WELTEROSTE LEEF
LIMBURG 164
HERMAN VEUGELERS Uitgeverij
IIICI
Welteróste leef Limburg
Stichting LiLiLi
© 2009 Erfgenamen Herman Veugelers en Stichting LiLiLi ISBN/EAN: 978-90-78407-45-4
Samenstelling en redactie Ger Bertholet Vormgeving: Luiz Oliveira, Maastricht Omslagfoto: Herman Veugelers in Kasteel Obbicht in juli 1999 Foto's: Archief Herman Veugelers
Productie: Uitgeverij TIC (Text & Image Communicatie) Theodoor Schaepkensstraat 32 6221 VZ Maastricht www.uitgeverijtic.nl
Welteróste leef Limburg
Herman Veugelers Samenstelling en redactie Ger Bertholet
Nómmer 64 van de Limburgse Literaire Lies
Stichting LiLiLi (Limburgse Literaire Lies) Theodoor Schaepkensstraat 32 tel: 043-3262414 6221 VZ Maastricht
Het Ecrevissecomité is genoemd naar de in Obbicht geboren schrijver Pieter Ecrevisse (1804-1879) en werd in 1977 opgericht met het doel het culturele leven en historische besef in Obbicht en omgeving te ondersteunen en bevorderen in de geest van zijn naamgever. In zijn dertigjarig bestaan verzorgde het comité talrijke boekuitgaven e.a. publicaties en nam ook initiatieven voor het oprichten en in stand houden van monumenten en het bewaren van cultureel erfgoed. Herman Veugelers was een van de oprichters van het comité.
Woord vooraf
Met het verschijnen van deze bloemlezing gaat een wens van velen in vervulling. Na het verschijnen van Hemel & Aerd, de laatste cd van Herman Veugelers, werd aan het Ecrevissecomité regelmatig gevraagd om de liedteksten van Herman te publiceren. Het is dan ook met grote voldoening dat wij nu een bloemlezing aan u kunnen aanbieden. Het is een hommage aan hem en een aanwinst voor onze Limburgs dialectliteratuur. Onze erkentelijkheid gaat vooral uit naar Mevr. Veugelers-Ey die ons het werk van Herman belangeloos ter beschikking heeft gesteld, naar Ger Bertholet die de samenstelling en de redactie heeft verzorgd en ons met raad en daad heeft bijgestaan, de Stichting LiLiLi die dit boek, net als De heks van Limborgh in haar reeks heeft willen opnemen en tenslotte naar uitgeverij TIC die in een prachtige vormgeving deze bloemlezing heeft gebundeld. Deze uitgave is mede tot stand gekomen met steun van de Gemeente Sittard-Geleen, de Stichting Cultureel Erfgoed, het Prins Bernhard Cultuurfonds, Dr. Winand Roukenfonds, Stichting Kwant Project, Stichting O.A.I.O.C. en vele particuliere donateurs (N.N.).
Het Ecrevissecomité
Inhoud
1.
Was Herman Veugelers een troubadour?
13
Inleiding door Joep Th Leerssen 2.
15
Biografische notitie
Harrie Op den Camp 3.
Verantwoording
19
Ger Bertholet 4.
Leedjes euver mennekes, wifkes, leefde en
21
inspiratie
Advent
22 23 24 26 27 28 29 31 33 34 36 37
't Verlaore paradies
38
't Laeve is ein sjpel Ich wil gaer blieve Vandaag Laudatio ad Josephinam Es aw sjure brenne Verleze Aan dae onbekende
39 40 41 42 44 46 47 48
Adam Merieke 1 C' était Paris De zin Oktoeëber wienmaondj Lofzank op de leefde Erme Thei Teresina De verlaore zoon Aafraekening 1 Laeve
De vrouw Bölkes Bajesmaf Ich sjpeelde veur dich Adieu 5.
50 51 52 53
Leedjes oet 't mienwirkerslaeve
2408 God, woróm?
56 57
55
Aafraekening 2 Op daagsjich De lange sjich Vreugjaor op 't hètj e Hieëre, bedank Kirmes in 't dorp Nao de sjich D'n tied van bukke is veurbie Good veur de sjlam (Sjtudere) En de vrouw? De wachkamer Lewie Es de wèndj zich dreejt 't Mörgelandj De veersjtök Slogans 't Gouwe haenke Sjtómme kal Planne Loeëndaag De lètste sjich Addio, addio amore 't Miengaas Kaolesjlaaf 6.
58 59 60 61 62 63 65 66 68 69 70 71 72 74 76 78 80 81 82 83 84 85 86 87
Leedjes euver wat in de welt loos is
Welteröste Leef Limburg Wo mien moder Jezus in Limburg Arbeid adelt Ze braeke mer aaf De flat De projectontwikkelaer De liestrèkker De kaolekoel Ein awd vertèlselke Nölke Sjmeets Kleine Peter Ballade van de einzame pesjtoeër Verkezèngstoesjpraok Dao is mien landj De nar De tros is los Sjtop de neutronenbom
90 91 92 94 96 98 99 101 103 105 107 110 112 114 116 118 119 120
89
Integratie De flikker In 't begin D'n druim Kefee Wae wèt nog wie 't waor? De marskraemer Och leve Commissaris De Graethei Tuug Sjtop de R73 Woveur? Daoveur! Modern Times De tamtamklopper Wat is de zin? Geis te mit? Ich sjpiiör 't weer Goede morgen Nuujjaorsleedje De gezèt De lètste vogelversjrikker Playback Sjtróntj Lichtensjtein Tango Ich gaon Seldaotekirkhaof Hoeëg water Milieuprojek De sjtier Norme De circulaire Winnetou Toesje Leve de voetbalsport Wie doet mee? Vrouweklacht Wie voel os Limburg is Amnesty International De cramignon De gifwolk Veuroetgank Toerisme Marteling
123 124 127 129 132 134 136 138 140 141 143 144 145 147 149 150 151 152 154 155 160 162 163 164 166 168 169 171 173 175 177 179 180 182 183 184 186 187 189 191 192 193 194
7.
Leedjes euver thoes, 't dörp en vastelaovend
Doeveleefde De sjotte De koe van Meulenberg Vastelaovend in Limburg De ballade van Lömmerich Baerke Kal dien moorstaal Bie os op 't dörp Laevesgank van Pieter Ecrevisse Verkleie Vrouwluujgimmesjtiek Thei de fitsrenner De meermin van de Maas De auw sjoeël 't Dorp Lömmerich Ein nuuj gezich Ninge Nang De bontje sjtorm Sjmakelik aete Antocha Antonina De reub Krómbroeëd rape Maskers De boeiekeuning De reubevraeter 't Mooswief Mama hymne De loge In 't awd kefee Petrol 8.
Leedjes euver zingaeving, misère en wierouk
Ich zèng Miserère Ich bèn de Hieër van 't fieës De goddelike nar Loup èns effe in de zon Sjpegel aan de moer Sacerdos in aeternum Begrafenis Genesis 12-1 De biech
195
196 198 199 200 201 203 205 206 208 210 211 212 213 215 216 217 218 219 221 222 223 225 226 227 228 229 230 231 232 234 235
238 239 241 243 244 245 246 248 249 250
237
Emmaus Num mich neet kaolik Piëta Golgotha Geiseling Lijdensmeditatie Ein sumpel littenie Oliefbóngerd Pieëtrus Laevesmeug Verlaote Vriedigmiddig Oorlog Pilatus Via dolorosa Oma Bergrede Mien lètste vraog 9.
252 253 254 255 256 257 260 261 262 263 264 265 266 268 269 270 271 272
Leedjes oet Mistero Buffo
De ieëste op de waereld D'aarde Doe, leveke, doe Sjmörgesvreug In de peiler Waeverie Wo bleefs te gistere Merieke 2 De mei Doe wils gaon? Zuver goud Hie is de mei Laot os danse Aorlog en leid Overloon Klaagleed Zoon, laeve en zieël D'n daag van 't aordeil Zank van de bannelinge 10. Titelregister en titelregister
273
274 275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 289 290 291 292 294 295
l n
Door de lens van de toenemende tussentijd; of: was Herman Veugelers een troubadour?
prof. dr. Joep Th Leerssen
Troubadour, protestzanger... je moet je afvragen of dat nuttige begrippen zijn om figuren als Herman Veugelers te begrijpen. Zulke termen roepen bij mij (maar ja, dat ben ik nou eenmaal) een irritant beeld op van schalkse danwel gevoelige scheurkalenderwijsheden, maatschappijkritiek-met-borrelnootjes, en enige besmuikte ijdelheid over het feit dat je er toch heel aardig uitziet met je gitaar en je openstaande kraag. Het gevaar dat echte kunstenaars in hedendaags Limburg bedreigt is niet dat ze doodgezwegen worden door repressie of intolerantie, maar dat ze ondergaan in het gemakkelijk succes bij een a-kritisch publiek. Limburg heeft de neiging om zijn kunstenaars ('ne jong van bie os!') te smoren in knuffels. De sirenenzang van wat scoort bij het grote publiek. En wie in de provincie aandurft om voor zijn kunst het medium van de populaire cultuur te kiezen, het lied, de gemeenschaps -avonden - die bevindt zich in een groot gezelschap van eendagsvliegen. De jaren-zestig en -zeventig hebben veel middle-brow cultuur opgeleverd in Limburg, en in de wereld om Limburg heen. De transistor heeft misschien evenveel losgemaakt als de Pil. Iedereen kon via skiffle, beat en lange haren toegang krijgen tot het cosmopolitisme en de grote wijde wereld van de kritische jongerencultuur. Dat heeft dertig, veertig jaar later iets aandoenlijks gekregen: de provincie-rebellen in terlenka en met lullige brilmonturen. En uitgerekend dat maakt het nodig om, uit de meewarige nostalgie en de saaiheid van de ingesleten kleinkunst, de echte kunstenaars te redden; ze te herkennen en uit te lichten voor wat ze waren: kunstenaars, mensen die meer voorstelden dan alleen maar de entertainer te zijn van hun generatie. Herman Veugelers was er zo een. Hij hoort thuis in de categorie van Jules de Corte, Jaap Fischer, Wannes van de Velde. Voor hen was de muzikale omlijsting meer dan een vijgenblad voor
13
een banale tekst of een meedoen met de trend van Kleinkunst. Het zijn mensen die ook buiten de tijdgeest van hun eigen decennium blijven aanspreken. Waarom? Waarom zij wel? Dit is de curve: Elke generatie zet de cultuur van pa en ma weg op zolder als zijnde knullig en ouderwets. Die periode-op-zolder is een selectietijd, waaruit langs mysterieuze en onbeschreven paden de ware kwaliteit weer te voorschijn komt. Uiteindelijk, door de lens van de toenemende tussentijd, krijgen we zicht op wat te goed was om vergeten te blijven. Een ware kunstenaar is deel van zijn tijd, maar ook meer dan dat. Als de mode van zijn tijd vervaagt, ouderwets en een beetje aandoenlijk wordt, blijft hij iets aansprekends houden, iets dwars, iets onverteerbaars. Wat Veugelers in zijn tijd opmerkelijk maakte was zijn mobiliserend gebruik van het lied als maatschappijbetrokken medium; wat hem zijn leven lang nu opmerkelijk liet blijven, meer dan een Erens, Rademacher, Bordon, meer zelfs misschien, op de lange duur, dan Gé Reinders - dat is zijn vermogen om moeiteloos in één en dezelfde stem een regio-troubadour van het dialect en de kleine gemeenschap te zijn, en een felle, ongemakkelijke analyticus van de lastige morele/maatschappelijke verhoudingen. We waarderen nu zijn vermogen om de ironische verbanden en tegenstrijdigheden te zien tussen het lokale en het belangrijke, tussen het onrecht en de troost, die nooit tegen elkaar weg te strepen zijn. Dankzij de beknoptheid en directheid van zijn Limburgs kon hij moeiteloos overschakelen van de knipogende herkenning naar het grote en serieuze. Die kwaliteiten komen nu steeds helderder naar voren. En niemand kan voorspellen om welke redenen hij over vijftig jaar gewaardeerd zal worden, maar hij blijft ook nu iets houden dat anno 2009 oncomfortabel is, onverteerbaar - is het misschien de lyrische oprechtheid van zijn religieuze teksten? - en dat houdt hem ook na zijn dood lastig, en daarom levend. Er zit in Veugelers iets waar we nooit greep op zullen krijgen.Achter de herkenning en sympathie - de man die een Limburg stem gaf op een cruciaal overgangsmoment, tussen wierook en rookbom, tussen stoflong en regionalisme - beseffen we dat hij iets achter de hand houdt. Elke generatie kan een nieuwe poging doen om dat te ontdekken. Voor deze generatie en de komende heeft Ger Bertholet - ook al zo'n onverteerbare - een onschatbare bron aangereikt.
14
2.
Biografische notitie
Harrie Op den Kamp
Herman Veugelers, een leven lang op de barricaden
Herman Veugelers is vooral bekend geworden als protestzanger in de jaren zeventig en tachtig. Hij was de eerste die het protestlied in deze provincie introduceerde. Zelf noemde hij zich liever liedjeszanger. Afkomst en achtergrond hebben zijn leven en werk bepaald. Hij was een echte Limburgse jongen, geboren en opgegroeid in het kleine Limburgse dorp Obbicht, waarvan het Limburgs dialect zijn 'moorstaal' was. Zijn vader Driek was ondergronds mijnwerker die stoflongen kreeg, afgekeurd werd en met een klein pensioen zijn gezin met vier kinderen moest onderhouden. Van nabij heeft Herman thuis de ellende meegemaakt van een ernstig zieke vader Zijn moeder Lena moest rondkomen van een minimuminkomen. Ze was moedig en strijdbaar. Naast de zorg voor haar gezin zette zij zich in voor mensen die het moeilijk hadden en zij streed tegen onrecht in haar directe omgeving en in de wereld. Zij was communicatief zeer vaardig ook buiten de huiselijke kring. Ze kon goed en spannend vertellen. Haar kinderen en later kleinkinderen luisterden met open mond naar de spook- en familieverhalen uit haar geboortedorp Kessel. Waar ze de kans kreeg probeerde ze zich zelf te ontwikkelen. Herman had het verteltalent niet van een vreemde. Ook erfde hij van zijn moeder zijn kritische en open instelling. De bewoners van de mijnwerkerskolonie aan de Bornerweg te Obbicht, waar Herman in 1937 werd geboren, waren op elkaar aangewezen; men moest bij gebrek aan een waterleiding een pomp en gedeeltelijk ook sanitaire voorzieningen met elkaar delen. Wanneer een huismoeder in het kraambed lag, waren de vrouwen van de buurt paraat. De kinderen uit de buurt- en dat waren er vele- groeiden samen op, spelend en ravottend, maar ook kattenkwaad uithalend en stevig ruziemakend. Ze maakten zelf hun speelgoed als houten geweertjes en catapulten, knikkers werden van leem gemaakt in de achter de groentetuintjes van de woningen gelegen 'sjteine koel'. Op woensdagmiddag trokken de 'batraven' het
15
`brook' in waar ze visjes vingen en de stroom van de heldere beek tegenhielden met maaskeien en modder. Bij het alledaagse leven hoorde ook de vroegmis in de kerk. Zo beleefde Herman Veugelers een redelijk onbezorgde jeugd met zijn kornuiten uit de buurt en hij vertelde er later als huisvader en entertainer smakelijk over. Na de lagere school fietste Herman iedere dag met zijn leeftijdgenoten naar de ambachtsschool in Sittard waar hij in drie jaar tijd met redelijke cijfers op zijn eindlijsten, twee diploma's haalde: als bankwerker en automonteur. Op deze technische school van het LBO was Piet van Amstel moderator, een aimabele en energieke priester, die helemaal gegrepen was door het jongerenwerk. Herman deed mee en was in zijn element bij de door Van Amstel georganiseerde patronaatsbijeenkomsten op zondagmiddag. Bij sterritten met de fiets en de zomerkampen vanuit de ambachtsschool kon hij zich uitleven. Hier werd ook de basis gelegd voor zijn latere optredens op de bühne. Na de ambachtsschool was Herman zoekende. Met een buurjongen gaf hij zich op bij de marine. Hier had hij het na een proefjaar gezien. Na wat los-vast werk bij de mijn Maurits, een carrosseriefabriek en bij particulieren kreeg hij roeping voor het priesterschap. Om het seminarie van het bisdom te mogen volgen als 17-jarige moest hij eerst het gymnasium van het Bisschoppelijk College in Sittard volgen. Een vreemde constructie die door de alom tegenwoordige en autoritaire geestelijkheid bedacht moet zijn. Het waren twee ellendige jaren voor Herman die in een klas van 13-jarige j in korte broek Griekse en Latijnse woordjes van buiten moest leren. Met hulp van zijn oude meester van de lagere school, Eduard Beek die hem gratis bijles gaf en een bemiddelde dorpsgenoot die voor de leerboeken zorgde- want thuis was hiervoor geen geld- lukte het hem over te gaan van twee naar drie gymnasium. Nu kon hij op het kleinseminarie Rolduc terecht, waar ondanks het autoritaire en strakke regime een culturele wereld voor hem open ging. Hier speelde hij niet onverdienstelijk toneel, werd tamboermaître van de harmonie en voorzitter van de courraad, een soort leerlingenparlement avant la lettre. Op Rolduc kreeg hij weer nieuwe bouwstenen aangereikt voor zijn latere carrière in het amateurtoneel, zowel als schrijver, maar ook als speler en regisseur. Na het kleinseminarie volgden de leerjaren filosofie en theologie. Het grootseminarie van Roermond was de eindfase van de priesteropleiding. We zijn inmiddels in de jaren zestig beland. Een tijd waarin veel zekerheden in kerk en maatschappij ter discussie stonden. Ook
Herman met zijn zoekende geest en ietwat rebels karakter stelde hoe langer hoe meer kritische vragen bij de vanzelfsprekende autoriteit van de gezagsdragers. Op Rolduc al heeft hij een stevige aanvaring gehad met de conservatieve geschiedenisleraar, de latere bisschop Jo Gijsen. Grootseminarieprofessor Harrie Sanders was onder invloed van het Tweede Vaticaans Concilie, ervan overtuigd dat het celibaat van de ambtsdragers in de kerk zijn langste tijd had gehad. Toch hield hij de twijfelende Herman voor: `Es ze de ko kops, krigs te de ketting debie'. Hij drukte hiermee uit dat een keuze voor het priesterschap een celibataire status inhield. Herman hield het toen voor gezien op het seminarie. Hij begon een relatie met Mia Ey, een Brabantse kleuterleidster die hij had leren kennen op een Pax Christivoettocht voor eindexamenkandidaten. Herman ging nu het onderwijs in, want hij wilde niet meer financieel tot last zijn van zijn ouders. Eerst was hij werkzaam op de Levensschool in Sittard, daarna werd hij leraar aan de School voor Maatschappelijk Werk. Hij trouwde met Mia voor de wet in Sittard en voor de kerk bij pastoor Van Amstel in Lemiers; ze gingen wonen in Limbricht. 's Avonds studeerde hij M.O. pedagogiek in Sittard. Zij kregen twee zonen. In zijn geboorteplaats Obbicht was hij actief in het Ecrevissecómité en het hiermee gelieerde Theater Op de Beek, waar hij al in 1954 in het openluchttoneel de rol van de jonge Ecrevisse speelde. Herman schreef en bewerkte later heel wat toneelstukken in het dialect. Hij schreef de rollen op de spelers die voorhanden waren en verwerkte ook heel wat volkse elementen in deze blijspelen. Hiermee had hij veel succes. Inmiddels was hij benoemd aan de Opleidingsschool voor Kleuterleidsters te Maastricht Hij was hier werkzaam van 1972-1990. Deze jaren noemde hij later de mooiste in zijn onderwijsloopbaan. Hij vond er een ontvankelijk publiek, meisjes die openstonden voor zijn ideeën. De meeste collega's begrepen en waardeerden hem ondanks zijn ongezouten kritiek op de nieuwe onderwij sontwikkelingen waarbij de eigen opleiding voor kleuterleidsters werd opgeofferd aan de ongedeelde opleiding voor 4-12 jarigen. Het verwonderde dan ook niemand dat Herman de woordvoerder en inspirator werd van de Kritische Kleuterleidsters en in diverse liedjes zijn verontwaardiging uitzong. Herman produceerde in deze jaren een grote hoeveelheid liedteksten. Ook buiten het onderwijs toonde hij lef door te ageren tegen de in zijn ogen maatschappelijke mistoestanden, het onrecht de mijnwerkers aangedaan, de vervuiling van grond, water en lucht,
17
het machtsmisbruik in kerk en bij de bestuurders van gemeente, provincie en land. De kritische jongeren bij de toenmalige ROZ ontdekten hem en gaven hem een podium waardoor hij een groot publiek kon bereiken. Ook stimuleerden ze hem bij het uitbrengen van zijn L.P's met liedjes die heel populair werden en herhaaldelijk werden gedraaid in verzoekprogramma's. Net als Toon Hermans debuteerde hij in carnavalsrevues o.a. in Limbricht en Obbicht, maakte later voor de jaarlijkse zittingen in de dorpen sketches en zong nieuwe carnavalsslagers van hoog niveau. Iedere maatschappelijke actiegroep kon op hem rekenen en Herman kreeg rumoerige dorpszaaltjes en boze demonstranten stil. Na zijn vervroegde pensionering ging hij door met het bewerken en schrijven van toneelstukken in zijn moederstaal, het dialect van Obbicht, zijn bijbelstudie, zijn voordrachten voor beminde en andere gelovigen in kerk en bejaardenhuizen. Voor de groots opgezette openluchtspelen deed Herman uitvoerig bronnenonderzoek. Het zijn historische drama's waarin de positie van de vrouw een terugkerend thema is. DE HEKS VAN LIMBRICHT [1993] is na zijn dood ook als roman verschenen, De Prins van Oranje was in juni 1999 aanwezig in Obbicht bij de première van het toneelstuk WIE EIN VLUCH WILJ GAUWSE [19991. Prins Willem Alexander onthulde bij deze gelegenheid het Monument van de Overtocht, tevens een poort van de vrijheid. Het opschrift is van Herman: 'Gistere blif vandaag, tot alles is geheild'. Het geeft de diepere betekenis van het gedenkteken weer. Het adagium van zijn parochie Vrangendael `Om mensen gaat het, dat zij tot hun recht komen', maakte Herman tot het zijne. Integer en vasthoudend, gedreven en creatief, iemand die vocht voor zijn idealen, ondanks tegenwerking en onverschilligheid van overheid en de betweters aan de tapkast. Iemand die opkwam voor de onderdrukte, de verschoppeling, de gehandicapte, de gediscrimineerde, de vreemdeling; iemand die vocht voor gelijke rechten van de vrouw in kerk en bestuur. Herman maakte zich sterk voor rechtvaardigheid en authenticiteit in taal, denken en handelen. Hij is het prototype van de profeet die in eigen land niet geëerd wordt. We zijn het aan hem verschuldigd dat zijn nog niet uitgegeven teksten bekend en verspreid worden. 19 februari 2009, Harrie Op den Kamp
18
3.
Verantwoording
Ger Bertholet
In 1953 schreef de zestienjarige Herman Veugelers Doeveleefde, zijn eerste schalkse liedje, op de melodie van 't Huikske van Frits Rademacher. Met zo'n begin staat hij niet alleen, want geen mens begint zonder voorbeelden aan iets. Twintig jaar later schrijft Veugelers een belangrijk nummer. Ook hier gebruikt hij een bestaand liedje als aanleiding. Hij schrijft een programmatische 'sjamp' op het origineel, en op alle andere liedjes die daar op lijken. 't Kapelke van Harry Bordon en Henk Stuurop bevatte overduidelijk de prikkel die aanzette tot een kritische parodie, getiteld: Wo mien moder. Je zou kunnen zeggen dat in 1973 met dit nummer de carrière van een protestzanger begon. Tussen 1953 en 1973 had Veugelers de pen natuurlijk ook gehanteerd maar `Wo mien moder' markeert een omslag. Vanaf dat moment werd hij zelf voorbeeld voor anderen. Bij het samenstellen van deze bloemlezing heb ik geprobeerd om het werk van Herman Veugelers een eigen verhaal te laten vertellen. Bij het lezen en selecteren leerde ik gaandeweg de mens en de man Veugelers kennen. Waar hij zich druk over maakte, wat hem inspireerde en `wat hij niet laten kon'. Zo treft de lezer als eerste liedje een tekst aan waarvan ik niet eens zeker ben of hij het zelf schreef of overtikte. Het is een olijk krabbeltje over Adam en Eva, en nog heel wat andere motieven uit de Bijbel zaten Herman Veugelers al in de genen toen deze term nog populair moest worden. Net zomin was de aardse inspiratie hem vreemd. Daarom is `Adam' een waardige start van het eerste liedjeshoofdstuk (4). Wie Veugelers als Limburgse liedjeszanger kent, zal in hoofdstuk 5 en 6 de meest bekende teksten terugvinden. De lezer voor wie zijn werk nieuw is, zal zich kunnen verwonderen over de actualiteit van veel liedjes. In hoofdstuk 7 staan de nummers die tonen hoe verweven Herman Veugelers was met zijn geboortestreek en hoe hij daar steeds weer `voor van alles en nog wat' te porren was.
19
In hoofdstuk 8 en 9 leren we het meest `de geest' van de schrijver kennen. De thema's zijn herkenbaar, maar dan met de kleur van de kritische katholiek, van een man met gevoel voor christelijke dramatiek. Wat mij betreft komen in de bewerking en vertaling van Mistero Buffo de draadjes samen van deze gedreven, geroerde, aangedane en soms ook kwade man. Op theatergebied vond Veugelers een partner in het Limburgs Toneel Sittard waar hij in samenwerking met Jos Prop en Paulus van Hees o.a. Mistero Buffo en Es de wèndj zich dreejt maakte. In de hele provincie leerde het radiopubliek Herman Veugelers kennen door de alertheid van Jules Dister en Pieter Beek, die hem als programmamakers van de Regionale Omroep Zuid de stem gaven die zijn werk toe kwam.
De datering en notities bij de liedjes zijn van de schrijver. Waar datering ontbreekt heb ik deze niet kunnen achterhalen. Als samensteller heb ik soms beknopte informatie toegevoegd. De alfabetische titellijst bevat alleen het werk dat in deze bundel is opgenomen. De dialectschrijfwijze van Veugelers bleek vaak niet eenduidig. Daar heb ik, voor de leesbaarheid, orde in proberen te brengen. Bij twijfel heb ik zijn zingende uitspraak zo goed mogelijk genoteerd. Door deze ingreep zijn sommige titels anders dan eerder gebruikte notaties.
20
4.
Leedjes euver mennekes, wifkes, leefde en inspiratie
Herman Veugelers
21
Adam
Toen God de wereld had geschapen eerste de vlooien en toen de apen schiep hij de mens alom befaamd en Adam werd de eerste mens genaamd Oh, Adam... Adam voelde zich verlaten in deze streken Hij had niemand waarmee hij kon gaan spreken Toen is hij maar gaan slapen want het werd al nacht Toen gebeurde er iets waaraan hij nimmer had gedacht De engel Gabriël is op zijn pantoffeltjes gekomen en heeft een ribbe uit Adams lijf genomen God maakte daar een alleraardigst vrouwtje van als gezelschap van de eerste man Wat moest Adam bij 't ontwaken al niet horen Een lief zoet stemmetje klonk hem in de oren Eva sprak: Adam ik ben hier alleen geschapen voor jouw plezier." Adam was verbaasd in hoge mate Hij kon het danken dan ook niet laten Hij zonk op beide knieën en sprak overluid "neem al mijn ribben Heer en maak er vrouwtjes uit:" Oh, Eva...
22
Merieke 1
Es Merieke nao de sjtad geit maak ze zich terdege op Deit zich krölkes in de haore zet ein heudje oppe kop 't Sjtriek de rumpels oet de panty op hiiór wange kump ein vlam en dan sjtap 't kwiek de bos in Merieke is vandaag madam Merieke zeuk 't avontuur Merie geit nao de sjtad Ens per jaor krig ze die kuur en dan haet ze 't weer gehad. Pit dae zout Merie vertrèkke es 'r aan de raam geit sjtaon En hae dènk sjtil in zien eige: "Laot dae trampelaer mer gaon." Hae sjteit zich sjtiekem aaf te vraoge: "Wat mankeert dat vrouwmesj toch De brets begint hiiór weer te sjtaeke 't Vreugjaor zit weer in de lóch!" Merie lomp langs de etalages geit jeder winkel in en oet Kop ein humme en behaatje klonj en crème veur oppe sjnoet En es de mansluuj nao hiiör kieke kump ein lechske oppe móndj Ze sjot de krölkes in hiör haore wiebelt effe mit de kóntj.
Mer 's aoves kump Merieke heives D'n daag waor toch ei bitje zjwaor want de sjoon die gónge pitsje en de krol is oet 't haor Ze haet pien in kop en lenje klappert mit 't kunsgebit En ze mompelt in d'r eige: "Waor ich mer alweer bie Pit." 1980. 8 juli
23
C' était Paris
Ich wou zo gaer èns get belaeve Daoróm gong ich nao Paries Ich huerde van Folies Bergère Van Moulin Rouge en van striptease Pesjtoer zag: "Pas mer op doe Graatje ze höbbe dich gauw sjlech gemaak Zo'n nachclub dat is richtig naatje d'r duvel zelf haet dao ein zaak." C' était Paris, Paris, Paris, c' était Paris, Paris, Paris. Mer vertroewend op Geradus miene goje sjötspetroeën kaom ich 's aoves in Paries aan ieumig luuj wat waor dat sjoeën Ich zoog de riekdom van Versailles en d'n Eifeltaore sjtaon En mademoiselles mit wespetaille zoog ich langs de Seine gaon. Zoeë waor ich door Paries aan 't sjnâöre Kaom 's aoves op de Palace Pigalle En ieër ich wos wat gong gebeure zaot ich al in zo'n nach-geval Op de buun sjtong ein Francaise ze zaot vol vaere, sjus ein hoon Mer toen begoos pas de malaise ze wou zich langzaam oet gaon doon. Ieës sjmeet ze weg, dat vaere röksjke en deeg zich toen 't bluuske oet Daonao 't lènker en rechter zökske de zjweit dae brook mich langzaam oet Ze leep toen luipsj nao jeder taofel ze waor noe al versjrikkelik bloeët Van kortbie zaogs te al de navel Toen sjtreek ze neer op miene sjoeët.
24
lch reep alle heilige oet d'n hemel: "Och red mich van dae Franse del Gerardus huer nao mien gefemel Mien deug en ieër sjteit op 't sjpel!" Mer ze pakde mit hiör poezelhendje Ich dach: "Och Jazzes, wat ein boet!" dat allerlètste sjouwerbendje toen gónge alle lampe oet. Och koosj ich toch die boet oetsjniiöre Gluif mich luuj 't woort mich sjlech Mer wie ich dach: `t Geit noe gebeure!" Gong 't leech weer aan en d'n del waor weg. Wie ein kat achter ein moes aan Rende ich nao Gare du Nord En noom d'n ieëste trein op hoes aan Weg van dat seksueel gevaor. Ich reep: "Adieu, bonjour ma chère lch höb vandaag genog gehad!" Mer wie ich kalm begoos te waere Haw ze mien portefeuille gejat Welk gelik waor mich besjaore Gerardus redde mich op tied Mien zieëleheil gong neet verlaore Mer waal waor ich mien cente kwiet. 1966. 18 juli. Op o.Z.Zen twieëde trouwdaag
25
De zin
Soms veul ich mich wie vleugellaam versjtrik in dènger van eiken daag De zorg die drök mich oppe maag de angs dae krup mich om 't hart Ich zeen d'n daag van marge zjwart Soms veul ich mich wie vleugelfaam Mer dan weer vleeg ich in de lóch ontsjnap aan alle drök en sjleur En alles om mich bie krig kleur ich krieg weer oug veur bloom en bieës De waereld is dan ein groeët fieës es ich kèn vlege in de lóch Zoeë vraog ich altied nao de zin omdat ich 't laeve wil versjtaon Wo alles op en aaf kènt gaon Waor gister eine bange nach vandaag klink eine blieje lach Zoeë vraog ich altled nao de zin.
