WERKENDE MINIMA VERDIENEN MEER Inleiding Werk is de beste weg uit armoede. Dat is de gangbare opvatting over het bestrijden van armoede, dat is de consensus achter het gemeentelijke beleid. Maar hoe zit het dan met de circa 26.000 ‘werkende armen’ in onze stad? Mensen met werk, maar met een inkomen onder de grens van 110% van het sociaal minimum. GroenLinks vraagt aandacht voor een groeiende groep werkende minima, en komt met zeven voorstellen om de positie van deze mensen te verbeteren. Deze voorstellen vormen een aanvulling op het sociaal leenstelsel en de voorstellen van het College die op dit moment in ontwikkeling zijn. Daarnaast sluiten ze aan bij de doelstelling die hierover in het programma-akkoord is opgenomen. In opdracht van de gemeente voerde de Dienst Onderzoek en Statistiek samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam het onderzoek ‘Werkende minima in Amsterdam’ (2011) uit. Hieruit blijkt dat er in Amsterdam tussen de 25.000 en 26.000 werkende minima wonen. 16.700 daarvan zijn in loondienst en ongeveer 9.000 werkende minima zijn zelfstandigen. Bedroevende cijfers, zeker gezien het feit dat het aandeel werkende armen in Amsterdam ver boven het landelijk gemiddelde ligt. In Amsterdam is 6,3 % van de werknemers in loondienst arm, op landelijk niveau is het percentage 3,1 %. Voor zelfstandigen zijn de percentages: ± 18 % in Amsterdam tegenover ± 12 % landelijk. Het ligt binnen de verantwoordelijkheid van de gemeente om in samenwerking met burgerinitiatieven en private partijen alternatieven aan te dragen voor de werkende minima voor wie meer uren werken niet mogelijk of onwenselijk is. Het is prijzenswaardig dat deze mensen werken, zij voorzien immers meestal in eigen levensonderhoud zonder afhankelijk te zijn van overheidssteun. Het is echter onacceptabel dat zij toch onder de 110% grens van het sociaal minimum leven en in Amsterdam zo bovengemiddeld talrijk zijn. Zeker als daarbij huishoudens met kinderen zijn betrokken. Met name vrouwen, eenoudergezinnen, lager opgeleiden en personen in de leeftijdscategorie 30-59 jaar zijn oververtegenwoordigd. Deze werkende minima hebben beroepen die passen bij de postindustriële economie van de stad. In andere woorden: het gaat hier vaak om schoonmakers, winkelbedienden, taxichauffeurs en medewerkers van kinderopvang of thuiszorg. GroenLinks richt zich in dit initiatiefvoorstel op drie subgroepen binnen de groep werkende minima die snel, adequaat en binnen een beperkt budget kunnen worden geholpen. Het gaat hier om alleenstaande ouders, zelfstandigen en personen met een flexibel contract. Alleenstaande ouders Voor alleenstaande ouders die tot de groep werkende minima gerekend worden is de zorg voor hun kinderen de hoofdreden waarom zij een laag inkomen hebben. Ongeveer 85 % van hen is vrouw. De kosten voor kinderopvang zijn na recente bezuinigingen zeer hoog geworden. Dit maakt het in de ogen van de GroenLinks-fractie noodzakelijk te zoeken naar alternatieven. Het loont voor deze werkende armen al gauw niet om meer uren te gaan werken, wanneer een groot deel van het extra verdiende geld in kosten voor kinderopvang gaat zitten. Bovendien is het vaak niet mogelijk om meer uren te werken, vanwege het type baan, of de mogelijke extra zorg die een kind nodig heeft. Ten slotte hebben alleenstaande ouders minder mogelijkheden om door te groeien vanwege de zorg voor hun kinderen. Aan de ene kant ontbreekt het hen aan de tijd om bijvoorbeeld een opleiding te volgen, aan de andere kant kunnen zij voor werkgevers een onzekere factor vormen, vanwege de relatief hogere kans op de aanspraak op zorgverlof. 1
