1 KB 23.03.2014 (BS 31.03.2014); Inwerkingtreding: 01.01.2014
Art. 95/3. Het in artikel 275/8, eerste lid, en in artikel 275/9, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, bedoelde percentage van de bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld op 25 pct. Ingevoegd door art. 4 KB 13.06.2014 (BS 26.06.2014), met ingang van 01.06.2014 Noot: De wetgever voegt een tweede artikel 95/3 in. Noot: De wetgever voegt een tweede artikel 95/3 in 350
[Art. 95/4. De aanvraag als bedoeld in artikel 275/ 3, § 3, zesde lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt op elektronische wijze gericht aan de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid geeft hierover zo spoedig mogelijk een advies dat bindend is voor de Federale overheidsdienst Financiën, uiterlijk binnen een termijn van één maand die aanvangt de dag na de ontvangst van de aanvraag. De Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid zendt een afschrift van dit advies toe aan de betrokken schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing.] Ingevoegd door art. 2 KB 23.03.2014 (BS 31.03.2014); Inwerkingtreding: 01.01.2014
Afdeling III. Roerende voorheffing op inkomsten van roerende goederen en kapitalen en op sommige diverse inkomsten Onderafdeling I. Inkomsten van vreemde waarden, van schuldvorderingen op of van gelddeposito's in het buitenland en inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 ten laste van een schuldenaar niet rijksinwoner – Controlemaatregelen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 263, eerste lid) Opschrift gewijzigd door art. 10, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005
Art. 96. § 1. Voor de regelmatige inning van de roerende voorheffing zijn de instellingen en personen die zijn vermeld in de artikelen 2 en 2bis van de wet van 11 januari 1993 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, en die in België inkomsten van buitenlandse oorsprong uitbetalen of op enigerlei wijze bij de incassering van zulke inkomsten optreden, verplicht die verrichtingen, naarmate zij zich voordoen, te boeken in een bijzonder register. Het register dat alle door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen moet bevatten, kan zowel op papier als op een elektronische informatiedrager worden bijgehouden. Het eerste lid is niet van toepassing op de inkomsten die zijn bedoeld in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Wanneer het register op papier wordt bijgehouden, moet het op elk verzoek van de in artikel 101 aangewezen ambtenaren onmiddellijk worden voorgelegd. Als het register wordt bijgehouden op een elektronische informatiedrager, moet de in § 1 bedoelde instelling of persoon: - de passende maatregelen treffen die iedere wijziging, toevoeging of schrapping van geregistreerde gegevens op zijn elektronische informatiedrager beletten;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 351 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- en, op elk verzoek van de in artikel 101 aangewezen ambtenaren, onmiddellijk toelaten om die gegevens te lezen en op zijn uitrusting en in bijzijn van de ambtenaren van de administratie, kopieën te maken in de door die ambtenaren gewenste vorm van het geheel of een deel van voormelde gegevens. Gewijzigd door art. 11, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005
Art. 97. [...] Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1) Opgeheven door art. 91, KB 21.12.2006 (BS 29.12.2006), met ingang van 01.01.2007
Art. 98. Elke zending binnen het land of naar het buitenland van coupons of middelen tot inning waarop verrichtingen als vermeld in artikel 96 betrekking hebben, moet vergezeld gaan van een uittreksel uit het bij § 1 van dat artikel voorgeschreven register, waarin de door de Minister van Financiën voorgeschreven vermeldingen voorkomen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 99. Tenzij de in artikel 98 gestelde formaliteiten vervuld zijn, is het verboden coupons of andere middelen tot inning van inkomsten van buitenlandse oorsprong, al dan niet afgeknipt van de effecten waartoe zij behoren, naar het buitenland te zenden. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 100. De Minister van Financiën stelt het model van de in de artikelen 96 tot 99 vermelde registers, zegels en documenten vast en regelt het bijhouden of de gebruikswijze daarvan. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 101. De ambtenaren van de administratie der directe belastingen en van de administratie der douane en accijnzen zijn bevoegd om de overtredingen van de artikelen 96 tot 99 vast te stellen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling II.Vrijstelling van de roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 264)
Art. 101bis. Voor de toepassing van artikel 264, eerste lid, 2°bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten worden gelijkgesteld met de gereglementeerde markten bedoeld in artikel 2, 5° en 6°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, de gereglementeerde secundaire markten voor financiële instrumenten, al dan niet voor het publiek toegankelijk, die zijn geplaatst onder het toezicht van een toezichthouder welke een gewoon lid is van de "Internationale Organisatie van Effectentoezichthouders" (IOSCO), indien de maatschappelijke zetel van de marktonderneming welke de gereglementeerde secundaire markt organiseert, is gevestigd in een Staat, niet 15 juli 2014
bedoeld in artikel 2, 6°, van voormelde wet van 2 augustus 2002: - die een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten met België; - of waarvan de toezichthouder van de gereglementeerde markten met de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] een samenwerkingsovereenkomst over het toezicht op de financiële markten heeft gesloten. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Gewijzigd door art. 1, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 10.01.2005 Ingevoegd door art. 1, KB 04.04.2003 (BS 18.04.2003), van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 01.01.2002
Art. 101ter. De Federale overheidsdienst Financiën stelt elk jaar, voor de toepassing van artikel 101bis, een lijst op van de landen waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten alsmede, op voorstel van de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten], een lijst van de toezichthouders welke gewoon lid zijn van de IOSCO en een lijst van de toezichthouders met dewelke de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] een samenwerkingsovereenkomst over het toezicht op de financiële markten heeft gesloten. Deze lijsten en alle tijdens het jaar daarin aangebrachte wijzigingen worden in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakt. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Gewijzigd door art. 1, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 10.01.2005 Ingevoegd door art. 1, KB 04.04.2003 (BS 18.04.2003), van toepassing op de inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld, of als dusdanig aan te merken, vanaf 01.01.2002
Art. 102. Voor de toepassing van artikel 264, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt het geheel van de reserves bepaald volgens artikel 74 en van de winst die is gereserveerd onder het stelsel van wetgevingen vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen, in de volgende categorieën onderverdeeld: 1° reserves overeenstemmend met winst die voorheen ten name van de vennoten is belast; 2° reserves overeenstemmend met bedragen die ingevolge artikel 202 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of artikel 52, § 1, eerste lid, van de op 15 januari 1948 samengeordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen, zijn afgetrokken van gereserveerde winst die voor de aanslagjaren 1973 en vorige belastbaar was; 3° reserves overeenstemmend met alle andere maatschappelijke winst. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 103. Wanneer op het einde van het belastbare tijdperk een vermindering van het totaal van de reserves wordt vastgesteld wordt de ermede overeenstem-
mijnwetboek.be
351
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 352 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
mende opneming achtereenvolgens aangerekend, eerst op de in artikel 102, 2°, vermelde reserves, daarna, indien die reserves ontoereikend zijn, op de in 3° van dat artikel vermelde reserves en tenslotte op de in 1° vermelde reserves. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 104. De opnemingen vermeld in artikel 103 worden geacht in de in dat artikel aangegeven volgorde te hebben gediend: 1° tot betaling van dividenden; 2° tot alle andere doeleinden. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling III. Volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 266)
Art. 105. Voor de toepassing van de artikelen 106 tot 119 verstaat men: 1° onder "financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen, behalve die welke vóór 1 januari 1990 in vereffening zijn gesteld": a) de in België gevestigde kredietinstellingen bedoeld in de wet op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen van 22 maart 1993 evenals de Nationale Bank van België; b) de ondernemingen die voldoen aan de volgende voorwaarden: - een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap zijn; - die, voor het belastbaar tijdperk dat de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten voorafgaat, aandelen bezat die de aard van financiële vaste activa hebben waarvan de aanschaffingswaarde gemiddeld ten minste 50 pct. vertegenwoordigde van haar balanstotaal bij het afsluiten van het boekjaar dat met dat belastbaar tijdperk is verbonden; - en waarvan de aandelen zijn genoteerd op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 264, eerste lid, 2°bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of die voor ten minste 50 pct., rechtstreeks of onrechtstreeks in het bezit zijn van een vennootschap die aan de vennootschapsbelasting of aan een buitenlandse belasting van gelijke aard is onderworpen, die niet een belastingregeling geniet die afwijkt van het gemeen recht of die niet een aanzienlijk gunstigere regeling geniet dan de Belgische vennootschapsbelasting, en waarvan de aandelen genoteerd zijn op een gereglementeerde markt als bedoeld in hetzelfde artikel. Voor de toepassing van deze voorwaarde worden de gemeenrechtelijke bepalingen inzake belastingen die van toepassing zijn op vennootschappen gevestigd in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geacht niet aanzienlijk gunstiger te zijn dan in België;
352
c) de financiële ondernemingen die voldoen aan de volgende voorwaarden: - een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een buitenlandse vennootschap zijn; - welke behoort tot een groep van verbonden of geassocieerde vennootschappen in de zin van respectievelijk de artikelen 11 en 12 van het Wetboek van vennootschappen; - welke haar activiteiten uitsluitend uitoefent in het voordeel van de vennootschappen van de groep; - welke zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met dienstverrichtingen van financiële aard; - welke zich uitsluitend financiert bij binnenlandse vennootschappen of rechtspersonen als bedoeld in de artikelen 220 en 227 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met als enig doel eigen verrichtingen of verrichtingen van verbonden of geassocieerde vennootschappen te financieren; - en welke geen aandelen bezit waarvan de aanschaffingswaarde meer bedraagt dan 10 pct. van de fiscale nettowaarde van de financiële onderneming; d) [...] e) de kapitalisatieondernemingen die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit nr. 43 van 15 december 1934 betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen; f) de in België gevestigde hypotheekbanken die onder de toepassing vallen van het koninklijk besluit nr. 225 van 7 januari 1936 tot reglementering van de hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op de ondernemingen van hypothecaire leningen of onderworpen aan de wet van 4 augustus 1992 op het hypothecair krediet; g) de vennootschappen die uitsluitend of hoofdzakelijk de financiering van verkopen op afbetaling ten doel hebben en onder de toepassing vallen van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet; h) de plaatselijke handelsvennootschappen en de gewestelijke of beroepsverenigingen van deze vennootschappen, die tot uitvoering van het statuut van de Nationale Kas voor Beroepskrediet krediet voor ambachtsoutillage mogen verstrekken; i) de Belgische verzekeringsondernemingen die binnenlandse vennootschappen zijn en de Belgische inrichtingen van buitenlandse verzekeringsondernemingen; j) de Nationale Investeringsmaatschappij en de gewestelijke investeringsmaatschappijen die onder de toepassing vallen van de wet van 2 april 1962 tot oprichting van een Nationale Investeringsmaatschappij en van gewestelijke investeringsmaatschappijen; k) de vennootschappen voor huisvestingskrediet zijnde de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, de Société régionale Wallonne du logement, de Brusselse Gewestelijke Huisvestingsmaatschappij, de Vlaamse Landmaatschappij en de door hen erkende maatschappijen, de coöperatieve vennootschappen "Vlaams Woningfonds van de grote gezinnen", "Woningfonds van de Bond der kroostrijke gezinnen van België", "Fonds du Logement des familles nombreuses de Wallonie" en
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 353 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
"Woningfonds van de gezinnen van het Brusselse Gewest", zomede de door het Vlaamse Gewest, het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of het Waalse Gewest erkende vennootschappen die uitsluitend ten doel hebben leningen toe te staan voor het bouwen, het aankopen of het inrichten van sociale woningen, kleine landeigendommen of daarmede gelijkgestelde woningen, of voor de uitrusting daarvan met geschikt meubilair; l) de Belgische inrichtingen van niet in a tot k vermelde openbare of private instellingen met rechtspersoonlijkheid, waarvan de werkzaamheid uitsluitend bestaat in het toestaan van kredieten en leningen; m) [...] 2° onder "parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen": a) de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die onder de toepassing vallen van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, zomede alle andere inrichtingen of instellingen die krachtens de sociale wetgeving belast zijn met het inzamelen, centraliseren, kapitaliseren en verdelen van de gelden bestemd voor het toekennen van door die wetgeving vastgestelde voordelen, en zich met geen andere exploitaties of verrichtingen van winstgevende aard dan de plaatsing van de vermelde gelden bezighouden; b) het Rentenfonds, de Nationale Kas voor Rampenschade, de Deposito- en Consignatiekas, het Nationaal waarborgfonds inzake kolenmijnschade, het Voorschottenfonds voor schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater, de spaarkassen die van een andere openbare instelling dan de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] afhangen, zomede de verenigingen zonder winstoogmerk Bond van Grote en van Jonge Gezinnen en Ligue des Familles in zover zij goedkope leningen aan hun leden verstrekken; c) de internationale of supranationale instellingen naar publiek recht of de Belgische inrichtingen van dergelijke instellingen die krachtens internationale overeenkomsten of krachtens bijzondere, vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende wettelijke bepalingen, van belasting op hun in België verkregen inkomsten zijn vrijgesteld; 3° onder "beroepsbeleggers": a) de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners die de rentegevende roerende kapitalen voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt; b) de binnenlandse vennootschappen die niet vermeld zijn in 1° van dit artikel; c) de niet in 1° van dit artikel vermelde inrichtingen waarover niet-inwoners, die belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232, 2°, a, en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in België beschikken;
15 juli 2014
4° onder "privé-spaarders", de aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners die hun rentegevende roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid hebben gebruikt; 5° onder "spaarders niet-inwoners", de in artikel 227 van hetzelfde Wetboek vermelde belastingplichtigen die hun roerende kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België hebben gebruikt. 6° a) onder "vennootschap van een lid-Staat", de vennootschappen zoals ze zijn omschreven in de richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 (2003/49/EG) betreffende een gemeenschappelijke belastingregeling inzake uitkeringen van interest en royalty's tussen verbonden ondernemingen van verschillende lid-Staten; b) onder "verbonden vennootschappen", twee vennootschappen die binnen de Europese Unie gevestigd zijn en aan de volgende voorwaarden beantwoorden: - ofwel bezit één van beide verbonden vennootschappen een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct. in het kapitaal van de andere die gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden; - ofwel bezit een derde vennootschap die binnen de Europese Unie gevestigd is, een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct. in het kapitaal van elk van deze vennootschappen die gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden. Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct., wordt er geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 Lid 1, 1°, b), derde streepje gewijzigd door art. 1, KB 22.02.2010 (BS 01.03.2010), met ingang van 01.03.2010 Gewijzigd door art. 8 van KB van 12.08.1994; en door art. 1, KB 16.05.2003 (BS 05.06.2003), van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 05.06.2003 [Met betrekking tot de overeenkomsten gesloten vóór 05.06.2003, en in afwijking van de artikelen 107, § 2, 5°, b, laatste streepje en 110, 4°, b en c, KB/WIB 92, zoals respectievelijk aangevuld en gewijzigd door het KB dd. 16.05.2003, moeten de voorwaarden vermeld in artikel 105, 1°, b of c, zoals gewijzigd door artikel 1 van het KB dd. 16.05.2003, uiterlijk vervuld zijn op het ogenblik van de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten verricht met ingang 05.06.2003.]; 6°, a) en b), gewijzigd door art. 1, KB 22.12.2003 (BS 31.12.2003) en door art. 2, KB 13.08.2004 (BS 07.09.2004), van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003; 1°, gewijzigd door art. 12, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) met ingang van 01.02.2005;
mijnwetboek.be
353
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 354 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB 6°, gewijzigd door art. 12, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) van toepassing op zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en op leningen betreffende financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 Gewijzigd door art. 1, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 10.01.2005
Art. 106. § 1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de dividenden waarvan de schuldenaar een buitenlandse vennootschap is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap of een Belgische inrichting van een vennootschap die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte. Die verzaking blijft zonder uitwerking met betrekking tot dividenden vermeld in het eerste lid, die worden geencasseerd ten voordele van een Belgisch beleggingsfonds of die begrepen zijn in inkomsten van certificaten van buitenlandse beleggingsfondsen. § 2. Er wordt eveneens volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden en op inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen waarvan de schuldenaar, hetzij een vennootschap, vereniging, inrichting of instelling is die haar maatschappelijke zetel, haar voornaamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer in België heeft, hetzij een rechtspersoon naar Belgisch publiek recht is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als [een spaarder niet-inwoner bedoeld in artikel 227, 3°, van hetzelfde Wetboek waarvan het maatschappelijk doel uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek], en die in het land waarvan hij inwoner is, vrijgesteld is van inkomstenbelastingen. § 3. [...] § 4. De bepalingen van § 2 zijn niet van toepassing wanneer de spaarder niet-inwoner ertoe gehouden is, hetzij krachtens een contractuele verplichting de opbrengst van Belgische aandelen die hij in eigen naam beheert door te storten aan de uiteindelijke verkrijger, hetzij een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek met betrekking tot Belgische aandelen die hij krachtens een ontlening bezit door te storten [behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een spaarder niet-inwoner is bedoeld in § 2 of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een in § 5 of 6 bedoelde moedervennootschap van de dividenduitkerende vennootschap]. § 5. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een Belgische dochteronderneming is en waarvan de verkrijger een moedermaatschappij is, die is gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Unie dan België of in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander verdrag in de uitwisseling van inlichtin354
gen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten. De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de dochteronderneming vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid verstaat men onder dochteronderneming of moedermaatschappij een vennootschap: a) die een van de rechtsvormen heeft die in de bijlage van de richtlijn van 23 juli 1990 (90/435/EEG) betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, gewijzigd door de richtlijn van de Raad van 22 december 2003 (2003/123/EG) worden genoemd of een gelijksoortige rechtsvorm als deze in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten; b) die, volgens de fiscale wetgeving van de Staat waar ze is gevestigd en de overeenkomsten ter voorkoming van dubbele belasting die deze Staat heeft gesloten met derde Staten, wordt beschouwd in deze Staat haar fiscale woonplaats te hebben; c) die er is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheidsovereenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen. § 6. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar en de verkrijger binnenlandse vennootschappen zijn. De verzaking is evenwel niet van toepassing indien het aandelenbezit van de moedermaatschappij uit hoofde waarvan de dividenden worden betaald niet het in § 6bis vermelde minimumpercentage van het kapitaal van de dochteronderneming vertegenwoordigt en die minimumdeelneming niet gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar wordt of werd behouden. Voor de toepassing van deze paragraaf wordt voor de vaststelling van de minimumdeelneming in het kapitaal van de dochteronderneming ten name van de overdrager, van de pandgever of van de leninggever geen rekening gehouden met de aandelen die, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, het voorwerp zijn van een zakelijke zekerheids-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 355 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
overeenkomst of van een lening met betrekking tot deze aandelen. § 6bis. De minimumdeelneming vermeld in § 5, tweede lid, en in § 6, tweede lid, bedraagt: - 25% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005; - 20% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005; - 15% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007; - 10% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009. § 7. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot dividenden waarvan de schuldenaar een beleggingsvennootschap is als vermeld [in de artikelen 15, 20, 26, 119, 122 en 126 van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles], […], en waarvan de verkrijger wordt geïdentificeerd als een spaarder niet-inwoner. Die verzaking is niet van toepassing op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden die de beleggingsvennootschap zelf ontvangen heeft van een binnenlandse vennootschap. § 8. […] § 9. In de hierna aangegeven mate wordt afgezien van de inning van de roerende voorheffing op dividenden die worden uitgekeerd door een Belgische beleggingsvennootschap met vast kapitaal als bedoeld in artikel 2, 5°, van het koninklijk besluit van 18 april 1997 met betrekking tot de instellingen voor belegging in niet-genoteerde vennootschappen en in groeibedrijven of door een private privak als bedoeld in artikel 119, eerste lid, van de wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles: a) de roerende voorheffing is niet verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van meerwaarden op aandelen verwezenlijkt door de beleggingsvennootschap; b) wanneer de verkrijger een buitenlandse vennootschap is, is de roerende voorheffing daarnaast evenmin verschuldigd op het gedeelte van het uitgekeerde inkomen dat afkomstig is van dividenden uit aandelen die door buitenlandse vennootschappen zijn uitgegeven. § 10. […] § 11. […] Gewijzigd door art. 1 KB 30.04.2013 (BS 08.05.2013) en van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2013 (art. 2) Gewijzigd door art. 1 en 2 KB, 27.12.2012 (BS 31.12.2012); in werking vanaf 01.01.2013 (art. 4) Gewijzigd door art. 1 en 2 KB 20.12.2012 (BS 28.12.2012); van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 07.01.2013 (art. 4) Gewijzigd door art. 7 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 01.03.2010 (art. 21)
Art. 107. § 1. Met betrekking tot inkomsten hetzij van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, hetzij van schuldvorderingen en leningen, met uitzondering van de inkomsten vermeld in artikel 266, tweede 15 juli 2014
lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, wordt van de inning van roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§ 2 tot 5 gemaakte onderscheid. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot: 1° uitgiftepremies, ongeacht de verkrijger, van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten uitgegeven: - ofwel door de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijk Gemeenschapscommissie, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen of soortgelijke openbare entiteiten gevestigd in de andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte, - ofwel bij openbare intekening door Belgische vennootschappen, verenigingen, instellingen of inrichtingen van privaat recht of soortgelijke entiteiten van privaat recht gevestigd in de andere lidstaten van de Europese Economische Ruimte, voor zover die premies, over de volle duur van de effecten verdeeld, niet ten gevolge hebben het werkelijke jaarlijkse rendement van deze laatste op een bedrag te brengen dat de nominale rentevoet met meer dan 75 centiem overtreft. 2° inkomsten van certificaten van leningen uitgegeven door het Rentenfonds; 3° inkomsten van effecten van de speciale conversielening van 1962; 4° interest van dagleningen, ook "callgeld" genoemd; 5° a) inkomsten van schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend: - door de in artikel 105, 1°, a, vermelde kredietinstellingen aan in het buitenland gevestigde kredietinstellingen; - door beroepsbeleggers aan kredietinstellingen die in het buitenland zijn gevestigd in een land van de Europese Economische Ruimte of waarmee België een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting heeft gesloten; b) inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam bij de uitgever en de inkomsten van niet door effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door: - de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de agglomeraties en de gemeenten; - de Belgische openbare inrichtingen of instellingen voor zover die schuldvorderingen en leningen door de Staat, de Gewesten of de Gemeenschappen zijn gewaarborgd; - de in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen; - de in artikel 105, 1°, b of c vermelde ondernemingen die gedurende de gehele verlopen duur van de
mijnwetboek.be
355
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 356 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
overeenkomst ter uitvoering waarvan de inkomsten worden verleend of toegekend, respectievelijk hebben voldaan aan de in artikel 105, 1°, b of c, bedoelde voorwaarden c) inkomsten van niet door effecten aan toonder of gedematerialiseerde effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die, ter uitvoering van overeenkomsten gesloten vanaf 1 maart 1968 tot en met 31 december 1971 door enige nijverheids, handels- of landbouwonderneming worden verleend of toegekend aan niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232 en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zover: - die schuldvorderingen en leningen, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën zijn erkend als bijzonder de financiering te beogen van verrichtingen die beantwoorden aan het algemeen economische belang en die rechtstreeks bijdragen tot de oprichting, de uitbreiding, de omschakeling of de modernisering van Belgische inrichtingen van de ontlenende ondernemingen; - die ondernemingen de bepalingen van § 4 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst; d) inkomsten van niet door effecten aan toonder of gedematerialiseerde effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die ter uitvoering van overeenkomsten gesloten tijdens het tijdperk gaande van 1 maart 1977 tot en met 31 december 1978, door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, of enige nijverheids, handels- of landbouwonderneming worden verleend of toegekend aan niet-inwoners die niet belastingplichtig zijn volgens de artikelen 232 en 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in zover: - die schuldvorderingen en leningen gebruikt worden tot de financiering van verrichtingen die, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken of de Minister van Middenstand, door de Minister van Financiën erkend zijn als te zijn gedaan om de produktiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren; - die ondernemingen de bepalingen van § 5 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst; e) inkomsten van schuldvorderingen en leningen, niet vertegenwoordigd door effecten aan toonder of gedematerialiseerde effecten of vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier, die ter uitvoering van tijdens het tijdperk van 1 januari 1981 tot en met 31 december 1983 gesloten overeenkomsten aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door rechtspersonen naar Belgisch publiek recht, of door enige nijverheids, handels- of landbouwonderneming, in zover: - die schuldvorderingen en leningen worden aangewend tot financiering van investeringen die door de 356
Minister van Financien, en naar het geval, op eensluidend advies van de Minister van Economische Zaken, de Minister van Middenstand, de Minister van de Vlaamse Gemeenschap, de Minister van het Waalse Gewest of de Minister van het Brusselse Gewest zijn erkend als te zijn gedaan om de produktiviteit te verbeteren, de werkloosheid te bestrijden of de economie te rationaliseren; - die rechtspersonen of ondernemingen de bepalingen van § 5 naleven en werkelijk over de geleende sommen hebben beschikt binnen een termijn van 3 jaar ingaande op de datum van de overeenkomst; f) interest van zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en van leningen met betrekking tot financiële instrumenten zoals beoogd door het artikel 19, § 1, 1° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 toegekend of betaalbaar gesteld door een beursvennootschap naar Belgisch recht of door een Belgische inrichting van een beleggingsonderneming naar buitenlands recht die dezelfde categorieën van diensten inzake beleggingen mag verlenen als de beursvennootschappen naar Belgisch recht aan een verkrijger die wordt geëdentificeerd als een spaarder niet-inwoner. 6° inkomsten van schuldvorderingen en leningen vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier die worden verleend of toegekend, ofwel door de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Franse Gemeenschapscommissie, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie, de provincies, de agglomeraties, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen ofwel, ter uitvoering van vóór 1 januari 1967 gesloten overeenkomsten, door Belgische vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen van privaat recht, aan spaarders niet-inwoners; 7° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld in artikel 19, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die worden verleend of toegekend aan: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; c) beroepsbeleggers; d) privé-spaarders; 8° niet in 1° tot 3° of in § 3 vermelde inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; 9° niet in 4° tot 7° vermelde inkomsten van schuldvorderingen en leningen welke niet zijn vertegenwoor-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 357 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
digd door effecten of zijn vertegenwoordigd door effecten in de vorm van handelspapier waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; c) beroepsbeleggers; 10° inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp zijn van een inschrijving op naam bij de uitgever die aan spaarders niet-inwoners worden verleend of toegekend door niet in 5°, b, vermelde schuldenaars. De bepalingen van het eerste lid zijn slechts van toepassing indien de verkrijger: - ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is; - ofwel een in artikel 227, 2° van hetzelfde Wetboek vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners; - ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep heeft gedaan op het spaarwezen. 11° de inkomsten, andere dan bedoeld in 9°, van leningen aan de Schatkist die niet vertegenwoordigd worden door effecten die toegekend of toegewezen zijn aan rechtspersonen die deel uitmaken van de sector overheid in de zin van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (ESR) voor de toepassing van de Verordening (EG) Nr. 3605/93 van de Raad van 22 november 1993 betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten; 12° [...] § 3. De roerende voorheffing wordt, ongeacht de verkrijgers van de inkomsten, geheven tegen een tarief van 20 pct. op loten van Belgische oorsprong met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die ter uitvoering van vóór 1 maart 1990 gesloten overeenkomsten worden verleend of toegekend. § 4. Nijverheids, handels- of landbouwondernemingen die de in § 2, 5°, c, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wensen te genieten moeten daartoe een verzoekschrift richten tot de Minister van Financiën ten laatste op de datum van de eerste vervaldag van de interest van de schuldvorderingen en leningen als vermeld in die bepaling. Die verzoekschriften moeten bevatten: a) alle nuttige bijzonderheden in verband met de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, zomede met de economische en technische aspecten van de voorgenomen belegging tot financiering waarvoor de lening is bestemd; b) de verbintenis aan de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Middenstand, alle in15 juli 2014
lichtingen en stukken te bezorgen welke deze diensten nuttig achten om na te gaan of de geplande verrichtingen behoren tot die vermeld in § 2, 5°, c; c) de verbintenis de roerende voorheffing te betalen vanaf het ogenblik dat zou worden vastgesteld dat de lening niet wordt gebruikt tot de in het verzoekschrift omschreven doeleinden. § 5. Rechtspersonen naar Belgisch publiek recht en nijverheids, handels- of landbouwondernemingen, die de in § 2,5°, d en e, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wensen te genieten moeten daartoe een verzoekschrift richten tot de Minister van Financiën ten laatste op de datum van de eerste vervaldag van de interest van de schuldvorderingen en leningen als vermeld in die bepaling. Die verzoekschriften moeten bevatten: a) alle nuttige bijzonderheden in verband met de aard, het bedrag, de rentevoet, de termijn en de uitgifteregels van de lening, zomede met de economische en technische aspecten van de voorgenomen verrichtingen tot financiering waarvoor de lening is bestemd; b) de verbintenis aan de bevoegde diensten van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Middenstand, alle inlichtingen en stukken te bezorgen welke deze diensten nuttig achten om na te gaan of de geplande verrichtingen behoren tot die vermeld in § 2, 5°, d en e; c) de verbintenis de roerende voorheffing te betalen vanaf het ogenblik dat zou worden vastgesteld dat de lening niet wordt gebruikt tot de in het verzoekschrift omschreven doeleinden. § 6. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 5, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien met betrekking tot inkomsten hetzij van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, hetzij van schuldvorderingen en leningen, met uitzondering van de inkomsten uit vastgoedcertificaten, voor wat de toekenningen of betaalbaarstellingen van inkomsten betreft die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de verwezenlijking van het onderliggend onroerend goed, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vanaf 1 december 1962 gesloten overeenkomsten en waarvan de gerechtigde wordt geïdentificeerd als: - een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lid-Staat, - een binnenlandse vennootschap, niet vermeld onder het eerste gedachtestreepje, op voorwaarde dat de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn in de zin van artikel 105, 6°, b. Voor de toepassing van het eerste lid, mogen de rechten, schuldvorderingen of leningen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald, gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, begrepen zijn onder de activa van een inrichting waarover de gerechtigde buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. § 2, 1° gewijzigd door art. 2 KB 31.07.2009 (BS 21.08.2009) met ingang vanaf 31.08.2009
mijnwetboek.be
357
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 358 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB Gewijzigd oor art. 4, KB 07.12.2007 (BS 12.12.2007), met ingang van 01.01.2008 Gewijzigd door art. 1, KB 03.07.2005 (BS 14.07.2005), van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 05.06.2003 door art. 2, KB 22.12.2003 (BS 31.12.2003)en door art. 3, 2°, A en C, KB 13.08.2004 (BS 07.09.2004), van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003 Bij Art. 3, 1° en 2°, B, KB 13.08.2004 (BS 07.09.2004), van toepassing vanaf 07.09.2004; § 2, 11° vervangen door art. 1, KB 09.01.2005 (BS 19.01.2005), van toepassing op de effecten die uitgegeven worden, en de leningen die toegestaan worden, vanaf 20.01.2005; door art. 14, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005), § 2, 5° en 12°, van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005, § 2, 10°, van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vanaf 01.02.2005 [Artikel 107, § 2, 10° zoals dit bestond alvorens door KB 20.01.2005 te zijn gewijzigd blijft van toepassing op inkomsten van Belgische obligaties die het voorwerp uitmaken van een inschrijving op naam bij de emittent uitgegeven vóór 01.02.2005] door art. 2, KB 16.05.2003 (BS 05.06.2003) inwerkingtreding: met ingang van 05.06.2003 toegekende of betaalbaargestelde inkomsten [Met betrekking tot de overeenkomsten gesloten vóór 05.06.2003, en in afwijking van de artikelen 107, § 2, 5°, b, laatste streepje en 110, 4°, b en c, KB/WIB 92, zoals respectievelijk aangevuld en gewijzigd door het KB dd. 16.05.2003, moeten de voorwaarden vermeld in artikel 105, 1°, b of c, zoals gewijzigd door artikel 1 van het KB dd. 16.05.2003, uiterlijk vervuld zijn op het ogenblik van de eerste toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten verricht met ingang 05.06.2003.] Art. 2 KB 04.12.2000, inwerkingtreding: met ingang van 28.11.2000 toegekende of betaalbaargestelde inkomsten Art. 1 KB 11.12.1996, inwerkingtreding: met ingang van 14.12.1996 toegekende of betaalbaargestelde inkomsten Gewijzigd bij: Art. 1 KB 26.05.1994, inwerkingtreding: met ingang van 09.06.1994 toegekende of betaalbaargestelde inkomsten
Art. 108. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten waarvan de schuldenaar een niet-inwoner is, wanneer de verkrijger wordt geïdentificeerd als een binnenlandse vennootschap of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 109. Er wordt volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten uit certificaten van Belgische beleggingsfondsen, met uitsluiting van de inkomsten verleend of toegekend door Belgische fondsen voor belegging in schuldvorderingen als bedoeld in artikel 119qater van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. 358
Er wordt volledig afgezien van de inning van de roerende voorheffing op inkomsten van roerende waarden van buitenlandse oorsprong gedeponeerd in België en op inkomsten bekomen als gevolg van transacties met die waarden, toegekend of betaalbaar gesteld aan collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun rechten van deelneming in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld. Gewijzigd door art. 1 van KB van 17.12.1996 (BS 31.12.1996); van toepassing vanaf 31.12.1996
Art. 110. Met betrekking tot inkomsten van gelddeposito's die, ofwel vóór of vanaf 1 december 1962 zonder overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn, ofwel vanaf 1 december 1962 met een overeengekomen vaste termijn of opzeggingstermijn, aan depositarissen zijn toevertrouwd, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien met betrekking tot: 1° inkomsten van deposito's als vermeld in artikel 51 van de faillissementswet van 8 augustus 1997, verleend of toegekend door de Deposito en Consignatiekas, ongeacht de verkrijgers, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31 december 1988; 2° inkomsten, ongeacht het bedrag, van in artikel 21, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde deposito's, waarvan de verkrijgers worden geedentificeerd als: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; 3° inkomsten verleend of toegekend aan haar leden door een instelling als bedoeld in artikel 22, § 1, 1° of 2° en § 2, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiele sector en de financiële diensten, uit hoofde van deposito's die als dekking worden neergelegd voor de transacties welke zij heeft geregistreerd overeenkomstig het marktreglement; 4° inkomsten van deposito's, zelfs als vermeld in artikel 21, 5°, van hetzelfde Wetboek, verleend of toegekend: a) aan in het buitenland gevestigde banken, door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen; b) aan spaarders niet-inwoners door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen alsmede door in artikel 105, 1°, b of c vermelde ondernemingen die gedurende de gehele verlopen duur van de overeenkomst ter uitvoering waarvan de inkomsten worden verleend of toegekend, respectievelijk hebben voldaan aan de in artikel 105, 1°, b of c, bedoelde voorwaarden; c) […] d) door beursvennootschappen aan spaarders niet-inwoners; 5° inkomsten van niet in 1° tot 3° vermelde deposito's, waarvan de verkrijgers worden geïdentificeerd als: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 359 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; 6° […]. Het 6° opgeheven door art. 8 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 01.01.2011 (art. 21)
Art. 111. Met betrekking tot inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen, en inkomsten verkregen, buiten het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid, uit de onderverhuring of de overdracht van huur van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om een plaats die van nature onroerend is en niet is gelegen binnen de omheining van een sportinrichting te gebruiken om er plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen, zomede met betrekking tot opbrengsten uit de verhuring van jacht, vis- en vogelvangstrecht, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien indien de verkrijgers: a) aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn; b) binnenlandse vennootschappen zijn; c) internationale of supranationale instellingen zijn als vermeld in artikel 105, 2°, c. d) in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschappen van een lid-Staat, andere dan binnenlandse vennootschappen, zijn op voorwaarde dat de schuldenaar en de gerechtigde verbonden vennootschappen zijn in de zin van artikel 105, 6°, b. Voor de toepassing van het eerste lid, d, mogen de rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald, gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, begrepen zijn onder de activa van een inrichting waarover de gerechtigde buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. Gewijzigd door art. 3, KB 22.12.2003 (BS 31.12.2003) en door art. 4, KB 13.08.2004 (BS 07.09.2004), van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003
Art. 111bis. § 1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de inkomsten bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, andere dan degene bedoeld in artikel 265, tweede lid, van hetzelfde wetboek, wanneer de verkrijger wordt geëdentificeerd als een binnenlandse vennootschap of als een belastingplichtige onderworpen aan de belasting der niet-inwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt. Het eerste lid is niet van toepassing op de in artikel 90, 11° van hetzelfde Wetboek bedoelde inkomsten die zijn betaald of toegekend in uitvoering van een lening met een looptijd die gelijk is aan of langer is dan één jaar met betrekking tot deze financiële instrumenten. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de inkomsten be15 juli 2014
doeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, verkregen uit financiële instrumenten en die ten laste zijn van een leningnemer, een cessionaris of een pandnemer zijnde een rijksinwoner, enigerlei vennootschap, vereniging, inrichting of instelling met maatschappelijke zetel, voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België, de Belgische Staat of de staatkundige onderdelen of plaatselijke gemeenschappen daarvan, of een inrichting waarover een in artikel 227 bedoelde niet-inwoner in België beschikt, wanneer de verkrijger wordt geedentificeerd als een spaarder niet-inwoner die aanspraak kan maken op de toepassing van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is. Art. 111bis is van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 (art. 15, KB 20.01.2005) BS 01.02.2005
Art. 112. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot inkomsten die begrepen zijn in de in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde lijfrenten of tijdelijke renten waarvan de verkrijgers aan de personenbelasting onderworpen rijksinwoners zijn. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 113. § 1. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, met uitzondering van de inkomsten vermeld in artikel 266, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten, zomede tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer en van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§ 2 tot 6 gemaakte onderscheid. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot: 1° inkomsten verleend of toegekend aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of aan ermede gelijkgestelde instellingen; 2° a) inkomsten van schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen aan in het buitenland gevestigde banken; b) inkomsten van niet door effecten aan toonder of door gedematerialiseerde effecten vertegenwoordigde schuldvorderingen en leningen die worden verleend of toegekend door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen, aan spaarders niet-inwoners; 3° interest van hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op ten kantore der hypotheekbewaring te Antwerpen ingeschreven schepen en boten, met uitzondering van hypothecaire obligatieleningen, eensdeels, en inkomsten als vermeld
mijnwetboek.be
359
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 360 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
in artikel 19, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en begrepen in betalingen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik op gebouwde onroerende goederen wordt verleend, anderdeels, die, zelfs ter uitvoering van een overeenkomst die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van die interest of inkomsten legt, worden verleend of toegekend aan: a) financiële instellingen of ermede gelijkgestelde ondernemingen; b) parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; c) beroepsbeleggers; d) privé-spaarders. § 3. Met betrekking ofwel tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten die zijn uitgegeven door de Staat, de provincies, de gemeenten of andere Belgische openbare inrichtingen of instellingen of door internationale of supranationale instellingen naar publiek recht waarvan België lid is, die van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld krachtens de samengeordende wetten betreffende de inkomstenbelastingen of krachtens vóór de wet van 20 november 1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen geldende bijzondere wettelijke bepalingen, ofwel tot inkomsten van effecten van het Belgisch-Kongolees fonds voor delging en beheer ofwel tot inkomsten van effecten van de gewaarborgde Kongolese schuld in deviezen overgenomen door België, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien op: a) loten en premies, ongeacht de verkrijgers; b) de interest van de lening 3,5 pct. 1965-2005 van het Belgisch-Kongolees Fonds voor delging en beheer, wie ook de verkrijgers zijn; c) de interest van de 2,5 pct. schuld van de Belgische Staat waarvan de verkrijgers spaarders niet-inwoners zijn. § 4. Met betrekking tot inkomsten waarvoor krachtens de voorgaande §§ 2 en 3 niet van de inning van de roerende voorheffing wordt afgezien, wordt de roerende voorheffing geheven tegen een tarief van 12,5 pct. § 5. Met betrekking tot inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten en van schuldvorderingen en leningen, die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van de belastbare inkomsten leggen, heeft deze laatste het recht op die inkomsten het overeenkomstig artikel 234 bepaalde gedeelte van de voorheffing in te houden. § 6. De in §§ 2 tot 5 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald tot het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of tot het verstrijken van een tijdperk dat, aanvangend op 5 december 1962, gelijk is aan de in het contract van lening bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld on360
geacht de clausules van na 1 december 1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlenging ervan bedingen. § 7. Onverminderd de verzakingen bepaald ingevolge de §§ 1 tot 6, zijn de bepalingen voorzien in artikel 107, § 6 eveneens van toepassing op de in § 1 vermelde inkomsten, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten. § 2, 2°, b) gewijzigd door art. 5, KB 07.12.2007 (BS 12.12.2007), met ingang van 01.01.2008 § 1 gewijzigd door art. 5, 1°, KB 13.08.2004 (BS 07.09.2004), van toepassing vanaf 07.09.2004 § 7 gewijzigd door art. 4, KB 22.12.2003 (BS 31.12.2003) en door art. 5, 2°, KB 13.08.2004 (BS 07.09.2004), van toepassing op inkomsten die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 01.01.2004, voor zover die inkomsten betrekking hebben op een periode na 31.12.2003 Gewijzigd door art. 4, KB 16.05.2003 (BS 05.06.2003) van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 05.06.2003
Art. 114. § 1. Met betrekking tot inkomsten van deposito's met vaste termijn of met opzeggingstermijn die vóór 1 december 1962 aan depositarissen zijn toevertrouwd, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig of gedeeltelijk afgezien volgens het in §§ 2 tot 6 gemaakte onderscheid. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot inkomsten van deposito's, die worden verleend of toegekend: a) aan parastatale instellingen voor sociale zekerheid of aan ermede gelijkgestelde instellingen; b) door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen aan in het buitenland gevestigde banken; c) door in artikel 105, 1°, a, vermelde financiële instellingen, aan spaarders niet-inwoners. § 3. Met betrekking tot inkomsten waarvoor krachtens voorgaande § 2 niet van de inning van de roerende voorheffing wordt afgezien, wordt de roerende voorheffing geheven tegen een tarief van 12,5 pct. § 4. Met betrekking tot inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar van de belastbare inkomsten leggen, heeft deze laatste het recht op die inkomsten het overeenkomstig artikel 234 bepaalde gedeelte van de voorheffing in te houden. § 5. De in §§ 2 tot 4 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing is van toepassing op de inkomsten die zijn behaald tot het vervallen van de in de overeenkomst bepaalde vaste termijn of tot het verstrijken van een tijdperk dat, aanvangend op 5 december 1962, gelijk is aan de in het contract van deposito bedongen opzeggingstermijn; die termijn of dat tijdperk wordt beoordeeld ongeacht de clausules van na 1 december 1962 verstrijkende overeenkomsten die eventueel stilzwijgend uitstel of verlenging ervan bedingen. § 6. Worden niet als opzeggingstermijn in de zin van dit artikel aangemerkt, de wettelijke of overeengeko-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 361 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
men termijnen die slechts een waarborg uitmaken die de depositaris wenst aan te voeren. Gewijzigd door art. 5, KB 16.05.2003 (BS 05.06.2003) van toepassing op de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld met ingang van 05.06.2003
Art. 115. § 1. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17, § 1, en 90, 6° en 11°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten die worden verleend of toegekend aan ter uitvoering van artikel 145/16, 1°, van hetzelfde Wetboek erkende beleggingsfondsen. § 2. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17, § 1, en 90, 6° en 11°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten die worden verleend of toegekend aan houders van een in artikel 145/16, 2°, van hetzelfde Wetboek bedoelde individuele spaarrekening, met betrekking tot de in die rekening begrepen activa. Gewijzigd door art. 16, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005
Art. 116. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in de artikelen 17 en 90, 6° en 11°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten, andere dan dividenden van Belgische oorsprong, die worden verleend of toegekend aan beleggingsvennootschappen als bedoeld in de artikelen 114, 118, 119quinquies en 119decies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. Gewijzigd door art. 17, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005), van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005 Gewijzigd door art. 16, KB 15.05.2003 (BS 12.06.2003), met ingang van 12.06.2003 Gewijzigd door art. 3, KB van 04.12.2000, inwerkingtreding 28.11.2000
Art. 116bis. Van de inning van de roerende voorheffing wordt volledig afgezien met betrekking tot de in artikel 261, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde inkomsten, waarvan de verkrijgers deel uitmaken van een van de volgende categorieën: 1° binnenlandse vennootschappen; 2° onverminderd de toepassing van artikel 262, 1° en 5° van hetzelfde Wetboek, de in artikel 2, § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen bedoelde instellingen, verenigingen of ondernemingen, andere dan deze vermeld in 1° en 3°; 3° de in artikel 105, 2° vermelde parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen; 4° de in artikel 105, 5°, vermelde spaarders niet-inwoners; 5° de in artikel 115 vermelde beleggingsfondsen; 15 juli 2014
6° de in artikel 227, 2° van hetzelfde Wetboek vermelde belastingplichtigen, die volgens artikel 233 van hetzelfde Wetboek aan de belasting van niet-inwoners onderworpen zijn en die de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van hun beroepswerkzaamheid gebruiken; 7° collectieve beleggingsinstellingen naar buitenlands recht die een onverdeeld vermogen zijn dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van deelnemers, wanneer hun aandelen in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld. Ingevoegd door art. 18, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005), van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005
Art. 117. § 1. Geen voorwaarde is gesteld met betrekking tot de volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing op: 1° inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, vermeld in: a) artikel 107, § 2, 1° tot 5°, a en 11°; b) de artikelen 107, § 2, 7° en 113, § 2, 2°, a, en 3°; c) de artikelen 107, § 3, en 113, § 3, a en b, en § 4; 2° inkomsten van certificaten van Belgische beleggingsfondsen vermeld in artikel 109,eerste lid; 3° inkomsten van deposito's vermeld in de artikelen 110, 1° en 4°, a, en 114, § 2, b, en § 3; 4° inkomsten vermeld in artikel 111, a tot c. § 2. De in artikel 106, § 2, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers: a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen; b) [spaarders niet-inwoners zijn bedoeld in artikel 227, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met een maatschappelijk doel dat uitsluitend bestaat uit het beheer en het beleggen van fondsen ingezameld met het doel wettelijke of aanvullende pensioenen uit te betalen, die zich uitsluitend zonder winstoogmerk toeleggen op verrichtingen bedoeld in artikel 182, 2°, van hetzelfde Wetboek, en die in het land waarvan ze inwoner zijn, vrijgesteld zijn van inkomstenbelastingen;] c) [niet gehouden zijn de opbrengst van aandelen of winstbewijzen aan de uiteindelijke verkrijger krachtens een contractuele verplichting door te storten of een inkomen bedoeld in artikel 90, 11° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met betrekking tot Belgische aandelen die ze krachtens een overeenkomst bezitten door te storten behalve wanneer de uiteindelijke verkrijger eveneens een niet-inwoner is bedoeld in artikel 106, § 2, of, wat uitsluitend het tweede geval betreft, een moedervennootschap bedoeld in artikel 106, § 5 of § 6, van de dividenduitkerende vennootschap.] § 3. [...]