26
Oktoeëber wienmaondj
Es langs Rhóne en Loire aan Mozel en de Rien de droeve rastig wachte op 't paesje van de wien En tot d'n aovend laat vanaaf de vreuge marge de plakkers in hun korf d'n ougs nao bènne sjörge, zeen hie de hegke sjmörges gans gries van web en dauw En vluchte kroeënekrane weer weg veur naat en kaw Dan kriesje op 't veldj mit glummend zjwarte vaere de krawwe, dat de boer zien ploog weer mot gaon sjmaere 't Blanke, botte kouter Dat rechte vore truk Sj.ört door de vètte klei Dae in groeëte sjtökke bruk De wèndj jeug mit geweldj Door duuster zjwarte wolke De wilje raegesjtroum Deit dan de Maas weer kolke,
't Is tied weer, sjus wie vreuger Veur verhaole, die de mam vertelde bie de kachel die gleujde van de sjlam Mer dao zeen gein geister mieë de sjpoeëke zeen verdreve Ein centraal verwermde boet en tv is mich gebleve 1976. 27 mei
27
Lofzank op de leefde
Leefde, leefde is wie vuur en ruuk nao de roeëze Leefde, leefde heit is de vlam en roeëze zeen roeëd Leefde, leefde ouch es de diióre dich bie toere èns sjtaeke Richtige leefde die doert tot d'n doeëd. Leefde dat is same haope op gelök en maonesjien Leefde dat is same deile same sjpas en same pien. Same zjwiege, same lache same zuchte in 'ne hook Same vrieje, same sjlaope druime van de zeute kook. Sjteit 't water tot de kneje zuus te zjwarte wólke gaon Leefde zorg das te weer same mörge in de zon kèns sjtaon. Leefde kèns te nurges koupe Want 't geldj maak leefde koud Leefde zals te gratis vènje leefde is veur jonk en awd. 1995. 5 september
28
Erme Thei
Zèk kèns te dat verha.ölke al 't verhaol van Thei de sjnelle Zien laeve kènde ros noch doer zien wirkwaek doerde zestig oer want Thei waor eine helle Hae boewde aan ein eige zaak me zaog 'm zelje fale En mit viiöl sjofte en gemaor haw hae nao viefentwintig jaor al zeve filiale Dus leep Thei van vreug tot laat veur zien bedrief te sjoeëje Van zake haw d'r viiöl benul de res dat vonj d'r flauwe kul en domweg tied verknoeëje Thei kreeg aanzeen en v.öl mach me knikde jao en ame Waor sjponsor en ouch ieërelid dat brach zien carrière mit en 't waor ein goof reclame. Op zeekre daag waor 't gedaon mit maore en mit drave Hae kuumde veur de lètste kieër me haet 'm plechtig mit v.öl ieër en blaosmeziek begrave En op zien graaf lik eine sjtein mit gouwe kapitale: "Thei goof al zien energie veur 't heil van gans de maatsjepie zien zaak en filiale."
29
Mit kriet sjreef toen zien vrouw d'rbie: "Hae haet teviöl gegaeve Van hot nao haar haet 'r gerend mer lache haet 'r noeëits gekènd want Thei vergoot te laeve." 1984. Vastelaovend
30
Teresina
Maria de Socorro is gebaore mer ze is nog neet geregisteerd De sjtad is v.öl te wied veur Teresina en wae is in ein kèndj geïntresseerd Ermood, hónger in Areia Seca De aarde lik te sjterve zónger voch Allein mer dreuge zendj dae lik te sjtuve en sjtein en kènjer höbbe ze genog Ein kèndj haet ze aan de rokke en de kleinste op de sjoeët En van eine geit ze zjwanger En dao zeen d'r al twieë doeëd En d'n awdste in gedachte want dae is al nao de sjtad Zit mesjien al in de bajes of haet hae gelök gehad Zoeë laef kleine Teresina elke daag mit hi re noeëd Zuut allein mer leid en elendj En Brazilië is zoeë groeët. Maria do Socorro haet veul honger wie jeder kèndj van angerhawf jaor
mer oerewied vilt nurges get te aete omdat d'n ougs alweer versjrumpeld waor Teresina zuut Maria kranker waere En haet besjlaote nao de sjtad te gaon Dao is geine dokter in Areia Seca Dae kelder van 't minsjelik besjtaon Maria de Socorro is gesjtórve Op sjoeët bie Teresina in de kou 't Ziekenhoes dat sjikde hi r weer heives Omdat ze neet de gooj pepiere haw En in de bos haet zie 't kèndj versjtaoke ónger eine dook op h . re sjoeët Omdat ze bang waor veur ein arrestatie Koosj zie neet janke om de kouwen doeëd
31
1991, 9 februari. Veur de internasjonale vrouwendaag, nao ein verhaol van Carlos Mesters, dae zich in Braijlie te barste wirk. Opgedrage aan Yvonne Bakkes (werkzaam bij Huis voor de Kunsten en echtgenote van dialectkenner Pierre Bakkes) Vindplaats: CD Hemel & Aerd
32
De verlaore zoon
Ich waor 't zat ich wou gaon zjwerve, Weg van koosjtal en de sjuur Weg van ploog en kaore bènj e op zeuk nao sjpas en avontuur Moders deil moosj pap mich gaeve al deeg hi m dat vaól pien en leid Ich wou alles óngerzeuke weite wie 't laeve geit In de sjtad vónj ich mien makkers en in de herberg goje wien Ich höb gehoord en flink gezaope Jaore lank trók ich de Tien Mer miene geldjbuul waerde laeger teder heet mich in de sjteek Me haet mich oet de kroeg gesjmete Nemes nog, dae nao mich keek Ich koosj de verkes gaon verzörge Vroot ouch oet dezelfde traog Toen dach ich: "Thoes waor 't baeter Ich wou dat ich mien vader zaog." En vlak bie hoes, dao sjtóng mien vader zónger klage en verwiet
Grienend vroog ich om vergaeving krank van elendj en van sjpiet Mer hae duujde mich nao bènne en hae zag: "Doe blifs mien kèndj Kleide mich wie eine keuning Sjlachde blie 't bèste rèndj En wie mien broor begoos te greke Zag de pap: "Doe leve jong, Bès toch blie dat deze zjwerver bie os weer ziene heimat vong" 1978. 18 september. Veur de jeugd van Vrangendael
33
Aafraekening 1
De lange trektoch is veurbie de nach begint te valle Ich bèn gewend al aan mien pien ich wil ouch neet mieë kalle De jaore van 't brennend vuur wo zeen ze toch gebleve Noe zeen ich in dien oug 't rech op liefsbehoud gesjreve Doe watervogel in 't reet doe bès veur niks te vange Toch sjpeur ich in dien ouge soms dat sjtiekeme verlange Om dich te gaeve wie-s te bès veur zachtigheid te keze Mer euvergave is veur dich 't zelfde es verleze Ich höb geine zin in vechte mieë bie 't versjtrieke van de jaore Al won ich dich ouch aaf en toe ich höb meistal toch verlaore Woróm wous doe mien laeveskrach toch ummer in mich remme Hbs doe dich in de kop gezat om mich veurgood te temme Mit diene bange greutsje kop sjtuurs dich mich in de raege Ich neuk mien heil waal boeteshoes doe hils mich neet mae taege Dat heit verlange in mien lief laot ich door dich neet remme Ich bèn dae zökkezuimer neet dae zich noe al leet temme
34
Mien traone zeen al opgedreug ich zal dich niks mieë vraoge Mer verwiet mich dan ouch neet dat ich dich höb bedraoge 't Brennend vuur deep in mien lief dat höbs dich noeëits begrepe Zoeëdat v'r dèk dae lange waeg es vraemde same lepe Ich haat dae bleike treiterkop die puriteinse sjtreke Dat feministisch lulverhaol is hie noe ouch gebleke Kóm sjtik mer in dien koppigheid ich gaon neet klasjenere Ich loup ech geine maeter mieë blief lever hie krepere De lange trektoch is veurbie ich bèn meug van al dat jage Das dich allein mer vluchte kèns kèn ich neet mieë verdrage 't Waord van troew van jaore haer dat lik allang in sjerve Gank röstig diene eige waeg en laot ós leefde sjterve
1981. 6juli
35
Laeve
Wae hie es minsj wilt laeve, zo lieërt os de profieët Dae mot d'r good aan dènke, dat d'r zich neet bènje lieët Wat hulp dich prakkezere en maore 6m bezit Es doe hie moos vertrèkke dan nums te toch niks mit Dat sjtiekeme verlange nao ieërekruus of lintj applaus en carrière 't Is jage nao de wèndj. Want wae es minsj wilt laeve, zo lieërt 6s de profieët Dae mot d'r good aan dènke, dat er zich neet bènje lieët Mer laps te willekeurig mer alles aan dien sjoon En fladders te mer doelloos zo wie de vlinders doon Zeen al dien laeves-dage gevold mit laege sjleur Dien laeve zal verdampe 't sjtelt geine bliksem veur Want wae es minsj wilt laeve, zo lieërt 6s de profieët Dae mot d'r waal 6m dènke, dat d'r zich neet drieve lieët Wae aaf en toe kènt lache 6m wat d'r is en zaet En weigert om te gluive dat niks mieë zin hie haet Zal neet es damp vervlege of hel zeen wie 'ne sjtein De humor van 't laeve dae hilt 'm op de bein Dae zal zich neet versjiiiöre, is neet zien eige proeëj Dae minsj zit neet gevange, in zien zelf gemaakde koeëj. 1985. Vastenavond. Prediker 4 ; 4-6 36
Advent
Wat zits te in d'n duuster kèndj? Wat zits te sjtil te griene? Zuus te dan dat leechske neet dao wied e weg nog sjiene? Hae kump neet veur de machtige veur keuninge of rieke Mer al wat om compassie vreug zal hae mit trues verrieke Hae wach op dich dao in dae sjtal óm dich weer haop te gaeve Hae geuf dich eine sjtille wènk om toch weer wieër te laeve. Kóm treuzel neet en sjtank weer op 't begint al get te dage In Bethlehem zeen ich dich trok de las is nog te drage. Vrie nao Nel Benschop (Gouddraad uit vlas)
37
't Verlaore paradies
De tuin van Adam, dae höb ich verlaore Ich roojde de buim van 't aards paradies Ich boewde 't veldj vol mit palieze mit taores De broesjende bron waerde drabbig en vies De appel van Eva kèn ich neet mee aete De naam van 't kaod, dae bèn ich vergaete De ros en de bliedsjap, dat waor miene pries Mer d'n druim in mien hart wil ich neet laote sjterve. D'n druim van verwachting, d'n druim van de haop Op dat sjoeën paradies ,dat ich höb verlaore Wo de lieëw nog koosj sjlaope naeve 't sjaop Wo de bron, die óntsprunk de lofzank blif zènge Van die oeraw belofte, die noeëjt mae vergeit Dat went ich mer wil, 't oeëit zal gebeure Dat ein enj zal kómme aan honger en leid De luuj óm mich bie kèn ich dèk neet verdrage Want ich dreej lever róndj in dezelfde krènk D'n honger van dich hoof ich neet te veule. Zolang ich nog aet en zolang ich nog drènk Same te deile en same te laeve Same te numme en same te gaeve Is meistal 't lètste, wo ich nog aan dènk Op verZeuk van Fons en Wiel
38
't Laeve is ein sjpel
't Laeve is ein sjpel van ómp mer ouch van aeve van numme en van gaeve dèks is 't nogal hel Doe mos mer acceptere wie 't laeve ummer is Doe laefs mer bie de gratie van 't ieëwig compromis En was te deis of lieës doe kèns allein prebere en alles mer riskere of 't heibel wurt of fieës. 't Laeve is ein sjpel Van vloke en van baeje Van soms d'r naeve traeje Van hemel en van hèl Doe dènks: "Mesjien vandaag sjtaon ich veuraan es nómmer ein." Mer mörge sjteis te achteraan en bès te gans allein En verlus te dan de mood en zuus te dien gries haore En dènks ich bèn verlaore dan kump weer alles good. 't Laeve is ein sjpel Sóms lieës te dich èns hange En veuls te dich gevange Wie in ein duuster cel Vandaag dènks te te sjpele mit goof troeve in de henj Mer tieën minute later sjteis te mit de moel vol tenj En daoróm bèn mer wies maak van dien sjtökske aarde Gein monster zónger waarde mer ein bitje paradies. Vrie nao Sjuul de Corte
39
Ich wil gaer blieve
Ich wil gaer blieve zènge van kleurige blome en hei Vlinders en veugel die fluite van dartele vrie op de wei Ich wil gaer blieve druime get loupe door bosj en door veldj gelik in de sjtilte dao vènje en neet in bezit of in geldj Ich wil gaer blieve danse de lente sjtruimt weer door mien blood De zon sjient mich werm mit zien sjtraole 't Laeve is kosbaar en good Ich vroog dat aardig maedje mit sjtraolende ouge en lach Om sjtil nao de sjterre te kieke same mit mich hieël de nach 1984. (melodie "Un Treno " trad.)
40
Vandaag
't Onheil te kieëre dat lökde mich neet Ich höb mótte bukke, wae zoog mie verdreet Wat loog mich neet allemaol zjwaor oppe maag Mer 't geit al weer baeter, de zon sjient vandaag. Vandaag wil ich danse, vandaag is 't fieës Drènke en sjranse, zoeëlang doe mich lieës Gister vergaete want dat is veurbie Wat mörge zal kómme dat is nog neet hie. 't Is waor, ich veel gister get hel op mien sjnoet Ich höb ouch gedach toen, wie kom ich nog droet Mien traone die dreugde, de pien trok weer weg, En kiek mer vanmörge noe loup ich weer rech. Onheilsprofete veursjpelle sjlech waer Me kènt nurges sjoele, me wèt neet wo haer. Donder en bliksem, de hemel zuut zjwart mer ich huer allein de meziek in mien hart. Huer de menister, wat dae weer verzint dat mörge de hemel op aarde begint Zien gouwe berge die krieg ich te gaef Mer ich blief bewaere, dat noe wurt gelaef. Wae gluif nog de beeldbuus? Wat die dich belaof, Leefde en raoze, 't is allemaol sjtaof. Ich gluif in mien oere, mien henj en mien bein, Mien ouge die zègke: "Doe bis neet allein." Wae van uch sjtrak nao d'n hemel wilt gaon zal noe motte lieje, reep les de keplaon. Hae wees op d'n duuster, gein leechske dat sjeen De blome en kènjer haw hae neet gezeen. Laot mörge zien zörge en gister zien leid Ich gluif neet in noodlot dat in sjterre sjteit Vandaag wil ich laeve zoeë gek wie e raad. Mesjien is 't mörge daoveur al te laat. 1988 41
Laudatio ad Josephinam
Spreuken 31:10-31 In 't boek der spreuken staat een lied een hartewens geschreven Het loflied op de sterke vrouw die onvermoeibaar, noest en trouw blijft geloven in het leven Haar handen blijven rusteloos bij 't spinnen en 't weven De arme gaat ze niet voorbij maar zal terstond vol medelij hem hulp en bijstand geven Dan roept Salomo zingend uit en vraagt ons onomwonden: "Kom wie zoekt mee en zegt me nou waar vind ik toch zo 'n sterke vrouw?" Wij hebben je gevonden... Jij kent de zorg van elke dag en slapeloze nachten Jij weet hoe hard soms mensen zijn en kent de eenzaamheid en pijn maar ook het stille wachten Want als de tranen zijn geschreid de wonden zijn verbonden Dan sta je op en onverstoord wil jij weer verder, trek je voort Je hoop is ongeschonden Soms zag je ook rumoer en strijd en stond je voor veel vragen Er was verwarring om je heen en af en toe stond je alleen Jij kende tegenslagen
42
Maar als het twisten is verstomd de kruitdamp opgetrokken Dan sta jij meteen weer klaar en veegt de scherven bij elkaar En lijmt weer alle brokken Hoe somber ook de wolken zijn jouw zon gaat nimmer onder Jij zit niet bij de pakken neer jij moedigt aan en trekt van leer Jij gelooft nog in het wonder
43
Es aw sjure brenne
Jan waor kóntent mit de zin van 't laeve Hae waor in de vut, pensioen veur de deur Haw geine zin mieë in weule en sjtraeve moostem en biljart doorbrook ziene sjleur Me op zieëkere daag sjloog d'r blits oet de wólke 't Waor sjuus of went 'ne ingel versjeen Jan woert verleef, zien blood gong aan 't kolke 'n vrouw die verdomme, zien dochter kos zeen En Jan dae woort bang veur wat hae ontdèkde Zien dènke blokkeerde, zien hart gong tekieër Hae kènde de wiesheid van dat awd gezèkde "Es aw sjure brenne hulp blusse neet mieër." Ouge die blingde wie glazere huve Hendjes en vingerkes van porselein Jan dach verrasj: "Noe, laot die mer sjuve sjlank wie 'n den en mit hemelse bein." Vanaaf dat moment koosj hae neet mieë sjlaope Haw gein bezèj mieë van oer en van tied Kaom sjmörges kepot zien nes oet gekraope Jan waor veurgood noe zien aevewich kwiet Want Jan dae waor bang veur wat hae ontdèkde Zien dènke blokkeerde zien hart gong tekieër Hae kènde de wiesheid van dat awd gezèkde "Es aw sjure brenne hulp blusse neet mieë." Jan kos bie d'r biljart neet langer awhore D'r blik op oneindig, d'r kop neet mieë klaor Bedach veur zien leefde ganse nuuj metafore woeë 't biebelse Hoeëgleed mer onzin bie waor Hae waor neet in sjtaot nog ein puntje te make de keu waor te lich, en de bol viiöl te zjwaor Zien vingere trilde, Jan sjtoot door 't lake wie hae besefde, wie laat dat 't waor
44
En Jan dae gong heivesj, wie hae dao ontdèkde 't Laeve verlap en 't nump geine kieër Besefde de wiesheid van dat awd gezèkde "Es aw sjure brenne hulp blusse neet mieë."
Veur "M". Vindplaats: CD Hemel & Aerd
45
Verleze
Wie is d'n titel van dat book? Wo höb ich dat gelaeze? Wie hèt die filmsjter ouch alweer, Ich kèn 'm aan zien waeze? Höb ich de waakvlam oetgedaon? De aerpel ouch gezoute? Wie laat vertruk de lètste trein? Ich kèn niks mieër onthawwte. Ich bèn de vieftig al veurbie, höb neet mieër viöl te keze De zomer lomp al op zien enj, ich mot lieëre te verleze. Ich mot weer eine nuje bril Mien ouge waere sjlechter Mie blood kaok ouch neet mieër zo gauw Ich bèn neet mieër dae vechter Ich rie waal op 'ne renfits róndj Mer huer mien kneje krake Ich vraog mich aaf of dit 't waor Ich twiefel aan mien zake. Dat maedje mit dae lentelach Dat mit mich haw gegaete Haet in mien lief get losgemaak dat ich al waor vergaete Ein werm geveul van zon en leech van leefde en verlange Mit heimwieë höb ich toen besef de bordjes zeen verhange. Ich merk 't aan mien ganse lief 't geit neet mieër wie vreuger Want sjmörges kom ich sjlech op gang en 's aoves bèn ich meuger Mien sjtömbereik wurt langzaam klein bèn oetgetèld es zanger En es ich effe pisse mot dan doert dat ouch al langer.
1991. 7 april 46
Aan dae onbekènde
Doe sjtille onbekènde minsj Geteikend door 't laeve Wovan dat leid, wovan die pien In jeder nerf in elke Tien Kèns doe mich entjwaord gaeve? Vertèl mich, onbekènde minsj Haet eine dich gesjlage? Is 't Auschwitz wo-s te sjteis En wèts te das te marge geis Dien esj op wèndj gedrage? Of bès te, onbekende minsj Al jaore lank gevange door generaal of kolonel En zits te in dien doeëjecel En wurs te sjtrak gehange? Ich vraog dich, onbekènde minsj Al zal ich dich neet kènne Das dich hie urges oppe welt Verlaote bès en oetgetèld Laot mich dao noeëjt aan wènne!
47
De vrouw
Ich zèng 't verhaol van de vrouw die al waeke Gleujend van kaors op hater bèd lik gevèld Neet mieër in sjtaot öm te deile en gaeve Veult zich totaal oetgetèld Ze lik te iele tot niks mieër in sjtaot Krig 't van elendj en wanhaop te kaod. mer Jezus dae pak dan die vrouw bie de hendj En maak ze weer vrie óm te gaeve van al hiör riekdom, zo deep oet hiör hart bron en de krach van 't laeve. Hie 't berich van 't plein wo ein moder jaorelank reup om haör kèndj dat verdween Sjraevend verzet, zónger mach, zonger waopes Beule doon of ze niks zeen Neume hiör "dwaas" en neet good bie de kop Mer zie tart de leuge en geuf 't neet op Hieër, hawd die moder good vas bie de hendj óm noeëjt hiöre sjtried op te gaeve ze sjteit veur de riekdóm, zo deep in hiör hart bron en de krach van 't laeve! Ich zèng 't verhaol van die vrouw dao in Rio die aete versjaf aan de erme op sjtraot Teike van vree en ein teike van leefde brennend protes taege kaod Sjtil is hater krach, die veur onrech neet wiek luxe en mach zèt ze zjwiegend te kiek. Hieër, hawd die vrouw ummer vas bie de hendj zoeëdat ze nog lang dao maog gaeve van al dae riekdom, zo deep oet haór hart bron en de krach van 't laeve?
48
Dit leedje geit euver de vrouw die in sjtilte altied gereid sjteit bie daag en bie nach óm aete en drank aan h.ör gaste te gaeve Denend bereid zónger klach Wae haet h.ör werk al die jaore gemirk sumpel cement van ein machtige kirk? Bès dich 't, Hieër, dae oeëjt h.ör hendj haet gepak hiiör vrie maakde om os te gaeve van al dae riekdom, zo deep oet hiiör hart bron en de krach van 't laeve?
49
Bólkes
Es ich es kèndj gevalle waor, ein gaat in miene kop Dan leep ich biiökend nao de mam, die deeg ein pleister drop Ze zag dan: "Naeg dien traone aaf en trèk dien sökke op want mörge vunjs te, gluif mich jong ein bölke in de sop." 't Laeve is 'ne kaetel sop mit bölkes en jeder krig dao ziene tej j er van En es te noe mer rastig door bliefs aete dan vunjs te ouch zoeë bölke noe en dan Mer aaf en toe bekrup mich toch d'n twiefel bölkes jao, mer 't zeen d'r waal get min Dan blief ich toch mer aete, want ich wil neet vergaete al doert 't lang, d'r zitte bölkes in. Es 't werk alweer èns taege zit en alles lomp weer fout Dan vraog ich mich verbaete aaf: "Woróm krieg ich de sjoud? Woróm krieg ich de volle laog, wat ich toch neet verdeen?" Dan dènk ich: "Blaos mich oppe rok, 't zal mörge angesj zeen." 't Journaal dat zit weer vol mit honger en mit noeëd mit rampe, heibel en geweld, mit aorlog en mit doeëd Mer soms zeen ich die witte vrouw tasje al dae elendj sjtaon en ich veul, 't laeve wunt ouch hie, 't is nog neet gedaon. D'n awwerdom krup in mien kniök, ich höb las van sjpit en jich Och wieviöl vrunj zeen noe al doeëd, sjtrak kump de beurt aan mich Wat haw mien laeve noe veur zin, de kook is bienao op mer wiedeweg huer ich de mam: "Kom trèk dien zökke op."
7 992. Vrangendael, vastelaovend. Opgedrage aan Piet van Amstel (.Zeligergedachtenis)
50
Bajesmaf
Me neump mich ouch waal bajesmaf dae door zien eige sjoud Hie jaore achter tralies zit ich gong sjtevig in de fout Ich tel jeder oer en daag en waek de maondje van 't jaor Ich bèn vergaete op d'n doer wie 't vreuger boete waor. De grendel en die moer zoeë hoeëg beteugelt mien verlange Mer de zjwaorste cel dat bèn ich zelf wo in ich zit gevange. Ich wil hie droet en noeëjt mieë drin Ich maak dao planree veur Verlangend nao dae lèste galm die vrèkde bajesdeur. Mer soms, inèns, dan waer ich bang wie zal 't mich vergaon Es ich geteikend door de bak vrie op d'n dorpel sjtaon? Me neump mich ouch waal bajesmaf Wae wèt van mien besjtaon? Wae kènt de pien en 't gemis óm vrie te maoge gaon? Wae kènt de twiefel en de angs es ich opnuuj begin En mesjien wanhaopig zuch: och zaot ich mer weer drin! 1998. 9 augustus
51
Ich sjpeelde veur dich
Ich sjpeelde midde oppe mert veur dich mien melodie mer nemes dae mich zitte zaog Ouch dich leeps mich veurbie Ich sjpeelde veur dich oppe fluit mer nemes greep zien kans Wie eigenzinnig, zeen de luuj Ouch doe hbs neet gedans. Donker roeëje wien höb ich gesjonke Ich maakde alle broelofsgaste blie Op hook en tómp vo1nj ich d'n erme zjwerver en neujde ouch de baedelaer d'rbie Pieëtrus leet ich loupe op de golve al kneep 'm ouch d'n twiefel en d'n angs Verwónj erd veel hae dankbaar op zien kneje wie zien volle nette sjiiörde van de vangs De wieze, dae zich plaog mit al zien weite dae höb ich van zien wetensjap bevried Wae treurde óm zien zunj en al zien faelers höb ich mit wiörd getrues en weer verblied In Bethanie waor Lazarus gesjtórve mer ich goof 'm weer opnuuts 't laeve trok Zo zal ich dich ouch oet d'n doeëd èns rope om te deile in mien hemelse gelik 1978. 19 januari. Matheus 11.17
52
Adieu
Es miene tied van sjlove en van laeve is gedaon wil dan estebleef neet treure en neet griene lch zal dan waal gereid zeen óm dae lange waeg te gaon en haope dat de zon veur mich geit sjiene lch bèn waal bang dat wèts te want ich weit neet good wo haer want zónger zunj en kaod koosj ich neet laeve Mer aan d'n euverkentj dao van dat sjtille groeëte maer zal hae wachte óm 't nog èns te vergaeve. Mer hawd dat allerlètste oer mien henj nog effe vas want ich hang nog zoeë versjrikkelik aan dit laeve dat ich zo dèk geveuld höb es 'ne hieële zjwaore las mer dat mich ouch viiól bliedsjap haet gegaeve 't Sjpit mich dat ich dich waal èns v.ól pien höb aangedaon das dich van ergernis óm mich moos janke Mer de oere van dien leefde die zulle noeëits vergaon daoveur zal ich dich ummer blieve danke Mer kom ich huer dao wiedeweg mien lètste oer al sjlaon 't is tied óm noe mien pungelke te make Dat allerlètste sjtök zal ich allein toch mótte gaon wil ich op tied nog aan d'n euverkentj gerake Laot mich noe mer vertrèkke nao dat vraemde sjtille lendj want zónger mich kènt geer ouch bes waal laeve lch zeen 'm dao al winke op mich aan d'n euverkentj om mich eindelik mien vree en ros te gaeve.
1978. 6 augustus
53
5.
Leedjes oet 't mienwirkerslaeve
Herman Veugelers
55
2408
Twieëdoezendveerhonderdach De nómmer aan Driekske gegaeve 't Braeke van kaol in de nach zien werk wo hae sjus van kènt laeve Twieëdoezendveerhonderdach 't Dossier bie de hieëre daobaove wo jeder medische klach Zuchtend weer in wurt gesjaove Twieëdoezendveerhonderdach Wae haet dat dossier neet gelaeze? De pien wurt mer zelje verzach Ein sjtaoflong is neet te genaeze Ein graaf, eine sumpele sjach wo Driek sjtil in neer wurt gelaote Twieëdoezendveerhonderdach dat dossier is veurgood noe gesjlaote
1987. 23 december. Vandaag is de Pap (Driek) begrave
56
God, woróm?
Wae tuut mien leid, wat zal mich nog kènne trueste Noe miene man dao ónger doeëd is gebleve In de koel wo d'n ermood os haet gedreve D'n Doeëd 'm in zien book noe bie haet gesjreve Dat haet mien lètste krachte gans weggesjlage Want zoeë verlees wae kènt nog zoeë get verdrage? Gans allein, gans allein. Nemes begrip mien leid. Noeëit mieë biejein Woróm toch God, woróm höbs dich mich verlaote Woróm höbs doe mich zoeë noe hie wille sjtraove? Doe zuus gein leid en huers mich gaar neet dao baove Wo is dat rech dat ich zoeë dèk huer belaove? Doe keus de kentj van luuj die neet wille douge Doe zuus gein traone brenne achter mien ouge Gans allein, gans allein. Lieëste mich noe hie sjtaon. Noeëit mieë biejein. In 't duuster haet 't noeëdlot hel toegesjlage D'n druk waor zjwaor de kap haet 't dan begaeve Toen greep de berg gans onverwach dat jónk laeve dat hae veur mich en kènj er dao haet gegaeve De daag zeen zjwaor en wie lank valle de nachte Ich vraog dich God zals doe dae elendj verzachte? Gans allein, gans allein. Zal noe mien laeve zeen. Noeëit mieë biejein. 1984. Uit Es de wèndj iich dreejt (melodie "II Vechio " trad..
57
Aafraekening 2
Vreuger wirkde ich ummer mit 'ne zakdook veur de móndj. Die angere die lachde mich dan ummer oet. "Kiek dao dae flabbes," zagte ze dan. Me dae flabbes is de innigste van allemaol dae nog laeft Zo kaom mie vader èns bie dokter Poels en wie haer dem vertelde wie hae euver 'n bepaalde zaak dach toen zag de dokter: "Geer hoof neet te dènke, dat doon veer waal veur uch." Ich zèk nog ein dènk en da sjei ich d'rmit oet. Veer mienwirkers veer zeen bezeikt mit de pensioene en mit de sjtaoflonge. Ze sjterve euveral es ratte om dich haer. 55, 56 jaor en weg! Nog effe en dan is t'r geine mieë euver! Wat höbbe hammer sjtub en kaole os noe gegaeve Broeëd op de plank van bènne krank gein laeve Wirke en weule zónger dènke woort in gebleve Want kirk en sjtaot haw good en kaod ómsjreve Gaaroets gein kans om dich te waere Gein rech te kriege Doe waors de sjlaaf van weeg tot graaf Moos zjwiege, moos zjwiege
1984. Uit: Es de wèndj iich dreejt
58
Op daagsjich
Ratelt de wekker, vreug in de mörge Is 't weer tied om op daagsjich te gaon Werm is 't bèd, dat ich sjus höb verlaote koud is de bushalte wo ich mot sjtaon Bónkend en kumend, sjtinkend nao aolie Rammelt de bos door 't ènj van de nach Veurdat de maon is verbleik aan de hemel Zit ich al deep in dae duustere sjach Es dan de maelder baove geit fluite huer ich dae óngerin gaaroet neet mieë Rökkelend davere euveral treine propvol gelaje mit sjlaoperig vieë Nao honderd maeter, sjtrómpelentaere Huer ich weer krakend de kaolesjaaf gaon Zes oere later pas maog ich nao baove Wat is de zin van zo sjlavebesjtaon? 1984. 11 juli. Uit: Es de wèndj iich dree j (melodie trad.: "Rico Amaro ")
59
De lange sjich
Sjravelend in d'n duuster Braek ich de kaol in sjtökke Sjtaof in mien sjtraot en longe Kaolegruus in mien zökke Knej e blauw van 't kroepe kniiök zónger vel, vol sjraome Koffie is neet te zoepe Zawwel en kaole-dras Vief-ach-en-vieërtig maeter Deep ónger sjtein en kaole Mót ich hie ummer sjoefte wie ein mol versjaole Kèns dich hie dien kóntj neet kieëre Wae zal dat interessere Baove dao sjtaon de hieëre wachte op miene zjweit 't Werk wil vandaag neet vlotte lang zal de sjich weer doere Stein dae weer neet wil braeke Maore nog zoeëviöl oere Huer toch dae hammer raoze daverend in mien oere Höb ich dit lot gekaoze Laeve in zoeë zjwart laok? Euver good teen minute huer ich de veurman toete Hammer en sjerp kènt roste maog weer nao vrouw en poete Veul ich de koeëj dan trèkke frisje lóch in mien lónge Kènt 't mich niks mieë vrèkke baove dao sjient de zon 1984. Uit Es de wèndj Zich dreejt (melodie: `Avanti ")
60
Vreugjaor op 't hètje
Neet mieër sjlaope, want de zon sjteit te sjiene Door glaas en gerdiene, 't is lente Rame aope Huer die biemösj èns kuite de maelder weer fluite, 't is lente Wakker waere 't Is weer tied óm te sjlave De moosem ómgrave in zjweit Want doe wèts, is 't veurjaor gekómme De sjerp weer genómme, doe wèts wo ze sjteit 't Geit gebeure, want 't graas huers te greuje De buim zuus te bleuje, 't is lente Wat ein kleure van de appel en paere de haan mit zien vaere, 't is lente Wat ein laeve, huer 't drieve van de doeve 't Veule èns sjnoeve 't Wurt heit 't Is zoeë sjoeën en zoeë lekker vanmörge De meskar te sjörge, doe wèts wo ze sjteit 1984. Uit: Es de wèndj zich dree j (melodie trad. "Che colores" trad.)
61
Hieëre, bedank
Excelentie, ich wil uch bedanke veur de lof dae geer goof aan de kómpel Mer eur w . rd en eur priezende klanke zagte neet wie 't laeve hie waor. Jao, hang dich mer de pungel óm pak diene pingesjieër en kom mit wirke Dan zals te 't waal mirke Es te geis zjweite zals te 't waal weite Pak hammer, hak en biel en sjöp en sjpie èns in de henj begin te baore Dan kómme de blaore Dao tèlle de jaore dèk dobbel zoeë zjwaor Leef keunegin geer höb zelfs op de huke ouch èns efkes geloerd in de peiler Mer miene zjweit höb geer neet kènne ruke want wo bezeuk is dao hunk geine sjtaof Vader bisjop wie galmde eur praeke es geer sjprook euver wirkman en gluive Mer net zo min wie pesjtoer en de daeke hawt geer benul wie 't waor aan de kaol. 1984. Uit Es de wèndj Zich dreejt (melodie "Operaio " trad.)