Zelfstandigen Zelfstandige ondernemers werken gemiddeld meer dan veertig uur per week. Voor werkende minima die zelfstandig zijn is meer werken dus geen oplossing; kennis, netwerk en voldoende opdrachten zijn dat wel. Je kunt de zelfstandigen onderscheiden in twee groepen: startende en gevestigde ondernemers. Het College richt zich in haar aangekondigde voorstellen met name op de eerste groep. GroenLinks wil benadrukken dat de tweede groep ook aandacht verdient. De belangrijkste risico’s voor gevestigde zelfstandigen zijn een crisis in hun sector of toenemende concurrentie. De grootste struikelblokken voor deze gevestigde ondernemers zijn dan ook een beperkt netwerk en onvoldoende acquisitie. Wanneer een grote opdrachtgever wegvalt, dan kan het inkomen van de zelfstandig ondernemer ineens ernstig dalen en de schuld stijgen. Zeker als deze ondernemer niet over het netwerk beschikt om nieuwe opdrachten te werven. Een groot probleem voor ondernemers is de hoogte van hun schuld. Gemiddeld hebben zelfstandige minima 120.000 euro schuld. Dit levert niet alleen een probleem op voor de zelfstandige, maar ook voor de gemeenschap in het algemeen. Bij de problematiek rond zelfstandigen met een minimaal inkomen speelt ook hun trots een grote rol. Zelfstandig ondernemers vinden hun zelfstandigheid erg belangrijk. Ze zijn trots op hun onderneming en hun flexibiliteit en willen die behouden. Werknemers met een flexibel contract Het aantal werknemers met een flexibel contract groeit snel. GroenLinks constateert dat dit voor werkende minima met een dergelijk contract kan leiden tot een breed scala aan problemen. Zo kunnen personen met een nul-uren-contract niet altijd rekenen op een stabiel inkomen. Werknemers met wisselende dienstverbanden kunnen moeite hebben om meer uren te werken. Soms biedt de werkgever niet meer uren aan, of de gewerkte uren liggen verspreid over de werkdag, waardoor het zoeken van een tweede baan lastig is. Een ander probleem bij deze groep is dat er aantoonbaar minder wordt geïnvesteerd in hun opleiding. Dit kan ertoe leiden dat de werknemer stokt in zijn of haar opwaartse sociale mobiliteit of dat de kans op nieuw werk na opzegging van het contract afneemt.
Voorstel 1. Kinderen uit de armoede Alleenstaande ouders hebben in veel gevallen moeite een onderhoudsbijdrage te verkrijgen van hun ex-partner. Overgebleven wrok door de scheiding speelt hierbij vaak een rol en sommige ouders weigeren simpelweg een bijdrage te leveren, terwijl deze bijdrage speciaal voor deze groep een stap uit de armoede zou kunnen betekenen. GroenLinks stelt daarom voor dat de gemeente alleenstaande ouders gaat ondersteunen in het verkrijgen van een onderhoudsbijdrage van de andere ouder, meestal vaders. In 2011 is DWI in Amsterdam een pilot gestart gericht op alleenstaande ouders met een uitkering, waarvan de andere ouder de kinderen niet heeft erkend en geen financiële bijdrage levert. DWI zet zich ervoor in deze ouders ertoe te bewegen toch bij te dragen aan het inkomen van het gezin. De gemeente zou de doelgroep waarop de pilot van DWI zich richt kunnen uitbreiden met alleenstaande ouders die niet afhankelijk zijn van een uitkering, maar wel onder 110 % van het sociaal minimum leven. Hiermee kan de financiële positie van de eenoudergezinnen verbeteren; minder Amsterdamse kinderen zullen dan opgroeien in armoede.