mijnwetboek.be
361
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 362 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 4. De in artikel 106, § 5, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een moedermaatschappij is in de zin van artikel 106, § 5; b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis in het kapitaal van de Belgische dochteronderneming behouden heeft gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar. Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten: a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden; b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht; c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald. § 5. De in artikel 106, § 6, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een binnenlandse vennootschap is; b) op het ogenblik van de toekenning van de inkomsten, gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis heeft behouden in het kapitaal van de vennootschap die de inkomsten verschuldigd is. Indien op het ogenblik van de toekenning van de dividenden de in littera b van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten: a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een minimumdeelneming als vermeld in § 5bis wordt aangehouden; b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat dit feit onmiddellijk ter kennis van de dochteronderneming zal worden gebracht; c) de verbintenis dat onverwijld aan de dochteronderneming zal worden medegedeeld indien voor het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden het in § 5bis vermelde minimum is gedaald. § 5bis. De minimumdeelneming vermeld in § 4, eerste lid, b en tweede lid, a en c, en in § 5, eerste lid, b en tweede lid, a en c, bedraagt: - 25% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vóór 1 januari 2005; 362
- 20% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2005; - 15% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2007; - 10% voor dividenden die zijn toegekend of betaalbaar gesteld vanaf 1 januari 2009. § 6. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge de artikelen 106, § 7, 107, § 2, 5°, b tot f, en 6°, 110, 4°, b en d, 113, § 2, 2°, b, en § 3, c, en 114, § 2, c, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijgers: a) eigenaar of vruchtgebruiker zijn van de rentegevende roerende kapitalen; b) niet-inwoners zijn die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruiken. § 6bis. De in de artikelen 107, § 6, 111, d, en 113, § 7, gestelde verzaking aan de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd: a) dat de gerechtigde een binnenlandse vennootschap of een in artikel 105, 6°, a, vermelde vennootschap van een lidstaat is; b) dat desgevallend de in artikel 105, 6°, b, vermelde derde vennootschap een vennootschap van een lidStaat van de Europese Unie is; c) dat, naargelang het geval, de schuldenaar, de gerechtigde of de derde vennootschap, op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, gedurende een ononderbroken periode van ten minste een jaar een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming van ten minste 25 pct. in volle eigendom behouden heeft respectievelijk in het kapitaal van de gerechtigde of van de schuldenaar of in het kapitaal van de ene en de andere van deze vennootschappen; d) dat de gerechtigde tot de inkomsten eigenaar of vruchtgebruiker is van de effecten, rechten of goederen uit hoofde waarvan de inkomsten worden betaald en dat deze effecten, rechten of goederen gedurende geen enkel ogenblik van de periode gedurende dewelke deze inkomsten worden voortgebracht, voorkomen onder de activa van een inrichting waarover hij buiten het grondgebied van de Europese Unie beschikt. Indien op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, de in littera c van het vorige lid vermelde bezitsduur van ten minste één jaar nog niet is bereikt, moet het door de verkrijger of de derde vennootschap aan de schuldenaar van de inkomsten te overhandigen attest bovendien bevatten: a) de datum vanaf wanneer ononderbroken een deelneming van ten minste 25% wordt aangehouden; b) de verbintenis dat die minimumdeelneming zal worden behouden tot de bezitsduur van ten minste één jaar wordt bereikt en dat de naleving ervan onmiddellijk ter kennis van de schuldenaar van de inkomsten zal worden gebracht; c) de verbintenis dat onverwijld aan de schuldenaar van de inkomsten zal worden medegedeeld indien voor
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 363 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
het einde van de termijn van één jaar de deelneming beneden de grens van 25% is gedaald. § 6ter. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 107, § 2, 10°, wordt slechts toegestaan indien de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd dat de verkrijger: a) eigenaar of vruchtgebruiker is van de rentegevende roerende kapitalen; b) niet-inwoner is die deze kapitalen niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België gebruikt; c) - ofwel een in artikel 227, 1° of 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde nietinwoner is; - ofwel een in artikel 227, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde niet-inwoner is die, in het land waarvan hij inwoner is, onderworpen is aan een inkomstenbelasting waarvan de bepalingen niet aanzienlijk gunstiger zijn dan in België, ofwel waarvan de aandelen niet voor ten minste de helft in het bezit zijn van rijksinwoners; - ofwel een beleggingsvennootschap is die een openbaar beroep doet op het spaarwezen. § 7. De in artikel 115, § 1, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de beheersvennootschap van het beleggingsfonds aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten die worden verkregen ten voordele van collectieve spaarrekeningen als vermeld in artikel 145/16, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 8. De in artikel 115, § 2, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien de instelling, de onderneming of de beursvennootschap waarbij de rekening is geopend, aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa begrepen in een individuele spaarrekening als vermeld in artikel 145/16, van hetzelfde Wetboek. § 9. De verzaking van de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116 is slechts van toepassing indien de beleggingsvennootschap aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest overhandigt waarbij wordt bevestigd dat het gaat om inkomsten uit activa waarvan zij eigenares is. § 10. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de wijze waarop de schuldenaar van lijfrenten of tijdelijke renten vermeld in artikel 17, § 1, 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de administratie der directe belastingen de identiteit van de verkrijgers en het bedrag van de verleende of toegekende interesten laat kennen. § 11. In niet in §§ 1 tot 10 vermelde gevallen is de in de artikelen 106 en 107, 110, 113 en 114 bepaalde volledige of gedeeltelijke verzaking van de inning van de roerende voorheffing onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger en de schuldenaar van de inkomsten 15 juli 2014
of, met betrekking tot inkomsten van buitenlandse oorsprong, de eerste Belgische tussenpersoon, zomede, eventueel, de depositaris van de rentegevende effecten, de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde uitgevaardigde voorschriften tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten naleven. § 12. De in artikel 108 gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat de verkrijger een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige die volgens artikel 233 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners is onderworpen en de rentegevende kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt. § 13. […] § 14. De in artikel 109, tweede lid, gestelde verzaking van de inning van de roerende voorheffing wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van roerende voorheffing een attest wordt overhandigd waarbij wordt bevestigd dat: 1° de verkrijger van de inkomsten een collectieve beleggingsinstelling naar buitenlands recht is, die een onverdeeld vermogen is dat wordt beheerd door een beheersvennootschap voor rekening van de deelnemers, en dat de rechten van deelneming van die instelling in België niet openbaar worden uitgegeven en niet in België worden verhandeld; 2° de rentegevende waarden niet voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt. § 15. In de gevallen bedoeld in het tweede lid van de §§ 4, 5 en 6bis, dient de schuldenaar van de inkomsten zich ertoe te verbinden op het ogenblik waarop de inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld zijn, op die inkomsten ten voorlopigen titel een bedrag in te houden dat overeenstemt met de roerende voorheffing die daarop in de regel verschuldigd zou zijn, en dit bedrag ten definitieven titel als roerende voorheffing te zullen betalen, verhoogd met de eventuele verschuldigde nalatigheidsinteresten, indien niet is voldaan aan de voorwaarde dat de minimumdeelneming als vermeld in § 5bis of in § 6bis gedurende een ononderbroken periode van ten minste één jaar moet zijn behouden. § 16. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 116bis, wordt slechts toegestaan indien aan de beheerder van het erkende gecentraliseerde systeem een attest wordt overhandigd door de deelnemer aan het systeem die hem de geleende financiële instrumenten overdraagt, waarin wordt bevestigd dat de inkomsten zijn verkregen door personen behorende tot de in dit artikel bedoelde categorieen. § 17. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 1, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger:
mijnwetboek.be
363
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 364 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
a) een binnenlandse vennootschap is of een belastingplichtige is onderworpen aan de belasting der nietinwoners overeenkomstig artikel 233 van hetzelfde Wetboek, die de financiële instrumenten, die het voorwerp uitmaken van de zakelijke-zekerheidsovereenkomst of van de lening, voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid in België gebruikt; b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten. § 18. De verzaking aan de inning van de roerende voorheffing ingevolge artikel 111bis, § 2, wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de inkomsten, of de in België gevestigde tussenpersoon een attest wordt overhandigd waarin wordt bevestigd dat de verkrijger: a) een spaarder niet-inwoner is die om de toepassing kan verzoeken van een overeenkomst tot vermijding van dubbele belasting gesloten tussen België en de Staat waarvan hij inwoner is; b) eigenaar is van de geleende financiële instrumenten. Gewijzigd door art. 3, KB 27.12.2012 (BS 31.12.2012); in werking vanaf 01.01.2013 (art. 4) Gewijzigd door art. 3, KB 20.12.2012 (BS 28.12.2012); van toepassing op de dividenden en de inkomsten toegekend of betaaldbaar gesteld vanaf 07.01.2013 (art. 4) Gewijzigd door art. 9 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 01.03.2010 (art. 21)
Art. 118. § 1. Met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten van Belgische oorsprong, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien onder de volgende voorwaarden: 1° voor inkomsten vermeld in artikel 107, § 2, 5°, b en 10°: - de schuldenaar van de inkomsten moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, [§ 6 of § 6 ter], vermelde attest; - de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; - de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam zijn ingeschreven; 2° voor inkomsten vermeld in artikel 107, § 2, 8°,a: - de in artikel 117, § 11, vermelde voorwaarden tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten zijn nageleefd; - de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; - de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk bij de uitgever op naam zijn ingeschreven; 3° voor inkomsten vermeld in de artikelen 107, § 2, 8°, b en 113, § 2, 1°: - de in artikel 117, § 11, vermelde voorwaarden tot identificatie van de verkrijger van de inkomsten zijn nageleefd; 364
- de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; - de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling of een spaarkas die aan de controle van de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] is onderworpen, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten; Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben; 4° voor inkomsten vermeld in artikel 115, § 1: - de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 7, vermelde attest; - de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de beleggingen van het beleggingsfonds begrepen zijn; - de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een in artikel 145/15, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden en die bovendien is bedoeld in artikel 145/15, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten; Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben; 5° voor inkomsten vermeld in artikel 115, § 2:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 365 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 8, vermelde attest; - de rentegevende effecten moeten gedurende het gehele tijdperk waarop de inkomsten betrekking hebben in de activa van dezelfde individuele spaarrekening begrepen zijn; - de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een in artikel 145/15, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde instelling, onderneming of beursvennootschap, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden en die bovendien is bedoeld in artikel 145/15, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten; Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedurende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben; 6° voor inkomsten vermeld in artikel 116: - de schuldenaar van de roerende voorheffing moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 9, vermelde attest; - de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben; - de rentegevende effecten moeten gedurende datzelfde gehele tijdperk ofwel: a) bij de uitgever op naam zijn ingeschreven, indien het gaat om effecten op naam; b) in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling of een spaarkas die aan de controle van de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] is onderworpen, indien het gaat om effecten aan toonder; c) in België op naam van de eigenaar of de houder zijn ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden, indien het gaat om gedematerialiseerde effecten. Met betrekking tot effecten aan toonder die in België in open bewaring zijn gegeven, blijft de omzetting ervan in gedematerialiseerde effecten op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of gemachtigde erkende rekeninghouder zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanentie gedu15 juli 2014
rende het gehele belastbaar tijdperk waarop de inkomsten van deze effecten betrekking hebben; § 1bis. Met betrekking tot obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, wordt van de inning van de roerende voorheffing volledig afgezien voor inkomsten vermeld in de artikelen 107, § 6, en 113, § 7, onder de volgende voorwaarden: - de schuldenaar van de inkomsten moet in het bezit worden gesteld van het in artikel 117, § 6bis, vermelde attest; - de verkrijger van de inkomsten moet eigenaar of vruchtgebruiker van de rentegevende effecten zijn geweest gedurende het gehele tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben. Voor de toepassing van het eerste lid, stemt het tijdperk waarop die inkomsten betrekking hebben, voor door effecten vertegenwoordigde leningen waarvan de interest wordt gekapitaliseerd of voor effecten die geen aanleiding geven tot een periodieke uitbetaling van interest en die worden uitgegeven met een disconto dat overeenstemt met de tot op de vervaldag van de effecten gekapitaliseerde interest, overeen met de periode die aanvangt op het ogenblik van de uitgifte van de effecten en eindigt op de dag van de toekenning of betaalbaarstelling van de inkomsten. § 2. Met betrekking tot niet in § 1, 3° tot 6°, vermelde effecten aan toonder en gedematerialiseerde effecten, kunnen parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, beleggingsfondsen, houders van een individuele spaarrekening of beleggingsvennootschappen vermeld in de artikelen 114, 118, 119quinquies en 119 decies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiele markten, overeenkomstig artikel 119 teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde roerende voorheffing op de desbetreffende inkomsten. Gewijzigd door art. 10 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en van toepassing op de inkomsten van Belgische obligaties uitgegeven sinds 01.02.2005 en die het voorwerp hebben uitgemaakt van een inschrijving op naam bij de uitgever (art. 21) Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011
Art. 119. § 1. Mits daartoe, in de vormen en termijnen die zijn voorgeschreven in artikel 371 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, een bezwaarschrift in te dienen bij de directeur van de directe belastingen van de provincie of het gewest in wiens ambtsgebied de roerende voorheffing is gestort, kan de teruggave van de bij de bron geïnde roerende voorheffing worden verkregen door: 1° parastatale instellingen voor sociale zekerheid of ermede gelijkgestelde instellingen, in de gevallen waarin die voorheffing aan de bron is geheven zonder te letten op de hoedanigheid van de verkrijgers; 2° spaarders niet-inwoners, in de gevallen waarin die voorheffing aan de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten; 3° pensioenspaarfondsen vermeld in artikel 115, § 1, in de gevallen waarin die voorheffing bij de bron is ge-
mijnwetboek.be
365
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 366 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
heven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten; 4° houders van individuele spaarrekeningen vermeld in artikel 115, § 2, in de gevallen waarin die voorheffing bij de bron is geheven terwijl zij werkelijk de verzaking van de inning van de roerende voorheffing kunnen genieten; 5° beleggingsvennootschappen vermeld in de artikelen 114, 118, 119quinquies en 119decies van de wet van 4 december 1990 op de financiële transacties en de financiële markten. Wanneer de in artikel 118 vermelde effecten zijn verkregen tussen twee vervaldagen van de inkomsten, kunnen de koper en de verkoper teruggave verkrijgen van de bij de bron geïnde roerende voorheffing die betrekking heeft op het prorata van de bruto-interesten waarvan elk van hen werkelijk het genot of de beschikking heeft gehad. Wanneer het evenwel gaat om effecten vermeld in artikel 118, § 1, 1°, is de teruggave van de roerende voorheffing in voorkomend geval beperkt tot de voorheffing die betrekking heeft op de interest van de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam bij de uitgever. § 2. Met betrekking tot de in artikel 118, § 1, 1°, vermelde effecten, uitgegeven door de Staat of door het Wegenfonds en vervreemd of verkregen tussen twee vervaldagen van de inkomsten, is de administratie der thesaurie gemachtigd, voor de periode waarin de rentegevende effecten het voorwerp zijn geweest van een inschrijving op naam in het Grootboek der Staatsschuld, aan de verkoper en aan de verkrijger een bedrag te storten dat gelijk is aan de roerende voorheffing die betrekking heeft op het prorata van de bruto-interest dat elk van hen werkelijk heeft verkregen of waarover hij werkelijk heeft kunnen beschikken. De in het eerste lid vermelde storting wordt uitgevoerd op voorwaarde dat de betrokken spaarder niet-inwoner de door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde vastgestelde voorschriften naleeft. Art. 119, § 1, 5°, is van toepassing met ingang van 12.06.2003 (art. 18, KB 15.05.2003) BS 12.06.2003 Art. 119, § 1, 5°, is van toepassing op de vanaf 01.01.1993 toegekende of betaalbaar gestelde inkomsten (art. 12, KB 22.10.1993) BS 29.10.1993 Art. 119, § 1, 3°, is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1993 (art. 17, KB 01.09.1995) BS 05.10.1995 Art. 119 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 97ter, KB/WIB) BS 13.09.1993
Onderafdeling IV. In België in open bewaring gegeven aandelen of aandelen op een effectenrekening in België uitgegeven vanaf 1 januari 1994 – Voorwaarden en toepassingswijze voor het verkrijgen van een verlaagd tarief inzake roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 269, derde lid, b) Opschrift gewijzigd door art. 7, KB 07.12.2007 (BS 12.12.2007), met ingang van 01.01.2008 366
Art. 119bis. § 1. Voor de toepassing van artikel 269, derde lid, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten de aandelen aan toonder of gedematerialiseerde aandelen vanaf hun uitgifte hetzij permanent in België in open bewaring zijn gegeven bij een bank, een openbare kredietinstelling, een beursvennootschap of een spaarkas die aan de controle van de [Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten] is onderworpen, hetzij gedematerialiseerd worden aangehouden op naam van de eigenaar of de houder bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden. Aan de voorwaarde van permanente open bewaargeving is voldaan indien: 1° de aandelen, met het oog op hun open bewaargeving en vanaf hun materiële uitgifte, door de emitterende vennootschap werden overhandigd aan een in het eerste lid vermelde instelling die door de bewaargever bij de inschrijving op de aandelen werd aangewezen, en 2° de open bewaargeving ononderbroken gehandhaafd is gebleven tot op de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend. De omzetting van aandelen aan toonder die vanaf hun uitgifte in open bewaring zijn gegeven bij een in het eerste lid bedoelde bank, openbare instelling, beursvennootschap of spaarkas, in gedematerialiseerde aandelen overeenkomstig de wet van 14 december 2005 houdende afschaffing van de effecten aan toonder blijft zonder gevolgen voor de beoordeling van de voorwaarde van permanente inschrijving in België op naam van de eigenaar of de houder op een effectenrekening ingeschreven bij een vereffeningsinstelling of erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten aan te houden. Aan de voorwaarde van permanente inschrijving op een effectenrekening is voldaan indien de aandelen vanaf hun uitgifte erop zijn ingeschreven. § 2. Voor aandelen waarvoor toepassing wordt gemaakt van artikel 269, derde lid, b, tweede gedachtenstreepje, van voormeld Wetboek moet de emitterende vennootschap bij de materiële uitgifte ervan die aandelen doen identificeren door middel van een speciaal codenummer dat door het Secretariaat voor Roerende Waarden wordt toegekend. De emitterende vennootschap moet het Secretariaat voor Roerende Waarden in kennis stellen van de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend, zomede van het belastbare brutobedrag van de coupon, opdat dit Secretariaat deze informatie zou kunnen mededelen aan de bewaarnemende instellingen die erom vragen. § 2bis. Voor aandelen waarvoor toepassing wordt gemaakt van artikel 269, derde lid, b, derde gedachtenstreepje, van voormeld Wetboek moet de emitterende vennootschap bij de uitgifte ervan die aandelen doen identificeren door middel van een speciaal codenummer dat door het Secretariaat voor Roerende Waarden wordt toegekend.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 367 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
De emitterende vennootschap moet het Secretariaat voor Roerende Waarden in kennis stellen van de datum van toekenning of betaalbaarstelling van het dividend, zomede van het belastbare brutobedrag van de coupon, opdat dit Secretariaat deze informatie zou kunnen mededelen aan de rekeninghouders die erom vragen. § 3. Bij de toekenning of betaalbaarstelling van het dividend moeten de in § 1, eerste lid, vermelde instellingen: - per emitterende vennootschap een globaal attest opstellen waarin het aantal aandelen opgegeven wordt dat voldoet aan de hogervermelde voorwaarde van permanente open bewaargeving of permanente inschrijving op een effectenrekening; - dit attest bezorgen aan de emitterende vennootschap. De emitterende vennootschap moet de voormelde attesten als bewijs bij haar aangifte in de roerende voorheffing voegen. § 4. In geval de aandelen van bewaarnemende of rekeninghoudende instelling veranderen, wordt voor de toepassing van § 1, tweede lid, 2°, of vierde lid, geacht dat de open bewaargeving of de inschrijving op een effectenrekening niet onderbroken wordt indien deze verrichting gebeurt tussen instellingen als vermeld in § 1 en voor zover: de verrichting plaats heeft zonder de afgifte van de aandelen aan de bewaargever voor wat de aandelen aan toonder betreft die nog niet gedematerialiseerd worden aangehouden op een effectenrekening; de eerste instelling aan de nieuwe instelling een attest uitreikt waarin zij bevestigt dat de betrokken aandelen tot op de dag van de voormelde verrichting het voorwerp hebben uitgemaakt van een open bewaargeving of een inschrijving op een effectenrekening als vermeld in § 1. Gewijzigd door art. 331 KB 03.03.2011 (BS 09.03.2011) en in werking vanaf 19.03.2011 § 1, § 2, eerste lid, § 2bis, § 3, eerste lid en § 4 gewijzigd door art. 8, 1° tot 3°, KB 07.12.2007 (BS 12.12.2007), met ingang van 01.01.2008 Gewijzigd door art. 1, KB 01.09.2006 (BS 15.09.2006), met ingang van 10.01.2005 Ingevoegd door art. 1 van KB van 01.09.1995; inwerkingtreding op 28.09.1995 De in artikel 269, derde lid, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde aandelen die vóór de in het eerste lid vermelde datum zijn uitgegeven en die, vanaf hun materiële uitgifte, in België in open bewaargeving zijn gebleven, worden geacht te voldoen aan de voorwaarde van identificatie bedoeld in artikel 119bis, § 2, van het KB/WIB 1992, indien het voorgeschreven speciaal codenummer wordt toegekend uiterlijk op 30.11.1995
Afdeling IV. Verrekening van voorheffingen Onderafdeling I. Fictieve onroerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 278)
Art. 120. Een fictieve onroerende voorheffing wordt toegekend met betrekking tot de inkomsten uit onroerende goederen die ingevolge artikel 253, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of ingevol15 juli 2014
ge bijzondere wetsbepalingen van onroerende voorheffing zijn vrijgesteld. Die fictieve onroerende voorheffing is gelijk aan 12,5 pct. van het kadastrale inkomen van de voormelde onroerende goederen; zij mag echter niet meer bedragen dan 5 pct. van het kadastrale inkomen wanneer het belastingplichtigen betreft als vermeld in artikel 216, 2°, van hetzelfde Wetboek. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling II. Fictieve roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 284)
Art. 121. § 1. De te verrekenen fictieve roerende voorheffing met betrekking tot inkomsten van roerende goederen en kapitalen waarvoor geheel of gedeeltelijk van de inning van roerende voorheffing is afgezien, is gelijk aan: 1° vijfentwintig vijfenzeventigsten van het geïnde of verkregen nettobedrag van premies van Belgische overheidsfondsen die vóór 1 december 1962 zijn uitgegeven en waarop, overeenkomstig artikel 113, § 3, a, geheel is afgezien van de inning van roerende voorheffing; 2° het verschil tussen vijfentwintig vijfenzeventigsten van het geïnde of verkregen nettobedrag en de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing voor: a) premies en interest van vóór 1 december 1962 uitgegeven Belgische overheidsfondsen en inkomsten van obligaties, kasbons of andere soortgelijke effecten, van schuldvorderingen en leningen, die worden verleend of toegekend ter uitvoering van vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten waarop, overeenkomstig artikel 113, § 4, de roerende voorheffing is geheven tegen een tarief van 12,5 pct.; b) inkomsten van deposito's met vaste termijn of met opzeggingstermijn die vóór 1 december 1962 aan depositarissen zijn toevertrouwd, waarop overeenkomstig artikel 114, § 3, de roerende voorheffing is geheven tegen een tarief van 12,5 pct.; 3° vijftien vijfentachtigste van het geïnde of verkregen nettobedrag met betrekking tot: a) inkomsten van overheidsfondsen als vermeld in artikel 113, § 3, b; b) loten van vóór 1 december 1962 uitgegeven Belgische overheidsfondsen waarop overeenkomstig artikel 113, § 3, a, geheel is afgezien van de inning van roerende voorheffing; 4° het verschil tussen vijftien vijfentachtigste van het geïnde of verkregen nettobedrag en de werkelijk verschuldigde roerende voorheffing met betrekking tot niet in 3°, b, vermelde loten van vóór 1 december 1962 uitgegeven Belgische overheidsfondsen. § 2. Wanneer de overeenkomstig artikel 126 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 samengevoegde belastbare inkomsten, interest omvatten van verschillende in § 1, 2°, b, vermelde deposito's, wordt geen fictieve roerende voorheffing verrekend voor de schijf van het totale bedrag van de toegekende interest waarop de roerende voorheffing tegen 25 pct. zou zijn
mijnwetboek.be
367
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 368 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
geheven indien die interest door een enkel deposito was voortgebracht. § 3. Onder geïnd of verkregen nettobedrag als vermeld in § 1 wordt verstaan het nettobedrag van de inkomsten na aftrek van de werkelijk ingehouden roerende voorheffing maar vóór aftrek van de innings- en bewaringskosten en van andere soortgelijke kosten. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 122. Artikel 121 is van toepassing op de in § 1 van dat artikel vermelde inkomsten die in de belastbare grondslag van de inkomstenbelastingen zijn opgenomen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling III. Mate van verrekening (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 295)
Art. 123. De onroerende voorheffing, de fictieve onroerende voorheffing, de roerende voorheffing, de fictieve roerende voorheffing en het forfaitaire gedeelte van buitenlandse belasting worden, in de mate bepaald in de artikelen 276 tot 294 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, met de personenbelasting, de vennootschapsbelasting of de belasting van niet-inwoners verrekend voor zover zij betrekking hebben op inkomsten die in de belastbare grondslag van die belastingen zijn opgenomen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 123bis. De verrekening van de roerende voorheffing bedoeld in artikel 283, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, is onderworpen aan de voorwaarde dat de verkrijger van de inkomsten in het bezit wordt gesteld van een attest waarbij is bevestigd: a) hetzij dat de leninggever van de aandelen waarvoor de verrekening wordt gevraagd, zonder een lening met betrekking tot die aandelen, de voorwaarden zou hebben vervuld om de verzaking aan de inning van de roerende voorheffing te bekomen overeenkomstig de artikelen 106 tot 119bis op het ogenblik van de toekenning en de betaalbaarstelling van de dividenden die betrekking hebben op de geleende aandelen; b) hetzij dat de leninggever zonder een lening met betrekking tot die aandelen de voorwaarden zou hebben vervuld om een vermindering van de roerende voorheffing te bekomen overeenkomstig de bepalingen van een overeenkomst ter vermijding van dubbele belasting, op het ogenblik van toekenning of betaalbaarstelling van de dividenden die betrekking hebben op de geleende aandelen. Ingevoegd door art. 20, KB 20.01.2005 (BS 01.02.2005) van toepassing op inkomsten toegekend of betaalbaar gesteld in uitvoering van de zakelijke-zekerheidsovereenkomsten en leningen met betrekking tot financiële instrumenten, afgesloten vanaf 01.02.2005
Art. 124. Voor de toepassing van artikel 125 verstaat men: 368
1° onder "samengeteld gedeelte van het belastbare inkomen": het gedeelte van het inkomen dat belast wordt volgens de artikelen 130 tot 170, 178, 517 en 518 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; 2° onder "afzonderlijk belast gedeelte van het inkomen": het gedeelte van het belastbare inkomen waarop de belasting afzonderlijk wordt berekend overeenkomstig de artikelen 171 tot 174 van hetzelfde Wetboek; 3° onder "samengetelde nettoberoepsinkomsten": de nettoberoepsinkomsten die onder het in 1° vermelde samengetelde gedeelte van het belastbare inkomen opgenomen zijn; 4° onder "afzonderlijk belaste nettoberoepsinkomsten": de nettoberoepsinkomsten die in het in 2° vermelde afzonderlijk belaste gedeelte van het inkomen begrepen zijn; 5° onder "totaal van de samengetelde netto-inkomsten": de gezamenlijke netto-inkomsten van de verschillende categorieen, uitgezonderd het in 2° vermelde afzonderlijk belaste gedeelte. Art. 124, 1° en 2°, is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 18, KB 01.09.1995) BS 05.10.1995
Art. 125. Het in artikel 290, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde deel van de personenbelasting dat evenredig betrekking heeft op de beroepsinkomsten, is gelijk aan de som van de personenbelasting die betrekking heeft op de afzonderlijk belaste nettoberoepsinkomsten, en het produkt dat wordt verkregen door het bedrag van de personenbelasting dat betrekking heeft op het samengetelde gedeelte van het belastbare inkomen, te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller het bedrag is van de samengetelde nettoberoepsinkomsten en de noemer het totaal van de samengetelde netto-inkomsten. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Hoofdstuk III. Vestiging en invordering van de belasting Afdeling I. Aangiften (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 297, tweede lid, en 300, § 1)
Art. 125bis. Het controlecentrum Brussel 4 is belast met het onderzoek van de aangifte in de personenbelasting van de personen vermeld in artikel 27, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Ingevoegd door art. 2, KB van 06.07.1997 (BS 19.07.1997); van toepassing op de aangiften met betrekking tot het aanslagjaar 1997 en de volgende aanslagjaren
Art. 126. De bepalingen van de artikelen 305, 307, §§ 2 en 3 en 307bis, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreffende de aangifte inzake personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting en belasting van niet-inwoners, zijn van toepassing op de aangiften inzake roerende voor-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 369 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
heffing en bedrijfsvoorheffing vermeld in de artikelen 85, 90 en 91 van dit besluit. Art. 126, gewijzigd door art. 2, KB 10.05.2010 (BS 14.05.2010), met ingang van 01.10.2010
Art. 127. De gemeenten moeten: 1° periodiek en tenminste eenmaal per jaar, vóór 15 januari, aan de controleur van de directe belastingen van het ambtsgebied een opgave verstrekken van de in het vorige jaar in de bevolking opgetreden veranderingen: binnengekomen en vertrokken personen, veranderingen binnen de gemeente zelf; die opgave mag worden vervangen door fiches ad hoc of door duplicaten van de bij de bevolkingsdienst gedane aangiften; 2° op aanvraag een uitvoerige lijst verstrekken van de personen die door hun bemiddeling bepaalde formaliteiten hebben vervuld welke ook fiscaal van belang zijn; 3° de plaatselijke politie gelasten eventueel, tegen vergoeding, deel te nemen aan de uitreiking en de inzameling van de aangiften in de directe belastingen; 4° een behoorlijk lokaal, zo nodig verwarmd en verlicht, ter beschikking van de ambtenaren van de belastingen stellen op de zitdagen die, voor de vestiging en inning van de directe belastingen, nu en dan noodzakelijk zijn in de gemeenten waar de belastingdienst over geen voldoende ruim kantoor beschikt. De agglomeraties zijn verplicht tot het verstrekken, op aanvraag, van de lijst vermeld in 2° van het eerste lid. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
[Afdeling Ibis. Modaliteiten betreffende de indiening van de aangifte in de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting, de belasting nietinwoners/vennootschappen en de belasting nietinwoners/rechtspersonen] (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 307bis, § 3, derde lid) Ingevoegd door art. 1 KB 07.02.2014 (BS 14.02.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. Voor de belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelastingen, van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
[Art. 127/1. Om de aangifte via elektronische weg in te dienen, maken de belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, en de belastingplichtigen die, overeenkomstig artikel 227, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van nietinwoners zijn onderworpen, gebruik van de toepassing Biztax die hen door de administratie ter beschikking wordt gesteld op de internetsite van de Federale Overheidsdienst Financiën. De toepassing Biztax is toegankelijk via een elektronische identiteitskaart of een door een certificatieautoriteit erkend certificaat klasse 3.
15 juli 2014
De aangifte wordt ingediend, door ze digitaal te ondertekenen. Een PDF-ontvangstbewijs met de digitale handtekening van de Federale Overheidsdienst Financiën wordt uitgereikt als bewijs dat de aangifte werd ingediend. Na indiening kunnen de belastingplichtigen of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hen in te dienen, met hun certificaat of elektronische identiteitskaart, de PDF-bestanden van het ontvangstbewijs, de aangifte en de bijlagen consulteren.] Ingevoegd door art. 1 KB 07.02.2014 (BS 14.02.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. Voor de belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelastingen, van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
[Art. 127/2. Indien de belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelasting of de rechtspersonenbelasting, en de belastingplichtigen die, overeenkomstig artikel 227, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen of in voorkomend geval de persoon die gemachtigd is de bedoelde aangifte namens hen in te dienen, niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikken, dienen zij jaarlijks een ondertekende schriftelijke verklaring in bij het bevoegde controlekantoor. Na ontvangst van de verklaring reikt het bevoegde controlekantoor aan de in het eerste lid bedoelde belastingplichtigen een aangifteformulier uit.] Ingevoegd door art. 1 KB 07.02.2014 (BS 14.02.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2015. Voor de belastingplichtigen onderworpen aan de vennootschapsbelastingen, van toepassing vanaf aanslagjaar 2014
Afdeling II. Kohieren (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 251 en 300, § 1)
Art. 128. De kohieren mogen afzonderlijk per soort van belasting of voorheffing of ineens voor verschillende soorten van belastingen of voorheffingen worden aangelegd. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 129. Zo nodig mogen de kohieren voor verscheidene aanslagjaren opgemaakt worden mits zij jaarlijks met een nieuwe uitvoerbaarverklaring worden bekleed. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 130. Kohieren met aanslagen van belastingen of voorheffingen worden verbonden aan het begrotingsjaar dat loopt op de datum waarop ze uitvoerbaar worden verklaard; de belastingtarieven en eventueel de opcentiemen in verband met de respectieve aanslagjaren zijn van toepassing. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
mijnwetboek.be
369
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 370 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Art. 131. De kohieren van de directe belastingen worden opgemaakt per gemeente, per groep gemeenten of per ontvangkantoor. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 132. De kohieren worden op door de administratie of door haar gedelegeerden bepaalde tijdstippen opgemaakt.
Afdeling IIbis. Aanbieding van aanslagbiljetten door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 302, derde lid) Ingevoegd bij art. 1 KB 07.02.2014 (BS 14.02.2014); Inwerkingtreding: 24.02.2014
Art. 134. Voor de berekening van de aanslagen in de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting van niet-inwoners wordt de belastbare grondslag in Euro vastgesteld en afgerond op de cent.
Art. 136/1. § 1. Wanneer de belastingplichtige uitdrukkelijk akkoord gaat met de werkwijze uiteengezet in artikel 302, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ofwel via Tax-on-web bij het invullen van de aangifte, ofwel via MyMinFin, wordt zijn aanslagbiljet uitsluitend door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, aangeboden. Dit akkoord houdt in dat de belastingplichtige regelmatig nagaat of zijn aanslagbiljet hem door middel van de in het vorige lid vermelde procedure werd aangeboden. De aanbieding van aanslagbiljetten door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, bestaat uit de elektronische aanbieding ervan via het systeem van internetbankieren. § 2. De belastingplichtige deelt aan de administratie via Tax-on-web of MyMinFin de volgende gegevens mee: 1° de bankrekening die de elektronische aanbieding via internetbankieren toelaat; 2° een persoonlijk emailadres indien hij een informatieve boodschap betreffende de elektronische aanbieding van zijn aanslagbiljet, wenst te ontvangen. Deze boodschap vervangt evenwel niet de officiële kennisgeving, ontvangen in het internetbankieren; 3° elke verandering van bankrekening. § 3. De elektronische aanbieding van het aanslagbiljet wordt beëindigd wanneer de belastingplichtige: 1° overlijdt; 2° zijn akkoord herroept. Deze herroeping wordt uitsluitend via internetbankieren uitgevoerd. Zij kan plaatsvinden op elk moment en treedt onmiddellijk in werking; 3° aan de administratie een bankrekening meedeelt die geen elektronische aanbieding van het aanslagbiljet meer toelaat. Vanaf dit moment wordt het aanslagbiljet uitsluitend onder gesloten omslag aan de belastingplichtige overgemaakt.
Art. 134 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 20 02 (art. 5, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000
Ingevoegd bij art. 1 KB 07.02.2014 (BS 14.02.2014); Inwerkingtreding: 24.02.2014
Art. 135. De verschillende aanslagen, met inbegrip van de opcentiemen, worden in elk stadium van de berekening in Euro vastgesteld en afgerond op de cent.
Art. 136/2. § 1. Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt het akkoord, bedoeld in artikel 136/1, § 1, gegeven door elke echtgenoot. § 2. De bankrekening die overeenkomstig artikel 136/ 1, § 2, 1°, voor de elektronische aanbieding van het aanslagbiljet wordt gebruikt, is in het geval van een gemeenschappelijke aanslag, deze van de echtgenoot die zijn inkomsten aangeeft in de linkerkolom van de aangifte in de personenbelasting. Indien de andere echtgenoot niet beschikt over een volmacht over die
Art. 133. [§ 1.] De aanslagen worden op naam van de betrokken belastingschuldigen ten kohiere gebracht. [§ 2.] Aanslagen ten laste van overleden belastingschuldigen worden ten kohiere gebracht op hun naam voorafgegaan van het woord "Nalatenschap" en eventueel gevolgd van de vermelding van de persoon of personen die zich aan de administratie der directe belastingen hebben bekend gemaakt als erfgenaam, legataris, begiftigde of bijzondere lasthebber. De identiteit van die personen wordt omstandig vermeld. Wanneer een van de erfgenamen formeel is aangewezen om de nalatenschap te vertegenwoordigen, geschiedt het ten kohiere brengen als volgt: "Nalatenschap X..., de erfgenamen vertegenwoordigd door...". In geval van aanslag van ambtswege, moet de naam van de overleden belastingschuldige (Nalatenschap X...) slechts gevolgd worden door de vermelding van een van de erfgenamen die aan de controleur van de belastingen bekend is. [§ 3. Als een onroerend goed in onverdeeldheid toebehoort aan meerdere eigenaars, wordt de aanslag in de onroerende voorheffing ten kohiere gebracht op naam van één of meer mede-eigenaars, gevolgd door de woorden "in onverdeeldheid".] Gewijzigd door art. 1 KB 26.09.2011 (BS 04.10.2011) en in werking vanaf 14.10.2011 Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Vlaams Gewest Art. 133. […] Opgeheven bij art. 5.0.0.0.1, 1° B.Vl.Reg. 20.12.2013 (BS 31.12.2013 (ed. 1)), met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 135 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 20 02 (art. 5, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000
Art. 136. Zodra de kohieren uitvoerbaar verklaard zijn, wordt aan de betrokken belastingschuldigen een aanslagbiljet gezonden. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1) 370
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 371 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
rekening of indien deze rekening niet toebehoort aan beide echtgenoten, wordt verondersteld dat de titularis van de rekening aan de andere echtgenoot de mogelijkheid geeft om zijn rechten, meer in het bijzonder inzake het bezwaar, uit te oefenen. § 3. De elektronische aanbieding van het aanslagbiljet, wordt in het geval van een gemeenschappelijke aanslag beëindigd wanneer: 1° de beide echtgenoten zijn overleden of de echtgenoot die zijn inkomsten in de linkerkolom van de aangifte in de personenbelasting aangeeft, is overleden; 2° één echtgenoot zijn akkoord herroept; 3° de aan de administratie medegedeelde bankrekening wordt vervangen door een bankrekening die geen elektronische aanbieding van het aanslagbiljet meer toelaat; 4° de echtgenoten feitelijk gescheiden zijn; 5° de scheiding is overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand na 1 januari van het aanslagjaar. Vanaf dit moment wordt het aanslagbiljet uitsluitend onder gesloten omslag aan de belastingplichtige overgemaakt. Ingevoegd bij art. 1 KB 07.02.2014 (BS 14.02.2014); Inwerkingtreding: 24.02.2014
lingsverrichting ten gunste van een [postrekening] van de Federale Overheidsdienst Financiën uit te voeren. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde kan, in bijzondere omstandigheden, andere wijzen van betaling toestaan. § 2. De belastingschuldige moet op het betaalformulier de aard van de gekweten belasting of voorheffing vermelden en, voor ingekohierde belastingen of voorheffingen, ook de gemeente en het kohierartikel. § 3. Behoudens tegenbewijs gelden als bewijs van betaling: voor stortingen of postwissels, de door de Post gedagtekende ontvangstbewijzen; voor overschrijvingen, cheques en elektronische betalingen met een debetkaart verricht aan een betaalterminal in het ontvangkantoor, de rekeninguittreksels en erbij horende stukken. Gewijzigd door art. 11 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 gewijzigd door art. 1, 1° en 2°, KB 01.02.2010 (BS 12.02.2010) met ingang van 12.02.2010 Gewijzigd door art. 9 van KB van 12.08.1994, en door art. 3 van KB van 09.11.1999
Vlaams Gewest
Afdeling III. Betalingen en kwitanties
Art. 139. […]
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 250 en 300, § 1)
Opgeheven bij art. 5.0.0.0.1, 1° B.Vl.Reg. 20.12.2013 (BS 31.12.2013 (ed. 1)), met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 137. Onverminderd de bepalingen van de artikelen 141 en 177, zijn de inkomstenbelastingen en voorheffingen te betalen bij de bevoegde ontvanger van de directe belastingen, hierna de ontvanger genoemd.
Art. 140. § 1. In afwijking van artikel 139 kan bedrijfsvoorheffing uitsluitend worden betaald door storting of overschrijving op de postrekening van de ontvanger. Daarbij mogen alleen betaalformulieren worden gebruikt: waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde is vastgesteld in overleg met de Minister, of zijn gedelegeerde tot wiens bevoegdheid de Post behoort; die op aanvraag of ambtshalve door het betrokken ontvangkantoor worden afgegeven en de naam van de belastingschuldige en zijn in artikel 90, § 2, vermelde registratienummer vermelden. § 2. Betalingen verricht op de postrekening van de ontvanger met vermelding van een als in § 1 vermeld registratienummer, worden geacht gedaan te zijn voor rekening van de belastingschuldige die bij het kantoor van die ontvanger door dat nummer wordt geïdentificeerd.
Art. 137 is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 5, KB 03.05.1999) BS 04.06.1999
Art. 138. De ontvanger mag slechts de betaling eisen van inkomstenbelastingen en voorheffingen die verschuldigd zijn blijkens een aangifte of blijkens een uitvoerbaar verklaard kohier. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 139. § 1. Inkomstenbelastingen en voorheffingen moeten worden betaald: - ofwel door storting of overschrijving op de postrekening van de ontvanger; - ofwel met een postwissel ten gunste van de ontvanger; - ofwel met een gecertificeerde of gewaarborgde vooraf gekruiste cheque, ten gunste van de ontvanger getrokken op een financiële instelling die aangesloten of vertegenwoordigd is bij een verrekenkamer van het land; - ofwel door een elektronische betaling met een debetkaart verricht aan een betaalterminal in het ontvangkantoor. Onder debetkaart dient te worden verstaan de door een financiële instelling uitgegeven plastic kaart die het, aan de hand van de gegevens op de magneetstrip, mogelijk maakt via een elektronische weg een beta15 juli 2014
Gewijzigd door art. 10 van KB van 12.08.94, Art. 4 van KB van 03.01.95, en door art. 3 van KB van 09.11.1999
Art. 141. Inkomstenbelastingen en voorheffingen waarvoor een gerechtsdeurwaarder in opdracht van de ontvanger vervolgingen instelt, kunnen in afwijking van de artikelen 137 en 139 betaald worden in handen van die gerechtsdeurwaarder. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 142. § 1. Betalingen van inkomstenbelastingen en voorheffingen hebben uitwerking:
mijnwetboek.be
371
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 372 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- voor stortingen via een postkantoor en voor overschrijvingen, op de datum die door de Post als bevrijdende datum op het rekeninguittreksel wordt vermeld; - voor betalingen met een postwissel of met een gecertificeerde of gewaarborgde cheque, op de datum waarop de postwissel of de cheque door de ontvanger is ontvangen; - voor in artikel 141 vermelde betalingen, op de datum van de afgifte van de fondsen in handen van de gerechtsdeurwaarder; - voor de elektronische betalingen met een debetkaart verricht aan een betaalterminal in het ontvangkantoor die de rekeninghouder zelf heeft uitgevoerd, op de werkelijke datum van de verrichting. § 2. De Minister van Financiën of zijn gedelegeerde bepaalt de datum waarop de betaling uitwerking heeft wanneer hij krachtens [artikel 139, § 1, derde lid], een andere betaalwijze toestaat. Gewijzigd door art. 12 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Gewijzigd door art. 11 van KB van 12.08.94 Gewijzigd door art. 2, KB 01.02.2010 (BS 12.02.2010), met ingang van 12.02.2010
Vlaams Gewest Art. 142. […] Opgeheven bij art. 5.0.0.0.1, 1° B.Vl.Reg. 20.12.2013 (BS 31.12.2013 (ed. 1)), met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 143. § 1. De belastingschuldige die verschillende belastingen of voorheffingen te betalen heeft, mag bij elke betaling vermelden wat hij wil vereffenen. Bij gebreke van dergelijke vermelding worden de betalingen aangerekend naar de keuze van de ontvanger, onverminderd de toepassing van § 2. Zulks geldt eveneens wanneer de aan te rekenen som voortkomt van een teruggave van belastingen, voorheffingen en toebehoren, of van een toekenning van moratoriuminteresten. § 2. Betalingen, teruggaven en moratoriuminteresten als vermeld in § 1 worden eerst aangerekend: 1° op de kosten van alle aard, met inbegrip van het inningsrecht, ongeacht de aanslagen waarop zij betrekking hebben; 2° op de nalatigheidsinteresten betreffende de voorheffingen of aanslagen die de belastingschuldige wil vereffenen of die de ontvanger wil aanzuiveren. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 144. De ontvangkantoren van de directe belastingen zijn open de eerste 5 werkdagen van de week, van 9 u. tot 12 u., behalve op de officiële verlofdagen in de Rijksbesturen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
372
Afdeling IIIbis. Aandeel van iedere belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 394, § 4) Gewijzigd door art. 13 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011
Art. 144/1. Het aandeel van iedere belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag wordt bepaald overeenkomstig de artikelen 144/2 tot 144/7. Art. 144/1, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Art. 144/2. Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder: 1° het aandeel van een belastingplichtige in de ingekohierde aanslag: de personenbelasting op het belastbaar inkomen van de belastingplichtige zoals dit inkomen is bepaald in de ingekohierde aanslag: - vastgesteld na toepassing van de in de artikelen 157 tot 168 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde vermeerderingen en van de in de artikelen 175 tot 177 van hetzelfde Wetboek vermelde bonificatie; - vastgesteld na verrekening van de in de artikelen 157 tot 168 en 175 tot 177 van hetzelfde Wetboek vermelde en op zijn naam gedane voorafbetalingen, de voorheffingen, het forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting, de belastingkredieten bedoeld in de artikelen [134, §§ 3 en 4,] 156bis, 289bis en 289ter van hetzelfde Wetboek en in de bijzondere wetten, de woonstaatheffing bedoeld in artikel 2, § 1, 10°, van hetzelfde Wetboek en de belastingverminderingen bedoeld in de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten waarop hij recht heeft; - verhoogd met zijn aandeel in de belastingverhogingen vermeld in artikel 444 van hetzelfde Wetboek [berekend overeenkomstig de bepaling onder 3°; - verhoogd met de aanvullende belastingen vastgesteld overeenkomstig de artikelen 466 en 466bis van hetzelfde Wetboek; - en verhoogd met zijn aandeel in de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid berekend overeenkomstig de bepaling onder 4° en verminderd met de inhoudingen verricht overeenkomstig artikel 109 van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen en het supplement bedoeld in artikel 125, 1°, van dezelfde wet, die werden verrekend; 2° het aandeel van een belastingplichtige in de fictieve aanslag: de personenbelasting op het belastbaar inkomen van de belastingplichtige zoals dit inkomen is bepaald in de ingekohierde aanslag, vastgesteld overeenkomstig de bepaling onder 1°, maar met toepassing van een correctie vermeld in de artikelen 144/3, 144/ 4 of 144/5; 3° het aandeel van een belastingplichtige in de belastingverhogingen: de door beide belastingplichtigen samen verschuldigde verhogingen geprorateerd in functie van het aandeel van de belastingplichtige in
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 373 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
het belastingverschil dat aan de berekeningsbasis ligt van de verhogingen; 4° het aandeel van een belastingplichtige in de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid: de door beide belastingplichtigen samen verschuldigde bijzondere bijdrage geprorateerd in functie van het aandeel van de belastingplichtige in het gezinsinkomen zoals gedefinieerd in artikel 107, 2°, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen. Gewijzigd door art. 1 KB 01.04.2014 (BS 14.04.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 Gewijzigd door art. 14 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Art. 144/2, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Art. 144/3. Indien krachtens artikel 104 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 onderhoudsuitkeringen werden afgetrokken door een belastingplichtige voor één of meer kinderen ten laste die op 1 januari van het aanslagjaar enkel deel uitmaakten van het gezin van de andere belastingplichtige, wordt een fictieve aanslag berekend op basis van dezelfde gegevens van en volgens dezelfde regels als de ingekohierde aanslag, evenwel zonder voor het bepalen van de toeslagen op de belastingvrije som als bedoeld in artikel 132 van hetzelfde Wetboek, rekening te houden met voornoemde kinderen. Het fiscaal voordeel voor kinderen ten laste verkregen door de belastingplichtige die de onderhoudsuitkeringen heeft betaald, is gelijk aan het verschil tussen: 1° zijn aandeel in de fictieve aanslag berekend overeenkomstig het eerste lid; 2° en zijn aandeel in de ingekohierde aanslag. Art. 144/3, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Art. 144/4. Indien de belastingvrije som als bedoeld in artikel 131 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt verhoogd door toepassing van artikel 132 of 132bis van hetzelfde Wetboek, wordt een fictieve aanslag berekend op basis van dezelfde gegevens van en volgens dezelfde regels als de ingekohierde aanslag, evenwel zonder toepassing van de toeslagen op de belastingvrije som als bedoeld in de artikelen 132 en 132bis van hetzelfde Wetboek. Het fiscaal voordeel verkregen door iedere belastingplichtige is gelijk aan de helft van het verschil tussen: 1° zijn aandeel in de fictieve aanslag berekend overeenkomstig het eerste lid; 2° en zijn aandeel in de fictieve aanslag berekend overeenkomstig artikel 144/3 of, wanneer artikel 144/ 3 niet van toepassing is, zijn aandeel in de ingekohierde aanslag. Art. 144/4, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Art. 144/5. Indien een deel van de beroepsinkomsten van één van de belastingplichtigen wordt toegerekend aan de andere belastingplichtige overeenkomstig de artikelen 87 of 88 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt een fictieve aanslag berekend op basis van dezelfde gegevens van 15 juli 2014
en volgens dezelfde regels als de ingekohierde aanslag, maar zonder toepassing van de artikelen 87 en 88, [noch] de artikelen 132 en 132bis van hetzelfde Wetboek. Het fiscaal nadeel geleden door de belastingplichtige aan wie beroepsinkomsten worden toegerekend overeenkomstig de artikelen 87 of 88 van hetzelfde Wetboek, is gelijk aan het positieve verschil tussen: 1° zijn aandeel in de fictieve aanslag berekend overeenkomstig artikel 144/4 of in de ingekohierde aanslag indien artikel 144/4 niet van toepassing is; 2° en zijn aandeel in de fictieve aanslag berekend overeenkomstig het eerste lid. Gewijzigd door art. 15 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Art. 144/5, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Art. 144/6. § 1. Het aandeel van iedere belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag is gelijk aan: 1° zijn aandeel in de ingekohierde aanslag; 2° eventueel vermeerderd met, voor de belastingplichtige die onderhoudsuitkeringen heeft afgetrokken voor één of meer kinderen ten laste die op 1 januari van het aanslagjaar enkel deel uitmaakten van het gezin van de andere belastingplichtige, het fiscaal voordeel berekend overeenkomstig artikel 144/3, tweede lid; 3° eventueel verminderd met, voor de andere dan in 2° bedoelde belastingplichtige, het fiscaal voordeel berekend overeenkomstig artikel 144/3, tweede lid, dat de andere belastingplichtige heeft verkregen; 4° eventueel vermeerderd met het fiscaal voordeel dat hij heeft verkregen ten gevolge van de toepassing van de artikelen 132 en 132bis van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en berekend overeenkomstig artikel 144/4, tweede lid; 5° eventueel verminderd met het fiscaal voordeel dat de andere belastingplichtige heeft verkregen ten gevolge van de toepassing van de artikelen 132 en 132bis van hetzelfde Wetboek en berekend overeenkomstig artikel 144/4, tweede lid; 6° eventueel verminderd met het fiscaal nadeel dat hij heeft geleden ten gevolge van de toerekening van beroepsinkomsten van de andere belastingplichtige op basis van artikel 87 of 88 van hetzelfde Wetboek en berekend overeenkomstig artikel 144/5, tweede lid; 7° eventueel vermeerderd met het fiscaal nadeel dat de andere belastingplichtige heeft geleden ten gevolge van de toerekening van een deel van zijn beroepsinkomsten aan de andere belastingplichtige op basis van artikel 87 of 88 van hetzelfde Wetboek en berekend overeenkomstig artikel 144/5, tweede lid. § 2. Indien het aandeel van een belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag berekend overeenkomstig paragraaf 1 resulteert in een terug te geven belasting, wordt het bedrag van de terugbetaling beperkt tot het totaal van: 1° zijn voorafbetalingen, woonstaatheffing en terug te betalen voorheffingen;
mijnwetboek.be
373
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 374 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2° het belastingkrediet verrekend overeenkomstig artikel [134, §§ 3 en 4, van hetzelfde Wetboek], beperkt tot het maximumbedrag bedoeld in artikel 134, § 3, tweede lid, van hetzelfde Wetboek vermenigvuldigd met het totaal van: - het aantal kinderen bedoeld in artikel 144/3, eerste lid, die op 1 januari van het aanslagjaar enkel deel uitmaakte van zijn gezin; - de helft van het aantal kinderen ten laste andere dan bedoeld in artikel 144/3, eerste lid; 3° de andere verrekenbare en terugbetaalbare elementen waarop de belastingplichtige recht heeft. Het verschil tussen de terug te geven bedragen aan de belastingplichtige berekend overeenkomstig paragraaf 1 en het eerste lid, wordt toegerekend aan het aandeel van de andere belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag. § 3. Indien het aandeel van een belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag berekend overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 resulteert in een terug te geven belasting en het aandeel van de andere belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag berekend overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 overeenstemt met een te betalen belasting, vindt er een correctie plaats: - indien het resultaat van de ingekohierde aanslag een terug te geven belasting is, wordt het aandeel van de belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag berekend overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 en resulterende in een terug te geven belasting, beperkt tot het resultaat van de ingekohierde aanslag en het aandeel van de andere belastingplichtige wordt herleid tot nul Euro; - indien het resultaat van de ingekohierde aanslag een te betalen belasting is, wordt het aandeel van de belastingplichtige in de gemeenschappelijke aanslag berekend overeenkomstig de paragrafen 1 en 2 en resulterende in een terug te geven belasting, herleid tot nul Euro en het aandeel van de andere belastingplichtige wordt beperkt tot het resultaat van de ingekohierde aanslag. Gewijzigd door art. 2 KB 01.04.2014 (BS 14.04.2014) van toepassing vanaf aanslagjaar 2014 Gewijzigd door art. 16 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Art. 144/6, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Art. 144/7. Het aandeel van iedere belastingplichtige in de aanvullende aanslag wordt verminderd met het aandeel van ieder van hen in de aanslag waarmee de aanvullende aanslag verbonden is. Art. 144/7, ingevoegd door art. 1, KB 22.12.2010 (BS 07.01.2011), met ingang van het aanslagjaar 2011
Afdeling IV. Verjaring (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 300, § 1)
Art. 145. […] Opgeheven door art. 17 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) vanaf 22.12.2011 374
Vlaams Gewest Art. 145. […] Opgeheven door art. 4 Besl. Vl. Reg. 15.03.2013 (BS 06.05.2013) en in werking vanaf 16.05.2013 (art. 15)
Afdeling V. Vervolgingen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 300, § 1)
Onderafdeling I. Inleidende bepaling – Indeling van de vervolgingen Art. 146. De invordering van de directe belastingen, zomede van de voorheffingen die niet binnen de wettelijke termijnen voldaan zijn, mag overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 147 tot 175 vervolgd worden. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 147. De vervolgingen zijn rechtstreeks of onrechtstreeks: de eerste zijn gericht tegen de belastingschuldigen die bij name in het kohier vermeld zijn of hun vertegenwoordiger; de tweede worden krachtens het bij de wet toegestane verhaal tegen derden ingesteld. Beide worden ingesteld ingevolge persoonlijke of gemeenschappelijke dwangschriften, uitgevaardigd door de ontvangers die in het bezit zijn van de kohieren of met de inning voor rekening van ambtgenoten belast zijn. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling II. Rechtstreekse vervolgingen Art. 148. De rechtstreekse vervolgingen omvatten: 1° het dwangbevel; 2° het uitvoerend beslag op roerend goed; 3° het beslag op tak- en wortelvaste vruchten; 4° het uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen; 5° het uitvoerend beslag op onroerend goed. Die vervolgingen zijn gerechtelijk en de geldigverklaring behoort tot de bevoegdheid van de gewone rechtbanken. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
A. Dwangbevel Art. 149. Ingeval een belastingschuldige zijn belastingen niet heeft gekweten binnen de termijnen van artikel 413 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, doet de ontvanger hem een dwangbevel betekenen tot betaling binnen 24 uren, op straffe van tenuitvoerlegging door beslag. Het dwangbevel moet bovenaan een uittreksel bevatten uit het kohierartikel betreffende de belastingschuldige en een afschrift van de uitvoerbaarverklaring. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 375 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Art. 150. Ingevolge de betekening van een dwangbevel gedane gedeeltelijke betalingen verhinderen niet de voortzetting van de vervolgingen.
De instrumenterende deurwaarder stelt proces-verbaal van niet-toewijzing op en gaat tot een nieuwe verkoop over.
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
B. Uitvoerend beslag op roerend goed
C. Beslag op tak- en wortelvaste vruchten
Art. 151. Wanneer de termijn van het dwangbevel verstreken is, doet de ontvanger overgaan tot uitvoerend beslag op roerend goed, hetwelk geschiedt op de wijze bepaald in het Gerechtelijk Wetboek, behoudens de afwijkingen vastgesteld in de hierna volgende artikelen 152 tot 154.
Art. 157. Beslag op tak- en wortelvaste vruchten geschiedt op de wijze bepaald in het Gerechtelijk Wetboek. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
D. Uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen
Art. 152. Vóór de inbeslagneming verzoekt de instrumenterende deurwaarder de belastingschuldige hem de kwitantie te vertonen van de op zijn aanslagen gestorte afkortingen en vermeldt dit verzoek in het procesverbaal van beslag.
Art. 158. Uitvoerend beslag op zeeschepen en binnenschepen geschiedt op de wijze bepaald in het Gerechtelijk Wetboek.
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 153. Uitvoerend beslag op roerend goed wordt gelegd niettegenstaande verzet tegen het dwangbevel, tenzij de instrumenterende deurwaarder het nuttig mocht achten daaromtrent de mening van de ontvanger in te winnen die, naar gelang van het geval, de schorsing of de voortzetting van verdere vervolgingen gelast. Alleen verzet aangaande de vorm van de akten schorst de tenuitvoerlegging, met dien verstande dat de verkoop van de in beslag genomen voorwerpen slechts kan geschieden na een gerechtelijke beslissing, welke zodra mogelijk moet worden gewezen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 154. Tegenover belastingschuldigen die door wegneming van roerende voorwerpen of anderszins pogen de waarborgen van de Schatkist te doen verdwijnen of gewoon te verminderen, kan de ontvanger rechtstreeks uitvoerend beslag op roerend goed doen leggen zonder voorafgaande betekening van een dwangbevel. In dat geval behelst het exploot van inbeslagneming het dwangbevel vóór beslag en bevat het de diverse vermeldingen bedoeld in artikel 149, tweede lid, zomede de gronden voor het niet vooraf betekenen van een dwangbevel. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 155. Alvorens te verkopen, doet de instrumenterende deurwaarder daarvan aangifte ten kantore van de registratie. Hij vermeldt deze formaliteit in het proces-verbaal van verkoop.
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
E. Uitvoerend beslag op onroerend goed Art. 159. Uitvoerend beslag op onroerend goed geschiedt op de wijze bepaald in het Gerechtelijk Wetboek. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 160. [...] Art. 160 is van toepassing met ingang van 03.10.2005 (art. 1, KB 17.09.2005) BS 23.09.2005
Vlaams Gewest Art. 160. [...] Opgeheven door art. 5 Besl. Vl. Reg. 15.03.2013 (BS 06.05.2013) en in werking vanaf 16.05.2013 (art. 15)
F. Aan de vier soorten van beslag gemene bepalingen Art. 161. Het is de ontvangers en instrumenterende deurwaarders verboden, rechtstreeks of onrechtstreeks enig voorwerp, waarvan zij de verkoop bewerkstelligen, te kopen of voor zich te doen kopen op straffe van nietigheid van de verkoop en van ontzetting voor de deurwaarders van de directe belastingen of toepassing van de bij artikel 533 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde tuchtstraffen voor de gerechtsdeurwaarders. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
G. Aan het uitvoerend beslag op roerend goed en het beslag op tak- en wortelvaste vruchten gemene Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toebepalingen passing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 156. Zo geen koper opdaagt, wordt de verkoop verdaagd en worden de voorwerpen, krachtens een toestemming van de beslagrechter, naar de naburige markt of naar een andere, meer geschikte plaats gevoerd. 15 juli 2014
Art. 162. § 1. Wanneer geen andere schuldeisers beslag of verzet hebben gedaan, wordt de bruto-opbrengst van de verkoop gestort in handen van de ontvanger.
mijnwetboek.be
375
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 376 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
De gerechtsdeurwaarder trekt evenwel eerst de vervolgingskosten af die hem toekomen. § 2. Wanneer andere schuldeisers beslag of verzet hebben gedaan, voert de gerechtsdeurwaarder of de deurwaarder van de directe belastingen de evenredige verdeling uit op de wijze bepaald in het Gerechtelijk Wetboek. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 163. De ontvanger rekent de hem gestorte sommen aan volgens de in artikel 143 gestelde regelen; hij geeft aan de belastingschuldige bij ter post aangetekende brief kennis van de aldus gedane aanrekeningen en betaalt hem het eventuele overschot terug. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling III. Onrechtstreekse vervolgingen A. Vervolgingen tegen derden-houders Art. 164. § 1. De bevoegde ontvanger kan, bij een ter post aangetekende brief, uitvoerend beslag onder derden leggen op de aan een belastingschuldige verschuldigde of toebehorende sommen en zaken, tot beloop van het bedrag, geheel of gedeeltelijk, dat door deze laatste verschuldigd is uit hoofde van belastingen, voorheffingen, belastingverhogingen, nalatigheidsinteresten, boeten en kosten van vervolging of tenuitvoerlegging. […] Dit beslag heeft uitwerking vanaf de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde. […] [§ 1/1. Vanaf de datum van de inwerkingtreding van het akkoord dat hiervoor tussen de derde-beslagene en de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën wordt gesloten, kan de ontvanger het in § 1 bedoelde beslag leggen door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden. Dit akkoord blijft van toepassing zolang de derde-beslagene het niet uitdrukkelijk bij een ter post aangetekende brief heeft opgezegd. De opzegging gaat in vanaf de eerste dag van de derde maand volgend op de ontvangst van de kennisgeving ervan door de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën. In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid bedoeld in het eerste lid, heeft het beslag uitwerking vanaf de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene. Wanneer eenzelfde beslag achtereenvolgens wordt gelegd volgens de procedures voorzien respectievelijk in het eerste lid van deze paragraaf en § 1, eerste lid, zal het beslag gelegd overeenkomstig § 1, eerste lid, slechts primeren indien de overhandiging van het stuk aan de geadresseerde zoals bepaald in § 1, tweede lid, de datum van ontvangstmelding van het beslag door de derde-beslagene zoals bepaald in het derde lid van deze paragraaf, voorafgaat. De informatie opgenomen in de in §§ 1 en 1/1 bedoelde kennisgeving van het beslag, is dezelfde, onge376
acht of ze wordt meegedeeld door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken wordt gebruikt of door een bij ter post aangetekend schrijven. De oorsprong en de integriteit van de inhoud van de in §§ 1 en 1/1 bedoelde kennisgeving van het beslag moeten, in geval van verzending door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt, worden verzekerd door middel van aangepaste beveiligingstechnieken. Opdat de kennisgeving van het beslag op geldige wijze als beslag onder derden zou gelden, moet een digitaal certificaat worden gebruikt. Ongeacht de toegepaste techniek, wordt er gegarandeerd dat enkel de gerechtigde personen toegang hebben tot de middelen waarmee het digitaal certificaat wordt gecreëerd. De gevolgde procedures moeten bovendien toelaten dat de natuurlijke persoon die verantwoordelijk is voor de verzending correct kan worden geïdentificeerd en dat het tijdstip van de verzending correct kan worden vastgesteld. Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen belastingschuldige geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, wanneer het een natuurlijke persoon betreft, ofwel door het identificatienummer van de Kruispuntbank van Ondernemingen wanneer het een rechtspersoon betreft.] [§ 1/2. Het beslag wordt eveneens bij een ter post aangetekende brief aan de belastingschuldige aangezegd. Indien de belastingschuldige geen gekende woonplaats meer heeft, geschiedt de aanzegging van het beslag bij een ter post aangetekende brief aan de procureur des Konings te Brussel. De belastingschuldige kan tegen het beslag bij ter post aangetekende brief verzet aantekenen bij de bevoegde ontvanger binnen de 15 dagen te rekenen vanaf de afgifte ter post van de aanzegging van het beslag. De belastingschuldige moet binnen dezelfde termijn bij ter post aangetekende brief de derde-beslagene inlichten. Wanneer het beslag slaat op inkomsten bedoeld in de artikelen 1409, §§ 1 en 1bis, en 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, bevat de aanzegging, op straffe van nietigheid, het aangifteformulier voor kind ten laste waarvan het model bepaald is door de Minister van Justitie.] § 2. Het [in §§ 1 en 1/1] bedoelde beslag geeft aanleiding tot het opmaken en het verzenden, door de met de invordering belaste ontvanger, van een bericht van beslag zoals bedoeld in artikel 1390 van het Gerechtelijk Wetboek. § 3. [Onder voorbehoud van het bepaalde in §§ 1, 1/ 1 en 1/2, zijn op dit beslag de bepalingen toepasselijk van de artikelen 1539, 1540, 1542, eerste en tweede lid, en 1543 van het Gerechtelijk Wetboek, met dien verstande dat:
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 377 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- de derde-beslagene zijn verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag eveneens door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden aan de betrokken ontvanger kan doen indien het beslag volgens de procedure voorzien in § 1/1, eerste lid, werd gelegd; in dit geval is de datum van de verklaring van de sommen of zaken die het voorwerp zijn van het beslag de datum van ontvangstmelding die door de bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën wordt verzonden; - de afgifte van het bedrag van het beslag geschiedt in handen van de bevoegde ontvanger. Met als enig doel de in deze paragraaf vermelde bepalingen uit te voeren, wordt de beslagen belastingschuldige geïdentificeerd ofwel door het identificatienummer van het Rijksregister of, bij gebrek daaraan, het identificatienummer van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, wanneer het een natuurlijke persoon betreft, ofwel door het identificatienummer van de Kruispuntbank van Ondernemingen wanneer het een rechtspersoon betreft.] § 4. De kosten voor de ter post aangetekende brieven beoogd in de [paragrafen 1, 1/2 en 3] zijn ten laste van de belastingschuldige. § 5. De belastingschuldige wordt op de hoogte gebracht van de bestemming van de betalingen en van het saldo na de betalingen. Gewijzigd bij art. 1 KB 07.11.2013 (BS 14.11.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Gewijzigd door Art. 18 KB 5 december 2011 (BS 12 december 2011) en in werking vanaf 22 december 2011 § 2 vervangen door Art. 1 KB 18 maart 2011 (BS 28 maart 2011) en in werking vanaf 28 maart 2011 (Art. 2)
Vlaams Gewest Art. 164. […] Opgeheven bij art. 5.0.0.0.1, 1° B.Vl.Reg. 20.12.2013 (BS 31.12.2013 (ed. 1)), met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
Art. 165. § 1. Het uitvoerend beslag onder derden moet geschieden door middel van een deurwaardersexploot op de wijze bepaald in de artikelen 1539 tot 1544 van het Gerechtelijk Wetboek, wanneer blijkt: 1° dat de belastingschuldige zich verzet tegen het in artikel 164, [§§ 1 en 1/1], bedoelde beslag; 2° dat de derde-beslagene zijn schuld tegenover de belastingschuldige betwist; 3° dat de sommen en zaken het voorwerp zijn van een verzet of beslag onder derden vóór het in artikel 164, [§§ 1 en 1/1], bedoelde beslag gedaan door andere schuldeisers; 4° dat de zaken te gelde moeten worden gemaakt. [In deze gevallen blijft het door de ontvanger overeenkomstig artikel 164, §§ 1 en 1/1, gelegd beslag zijn bewarend effect behouden wanneer een uitvoerend beslag onder derden bij deurwaardersexploot wordt gelegd als bepaald bij artikel 1539 van het Gerechtelijk Wetboek, binnen een maand na: - ofwel de afgifte ter post van het verzet van de belastingschuldige als bepaald bij artikel 164, § 1/2, 15 juli 2014
tweede lid, of van de verklaring als bepaald bij artikel 1452 van het Gerechtelijk Wetboek; - ofwel de ontvangstmelding van deze verklaring indien zij werd verzonden door middel van een procedure waarbij informatietechnieken gebruikt worden als bepaald bij artikel 164, § 3, eerste lid, eerste streepje.] Gewijzigd bij art. 2 KB 07.11.2013 (BS 14.11.2013) en in werking vanaf 01.01.2014 Art. 165 is van toepassing vanaf 09.03.2006 (art. 7, KB 03.12.2005) BS 27.02.2006 Art. 165 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 216, KB/WIB) BS 13.09.1993
Vlaams Gewest Art. 165. […] Opgeheven bij art. 5.0.0.0.1, 1° B.Vl.Reg. 20.12.2013 (BS 31.12.2013 (ed. 1)), met ingang van 01.01.2014 (art. 7.0.0.0.1)
B. Aanwending van sommen die aan een belastingschuldige moeten worden teruggegeven of betaald Art. 166. § 1. Het bepaalde van Boek III, Titel III, Hoofdstuk V, afdeling IV, van het Burgerlijk Wetboek, is inzake directe belastingen niet van toepassing. § 2. Elke som die aan een belastingschuldige moet worden teruggegeven of betaald in het kader van de toepassing van de wettelijke bepalingen inzake de inkomstenbelastingen en de ermee gelijkgestelde belastingen of krachtens de bepalingen van het burgerlijk recht met betrekking tot de onverschuldigde betaling, kan door de ontvanger van de directe belastingen zonder formaliteit, overeenkomstig artikel 143, worden aangezuiverd op de door die belastingschuldige verschuldigde voorheffingen, belastingen en ermee gelijkgestelde belastingen in hoofdsom, opcentiemen, verhogingen, interesten en kosten. § 3. In geval van bezwaar, van een in artikel 376 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde aanvraag om ontheffing of van een vordering in rechte en in zover het geen zekere en vaststaande schuld in de zin van artikel 410 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 betreft, wordt de aanzuivering ingevolge § 2 verricht als bewarende maatregel in de zin van artikel 409 van hetzelfde Wetboek. Art. 166, § 3, is van toepassing vanaf 06.04.1999 (art. 7, KB 03.05.1999) BS 04.06.1999
Onderafdeling IV. Met de vervolgingen belaste personen Art. 167. De vervolgingen inzake directe belastingen worden ingesteld door gerechtsdeurwaarders of door deurwaarders van de directe belastingen in dienst op 1 mei 1967. Beiden doen in die hoedanigheid de dwangbevelen, de beslagleggingen en de verkopingen. Uit hoofde van de uitoefening van vervolgingen inzake directe belastingen mogen gerechtsdeurwaarders geen aanspraak maken op hogere of andere rechten of kosten dan die welke in artikel 172 vastgesteld zijn, op straffe van terugbetaling, schadevergoeding en, des-
mijnwetboek.be
377
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 378 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
noods, toepassing van de bij artikel 533 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalde tuchtstraffen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 168. Bij het uitoefenen van hun ambt moeten de deurwaarders van de directe belastingen voorzien zijn van hun aanstellingsbrief en deze op elk verzoek vertonen; zij vermelden zulks in alle akten van hun ambt. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 169. De deurwaarders van de directe belastingen mogen hun ambt slechts uitoefenen in het ambtsgebied waarvoor zij op 1 mei 1967 definitief waren aangesteld.