62
Kirmes in 't dorp
Maedjes: Es de zomer is gekómme is 't tied veur kirmes viere Gaon ver same mit de jónges dan bie Sjielke lekker zjwiere Jonges: 't Laeve ruuk nao beer en roeëze, appelevlaaj en abrikoze Lai la li la li lai la Same: 't Laeve ruuk nao beer en roeëze appelevlaaj en abrikoze Lai la li la li lai la Maedjes: Ich höb vanmörge vol devotie in 't maagdekoer gezónge Jonges: In de fanfaar blaos ich d'n aojem haos oet allebei mien longe Same: De percessie in de mörge, 's aoves op de dansvloer sjörge Lai la li la li lai la Jonges: Mörge zit ich weer te beule veur get toebak en menage Maedjes: Mörge zit ich weer te nèjje op die zenuw-tricotage Jonges: Sjete, baore, rouve, knaoje Maedjes: Knippe, sjtikke, vaeme, vloeëje Same: Lai la li la li lai la, sjete, baore, rouve, knaoje, knippe, sjtikke, vaeme, vloeëje, lai la li la li lai la
63
Jonges: Ich moos op daagsjich in de valling van d'n trek sjtaon te krepere Maedjes: Miene chef deit niks es vloke, sjelje, jage, koejenere Same: Aan dae ambras zul v'r wènne, zo lang weer mer danse kènne Lai la li la li lai la 1984. Uit Es de wèndj iich dreejt (melodie: "La Valigia" trad.
64
Nao de sjich
Es de sjich is aafgeloupe, gaon ich nao de sjötterie wo ich marsjeer en excerceer Want dao loup ich mit mien plate es de sjöttekeuning bie Ich zit ummer bie mien doeve, en sjpeel jeder waek mien kans Want miene sjek, dae vluug neet gek es d'r zunjes weer gelos vuurt in Vincent of Orleans Ich trek sjpitskeul in de moostem, wolleboeëne aan de sjtroek Ich höb sjpienaaj en frisje sjlaaj dikke erpel en tomate daomit vol ich miene boek Nemes haet zoeën flinke hoonder. Wae haet zoeëne gojen haan? En höb v'r fieës, sjlach ich zoeën bieës Aldaag raap ich dikke eier jao dao kèns te van op aan Ich fok vètte Vlaamse reuze. Minstes twintjig per sezoen En gluif mer vas 't is zuver ras Ich höb eine sjoeëne raekel dae vuurt dit jaor kampioen
Ich sjpeel sax bie de fanfare. Oefen elke daag ein oer Blaos ich mit vuur en ammesjuur Kriege veer misjien de wimpel op 't jaorliks blaoskonkoer 1984. Uit Es de wèndj Zich dreejt (melodie: "II treno va ". trad.)
65
D'n tied van bukke is veurbie
Kroepend en kumend dèk plat in de peiler Zoeë dabde de pap oeëjt de kaol oet dat laok Sjtaof in zien longe 't lief vol mit sjtrieëme Zoeë sjpleet hae de bergwandj zoeë hel wie 'ne knaok Lamp oppe patsj en de sjoon vol mit water Zoeë haet 'r gesjöp en gerouf en gebaord Maakde zien maeters mit vloke en jage Haw gaar niks te lache, hae sjtong in akkaord Hitler zien druime die vele aan sjerve En toen voort de pap zelfs op zunjig nog aaf Alles in puin en me sjrieëfde om kaole hae maakde productie mit hammer en sjaaf Nederlandj zong toen: "De kompel brunk redding Hae vech veur os natie, zien roeping is sjoeën Lokde mit sjlogans de mansluuj de koel op: "Kroep noe dat laok in, vas werk en hoeëg loeën." Langzaamaan waor in de zestiger jaore 't Werk van de kompel zoeë neudig neet mie Kaol oet de "States" kaome en ouch nog goodkouper De NAM vónj 't gaas toen hieël deep in de zieë Kamergelieërde, die höbbe gemompeld: "D'n hoesbrandj en vetkaol zeen neet intressant laot v'r noe same èns deep prakkezere Wie doon v'r dae henjel noe good van de handj?" Hieëre die kaome en hele hun rede De sjtöm vol emoties de sjoon vol mit loeëd Sjetsde hieël helder de pienlike feite Belaofde ouch redding en hulp in de noeëd Pap moosj dan waal ziene pungel gaon pakke Dus sjloog d'r veurgood ziene pin op de kis Haopend op werk en op dade en cente Mer wat waor belaof dat leep allemaol mis.
66
Doezende vrouwluuj die zeen noe de sjtökke van 't laeve geregeld door kirk en door koel Huere versjlage de nachtegaal fluite: Me haet uch verkwanseld, failliet is de boel Echtsjeiding, sjtried en vervlaoge illusies gans Limburg ontwricht en gein werk in de boet, Ouch mien gelik lik veurgood noe aan sjerve De leefde die ging mit de koellamp sjtil oet. 1977. 2 april. Uit Es de wèndj iich dreejt 1985
67
Good veur de sjiam (Sjtudere)
Bès te hie veur eine sjtuver gebaore wurs te gein kwartje dat is dich bekènd Wat de pap deit dat maogs te ouch later want zoeë te laeve dat bès te gewènd Jao al die kènjer van luuj mit de cente Gaon nao de mulo, 't gym, hbs Is de pap 'ne sumpele koelman Bès te gesjik veur die maf ovs Kènjer van boer, ingenieur, secretaris Sjoeëlmeister, sjlechter of groeëte bankeer Höbbe hersens en kènne sjtudere Lèk dich es koeljong dao noe mer bie neer Soms geuf pesjtoer dich toch ouch ein klein kenske Waer dan mer ereester dat is dan de truc Kumps terech op 't klein semenarie bie al die paters of braaf op Rolduc Leiding te gaeve of kènne besjloete in de bedrieve of in ein besjtuur Haet de wirkman toch gaar gein benul van is neet ontwikkeld en haet gein cultuur Bès te hie veur eine sjtuver gebaore Wurs te gein kwartje dat is dich bekènd Wat de pap deit dat maogs te ouch later Want zoeë is 't laeve dat bès te gewend. 1984. Uit Es de wèndj iich dreejt (melodie: "la bad .. ")
68
En de vrouw?
Op maondig pungel wesje zoeë sjtief wie eine prengel Kaolendrek in de tesje, leuter zjwart van 't gruus Zoeë dèk allein gaon sjlaope De angs veur ongelökke Doe bès al es vrouw verzaope veur das te water zuus Ein vrouw die maog neet klage, ze mot allein mer gaeve En sjtil alles verdrage, klaorsjtaon veur man en kèndj Ze haet de haop verlaore, noeëjt kump 'n baeter laeve En traog sjliete de jaore, ze verwejje mit de wèndj Blie dreug ze bie 't trouwe 't kleid van haop en druime Mer zal 't gauw berouwe ze wurt vanzelf waal wies Ze zal zich mótte veuge h.ör lot kan ze neet kere traone zulle dreuge en sjtilaan wurt ze gries Vrouwe motte zjwiege en veur de vraetpot zörge Zeen good veur kènjer kriege, nemes verangerd hiiör lot Ze maog gein voeste make De heldendoeëd neet sjterve Blif ummer toch de zjwake Langzaam geis te kapot Toch zal aan 't ènj waal blieke al motte v'r ouch bukke Weer zulle toch neet wieke en braeke doon v'r neet Want deep in ós versjtaoke sjoelt ummer nog 't laeve De krach die ongebraoke zoeë tèj is wie 't reet Wae sjterk is zal belaeve, wat ónger lik kump baove Zal altied euverlaeve ouch in de groeëtste noeëd Taege de botte wètte oet willekeur gebaore zal 't zjwake zich verzette wat klein is bliek dan groeët 1985. Uit: Es de wèndj zich dreejt (Pasen) 69
De wachkamer
Wae ónval haet of dènk aan operere dae lieët zich door de dokter controlere Mit zoeëne kael vilt neet te redenere Hae sjtuurt dich wirke Höbs te weer èns water in de kneje De henj aan eine sjerpe sjtein gesjneje Dan is op de kontrol 't leid geleje Doe kèns gaon wirke. Zits te mit exceem tasje dien (ikke Of hbs te 't geveul das te mos sjtikke Dan lieët de dokter dich ei pilke sjlikke en sjtuurt dich wirke Höbs te las van allebei dien nere of veuls te diene maag èns protestere Dan zaet de dokter: "Dat is simulere gank mer weer wirke." Wae piep haet in de röksjtrank van 't luchte dae haet van zoeëne rotzak get te duchte Hae lieët dich dan ei paar maol hael deep zuchte en sjtuurt dich wirke Höbs te soms ein flinke kou te pakke Of zits te op de kiebel dun te kakke De dokter vuntj dat sumpel ongemakke Hae sjtuurt dich wirke Mer keurt de dokter èns per jaor dien lónge En wurs te dao bie maondje oetgevrónge nao twintjig jaor bès te dan oetgezónge Sjtop mer mit wirke... 1984. Uit Es de wèndj ijch dreejt (melodie: "l `Emigra^ione ")
70
Lewie
Lewie kènt neet mieër wirke,want d'n tied dae is veurbie Dat hae gallerieje in de berg moos make Zien lief dat èns d'n hammer door d'n helle sjteinwèndj joog lik noe sjtil en mager op 't witte lake Hae haet dertig jaore krek, gesjöf in modder, sjtaof en drek En in d'n duuster mit zien henj de berg bedwónge De ventilater oppe kas verlich zien martelende las van de sjtaof dae zit gebakke op zien lónge. Lewie dae veult al neuge jaor op zien borskas kilo's loeëd Ziene aojem dae geit zjwaor! Lewie is meug mer nog neet doeëd. Lewie kènt neet mieër sjlaope, want 't is 'm te benauwd Hae lik oetgetèld bie langzaamaan te sjtikke Es ich 'm sóms get gaeve wil of aaf en toe get vraog Kènt Lewie allein mer kume en get knikke. Hae prakkezeert de ganse nach, woróm me zolang haet gewach Óm hiióm vergood tot invalide te verklaore nao ein jaorelank gevech, krig t'r eindelik zien rech De volle rente es 't losgeldj veur zien maore. Lewie dae wilt neet sjterve ouch al wou hae dat soms gaer Want zien vrouw haet noe get cente om te laeve Ouch al sjteit de zjweit 'm dèkker van d'n elendj oppe kop De lètste sjnik dae wilt Lewie nog lang neet gaeve Want blieve laeve in dit bèd, dat is zien worstelend verzet Taege 't ónrech dat 'm jaore haet vermale nao ziene sjtried óm zien besjtaon Vech hae óm nog neet doeëd te gaon Want hae zal ze nondedju laote betale. 1977. 13 juli. Uit: Es de wèndj zich dreejt 1985. Gemaak nao ein be^euk aan Luigi Tervison oet Polpet, Italië, dae op 29 december 1977 in 't longiiekenhoes van Feltr is gesjtorve
71
Es de wèndj zich dreejt
Mer trèkke duuster wólke same Wurt weer gif en haat gezèjd Al wat vraemp is neer gesabeld Es de wèndj zich dreejt Harie sjpraok gein vraemde tale hae kump noeëit in vraemde lenj Mer koosj waal mit Ali wirke want dan sjprook t'r mit de henj Noe de tieje zeen verangerd kèn v'r geine Turk versjtaon Profiteurs en ermoodzèjjers kènne baeter heivesj gaon, Thei haw eine troewe kómpel koosj t'r ummer van op aan Hae waor broen en hèdde Hassan 'ne kleine Marokkaan Ziene zoon veult op d'n disco zich neet thoes en dèk allein Wurt gejoedasd en belazerd of ze houwe hiöm inein Trèkke duuster wólke same Wurt weer gif en haat gezèjd Al wat vraemp is neer gesabeld Es de wèndj zich dreejt Wat maakde ónger in de peiler Kleur of nasjonaliteit? Ze maakde dao dezelfde kaole leverde dezelfde zjweit Noe de wèndj zich is gaon drejje Zeen v'r dèk neet mieër in sjtaot om de vraemde te verdrage jage hi m noe van de sjtraot.
72
Trèkke duuster wólke same Wurt weer gif en haat gezèjd Al wat vraemp is neer gesabeld Es de wèndj zich dreejt 1984.11 juli. Uit Es de wèndj Zich dreejt
73
't Mórgelandj
't Leid van gister haet allein mer zin veur wae begrip wo hae vandaag geit sjtaon De mood kènt vènje veur ein nuuj begin. Allein wae gluif in eige zjweit, de mach van solidariteit dae zal 't mörge vaal baeter gaon Gaef uch daoróm allemaol noe mer de handj want weer trèkke same nao 't mörgelandj Dao wo gein koeëje mee zeen of tralies en gein ketting of knoppel is Wo gein wolve os zulle dreige mit hun hel en verdommenis Reik uch daoróm allemaol noe mer de handj want weer trèkke same nao 't mörgelandj Wae gister hie de kop nog buige moos berstend in 't lot van eine sjlaaf Omdat, er zich nog neet verwaere koos, Dae zjwaake dae is mörge sjterk, dan gaon v'r same aan 't werk en braeke al die moere en tempels aaf Vergaet neet wat hie gister is gebeurd omdat 't os vandaag de richting zaet Die nao ein anger wies van laeve veurt. want mörge zal 't baeter gaon es nemes aan de kantj blif sjtaon jeder vas gelouf in eige krachte haet.
74
Gaef uch daoróm allemaol noe mer de handj Want weer trèkke same nao 't mörgelandj Dao wo gein koeëje mee zeen of tralies en gein ketting of knoppel is Wo gein wolve os zulle dreige mit hun hel en verdommenis Reik uch daoróm allemaol noe mer de handj want weer trèkke same nao 't mörgelandj Wo v'r neet bang mee zeen veur de baze gein knechte mee zeen. Allein wae gluif in eige zjweit, de mach van solidariteit dae zal 't mörge viiöl baeter gaon Allein wae gluif in eige zjweit, de mach van solidariteit dae zal 't mörge viiöl baeter gaon 1984. Uit Es de wèndj iich dreejt (melodie: "Vaggio " trad.) Opgedragen aan Fons Erens (schrijver en oud-directeur van de Volkshogeschool Geerlingshoj)
75
De veersjtök *
Ich zaot bie 'ne sjoemende keule Cristal op 't Belsj in ein kómpelkefee Te roste van eine sjlopende gank in de koel mit Lewie en André Ich zaog wie de sjaaf, zoeë sjerp wie ein mets mit geweld door 't kaolepandj löp De veersjtök, dae loog werkeloos oppe gróndj pikeur, pik, flexibel en sjöp. En Lewie dae vertelde, wie hae mit de Pap al es kèndj nao dae kaolpöt moos gaon Ein leerkontzak bie 't middesjtandsj volk dat goof indertied gein besjtaon Dus haet 'r gehengst veur zien broeëd oppe plank in de peiler in herrie en sjtöb De veersjtök dat waor toen zien machtig gesjieër pikeur, pik, flexibel en sjöp. Nao d'n achste, of waor 't d'n tieënde pot beer haet Lewie mich verteld van de sjtried van de kompel veur 't behawd van zien koel want de hieëre die wouwe hun kwiet Hae kaom mit dae hitsige "Mao- sjtudent" van de raege al gauw in de drop 'ne Sjtudent sjnap toch niks van kompel en koel pikeur, pik, flexibel en sjöp En laat op d'n aovend haet Lewie toen hieël sjtil van zien vreugere kompels verteld van Jaques en Roger, van Jef en Antoine die allang door de koel zeen geveld: "In de hemel wurt noe door mien kompels gewèd of ich zin in ein pilske nog höb Ze verwedde daoveur hun lamp en de patsj pikeur, pik, flexibel en sjöp."
76
1978. 15 juli. Veur Lewie en André oet Waterschei, nao eine daag óngerin mit miene naef Maan Derixjuni `78gemaak op vakansie in Falmer / Brighton (Eng,).
"De veersjtök" waren vier stuks mijngereedschap met ketting en slot bijeen gehouden. In Nederlands Limburg heette dat "de pingesjieër" (hamer, boorpin,boorslang en kolenschop)
77
Slogans
Van wied zeen ze gekómme in neugetieën zes en twintjig Wae haw 't neet vernómme? Van kaole wurs te riek laot pessimiste moele weer zulle uch versjpraeke kóm wirke in os koele 't Is veilig en ouch gezóndj Wae kènt neet die plebejers van neugeteen veer en vieërtig Kampe vol NSB-ers hun vonnis woont geveld: Geer höb de sjtied verlaore dus zulle weer uch sjtraove Gaot aan dae kaol men maore Koelwerk is good veur 'ne sjiaaf Zoeë lokke dich de hieëre es ze dich neudig höbbe Men es de tieje kaere dan drókke ze de sjtart Mit 't boete-kleid behange sjteit dan de vos te praeke 't Bordje wurt verhange, wat wit waor dat is noe zjwart Toen kaome de seldaote in neugeteen ach en vieërtig Oet Indië weggesjaote Hie vónje ze gein baan Toen repe de regente: Gank wirke in de kaole vas loeën en vaól percente 't Laeve is dao zónger zorg.
78
Neugeteen veer en zestig De kaol waor neet mieë neudig Ministers dege lestig de koel haw aafgedaon Toen höbbe ze gerope: Dae kómpel haet gein laeve laot os die koel mer sjlope Koelwerk dat is neet gezóndj
1984. 31 december. (melodie trad. "Il Fiore ") Awdjaorsaovend nao ein telefoontje mit de Poele (Paulus van Hees)
79
't Gouwe haenke
De keuning haet gesjtaole D'n haan mit gouwe vaere Dae gaon ich mich mer haole Ich buig neet veur zien mach Te viöl höb ich geleje Noe zal ich mich verwaere Ich krieg 'm op de knej e de sjterkste is de vrouw Wae sjterk is zal belaeve wat ónger lik kump baove Zal altied euverlaeve ouch in de groeëtste noeëd Taege de botte wètte oet willekeur gebaore Zal 't zjwake zich verzette Wat klein is wurt dan groeët De wolf mit lómpe krachte zal ich om biesjtandj vraoge Dae zal zien sjiiöp waal sjlachte dan wurt de keuning bang Ich zal hiiöm euverwinne de vos versjiört zien hoonder De keuning mot bekinne de sjterkste is de vrouw Dan zal ich h.öm verjage mit 't geweld van water Ich huer neet nao zien klage zien vuur wurt oetgeblus D'n haan mit gouwe vaere zal ich mich dan weer pakke Zoeë zal ein vrouw zich waere ich zal de sjterkste zeen 1984. (melodie: "11 Fiore..... " trad.)
80
Sjtómme kal
Wat eine brazelaer Wat eine kwatsj verköp dae man Wat eine brazelaer, wat eine brazelaer Wat eine brazelaer Wat eine kwats verköp dae man Wat eine brazelaer Wat wèt dae dao noe van? Noe de sjach veurgood is toegesjmete veul ich mich es koelman sjoeën besjete Ich mis de koel, de kómpel en de kaole De bos, die mich hie elke dag kaom haole Mer huer noe jederein zien meining gaeve: "De koelman krig besjlis ein baeter laeve" Mer luuj, die zoeë deskundig sjtaon te moele zeen kwatsjköp, die niks sjnappe van de koele Ich mis 't badlokaal en 't awhore De lol óm óngerein dich get te vore Gesjtechel euver voetbal en fanfare w.örd es: "sjtieve prengel, hawve gare" Mer jederein dae reup noe van de dake: "t Waor good om hie die koel toe te make" Dae Wieze kal dae kènne ze mich sjpare Ich sjtaon nog ummer klaor óm aaf te vare. 1985. 7januari. Nao 'ne tip van Paul
81
Planne
jeder minsj haet zien ideale jeder maak waal èns ein fantastisch plan Ouch al vilt 't gauw genóg in sjtökke Omdat zoeë 'n idee al weer net neet kan Sjtiekem gluif eine minsj in gokke In 't boeiend raad van avontuur Ouch al zal hae later 't bekoupe want dae gok bliek meistal dan toch waal duur En wae zal neet op mazzel haope Wae baejt neet in sjtilte soms tot ziene God Veur gelik, welvaart en veur zaege einmaol in zien laeve èns ein gunstig lot Me zaet: "Van al dat fantasere Kump toch van ze laeve geine zak terech" Want d'n ermoodzèjjer zal dat blieve En wat allemaol sjeif is, wurt besjlis neet rech Och noe laot mich mien fantasieë Laot mich blieve gluive in elk sjoeën plan Dan weit ich wo veur ich kèn laeve Ouch al klop d'r meistal geine bliksem van 1984. (melodie: "La Disoc" trad)
82
Loeëndaag
Leve sjnóbbel, bès te klaor om af te gaon? Gein geklungel, pak de pungel Want ze gaon vandaag dien cente oetbetale jao. en zèk mer aan die kraeg Miene klingelbuul is laeg Kèn neet oet de waeg jao, jao, jao, jao. Gank die kaole noe mer haole Bótterhamme, om te vlamme Ouch aan drènke mos te dènke Hie dien humme mos te numme Dikke sökke, maak gein sjtökke Sjtaole naze, veur de baze Pak d'n hammer, leve drammer.
1984. Uit Es de wèndj Zich dreejt (melodie: "L élo del.. " trad.
83
De lètste sjich
De sjterke boum is noe gevalle zal noeëits mieë drage Hae is in ziene lètste sjtried versjlage. De kawwen doeëd is oet de sjemer hie opgedaoke En haet dien krach gans ónverwach gebraoke. Dien lètste oer dat haw gesjlage Hae is gekómme En veur se 't wós haet hae dien lamp genómme. De hak en hammer leets te valle en b è s gegange Doe höbs dich mit 't zjwarte kleid behange. Noeëit zal die ieëwige sirene veur dich nog toete Dit graaf dat zal veur ummer noe zich sjloete. Dien deep versjtaoke rieke krachte dit wankel laeve Dat mot v'r aan de aarde trok gaon gaeve De peiler lik noe in d'n duuster gein leech zal sjiene De kompel dae hie achter blif maog griene Sjtil sjtaon noe euveral de rajer op al die sjachte De lètste maol klink os Glück Auf Weer wachte. 1984. Uit: Es de wèndj Zich dreejt (melodie: "Marcin " trad.) 84
Addio, addio amore
De ploog lieët me sjtaeke Want achter lokke de koele Limburgers, Tsjeche en Pole, Italiane zeuke ein baeter laeve Addio, addio amore, landj van belofte Limburgse koele en febrieke Addio, addio, amore Weer gaon krepere Of nog prebere Te euverlaeve Ze legke os s j lum aan de ketting Mit sjlech akkaordloeën, lieëge premies En make dich zoeë tot karhóndj of kroppele aezel
1984. Uit: Es de wèndj zich dreejt (melodie: "Addiop amore" trad.)
85
't Miengaas
Deep ónger in de gróndj, deep ónger in de gróndj Dao zits te gaas te sjlókke, door aore, naas en móndj Zoeg 't mer nao bènne euver de tong Deep in dien long Kèns te neet mieë sjlikke, mos te sjtikke Lekker is dat, jong, En nemes dae 't mirk, jao nemes dae 't mirk Want gaas kèns te neet ruke wie wierook in de kirk Wie sjtiekem is d'n doeëd, wie sjtiekem is d'n doeëd Hae löp dao op zien zökke en haet dich gauw gekloeët Is miengaas in de boet, is miengaas in de boet Dan maak zich elke kómpel, dao gauw d'rtösje oet Kump 't giftig element, dan baove twieë percent Dan geuf me veur dien laeve dao koum nog eine cent 't Is algemein bekend, 't is algemein bekènd Es vuur bie gaas geit vonke, ontplof de ganse tent Mer pak ein witte moes, jao pak ein witte moes Es die dan geit krepere kumps doe weer laevend thoes Zit diene borskas klem, zit diene borskas klem Probeer dan eine knarie dae fluit 't requiem Kontrole mit de lamp , kontrole mit de lamp Maak al die lóch neet zuver veurkump waal eine ramp Wae lèt op dat signaal, wae lèt op dat signaal Zal aojem blieve haole veur koel en kapitaal 1984. (melodie "Er was een wuf dat spon")
86
Kaolesjlaaf
Ich bèn eine erme kaolesjlaaf En nurges vi l getèld Mót maore ónger in de gróndj Zjwaor werk, veur weinig geldj Ich veul gaar geine romantiek es ich aafvaar in de sjach 't Is mer eng dao en benauwd 't Is dao ummer nach. Mer maon en sjterre zeen ich neet dao aan die duuster lóch Mien lamp is mer ermzaelig zjwaak Veur 't wirke sjus genóg Ich kèn neet zitte en neet sjtaon Mót ligke op ein zie Zoeë sjöp en sjar en sjravel ich De zjweit löp langs mien prie. Ich baor en vlook en kuum en lach Dat maak 't maore lich Al loert d'n doeëd om jedere hook mich vrech in 't gezich Want kraak de sjtein baove mien patsj Dan loup ich wat ich kèn 't Wirke van de berg dat is get wo ich noeëjts aan wèn Zo mènnig goje kammeraod dae noeëit de zon mieër zaog höb ich gezeen vol drek en blood wie men 'm heives droog En es te krank of kroppel bès dan sjrieve ze dich aaf Dien laeve haet de koel gekoch blifs ummer kaolesjlaaf. 1985. 28 april. Vrie nao H.A. Eussen
87
6.
Leedjes euver wat in de welt loos is
Herman Veugelers
89
Welteröste Leef Limburg
Welteröste leef Limburg, sjtrek lekker dien bein Gank röstig mer sjlaope, in Baek of in Sjtein Doe sjnoefs waal de geure, mer niks kènt gebeure Deskundige knape, die hawte de wach Gank röstig mer druime, sjlaop good, goje nach. Wae is neet blie, wae is neet blie, mit os DSM chemie Doe zuus de gekste höksjkes, mit knöpkes en mit klöksjkes Doe zous 't 'm haos gaon kniepe, veur al die gekke piepe Mit al die gekke zake, die ze zeen aan 't krake Salpeter en lysine, nafta, melamine Fosfor, polytheen en pek en 't haet ein machtig knaleffek Fosfor, polytheen en pek en 't haet ein machtig knaleffek Wae is neet blie, wae is neet blie, mit os DSM chemie Rouk dae kump mit wolke, oet de sjouwe kolke Luuj mit witte jeskes, die loere dao in flesjkes De duurste ingenieure, die sjtaon dao flink te reure In zoer en in ureum, fenol en petroleum Alles löp dao wie gelek en 't haet ein machtig knaleffek Alles löp dao wie gelek en 't haet ein machtig knaleffek Wae is neet blie, wae is neet blie, mit ós DSM chemie In inkele gevalle, kènt 't waal èns knalle De vlamme sjlaon nao boete, aan sjerve gaon de roete En alles sjteit te brenne, de operators renne Ze vluchte veur fosfate, zjwavel, aromate En urges lik ein rampeplan, mer geine minsj wèt dao get van En urges lik ein rampeplan, mer geine minsj wèt dao get van Welteröste leef Limburg, weer hawte de wach Blief lekker mer sjlaope, druim good goje nach. 1975. 7 november. De daag nao de ontploffing van naftakraker 11 (14 luuj heen daobie doeëd gebleve) Vindplaats: LP Gape taege eine bakoave en CD Hemel &Aerd
90
Wo mien moder
Ich zèng zoeë gaer ein leedje hie, wie sjoon os Limburg is Mit kruuskes langs ein kaoreveldj mit beeldjes in ein nis Want Harry, Jo en Joep en Frits die höbbe dat ouch gedaon Die lete jeder Limburgs hart, mit zènge sjneller sjlaon Dien sjtöm zèts te ein bitje bol, bie trekzak of gitaar en op d'n achtergróndj gezoem van de Mestreechter Sjtaar refr. Wo mien moder mich gelieërd haet óm te laeve vilt 't laeve óm de nondedju neet mit Want weer zeen van romantiek bekans vergaeve terwiel os Limburg lang zoeë lekker neet mieë zit Vervreugd gepensioneerde sjtaon suffig langs de waeg Ze veule zich belazerd door die hieëre mit hun kraeg Me pendelt nao 't Pruusjes haer of is gans werkeloos en kump hie werkgelaegenheid is weer get angesj loos Mit sjtank maak me fenol en gips, os lóch is neet mee frisj en es me dan bezjwaore maak is alles al besjlis. Weer roje hie de appelbuim 't wurt kaal hie op d'n doer De route door os mergellandj, ein autocross parcours Os weie en ós heuvels, os bosse hei en zandj zeen veur ein prikske opgekoch door de gehaajde speculant Es Limburg toch èns Limburg waor, wie men in os leedjes zunk dan haw ver mieë vertroewe ouch, in wat de toekomst brunk 1973. 15 mei (mu.>„iek Henk Stuurop) Vindplaats: LP Saneringsroute en cd Hemel & Aerd ,
91
Jezus in Limburg
't Lètste nuuts, mos te èns huere, 't lètste nuuts van deze waek Jezus is op nuuj op aarde. Hae is gelendj, 't sjient in Baek 't Limburgs Dagblad haw gesjreve: "Veur os is dit ein groeëte ieër Wat zal hae groeëte ouge zette, ozze goddeliken Hieër?" Op 't vleegveldj waor ein drukte, wie 't vleegtuug waor gelandj Gouverneur en burgemeisters, de ganse geistelike sjtandj De politie salueerde. De uniforme zónger sjmet Róndjóm lepe journaliste, en ein kluetje van de ROZ Eine kwas mit heilig water, gehanteerd door de pesjtoer zaegende royaal 't vleegtuug en róndjóm 't maagdekoer Hae woort verwelkomd door de bisjop mit wi rd hieël dudelik en klaor womit hae effe óngersjtraepde, dat Limburg ech nog christelijk waor Hosanna, Hosanna, Hosanna, jippie jee De Pontifex leet Jezus blieke dat 't tij hie waor gekieërd D'r zeen waal minder kathelieke, mer ze zeen geïnspireerd "Ich zuverde gelouf en clerus, en besjermde de moraal en mesjien maak me in Roeëme, mich van bisjop, kardinaal." Pesjteurs, kepl.öns en ouch de daekes, sjleipde Jezus nao hun kirk En sjoowde h.öm ein good programma, wo me daag aan haw gewirk Mit liturgische gezange, op 't ganse volk gerich mer volgens Pauselike norme en gedrök, door Gooi en Sticht Hosanna, Hosanna, Hosanna, jippie jee Ouch burgemeisters lete weite dat alles waal get angesj gong mer dat euveral in Limburg, de kirk nog in de midde sjtong Men sjleipde Jezus nao recepties van leiders oet de K.V.P. die hii m ieërlik rapporteerde; 't politieke wel en wee "Oos pertie," zagte de hieëre, "haet waal achteroet geboerd mer weer zeen nog neet verzaope, tenminste neet zolang 't doert Weer zörge veur behoud der zede! Limburg wurt gein Sodoma! En is de KVP gesjneuveld, dan kom v'r mit 't CDA"
92
De middesjtandj leet zich neet kinne en heel ein groeëte braderie mit barbecue en viiól champagne en 'n gooj fondu-partie Weer woekerde mit ós talente dat höbt gaer Hieër toch waal gemirk en maakde v'r te groeëte winste dan sjónke v'r ouch get aan de kirk Hosanna, Hosanna, Hosanna, jippie jee Mit v . l gemaor en ouch Gods zaege, hobbe weer 't hie gemaak Van erme kleine neringdoonde tot ein zelfbedieningszaak En Jezus zaog de supermarkte. Luuj veur kassa's in de rie De kar vol soppegreun en blikke, Sjpaanse wien en Franse brie Hosanna, Hosanna, Hosanna, jippie jee Jezus oere gónge toete van dat gedeuns en al dae kal En hae is op eige huitj e èns gaon kieke euveral Zaog Amboneze, Surinamers en de werkelozeramp Luuj in hunne wagel wone, in 't regionale kamp Hae zaog de Turke, Marokkane, hie kluive aan 't voele wirk Terwiel de luuj zónger intresse hun praeke huerde in de kirk Hae zoog ambitieuse leiders sjtreve nao de hoeëgste mach Lek nao baove! Trap nao ónger! Mer ónger christelike vlag Hae zaog de burgers consumere. Onversjillig en blasé teder in zien eige höksjke, doorgezak bie d'n tv Toen haet Jezus hel gerope, mit zien henj hoeëg in de lóch: "Men haet veur dertig zilvre göljes, mich hie weer opnuuj verkoch! Mich hie weer opnuuj verkoch, mich hie weer opnuuj verkoch!"