2
Voorstel 2. Ruil je rijk De gemeente zou lokale burgerinitiatieven moeten ondersteunen waarbij diensten worden geruild volgens het LETS systeem zoals de ‘Makkie’ in Amsterdam en ‘BUUV’ in Haarlem. De groep werkende minima en specifiek de alleenstaande ouders kunnen van dergelijke ruilsystemen profiteren bij het organiseren van kinderopvang. De financiële lasten hiervoor zouden aanzienlijk verlicht kunnen worden wanneer uren kinderopvang of oppas onderling tussen ouders geruild worden. Voor te stellen is dat wanneer een alleenstaande ouder parttime werkt, op de vrije dagen opgepast kan worden, waarmee voor elk uur dat er opgepast is ook weer oppas kan worden gevraagd. De gemeente kan bijvoorbeeld een bijdrage leveren door het beschikbaar stellen van ruimtes voor inloop, het ondersteunen van de opbouw van een website en de financiering van bemiddelaars. Deze bemiddelaars zouden ook gevonden kunnen worden in de in Amsterdam al bestaande ‘participatiemakelaars’ die bewonersinitiatieven begeleiden. De bemiddelaars zouden kunnen zorgen voor bekendheid van het systeem. Ook kunnen zij vraag en aanbod bij elkaar brengen en hierin selecteren. Uitgangspunt hierbij moet zijn dat de gemeente slechts ondersteuning biedt aan lokaal initiatief, zij legt dit niet op aan de burger.
Voorstel 3. Goede gemeente doet volgen Goed werkgeverschap is belangrijk voor Nederlandse bedrijven. De gemeente Amsterdam is een van de grootste werkgevers van de stad en kan vanuit die positie het goede voorbeeld geven als het gaat om het verminderen van het aantal werkende minima in Amsterdam. Ook binnen het gemeentelijk personeelsbestand bevinden zich namelijk werkende minima. In de praktijk gaat het dan vaak om mensen in de laagste functieschaal waarderingen, al dan niet gecombineerd met een parttime dienstverband. Het verminderen van het aandeel werkende minima in het eigen personeelsbestand zou onderdeel uit moeten maken van het gemeentelijk personeelsbeleid. De gemeente dient het makkelijker te maken voor werknemers die meer uren wíllen werken, dat zij dit ook kunnen. Dit kan gedaan worden door alle werknemers de mogelijkheid te bieden hun uren flexibel in te vullen en thuiswerken te faciliteren. Daarnaast moet de uitwisselbaarheid van medewerkers, ook tussen stadsdelen, gestimuleerd worden. Zo kunnen vrijgekomen uren worden ingevuld binnen het eigen personeelsbestand. De gemeente kan de positie van werkende minima in Amsterdam ook verbeteren in haar rol als opdrachtgever. GroenLinks vindt dat de gemeente Amsterdam een decent work gemeente moet zijn. De gemeente moet daarom in aanbestedingsprocedures standaard normen voor goed werkgeverschap van de uitvoerder opnemen.
Voorstel 4. Schuldpreventie voor ondernemers Om iets te doen aan de toename van mensen die een beroep doen op de schuldhulpverlening zijn er de laatste jaren landelijk verschillende projecten gestart in het kader van 3
schuldpreventie. Binnen deze projecten, die werken vanuit een evidence based gedachte, worden trainingen gehouden en spreekuren aangeboden aan verschillende risicogroepen. Tijdens deze bijeenkomsten informeren budgetcoaches mensen die in de schuldhulpverlening terecht dreigen te komen. GroenLinks stelt voor om ook een (budget)spreekuur in het kader van schuldpreventie specifiek aan zelfstandige ondernemers aan te bieden. Omdat onder de zelfstandige ondernemers de gemiddelde schuld maar liefst 120.000 euro is, is het juist voor deze groep belangrijk om tijdig schulden te signaleren. Daarnaast kunnen zelfstandige ondernemers vaak nog veel meer aanspraak maken op gemeentelijke regelingen. Om de bekendheid hiervan te vergroten is het voorstel die informatie hen actief aan te bieden. Dit kan de budgetcoach dan tijdens het spreekuur of training doen in de vorm van een sociale kaart met een overzicht van gemeentelijke voorzieningen waarin de zelfstandige in een aantal stappen ziet waar hij of zij recht op heeft. Een andere mogelijkheid is hen deze sociale kaart ook in de vorm van een app aan te bieden. Om de budgetcoaches en de zelfstandig ondernemers met elkaar in contact te laten komen is samenwerking met de Kamer van Koophandel en MKB-Amsterdam vereist.