2° kosten die het gevolg zijn van vervolgingen die willekeurig, zonder dwangschrift of in een met onderhavige reglementering strijdige orde gedaan zijn; 3° kosten gedaan tegen kennelijk onvermogende belastingschuldigen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling VI. Algemene bepalingen Art. 175. De wettelijke bepalingen betreffende de inhoud en de betekening van exploten zijn van toepassing op de akten van gerechtelijke vervolgingen inzake directe belastingen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 170. In geen geval en onder geen enkel voorwendsel, mogen de deurwaarders van de directe belastingen, op straffe van ontzetting, enigerlei som van belastingschuldigen aannemen, noch als loon, noch ter betaling van belastingen. Belastingschuldigen die aan hen geld toevertrouwen, stellen zich eraan bloot tweemaal te moeten betalen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 171. De deurwaarders van de directe belastingen zijn hun gehele tijd verschuldigd aan het kantoor waaraan zij verbonden zijn; zij mogen derhalve geen collega's bijstaan als getuige. Niettegenstaande hun bijzondere opdracht blijven zij aan de administratieve tucht onderworpen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Onderafdeling V. Vervolgingskosten Art. 172. De vervolgingskosten worden bepaald volgens de regelen die gelden voor de akten van de gerechtsdeurwaarders in burgerlijke en handelszaken. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 173. De vervolgingskosten vallen ten laste van de achterstallige belastingschuldigen. Die kosten komen volledig toe aan de instrumenterende deurwaarders die de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder hebben. Ze komen aan de Schatkist toe, voor vervolgingen die door deurwaarders van de directe belastingen zijn gedaan; de Minister van Financiën is evenwel gemachtigd om een gedeelte daarvan aan die deurwaarders toe te kennen. In uitzonderlijke gevallen kan de ontvanger gemachtigd worden aan de instrumenterende deurwaarder de vervolgingskosten voor te schieten. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 174. Ter vereffening worden niet aanvaard: 1° kosten van akten die niet met de oorspronkelijke stukken gestaafd zijn; 378
Afdeling VI. Opsporing van inbreuken (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 300, § 1)
Art. 176. Onverminderd de bevoegdheden van de gerechtelijke officieren bij de parketten, zijn de ambtenaren van de administratie der directe belastingen, van de administratie der douane en accijnzen, van de administratie van het kadaster, de beëdigde gemeenteambtenaren, de rijkswacht, de gerechtelijke agenten bij de parketten, de speciale controleurs van de administratie van het vervoer en de leden van het toezichtspersoneel van het Hoog Comité van toezicht bevoegd om overtredingen op te sporen en om, zelfs alleen, processen-verbaal inzake directe belastingen op te stellen. Die processen-verbaal, waarbij eventueel de schriftelijke uitleg van de overtreders wordt gevoegd, worden opgesteld ten verzoeke van de Minister van Financiën, op vervolging en benaarstiging van de directeur van de directe belastingen, domicilie kiezend in zijn kantoren; zij zijn van bevestiging of visum en van betekening vrijgesteld. De processen-verbaal worden toegezonden aan de ambtenaren die daartoe door de Minister van Financieen zijn aangewezen. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Afdeling VII. Vestiging en invordering door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, van de belasting van niet-inwoners op meerwaarden op onroerende goederen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 301)
Art. 177. § 1. Bij overdracht onder bezwarende titel van in België gelegen onroerende goederen of van zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen, zijn de personen die krachtens artikel 35 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten, verplicht zijn de akte of een verklaring waarbij de overdracht is vastgesteld, ter registratie aan te bieden en de desbetreffende rechten te betalen, verplicht, bij de registratie van die akte of van die verklaring op het
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 379 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
in artikel 39 of 40 van dat Wetboek vermelde kantoor, de belasting van niet-inwoners te betalen met betrekking tot de meerwaarde die belastbaar zijn als diverse inkomsten als bedoeld in artikel 228, § 2, 9°, g of i, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Artikel 5 van het Wetboek der registratie, hypotheeken griffierechten is van toepassing op de belasting van niet-inwoners die bij de registratie van de akte of van de verklaring moet worden betaald. § 2. Wanneer § 1 moet worden toegepast, zijn de personen die verplicht zijn tot registratie van de akte of van de verklaring waarbij de overdracht is vastgesteld verplicht, vóór registratie, aan de ontvanger van de registratie een aangifte in tweevoud voor te leggen waarbij kennis wordt gegeven van alle gegevens die nodig zijn voor de berekening van de belasting van niet-inwoners met betrekking tot de verwezenlijkte meerwaarde en eventueel de kosten en uitgaven te verantwoorden die de overdrager vraagt van de overdrachtprijs af te trekken of bij de verkrijgingsprijs te voegen. Hangt de in de belasting van niet-inwoners belastbare grondslag geheel of gedeeltelijk af van de waardering van een levenslang recht, dan moet de aangifte de naam, voornamen, woonplaats, geboorteplaats en -datum vermelden van de personen die gezegd levenslang recht genieten. Bij overdracht van een gebouwd onroerend goed als bedoeld in artikel 91 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 moet, wanneer de ontvanger van de registratie erom verzoekt, een verklaring de verkoopwaarde vermelden van de los van de grond beschouwde gebouwen. [...] De ontvanger kan de registratie van de akte afhankelijk stellen van de overlegging van een getuigschrift dat uitgaat van de bevoegde ambtenaar van de administratie der directe belastingen en waarbij is vastgesteld dat de overdrager geen belastingplichtige is als vermeld in artikel 227, 1° of 3°, van hetzelfde Wetboek. § 3. De belasting van niet-inwoners verschuldigd op meerwaarden die belastbaar zijn als diverse inkomsten als bedoeld in artikel 228, § 2, 9°, g of i, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt overeenkomstig de bepalingen van hetzelfde Wetboek gevestigd en ingevorderd door de administratie der directe belastingen wanneer die belasting, om welke reden ook, niet is betaald ten kantore belast met de registratie van de akte of van de verklaring waarbij de overdracht is vastgesteld, of wanneer het als gezegde belasting aan de ontvanger van de registratie betaalde bedrag lager is dan het verschuldigde bedrag. § 4. De bepalingen van titel VII, hoofdstuk VII, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn van toepassing op de belasting van niet-inwoners die door de ontvanger van de registratie wordt geheven bij de registratie van een akte of van een verklaring waarbij de overdracht onder bezwarende titel van onroeren-
15 juli 2014
de goederen of van zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen is vastgesteld. Art. 177, § 1, 1e lid, § 2, 3e en 4e lid, § 3 en § 4, is van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt vanaf 01.06.1997 (art. 10, KB 20.05.1997 Art. 11, KB 20.05.1997) BS 10.06.1997
Afdeling VIII. Vrijstelling van aangifteplicht in de personenbelasting (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 306)
Art. 178. § 1. De belastingplichtigen zijn, krachtens artikel 306, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992,vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en ze ontvangen, krachtens artikel 306, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, een voorstel van vereenvoudigde aangifte voor het aanslagjaar waarvan het belastbaar tijdperk volgt op een kalenderjaar waarin ze geen andere belastbare inkomsten en elementen hebben aangegeven dan die als bedoeld in § 2, en voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3. § 2. Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld en ontvangen een door de administratie opgesteld voorstel van vereenvoudigde aangifte, wanneer ze geen andere belastbare inkomsten en elementen moeten aangeven dan: 1° wettelijke pensioenen verkregen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd en de achterstallen daarvan; 2° overlevingspensioenen en de achterstallen daarvan; 3° gezamenlijk belastbare andere pensioenen, renten, de omzettingsrenten uitgezonderd, kapitalen, afkoopwaarden, en als zodanig geldende toelagen en de achterstallen daarvan; 3°/1 uitkeringen, toelagen, renten en omzettingsrenten van kapitalen voortvloeiend uit de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten wegens blijvende ongeschiktheid en de achterstallen daarvan; 3°/2 sommen die afkomstig zijn van een in het kader van het pensioensparen geopende spaarrekening of spaarverzekering; 4° werkloosheidsuitkeringen en de achterstallen daarvan; 5° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en de achterstallen daarvan; 6° uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen; 7° uitgaven betaald voor prestaties betaald met dienstencheques; 8° bedrijfsvoorheffing en voorafbetalingen; 9° persoonlijke gegevens en gezinslasten; 10° niet ingehouden persoonlijke sociale bijdragen. 11° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten, die na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van een in België of in het buitenland gevestigde onderneming of rechtspersoon; 12° giften. [13° bezoldigingen, die, na aftrek van de forfaitaire beroepskosten bedoeld in artikel 51 van het Wetboek
mijnwetboek.be
379
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 380 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
van de inkomstenbelastingen 1992, niet hoger zijn dan de belastingvrije som; 14° in artikel 90, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beoogde onderhoudsuitkeringen die niet hoger zijn dan de belastingvrije som wanneer de belastingplichtige een minderjarige jonger dan 16 jaar is.] § 3. In afwijking van § 2 geldt de vrijstelling van aangifteplicht niet voor de belastingplichtigen die: 1° inkomsten van buitenlandse oorsprong moeten aangeven; 2° een of meer rekeningen [of individuele levensverzekeringsovereenkomsten] in het buitenland bezitten; 3° in de loop van het belastbare tijdperk overleden zijn. De vrijstelling geldt dan evenmin voor hun erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden die de aangifte van de overledene moeten indienen; 4° van ambtswege uit de bevolkingsregisters geschrapt zijn; 5° hun woonplaats in het buitenland hebben; 6° geen gekend adres hebben; 7° beroepsinkomsten hebben die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op hun andere inkomsten; 8° echtgenoot van een in 3° of 7° bedoelde belastingplichtige zijn; 9° een deel 2 van de aangifte hebben ingevuld of moeten invullen. § 4 Voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3 blijven de belastingplichtigen die bij toepassing van de §§ 1 en 2 of van deze paragraaf voor het voorgaand aanslagjaar van aangifteplicht in de personenbelasting waren vrijgesteld en een voorstel van vereenvoudigde aangifte hadden ontvangen, en die op grond van de aangebrachte wijzigingen aan dat voorstel van vereenvoudigde aangifte in beginsel niet meer aan de voorwaarden van § 2 voldoen om voor het daaropvolgende aanslagjaar van aangifteplicht te worden vrijgesteld, voor dat aanslagjaar toch vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en blijven zij een voorstel van vereenvoudigde aangifte ontvangen op voorwaarde dat zij geen andere aan te geven belastbare inkomsten hebben dan de inkomsten als bedoeld in § 2, 1° tot 5° en 11°. Gewijzigd door art. 1 KB 21.02.2014 (BS 26.02.2014) en in werking vanaf het aanslagjaar 2014 (art. 2) Gewijzigd door art. 1 KB 19.04.2013 (BS 26.04.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2013 (art. 3) Vervangen door art. 1 KB 23.03.2011 (BS 30.03.2011) en in werking vanaf aanslagjaar 2011 (art. 3) Gewijzigd door art. 1 KB 22.04.2012 (BS 25.04.2012) en in werking vanaf aanslagjaar 2012 (art. 2)
Art. 178/1. [§ 1.] Krachtens artikel 306, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, is de administratie er niet toe gehouden een voorstel van vereenvoudigde aangifte te sturen aan de door artikel 178 van aangifteplicht vrijgestelde belastingplichtigen van wie de belastbare inkomsten minder bedragen dan: 380
1° de belastingvrije som indien het gaat om belastingplichtigen die alleen worden belast; 2° de samengetelde belastingvrije sommen van de beide belastingplichtigen wanneer een gemeenschappelijke aanslag moet worden gevestigd. [§ 2. Krachtens artikel 306, § 2, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, zendt de administratie geen voorstel van vereenvoudigde aangifte aan de door artikel 178 van aangifteplicht vrijgestelde belastingplichtigen die dit niet langer wensen te ontvangen indien zij ofwel in de elektronische aangifte bedoeld in artikel 307bis voor het voorgaande aanslagjaar, ofwel via Myminfin, aanduiden dat zij geen voorstel van vereenvoudigde aangifte meer wensen te ontvangen.] Gewijzigd door art. 2 KB 19.04.2013 (BS 26.04.2013) en in werking vanaf het aanslagjaar 2013 (art. 3) Ingevoegd door art. 2 KB 23.03.2011 (BS 30.03.2011) en in werking vanaf aanslagjaar 2011 (art. 3)
Afdeling VIIIbis. Aangifteplicht betreffende betalingen die zij rechtstreeks of onrechtstreeks hebben gedaan aan personen gevestigd in Staten zonder of met een lage belasting (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 307)
Art. 179. De in artikel 307, § 1, derde lid, b, van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, bedoelde lijst van Staten zonder of met een lage belasting is de hiernavolgende: 1. Abu Dhabi 2. Ajman 3. Andorra 4. Anguilla 5. Bahama's 6. Bahrein 7. Bermuda 8. Britse Maagdeneilanden 9. Kaaimaneilanden 10. Dubai 11. Fujairah 12. Guernsey 13. Jersey 14. Jethou 15. Malediven 16. Eiland Man 17. Micronesië (Federatie van) 18. Moldavië 19. Monaco 20. Montenegro 21. Nauru 22. Palau 23. Ras al Khaimah 24. Saint-Barthelemy 25. Sark 26. Sharjah 27. Turks en Caicos Eilanden 28. Umm al Qaiwain 29. Vanuatu
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 381 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
30. Wallis-en-Futuna Art. 179, opgeheven door art. 3 van KB 09.05.1994 met ingang van aj. 1994 ingevoegd door art. 1, KB 06.05.2010 (BS 12.05.2010),met ingang van 01.01.2010
Afdeling IX. Aanwijzing van derden om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens voor de uitvoering van een opdracht van algemeen belang (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 314, § 4)
Art. 180. § 1. De naamloze vennootschap naar Belgisch recht Joos, nr. BE 0449.689.723 waarvan de maatschappelijke zetel is gevestigd te 2300 Turnhout, Everdongenlaan 14, wordt aangewezen om mededeling te verkrijgen van informatiegegevens als vermeld in artikel 314, § 4, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Die mededeling staat niet gelijk met het recht van toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen. Vervangen door art. 1, KB 01.04.2007 (BS 06.04.2007), met ingang van 06.04.2007
Art. 181. § 1. De naamloze vennootschap Joos gebruikt de in artikel 180, § 1, vermelde gegevens uitsluitend in haar werkplaatsen waar de werken worden uitgevoerd voor het adresseren van de aangifteformulieren inzake personenbelasting en met inachtneming van de bepalingen van artikel 314, § 4, laatste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Op straffe van toepassing van de bepalingen van artikel 314, § 5, van hetzelfde Wetboek neemt de naamloze vennootschap Joos de nodige maatregelen met het oog op de naleving van de voorschriften van § 1. Vervangen door art. 1, KB 01.04.2007 (BS 06.04.2007), met ingang van 06.04.2007
Afdeling IXbis. Aanwijzing van ambtenaren van andere fiscale administraties die bevoegd zijn om onderzoekingen uit te voeren (Wetboek van inkomstenbelastingen 1992, artikel 334bis)
Art. 181bis. De onderzoekingen bedoeld in hoofdstuk III van titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 mogen worden verricht door de ambtenaren van de administratie der douane en accijnzen die bij toepassing van het koninklijk besluit van 7 december 1992 ter beschikking van de administratie der directe belastingen zijn gesteld. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1) (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 342, § 2)
Afdeling X. Minimum van de belastbare winst of baten van ondernemingen of beoefenaars van een vrij beroep Art. 182. § 1. De minimumwinst die belastbaar is ten name van buitenlandse firma's die in België werkzaam zijn en volgens de vergelijkingsprocedure neergelegd in artikel 342, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 belastbaar zijn, alsmede, bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte, de minimumwinst die belastbaar is ten name van Belgische ondernemingen wordt bepaald als volgt: 1° landbouwbedrijven, tuinbouwbedrijven of boomkwekerijen: forfaitaire schaal vastgesteld voor de Belgische belastingplichtigen die in dezelfde landbouwstreek een soortgelijk beroep uitoefenen; 2° ondernemingen behorend tot de: a) scheikundige nijverheid: 22.000 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar); b) voedingsnijverheid: 12.000 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar); c) metaalnijverheid, fijn mechanische nijverheid en bedrijven, ondernemingen die niet-energetische delfstoffen winnen en verwerken, bouwnijverheid en alle andere niet sub a en b, hierboven vermelde nijverheidsbedrijven en -ondernemingen: 7.000 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar); 3° ondernemingen uit de handelssector en de dienstverlenende sector: a) groothandel, kleinhandel, vervoer, horeca, ingenieurs- en studiebureaus, informatica en electronica en andere diensten aan ondernemingen: 2,50 EUR per 25 EUR omzet, met een minimum van 7.000 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar); b) tussenpersonen in handel en vervoer: 2,50 EUR per 25 EUR omzet, met een minimum van 14.500 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar); c) banken, krediet- en wisselinstellingen: 24.000 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar); d) verzekeringen: 2,50 EUR per 25 EUR geïnde premies; e) alle andere bedrijven en ondernemingen uit de handelssector en de dienstverlenende sector: 2,50 EUR per 25 EUR omzet, met een minimum van 7.000 EUR per personeelslid (gemiddeld aantal over het beschouwde jaar). § 2. Het bedrag van de overeenkomstig § 1 vastgestelde belastbare winst mag in geen geval lager zijn dan 19.000 EUR. Bij niet-aangifte of bij laattijdige overlegging van de aangifte is het minimumbedrag vastgelegd in het eerste lid ook van toepassing op de belastbare baten van beoefenaars van een vrij beroep. § 3. De overeenkomstig § 1 vastgestelde belastbare inkomsten omvatten niet de in artikel 228, § 2, 9°, g en i, van hetzelfde Wetboek vermelde meerwaarden. Gewijzigd door art. 12, KB 20.05.1997
15 juli 2014
mijnwetboek.be
381
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 382 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB § 1, eerste lid gewijzigd door art. 2, 1° en § 2 gewijzigd door art. 2, 2°, KB 02.09.2005 (BS 21.09.2005), met ingang van 21.09.2005 § 2 gewijzigd door art. 5, KB 21.12.2006 (BS 29.12.2006), met ingang van 28.12.2006
Afdeling XI. […] Opschrift opgeheven door art. 20, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang van 18.12.2006
Art. 183-198. […] Opgeheven door art. 20, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang van 28.12.2006
Afdeling XII. Bepaling van het belastbare tijdperk voor de personenbelasting, vennootschapsbelasting, rechtspersonenbelasting, belasting van nietinwoners en voorheffingen, en van de inkomsten die daartoe behoren (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 360, tweede lid)
Art. 199. Het belastbare tijdperk valt samen met het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, voor de toepassing: a) van de onroerende voorheffing; b) van de roerende voorheffing; c) van de bedrijfsvoorheffing vermeld in de artikelen 270 tot 275 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 200. Het belastbare tijdperk valt samen met het jaar vóór dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, voor de toepassing: a) van de personenbelasting en van de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 243, 244, 245 en 248 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt gevestigd; b) van de vennootschapsbelasting en van de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 van hetzelfde Wetboek wordt gevestigd, wanneer de betrokkenen niet of per kalenderjaar boekhouden; c) van de rechtspersonenbelasting en van de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 234 en 248 van hetzelfde Wetboek wordt gevestigd. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 201. Het belastbare tijdperk valt samen met het boekjaar vóór het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, voor de toepassing van de vennootschapsbelasting en van de belasting van niet-inwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt gevestigd, wanneer het boekjaar loopt over een tijdperk dat korter 382
of langer is dan een jaar en de betrokkenen hun boekhouding afsluiten op 31 december van het jaar. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 202. Het belastbare tijdperk valt samen met het boekjaar, afgesloten in het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd, voor de toepassing van de vennootschapsbelasting en van de belasting van nietinwoners die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt gevestigd, wanneer de betrokkenen anders dan per kalenderjaar boekhouden. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 203. §1. Met betrekking tot belastingplichtigen voor wie de gronden voor belastbaarheid overeenkomstig artikel 200 slechts na 1 januari aanwezig zijn of vóór 31 december zijn weggevallen, stemt het belastbare tijdperk overeen met het gedeelte van het jaar waarin die gronden aanwezig zijn geweest. In afwijking van gezegd artikel 200 wordt het aanslagjaar genoemd naar het jaar waarin de gronden voor belastbaarheid weggevallen zijn. § 2. Voor de toepassing van § 1: 1° zijn de gronden voor belastbaarheid in een inkomstenbelasting slechts na 1 januari aanwezig indien de persoon op een later tijdstip dan 1 januari de hoedanigheid van belastingplichtige in die inkomstenbelasting verkrijgt; 2° vallen de gronden voor belastbaarheid in een inkomstenbelasting weg voor 31 december indien de persoon op een tijdstip vroeger dan 31 december de hoedanigheid van belastingplichtige in die inkomstenbelasting niet meer bezit. Gewijzigd door art. 19 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011 Art. 203, § 2, is van toepassing vanaf enig belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2011 (art. 1, KB 22.12.2010) BS 07.01.2011
Art. 204. Inkomsten van het in de artikelen 199 tot 203 vermelde belastbare tijdperk zijn: 1° inkomsten van gebouwde of ongebouwde onroerende goederen die op dat tijdperk betrekking hebben; 2° inkomsten en opbrengsten van roerende goederen en kapitalen die overeenkomstig de artikelen 261, 2°, 263, eerste lid, en 267 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de roerende voorheffing onderworpen zijn en tijdens dat tijdperk aan de belastingplichtige zijn betaald of toegekend; 3° beroepsinkomsten, bestaande uit: a) vastgestelde of vermoede winst of baten van dat tijdperk; b) tijdens dat tijdperk aan de belastingplichtige betaalde of toegekende bezoldigingen; c) tijdens dat tijdperk aan de belastingplichtige betaalde of toegekende pensioenen, renten en toelagen; 4° diverse inkomsten, bestaande uit: a) vastgestelde of vermoede winst of baten van dat tijdperk, vermeld in artikel 90, 1°, van hetzelfde Wetboek;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 383 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
b) tijdens dat tijdperk aan de belastingplichtige betaalde of toegekende sommen vermeld in artikel 90, 2° tot 7°, van hetzelfde Wetboek; c) vastgestelde of vermoede meerwaarden van dat tijdperk vermeld in artikel 90, 8°, van hetzelfde Wetboek; d) meerwaarden vermeld in artikel 90, 9°, van hetzelfde Wetboek; e) vastgestelde of vermoede meerwaarden van dat tijdperk vermeld in artikel 90, 10°, van hetzelfde Wetboek; f) de vergoedingen bedoeld in artikel 90, 11°, van hetzelfde Wetboek; g) de vergoedingen bedoeld in artikel 90, 12°, van hetzelfde Wetboek 5° de kosten, bijdragen, pensioenen, renten en toelagen vermeld in de artikelen 222 en 223, 1° en 2°, van hetzelfde Wetboek, die door de belastingplichtige tijdens dat tijdperk zijn betaald of toegekend. Art. 204, 4° aangevuld door art. 14 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009) is van toepassing: - wat de vergoedingen bedoeld in artikel 90, 11°, van het Wetboek betreft van de inkomstenbelastingen 1992 betreft, op de vergoedingen betaald of toegekend ter uitvoering van de overeenkomsten gesloten vanaf 01.02.2005 - wat de vergoedingen bedoeld in artikel 90, 12°, van hetzelfde Wetboek betreft, op de vergoedingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 Gewijzigd door art. 13, KB van 20.05.1997 5° gewijzigd door art. 21, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang van 28.12.2006
Art. 205. Voor de toepassing: 1° van artikel 204, 3°, a, worden winst of baten die uit een boekhouding blijken, geacht verkregen te zijn op de datum van afsluiting van het boekjaar waarop zij betrekking hebben; 2° van artikel 204, 3°, b, wordt het bedrag vermeld in artikel 31, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geacht te zijn betaald of toegekend op de datum waarop de aandelen zijn overgedragen; 3° [...] 3° opgeheven door art. 19, KB 01.09.1995 (BS 05.10.1995); van toepassing met ingang van 01.01.1993
Art. 206. De bijzondere aanslag in de vennootschapsbelasting vermeld in artikel 219 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de bijzondere aanslag in de belasting van niet-inwoners gevestigd volgens artikel 246, 2°, en de aanslagen vermeld in artikel 247, 2° en 3°, van hetzelfde Wetboek, worden verbonden aan het aanslagjaar betreffende het belastbare tijdperk bepaald overeenkomstig de artikelen 200 tot 203, in de loop waarvan de omstandigheid, waarin gezegde aanslagen hun grond vinden, zich heeft voorgedaan. Art. 206 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 170, KB/WIB) BS 13.09.1993
15 juli 2014
Afdeling XIII. Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van een aannemer (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 403, 404 en 406) Opschrift vervangen door art. 19, KB 27.12.2007 (BS 31.12.2007), met ingang van 01.01.2008
Art. 207. Het krachtens artikel 403, van hetzelfde Wetboek ingehouden bedrag moet worden gestort bij de ontvanger die door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de invordering van de inkomstenbelastingen wordt aangewezen. De betaling van het ingehouden bedrag moet worden verricht op hetzelfde tijdstip als de betaling aan de aannemer en uitsluitend door storting of overschrijving op de postrekening van de aangewezen ontvanger. Op het stortings- of overschrijvingsbewijs moeten achtereenvolgens het ondernemingsnummer, het bedrag en de datum van de factuur waarop de betaling van de inhouding betrekking heeft, en de naam van de in het vorig lid bedoelde aannemer worden vermeld. Gelijktijdig met de vermelde storting of overschrijving, zendt degene die de storting moet verrichten, aan de ontvanger een afschrift van de facturen waarop de betaling betrekking heeft. Art. 207 is van toepassing vanaf 28.06.2009 (art. 1, KB 10.06.2009) BS 18.06.2009 Art. 207 is van toepassing vanaf 01.01.2008 (art. 20, KB 27.12.2007) BS 31.12.2007 Art. 207 is van toepassing vanaf 01.01.1999 (art. 21, KB 26.12.1998) BS 31.12.1998 Art. 207 is van toepassing met ingang van 01.01.1995 (art. 2, KB 10.02.1995) BS 07.03.1995 Art. 207 is van toepassing met ingang van het aanslagjaar 1992 (art. 227bis, KB/WIB) BS 13.09.1993
Art. 208. Het in artikel 403, § 5, tweede lid bedoelde attest is geldig gedurende twintig dagen volgend op de uitreiking ervan door de bevoegde ontvanger. Vervangen door art. 22, KB van 26.12.1998;inwerkingtreding: 01.01.1999 Vervangen door art. 21, KB 27.12.2007 (BS 31.12.2007), met ingang van 01.01.2008
Art. 209. § 1. De persoon op wiens schuldvordering het gestorte bedrag werd ingehouden kan, wanneer zijn achterstallige belastingen volledig zijn aangezuiverd, bij de in artikel 207 bedoelde ontvanger een aanvraag om teruggaaf van het overschot van de gedane stortingen indienen. De aanvraag dient inzonderheid te vermelden de naam, het adres en in voorkomend geval het ondernemingsnummer van degene die de inhouding en de storting heeft gedaan, de datum van die storting, alsmede de datum, het nummer en het bedrag, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, van de factuur waarop de storting betrekking had. De aanvraag om teruggaaf geschiedt door middel van een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de leidinggevende ambtenaar van de administratie bevoegd voor de invordering van de inkomstenbelastingen.
mijnwetboek.be
383
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 384 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
§ 2. Het in § 1 bedoelde overschot wordt ten spoedigste en uiterlijk binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de regelmatig ingediende aanvraag om teruggaaf, door de ontvanger aan de aanvrager overgemaakt. § 3. Wanneer het gestorte bedrag geheel of gedeeltelijk is aangewend overeenkomstig het voornoemde artikel 406, §§ 1 en 2, geeft de ontvanger daarvan binnen de in § 2 bedoelde termijn kennis aan de aanvrager met vermelding van alle gegevens omtrent de aangezuiverde schulden. Vervangen door art. 23, KB van 26.12.1998; inwerkingtreding: 01.01.1999 Vervangen door art. 22, KB 27.12.2007 (BS 31.12.2007), met ingang van 01.01.2008
Art. 210. Wanneer de in artikel 403, van hetzelfde Wetboek opgelegde storting niet is verricht, wordt de in artikel 404 van dat Wetboek bedoelde administratieve boete, voor ten hoogste drie overtredingen, verminderd tot een achtste, een vierde of de helft van die boete naargelang het respectievelijk een eerste, een tweede of een derde overtreding betreft, op voorwaarde dat de degene die de storting niet heeft verricht, een overeenkomst had afgesloten met een aannemer die op het ogenblik van het afsluiten ervan geen fiscale schulden had, en dat die aannemer op het ogenblik van de vaststelling van de overtreding: 1° ofwel, geen fiscale schulden meer heeft; 2° ofwel, nog steeds fiscale schulden heeft en degene die de storting niet heeft verricht, op verzoek van de administratie alsnog de vereiste storting heeft uitgevoerd binnen de door haar opgelegde termijn en het bewijs van storting wordt overgelegd. Vervangen door art. 28, KB van 26.12.1998; inwerkingtreding: 01.01.1999 Vervangen door art. 27, KB 27.12.2007 (BS 31.12.2007), met ingang van 01.01.2008
Afdeling XIIIbis. Inning door de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen, van de bedrijfsvoorheffing op meerwaarden verwezenlijkt op onroerende goederen door nietinwoners in het kader van hun beroepswerkzaamheid (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 420, § 1)
Art. 210bis. § 1. De in artikel 270, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen zijn verplicht, bij de registratie van de akte of van de verklaring waarbij de overdracht is vastgesteld, op het in artikel 39 of 40 van het Wetboek der registratie, hypotheek- en griffierechten vermelde kantoor, de bedrijfsvoorheffing bepaald overeenkomstig hoofdstuk XII van de bijlage III te betalen met betrekking tot de meerwaarden die begrepen zijn in de in artikel 228, §2, 3°, a en 4° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde winst of baten en die verwezenlijkt zijn bij de overdracht onder bezwarende titel van in 384
België gelegen onroerende goederen of van zakelijke rechten met betrekking tot zulke onroerende goederen, door aan de belasting van niet-inwoners onderworpen belastingplichtigen. Artikel 5 van het Wetboek der registratie, hypotheeken griffierechten is van toepassing op de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de in het eerste lid vermelde meerwaarden, die bij de registratie van de akte of van de verklaring moet worden betaald. § 2. Wanneer § 1 moet worden toegepast, zijn de in artikel 270, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde schuldenaars van bedrijfsvoorheffing verplicht, het bericht vermeld in artikel 433 van voormeld Wetboek op te stellen dat melding moet maken van alle gegevens die nodig zijn voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing met betrekking tot de verwezenlijkte meerwaarden en eventueel de kosten en uitgaven te verantwoorden die de overdrager vraagt van de overdrachtprijs af te trekken of bij de verkrijgingsprijs te voegen. Het bericht bedoeld in vorig lid moet, vóór registratie, worden meegedeeld: 1° aan de dienst die daarvoor is aangeduid door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde, en dit door middel van een procedure waarbij informaticatechnieken gebruikt worden; 2° aan de bevoegde ontvanger "Buitenland", wanneer de mededeling van het bericht niet kan gebeuren overeenkomstig 1° omwille van overmacht of een technische storing. In dat geval moet het bericht in tweevoud worden opgemaakt en bij ter post aangetekende brief worden verzonden. Indien de akte of de verklaring waarvan sprake in § 1 niet verleden wordt binnen drie maanden te rekenen van de verzending van het bericht, wordt deze als niet bestaande beschouwd. Wanneer voor de mededeling van het bericht gebruik wordt gemaakt van een procedure waarbij informaticatechnieken worden gebruikt wordt onder de datum van verzending van het bericht van de mededeling verstaan de datum van de ontvangstmelding meegedeeld door het organisme of de dienst die daarvoor door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde, zijn aangeduid. Wanneer eenzelfde bericht achtereenvolgens wordt verstuurd volgens de procedures voorzien respectievelijk in het tweede lid, 1° en 2°, dan zal het bericht opgesteld overeenkomstig het tweede lid, 2°, slechts primeren indien de datum van toezending vroeger is dan de verzendingsdatum van het bericht opgesteld overeenkomstig het tweede lid, 1°. § 3. Door de ontvangers wordt aan de in § 2 vermelde schuldenaars, binnen de termijn gesteld in artikel 434 van voormeld Wetboek, bij ter post aangetekende brief kennis gegeven van het bedrag van de krachtens artikel 273, 2°, van hetzelfde Wetboek verschuldigde bedrijfsvoorheffing, met betrekking tot de meerwaarden verwezenlijkt op de goederen welke het voorwerp van de akte zijn. In geval van openbare verkoop zullen de ontvangers, in afwijking van het eerste lid, aan de betrokken schul-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 385 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
denaar van bedrijfsvoorheffing enkel kennis geven van het totale bedrag dat van de overdrachtprijs moet worden afgetrokken om het bedrag van de verwezenlijkte meerwaarde te bekomen zodat deze, evenals de erop verschuldigde bedrijfsvoorheffing, door voormelde schuldenaar zelf kan berekend worden. § 4. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing zal, vóór registratie, aan de ontvanger belast met de registratie van de akte of van de verklaring waarbij de overdracht is vastgesteld, de in § 3 vermelde kennisgeving voorleggen. De ontvanger kan de registratie van de akte afhankelijk stellen van de overlegging van een getuigschrift dat uitgaat van de bevoegde ambtenaar van de administratie der directe belastingen en waarbij is vastgesteld dat de overdrager geen belastingplichtige is als vermeld in artikel 227, 1° of 2°, van voormeld Wetboek. § 5. Na ontvangst van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing zal de ontvanger van de registratie de in § 3 vermelde kennisgeving vervolledigen en in tweevoud aan de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing uitreiken. Deze laatste zal een exemplaar aan de overdrager van het onroerend goed of van de zakelijke rechten met betrekking tot dat goed overhandigen om hem in staat te stellen zijn aangifte in de belasting van niet-inwoners in te vullen. Een exemplaar van de in het eerste lid vermelde kennisgeving wordt door de ontvanger van de registratie aan de bevoegde taxatiedienst der directe belastingen gezonden. Ingevoegd door art. 5 van KB van 10.01.1997, van toepassing op inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.1997 en gewijzigd door art. 1, KB 31.03.2003 (BS 23.04.2003) met ingang van 03.05.2003 § 2 vervangen door art. 1, KB 25.02.2007 (BS 28.02.2007), met ingang van 01.03.2007
Art. 210ter. Het bericht bedoeld in artikel 210bis moet opgemaakt worden overeenkomstig het model opgesteld door de Minister van Financiën. Ingevoegd door art. 5 van KB van 10.01.1997, van toepassing op inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.01.1997 Vervangen door art. 2, KB 25.02.2007 (BS 28.02.2007), met ingang van 01.03.2007
Afdeling XIV. Zakelijke zekerheid en persoonlijke borgstelling (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 420, § 1)
Art. 211. De hoegrootheid van de in artikel 420, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voorgeschreven waarborg wordt bij beslissing van de directeur van de directe belastingen vastgelegd. Zij moet gelijk zijn aan het vermoedelijke bedrag van de verplichtingen over één jaar die op grond van voormeld Wetboek aan de betrokken natuurlijke of rechtspersoon kunnen worden opgelegd, onder aftrek van de nettoverkoopwaarde van zijn goederen die het pand van de Schatkist vormen en die gelegen zijn in België of in een land waarmede België een overeenkomst heeft geslo15 juli 2014
ten tot regeling van de wederzijdse bijstand inzake de invordering van de belastingen waaraan de belanghebbende is onderworpen. De waarborg mag evenwel in geen geval minder dan 750 EUR bedragen. Art. 212. § 1. Indien de waarborg wordt geëist van een belastingschuldige die reeds een beroepswerkzaamheid heeft waarvan de uitoefeningsvoorwaarden niet aanzienlijk zullen worden gewijzigd, wordt hij vastgesteld in verhouding tot de belastingen en bijbehoren verschuldigd voor de 3 belastbare tijdperken die voorafgaan aan deze waarin de beslissing wordt genomen, zonder meer te mogen bedragen dan tweemaal het hoogste bedrag aan belastingen in hoofdsom verschuldigd voor één van deze 3 belastbare tijdperken, verminderd met de nettoverkoopwaarde van de goederen van belanghebbende die de waarborg van de Schatkist vormen en die gelegen zijn in België of in een land waarmede België een overeenkomst heeft gesloten tot regeling van de wederzijdse bijstand inzake de invordering van de belastingen waaraan de belanghebbende is onderworpen. Voor de toepassing van het voorgaande lid moet onder verschuldigde belastingen worden verstaan de belastingen en voorheffingen die zijn ingekohierd en, bij gebrek aan inkohiering, de belastingen en voorheffingen die betrekking hebben op de aangegeven inkomsten of op die waarmee de belastingschuldige zich in de loop van de aanslagverrichtingen akkoord heeft verklaard. § 2. Indien de waarborg wordt geëist naar aanleiding van een toekomstige beroepswerkzaamheid of van een beroepswerkzaamheid die sedert minder dan één jaar begonnen is of waarvan de uitoefeningsvoorwaarden aanzienlijk zullen worden gewijzigd of sedert minder dan één jaar gewijzigd zijn, raamt de directeur het vermoedelijke bedrag van de verplichtingen van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon op basis van de beroepsinkomsten vastgelegd volgens de bij artikel 342, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vastgelegde criteria. Art. 213. De te verstrekken waarborg bestaat hetzij uit een zakelijke zekerheid in de vorm van een borgtocht in geld of in overheidsfondsen of van een hypotheekvestiging, hetzij uit een persoonlijke borgstelling. De in artikel 219 vermelde ontvanger van de directe belastingen mag andere wijzen van waarborgstelling aanvaarden. Indien nodig mogen de voormelde wijzen gelijktijdig worden aangewend om de totale zekerheid te verstrekken. Art. 214. De onroerende goederen die als hypothecaire waarborg worden aangeboden, moeten in België gelegen zijn. Geldt het gebouwen, dan wordt vóór de aanneming van de hypothecaire aanwending bewijs gegeven van voldoende verzekering tegen brand. In de akte moet worden vermeld dat de regelmatige betaling van de
mijnwetboek.be
385
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 386 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
premie jaarlijks zal worden bewezen op straffe van verval van de aanneming. In alle gevallen wordt bewijs verstrekt van de eigendom en van de hypothecaire staat van het onroerend goed en wordt de waarde daarvan, op kosten van de belastingschuldige, vastgelegd door alle middelen die voldoening schenken en onder meer door een schatting van een algemeen als bevoegd erkende deskundige, zo zulks vanwege de ontvanger geëist wordt. Art. 215. Borgtochten in geld worden gestort of overgeschreven op de rekening die bij de Post is geopend op naam van de Deposito- en Consignatiekas; in alles, en inzonderheid met betrekking tot de interest die aan de deponent verschuldigd is, worden zij met deposito's bij de Deposito- en Consignatiekas gelijkgesteld. Gewijzigd door art. 12 van KB van 12.08.1994 (BS 10.09.1994), van toepassing met ingang van 01.10.1992
Art. 216. Zonder afbreuk te doen aan de mogelijkheid voor de ontvanger om andere wijzen van waarborgstelling te aanvaarden zijn de aanneembare overheidsfondsen die welke aangenomen worden voor het stellen van borgtochten van aannemers. De lijst en de aannemingsvoet ervan worden bepaald bij de jongste desbetreffende besluiten door de Minister van Financiën genomen en door diens toedoen gepubliceerd. Effecten aan toonder worden gedeponeerd in handen van de Staatskassier of van diens agenten; inschrijvingen op naam worden, zowel in het Grootboek als op het uittreksel, in de rand aangetekend met een vermelding waarbij wordt vastgesteld dat zij niet zonder geschreven toestemming van de ontvanger van de directe belastingen mogen worden vervreemd of te gelde gemaakt. Gedematerialiseerde effecten ingeschreven op een effectenrekening bij een vereffeningsinstelling of een erkende rekeninghouder die gemachtigd is dergelijke effecten bij te houden worden geblokkeerd door de Staatskassier of door diens agenten; in die rekening wordt een vermelding aangebracht dat deze effecten niet zonder geschreven toestemming van de ontvanger van de directe belastingen mogen worden vervreemd of te gelde gemaakt. Gewijzigd door art. 9, KB 07.12.2007 (M.B., 12.12.2007), met ingang van 01.01.2008
Art. 217. De persoonlijke borg moet bekwaam zijn, volgens de Belgische wet, om verbintenissen aan te gaan en aangenomen worden door de ontvanger van de directe belastingen vermeld in artikel 219. Art. 218. Indien de zakelijke zekerheid of de gegoedheid van de persoonlijke borg wegens enige oorzaak – zoals waardevermindering van de tot zekerheid dienende onroerende goederen of overheidsfondsen of merkelijke vermindering van het fortuin van de borg – ongenoegzaam wordt geacht, is de belastingschuldige op het eerste verzoek van de ontvanger van de directe belastingen gehouden een nieuwe zakelijke zekerheid of een nieuwe persoonlijke borg te stellen. 386
Art. 219. In de akten wordt de administratie vertegenwoordigd door de ontvanger van de directe belastingen vermeld in de beslissing van de directeur of, bij gebrek aan zulke vermelding, door de ontvanger van de plaats van aanslag. Samen met de nodige inlichtingen en bewijsstukken en binnen de termijn gesteld in artikel 421 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, overhandigt de belastingschuldige aan deze ambtenaar hetzij het ontwerp van akte van hypotheekvestiging, van verpanding van een inschrijving op naam, of een effectenrekening waarop gedematerialiseerde effecten worden aangehouden of van verbintenis van de persoonlijke borg, hetzij het stortingsbewijs of het bewijs van deponering voor borgtochten in geld of in effecten aan toonder. Gewijzigd door art. 10, KB 07.12.2007 (BS 12.12.2007), met ingang van 01.01.2008
Afdeling XV. Verplichtingen van kredietinstellingen of -inrichtingen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 443)
Art. 220. De ambtenaar vermeld in artikel 443 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is: 1° de ontvanger van de directe belastingen in wiens ambtsgebied de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een in dat artikel vermeld krediet, lening of voorschot wordt toegekend, zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel of zijn voornaamste inrichting van bestuur heeft; 2° de ontvanger van de directe belastingen belast met de inning van de belasting van niet-inwoners indien de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon zijn woonplaats, zijn maatschappelijke zetel of zijn voornaamste inrichting van bestuur in het buitenland heeft. Art. 221. Het attest vermeld in artikel 443 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt uitgereikt nadat door de belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon een aanvraag, in 3 exemplaren, is ingediend. De aanvraag en het attest worden gesteld op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door de directeur-generaal van de directe belastingen. Het attest wordt uitgereikt binnen 8 dagen na de indiening van de aanvraag. Art. 222. Per krediet, lening of voorschot, waarvoor een voordeel inzake economische expansie is aangevraagd, moeten de kredietinstellingen en -inrichtingen vermeld in artikel 443 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, in principe, in het bezit zijn van slechts 1 attest. De datum van uitreiking van dat attest mag niet vroeger zijn dan 1 maand vóór de datum van de aanvraag tot verkrijging van het voordeel, noch later dan deze datum. Er moet evenwel een nieuw attest worden voorgelegd wanneer de beslissing tot toekenning van het voordeel
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 387 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
niet is genomen binnen 6 maanden te rekenen van de datum van het attest. Art. 223. Een exemplaar van het attest vermeld in artikel 443 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt door de in artikel 220 aangewezen ambtenaar gezonden aan de overheid vermeld in de aanvraag van het attest. Wanneer uit het attest blijkt dat een bedrag als belastingen of bijbehoren eisbaar is ten name van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een voordeel inzake economische expansie heeft aangevraagd, bepaalt de beslissing tot toekenning van het voordeel dat de kredietinstelling of -inrichting de fondsen niet geheel mag vrijgeven tenzij de betrokkene zijn belastingschuld heeft betaald. Art. 224. § 1. Wanneer uit het uitgereikte attest dat aan de kredietinstelling of -inrichting wordt overgelegd blijkt dat een bedrag als belastingen of bijbehoren eisbaar is ten name van de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een krediet, lening of voorschot is verleend waarvoor een voordeel inzake economische expansie is aangevraagd, mogen de fondsen die afkomstig zijn van het krediet, de lening of het voorschot ten belope van dat bedrag niet worden vrijgegeven, tenzij de belanghebbende natuurlijke persoon of rechtspersoon een attest overlegt waarin de in artikel 220 aangewezen ambtenaar verklaart dat die belastingen en bijbehoren betaald zijn. Met instemming van de belastingschuldige mag de kredietinstelling of -inrichting deze fondsen evenwel rechtstreeks overmaken aan het bevoegde ontvangkantoor. § 2. In het geval vermeld in artikel 222, derde lid, hoeft de kredietinstelling of -inrichting met de gegevens van het nieuwe attest slechts rekening te houden in zover de fondsen nog niet zijn vrijgegeven vóór het verstrijken van de in die bepaling vermelde termijn van 6 maanden.
Afdeling XVI. Schaal van de belastingverhogingen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 444)
Art. 225. De schaal van de belastingverhogingen bij niet-aangifte, andere dan inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing, wordt als volgt vastgesteld: Aard van de overtredingen
Verhogingen
A. Niet-aangifte te wijten aan omstan- Nihil digheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige: B.
Niet-aangifte zonder het opzet de belasting te ontduiken: - 1e overtreding (zonder inachtne- 10 pct. ming van de in A vermelde gevallen van niet- aangifte): - 2e overtreding:
20 pct.
- 3e overtreding:
30 pct.
15 juli 2014
Vanaf de 4e overtreding worden de overtredingen van deze aard bij C ingedeeld en als zodanig bestraft. C. Niet-aangifte met het opzet de belasting te ontduiken: - 1e overtreding:
50 pct.
- 2e overtreding:
100 pct.
- 3e overtreding en volgende overtredingen:
200 pct.
D. Niet-aangifte gepaard gaande met ofwel onjuistheid of verzwijging door valsheid of gebruik van valse stukken tijdens de verificatie van de belastingtoestand, ofwel met een omkoping of een poging tot omkopen van ambtenaren: in alle gevallen:
200 pct.
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 226. De schaal van de belastingverhogingen bij onvolledige of onjuiste aangifte, andere dan inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing, wordt als volgt vastgesteld: Aard van de overtredingen A. Onvolledig of onjuiste aangifte te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige: B.
Verhogingen Nihil
Onvolledige of onjuiste aangifte zonder het opzet de belasting te ontduiken: - 1e overtreding (zonder inachtneming van de in A vermelde gevallen):
10 pct.
- 2e overtreding:
20 pct.
- 3e overtreding:
30 pct.
Vanaf de 4e overtreding worden de overtredingen van deze aard bij C ingedeeld en als zodanig bestraft. C. Onvolledige of onjuiste aangifte met het opzet de belasting te ontduiken: - 1e overtreding:
50 pct.
- 2e overtreding:
100 pct.
- 3e overtreding en volgende overtredingen:
200 pct.
D. Onvolledige of onjuiste aangifte gepaard gaande met valsheid of gebruik van valse stukken of met een omkoping of een poging tot omkopen van ambtenaren: in alle gevallen: mijnwetboek.be
200 pct. 387
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 388 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
voor 4 opeenvolgende maandelijkse, driemaandelijkse of jaarlijkse vervaldagen.
Art. 227. Voor de vaststelling van het toe te passen percent van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen die bedoeld zijn in B en C van de artikelen 225 en 226 niet in aanmerking genomen wanneer geen enkele overtreding inzake aangifte in de inkomstenbelastingen is bestraft voor de laatste 4 aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding moet worden bestraft.
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 228. De schaal van de belastingverhogingen bij niet-aangifte of bij onvolledige of onjuiste aangifte inzake roerende voorheffing en bedrijfsvoorheffing, gepaard gaande met niet-betaling of ontoereikende betaling van de voormelde voorheffingen, wordt als volgt vastgesteld: Aard van de overtredingen A.
Overtreding te wijten aan omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingschuldige:
B.
Overtreding zonder het opzet de belasting te ontduiken:
Verhogingen Nihil
[Afdeling XVII. Schaal van de administratieve geldboetes en hun toepassingsmodaliteiten] (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 445) Afdeling XVII ingevoegd door art. 1 KB 24.09.2013 (BS 30.09.2013) en treedt in werking op 30.09.2013
[Art. 229/1. De schaal van de administratieve geldboetes bij overtredingen van de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 evenals van de ter uitvoering ervan genomen bepalingen, andere dan niet-aangifte of laattijdige aangifte inzake bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing, of nietbetaling, een laattijdige betaling of een ontoereikende betaling van de bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing, wordt als volgt vastgesteld:
- 1e overtreding:
Nihil
- 2e overtreding:
10 pct.
- 3e overtreding:
20 pct.
Aard van de overtredingen
30 pct.
A. Overtreding ten gevolge Nihil van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige:
- 4e en 5e overtreding: Vanaf de 6e overtreding worden de overtredingen van deze aard bij C ingedeeld en als zodanig bestraft.
Geldboete
50 pct.
B. Overtreding niet toe te schrijven aan kwade trouw of aan het opzet de belasting te ontduiken:
- 2e en 3e overtreding:
75 pct.
- 1e overtreding:
50,00 EUR
- 4e en 5e overtreding:
100 pct.
- 2e overtreding:
125,00 EUR
- 6e en 7e overtreding:
150 pct.
- 3e overtreding:
250,00 EUR
- 8e overtreding en volgende overtredingen:
200 pct.
- 4e overtreding:
625,00 EUR
- Volgende overtredingen:
1.250,00 EUR
C. Overtreding met het opzet de belasting te ontduiken: - 1e overtreding:
D. Overtreding gepaard gaande met valsheid of gebruik van valse stukken of met een omkoping of een poging tot omkopen van ambtenaren: in alle gevallen:
200 pct.
Voor de vaststelling van het toe te passen percent van de belastingverhogingen worden de vorige overtredingen die bedoeld zijn in B en C niet in aanmerking genomen wanneer geen enkele overtreding inzake aangifte en betaling van de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing, afzonderlijk beschouwd, is bestraft
388
Art. 229. Voor de vaststelling van het krachtens de artikelen 225, 226 en 228 toe te passen percent van de belastingverhogingen, is een tweede of een volgende overtreding aanwezig wanneer op het ogenblik waarop een nieuwe overtreding wordt begaan, aan de overtreder kennis is gegeven van de verhoging die de vorige overtreding heeft bestraft.
C. Overtreding toe te schrij- 1.250,00 EUR] ven aan kwade trouw of aan het opzet de belasting te ontduiken (daaronder begrepen het indienen van vrijwillig onvolledige of onjuiste aangiften): Art. 229/1 ingevoegd door art. 1 KB 24.09.2013 (BS 30.09.2013) en treedt in werking op 30.09.2013
[Art. 229/2. De schaal van de administratieve geldboetes bij niet-aangifte of laattijdige aangifte inzake bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing, of bij niet-betaling, een laattijdige betaling of een ontoerei-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 389 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
kende betaling van de bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing, wordt als volgt vastgesteld: Aard van de overtredingen
Geldboete
A. Niet-aangifte of laattijdige aangifte inzake bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing:
De vorige overtredingen die bedoeld zijn in de punten A en B, afzonderlijk beschouwd, van artikel 229/2 worden niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van het toe te passen bedrag van de geldboetes wanneer geen enkele overtreding, bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing afzonderlijk beschouwd, werd bestraft voor vier opeenvolgende maandelijkse, driemaandelijkse of jaarlijkse vervaldagen.] Art. 229/3 ingevoegd door art. 1 KB 24.09.2013 (BS 30.09.2013) en treedt in werking op 30.09.2013
1. Overtreding ten gevolge Nihil van omstandigheden onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige:
- 2e overtreding tot 4e over- 125,00 EUR treding:
[Art. 229/4. Voor de vaststelling van het krachtens de artikelen 229/1 en 229/2 toe te passen bedrag van de geldboetes, is een tweede of volgende overtreding aanwezig wanneer op het ogenblik waarop een nieuwe overtreding wordt begaan, aan de overtreder kennis is gegeven van de geldboete die de vorige overtreding heeft bestraft.]
- 5e overtreding tot 7e over- 250,00 EUR treding:
Art. 229/4 ingevoegd door art. 1 KB 24.09.2013 (BS 30.09.2013) en treedt in werking op 30.09.2013
2. Andere overtreding: - 1e overtreding:
- 8e overtreding tot 10e overtreding:
50,00 EUR
625,00 EUR
Hoofdstuk IV. Belastingwezen van de provincies, de agglomeraties en de gemeenten
- 11e overtreding en volgen- 1.250,00 EUR de overtredingen: B. Niet-betaling, laattijdige betaling of ontoereikende betaling van de bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing:
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikelen 300 en 469)
Afdeling I. Provinciale belastingen
- 1e overtreding:
Nihil
- volgende overtredingen:
10% van het niet-betaalde bedrag, van het laattijdig betaalde bedrag of van het saldo van het niet-betaalde of laattijdige betaalde bedrag met een minimum van 50,00 EUR en een maximum van 1.250,00 EUR en afgerond tot het lagere veelvoud van 10 EUR]
Art. 229/2 ingevoegd door art. 1 KB 24.09.2013 (BS 30.09.2013) en treedt in werking op 30.09.2013
[Art. 229/3. De vorige overtredingen die bedoeld zijn in punt B van artikel 229/1 worden niet in aanmerking genomen voor de vaststelling van het toe te passen bedrag van de geldboetes: 1° betreffende de overtredingen andere dan inzake bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing: wanneer geen enkele overtreding werd bestraft voor de laatste vier aanslagjaren die het aanslagjaar voorafgaan waarvoor de nieuwe overtreding moet worden bestraft; 2° betreffende de overtredingen inzake bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing andere dan diegene bedoeld in artikel 229/2: wanneer geen enkele overtreding, bedrijfsvoorheffing en roerende voorheffing afzonderlijk beschouwd, werd bestraft voor vier opeenvolgende maandelijkse, driemaandelijkse of jaarlijkse vervaldagen. 15 juli 2014
Art. 230. § 1. Voor zover zij niet inzonderheid de inkomstenbelastingen betreffen, zijn de bepalingen van de artikelen 126, 127 en 128 tot 176, van toepassing op de provinciale belastingen. § 2. In afwijking van artikel 139 mogen niet ten kohiere gebrachte provinciale belastingen waarvoor een plaat, penning of ander kenteken wordt uitgereikt, ook betaald worden in munten of bankbiljetten die in België wettig betaalmiddel zijn.
Afdeling II. Aanvullende agglomeratie- en gemeentebelastingen Art. 231. De kohieren van de aanvullende agglomeratiebelasting op de personenbelasting en de kohieren van de aanvullende gemeentebelasting op de personenbelasting worden opgemaakt volgens de door de directeur-generaal van de directe belastingen gestelde regelen. Die aanvullende belastingen worden opgenomen in kohieren verbonden aan het begrotingsjaar dat loopt op de datum waarop ze uitvoerbaar worden verklaard; toegepast worden de tarieven in verband met de desbetreffende aanslagjaren. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 232. De aanvullende belastingen worden in Euro vastgesteld en afgerond op de cent. Art. 232, 2e lid, is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2002. Art. 232, 1e lid, is opgeheven vanaf het aanslagjaar 20 02 (art. 5, KB 20.07.2000 Art. 7, KB 20.07.2000) BS 30.08.2000
mijnwetboek.be
389
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 390 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Art. 233. Het bepaalde in de artikelen 133, 136 tot 176 en 207 tot 230 is op de in artikel 231 vermelde aanvullende belastingen van toepassing. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Art. 233/1. Het tarief bedoeld in artikel 469, tweede lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt verhoogd tot 7 pct. Ingevoegd door art. 2, KB 04.12.2003 (BS 17.12.2003) met ingang van 01.01.2004
Hoofdstuk IVbis. Bijzondere invorderingsregels inzake de toekenningen aan de provincies, de agglomeraties en de gemeenten (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 470bis)
Art. 233bis. § 1. Voor de toepassing van artikel 470bis, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 geeft de administratie der directe belastingen de eerste werkdag die volgt op de dag waarop is vastgesteld dat er een ambtshalve inhouding moet gebeuren, aan de provincie, de gemeente of de agglomeratie van gemeenten kennis van het bedrag van haar schuldvordering. Voor de toepassing van artikel 470bis, zesde lid, van hetzelfde Wetboek geeft de administratie der directe belastingen de eerste werkdag die volgt op de dag waarop is vastgesteld dat er een ambtshalve debitering moet gebeuren, aan de provincie, de gemeente of de agglomeratie van gemeenten kennis van het bedrag van haar schuldvordering. De administratie der directe belastingen geeft aan de kredietinstelling belast met het houden van de financiële rekening van het betrokken bestuur, kennis van het bedrag van haar schuldvordering opdat deze het bedrag daarvan ambtshalve zou inhouden op de financiële rekening van het betrokken bestuur. § 2. Wanneer de schuldenaar van de vordering een provincie is, wordt de kennisgeving gedaan aan de bestendige deputatie van die provincie. Wanneer de schuldenaar van de vordering de Brusselse Agglomeratie is, wordt de kennisgeving gedaan aan de Regering van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Wanneer de schuldenaar van de vordering een gemeente is, wordt kennisgeving gedaan aan het College van Burgemeester en Schepenen van die gemeente. § 3. De in § 1 vermelde kennisgevingen worden langs fotografische, magnetische, electronische of optische weg aan het betrokken bestuur of zijn kredietinstelling toegezonden en hebben bewijskracht voor zover zij binnen acht kalenderdagen worden bevestigd bij ter post aangetekende brief. Art. 233bis is van toepassing vanaf 17.04.1999 (art. 1, KB 10.03.1999.) BS 17.04.1999
390
Hoofdstuk V. Overgangsbepalingen Afdeling I. Inhouding van een gedeelte van de roerende voorheffing (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 507, derde lid)
Art. 234. Wanneer de last van de mobiliënbelasting of van de roerende voorheffing, krachtens vóór 1 december 1962 of vanaf 1 december 1962 tot en met 31 december 1966 gesloten overeenkomsten, op de schuldenaar van de inkomsten is gelegd, heeft deze het recht, op vanaf 1 januari 1967 verleende of toegekende belastbare inkomsten, het verschil in te houden tussen de roerende voorheffing die ter uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van dit besluit is verschuldigd en die waarvan hij vóór die laatste datum de last op zich nam. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, worden de door de schuldenaar van het inkomen gedragen roerende voorheffing en de aan de bron in te houden roerende voorheffing bepaald als volgt: 1° met betrekking tot interest van vóór 1 december 1962 uitgegeven Belgische overheidsfondsen die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar leggen: a) is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 2/98 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen; b) is de aan de bron in te houden roerende voorheffing gelijk aan 10,5 pct. van hetzelfde bedrag. 2° met betrekking tot andere inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van: a) vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar leggen: is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 2/98, 3/97, 4/96, 6/94 of 8/92 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen, naargelang dit inkomen vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 juli 1966 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, aan de roerende voorheffing was onderworpen tegen een tarief van respectievelijk 2,4 pct., 3 pct., 4 pct., 6 pct. of 8 pct.; is de aan bron in te houden roerende voorheffing respectievelijk gelijk aan 10,5/98, 9,5/97, 8,5/96, 6,5/94 of 4,5/92 van hetzelfde bedrag, volgens het onderscheid dat hierboven wordt gemaakt met betrekking tot het tarief van de roerende voorheffing; b) overeenkomsten die vanaf 1 december 1962 tot en met 31 december 1966 zijn gesloten en de last van de roerende voorheffing op de schuldenaar leggen: is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 15/85 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen; is de aan de bron in te houden roerende voorheffing gelijk aan 10/85 van hetzelfde bedrag.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 391 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling II. Herschatting voor de berekening van de afschrijving van bepaalde activa die zijn verkregen of tot stand gebracht vóór de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1940 en die nog in gebruik waren op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946 (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 511, § 2)
Art. 235. Voor de toepassing van de artikelen 236 tot 252, worden onder aanschaffings- of beleggingswaarde van de activa de kosten van aankoop of oprichting verstaan, met inbegrip van de rechten en taksen die er betrekking op hebben, de eventuele kosten van vervoer, van montage en andere gelijkaardige. Art. 236. Als activa waarvan de aanschaffings- of beleggingswaarde voor de berekening van de vrij van belasting toegestane afschrijving mag worden herschat, gelden outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen, dat wil zeggen al dan niet vaste machines, werktuigen en toestellen met toebehoren, zomede nijverheidsgebouwen en tot nijverheids- en handelsdoeleinden gebruikt meubilair, die als het ware deel uitmaken van de outillage en aan snelle slijtage of verval onderhevig zijn. De outillage omvat inzonderheid de in handelsbedrijven gebezigde voorwerpen die door intensief gebruik, of onder invloed van technische vooruitgang, mode en gewoonten, aan snelle slijtage blootstaan of vaak moeten worden vervangen. Art. 237. Van het voordeel van afschrijving op de herschatte aanschaffings- of beleggingswaarde zijn over het algemeen de terreinen uitgesloten, zomede gebouwen die geen met outillage gelijkgestelde nijverheidsgebouwen zijn en inzonderheid tot woning of kantoor dienen; dit geldt eveneens voor het meubilair waarvan woningen en kantoren voorzien zijn, voor portefeuille, octrooien, fabrieksmerken, handelsfonds, cliënteel en firma. De afschrijving van die activa moet uit fiscaal oogpunt verder op grond van de niet herziene aanschaffings- of beleggingswaarde geschieden. Art. 238. § 1. De herschatting mag slechts slaan op outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen, die de belastingplichtige heeft verkregen of tot stand gebracht vóór de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1940 en die nog werkelijk in gebruik waren op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946. Met betrekking tot outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen van ondernemingen die zijn opgericht door omzetting, fusie, opslorping, splitsing of overname van vroeger bestaande ondernemingen of bedrijfsafdelingen van zulke ondernemingen, wordt evenwel met de datum van verkrijging of totstandbrenging van die activa door de omgezette, overgenomen of ge15 juli 2014
splitste ondernemingen rekening gehouden, voor zover die mutaties niet ten gevolge hebben gehad de tijdens de bezetting van het land gebruikte produktiemiddelen in hun geheel te verhogen. Onder hetzelfde voorbehoud worden outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen die zijn geleverd of opgericht ter uitvoering van contracten of overeenkomsten gesloten vóór de uiterste datum van verkrijging of totstandbrenging bepaald in het eerste lid, voor de toepassing van deze bepaling beschouwd als verkregen of tot stand gebracht op de datum van gezegde contracten of overeenkomsten. De bovenbedoelde activa die in eigendom zijn opgeeist of ingevolge oorlogsfeiten verloren, vernield of buiten gebruik gesteld zijn, worden voor de toepassing van de artikelen 236 tot 252 gelijkgesteld met activa die nog werkelijk in gebruik waren op de uiterste datum bepaald op het einde van het eerste lid. § 2. Degene van gezegde activa die na de uiterste datum vermeld in § 1 van dit artikel zijn verkregen of tot stand gebracht, worden verder afgeschreven volgens de werkelijke aanschaffings- of beleggingswaarde bepaald in artikel 235. Art. 239. Eventueel kan slechts een nieuwe aanschaffings- of beleggingswaarde worden toegekend aan het deel van de outillage of de ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen dat met eigen middelen van de belastingplichtige is verkregen of tot stand gebracht. Dat deel wordt bepaald met inachtneming van de gegevens van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1940 of, in gevallen als vermeld in artikel 238, § 1, tweede lid, in de openingsbalans van de nieuwe onderneming. Art. 240. De nieuwe aanschaffings- of beleggingswaarde van iedere categorie activa vermeld in de artikelen 236, 238, § 1, en 239, mag niet meer bedragen dan twee en een halve maal hun waarde geschat naar de per 31 augustus 1939 geldende normale prijzen en met inachtneming van hun toestand van stoffelijke slijtage en van hun werkelijke waardevermindering op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946 of, in voorkomend geval, op de datum van opeising in eigendom of van verlies, vernieling, of buitengebruikstelling ingevolge oorlogsfeiten. De aan elk herschat activum toegekende nieuwe aanschaffings- of beleggingswaarde mag niet meer bedragen dan zijn industriële- of handelswaarde op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946. Art. 241. Om het bepaalde in de artikelen 236 tot 252 te genieten, stelt de belastingplichtige, per categorie of per boekhoudrubriek, een omstandige inventaris op van de te herschatten activa. Voorwerpen van geringe waarde worden in een post "allerlei voorwerpen" begrepen voor een benaderende en te goeder trouw vastgestelde waarde in ronde cijfers. De inventaris vermeldt respectievelijk:
mijnwetboek.be
391
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 392 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
a) de aard van elk geïnventariseerd activum; b) voor zover mogelijk de datum van verkrijging of van totstandbrenging, behalve voor de post "allerlei voorwerpen"; c) voor elk geïnventariseerd activum en voor elke categorie activa, de waarde 1939 vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 240, eerste lid; d) de industriële of handelswaarde van elk activum op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946, voor zover gezegde waarde meer of minder bedraagt dan twee en een halve maal de waarde vermeld in c; e) de nieuwe aanschaffings- of beleggingswaarde voor de berekening van de afschrijving, zijnde maximaal voor elke categorie activa twee en een halve maal de waarde vermeld in c, en voor elk activum de waarde vermeld in d. De activa die in eigendom zijn opgeëist, of ingevolge oorlogsfeiten vernield, verloren of buiten gebruik gesteld zijn, worden afzonderlijk in gezegde inventaris ingeschreven. Art. 242. De in artikel 241 vermelde inventaris wordt in duplo opgesteld en een exemplaar ervan wordt aan de controleur van de directe belastingen of aan de taxatiedienst van het ambtsgebied overhandigd tot staving van de aangifte in de inkomstenbelastingen over het boekjaar in de balans waarvan de herschatting is opgenomen, of ten laatste op 24 januari 1948 ingeval de afschrijving op die grondslag is berekend met ingang van het aanslagjaar 1947; hij moet ondertekend zijn door de gedelegeerde bestuurders en door de commissarissen in kapitaalvennootschappen en door de verschillende personen die de vennootschap, firma of vereniging kunnen verbinden in anders dan in de vorm van kapitaalvennootschappen geëxploiteerde ondernemingen. Art. 243. De herschatting van outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen moet opgenomen worden in de boeken of balansen die van 31 december 1947 af en ten laatste op 30 december 1948 zijn afgesloten; zij moet afzonderlijk in het actief en in het passief van iedere jaarbalans voorkomen onder de volgende rubrieken of onder enige andere soortgelijke benaming: in het actief: "Outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen (herschatting)"; in het passief: "Meerwaarde van herschatting van outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen". Deze meerwaarde mag evenwel in rekening "Kapitaal" ingelijfd worden. Art. 244. De nieuwe aanschaffings- of beleggingswaarde, bepaald overeenkomstig de artikelen 235 tot 240 en in het actief opgenomen, dient tot grondslag voor de berekening van de afschrijving; deze mag vrij van belasting gedaan worden tot die waarde volledig bereikt is – eventueel verminderd met de opeisings- of herstelvergoedingen betreffende herschatte activa – en 392
dit ongeacht de datum van verkrijging van de outillage of de ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen of ongeacht de reeds op die activa vóór de normale afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946 gedane afschrijving. Art. 245. De belastingplichtige verdeelt de herschatte activa in 3 of 4 categorieën naar hun vermoedelijke gebruiksduur. Gemiddelde jaarlijkse afschrijvingspercenten worden in overleg tussen de belanghebbende en de bevoegde ambtenaren van de administratie der directe belastingen vastgesteld; die percenten kunnen inzonderheid verschillen naar de aard van de activa, de intensiteit van het gebruik ervan en hun staat van slijtage of van economische efficiëntie bij de herschatting. Behoudens herziening van gezegde percenten op schriftelijke en met redenen omklede aanvraag van de belastingplichtige, dienen deze tot grondslag voor de berekening van de vrij van belasting toe te passen jaarlijkse afschrijving. De aldus in overleg vastgestelde regelen worden bevestigd in een door beide partijen ondertekend stuk; dat stuk wordt bij het fiscaal dossier van de belanghebbende gevoegd, die er een afschrift kan van verkrijgen. Art. 246. Afschrijving van de nieuwe aanschaffingsof beleggingswaarde moet bij het afsluiten van elk boekjaar geschieden. Bij gebreke van afschrijvingen of bij ontoereikende afschrijvingen voor één of meer boekjaren ten gevolge van verlies of van ontoereikende brutowinst, kan het tijdperk van afschrijving verlengd worden tot de af te schrijven waarde volledig bereikt is. Art. 247. Ingeval een herschat activum tijdens een boekjaar is vervreemd, vernield of definitief buiten gebruik gesteld, kan het op de herschatte waarde van dat activum nog af te schrijven saldo, onder eventuele aftrek van de realisatieprijs, slechts vrij van belasting worden afgeschreven tot aan de afsluiting van gezegd boekjaar. Art. 248. Met betrekking tot activa die in eigendom zijn opgeëist of ingevolge oorlogsfeiten zijn vernield, verloren of buiten gebruik gesteld, kan afschrijving van de herschatte waarde, onder aftrek van de opeisings- of herstelvergoedingen betreffende die activa, niet geschieden dan na definitieve vaststelling van het bedrag van gezegde vergoedingen. Met betrekking tot activa die ingevolge oorlogsfeiten zijn vernield, verloren of buiten gebruik gesteld, kan afschrijving van de herschatte waarde niettemin vrij van belasting vóór de definitieve vaststelling van de herstelvergoeding geschieden, zo de belastingplichtige sedert de verkrijging van de voorwerpen die voor herschatting in aanmerking komen, regelmatig boekhoudt overeenkomstig het Wetboek van Koophandel. Die afschrijving dient te geschieden volgens de gebruikelijke jaarlijkse afschrijvingspercenten die in gewone omstandigheden voor activa van dezelfde aard toegepast worden. Bedoelde percenten worden in over-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 393 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
leg tussen de belastingplichtige en de administratie der directe belastingen vastgesteld en bevestigd zoals bepaald is in artikel 245, derde lid. Wanneer de aldus gedane en aangenomen afschrijvingen meer bedragen dan het nadelig verschil tussen de herschatte waarde en de herstelvergoeding, of wanneer de herstelvergoeding gelijk is aan of meer bedraagt dan de herschatte waarde, is het gedeelte van de som van die afschrijvingen dat gezegd verschil overtreft, of de som van die afschrijvingen, een belastbaar inkomen van het jaar waarin het bedrag van de herstelvergoeding definitief is vastgesteld.
passing voor het vaststellen van de vrij van belasting aanvaardbare afschrijving op outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen waarvan de kostprijs, herschat overeenkomstig het bepaalde in dat besluit en opgenomen in de balansen afgesloten sedert 1931, niet opnieuw herschat is overeenkomstig de artikelen 235 tot 252. Ingevoegd door art. 1, KB 27.08.1993 (BS 13.09.1993); van toepassing met ingang van aanslagjaar 1992 (art. 6 § 1)
Afdeling III. Aftrek van interest van hypothecaire leningen aangegaan voor het vernieuwen van een Art. 249. De afschrijving van de nieuwe aanschafwoning
fings- of beleggingswaarde moet afzonderlijk in het passief van iedere jaarbalans voorkomen onder de rubriek "Afschrijving van de herschatte waarde van outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen" of onder enige andere soortgelijke benaming.