1975. 23 augustus. Muziek: Appie Slepen en Jos van Wunnik. Vindplaats: LP Saneringsroute
93
Arbeid adelt
Graatje waor veertieën en góng nao 't febrik Hae wou 'ne bankwirker waere Op sjoeël haw de meister 'm altied gezag Met vlijt maakt men slechts carrière Dus gong hae mit iever metein aan de sjlaag en baorde per daag doezend gater En es 'm dat soms waal de sjtraot èns oet hong dan dach hae mer ummer aan later Want heel hae dat vol vief en twintjig jaor lank kreeg hae ein horloge mit kètting es dank refr. Want arbeid dae adelt, dat is toch ein feit Dien bótterham verdeens te mit ieërlike zjweit En ouch in de biebel dao zaet de profeet Op wirke rös zaege, op voeligheid neet En ouch ziene pap sjikde zich in dat lot Haw gemaord wie ein paerd, haw gein rös in zien vot In de vreze des Here waor hae eine sjlaaf en dat zag ouch pestjoer wie hae sjtong aan zien graaf Nao vieftieën jaor sjófte keek Graatje èns om hae veulde zich ech neet bedraoge Want wat men h.öm vreuger altied haw gezag dao waor toch gein waord van gelaoge Hae waor noe al ploogbaas van 17 man die baorde veur h.öm noe de gater Haw ein vrouw en veer poete, ein hoes en ein geit eine goudvèsj, tv en 'ne kater En baorde hae nog mer tieën jaor aan dees bank kreeg hae ein horloge mit kètting es dank refr.
94
Zo maorde oos Graatje zien jaore aan ein en kaom tot ein sjoeën jubileum Mit ein hoeëgmès plus praeke es dank veur zien werk en 't koer zong: Laudamus Te Deum En op de receptie haet d'n directeur d'n iever van Graatje gepreze en hiióm tot veurbeeld van viióle gesjteld mit zien rusteloos sjófte en peze Dus kreeg hae ein kruukske mit pittige drank en ouch dat horloge mit kètting es dank. Vindplaats: LP Saneringsroute
95
Ze braeke mer aaf
Vaarwel ,vaarwel mien Limburgs lendje 't Is noe gauw mit dich gedaon De ontwikkelaer van projecte maog dich lekker sjlope gaon Hae bruk aaf zónger consessies Hae maak al kepot en kaal in 't belang van oos progressie en zien eige kapitaal... J ao, jao, en zien eige kapitaal Zuug ze kómme mit hun draglines sjlope wiek en bènnesjtad mit hun brullende motore alles goeëje ze mer plat Gemeintes planne hieël veurtvarend alles wurt hie gesaneerd Luuj die lever bleve wone waere bot gedeporteerd Jao, jao, waere bot gedeporteerd Wo men aan zien dierbaar weuning haet gesjoesterd en geflik mót me noe de knapzak pakke wurt me nao ein flat gesjik En Jan Lul dae mot mer wieke veur ein supermarkt of flat Hae maak plaats veur nuuj febrieke 't Kapitaal maak rech en wet J ao, jao, 't kapitaal maak rech en wet
96
Gein wèt kènt dae man besjerme Want hae wèt neet welke mach achter officiële sjerme 't duvels plan haet oetgedach Luuj die kènne sjnachs neet sjlaope Zeen veur al die hieëre bang Want die sjtrieje mit 't waope van hun "algemein belang" J ao, jao, van hun algemein belang Wo de luuj nog koosjte wone es me deeg wat waor belaof Verkrot nao langzaam al 't laeve kroepe ratte door 't sjtaof En weer kieke en weer zjwiege sjtaon te suffe aan de kantj Me zal dich waal drónger kriege Vaarwel, vaarwel, mien Limburgs landj J ao, jao. vaarwel ,vaarwel, mien Limburgs landj 1973. 10 november. N.a.v. de Kaerenshei, Sjteinberg Hoensbroek en Remundjse veld
97
De flat
Hae sjteit veur 't raam, drie hoeëg op zien flatje De raege vilt neer op 't mager gazon dat kaal is gesjaore langs sjtroekhout en perke tot de volgende flat, van 't zelfde beton Zes maondj al hie zoot 'r, gereeflik en praoper Centraal gans verwermd mit zien leefste Merie Hoesvesting dènk waal: "Die luuj zeen gelökkig." Mer hae dènk: "Val doeëd, man, wie komt g'r d'rbie?" Want hae mis hie de buurt, wo ze dertig jaor woonde Wo hae leef en leid mit zien vrunj haw gedeild Ein rustige sjtraot, e riejke klein hoezer Wo jederein wos wie 't reilde en zeilt Dao voolt hae zich thoes dao koosj hae èns kalle euver de hek van de moostem in zien manchesterse brook of zomers 's aoves get vertèlle of kaarte bie 't vaeke van Job ónger dae boum op d'n hook. En jederein koosj zich mit naam en mit bienaam jeder haw doeve of kippe of knien Dat niks doon hie noe, dat is 'm ein kwelling mer 't gemis aan kontak, deit 't meiste nog pien Want inèns waor 't neudig, me moosj gaon sanere bulldozers sjloopde de zoeviiölste buurt mit de sumpele trues van huurcompensatie woort hae zónger pardon, nao dit flatje gesjtuurd Hae sjteit veur 't raam drie hoeëg op zien flatje D'n aovend dae vilt, meug dreejt hae zich om nao 't beeld op de buus, wo Merie al nao sjtaart zich vervaelend en sjtóm En 's aoves laat kènt d'r de sjlaop weer neet pakke Hae veult zich belazerd is neet mieë in tel Want mit alle comfort hie, is hae doeëd ongelökkig Hae haet niks mieër óm henj... De flat is ein hel..... 1973. 25 november. Muiek: Appie Slepen en Jos van Wunnik. Vindplaats: LP Saneringsroute
98
De projectontwikkelaer
's Aoves ómsjtreeks neuge oere, In hotel de Gouwe Kroeën, zitte brave burgermanne, te kalle op besjaafde toeën, Op de taofel volle glazer, en drom bie segare-rouk, Vergadert hie de club der wieze, in de sjiek verlichte houk, Ze dènke euver woonprobleme, van d'n doodgeweune man, dae neet nao moderne eisen, in zien woonwiek laeve kan. Want niks wat zo hulpvaardig is bie de verpaupering, Dan dat wat zo merkwaardig is: projectontwikkeling. Meister Brinkman sjtelt de kwestie; 't Geit óm modern woongenot, 't Is neet te gluive wie 't Jan Hagel, mit die moderne eise sjpot. Hae wesj zich vriedigs in de wesjkoep, in plaats dat 'r ónger de doesjkraan sjteit, Dat pas toch neet mieë in oos dènke, euver moderne leefbaarheid. Geografisch kènt die buurtsjap, de nuujste eise neet doorsjtaon. Daoróm mot v'r zónger kalle, die wiek mer dalfik sjlope gaon Menieër de Jong, dae twiefelt effe, Dènk aan insjpraak en euverlek, Euver samesjpel van krachte, Gemeinte, wiekraod, architek, Mer Dr. Kalmans maak bezjwaore, Weer sjtaon veur 't algemein belang, Zeen principieel toch democratisch, En al dae insjpraok doert te lang. En nao tieën minute kalle, Numt me dan ein ferm besjloet,
99
De wiek, die laote ver mer sjlope, En jeder drunk zien glaeske oet. 's Aoves ómsjtreeks neuge oere, In 't café bie kromme Neer, Zitjan en Ties en Paer te kaarte, Bietend in 't sjoemend beer, Ze vertèlle zich de lètsten elendj, Om ein sjuin mop wurt gelach, Of vloke es d'n euverbuurman, te gauw weer `pandoer' haet gezag. En hieël laat pas geit me heives, es me ein bitje dazel is, Neet weitend wae dezelfde aovend, Euver hun weuning haet besjlis. 1974. 11 januari In opdracht van Jules Distér (ROZ)
100
De liestrekker
Ich höb waeke aan de lies getrokke Dat haet v.öl kal en viöl pils gekos Ich durf op de sjtömming neet te gokke Want wat 't ouch vuurt, ich bèn ummer de klos Ich bèn ambitieus, mit viiól ideale Höb ich gerope tot laat in de nach Mer deeg in mien hart bèn ich bang óm te fale Höb ich neet tevi l belaof en gezag. Ich roop 't van honderde plakkate Ich bèn veur uch de sjuste man Ich bèn geine van die holle vate dae viiól belaof mer gaar niks kan Laot die angere mer kwake. Loester luuj nao wat ich zèk Aopenheid in alle zake actie, insjpraok en euverlèk 's Aoves trèk ich volle zale van gehuichel bèn ich vies Loester nao mien ideale en onthawt de nómmer van mien lies Weg mit al dat traag geknawwel Weg mit die regente kliek Weg mit al dat sjlap gewawwel Weg mit vieze politiek Ich zal neet zoeë mer jao gaon knikke Nemes krig mich ingepak Ich laot de burger ech neet sjtikke en aan geroddel höb ich lak Mer es ich sjnachs dan meug gesjpraoke wie 'ne blok 't bèd in val kump de twiefel aangekraope wie haol klink noe miene eige kal.
101
En geit de kezer marge sjtumme dan hawte mien zenuwe gaar gein maot In eige zjweit kèn ich dan zjwumme mesjien kom ich waal in de raod Of erger: ich waer neet gekaoze en kom op de koffie of op d'n thieë Al mien kalle, al mien raoze allemaol water nao de zieë. Ich bèn ambitieus mit vaal ideale höb ich gerope tot laat in de nach met deeg in mien hart bén ich bang óm te fale höb ich neet teviiöl belaof en gezag Ich höb waeke aan de lies getrokke dat haet viöl kal en viöl pils gekos Ich durf op de sjtumming neet te gokke want wat 't ouch wurt ich bèn ummer de klos.
1974. Mei. (Noot bij versie januari 1994: in twin jig jaor is neet vczöl verankerd.)
102
De kaolekoel
D'r is get nuuts weer aan de handj in Limburg recreatie-land Nao eikehout en mergelgrot proemevlaaj en boerekrot sjteit get nuuts weer op de plaat ein kaolekoel es reservaat Zach klink noe Glück Auf meziek de mienlamp gluujt van romantiek Mer Koelbertus zeuk vergaefs nao wat de waorheid is gewaes Zes daag sjofte in de waek Lawwe koffie oet de blaek Botere op de platte sjoeëp 't brood belag mit paeresjroeëp Neet kriege wat 'm waor belaof 't sjlikke van gevaerlik sjtaof Dat is neet mieë intressant veur Limburg recreatieland Die koel is ech gein gek idee ouch veur 't Limburgs VVV D 'n toerist vuntj hie vertier Hae kop zich ouch ein souvenir Ein brökske van dat zjwarte goud en eine knoppel eikehout 't Kniepe van de boksereem 't Goddeloze jaagsysteem Wie men in de crisisjaore inèns in d'n akkaord moos maore En dan dae angs veur werkeloze 't kume door de silicose Dat is neet mieër interessant veur Limburg recreatieland
103
Veur ein dubbeltje of ach kènt jedere maf noe in de sjach 't Is d'r praoper en neet heit en me ruuk ouch geine zjweit En gein minsj haet draan gedach dat de historie wurt verkrach 't Kroepe door de kleinste gater 't oere sjravele door 't water de rummetiek dae me koosj pakke de kiebel wo men op moosj kakke 't Sjtiekeme gesjpeur van de ziekecontroleur Dat is neet mieër interessant veur Limburg recreatieland 1974. 3 maart. In opdracht van Jules Dister (ROZ). Muziek Appie Slepen en Jos van Wunnik. Vindplaats: LP Saneringsroute en CD Hemel &Aerd
104
Ein awd vertèiselke
Leef kènjer, kom hie mer èns zitte dan zèng ich nog einmaol, dat dreuvig verhaol van d'n draak dae oeëit hie èns laefde en raosde tösje heuvels versjaole gans deep in zien haol Dat monster haw altied mer honger 't vroot en verneelde mit krach en geweld Es boere vertwiefeld zich gonge beklage sjeet hae es treus hun ein klein huipke geldj 't Is neet te gluive, ich weit 't, jao, j Toch is 't gebeurd hie, want vraag 't mer nao. D'n draak begoos kezeel te vraete bie Wessem en Panheel, deep in de gróndj De luuj gónge toen in Mestreech protestere: "Hieëre, griep in want noe wurt 't te bóntj. Dat monster wurt ummer mer groeëter want drake zeen vraetzek dat is uch bekènd." Me haet in Mestreech toen gekald en vergaderd tot deep in de nach op 't gouvernemint De draak vroot koele en gater Wae get hel protesteerde dae kreeg ze gezjwens Weije en sjtruuk en karre vol kezeel alles verdween in zien vettige pens Mer nog waor d'n draak neet tevreje Hae kreeg ouch nog zin in Limburgse klei In Mestreech repe toen de wanhaopige hieëre: "Dan gaef 'm in godsnaam nog mer de Graethei" En 't monster begoos weer te sjranse 't Vroot aan d'n akker van Uermond tot Bor Zien giftige dampe versjlakde de blóme de vröchte versjaolde, 't louver woort dor Toch koosj d'r d'n honger neet sjtille GS waor vertwiefeld, de zjweit brook hun oet Ze vormde kemissies en sjreve rapporte en maakde vi l koste, me kaome neet droet
105
Toen repe ein paar hieëre monter: "t Is waor zo'ne draak, dae geuf waal get las de kwestie die mot ver dus angesj bekieke zien keutele brènge os geldj in de kas Bie Margraote zit nog viöl mergel Mesjien dat d'n draak dae ouch nog waal los Want es 'r dae wilt, zeen v'r oet de probleme Hae haet te vraete en veer höbbe ros." En sjus wie veurhaer is 't hie ouch gegange de mergel verdween in de boek van d'n draak Hae verheelde de hoezer, vermaalde de heuvels en sindj lik dat landsjap vertrampeld en braak Leef kènjer dat waor mie verh.ölke Höb ger 't allemaol kinne versjtaon wat sjoeën oppe welt is, mot toch ummer wieke of dènk g'r soms neet dat drake besjtaon 1978. 8 maart. Opgedrage aan Pieter Beek (ROZ) Vindplaats: LP Gape taege eine bakoave en CD Hemel &Aerd
106
Nölke Sjmeets
Nölke Sjmeets wilt renner waere Fitse is zien ideaal Merxs dat is zien groeëte veurbeeld want dae vuntj t'r geniaal De pap dae kop 'm eine renfits Gans gemaak van lichte buus 'ne valhelm en ein renbrook mit de zjweitzieëm in 't kruus. Nölke Sjmeets dae bilt van fitste Nölke is zoeë gaer coureur Nölke Sjmeets dae haet karakter Want hae deit d'r alles veur Hae vrit laevertraon en biefsjtök Pak zich oppe tied 'n pil In 't belang van de reclame en oet eige vrieje wil. Nölke fits noe wie der duvel wunt vi l en wurt amateur en de pers die blif mer sjrieve: "Hie kump eine topcoureur!!" 't Kos de pap dan waal vi l cente Nol krig blóme en vâöl lof En nao drie jaor zjweit en aafzeen krig 'r 'n kontrak es prof. Nol mot noe ein truike drage mit 't merk van pudding drop Zien publiek raak in extase es hae geit sjleure aan de kop De ploogbaas zorg veur vi l kóntrakte Nölkes carrière löp en de sjponsor is tevreje noe men ziene pudding kop
107
't Salaris is neet mager toch kump Nol neet aan de kop Hae blif sumpel waterdrager op de sjtreep wurt hae geklop Ieër en geldj en ouch de blome sjtriek noe zien kopman op Veur 't publiek is Nol de sjlome dae op de eindmeet wurt geklop. De journalis dae sjrif zien sjtökskes Analyses, sjerp en klaor wovan dreikwaart is gelaoge omdat hae urges angesj waor En de sjponsor ontevreje sjöd vertwiefeld zien kop: "Doe bès veur pudding gein reclame hang dich diene fits mer op." Zien pebliek kint gein compassie Nölke sjtelde hun teleur Sjuldj 'm oet veur wielkesplekker sjlappe derderangs coureur Nölke kènt dat neet verdrage pak de sjpuit mit Veritol Efidrine, Dexamine en sjpuit daómit zien batse vol. Nölke Sjmeets dae heel van fitste Nölke waor zoeë gaer coureur Nölke Sjmeets dae haw karakter Want hae deeg d'r alles veur Hae vroot laevertraon en biefsjtök pakde oppe tied 'n pil In 't belang van de reclame en oet eige vrieje wil?
108
Zoeë is Nölke blieve koerse veur gezin en boterham Tot 'r op 'ne heite middig neerkwakt op de macadam Langs de waeg blif Nölke kume Nemes nog dae op 'm let 't Publiek zoog Nol neet lègke 't Haw 'ne angere vedet
1974. juli. In opdracht van Jules Distér (ROZ) Vindplaats: LP Saneringsroute en CD Hemel &Aerd
109
Kleine Peter
Kleine Peter kènt neet sjpele want ze wone viiöl te hoog En de pap is weg en mam haet geine tied Kleine Peter van zes-hoog zuut waal beneje 't gazon mer de zendjbak en 't graas zeen viiól te wied Daoróm veurt 'r op zien fitske mit drie rajer op en neer aan de noordkentj van die kille gallerie Wie ein aepke achter tralies in ein koeëj van gries beton want ech sjpele is veur Peter neet d'rbie Peter kènt haos elke mörge op die anger gallerie aan d'n euverkentj, ein zelfde junske zeen Och wat zou d'r toch gaer sjpele mit dat vrundje oppe sjtraot mer dat maag neet omdat dao al auto's zeen En óm elf oer dan kump mamma en dan krig t'r ein glaas milk en dan maogt 'r weer opnuuts op 't balkon En dan veurt 'r in dae wènjerige trek weer op en neer achter tralies van dat striötje zónger zon Kleine Peter haet selaeve nog gein boterblom gezeen en hae wèt neet wie ein kat ein muuske vunk En door de herrie van de auto's die passere daag en nach Huert 'r 's aoves neet wie sjoeën de maelder zunk Toch de flat is hieël gereeflik, vuntj de boewvereiniging Van de bewoners huers te zelje mer ein klach Mer dat Peter neet kènt sjpele mit zien vrundje in 't zendj Dao aan haet de planneloog toen neet gedach Mer óm kwart veur zeve 's aoves geit de welt veur Peter aop Want dan kikt 'r televisie mit de mam Tot en mit de sjterreclame zuut hae wónjere in kleur En hae sjnap neet wie dat allemaal mer kan En veur dat hae geit sjlaope vertelt pap nog ein verhaol van de veugelkes en vlinders op de hei En sjnachs druimp kleine Peter dat hae zoeë mer elken daag fijn kènt rolle mit zien vrundje in de wei.
110
Mer dan sjmörges neuge oere op die kille gallerie veurt weer Peter mit zien fitske op en neer En door roesvrie sjtaole tralies op dat angere balkon zuut hae ouch dat anger kiendje dan alweer. Kleine Peter kènt neet sjpele want ze wone v irl te hoog En de pap is weg en mam haet geine tied Kleine Peter van zes hoog zuut waal beneje 't gazon mer de zendjbak en 't graas zeen vaal te wied. 1974. mei. N.a.v. een rapport van Volksgezondheid over flatkinderen
111
Ballade van de einzame pesjtoer
Ich zèng thans mien trieste ballade Veur dich hieër pesjtoer, dae gans oet is getèld Omdat God en Kirk sjoeën gekraak sjient te waere door 't lènkse en rechse geweld Wie lang is 't noe al geleje das te sjtóngs aan de sjtart es vroom neomis Wo zeen ze gebleve dien sjoeën ideale Dènks te neet dèk noe: "Ich höb mich vergis?" Want daag'liks deegs te dien mèske Mit de rok nao de luuj en nog gans in 't letien En ieëste vriedig dan kaóm v'r os biechte Sóms vol berouw, mer ouch dèk veur de sjien En toen in de zestiger jaore höbs te inèns de vernujing gemirk doe zats deure en rame èns wagewied aope dao gong eine hieël frisje wèndj door dien kick Doe dreejdes dich óm aan d'n altaar De leek dae woont mondig dao waor dialoog Dao kaome kemissies en rade en insjpraak Totdat-s te door de buim haos de bósj neet mieë zaogs Mer Paulus greep in toen in Limburg Doe kreegs eine angere baas in Remunj Dae nog heilig in wieraok en wiewater geluifde en in hemel, vagevuur, hel en de zunj En gezagsgetrouw reep deze bisjop Veur al dat moderne is Limburg neet riep Hae dreigde mit sjisma en ban, inquisitie Hae bilt zich vas aan de paus en aan zien piep En prómp zaots te in de misére lènks wilt das te mit d'n tied mit moos gaon Mer rechs sjult dich oet veur "vuurvaste ketter" es te zunjes in dien praek weer die bes höbs gedaon
112
En dien kirkske wurt laeger en laeger De volgzame en ouch de mondige leek Die zeen 't, zègke ze, ech neet mieë zitte Ze laote dich sjoeën allebei in de sjteek En vertwiefelt dinks dich soms mit toere Leve God, wat ein zootje, wo mot dat toch haer Daoveur höb ich mich noe kepot kinne wirke Bleef ich daoróm mien laeve lank celibatair? Och pesjtoer, doe bès te beklage Want doe sjteis gans allein mit dien leid, volges mich Doe moos gans allein mer dien kruus zeen te drage Daoróm zong ich dees ballade veur dich
1974.31 december. Muiiek Appie Slepen /Jos van Wunnik. Vindplaats: LP Saneringsroute
113
Verkezèngstoesjpraok
Hoeëggeach electoraat, zèk euver ein paar waeke mot geer al weer sjtumme gaon, dus wil ich tot uch sjpraeke Weer sjtaon neet lènks mer ouch neet rechs, weer make gein sjpektakel Weer wille midde-politiek, mit kruus en tabernakel Wae os sjtrak in de kamer sjtumt, dae zal d'r v.ól mit winne' ómdat ver in de politiek, jao elke kentj oet kinne Gluif os luuj weer zulle uch gein zeute breudjes bakke De lone trèkke v 'r ómhoeëg en prieze laot v'r zakke. (Want mijn herder is de Heer) Hoeëggeach electoraat, ich wil uch get gaon zègke Noe laot dat rechs regeringsblok veurgood 't leudje lègke Weer sjtaon waal aan de lènkerkentj, toch zeen ver neet dogmaties Weer wille insjpraok, euverlek en alles democraties De ruimtelike ordening die gaon ver good bewake En aan milieuverloedering gaon weer ein einde make Weer helpe machteloze en weer óngersjteune zjwakke En de lone trèkke v'r ómhoeëg en de prieze laot v'r zakke. (Makkers ten laatste male) Hoeëggeach electoraat, ich wil uch euvertuge Dat hie ein programma lik wo-s te ein puntje aan kèns zuge Geer wèt, weer zeen toch viiöl te good veur veer jaor oppositie 't Vrieje monopolysjpel dat sjpeel ver mit ambitie Weer zeen veur werkgelaegenheid en taege de inflatie En veur ein energiebeleid, zónger v . l temptasie Weer zörge veur de zakeman mit al zien óngemakke De lone trèkke v'r ómhoeëg en de prieze laot v'r zakke. (Wij leven vrij, we leven blij)
114
Hoeëggeach electoraat, ich wil uch neet vervaele Ich weit ouch neet of geer mich gluif, 't kènt mich ouch niks sjaele Ich bèn veur alles was te wils en ouch op alles taege Ich vraog allein mer sjtum op mich en gaef mich diene zaege Want, hoeëggaech electoraat, ich wil uch neet verhulle Ich laef allein van politiek, ich kèn allein mer lulle Want zit ich einmaol op dae sjtool zal ich op alles kakke Al gaon de prieze ouch (mhoog en zulle lone zakke. (Daank uch, daank uch, zèt uch mer weer).
1975. 8 juni
115
Dao is mien landj
Wo 't bronsgreun eikenhout totaal is weggevunkeld Wo zich de brede stroom der Maas verzawt door weie krunkelt Wo noe de lètste nachtegaal zich gaar neet mee kènt waere Dao is mien landj, mien vaderlandj mien landj van brakkelaere De herder sjalt al lang neet mieë al langs der beekjes boorden Want oos baeke zeen te voel zeen de geute nao 't Noorde Wo men 't malse kaoreveldj beboewt, nondetonaere Dao is mien landj, mien vaderlandj mien landj van brakkelaere 't Lied des leeuweriks huers te koum in beemd en bos nog klinke Omdat de DSM-chemie, hie danig s j teit te s j tinke Wo in 't tuide d'n toeris zien geldj zit te vertaere Dao is mien landj, mien vaderlandj mien landj van brakkelaere. Wo 't weelderig veldgewas mit gif flink is besjpaote Wo braaf gezagsgetrouwe luuj zich alles zègke laote Wo veer in plaats van laeverwoos weer sjroeëp motte gaon sjmeere Dao is mien landj mien vaderlandj mien landj van brakkelaere
116
Wae wèt nog wo dat Limburg is dat Koenen haat besjreve Die landjwaeg en die boerehiiöf wo zeen ze toch gebleve? Gein d . rehek en bóngerds mieë mit appels en paere De klokke zeen haos oetgeloewd in 't landj van brakkelaere. Dat paedje langs de Kolleberg dat Erens haet bezónge is al vief en twintig jaor door bungalows verdrónge En zoe leet Limburg euveral bie tied en wiel zien vaere 't Is sjuus ein kaal geplökde hoon dat landj van brakkelaere En op de plek wo Zefke Mols oeëit sjtil koosj prakkezere is noe gein bank en ouch gein brok mer maogs te waal parkere En wo-s te kums in sjtad en landj kèns te dien kóntj neet kaere Want auto 's raoze euveral door 't landj van brakkelaere Wo narrekap en sjöttepatsj cultuur is en folklore En wo 't volk 't sjterkste is in kwatsj en in awhore Wo eine bessem neudig is 6m sjtevig èns te kaere Dao is mien landj, mien vaderlandj mien landj van brakkelaere. 1976. 30 april. Troubadour -festival Thorn (2epr)
117
De nar
De nar löp oppe sjtraot en tokkelt op zien sjnaore Hae wilt de luuj verklaore, wie gruetsj toch dat ze zeen. Hae zuut de kale kakkert, en d'n opgeblaoze kwakkert Mit zien blaere en zien blate en dat klink wie holle vate Ze basjte in d'n eigendunk, ze weite wo de klaepel hunk En jeder zeuk zien eige mach, de wiesheid haet me dan in pach En zelf huert hae 't leefste zien kal en dure praot En daoróm löp de nar vandaag te sjpotte oppe sjtraot. En daoróm löp de nar vandaag te sjpotte oppe sjtraot. De nar löp oppe sjtraot en tokkelt op zien sjnaore Hae wilt de luuj verklaore, wie höbberig ze zeen. Ze jachte en ze jage, want jederein wilt sjlage Ze sjtraeve en ze kieve, ze wille ewig blieve Veur alle pien is geldj de zawf, ze danse om 't gouwe kawf Toch kump ein enj aan al dae sjpas, want jeder krig dae boute jas Krek precies getummerd en gesjaaf op jeders maot En daorom löp de nar vandaag te danse oppe sjtraot. En daoróm löp de nar vandaag te danse oppe sjtraot. De nar löp oppe sjtraot en tokkelt op zien sjnaore Hae wilt de luuj verklaore, wie bang toch dat ze zeen Alles wilt me vraoge me durf niks mieër te waoge Me wilt veilig aan de teugel, niks kènt mieër door de beugel Van lache haet me geine weit d'r is paniek om jeder sjeet Ze kómme sjnachs neet meer in sjlaop, zeen radeloos en zónger haop In alles zuut me zjwarte wolke in alles zunj en kaod En daoróm löp de nar vandaag te sjprènge oppe sjtraot. En daoróm löp de nar vandaag te sjprènge oppe sjtraot. De nar löp oppe sjtraot en tokkelt op zien sjnaore Hae wilt de luuj verklaore, wie maf toch dat ze zeen Ze loere en ze lonke ze praole en ze prónke De norm en hunne regel dae leus me in de sjpegel Me hunk zich vol mit floer en bóntj me deint en dreejt mit kop en kóntj Toch blif d'r ein oneuzel dènk al dreug d'n aap de gouwe rènk Me löp waal wie 'ne pauwhaan mer me is tot niks in sjtaot En daoróm löp de nar vandaag te lache oppe sjtraot. 1976. 15 december. Vindplaats: Cassette Hemel & Aerd lis
De tros is los
De tros is los, de tros is los, weer sjtare sjtóm sjuus wie 'ne os, nao sjoem en klitsend klatergoud, womit de beeldbuus wurt verzawd nao zeute klank en kleure Driede welt en dreugteplaog, dat gaetje in de ozonlaog die laot v'r op 't anger net, dan gaon ver röstiger nao bèd Zo kènt os niks gebeure De plastic-burger van de Tros, dae kwis gezellig mer drop los. De tros is los, de tros is los, weer vraete exclusieve kos artisjoks en kaviaar en neutjes oet de notebar te gek 6m te bedènke Crackers, dipsaus en boursin, good doorgesjpeuld mit Franse vin D'n hóngerliejer haet waal pech, mer zit gelökkig wied eweg Weer vraete en v'r drènke De plastic-burger van de Tros, dae vrit d'r onbezörg op los. De tros is los, de tros is los, wie loos lokt de commersie-vos De citropers is kwaliteit, de deepvreeskis geuf zekerheid Te gek óm los te loupe 'ne Luxe aafwesjautomaat, aan de moer ein richtig karreraad Os banksjtel is geweun klassiek, 'ne paerdehaam brunk romantiek Gelök dat kèns te koupe De plastic-burger van de Tros, dae kop d'r onbesjof op los. De tros is los, de tros is los, weer laeve pronkend oetgedos in zitkoel of in bungalow, ozze eige trend en modesjow zeen oet op jeder rage Belaeve bie 't aope vuur, de glaadgesjtreke sjnobcultuur van yoga- en de saunaclub, wo 't zjweit dich oet de navel krup en sjlankelienmassage De plastic-burger van de Tros, dae laef d'r decandent op los. 1976. 28 december
119
Sjtop de neutronenbom
Kain sjloog zien breurke Abel neer Dat nemes haw verwach En Petrus pakde zich ein mets toen in die duustre nach Mer Jezus zag: "Doog weg dat dènk, wat höbs te aan geweld? Want jeder dae 't zjwaard hanteert wurt daomit neergeveld" Petrus, wat höbs doe gemaak Doog weg dat dènk, doe huits mer raak Petrus, wat höbs doe gemaak Doog weg doe huits mer raak. Es ich vreuger sjpele gong dan waor ich dèk seldaot Eine awwe kómp waor miene helm zo leep ich oppe sjtraot Mie waope haw ich in mien tesj eine goje kattepuIt Ich sjoot dao mit ein roet kepot mien broor, eine dikke bultj Mer pap zag: "Doe verdomde sjnaak doog weg dat dènk, doe sjuts mer raak!" Mer pap zag: "Doe verdomde sjnaak doog weg dat dènk, doe sjuts mer raak!" Berthold Sjwarzt eine Franciscaan Dae vónj de polver oet Al gauw haw jeder ein gewaer 't Knalde in de boet Toen kaom d'n tank en 't kanon Dat sjpleet de dikste moer En daonao napalm en atoom "Hirosjima, mon Amour"
120
Oh, sjmiet kepot en sjeet mer raak tot gans de welt door midde kraak Oh sjmiet kapot en sjeet mer raak tot de welt door midde kraak En duvels in hunne witte jas Die knoeëje mit chemie En dat wurt noe de nuje trend De sjplitsingsenergie Ze haole jeder óm de beurt ein bom oet hun retort Wae maak de gemeinste prol? Dat is de groeëtste sjport. Oh, sjmiet kepot en sjeet mer raak tot de ganse welt door midde kraak Oh sjmiet kapot en sjeet mer raak tot al door midde kraak. De machtige der aarde, Reure weer opnuuj de trom Ze dreige mit hun nuuste vonds Ein nucleaire bom Mer wurt dat duvels dènk gebroek Dan is 't enj ouch dao Want es dae klómmel oeëit ontplof zaet nemes dat nog nao. Oh, sjmiet kepot en sjeet mer raak tot de ganse welt door midde kraak Oh sjmiet kapot en sjeet mer raak tot al door midde kraak. De welt is eine poppekas, wo nemes nog óm lach Want wae hie aan de tuikes truk dae haet de groeëtste mach
121
De ènnigste moraal dae tèlt is viöl bezit en geldj Want dao veur sjmiet v'r al kepot desnoeëds de ganse welt. Oh, sjmiet kepot en sjeet mer raak tot de ganse welt door midde kraak Oh sjmiet kapot en sjeet mer raak tot de welt door midde kraak. 1978. januari. N.a.v. van de actie: "Sjtop de neutronenbom"
122
Integratie
Bart zei: "Dag juffrouw mijn twee jaar zijn voorbij Maak met uw kleuterschooltje maar iemand anders blij Dat plakken en dat knippen vind ik maar apekool Ik ga nu leren lezen op een echte grote school Pim en pier en pap en pijp voor school ben ik al reuze rijp Dat bleek al uit die testen waarmee u ons moest pesten Daarom ga ik er vandoor Puzzelt u maar lustig door Bart zei: "Dag juffrouw is dit de eerste klas Ik wil hier woordjes leren van vuur en pet en jas Laat kleuters nu maar knoeien met water klei en zand Want over een paar maanden lees ik al sjiek de krant Roos en vis en mus en Pim Vindt u dat niet reuze slim Ik kan objectiveren en goed discrimineren Maar een ding is wel wat sneu ik kom uit een rot-milieu"
123
De flikker
Karel zit op 't terrasje, drunk ein lekker potje beer En inèns kump ziene goje vrundj veurbie Karel löp 'm lachend taege Vluug 'm peunend om d'n haws Ze besjtèlle nog ein pilske en zeen blie Mer gein minsj kènt dat verdrage Jederein begint te klage Zo 'ne flikker haet me dalik in de sjmies: "God miljaar noe lèk mien zök ich krieg de sjoevers oppe rok zo get huert zich neet, is ongezóndj en vies." refr. Hae huert bie die vief precent die hilt van 't laeve, wie-s doe en ouch ich Mer hae veult in z'n isolement dat 'r neet wurt gepik want me neump 'm ein nicht Al is hae volwaardig, veur jederein aardig Hae wèt dat 'r neet wurt erkènd Me blif koejenere, en discriminere Hae, ein van die vief precent. Ria geit sollicitere, ze is óngerwiezeres Hilt van kènjer en versjteit ouch good hiiör vak Ze versjient veur de kemissie Me vuntj Ria hieël gesjik En me haet haór in gedachte al gepak Mer dan geuf ze informatie euver hiiór intiem relatie Mit Marjon, die sjuus es zie ouch lesbisch is En dan zuch de hieël kemissie: "Ongehuerd en mit permissie, dat geflikker op os sjoeël löp zeker mis!" Ze huert bie die vief precent Die vreug om hii r rech op ein eige besjtaon Mer ze veult in hiiór isolement Dat ze wied achteraan in de rie kènt gaon sjtaon
124
Al is ze volwaardig, veur jederein aardig Ze wèt dat ze neet wurt erkènd Me blif koejenere, en discriminere Ze is ein van die vief precent De brave paus geuf ziene zaege in 't heilig Vaticaan En hae waarsjuwt taege hel en vagevuur De seks dae mot weer bènne bane Procreatie is ós doel En al 't angere is tege de natuur "Laot os dus same dankbaar kniele Baeje dat die homofiele Weer de `rechte weg des Here' zulle gaon" En weer zènge halleluja Zónger Karel en ouch Ria want die kènne baeter boete blieve sjtaon Want die zeen bie die vief precent Die gaer wille laeve, gelökkig en blie Mer ze veule 't jeder moment "Weer kriege gein kans, want me geit ós veurbie" Weer zeen waal volwaardig, veur jederein aardig Mer waere door nemes erkènd Me blif koejenere, en discriminere Want ze zeen bie die vief precent De zanger zunk zien kritisch leedje rammelt nitsj op zien gitaar En me loestert, want hae is hieël populair Hae zunk van pien en óngerdrökking en van onrech, sjtried en leid is met alle erme klootzek solidair Och, wae huerde hiióm neet kwele en zien drie akkaorde sjpele es d'r weer 'ns op de barricade sjtong? Mer mot hae ein leedje make euver homofiele zake dan bevreze hiióm de kake en z'n tong
125
Want hae is neet bie die vief precent Hae wurt neet vernederd, gesard en gepes Hae sjteit good bie de vrouwluuj bekènd Haw ummer mit zènge en flirte succes Al is hae merkwaardig, me vuntj 'm bes aardig En wurt ouch door jeder gekènd Hae kènt euveral zènge, en vrieje en sjprènge Want hae is neet bie die vief precent.