Voorstel 5. Coöperatie van zelfstandigen 2012 is door de Verenigde Naties uitgeroepen tot jaar van de coöperatie. De gemeente kan dit aangrijpen om de positie van zelfstandigen in Amsterdam te verbeteren. Coöperaties verbinden en versterken de talenten van mensen. Daarom doen ook Amsterdamse zelfstandigen er goed aan om in coöperaties samen te werken. Ze behouden dan hun zelfstandigheid, maar genieten van de voordelen van een netwerk. Zelfstandigen kunnen als coöperatie gemakkelijker grotere opdrachten binnenhalen. Een coöperatie neemt het bezwaar weg van bedrijven dat ze afhankelijk zijn één persoon als ze een zelfstandige inhuren. Wat als die ziek wordt? Met een coöperatie van zelfstandigen kan de ene zelfstandige de andere kan vervangen en kunnen ze onderling kennis uitwisselen. Ten slotte kunnen zelfstandigen binnen een coöperatie gezamenlijk ook hun sociale zekerheid organiseren. Met elkaar kunnen ze zich bijvoorbeeld in het zogenaamde ‘Broodfonds’1 voor arbeidsongeschiktheid verzekeren. GroenLinks gelooft in het ondersteunen van solidariteit door de overheid, niet in het opleggen hiervan. Om de solidariteit van zelfstandigen te ondersteunen stelt de gemeente een ‘standaard Amsterdams coöperatiecontract’ op, waarvan allerlei groepen zelfstandigen eenvoudig gebruik kunnen maken. Dit voorstel past in andere standaardopties die de gemeente aanbiedt, zoals de mogelijkheid om een bouwvergunning voor een standaarddakkapel aan te vragen. Bovendien kan de gemeente juridische en fiscale ondersteuning bieden bij groepen die zich als coöperatie willen registreren.
Voorstel 6. Flexibele bijstand, stabiel inkomen GroenLinks vindt dat de gemeente voor werkende minima met flexcontracten de mogelijkheid moet creëren om af te wijken van de regel dat het recht op bijstand per maand wordt 1
http://www.broodfonds.nl
4
vastgesteld, zowel voor wat betreft de vaststelling als voor de betaling van de bijstand. Hiermee kan worden voorkomen dat zij meerdere malen per jaar een bijstandsaanvraag bij de gemeente moeten indienen dan wel op termijn afzien van het aanvragen van een uitkering omdat het zoveel moeite kost. Van deze bevoegdheid maakt de gemeente Amsterdam al gebruik wanneer het gaat om mensen die op bescheiden schaal werkzaamheden als zelfstandige verrichten. GroenLinks wil dat het voorstel vorm krijgt door bij de eerste uitkeringsaanvraag een inschatting te maken van het gemiddelde inkomen dat de flexwerker per maand zal gaan verdienen. Dit geschatte bedrag wordt maandelijks op de uitkering gekort (de voorlopige inkomstenkorting), ongeacht de inkomsten die er in die maand verdiend worden. Bijvoorbeeld na een half jaar kan dan het inkomen dat over dat half jaar verdiend is, omgerekend worden naar een gemiddeld maandbedrag en kan er bijstand worden teruggevorderd dan wel nabetaald. Deze wijze van inkomstenkorting vindt plaats op aanvraag en kan, indien de constructie niet gunstig uitpakt voor de uitkeringsgerechtigde, ook weer ongedaan worden gemaakt.