Art. 250. De afschrijving van de nieuwe aanschaffings- of beleggingswaarde wordt slechts vrij van inkomstenbelastingen toegestaan onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zij niet wordt gebruikt voor enigerlei opneming, uitkering of verdeling en niet tot grondslag dient voor de berekening van de jaarlijkse dotatie aan de wettelijke reserve of van enigerlei beloning of toekenning. Art. 251. De uit de herschatting van outillage of ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen voortvloeiende meerwaarde is vrijgesteld van belasting onder de voorwaarden bepaald in artikel 190 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Evenwel kunnen, bij vervreemding van overeenkomstig de artikelen 236 tot 250 van dit besluit herschatte activa, op aanvraag van de belastingplichtige of indien hij in gebreke blijft de nodige verduidelijkingen te verstrekken, voor de toepassing van artikel 44, § 1, van hetzelfde Wetboek, beschouwd worden als verkregen of tot stand gebracht op de normale datum van afsluiting van de laatste jaarbalans opgemaakt vóór 31 december 1946 en voor een prijs gelijk aan de herschatte waarde. Art. 252. De herschatting van outillage en ermee gelijkgestelde nijverheidsgebouwen mag voor de berekening van de afschrijving slechts in aanmerking komen indien de belastingplichtige sedert de verkrijging van de voorwerpen die voor herschatting in aanmerking komen, regelmatig boekhoudt overeenkomstig het Wetboek van Koophandel. Mits bewijskrachtige bescheiden worden voorgelegd, zoals die welke gediend hebben voor de definitieve vaststelling van de opeisings- of herstelvergoedingen, is deze voorwaarde echter niet gesteld voor de toepassing van artikel 251 en van dit artikel met betrekking tot activa die in eigendom zijn opgeëist, of ingevolge oorlogsfeiten zijn vernield, verloren of buiten gebruik gesteld. Art. 253. Het koninklijk besluit van 12 oktober 1930, tot berekening van de afschrijvingen op een herschatte kostprijs inzake inkomstenbelastingen blijft van toe15 juli 2014
(Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 526, § 2, tweede lid, voor zover het artikel 115, 2°, b, van hetzelfde Wetboek zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij de wet van 27.12.2004, van toepassing maakt op bepaalde leningen)
Art. 254. De dienstverrichtingen als bedoeld in artikel 115, 2°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, zijn deze vermeld in rubriek XXXI van tabel A van de bijlage bij het koninklijk besluit nr. 20 van 20 juli 1970 tot vaststelling van de tarieven van de belasting over de toegevoegde waarde en tot indeling van de goederen en de diensten bij die tarieven. Ingevoegd door art. 4, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006
Afdeling IV. Voorwaarden en wijze waarop de vermindering voor het lange termijnsparen wordt toegepast met betrekking tot premies van individuele levensverzekeringen en betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van hypotheekleningen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 526, § 2, tweede en derde lid, voor zover ze artikel 145/6, derde lid, van hetzelfde Wetboek zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij de wet van 27.12.2004, van toepassing maken op bepaalde leningen en verzekeringscontracten)
Art. 255. Eenmalige premies of termijnpremies die de belastingplichtige heeft betaald ter uitvoering van levensverzekeringscontracten die hij individueel heeft gesloten, worden, binnen de grenzen gesteld in de artikelen 145/4 en 145/6 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het laatstgenoemde artikel krachtens artikel 526, § 2, tweede en derde lid, van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, slechts in aanmerking genomen voor de vermindering voor het lange termijnsparen indien: 1° de contracten zijn onderschreven: - bij Belgische ondernemingen of Belgische inrichtingen van buitenlandse ondernemingen, die verbintenissen aangaan waarvan de uitvoering afhankelijk is van de duur van het menselijk leven; - bij openbare of private voorzorgsinstellingen waarvoor bijzondere wetten gelden;
mijnwetboek.be
393
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 394 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2° de verzekerde de volgende attesten overlegt waarvan de modellen door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die door de verzekeraar worden uitgereikt: a) een eenmalig basisattest waarin de verzekeraar de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het levensverzekeringscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van de belastingvermindering voor het lange termijnsparen; b) een jaarlijks betalingsattest waarin de verzekeraar het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/1, 2°, van het vernoemde Wetboek, zoals het krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld. Ingevoegd door art. 5, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006
Art. 256. Betalingen voor de aflossing of wedersamenstelling van een hypothecaire lening die is aangegaan om een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gelegen woning te bouwen, te verwerven of te verbouwen, worden binnen de grenzen gesteld in artikel 145/6 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het krachtens artikel 526, § 2, tweede en derde lid, van datzelfde Wetboek van toepassing blijft, slechts in aanmerking genomen voor de vermindering voor het lange termijnsparen indien de belastingplichtige de volgende attesten overlegt waarvan de modellen door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde worden vastgesteld en die door de instelling die de lening heeft toegestaan worden uitgereikt: 1° een eenmalig basisattest waarin de instelling de gegevens meedeelt waaruit moet blijken dat het leningscontract in aanmerking kan komen voor de toepassing van artikel 145/1, 3°, van het vernoemde Wetboek zoals het krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van datzelfde Wetboek van toepassing blijft; 2° een jaarlijks betalingsattest waarin de instelling het bedrag van de door de belastingplichtige tijdens het belastbare tijdperk gedane premiebetalingen meedeelt, alsmede de gegevens die noodzakelijk zijn om na te gaan of de voor de toepassing van artikel 145/1, 3°, van het vernoemde Wetboek zoals het krachtens artikel 526, § 2, tweede lid, van datzelfde Wetboek van toe-
394
passing blijft, gestelde voorwaarden nog steeds zijn vervuld. Art. 256. gewijzigd door art. 15 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009) Ingevoegd door art. 5, KB 10.06.2006 (BS 19.06.2006), met ingang van aanslagjaar 2006
Afdeling V. PC-privé-plannen (Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 533)
Art. 257. Opdat de tussenkomst van de werkgever in het kader van een PC-privé-plan in aanmerking kan komen voor de vrijstelling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, 17°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zoals het bestond alvorens te zijn vervangen bij de wet van 6 mei 2009, moeten de volgende voorwaarden zijn vervuld: 1. het aanbod van de werkgever waarmee hij zich ertoe verbindt om tussen te komen in de aankoopprijs van een geheel van PC, randapparatuur en printer, internetaansluiting en internetabonnement, alsook de voor de bedrijfsvoering dienstige software, wordt beschreven in het PC-privé-plan; 2. de voorwaarden die in het plan zijn opgenomen moeten gelijk en niet-discriminerend zijn voor alle werknemers of een bijzondere categorie ervan; 3. de minimumvoorwaarden waaraan het plan moet voldoen zijn de volgende: a) het plan moet de beschrijving geven van het geheel van PC, randapparatuur en printer, internetaansluiting en internetabonnement, alsook de voor de bedrijfsvoering dienstige software; b) het plan bepaalt dat het de werknemer vrij staat het geheel of slechts een gedeelte van het beschreven materieel te kiezen; c) de tussenkomst van de werkgever moet per onderdeel van het aanbod worden opgegeven; d) de tussenkomst kan enkel geschieden bij aankoop van materieel in nieuwe staat; e) de tussenkomst door de werkgever geschiedt tegen afgifte van een door de werknemer eensluidend verklaard afschrift van de aankoopfactuur of van het aankoopbewijs op naam van de werknemer; f) wat de materialen betreft, die een werknemer voorheen in het kader van een PC-privé-plan heeft aangeschaft, moet het plan bepalen dat slechts in de loop van het derde jaar volgend op het jaar van aanschaf opnieuw mag worden ingegaan op een aanbod van de werkgever. Art. 257, tekst en opschrift ingevoegd door art. 7, KB 06.04.2010 (BS 13.04.2010) met ingang van 01.01.2009
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 395 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Bijlage I. Afdeling I. Maandelijkse referteïndexen voor hypothecaire leningen, toegestaan vanaf 1 januari 1995, waarin een veranderlijke rentevoet is bedongen (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 18, § 3, 1, b, 3e lid)
Periode
Belgisch Staatsblad
Index A
Index B
Index C
Index D
Index E
Index F
Index G
Index Index I Index J H
Juli 1994
30.07.1994
5,979
6,295 6,600
6,937
7,165 -
-
-
-
-
Augustus 1994
31.08.1994
5,958
6,564 6,849
7,125
7,299 -
-
-
-
-
September 1994
30.09.1994
6,293
6,897 7,225
7,476
7,612 -
-
-
-
-
Oktober 1994 29.10.1994
6,391
7,207 7,599
7,849
7,960 -
-
-
-
-
November 1994
30.11.1994
6,068
7,177 7,577
7,850
7,941 -
-
-
-
-
December 1994
31.12.1994
5,989
7,055 7,369
7,675
7,773 -
-
-
-
-
Januari 1995
31.01.1995
6,153
7,102 7,360
7,681
7,808 -
-
-
-
-
Februari 1995 28.02.1995
6,234
7,141 7,409
7,725
7,868 -
-
-
-
-
Maart 1995
31.03.1995
6,454
7,143 7,417
7,660
7,793 -
-
-
-
-
April 1995
29.04.1995
6,210
6,976 7,242
7,413
7,565 -
-
-
-
-
Mei 1995
31.05.1995
6,047
6,620 6,891
7,067
7,257 -
-
-
-
-
Juni 1995
30.06.1995
5,533
6,073 6,350
6,580
6,811 -
-
-
-
-
Juli 1995
29.07.1995
5,057
5,650 5,931
6,220
6,543 -
-
-
-
-
Augustus 1995
31.08.1995
4,826
5,442 5,762
6,062
6,467 -
-
-
-
-
September 1995
30.09.1995
4,629
5,159 5,523
5,827
6,273 -
-
-
-
-
Oktober 1995 31.10.1995
4,460
4,881 5,259
5,599
6,109 -
-
-
-
-
November 1995
31.11.1995
4,345
4,674 5,110
5,440
5,958 -
-
-
-
-
December 1995
30.12.1995
4,076
4,452 5,008
5,316
5,744 -
-
-
-
-
Januari 1996
31.01.1996
3,782
4,186 4,790
5,152
5,544 -
-
-
-
-
Februari 1996 29.02.1996
3,486
3,921 4,534
4,977
5,347 -
-
-
-
-
Maart 1996
30.03.1996
3,334
4,003 4,643
5,148
5,445 -
-
-
-
-
April 1996
30.04.1996
3,356
4,159 4,821
5,383
5,644 -
-
-
-
-
Mei 1996
31.05.1996
3,306
3,990 4,662
5,257
5,540 -
-
-
-
-
Juni 1996
29.06.1996
3,266
3,849 4,517
5,130
5,412 -
-
-
-
-
Juli 1996
31.07.1996
4,439
4,057 4,657
5,295
5,544 -
-
-
-
-
Augustus 1996
31.08.1996
3,578
4,203 4,703
5,370
5,612 -
-
-
-
-
September 1996
28.09.1996
3,480
4,020 4,489
5,185
5,442 -
-
-
-
-
Oktober 1996 31.10.1996
3,262
3,695 4,164
4,899
5,151 -
-
-
-
-
November 1996
30.11.1996
3,157
3,557 3,944
4,669
4,905 -
-
-
-
-
December 1996
31.12.1996
3,153
3,597 3,940
4,549
4,770 -
-
-
-
-
15 juli 2014
mijnwetboek.be
395
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 396 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Januari 1997
31.01.1997
3,151
3,552 3,969
4,465
4,790 -
-
-
-
Februari 1997 28.02.1997
3,115
3,454 3,937
4,347
4,795 -
-
-
-
-
Maart 1997
3,200
3,530 3,984
4,308
4,719 -
-
-
-
-
29.03.1997
-
April 1997
30.04.1997
3,394
3,745 4,194
4,497
4,871 -
-
-
-
-
Mei 1997
31.05.1997
3,420
3,770 4,252
4,563
4,952 -
-
-
-
-
Juni 1997
28.06.1997
3,378
3,682 4,155
4,464
4,862 -
-
-
-
-
Juli 1997
31.07.1997
3,376
3,619 4,108
4,382
4,752 -
-
-
-
-
Augustus 1997
30.08.1997
3,478
3,689 4,180
4,384
4,705 -
-
-
-
-
September 1997
30.09.1997
3,697
3,908 4,370
4,538
4,824 -
-
-
-
-
Oktober 1997 31.10.1997
3,866
4,083 4,523
4,667
4,930 -
-
-
-
-
November 1997
29.11.1997
4,074
4,326 4,734
4,846
5,094 -
-
-
-
-
December 1997
31.12.1997
4,169
4,478 4,808
4,912
5,158 -
-
-
-
-
Januari 1998
-
31.01.1998
4,019
4,348 4,602
4,758
4,957 -
-
-
-
Februari 1998 28.02.1998
3,821
4,150 4,371
4,602
4,733 -
-
-
-
-
Maart 1998
3,733
4,069 4,263
4,498
4,606 -
-
-
-
-
31.03.1998
April 1998
30.04.1998
3,777
4,095 4,264
4,469
4,559 -
-
-
-
-
Mei 1998
30.05.1998
3,889
4,182 4,352
4,540
4,616 -
-
-
-
-
Juni 1998
30.06.1998
3,932
4,197 4,371
4,557
4,636 -
-
-
-
-
Juli 1998
31.07.1998
3,891
4,129 4,279
4,448
4,535 -
-
-
-
-
Augustus 1998
29.08.1998
3,849
4,069 4,183
4,334
4,424 -
-
-
-
-
September 1998
30.09.1998
3,729
3,858 3,943
4,073
4,159 -
-
-
-
-
Oktober 1998 31.10.1998
3,569
3,610 3,674
3,802
3,884 -
-
-
-
-
November 1998
28.11.1998
3,478
3,512 3,568
3,732
3,840 -
-
-
-
-
December 1998
31.12.1998
3,391
3,416 3,465
3,645
3,800 -
-
-
-
-
Januari 1999
20.01.1999 + err.03.02.99
3,209
3,258 3,343
3,481
3,636 -
-
-
-
-
Februari 1999 27.02.1999 Maart 1999
2,965
3,081 3,232
3,324
3,465 -
-
-
-
-
31.03.1999 Ed. 2,907 2
3,068 3,253
3,354
3,503 -
-
-
-
-
April 1999
30.04.1999
2,878
3,038 3,241
3,368
3,541 -
-
-
-
-
Mei 1999
29.05.1999
2,703
2,859 3,079
3,227
3,428 -
-
-
-
-
Juni 1999
30.06.1999 Ed. 2,601 2
2,809 3,093
3,266
3,489 -
-
-
-
-
Juli 1999
20.07.1999
2,725
3,166 3,535
3,785
3,977 4,173 4,365
4,538
4,686 4,811
Augustus 1999
26.08.1999
2,938
3,453 3,873
4,146
4,340 4,521 4,689
4,891
4,980 5,095
September 1999
21.09.1999
3,083
3,594 4,013
4,298
4,510 4,705 4,873
5,018
5,136 5,241
October 1999 20.10.1999
3,180
3,765 4,226
4,517
4,738 4,941 5,114
5,246
5,356 5,450
November 1999
3,513
4,071 4,500
4,770
4,968 5,145 5,287
5,396
5,483 5,560
396
20.11.1999
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 397 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
December 1999
21.12.1999
3,555
4,003 4,388
4,649
4,825 4,978 5,120
5,224
5,301 5,370
Januari 2000
20.01.2000
3,721
4,183 4,574
4,834
4,997 5,148 5,296
5,413
5,503 5,578
Februari 2000 22.02.2000
3,861
4,384 4,821
5,103
5,277 5,425 5,562
5,667
5,746 5,809
Maart 2000
21.03.2000 Ed. 4,042 2
4,513 4,900
5,141
5,287 5,418 5,536
5,626
5,692 5,740
April 2000
20.04.2000 Ed. 4,156 2
4,519 4,815
4,996
5,118 5,240 5,351
5,431
5,481 5,516
Mei 2000
20.05.2000
4,375
4,690 4,949
5,118
5,238 5,348 5,442
5,508
5,551 5,580
Juni 2000
20.06.2000
4,784
5,021 5,211
5,327
5,405 5,475 5,533
5,573
5,599 5,619
Juli 2000
20.07.2000
4,865
5,037 5,182
5,281
5,355 5,420 5,472
5,506
5,533 5,556
Augustus 2000
22.08.2000
5,003
5,169 5,297
5,371
5,414 5,444 5,472
5,498
5,529 5,556
September 2000
20.09.2000
5,164
5,284 5,382
5,449
5,490 5,513 5,530
5,546
5,564 5,583
5,076 Oktober 2000 20.10.2000 + err.25.10.00 Ed. 2
5,170 5,264
5,349
5,418 5,472 5,515
5,554
5,590 5,621
November 2000
18.11.2000
5,120
5,167 5,217
5,280
5,347 5,414 5,469
5,512
5,546 5,578
December 2000
20.12.2000
4,988
5,028 5,076
5,135
5,202 5,266 5,322
5,365
5,406 5,444
Januari 2001
20.01.2001
4,637
4,660 4,696
4,814
4,852 4,941 5,024
5,095
5,160 5,220
Februari 2001 20.02.2001 Ed. 4,436 2
4,534 4,628
4,714
4,802 4,890 4,969
5,036
5,094 5,150
Maart 2001
20.03.2001
4,463
4,540 4,614
4,704
4,788 4,862 4,931
4,989
5,049 5,110
April 2001
20.04.2001
4,282
4,352 4,435
4,531
4,636 4,736 4,824
4,897
4,965 5,034
Mei 2001
22.05.2001
4,511
4,576 4,658
4,767
4,876 4,971 5,053
5,125
5,191 5,255
Juni 2001
20.06.2001 Ed. 4,328 2
4,459 4,603
4,759
4,903 5,027 5,133
5,219
5,300 5,372
Juli 2001
20.07.2001 + 4,223 err. 04.08.2001
4,368 4,519
4,674
4,823 4,956 5,070
5,167
5,253 5,328
Augustus 2001
21.08.2001
4,171
4,285 4,420
4,579
4,735 4,871 4,989
5,088
5,175 5,250
September 2001
20.09.2001
3,962
4,138 4,237
4,411
4,573 4,714 4,837
4,942
5,037 5,121
Oktober 2001 20.10.2001
3,436
3,634 3,865
4,118
4,342 4,533 4,697
4,840
4,962 5,065
November 2001
20.11.2001
3,173
3,370 3,611
3,868
4,075 4,251 4,410
4,551
4,674 4,774
December 2001
05.01.2002
3,139
3,520 3,827
4,061
4,261 4,432 4,573
4,689
4,781 4,854
Januari 2002
23.01.2002
3,220
3,678 4,050
4,312
4,491 4,640 4,773
4,887
4,984 5,056
Februari 2002 20.02.2002
3,426
3,870 4,218
4,434
4,591 4,745 4,878
4,974
5,036 5,079
Maart 2002
20.03.2002
3,506
3,980 4,355
4,569
4,719 4,876 5,015
5,109
5,160 5,195
April 2002
20.04.2002
3,753
4,248 4,630
4,831
4,965 5,100 5,219
5,299
5,351 5,389
Mei 2002
18.05.2002
3,704
4,179 4,546
4,749
4,896 5,039 5,159
5,243
5,300 5,344
Juni 2002
20.06.2002
3,868
4,286 4,609
4,791
4,925 5,063 5,180
5,263
5,321 5,365
Juli 2002
20.07.2002
3,678
4,034 4,335
4,540
4,691 4,840 4,970
5,065
5,134 5,185
Augustus 2002
20.08.2002 Ed. 3,407 2
3,729 4,012
4,235
4,416 4,581 4,718
4,819
4,894 4,953
15 juli 2014
mijnwetboek.be
397
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 398 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
September 2002
20.09.2002
3,287
3,544 3,784
4,000
4,190 4,352 4,484
4,587
4,670 4,738
Oktober 2002 22.10.2002 Ed. 3,017 2
3,247 3,473
3,695
3,901 4,082 4,236
4,363
4,466 4,556
November 2002
20.11.2002
2,993
3,277 3,555
3,824
4,055 4,242 4,398
4,528
4,638 4,734
December 2002
20.12.2002 + 2,850 err. 25.12.2002
3,127 3,406
3,679
3,910 4,096 4,253
4,389
4,507 4,608
Januari 2003
20.01.2003
2,649
2,855 3,109
3,404
3,651 3,842 4,010
4,164
4,303 4,419
Februari 2003 20.02.2003 Ed. 2,498 3
2,696 2,925
3,185
3,425 3,629 3,807
3,961
4,095 4,210
Maart 2003
2,477 2,677
2,909
3,155 3,383 3,581
3,749
3,885 4,000
20.03.2003 Ed. 2,295 3
April 2003
22.04.2003
2,313
2,586 2,857
3,129
3,384 3,605 3,791
3,948
4,085 4,202
Mei 2003
20.05.2003
2,311
2,562 2,821
3,093
3,353 3,574 3,753
3,911
4,052 4,174
Juni 2003
20.06.2003 Ed. 2,058 3
2,242 2,448
2,688
2,937 3,162 3,354
3,525
3,675 3,807
Juli 2003
22.07.2003
1,891
2,118 2,362
2,628
2,892 3,125 3,330
3,505
3,663 3,798
Augustus 2003
20.08.2003
2,043
2,404 2,746
3,051
3,311 3,525 3,703
3,860
3,996 4,119
September 2003
19.09.2003
2,142
2,604 3,010
3,320
3,550 3,737 3,895
4,035
4,155 4,263
Oktober 2003 20.10.2003 Ed. 2,063 3
2,475 2,852
3,166
3,420 3,624 3,796
3,946
4,085 4,203
November 2003
20.11.2003 Ed. 2,251 2
2,701 3,107
3,431
3,682 3,872 4,027
4,165
4,288 4,394
December 2003
19.12.2003 Ed. 2,283 2
2,745 3,158
3,484
3,734 3,924 4,078
4,220
4,345 4,450
Januari 2004
20.01.2004 Ed. 2,184 3
2,613 3,003
3,329
3,587 3,788 3,956
4,106
4,236 4,343
Februari 2004 20.02.2004 Ed. 2,078 2
2,478 2,850
3,171
3,434 3,645 3,824
3,981
4,120 4,235
Maart 2004
22.03.2004
2,017
2,369 2,706
3,021
3,296 3,515 3,701
3,868
4,014 4,138
April 2004
20.04.2004 Ed. 1,935 3
2,251 2,566
2,878
3,159 3,387 3,579
3,750
3,901 4,030
Mei 2004
21.05.2004
2,102
2,491 2,855
3,180
3,453 3,674 3,854
4,012
4,149 4,267
Juni 2004
21.06.2004 Ed. 2,207 3
2,644 3,041
3,369
3,633 3,842 4,015
4,164
4,295 4,404
Juli 2004
20.07.2004 Ed. 2,272 3
2,712 3,104
3,413
3,658 3,853 4,018
4,159
4,283 4,384
Augustus 2004
20.08.2004 Ed. 2,238 2
2,629 2,988
3,294
3,542 3,738 3,900
4,045
4,173 4,279
September 2004
20.09.2004 Ed. 2,211 2
2,556 2,880
3,171
3,414 3,610 3,773
3,919
4,049 4,155
Oktober 2004 20.10.2004 Ed. 2,264 2
2,586 2,890
3,150
3,364 3,550 3,712
3,885
3,981 4,085
November 2004
19.11.2004 Ed. 2,202 3
2,476 2,740
2,984
3,201 3,398 3,569
3,722
3,857 3,963
December 2004
20.12.2004 Ed. 2,190 2
2,412 2,632
2,846
3,048 3,237 3,405
3,558
3,689 3,796
398
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 399 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Januari 2005
20.01.2005 Ed. 2,210 2
2,428 2,635
2,826
3,000 3,159 3,307
3,439
3,555 3,649 3,475 3,564
Februari 2005 21.02.2005
2,187
2,407 2,616
2,801
2,963 3,110 3,241
3,363
Maart 2005
21.03.2005
2,201
2,454 2,688
2,893
3,070 3,224 3,363
3,490
3,603 3,690
April 2005
20.04.2005 Ed. 2,219 2
2,470 2,707
2,916
3,094 3,251 3,390
3,519
3,634 3,726
Mei 2005
20.05.2005 Ed. 2,117 2
2,319 2,514
2,699
2,869 3,025 3,171
3,304
3,427 3,526
Juni 2005
20.06.2004 Ed. 2,054 2
2,203 2,359
2,523
2,686 2,836 2,976
3,109
3,228 3,328
Juli 2005
20.07.2004 Ed. 2,002 2
2,119 2,253
2,415
2,589 2,745 2,884
3,016
3,138 3,236
Augustus 2005
22.08.2004
2,099
2,242 2,393
2,553
2,713 2,856 2,986
3,116
3,237 3,335
September 2005
20.09.2004
2,094
2,212 2,340
2,483
2,629 2,758 2,880
3,003
3,118 3,210
Oktober 2005 20.10.2005 Ed. 2,162 2
2,294 2,426
2,552
2,670 2,778 2,880
2,990
3,093 3,173
November 2005
21.11.2005
2,380
2,545 2,699
2,837
2,952 3,045 3,134
3,229
3,322 3,390
December 2005
20.12.2005 Ed. 2,608 2
2,735 2,862
2,988
3,096 3,175 3,250
3,335
3,416 3,472
Januari 2006
25.01.2006
2,679
2,799 2,908
3,000
3,072 3,128 3,186
3,255
3,320 3,365
Februari 2006 20.02.2006 – Ed. 2
2,720
2,869 2,998
3,092
3,159 3,217 3,277
3,339
3,393 3,435
Maart 2006
20.03.2006 – Ed. 2
2,805
2,986 3,134
3,234
3,298 3,354 3,416
3,472
3,518 3,557
April 2006
20.04.2006 – Ed. 2
2,989
3,199 3,370
3,472
3,534 3,587 3,649
3,701
3,743 3,775
Mei 2006
22.05.2006
3,091
3,333 3,532
3,656
3,736 3,806 3,873
3,928
3,969 4,003
Juni 2006
20.06.2006 – Ed. 2
3,160
3,356 3,516
3,624
3,703 3,776 3,850
3,912
3,960 3,998
Juli 2006
20.07.2006 – Ed. 2
3,280
3,485 3,644
3,736
3,798 3,855 3,914
3,966
4,005 4,036
Augustus 2006
21.08.2006
3,391
3,545 3,658
3,720
3,765 3,815 3,873
3,920
3,958 3,988
September 2006
20.09.2006
3,490
3,572 3,629
3,657
3,680 3,719 3,764
3,802
3,836 3,865
Oktober 2006 20.10.2006 – Ed. 3
3,572
3,606 3,625
3,632
3,641 3,664 3,693
3,722
3,748 3,772
November 2006
20.11.2006 – Ed. 2
3,664
3,691 3,709
3,719
3,730 3,752 3,777
3,800
3,820 3,840
December 2006
20.12.2006 – Ed. 2
3,708
3,663 3,640
3,643
3,659 3,675 3,692
3,710
3,726 3,742
Januari 2007
22.01.2007
3,805
3,818 3,830
3,841
3,852 3,867 3,879
3,891
3,906 3,920
Februari 2007 20.02.2007 – Ed. 3
3,886
3,938 3,968
3,980
3,992 4,014 4,037
4,063
4,085 4,106
Maart 2007
20.03.2007 – Ed. 2
3,914
3,930 3,936
3,940
3,953 3,977 4,004
4,027
4,047 4,065
April 2007
20.04.2007 – Ed. 2
3,990
3,969 3,956
3,953
3,961 3,977 3,997
4,015
4,034 4,050
15 juli 2014
mijnwetboek.be
399
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 400 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Mei 2007
21.05.2007
4,134
4,147 4,153
4,158
4,170 4,187 4,203
4,222
4,238 4,255
Juni 2007
20.06.2007 – Ed. 3
4,259
4,359 4,382
4,369
4,367 4,384 4,402
4,417
4,428 4,441
Juli 2007
25.07.2007
4,350
4,510 4,565
4,567
4,576 4,599 4,624
4,646
4,663 4,680
Augustus 2007
20.08.2007 – Ed. 2
4,369
4,449 4,468
4,463
4,464 4,478 4,498
4,517
4,537 4,555
September 2007
20.09.2007 – Ed. 2
4,100
4,073 4,107
4,163
4,204 4,234 4,274
4,320
4,369 4,414
Oktober 2007 19.10.2007 – Ed. 2
4,028
4,115 4,162
4,189
4,217 4,255 4,298
4,350
4,405 4,454
November 2007
21.11.2007
4,073
4,104 4,132
4,155
4,178 4,205 4,241
4,294
4,353 4,405
December 2007
20.12.2007 – Ed. 4
4,006
3,938 3,914
3,951
4,003 4,040 4,091
4,167
4,259 4,343
januari 2008
21.01.2008
4,065
4,047 4,059
4,107
4,158 4,191 4,238
4,312
4,397 4,472
februari 2008 20.02.2008 – ed. 2
3,718
3,621 3,603
3,676
3,760 3,820 3,894
4,000
4,119 4,228
maart 2008
14.03.2008 – ed. 2
3,605
3,460 3,430
3,529
3,640 3,720 3,815
4,949
4,098 4,239
april 2008
18.04.2008 – ed. 2
3,783
3,688 3,687
3,774
3,836 3,852 3,898
4,000
4,128 4,259
mei 2008
20.05.2008 – ed. 2
3,998
3,945 3,972
4,061
4,120 4,138 4,175
4,242
4,326 4,411
juni 2008
20.06.2008 – ed. 2
4,224
4,330 4,387
4,395
4,393 4,401 4,433
4,488
4,555 4,621
juli 2008
22.07.2008
4,557
4,711 4,790
4,795
4,778 4,764 4,775
4,805
4,848 4,892
augustus 2008
20.08.2008 – ed. 2
4,440
4,533 4,601
4,631
4,636 4,633 4,646
4,687
4,747 4,808
september 2008
19.09.2008 – ed. 2
4,309
4,250 4,219
4,231
4,267 4,291 4,327
4,386
4,471 4,551
oktober 2008 20.10.2008
3,783
3,866 3,967
4,091
4,209 4,287 4,347
4,417
4,495 4,568
november 2008
20.11.2008 – ed. 2
2,888
3,242 3,530
3,719
3,862 4,008 4,155
4,289
4,408 4,511
december 2008
19.12.2008 – ed. 2
2,289
2,860 3,256
3,405
3,476 3,606 3,760
3,900
4,017 4,111
Januari 2009
20.01.2009 – Ed. 2
2,005
2,554 2,981
3,232
3,401 3,552 3,679
3,775
3,848 3,908
Februari 2009 20.02.2009 – Ed. 2
1,423
2,103 2,676
3,097
3,411 3,662 3,865
4,028
4,158 4,265
Maart 2009
20.03.2009 – Ed. 2
1,114
1,852 2,468
2,919
3,250 3,512 3,721
3,889
4,027 4,138
April 2009
20.04.2009 – Ed. 2
1,039
1,810 2,449
2,913
3,249 3,502 3,690
3,824
3,917 3,994
Mei 2009
20.05.2009 – Ed. 2
1,050
1,678 2,229
2,668
3,013 3,276 3,476
3,642
3,783 3,906
Juni 2009
19.06.2009 – Ed. 2
0,919
1,603 2,204
2,697
3,093 3,408 3,658
3,857
4,015 4,142
Juli 2009
20.07.2009 – Ed. 2
0,830
1,531 2,145
2,647
3,044 3,346 3,581
3,767
3,920 4,048
Augustus 2009
20.08.2009 – Ed. 2
0,744
1,489 2,089
2,543
2,896 3,187 3,424
3,622
3,788 3,923
400
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 401 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
September 2009
21.09.2009 – Ed. 2
0,716
1,489 2,080
2,497
2,807 3,056 3,272
3,472
3,656 3,809
Oktober 2009 20.10.2009 – Ed. 2
0,681
1,365 1,927
2,364
2,694 2,951 3,172
3,390
3,592 3,766
November 2009
20.11.2009 – Ed. 2
0,800
1,460 2,000
2,415
2,727 2,968 3,181
3,400
3,610 3,790
December 2009
21.12.2009 – Ed. 2
0,760
1,399 1,930
2,342
2,649 2,884 3,098
3,325
3,545 3,734
Januari 2010
25.01.2010 – ed. 2
0,774
1,359 1,887
2,302
2,625 2,911 3,173
3,402
3,600 3,764
Februari 2010 19.02.2010 – ed. 3
0,695
1,306 1,851
2,278
2,606 2,880 3,123
3,340
3,535 3,698
Maart 2010
22.03.2010
0,601
1,140 1,649
2,099
2,482 2,795 3,052
3,272
3,460 3,616
April 2010
19.04.2010
0,638
1,078 1,531
1,992
2,407 2,727 2,974
3,187
3,370 3,526
Mei 2010
20.05.2010 – ed. 3
0,618
1,049 1,500
1,970
2,391 2,707 2,946
3,150
3,319 3,463
Juni 2010
21.06.2010
0,567
0,943 1,361
1,817
2,234 2,547 2,784
2,976
3,133 3,263
Juli 2010
20.07.2010 – ed. 2
0,678
1,038 1,456
1,935
2,370 2,691 2,930
3,117
3,263 3,382
Augustus 2010
20.08.2010ed. 3
0,718
1,019 1,400
1,855
2,264 2,558 2,780
2,962
3,115 3,241
September 2010
20.09.2010 – ed. 2
0,654
0,856 1,167
1,583
1,969 2,253 2,477
2,661
2,813 2,937
Oktober 2010 20.10.2010 – ed. 2
0,842
1,172 1,528
1,914
2,259 2,514 2,710
2,886
3,045 3,180
November 2010
22.11.2010
1,015
1,318 1,652
2,023
2,357 2,600 2,789
2,970
3,136 3,279
December 2010
20.12.2010 – ed. 2
1,200
1,657 2,105
2,518
2,855 3,095 3,282
3,459
3,617 3,751
Januari 2011
14.01.2011 – ed. 2
1,613
2,081 2,533
2,945
3,269 3,489 3,652
3,790
3,913 4,014
Februari 2011 16.02.2011
1,396
2,074 2,656
3,094
3,412 3,637 3,802
3,934
4,040 4,131
Maart 2011
21.03.2011 – ed. 3
1,564
2,258 2,830
3,236
3,524 3,735 3,894
4,018
4,199 4,204
April 2011
20.04.2011 – ed. 2
1,544
2,121 2,648
3,086
3,416 3,649 3,800
3,912
4,021 4,128
Mei 2011
20.05.2011 – ed. 3
1,651
2,276 2,845
3,301
3,626 3,834 3,942
4,014
4,109 4,219
Juni 2011
20.06.2011 – ed.2
1,617
2,208 2,748
3,190
3,513 3,723 3,838
3,920
4,023 4,316
Juli 2011
20.07.2011 – ed.2
1,643
2,222 2,744
3,166
3,469 3,668 3,779
3,869
3,978 4,091
Augustus 2011
22.08.2011
1,558
2,275 2,903
3,370
3,678 3,859 3,957
4,045
4,163 4,285
September 2011
23.09.2011 – ed. 2.
1,108
1,913 2,602
3,081
3,370 3,529 3,615
3,709
3,839 3,971
Oktober 2011 20.10.2011 – ed. 2
1,056
1,912 2,623
3,089
3,339 3,456 3,510
3,587
3,703 3,825
November 2011
1,467
2,380 3,126
3,593
3,840 3,952 4,015
4,100
4,224 4,346
15 juli 2014
21.11.2011
mijnwetboek.be
401
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 402 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
December 2011
20.12.2011 – ed. 2
2,859
3,626 4,204
4,488
4,583 4,617 4,668
4,751
4,850 4,943
Januari 2012
20.01.2012 – ed. 2
1,016
2,246 3,147
3,569
3,708 3,786 3,905
4,053
4,198 4,319
Februari 2012 20.02.2012 – ed 0,931 3
1,607 2,187
2,619
2,928 3,149 3,325
3,512
3,699 3,861
Maart 2012
20.03.2012 – ed. 2
0,695
1,262 1,761
2,165
2,482 2,732 2,949
3,173
3,393 3,583
April 2012
20.04.2012 – ed. 2
0,577
1,147 1,651
2,058
2,379 2,630 2,841
3,050
3,251 3,430
Mei 2012
16.05.2012 – ed 0,578 1
1,085 1,555
1,964
2,310 2,586 2,818
3,031
3,224 3,394
Juni 2012
14.06.2012 – ed.1
0,492
0,839 1,253
1,701
2,093 2,364 2,569
2,766
2,957 3,127
Juli 2012
20.07.2012 – ed. 3
0,426
0,779 1,200
1,650
2,043 2,319 2,529
2,730
2,922 3,095
Augustus 2012
20.08.2012 – ed. 2
0,067
0,331 0,636
0,997
1,364 1,695 1,977
2,211
2,401 2,561
September 2012
20.09.2012 – ed.2
0,090
0,354 0,653
1,010
1,378 1,709 1,989
2,222
2,411 2,571
Oktober 2012 24.10.2012 – ed.2
0,097
0,311 0,580
0,933
1,313 1,660 1,955
2,198
2,396 2,559
November 2012
22.11.2012 – ed. 2
0,090
0,240 0,473
0,830
1,210 1,539 1,815
2,048
2,246 2,414
December 2012
14.12.2012 – ed. 2
0,061
0,153 0,357
0,707
1,068 1,360 1,611
1,845
2,061 2,253
Januari 2013
21.01.2013 - ed. 0,036 1
0,131 0,324
0,638
0,958 1,236 1,490
1,741
1,973 2,179
Februari 2013 20.02.2013 - ed. 0,161 3
0,369 0,593
0,844
1,111 1,381 1,650
1,908
2,144 2,352
Maart 2013
27.03.2013 ed.1
0,138
0,345 0,569
0,816
1,088 1,359 1,623
1,881
2,126 2,348
April 2013
22.04.2013 - ed. 0,124 1
0,254 0,419
0,659
0,941 1,190 1,411
1,641
1,891 2,132
Mei 2013
21.05.2013 - ed. 0,070 4
0,177 0,326
0,557
0,831 1,060 1,256
1,476
1,722 1,959
Juni 2013
20.06.2013 - ed. 0,083 2
0,214 0,395
0,665
0,974 1,222 1,434
1,662
1,910 2,143
Juli 2013
15.07.2013 - ed. 0,169 1
0,401 0,678
1,030
1,381 1,635 1,837
2,064
2,315 2,550
Augustus
16.08.2013 - ed. 0,162 1
0,365 0,624
0,975
1,327 1,590 1,809
2,053
2,314 2,555
September 2013
17.09.2013 - ed. 0,210 1
0,463 0,771
1,168
1,549 1,828 2,060
2,305
2,558 2,786
Oktober 2013 16.10.2013 - ed. 0,200 1
0,435 0,728
1,105
1,468 1,744 1,989
2,244
2,497 2,727
November 2013
14.11.2013 - ed. 0,170 2
0,375 0,638
0,980
1,316 1,594 1,849
2,114
2,372 2,600
December 2013
16.12.2013 - ed. 0,145 2
0,281 0,508
0,851
1,186 1,453 1,708
1,985
2,261 2,506
Gewijzigd door art. 2, KB 21.02.2014 (BS 26.02.2014); van toepassing op de vanaf 01.01.2013 toegekende voordelen van alle aard Gewijzigd door art. 3, KB 01.03.2013 (BS 07.03.2013); van toepassing op de vanaf 01.01.2012 toegekende voordelen van alle aard 402
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 403 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling II. Maandelijks lastenpercentage voor niet-hypothecaire leningen gesloten tijdens de jaren 1981 tot 1984 met een vaste looptijd van meer dan 60 maanden (Koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, artikel 18, § 3, 1, c, 1°)
Bedrag van de lening
Jaar waarin de lenings overeenkomst is gesloten 1981
1982
1983 en 1984
Tot 123,95 EUR
1,05
1,19
1,16
Van 123,96 EUR tot 371,84 EUR
1,03
1,17
1,16
Van 371,85 EUR tot 619,73 EUR
0,96
1,10
1,08
Van 619,74 EUR tot 1.239,47 EUR
0,92
1,06
1,05
Van 1.239,48 EUR tot 2.478,94 EUR
0,88
1,02
1,01
Van 2.478,95 EUR tot 3.718,40 EUR
0,86
1,00
0,99
Van 3.718,41 EUR tot 5.577,60 EUR
0,84
0,98
0,97
Van 5.577,61 EUR tot 7.436,81 EUR
0,83
0,97
0,96
Van 7.436,82 EUR tot 9.915,74 EUR
0,82
0,96
0,95
Van 9.915,75 EUR tot 14.873,61 EUR
0,81
0,95
0,94
Meer dan 14.873,61 EUR
0,81
0,95
0,93
Afdeling III. [...] Gewijzigd door art. 2 en 4, KB 07.12.1998; door art. 1,KB 27.01.2000; door art. 2, KB van 25.04.2000, door art. 1, KB 02.02.2001; door art. 2, KB 16.03.2001; door art. 1, KB 04.03.2002 (BS 19.03.2002); door art. 2, KB 08.03.2002 (BS 19.03.2002) voordelen toegekend vanaf 01.01.2001; door art. 2, KB 21.02.2003 (BS 06.03.2003), van toepassing op voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2002; door art. 1, KB 28.02.2003 (BS 06.03.2003); door art. 2, KB 19.02.2004 (BS 27.02.2004), van toepassing op voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2003; door art. 1, KB 10.02.2004 (BS 18.02.2004); door art. 2, KB 16.02.2005 (BS 24.02.2005), van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2004; door art. 1, KB 21.01.2005 (BS 03.02.2005) van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2005; door art. 2, KB 17.03.2006 (BS 24.03.2006), van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2005; door art. 1, KB 17.02.2006 (BS 23.02.2006), van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2006; door art. 1, KB 31.01.2007 (BS 09.02.2007), met toepassing op de vanaf 01.01.2007 toegekende voordelen van alle aard – erratum BS 15.02.2007 en door art. 2, KB 13.02.2007 (BS 23.02.2007), van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2006
15 juli 2014
Vervangen door art. 1, KB 10.02.2008 (BS 14.02.2008), van toepassing op de vanaf 01.01.2008 toegekende voordelen van alle aard Gewijzigd door art. 2, KB 25.02.2008 (BS 29.02.2008), van toepassing op de voordelen van alle aard toegekend vanaf 01.01.2007 Gewijzigd door art. 2, KB 03.02.2009 (BS 10.02.2009), van toepassing op de vanaf 01.01.2008 toegekende voordelen van alle aard Gewijzigd door art. 1, KB 20.01.2009 (BS 26.01.2009), van toepassing op de vanaf 01.01.2009 toegekende voordelen van alle aard Afdeling III opgeheven door art. 3, KB 10.01.2010 (BS 15.01.2010), met ingang van 01.01.2010); Afdeling I aangevuld door art. 2, KB 10.02.2010 (BS 22.02.2010), van toepassing op de vanaf 01.01.2009 toegekende voordelen van alle aard Afdeling I, is van toepassing op de vanaf 01.01.2010 toegekende voordelen van alle aard (art. 2, KB 07.02.2011) BS 11.02.2011
Bijlage II. Lijst van activa die bedoeld zijn in artikel 69, eerste lid, 2°, c. van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en die dienen voor een rationeler energieverbruik, de verbetering van de industriële processen uit energetische overwegingen en de terugwinning van energie in de industrie Categorie 1. Doelmatiger isolatie van gebouwen opgericht vóór 1 januari 1980 De volgende investeringen komen in aanmerking, mits materialen worden gebruikt waarvan de warmtegeleidbaarheid volgens de Belgische normen NBN van de reeks B 62 of volgens bijzondere Belgische normen of dito technische goedkeuringen, kleiner is dan of gelijk is aan 0,080 watt per meter en per Kelvin: a) opspuiten van spouwmuren met isolatiemateriaal; b) isoleren van buitenmuren, van buitendeuren en poorten, van schuine of platte daken, van vloeren en muren die de scheiding vormen tussen een verwarmd en niet-verwarmd vertrek of van vloeren die de scheiding vormen tussen een verwarmd vertrek en de buitenlucht, met materiaal waarvan de thermische weerstand groter is dan of gelijk is aan 1,2 vierkante meter Kelvin per watt, evenals het aanbrengen van de nodige bescherming of van een bekleding om het isolatiemateriaal tegen het binnendringen van stof, lucht of waterdamp te beschermen, materiaal en loonkosten voor afwerking en versiering niet inbegrepen; c) vervangen van enkel vensterglas door dubbel of drievoudig vensterglas waarvan de warmtetransmissiecoëfficiënt k kleiner is dan of gelijk is aan 3,2 watt per vierkante meter en per Kelvin, evenals het aanpassen van de ramen of het vervangen ervan door houten of kunststof-ramen of door aluminiumramen met thermische onderbreking; d) plaatsen van voorzetramen in onbuigzaam materiaal met toebehoren.
Categorie 2. Beperking van energieverlies in bestaande broeikassen of bij de vervanging van oude door nieuwe broeikassen De volgende investeringen komen in aanmerking (voor een aanschaffings- of beleggingswaarde waarin
mijnwetboek.be
403
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 404 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
het bedrag van de loonkosten tot dat van de materiaalkosten wordt beperkt en, bij vervanging van oude door nieuwe broeikassen, voor een beglaasde oppervlakte die niet groter is dan die van de te vervangen broeikassen, noch groter dan die van de broeikassen die de belastingplichtige heeft aangegeven voor de land- en tuinbouwtelling van 15 mei van het jaar dat de oprichting van de nieuwe broeikassen voorafgaat): a) plaatsen van dubbel glas of van glas waarvan het isolatievermogen is verhoogd door het aanbrengen van metaaloxydelagen met een laag emissievermogen; b) plaatsen van wegneembare schermen die een scheiding vormen tussen kweekruimte en dak.
Categorie 3. Terugwinnen van energie door het herinrichten van bestaande ruimteverwarmingssystemen in broeikassen opgericht vóór 1 januari 1980 In aanmerking komen, de investeringen om de vaste verwarmingselementen langsheen de wanden of tussen kweekruimte en dak, in de onmiddellijke nabijheid van planten of wortels te brengen, evenals om kweektafelverwarming te plaatsen.
Categorie 4. Beperking van energieverlies door in gebruik zijnde apparaten, leidingen, afsluiters en kanalen te isoleren of in gebruik zijnde warme of koude vloeistofbaden af te dekken Alleen investeringen komen in aanmerking waarbij isolatiemateriaal is gebruikt waarvan de warmtegeleidbaarheid volgens de Belgische normen NBN van de reeks B 62 of volgens bijzondere Belgische normen of dito technische goedkeuringen, kleiner is dan of gelijk is aan 0,080 watt per meter en per Kelvin.
a) plaatsen van geïsoleerde leidingen en circulatiepompen voor het transport van de teruggewonnen warmte; b) plaatsen van geïsoleerde opslagvaten die uitsluitend dienen voor het tijdelijk opslaan van de teruggewonnen warmte; c) plaatsen van warmtewisselaars voor warmterecuperatie, toestellen om teruggewonnen warmte rechtstreeks aan te wenden niet inbegrepen.
Categorie 8. Terugwinnen van afvalwarmte van in gebruik zijnde produktie- of klimaatregelingsapparatuur De volgende investeringen, andere dan het plaatsen van warmterecuperatoren van krachtopwekkingsinstallaties met stoom die een onderdeel vormen van de krachtopwekkingscyclus, komen in aanmerking wanneer zij niet nodig zijn voor het produktie- of klimaatregelingsproces: a) plaatsen van warmtewisselaars die nodig zijn om afvalwarmte terug te winnen, toestellen om teruggewonnen warmte rechtstreeks aan te wenden niet inbegrepen; b) aanbrengen van apparatuur voor: het opnieuw in circulatie brengen van afvallucht of vloeistof; het terugwinnen van condensaat; c) plaatsen van: naverdampingsvaten voor condensaat of spuiwater; geïsoleerde opslagvaten die uitsluitend dienen voor het tijdelijk opslaan van teruggewonnen warmte; geïsoleerde leidingen voor het transport van teruggewonnen warmte; warmtepompen.
Categorie 9. Rendementsverhoging van in gebruik Categorie 5. Beperking van energieverlies in bestaan- zijnde verbrandingsapparatuur De volgende investeringen komen in aanmerking: de ovens
Alleen investeringen voor het binnenin bijkomend isoleren van de ovens komen in aanmerking, waarbij het vervangen van vuurvaste bekleding als energiebesparend wordt geteld in verhouding tot de erdoor bekomen vermindering van warmteverlies.
Categorie 6. Beperking van ventilatieverlies in gebouwen opgericht vóór 1 januari 1980 De volgende investeringen komen in aanmerking: a) aanbrengen van tochtsluizen, tochtgordijnen of automatisch sluitende deuren en poorten tussen de binnen- en buitenkant van het gebouw; b) aanbrengen van automatisch sluitende deuren tussen bestaande koel- of diepvrieskamers en de rest van het gebouw.
Categorie 7. Terugwinnen van afvalwarmte De volgende investeringen komen in aanmerking wanneer zij het, in een bestaand systeem voor het bedrijf mogelijk maken eigen afvalwarmte op te vangen en aan derden te leveren of afvalwarmte van derden op te vangen: 404
a) aanbrengen van automatische brandstof- en luchtregelingen werkend op basis van de in de rookgassen gemeten 02- of C02- concentraties of met behulp van een opacimeter; b) vervangen van atmosferische branders en van branders met ventilatoren door recuperatieve branders; c) plaatsen of verbeteren van schakel, meet- of regelapparatuur.
Categorie 10. Aanwenden van expansieënergie die vrijkomt bij bestaande produktieprocessen of bij ontspanning van vloeistoffen onder druk gebracht voor transport In aanmerking komen, de investeringen om bestaande installaties en systemen voor het aanwenden van die expansieënergie aan te passen door het plaatsen van: tegendrukturbines; stoommotoren; expansieturbines; generatoren, met inbegrip van snelheidsreductoren, waarin de opgewekte mechanische energie wordt omgezet in elektrische energie.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 405 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Categorie 11. Apparatuur waarin krachtopwekking en warmteproduktie zijn gecombineerd De volgende investeringen komen in aanmerking, mits de gelijktijdig voortgebrachte kracht en warmte voor eigen behoeften worden aangewend en de produktie van elke energiesoort (kracht en warmte) gemiddeld ten minste 25 pct. bedraagt van het totaal ontwikkelde vermogen: a) plaatsen van krachtwerktuigen (gasturbines, gas, diesel- en stoommotoren evenals stoomketels gecombineerd met tegendrukstoomturbines of aftapcondensatieturbines) waarin thermische energie wordt omgezet in mechanische energie; b) plaatsen van generatoren, met inbegrip van de snelheidsreductoren, waarin opgewekte mechanische energie wordt omgezet in elektrische energie; c) plaatsen van warmtewisselaars of recuperatiestookketels (met inbegrip van branders voor verhoging van de stoomproduktie) die met uitlaatgassen werken; d) plaatsen van warmtewisselaars voor het terugwinnen van de warmte van krachtwerktuigen; e) investeringen voor: het opslaan van brandstof binnen de inrichting; het transport van brandstoffen, verbrandingslucht, uitlaatgassen, koelwater, koellucht of ketelvoedingswater binnen de inrichting; f) het plaatsen van: geluidsisolering; rookgasreinigingsapparatuur; apparatuur ter behandeling van ketelvoedingswater; elektrotechnische apparatuur voor aansluiting op het interne elektriciteitsnet.
Categorie 12. Opvangen van directe of diffuse zonnestraling Als investeringen komen in aanmerking, mits zij uitsluitend voor het opvangen van die zonnestraling dienen, het plaatsen van: a) zonnecollectoren; b) geïsoleerde opslagvaten, met inbegrip van de warmtewisselaars; c) circulatiepompen in de collectorkringlopen; d) beveiligingsapparatuur tegen bevriezing of oververhitting; e) apparatuur die met een fotovoltaïsch systeem zorgt voor rechtstreekse produktie van elektriciteit, met name: foto-voltaïsche cellen; spanningsregelaars; ondulators en gelijkrichters; batterijen voor het opslaan van de geproduceerde elektrische energie; elektrotechnische uitrusting voor aansluiting op het interne elektriciteitsnet.
b) spanningsregelaars; c) ondulators en gelijkrichters; d) batterijen voor het opslaan van de geproduceerde energie; e) generatoren en elektrotechnische uitrusting voor aansluiting op het interne elektriciteitsnet.
Categorie 14. Waterkrachtcentrales om energie voort te brengen met een vermogen van maximum 1 MW Als investeringen komen in aanmerking, het plaatsen, de nodige infrastructuurwerken daarin niet begrepen, van: a) turbines; b) spanningregelaars; c) ondulators en gelijkrichters; d) generatoren en elektrotechnische uitrusting voor de aansluiting op het interne elektriciteitsnet.
Categorie 15. Aanwenden van steenkool als brandstof Met uitsluiting van investeringen om steenkool te gebruiken in krachtopwekkingscentrales die werken met stoomcondensatie, komen in aanmerking: 1° de investeringen opgesomd in categorie 11, voor zover steenkool wordt aangewend voor de daar bedoelde warmte- en krachtopwekking; 2° investeringen in: a) uitrusting, binnen de inrichting: voor het opslaan, vermalen, drogen en transporteren van steenkool; voor afvoer of verwerking van as of ander afval ontstaan bij het verbranden van steenkool in de inrichting; voor de aansluiting op een bestaand warmtedistributienet; b) stookketels, met inbegrip van oververhitters, brandstofbespaarders en voorverwarmers van verbrandingslucht; c) rookgasreinigingsapparatuur en schoorstenen.