1978. 24 juni. Veur Ton en Peter
126
In 't begin
Loup ich langs de lètste veldjwaeg en zeen ich de verzawde Maas Sjnoef ich dan de vervoelde lóch op vol sjouwekwalm en oetlaotgaas Dan dènk ich soms waal èns mit mismood aan wie dit alles is begoos Zoeë gans vanzelf en zónger sjepsel dat al dat sjoons bederve koos Dan pak ich mich dat dikke book weer En laes opnuuj dat awd verhaal Wie alles kaal nog waor en duuster Gein maon, gein leech, gein bliksemsjtraol De Geis van God gong euver 't water en wie Hae al dae chaos zoog Sjeide Hae 't leech en duuster de zon sjtong aan d'n hemelbaog Miljarde s j terne en planete Dreve in dae koepel róndj De wèndj dae bloos, en duuster wolke sjonke raege aan de gróndj Buim en plante droge vruchte Oet 't water kroop 't eesjte bieës Blome bleujde, veugel zónge De natuur waor ein groeët fieës Toen pakde God get klei en water en boetseerde oet dae sjliek ein sjepsel, dat rech op koosj loupe nao Zien beeld en Zien geliek En nao Adam kaom toen Eva oet Zien artistieke hendj Toen maakde Hae dae eesjte faelder want Hae goof de minsj versjtendj En dae minsj begint te dènke vuntj de biel oet en 't raad de hefboum en de zonnewiezer
127
maak óngersjeid in vreug en laat Oet de gróndj haolt hae 't iezer Dat t'r sjmeejt tot zien gesjieër mer ouch tot aorlogstuug en waopes wo hae mit kemp veur mach en ieër Mit sjtoumkrach en mesjienerieje wunt d'r kaole en nog mieë Sjtraolmotore lieët d'r brulle Bedwungt de lóch en ouch de zieë Hae vreutelt en hae beult de aerd Rouf ertse en de energie Hae sjplitst de kerne van atome en zet natuur om in chemie En de aerd geit verdorre De vlinder en de blóm gaon doeëd En oet 't water sjtruimp 't laeve oos sjöpping lik in sjtervesnoeëd Mer de minsj mit al zien herses zaeg onbekómmerd aan dae tak
wo hae röstig op blif zitte tot d'r sjtrak nao ónger kwak 1977. 13 maart
128
D'n druim
ich höb gedruimd de ganse nach en op welke zie ich mich ouch lag Ich raakde al dae bange tied dae akelige druim neet kwiet. Ich zaog ein sjtad mit bóntje kleure wo van alles gong gebeure Me waor aan 't vastelaovend viere leep te triiöte en te zjwiere Me vriejde en waor zich aan 't aje zoop mer beer en vroot mer vlaje Wie in de carnaval van Breugel lepe dao de raarste veugel Mer midde in dat volksvermaak klonk inèns ein hels gekraak en veur me wos wat gong gebeure zaogs te dikke moere sjiiöre Sjachte, sjouwe, lank en róndj zakde krakend in de gróndj Euveral weerkonke sjlaeg knalde hieële vlaktes laeg En veur 't mènnig sjnappe koos waor hawf Limburg werkeloos. Ich kaom in eine groeëte zaal vol heksevuur en v.öl kabaal Dao zaog ich harlekijne sjprènge en huerde ich ministers zènge: "Van heila hawt de mood mer drin weer make hie ein nuuj begin Gaot allemaol mer röstig sjlaope Limburg is nog neet verzaope! Weer zulle uch hie gaon verblieje mit moderne industrieje." En mit ein oetgesjtreke sjnoet deilde ze hun nota's oet Me bekeek mit viiöl allure in ein insjpraak procedure 't Sjlechte en 't positieve planne vol mit perspectieve 129
En jeder zong vol goje mood "In Limburg waor en is 't good!" Sjpoeëke bleik en wit es lieke boewde zjwiegend nuuj febrieke Gónge massa's auto's make bokse, buit en anger zake Mer weer begoos mit viöl gelazer 't gedonder in de glazer Ondanks 'n royaal crediet gónge ze alweer failliet In Kirkraoj leep de burgemeester klagend tasje al die geister en hae reep mit viöl geklaag dat 't de sjöldj waor van Den Haag Mer hae haw te vlot vergaete dat hie giere kaome vraete van de premies die ze krege en dan röstig gónge vlege Want jeder daag s j tong in de krant "subsidie hie is intressant" En dwalend door de lètste hei kaom ich toen op een groeëte wei Dao repe vreche alchemiste dat zie veur os 't bèste wiste Mit 'ne dikke buul vol cente lepe die dao róndj te vente gove geldj veur broeëd en sjpele wómit de burger zich leet sjtrele Voetbal, renbaan en cultuur niks waor DSM te duur es de burger mer bleef zjwiege en zie de Graethei koosjte kriege Konkelend en marchanderend infiltrerend, corrumperend in 't belang van de chemie en oetbouw van hun industrie Zo sjpeelde zie hun machtig sjpel es wolve in e sjaopevel. 130
't Kriejoelde van de journaliste sjrievend of ze alles wiste Veur de ingesjlaope massa en 't gerinkel van de kassa Sjpannend nuuts van kal en kieve bie 't sjloete van bedrieve rotzooi en faillissemente jaomer, weggesjmete cente Interviewers zaogs te renne mit hun radio-antenne om die sjanj te registrere in de haop 't tij te kere Ze monteerde feit veur feit dat Limburg nao de knoppe geit Weze os dan zonneklaor es alwéér get gaonde waor Droge bie mit hieël v.ól kal aan dit macaber carnaval. Nao 't fale van de hieëre die 't tij neet koosjte kieëre Leek de burger laam gesjlage en versjtómde alle klage Ondanks puinhoup en ellende bleef 't hie ein sjlome bende Alles knikde jao en ame zónger zich dao veur te sjame Nemes waor te motivere óm mit krach te protestere me kretsde zjwiegend zich de reet behalve aan de tapkas neet: "Laot die witte kraeg mer kalle Ich gaon lekker carnavalle Es 't beer nog mer blif klotsje kènt me mich de pókkel rotsje" En ich reep zjwummend in de zjweit: "Wo blif die werkgelaegenheid?" 1979. 30 januari. Vindplaats: LP Gaffe taege eine bakoave en CD Hemel &Aerd 131
Kefee
Lambaer tap mich effe eine pils Ich bèn meug van al dat trampele en dènke Ich laot mich effe bie dich neer, veur ein sjoemend potje beer óm d'n elendj en misère te verdrénke Want vanmörge sjtong mit kop in de gezèt dat ze weer ein paar bedrieve gónge sjloete De productie die moos sjtop, want alle klantje waore op en óngertósje sjtaon d'r weer twieëhonderd boete. Doe wèts Lambaer, zoeë gong 't ouch mit mich ein paar jaor nao 't sjloete van de miene Veur 't eine haw gemirk, zaot de firma zónger werk en ich bie Liza sjtil te vloke en te griene Och wat haet me os neet allemaol belaof Wiev.ól nota's zeen veur os noe al gesjreve Mer nao alles wat ich zaog, zit ich nog ummer mit de vraog wo die praeke en die planne zeen zeen gebleve En zèk èns Baer, wo is dat kapitaal dat in Limburg werkgelaegenheid moos make Mer al dae kal en sjoeëne kwatsj, goeëj 't mich mer in de patsj want ich huer allein mer van failliete zake God ze höbbe mich al twieë kieër ómgesjoeëld Mich tunks ich höb toch inzet laote blieke In 't begin gong alles vlot, mer dan weer laog 't op zien vot en de baze gónge mit de cente sjtrieke. Lambaer doog mie glaas nog mer èns vol Zèk motte v'r dat allemaol mer sjlikke Kóm wae gluif nog in beleid, dat os - noe 't sjlechter geit alle rechte en os geldj weer in wilt pikke En dan zègke ze dat ich kóntent mot zeen Al gaon ze op de AOW ouch korte Op mien oetkieëring alweer Ein botram mit "tevredenheid" En de kieës dae is veur Lubbers en consorte
132
En d 'n daeke sjtelt zien dogma's en zien wet mer euver werkeloosheid blifter zjwiege Want wat wèt dae minsj noe aaf, van 'ne werkeloze sjlaaf Dae neet wèt wie hae d'n daag weer om mot kriege Kóm Lambaer ich naeken mer èns aaf 't Is weer tied om mich bie Liza get te aete Ich dènk die kopmen van vandaag, hie in Limburg en Den Haag Höbbe os hie allemaal allang vergaete.
1979. 9 februari 1979 (2e versie 18 april 1993)
133
Wae wèt nog wie 't waor?
Wae wèt nog wie 't waor, wae wèt nog wie 't waor Wae wèt nog wie 't waor in 't aafgeloupe jaor? Wae haw te vaal gedrónke Wae is weer deep gezónke Wae leet zich koejenere mit aafbraak en sanere Wae zoog de werkeloze en wae haw silicose Wae zanikde om cente veur koelluuj -monumente Wae wou alweer gaon sjtake Zaog Shell de winste make Wae haw weer niks te zègke Wae moos 't leudje lègke? Wae leet zich weer èns kènne Wae zaog Kómeyni winne Wae sjtong zich meug te kalle En wae zaog Aantjes valle Wae sjtong neet op te lette Wae sjtumde veur rakétte En wae, dae Dries zoog fitse Dach: "Veel d'r op zien klitse" Wae zaot alweer te zuchte en wae koosj Pais neet luchte En wae zoog os misère en Sjeng zien carrière? Waat is dit jaor verraegend Wae haet zich good gezaegend Wae leet zien onmach mirke En vlookde op de kirke Wae wou 't progressieve of 't conservatieve Wae sjtong weer sjtóm te kieke Wae gong weer euver lieke Wae barsde van verlange om Schillebeekx op te hange
134
Wie dèk moos dit jaor Gijse Nao Lourdes en Roeëme reize? Wie waor 't seksuele en wie 't culturele Wae waerde langzaam sjtiller, Wae won "de goude giller" Was zoog in bóntje kleure 't Waereldsjportgebeure Wae koosj d'r neet aan wènne dat Raas gong euverwinne en renners weer fraudeerde Ouch Zoetemelk drogeerde Wae won get in de toto Wae maogde oppe foto? 1979. 9 december. Opgedrage aan oegroeëte dorpsprofeet Leo Herbergha (Heerlens dichter)
135
De marskraemer
Wae hulp mich van d'n henjel aaf? Wilt mit mich marchandere? Mien Limburg is 't bèste landj om flink te investere Gluif toch neet 't sjlechte nuuts gekanker en gejieëmer Ich zèk uch dat 't prima geit dus koup bie Sjeng de Krieëmer! Oos heuvels zeen nog ummer greun en bóntj os sjötterieje Es sunjes de precessie truk dan tr.öte hermenieje Weer zeen ein kalm en rastig volk van louter humoriste En van Eysde tot in Moeëk sjtik 't hie van touriste Wie riek is oze baojem neet Want hoofs te nog gein kaole Dan kèns te dich in plaats dao van hie grindj en mergel haole De Maas is vröchbaar veur os landj van Venlo tot Borghare zuut me de ganse zomer hie vakantiebeutjes vare En jederein van j ónk tot awd van kleinste kèndj tot Opa Kan uch vertelle, dat dit landj 't Balkon is van Europa Oos autobane euveral doorsjnieje terf en haver In Baek dao lanje daag en nach de vlegers mit gedaver
136
Investeerders help mich toch Laot mich neet langer leure Ich loup mit mien provincie noe te lang al langs de deure Advertere is de leus wómit v'r groeët gaon waere Op foto 's in drie-kleure-drök zuus te gein misère.
1980. 15 juli. In opdracht van Jules Distér (ROZ) Vindplaats: LP Gape taege eine bakoave
137
Och leve Commissaris
Wie Sjarelke verdween en Sjeng inèns versjeen Reep hae 't al direk hie van de dake: "Geer höb noe wat geer vroog, de henj dus aan de ploog En jeder geit zien hoeswerk mer èns make 't Doemdènke veurbie, gekanker aan ein zie En Limburg zal zich ech neet laote kènne." "Alaaf 't nuuj elan!" reep jederein hiiöm nao En mènnigein woort weer get werm van bènne. Och leve Commissaris, al sjprook g'r mit gezag Veur Limburg wilt de nujen daag neet kómme 't Vilt ein bitje taege, 't blif nog ummer nach Hey pittig Sjengske, wae haw dat noe verwach? En op 'ne goj en daag toen trok d'r nao Den Haag Zien köfferke gevold mit perspectieve 't Waor ein hel gevech, 't resultaat hieël sjlech Mer Sjengske wees os op 't positieve "Ofsjoeën 't taegeveel, blief ich toch hieël reëel Dus sjei mer oet mit langer nog te klage Kal mich neet aan de kop, mer sjtruip de moewe op Dae taegesjlaag is bes nog waal te drage." Veur 't oeëste en veur zuid, haw Sjeng ein nuuj geluid Dat galmde van Mestreech tot Eygelshaove: "Waer wakker bèste luuj, begin mer weer opnuuj Geer leet uch te gemekkelik get belaove Bèn geine pessimis, mer pak noe wie 't is En kal neet langer euver koel en kaole Tasje Herkebosj en Lin, maak ver ein nuuj begin de welvaart gaon ver oet 't midde haole
138
't Sjrieëwe óm ein baan, heel ummer nog mer aan wie 't hule van de hongerige wolve Mer Sjeng zag nondepie, ich haol 't werk waal hie Ich gaon in Engelandj ein potje golve Mer ondanks zien gemaor, bleef alles wie 't waor En Limburg zaot al weer mit eine kater Mer kiek wat Sjeng noe deeg, hae pómpde in Mestreech ein zjwumbad vol mit kosbaar heilzaam water. Dus brave gouverneur, wie sjtaon v'r noe d'r veur Is Limburg noe al get oet de misére Of maak g'r hie gedaon, óm nao Den Haag te gaon en minister-president te kènne waere Ich hawt mich aan eur les en haop nog op succes mer toch weer zitte lang nog neet op roeëze Want dat 't taege zit, laes ich toch zjwart op wit Weer höbbe nog de meiste werkeloze. 1980. 12 juli. (Ie versie voor optreden in Gennep) 1982. 24 januari (2e versie, bie veur de gouverneur) Vindplaats: LP Gape taege eine bakoave en CD Hemel &Aerd
139
De Graethei
Es kèndj van oze eige löss, oet eikehout gesjneje geit 't mich dèks aan mien prie wie Limburg haet gelej e Weer lete viefentwintjig jaor de bulldozers regere Wie woort asfalt en beton, wae huers te protestere? Os water grauw en greun van drab, is door chemie vergaeve In 't kleinste baekske kènt hie koum nog enne kwakkert laeve Dat in de Maas hie rots en baars bie doezende krepere dat is toch ieëwig gaodsgeklaag, mer wae geit protestere? Van de Mösj tot aan de brok, lik de Graethei te wachte De boer dae ploog zien lètste voor en veurt zien lètse vrachte D'n ingenieur mit keule blik, sjteit al te klasjenere Wo d'r zien febrieke zet, wae zal nog protestere? "Want wils te werk," zaet DSM en al zien harlekijne, "Dan moos te oos peziesie neet mit klaagtank óngermijne, Ich höb de gróndj en dus 't rech om àl te producere 't Is immoreel om taege sjtank en gif te protestere." De krawwe op 't wèntjerlandj huer ich door nevel klage Dat löss en lóch en al dat greun, nao d'r duivel wurt gedrage D'n angs sjmoort mènnigein de sjtum om 't chemisch lot te kieëre Mer ondanks werkgelaegenheid blief ich toch protestere. Wat höb ich draan om Limburgs landj in de vraemde aan te prieze En naolaot óm in eige hoes voel plekke aan te wieze Besjtuurders lete zich te dèk door geldj manipulere Ten koste van ein zuver lóch, zónger te protestere. Vunj s te mich eine kankeraer, e grieniezer of 'ne zoere Ein sjtraevelvot of vreigelaer, dae allein mer dwaesj kènt loere Dan vraog ich, kèndj van eige löss: "Mot v'r al versjangelere?" Ich wil laeve hie, neet op de vluch, dus blief ich protestere 98 7. Opgedrage aan 't Graetheiedecomité. Vindplaats: LP Gape taege eine bakoave en CD Hemel &Aerd
140
Tuug
In Lekkerkerk, dao is ein wiek geboewd op zjwaor metale 't Rume van dat sjmerig gif dat mótte weer betale Mer es te dao 't dient van dinks Dan bès te gauw gevieërlik lènks Want de makelaer, dae zaet: "Wae is dat dae bezjwaore haet Dat zeen toch weer die muiterkes Die pielemen, kebuiterkes in jeans en ongesjaore mit zök van geitehaore Och sjei toch oet, wae zit d'rmit Dat nurges eine vlinder zit Ei bitje kobalt in 't blood Kènt gaar gei kaod, dat deit dich good" In Arnhem haw ei kèndj gesjpeeld Toen kaom de doeëd 'm haole Want 't veulde v,öl te laat De kanker door die sjtraole Mer es te dao 't dient van dinks Dan bès te gauw gevaerlik lènks Want dan reup d'n ingenieur: "Sjik dat sj orum van mien deur Die kuiterkes en muiterkes die pielemen, kebuiterkes in jeans en ongesjaore mit zök van geitehaore Ze loupe ummer oet de maot zeen euveral mer gif en kaod Mer ein radio-actieve sjtraol is sjus gezóndj veur mènnig kwaol"
141
En tasje Beegde en Panhael dao rouft me zendj en zavel En langs de Maas bleus de centraal de lóch vol root en zjwavel Mer es te dao 't dient van dènks Dan bès te hie gevaerlik lènks Want dan zaet de gouverneur; "Wo deent toch al dae heibel veur Die kuiterkes en muiterkes die pielemen kebuiterkes in jeans en ongesjaore mit zök van geitehaore Die make mit hun deilbelang De ganse regio nog bang Ze weite toch wo 6m 't geit 't Geit óm werkgelaegenheid" Bie Lènj enheuvel lik ei gaat vol voel en giftig water En wat dat veur gevolge haet
dat is ein zorg veur later Mer es te dao 't dient van dènks Dan bès te hie gevaerlik lènks Want de burger oppe sjtraot Dae wèt weer van de prins gei kaod En lach óm al die muiterkes die pielemen kebuiterkes in jeans en ongesjaore mit zök van geitehaore: "Wat maak 'ne kepotte vösj 'ne kwakkert minder of ein mösj Ich höb sjiet aan nafta en fenol Verpes mich noe toch neet de lol." 1982. 6 juni. Opgedrage aan Huub Bemelmans (van Milieufederatie Limburg)
142
Sjtop de R73
Wo jeder van kalt, dat is dae asfalt Van Boxmeer tot gans in Maasbrach Wat jederein wèt, sjteit in de gezèt Wie gans os milieu wurt verkrach Nae, nae weer wille 'm neet Dae waeg, dae wurt os te duur Nae, nae, weer wille 'm neet Dao kos te viiöl rös en natuur En jederein praot op plein en op sjtraot Wie akker en bosj wurt vermaald En wo de vangrail versjient, d'n das dan verdwient En dat wurt ouch door os nog betaald 't Is Gaodsgeklaag, wie hie op vandaag De bulldozer greuf wo d'r wilt En dat op d'n doer, de burger en boer Gein brökske natuur euverhilt Wannieër huert Den Haag oos zuchtend geklaag Euver hun kaolik beleid Wo zeen in dit landj de luuj mit verstandj Die sjnappe wo óm dat 't geit
1982. 15 augustus
143
Woveur? Daoveur!
Nao sjlaopeloze nachte en oere-lang gepraot höb v'r os sjoeël gesjlaote en sjtaon noe oppe sjtraot 't Zeen neet allein percente wo 't os vandaag óm geit Weer vechte taege aafbraak en taege wanbeleid Mit os vilt neet te sjoemele Os werk en ouch os baan Die laot v'r os neet verkloemele Dao kump os geine aan Oeëit sjprook van Kemenade: "De bessem door de sjoeël 't Ongerwies mót baeter 't Is noe mer ape-koeël" Dus gong v'r integrere mit oug veur jeder kèndj en differentiëre 't Bliek alles kal en wèndj De maatsjepie vreug dade ein baeter óngerwies en van nog helder wirke bèn ich besjlis neet vies Ich wil ouch zuinig blieve Ich vraog ouch ech neet mieër mer ich kèn gein hoezer boewe zónger wirkluuj en gesjieër 1982. November
144
Modern Times
De rajer van 't welvaartsmesjien die drieëje op volle toere en wat wurt gemaak dat sjmeert me os aan mit reklaam op tv en op moere De vraog die is groeët, dus 't tempo lik hoeëg De sjpanning is dèks om te sjnieje Mer 't geit óm 't heil van os economie Dao wille v'r gaer get veur lieje En Thei en Matjeu die zeen aaf en toe collega's nao boete ransjere Die zeen dan versjlete en maoge es dank in de WAO gaon parkere. De rajer van 't welvaartsmesjien die mótte nog helder gaon loupe want allemaal höbbe v'r cente genóg en wille dao ouch mieër veur koupe Dus nump 't bedrief ein logisch besjloet Ze gaon 't moderner prebere Ein arbeidsproces elektronisch gesjtuurd De computer kènt mieër producere Mer Thei en Matjeu die geit dat te vlot dus lieët hun de keurmeister weite Gaot ouch met parkere in de WAO Geer zeet noe te awd en versjlete. De rajer van 't welvaartsmesjien begooste toen langzaam te drieëje De sjtroum woort te duur, de loeënköste hoeëg dao woort zjwaor verlees noe geleje en sommige rajer die vele gans sjtil en angere rajer vertraagde De minister dae reep: "Bezuinige luuj" en jederein vlookde en klaagde:
145
"Die rot-AOW die wurt os te duur Os begreuting is neet mieër te dèkke Dus sjatte v'r Thei en Matjeu sjtevig aaf Die laote ver biesjtendj gaon trèkke" 1983. 8 maart
146
De tamtamklopper
tederen daag klónk door de jungle van os Limburg d'n tamtam Dae vertelde elken aovend 't lètste nuuts van jeder sjtam 't Opperhoof waor gans tevreje De verhaole klónke good Want ze gove jeder sjtamlid eiken daag weer goje mood. Door 't louver van 't woud en 't bronsgreun elkehout waor d'n tamtam d'n heraut Veur 't sjtamhoof en zien regente die zorgde veur welvaart en cente Sjlechter waerde toen de tieje mer d'n tamtam deeg zien plich Vertelde ouch van leid en elendj Al waor 't soms ein zoen berich 't Opperhoof woort ontevreje: "Ich huer gein good, allein mer sjlech Laot mich mer op dae tamtam houwe dae tamtamklopper wurt te vrech" Weer wille dat 't angesj geit Daoróm zeen v'r veur beleid Wat in oze kathechismus sjteit Waartoe zijn we op aarde? Veur 't behoud van os Limburgse waarde" Toen de tamtam dat leet huere kaom de heibel in de boet Mit v . l kal en dreigemente brook de sjtamme-aorlog oet Wae waor veur d'n tamtam klopper Wae waor veur 't opperhoof Wae haw lever bitter droeve Wae lever eine kaol gesjtoof.
147
Toen reep van Venraoy tot Mestreech 't Volk, dat in de gate kraeg Dat de trom allein hiiiör plich mer deeg: "Os sjtamhoof dat mót neet zoeë klage Weer kènne de waorheid verdrage." 1983. 20 maart. Opgedrage aan alle medewerkers van de R.O. Z
148
Wat is de zin?
Wat haet 't veur zin nog langer te zènge van: "Weg mit rekette en aorlogsgeweld" es in de NATO al lang is gekaoze en me die prille al lang haet besjteld? Wat haet 't veur zin nog langer te kalle en demonstrerend de sjtraot op te gaon zolang d'r nog luuj zeen, die angs blieve hawte en 't leefs ein reket in de moostem zeen sjtaon? Och ich kiek nao ei kèndj en dan kèn ich neet gluive dat os hersene sjtil blieve sjtaon en dat v'r mit de ouge gesjlaote nao de verdommenis haer wille gaon Want de druim in mien hart wil ich neet laote sjterve d'n druim van verwachting, de druim van de haop Op 't sjoeën paradies, dat ich oeëits höb verlaore wo de lieëw nog koosj sjlaope naeve 't sjaop wo de bron, die ontsjprunk nog ummer blif zènge van dat oerawd verhaol, dat os oeëit is verteld Dat went ich mer wil 't toch zal gebeure Dat ein enj zal kómme aan alle geweld. Wat haet 't veur zin nog langer te rope dat ich mit rekette de vrede neet deen? Omdat nao de knal van dat duvelse waope de echo 't lètste op aarde zal zeen Wat haet 't veur zin nog langer te gluive dat de vrede op aarde begint bie dien deur? Want zolang d'r nog honger en pien wurt geleje sjtelt mien vrede toch gaaroet niks veur" 1983. 10 september
149
Geis te mit?
Wae geuf noe al zien cente aan waopes, dreigemente in plaats van ze te gaeve om luuj te laote laeve? Dus wil ich protestere op sjtraot gaon demonstrere om 't plaatse van rekette veur ummer te belette Mer es te mich allein laes sjtaon verlees ich alle mood Mer es ver mit z'n twieëje gaon dan kump 't zeker good Zolang es ich zal laeve blief ich mien meining gaeve De druim van al die bómme dae wil ich zoeë veurkómme Dae kal van al die hieëre zal neet mien meining kieëre Ich weiger om te zjwiege Laot mich neet drónger kriege Wae zich neet bang lieët make de krach veult van 't zjwake zal noeëit gezag vertroewe dat men op mach wilt boewe Ich laot mich neet bedrege mit groeëtsjpraak en mit lege Dus blief ich mich verzette taege bómme en rekette.
1984. 10 mei
150
Ich sjpâór 't weer
Ich sjpiör 't weer, ich sjpiör 't weer 't Sjtampe van de sjtevele, 't knechte en 't knevele 't Rope om de sjterke man dae al wat sjeif is richte kan En oet 't centrum klink gebral en sjmaerige raciste kal Waer de Griek en Italiaan de voele Turk de Marokkaan de Surinamer, Ambonnees De Yoegoslaaf, de Vietnamees en jaag nao de verdommenis al wat sjeif en kroppel is. De nuje Führer in de maak Verkondigt giftig van 't daak: Weg mit neger en sjiemiel De WAO-er, homofiel De werkloze profiteur Mit broen of gael of zjwarte kleur. Mit zuver dènke zuver blood Pas geit 't in os landj weer good. In eige taal zeen weer de tolk van eigen haard en praoper volk Mit blanke huid, de haore blóndj blauw de ouge en gezóndj Mit ein gelouf en ideaal en wae neet mit deit sjaer v'r kaal. En mènigein dae veilig zit dae reup en lomp weer sjtevig mit. Mer wae noe zjwieg en lieët begaon dae haet in feite mitgedaon. 1984. 15 juli
151
Goede morgen
Goede morgen, Mister Reagan, kwieke opgewekte reus Hoe gaat het met dat kankervlekkie op je artistieke neus Ik zag je op de televisie Hoe je daar te lijden stond Maar vertrouwend op je Heiland Met een glimlach op je mond Over hoop en over leven Is toen heel wat weg geluId Je Nicaragua intriges, heb je prima zo verhuld Tra la la la la la, God bless America Goede morgen, Mister Reagan, met je uitgestreken smoel Hoe gaat het nu met Nancy's billen na die tuimel van haar stoel Ik zag het op de televisie Wat een vreselijke smak Twee zo'n grote blauwe plekken geven heel wat ongemak Alleen de hemel kan bevroeden Hoeveel pijn en smart zij kent Reykjavik is bij zo'n drama een onnozel incident Goede morgen, Mister Reagan, mag ik vragen hoe het gaat Kun je weer behoorlijk plassen na dat leed met je prostaat Ik zag je op de televisie Stralend voor het Witte Huis Dapper heb je ons verborgen Hoe het knelde in je kruis Wie jou die zware last ziet dragen Krijgt van huiver kippenvel Ruimteschild en kernraketten zijn hierbij slechts kinderspel
152
Goede morgen, Mister Reagan, met je dwaze cowboy-hoed Put je uit je vrome bijbel ook vandaag weer nieuwe moed Jij weet zeker dat Gods zegen Op jouw wapenwinkel rust Hoe kan God de Vader weten Dat je satans ballen kust Want je land lijkt op een schiettent Die je als een sheriff runt Maar wat kan dat jou verdommen zolang jij maar pissen kunt. 1985. Nao ein tip van Paul (Paulus van Hees)
153
Nuujjaorsleedje
Laot os mer èns efkes zitte Noe 't jaor weer is gedaon Mit ein dröpke en ein waffel in de henj En èns same euverdènke wie 't os hie is vergaon Waor 't good of beet v'r weer èns oppe tenj Haw v'r welvaart en gelik in 't aafgeloupe jaor Of waor 't sjus wie ummer, alweer 't zelfde gemaor Laot os mer èns efkes zitte noe 't jaor weer is gedaon Veur 't vuurwerk van 't nuje jaor begint Informatie, informatie, informatie, Kiek de beelde van d'n televisie door de kamer gaon Informatie, informatie, informatie, Laes wie jederen daag berichte weer in de gezétte sjtaon Informatie, informatie, informatie, Huer de radio weer brulle, daag en nach Wat gebeurt op elke daag kump onvertaerd op oze maag Informatie informatie, informatie.