Voorstel 7. Flexibel opleidingsfonds Scholing van flexwerkers is vaak geen prioriteit van werkgevers. Zeker in sectoren waar sterk op prijs wordt geconcurreerd worden de kosten van scholing als een onnodige investering gezien. Er is echter lang niet altijd sprake van onwil. Veel MKB ondernemingen zijn er niet op ingericht om intern of extern hun personeel op te leiden. Het leren van vaardigheden waar men tot voor kort nog geen routine in had helpt de werknemer in zijn of haar arbeidspositie en de werkgever aan een divers en kundig personeelsbestand. GroenLinks vindt dat de gemeente daarom een platform dient te bieden om MKB ondernemingen en met name hun personeel van elkaar te laten leren. Daarnaast moet het voor ondernemers mogelijk worden gemaakt om gezamenlijk onderwijs in te kopen bij opleidingsinstituten. Het is gebruikelijk dat er binnen sectoren opleidings- en ontwikkelingsfondsen (O&O fondsen) aanwezig zijn, die geld beschikbaar stellen aan personen binnen die sector. De oprichting van een sectoroverkoepelend, privaat gefinancierd, Amsterdams O&O fonds moet leiden tot een kruisbestuiving tussen sectoren en zo met name de sectoren waar een tekort is aan personeel bevoordelen. Zo moet het bijvoorbeeld mogelijk zijn om lager geschoold personeel in de dienstensector om te scholen naar een functie in de (thuis)zorg. MKB-Amsterdam zou een dergelijk fonds moeten ontwikkelen en opzetten. De gemeente kan dit ondersteunen door expertise beschikbaar te stellen en ook het Werkgeversservicepunt hiervoor in te zetten.
Kosten en baten De voorstellen zouden op korte termijn een bescheiden investering vragen in de vorm van ambtelijke capaciteit, ontwikkelen van een standaardcontracten, organiseren van budgetspreekuren en het in dienst nemen van budgetcoaches. Op de lange zal dit geld 5
uitsparen op schuldhulpverlening en armoedemiddelen omdat minder mensen schulden maken en meer werkende armen uit de armoede komen. Een deel van deze investering kan gedekt worden uit de programma-prioriteit voor Werkende Armen.
6
Bijlage 1: Lijst met geraadpleegde bronnen Denktank Leren en Werken (2009), Tijd voor ontwikkeling. Den Haag: Ministerie van OCW Dienst Werk en Inkomen (2011), Werkende Armen in Amsterdam. Amsterdam: Gemeente Amsterdam Snel, E. Slot, J. & Nottelman, N. (2011), Werkende minima in Amsterdam. Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek Sociaal en Cultureel Planbureau (2012), Vraag naar arbeid 2011. Den Haag: SCP
Bijlage 2: Toelichting op Voorstel 6. Flexibele bijstand, stabiel inkomen Mensen met flexibele contracten hebben vaak een dito inkomen: wisselend per maand. Voor de doelgroep waar het hier over gaat, mensen met een inkomen tot 110% van het minimum, betekent dit dat zij op of rond de bijstandsnorm zitten: de ene maand zou er recht bestaan op aanvullende bijstand, de andere maand niet omdat het inkomen boven de bijstandsnorm ligt. Met dergelijke contracten is een WW-uitkering vaak niet aan de orde, omdat niet aan de referte-eis wordt voldaan.2 Het verkrijgen van een bijstandsuitkering is niet altijd makkelijk. Allereerst is er de ambtelijke aanvraagprocedure: bij iedere aanvraag moeten allerlei documenten overgelegd worden en dan is het wachten op een beslissing op de aanvraag3. In sommige gevallen wordt bij een nieuwe bijstandsaanvraag een huisbezoek afgelegd: ook dit maakt het aanvragen van een bijstandsuitkering niet aantrekkelijk. Daarbij komt dat juist de bijstandsaanvragen van mensen met wisselende inkomsten tot beoordelingsproblemen