Categorie 16. Produktie van energie door verbranding van afvalstoffen In aanmerking komen, de investeringen in: a) uitrusting, binnen de inrichting: voor het bewerken, opslaan en transporteren van de te verbranden afvalstoffen; voor as- of slakkenafvoer; b) verbrandingsapparaten en aangepaste branders of vuurhaarden; c) recuperatiestookketels aangesloten op verbrandingsapparaten; d) schoorstenen en apparatuur om rookgas te reinigen; e) warmtewisselaars; f) meet- of regelapparatuur.
Categorie 13. Aanwenden van windenergie
Categorie 17. Aanwenden van gassen ontstaan uit anaërobe fermentatie van afval
Als investeringen komen in aanmerking, het plaatsen van: a) windturbines;
In aanmerking komen, de investeringen in: a) uitrusting, binnen de inrichting, voor voorbewerking, opslag en transport van het afval;
15 juli 2014
mijnwetboek.be
405
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 406 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
b) fermentatietanks, met inbegrip van materiaal en apparatuur om ze te isoleren en te verwarmen; c) gasopslagtanks; d) ketels, of het ombouwen ervan, om het gebruik van biogas mogelijk te maken; e) meet- of regelapparatuur; f) krachtwerktuigen om biogas te verbranden.
nieuwe types van elektroden of membranen te plaatsen; meet- en regelapparatuur te plaatsen.
Categorie 18. Energiebesparend vervoer
Categorie 25. Regeling van de aandrijving van machines
In aanmerking komen, de investeringen, binnen de inrichting, in nieuwe los- en laadinrichtingen voor vervoer via spoor- of waterweg of in nieuwe uitrustingen voor aansluiting op het spoorwegnet.
Categorie 24. Energiebesparing bij vacuümpompen In aanmerking komen de investeringen om vacuümstoomstraalpompen door vacuümpompen te vervangen.
In aanmerking komen, de investeringen voor het toevoegen van elektronische toerentalregelaars en van systemen voor automatisch stoppen waardoor nullastwerking van draaiende machines wordt vermeden.
Categorie 19. Verbetering van het energetisch rendeGewijzigd door art. 5, KB 12.05.2003 (BS 20.05.2003), van toement van in gebruik zijnde installaties Als investeringen komen in aanmerking, het aanbrengen of verbeteren, uitsluitend met het oog op een betere controle van het energetisch rendement, van meet- en regelapparatuur.
Categorie 20. Verbetering van het energetisch rendement van bestaande verdampings- of distillatietoestellen en stoomdistributienetten gebruikt bij produktieprocessen In aanmerking komen, de investeringen: in apparatuur voor thermocompressie of mechanische recompressie van stoom; om het aantal verdampingstrappen te verhogen; om in de distillatie-installaties het aantal droogplaten te verhogen of het refluxgehalte te verminderen; om meet- of regelapparatuur te plaatsen of te verbeteren.
passing vanaf het aanslagjaar 2004
Bijlage IIbis. Verplichte vermeldingen die moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven die in artikel 145/ 24, § 1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 opgesomd zijn met het oog op een rationeler energiegebruik in een woning (KB/WIB 92, artikel 63/11) Opschrift gewijzigd door art. 16 KB 27.01.2009 (BS 03.02.2009)
Maatregel 1: Vervanging van oude stookketels of onderhoud van stookketels
A. Met betrekking tot de oude stookketels: de [...] Categorie 21. Verbetering van het energetisch rendement van bestaande droogtoestellen gebruikt bij pro- aannemer bevestigt dat hij de oude stookketel vervangt en vermeldt de beschikbare kenmerken van de duktieprocessen In aanmerking komen, de investeringen om: systemen van indirect drogen te vervangen door systemen van direct drogen; systemen voor mechanische voordroging toe te voegen; de hoeveelheid drooglucht te regelen door het meten van de relatieve vochtigheid; meet- en regelapparatuur te plaatsen of te verbeteren.
Categorie 22. Verbetering van het energetisch rendement van bestaande koel, pasteursatie- of sterilisatietoestellen gebruikt bij produktieprocessen In aanmerking komen, de investeringen om: meet- en regelapparatuur te plaatsen of te verbeteren; toestellen te plaatsen waarmee omgekeerde osmose kan gerealiseerd worden.
Categorie 23. Verbetering van het rendement van bestaande toestellen van elektrochemische of elektrometallurgische aard gebruikt bij produktieprocessen In aanmerking komen, de investeringen om: 406
oude stookketel (merk, type en serienummer van het toestel); B. Met betrekking tot de nieuwe verwarmingsinstallaties: de [...] aannemer bevestigt dat op de nieuwe installaties bedoeld in [artikel 63/11, § 1, A, 2°, KB/WIB 92] het EG-kenmerk is aangebracht en dat zij in overeenstemming zijn met het koninklijk besluit van 18 maart 1997 betreffende de rendementseisen voor nieuwe olie- en gasgestookte centrale verwarmingsketels. Bovendien bevestigt hij dat de schoorsteen in overeenstemming is met het nieuwe systeem van de verwarming. Voor de stookketels op hout bevestigt de [...] aannemer dat: - deze stookketels beantwoorden aan de Europese norm EN 12809; - zij automatisch worden geladen en uitsluitend hout of niet behandeld samengedrukt hout als brandstof gebruiken; - het rendement van de ketel bij nominaal nuttig vermogen ten minste 60% bedraagt in overeenstemming met de rendementseisen die zijn opgenomen in de norm EN 303-5.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 407 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Voor de warmtepompen bevestigt de [...] aannemer dat de globale prestatiecoëfficiënt hoger is dan of gelijk is aan 3. C. Onderhoud van een stookketel De [...] aannemer moet op de factuur de karakteristieken vermelden van de stookketel (merk, type en serienummer van het toestel) en op die factuur de datum vermelden van dat onderhoud. Gewijzigd door art. 20 KB 05.12.2011 (BS 12.12.2011) en in werking vanaf 22.12.2011
Maatregel 5: Isolatie van daken De [...] aannemer bevestigt dat het voor de isolatie van een dak gebruikte isolatiemateriaal een thermische weerstand R heeft die gelijk is aan of groter dan 2,5 vierkante meter Kelvin per watt.
Maatregel 6: Plaatsing van een warmteregeling van een installatie van centrale verwarming door middel van thermostatische kranen of door een kamerthermostaat met tijdsinschakeling
Maatregel 2: Installatie van een systeem van waterDe [...] aannemer bevestigt dat hij thermostatische verwarming door middel van zonne-energie kranen of een klokthermostaat, eventueel met inbegrip De [...] aannemer bevestigt dat: - de oriëntatie van de panelen tussen het oosten en het westen ligt via het zuiden; - de hellingshoek van de vaste panelen tussen 0 en 70° ten opzichte van de horizon ligt; - de aangewende techniek toelaat om een eventueel probleem van legionellose te vermijden.
Maatregel 3: Plaatsing van zonnecelpanelen voor het omzetten van zonne-energie in elektrische energie De [...] aannemer bevestigt dat: a) de kenmerken van de modules beantwoorden aan de volgende vereisten: - voor "kristallijne modellen", wordt de norm IEC 61215 vereist, alsook een minimum rendement van 12%; voor de "dunne-filmmodules" wordt de norm IEC 61646 vereist, alsook een minimum rendement van 7%; b) het minimum rendement voor de omvormers hoger ligt dan 88% voor de autonome systemen en 91% voor de netgekoppelde systemen; c) de oriëntatie van de panelen tussen het oosten en het westen ligt via het zuiden en dat de hellingshoek van de vaste panelen tussen 0 en 70° ten opzichte van de horizon ligt.
Maatregel 3bis: Installatie van een geothermische warmtepomp De [...] aannemer bevestigt dat: - op de geothermische warmtepompen het EG-kenmerk is aangebracht; - de globale prestatiecoëfficiënt hoger is dan of gelijk is aan 3
Maatregel 4: Plaatsing van dubbele beglazing De [...] aannemer bevestigt dat de globale geleidingscoëfficiënt U van het venster (raamwerk + beglazing), berekend volgens de vereenvoudigde formules van de geldende norm (NBN B 62), lager ligt dan of gelijk is aan 2,0 watt per vierkante meter Kelvin. 15 juli 2014
van een externe sonde, heeft geplaatst met het oog op de warmteregeling van een installatie van centrale verwarming. Wanneer in de woning noch thermostatische kranen noch een warmteregeling aanwezig zijn, bevestigt de [...] aannemer, bij de plaatsing ervan, dat de twee soorten werken zijn uitgevoerd. Gewijzigd door art. 8 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Maatregel 5 gewijzigd door art. 2, 2°, KB 12.07.2009 (BS 17.07.2009), met ingang van 01.01.2009
Bijlage IIter. Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de uitgaven opgesomd in artikel 145/31 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 met het oog op het beveiligen van een woning tegen diefstal of brand (KB/WIB 92, artikelen 63/15 tot 63/18) Maatregel 1: Beveiliging tegen diefstal A. Aangaande de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van inbraakvertragende gevelelementen: 1° betreffende de beveiligingssystemen voor deuren, ramen, luiken, garagepoorten, licht-koepels, dakvensters, keldergaten en hekken: de [...] aannemer bevestigt dat de beveiligingssystemen en de plaatsing ervan daadwerkelijk de weerstand verzekeren of versterken van de gevelelementen van de woning zodat een minimale weerstand wordt gewaarborgd van drie minuten aan de inbraakpogingen die worden uitgevoerd met behulp van volgende instrumenten: een schroevendraaier, een tang en een wig. Om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen, kan de [...] aannemer refereren aan de klasse 2 van de Europese voornormen ENV 1627 tot 1630 of elk ander voorgeschreven document dat hetzelfde prestatieniveau waarborgt in termen van inbraakwerendheid in afwachting van de publicatie van de toekomstige Europese normen EN 1627 tot 1630. De [...] aannemer zal naar deze laatste normen kunnen refereren om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen;
mijnwetboek.be
407
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 408 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2° in het bijzonder, betreffende het specifiek inbraakwerend glas: de [...] aannemer bevestigt dat het glas minstens een gelaagde kant heeft (geplaatst aan de binnenkant) conform met de klasse P4A van de Europese norm EN 356. Het glas moet worden geplaatst volgens de richtlijnen van de norm NBN S 23-002 (STS 38) of volgens de instructies van de glasfabrikanten. B. Aangaande de uitgaven betreffende de levering en de plaatsing van alarmsystemen en de componenten ervan: de erkende beveiligingsonderneming bevestigt dat het geïnstalleerde materieel wordt gecertifieerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm voorgesteld door de sector van de veiligheidsondernemingen. C. Betreffende de kosten die gepaard gaan met het alarmbeheer: de vergunde alarmcentrale bevestigt de aansluiting van het alarmsysteem door het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst.
Maatregel 2: Beveiliging tegen brand Aangaande de uitgaven betreffende de deuren met een brandweerstand van "een half uur": de [...] aannemer bevestigt dat deze geplaatst zijn op basis van een proefprocesverbaal, waarvan alle details worden gerespecteerd. De proef is uitgevoerd volgens NBN 713-020 "Brandweerstand van bouwelementen" of EI1 30 volgens NBN EN 13501-2 "Brandclassificatie van bouwproducten en bouwdelen – Deel 2: classificatie gebruik makend van gegevens van brandweerstandsproeven met uitsluiting van producten voor gebruik in ventilatiesystemen". Gewijzigd door art. 9 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Ingevoegd bij bijlage, KB 25.02.2007 (BS 02.03.2007), met ingang vanaf aanslagjaar 2008
Bijlage IIquater. Vermeldingen die verplicht moeten voorkomen op de factuur betreffende de materiële vaste activa opgesomd in artikel 69, § 1, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake investeringsaftrek I. Wat het materieel betreft dat de toegang tot beroepslokalen door misdadigers verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt bedoeld in artikel 49/1, § 1, 1°, KB/WIB 92, verklaart de [...] aannemer dat: a) het geplaatste materieel inbraken, inzonderheid met een ramvoertuig, of pogingen daartoe beoogt te verhinderen of te vertragen; b) het materieel en de systemen die zijn geplaatst een toegangscontrole tot de beroepslokalen beogen; c) het geplaatste materieel de toegang of de vlucht van voertuigen uit een parking beoogt te vertragen; d) het geplaatste glas minstens een gelaagde kant heeft (geplaatst aan de binnenkant) conform met de 408
klasse P4A van de Europese norm EN 356. Het glas moet worden geplaatst volgens de richtlijnen van de norm NBN S 23-002 (STS 38) of volgens de instructies van de glasfabrikanten; e) het geplaatste materieel een specifiek inbraakwerend rolluik is; f) de geplaatste beveiligingssystemen daadwerkelijk de weerstand verzekeren of versterken van de gevelelementen van het beroepslokaal zodat een minimale weerstand wordt gewaarborgd van drie minuten aan de inbraakpogingen die worden uitgevoerd met behulp van volgende instrumenten: een schroevendraaier, een tang en een wig. Om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen, kan de [...] aannemer refereren naar de klasse 2 van de Europese voornormen ENV 1627 tot 1630 of elk ander voorgeschreven document dat hetzelfde prestatieniveau waarborgt in termen van inbraakwerendheid in afwachting van de publicatie van de toekomstige Europese normen EN 1627 tot 1630. De [...] aannemer zal naar deze laatste normen kunnen refereren om de weerstand van de geïnstalleerde gevelelementen te waarborgen; g) het geplaatste materieel een gepantserde deur en/ of poort is. Wat de beveiliging van een bouwwerf betreft: de [...] aannemer verklaart dat het geplaatste materieel een hekken voor werfafsluiting is. II. Wat het materieel dat de diefstal van goederen uit de beroepslokalen voorkomt of detecteert betreft, bedoeld in artikel 49/1, § 1, 2°, KB/WIB 92, verklaart de [...] aannemer dat: a) het geplaatste materieel het uitrusten van roerende goederen tegen diefstal beoogt; b) het geplaatste materieel de detectie van diefstal van goederen beoogt; c) het geplaatste materieel een kluis is uitgerust met een inbraakvertragend slot. Wat de beveiliging van een bouwwerf betreft: de [...] aannemer verklaart dat het geplaatste materieel een slot of een ander beveiligingssysteem van het op de bouwwerf aanwezige materieel of materiaal is. III. Wat het materieel dat de diefstal van giraal of chartaal geld of waardepapieren waarvoor geen wettelijk verzet mogelijk is in de beroepslokalen vertraagt of voorkomt betreft, bedoeld in artikel 49/1, § 1, 3°, KB/ WIB 92, verklaart de [...] aannemer dat: a) het geplaatste materieel een kluis is uitgerust met een inbraakvertragend slot; b) het geplaatste materieel een kassa is met beschermkap of een anti-diefstal kassa; c) het geplaatste materieel een neutralisatiesysteem is van waarden zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 7 april 2003 houdende regeling van bepaalde methodes bij het toezicht op en de bescherming bij het vervoer van waarden en betreffende de technische kenmerken van de voertuigen voor waardevervoer, zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 22 mei en 6 december 2005.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 409 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
IV. Wat het materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 4°, KB/ WIB 92, verklaart de erkende beveiligingsonderneming dat in zoverre het geïnstalleerd materiaal een alarmsysteem of eraan verbonden componenten betreft ter beveiliging van goederen of ter bescherming van personen, het materieel is gecertificeerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm voorgesteld door de sector van de beveiligheidsondernemingen, en het alarmsysteem verbonden is met een alarmcentrale. V. Wat het materieel dat de inbraak of geweldsuitoefening in de beroepslokalen detecteert, verifieert of registreert betreft, bedoeld in artikel 491, § 1, 4°, KB/ WIB 92, verklaart de [...] aannemer dat: a) het geplaatste materieel een camerasysteem is uitgerust met een registratiesysteem of is uitgerust met een systeem om beelden door te sturen naar een vergunde alarmcentrale; b) het geplaatste materieel een volgsysteem is, zoals bedoeld krachtens de wet van 10 april 1990 tot regeling van de private en bijzondere veiligheid. VI. Wat het in artikel 49/1, § 1, 5°, a tot d, KB/WIB 92, bedoelde materieel betreft dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt, of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, verklaart de installateur dat het geïnstalleerd materieel is gecertificeerd volgens het kwaliteitslabel INCERT of volgens een gelijkaardige kwaliteitsnorm. VII. Wat het in artikel 49/1, § 1, 5°, e, KB/WIB 92, bedoelde materieel betreft dat de toegang tot bedrijfsvoertuigen door misdadigers detecteert, verhindert of vertraagt of hun vlucht na het plegen van een strafbaar feit vertraagt, verklaart de installateur dat: a) het geplaatst materieel het stelen van het bedrijfsvoertuig beoogt te verhinderen of te vertragen; b) het geplaatst materieel een slot of een ander beveiligingssysteem is die op het bedrijfsvoertuig wordt geplaatst. Gewijzigd door art. 10 KB 15.06.2012 (BS 02.07.2012) en van toepassing op de werken uitgevoerd vanaf 01.01.2011 (art. 11) Bijlage IIquater, I, lid 1, g, is van toepassing met ingang van 23.04.2010 (art. 8, KB 06.04.2010) BS 13.04.2010 Bijlage IIquater, VI en VII, is van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2010 of een later aanslagjaar (art. 2, KB 14.12.2010) BS 24.12.2010 Bijlage IIquater, is van toepassing met ingang van 13.02.2009 (art. 17, 2°, KB 27.01.2009) BS 03.02.2009 Bijlage IIquater, is van toepassing op de vaste activa die zijn verworven of tot stand gebracht gedurende een belastbaar tijdperk dat verbonden is aan aanslagjaar 2008 of een later aanslagjaar. (Bijlage, KB 17.08.2007) BS 30.08.2007 – Errata BS 12.11.2007
Bijlage III. Schalen en regels die van toepassing zijn om de bedrijfsvoorheffing vast te stellen bij de bron verschuldigd op inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2014 Toepassingsregels
Hoofdstuk I. Algemeen Afdeling I. Grondslag 1.1 Aftrekken A. De bedrijfsvoorheffing op beroepsinkomsten (hoofdstukken II tot V, afdelingen 1 tot 3) wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd met de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut. B. De bruto bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten (hoofdstukken II en V, afdeling 1) worden bovendien verminderd met de buitengewone beroepskosten als vermeld in artikel 89 van dit besluit. C. De bedrijfsvoorheffing op maandelijkse bezoldigingen van bedrijfsleiders (nrs. 3.3 tot 3.6, 5.16 tot 5.20) die onderworpen zijn aan het sociaal statuut van de zelfstandigen wordt vastgesteld op grondslag van de werkelijk betaalde of toegekende bruto inkomsten, verminderd zoals aangegeven in de onderstaande tabel: Vermindering
Bruto bedrag van de maandelijkse bezoldigingen Tot 1.105,00 EUR
325,00 EUR
Van 1.105,01 EUR tot 4.760,00 EUR
325,00 EUR + 23 pct. op de schijf boven 1.105,00 EUR
Van 4.760,01 EUR tot 7.005,00 EUR
1.165,65 EUR + 14,50 pct. op de schijf boven 4.760,00 EUR
Boven 7.005,00 EUR
1.491,18 EUR
1.2 Gehuwden en echtgenoten – wettelijk samenwonenden De wettelijk samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden, en een wettelijk samenwonende wordt gelijkgesteld met een echtgenoot.
1.3 Voordelen van alle aard A. De waarde van de voordelen van alle aard wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° de voordelen worden door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn: de waarde van de voordelen wordt:
15 juli 2014
mijnwetboek.be
409
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 410 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- toegevoegd aan het bedrag van de bezoldigingen wanneer zij gelijktijdig met de betaling of toekenning van bezoldigingen worden toegekend of geacht worden toegekend te zijn; - behandeld als in nr. 2.9, A, vermelde exceptionele vergoedingen in het andere geval; 2° de voordelen worden, zonder tussenkomst van de werkgever, door een derde persoon aan de verkrijger toegekend of geacht toegekend te zijn: de waarde van de voordelen wordt aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels en het tarief van nr. 2.17. B. Voordelen wegens leningen tegen gunstvoorwaarden worden voor het jaar waarin de lening begint te lopen, voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen referentierentevoeten niet heeft bepaald, berekend op basis van het verschil tussen de referentierentevoet die geldt voor het laatste vorige jaar en de werkelijk aangerekende rentevoet. C. Woon-werkverkeer Op voorwaarde dat de werknemer aan zijn werkgever schriftelijk bevestigt dat hij bij de aangifte van zijn inkomsten voor het betrokken jaar geen aanspraak zal maken op zijn werkelijke beroepskosten, mag de werkgever bij de berekening van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing rekening houden met de volgende vrijstellingen voorzien in artikel 38, § 1, WIB 92 om de verschuldigde bedrijfsvoorheffing te bepalen. a) De werknemer gebruikt het openbaar gemeenschappelijk vervoer Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoedingen betrekking hebben op de betaling of terugbetaling van kosten voor woon-werkverplaatsingen met één of meerdere openbare gemeenschappelijke vervoermiddelen, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld. b) De werknemer gebruikt het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer Voor zover de werkgever kan vaststellen dat de vergoeding betrekking heeft op woon-werkverplaatsingen met het georganiseerd gemeenschappelijk vervoer, mag het bedrag van de vergoeding worden vrijgesteld in de mate dat die vergoeding de prijs van een treinabonnement eerste klasse voor die afstand niet overschrijdt. c) In de andere gevallen (behalve de fietsvergoeding bedoeld in artikel 38, § 1, 1ste lid, 14°, WIB 92) mag een bedrag van maximum 31,70 EUR per maand worden vrijgesteld. Indien niet aan de vermelde voorwaarden is voldaan, moet het totale bedrag van de vergoeding aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen.
1.4 Fooien Voor werknemers wier bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit fooien bestaat, moet, voor de toepassing van nr. 1.1, onder bruto inkomsten worden verstaan: a) wanneer de fooien worden berekend op de ontvangsten, ongeacht of die fooien al dan niet begrepen zijn in de door de klanten betaalde prijs: het bedrag 410
van de vaste bezoldiging verhoogd met het aandeel van de werknemer in de fooien (waarbij het totaal van die fooien ten minste gelijk moet zijn aan het product verkregen door vermenigvuldiging van de ontvangsten die aanleiding gaven tot de inning van fooien met het percent dat in de onderneming gewoonlijk wordt toegepast) of, indien dit hoger is, het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke door die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn; b) in de andere gevallen: het bedrag van de forfaitaire bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de bijdragen welke die werknemers en hun werkgever ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid verschuldigd zijn.
1.5 Cumulatie van bepaalde pensioenen of renten (nrs. 4.1 tot 4.5 en 4.8) A. In geval van cumulatie van pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut ten laste van eenzelfde schuldenaar van bedrijfsvoorheffing, wordt de bedrijfsvoorheffing per verkrijger overeenkomstig de regels van de nrs. 4.1 tot 4.5 vastgesteld op het totaalbedrag van de gecumuleerde pensioenen of renten. B. In geval van cumulatie van pensioenen of renten als vermeld in punt A, betaald: - ofwel door de Rijksdienst voor Pensioenen (hierna de Rijksdienst) en de Pensioendienst voor de overheidssector (hierna de Dienst); - ofwel door de Rijksdienst en/of de Dienst en door een andere instelling vermeld in artikel 68, § 1, l, van de wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, wordt het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente in te houden bedrijfsvoorheffing vastgesteld en medegedeeld door de Rijksdienst of door de Dienst, naar analogie van de artikelen 68 tot 68quinquies van voormelde wet. In geval van cumulatie van een of meerdere pensioenen of renten verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut, waarvan tenminste een wordt betaald door de Rijksdienst of door de Dienst, met één of meerdere pensioenen of renten die niet worden verleend ter uitvoering van dergelijk statuut, is het eerste lid eveneens van toepassing voor de vaststelling van het percentage van de per verkrijger op elk pensioen of rente verleend ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut in te houden bedrijfsvoorheffing. Het percentage wordt berekend op grond van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing verkregen door toepassing van de nrs. 4.1 tot 4.5 op het verschil tussen: - eensdeels, het totale bruto bedrag van de wettelijke pensioenen en aanvullende voordelen als vermeld in artikel 68, § 1, a en c, van voormelde wet van 30 maart 1994, met uitzondering van de in de vorm van kapitaal uitbetaalde voordelen, zoals dat bedrag voor de toe-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 411 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
passing van de artikelen 68 tot 68quinquies van dezelfde wet werd medegedeeld; - anderdeels, de verplichte sociale inhoudingen vermeld in nr. 1.1, A, of een forfait van 5 pct. Dit percentage wordt afgerond tot het hogere of lagere tiende van een punt naargelang het cijfer van de honderdsten van een punt al dan niet 5 bereikt. Bij wijziging van het percentage moet de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht.
nuari van het jaar waarin de inkomsten worden betaald of toegekend. De schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing: - mag echter, bij wijziging van de gezinstoestand in de loop van het jaar, de nieuwe toestand in aanmerking nemen zodra hij daarover is ingelicht; - moet evenwel rekening houden met de gezinstoestand die hem door de Algemene Administratie van de fiscaliteit zou zijn medegedeeld en zulks vanaf de eerste betaling of toekenning van inkomsten tijdens de tweede maand die op de mededeling volgt.
1.6 Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen wor- 1.8 Gezinslasten den betaald of toegekend (gezinspensioenen). A. Wanneer beide echtgenoten beroepsinkomsten Voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing worden pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen die aan beide echtgenoten samen worden betaald of toegekend, aangemerkt als inkomsten van de echtgenoot in wiens beroepswerkzaamheid zij voor het geheel of voor het grootste gedeelte hun oorsprong vinden.
Afdeling II. Verminderingen wegens gezinslasten 1.7 Gezinstoestand Voor de toepassing van de bedrijfsvoorheffing wordt verstaan: 1° onder echtgenoten: de gehuwden die zich niet in een van de in sub 2°, b vermelde gevallen bevinden; 2° onder alleenstaanden: a) de ongehuwde personen; b) de gehuwde personen: - voor het jaar van het huwelijk of van de verklaring van wettelijke samenwoning; - voor het jaar waarin de wettelijk samenwonenden met elkaar in het huwelijk treden, worden zij als gehuwden aangemerkt, tenzij de verklaring van wettelijke samenwoning tijdens hetzelfde jaar is afgelegd; - vanaf het jaar na dat waarin de feitelijke scheiding heeft plaatsgevonden, voor zover die scheiding in het belastbare tijdperk niet ongedaan is gemaakt; - voor het jaar van de ontbinding van het huwelijk of van de scheiding van tafel en bed of van de beëindiging van de wettelijke samenwoning; - die rijksinwoners zijn, indien de echtgenoot beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.200 EUR per jaar die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op de andere inkomsten van het gezin; - die niet-inwoners zijn, indien slechts één van de echtgenoten in België aan de belasting onderworpen inkomsten verkrijgt en de andere echtgenoot binnenlandse beroepsinkomsten die bij overeenkomst zijn vrijgesteld of buitenlandse beroepsinkomsten heeft van meer dan 10.200 EUR per jaar. Om de vermindering van de bedrijfsvoorheffing wegens gezinslasten vast te stellen, moet de gezinstoestand van de verkrijger van de inkomsten in aanmerking worden genomen zoals die zich voordoet op 1 ja15 juli 2014
verkrijgen, worden de verminderingen wegens gezinslasten, behalve die voor de gehandicapte echtgenoot aan de door hen gekozen echtgenoot toegekend. Die keuze moet worden uitgedrukt door middel van een attest waarvan het model is vastgesteld door de bevoegde administratie van de Federale Overheidsdienst Financiën. De vermindering voor de gehandicapte echtgenoot, wordt aan de betrokkene zelf toegekend. B. Wanneer een kind ten laste of een in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde persoon ten laste overlijdt, wordt de vermindering voor dat kind of die persoon verder toegestaan tot het einde van het jaar van overlijden. C. Met betrekking tot de vermindering bepaald in nr. 2.2, A, b, 6 en 7, en met betrekking tot de afwijking bepaald in nrs. 2.2,B, 2.4,B, 3.3,B, 3.5,B, 4.1,B en 4.3,B, dienen de grenzen inzake beroepsinkomsten van respectievelijk 214 EUR, 428 EUR en 129 EUR NETTO per maand als volgt te worden vastgesteld: - de bruto beroepsinkomsten verminderen met de verplichte inhoudingen of bijdragen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut; - vervolgens het verschil verminderen met 20 pct.
1.9 Gehandicapten A. Gehandicapt kind Onder "gehandicapt kind" wordt verstaan: - het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen; - het kind van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten;
mijnwetboek.be
411
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 412 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard.
B. Gehandicapte andere persoon Onder "gehandicapte andere persoon" wordt verstaan: - diegene van wie vóór 1 januari 1989 is vastgesteld dat hij tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen; - diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: a) ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; b) ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; c) ofwel, na de periode van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; d) ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard.
- en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
Afdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR 2.2 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens nog de volgende verminderingen worden afgetrokken:
a) Vermindering voor kinderen ten laste Aantal kinderen ten laste (1) 1
Vermindering 34,00 EUR
2
92,00 EUR
3
246,00 EUR
4
450,00 EUR
5
665,00 EUR
6
879,00 EUR
7
1.094,00 EUR
8
1.325,00 EUR
meer dan 8
1.325,00 EUR verhoogd met 238,00 EUR per kind ten laste boven het achtste.
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend.
b) Verminderingen voor andere gezinslasten Grond van de vermindering
Vermindering (1)
1. De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande (behalve wanneer zijn inkomsten uit PENSIOENEN of WERKLOOSHEIDSUITKERINGEN MET BEDRIJFSTOESLAG bestaan:
24,00 EUR
2. De verkrijger van de inkomsten is een niet hertrouwde weduwnaar (weduwe) of een ongehuwde vader(moeder), met één of meer kinderen ten laste:
34,00 EUR
3. De verkrijger van de inkomsten is zelf gehandicapt:
34,00 EUR
2.1 Dit hoofdstuk is van toepassing op: A. Rijksinwoners B. […] [B]. Niet-inwoners […] die bezoldigingen verkrijgen: - voor in België geleverde arbeidsprestaties; - ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken;
4. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen ten laste die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, per persoon (2):
69,00 EUR
Afdeling III. Afronding 1.10 Het bedrag van de bedrijfsvoorheffing wordt steeds op de lagere cent afgerond.
Hoofdstuk II. Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten
412
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 413 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
5. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 4 hiervoor, ten laste, per persoon (2):
34,00 EUR
6. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten, andere dan pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten, die niet meer bedragen dan 214,00 EUR NETTO per maand (3):
107,00 EUR
7. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft persoonlijke beroepsinkomsten die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten en die niet meer bedragen dan 428,00 EUR NETTO per maand (3):
214,00 EUR
(1) alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) de gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend (3) de netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van: - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; - de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 145/3, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: 1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
15 juli 2014
2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; [3° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.] Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. [Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor: - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers uit de horecasector op voorwaarde dat deze laatste in elke plaats van uitbating gebruik maken van het in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen bedoelde geregistreerd kassasysteem, en die deze kassa overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie; - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.] De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt: - voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; - voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct., van het "sociale bruto bedrag" van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som Deze vermindering is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken werknemer maximum 2.257,74 EUR bedraagt. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 6,24 EUR.
mijnwetboek.be
413
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 414 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
f) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector Er wordt een vermindering verleend aan personen die als statutair, stagiair of tijdelijke in dienst zijn bij de overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, inrichtingen die aan de provincies ondergeschikt zijn, de gemeenten en inrichtingen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, en die niet in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven, en een belastbare bezoldiging verkrijgen van minstens 518,58 EUR en maximum 1.878,48 EUR. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot e vermelde verminderingen en bedraagt 5,83 EUR.
g) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bedragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a tot f vermelde verminderingen en bedraagt [14,40 pct.] van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 2.3 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 129 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
2.3 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken:
a) Vermindering voor kinderen ten laste Aantal kinderen ten laste (1) 1
Vermindering 34,00 EUR
2
92,00 EUR
3
246,00 EUR
414
4
450,00 EUR
5
665,00 EUR
6
879,00 EUR
7
1.094,00 EUR
8
1.325,00 EUR
meer dan 8
1.325,00 EUR verhoogd met 238,00 EUR per kind ten laste boven het achtste.
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
b) Verminderingen voor andere gezinslasten Grond van de vermindering
Vermindering (1)
1. De verkrijger van de inkomsten is zelf gehandicapt:
34,00 EUR
2. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten is gehandicapt:
34,00 EUR
3. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, ten laste, per persoon (2):
69,00 EUR
4. De verkrijger van de inkomsten heeft in artikel 136, 2° tot 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde personen, andere dan diegenen vermeld onder punt 3 hiervoor, ten laste, per persoon (2):
34,00 EUR
(1) Alle verminderingen mogen worden samengevoegd (2) De gehandicapte persoon ten laste wordt voor twee gerekend
c) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood Na toekenning van de onder sub a en b vermelde verminderingen wordt de bedrijfsvoorheffing nog verminderd met 30 pct. van: - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; - de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 145/3, 3de lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
d) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 be-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 415 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
treffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: 1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; 2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; [3° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.] Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. [Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor: - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers uit de horecasector op voorwaarde dat deze laatste in elke plaats van uitbating gebruik maken van het in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen bedoelde geregistreerd kassasysteem, en die deze kassa overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie; - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.] De vermindering wordt toegepast na de onder sub a, b en c vermelde verminderingen en bedraagt: - voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; - voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct., van het "sociale bruto bedrag" van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
15 juli 2014
e) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som Deze vermindering is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken werknemer maximum 2.257,74 EUR bedraagt. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot d vermelde verminderingen en bedraagt 6,24 EUR.
f) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector Er wordt een vermindering verleend aan personen die als statutair, stagiair of tijdelijke in dienst zijn bij de overheid, de gemeenschappen, de gewesten, de provincies, inrichtingen die aan de provincies ondergeschikt zijn, de gemeenten en inrichtingen die aan de gemeenten ondergeschikt zijn, en die niet in het kader van een arbeidsovereenkomst zijn aangeworven, en een belastbare bezoldiging verkrijgen van minstens 518,58 EUR en maximum 1.878,48 EUR. De vermindering wordt toegepast na de onder a tot e vermelde verminderingen en bedraagt 5,83 EUR.
g) Vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bedragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering wordt toegepast na de onder sub a tot f vermelde verminderingen en bedraagt [14,40 pct.] van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus.
Afdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR 2.4 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldigingen afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.313,87 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR;
mijnwetboek.be
415
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 416 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot d. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 2.5 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 129 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
2.5 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 2.959,26 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot d.
Wanneer echter het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, wordt de exceptionele vergoeding vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging. Wanneer de verkrijger van een exceptionele vergoeding niet meer dan vijf kinderen ten laste heeft en het jaarbedrag van zijn normale bruto bezoldiging niet hoger is dan het bedrag dat -volgens het aantal kinderen ten laste- in kolom 3 van tabel c vermeld is, wordt een vermindering toegekend op de bedrijfsvoorheffing die volgens de twee vorige leden op de exceptionele vergoeding is verschuldigd; die vermindering wordt volgens het aantal kinderen ten laste berekend met het percent vermeld in kolom 2 van tabel c.
a) Tarief jaarbedrag van de nor- percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op male bruto bezoldigingen vakantiegeld 1 tot 7.335,00 EUR
Afdeling III. Bijzondere regels 2.6 Betalingen per veertien dagen Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen.
2.7 Betalingen per week Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week.
2.8 Betalingen per werkdag Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag.
2.9 Exceptionele vergoedingen A. Voor andere exceptionele vergoedingen en toelagen dan opzeggingsvergoedingen die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt (toevallige commissielonen op een geheel van verrichtingen, bijzondere en exceptionele vergoedingen, vakantiegeld, enz.), wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten. 416
andere vergoedingen en toelagen
2
3
0
0
van 7.335,01 EUR tot 9.045,00 EUR
19,17
23,22
van 9.045,01 EUR tot 11.190,00 EUR
21,20
25,23
van 11.190,01 EUR tot 13.220,00 EUR
26,25
30,28
van 13.220,01 EUR tot 15.355,00 EUR
31,30
35,33
van 15.355,01 EUR tot 17.500,00 EUR
34,33
38,36
van 17.500,01 EUR tot 21.715,00 EUR
36,34
40,38
van 21.715,01 EUR tot 23.860,00 EUR
39,37
43,41
van 23.860,01 EUR tot 32.415,00 EUR
42,39
46,44
van 32.415,01 EUR tot 43.120,00 EUR
47,44
51,48
boven 43.120,00 EUR
53,50
b) Vrijstelling wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste (1) 1
Grensbedrag 2
1
9.531,00 EUR
2
12.121,00 EUR
3
17.174,00 EUR
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 417 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
4
22.725,00 EUR
5
28.240,00 EUR
6
33.756,00 EUR
7
39.271,00 EUR
8
44.786,00 EUR
9
50.302,00 EUR
10
55.817,00 EUR
11
61.333,00 EUR
12
66.780,00 EUR
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
1
2
Jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen waarboven geen vermindering wordt verleend 3
1
7,5
21.405,00 EUR
2
20
21.405,00 EUR
3
35
23.545,00 EUR
4
55
27.830,00 EUR
5
75
29.970,00 EUR
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
B. In afwijking van punt A: a) wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig op 16,15 pct. (zonder vrijstelling) vastgesteld voor de eindejaarspremies die in één keer worden uitbetaald en afhankelijk zijn van prestaties die per stuk of taak worden bezoldigd; b) is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van het totaal van het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen en de exceptionele vergoedingen en toelagen volgens de regels van nr. 2.2 (schaal I) of nr. 2.3 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
2.10 Achterstallen A. Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens het in punt a vermelde tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. het jaarbedrag van de normale bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger van de inkomsten is betaald.
15 juli 2014
a) Tarief Referentiebezoldiging
c) Vermindering wegens kinderlast Aantal kin- Percent van de vermindering deren ten laste (1)
In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de achterstallen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. Wanneer echter de referentiebezoldiging niet meer bedraagt dan het grensbedrag dat volgens het aantal kinderen ten laste vermeld is in tabel b, worden de achterstallige bezoldigingen vrijgesteld ten belope van het verschil tussen het voornoemde grensbedrag en de referentiebezoldiging.
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op achterstallen
tot 8.770,00 EUR
0,00
van 8.770,01 EUR tot 10.530,00 EUR
2,68
van 10.530,01 EUR tot 11.695,00 EUR
6,57
van 11.695,01 EUR tot 14.040,00 EUR
10,77
van 14.040,01 EUR tot 15.210,00 EUR
13,55
van 15.210,01 EUR tot 16.960,00 EUR
16,55
Van 16.960,01 EUR tot 19.885,00 EUR
19,17
Van 19.885,01 EUR tot 25.730,00 EUR
24,92
Van 25.730,01 EUR tot 31.575,00 EUR
29,93
van 31.575,01 EUR tot 40.940,00 EUR
31,30
van 40.940,01 EUR tot 46.200,00 EUR
36,90
van 46.200,01 EUR tot 52.630,00 EUR
38,96
van 52.630,01 EUR tot 61.400,00 EUR
40,93
van 61.400,01 EUR tot 73.685,00 EUR
42,92
van 73.685,01 EUR tot 92.395,00 EUR
44,99
van 92.395,01 EUR tot 106.435,00 EUR
46,47
van 106.435,01 EUR tot 125.145,00 EUR
47,48
Boven 125.145,00 EUR
48,00
mijnwetboek.be
417
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 418 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
b) Vrijstelling wegens kinderlast Aantal kinderen ten laste (1)
2.12 Schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen, winst of baten
Grensbedrag
1
9.531,00 EUR
2
12.121,00 EUR
3
17.174,00 EUR
4
22.725,00 EUR
5
28.240,00 EUR
6
33.756,00 EUR
7
39.271,00 EUR
8
44.786,00 EUR
9
50.302,00 EUR
10
55.817,00 EUR
11
61.333,00 EUR
12
66.780,00 EUR
(1) het gehandicapte kind ten laste wordt voor twee gerekend
B. In afwijking van punt A is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd wanneer het twaalfde van de referentiebezoldiging volgens de regels van nr. 2.2 (schaal I) of nr. 2.3 (schaal II) inzake per maand betaalde bezoldigingen geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
2.11 A) Opzeggingsvergoedingen De bedrijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de opzeggingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert.
B) Inschakelingsvergoedingen De bedrijfsvoorheffing op inschakelingsvergoedingen bedoeld in Titel IV, Hoofdstuk 5, Afdeling 3, van de wet van 23 december 2005 betreffende het generatiepact, wordt vastgesteld volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat voor het bepalen van het tarief van de bedrijfsvoorheffing de in aanmerking te nemen referentiebezoldiging die is welke tot grondslag diende voor het vaststellen van de vergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale activiteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. In afwijking van hetgeen voorafgaat, is de referentiebezoldiging gelijk aan de normale bruto bezoldigingen van het laatste jaar van normale activiteit dat het jaar van de betaling van de inschakelingsvergoedingen voorafgaat, mits de verkrijger hiervan het bewijs levert. 418
A. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van bezoldiging bijvoorbeeld ingevolge ongeval, ziekte, invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° wanneer de vergoedingen door de werkgever of door diens tussenkomst: a) samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend: volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.8 op het totaalbedrag van de normale bezoldigingen en de vergoedingen in kwestie; b) niet samen met de normale bezoldigingen van éénzelfde periode aan de verkrijger worden betaald of toegekend: - volgens de regels van nr. 2.9, A, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z. de normale jaarbezoldiging die tot grondslag voor het berekenen van de schadeloosstelling heeft gediend; - bij gebreke aan voormelde referentiebezoldiging bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. (zonder vermindering); 2° wanneer die vergoedingen, zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald: tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen.
B. In afwijking van punt A wordt, in de hiernavolgende gevallen, de bedrijfsvoorheffing respectievelijk overeenkomstig de volgende regels vastgesteld: 1. Primaire ongeschiktheid a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde uitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet, behalve wanneer die uitkering wordt gecumuleerd met inkomsten als vermeld in artikel 104 van dezelfde wet of wanneer prestaties worden gewei-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 419 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
gerd of verminderd krachtens artikel 136, § 2, van dezelfde wet. Voor de toepassing van het eerste lid wordt tijdens de eerste zes maanden van de primaire arbeidsongeschiktheid evenwel enkel rekening gehouden met het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering voor een gerechtigde met gezinslast, vermeld in artikel 93bis van voormelde gecoördineerde wet. c) -- Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de periode van primaire arbeidsongeschiktheid bepaald in artikel 87, derde lid, van dezelfde wet en die aansluit op een periode van volledige of gedeeltelijke werkloosheid als vermeld in nr. 2.13, A, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering). - Er moet evenwel geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende de eerste 6 maanden van de hiervoor bedoelde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, aan volledig werkloze werknemers als vermeld in nr. 2.13, B. - Vanaf de 1ste dag van de 7de maand van diezelfde periode van primaire arbeidsongeschiktheid, zijn de onder het eerste en tweede streepje vermelde uitkeringen aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering).
5. Moederschapsbescherming Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 113 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van moederschapsbescherming aanvangt na 31 december 2003.
6. Borstvoedingspauze Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 116bis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de borstvoedingspauze aanvangt na 31 december 2003.
7. Vaderschapsverlof Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 30, § 2, 3de lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van vaderschapsverlof aanvangt na 31 december 2003.
8. Adoptieverlof Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel
2. Wachtgeld ingevolge disponibiliteit wegens 30, § 3, 3de lid, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, zijn aan de bedrijfsvoorhefziekte Wachtgelden die krachtens artikel 57 van hoofdstuk IX van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, worden betaald of toegekend aan ambtenaren in disponibiliteit wegens ziekte, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van disponibiliteit aanvangt na 31 december 2003.
3. Zeelieden Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 88 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de werkongeschiktheidsperiode aanvangt na 31 december 2003.
4. Overzeese sociale zekerheid Uitkeringen betaald of toegekend krachtens artikel 35, § 1, van de wet van 17 juli 1963 betreffende de overzeese sociale zekerheid, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover de periode van primaire arbeidsongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003.
15 juli 2014
fing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), zover de periode van adoptieverlof aanvangt na 31 december 2003.
9. Wettelijke onderbrekingsuitkeringen a) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die voltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,13 pct. (zonder vermindering). b) Wettelijke onderbrekingsuitkeringen betaald of toegekend aan werknemers die deeltijds hun beroepsloopbaan onderbreken, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering). Dit tarief van 17,15 pct. wordt verhoogd tot 35 pct. in geval van: 1. een 1/5de loopbaanvermindering, in toepassing van de artikelen 4 en 6 van het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, die aanvangt vanaf 1 juni 2007, of eenzelfde loopbaanvermindering in toepassing van de artikelen 5 en 6 van het koninklijk besluit van 10 juni 2002 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van de overheidsbedrijven die in toepassing van de wet van 21 maart 1991 houdende de hervorming van sommige economische
mijnwetboek.be
419
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 420 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
overheidsbedrijven bestuursautonomie verkregen hebben. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers in 1/5de loopbaanvermindering die uitsluitend samenwonen met één of meerdere kinderen die zij ten laste hebben; 2. halftijds tijdskrediet of halftijdse loopbaanonderbreking dat ingaat vanaf 1 januari 2009 voor de belastingplichtigen die 50 jaar of ouder dan 50 jaar zijn. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers die alleen wonen of die uitsluitend samenwonen met één of meer kinderen die zij ten laste hebben en voor de belastingplichtigen die genieten van een thematisch verlof (ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof). Het tarief van 17,15 pct. wordt echter verhoogd tot 30 pct. in geval van halftijds tijdskrediet of halftijdse loopbaanonderbreking dat ingaat vanaf 1 januari 2009 voor de belastingplichtigen van minder dan 50 jaar. Deze maatregel geldt niet voor de werknemers die alleen wonen of die uitsluitend samenwonen met één of meer kinderen die zij ten laste hebben en voor de belastingplichtigen die genieten van een thematisch verlof (ouderschapsverlof, medische bijstand, palliatief verlof).
10. Het stelsel van halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar of vierdagenweek Wettelijke premies toegekend aan de personeelsleden van overheidsdiensten ter gelegenheid van het halftijds werken vanaf 50 of 55 jaar of de vierdagenweek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,15 pct. (zonder vermindering). C. Zelfstandigen en meewerkende echtgenoten
1. Primaire ongeschiktheid a) Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen betaald of toegekend gedurende het tijdvak van primaire ongeschiktheid bepaald in artikel 7 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover die periode van primaire ongeschiktheid aanvangt na 31 december 2003. b) De overeenkomstig sub a berekende bedrijfsvoorheffing mag er evenwel niet toe leiden dat het bedrag van de uiteindelijk verschuldigde primaire ongeschiktheidsuitkering minder bedraagt dan het bedrag van de minimuminvaliditeitsuitkering vermeld in artikel 93bis van de gecoördineerde wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, behalve wanneer die uitkering wordt geweigerd of verminderd krachtens artikel 28 of artikel 29, § 1, 1° tot 4°, van voormeld koninklijk besluit.
2. Moederschapsverzekering Moederschapsuitkeringen betaald of toegekend overeenkomstig artikel 94 van het koninklijk besluit van 20 juli 1971 houdende instelling van een uitkeringsverzekering en een moederschapsverzekering ten voordele 420
van de zelfstandigen en van de meewerkende echtgenoten, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. (zonder vermindering), voor zover het tijdvak van moederschapsrust aanvangt na 31 december 2003. D. Wettelijke of extrawettelijke vergoedingen betaald of toegekend als schadeloosstelling van een tijdelijke derving van winst of baten, zelfs indien ze op een vorige beroepswerkzaamheid betrekking hebben, en die door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een andere tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 11,11 pct. of 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of om extrawettelijke vergoedingen. E. Evenwel moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de vergoeding is verkregen door een werknemer die bewijst dat het twaalfde van het jaarbedrag van de bezoldiging die tot grondslag diende voor het berekenen van de vergoeding volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.5, inzake per maand betaalde bezoldigingen, geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing. F. Ook is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op andere wettelijke vergoedingen dan die vermeld onder punt B, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit.
2.13 Werkloosheidsuitkeringen A. Wettelijke en extrawettelijke uitkeringen van alle aard, wachtuitkeringen inbegrepen, verkregen als volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ten gevolge van volledige of gedeeltelijke werkloosheid en niet vermeld in de nrs. 2.15 en 2.16, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering). B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden op de wettelijke werkloosheids- of inschakelingsuitkeringen van volledig werkloze werknemers die generlei inkomen uit beroepswerkzaamheid verkrijgen en die in de zin van de reglementering inzake werkloosheid de hoedanigheid hebben: - ofwel van samenwonende met recht op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen; - ofwel van samenwonende die noch recht heeft op een toeslag voor het verlies van een enig inkomen noch op een aanpassingstoeslag, en, indien de werknemer samenwoont met een echtgenoot, op voorwaarde dat de beroepsinkomsten van die echtgenoot uitsluitend uit vervangingsinkomsten bestaan; - ofwel van samenwonende die slechts over werkloosheidsuitkeringen beschikt, bestaande uit het al of niet verhoogde wettelijk forfait; - ofwel van alleenwonende; - ofwel van werknemer die recht heeft op een inschakelingsuitkering; - ofwel van werknemer die een vrijstelling geniet wegens sociale en familiale redenen.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 421 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
C. In afwijking van de punten A en B zijn de wettelijke en extrawettelijke uitkeringen die worden betaald of toegekend aan tijdelijk werklozen zoals bedoeld in artikel 27, 2°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 26,75 pct. (zonder vermindering).
2.14. Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een stelsel van werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat. Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkeringen te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 4.1 tot 4.5 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig het vorige lid mag vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood vermeld in nr. 2.2, A, c, worden afgetrokken. Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag bestaan uit de volgende componenten: 1° een werkloosheidsuitkering; 2° een bedrijfstoeslag als bedoeld in artikel 4, § 3, tweede streepje, van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 van 19 december 1974 tot invoering van een regeling van aanvullende vergoeding ten gunste van sommige bejaarde werknemers indien zij worden ontslagen, alsmede de bedrijfstoeslag bedoeld in een collectieve arbeidsovereenkomst die is gesloten overeenkomstig de bepalingen van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomst en de paritaire comités en die voorziet in voordelen die op zijn minst gelijkwaardig zijn aan de voordelen die in de voormelde collectieve arbeidsovereenkomst nr. 17 zijn vastgesteld.
2.15 Aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag buiten het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt: De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: - de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in 15 juli 2014
een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 10,09 pct. (zonder vermindering); - de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 26,75 pct. (zonder vermindering). B. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar niet bereikt: De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag die de voormelde werknemer heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 2.12, A, 1°, b, 2de streepje (schadeloosstelling van tijdelijke derving van bezoldigingen).
2.16 Pseudo-werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag bovenop werkloosheidsuitkeringen A. De gewezen werknemer heeft de leeftijd van 50 jaar bereikt en de desbetreffende overeenkomst is geen sectorale collectieve arbeidsovereenkomst die is afgesloten vóór 30 september 2005 of geen sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt. De aanvullende vergoedingen die een in het opschrift vermelde werknemer die de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en die werkloosheidsuitkeringen als volledige werkloze verkrijgt of zou kunnen verkrijgen indien hij het werk niet had hervat, rechtstreeks of onrechtstreeks heeft verkregen zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: - de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 10,09 pct. (zonder vermindering); - de verplichting van de gewezen werkgever tot doorbetaling van die vergoedingen na werkhervatting is niet opgenomen in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van de aanvullende vergoeding: Bedrijfsvoorheffing: 26,75 pct. (zonder vermindering). B. De gewezen werknemer heeft, hetzij de leeftijd van 50 jaar niet bereikt, hetzij de leeftijd van 50 jaar bereikt EN de desbetreffende overeenkomst is een sectorale overeenkomst die is afgesloten vóór 30 september 2005 of een sectorale overeenkomst die een dergelijke overeenkomst zonder onderbreking verlengt. De aanvullende vergoedingen bovenop werkloosheidsuitkering na ontslag die de gewezen werknemer in één van deze gevallen heeft verkregen tijdens een periode van inactiviteit, van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de toepassingsregel nr. 2.13 (werkloosheidsuitkeringen).
mijnwetboek.be
421
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 422 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2.17 Toevallig of periodiek en bijkomstig betaal- makelijkheden worden betaald aan artiesten en musici die niet tot het vast personeel van de onderneming bede vergoedingen en toelagen A. Niet in de nrs. 2.9 tot 2.16 vermelde vergoedingen en toelagen die een schuldenaar van bedrijfsvoorheffing uitbetaalt aan personen die slechts toevallig of periodiek en bijkomstig door hem of door zijn tussenkomst worden bezoldigd (toevallige commissielonen, vergoedingen, presentiegelden, enz.) zijn volgens onderstaand tarief (zonder verminderingen) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Bedrag van de vergoedin- Percent als bedrijfsvoorgen en toelagen heffing verschuldigd op het totaalbedrag van de vergoedingen en toelagen
horen en niet kunnen worden beschouwd als zijnde door de onderneming bijkomstig bezoldigd; b) Personen behorend tot bijzondere categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Algemene administratie van de fiscaliteit. De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen betaald aan personen die behoren tot de categorieën bepaald door de ambtenaar belast met de algemene leiding van de Algemene administratie van de fiscaliteit en die, gelet op de omstandigheden waarin zij hun beroepswerkzaamheid uitoefenen, volgens bijzondere regels worden bezoldigd.
2.21 Vakantiegeld betaald door verlofkassen 1
De vakantiegelden die zonder tussenkomst van de werkgever door de kassen voor jaarlijks verlof worden betaald of toegekend, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen:
2
tot 500,00 EUR
27,25
van 500,01 EUR tot 650,00 EUR
32,30
boven 650,00 EUR
37,35
B. In afwijking van punt A is op de gewestelijke weerwerkpremie, die krachtens artikel 171, 7°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, afzonderlijk in de personenbelasting wordt belast, een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 11,11 pct. (zonder vermindering).
Bedrag van het vakantie- Percent als bedrijfsvoorgeld heffing verschuldigd op het totale bedrag van het vakantiegeld Tot 1.290,00 EUR
17,16
Boven 1.290,00 EUR
23,22
2.18 Schuldvorderingen die de hoedanigheid 2.22 Studenten In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorvan bezoldigingen hebben en vermeld zijn in artikel 270, 6°, van het Wetboek van de inkom- heffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend aan studenten wier tewerkstelling, in het stenbelastingen 1992 Voor de schuldvorderingen met de hoedanigheid van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 die worden gehonoreerd door curatoren in faillissementen, vereffenaars van gerechtelijke akkoorden, vereffenaars van vennootschappen of personen die gelijkaardige functies uitoefenen, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 26,75 pct.
2.19 Bezoldigingen voor stukwerk De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van nrs. 2.2 tot 2.8, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben. De bedrijfsvoorheffing mag in deze gevallen echter nooit minder bedragen dan 11,11 pct. van de bezoldigingen.
2.20 a) Artiesten en musici De bedrijfsvoorheffing wordt eenvormig (zonder vermindering) bepaald op 11,11 pct. voor de bezoldigingen die door ondernemingen voor vertoningen en ver422
kader van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor tewerkstelling van studenten, per kalenderjaar geen 50 arbeidsdagen overschrijdt, op voorwaarde dat voor die bezoldigingen geen bijdragen ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid, met uitzondering van de solidariteitsbijdrage, verschuldigd zijn.
2.23 Jonge werknemers In afwijking van de vorige regels is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de bezoldigingen betaald of toegekend tijdens de maanden oktober, november of december aan jonge werknemers die voldoen aan de in artikel 36, § 1, eerste lid, 1° tot 3°, van het koninklijk besluit van 25 november 1991 houdende de werkloosheidsreglementering gestelde voorwaarden en wier tewerkstelling in het kader van een arbeidsovereenkomst aanvangt tijdens voornoemde maanden oktober, november of december, op voorwaarde dat het bedrag van die bezoldigingen 2.700 EUR bruto per maand niet overschrijdt.
2.24 Gelegenheidsarbeiders in de horeca In afwijking van de vorige regels wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 33,31 pct. op de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per kalenderjaar
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 423 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
Hoofdstuk III. Bezoldigingen van bedrijfsleiders 3.1 Dit hoofdstuk is van toepassing op: A. Rijksinwoners B. […] [B]. Niet-inwoners […] die bezoldigingen genieten: - voor in België geleverde arbeidsprestaties; - ingevolge één of meerdere arbeidsovereenkomsten die het volledige kalenderjaar bestrijken; - en voor zover die arbeidsprestaties ten minste 75 pct. van de wettelijk voorziene arbeidsduur per overeenkomst bedragen.
3.2. Herkwalificatie van huurinkomsten Bezoldigingen voortvloeiend uit de in artikel 32, tweede lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde herkwalificatie van onroerende inkomsten, worden voor het vaststellen van de bedrijfsvoorheffing en zolang de Koning de voor dat jaar in aanmerking te nemen revalorisatiecoëfficiënt niet heeft bepaald, berekend op basis van de revalorisatiecoëfficiënt die geldt voor het laatste vorige jaar.
Afdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR 3.3 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot c. Na deze verminderingen mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast:
15 juli 2014
a) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som. Deze vermindering bedraagt 6,24 EUR en is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken bedrijfsleider maximum 2.096,75 EUR bedraagt. b) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering bedraagt [14,40 pct. van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 3.4 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 129 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
3.4. De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal II) Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot c. Na deze verminderingen mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: a) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som. Deze vermindering bedraagt 6,24 EUR en is van toepassing wanneer de belastbare bezoldiging in hoofde van de betrokken bedrijfsleider maximum 2.096,75 EUR bedraagt. b) de vermindering van de bedrijfsvoorheffing op de bezoldigingen van bedrijfsleiders die recht hebben op een werkbonus overeenkomstig artikel 2 van de wet van 20 december 1999 tot toekenning van een werkbonus onder de vorm van een vermindering van de persoonlijke bijdragen van sociale zekerheid aan werknemers met lage lonen en aan sommige werknemers die het slachtoffer waren van een herstructurering. De vermindering bedraagt [14,40 pct.] van het bedrag van de daadwerkelijk verleende werkbonus.
mijnwetboek.be
423
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 424 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR 3.5 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.384,32 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.2, A, a tot c. B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 3.6 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 129 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr.1.8, C.
3.6 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.029,70 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig b mogen vervolgens de verminderingen worden afgetrokken die zijn vermeld in nr. 2.3, a tot c.
- eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 3.3 tot 3.6 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging; - anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend.
Hoofdstuk IV. Pensioenen, renten, kapitalen, afkoopwaarden en ermede gelijkgestelde inkomsten Afdeling I. Maandelijkse pensioenen of renten tot 7.500 EUR 4.1 De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten (schaal I) A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal I. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens worden afgetrokken: a) de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 2.2, A, tabel a; b) de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, punt 1). B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 4.2 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 129 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, C.
4.2 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten (schaal 3.7 Periodieke betalingen anders dan per maand II)
Afdeling III. Bijzondere regels
Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing die volgens de regels van de nrs. 3.3 tot 3.6 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldiging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft.
Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal II. Van de bedrijfsvoorheffing volgens die schaal mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 2.3.
3.8 Niet-periodieke bezoldigingen De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen: 424
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 425 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling II. Maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR
oen of rente, met het aantal dagen van het tijdperk waarop het pensioen of de rente betrekking heeft.
4.6 Achterstallen 4.3 De verkrijger van de inkomsten is een alleenPensioen- of renteachterstallen (d.w.z. pensioenen of staande OF de echtgenoot van de verkrijger van renten waarvan de uitbetaling of de toekenning door de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten toedoen van de overheid of wegens het bestaan van A. Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.421,31 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: 1° de vermindering voor kinderen ten laste vermeld in nr. 2.2, A, tabel a; 2° de verminderingen voor andere gezinslasten vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, behalve de vermindering voor alleenstaanden (vermeld in nr. 2.2, A, tabel b, punt 1). B. In afwijking van punt A wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens de regels van nr. 4.4 wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten persoonlijke beroepsinkomsten heeft die uitsluitend bestaan uit pensioenen, renten of ermede gelijkgestelde inkomsten waarvan het bedrag niet hoger is dan 129 EUR NETTO per maand. De netto beroepsinkomsten worden vastgesteld volgens de regels van nr. 1.8, c.
4.4 De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten
een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen volgens de regels van nr. 2.10, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief mutatis mutandis bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto pensioenen of -renten die onmiddellijk vóór het jaar waarop de achterstallen betrekking hebben aan de verkrijger zijn betaald of, bij gebreke daarvan, volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen, verhoogd met de eventuele pensioen- of rentevoorschotten, die de verkrijger tijdens zijn laatste jaar van normale activiteit heeft ontvangen.