154
De gezèt
De gezèt brunk jeder mörge Leid en elendj en nog mieë En ich laes die ongelökke Lepsjend aan ein teske thae In de waereld bliek al dalik Is allein nog sjlech en kaod De maffia vermaord justitie zoeë mer midde oppe sjtraot. Eine aansjlaag van de IRA Sjtökke vlege in 't róndj Sumpel luuj hie op vakantie Ligke sjtervend oppe gróndj. De verpleegsters huers te klage: "Luuj weer wirke os kepot Veur zo'n mager hóngerleunke wesj v'r nemes mieë de vót" Dirk de Vrome euverleje weinige die dat get zaet want de luuj zeen gauw vergaete wae hie get beteikend haet De Roeëje Reus krig in d'n hemel noe zien waalverdeende loon Hae zit naeve ulesjpegel veuraan lènks op eine troon. Ouch de Maas zit weer vol rotzooi dat kump allemaol van Luuk mer de Clauscentraal maog rouke tot gans Wasseberg 't ruuk Baek dat krig Europa-kure vlegers sj.óre aaf en aan Sjeng zit lekker bie ROBECO mer weer zitte mit die baan.
155
Ei vleegmesjien op zunjigaovend vluug zich sjtuurloos in ein flet Vuur en sjtökke, kónsternasie weinige zeen dao gered Alle luuj in Ulesjtraote Baek en Sjtein höbbe gedach mörge kènt dat hie gebeure wae betaalt dan 't gelag? Weer e vleegmesjien verpletterd sjtuurloos in 'ne vrieje val Vuur en sjtökke, kónsternasie daoje ligke euveral Alle luuj in Ulesjtraote Baek en Sjtein höbbe gedach mörge kènt dat hie gebeure wae betaalt dan 't gelag? Gijse koosj neet langer blieve te v.ól sjpanninge, och erm vluchde nao ein nonnekloeëster Dao massere ze 'm de derm Roeëme goof os óngertösje eine angere prelaat: prima houding aan de tapkas. verder maak d'r niks paraat De Maas zit ummer nog vol rotzooi dat kump allemaol van Luuk mer de Clauscentraal maog rouke tot gans Wasseberg 't ruuk Baek dat krig Europa-kure vlegers sjeure aaf en aan Sjeng zit lekker bie ROBECO mer weer zitte mit die baan.
156
't CDA zit in de zörge Is zien roer en richting kwiet mer weer zeen wat paars beteikent veur oze moderne tied Bie Soeharto geldj verdene is os nuje ideaal Pronk dae maog neet langer kalle zoeëget geuf mer ein sjandaal Eine prof prutsde mit gene en creëerde eine sjtier mit totaal apaarte kloeëte want de wetensjap wilt wieër Ich bekiek mich èns de foto van dat bieës in de gezèt 't Is besjlis toch neet toevallig dat dit wónj er "Herman" hèt. ongerzeuk en publicaties euver zaod en vröchbaarheid Mansluuj höbbe dan waal sjperma mer van sjlechte kwaliteit 't Naogesjlach wurt zjwaak en kroppel sjteit in ein kómmuniké Dao sjiene d'r al elf te sjpele in 't team van MVV Dan sjmaer ich mich nog ein botram drènk mich nog ein teske thae Wae dae elendj op mot losse luuj, dat weit ich ouch neet mieë En ich zèk es ich dan zuchtend de gezèt aan Mia gaef 't Is ein sjanj of nae ein wónjer Dat ich überhaupt nog laef
157
In Mestreech maoge de boere èns get zègke in hun plat Al is 't mer ein klein keteerke meh dat pas neet in zo' n sjtad Toch zeen die boere mer gekómme höbbe zich hie braaf gemeldj Bekieëre dat is zelje gratis Zendingswerk kos ummer geldj Ein volk leet zich neet koejenere Haolt ein dikke moer ómneer Gans Berlien löp fieës te viere dikke woos en tonne beer Mer wie Kohl begoos te sjpraeke gruetsj op ziene duitsje sjtaot: "Der n.chste Schritt das ist Europa" deeg ich gauw de fits op sjlaot. De gróndj dae trilde tieën seconde nemes haw ein rampeplan Efkes höbbe v'r begrepe wie 't lot os treffe kan Luuj höbbe van alle kantje Midde-Limburg toen bezoch mer gerommel in 't Zuide waor veur Dales neet genóg. Gijse vuntj gein kathelieke sjreef d'r in ein Roeëmse gezèt "Sjik os eine misjenaris Geine hilt zich aan de wèt. Bonefasius zag vreuger ouch zoeëget mit zovaól waórd. Zou dae Gijse zeen vergaete wat mit dem hie is gebeurd?
158
Vrouwluuj klage bie in Limburg euver zaod en vröchbaarheid Mansluuj höbbe dan waal sjperma mer van sjiechte kwaliteit 't Naogesjlach wurt zjwaak en kroppel sjteit in ein kómmuniké Dao sjiene der al elf te sjpele in 't team van MVV Dan sjmaer ich mich nog ein botram drènk mich nog ein teske thae Wae dae elendj op mot losse luuj, dat weit ich ouch neet mieë En ich zèk es ich dan zuchtend de gezèt aan Mia gaef 't Is ein sjanj of nei ein wónj er dat ich überhaupt nog laef 1992. 14 oktober. 3e versie. Versjillende versies o. a. 1995. 20 augustus. 4e versie, veur Veldeke Mestreech
159
De lètste vogelversjrikker
Ich sjtaon hie es vogelversjrikker te loere en vènj dat gaar neet gek dat ich hie zoeë sjtief sjtaon kump neet door de laeftied mer lik aan dae sjtieve sjiek Van vreug in de mörge tot laat in d'n aovend sjtaon ich hie mer te sjtaon en euver de veldjwaeg zeen ich de luuj kómme mer zeen ich ze ouch weer gaon. De klump van nónk Baerke, de jas van Pièrke de kantjeboks van Tante Trui, de hood van de koster de bloes van zien zöster, gevold mit ein bossel hui Ich wil ech neet Tule, dit sjtein-rieke bule Die deftig gekleid wille gaon Want ich bèn gebaore om tösje 't kaore es vogelversjrikker te sjtaon De minsje die kómme mich dèkker bezeuke dat deit mich bezunjer good De doeve die dabbe get róndj in 't kaore of sjiete mich rech op d'n hood Soms kriebelt ein muuske, in bokspiep of bluuske van ónger nao baove en trok en meikevers, motte en aomzeike kroepe bie doezende op miene rok. Noe höb ich vernóme, dat sjtrak hie gaon kómme febrieke mit kaolike sjtank de Graethei zien kaore geit zeker verlaore en weer waere aafgedank Want zónger die akkers zeen weer toch mer sjtakkers Is dat noe gein groeët sjandaal? Die chemische kwalme versjtikke de halme de bookvènk en nachtegaal.
1160
Ich bèn mich bie DSM gaon beklage bie zoeëne hoeëge baas Dae haet mich verzekerd: "Weer sjtoppe mit knoeëje mit rotzooi in lóch en Maas Wolke en water die waere weer zuver Noe maak dich mer neet bang 't Limburgs milieu dat geit neet nao de knoppe dat wurt bie bewaak door Sjang."
161
Playback
't Laeve is ein groeëte show en playback is de rage Succes haet zelfs de botste ko die gaap en sjprunk veur gage Wae zelf niks te vertèlle haet dae kopieert artieste En dreejt zien kóntj bie wat 'r zaet op buun en in de piste Zien nummer wurt de nuuste hit 't is kassa en sensatie Ein leedje zónger hart of pit want 't blif ein imitatie Ritmisch gape wie de ape Opgesjlaote in ein koeëi Zjwiegend zènge en get sjprènge veur ein neutje of ein foeëi Sjpiere rèkke, sjnoete trèkke Dreej dat bendje nog èns trok want de show kèns te noe sjtaele ouch al bès te nog zoeën krik.
't Laeve is ein gekke tent en playback is de rage 't Gelök van óngerhawve cent lik in de etalage De trend zaet wat ich drage zal gepronk mit valsje vaere gein eige meining, mer get kal wat angere bewaere Sjus zoeë wie de politiek gewichtig is hun facie Mer wat ze huers is retoriek Goodkoupe imitatie. 1985. 18 augustus. Opgedrage aan Ben Er/eens (Geleense hanger liedjesschrjver)
162
Sjtróntj
't Deit mich leid, 't kaolik feit wo euver noe mien leedje geit Num ich neet gaer in miene móndj 't geit drie minute euver s j tróntj Ich ruuk de mes en ammenjak de verkes en de kippekak de reuk dae mich door alles geit mich daag en waeke begeleid Wat mot v'r doon, wat mot v'r doon mit al dae sjtróntj van ko en hoon Wo kèn v'r kwiet, wo kèn v'r kwiet dae sjerpe zeik, dae fiene sjiet Wo mot dat haer, wo mot dat haer 't is veur te tonne gaar gein waer Noe zuug wie alles sjeif mesjeert d'r is te viiöl, jao viöl te viiöl geproduceerd 't Is veur de boer ouch geine lol hae zit mit koel en kelders vol Hae zuut wie centimaeters dik zie lendj al volgesjete lik Hae zuch en zaet: "'t Is toch te erg wat doon v'r mit dae boterberg
Dae sokker oet die sokkerkroet Mit milk en vleisj? Weer zeen gekloeët." Mer höb v'r neet te laat bedach dat 't boerewerk hie is verkrach? De driede weltkrig gaar gein kans in vleisj en milk en boterdans En ziene sokker oet 't reet verkap dae erme kloeëtzak neet Dao geine zich aan regels hilt sjleit hie de zaak mit sjtróntj op tilt. (Vandaag sjtónk 't weer versjrikkelik)
163
Lichtensjtein Tango
Lichtensjtein Tango, ritmische klanke Geldj en chantage, roeëd brent de lamp Ze zitte loerend róndj de taofel 't Liek waal ein geheime sekte Mer 't geit om boewproj ecte belegging van 't ABP Emes pakt de documente oet 't köfferke mit stjökke Zal de truc vanaovend lökke in dit boetelendjs kefee? Lichtesjtein Tango, sjpannend gefluuster Deftige hieëre in sjemerduuster Kawwe champagne, heite kóntrakte Limburgse zake, Sjeng wèt van niks. Nelisse danst noe mit Wilma En Masson löp al te zjweite Zal GS 't fiene weite? 't Geit óm 't Previnciehoes
En van Zon tèlt al zien cente die aan de sjtrieksjtek blieve hange Wae haet 't meiste geldj gevange wae lach sjtiekem in zien voes? Lichtensjtein Tango, luip s e gitare Gleujende ouge, dikke segare En ouch op Jersey ónger de taofel sjmaergeldj geritsel, Sjeng wèt van niks Mer veur de balie dao wach Laume Hae wèt v . l van duuster zake Dao haw d'r zelf mit te make Hae kènt al die sjtreke waal Mer vergaefs wach in de bajes Op die intellectuele, die moderne criminele Tot 't volgende sjendaal.
164
Lichtensjtein Tango al die miljoene Waore os cente, zeen os pensioene Wo kèn ich klage? Ich bèn besjtaole 't Geldj trok gaon haole? Sjeng wèt van niks. 1986. 22 maart. Opgedrage aan Pierre Heiboer, journalist De Volkskrant (melodie: Criminal Tango)
165
Ich gaon
Tabé, doe loesteraer, mien daag die zeen versjtreke Ich hawt 't veur bekeke 't Sj oeëj e is gedaon Es dich geis protestere of óngero s agere zals doe mich neet mieë zèngend op 't podium zeen sjtaon Toch doorgaon aktivis Blief zónger twiefel vechte veur laeve en veur rechte op plein en op de sjtraot Mien pen zal ouch neet roste ze blieve d'r van loste die hieëre mit de cente en regente zónger maot Vaarwel politicus, ich heel dich in de gate in raod en in de Sjtate En in 't parlement Wat zaogs te neet verdwiene bie 't sjloete van de miene Dao sjtong neet viiól gesjreve in dat kaoletestament Doe gongs politicus dèk óm dien carrière en soms mit valsje vaere op de barrikade sjtaon Want wees ich op de brokke es d'n damp waor opgetrokke Dan hawwe dat toch ummer weer die angere gedaon. Adieu, hieër monseigneur, doe höbs zónger clementie van oet dien residentie mit banvlook geregeerd Doe kieërdes de progressie mit wierouk en percessie Höbs neet allein os laeve, mer God zelf geannexeerd. 't Lökde monseigneur
166
't wetbook euverwaegend höbs dich os sjtreng gezaegend Van oet dae kathedraal Dien kirk vol kónsternasie en zónger inspiratie lik zjwiegend aan de ketting vas benepe, gries en vaal. Glück auf hieër gouverneur, ich höb mien sjtöm gegaeve aan 't culturele laeve aan triiöt en vreugdevuur Mer wie ich sjtong te zènge in oppositie krènge toen neumdes doe dat lènks gekwaak, mer zeker gein cultuur Och erme gouverneur al kreegs te viiöl gries haore Doe höbs toch al die jaore os braaf gegouverneerd 't Limburgs lendj besjture Dat deegs te mit allure Mer akker, bosj en heuvel zeen waal flink versjangeleerd. De mazzel journalis, blief doe mer rastig sjrieve van heibel en van kieve mer blief waal bie dien lees Sjrief besjaaf en richtig en doog 't hieël veurzichtig Want anges kos dat zeker weer ein zootje abonnees Doe ROZ tabé Wie sjterk bleke de hieëre 't tij waor neet te kieëre mit bandj en microfoon Doe hoofs dich neet te sjame veur wat v'r dege same Want dat waor toch 't ènnigste wat weer draan koosjte doon. 1986. 15 november. Vandaag is de Pap 80 jaorgewore
167
Seldaotekirkhaof
Einendertigdoezend viefhonderdviefentachtig Zoeë rieje sjteine kruser zich zónger ènj aanein Hie veuls te, kèns te zeen, de doeëd is oppermachtig En zeker op 't sjlaagveldj, wie dao bie IJsselsjtein. Ich bèn mer gans allein en ónger ein paar birke Vènj ich ein plastic bank, ich zèt en ros mich get 't Is sjtil, gein minsj te zeen, allein get krekels sjirpe in de heite middigzon, ein kontenu gebed. Gein vlag of ieërebaog, gein plechtig triómfere 't Graaf van wae verloor tuint niks van 'ne held Mer baeter dan wo ouch kèn ich hie meditere: de kolder van de krieg, zinloeësheid van geweld. Want me verloor ein kèndj, zoeë jonk nog, ziene vader Ein moder hi re zoon, ein vrouw verloor de man Ein zesster hi re broor en naamloos blif de dader ein neet te peile leid, wae woort dao baeter van? Gerhard Zimmerman, november veer en vieërtig Ein mien ein hendjgernaat, wae wèt nog wie 't waor? Dao naeve Gustav Kranz, dae waor van drie en twintjig Ein laeve nog vol haop, koum einentwintjig jaor. Einendertigdoezend viefhonderdviefentachtig Elk graaf ein sjtil verhaal van traone en van leid Allein de generaal vuntj al die kruser prachtig Omdat 'r zónger sjraom wied van 't sjlaagveldj sjteit. 1987. 23 augustus. Nao mien beeuk gister aan de kirkhaof bie IJsselsjtein aan de "Paardenkop"
168
Hoeëg water
Herders trèkke door de heuvels Zeuke nao ein baeter lendj Want hun sji p en geite vraete mager hei die greujt op zendj En nao maondje jaore loupe zeen ze dao inèns de Maas Honderddoezende hectare vol mit frisj en lekker graas jaol, 't is ieëwe lank geleje wat ich zèng in dit gedich De natuur heesj toen nog moder Alles waor in aevewich En de herder meug getaffeld zet veurgood zien tent hie op Bottelt ouch get in de moostem tummert eine sjtal en sjop Sji rt de gróndj los mit 't kouter Boewt zich dan ein boerderie zèj t zich kaore en paot aerpel zèt de kroeëte op ein rie Soms begint de Maas te wasse 't Water sjteit dan in de wei Mer dat kènt de boer niks vrekke want ze brunk hi m vette klei en dat water zal weer zakke truk zich trok achter d'n diek En dan kènt de boer gaon ougste sjure vol, en hae vuurt riek. Mer gister zaog ich de minister dae op d'n televisie zag: "De Maas is flink weer aan 't sjpoeze boere hawt uch Bood in ach.
169
Wat geer op de greendj zeet sjtruime is gein water wie gewènd want 't zit vol chemisch aafval en dat is giftig wie bekend. Zèt gein keu mieë op de weje Teel gein vröchte mieë, bèn sjlum Milk en aerpel, terf en haver zitte vol mit cadmium" 't Is zoeë lang nog neet geleje Wat ich zèng in dit gedich De rampe sjtaon in de gezette De natuur is gans ontwrich En veerenvieërtighonderd boere sjtaon versjlage aan d'n diek Trampele tot aan de enkels in dat gif en voele sjliek Mer weer blieve rostig zènge van "de Maas, die zeewaarts vloeit 't weeldrig veldgewas" dat "sappig" "kostelijk" dao "groeit en bloeit" 't Is zoeë lang nog neet geleje wat ich zóng in dit gedich De rampe sjtaon in de gezette de natuur is gans ontvrich. 1988. Maart. Nao drie waeke hoeëg water
170
Milieuprojek
De sjoeël van mich die is modern dat wil ich effe kwiet 't Lieërplan is good aangepas de lieërsjtof bie d'n tied Algebra is topniveau de computer sjteit gereid Dae ummer waal ein antjwaord wèt es ich 't soms neet weit Mechanica is super-kos dat waer ich zelje beu En de lètste vief minute kal v'r euver 't milieu Moderne tale sjpraek v'r ouch 't Nederlands veuraan 't Dialek vergaete v'r Dat kump hie achteraan Mer boetelendj s is gein probleem gein minsj dae dao mit zit Ein super-tale-practikum dao kèns te alles mit Ich kal vlot engels, duitsj en frans "Wie geht es, you mesjeu?" En de lètste vief minute kal v'r euver 't milieu. Ouch knoeëje weer al mit chemie make s j eikundig s j em Want wae hie good zien bes in deit kump sjtrak bie DSM De bioloog sjlut zuver aan bie kwesties van vandaag 't Knutsele mit DNA lik nemes oppe maag Soms sjpruk de lieëraar euver seks of aids of gonorreu En de lètste vief minute kal v'r euver 't milieu.
171
Gesjiedenis op video dat geuf de groeëtste sjpas Erasmus en Cleopatra sjtaon laevend in de klas Klassieke tale zeen d'r ouch dat is besjlis get sjieks Weer laeze van 't kriegsgeweld in awd Letien en Grieks Mer die aw tale gaon neet hel dat vuntj de lieëraar sjneu Mer de lètste vief minute kalt hae euver 't milieu. En aaf en toe sjteit 't milieu bie os èns gans centraal Weer hange tekste op de roet versere elk lokaal Affiches hange euveral gekleurd in wit en zjwart 'ne Awwe zènger zunk protes get valsj mer oet 't hart De gansen daag is hieëlemaol op 't milieu gerich Mer dat is dan ein vrie-projek dat vilt op zaoterdig. 30 april 1988. Milieudag College Sittard
172
De sjtier
De zjwarte sjtier sjteit in de rènk de hiiöres rech veuroet Zien hove klawwe in 't zendj 't Sjoem sjteit op zien sjnoet en veur 'm in 't witte pak verseerd mit goudgallon de sjtierevechter mit de lap zoeë sjtraolend wie de zon. De massa zit op de tribuun en sjrieëwt en klap en brult: "Kóm sjtaek dae zjwarte duvel neer maak van dae rotzak zult." De sjtier mit piele in de nak sjnoef èns en kuump dan zach 't Zendj is al doordrenk van blood veer zeen d'r al gesjlach. Dan zuut 'r wie dae zonnegod d'n daege haet ontbloeët Hae razelt efkes op zien peut hae veult de kawwen doeëd Noe sjnap d'r dat hae vechte mót geit raozend in de boch en sjteut zien h.öres in dae boek sjmit Mithras in de lóch. Dan lik d'n torero sjtil veurgood noe oetgetèld En neet begriepend kik de sjtier wie hae 'm haet geveld 't Goudgallon is losgesjeurd blood gobbelt oet zien lief op ziene bats gaap eine sjraom en in zien boks ein vief
173
De massa kènt gein grenze mieë Geit sjrikkelik te kieër Dae zjwarte Satan mot kepot Ze rope: "Maordenaer!" De picadores höbbe toen zien rubbe nej gekraak En zoeë haet weer de histerie de onsjöldj aafgemaak. 17 september 1988
174
Norme
De minister mit zien zate vot haet ein p.ölke ómgerej e Mer nemes eisde zien ontsjlaag en 't leid waor weer gelej e Veur zoeëget sjiks te nemes weg dao vilt neet aan te dènke Want jederein wilt oppe tied toch gaer ein dröpke drènke En dan de luuj zeen draan gewènd es get neet door de beugel kènt Want zeen regente weer in las dan wurt dae beugel aangepas En zelje huers te klage dat norme zoeë vervage. De minister is lesaan betrap Hae sjmokkelde segare Mer in ein sumpel sjiendebat Bleek dat ze 'm wouwe sjpare Want zoeëget is toch minsjelik en wae zal neet get koupe Wat billik en zoeë lekker is
dus laot dae minsj mer loupe. De minister pleegde euversjpel dat kaom zien vrouw verklaore Och god, 't ganse kabinet trok zich èns aan de haore Me deeg veur hiiöm ein uigske toe dae sjoeëne luipsje kater Want jeder gezónj e knien dae haet toch ouch mieë gater. De minister veurde wanbeleid hae knoeëjde mit miljoene Toch goof de kamer hiiöm ein kans om alles weg te boene
175
't Is toch ouch ein zjwaor karwei de sjtaatskas te behieëre En wat haet noe ontsjlaag veur zin hae zal zich waal bekieëre. De minister haet de zaak bezeik want hae negeerde wette De vèsjers hawwe v.öl te v.öl gevange in hun nette Mer de minister-president is toen die zaak gaon witte De ambtenare zeen de sjöldj ich laot 'm röstig zitte. De minister haet de zaak verpruts viöl elendj bie sjtudente Want mènnigein zaot maondjelank te wachte op zien cente Mer dat is ein computerfout dao valle toch gein doeëj e De minister kreeg de lamp op greun maog röstig wieër gaon knaoje. Mer 't parlement leet mit dae pas neet langer mit zich dolle Twieë zaote mit de zjwarte Piet hun kop die mooste rolle Mer Lubbers zag taege die twieë "Weer drènke os ein pintje en es de sjtorm zich haet gelag dan gaef ich uch ein lintje." 1988. November. Opgedrage aan René van der Linden (CDA) nao ein artikel in De Volkskrant van Henk Strabbing en Jeroen Trómmelen 13 juni 1987. Vindplaats: CD Hemel &Aerd
176
De circulaire
(het publiek heeft een zakdoek en volgt de handelingen) Alweer zo'n circulaire vol kommer en misère We maken weer vergeefs bezwaar We houden onze zakdoek klaar En doen dan maar, en doen dan maar ... Komt vrienden laat ons zingen Van al die nare dingen Ons onderwijs een bende, vol kommer en ellende Want in de bus valt keer op keer Een nieuwe brief uit Zoetermeer (huilen tijdens het refrein) Ambulante begeleiding De budgetoverschrijding Toepassing van garantie, verkorten van vakantie Zo horen we telkens weer Van Jan, Piet, Klaas uit Zoetermeer (zwaaien tijdens het refrein) Het onderwijs aan 't balen Vooral het speciale Teldata en formatie, weer nieuwe consternatie Voortdurend weer datzelfde zeer Van 't hoofdkantoor in Zoetermeer (handen afvegen tijdens het refrein) Gekort op 't salaris Je hoopt dat het niet waar is En wie er denkt aan staken zal Zoetermeer wel kraken "Want uw positie is heel teer" Roept iedereen in Zoetermeer (afwissen tijdens het refrein)
177
Richtlijnen voor promotie Die leiden tot emotie Een regeling tot groeien, brengt cijferen en knoeien Die schone plannen van weleer De diepvries in te Zoetermeer (uitsnuiten tijdens het refrein) Is het niet om te huilen ons pad kent diepe kuilen Bevriezing van formatie, geween en lamentatie Maar ijskoud blijft die kille heer In zijn palies in Zoetermeer (pochetje maken tijdens het refrein) Hij schenkt ons lege dozen En doorns zonder rozen Wie zal het tij ooit keren als wij ons niet verweren Kom sla de handen aan de ploeg Zo'n zakdoekstunt is niet genoeg
1989. 12 februari. In opdracht van Paulus van Hees, opgedragen aan Zin LOM-collegae (melodie refr: Steek de akdoek in je tak)
178
Winnetou
Wie Winnetou van jaore gries nao 't ieëwig jachveldj gong toen dach hae dat 't vrede waor noe ein kóntrak besjtóng wo in de blanke 't groeëte lendj deilt mit d'n indiaan mer dae blanke leugenaer truk zich dao niks van aan Winnetou kom oet dien graaf, en zet dich aan 't vuur Vertèl nog èns aan Karl May ein sjpannend avontuur. 't Prairiegraas is roeëd van blood, de blanke sjut mer raak want hae is gek op buffellaer wo d'r zich sjoon van maak En in de berge vuntj 'r goud, dat sjtukt 'r in zien tesj D'n indiaan wurt zaat gevoord mit wiskey oet zien flesj. Winnetou kom oet dien graaf, de blanke pak dien goud Mit dynamiet en graafmesjien haet hae dien lendj verzawd. De blanke haet zich ein nuuj hoes van tropisch hout geboewd Langs d' Amazone sjteit genóg, indiane sjterve oet Ein keldertrap van grene-hout, dat is toch oet d'n tied Aan rechte van d'n indiaan haet dus de blanke sjiet. Winnetou kom oet dien graaf, dien zaak löp alweer fout De blanke is op luxe oet, hae klawt dien tropisch hout. De blanke haet noe zin in vleisj, van bosj wurt wei gemaak en es die kaal gevraete is, dan lik 't lendsjap braak om biefsjtök wurt d'n indiaan van ziene gróndj verpaot Mc Donalds duujt de ganse welt hamburgers door de sjtraot. Winnetou kom oet dien graaf de blanke man haet zin In hamburgers en barbecue, hae pik dien oerwoud in. De blanke dae 'ne sjtuwdam wilt, maak zich ein autobaan Verjeug mit trucks vol zek cement veurgood d'n indiaan 't Water raost in zien vallei, gein hut of boum blif sjtaon Hae wach gelaote op zien enj, 't is mit hi m gedaon. Winnetou kom oet dien graaf, de blanke mit zien truc(k)s Pak dich veurgood 't oerwoud aaf, laajt weer dien zilverbuks. 1990. 22 augustus 179
Toesje
De keuning zuut 't neet mieër zitte De kroeën dae hae al jaore dreug begint 'm ummer mieë te pitsje Hae wurt 't regere meug Hae geit de nar zien meining vraoge dae adviseert de keuning vlot de kroeën veur narrekap te toesje In plaats van scepter de marot De keuning sjteit van ziene troeën op lèk kroeën en scepter in ein doeës Hae hunk de mentjel aan de kapsjtok Want de keuning dae is loeës. Kiek de keuning geit de sjtraot op Kalt geweun mit alle luuj Hae ontdèk ein anger waereld Zelfs de zon die sjient wie nuuj Hae zuut traone, hae huert lache en hae biiök en sjatert mit Sjpiiörend wat hae haw vergaete wie 't in 't laeve zit Geit in plaats van sjtreng regere Noe in 't park de aenje vore 't Lètste nuuts wurt doorgefluusterd De keuning is weer minsj gewore, De bisjop is in sjiaop gevalle De mijter hunk 'm oppe naas De krempsjtaaf haet 'r laote valle Probleme waere 'm de baas En hae druimp van Ulesjpegel Dae mit al zien zörge sjpot En mijter veur de zotskap wisselt En ziene sjtaaf veur de marot nao oere wurt de bisjop wakker Hae gaap en zaet: "Ich mot èns droet" Hunk sjtaaf en mijter aan de kapsjtok en lomp geweun de veurdeur oet.
180
Kiek de bisjop geit de sjtraot op Kalt geweun mit alle luuj Hae ontdèk ein anger waereld Zelfs de zon die sjient wie nuuj Hae zuut traone, hae huert lache en hae biök en sjatert mit Sjp.örend wat hae haw vergaete Wie 't mit laeve zit Geit in plaats van donderpraeke noe in de zon, zien piepke sjmore 't Lètste nuuts wurt doorgefluusterd de bisjop is weer minsj gewone 1990
181
Leve de voetbalsport
't Is plicht dat ied're jongen wiens hart klopt voor de sport Zich zondags voor het voetbalspel weer tot den strijd omgordt. Hoezee, hoezee, de voetbalsport, hoezee, Hoezee, hoezee, kom ram een stukje mee, Voor sport en het reclamebord van Philips en J.V.C. Voor sport en het reclamebord strijdt ied're jongen mee Zie toch die zee van mensen verlangend naar geweld, Wij willen bloed zien aan de paal, sensatie voor ons geld. De fluit gilt voor de aftrap, gejoel van dolle pret, Een rookbom vliegt van de tribuun als niemand er op let. Mart Smeets roept tot de kijkers die staren naar de buis: "Zag u hoe knap die tackle was, die trap recht in het kruis!" Bij rust begint het zuipen aan bierblik en aan pul En dan scandeert het stadion het "hi-ha-hondelul". En als we dan naar huis gaan zijn wij nog niet tevree We mollen nog een winkelruit, een bus of treincoupé. Zo wordt er ieder weekend door ons sportief gestunt. Het moet toch wel een druiloor zijn die ons die lol niet gunt. 1988. 1 februari. (melodie: 't Is plicht dat ied're jongen)
182
Wie doet mee?
0 lio lio la, wie wil meedoen, die gaat staan Om hun een hand te geven Die geloven in het leven 0 lio lio la Wie wil meedoen, die gaat staan Om hun een hand te geven En samen door te gaan, Wij willen demonstreren Geweld willen we keren De duizenden raketten die willen we beletten Wij laten ons niet kisten door lagen en door listen Wij zullen nooit vertrouwen wie macht op bommen bouwen De wens van mister Reagan daar zijn wij allen tegen Zijn nucleaire dromen die zullen we voorkomen En gaan de Russen dreigen laat hen de rim ram krijgen Hun praat zal ons niet raken en stom of angstig maken Men geeft miljarden knaken om wapentuig te maken In plaats van zich te wijden aan hen die honger lijden Wie 't somber tij wil keren die kan gaan demonstreren Met honderdduizend mensen die allen vrede wensen 1983. 27 oktober.(Melodie: 0 lio lio la). Bigelegenheid van de KLOS werkweek in Bruinisse. (K.L.O.S was destijds de opleiding voor kleuterleerkrachten) 183
Vrouweklacht
Historici besjrieve Os lot in vaól bedrieve Mer wat de vrouwe dege Dat wurt daobie verzjwege. Holio liola, vanaaf noe is dat gedaon Weer eise oze glorie in Vaderlands historie Holio liola, vanaaf noe is dat gedaon De mansluuj zulle weite dat vrouwe ouch besjtaon! Wie bóntj verseerde hane Zuus te de mansluuj vane Mit goud op kraag en tesje Weer maoge alles wesje En make ze hun planne dan waere weer verbanne Weer höbbe mer te zjwiege Weer maoge kènjer kriege! Zeen manne aan 't vechte veur ieër of veur hun rechte Dan zeen ze os vergaete mer wae zorg veur 't aete? Haet me de sjlaag gesjlage dan zeen v'r te beklage Ze trèkke hun rapiere besjprènge os wie sjtiere De kroetdamp opgetrokke En zeen ver dan de brokke De doeëje en de kranke Is geine tied veur janke. Want is de sjtried gesjtreje en wurt v . l pien geleje Dan wèt me os te vènje Weer maoge ze verbènje
184
Historici besjrieve Os lot in viiöl bedrieve Mer wat de vrouwe dege Dat wurt daobie verzjwege (Melodie: 0 lio lio la)
185
Wie voel ós Limburg is
Es ein gi t vol rotzooi löp de Maas door giftig graas ómzuimp Vol plastic potjes en zoeë mieë die noeëits zeen opgeruimp En door de aovendzon besjtraold lop knoeëj en sjladder door de buus die-s te euveral hie langs de Maas zoeë sjtinkend loze zuus. Wie voel ós Limburg is, dat zuut hie nemes Allein wae wakker is en Limburg leef is Want water, gróndj en lóch die zeen hie hieël besjlis al lang neet zuver mieë en neet mieë frisj Es ein broen lèntj hunk hie in de lóch de rouk van de chemie Dae voele zjwaam en sjtank en kwalm dae kènt d'r bes nog bie En ruuk v'r sjnachs in bèd get raars Ein bitje amoniak of chloor dan doon v'r alle vinsters toe en sjiaope rastig door. Es ich gaon verboewe aan mien koeëj en flink aan 't kraome bèn En ich mit drek en kalk en puin weer geine kentj oet kèn Dan laaj ich al dae rommel in en goeëj 'm urges in de graaf Omdat dat 's aoves nemes zuut en ich bèn d'r vanaaf. (Melodie: "Wie sjoeën os Limburg is" van Harrie Bordon)
186
Amnesty International
Veurdat ze op 't hout gong sjtaon 't lief vol sjtrieëme en vol kerve Haet zie hiiör rechters nog gevraog: "Woróm zèk geer die heks mot sjterve Woróm wurt hie in naam van god mien laeve door uch aafgebraoke?" Mer lachend haet de sjinder toen de fakkel in de sjans gesjtaoke. D'r is gein redelik argument veur honger nao de mach te gaeve Sadisme deit de sjinder good want martele, dat is zie laeve. Hae wos veur hae nao bènne gong dat hae 't laeve hie zou laote want cyclon - B kènt gei pardon 't Maordvertèk woort aafgesjlaote de nazibeule bleve douf veur de lètste sjnik dae hae koosj gaeve: "Woveur waer ich hie oetgeroeid woróm maog ich neet langer laeve?" Mer de beul zjwieg ummer nog zelfs nao vieftig jaor retraite Hae wilt 't leefs dae judde~sjrieëw veurgood begrave en vergaete. De korperaol goof haam d'n dook mer hae wou zien ouge neet bedèkke 't Peleton kreeg 't bevel gewaere zuver aan te lèkke Mer veur 't salvo reep hae nog: "Geer mot dae generaal èns vraoge woróm sjpeelt hae dat duvels sjpel want wat 'r zaet dat is gelaoge."