kan leiden: in sommige maanden wordt er een inkomen boven de bijstandsnorm verdiend, bestaat er dan wel recht op bijstand? Is er eenmaal een bijstandsuitkering toegekend, dan dient de uitkeringsgerechtigde maandelijks opgaaf te doen van zijn verdiensten. Op het moment dat iemand in een bepaalde maand inkomen boven de bijstandsnorm verdient, zal de bijstandsuitkering worden beëindigd. Ligt het loon kort na de beëindiging weer onder de bijstandsnorm, dan volgt opnieuw de procedure van het aanvragen van een uitkering. Het is dan niet onwaarschijnlijk dat in dergelijke situaties mensen afzien van het telkens aanvragen van een uitkering. Om te voorkomen dat mensen met een flexcontract meerdere malen per jaar een bijstandsaanvraag bij de gemeente moeten indienen dan wel dat zij op termijn afzien van het aanvragen van een uitkering, kan bij de aanvankelijke toekenning van de uitkering toepassing gegeven worden aan artikel 45, tweede lid, van de Wet werk en bijstand (WWB). Deze bepaling voorziet in de mogelijkheid om zowel voor wat betreft de vaststelling als de betaling van de bijstand af te wijken van de regel dat het recht op bijstand per maand wordt vastgesteld. Grond voor de afwijking is het individualiseringsbeginsel
2
Om voor een kortdurende WW-uitkering (3 maanden) in aanmerking te komen moet je voldoen aan de wekeneis: in de periode voorafgaand aan de werkloosheid moet de werknemer 26 van de 36 weken hebben gewerkt. Om voor de langdurende (vervolg)uitkering in aanmerking te komen, moet je voldoen aan de jareneis: van de laatste 5 jaren voorafgaand aan de werkloosheid, moet er in 4 jaar minimaal 52 dagen gewerkt zijn. Mensen met flexcontracten hebben niet altijd iedere week werk waardoor zij vaak niet aan de wekeneis voldoen. Voor de jareneis moet er een langer arbeidsverleden bestaan, wat flexwerkers vaak niet hebben. 3 De wettelijke termijn voor het afhandelen van een bijstandsaanvraag is 8 weken. DWI streeft er naar om een bijstandsaanvraag binnen 4 weken af te handelen.
7
van artikel 18, eerste lid, WWB4. Van deze bevoegdheid maakt de gemeente Amsterdam al gebruik wanneer het gaat om mensen die op bescheiden schaal werkzaamheden als zelfstandige verrichten5. Dit wordt in artikel 5.2 van de Beleidsregels WWB geregeld. Het voorstel is om artikel 5.2 van de Beleidsregels WWB uit te breiden door ook mensen met flexcontracten en inkomens die schommelen rond het bijstandsniveau in aanmerking te laten komen voor verrekening op andere basis dan op maandbasis, bijvoorbeeld per half jaar. Er zal een inschatting gemaakt moeten worden van het gemiddelde inkomen per maand. Dit (fictieve) bedrag wordt maandelijks op de uitkering gekort (de voorlopige inkomstenkorting), ongeacht de inkomsten die er in die maand verdiend worden. Na (bijvoorbeeld) een half jaar kan dan het inkomen dat over dat half jaar verdiend is, omgerekend worden naar een gemiddeld maandbedrag en kan er bijstand worden teruggevorderd dan wel nabetaald.6
4
Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 69/70 Zij werken minder dan 1225 uur per jaar als zelfstandige, worden voor de Wet inkomstenbelasting 2001 daarom niet als zelfstandige gezien en komen niet in aanmerking voor een Bbz-uitkering. 6 Het is van groot belang dat van deze mogelijkheid tot inkomstenverrekening alleen gebruik gemaakt wordt wanneer de uitkeringsgerechtigde daarmee instemt. Het kan immers voorkomen dat er in een bepaalde maand minder verdiend wordt dan er aan vaste inkomstenkorting is ingevoerd. 5
8