4.7 Vakantiegeld De bedrijfsvoorheffing op vakantiegeld toegekend aan personen die een rust- of overlevingspensioen verkrijgen ten laste van het pensioenstelsel voor loontrekkers, wordt vastgesteld volgens het in de tabellen hierna vermelde tarief, gelet op het totaal van het belastbare maandbedrag van de pensioenen van de verkrijger van de inkomsten.
a) De verkrijger van de inkomsten is een alleenstaande OF de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft eveneens beroepsinkomsten belastbare maandbedrag Percent als bedrijfsvoorvan het pensioen heffing verschuldigd op het bedrag van het vakantiegeld
Wanneer de maandelijkse pensioenen of renten hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse pensioenen of renten afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.066,70 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse pensioenen of renten boven 7.500 EUR; c) van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt b, mogen vervolgens de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in de tabellen a en b van nr. 2.3.
tot 1.149,99 EUR
0
van 1.150,00 EUR tot 1.199,99 EUR
1
van 1.200,00 EUR tot 1.249,99 EUR
3
van 1.250,00 EUR tot 1.449,99 EUR
5
van 1.450,00 EUR tot 1.649,99 EUR
10
van 1.650,00 EUR tot 1.949,99 EUR
15
van 1.950,00 EUR tot 2.249,99 EUR
20
Afdeling III. Bijzondere regels
van 2.250,00 EUR tot 2.699,99 EUR
25
4.5 Betalingen anders dan per maand Voor anders dan per maand betaalde pensioenen of renten, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijks pensi15 juli 2014
mijnwetboek.be
425
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 426 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
deels, zijn volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen:
van 2.700,00 EUR tot 3.349,99 EUR
30
van 3.350,00 EUR tot 3.449,99 EUR
35
van 3.450,00 EUR tot 3.599,99 EUR
36
van 3.600,00 EUR tot 3.799,99 EUR
37
tot 1.790,00 EUR
11,11
vanaf 3.800,00 EUR
38
van 1.790,01 EUR tot 2.990,00 EUR van 2.990,01 EUR tot 8.900,00 EUR
16,15
van 8.900,01 EUR tot 14.820,00 EUR
21,20
van 14.820,01 EUR tot 29.640,00 EUR
27,25
Jaarbedrag van het pensioen of de rente
b) De echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten heeft geen beroepsinkomsten belastbare maandbedrag Percent als bedrijfsvoorvan het pensioen heffing verschuldigd op het bedrag van het vakantiegeld
Percent als bedrijfsvoorheffing verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen of de rente 0
0
van 29.640,01 EUR tot 44.460,00 EUR
32,30
tot 1.799,99 EUR van 1.800,00 EUR tot 1.849,99 EUR
1
boven 44.460,00 EUR
37,35
van 1.850,00 EUR tot 1.899,99 EUR
2
van 1.900,00 EUR tot 2.049,99 EUR
3
van 2.050,00 EUR tot 2.499,99 EUR
5
van 2.500,00 EUR tot 2.949,99 EUR
10
van 2.950,00 EUR tot 3.399,99 EUR
15
van 3.400,00 EUR tot 3.949,99 EUR
20
van 3.950,00 EUR tot 4.599,99 EUR
25
van 4.600,00 EUR tot 5.799,99 EUR
30
van 5.800,00 EUR tot 6.149,99 EUR
35
van 6.150,00 EUR tot 6.499,99 EUR
36
vanaf 6.500,00 EUR
37
B. In afwijking van punt A moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden: a) op de pensioenen en renten indien en in zoverre die pensioenen of renten zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen; b) wanneer de verkrijger van de pensioenen of renten aantoont dat het twaalfde van het totale jaarbedrag van zijn wettelijk en zijn aanvullend pensioen volgens de nrs. 4.1 tot 4.4 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
4.9 Toelagen of renten verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte of een invaliditeit
4.8 Pensioenen en renten niet verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van een wettelijk of reglementair statuut A. Rust- en overlevingspensioenen of -renten die niet worden verleend in het kader van het pensioensparen, noch ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een wettelijk of reglementair statuut dat de betrokkenen uit het toepassingsgebied van de sociale wetgeving sluit, eensdeels, en ouderdoms- en weduwrenten die verzekeringsinstellingen verlenen als tegenwaarde van stortingen die vrij zijn verricht in het kader van de wetgeving betreffende het bediendepensioen, ander426
Toelagen of renten die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een in artikel 23, § 1, 1°, 2° en 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde beroepswerkzaamheid of die het herstel van een bestendige derving van bezoldigingen, winst of baten uitmaken en die worden verleend naar aanleiding van een ongeval, een ziekte, een invaliditeit of andere soortgelijke gebeurtenissen, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: 1° wanneer die toelagen of renten door de werkgever of door diens tussenkomst aan de verkrijger worden betaald: volgens de regels van nr. 2.9, A, met dien verstande dat het toe te passen tarief bepaald wordt volgens het jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen die tot grondslag dienden voor het berekenen van die toelagen of renten; 2° wanneer die toelagen of renten zonder tussenkomst van de werkgever, door een verzekeringsinstelling of door een andere instelling of een tussenpersoon aan de verkrijger worden betaald: tegen het tarief van 11,11 pct. of van 22,20 pct. (zonder vermindering) naargelang het gaat om wettelijke of extrawettelijke
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 427 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
toelagen of renten. In dit geval moet echter geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden wanneer de verkrijger van de renten of toelagen aantoont dat het twaalfde van de jaarbezoldiging die tot grondslag diende voor de berekening van de schadeloosstelling volgens de regels van de nrs. 4.1 tot 4.4 geen aanleiding geeft tot bedrijfsvoorheffing.
4.10 Kapitalen en afkoopwaarden niet verleend in het kader van het pensioensparen A. Kapitalen en afkoopwaarden, of de schijven daarvan, die krachtens artikel 169, § 1, of 515bis, vierde en zevende lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 volgens het omzettingsstelsel in de personenbelasting worden belast, worden voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing slechts in aanmerking genomen tot het bedrag van de lijfrente die voortvloeit uit hun omzetting volgens de in artikel 73 van dit besluit bepaalde coëfficiënten. De rente wordt tegen 11,11 pct. (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen. B. Op kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 2°, b en d, of 515quater, § 1, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 10,09 pct. (zonder vermindering). C. Op kapitalen en afkoopwaarden, op kapitalen geldend als renten of pensioenen en op de afkoop van de gekapitaliseerde waarde van een deel van het wettelijk rust- of overlevingspensioen die krachtens artikel 171, 4°, f tot h; 515bis, 5e lid, of 515octies, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 of krachtens artikel 104, 2e lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 16,66 pct. (zonder vermindering). C.1 Een bedrijfsvoorheffing van 18,17 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 61 jaar. C.2 Een bedrijfsvoorheffing van 20,19 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in 4°, f, in zover het kapitalen betreft die door werkgeversbijdragen of bijdragen van de onderneming zijn gevormd en bij leven worden uitgekeerd: - aan de werknemer of bedrijfsleider op de leeftijd van 60 jaar. - aan de werknemer naar aanleiding van de pensionering als bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, vóór het bereiken van de leeftijd van 61 jaar. 15 juli 2014
D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op: 1° kapitalen en afkoopwaarden die krachtens artikel 171, 1°, d, f, of h of 515quater, § 1, a, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast; 2° kapitalen, afkoopwaarden en op kapitalen geldend als renten of pensioenen, of op de schijven daarvan, die niet worden bedoeld onder de punten A tot D, 1°, hiervoor. E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de kapitalen, afkoopwaarden en de kapitalen geldend als renten of pensioenen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119, 1°, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen.
4.11 Pensioensparen A. Pensioenen en renten van een spaarverzekering worden volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering) aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen: Jaarbedrag van het pensi- Percent als bedrijfsvooroen of de rente heffing verschuldigd op het totaalbedrag van het pensioen of de rente tot 1.500,00 EUR
11,11
van 1.500,01 EUR tot 2.500,00 EUR
16,15
boven 2.500,00 EUR
21,20
B. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 171, 2°, e, 174 en 515ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 105 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 10,09 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. C. Spaartegoeden van spaarrekeningen en kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens de artikelen 515bis, vijfde lid, en 515ter van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en krachtens artikel 104, tweede lid, van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, worden aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 16,66 pct. (zonder vermindering), met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek.
mijnwetboek.be
427
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 428 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Het vorige lid is eveneens van toepassing op spaartegoeden, kapitalen en afkoopwaarden als vermeld in artikel 9, § 4, van het koninklijk besluit van 22 december 1986 tot invoering van een stelsel van derdeleeftijdsof pensioensparen. D. Een bedrijfsvoorheffing van 33,31 pct. (zonder vermindering) is verschuldigd op: 1° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die krachtens artikel 171, 1°, g, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 afzonderlijk in de personenbelasting worden belast, met dien verstande dat voor spaartegoeden het belastbare bedrag moet worden bepaald overeenkomstig de artikelen 34, § 3, en 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek; 2° spaartegoeden van spaarrekeningen en op kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen die niet bedoeld zijn onder de punten B tot D, 1°, hiervoor. Bovendien moet voor spaartegoeden het belastbare bedrag worden bepaald overeenkomstig artikel 515bis, derde lid, van hetzelfde Wetboek. Het vorige lid is eveneens van toepassing op de overdrachten als vermeld in artikel 34, § 2, 3°, van hetzelfde Wetboek. E. In afwijking van de punten B tot D hiervoor moet geen bedrijfsvoorheffing worden ingehouden indien en in zoverre de spaartegoeden van spaarrekeningen en de kapitalen en afkoopwaarden van spaarverzekeringen zijn verleend ter uitvoering van contracten die het voorwerp zijn geweest van een taks op het lange termijnsparen als bepaald in Boek II, titel VIII van het Wetboek diverse rechten en taksen of in artikel 119 van de wet van 28 december 1992 houdende fiscale, financiële en diverse bepalingen.
Hoofdstuk V. Inkomsten van andere nietinwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B en C en 3.1, B […] Gewijzigd door art. 4, KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014), van toepassing op inkomsten betaald of toegekend vanaf 01.07.2014 (Art. 9)
Afdeling I. Bezoldigingen van werknemers en ermede gelijkgestelde inkomsten 5.1 In afwijking van de nrs. 2.2 tot 2.11 en 2.19 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B […], vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels.
428
Onderafdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR 5.2 Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. 5.3 Van de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal mogen vervolgens de volgende verminderingen worden afgetrokken: a) Vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood De bedrijfsvoorheffing wordt verminderd met 30 pct. van: - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een groepsverzekeringscontract; - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; - de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 145/3, 3de lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
b) Vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag Er wordt een vermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die: 1° hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en tewerkgesteld door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités; 2° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Belgacom, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, […], de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel; [3° hetzij als contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail.] Deze vermindering is slechts van toepassing op de berekeningsgrondslag voor de overwerktoeslag betreffende de eerste 130 uren per jaar die de werknemer als overwerk heeft gepresteerd. [Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor: - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers uit de horecasector op voorwaarde dat deze laatste in elke
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 429 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
plaats van uitbating gebruik maken van het in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen bedoelde geregistreerd kassasysteem, en die deze kassa overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie; - de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem.] De vermindering wordt toegepast na de onder sub a vermelde vermindering en bedraagt: - voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 pct. van toepassing is: 57,75 pct.; - voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 pct. van toepassing is: 66,81 pct.; van het "sociale bruto bedrag" van de bezoldigingen (dit is vóór aftrek van de verplichte inhoudingen ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een ermede gelijkgesteld wettelijk of reglementair statuut), dat als berekeningsgrondslag heeft gediend voor de berekening van de overwerktoeslag.
5.6 Betalingen per week Voor de per week betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het vierde van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op viermaal de bezoldiging per week.
5.7 Betalingen per werkdag Voor de per werkdag betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op twintigmaal de bezoldiging per werkdag.
5.8 Exceptionele vergoedingen Voor de exceptionele vergoedingen (commissielonen, vakantiegeld, eindejaarspremies, enz.) die een werkgever, buiten de normale bezoldigingen aan leden van zijn personeel betaalt, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldigingen van de verkrijger van de inkomsten. Jaarbedrag van de normale bruto bezoldigingen 1
Percent als bedrijfsvoorheffin g verschuldigd 2
van 0,01 EUR tot 12.090,00 EUR
26,75
Onderafdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
van 12.090,01 EUR tot 15.810,00 EUR
32,10
5.4 A. Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld:
van 15.810,01 EUR tot 22.065,00 EUR
42,80
van 22.065,01 EUR tot 46.220,00 EUR
48,15
boven 46.220,00 EUR
53,50
a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.447,85 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR. B. Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig punt A mogen vervolgens de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood en de vermindering voor bezoldigingen ingevolge het presteren van overwerk dat recht geeft op een overwerktoeslag worden afgetrokken; die verminderingen zijn vermeld in nr. 5.3.
Onderafdeling III. Bijzondere regels 5.5 Betalingen per veertien dagen Voor de per veertien dagen betaalde bezoldigingen bedraagt de bedrijfsvoorheffing de helft van de voorheffing die volgens de regel van nr. 5.2 of 5.4 per maand verschuldigd is op tweemaal de bezoldiging per veertien dagen.
15 juli 2014
5.9 Achterstallen en opzeggingsvergoedingen Voor achterstallige bezoldigingen (onder meer bezoldigingen waarvan de uitbetaling of de toekenning door toedoen van de overheid of wegens het bestaan van een geschil slechts heeft plaatsgehad na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarop zij in werkelijkheid betrekking hebben) en voor de opzeggingsvergoedingen, wordt de bedrijfsvoorheffing (zonder vermindering) vastgesteld volgens het onderstaande tarief, gelet op de referentiebezoldiging, d.w.z.: - ofwel het jaarbedrag van de normale in België betaalde of toegekende bruto bezoldiging die onmiddellijk vóór de herziening die tot de uitbetaling van de achterstallen aanleiding gaf aan de verkrijger van de inkomsten werd betaald; - ofwel de bezoldiging die tot grondslag diende voor het vaststellen van de opzeggingsvergoeding of, bij gebreke daaraan, de bezoldiging die de verkrijger heeft ontvangen tijdens de laatste periode van normale acti-
mijnwetboek.be
429
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 430 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
viteit in dienst van de werkgever die de vergoeding uitbetaalt. Referentiebezoldiging
Percent als bedrijfsvoorheffi ng verschuldigd
1
2
Afdeling II. Werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag 5.12 In afwijking van nr. 2.14 wordt de bedrijfsvoorheffing op werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag van werknemers betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 2.1, B […], vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels.
van 0,01 EUR tot 10.845,00 EUR
26,75
van 10.845,01 EUR tot 14.145,00 EUR
32,10
van 14.145,01 EUR tot 19.705,00 EUR
42,80
5.13 Werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag
van 19.705,01 EUR tot 41.005,00 EUR
48,15
boven 41.005,00 EUR
53,50
De bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen toegekend aan werklieden die stukwerk verrichten en van wie de onregelmatige en door de werkgever niet gecontroleerde prestaties niet worden uitgedrukt in dagen, weken, veertien dagen of maanden arbeid, wordt berekend volgens de regels van de nrs. 5.2 tot 5.7, met inachtneming van de duur van het tijdperk waarop de bezoldigingen betrekking hebben.
Vergoedingen, in het kader of naar aanleiding van een stelsel van werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag aan ontslagen of op rust gestelde werknemers betaald of toegekend, zijn van de bedrijfsvoorheffing vrijgesteld in zover hun totaalbedrag het maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering niet te boven gaat. Voor het gedeelte van het totaalbedrag van die vergoedingen dat het hierboven vermelde maximumbedrag inzake werkloosheidsuitkering te boven gaat, moeten de schuldenaars van dat gedeelte bedrijfsvoorheffing inhouden en storten. Die bedrijfsvoorheffing wordt volgens de regels van de nrs. 5.14 en 5.15 berekend op het totaalbedrag van de vergoedingen.
5.11 Gelegenheidsarbeiders in de horeca
5.14 Maandelijkse brugpensioenen
5.10 Bezoldigingen voor stukwerk
In afwijking van de vorige regels wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig (zonder vermindering) vastgesteld op 33,31 pct. op de bezoldigingen voor prestaties geleverd tijdens maximaal 50 dagen per kalenderjaar en die worden betaald of toegekend aan gelegenheidswerknemers die worden tewerkgesteld bij een werkgever die ressorteert onder het Paritair Comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf indien de werkgever en de werknemer een arbeidsovereenkomst van bepaalde duur of voor een duidelijk omschreven werk sluiten van maximaal 2 opeenvolgende dagen en waarvoor de sociale bijdragen worden berekend op een uur- of dagforfait zoals bepaald in artikel 31ter, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.
430
A. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen niet hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III. B. Wanneer het totaalbedrag van deze maandelijkse vergoedingen hoger is dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) het maandelijkse totaalbedrag afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.513,62 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van het maandelijkse totaalbedrag boven 7.500 EUR.
5.15 Anders dan per maand betaalde werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag Voor de anders dan per maand betaalde werkloosheidsuitkeringen met bedrijfstoeslag bedraagt de bedrijfsvoorheffing het dertigste van het product verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing dat zou verschuldigd zijn op het overeenstemmende maandelijkse totaalbedrag van de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag, met het aantal dagen van het tijdperk waarop de werkloosheidsuitkering met bedrijfstoeslag betrekking heeft.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 431 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling III. Bezoldigingen van bedrijfsleiders 5.16 In afwijking van de nrs. 3.3 tot 3.8 wordt de bedrijfsvoorheffing op bezoldigingen van bedrijfsleiders, betaald of toegekend aan andere niet-inwoners dan diegenen vermeld in de nrs. 3.1, B […], vastgesteld overeenkomstig de hierna volgende regels. Onderafdeling I. Maandelijkse bruto bezoldigingen tot 7.500 EUR 5.17 Wanneer de maandelijkse bruto bezoldigingen niet hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens schaal III.
ging, met het aantal werkdagen van het tijdperk waarop de bezoldiging betrekking heeft.
5.22 Niet-periodieke bezoldigingen De bedrijfsvoorheffing op niet-periodieke bezoldigingen is gelijk aan twaalf maal het verschil tussen: - eensdeels, de voorheffing die volgens de regels van de nrs. 5.17 tot 5.21 verschuldigd is op een inkomen gelijk aan de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend, verhoogd met een twaalfde van de niet-periodieke bezoldiging; - anderdeels, de voorheffing die volgens dezelfde regels verschuldigd is op de periodieke bezoldigingen van de maand waarin de niet-periodieke bezoldiging wordt betaald of toegekend.
Afdeling IV. Onderhoudsuitkeringen en kapitalen vermeld in artikel 90, 3° en 4°, van - de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, die aan niet-inwoners worden betaald groepsverzekeringscontract; 5.18 De bedrijfsvoorheffing vastgesteld volgens die schaal wordt verminderd met 30 pct. van:
- de verplichte inhoudingen ter uitvoering van een extrawettelijke voorzorgsregeling van verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood; - de inhoudingen die betrekking hebben op de individuele voortzetting van een pensioentoezegging overeenkomstig artikel 145/3, 3de lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Onderafdeling II. Maandelijkse bruto bezoldigingen boven 7.500 EUR
5.23 Uitkeringen Op het bedrag van de in artikel 90, 3° en 4°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde uitkeringen die rijksinwoners aan niet-inwoners betalen, is een bedrijfsvoorheffing verschuldigd van 26,75 pct. op 80 pct. van het bedrag van die uitkeringen.
5.24 [Kapitalen
Wanneer in nr. 5.23 vermelde uitkeringen wor5.19 Wanneer de maandelijkse bruto bezoldi- den vervangen door een kapitaal dat wordt begingen hoger zijn dan 7.500 EUR wordt de be- taald aan een niet-inwoner, bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van 80 pct. van drijfsvoorheffing als volgt vastgesteld: a) de maandelijkse bruto bezoldiging afronden op het dat kapitaal.] lagere veelvoud van 15 EUR; b) de bedrijfsvoorheffing op dat afgeronde bedrag is gelijk aan 3.518,29 EUR verhoogd met 53,50 pct. van het gedeelte van de maandelijkse bruto bezoldiging boven 7.500 EUR.
5.20 Van de bedrijfsvoorheffing berekend overeenkomstig nr. 5.19 mag nog de vermindering voor groepsverzekering en voor extrawettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood worden afgetrokken; die vermindering is vermeld onder nr 5.18. Onderafdeling III. Bijzondere regels 5.21 Periodieke betalingen anders dan per maand Voor periodieke bezoldigingen die anders dan per maand worden betaald, bedraagt de bedrijfsvoorheffing het twintigste van het product, verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag van de bedrijfsvoorheffing, dat volgens de regel van nr. 5.17 of 5.19 verschuldigd is op de overeenstemmende maandbezoldi15 juli 2014
Afdeling V. In artikel 87, 5°, a tot c, e en f, van dit besluit vermelde inkomsten, betaald of toegekend aan niet-inwoners vermeld in die bepaling 5.25 Grondslag en tarief Voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, a tot c, e en f, van dit besluit, betaald of toegekend aan aldaar vermelde niet-inwoners, moet de bedrijfsvoorheffing onderscheidenlijk als volgt worden berekend: a) 30,28 pct. van het bruto bedrag voor de winst en baten vermeld in artikel 87, 5°, a; b) volgens de regels en het tarief van nr. 2.17 voor de inkomsten vermeld in artikel 87, 5°, b; c) 3,40 pct. van het bruto bedrag van de premies betreffende de in België gedane verrichtingen voor de winst vermeld in artikel 87, 5°, c; d) 32,29 pct. van het bruto bedrag voor de winst vermeld in artikel 87, 5°, e. e) 33 pct. van de inkomsten (na aftrek van een forfaitair bedrag voor kosten dat gelijk is aan 50 pct. van het
mijnwetboek.be
431
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 432 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
brutobedrag van de inkomsten) bedoeld in artikel 87, 5°, f. Het bedrag van die voorheffing wordt evenwel beperkt tot het maximumbedrag aan bronheffing waarin het van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag voorziet.
drijfsvoorheffing wordt vastgesteld volgens het onderstaande tarief (zonder vermindering):
Afdeling VI. Inkomsten van podiumkunstenaars die niet-inwoners zijn
van 0,01 EUR tot 8.690,00 EUR
26,75 pct.
van 8.690,01 EUR tot 11.800,00 EUR
2.324,58 EUR + 32,10 pct. op de schijf boven 8.690,00 EUR
van 11.800,01 EUR tot 17.100,00 EUR
3.322,89 EUR + 42,80 pct. op de schijf boven 11.800,00 EUR
van 17.100,01 EUR tot 37.760,00 EUR
5.591,29 EUR + 48,15 pct. op de schijf boven 17.100,00 EUR
boven 37.760,00 EUR
15.539,08 EUR + 53,50 pct. op de schijf boven 37.760,00 EUR
5.26 Grondslag en tarief In afwijking van de bepalingen van de hoofdstukken II en V en van nr. 5.25, a en b, wordt de bedrijfsvoorheffing eenvormig vastgesteld op 18 pct. van het bruto bedrag van de inkomsten vermeld in artikel 228, § 2, 8°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, verminderd met een forfaitair bedrag voor kosten opgenomen in onderstaande tabel: aard van de kosten 1. verplaatsingskosten: 2. voeding en andere kleine uitgaven: 3. logementskosten: Totaal:
bedrag 300,00 EUR 37,50 EUR 62,50 EUR 400,00 EUR
Het forfait wordt per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing vastgesteld naargelang van de in België door de podiumkunstenaar gepresteerde dagen waarvoor hij wordt vergoed. Het aantal gepresteerde dagen dient evenwel per schuldenaar van bedrijfsvoorheffing voor elke podiumkunstenaar te worden beperkt tot 10 dagen per kalenderjaar. Volgende bedragen mogen in aanmerking genomen worden: - 400 EUR voor de eerste dag; - 100 EUR voor elke volgende gepresteerde dag.
Afdeling VII. Winst en baten van niet-inwonende vennoten of leden van burgerlijke vennootschappen of van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 229, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 5.27 Grondslag en tarief De in artikel 87, 7°, van dit besluit vermelde inkomsten van iedere vennoot of ieder lid zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: A. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-rijksinwoners vermeld in artikel 227, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992: de be-
432
Totaalbedrag van de winst of de baten van elke vennoot of elk lid
Verschuldigde bedrijfsvoorheffing
B. Inkomsten die worden geacht te zijn toegekend aan niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2°, van voormeld Wetboek: de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 33,99 pct.
Afdeling VIII. In artikel 87, 8°, van dit besluit vermelde meerwaarden, verwezenlijkt door nietinwoners in het kader van hun beroepswerkzaamheid 5.28. De in artikel 87, 8°, van dit besluit vermelde meerwaarden, vastgesteld krachtens artikel 235, 1° of 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen naar het volgende onderscheid: A. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 1°, van voormeld Wetboek, zijn aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 5.27, A, vermelde tarief (zonder vermindering). In afwijking van vorig lid worden meerwaarden verwezenlijkt op onroerende goederen die op het ogenblik van hun vervreemding sedert meer dan 5 jaar voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt, aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het tarief van 17,66 pct. (zonder vermindering). B. Meerwaarden verwezenlijkt door niet-inwoners vermeld in artikel 227, 2°, van voormeld Wetboek: de bedrijfsvoorheffing wordt éénvormig vastgesteld op 33,99 pct.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 433 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Hoofdstuk VI. Inkomsten van sportbeoefenaars, scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders
teit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit hun activiteit als sportbeoefenaar zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3; 3. inkomsten uit een in België persoonlijk verrichte activiteit als sportbeoefenaar, ongeacht de duur en toegekend aan een andere natuurlijke persoon of een rechtspersoon: zie nr. 5.26; 4. inkomsten van sportbeoefenaars die niet zijn bedoeld in 1, 2 of 3: zie, wat de bezoldigingen betreft en rekening houdend met de gelijkstelling [(nr. 2.1, B)] of niet als rijksinwoner, hoofdstuk II of hoofdstuk V en, wat de andere inkomsten betreft, nr. 2.17;
6.1 De inkomsten die sportbeoefenaars, scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders voor hun sportieve activiteiten, hun activiteiten als scheidsrechter tijdens sportwedstrijden of hun opleidende, omkaderende of ondersteunende activiteit ten behoeve van de sportbeoefenaars tijdens het belastbaar tijdperk verkrijgen, worden overeenkomstig de volgende regels aan de bedrijfsvoorheffing onC. niet-inwoners scheidsrechters, opleiders, traiderworpen: ners en begeleiders A. rijksinwoners 1. bezoldigingen als bedoeld in artikel 30,1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van sportbeoefenaars die op 1 januari 2015 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar: zie nr. 6.2; 2. bezoldigingen als bedoeld in artikel 30,1°, van voormeld Wetboek van sportbeoefenaars die op 1 januari 2015 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, en van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de bezoldigingen die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sector van de sport zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3; 3. bezoldigingen van rijksinwoners die niet zijn bedoeld in 1 of 2: deze bezoldigingen zijn onderworpen aan de bepalingen van hoofdstuk II;
B. niet-inwoners sportbeoefenaars 1. inkomsten die persoonlijk zijn verkregen door nietinwoners die in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende niet meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de inkomsten: zie nr. 5.26; 2. niet-inwoners die in België persoonlijk een activiteit als sportbeoefenaar uitoefenen gedurende meer dan 30 dagen, te berekenen per tijdperk van 12 opeenvolgende maanden en per schuldenaar van de inkomsten: a) bezoldigingen als bedoeld in artikel 30,1°, van voormeld Wetboek die persoonlijk zijn verkregen door sportbeoefenaars die op 1 januari 2015 de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt doch jonger zijn dan 26 jaar: zie nr. 6.2; b) beroepsinkomsten die persoonlijk zijn verkregen door sportbeoefenaars die op 1 januari 2015 de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, uit een andere beroepsactivi15 juli 2014
1. beroepsinkomsten, met uitzondering van de bezoldigingen van bedrijfsleiders, van scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders, op voorwaarde dat zij beroepsinkomsten uit een andere beroepsactiviteit verkrijgen waarvan het totaal bruto belastbaar bedrag meer bedraagt dan het totaal bruto belastbaar bedrag van de beroepsinkomsten die zij behalen uit het geheel van hun voornoemde activiteiten in de sector van de sport zoals bepaald in artikel 171, 1°, i, van voormeld Wetboek: zie nr. 6.3; 2. beroepsinkomsten van niet in 1 bedoelde scheidsrechters, opleiders, trainers en begeleiders: zie, wat de bezoldigingen betreft, en rekening houdend met de gelijkstelling [(nr. 2.1, B)] of niet als rijksinwoner, hoofdstuk II of hoofdstuk V en, wat de andere inkomsten betreft, nr. 2.17.
6.2. Bezoldigingen van sportbeoefenaars bedoeld in nr. 6.1, A, 1 en B, 2, a De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld: A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.560 EUR: De bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 16,66 pct. van dat bedrag (zonder vermindering); B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.560 EUR: a. De bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.560 EUR is gelijk aan 259,89 EUR; b. Op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.560 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten en de hoedanigheid van de verkrijger: 1. [Bezoldigingen van rijksinwoners en gelijkgestelde niet-inwoners zoals bedoeld in nr. 2.1,B.]: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.560 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de schalen I en II. Op de aldus berekende bedrijfsvoorheffing mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: - voor kinderen ten laste (zie nr. 2.2, A, a); - voor andere gezinslasten (zie nr. 2.2, A, b);
mijnwetboek.be
433
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 434 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- voor groepsverzekering en voor extra-wettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood (zie nr. 2.2, A, c); - voor bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som (zie nr. 2.2, A, e); - voor bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (zie nr. 2.2, A, f); - voor bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus (zie nr. 2.2, A, g). 2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.560 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III. c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b. 6.3. Bezoldigingen als bedoeld in nr. 6.1.A.2. en beroepsinkomsten als bedoeld in 6.1.B.2.b en C.1. De bedrijfsvoorheffing wordt als volgt vastgesteld: A. Het maandelijks inkomen bedraagt maximum 1.560 EUR: de bedrijfsvoorheffing is gelijk aan 33,31 pct. van dat bedrag (zonder vermindering); B. Het maandelijks inkomen bedraagt meer dan 1.560 EUR: a) de bedrijfsvoorheffing op de eerste schijf van 1.560 EUR is gelijk aan 519,63 EUR; b) op het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.560 EUR wordt de bedrijfsvoorheffing toegepast die verschillend is naargelang de aard van de inkomsten en de hoedanigheid van de verkrijger. 1. [Bezoldigingen van rijksinwoners en gelijkgestelde niet-inwoners zoals bedoeld in nr. 2.1,B.]: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.560 EUR afronden op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop de bedrijfsvoorheffing berekenen volgens de schalen I en II. Op de aldus berekende bedrijfsvoorheffing mogen nog de volgende verminderingen worden toegepast: - voor kinderen ten laste (zie nr. 2.2, A, a); - voor andere gezinslasten (zie nr. 2.2, A, b); - voor groepsverzekering en voor extra-wettelijke verzekering tegen ouderdom of vroegtijdige dood (zie nr. 2.2, A, c); - voor bezoldigingen van werknemers met een laag of gemiddeld inkomen die recht hebben op de verhoogde belastingvrije som (zie nr. 2.2, A, e); - voor bezoldigingen van natuurlijke personen met een laag inkomen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector (zie nr. 2.2, A, f); - voor bezoldigingen van werknemers met een laag inkomen die recht hebben op de werkbonus (zie nr. 2.2, A, g).
434
2. Bezoldigingen van de andere niet-inwoners: Het verschil tussen het maandelijks inkomen en 1.560 EUR wordt afgerond op het lagere veelvoud van 15 EUR en hierop wordt de bedrijfsvoorheffing berekend volgens schaal III. c. De verschuldigde bedrijfsvoorheffing is gelijk aan a + b.
Hoofstuk VII. Diverse Afdeling I. Presentiegelden 7.1 Presentiegelden die baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Presentiegelden betaald of toegekend aan personen voor wie die presentiegelden baten zijn als vermeld in artikel 23, § 1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (leden van provincie- en gemeenteraden, van agglomeratieraden, van raden voor maatschappelijk welzijn, van beheerscomités van openbare instellingen of lichamen, enz.) zijn voor hun bruto bedrag aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen tegen het in nr. 2.17 vermelde tarief.
Afdeling II. Prijzen, subsidies, renten of pensioenen vermeld in artikel 90, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 7.2 Grondslag en tarief De bedrijfsvoorheffing bedraagt 18,17 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische of buitenlandse openbare machten of openbare instellingen zonder winstoogmerken in België betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars, met uitzondering van de sommen die zijn betaald of toegekend als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn. Evenwel bedraagt de bedrijfsvoorheffing 26,75 pct. van het bruto bedrag voor de prijzen, subsidies, renten of pensioenen die Belgische openbare machten of openbare instellingen betalen of toekennen aan geleerden, schrijvers of kunstenaars die niet-inwoner zijn, met uitzondering van de sommen die betaald of toegekend zijn als bezoldiging van bewezen diensten en beroepsinkomsten zijn.
7.3 Vrijstelling Met betrekking tot de prijzen en de gedurende twee jaar betaalde of toegekende subsidies is geen bedrijfsvoorheffing verschuldigd op de eerste schijf van 3.810 EUR. Bovendien zijn de prijzen en subsidies niet aan de bedrijfsvoorheffing onderworpen, indien zij overeenkomstig artikel 53 van dit besluit zijn vrijgesteld.
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 435 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
Afdeling III. Persoonlijke vergoedingen als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 7.4 Grondslag en tarief De bedrijfsvoorheffing bedraagt 33,31 pct. van het nettobedrag (dit is het brutobelastbaar bedrag verminderd met een forfaitaire kost van 10 pct.) van de persoonlijke vergoedingen uit de exploitatie van een uitvinding als vermeld in artikelen 90, 12°, en 228, § 2, 9°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Hoofdstuk VIII. Aanvullende inhoudingen 8.1 Algemeen A. Ten laatste vanaf de eerste betaling tijdens de tweede maand na de datum van de schriftelijke aanvraag die de verkrijger van de inkomsten daartoe tot de schuldenaar van de bedrijfsvoorheffing richt, MOET deze laatste, boven de inhoudingen volgens de nrs. 1.1 tot 7.4, aanvullende inhoudingen van bedrijfsvoorheffing doen. Deze aanvullende inhoudingen moeten bij elke betaling of toekenning van inkomsten gebeuren volgens een vast bedrag dat door de verkrijger zelf in zijn aanvraag wordt voorgesteld. De verkrijger van de inkomsten is door zijn aanvraag gebonden tot hij ze herroept. De herroeping heeft slechts uitwerking vanaf de eerste betaling tijdens de derde maand die op de herroeping volgt. B. Buiten de regeling van punt A MOGEN de schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing op de inkomsten die zij betalen of toekennen en op aanvraag van de verkrijgers daarvan, hogere bedragen inhouden dan die welke volgen uit de toepassing van de nrs. 1.1 tot 7.4.
8.2 Bedrijfsvoorheffing vermeld in artikel 158 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 Om als bedrijfsvoorheffing voor de toepassing van artikel 158 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 in aanmerking te kunnen komen, moeten de in nr. 8.1 vermelde aanvullende inhoudingen op bezoldigingen vermeld in de nrs. 3.1 tot 3.8: a) gedaan worden op alle vaste en veranderlijke bezoldigingen die de werkgever in de loop van het jaar aan de verkrijgers betaalt of toekent; b) binnen de gestelde termijn bij de ontvanger van de belastingen worden gestort; c) bovendien, wanneer het aanvullende inhoudingen betreft als vermeld in nr. 8.1, B: - ofwel een eenvormig gedeelte vertegenwoordigen van de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 3.1 tot 3.8; - ofwel het verschil vertegenwoordigen tussen het bedrag dat voor het hele jaar wordt berekend tegen een 15 juli 2014
forfaitair percent en de bedrijfsvoorheffing berekend volgens de nrs. 3.1 tot 3.8.
Schaal I Deze schaal is van toepassing: - Ofwel wanneer de verkrijger van de inkomsten een alleenstaande is; - Ofwel wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten eveneens persoonlijke beroepsinkomsten heeft. Bedrijfsvoorheffing voor: - Bezoldigingen van werknemers: kolom (2) - Bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) - Pensioenen en renten: kolom (4) Die vanaf 1 januari 2014 per maand worden betaald of toegekend. De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen bruto-inkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken (zie nrs. 2.2.A, 3.3.A en 4.1.A van de toepassingsregels). (1)
(2)
525,00
(3)
540,00
6,14
555,00
10,03
570,00
13,92
585,00
17,81
600,00
21,71
615,00
25,60
630,00
29,49
645,00
33,38
660,00
1,11
37,28
675,00
4,73
41,17
690,00
8,34
45,06
705,00
11,95
48,95
720,00
15,56
52,84
735,00
19,17
56,74
750,00
22,78
60,81
765,00
26,39
65,48
780,00
30,00
70,15
795,00
33,62
74,82
810,00
37,23
79,49
825,00
40,84
84,16
840,00
44,45
88,83
mijnwetboek.be
(4)
2,25
435
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 436 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
855,00
48,06
93,50
1560,00
298,05
374,43
190,97
870,00
51,67
98,17
1575,00
304,17
381,44
198,19
885,00
55,28
102,84
1590,00
310,39
388,44
205,41
900,00
58,89
107,51
1605,00
316,62
395,45
212,63
915,00
63,06
112,18
1620,00
322,85
402,45
219,86
930,00
67,39
116,85
1635,00
329,07
409,46
227,08
945,00
71,73
121,52
1650,00
335,72
416,47
234,30
960,00
76,30
126,19
1665,00
342,73
423,47
241,52
975,00
80,88
130,87
1680,00
349,73
430,48
248,75
990,00
85,45
135,54
1695,00
356,74
437,48
255,97
1005,00
90,02
140,21
1710,00
363,74
444,49
263,19
1020,00
94,60
145,53
1725,00
370,75
451,50
270,41
1035,00
99,17
151,75
1740,00
377,75
458,50
277,64
1050,00
103,75
157,98
1755,00
384,76
465,51
284,86
1065,00
108,32
164,21
1770,00
391,77
472,51
292,08
1080,00
112,90
170,44
1785,00
398,77
479,52
299,30
1095,00
117,47
176,66
1800,00
405,78
486,52
306,53
1110,00
122,04
182,89
1815,00
412,78
493,53
313,75
1125,00
126,62
189,12
1830,00
419,79
500,54
320,97
1140,00
131,19
195,35
3,98
1845,00
426,80
507,54
328,19
1155,00
135,77
201,57
10,40
1860,00
433,80
514,55
335,42
1170,00
140,34
207,80
16,82
1875,00
440,81
521,55
342,64
1185,00
145,58
214,03
23,24
1890,00
447,81
528,56
349,86
1200,00
151,68
220,25
29,66
1905,00
454,82
535,57
358,17
1215,00
157,78
226,48
36,08
1920,00
461,82
542,57
366,48
1230,00
163,87
232,71
42,50
1935,00
468,83
549,58
374,80
1245,00
169,97
238,94
48,92
1950,00
475,84
556,58
383,11
1260,00
176,07
245,16
55,34
1965,00
482,84
563,59
391,42
1275,00
182,17
251,39
61,76
1980,00
489,85
570,59
399,73
1290,00
188,27
257,62
68,18
1995,00
496,85
577,60
408,04
1305,00
194,37
263,85
74,60
2010,00
503,86
584,61
416,36
1320,00
200,47
270,07
81,02
2025,00
510,87
591,61
424,67
1335,00
206,57
276,30
87,44
2040,00
517,87
598,62
432,98
1350,00
212,67
282,53
93,86
2055,00
524,88
605,62
441,29
1365,00
218,77
288,76
100,28
2070,00
531,88
612,63
449,60
1380,00
224,86
294,98
106,70
2085,00
538,89
619,64
457,92
1395,00
230,96
301,21
113,12
2100,00
545,89
626,64
466,23
1410,00
237,06
307,44
119,54
2115,00
552,90
633,65
474,54
1425,00
243,16
313,67
125,96
2130,00
559,91
640,65
482,85
1440,00
249,26
319,89
133,19
2145,00
566,91
647,66
491,16
1455,00
255,36
326,12
140,41
2160,00
573,92
654,66
499,48
1470,00
261,46
332,40
147,63
2175,00
580,92
661,67
507,79
1485,00
267,56
339,40
154,85
2190,00
587,93
668,68
516,10
1500,00
273,66
346,41
162,08
2205,00
594,94
675,68
524,41
1515,00
279,76
353,41
169,30
2220,00
601,94
682,69
532,72
1530,00
285,85
360,42
176,52
2235,00
608,95
689,69
541,04
1545,00
291,95
367,43
183,74
2250,00
615,95
696,70
549,35
436
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 437 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2265,00
622,96
703,70
557,66
2970,00
952,23
1032,98
948,32
2280,00
629,96
710,71
565,97
2985,00
959,24
1039,98
956,63
2295,00
636,97
717,72
574,28
3000,00
966,24
1046,99
964,95
2310,00
643,98
724,72
582,60
3015,00
973,25
1054,00
973,26
2325,00
650,98
731,73
590,91
3030,00
980,26
1061,00
981,57
2340,00
657,99
738,73
599,22
3045,00
987,26
1068,01
989,88
2355,00
664,99
745,74
607,53
3060,00
994,27
1075,01
998,19
2370,00
672,00
752,75
615,84
3075,00
1001,27
1082,02
1006,51
2385,00
679,01
759,75
624,16
3090,00
1008,28
1089,03
1014,82
2400,00
686,01
766,76
632,47
3105,00
1015,28
1096,03
1023,13
2415,00
693,02
773,76
640,78
3120,00
1022,29
1103,04
1031,44
2430,00
700,02
780,77
649,09
3135,00
1029,30
1110,04
1039,75
2445,00
707,03
787,77
657,40
3150,00
1036,30
1117,05
1048,24
2460,00
714,03
794,78
665,72
3165,00
1043,31
1124,05
1057,36
2475,00
721,04
801,79
674,03
3180,00
1050,31
1131,06
1066,47
2490,00
728,05
808,79
682,34
3195,00
1057,32
1138,07
1075,59
2505,00
735,05
815,80
690,65
3210,00
1064,33
1145,07
1084,70
2520,00
742,06
822,80
698,96
3225,00
1071,33
1152,08
1093,82
2535,00
749,06
829,81
707,28
3240,00
1078,34
1159,08
1102,93
2550,00
756,07
836,82
715,59
3255,00
1085,34
1166,66
1112,05
2565,00
763,08
843,82
723,90
3270,00
1092,35
1174,45
1121,16
2580,00
770,08
850,83
732,21
3285,00
1099,35
1182,23
1130,27
2595,00
777,09
857,83
740,52
3300,00
1106,36
1190,01
1139,39
2610,00
784,09
864,84
748,84
3315,00
1113,37
1197,80
1148,50
2625,00
791,10
871,84
757,15
3330,00
1120,37
1205,58
1157,62
2640,00
798,10
878,85
765,46
3345,00
1127,38
1213,37
1166,73
2655,00
805,11
885,86
773,77
3360,00
1134,38
1221,15
1175,85
2670,00
812,12
892,86
782,08
3375,00
1141,39
1228,94
1184,96
2685,00
819,12
899,87
790,40
3390,00
1148,40
1236,72
1194,08
2700,00
826,13
906,87
798,71
3405,00
1155,40
1244,50
1203,19
2715,00
833,13
913,88
807,02
3420,00
1162,57
1252,29
1212,30
2730,00
840,14
920,89
815,33
3435,00
1170,35
1260,07
1221,42
2745,00
847,15
927,89
823,64
3450,00
1178,14
1267,86
1230,53
2760,00
854,15
934,90
831,95
3465,00
1185,92
1275,64
1239,65
2775,00
861,16
941,90
840,27
3480,00
1193,71
1283,42
1248,76
2790,00
868,16
948,91
848,58
3495,00
1201,49
1291,21
1257,88
2805,00
875,17
955,91
856,89
3510,00
1209,28
1298,99
1266,99
2820,00
882,17
962,92
865,20
3525,00
1217,06
1306,78
1276,11
2835,00
889,18
969,93
873,51
3540,00
1224,84
1314,56
1285,22
2850,00
896,19
976,93
881,83
3555,00
1232,63
1322,35
1294,33
2865,00
903,19
983,94
890,14
3570,00
1240,41
1330,13
1303,45
2880,00
910,20
990,94
898,45
3585,00
1248,20
1337,91
1312,56
2895,00
917,20
997,95
906,76
3600,00
1255,98
1345,70
1321,68
2910,00
924,21
1004,96
915,07
3615,00
1263,76
1353,48
1330,79
2925,00
931,21
1011,96
923,39
3630,00
1271,55
1361,27
1339,91
2940,00
938,22
1018,97
931,70
3645,00
1279,33
1369,05
1349,02
2955,00
945,23
1025,97
940,01
3660,00
1287,12
1376,84
1358,14
15 juli 2014
mijnwetboek.be
437
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 438 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
3675,00
1294,90
1384,62
1367,25
4380,00
1660,76
1750,48
1752,11
3690,00
1302,69
1392,40
1376,37
4395,00
1668,55
1758,26
1760,14
3705,00
1310,47
1400,19
1385,48
4410,00
1676,33
1766,05
1768,16
3720,00
1318,25
1407,97
1394,59
4425,00
1684,11
1773,83
1776,19
3735,00
1326,04
1415,76
1403,71
4440,00
1691,90
1781,62
1784,21
3750,00
1333,82
1423,54
1412,82
4455,00
1699,68
1789,40
1792,24
3765,00
1341,61
1431,33
1421,94
4470,00
1707,47
1797,19
1800,26
3780,00
1349,39
1439,11
1431,05
4485,00
1715,25
1804,97
1808,29
3795,00
1357,18
1446,89
1439,14
4500,00
1723,04
1812,75
1816,31
3810,00
1364,96
1454,68
1447,16
4515,00
1730,82
1820,54
1824,34
3825,00
1372,74
1462,46
1455,19
4530,00
1738,60
1828,32
1832,36
3840,00
1380,53
1470,25
1463,21
4545,00
1746,39
1836,11
1840,39
3855,00
1388,31
1478,03
1471,24
4560,00
1754,17
1843,89
1848,41
3870,00
1396,10
1485,82
1479,26
4575,00
1761,96
1851,68
1856,44
3885,00
1403,88
1493,60
1487,29
4590,00
1769,74
1859,46
1864,46
3900,00
1411,67
1501,38
1495,31
4605,00
1777,53
1867,24
1872,49
3915,00
1419,45
1509,17
1503,34
4620,00
1785,31
1875,03
1880,51
3930,00
1427,23
1516,95
1511,36
4635,00
1793,09
1882,81
1888,54
3945,00
1435,02
1524,74
1519,39
4650,00
1800,88
1890,60
1896,56
3960,00
1442,80
1532,52
1527,41
4665,00
1808,66
1898,38
1904,59
3975,00
1450,59
1540,31
1535,44
4680,00
1816,45
1906,16
1912,61
3990,00
1458,37
1548,09
1543,46
4695,00
1824,23
1913,95
1920,64
4005,00
1466,16
1555,87
1551,49
4710,00
1832,02
1921,73
1928,66
4020,00
1473,94
1563,66
1559,51
4725,00
1839,80
1929,52
1936,69
4035,00
1481,72
1571,44
1567,54
4740,00
1847,58
1937,30
1944,71
4050,00
1489,51
1579,23
1575,56
4755,00
1855,37
1945,09
1952,74
4065,00
1497,29
1587,01
1583,59
4770,00
1863,15
1952,87
1960,76
4080,00
1505,08
1594,79
1591,61
4785,00
1870,94
1960,65
1968,79
4095,00
1512,86
1602,58
1599,64
4800,00
1878,72
1968,44
1976,81
4110,00
1520,65
1610,36
1607,66
4815,00
1886,50
1976,22
1984,84
4125,00
1528,43
1618,15
1615,69
4830,00
1894,29
1984,01
1992,86
4140,00
1536,21
1625,93
1623,71
4845,00
1902,07
1991,79
2000,89
4155,00
1544,00
1633,72
1631,74
4860,00
1909,86
1999,58
2008,91
4170,00
1551,78
1641,50
1639,76
4875,00
1917,64
2007,36
2016,94
4185,00
1559,57
1649,28
1647,79
4890,00
1925,43
2015,14
2024,96
4200,00
1567,35
1657,07
1655,81
4905,00
1933,21
2022,93
2032,99
4215,00
1575,13
1664,85
1663,84
4920,00
1940,99
2030,71
2041,01
4230,00
1582,92
1672,64
1671,86
4935,00
1948,78
2038,50
2049,04
4245,00
1590,70
1680,42
1679,89
4950,00
1956,56
2046,28
2057,06
4260,00
1598,49
1688,21
1687,91
4965,00
1964,35
2054,07
2065,09
4275,00
1606,27
1695,99
1695,94
4980,00
1972,13
2061,85
2073,11
4290,00
1614,06
1703,77
1703,96
4995,00
1979,92
2069,63
2081,14
4305,00
1621,84
1711,56
1711,99
5010,00
1987,70
2077,42
2089,16
4320,00
1629,62
1719,34
1720,01
5025,00
1995,48
2085,20
2097,19
4335,00
1637,41
1727,13
1728,04
5040,00
2003,27
2092,99
2105,21
4350,00
1645,19
1734,91
1736,06
5055,00
2011,05
2100,77
2113,24
4365,00
1652,98
1742,70
1744,09
5070,00
2018,84
2108,56
2121,26
438
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 439 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
5085,00
2026,62
2116,34
2129,29
5790,00
2399,02
2482,20
2506,46
5100,00
2034,41
2124,12
2137,31
5805,00
2407,05
2489,98
2514,49
5115,00
2042,19
2131,91
2145,34
5820,00
2415,07
2497,77
2522,51
5130,00
2049,97
2139,69
2153,36
5835,00
2423,10
2505,55
2530,54
5145,00
2057,76
2147,48
2161,39
5850,00
2431,12
2513,34
2538,56
5160,00
2065,54
2155,26
2169,41
5865,00
2439,15
2521,12
2546,59
5175,00
2073,33
2163,05
2177,44
5880,00
2447,17
2528,90
2554,61
5190,00
2081,11
2170,83
2185,46
5895,00
2455,20
2536,69
2562,64
5205,00
2088,90
2178,61
2193,49
5910,00
2463,22
2544,47
2570,66
5220,00
2096,68
2186,40
2201,51
5925,00
2471,25
2552,26
2578,69
5235,00
2104,46
2194,18
2209,54
5940,00
2479,27
2560,04
2586,71
5250,00
2112,25
2201,97
2217,56
5955,00
2487,30
2567,83
2594,74
5265,00
2120,03
2209,75
2225,59
5970,00
2495,32
2575,61
2602,76
5280,00
2127,82
2217,53
2233,61
5985,00
2503,35
2583,39
2610,79
5295,00
2135,60
2225,32
2241,64
6000,00
2511,37
2591,18
2618,81
5310,00
2143,39
2233,10
2249,66
6015,00
2519,40
2598,96
2626,84
5325,00
2151,17
2240,89
2257,69
6030,00
2527,42
2606,75
2634,86
5340,00
2158,95
2248,67
2265,71
6045,00
2535,45
2614,53
2642,89
5355,00
2166,74
2256,46
2273,74
6060,00
2543,47
2622,32
2650,91
5370,00
2174,52
2264,24
2281,76
6075,00
2551,50
2630,10
2658,94
5385,00
2182,35
2272,02
2289,79
6090,00
2559,52
2637,88
2666,96
5400,00
2190,37
2279,81
2297,81
6105,00
2567,55
2645,67
2674,99
5415,00
2198,40
2287,59
2305,84
6120,00
2575,57
2653,45
2683,01
5430,00
2206,42
2295,38
2313,86
6135,00
2583,60
2661,24
2691,04
5445,00
2214,45
2303,16
2321,89
6150,00
2591,62
2669,02
2699,06
5460,00
2222,47
2310,95
2329,91
6165,00
2599,65
2676,81
2707,09
5475,00
2230,50
2318,73
2337,94
6180,00
2607,67
2684,59
2715,11
5490,00
2238,52
2326,51
2345,96
6195,00
2615,70
2692,37
2723,14
5505,00
2246,55
2334,30
2353,99
6210,00
2623,72
2700,16
2731,16
5520,00
2254,57
2342,08
2362,01
6225,00
2631,75
2707,94
2739,19
5535,00
2262,60
2349,87
2370,04
6240,00
2639,77
2715,73
2747,21
5550,00
2270,62
2357,65
2378,06
6255,00
2647,80
2723,51
2755,24
5565,00
2278,65
2365,44
2386,09
6270,00
2655,82
2731,30
2763,26
5580,00
2286,67
2373,22
2394,11
6285,00
2663,85
2739,08
2771,29
5595,00
2294,70
2381,00
2402,14
6300,00
2671,87
2746,86
2779,31
5610,00
2302,72
2388,79
2410,16
6315,00
2679,90
2754,65
2787,34
5625,00
2310,75
2396,57
2418,19
6330,00
2687,92
2762,43
2795,36
5640,00
2318,77
2404,36
2426,21
6345,00
2695,95
2770,22
2803,39
5655,00
2326,80
2412,14
2434,24
6360,00
2703,97
2778,00
2811,41
5670,00
2334,82
2419,93
2442,26
6375,00
2712,00
2785,79
2819,44
5685,00
2342,85
2427,71
2450,29
6390,00
2720,02
2793,57
2827,46
5700,00
2350,87
2435,49
2458,31
6405,00
2728,05
2801,35
2835,49
5715,00
2358,90
2443,28
2466,34
6420,00
2736,07
2809,14
2843,51
5730,00
2366,92
2451,06
2474,36
6435,00
2744,10
2816,92
2851,54
5745,00
2374,95
2458,85
2482,39
6450,00
2752,12
2824,71
2859,56
5760,00
2382,97
2466,63
2490,41
6465,00
2760,15
2832,49
2867,59
5775,00
2391,00
2474,42
2498,44
6480,00
2768,17
2840,27
2875,61
15 juli 2014
mijnwetboek.be
439
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 440 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
6495,00
2776,20
2848,06
2883,64
7200,00
3153,37
3223,82
3260,81
6510,00
2784,22
2855,84
2891,66
7215,00
3161,40
3231,84
3268,84
6525,00
2792,25
2863,63
2899,69
7230,00
3169,42
3239,87
3276,86
6540,00
2800,27
2871,41
2907,71
7245,00
3177,45
3247,89
3284,89
6555,00
2808,30
2879,20
2915,74
7260,00
3185,47
3255,92
3292,91
6570,00
2816,32
2886,98
2923,76
7275,00
3193,50
3263,94
3300,94
6585,00
2824,35
2894,79
2931,79
7290,00
3201,52
3271,97
3308,96
6600,00
2832,37
2902,82
2939,81
7305,00
3209,55
3279,99
3316,99
6615,00
2840,40
2910,84
2947,84
7320,00
3217,57
3288,02
3325,01
6630,00
2848,42
2918,87
2955,86
7335,00
3225,60
3296,04
3333,04
6645,00
2856,45
2926,89
2963,89
7350,00
3233,62
3304,07
3341,06
6660,00
2864,47
2934,92
2971,91
7365,00
3241,65
3312,09
3349,09
6675,00
2872,50
2942,94
2979,94
7380,00
3249,67
3320,12
3357,11
6690,00
2880,52
2950,97
2987,96
7395,00
3257,70
3328,14
3365,14
6705,00
2888,55
2958,99
2995,99
7410,00
3265,72
3336,17
3373,16
6720,00
2896,57
2967,02
3004,01
7425,00
3273,75
3344,19
3381,19
6735,00
2904,60
2975,04
3012,04
7440,00
3281,77
3352,22
3389,21
6750,00
2912,62
2983,07
3020,06
7455,00
3289,80
3360,24
3397,24
6765,00
2920,65
2991,09
3028,09
7470,00
3297,82
3368,27
3405,26
6780,00
2928,67
2999,12
3036,11
7485,00
3305,85
3376,29
3413,29
6795,00
2936,70
3007,14
3044,14
7500,00
3313,87
3384,32
3421,31
6810,00
2944,72
3015,17
3052,16
6825,00
2952,75
3023,19
3060,19
6840,00
2960,77
3031,22
3068,21
6855,00
2968,80
3039,24
3076,24
6870,00
2976,82
3047,27
3084,26
6885,00
2984,85
3055,29
3092,29
6900,00
2992,87
3063,32
3100,31
6915,00
3000,90
3071,34
3108,34
6930,00
3008,92
3079,37
3116,36
6945,00
3016,95
3087,39
3124,39
6960,00
3024,97
3095,42
3132,41
6975,00
3033,00
3103,44
3140,44
6990,00
3041,02
3111,47
3148,46
7005,00
3049,05
3119,49
3156,49
7020,00
3057,07
3127,52
3164,51
7035,00
3065,10
3135,54
3172,54
7050,00
3073,12
3143,57
3180,56
7065,00
3081,15
3151,59
3188,59
7080,00
3089,17
3159,62
3196,61
7095,00
3097,20
3167,64
3204,64
7110,00
3105,22
3175,67
3212,66
7125,00
3113,25
3183,69
3220,69
7140,00
3121,27
3191,72
3228,71
(1)
7155,00
3129,30
3199,74
3236,74
1035,00
0,61
7170,00
3137,32
3207,77
3244,76
1050,00
4,50
7185,00
3145,35
3215,79
3252,79
1065,00
8,39
440
Vervangen bij art. 1 KB 15.12.2013 (BS 18.12.2013 (ed. 1)), van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende inkomsten (art. 2)
Schaal II Deze schaal is van toepassing wanneer de echtgenoot van de verkrijger van de inkomsten geen persoonlijke beroepsinkomsten heeft. Bedrijfsvoorheffing voor: - Bezoldigingen van werknemers: kolom (2) - Bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) - Pensioenen en renten: kolom (4) Die vanaf 1 januari 2014 per maand worden betaald of toegekend. De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen bruto-inkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen voor kinderen ten laste en voor andere gezinslasten worden afgetrokken (zie nrs. 2.3, 3.4 en 4.2 van de toepassingsregels).