187
In jeder minsj dao woont ei bieës ei duvels bieës dat blood wilt drènke En es dat van de kètting kump dan sjei v'r oet mit neuchter dènke. 1992. Januari. Wie ich de lètste Zin van't tonieëlsjtök "De heks van Limborgh " haw gesjreve
188
De cramignon
Dao vuurt van Gölpe tot Remunj door luuj van v.öl gewich ein duur besjlaote fieës gevierd mit geld] van dich en mich Ze rende zich veur waegeboew en kezel achternao en zit 't sjmieërgeldj in de buul begint de cramignon. Dus boere, burgers opgepas, kiek oet en dènk good nao De nuje adel deent zich aan, hae danst de cramignon. Baron van Stevol Baggergaat danst in ein sjlingerrie de reste van de Walburg plat dae Lied is noe veurbie Want zoeëget is mer awwe kraom dae nurges good veur is es veur ein nuuj parkeerterrein veur de watersjport-touris. Baron van Stevol Baggergaat, dae danst de cramignon En wae zien portefeuille zuut, dae dans 'm achternao. Dan volg de rituele dans de Aqua Terra-wals Mer de meziek klink hie en dao te hel en nogal valsj De puntjdraod rolt de burger weg van water, sjtrandj en graas Allein wae nog betale wilt dae maog hie aan de Maas. Baron van Grindj tot Zavelsberg, dae dans de cramignon En wae zien portefeuille zuut, dae dans 'm achternao.
189
De wèthouwer de ambtenaar die reize veur de lol Ein sjtaotelid, de burgervaar sjtaeke hun tesje vol De hieëre sjloete ein akkaord En boewe zich ein graas] De lètste norm die hie nog gultj is: "Lèk mich mer emaasj." Baron van Sjnook tot Waegewals, dae dans de cramignon En wae zien portefeuille zuut, dae dans 'm achternao. En Limburg zuch, de FIOD zeuk nao sjmaergeldj euveral De sjournalis volt de gezèt mit feite en mit kal Justitia die kik èns sjtreng en neump corruptie sjlech Ein sjikking en 't is gebeurd wat kromp waor is weer rech Dus boere burgers opgepas, kiek oet en dènk good nao De nuje adel deent zich aan, hae dans de cramignon. 1993. 16 mei. Mit dank aan de limburgse pers
190
De gifwolk
Een wölkske gif haet DSM lesaan alweer èns laote vlege De vieze kraom waor al weer weg veur weer 't in de gate krege De burgemeister van Gelaen haet toen es kómmentaar gegaeve Zoeë wölkske gif is een gevaor Dao mos te mer mit lieëre laeve Ein wolk van kilómaeters lank Zoot vol mit zjwaveldioxide En sjoerde door mien naas en sjtraot Zès waeke waor ich invalide lch höb gehoos en in de pot moos ich een bitje euvergaeve Mer de burgemeister haet gezag Dao mos te mer mit lieëre laeve Toen kaom een wolk die waor get groeët Ich moos die voeligheid waal sjlikke Ich veul dat ich noe sjterve gaon lch lik hie langzaamaan te sjtikke De burgemeister aan mie bèd haet mich een aafsjeidshendj gegaeve 't Is jaomer jong doe geis noe doeëd mer de mós te mer mit lieëre laeve 1993. 20 mei. Opgedrage aan Huub Bemelmans biegelaeg van de 6e Limburgse milieudaag. 18 januari dreef ein gif wolk Zwaveldioxide van 3 km lank en 500 maeter breid tasje Zitterd en Gelaen (berich oet "Limburgs Milieu " jrg. 7 nr. 1 maert 1993)
191
Veuroetgank
Nurges kènne sjepe vare Op ein onbekènde zieë Vraemde luuj nog gaon ontdèkke Dat besjteit allang neet mieë Oerwoud, berge en woestijne Ze zeen allemaol bekènd Aan ein welt zónger geheime Zeen v'r langzaamaan gewènd. Veuroetgank, veuroetgank, dat is os gelik Veuroetgank, veuroetgank, weer wille neet mieë trok Vlege doon v'r supersonisch Treine vare raozend sjnel Biologe sjnieje listig 't mysterie oet de cel Es v'r sjwènters wille skieje maak v'r oze eige sjnieë Wille laeve zónger vraoge Wónjere besjtaon neet mieë Ovulatie en bevrachting höb v'r knap gecontroleerd Kiendjes oet ein glaze buuske 't wurt perfek gearrangeerd Mit de nuuste apparate wurt 't sjterve oetgesjtèld Ouch de doeëd zal aan de ketting ewig laeve, mit geweld! Astronaute zeen gaon kieke wat d'r los is oppe maon Maakde foto's van planete die ronjtelóm de aarde sjtaon Alle sjterre zeen besjreve aan 't hemelse gewelf God dae höb v'r aafgesjreve ein bedenksel van os zelf. 1993. 22 juni augustus 192
Toerisme
De gemeinteraod van Graashook krig sjus wie jeder jaor gein sjloetende begreuting, zit mit de henj in 't haor Viiöl kal en prakkezere en goje raod is duur Mer dan geit Sjang ein leech op en hae verklaart mit vuur Investere in toerisme, dat is vandaag de trend Mit pretpark of museum en mit ein frittetent Investere in de massa maak os gemeinte riek dan rinkelt weer de kassa wie èngelemeziek De kanteneer hunk bordjes, mit jaortal en mit naam Op sjtal en boerderieke op ploog en paerdehaam Zoeë make v'r de gaste dan ös historie klaor Gepaeperde verhaole van wie 't vreuger waor De raod is in extase, de fantesie kump los: Ein braderie mit riefkook en mit gebraoje os De muibele vol houtworm verkoupe es antiek En 's aoves demonstratie van vrouwluuj gimmesjtiek Weer lègke eine doeëdskop sjoeën in ein glaze kis En zègke dat dae sjedel van eine oerminsj is Dao vuurt ein pomp gesjlage op 't geutje van Nönk Graat Ein bron van heilzaam water veur blaos en veur prostaat En Thei veurt de touriste mit paerskar op en neer Merie van Toine zal zörge veur riestevlaaj en beer. Zoeë höbbe ze besjlaote en gónge toen nao bèd En druimde van hun foto mit naam in de gezèt. 1993. 24 september. Veur de raod van Zöstere 193
Marteling
Ich bèn op sjtraot gearresteerd Mit blèndjdook weggereje 't Lètste teike van mien vrunj Wie lang is dat geleje? Oerelank waer ich verhuerd 't Is neet te verdrage De tenj kepot, geronne blood Mien lief is blauw gesjlage. Sjtampende seldaotesjoon De celdeur geit weer aope Ein lamp sjient rech in mien gezich (Ich) bèn meug mer maog neet sjlaope 't Sjrieëve van de offeceer drunk door tot in mien nerve Mien knak zeen allemaol getèld Och God, laot mich toch sjterve... Ich lik hie in ein duuster cel In voeligheid en sjpènne Gein daagleech en gein sjtraotgeluid Wie lang zit ich al bènne? Mie lief dat razelt van de koorts onger mien paerdedaeke Höb gein bezei van oer en tied van maondje of van waeke. Ich weit dat ich vaal höb gezag Te hel soms protesteerde Taege milletair geweld dat burgers molesteerde D'r is gein rech en regel hie om vrieheid te besjerme En wae zal zich, noe ich hie zit Nog euver mich ontferme? 1998. 10 december. Veur de manifestatie veur de minsjerechte
194
7n
Leedjes euver thoes, 't dorp en vastelaovend
Herman Veugelers
195
Doeveleefde
Bie Nikla op 't doevehok Wo mènnig good duufke zit Dao haet zich èns get aafgesjpeeld Dat maaks te neet aldaag mit 't Is ein leefdesdrama Van 'n doeve vriejerie Die zich dao haet aafgesjpeeld Tasje 'ne haore en ein zie. Tralalalala, tralalalala, tralalalala, tralalalala D'n haore dae heet Koeëbus 't Zieke heisjde Greet Ze gónge nao d'n awwe vraoge Mer dae lobbes dae wou neet: "Wat wilt geer toch al trouwe," zag daen awwe sjwans, "Geer zeet nog noeëits in Daks gewaes en nog noeëits in Orleans." "Dan trouw ich mit ein anger" zag Koeëb taege die aw zmok En wie d'r èns nao Frankriek vloog toen kaom d'r neet mieë trok Hae lendje op 'ne Franse sjlaag bie ein leuke zie en wie d'r vroog of d'r roste maogde toen zag die zie: "Oui." Koeëbes zag: "Bonsoir Madame, Parlez vous d'n awwen top Je suis amoureux beaucoup Van miene sjtart tot aan miene kop." En zieke begoos te lache en waor hieëlemaol neet bleu want wie hae h.ör ein muulke goof Toen zag ze: "Merci monsieur."
196
Ze zeen toen mer same nao 't gemeintehoes gegaon en zagte dao: "oui, oui", en waore gans voldaon Mer de leefde haet neet lang gedoerd want nao veer waeke krek Toen is ze 'm d'r van door gegange mit 'ne Franse sjek Koeëb dae vónj 't versjrikkelik en dach: "Wat noe gedaon?" Hae haet zich toen mer opgepak en is nao Nikla trok gegaon Mer de doeve waore nuujsjieërig en repe: "Koeëb vertèl!" Mer dit zag Koeëb allein nog mer: "Ich wil noeëits gein mademoiselle."
1953. maart. (muziek Frits Rademacher / 't Huikske) Mien ieëstedelf gemaak leedje
197
De sjötte Wat is dat veur ein laeve, getróm en ein getoet Och luuj kom toch èns kieke, de sjötte trèkke oet Ze gaon weer exercere, van lènks, rechs, lènksómkieër Daonao dan haet me doosj en drunk me ein ton beer. Waat dao kump aangetaffeld, löp sjeif zo es te zuus Die kómme gans van Beeg aaf, dat is 't Heilig Kruus En Sjang dae cómmendant is löp sjuin euver de baan Want hae haet van al die dröpkes ein flink sjtök in zien vaan. D'n ieëste pries krig Obbich, 't sjtong in de gezèt Veur de bèste houding, bie Sjaak aan 't befèt En sjmörges op 't werk is Graat altied te laat mer zunjes bie de sjötte is hae op tied paraat. Sjtoer en vol ambitie, löp die van Lömmerich Jan löp get oet de pas, omdat hae sjtief is van de jich En Max dae bie zien vruike, noeëits èns get zègke kan Löp bie de sjötterie veurop es bieleman. Daoveur geit Illekaove, ze weite 't allang Ze zeen mit exercere, veur geine duvel bang Peer veult zich generaal es d'r in de houding sjteit Ofsjoon 'r door de waek, achter de meskar geit. Dao hbs te Nattenhaove, die höbbe weer gooj zin Die haet d'n ieëste pries mit de sjoeënste keunegin. En Thei mit ziene knevel,dae de bèste sjötter is Sjut jederaovend raak, mer zunjes sjut d'r mis. Kiek Pit sjniiórt nao d'n dokter gehaos mit flinke vaart En mörge nao d'n dokter veur drie daag ziekekaart Zo löp hie jeder zunjig hawf Limburg sjtoer d'r bie En jederein is gruetsj op zien eige sjötterie. 1 november. Ter naogedachteni.s aan Ome Thei geliger, de sjoonste 1965. sjot van oosfemilie.
198
De koe van Meulenberg
Boer Meulenberg, die had een koe, had een koe, had een koe Zij werd ziek en hij wist niet hoe, Meulenberg zijn koe Troelala, troelala Meulenberg zijn koe ja, j Hij ging toen naar meneer Pastoor Ik zal er goed voor bidden hoor, zei mijnheer Pastoor De veearts sprak: "Die koe gaat dood, Ze zit tot haar strot vol lood. Die koe gaat zeker dood." Meulenberg sprak: "Dat is kras, ik geef haar toch alleen maar gras, 't is werkelijk te kras." Bij de haven ligt een berg. Het is looderts, dat is erg. Pas op dus voor die berg De westenwind, die brengt dat hier Daaraan lijdt dat arme dier, door die rommel hier Op een dag heeft zij gebraakt De slager heeft haar afgemaakt, omdat ze had gebraakt Een volkstuinhouder riep toen "Hey, 't zit verdomme op mijn prei. Op mijn sla en prei." Hij sprak toen boos: "Ik neem de pen en schrijf eens naar het IVN, Ja ik neem de pen." Het IVN sprak: `t Is niet fijn maar dat is niet ons terrein. Maar het is niet fijn Troelala, troelala, een blunder als een koe ja, ja, 1983. 24 september. Naar aanleiding van de provinciale IVN-dag te Born
199
Vastelaovend in Limburg
's Aoves om ein oer of ach krup Limburg veur de buus Me lèk zich in de luie sjtool en pik de twieëde pruus 't Is weer vastelaovend-tied en Mainz mit vaól gekwaak Dat brunk os gans professioneel zien ingeblik vermaak Mer is de show gedaon... dan wil v'r sjlaope gaon Kóm achter d'n televisie oet! Zet zelf ein maske op! Kóm achter d'n televisie oet! En sjmink dan diene kop! Loup zelf toch in d'n optoch mit Lach mit dae domme praot Want echte vastelaovend sjpas dae vunjs te oppe sjtraot Me kik en sjtaart nao bloeëte bein, nao sekt en flauwe kwatsj nao butereedners achterein en duitsje kladderdatsj En euveral dao aagt me nao wat Mainz os presenteert De eige vastelaovesgeist in Limburg dae krepeert Es dat zoeë door blif gao dan is 't gauw gedaon Mer Lömmerich dat blif zich zelf, mit lol en sjaele kal Dat geit neet op zien tieëne sjtaon veur import carnaval Hie vènj ich bie ein potje beer get dazel op ein krik En zèngend mit mien eige vrunj, de vastelaovend trok Went ich laat heives gaon dan bèn ich ech voldaon 1972. 28 december
200
De ballade van Lömmerich
Ich wil noe veur uch zènge Mit bravour en blie gezich De ballade van os dörpke De ballade van Lömmerich Hie is gein Moulin Rouge en gein machtig vergezich Mer allein hie kèn ich zènge de ballade van Lömmerich Weer höbbe hie ein sjportpark En ein trimbaan ouch allich En ouch sjotte die merchere Op de ballade van Lömmerich Ein kestieël ómrènk door water Wo de sjnook zien vösjke krig Dao neuriet noe de vesjer De ballade van Lömmerich Oze bosj zo sjoon gelaege Ei paradies veur dich en mich Dao fluite doezend veugel De ballade van Lömmerich Kump miene nónk of tante Hie op bezeuk mit naef en nich Dan heurt me de fanfare En de ballade van Lömmerich Gank doe mer röstig zjwerve nao ei landj van vi l gewich noeëits zals te nog vergaete De ballade van Lömmerich Al bèn ich gans versjlete En kromp gans van de jich Dan heurs te mich nog kume De ballade van Lömmerich
201
En is d'n lied gekómme Dat ich sjtaon veur 't godsgerich Dan lieër ich ze dao baove De ballade van Lömmerich
1976. 11 januari
202
Baerke
Langs de Maas bie Nattenhaove op 'ne kawwe wèntj ernach Dao is klein Baerke naaks gebaore Zien moder haw 'm al verwach Zien vader haw mit sjlam en neutjes es kaoleboer ein hóngerloeën En wie ze Baerke gónge duipe kreeg hae zien zjwarte henj neet sjoeën. En de köster leet de klokke veur d'n duip van Baerke sjlaon jederein keek nao d'n taore wat de klok 'm leet verstjaon Aan de klanke kènt me huere of ze klaag of dat ze zunk Loester mer nao wat de klok zaet of me leid soms, of gelök haet Wat 't laeve noe weer brunk. Baer vroot wie eine sjurendaeser En greujde op wie eine koeël En ieër de mam 't richtig door haw zoot hae al op de groeëte sjoeël En op de ambachsjoeël in Zitterd sjreef t'r sjrifte vol mit sjtraof Kreeg nao twieë jaor gein diploma al haw hae dat de pap belaof En de köster leet de klokke, verwietend zjwaor veur Baerke sjlaon jederein keek nao d'n taore wat de klok 'm leet versjtaon Aan de klanke kan men huere of ze klaag af dat ze zunk Loester mer nao wat de klok zaet of me leid soms, of gelök haet Wat 't laeve noe weer brunk. Baer droog noe same mit zien vader op ziene nak de kaolezek Hae waor zo sjterk wie eine oeros Haw ouch aan vrouwluuj gein gebrek Totdat hae Treeske lieërde kènne Ein good figuur, ein hart van goud Toen is hae nao eine goje sjarrel op 't vreugjaor mit zienTrees getrouwd
203
En de köster leet de klokke veur 't gelök van Baerke sjlaon J ederein keek nao d'n taore wat de klok 'm leet versjtaon Aan de klanke kènt me huere of ze klaag of dat ze zunk Loester met nao wat de klok zaet of me leid sóms, of gelök haet Wat 't laeve noe weer brunk . Baer waor waal èns meug gedrage aan die zjwaore zjwarte zek Dan droog d'r mit eine vlook de kaole wie 'ne waerskop oppe nak Zo woort d'r awd, gries en versjlete En op 'n kawwe wèntj ernach is Baerke sjtil en braaf gesjtorve Me haet 'm nao de kirk gebrach. En de köster leet de klokke veur d'n doeëd van Baerke sjlaon iederein keek nao d'n taore wat de klok 'm leet versjtaon Aan de klanke kènt me huere of ze klaag of dat ze zunk Loester mer nao wat de klok zaet of me leid sóms, of gelök haet Wat 't laeve noe weer brunk. 1978. 5 augustus
204
Kal dien moorstaal
Moder lieër dien kèndj weer kalle in de taal van ziene gróndj De rieke kleur van taal en teike bilt geveul en hart gezóndj 't Limburgs mos te neet verzjwiege Oos klanke zeen de zeletolk Wae dit kènt veule zal begriepe de taal, dat is 't ganse volk Wae huert hie bie die sjieke burgers die kalle in de sjtandaardtaal zich sjamend veur die platte klanke zo lomp en graof en zo banaal?? of höbs te dien kènj ertaal vergaete Wie-s te nog hongs aan moders sjolk? Dan höbs te ouch dien kaer verlaore want de taal is 't ganse volk Oos klanke zeen wie zuver water of donker wie de vaesje löss Wo mit-s te sumpel hie kans tone wie werm-s te ouch van bènne bès Romantisch kèn v'r leedjes zènge mer ouch zo sjerp wie eine dolk Ouch in os zènge kans te huere de taal is hie 't ganse volk. 5 augustus. Bie ieëwfieës van Pieter Ecrevisse 1978.
205
Bie os op 't dorp
Toereloere lala, toereloere lala. Lalala toereloere, toereloere lala. Wae mich haet bekeke, dae vreug zich dèk aaf Wo kump toch daen duvelse zènger vanaaf Ich wil uch vertèlle, precies wie dat zit en nao jeder sjtökske zènk geer mit mich mit. Ich woon op ein dörpke neet wiet hie vanaaf Dao laeve de luuj nog tevreje en braaf De welt is krankzinnig veuroet blieve gaon mer bie os is d'n tied ummer sjtil blieve sjtaon De sjoester bie os, dae versjteit good zien vak Hae lap alle sjoon van d'n tup tot d'n hak Hae maak ouch nog sjtevels van veur sjpits of sjtómp mer zelf löp hae róndj mit ein gaat in de klomp. De sjlechter dao naeve dae neume v'r Max Dae is hieël beroemd om zien woosj en gehaks En haet d'r te min soms, dan dreejt 'r ocherm tot sjlot nog de hóndj en de kat in d'n derm Bekènd in de sjtreek is ouch sjmaerkanes Koeëb Es sjroeëpsjteuker maak hae de lekkerste sjroeëp Hae reurt in de kaetel en zeef ziene brie En is 't get sjlap, deit 'r fluitkieës d'rbie. Mit doosj of mit honger gaon weer nao René Van veur haet d'r fritkraom, van achter kefee Hae maak zelf krokette en broewt ouch 't beer Dao zup zich 't dorp mit de kirmes aan neer En Manus, dat is ozzen dörpstummerman Mit hamer en pitstang tuint hae wat d'r kan Hae tummert van alles, egaal wat 't is Al huit d'r mit vrieje de plank waal èns mis.
206
De sjnieder, dae maak dich 't sjoeënste kestuum Dat ummer waal pas, want hae maak 't hieël ruum En zits te daonao soms get èng in 't pak Dan zet hae get draan van 'ne aerpelszak Bie Tinus de bekker is altied get loos Dae bak waal beheurlik, mer haet ummer doosj Want zup d'r zich soms ein flink sjtök in zien laaj Sjmaert hae gein sjpies, mer greun zeip oppe vlaaj Bie Fien oppe winkel is alles te koup Mer al lik doorein in d'n hook op 'ne houp Want wilst get koupe, vuntj Fien meistal niks 't Zout lik versjtruit tösje toebak en wiks Peer dae maak körfkes van witse en reet En wie d'r det deit, dat vertelt d'r dich neet Hae vlech zelfs manje hieël sjtevig en lich Dao kèns te in pómpe, die zeen waterdich. Weer höbbe bie os ouch ein aw Sjötterie Dao löp Ome Toon es de bèste d'r bie En mit vogelsjete is hae gaar neet maus Sjut d'r naeve de vogel dan raak d'r ein gaus Tant Trui op 't heukske is ózze vedet In 't sjelle van aerpel haet zie 't brevet Wae haör wilt versjlaon soms, dae krig 't vreks zjwaor Mit ein sjel van drie maeter haet zie 't record Ich zeen uch al dènke, dat is gaar neet waor Dae zènger, dae luug dat is zuver en klaor Toch doot geer mich onrech, waat ich neet verdeen Gaot zelf mer èns kieke, dan kènt g'r 't zeen. 1978. 7 augustus. (muziek vrij naar een Iers volksliedje van The Kerrj Recruit)
207
Laevesgank van Pieter Ecrevisse
Hof noe 't glaas, op dae jong van de Maas Dae zag en dae sjreef wie 't is Drènk diene drank, oet resjpek en oet dank op Pieter, genaamd Ecrevisse Eine kael oet ein sjtök, mit viiöl pech en gelik en mènnigein vónj bie hiiöm baat Hae haw Limburg gaer en bleef Obbichtenaer. in dènke, in waord en in daad Es Hugenote deep verach veur Lodewijk oetgeweke Is zien familie jaore haer in Obbich neer gesjtreke Zien pap kaom dao terech es pachter op de meule Hae fabriceerde dao papier mit maore en mit beule En op die baek is ouch die plek wo Pieter is gebaore. Dao haet dae sjnaak per ongeluk drie vingere verlaore. Pieter gong nao Bor nao sjoeël Meister Frans waor eine tèjje Hae heel de kènjer in 't gareel leet ziene knoppel zjwèjje Mer nao die laeger-ransel-sjaol zoch Pieter de klassieke Hae vónj bie de pesjtoer in Beeg de Romeine en de Grieke Hae kaom in Leuve toen terech en sjlaagde dao Cum Laude Veur kirkelik-en burgerrech veur hae in Zitterd trouwde
208
Mer mit die sjeiding noord en zuid haet hae zich neet versjtange Hae is van Zitterds bènnesjtad nao Eeklo haer gegange Hae sjprook es Vlaanders-Sjtatelid mit sjtols zien Vlaamse klanke Eeklo haet aan dae jurist versjrikkelik vi l te danke. Hae besjreef 't Meilief van Gelaen En d'n elendj en ellende Van Bokkerijers - duvelssjpel die goddeloze bende. Mer in zien beuk wou Pieter noeëit zien Limburgs landj verzjwiege Hae heel van heuvels, bosj en baek koos] d'r neet genóg van kriege Hae wees os op de riekdóm hie van greun en helder water 't Wónj er van de Maasvallei haw hae al in de gater Zo haet dae Pieter Ecrevisse veur ieër en rech gesjtreje Koppig, vroom en rech door zieë oet eikehout gesjneje 1979. 2 maart. Ein fieésballade bie gelaegenheid van de 100 ste sjterfdaag van de egroeëte Obbichtenaer. Mit dank aan IV. Sangers, opgedrage aan Harrie Op den Kamp, de groeëtste Ecrevisse-kenner van West-Europa
209
Verkleie
Kóm gank dich versere Maak alles èns bóntj Vandaag zeen de gekke weer wies Doog alles èns angesj Zet de welt oppe kop Want 't laeve is toch al zoeë gries. Zet de vaere van de pauwhaan Vandaag op diene bèste hood Doog dich rèng in naas en oere Van 't puurste klatergoud Draag wie eine commissaris De jas vol blank-gepotsde knuip Of klei dich wie dae grieze rechter Dae sjtreng in ziene toga luip. Wae wilt de pij van eine monnik De kruun gesjaore róndj en kaal Wae wilt de sjtraepe en de sjterre Van dae sjtoere generaal Pak dich de kroeën mer van de keizer
Of d'n dokter ziene jas De ketting van de burgemeister Es die dich drie daag baeter pas Draag de mijter van de bisjop Of ein sjiek notaris-ves En mit de mantjel van de leefde Bedèks te sjtiekem dan de res Of dènks te dat 't deftig gala Dich vandaag vi l baeter sjteit Of bès te lever wit-gepleisterd En dreugs te gaer 't boete-kleid 1982. 16 januari
210
Vrouwluujgimmesjtiek
Nao de gymzaal, nao de gymzaal, nao de gymzaal moos te gaon want dao zuus te, jeder aovend de vrouwluuj in hun humme sjtaon Ze gaon dan buige, sjprènge, sjporte en zich in de rènge sjtorte Mit gegiechel en gebazel mit gelach en vaal gewazel Jao 't is ein groeët kabaal in ozze gym-gym-gym-gymzaal. Weer höbbe eine gymzaal tot laering en vermaak Dao waere hieël deskundig de dames sjlank gemaak De ein veult zich te mager de anger corpulent Zodat dus jeder aovend oos zjwaak gesjlach dao rent Want is 't werk gedaon dan zuus te ze weer gaon Truuj hunk aan de rènge of de rekke aan de wandj of zit ein oer te kume op ein benkske aan de kantj Dèk lik 't veur merakel zo sjtief soms es ein plank Mer 't zaet dan taege Harie ich waer zo gaer weer sjlank en Harie kromp van sjpit dae zunk mit Truke mit 1979. 4 mei
211
Thei de fitsrenner
Dit is 't verhaol van Thei van Harie Ritse Dae fitse-renner woont, omdat 'r heel van Lies Zou hae es nummer ein, euver d'n eindsjtraep flitse Kreeg hae van Lies ein muulke, es d'n ieëste pries. Hae dach: "Dat mot ich winne, ich wil d'n ieërepries Want kom ich 't ieëste bènne dan krieg ich ein muulke van Lies." Thei kaom vlot aan sjtart, mit herrie en gerammel Op 'ne berosde fits, gevónje in de sjuur Hae dach: "Die kar is awd, mer toch besjlis neet gammel" En wie 't sjtartsjot veel laog hae al op 't sjtuur Hae gong vol vuur aan kop, want hae wou alles waoge Hae heel 't jederein, beheurlik op die niiöd Mer in de teende runj, is d'r oet de boch gevlaoge En mit 'ne helle sjlaag, loog Theike in de giiöt Louis aan de micro, dae sjtong zich meug te kalle Hae brulde door 't dorp, wae 't helste fitse koosj Inèns reep hae versjrik: "Ozen Thei is oetgevalle Ziene fits dae brook in twieë, zodat hae sjtoppe moosj." Ein hawf oer nao de runj, kaom Thei pas aangeloupe Gein vel mieë op de kniök, zien vuur waor oetgeblus An d'n tapkas veel d'r neer en leet de heerkraan loupe Hae dach vol leid aan Lies en zoop zich Lazerus En dit is de moraal, wo-s te altied aan mos dènke Es te van ein maedje hils, mer neet durfs d'r haer te gaon Loup ieës nao 't café, gank dich get mood in drenke En sjnap dich dan dat kèndj en laot dee fits mer sjtaon. Dan zuls te altied winne, dan krigs te d'n ieëste pries. Dan bès te altied binne, dan krigs te dien muulke van Lies 1979. 5 mei
212
De meermin van de Maas
Ich bèn de meermin van de Maas van Beeg tot en mit Nattenhaove Al is ze get voel sóms helaas Es ich duuk kom ich ummer nog baove Ich bèn de meermin van de Maas, in Obbich wil ich ummer blieve Want ros en gelik venj ich ummer hie trok Zolang hie nog water zal drieve Zeen ich de keu 's zomers vraete van 't frisj en sapige graas Dan kèn ich de welt waal vergaete es ich lik op d'n diek van de Maas De zon sjtruit royaal zien kristalle op de golve die ummer mer gaon En ich heur zach ein köppelke kalle in 't sjpaarzame leech van de maon En is dan d'n herfst aangebraoke de buim en de sjtruuk waere kaal En höb ich de blajer geraoke vuurt 't leech van de zon al get vaal Dan wil ich hie ummer toch blieve op d'n diek in dat nevelig gries Want 't is mit gein pen te besjrieve dit rastig en sjtil paradies Is 's winters d'n diek wit bevraore en bevruus mich d'n damp in de naas Dan veul ich mich toch neet verlaore al is 't dan sjtil oppe Maas En heur ich de krawwe dan klage op d'n Elleba hoeëg in de buim Dan is ónger wolke die jage de Maas eine hemelse druim Mer is dan 't veurjaor gekómme en 't zunke verwermt weer d'n diek En bleuje weer doezende blómme dan veul ich mich dankbaar en riek
213
Want zoeë aan de Maas hie te laeve dat is ein gesjenk oet ein Handj Die dat mar allein haet gegaeve aan de minsj oet 't Obbichse lendj 1980. September Ein romantische aubade aan Obbich bie gelegenheid van 't elf jaorig jubileum van de vastelaovesvereiniging.