mijnwetboek.be
(2)
(3)
(4)
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 441 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
1080,00
12,77
1785,00
182,08
245,78
60,12
1095,00
17,21
1800,00
187,61
251,31
65,82
1110,00
21,65
1815,00
193,13
256,83
71,52
1125,00
26,08
1830,00
198,66
262,36
77,22
1140,00
30,52
1845,00
204,19
267,89
82,91
1155,00
34,96
1860,00
209,71
273,41
88,61
1170,00
39,39
1875,00
215,24
278,94
94,31
1185,00
43,83
1890,00
220,77
284,47
100,01
1200,00
0,56
48,27
1905,00
226,30
290,00
105,70
1215,00
4,37
52,70
1920,00
231,82
295,52
111,40
1230,00
8,18
57,14
1935,00
237,35
301,05
117,10
1245,00
12,44
61,58
1950,00
242,88
306,58
122,80
1260,00
16,79
66,02
1965,00
248,40
312,10
128,50
1275,00
21,13
70,45
1980,00
253,93
317,63
134,19
1290,00
25,48
74,89
1995,00
259,46
323,16
139,89
1305,00
29,82
79,33
2010,00
264,98
328,68
145,59
1320,00
34,17
83,76
2025,00
270,51
334,21
151,29
1335,00
38,52
88,20
2040,00
276,04
339,74
157,14
1350,00
42,86
92,64
2055,00
281,56
345,26
163,40
1365,00
47,21
97,08
2070,00
287,09
350,79
169,66
1380,00
51,55
101,51
2085,00
292,62
356,32
175,92
1395,00
55,90
105,95
2100,00
298,14
361,89
182,18
1410,00
60,24
110,39
2115,00
303,67
367,96
188,44
1425,00
64,59
114,82
2130,00
309,20
374,04
194,70
1440,00
68,93
119,26
2145,00
314,72
380,11
200,96
1455,00
73,28
124,19
2160,00
320,25
386,18
207,22
1470,00
77,63
129,72
2175,00
325,78
392,25
213,48
1485,00
81,97
135,24
2190,00
331,31
398,32
219,74
1500,00
86,32
140,77
2205,00
336,83
404,39
226,00
1515,00
90,66
146,30
2220,00
342,36
410,47
232,26
1530,00
95,01
151,83
2235,00
347,89
416,54
238,52
1545,00
99,35
157,35
2250,00
353,41
422,61
244,78
1560,00
103,70
162,88
2265,00
358,94
428,68
251,04
1575,00
108,05
168,41
2280,00
364,77
434,75
257,30
1590,00
112,49
173,93
2295,00
370,84
440,82
263,56
1605,00
116,93
179,46
2310,00
376,92
446,90
269,82
1620,00
121,37
184,99
2325,00
382,99
452,97
276,08
1635,00
126,81
190,51
3,14
2340,00
389,06
459,04
282,33
1650,00
132,34
196,04
8,84
2355,00
395,13
465,11
288,59
1665,00
137,87
201,57
14,54
2370,00
401,20
471,18
294,85
1680,00
143,39
207,09
20,24
2385,00
407,27
477,25
301,11
1695,00
148,92
212,62
25,94
2400,00
413,35
483,33
307,37
1710,00
154,45
218,15
31,63
2415,00
419,42
489,40
313,65
1725,00
159,97
223,67
37,33
2430,00
425,49
495,47
320,15
1740,00
165,50
229,20
43,03
2445,00
431,56
501,54
326,65
1755,00
171,03
234,73
48,73
2460,00
437,63
507,61
333,15
1770,00
176,55
240,25
54,42
2475,00
443,70
513,68
339,65
15 juli 2014
mijnwetboek.be
441
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 442 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
2490,00
449,78
519,78
346,15
3195,00
748,18
828,93
702,12
2505,00
455,85
526,08
352,65
3210,00
755,18
835,93
710,44
2520,00
461,92
532,39
359,15
3225,00
762,19
842,94
718,75
2535,00
467,99
538,70
365,65
3240,00
769,20
849,94
727,06
2550,00
474,06
545,00
372,15
3255,00
776,20
856,95
735,37
2565,00
480,14
551,31
378,65
3270,00
783,21
863,95
743,68
2580,00
486,21
557,61
385,15
3285,00
790,21
870,96
752,00
2595,00
492,28
563,92
391,65
3300,00
797,22
877,97
760,31
2610,00
498,35
570,22
398,15
3315,00
804,23
884,97
768,62
2625,00
504,42
576,53
404,65
3330,00
811,23
891,98
776,93
2640,00
510,49
582,83
411,15
3345,00
818,24
898,98
785,24
2655,00
516,57
589,14
417,65
3360,00
825,24
905,99
793,56
2670,00
522,77
595,44
424,15
3375,00
832,25
913,00
801,87
2685,00
529,08
601,75
430,65
3390,00
839,25
920,00
810,18
2700,00
535,38
608,05
437,15
3405,00
846,26
927,01
818,49
2715,00
541,69
614,36
444,42
3420,00
853,27
934,01
826,80
2730,00
547,99
620,66
451,68
3435,00
860,27
941,02
835,12
2745,00
554,30
626,97
458,94
3450,00
867,28
948,02
843,43
2760,00
560,60
633,27
466,21
3465,00
874,28
955,03
851,74
2775,00
566,91
639,58
473,47
3480,00
881,29
962,04
860,05
2790,00
573,21
645,88
480,73
3495,00
888,30
969,04
868,36
2805,00
579,52
652,19
488,00
3510,00
895,30
976,05
876,68
2820,00
585,82
658,50
495,26
3525,00
902,31
983,05
884,99
2835,00
592,13
664,80
502,64
3540,00
909,31
990,06
893,30
2850,00
598,43
671,11
510,95
3555,00
916,32
997,07
901,61
2865,00
604,74
677,41
519,26
3570,00
923,32
1004,07
909,92
2880,00
611,04
683,72
527,57
3585,00
930,33
1011,08
918,24
2895,00
617,35
690,02
535,89
3600,00
937,34
1018,08
926,55
2910,00
623,65
696,33
544,20
3615,00
944,34
1025,09
934,86
2925,00
629,96
702,82
552,51
3630,00
951,35
1032,09
943,17
2940,00
636,27
709,83
560,82
3645,00
958,35
1039,10
951,48
2955,00
642,57
716,83
569,13
3660,00
965,36
1046,11
959,80
2970,00
648,88
723,84
577,45
3675,00
972,37
1053,11
968,11
2985,00
655,18
730,84
585,76
3690,00
979,37
1060,12
976,42
3000,00
661,49
737,85
594,07
3705,00
986,38
1067,12
984,73
3015,00
667,79
744,86
602,38
3720,00
993,38
1074,13
993,04
3030,00
674,10
751,86
610,69
3735,00
1000,39
1081,14
1001,36
3045,00
680,40
758,87
619,00
3750,00
1007,39
1088,14
1009,67
3060,00
686,71
765,87
627,32
3765,00
1014,40
1095,15
1017,98
3075,00
693,01
772,88
635,63
3780,00
1021,41
1102,15
1026,29
3090,00
699,32
779,88
643,94
3795,00
1028,41
1109,16
1034,60
3105,00
706,14
786,89
652,25
3810,00
1035,42
1116,16
1042,92
3120,00
713,15
793,90
660,56
3825,00
1042,42
1123,17
1051,23
3135,00
720,16
800,90
668,88
3840,00
1049,43
1130,18
1059,54
3150,00
727,16
807,91
677,19
3855,00
1056,44
1137,18
1067,85
3165,00
734,17
814,91
685,50
3870,00
1063,44
1144,19
1076,16
3180,00
741,17
821,92
693,81
3885,00
1070,45
1151,19
1084,48
442
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 443 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
3900,00
1077,45
1158,20
1092,79
4605,00
1422,91
1512,63
1516,00
3915,00
1084,46
1165,20
1101,10
4620,00
1430,69
1520,41
1525,11
3930,00
1091,46
1172,21
1109,41
4635,00
1438,48
1528,20
1533,92
3945,00
1098,47
1179,22
1117,72
4650,00
1446,26
1535,98
1541,95
3960,00
1105,48
1186,22
1126,03
4665,00
1454,05
1543,76
1549,97
3975,00
1112,48
1193,23
1134,35
4680,00
1461,83
1551,55
1558,00
3990,00
1119,49
1200,23
1142,66
4695,00
1469,62
1559,33
1566,02
4005,00
1126,49
1207,24
1151,42
4710,00
1477,40
1567,12
1574,05
4020,00
1133,50
1214,25
1160,53
4725,00
1485,18
1574,90
1582,07
4035,00
1140,51
1221,25
1169,65
4740,00
1492,97
1582,69
1590,10
4050,00
1147,51
1228,26
1178,76
4755,00
1500,75
1590,47
1598,12
4065,00
1154,52
1235,26
1187,87
4770,00
1508,54
1598,25
1606,15
4080,00
1161,52
1242,27
1196,99
4785,00
1516,32
1606,04
1614,17
4095,00
1168,53
1249,27
1206,10
4800,00
1524,10
1613,82
1622,20
4110,00
1175,53
1256,28
1215,22
4815,00
1531,89
1621,61
1630,22
4125,00
1182,54
1263,53
1224,33
4830,00
1539,67
1629,39
1638,25
4140,00
1189,55
1271,32
1233,45
4845,00
1547,46
1637,18
1646,27
4155,00
1196,55
1279,10
1242,56
4860,00
1555,24
1644,96
1654,30
4170,00
1203,56
1286,88
1251,68
4875,00
1563,03
1652,74
1662,32
4185,00
1210,56
1294,67
1260,79
4890,00
1570,81
1660,53
1670,35
4200,00
1217,57
1302,45
1269,90
4905,00
1578,59
1668,31
1678,37
4215,00
1224,58
1310,24
1279,02
4920,00
1586,38
1676,10
1686,40
4230,00
1231,58
1318,02
1288,13
4935,00
1594,16
1683,88
1694,42
4245,00
1238,59
1325,81
1297,25
4950,00
1601,95
1691,67
1702,45
4260,00
1245,59
1333,59
1306,36
4965,00
1609,73
1699,45
1710,47
4275,00
1252,60
1341,37
1315,48
4980,00
1617,52
1707,23
1718,50
4290,00
1259,60
1349,16
1324,59
4995,00
1625,30
1715,02
1726,52
4305,00
1267,22
1356,94
1333,71
5010,00
1633,08
1722,80
1734,55
4320,00
1275,01
1364,73
1342,82
5025,00
1640,87
1730,59
1742,57
4335,00
1282,79
1372,51
1351,93
5040,00
1648,65
1738,37
1750,60
4350,00
1290,58
1380,30
1361,05
5055,00
1656,44
1746,16
1758,62
4365,00
1298,36
1388,08
1370,16
5070,00
1664,22
1753,94
1766,65
4380,00
1306,15
1395,86
1379,28
5085,00
1672,01
1761,72
1774,67
4395,00
1313,93
1403,65
1388,39
5100,00
1679,79
1769,51
1782,70
4410,00
1321,71
1411,43
1397,51
5115,00
1687,57
1777,29
1790,72
4425,00
1329,50
1419,22
1406,62
5130,00
1695,36
1785,08
1798,75
4440,00
1337,28
1427,00
1415,74
5145,00
1703,14
1792,86
1806,77
4455,00
1345,07
1434,79
1424,85
5160,00
1710,93
1800,64
1814,80
4470,00
1352,85
1442,57
1433,97
5175,00
1718,71
1808,43
1822,82
4485,00
1360,64
1450,35
1443,08
5190,00
1726,50
1816,21
1830,85
4500,00
1368,42
1458,14
1452,19
5205,00
1734,28
1824,00
1838,87
4515,00
1376,20
1465,92
1461,31
5220,00
1742,06
1831,78
1846,90
4530,00
1383,99
1473,71
1470,42
5235,00
1749,85
1839,57
1854,92
4545,00
1391,77
1481,49
1479,54
5250,00
1757,63
1847,35
1862,95
4560,00
1399,56
1489,27
1488,65
5265,00
1765,42
1855,13
1870,97
4575,00
1407,34
1497,06
1497,77
5280,00
1773,20
1862,92
1879,00
4590,00
1415,13
1504,84
1506,88
5295,00
1780,99
1870,70
1887,02
15 juli 2014
mijnwetboek.be
443
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 444 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
5310,00
1788,77
1878,49
1895,05
6015,00
2164,78
2244,35
2272,22
5325,00
1796,55
1886,27
1903,07
6030,00
2172,81
2252,13
2280,25
5340,00
1804,34
1894,06
1911,10
6045,00
2180,83
2259,92
2288,27
5355,00
1812,12
1901,84
1919,12
6060,00
2188,86
2267,70
2296,30
5370,00
1819,91
1909,62
1927,15
6075,00
2196,88
2275,48
2304,32
5385,00
1827,73
1917,41
1935,17
6090,00
2204,91
2283,27
2312,35
5400,00
1835,76
1925,19
1943,20
6105,00
2212,93
2291,05
2320,37
5415,00
1843,78
1932,98
1951,22
6120,00
2220,96
2298,84
2328,40
5430,00
1851,81
1940,76
1959,25
6135,00
2228,98
2306,62
2336,42
5445,00
1859,83
1948,55
1967,27
6150,00
2237,01
2314,41
2344,45
5460,00
1867,86
1956,33
1975,30
6165,00
2245,03
2322,19
2352,47
5475,00
1875,88
1964,11
1983,32
6180,00
2253,06
2329,97
2360,50
5490,00
1883,91
1971,90
1991,35
6195,00
2261,08
2337,76
2368,52
5505,00
1891,93
1979,68
1999,37
6210,00
2269,11
2345,54
2376,55
5520,00
1899,96
1987,47
2007,40
6225,00
2277,13
2353,33
2384,57
5535,00
1907,98
1995,25
2015,42
6240,00
2285,16
2361,11
2392,60
5550,00
1916,01
2003,04
2023,45
6255,00
2293,18
2368,90
2400,62
5565,00
1924,03
2010,82
2031,47
6270,00
2301,21
2376,68
2408,65
5580,00
1932,06
2018,60
2039,50
6285,00
2309,23
2384,46
2416,67
5595,00
1940,08
2026,39
2047,52
6300,00
2317,26
2392,25
2424,70
5610,00
1948,11
2034,17
2055,55
6315,00
2325,28
2400,03
2432,72
5625,00
1956,13
2041,96
2063,57
6330,00
2333,31
2407,82
2440,75
5640,00
1964,16
2049,74
2071,60
6345,00
2341,33
2415,60
2448,77
5655,00
1972,18
2057,53
2079,62
6360,00
2349,36
2423,38
2456,80
5670,00
1980,21
2065,31
2087,65
6375,00
2357,38
2431,17
2464,82
5685,00
1988,23
2073,09
2095,67
6390,00
2365,41
2438,95
2472,85
5700,00
1996,26
2080,88
2103,70
6405,00
2373,43
2446,74
2480,87
5715,00
2004,28
2088,66
2111,72
6420,00
2381,46
2454,52
2488,90
5730,00
2012,31
2096,45
2119,75
6435,00
2389,48
2462,31
2496,92
5745,00
2020,33
2104,23
2127,77
6450,00
2397,51
2470,09
2504,95
5760,00
2028,36
2112,01
2135,80
6465,00
2405,53
2477,87
2512,97
5775,00
2036,38
2119,80
2143,82
6480,00
2413,56
2485,66
2521,00
5790,00
2044,41
2127,58
2151,85
6495,00
2421,58
2493,44
2529,02
5805,00
2052,43
2135,37
2159,87
6510,00
2429,61
2501,23
2537,05
5820,00
2060,46
2143,15
2167,90
6525,00
2437,63
2509,01
2545,07
5835,00
2068,48
2150,94
2175,92
6540,00
2445,66
2516,80
2553,10
5850,00
2076,51
2158,72
2183,95
6555,00
2453,68
2524,58
2561,12
5865,00
2084,53
2166,50
2191,97
6570,00
2461,71
2532,36
2569,15
5880,00
2092,56
2174,29
2200,00
6585,00
2469,73
2540,18
2577,17
5895,00
2100,58
2182,07
2208,02
6600,00
2477,76
2548,20
2585,20
5910,00
2108,61
2189,86
2216,05
6615,00
2485,78
2556,23
2593,22
5925,00
2116,63
2197,64
2224,07
6630,00
2493,81
2564,25
2601,25
5940,00
2124,66
2205,43
2232,10
6645,00
2501,83
2572,28
2609,27
5955,00
2132,68
2213,21
2240,12
6660,00
2509,86
2580,30
2617,30
5970,00
2140,71
2220,99
2248,15
6675,00
2517,88
2588,33
2625,32
5985,00
2148,73
2228,78
2256,17
6690,00
2525,91
2596,35
2633,35
6000,00
2156,76
2236,56
2264,20
6705,00
2533,93
2604,38
2641,37
444
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 445 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
6720,00
2541,96
2612,40
2649,40
7425,00
2919,13
2989,58
3026,57
6735,00
2549,98
2620,43
2657,42
7440,00
2927,16
2997,60
3034,60
6750,00
2558,01
2628,45
2665,45
7455,00
2935,18
3005,63
3042,62
6765,00
2566,03
2636,48
2673,47
7470,00
2943,21
3013,65
3050,65
6780,00
2574,06
2644,50
2681,50
7485,00
2951,23
3021,68
3058,67
6795,00
2582,08
2652,53
2689,52
7500,00
2959,26
3029,70
3066,70
6810,00
2590,11
2660,55
2697,55
6825,00
2598,13
2668,58
2705,57
6840,00
2606,16
2676,60
2713,60
6855,00
2614,18
2684,63
2721,62
6870,00
2622,21
2692,65
2729,65
6885,00
2630,23
2700,68
2737,67
6900,00
2638,26
2708,70
2745,70
6915,00
2646,28
2716,73
2753,72
6930,00
2654,31
2724,75
2761,75
6945,00
2662,33
2732,78
2769,77
6960,00
2670,36
2740,80
2777,80
6975,00
2678,38
2748,83
2785,82
6990,00
2686,41
2756,85
2793,85
7005,00
2694,43
2764,88
2801,87
7020,00
2702,46
2772,90
2809,90
7035,00
2710,48
2780,93
2817,92
7050,00
2718,51
2788,95
2825,95
7065,00
2726,53
2796,98
2833,97
7080,00
2734,56
2805,00
2842,00
7095,00
2742,58
2813,03
2850,02
7110,00
2750,61
2821,05
2858,05
7125,00
2758,63
2829,08
2866,07
7140,00
2766,66
2837,10
2874,10
(1)
7155,00
2774,68
2845,13
2882,12
15,00
7170,00
2782,71
2853,15
2890,15
30,00
5,72
7,78
7185,00
2790,73
2861,18
2898,17
45,00
8,58
11,67
7200,00
2798,76
2869,20
2906,20
60,00
11,44
15,56
7215,00
2806,78
2877,23
2914,22
75,00
14,30
19,46
7230,00
2814,81
2885,25
2922,25
90,00
17,16
23,35
7245,00
2822,83
2893,28
2930,27
105,00
20,02
27,24
7260,00
2830,86
2901,30
2938,30
120,00
22,88
31,13
7275,00
2838,88
2909,33
2946,32
135,00
25,74
35,02
7290,00
2846,91
2917,35
2954,35
150,00
28,60
38,92
7305,00
2854,93
2925,38
2962,37
165,00
31,47
42,81
7320,00
2862,96
2933,40
2970,40
180,00
34,33
46,70
7335,00
2870,98
2941,43
2978,42
195,00
37,19
50,59
7350,00
2879,01
2949,,45
2986,45
210,00
40,05
54,49
7365,00
2887,03
2957,,48
2994,47
225,00
42,91
58,38
7380,00
2895,06
2965,50
3002,50
240,00
45,77
62,27
7395,00
2903,08
2973,53
3010,52
255,00
48,63
66,16
7410,00
2911,11
2981,55
3018,55
270,00
51,49
70,05
15 juli 2014
Vervangen bij art. 1 KB 15.12.2013 (BS 18.12.2013), van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende inkomsten (art. 2)
Schaal III [Deze schaal is van toepassing wanneer de verkrijger van de inkomsten een niet-inwoner is die niet kan worden gelijkgesteld met een inwoner bij toepassing van nr. 2.1,B of nr. 3.1, B van de toepassingsregels] Bedrijfsvoorheffing voor: - Bezoldigingen van werknemers: kolom (2) - Bezoldigingen van bedrijfsleiders: kolom (3) - Brugpensioenen: kolom (4) Die vanaf 1 januari 2014 per maand worden betaald of toegekend. De bedragen vermeld in kolom (1) vertegenwoordigen bruto-inkomsten, d.w.z. na aftrek van de inhoudingen en lasten waarvan sprake is in nr. 1 van de toepassingsregels. Over een inkomen begrepen tussen twee inkomstenbedragen van kolom (1) is de bedrijfsvoorheffing verschuldigd die tegenover het laagste van die twee bedragen voorkomt. Van de bedrijfsvoorheffing afgelezen in de schaal mogen nog de verminderingen bedoeld in nr. 5.2 van de toepassingsregels worden afgetrokken.
mijnwetboek.be
(2) 2,86
(3)
(4)
3,89
445
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 446 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
446
285,00
54,35
73,95
990,00
219,42
269,51
300,00
57,21
77,84
1005,00
224,00
274,18
315,00
60,07
81,73
1020,00
228,57
279,50
330,00
62,94
85,62
1035,00
233,15
285,73
345,00
65,80
89,51
1050,00
237,72
291,95
360,00
68,66
93,41
1065,00
242,29
298,18
375,00
71,52
97,30
1080,00
246,87
304,41
390,00
74,38
101,19
1095,00
251,44
310,64
405,00
77,24
105,08
1110,00
256,02
316,86
420,00
80,10
108,97
1125,00
260,59
323,09
6,54
435,00
82,96
112,87
1140,00
265,17
329,32
12,96
450,00
85,82
116,76
1155,00
269,74
335,55
19,38
465,00
88,68
120,65
1170,00
274,31
341,77
25,80
480,00
91,75
124,54
1185,00
279,55
348,00
32,22
495,00
95,36
128,44
1200,00
285,65
354,23
38,64
510,00
98,98
132,33
1215,00
291,75
360,46
45,06
525,00
102,59
136,22
1230,00
297,85
366,68
51,48
540,00
106,20
140,11
1245,00
303,95
372,91
57,90
555,00
109,81
144,00
1260,00
310,05
379,14
64,32
570,00
113,42
147,90
1275,00
316,14
385,37
70,74
585,00
117,03
151,79
1290,00
322,24
391,59
77,16
600,00
120,64
155,68
1305,00
328,34
397,82
83,58
615,00
124,25
159,57
1320,00
334,44
404,05
90,00
630,00
127,87
163,46
1335,00
340,54
410,27
96,42
645,00
131,48
167,36
1350,00
346,64
416,50
102,84
660,00
135,09
171,25
1365,00
352,74
422,73
109,26
675,00
138,70
175,14
1380,00
358,84
428,96
115,68
690,00
142,31
179,03
1395,00
364,94
435,18
122,10
705,00
145,92
182,93
1410,00
371,04
441,41
128,52
720,00
149,53
186,82
1425,00
377,13
447,64
134,94
735,00
153,14
190,71
1440,00
383,23
453,87
142,16
750,00
156,76
194,78
1455,00
389,33
460,09
149,38
765,00
160,37
199,45
1470,00
395,43
466,37
156,60
780,00
163,98
204,12
1485,00
401,53
473,38
163,83
795,00
167,59
208,79
1500,00
407,63
480,38
171,05
810,00
171,20
213,46
1515,00
413,73
487,39
178,27
825,00
174,81
218,13
1530,00
419,83
494,39
185,49
840,00
178,42
222,80
1545,00
425,93
501,40
192,72
855,00
182,03
227,47
1560,00
432,03
508,40
199,94
870,00
185,65
232,14
1575,00
438,14
515,41
207,16
885,00
189,26
236,82
1590,00
444,37
522,42
214,38
900,00
192,87
241,49
1605,00
450,59
529,42
221,61
915,00
197,03
246,16
1620,00
456,82
536,43
228,83
930,00
201,37
250,83
1635,00
463,05
543,43
236,05
945,00
205,70
255,50
1650,00
469,69
550,44
243,27
960,00
210,27
260,17
1665,00
476,70
557,45
250,50
975,00
214,85
264,84
1680,00
483,70
564,45
257,72
mijnwetboek.be
0,12
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 447 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
1695,00
490,71
571,46
264,94
2400,00
819,98
900,73
663,92
1710,00
497,72
578,46
272,16
2415,00
826,99
907,74
672,89
1725,00
504,72
585,47
279,39
2430,00
834,00
914,74
681,86
1740,00
511,73
592,47
286,61
2445,00
841,00
921,75
690,84
1755,00
518,73
599,48
293,83
2460,00
848,01
928,75
699,81
1770,00
525,74
606,49
301,05
2475,00
855,01
935,76
708,78
1785,00
532,75
613,49
308,28
2490,00
862,02
942,77
717,76
1800,00
539,75
620,50
315,50
2505,00
869,03
949,77
726,73
1815,00
546,76
627,50
322,72
2520,00
876,03
956,78
735,70
1830,00
553,76
634,51
329,94
2535,00
883,04
963,78
744,68
1845,00
560,77
641,52
337,17
2550,00
890,04
970,79
753,65
1860,00
567,77
648,52
344,39
2565,00
897,05
977,79
762,62
1875,00
574,78
655,53
351,61
2580,00
904,05
984,80
771,59
1890,00
581,79
662,53
358,83
2595,00
911,06
991,81
780,57
1905,00
588,79
669,54
367,81
2610,00
918,07
998,81
789,54
1920,00
595,80
676,54
376,78
2625,00
925,07
1005,82
798,51
1935,00
602,80
683,55
385,75
2640,00
932,08
1012,82
807,49
1950,00
609,81
690,56
394,73
2655,00
939,08
1019,83
816,46
1965,00
616,82
697,56
403,70
2670,00
946,09
1026,84
825,43
1980,00
623,82
704,57
412,67
2685,00
953,10
1033,84
834,41
1995,00
630,83
711,57
421,65
2700,00
960,10
1040,85
843,38
2010,00
637,83
718,58
430,62
2715,00
967,11
1047,85
852,35
2025,00
644,84
725,59
439,59
2730,00
974,11
1054,86
861,33
2040,00
651,84
732,59
448,56
2745,00
981,12
1061,86
870,30
2055,00
658,85
739,60
457,54
2760,00
988,12
1068,87
879,27
2070,00
665,86
746,60
466,51
2775,00
995,13
1075,88
888,24
2085,00
672,86
753,61
475,48
2790,00
1002,14
1082,88
897,22
2100,00
679,87
760,61
484,46
2805,00
1009,14
1089,89
906,19
2115,00
686,87
767,62
493,43
2820,00
1016,15
1096,89
915,16
2130,00
693,88
774,63
502,40
2835,00
1023,15
1103,90
924,14
2145,00
700,89
781,63
511,38
2850,00
1030,16
1110,91
933,11
2160,00
707,89
788,64
520,35
2865,00
1037,16
1117,91
942,08
2175,00
714,90
795,64
529,32
2880,00
1044,17
1124,92
951,06
2190,00
721,90
802,65
538,30
2895,00
1051,18
1131,92
960,03
2205,00
728,91
809,66
547,27
2910,00
1058,18
1138,93
969,00
2220,00
735,91
816,66
556,24
2925,00
1065,19
1145,93
977,97
2235,00
742,92
823,67
565,21
2940,00
1072,19
1152,94
986,95
2250,00
749,93
830,67
574,19
2955,00
1079,20
1159,95
995,92
2265,00
756,93
837,68
583,16
2970,00
1086,21
1166,95
1004,89
2280,00
763,94
844,68
592,13
2985,00
1093,21
1173,96
1013,87
2295,00
770,94
851,69
601,11
3000,00
1100,22
1180,96
1022,84
2310,00
777,95
858,70
610,08
3015,00
1107,22
1187,97
1031,81
2325,00
784,96
865,70
619,05
3030,00
1114,23
1194,98
1040,79
2340,00
791,96
872,71
628,03
3045,00
1121,23
1201,98
1049,76
2355,00
798,97
879,71
637,00
3060,00
1128,24
1208,99
1058,73
2370,00
805,97
886,72
645,97
3075,00
1135,25
1215,99
1067,71
2385,00
812,98
893,72
654,94
3090,00
1142,25
1223,00
1076,68
15 juli 2014
mijnwetboek.be
447
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 448 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
3105,00
1149,26
1230,00
1085,65
3810,00
1498,93
1588,65
1539,47
3120,00
1156,26
1237,01
1094,62
3825,00
1506,72
1596,44
1547,49
3135,00
1163,27
1244,02
1103,60
3840,00
1514,50
1604,22
1555,52
3150,00
1170,28
1251,02
1112,75
3855,00
1522,29
1612,00
1563,54
3165,00
1177,28
1258,03
1122,52
3870,00
1530,07
1619,79
1571,57
3180,00
1184,29
1265,03
1132,30
3885,00
1537,85
1627,57
1579,59
3195,00
1191,29
1272,04
1142,08
3900,00
1545,64
1635,36
1587,62
3210,00
1198,30
1279,05
1151,85
3915,00
1553,42
1643,14
1595,64
3225,00
1205,30
1286,05
1161,63
3930,00
1561,21
1650,93
1603,67
3240,00
1212,31
1293,06
1171,40
3945,00
1568,99
1658,71
1611,69
3255,00
1219,32
1300,63
1181,18
3960,00
1576,78
1666,49
1619,72
3270,00
1226,32
1308,42
1190,95
3975,00
1584,56
1674,28
1627,74
3285,00
1233,33
1316,20
1200,73
3990,00
1592,34
1682,06
1635,77
3300,00
1240,33
1323,99
1210,50
4005,00
1600,13
1689,85
1643,79
3315,00
1247,34
1331,77
1220,28
4020,00
1607,91
1697,63
1651,82
3330,00
1254,35
1339,56
1230,06
4035,00
1615,70
1705,42
1659,84
3345,00
1261,35
1347,34
1239,83
4050,00
1623,48
1713,20
1667,87
3360,00
1268,36
1355,12
1249,61
4065,00
1631,27
1720,98
1675,89
3375,00
1275,36
1362,91
1259,38
4080,00
1639,05
1728,77
1683,92
3390,00
1282,37
1370,69
1269,16
4095,00
1646,83
1736,55
1691,94
3405,00
1289,37
1378,48
1278,93
4110,00
1654,62
1744,34
1699,97
3420,00
1296,54
1386,26
1288,71
4125,00
1662,40
1752,12
1707,99
3435,00
1304,33
1394,05
1298,48
4140,00
1670,19
1759,91
1716,02
3450,00
1312,11
1401,83
1308,26
4155,00
1677,97
1767,69
1724,04
3465,00
1319,90
1409,61
1318,04
4170,00
1685,76
1775,47
1732,07
3480,00
1327,68
1417,40
1327,81
4185,00
1693,54
1783,26
1740,09
3495,00
1335,46
1425,18
1337,59
4200,00
1701,32
1791,04
1748,12
3510,00
1343,25
1432,97
1347,36
4215,00
1709,11
1798,83
1756,14
3525,00
1351,03
1440,75
1357,14
4230,00
1716,89
1806,61
1764,17
3540,00
1358,82
1448,54
1366,91
4245,00
1724,68
1814,39
1772,19
3555,00
1366,60
1456,32
1376,69
4260,00
1732,46
1822,18
1780,22
3570,00
1374,39
1464,10
1386,46
4275,00
1740,25
1829,96
1788,24
3585,00
1382,17
1471,89
1396,24
4290,00
1748,03
1837,75
1796,27
3600,00
1389,95
1479,67
1406,02
4305,00
1755,81
1845,53
1804,29
3615,00
1397,74
1487,46
1415,79
4320,00
1763,60
1853,32
1812,32
3630,00
1405,52
1495,24
1425,57
4335,00
1771,38
1861,10
1820,34
3645,00
1413,31
1503,02
1435,34
4350,00
1779,17
1868,88
1828,37
3660,00
1421,09
1510,81
1445,12
4365,00
1786,95
1876,67
1836,39
3675,00
1428,88
1518,59
1454,89
4380,00
1794,73
1884,45
1844,42
3690,00
1436,66
1526,38
1464,67
4395,00
1802,52
1892,24
1852,44
3705,00
1444,44
1534,16
1474,44
4410,00
1810,30
1900,02
1860,47
3720,00
1452,23
1541,95
1484,22
4425,00
1818,09
1907,81
1868,49
3735,00
1460,01
1549,73
1494,00
4440,00
1825,87
1915,59
1876,52
3750,00
1467,80
1557,51
1503,77
4455,00
1833,66
1923,37
1884,54
3765,00
1475,58
1565,30
1513,55
4470,00
1841,44
1931,16
1892,57
3780,00
1483,36
1573,08
1523,32
4485,00
1849,22
1938,94
1900,59
3795,00
1491,15
1580,87
1531,44
4500,00
1857,01
1946,73
1908,62
448
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 449 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
4515,00
1864,79
1954,51
1916,64
5220,00
2230,65
2320,37
2293,82
4530,00
1872,58
1962,30
1924,67
5235,00
2238,44
2328,16
2301,84
4545,00
1880,36
1970,08
1932,69
5250,00
2246,22
2335,94
2309,87
4560,00
1888,15
1977,86
1940,72
5265,00
2254,01
2343,72
2317,89
4575,00
1895,93
1985,65
1948,74
5280,00
2261,79
2351,51
2325,92
4590,00
1903,71
1993,43
1956,77
5295,00
2269,57
2359,29
2333,94
4605,00
1911,50
2001,22
1964,79
5310,00
2277,36
2367,08
2341,97
4620,00
1919,28
2009,00
1972,82
5325,00
2285,14
2374,86
2349,99
4635,00
1927,07
2016,79
1980,84
5340,00
2292,93
2382,65
2358,02
4650,00
1934,85
2024,57
1988,87
5355,00
2300,71
2390,43
2366,04
4665,00
1942,64
2032,35
1996,89
5370,00
2308,50
2398,21
2374,07
4680,00
1950,42
2040,14
2004,92
5385,00
2316,32
2406,00
2382,09
4695,00
1958,20
2047,92
2012,94
5400,00
2324,35
2413,78
2390,12
4710,00
1965,99
2055,71
2020,97
5415,00
2332,37
2421,57
2398,14
4725,00
1973,77
2063,49
2028,99
5430,00
2340,40
2429,35
2406,17
4740,00
1981,56
2071,28
2037,02
5445,00
2348,42
2437,13
2414,19
4755,00
1989,34
2079,06
2045,04
5460,00
2356,45
2444,92
2422,22
4770,00
1997,13
2086,84
2053,07
5475,00
2364,47
2452,70
2430,24
4785,00
2004,91
2094,63
2061,09
5490,00
2372,50
2460,49
2438,27
4800,00
2012,69
2102,41
2069,12
5505,00
2380,52
2468,27
2446,29
4815,00
2020,48
2110,20
2077,14
5520,00
2388,55
2476,06
2454,32
4830,00
2028,26
2117,98
2085,17
5535,00
2396,57
2483,84
2462,34
4845,00
2036,05
2125,76
2093,19
5550,00
2404,60
2491,62
2470,37
4860,00
2043,83
2133,55
2101,22
5565,00
2412,62
2499,41
2478,39
4875,00
2051,62
2141,33
2109,24
5580,00
2420,65
2507,19
2486,42
4890,00
2059,40
2149,12
2117,27
5595,00
2428,67
2514,98
2494,44
4905,00
2067,18
2156,90
2125,29
5610,00
2436,70
2522,76
2502,47
4920,00
2074,97
2164,69
2133,32
5625,00
2444,72
2530,55
2510,49
4935,00
2082,75
2172,47
2141,34
5640,00
2452,75
2538,33
2518,52
4950,00
2090,54
2180,25
2149,37
5655,00
2460,77
2546,11
2526,54
4965,00
2098,32
2188,04
2157,39
5670,00
2468,80
2553,90
2534,57
4980,00
2106,10
2195,82
2165,42
5685,00
2476,82
2561,68
2542,59
4995,00
2113,89
2203,61
2173,44
5700,00
2484,85
2569,47
2550,62
5010,00
2121,67
2211,39
2181,47
5715,00
2492,87
2577,25
2558,64
5025,00
2129,46
2219,18
2189,49
5730,00
2500,90
2585,04
2566,67
5040,00
2137,24
2226,96
2197,52
5745,00
2508,92
2592,82
2574,69
5055,00
2145,03
2234,74
2205,54
5760,00
2516,95
2600,60
2582,72
5070,00
2152,81
2242,53
2213,57
5775,00
2524,97
2608,39
2590,74
5085,00
2160,59
2250,31
2221,59
5790,00
2533,00
2616,17
2598,77
5100,00
2168,38
2258,10
2229,62
5805,00
2541,02
2623,96
2606,79
5115,00
2176,16
2265,88
2237,64
5820,00
2549,05
2631,74
2614,82
5130,00
2183,95
2273,67
2245,67
5835,00
2557,07
2639,53
2622,84
5145,00
2191,73
2281,45
2253,69
5850,00
2565,10
2647,31
2630,87
5160,00
2199,52
2289,23
2261,72
5865,00
2573,12
2655,09
2638,89
5175,00
2207,30
2297,02
2269,74
5880,00
2581,15
2662,88
2646,92
5190,00
2215,08
2304,80
2277,77
5895,00
2589,17
2670,66
2654,94
5205,00
2222,87
2312,59
2285,79
5910,00
2597,20
2678,45
2662,97
15 juli 2014
mijnwetboek.be
449
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 450 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
5925,00
2605,22
2686,23
2670,99
6630,00
2982,40
3052,84
3048,17
5940,00
2613,25
2694,02
2679,02
6645,00
2990,42
3060,86
3056,19
5955,00
2621,27
2701,80
2687,04
6660,00
2998,45
3068,89
3064,22
5970,00
2629,30
2709,58
2695,07
6675,00
3006,47
3076,91
3072,24
5985,00
2637,32
2717,37
2703,09
6690,00
3014,50
3084,94
3080,27
6000,00
2645,35
2725,15
2711,12
6705,00
3022,52
3092,96
3088,29
6015,00
2653,37
2732,94
2719,14
6720,00
3030,55
3100,99
3096,32
6030,00
2661,40
2740,72
2727,17
6735,00
3038,57
3109,01
3104,34
6045,00
2669,42
2748,50
2735,19
6750,00
3046,60
3117,04
3112,37
6060,00
2677,45
2756,29
2743,22
6765,00
3054,62
3125,06
3120,39
6075,00
2685,47
2764,07
2751,24
6780,00
3062,65
3133,09
3128,42
6090,00
2693,50
2771,86
2759,27
6795,00
3070,67
3141,11
3136,44
6105,00
2701,52
2779,64
2767,29
6810,00
3078,70
3149,14
3144,47
6120,00
2709,55
2787,43
2775,32
6825,00
3086,72
3157,16
3152,49
6135,00
2717,57
2795,21
2783,34
6840,00
3094,75
3165,19
3160,52
6150,00
2725,60
2802,99
2791,37
6855,00
3102,77
3173,21
3168,54
6165,00
2733,62
2810,78
2799,39
6870,00
3110,80
3181,24
3176,57
6180,00
2741,65
2818,56
2807,42
6885,00
3118,82
3189,26
3184,59
6195,00
2749,67
2826,35
2815,44
6900,00
3126,85
3197,29
3192,62
6210,00
2757,70
2834,13
2823,47
6915,00
3134,87
3205,31
3200,64
6225,00
2765,72
2841,92
2831,49
6930,00
3142,90
3213,34
3208,67
6240,00
2773,75
2849,70
2839,52
6945,00
3150,92
3221,36
3216,69
6255,00
2781,77
2857,48
2847,54
6960,00
3158,95
3229,39
3224,72
6270,00
2789,80
2865,27
2855,57
6975,00
3166,97
3237,41
3232,74
6285,00
2797,82
2873,05
2863,59
6990,00
3175,00
3245,44
3240,77
6300,00
2805,85
2880,84
2871,62
7005,00
3183,02
3253,46
3248,79
6315,00
2813,87
2888,62
2879,64
7020,00
3191,05
3261,49
3256,82
6330,00
2821,90
2896,41
2887,67
7035,00
3199,07
3269,51
3264,84
6345,00
2829,92
2904,19
2895,69
7050,00
3207,10
3277,54
3272,87
6360,00
2837,95
2911,97
2903,72
7065,00
3215,12
3285,56
3280,89
6375,00
2845,97
2919,76
2911,74
7080,00
3223,15
3293,59
3288,92
6390,00
2854,00
2927,54
2919,77
7095,00
3231,17
3301,61
3296,94
6405,00
2862,02
2935,33
2927,79
7110,00
3239,20
3309,64
3304,97
6420,00
2870,05
2943,11
2935,82
7125,00
3247,22
3317,66
3312,99
6435,00
2878,07
2950,90
2943,84
7140,00
3255,25
3325,69
3321,02
6450,00
2886,10
2958,68
2951,87
7155,00
3263,27
3333,71
3329,04
6465,00
2894,12
2966,46
2959,89
7170,00
3271,30
3341,74
3337,07
6480,00
2902,15
2974,25
2967,92
7185,00
3279,32
3349,76
3345,09
6495,00
2910,17
2982,03
2975,94
7200,00
3287,35
3357,79
3353,12
6510,00
2918,20
2989,82
2983,97
7215,00
3295,37
3365,81
3361,14
6525,00
2926,22
2997,60
2991,99
7230,00
3303,40
3373,84
3369,17
6540,00
2934,25
3005,39
3000,02
7245,00
3311,42
3381,86
3377,19
6555,00
2942,27
3013,17
3008,04
7260,00
3319,45
3389,89
3385,22
6570,00
2950,30
3020,95
3016,07
7275,00
3327,47
3397,91
3393,24
6585,00
2958,32
3028,76
3024,09
7290,00
3335,50
3405,94
3401,27
6600,00
2966,35
3036,79
3032,12
7305,00
3343,52
3413,96
3409,29
6615,00
2974,37
3044,81
3040,14
7320,00
3351,55
3421,99
3417,32
450
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 451 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
7335,00
3359,57
3430,01
3425,34
7350,00
3367,60
3438,04
3433,37
7365,00
3375,62
3446,06
3441,39
7380,00
3383,65
3454,09
3449,42
7395,00
3391,67
3462,11
3457,44
7410,00
3399,70
3470,14
3465,47
7425,00
3407,72
3478,16
3473,49
7440,00
3415,75
3486,19
3481,52
7455,00
3423,77
3494,21
3489,54
7470,00
3431,80
3502,24
3497,57
7485,00
3439,82
3510,26
3505,59
7500,00
3447,85
3518,29
3513,62
Vervangen bij art. 1 KB 15.12.2013 (BS 18.12.2013), van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende inkomsten (art. 2)
Toepassingsregels 2.2., A.d, 2.3.d en 5.3,b gewijzigd door art. 1 KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014) en van toepassing toepassing op de vanaf 1 januari 2014 betaalde of toegekende inkomsten. 2.3, g, lid 2 en 3.4, lid 3, b gewijzigd door art. 2 KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.04.2014 betaalde of toegekende inkomsten 2.1 en 3.1 gewijzigd door art. 3, KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.07.2014 betaalde of toegekende inkomsten Opschrift Hoofdstuk V en 5.1, 5.12 en 5.16 gewijzigd door art. 4, KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.07.2014 betaalde of toegekende inkomsten 5.24 gewijzigd door art. 5, KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.07.2014 betaalde of toegekende inkomsten 6.1,B.4 en 6.1,C.2 gewijzigd door art. 6, KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.07.2014 betaalde of toegekende inkomsten Opschrift nr. 6.2.B.b.1 en 6.3.B.b.1. vervangen door art. 7, KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.07.2014 betaalde of toegekende inkomsten Inleidende zin bij Schaal III gewijzigd door art. 8 , KB 18.06.2014 (BS 23.06.2014); van toepassing op de vanaf 01.07.2014 betaalde of toegekende inkomsten Gewijzigd door art. 2 KB 21.2.2014 (BS 26.2.2014) en van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende inkomsten, met uitzondering van de bepalingen in de artikelen 2, 1°, en 3 die betrekking hebben op het overwerk dat wordt gepresteerd door werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten, en van artikel 2, 2°, die van toepassing zijn op de vanaf 01.04.2014 betaalde of toegekende inkomsten Bijlage III vervangen door art. 1 KB 15.12.2013 (BS 18.12.2013), van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaald eof toegekende inkomsten (art. 2) Gewijzigd door art. 2 KB 04.03.2013 (BS 08.03.2013); van toepassing op de vanaf 01.03.2013 betaalde of toegekende inkomsten Vervangen door art. 1 KB 11.12.2012 (BS 14.12.2012); van toepassing op de vanaf 01.01.2013 betaalde of toegekende inkomsten Bijlage III volledig vervangen door art. 2, KB 01.12.2010 (BS 10.12.2010, errata BS 16.12.2010 en 20.01.2011 (2de ed.)) van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2011 Bijlage III volledig vervangen door art. 1, KB 03.12.2009 (BS 11.12.2009), van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2010 15 juli 2014
B2.12, B, 9, 06.1.A.1, A.2, B.1, B.2, a) en b) en C.1, 06.3 en de schalen I tot en met III gewijzigd door art. 1 tot 3, KB 10.01.2010 (BS 15.01.2010), van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2010 3.5, 03.6, 5, hoofdstuk V en 05.18 gewijzigd door art. 1, a) tot d), KB 02.07.2010 (BS 09.07.2010), van toepassing op de vanaf 01.01.2010 betaalde of toegekende inkomsten Bijlage III, 12, A, d, lid 1, 13, d, lid 1, 22, B, lid 2, 1, 26 en 55, b, lid 1 is gewijzigd door art. 1 tot 3, KB 22.06.2009 (BS 26.06.2009), van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.07.2009 Bijlage III gewijzigd bij A, d, lid 2 en 13, d, lid 2, 55, b, lid 2, 74, 78bis, 79, b, 80, 83-85, door art. 2-7, KB 14.04.2009 (BS 20.04.2009), van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.01.2009 Bijlage III gewijzigd door art. 1, KB 02.02.20009 (BS 06.02.2009), van toepassing op de inkomsten die betaald of toegekend zijn vanaf 01.03.2009 Bijlage III gewijzigd bij KB 05.12.2008 (BS 09.12.2008) van toepassing op de vanaf 01.01.2009 betaalde of toegekende inkomsten (Err. BS 18.12.2008) Bijlage III gewijzigd bij KB 09.09.2008 (BS 15.09.2008) van toepassing op de vanaf 01.10.2008 betaalde of toegekende inkomsten
Bijlage IIIbis. Lijst van de codes met betrekking tot de aard van de inkomsten in toepassing van artikel 952, § 3, a, KB/ WIB 92 01 Koopvaardij (Art. 275/2, WIB 92) 02 bagger (Art. 275/2, WIB 92) 03 zeesleepvaart (Art. 275/2, WIB 92) 04 zeevisserij (Art. 275/4, WIB 92) 05 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275/3, § 1, eerste lid, WIB 92) 06 ploegenpremies en nachtpremies (Art. 275/5, WIB 92) 07 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275/3, § 1, tweede lid, WIB 92) 08 overuren (Art. 275/1, WIB 92, van toepassing tot en met 31 maart 2007) 09 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275/3, § 1, derde lid, 1°, WIB 92) 31 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275/3, § 1, derde lid, 2°, WIB 92) 32 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275/3, § 1, derde lid, 3°, WIB 92) voor de in art. 275/3, § 2, 1°, WIB 92, bedoelde diploma's 33 wetenschappelijk onderzoek (Art. 275/3, § 1, derde lid, 3°, WIB 92) voor de in art. 275/3, § 2, 2°, WIB 92, bedoelde diploma's 41 sportbeoefenaars (Art. 275/6, eerste lid, WIB 92) 42 sportbeoefenaars (Art. 275/6, tweede lid, WIB 92) 43 [...] 44 overuren (Art. 275/1, vierde lid, 2de streepje, WIB 92) 45 overuren (Art. 275/1, vierde lid, 1ste streepje, WIB 92) 46 algemene regel (Art 275/7, WIB 92) 48 sportbeoefenaars – niet-inwoner (Art. 275/6, eerste en zevende lid, WIB 92)
mijnwetboek.be
451
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 452 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
49 sportbeoefenaars – niet-inwoner (Art. 275/6, tweede en zevende lid, WIB 92) [51 overuren (art. 2751, 4de lid, 2de streepje, en art. 2751, 7de lid, WIB 92) 52 overuren (art. 2751, 4de lid, 1ste streepje, en art. 2751, 7de lid, WIB 92) 53 ploegenpremies en nachtpremies (art. 2755, § 3, WIB 92) 54 algemene regel (art. 2757, 4de lid, WIB 92)] 51 tot 54 ingevoegd door art. 3 KB 21.2.2014 (BS 26.2.2014) en van toepassing op de vanaf 01.01.2014 betaalde of toegekende inkomsten, met uitzondering van de bepalingen in de artikelen 2, 1°, en 3 die betrekking hebben op het overwerk dat wordt gepresteerd door werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten, en van artikel 2, 2°, die van toepassing zijn op de vanaf 01.04.2014 betaalde of toegekende inkomsten 43 opgeheven en 48 en 49 ingevoegd door art. 3 KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009), met ingang vanaf 01.01.2008 ingevoegd door art. 3, KB 22.08.2006 (BS,28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS,18.12.2006)) Vervangen door art. 8, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 Vervangen door art. 3, KB 08.06.2007 (BS 19.06.2007),van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend: vanaf 01.04.2007 voor de bepalingen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk als bedoeld in artikel 275/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; vanaf 01.10.2007 voor de bepalingen met betrekking tot de profit sector als bedoeld in artikel 275/7 van hetzelfde Wetboek; vanaf 01.01.2008 voor de bepalingen met betrekking tot de sportbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 275/6 van hetzelfde Wetboek; op een datum bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor de bepalingen met betrekking tot de champignonteelt zoals bedoeld in artikel 275/ 8 van hetzelfde Wetboek Vervangen door art. 1, KB 07.08.2007 (BS 14.08.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend: vanaf 01.04.2007 voor de bepalingen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk als bedoeld in artikel 275/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; vanaf 01.10.2007 voor de bepalingen met betrekking tot de profit sector als bedoeld in artikel 275/7 van hetzelfde Wetboek; vanaf 01.01.2008 voor de bepalingen met betrekking tot de sportbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 275/6 van hetzelfde Wetboek; op een datum bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor de bepalingen met betrekking tot de champignonteelt zoals bedoeld in artikel 275/ 8 van hetzelfde Wetboek; vanaf 01.01.2007 voor de andere bepalingen Gewijzigd door art. 1, KB 19.12.2007 (BS 27.12.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.10.2007
452
Bijlage IIIter. Modaliteiten na te leven door de in artikel 95/ 2, § 1 KB/Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing I. De in artikel 95/2, § 1, derde lid, 1°, bedoelde schuldenaars: Deze schuldenaars moeten een nominatieve lijst ter beschikking van de administratie houden met daarin, voor elke werknemer, de volledige identiteit, het aantal uren overwerk, de berekeningsgrondslag van de overwerktoeslag en de periode van het jaar gedurende dewelke die werknemer overwerk heeft gepresteerd.
II. De in artikel 95/2, § 1, derde lid, 2°, bedoelde schuldenaars: Deze schuldenaars moeten de volgende documenten ter beschikking houden van de administratie: 1. wat de in België geregistreerde schepen betreft: - een afschrift van de zeebrief die voor elk van de betrokken schepen is uitgereikt; - een nominatieve lijst per schip met de vermelding van: 1° de volledige identiteit van de werkgever met vermelding van het nationaal nummer of het refertenummer als schuldenaar inzake bedrijfsvoorheffing; 2° voor elke in artikel 275/2, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde werknemer: a) de volledige identiteit, met inbegrip van het volledige adres van zijn woonplaats alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; b) de functie aan boord van het schip of een omschrijving van de aan boord verrichte werkzaamheden; c) in voorkomend geval, de data van aan- en afmonstering; d) het bedrag van de betaalde bruto belastbare bezoldigingen; e) het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing; 3° wat de baggersector betreft, alle dienstige informatie waaruit blijkt dat de betrokken werknemer gedurende de periode waarop de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betrekking heeft, was tewerkgesteld op een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerd zeewaardig baggerschip met eigen voortstuwing dat ingericht is voor het vervoer van lading over zee en dat ten minste gedurende 50 pct. van de bedrijfstijd in dezelfde periode, werkzaamheden op zee heeft verricht; 4° wat de sleepvaartsector betreft, alle dienstige informatie waaruit blijkt dat de betrokken werknemer gedurende de periode waarop de aangifte in de bedrijfsvoorheffing betrekking heeft, was tewerkgesteld op een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde zeewaardige sleepboot die ten minste
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 453 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
gedurende 50 pct. van de bedrijfstijd in dezelfde periode, werkzaamheden op zee heeft verricht; 5° het totaal bedrag van de bezoldigingen en van de ingehouden bedrijfsvoorheffing; 2. wat de in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte geregistreerde schepen betreft: - een afschrift van de zeebrief die voor elk van de betrokken schepen is uitgereikt of een document vergelijkbaar met die zeebrief, waaruit onomstotelijk blijkt dat het betreffende schip in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte is geregistreerd; - een nominatieve lijst per schip met daarop dezelfde gegevens als vermeld onder punt 1, tweede streepje.
III. De in artikel 95/2, § 1, derde lid, 3°, bedoelde schuldenaars: Deze schuldenaars moeten een nominatieve lijst per instelling ter beschikking van de administratie houden met vermelding van: a) de volledige identiteit van de werkgever met vermelding van het nationaal nummer of het refertenummer als schuldenaar inzake bedrijfsvoorheffing; b) bovendien voor elke in artikel 95/2, § 1, derde lid, 3°, bedoelde werknemers: - de volledige identiteit alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; - in voorkomend geval, de data van indiensttreding en uitdiensttreding zoals die in de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn vermeld; - de bevestiging dat een arbeidsovereenkomst werd afgesloten of een tewerkstellingsbesluit werd getroffen; - het bedrag van de betaalde bruto belastbare bezoldigingen; - het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing; c) voor elke in artikel 95/2, § 1, derde lid, 3°, a en b, bedoelde werknemers het bewijs dat de betrokken werknemer, naargelang het geval, een assistent-onderzoeker of een postdoctorale onderzoeker is; d) voor elke in artikel 95/2, § 1, derde, 3°, c, bedoelde werknemer, het bewijs dat de betrokken werknemer, als onderzoeker tewerkgesteld is in een onderzoeksproject; e) voor elke in artikel 95/2, § 1, derde lid, 3°, d, bedoelde werknemer, het bewijs dat de betrokken werknemer, naargelang het geval, onderzoeker, onderzoekstechnicus of projectbeheerder inzake onderzoek en ontwikkeling is; Onder onderzoeker wordt verstaan, wetenschappers of ingenieurs die werken aan de ontwikkeling of de uitvinding van kennis, producten, processen, nieuwe methoden of systemen. Zijn gelijkgesteld met ingenieurs, de bezoldigden die zonder het diploma te hebben, deze kwalificatie hebben behaald in de schoot van hun onderneming; Onder onderzoekstechnicus wordt verstaan, de personen die in nauwe samenwerking werken met de onder15 juli 2014
zoekers om de noodzakelijk technische ondersteuning te leveren bij experimenteel onderzoeks- en ontwikkelingswerk; Onder projectbeheerders inzake onderzoek en ontwikkeling wordt verstaan, de personen die de leiding hebben over organisatie, coördinatie en planning van het project zowel op administratief, juridisch, financieel als technologisch vlak. f) voor elke in artikel 95/2, § 1, derde lid, 3°, e, bedoelde werknemer: - het bewijs dat de betrokken werknemer, onderzoeker is die een diploma heeft als voorzien in artikel 275/ 3, § 2, 1° of 2°, Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; - het bewijs dat hij tewerkgesteld is in onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's; g) het totaal bedrag van de bezoldigingen en van de ingehouden bedrijfsvoorheffing. [h) voor elke in artikel 95/2, § 1, derde lid, 3°, c, d en e, bedoelde schuldenaar, het bewijs van aanmelding van de projecten of programma's bij de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid, zoals voorzien bij artikel 275/3, § 3, vierde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.]
IV. De in artikel 95/2, § 1, derde lid, 4°, bedoelde schuldenaars: Deze schuldenaars moeten de volgende documenten ter beschikking houden van de administratie: 1. wat de in België geregistreerde schepen betreft: - ter gelegenheid van de eerste aangifte in de bedrijfsvoorheffing die ter uitvoering van deze bepalingen wordt ingediend, een afschrift van de zeebrief die voor elk van de betrokken schepen is uitgereikt; - een nominatieve lijst per schip met de vermelding van: 1° de volledige identiteit van de werkgever met vermelding van het nationaal nummer of het refertenummer als schuldenaar inzake bedrijfsvoorheffing; 2° voor elke in artikel 275/4, eerste lid van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vermelde werknemer: a) de volledige identiteit alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer; b) de functie aan boord van het schip of een omschrijving van de aan boord verrichte werkzaamheden; c) in voorkomend geval, de data van indiensttreding en uitdiensttreding zoals die in de onmiddellijke aangifte van tewerkstelling (DIMONA) zijn vermeld; d) het bedrag van de betaalde bruto belastbare bezoldigingen; e) het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing; f) een gedetailleerde berekening van de in artikel 275/ 4, tweede lid van het voormelde Wetboek bedoelde fictieve bedrijfsvoorheffing; 3° het totaal bedrag van de bezoldigingen en van de ingehouden bedrijfsvoorheffing;
mijnwetboek.be
453
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 454 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
4° het totaal bedrag van de forfaitaire bezoldigingen en van de fictieve bedrijfsvoorheffing; 2. wat de in een andere lidstaat van de Europese Unie geregistreerde schepen betreft: - een afschrift van de zeebrief die voor elk van de betrokken schepen is uitgereikt of een document vergelijkbaar met die zeebrief, waaruit onomstotelijk blijkt dat het betreffende schip in een lidstaat van de Europese Unie is geregistreerd. Dit document moet steeds worden toegevoegd; - een nominatieve lijst per schip met daarop dezelfde gegevens als vermeld onder 1, tweede streepje hiervoor.
ale zekerheid wanneer die bezoldigingen of een deel ervan aan de sociale zekerheid zijn onderworpen; - het totaal bedrag van de bruto belastbare bezoldigingen zoals die in aanmerking worden genomen voor de berekening van de bedrijfsvoorheffing wanneer die bezoldigingen niet aan de sociale zekerheid zijn onderworpen; In voorkomend geval moeten deze schuldenaars de nominatieve lijst opsplitsen in een lijst met de werknemers beoogd in artikel 95/2, § 1, derde lid, en een lijst met de andere werknemers.
VIII. [...]
aangevuld art. 3 KB 23.03.2014 (BS 31.03.2014); InwerkingtreV. De in artikel 95/2, § 1, derde lid, 5°, bedoelde III ding: 01.01.2014 schuldenaars: VII aangevuld door art. 4,° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009) met
Deze schuldenaars moeten een nominatieve lijst ter beschikking van de administratie houden met daarin, voor elke werknemer, de volledige identiteit en de periode van het jaar gedurende dewelke die werknemer ploegenarbeid of nachtarbeid heeft verricht.
VI. De in artikel 95/2, § 1, derde lid, 6°, bedoelde schuldenaars: Deze schuldenaars moeten ter beschikking houden van de administratie: 1° wat de sportbeoefenaars betreft die op 1 januari van het jaar dat volgt op dat waarin de vrijstelling wordt gevraagd, niet de leeftijd van 26 jaar hebben bereikt: - de volledige identiteit; - in voorkomend geval, het nationaal nummer; - het bedrag van de betaalde bruto belastbare bezoldigingen; - het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing; 2° wat de niet in 1° bedoelde sportbeoefenaars betreft: - de volledige identiteit; - in voorkomend geval, het nationaal nummer; - het bedrag van de betaalde bruto belastbare bezoldigingen; - het bedrag van de op die bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing en een gedetailleerde berekening van die bedrijfsvoorheffing; - het bewijs dat de helft van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing werd besteed aan de opleiding van jonge sportbeoefenaars zoals omschreven in artikel 275/6, tweede en derde lid, Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
VII. Deze schuldenaars moeten een nominatieve lijst ter beschikking van de administratie houden met daarin voor elke werknemer: - de volledige identiteit; - het nationaal nummer; - het totaal bedrag van de bruto bezoldigingen vóór inhouding van de persoonlijke bijdragen voor de soci454
ingang van 01.06.2009 VII vervangen door art. 4, 3° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009) met ingang van 01.10.2007 gewijzigd door art. 4, 2° en 5° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009) met ingang van 17.08.2009 gewijzigd door art. 4, 1° KB 31.07.2009 (BS 07.08.2009) met ingang van 01.06.2009 ingevoegd door art. 4, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006)) Gewijzigd door art. 23, 1° en 2°, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006),van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 III, f) vervangen door art. 9, KB 12.03.2007 (BS 20.03.2007), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2007 VI tot VIII, ingevoegd door art. 5, KB 08.06.2007 (BS 19.06.2007), van toepassing op de bezoldingen die worden betaald of toegekend: vanaf 01.04.2007 voor de bepalingen die betrekking hebben op door de werknemer gepresteerd overwerk als bedoeld in artikel 275/1 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992; vanaf 01.10.2007 voor de bepalingen met betrekking tot de profit sector als bedoeld in artikel 275/7 van hetzelfde Wetboek; vanaf 01.01.2008 voor de bepalingen met betrekking tot de sportbeoefenaars zoals bedoeld in artikel 275/6 van hetzelfde Wetboek; op een datum bepaald bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad voor de bepalingen met betrekking tot de champignonteelt zoals bedoeld in artikel 275/ 8 van hetzelfde Wetboek
Bijlage IIIquater. Lijst van de erkende instellingen voor wetenschappelijk onderzoek (artikel 275/3, tweede lid, WIB 92) Erkenning met ingang van 1 juli 2004: - Afdeling Waterbouwkundig Laboratorium en Hydrologisch Onderzoek; - Algemeen Rijksarchief en Rijksarchief in de Provincies;
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 455 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- Association pour la Recherche avancée en Microélectronique et Intégration de Systèmes; - Babbage Institute for Knowledge and Information Technology; - Koninklijke Bibliotheek van België; - Biomed; - Born-Bunge Stichting v.z.w.; - Centrum voor Gemeenschappelijk Onderzoek van de EG; - Centre d'économie rurale de Marloie; - Centrum voor onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie; - Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij; - Studiecentrum voor Kernenergie – Mol; - Centre de Recherches argonomiques de Gembloux; - Centrum voor Wetenschappelijk Onderzoek der Belgische Keramische Nijverheid; - Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw; - Centrum voor het Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Metaalverwerkende Nijverheid; - Centrum voor Technisch enWetenschappelijk Onderzoek van de Leerlooierijen, Schoen, Pantoffel- en andere Lederverwerkende nijverheden; - Internationaal Centrum voor de Studie van de Middeleeuwse Schilderkunst in het Schelde- en het Maasbekken; - Centre international de Recherches et d'Information sur l'Economie publique, sociale et coopérative; - Nationaal Centrum voor Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Cementnijverheid; - Centre provincial d'Essais industriels; - Wetenschappelijk en Technisch Onderzoekscentrum voor Diamant; - Wetenschappelijk en Technisch Centrum van de Belgische Textielnijverheid; - Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf; - Centrum voor het Wetenschappelijk en Technisch Onderzoek der Groentenconserven; - Technisch Centrum van de Houtnijverheid; - Technisch en Wetenschappelijk Centrum van de Brouwerij, de Mouterij en Aanverwante Nijverheden; - Centrum voor Technisch en Wetenschappelijk Onderzoek der Springstoffennijverheid; - Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudiën; - Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek-Gent; - European Organisation for Research and Treatment of Cancer; - Fondation universitaire luxembourgeoise; - Afrika-instituut/Afrikaans studie- en documentatiecentrum; - Belgisch Instituut voor Ruimte-Aëronomie; - Europees Instituut voor Managementwetenschappen; - Nationaal Geografisch Instituut; - Institut international de Chimie-Physique-Solvay; - Ludwig Instituut voor Onderzoek tegen Kanker; - Nationaal Instituut voor Criminalistiek; - Nationaal Instituut voor Radio-Elementen; 15 juli 2014
- Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen; - Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium; - Koninklijk Meteorologisch Instituut van België; - Wetenschappelijk instituut Volksgezondheid; - Institut scientifique de Service public; - Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer-Geraardsbergen; - Instituut voor Natuurbehoud; - Instituut voor ontwikkelingsbeleid en -beheer; - International Institute of Cellular and Molecular Pathology- AIBS; - Interuniversitair Centrum voor Micro-Electronica; - Nationale Plantentuin van België; - Koninklijk Museum voor Schone Kunsten- Antwerpen; - Koninklijk Maatschappij voor Dierkunde; - Langzaam Verkeer; - Koninklijk Museum voor Midden-Afrika; - Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis; - Musée royal de Mariemont; - Koninklijk Musea voor Kunst en Geschiedenis; - Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België; - Koninklijke Sterrenwacht van België; - Nationale Instelling voor Radioactief Afval en Verrijkte Splijtstoffen; - Prins Leopold Instituut voor Tropische Geneeskunde te Antwerpen; - Provinciaal Centrum voor Opsporing van Metabole aandoeningen; - Provinciale Dienst voor Land- en Tuinbouw; - Station de Recherches forestières; - Stichting Technologie Vlaanderen; - Vlaams Interuniversitair Instituut voor Biotechnologie; - Vlaamse Compostorganisatie; - Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek; - Von Karman Institute for Fluid Dynamics; - Centrum voor Research in de Metallurgie; - Researchinstituut voor Bekledingen, Verven en Inkten; - Belgisch Instituut voor Lastechniek; - Meurice R & D v.z.w. Erkenning met ingang van 1 januari 2006: - Agro Food Valley; - Centre d'Etude et de Documentation de l'Environnement (CEBEDEAU); - Centre d'Etudes wallon de l'Assemblage et du Contrôle des matériaux (CEWAC); - Centre d'Excellence en Technologie de l'Information et de la Communication (CETIC); - Centre de Recherche en Aéronautique (CENAERO); - Centre de Recherche en Défense sociale; - Centre de Recherche et de Contrôle Textile, Environnement, Agro- Alimentaire et Papetier (CELABOR); - Centre de Ressources technologiques en Chimie (CERTECH); - Centre technologique de la Terre et de la Pierre; - College of Europe;
mijnwetboek.be
455
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 456 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
- D. Collen Research Foundation; - Flanders Drive; - Flanders Material Centre (Flamac); - Flanders' Mechatronics Technology Centre; - Interuniversitair Instituut voor Breedbandtechnologie (IBBT); - Institut national interuniversitaire des Silicates, Sols et Matériaux (INISMa); - Institut wallon de l'Evaluation, de la Prospective et de la Statistique (IWEPS); - International Bureau for Environmental Studies (IBES); - De Vrienden van het Instituut Pasteur van Brussel; - Materia Nova; - Multitel; - Universitair Ziekenhuis Gent; - Vlaams Instituut voor de Logistiek (VIL); - Vlaams Instituut voor de Zee; - Vlaams Kunststof Centrum. Erkenning met ingang van 1 april 2007: - Biovallée; - Federaal Planbureau; - Centre de Recherche et d'Information socio-politiques (CRISP); - Centre de Recherche sur l'Enseignement des Mathématiques; - Centre d'Economie rurale; - Cluster van Staalplaatproducenten en Verwerkers (CLUSTA); - Flanders Food; - Fraunhofer-Gesellschaft zur Farderung der angewandten Forschung e.V (Duitsland); - Incubatiepunt Geoinformatie (INCGEO); - Belgisch Instituut voor de Verkeersveiligheid; - Koninklijk Belgisch Instituut tot Verbetering van de Biet (KBIVB); - Kind en Samenleving; - La Cambre (Inst. Supérieur d'Architecture); - Nederlandse organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek – TNO (Nederland); - PC Fruit; - Research in Advanced medical Informatics and Telematics (Ramit); - Vlaams Electro en Innovatiecentrum (VEI); - Vlaams Innovatiecentrum voor Grafische Communicatie (VIGC); - Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed; - Universitair Ziekenhuis Antwerpen; - Anti-Persoonsmijnen Ontmijnende Productontwikkeling (APOPO); - KaHo Sint-Lieven R&D; - Centre hospitalier universitaire de Liège; - Cliniques universitaires Saint-Luc; - Musée juif de Belgique – Joods Museum van België; - Fondation de la Mémoire contemporaine/Stichting voor de Eigentijdse Herinnering; - Centre d'Etude, de Recherche et d'Action en Architecture-Saint-Luc 456
de Bruxelles; - Proefcentrum voor Sierteelt; - Proefstation voor de Groenteteelt; - Proefcentrum Hoogstraten; - L'Observatoire du Crédit et de l'Endettement; - Institut de Pathologie génétique; - Institut de Recherche de l'Institut supérieur industriel de Bruxelles; - Centre de Recherche et de Développement de l'ECAM; - Société des Bollandistes; - Ziekenhuisvereniging van Brussel en van Schaarbeek – Universitair Verplegingscentrum Brugmann; - Kristelijke Mutualistische Solidariteit VZW. Erkenning met ingang van 1 april 2010: - "Centre d'expertise et de Ressources pour l'Enfance (CERE)" ASBL; - Vormingscentrum voor de begeleiding van het jonge kind (VBJK) VZW; - "Association internationale de la Savonnerie, de la Détergence et des Produits d'Entretien (AISE)" ASBL; - Centrum voor Innovatie en Stimulatie van Medicijnontwikkeling Leuven (CISTIM Leuven) VZW; - Bodemkundige Dienst van België VZW. Erkenning met ingang van 1 januari 2012: - Nationale Proeftuin voor Witloof - BB-consult - Provinciaal Proefcentrum voor de Groententeelt Oost-Vlaanderen - Passiefhuis-Platform Erkenning met ingang van 1 januari 2013 - Natuurpunt Studie - Natagora - Brussels Heart Center - Dierengezondheidszorg Vlaanderen - Vlaams Centrum voor Bewaring van Tuinbouwproducten - Inagro - Vlaams Gebarentaalcentrum - Amsab - Instituut voor Sociale Geschiedenis - Observatoire social européen - Association pour le droit des Etrangers - Belgische Rode Kruis - Transfusion Research Center Erkenning met ingang van 1 mei 2013 - Centre de Documentation et de Coordination Sociales - Centrum voor Maatschappelijke Documentatie en Coördinatie - Agrobeheercentrum Ecokwadraat Bijlage IIIquater: gewijzigd door art. 1 KB 25.04.2014 (BS 02.06.2014) met ingang van 25.04.2014 Bijlage IIIquater: gewijzigd door art. 1 KB 13.05.2009 (BS 02.06.2009) met ingang van 01.01.2009 Bijlage IIIquater: gewijzigd door art. 1 KB 10.12.2008 (BS 30.12.2008) en treedt in werking op 01.07.2008 Bijlage IIIquater: ingevoegd door art. 5, KB 22.08.2006 (BS 28.08.2006), van toepassing op de bezoldigingen die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2006 behalve de bepalingen betreffende de in artikel 275/3, derde lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde Young Innovative Companies die uitwerking hebben vanaf 01.07.2006 (gewijzigd door art. 25, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006)); en gewijzigd door art. 1, KB
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 457 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB 09.04.2007 (BS 14.05.2007), met ingang van 01.04.2007 – Erratum BS 26.10.2007 Bijlage IIIquater: gewijzigd door art. 1, KB 13.05.2009 (BS 02.06.2009), met ingang van 01.01.2009; aangevuld door art. 1, KB 29.08.2010 (BS 10.09.2010), met ingang van 01.04.2010
Bijlage IV. [...] Opgeheven door art. 24, KB 11.12.2006 (BS 18.12.2006), met ingang van 28.12.2006
13sexies
11
13septies
-
14
17
14bis
30
14ter
31
14quater
32
14quinquies
33
14sexies
-
15
235
16
236
17
237
18
238
19
239
20
240
21
241
22
242
23
243
1
24
244
3
25
245
4
26
246
5
27
247
2
28
248
22
29
249
5
23
30
250
6
24
31
251
7
25
32
252
26
33
253
9
27
33bis
-
9bis
-
33ter
-
-
33quater
-
9quater
18
33quinquies
34
10
19
33sexies
35
11
20
34
36
12
21
35
37
44
36
38
45
37
39
46
38
40
12quinquies
-
39
41
12sexies
47
40
42
12septies
49
41
43
48
42
29
-
43
28
6
44
50
7
45
52
13ter
8
46
51
13quater
9
47
53
13quinquies
10
47bis
54
Bijlage V. [...] Opgeheven door art. 3 en 15, KB 22.10.1993 (BS 29.10.1993); van toepassing op de vanaf 01.01.1992 betaalde of toegekende interesten (art. 17, § 4)
Bijlage. Overeenstemmingstabellen Hoofdstuk I Artikel KB/WIB 1 1bis 2 3 3bis 4
8
9ter
12bis 12ter 12quater
12octies 12novies 13 13bis
15 juli 2014
Artikel KB/WIB 92
mijnwetboek.be
457
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 458 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
47ter
57
75
81
47quater
59
76
82
47quinquies
58
77
-
47quinquies /1
60
78
-
47sexies
55
79
96
47septies
62
80
97
47octies
56
81
98
47novies
63
82
99
48
-
83
100
48bis
64
84
-
49
65
85
-
49bis
66
86
101
49ter
-
87
105
50
67
88
106
51
68
89
107
52
69
89bis
108
53
70
90
109
54
71
91
110
55
72
92
111
56
-
93
112
57
73
94
113
57bis
-
95
114
58
-
96
115
59
-
96bis
116
60
-
97
117
61
-
97bis
118
62
-
97ter
119
63
-
98
83
64
-
99
84
64bis
-
100
85
64ter
12
101
-
64quater
13
102
-
64quinquies
14
103
-
64sexies
15
104
-
64septies
16
105
-
64octies
-
106
-
65
74
107
-
66
75
108
-
67
76
109
-
68
77
110
-
69
78
111
-
69bis
79
112
86
70
-
113
87
71
102
114
88
72
103
115
89
73
104
116
90
74
80
116bis
-
458
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 459 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
117
91
163
199
118
92
164
200
119
93
164bis
201
120
94
165
202
121
-
166
203
122
-
167
204
123
-
168
205
124
95
169
-
125
120
170
206
126
-
170bis
177
127
-
171
128
128
-
172
129
129
-
173
130
130
-
174
131
131
-
175
132
132
121
176
133
133
122
177
134
134
-
178
135
135
-
179
-
136
-
180
136
137
123
181
137
138
124
182
138
139
-
183
139
140
-
184
140
141
125
185
141
142
126
186
142
143
127
187
143
144
178
188
144
145
-
189
-
145bis
179
190
-
146
182
191
-
147
183
192
-
148
184
193
-
149
185
194
145
150
186
195
146
151
187
196
147
152
188
197
148
153
189
198
149
154
190
199
150
155
191
200
151
156
192
201
152
157
193
202
153
158
194
203
154
159
195
204
-
160
196
205
155
161
197
206
156
162
198
207
157
15 juli 2014
mijnwetboek.be
459
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 460 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
208
158
241
232
209
159
242
233
210
160
243
-
211
161
244
-
212
162
245
-
213
163
246
-
214
-
247
-
215
164
247bis
234
216
165
247ter
-
217
-
247quater
-
217bis
166
247quinquies
-
218
167
247sexies
-
219
-
247septies
-
220
168
247octies
-
221
169
247nonies
-
222
170
248
-
223
171
249
-
224
172
250
-
225
173
Bijlage KB/WIB
Bijlage KB/WIB 1992
226
174
I
-
227
175
II
V
227bis
207
III
III
227ter
208
IV
-
227quater
209
V
IV
227quinquies
210
VI
I
228
211
VII
-
229
212
VIII
-
230
213
IX
-
231
214
X
II
232
215
233
216
234
217
235
218
236
219
237
220
237bis
221
237ter
222
237quater
223
237quinquies
224
238
176
238bis
225
238ter 238quater 238quinquies
226 227 228
238sexies
229
239
230
240 460
231
Andere bepalingen K.B. 17.1.1989, art. 1
Artikel KB/WIB 1992 61
K.B.17.4.1990
48 (§ 4, 5°)
K.B. 6.2.1989, art. 1
180
K.B. 6.2.1989, art. 2
181
Hoofdstuk II Artikel KB/WIB 1992
Artikel KB/WIB
1
1
2
3bis
3
1bis
4
2
5
3
6
13
7
13bis
mijnwetboek.be
Andere bepalingen
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 461 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
8
13ter
55
47sexies
9
13quater
56
47octies
10
13quinquies
57
47ter
11
13sexies
58
47quinquies
12
64ter
59
47quater
13
64quater
60
47quinquies /1
14
64quinquies
61
15
64sexies
16
64septies
62
47septies
17
14
63
47novies
18
9quater
64
48bis
19
10
65
49
20
11
66
49bis
21
12
67
50
4
68
51
5
69
52
24
6
70
53
25
7
71
54
26
8
72
55
27
9
73
57
28
43
74
65
29
42
75
66
14bis
76
67
14ter
77
68
32
14quater
78
69
33
14quinquies
79
69bis
34
33quinquies
80
74
35
33sexies
81
75
36
34
82
76
35
83
98
36
84
99
39
37
85
100
40
38
86
112
41
39
87
113
42
40
88
114
43
41
89
115
12bis
90
116
12ter
91
117
46
12quater
92
118
47
12sexies
93
119
48
12octies
94
120
49
12septies
95
121
50
44
96
79
45
97
80
46
98
81
53
47
99
82
54
47bis
100
83
22 23
30 31
37 38
44 45
51 52
15 juli 2014
K.B. 17.4.1990
mijnwetboek.be
K.B. 17.1.1989, art. 1
461
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 462 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
101
86
148
197
102
71
149
198
103
72
150
199
104
73
151
200
105
87
152
201
106
88
153
202
107
89
154
203
108
89bis
155
205
109
90
156
206
110
91
157
207
111
92
158
208
112
93
159
209
113
94
160
210
114
95
161
211
115
96
162
212
116
96bis
163
213
117
97
164
215
118
97bis
165
216
119
97ter
166
217bis
120
125
167
218
121
132
168
220
122
133
169
221
123
137
170
222
124
138
171
223
125
141
172
224
126
142
173
225
127
143
174
226
128
171
175
227
129
172
176
238
130
173
177
170bis
131
174
178
144
132
175
179
145bis
133
176
180
134
177
K.B. 6.2.1989, art. 1
135
178
181
136
180
K.B. 6.2.1989, art. 2
137
181
138
182
139
183
140
184
141
185
142
186
143
187
144
188
145
194
146
195
147
196
462
182
146
183
147
184
148
185
149
186
150
187
151
188
152
189
153
190
154
191
155
192
156
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 463 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – KB/WIB
193
157
240
20
194
158
241
21
195
159
242
22
196
160
243
23
197
161
244
24
198
162
245
25
199
163
246
26
200
164
247
27
201
164bis
248
28
202
165
249
29
203
166
250
30
204
167
251
31
205
168
252
32
206
170
253
33
207
227bis
208
227ter
209
227quater
I
210
227quinquies
II
X
211
228
III
III
212
229
IV
V
213
230
V
II
214
231
215
232
216
233
217
234
218
235
219
236
220
237
221
237bis
222
237ter
223
237quater
224
237quinquies
225
238bis
226
238ter
227
238quater
228
238quinquies
229
238sexies
230
239
231
240
232
241
233
242
234
247bis
235
15
236
16
237
17
238
18
239
19
15 juli 2014
Bijlage KB/WIB 1992
mijnwetboek.be
Bijlage KB/WIB VI
463
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 464 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - W. 26/03/1999 - Actieplan Werkgel.
WET VAN 26 MAART 1999 BETREFFENDE HET BELGISCH ACTIEPLAN VOOR DE WERKGELEGENHEID 1998 EN HOUDENDE DIVERSE BEPALINGEN (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 30.12.2011) (Opgenomen: art. 41-49 en 126, 1° en 5°)
Hoofdstuk II. Omzetting van het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 Afdeling VII. Aandelen met décote stock options Onderafdeling I. Aandelenopties Art. 41. Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt verstaan onder: 1° vennootschap: iedere Belgische of buitenlandse vennootschap met rechtspersoonlijkheid; 2° aandeel: ieder aandeel of winstbewijs van een vennootschap; 3° optie: het recht om, gedurende een welbepaalde termijn een bepaald aantal aandelen aan te kopen of, naar aanleiding van de verhoging van het kapitaal van een vennootschap op een bepaald aantal aandelen in te schrijven tegen een vastgestelde of een nog vast te stellen prijs; 4° aanbod: het aanbod van de optie dat schriftelijk en gedateerd aan de begunstigde ter kennis wordt gebracht; W. 2002.12.24, art. 403; Inwerkingtreding: 10.01.2003
5° beurs: elke gereglementeerde markt of een andere openbare, regelmatig werkende markt. Art. 42. § 1. De voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid van de begunstigde, onder de vorm van al dan niet kosteloze toekenning van een optie, vormen voor deze laatste een beroepsinkomen dat belastbaar is op het ogenblik van de toekenning ervan, wanneer hij die optie niet heeft aangewend voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid. Wanneer de begunstigde het aanbod ten laatste op de zestigste dag die volgt op de datum van het aanbod, schriftelijk heeft aanvaard, wordt de optie uit fiscaal oogpunt geacht op die zestigste dag te zijn toegekend, zelfs indien aan de uitoefening van de optie opschortende of ontbindende voorwaarden zijn verbonden. De begunstigde die voor het verstrijken van die termijn de aanbieder niet schriftelijk de aanvaarding van het aanbod heeft medegedeeld, wordt geacht het aanbod te hebben geweigerd. W. 2002.12.24, art. 404; Inwerkingtreding: 10.01.2003
§ 2. Wanneer het opties of aandelen betreft welke door de begunstigde niet worden aangewend voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, vormen de verkregen voordelen naar aanleiding van de vervreemding van een optie, van de uitoefening van die optie of van de vervreemding van aandelen die verworven werden als gevolg van die uitoefening, geen belastbare beroepsinkomsten. 464
Art. 43. § 1. Het krachtens artikel 42, § 1, belastbare bedrag van het voordeel wordt vastgesteld overeenkomstig de volgende paragrafen en, in geval van tegen betaling toegekende optie, wordt dit bedrag verminderd met de bijdrage van de begunstigde van het voordeel. § 2. Wanneer het om opties gaat die genoteerd of verhandeld worden op een beurs, wordt het belastbare voordeel bepaald op grond van de laatste slotkoers van de optie die voorafgaat aan de dag van het aanbod. § 3. In de gevallen die niet worden bedoeld in paragraaf 2, wordt het belastbare voordeel forfaitair vastgesteld op een percentage van de waarde die de aandelen waarop de optie betrekking heeft, bezitten op het ogenblik van het aanbod. § 4. Voor de toepassing van paragraaf 3, wordt de waarde van de aandelen bepaald als volgt: 1° wanneer de aandelen genoteerd of verhandeld worden op de beurs, is de waarde van het aandeel naar keuze van de persoon die de optie aanbiedt, de gemiddelde slotkoers van het aandeel gedurende dertig dagen die het aanbod voorafgaan of de laatste slotkoers die voorafgaat aan de dag van het aanbod; W. 2002.12.24, art. 405; Inwerkingtreding: 10.01.2003
2° in de andere gevallen, is de waarde van het aandeel de werkelijke waarde ervan op het ogenblik van het aanbod, zoals vastgesteld door de persoon die de optie aanbiedt, op eensluidend advies van de commissaris-revisor van de vennootschap die de aandelen uitgeeft waarop de optie betrekking heeft, of, als in die vennootschap geen commissaris-revisor is, door een bedrijfsrevisor of door een accountant, die door die vennootschap wordt aangewezen, of als de uitgevende vennootschap niet-verblijfhoudend is, door een accountant met een vergelijkbaar statuut, die door die vennootschap wordt aangewezen. W. 2002.12.24, art. 406; Inwerkingtreding: 10.01.2003
Wanneer het om kapitaalvertegenwoordigende deelbewijzen gaat, mag de waarde bedoeld in het eerste lid, 2°, niet lager zijn dan de boekwaarde van die aandelen zoals blijkt uit de laatste jaarrekening van de uitgevende vennootschap die afgesloten en goedgekeurd is door het bevoegde orgaan vóór de datum van het aanbod. Wanneer het om niet-kapitaalvertegenwoordigende deelbewijzen gaat, wordt de waarde bedoeld in het eerste lid, 2°, bepaald overeenkomstig de rechten die aan die deelbewijzen toegekend worden op grond van de statuten van de uitgevende vennootschap. § 5. Voor de toepassing van paragraaf 3, wordt het belastbaar voordeel [forfaitair vastgesteld op 18 pct.] van de waarde zoals die is bepaald overeenkomstig § 4. Wanneer de optie wordt toegekend voor een periode van meer dan vijf jaar te rekenen vanaf de datum van het aanbod, wordt het belastbare voordeel per jaar of
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 465 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - W. 26/03/1999 - Actieplan Werkgel.
gedeelte van een jaar dat de vijf jaar overschrijdt, vermeerderd met 1% van de voornoemde waarde. § 6. De in § 5 vastgestelde percentages worden gehalveerd wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: 1° de uitoefenprijs van de optie wordt definitief vastgesteld op het ogenblik van het aanbod; 2° de optie bevat de volgende bedingen: a) zij mag niet worden uitgeoefend vóór het einde van het derde kalenderjaar na dat waarin het aanbod heeft plaatsgevonden, noch na het einde van het tiende jaar na dat waarin het aanbod heeft plaatsgevonden; b) ze mag niet onder levenden worden overgedragen; 3° het risico van vermindering van de waarde van de aandelen waarop de optie betrekking heeft na de toekenning ervan, mag noch rechtstreeks, noch onrechtstreeks, gedekt worden door de persoon die de optie toekent, of door een persoon met wie er een band van wederzijdse afhankelijkheid bestaat; 4° de optie heeft betrekking op aandelen van de vennootschap ten behoeve van wie de beroepswerkzaamheid wordt uitgeoefend of op aandelen van een andere vennootschap die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming heeft in de eerst genoemde vennootschap als bedoeld in het koninklijk besluit van 8 oktober 1976 met betrekking tot de jaarrekening van de ondernemingen. Wanneer aan de in het eerste lid, 2°, vermelde voorwaarde niet wordt voldaan, worden de in § 5 bepaalde percentages niettemin tot de helft verminderd wanneer de begunstigde zich ertoe verbindt de verplichtingen na te leven die zijn opgenomen in de in dat lid vermelde bedingen. Wanneer het in het eerste lid, 3°, vermelde risico na de datum van het aanbod wordt gedekt en in het in het tweede lid vermelde geval wordt een tegen de helft belastbaar voordeel, dat overeenkomstig § 5 wordt vastgesteld, geacht een belastbaar inkomen te zijn van het jaar waarin de begunstigde zijn woonplaats of de zetel van zijn fortuin naar het buitenland overbrengt en ten laatste, als een inkomen van het elfde jaar dat volgt op dat waarin het aanbod heeft plaatsgehad, behalve indien, in het tweede lid vermelde geval, de belastingplichtige uiterlijk bij zijn aangifte in de personenbelasting of in de belasting der niet verblijfshouders met betrekking tot dat inkomen het bewijs levert: - dat de optie niet overgedragen werd; - en dat de optie werd uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen van het tweede lid of dat zij niet werd uitgeoefend. § 7. Indien de prijs van de uitoefening van de optie lager is dan de op het ogenblik van het aanbod geldende waarde van de aandelen waarop de optie betrekking heeft, wordt dat verschil, in de gevallen bedoeld in de §§ 4 tot 6, bij het belastbare voordeel gevoegd. § 8. Wanneer de optie, op het ogenblik van het aanbod of tot op de vervaldag van de termijn van uitoefening van de optie, bedingen bevatten, die tot doel hebben een zeker voordeel aan de begunstigde van de 15 juli 2014
optie te verlenen, vormt dit voordeel een beroepsinkomen voor het belastbaar tijdperk waarin dat laatste vaststaat, in de mate dat het meer bedraagt dan het bedrag van het belastbaar voordeel dat forfaitair wordt vastgesteld op het ogenblik van de toekenning van de optie. § 5 gewijzigd bij art. 72 Wet 28 december 2011 (BS 30 december 2011) en van toepassing op de aandelenopties aangeboden vanaf 1 januari 2012 (art. 73)
Art. 44. De persoon die belastbare voordelen toekent, die voortkomen van opties en die belastbaar zijn voor de begunstigden van de opties, dient de door artikel 57 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 vereiste individuele fiches en samenvattende opgaven over te leggen, bij ontstentenis daarvan worden die voordelen als abnormaal of goedgunstig aangemerkt en bij zijn eigen belastbare inkomsten gevoegd. Wanneer de opties worden toegekend door een nietverblijfhoudende vennootschap, zonder vestiging in België, wegens of naar aanleiding van de beroepswerkzaamheid van de begunstigde ten behoeve van een Belgische belastingplichtige, is de in het voorgaande lid bepaalde regeling van toepassing op de voornoemde belastingplichtige. Art. 45. Voor zover daarvan niet wordt afgeweken, zijn de bepalingen van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 van toepassing op deze onderafdeling. Art. 46. Het totaal bedrag van de opbrengst van de belasting van de voordelen bedoeld in de artikelen 42, § 1, en 43, § 8, wordt toegewezen, overeenkomstig de percentages vastgesteld in uitvoering van artikel 66, § 2, 3°, van de wet van 2 januari 2001 houdende sociale, budgettaire en andere bepalingen, aan het globaal RSZ-beheer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, en aan het fonds voor het financieel evenwicht in het sociaal statuut der zelfstandigen, bedoeld in artikel 21bis van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen. W. 2001.07.19, art. 28; Inwerkingtreding: 28.07.2001
Art. 47. § 1. De artikelen 41 tot 45 zijn van toepassing op de opties toegekend vanaf 1 januari 1999. § 2. Artikel 45 van de wet van 27 december 1984 houdende fiscale bepalingen, gewijzigd bij artikel 311 van de wet van 22 december 1989 en bij artikel 20 van de wet van 28 december 1990, wordt opgeheven. Het blijft evenwel van toepassing op de opties die zijn toegekend vóór 1 januari 1999. § 3. Het artikel 46 treedt in werking vanaf het aanslagjaar 2000. [§ 4. Voor de aandelenoptieplannen afgesloten tussen 1 januari 1999 en 31 december 2002, kan de vennootschap die de opties aanbiedt, vóór 30 juni 2003, met instemming van de begunstigden, uitoefeningsperiode ervan zonder bijkomende fiscale last met hoogstens 3 jaar verlengen.
mijnwetboek.be
465
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 466 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - Prog. W. 02/08/2002
Dit akkoord moet aan de Administratie worden betekend vóór 31 juli 2003. Voor de toepassing van het eerste lid wordt afgeweken van artikel 499 van het Wetboek van vennootschappen.]
van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, wordt niet beschouwd als een voordeel bepaald in artikel 2, eerste lid, 3°, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers."
W. 2002.12.24, art. 407; Inwerkingtreding: 10.01.2003
Art. 49. Artikel 36 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt als volgt geïnterpreteerd: "De verkregen voordelen bij de toekenning van aandelenopties uitgegeven ter gelegenheid van een kapitaalverhoging in het kader van de bepalingen van artikel 52septies van de gecoördineerde wetten op de handelsvennootschappen, of bij de inschrijving van aandelen tegen verminderde prijs in het kader van dit artikel, wordt niet ten name van de begunstigden als een belastbaar voordeel aangemerkt.".
[§ 5. Voor de aandelenoptieplannen afgesloten tussen 1 januari 2003 en 31 augustus 2008, kan de vennootschap die de opties aanbiedt, vóór 30 juni 2009, met instemming van de begunstigden, de uitoefeningsperiode zonder bijkomende fiscale last met hoogstens vijf jaar verlengen. Evenwel geldt de verlenging, voor het geheel van plannen waarop eenzelfde begunstigde bij eenzelfde vennootschap heeft ingeschreven, slechts voor opties ten belope van een fiscale waarde van 100.000 euro. Dit akkoord moet aan de Administratie worden betekend vóór 31 juli 2009. Voor de toepassing van het eerste lid wordt afgeweken van artikel 499 van het Wetboek van vennootschappen.] W. 2009.03.27, art. 21; Inwerkingtreding: 17.04.2009
Onderafdeling II. Uitgifte van aandelen met prijsreductie Art. 48. Artikel 2, eerste lid, 3°, van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers wordt als volgt geïnterpreteerd: "Het voordeel verworven door de uitgifte van aandelen met prijsreductie overeenkomstig artikel 52septies
Hoofdstuk IV. Inwerkingtreding Art. 126. Deze wet treedt in werking op 1 januari 1999 met uitzondering van: 1° de bepalingen van hoofdstuk II, afdeling III, die uitwerking hebben op 1 januari 1998; [...] 5° de bepalingen van de artikelen 41 tot 46, 48 en 49; [...] (Inwerkingtreding van hoofdstuk II, afdeling IV vastgesteld op 01.04.1999 door KB 1999.03.26, art. 1)
PROGRAMMAWET VAN 2 AUGUSTUS 2002 (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 31.12.2013) (Opgenomen: art. 115 tot 127)
Titel V. Financiën Hoofdstuk I. Zeescheepvaart Afdeling I. Winst uit zeescheepvaart aan de hand van de tonnage Art. 115. § 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk gelden de hierna in dit artikel opgenomen definities. § 2. 1° Winst uit zeescheepvaart: a) de winst uit de exploitatie van een zeeschip varend onder de vlag van een Lidstaat van de Europese Unie voor het vervoer van goederen of personen alsmede alle activiteiten die direct samenhangen met deze exploitatie: - op internationale zeeroutes; - op routes van en naar installaties op zee bestemd voor de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen. Van de voorwaarde te varen onder de vlag van een Lidstaat van de Europese Unie wordt afgezien mits aan 466
de voorwaarden vermeld onder punt 3.1, achtste en negende lid, van de Mededeling C(2004) 43 van de Commissie – Communautaire richtsnoeren betreffende staatssteun van het zeevervoer – is voldaan; b) de winst uit de exploitatie van een zeeschip varend onder Belgische vlag voor het vervoer van opgebaggerd materiaal over volle zee uit de exploratie of exploitatie van natuurlijke rijkdommen op zee wanneer de werkzaamheden van dat zeeschip voor meer dan 50 pct. van de bedrijfstijd tijdens het belastbaar tijdperk bestaat uit het vervoer van zulk opgebaggerd materiaal over volle zee; c) de winst uit de exploitatie van een zeeschip varend onder Belgische vlag wanneer meer dan 50 pct. van de door dat zeeschip werkelijk verrichte activiteit tijdens het belastbaar tijdperk bestaat uit het verrichten van sleepvaart op volle zee die als zeevervoer kan worden aangemerkt; W. 2004.12.27, art. 321; Inwerkingtreding: 01.01.2003
2° Voor de toepassing van de artikelen 116 tot 120 is er exploitatie van een zeeschip wanneer: W. 2004.12.27, art. 321; Inwerkingtreding: 01.01.2003
a) de belastingplichtige eigenaar is, mede-eigenaar of rompbevrachter van een zeeschip dat in belangrijke
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 467 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - Prog. W. 02/08/2002
mate in België wordt beheerd, en dat hij zelf niet in rompbevrachting heeft gegeven; of b) de belastingplichtige in België hoofdzakelijk het commerciële beheer van een zeeschip verricht voor een andere belastingplichtige, mits het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen waarvoor hij dit commerciële beheer verricht niet meer bedraagt dan driemaal het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen die hij beheert op een wijze als bedoeld in lid a, waarbij zeeschepen in mede-eigendom voor hun volledige tonnenmaat meetellen indien die medeeigendom minstens 5 pct. beloopt; of c) de belastingplichtige in België een zeeschip in tijd- of reischarter houdt, mits het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen die hij in tijd- of reischarter houdt niet meer bedraagt dan driemaal het jaartotaal van de netto dagtonnages van de zeeschepen die hij beheert op een wijze als bedoeld in lid a, waarbij zeeschepen in mede-eigendom voor hun volledige tonnenmaat meetellen indien die mede-eigendom minstens 5 pct. beloopt. 3° Divisie: een geheel dat op technisch en organisatorisch gebied een autonome activiteit uitoefent en op eigen kracht kan werken. Teneinde voor deze wet als een divisie te kunnen aanzien worden, is het vereist dat elke divisie als een bedrijfsafdeling of tak van werkzaamheid kan beschouwd worden in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 enerzijds en anderzijds als een bedrijfstak in de zin van artikel 680 van het Wetboek van vennootschappen alsmede dat: - die divisie een afzonderlijk stel rekeningen houdt; - die divisie, wat haar eigen activiteiten betreft, onder haar divisiebenaming naar buiten treedt; - die divisie beschikt over een afzonderlijke personeelslijst voor het personeel dat in die divisie wordt tewerk gesteld; - elke kost wordt toegeschreven aan een bepaalde divisie met dien verstande dat de kosten die niet op duidelijke wijze kunnen worden toegeschreven aan een bepaalde divisie als gemeenschappelijk kunnen worden beschouwd; - tussen de verschillende divisies enkel een doorrekening van kosten kan gebeuren indien het gemeenschappelijke kosten betreft. 4° beheer van een zeeschip voor rekening van derden: de belastingplichtige verzekert het volledige bemannings- en technisch beheer van een zeeschip voor rekening van derden en neemt de volle verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het zeeschip en alle door de internationale veiligheidscode voor de scheepvaart en ter voorkoming van verontreiniging (ISM-code), zoals goedgekeurd door de Internationale Maritieme Organisatie bij resolutie A.741(18) van 4 november 1993 en verplicht gesteld krachtens het nieuwe hoofdstuk IX van het Internationaal Verdrag van 1974 voor de beveiliging van mensenlevens op zee (Solas 74) en de latere wijzigingen die voor België internationaal
15 juli 2014
bindend zijn, opgelegde plichten en verantwoordelijkheden van de eigenaar over. W. 2004.12.27, art. 321; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 3. Wanneer de belastingplichtige die om toepassing verzoekt van de in dit hoofdstuk bedoelde bepalingen, naast de winst uit zeescheepvaart bedoeld in artikel 115, § 2, 1°, eveneens inkomsten verkrijgt uit activiteiten waarop deze bepalingen niet van toepassing zijn, moet hij voor elk van de uitgeoefende activiteiten een afzonderlijk stel rekeningen houden. W. 2004.12.27, art. 321; Inwerkingtreding: 01.01.2003
Art. 116. Met betrekking tot binnenlandse vennootschappen en Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen wordt, op verzoek van de belastingplichtige, in afwijking van de artikelen 183, 185, 189 tot 207, 233, eerste lid, en 235 tot 240 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de in België belastbare winst uit zeescheepvaart op forfaitaire wijze vastgesteld op basis van de tonnage van de zeeschepen waarmee die winst wordt behaald. Art. 117. Het verzoek als vermeld in artikel 116 wordt ingediend door de belastingplichtige bij de belastingadministratie, die hierover een beslissing neemt binnen een termijn van drie maanden na datum van ontvangst van het verzoek. Deze termijn kan in onderling overleg tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie verlengd worden. Tegen de beslissing van de administratie over het verzoek kan overeenkomstig de artikelen 569, 32°, 1385decies en 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek een vordering worden ingesteld. Art. 118. Bij inwilliging van het in artikel 116 vermelde verzoek treedt het stelsel inzake de vaststelling van de winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage, overeenkomstig deze afdeling, in werking met ingang van het belastbaar tijdperk dat volgt op dat waarin het verzoek werd ingediend, tot het verstrijken van het belastbaar tijdperk dat afgesloten wordt tijdens het tiende kalenderjaar na dat waarin het verzoek werd ingediend. Op het einde van voormelde periode wordt het stelsel stilzwijgend verlengd voor eenzelfde periode. Voormeld stelsel kan door de belastingplichtige worden opgezegd ten laatste drie maanden voor het verstrijken van het laatste belastbaar tijdperk van de voormelde periode. Art. 119. § 1. Per schip, per dag en per 100 nettoton wordt de winst van het belastbaar tijdperk uit de zeescheepvaart vastgesteld aan de hand van de in onderstaande tabel vermelde bedragen: 1,00 EUR voor de schijf tot 1.000 nettoton; 0,60 EUR voor de schijf van 1.000 nettoton tot 10.000 nettoton; 0,40 EUR voor de schijf van 10.000 nettoton tot 20.000 nettoton; 0,20 EUR voor de schijf van 20.000 nettoton tot 40.000 nettoton; 0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton. Het tarief van 0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton is slechts van toepassing:
mijnwetboek.be
467
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 468 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - Prog. W. 02/08/2002
- ofwel op zeeschepen die in nieuwe staat zijn verkregen; - ofwel op zeeschepen met een ouderdom van minder dan vijf jaar die vanaf de oplevering gedurende de gehele periode die onmiddellijk voorafgaat aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van de Europese Unie zijn geregistreerd; - ofwel op zeeschepen met een ouderdom van tenminste vijf jaar die gedurende de vijf jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van de Europese Unie zijn geregistreerd. Voor de toepassing van het vorige lid wordt de ouderdom van een schip bepaald op basis van de opleveringsdatum zoals vastgesteld door de scheepshypotheekbewaarder of de bevoegde registratieautoriteiten. W. 2004.12.27, art. 322; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 2-§ 3. [...] W. 2004.12.27, art. 322; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 4. Meerwaarden en minderwaarden op zeeschepen die onderworpen zijn aan de regeling zoals omschreven in deze afdeling, worden geacht begrepen te zijn in de forfaitair vastgestelde winst. Art. 120. § 1. [...] W. 2004.12.27, art. 323; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 2. Van de winst vastgesteld op grond van artikel 119 kunnen geen [...] beroepsverliezen worden afgetrokken. W. 2004.12.27, art. 323; Inwerkingtreding: 01.01.2003
Het eventuele niet verrekende gedeelte van de verliezen uit zeescheepvaart zoals het bestaat op het ogenblik dat de winst uit zeescheepvaart voor de eerste keer wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage, kan na het verstrijken van de periode waarvoor de winst aldus wordt vastgesteld, opnieuw in mindering worden gebracht.
Afdeling II. Bijzonder keuzestelsel van afschrijvingen Art. 121. § 1. Onder voorbehoud van de in deze afdeling vermelde afwijkingen worden de afschrijvingen op nieuwe en tweedehandse zeeschepen bepaald overeenkomstig de artikelen 61 tot 64 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Voor zeeschepen die in nieuwe staat zijn verkregen die uitsluitend voor het uitoefenen van de activiteiten zoals omschreven in artikel 115, § 2, 1°, worden gebruikt, delen in mede-eigendom van dergelijke nieuwe zeeschepen en scheepsaandelen in dergelijke nieuwe zeeschepen mogen de volgende afschrijvingspercentages worden aangenomen: - voor het boekjaar van de ingebruikneming: 20 pct.; - voor ieder van de volgende twee boekjaren: 15 pct.; 468
- vervolgens per boekjaar tot volledige afschrijving: 10 pct. W. 2004.12.27, art. 324; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 3. De afschrijvingstekorten betreffende de eerste drie boekjaren te rekenen vanaf het boekjaar waarin het zeeschip in de vaart werd gebracht, worden ingehaald tijdens de belastbare tijdperken die volgen op dat waarin het tekort is ontstaan, zelfs buiten de normale afschrijvingsduur overeenkomstig § 2, met dien verstande dat de totale jaarlijkse afschrijvingsannuïteit per zeeschip in geen geval meer dan 20% van de aanschaffings- of beleggingswaarde mag bedragen. § 4. Zeeschepen die overeenkomstig het in dit artikel vermelde stelsel worden afgeschreven, komen niet in aanmerking voor het keuzestelsel van degressieve afschrijvingen voorzien in artikel 64 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 5. Zeeschepen die niet in nieuwe staat zijn verkregen en die uitsluitend voor het uitoefenen van de activiteiten zoals omschreven in artikel 115, § 2, 1°, worden gebruikt, delen in mede-eigendom van dergelijke zeeschepen en scheepsaandelen in dergelijke zeeschepen komen in aanmerking voor afschrijving als vermeld in de §§ 1 tot 4, wanneer deze schepen voor het eerst in het bezit van een Belgische belastingplichtige komen. W. 2004.12.27, art. 324; Inwerkingtreding: 01.01.2003
Zeeschepen die niet in nieuwe staat zijn verkregen en die ingevolge het eerste lid niet in aanmerking komen voor afschrijving als vermeld in de §§ 1 tot 4, mogen lineair worden afgeschreven over de normale gebruiksduur. Voor zeeschepen die niet in nieuwe staat zijn verkregen en die uitsluitend voor het uitoefenen van de activiteiten zoals omschreven in artikel 115, § 2, 1°, worden gebruikt, zijn de afschrijvingen als vermeld in de §§ 1 tot 4 mede van toepassing op de bij aankoop van deze zeeschepen gedane kosten wegens grote herstellingen en inrichting. W. 2004.12.27, art. 324; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 6. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing gedurende de periode tijdens dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage. § 7. Bij vervreemding na afloop van de periode gedurende dewelke de winst [uit zeescheepvaart] wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage wordt voor de berekening van de meerwaarde als vermeld in artikel [122], de fiscale nettowaarde vastgesteld op basis van de normale fiscale afschrijvingsregels, met inbegrip van de periode waarin de winst uit zeescheepvaart werd bepaald aan de hand van de tonnage. Erratum, zie BS 13.11.2002, p. 51114
Afdeling III. Vrijstelling van meerwaarden op zeeschepen Art. 122. § 1. Onder voorbehoud van de in deze afdeling vermelde afwijkingen, zijn de bepalingen als vermeld in artikel 190 van het Wetboek van de inkom-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 469 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - Prog. W. 02/08/2002
stenbelastingen 1992, van toepassing op de meerwaarden verwezenlijkt op zeeschepen door binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die uitsluitend activiteiten uitoefenen zoals omschreven in artikel 115, § 2. Erratum, zie BS 13.11.2002, p. 51114
§ 2. Wanneer een bedrag gelijk aan de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen als hierna gesteld, worden de meerwaarden gerealiseerd bij vervreemding van zeeschepen, vrijgesteld, voor zover de vervreemde zeeschepen sedert meer dan 5 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden. § 3. De herbelegging moet gebeuren in zeeschepen, delen in mede-eigendom in zeeschepen, in scheepsaandelen of in aandelen van een vennootschap – scheepsexploitant die haar maatschappelijke zetel in de Europese Unie heeft. § 4. De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid gebeuren en binnen een termijn van 5 jaar vanaf de eerste dag van het belastbaar tijdperk waarin de meerwaarde is var tijdperk dat de verwezenlijking van de meerwaarde voorafgaat. § 5. Om het in het § 1 vermelde belastingstelsel te rechtvaardigen moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen, voor het aanslagjaar van de verwezenlijking van de meerwaarde en de erop volgende aanslagjaren tot wanneer de herbelegging overeenkomstig de §§ 2 tot 4 is verricht, een opgave voegen waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn afgevaardigde wordt vastgesteld. § 6. Indien niet wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijnen gesteld in §§ 1 tot § 4, wordt de verwezenlijkte meerwaarde, aangemerkt als winst van het belastbaar tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is. § 7. De als herbelegging aangemerkte investering moet gedurende tenminste vijf jaar als actiefbestanddeel behouden blijven, maar kan eventueel vervangen worden binnen de drie maanden na vervreemding ervan. Indien op deze wijze de als herbelegging aangemerkte investering werd vervangen, gelden bij vervreemding van het vervangende actief de regels van dit artikel. § 8. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing gedurende de periode tijdens dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage.
Afdeling IV. Investeringsaftrek Art. 123. § 1. In afwijking van de artikelen 68 en 201 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen binnenlandse vennootschappen of Belgische inrichtingen van buitenlandse vennootschappen die uitsluitend activiteiten uitoefenen zoals omschreven in artikel 115 met betrekking tot zeeschepen die in nieuwe staat zijn verkregen of tweedehandse zeeschepen die voor het eerst in het bezit van een Belgische belastingplichtige komen, een investeringsaftrek genieten 15 juli 2014
gelijk aan 30 pct. van de aanschaffingsprijs van die zeeschepen. Erratum, zie BS 13.11.2002, p. 51114
§ 2. De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing gedurende de periode tijdens dewelke de winst uit zeescheepvaart wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage. § 3. Indien een belastbaar tijdperk geen of onvoldoende winst oplevert om de investeringsaftrek te kunnen verrichten, wordt de voor dat belastbaar tijdperk niet verleende vrijstelling achtereenvolgens overgedragen op de winst van de volgende belastbare tijdperken. § 4. Het eventuele niet verrekende gedeelte van de investeringsaftrek zoals het bestaat op het ogenblik dat de winst uit zeescheepvaart voor de eerste keer wordt vastgesteld aan de hand van de tonnage, kan na het verstrijken van de periode waarvoor de winst aldus wordt vastgesteld, opnieuw in mindering worden gebracht.
Afdeling V. Winst op basis van de tonnage uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden Art. 124. § 1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt, in afwijking van de artikelen 183, 185, 189 tot 207, 233, eerste lid, en 235 tot 240 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, de belastbare winst uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden op forfaitaire wijze vastgesteld op basis van de tonnage van de zeeschepen waarover het beheer wordt gevoerd. § 2. Het verzoek als vermeld in § 1, wordt ingediend door de belastingplichtige bij de belastingadministratie die hierover een beslissing neemt binnen een termijn van drie maanden na datum van ontvangst van het verzoek. Deze termijn kan in onderling overleg tussen de belastingplichtige en de belastingadministratie verlengd worden. De administratie zal beslissen over het verzoek bij een voor beroep vatbare beschikking. § 3. Bij inwilliging van het in § 1 vermelde verzoek treedt het stelsel inzake de vaststelling van de winst uit zeescheepvaart aan de hand van tonnage, overeenkomstig dit artikel in werking met ingang van het belastbaar tijdperk dat volgt op dat waarin het verzoek werd ingediend. Hogervermeld stelsel kan door de belastingplichtige worden opgezegd ten laatste drie maanden voor het verstrijken van het belastbaar tijdperk dat afgesloten wordt tijdens het tiende kalenderjaar, of een veelvoud daarvan, na dat waarin het verzoek werd ingediend. Erratum, zie BS 13.11.2002, p. 51114
§ 4. Per schip, per dag en per 100 nettoton wordt de winst van het belastbaar tijdperk uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden vastgesteld aan de hand van de in de onderstaande tabel vermelde bedragen: - 1,00 EUR voor de schijf tot 1.000 nettoton; - 0,60 EUR voor de schijf van 1.000 nettoton tot 10.000 nettoton;
mijnwetboek.be
469
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 470 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. - KB 25/02/2005 Voorafg. Besl.
- 0,40 EUR voor de schijf van 10.000 nettoton tot 20.000 nettoton; - 0,20 EUR voor de schijf van 20.000 nettoton tot 40.000 nettoton; - 0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton. Het tarief van 0,05 EUR voor de schijf boven 40.000 nettoton is slechts van toepassing op het beheer van zeeschepen voor rekening van derden wanneer: - ofwel die zeeschepen door de eigenaar in nieuwe staat zijn verkregen; - ofwel die zeeschepen met een ouderdom van minder dan vijf jaar die vanaf de oplevering gedurende de gehele periode die onmiddellijk voorafgaat aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van de Europese Unie zijn geregistreerd; - ofwel die zeeschepen met een ouderdom van tenminste vijf jaar gedurende de vijf jaar die onmiddellijk voorafgaan aan het belastbaar tijdperk waarin voor het eerst de in België belastbare winst overeenkomstig het eerste lid op forfaitaire wijze wordt vastgesteld, onder de vlag van een land dat geen Lidstaat is van de Europese Unie zijn geregistreerd. W. 2004.12.27, art. 325; Inwerkingtreding: 01.01.2003
§ 5. Het eventuele niet verrekende gedeelte van de verliezen uit het beheer van zeeschepen voor rekening van derden zoals het bestaat op het ogenblik dat de winst voor de eerste keer wordt vastgesteld aan de
hand van de tonnage, kan na het verstrijken van de periode waarvoor de winst aldus wordt vastgesteld, opnieuw in mindering worden gebracht. § 6. De regeling zoals bepaald in dit artikel is voorbehouden voor belastingplichtigen die het beheer van zeeschepen voor rekening van derden verzorgen waarbij ten minste 75 pct. van het aantal voor derden beheerde zeeschepen dient ingeschreven te zijn in het Belgisch scheepsregister. De ondernemingen die wensen gebruik te maken van de regeling vermeld in dit artikel mogen uitsluitend het beheer van zeeschepen als activiteit hebben.
Afdeling VI. Vermindering van het registratierecht op vestiging van hypotheek op zee- en binnenschepen Art. 125. 1° In artikel 88 van het Wetboek der Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten worden de woorden ", de vestigingen van een hypotheek op een zeeof binnenschip," geschrapt. Art. 126. 2° In artikel 91 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "door een hypotheek op een zeeof een binnenschip," geschrapt. Art. 127. In artikel 922 van hetzelfde Wetboek worden de woorden "op een in België gelegen onroerend goed" ingevoegd tussen de woorden "hypotheek" en de woorden ", met inbegrip van".
KONINKLIJK BESLUIT VAN 25 FEBRUARI 2005 TOT UITVOERING VAN DE ARTIKELEN 413BIS TOT 413SEXIES VAN HET WETBOEK VAN DE INKOMSTENBELASTINGEN 1992 Art. 1. De behandeling van het verzoek tot onbeperkt uitstel van de invordering zoals bedoeld in het artikel 413quater, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, wordt toevertrouwd aan de ambtenaar belast met de invordering van de fiscale schuldvorderingen waarop het verzoek betrekking heeft. Indien evenwel, het verzoek tot onbeperkt uitstel van de invordering betrekking heeft op schuldvorderingen die tot de bevoegdheid behoren van verschillende ambtenaren belast met de invordering, wordt de behandeling van het verzoek toevertrouwd aan de ambtenaar in wiens ambtsgebied de verzoeker zijn woonplaats heeft op de dag waarop het verzoek werd ingediend. Art. 2. § 1. De ambtenaar belast met de invordering aan wie de behandeling van het verzoek wordt toevertrouwd, stelt, in alle gevallen, een solvabiliteitsonderzoek in ten laste van de belastingschuldige of zijn echtgenoot om tegelijkertijd de vermogenssituatie en de inkomsten en uitgaven van de huishouding vast te stellen. § 2. Met dit doel wordt de belastingschuldige of zijn echtgenoot uitgenodigd zijn verzoek te vervolledigen 470
met een overzicht van de vermogenssituatie en van de inkomsten en uitgaven van de huishouding. De Administratie kan het gebruik van een overzicht van de vermogenssituatie en de inkomsten en uitgaven van de huishouding onder de vorm van een gestandaardiseerd formulier voorschrijven. § 3. De ambtenaar belast met de invordering brengt over zijn behandeling verslag uit aan de directeur die gevat werd door het verzoek en hij legt hem een voorstel van beslissing voor. Art. 3. Om het onbeperkt uitstel van de invordering te verlenen, houdt de directeur rekening met de door de belastingschuldige of zijn echtgenoot vermelde bijzondere elementen in zijn verzoek, met de vermogenssituatie en de inkomsten en uitgaven van de huishouding van de verzoeker evenals met zijn vervallen of, nog te vervallen fiscale schulden. Hij bepaalt het bedrag van de in het artikel 413bis, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 bedoelde som op basis van dezelfde criteria. Art. 4. § 1. De Beroepscommissie zoals bedoeld in artikel 413quinquies, van het Wetboek van de inkomsten-
mijnwetboek.be
15 juli 2014
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 471 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. – Prog. W. 22/06/2012
belastingen 1992, wordt, naast de leidende ambtenaar van de diensten bevoegd voor de invordering van de belasting of zijn gedelegeerde, samengesteld uit drie van de overeenkomstig voormeld artikel aangeduide directeurs van de belastingen. § 2. De beslissingen van de Commissie worden aangenomen door een meerderheid, elk lid beschikkend over één stem. In geval van pariteit, is de stem van de Voorzitter doorslaggevend.
§ 3. De Commissie stelt zijn reglement van orde op. Dit reglement wordt goedgekeurd door de Minister van Financiën. Art. 5. Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt. Art. 6. Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
PROGRAMMAWET VAN 22 JUNI 2012 (UITTREKSEL) (Tekstbijwerking tot 28.06.2013) (Opgenomen artikelen: 66-76)
Afdeling II. Ontmoediging van het aanleggen binnen de onderneming van provisies voor aanvullende pensioenen Art. 66. Er wordt ten laste van de belastingplichtigen die krachtens de artikelen 179, 220 of 227, 2° en 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 aan de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners zijn onderworpen, een afzonderlijke aanslag gevestigd op de voorzieningen gevormd in uitvoering van aanvullende individuele pensioentoezeggingen ten voordele van de werknemers en bedrijfsleiders als bedoeld in artikel 30 van dat Wetboek. Deze aanslag wordt gevestigd op het totaal bedrag van de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid, bestaand op het einde van het laatste boekjaar met afsluitdatum vóór 1 januari 2012 en wordt samen met de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting van niet-inwoners voor het aanslagjaar 2013 ingekohierd. Titel VII van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is van toepassing op deze afzonderlijke aanslag. Het tarief van deze aanslag wordt vastgesteld op 1,75 pct. Behalve wanneer, in het geval bedoeld in artikel 365 van het genoemde Wetboek of na een overbrenging van de zetel of enige andere verrichting, de belastingplichtige niet meer als zodanig onderworpen zal worden aan de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting niet-inwoners voor vennootschappen of rechtspersonen voor het belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 2014, kan de belastingplichtige ervoor kiezen om de in het eerste lid bedoelde aanslag te spreiden over de drie aanslagjaren 2013, 2014 en 2015. In dit geval wordt het tarief bedoeld in het derde lid, voor elk van de drie aanslagjaren, vastgelegd op 0,60 pct. van het totaal bedrag bedoeld in het tweede lid. Als de belastingplichtige tijdens het vorig belastbaar tijdperk heeft gekozen om de aanslag als bedoeld in het eerste lid te spreiden, en wanneer, in het geval be15 juli 2014
doeld in het genoemde artikel 365 of na een overbrenging van de zetel of enige andere verrichting, de belastingplichtige niet meer als zodanig onderworpen zal worden aan de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting of de belasting niet-inwoners voor vennootschappen of rechtspersonen voor het volgende belastbaar tijdperk, wordt het tarief van de afzonderlijke aanslag voor dit belastbaar tijdperk verhoogd tot 1,20 pct. De in de vorige leden bedoelde aanslagen worden niet aangemerkt als beroepskosten. Art. 67. In artikel 176/2 van het Wetboek diverse rechten en taksen, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 juli 2011, wordt een 13° en een 14° ingevoegd, luidende: "13° de premies en bijdragen voor het gedeelte dat overeenstemt met de voorzieningen als bedoeld in artikel 65 van de programmawet van 22 juni 2012 bestaand op het einde van het laatste boekjaar met een afsluitdatum voor 1 januari 2012, en die worden overgedragen aan een verzekeringsonderneming of pensioeninstelling bedoeld in artikel 2, § 1 of § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen of aan een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 27 oktober 2006 betreffende het toezicht op de instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening; 14° de premies en bijdragen voor het gedeelte dat overeenstemt met de kapitalen en afkoopwaarden die worden overgedragen onder de voorwaarden bepaald bij artikel 515novies van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992." Art. 68. Artikel 67 is van toepassing op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 januari 2012 wat de overdrachten van voorzieningen betreft, en op de premies en bijdragen die worden betaald vanaf 1 juli 2012 wat de overdrachten van kapitalen en afkoopwaarden van levensverzekeringen betreft.
Afdeling III. Taks op het lange termijnsparen Art. 69. § 1. Er wordt een eenmalige taks gevestigd van 6,5 pct. op de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringcontracten, samengesteld door de premies of bijdragen gestort vóór
mijnwetboek.be
471
201409 - Wetboek Inkomstenbelastingen.book Page 472 Tuesday, September 9, 2014 2:48 PM
Wetboek Inkomstenbelastingen Inkomstenbelastingen – I.B. – Prog. W. 22/06/2012
1 januari 1993 en waarvan de verzekeringnemer een vrijstelling, vermindering of aftrek inzake inkomstenbelastingen heeft verkregen krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 145/1, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. Er wordt een eenmalige taks gevestigd van 6,5 pct. op de theoretische afkoopwaarde van de individueel gesloten levensverzekeringscontracten of de spaartegoeden geplaatst op een collectieve of individuele spaarrekening, samengesteld door de premies, bijdragen of stortingen betaald vóór 1 januari 1993 en waarvan de verzekeringnemer of de houder een vrijstelling, vermindering of aftrek heeft verkregen krachtens de bepalingen van toepassing vóór het aanslagjaar 1993 of een belastingvermindering verleend bij artikel 145/ 1, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. Art. 70. De taks opeisbaar krachtens artikel 69 wordt berekend: 1° wat levensverzekeringcontracten betreft, op het bedrag van de theoretische afkoopwaarde, samengesteld door premies, bijdragen of stortingen betaald vóór 1 januari 1993, vastgesteld op 1 januari 2012. Onder theoretische afkoopwaarde wordt verstaan de reserve bij de verzekeringsonderneming gevormd door de kapitalisatie van de betaalde premies, rekening houdend met de verbruikte sommen; 2° wat de spaarrekeningen betreft, op het spaartegoed geplaatst op dergelijke rekeningen vóór 1 januari 1993, vastgesteld op 1 januari 2012 overeenkomstig artikel 34, § 3, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 zoals het bestond voordat het door artikel 75 van de wet van 28 december 1992 werd gewijzigd. Art. 71. Van de taks vermeld in artikel 69 zijn vrijgesteld: 1° de verzekeringscontracten die uitsluitend in voordelen voorzien bij overlijden; 2° de levensverzekeringscontracten in zoverre ze ertoe strekken de aflossing of de wedersamenstelling van een hypothecaire lening te waarborgen. Art. 72. § 1. De taks opeisbaar krachtens artikel 69 is uiterlijk betaalbaar op 1 oktober 2012. De taks als bedoeld in artikel 69, § 2, is opeisbaar op de eerste dag van de tweede maand die volgt op die waarin artikel 69, § 2, in werking treedt en is uiterlijk betaalbaar op de eerste dag van de derde maand die volgt op die waarin artikel 69, § 2, in werking treedt. De taks wordt betaald door de belastingschuldigen als bedoeld in artikel 187/1 van het Wetboek diverse rechten en taksen.
472
De in het vorige lid bedoelde belastingschuldigen hebben het recht de taks in te houden op de in artikel 69 bedoelde afkoopwaarden of spaartegoeden. De taks wordt betaald door storting of door overschrijving op de postrekening van het bevoegde kantoor. Op de dag van de betaling dient de belastingschuldige op dat kantoor een opgave in die onder andere de heffingsbasis laat kennen. De elementen die in de opgave moeten meegedeeld worden, elk stuk waarvan het overleggen nodig is voor de controle van de heffing van de taks, evenals het bevoegde kantoor worden bij koninklijk besluit vastgesteld. § 2. Wanneer de taks niet binnen de in § 1 vastgestelde termijn is betaald, is de interest van rechtswege verschuldigd met ingang van de dag waarop de betaling had moeten geschieden. Wanneer de opgave niet binnen de vastgestelde termijn is ingediend wordt een boete verbeurd van 12,50 euro per week vertraging. Iedere begonnen week wordt voor een gehele week gerekend. Art. 73. Elke onnauwkeurigheid of weglating in de opgave of in de stukken waarvan sprake in artikel 72 wordt gestraft met een boete gelijk aan vijf maal het ontdoken recht, zonder dat ze minder dan 250 euro mag bedragen. Elke weigering tot mededeling gevraagd met toepassing van artikel 72 wordt met een boete van 250 tot 2.500 euro gestraft. Art. 74. De taks gevestigd bij artikel 69 wordt terugbetaald: 1° wanneer zij meer bedraagt dan de som die wettelijk verschuldigd was op het ogenblik van de betaling; 2° wanneer het gaat om een verzekeringscontract bij leven waarvoor de verzekeraar bevrijd is van elke verplichting op het ogenblik dat de verzekerde gebeurtenis zich voordoet. De wijze en de voorwaarden van de terugbetaling worden bij koninklijk besluit vastgelegd. Art. 75. De schuldenaars van de taks gevestigd bij artikel 69 zijn gehouden hun repertoria, registers, boeken, polissen, contracten en alle andere stukken zonder verplaatsing mede te delen op elk verzoek van de ambtenaren van de administratie van de belasting over de toegevoegde waarde, registratie en domeinen die ten minste de graad van adjunct-verificateur hebben. Elke weigering wordt met een boete van 250 tot 2.500 euro gestraft. Art. 76. De bepalingen van Boek III van het Wetboek diverse rechten en taksen zijn van toepassing op de taks gevestigd bij artikel 69.
mijnwetboek.be
15 juli 2014