214
De aw sjoeël
Mit versjlete houte klómpe en ein opgelapde brook knawwelend op de potloeëd, gans achter in d'n hook zit ich te kume op de sómme, veer riekes in ein oer 't Is ummer weer 't zelfde, dat vervaelt toch op d'n doer Och sjeulke, och sjeulke, in Obbich in die sjtraot Och sjeulke, och sjeulke, wat haw ich 't dèk kaod. Veur hoeëg en aope rame bleujt wit de paereboum In 't tupke zunk ein liester, al zeen ich ze mer koum en oetgelaote doeve, piepe klepperend hun baan nao de sjlaag van Geel of Jantje, weer op 't Hètje aan. 't Klökske in de taore, klink mager ellef maol De klank is wie bie Tinus, de hamersjlaeg op sjtaol Noe nog ein uurke zjweite, dan is 't leid veurbie Vandaag toch is 't goonsdig, vanmiddig höb ich vrie. Twieë mosje make ruzie, om ein keusjke oppe gróndj Bie Wilmke krieët de krielhaan, wied weg blaf eine hóndj Ein bel klink oppe Kempe, in domme regelmaot De petrolskar van Fer Sjrieje, lok vrouwluuj oppe sjtraot. Ich dènk al aan de middig, de sjoeënste van de waek Ich gaon de Sjteinekoel in, mesjien waal nao de baek Ich vang mich eine vuurman, of eine roeëdergas De klok zaet: "Vief minute, dan maogs te oet de klas" Dan is 't twellef oere, de meister baejt noe veur Gesjtómmel in lokale, dan iöpent hae de deur Wie oetgelaote rènjer, rent jederein drop los 't Is weer goonsdigmiddig, en Obbich is van os. 1981. 2l juni
215
't Dorp Wo in 't brook door doezend veugel Ein serenade wurt gebrach En d'n ulesjrieëw leet weite Dat 't tied wurt veur de nach Wo 't kepelke sjteit te druime Van dae lang vervlaoge tied En 't keul en zuver water Sjtruimt van bron tot in de Riet Dao is de sjoeënste plek op aarde Dao sjtong jaore haer mien weeg Dao is de sjtraot wo ich toen sjpeelde Dao zaog ich 't laevesleech noeëit zal ich die plek vergaete tösje Elleba en sjloes Sjtilkes tösje greun verlaore Want dao sjtong mien awwershoes Wo drapeau en sjöttevaandel Klank en kleur in 't laeve brunk En de nachtegaal blif fluite Es de zon in 't weste zunk Wo dae awwe grieze taore Sjtóm en sjtil te wachte sjteit Wo de luuj al ieëwe laeve Same deilend leef en leid Me vuntj dao neet de sjteile berge Dao is gein zae en ouch gein sjtrandj Mer me kènt d'r röstig laeve In dat Gods gezaegend landj Bèn ich awd gries en versjlete Kromp van remetiek en jich Blief ich tot de lètste aojem Dènke aan dat dorp van mich 1981. 7 november
216
Lömmerich
Wo in de bosj door doezend veugel ein serenade wurt gebrach En d'n ulesjrieëw leet weite dat 't tied wurt veur de nach Wo dat kirkske sjteit te druime aan 't water van de wiert Wo men ummer vastelaovend en ouch nog sint Merte viert Dao is de sjoeënste plek op aarde wo veur al mènnig is gezjwich Dat is dat landj door God gegaeve dat is mien dörpke Lömmerich Wo sjötterie en de fanfare klank en kleur in 't laeve brunk En de nachtegaal blif fluite es de zon in 't weste zunk Wo dae awwe grieze taore sjtóm en sjtil te wachte sjteit Klop al ieëwe lank 't laeve deilt me same leef en leid Want de sjoeënste plek op aarde De bèste plek veur dich en mich Blif dat landj, door God gegaeve blif mien dörpke Lömmerich Weer höbbe geine Eifeltaore Gein zee, geine dune en gein sjtrandj Mer weer kènne rastig laeve in 't Lömmerichse landj Bèn ich awd gries en versjlete Krómp van remetiek en jich Blief ich tot de lètste aojem Dènke aan dat dorp van mich 1981. 7 november
217
Ein nuuj gezich
Ich hob mich gesjpich, op ein nuuj gezich Miene sjpegel haet zich gistere beklaag. Ich wil gaer èns droet, mit ein anger sjnoet Want dae awwe kop dae lik mich oppe maag. Dus de wange frisj gesjmink, en ein naas die lekker blink Ich höb mich gesjpich op ein nuuj gezich Want zo'n bakkes kèns te kriege op vandaag Es ich jeder marge Weer in de sjpegel kiek Dan zeen ich dat ich ummer Weer op mien eige liek Ich vènj 't hieël vervaelend om zoeë veur gek te sjtaon Dus höb ich mer besjlaote nao de beauty-farm te gaon. Merie haet las van sjproete En wilt ein anger vel En Harie is gaer punker De haore vol mit gel En May zit vol mit rumpels De wange zónger kleur En ich zit mit ein wipnaas Die sjteit get wied nao veur En kump de vastelaovend Dan maak ich mich èns knap Ich verf mich dan de haore Gaon bóntjgesjmink op sjtap En wae mich zoeë zuut loupe Dae zaet dan taege mich: Ich zaog mit vastelaovend Nog noeëit zoeë sjoeën gezich. 1988. Keube-Vastelaovessjlager 1989, nao ein idee van Wil Leurs.
218
Ninge Nang
Weer zaoge 'm loupe, bie os door 't dörp gebaoge mit rierende henj En es hae get wou goof hae sjnokkend geluid en klapperde wildj mit zien tenj. Ich beurde ze zègke: "Das eine van Beeg" Mer nemes vertelde os mieë Dus plaogde v'r h.óm en repe 'm nao Want kènjer zeen hel soms en vrieë. Ninge Nang, Ninge Nang Wo kumps te vanaaf en wat geis te doon? Ninge Nang, Ninge Nang Wo geis te weer haer op dien te groeëte sjoon? Hae holp op de meule, dao droog 'r de zek Zjwaor laste die waor d'r gewend Hae loof bie de toere de melktuite aaf Aan de nummers haet hae ze gekènd Laeze of sjrieve haw hae noeëit gelieërd mer zien herses die waore gezóndj Ummer gedeenstig leep hae zónger klach in zien waereld van sjtilte zo róndj . Woort emes begrave of haw 'ne fieës dan waor Ninge Nang ummer dao En kirmes in Obbich, in Buchte of Bor Hae leep ze vas allemaol nao. Kreeg soms ein segrèt of ein glaas limmenaad Zien ouge die sjitterde blie Veur de res moos d'r waal achteraaf blieve sjtaon Hae hong d'r allein mer get bie. In 't kefee in 't dörp hunk in eine hook zien foto mit lies aan de moer En aan 't buffèt huer ich soms 't verhaol Van zien laeve zo einzaam en zoer: Wat is de zin van dat laeve gewaes? Wat haet hae dao zelf van verwach? Zien lot leet os koud, haet hae dat geveuld? Wat haet hae van os hie gedach? 219
1989. 13 augustus. Nao ein ge.rjprek aan de tapkas van kefee Aurora in Beeg, mit twieë Beegtenaere. Ninge Nang is noe twin jig jaor doeëd. Ter naogedachtenis aan Sefke Mostert (9-11-1909 / 24-11-1969. Hae poort aangereje door eine auto in Beeg en lik dao ouch begrave.
220
De bóntje sjtorm
't Is vastelaovend, en bóntj is de sjtorm De massa is raozend, de herrie enorm 't Is vastelaovend, in 't landj van de Maas Mit woosj in de voes en mit beer in 't glaas Wae zuut nog probleme Wae is nog normaal Dae lestige klager Is alles egaal Dae krakende awwe Vergit noe zien kwaol Dae meuge van angesj Hilt noe drie daag paol Dae kael mit die haore Waor gister nog kaal Dat sjieke mevruike Löp noe veur sjendaal De zökke vol gater Löp zie euver sjtraot En hult mit de zjwabber Geveerlik de maot D'n hood van de oma De jas angesj om De rok van mie moder De kaetel es trom De moel vol mit kleure De sjoon viöl te groeët Zo dans ich de samba Mit Pietje d'n Doeëd.
221
Sjmakelik aete
Neet alles wat veuroetgank hèt is daoróm ouch gezóndj De kos van vreuger jaore haer waor good veur maag en móndj . Wölleboeëne good gesjtoof die zeen zoeë lekker maus De aerpele op sjmaak gebrach mit botermilkssaus Ertesop mit verkespoeët Kerboet mit krammenaaj Sjnatsele mit moermoos en dan nog iöftevlaaj Gebakke woos mit kappesmoos En bokeskook mit sjpek Kluntjeswék mit paeresjroeëp Dien doeme aafgelek Zoetzuur bie gebakke knien Of rópkes in 't zoer Riefkook mit ei sjtökske kieës wo ich zoeë good van boer Riestepap sjtief en besjtruit mit sokker en kenieël Huitvleisj sjtevig in azien dat geit dich door dien zieël Ein boterham mit fluitekieës of mit gedreugde sjènk Wo ich mich dan nog óngerwiel ein pötje beer bie drènk D'n tied dae geit te vlot veuroet Zoeë dreig dus 't gevaor dat weer hie haos vergaete zeen wie lekker 't toen waor. 1986. 12 januari. Veur de heemkundevereniging
222
Antocha Antonina
Wo de zon wurt gewaerd door d'n eulenteul dao is ónger risje hieël vochtig en keul ein graaf zoeë wie-s te dat dèkker waal zuus Get onkroed, ein blóm, geine naam op 't kruus Dao liek ze begrave door nemes gekènd 't Verhaol is allein bie aw luuj nog bekènd van Antocha Antonina Verdreve oet Pole zónger taofel of bed Door geweld of door hónger? Geine miensj dae 't wèt Aan de Roer in Westfale waor de elendj veurbie dao vong de pap werk in de sjtaolindustrie Mèr zie koosj neet wènne aan die kaolzjwarte sjtad en dèk haet ze heimwieë nao Pole gehad Antocha Antonina Op zekere daag zaog ze Wullem dao sjtaon en naegel mit krach in de daaklatte sjlaon 'ne Kael wie 'ne eik, mer oet e vraem lendj Hae sjreef de naam Limburg veur h.ör in 't zendj Hae sjprook van de Maas woeë zien dörpke aan laog woeë zie, dat van hiiór, oeëit in Pole, in zaog Antocha Antonina Ze pakde de pungel, gong mit nao dat lendj wo hae van vertèlde en sjreef in 't zendj Ze haet van hun taal in 't begin niks gesjnap Ze kreeg dao drie zeuns sjus zoeë sjterk wie d'r pap Ze pakde content wat 't laeve haör brach en aaf en toe haet ze aan Pole gedach Antocha Antonina Ze laefde hieël braaf en vertroewde op god me weer kreeg ze sjlaeg, wéér kieërde 't lot De taering sjloog toe, 't gezin waor in noeëd Hein zjwejde de zaes, drie zeuns gónge doeëd Toen greep hae de man, zie haw gein verwaer Zoeë gong ze veer kieër nao d'r doeëdsakker haer Antocha Antonina
223
In 't hoes van d'n erme zaot zie noe in rouw de doeëdsprentjes -veer op ein riej - op de sjouw Ze baede en oot 't genadebroeëd en wachde gelaote en meug op d'n doeëd Ze zaot op de bank es de aovendzon sjeen en dach weer aan Pole dat ze noeëit mieë zou zeen Antocha Antonina Wo de zon wurt gewaerd door d'n eulenteul dao lik ze begrave, in de sjeem is 't keul Ein graaf zoeë wie-s te dat dèkker waal zuus verlaote, get onkroed, ein verwaerd houte kruus Meh guejt dao de zon laat op dat graaf nog ein sjtraol dan zunk soms ein liester nog èns dat verhaol van Antocha Antonina 1987. 75 augustus. Opgedrage aan jo Smits dae mich 't verhaol haet verteld. Antocha Antonina Janus sjtorfin 1946. Ze brach tosje juli 1937 en augustus 1938 hdör Zeuns en hdöre man Willem Hendrix nao de kirkhaof. Dit isgebeurd in Obbich.
224
De reub
Dit is een ode aan 't gewas, dat zuver in os lendjsjap pas Ein plant besjeie in de gróndj, vol laeveskrach en hieël gezóndj Ze greujt zoeëwaal op klei es zendj, de zieël van mien gebaortelendj De reub. 't Is geine aerpel 't is gein moer, ze sjmaak neet zeut mer ouch neet zoer 't Is gein asperges sjmaal en dun, gein rammenas en ouch gein un 't Is gein redies, gein sokkerkroeët, mer waal de redder in de noeëd De reub. Doe witte wuiles in de gróndj Doe reubesjpek veur miene móndj Goddank dat ich dich lieërde kènne Went ich d'n hemel oeëit verdeen Dan haop ich dat dao reube zeen zoeëdat ich baeter dao zal wènne Dat blanke lief, dae paarse kop, mit frisj greun blajer baove drop Vol vitamine en vol saap, nog sjmakeliker dan koeëlraap Wo jeder ko hie euveral, nao s j nakde oppe wèntj ers j tal De reub. Dae prengel wo ich gaer nao greep, wannieër ich door de veljer leep En zoeë mer midde op d'n daag, d'n honger veulde in de maag Dan waor de boek al gauw weer vol, mit knaatsje aan dae witte knol De reub. Wannieër dae zawwel-raege vilt en de natuur gans is versjtild Wannieër-s te veuls aan kou en mis, dat 't naojaor weer gekómme is Dan zeuk ich hie vergaefs helaas, op al die veljer langs de Maas De reub. De ergernis sjleit op mien gal, want mais dae zuus te euveral 't Liek hie de subtrope waal, de veljer ligke veur sjendaal noe die lang sjtele- wie me zaet-, os eige voor verdreve haet De reub. 1988. 1 november
225
Krómbroeëd rape
't Volk zit klagend in 't heite zandj Ze höbbe niks te drènke en te aete en nurges zeen ze 't belaofde landj Ze veule zich bedraoge en vergaete Mer Mozes haet vertroewe en blif haope Hae gluif vas in de redding oet de noeëd En dan inèns sjiióre de wolke aope en oet d'n hemel raegent dan 't broeëd. Noe griep en graaj en pak dat broeëd Dat neervilt oet de lóch Kóm braek 't mer en deil 't oet weer höbbe broeëd genóg Kom braek 't mer en deil 't oet weer höbbe broeëd genóg. Viefdoezend luuj mit honger in 't lief Viefdoezend luuj die toch neet heives wille En broeëjer zeen d'r mer ein sjtok of vief Te min om al dae honger mit te sjtille Mer Jezus dae begint dat broeëd te braeke terwiel d'r ein gebed van zaegen zaet En veur dat hae 't maer zal euversjtaeke Is geine minsj dae dao nog honger haet. Hawfvaste trèkke kènj er jeder j De sjtad oet langs de Kolleberg nao baove De bekker mit 't krómbroeëd sjteit al klaor De breudjes die nog ruke nao d'n aove Royaal wurt al dat krómbroeëd weggegaeve En wae dao sjteit te kieke dae versjteit de vingerwiezèng; dat 't in 't laeve neet óm 't höbbe, mer 't deile geit. 1988. december
226
Maskers
't Ganse jaor dreug jederein ein masker op zien sjnoet Wae ummer gans zich zelf wilt zeen, dae bilt dat gaar neet oet De winkelaer knik hael belaef Mer de pelis kik kaod D'n ambtenaar zet sjtempelkes Pesjtoer guf Wieze raod De conducteur dae gaetjes knip deit dat mit plichsbesef De rechter wies dich op de wet in toog en witte bef De welt is ein kemediesjpel, de ganse buun sjteit vol De welt is eine poppekas en jeder sjpeelt zien rol Wannieër 't vastelaovend is dan knelt os dat kersjet Alles wurt dan ómgedrieëjd, me lach mit norm en wet De bankeer wurt baedelaer Zien vrouw ein not awd vief De moeëdekeuning löp vandaag mit prölle aan zien lief De werkeloze sjprunk op sjtraot noe es minister róndj En tilt de werkgelaegenheid in drie daag van de gróndj Mer esjlegoonsdig doon v'r weer de sjmink van 't gezich En sjtappe op die karresel van dagelikse plich Jan sjteit aan 't sjakelbord Bedeent zien knupkes weer De baas zak mit 'ne depe zuch op ziene zaetel neer De juffrouw sjteit weer veur de klas De kènjer zeen weer klein En Carla sjleit de kassa aan bie Vroom of Albert Heyn De vraog die mich mit carnaval mer door de kop blif gaon Is of de minsj hie oppe welt zónger masker kènt besjtaon? 1986. Vastelaovend, Vrangendael 227
De boeiekeuning
Ich laef wie ich laef en trek mit de wèndj Mien kar volgelaje zónger vrouw, zónger kèndj Gein plek óm te wone Ich laef oppe sjtraot D'n hóndj aan de ketting Miene reiskammeraod. Vrie wie 'ne vogel dae drif oppe wèndj Zoeë wil ich zjwerve, kóntent wie ei kèndj. Ich beur waal de sjpot en dae kal dae-s te deis: "Dae praopere vetzak is sumpel van geis." Mer doe lieës mich gewaere maaks wieër gein bezjwaor Zoeëne sjtinkende sjörger is ein sjtökske decor. Ich höb nog ein vraog: Ich begriep neet woveur doe mich neet wils vergaete Is dat ego-getreur? Ómdat ich aan mien laeve - is 't dat wat dich truk? dae zin höb gegaeve Wo 't dich aan ontbruk? Vrie wie 'ne vogel dae drif oppe wèndj Zoeë wil ich zjwerve, kóntent wie ei kèndj Vrie wie 'ne vogel hoeëg in de lóch Tot ich zal sjterve, dat is mich genóg. 1985. 29 september. Ein hómmaasj aan janije Lemmens
228
De reubevraeter
Öpke, döpke, reubesöpke öpke, döpke, knol. De reubevraeter is weer dao 6m wieze raod te gaeve Pitsj dich get of duut dich get of sjuts te soms d'r naeve, Pak geine poejer of ein pil en doog neet aan de Tien Veur jedere gek is reubesjpek de bèste millesien Es 't naojaor kómme geit En 't veldj vol reube sjteit Verjaag andrenaline mit ein reub vol vitamine Aet diene boek mer vol mit: Öpke, döpke, reubesöpke öpke, döpke, reubesöpke öpke, döpke, reubesöpke öpke, döpke, knol. Mit vastelaovend sjteit 'r dao óm dich te advisere Aet reubemoos en reubekook gank drie daag rentenere En dans mer dazel door de welt Dat deit dien lief gein sjaaj Doe blifs gezóndj van kop tot kóntj mit vaesje reubevlaaj. 1996. November. Veur Robert
229
't Mooswief
Sjmörges al vreug is redouw in de boet Want dan deit Pierre mich de aerpel al oet Plok mich de erte, sjnit 't roeëdmoos en dan geit d'n hanjel loos Ich sjtaon oppe mert of sjoeëj langs de deur Hawt uch de lekkerste greunte dan veur Mit volle körf gaon ich aan de sjlaag en ich noop de gansen daag: Wae wilt tomate of aubergine Of soms rabarber vol vitamine Ich höb lekker sjproete en dikke kappes De sjoeënste unne en vette paor Wae wilt redieskes, of vaesje kroeëte Gank nurges angesj, laot dich neit kloeëte Noe kiek mien moere en sjorsenere mien rammenasse en broccoli Ich höb dikke boeëne, veur in de sop Lekker sjlaaj veur ein kwartje de krop In miene körf zit de dikste koeëlraap En goudrenette vol mit saap refr (daarna herhaalt koor het refr, terwijl het mooswief zingt) Koup bie mich get frisje sjlaaj Witlof, blomkeul en sjpinaaj Koup bie mich get frisje sjlaaj Witlof, blomkeul en sjpinaaj 1982. 11 mei. Parodie op 't wennende leedje van 't Eurovisie songfestival `Ei bischen Frieden'
230
Mama hymne
Mama, dat is prachtig Mama, dat is good Mama, dat is machtig Dat kietelt dich 't blood Mama is woos en vaal plezeer en proemevlaaj en vate beer jao. Mama geuf dich mood Sjteis te soms te pitte En huits te langs de pin En zuus 't neet mieë zitte Hbs te de vot soms in Gluif dan opnuuts wat Mama zaet Gank mit ein dröpke in retrait Dan krieg weer alles zin Prebeer noe mer te laeve wie in d'n hoondersjtal 't Is numme soms en gaeve Gekrieëj en weinig kal Dan sjteis te kort bie de natuur En deis te aan Mama-cultuur aan sjpas en carnaval Mama, dat is prachtig Mama deit dich good Veuls te dich neersjlachtig Geuf Mama nuje mood Veuls te dich soms kaduuk en klein Brunk Mama dich weer op de bein En kriebelt weer dien blood 1977. 17 december. (melodie: Lilt' Marleen) Dees 'Mama hymne' is gecomponeerd door de sjtichters van deel waereldómvattende cultuur, bie gelaegenheid van het huwelik van Inie en Eduard
231
De loge
Ein paar klómpe en ein paar klómpe zeen twieë paar klómpe twieë paar klómpe en ein paar klómpe zeen drie paar klómpe. Weer kómme oet de orde van de vriemetselaere En haope ouch nog èns aannummer te waere. Weer höbbe oeëit nog getummerd aan Salómons tempel Dae dreug inderdaad nog de "H t D" sjtempel. Weer zètte keziene en verboewe de keuke mer vandaag kómme v'r hie de groeëtmeister bezeuke De groeëtmeister is vandaag jao vieftig gewore Dus make v'r tied om èns good te awhore. De groeëtmeister is bie de knaal oeëit gebaore Mer drunk aan de Maas noe aldaag awwe klaore Mit kalk en mit zend] haet hae os sjpies lieëre make Óm daonao in 't kefee eine goje te krake. Hae sjpruk ummer wies, haet verstendj van zien sjpulle mer nao vief glazer beer dan begint er te lulle nao ach glazer beer haet 'r niks mieë te misse nao tieën glazer beer mot 'r hoeëg neudig pisse. Mer haet 'r d'n druk van zien blaos laote wieke Begint 'r ouch weer klaor oet zien ouge te kieke Hae zjwaejt dan vol iever mit hamer en troffel Mer hae zit bie Ireen toes waal ónger de pantoffel. Mer Ireen kreeg kómpassie mit dae prengel, ocherme en maakde 'm soepel in 't bad van de Therme Dao is t'r toen bloeët in de sauna gegange me haet 'm bewónjerd, wat dae dao haw bange. Al tèlt oze groeëtmeister dan noe vieftig jaore Me zuut dat nog koum aan zien rumpels en haore. Want hae haet toch nog ummer door die thermische fratse Hael krachtige kute en sjtevige batse.
232
Ach, laot v'r dus haope dat hae lang nog zal laeve Om os oppe tied nog ein fieëske te gaeve. De koste van zoeë get kènne hiöm gaar niks vrekke Want de middesjtendj kènt dat van de belasting aaftrekke. Geer zeet, oze groeëtmeister dae vilt zelje mer taege Dus gaeve weer h.öm noe de heilzame zaege. 1991. 18 mei. (de groeëtmeister wurt royaal mit de kaaias besjprinkeld.) Huldigingsritueel veur Maan Derix, de groeëtmeister van de vriemetselaers, bie kiene vieftigste ve jaordaag, voltrókke door Tien Loge. Regieaanwie^èng: De loge kump plechtig bènne en sjtelt zich in eine hawve krènk op róndj de Groeëtmeister ongerwiel.Zèngend. Jederskieër nao dat de solist veer verte haet ge^ónge wurt dit refrein herhaold door de Loge, róndj de groeëtmeister wenjelend en buigend. Ein glaa.r beer in de hendj geuf nog mae cachet aan de plechtigheid (nao ein idee van Harrie op den Kamp )
233
In 't awd kefee
In 't awd kefee aan de Maas, achter d'n diek get versjaole 't Sjoemende beer in 't glaas, vertelt me zich ummer verhaole Ze vreigele tot 's aoves laat en zitte zich flink in de haor Want weinige weite de klaepel en feite mer ein dènk is zeker en waor... Dit is de plaats wo Willem van Oranje Zien leger te voot door 't water leet gaon Dit is de plaats wo d'r Alva oet Spanje Toen deep in de nach in zien humme leet sjtaon. In 't awd kefee aan d'n diek, bie jokere, tappe, pandoere Haet jederein ummer geliek. Gesjtechel dat oere kènt doere En ouch op de krik aan d'n teek dao zeen de verhaole gekleurd Doe maogs se neet sjtuere maar waal kèns te huere Wat hie aan de Maas is gebeurd (want)... In 't awd kefee 's aoves laat, dao sjteit de deur wagewied aope Geine droppel lomp nog oet 't vaat want Til sjik ze allemaal sjlaope Ze zeen 't weer allemaal eins, gruetsj op hun dorp en content Want hie is verdorie os ganse historie Bie jedere sjtamgas bekènd (want)...
234
Petrol
Petrol! Zo klonk 't vreuger door de sjtraote Petrol! Zeve sjtuvers veur ein blaek Petrol! Veur de pries mos te 't neet laote Want dien lamp en kachel brent veur mer viefendertig cent gegarandeerd de ganse waek Van wiedeweg nog huerdes te 'm al belle mit zien sjipperspatsj gans vèttig van petrol 't Mager paerd trok zónger inspiratie De gammel kar mit vate aafgelaje vol en alle moders kaome dan nao boete mit ein kenke of ein tuit of mit ein flesj die hae hun plechtig mit d'n trechter volde veur 't sjtaoke van de kachel veur de wesj. Op ein plank dao sjtóng 't groeët gesjilderd 't is petrol van "Companie de Automaat" Hae leep sjtaotig langs de kar wie eine keuning zich bewus van zien gewich en zie formaat En kaom dan eine mit de tuit aan loupe trok t'r aan d'n teugel en reep: "Ju!" En koosj 't paerdje door de zjwaore las neet sjtoppe woort t'r kaod en reep: "Blief sjtaon krak, nondedju!" Ich zeen 'm nog de Borderwaeg aafkómme 't kerke piepde en sjtónk oere in de wèndj Ziene hangsjnor ummer glummend van d'n aolie Sjus zo kènde 'm in Obbich jeder kèndj Want aaf en toe dan goof t'r dich ein beukske Van Peter Olie en zien vrundje Pijpje Drop Die belaefde dan op rijm hun avonture en 't Esso-merk in kleur sjtóng achterop 1993. 7 maart. Ter herinnering aan Fer Sjrieje en ter naogedachteni.r aan Ede Staal (melodie: Ede Staal)
235
8.
Leedjes euver zingaeving, misère en wierouk
Herman Veugelers
237
Ich zèng
Ich zèng mien melodieje veur zoere en veur blieje mit gooj en gein gooj zin veur gekke en veur wieze veur awwe en veur grieze en veur de luuj dao tösje in Ich zèng van al die zake die 't laeve laevend make van 't enj en 't begin van blie en bange oere veur burgers en veur boere en de luuj dao tösje in Ich zèng van duustre machte van sjlaopeloze nachte van de vlinder en de sjpin veur vreug luuj en veur late veur neuchtere en zate en veur de luuj dao tösje in Ich zèng mie ganse laeve euver heibel en vergaeve van de haan en van de hin Veur wae ich kèn verbliej e en wae mich neet kènt lieje en veur de luuj dao tösje in. 1966. 18 september. Vrij naarjules de Corte
238
Miserère
Dit is de ballade van pesjtoer, oet de parochie Sint Isedoer Loester èns nao zien verhaol Pesjtoer dae sjtorf aan ein laeverkwaol En huer noe wie 't h . m vergong wie hae veur d'n hemel sjtong Pieëtrus zag: "Kóm bènne Hieër brevere hoof geer hie neet mieër" Slevenhieër reep toen pesjtoer bie zich op 't hoofkentoer Hae zag toen: "Miene goje man pak dich ein segaar en vertèl mich dan wie 't mit 't laeve op de aarde sjteit, wie 't mit de gooj en de kaoj luuj geit." Pesjtoer zag verlaege: "Levenhieër, de luuj die gluive geine bliksem mieër." Roeëzekrans baeje dat vuntj me dwaas De bisjop is neet mieër baas V'r höbbe 'ne pastorale raad En kepliiöns höbbe lak aan 't celibaat. En höb g'r Hieër dan neet gemirk 't gregoriaans is oet de kirk Duvele en èngele, levenhieër en wiewater zeen allang neet mieër. Me baejt en zunk en zaet mer raak De satan beduvelt eur ganse zaak Nao 't lof dao geit geine hóndj mieë haer Kyrieleis dat kènt nemes mieër Van hemel hel en vagevuur raak geine minsj mieër euversjtuur Heilige en aaflaote, levenhieër En wiewater zeen al lang neet mieër.
239
Mer d'n Hieër zag: "Jong dat kump waal good verlees estebleef neet diene mood Ich höb dat al dèkker mitgemaak Want lomp de zaak ein bitje sjpaak dan baejt 't godsvolk weer in koer dat 't mich tuut aan jeder oer" Sjik diene geis toch Levenhieër Weer weite 't zelf ouch neet mieër. Ame...Ame. 1968. 12 mei. Moederdag. Vindplaats CD Hemel & Aerd
240
Ich bèn de Hieër van 't fieës
De vrunj van Johannes en braaf Farizeeërs die vasde heel vroom hunne daag Toen gónge de luuj èns nao Jezus get vraoge dat laog hun allang oppe maag: "Kiek Hieër," zo zag me "die luuj toch èns vaste en die twellef van dich doon dat neet!" "Dat is," lachde Jezus en sjödde zien haore, "ei vraog, mer veur mich eine weit" Wèt g'r dan neet das te neet kèns gaon vaste es de Hieër van 't fieës d'r nog is wien neet in aw zek beware Me kènt j want die gaon dan sjiiöre besjlis 't Is baeter daoróm das te 't vaste nog lieës Want ich bèn de Hieër, ich bèn de Hieër, Jao, ich bèn de Hieër van 't fieës. Wèts te dan neet mieë wie toen dao in Kana mie moder mich aankeek en zag: "De gashieër vertwiefeld en in alle sjtaote vreug hulp en zeuk sjteun bie dien krach Want jeder haet doos en d'r is niks te drènke En fieës zónger wien vilt toch zjwaor." Me volde de kroek mit 't zuverste water De wien sjtruimde fonkelend klaor Ouch toen is gebleke das te neet mos gaon vaste es de Hieër van 't fieës d'r nog is Me kènt jonge wien neet in aw zek beware want die gaon dan sjiiöre besljis 't Is baeter daoróm das te 't vaste nog lieës Want ich bèn de Hieër, ich bèn de Hieër Jao, ich bèn de Hieër van 't fieës.
241
En kaom ich èns langs bie Maria en Martha Dan woort dat gevierd, me waor olie Of waor d'r 't fieës van d'n ougs of de braojer Dan vóntj g'r mich ouch weer d'rbie En woort d'r gedans op, 't fieës van 't louver es de droeve weer waore geplök Dan dronk ich de wien en höb mit gezónge oet dank dat d'n ougs waor gelök Ouch toen is gebleke das te neet mos gaon vaste es de Hieër van ' t fieës d'r nog is Me kènt jonge wien neet in aw zek beware want die gaon dan sjiióre besljis 't Is baeter daoróm das te 't vaste nog lieës Want ich bèn de Hieër, ich bèn de Hieër Jao, ich bèn de Hieër van 't fieës. En veur miene doeëd toch kaom ouch Magdalena ze wesjde mit traone mien veut En dreugde ze aaf mit hater lang zjwarte haore de balsem rook kosbaar en zeut Ich huer ze nog zègke: "Wat geit dat neet koste?" Mer ich zag: "Laot zo get neet nao, want zolang ich d'r bèn is 't tied óm te viere want zolang is 't laeve nog dao. Ouch toen is gebleke das te neet mos gaon vaste es de Hieër van 't fieës d'r nog is Me kènt jonge wien neet in aw zek beware want die gaon dan sji re besljis 't Is baeter daoróm das te 't vaste nog lieës Want ich bèn de Hieër, ich bèn de Hieër jao, ich bèn de Hieër van 't fieës. 1976. februari. Marcus. 2, 18 - 22. Veur Wiel Meertens, Fons Kurris en LambaerArts
242
De goddelike nar
Wie dèk neet haet me mich vertèld wie Jezus is gewaes Toch sjöd ich waal èns miene kop es ich de biebel laes Hae vuntj wat ich nog duuster zeen hael dudelik en klaor Wat klein en zjwaak is en te lich dat weug veur Hiiöm hieël zjwaor Zo zèt Hae alles op de kop, maak alles in de war Hae rammelt aan mien zekerheid, dae goddelike nar Hae riet op eine aezel es ieër- en huldebliek Hae zèt de farizejers dèk veur jederein te kiek Hae lachde op de sabbat mit de wette in de beuk Bie d'n tollenaar Zacheus dao geit 'r op bezeuk Es broelofsgaste haolt d 'r zich de zjwervers van de sjtraot Dat sjlechte vrouwmesj bie de pot vergeuf 'r alle kaod De blènje en de kröppele verbliet 'r mit ein wonder Mer preesters en notabele die geuf 'r op d'n donder Mit 't goudsjtök van de rieke is Hae lang nog neet kóntent Mer die arme widvrouw wurt bedank veur hiöre offercent De verlaore weggeloupe zoon wurt alles weer vergaeve De maordenaer op Golgotha geuf 'r 't ieëwig laeve En diöres krig d'r oppe kop es ziene keuningskroeën 't Kruushout roew en ongesjaaf is ziene keuningstroeën De rieke zet d'r veur 't blok om ermood te verkeze Want winne kins te pas bie Hiiöm door alles te verleze
1979. 28 januari 243
Loup èns effe in de zon
Hei dao mit dat sjtrak gezich te bang om get te drènke Bès te ummer vroom en braaf of soms ein wit gepleisterd graaf Wat mot ich van dich dènke? Kóm loup èns effe in de zon Laot jeder in zien waeze Dan zuls te gauw van alle zörg en piekere genaeze. Kiek dae sóm'bre iezegrim Wie zjwaor zien sjouwers hange De ouge dof en flets van kleur wo dene al die zörge veur? Wie bleik zeen toch dien wange. Kóm loup èns effe in de zon Laot jeder in zien waeze Dan zuls te gauw van alle zörg en piekere genaeze. Want waor d'r bie de Judde fieës sjtóng Jezus neet d'r naeve Hae zaog, es urges broelof waor, in dans en drènke gein gevaor want fieëste dat is laeve. Dus loup èns effe in de zon Laot jeder in zien waeze Dan zuls te gauw van alle zörg en piekere genaeze.
1979. 30 januari
244
Sjpegel aan de moer
Sjpegel, sjpegel aan de moer kom tuin mich mien gezich Zèk mich welke kleur ich höb allei, noe sjpegel mich Sjpegel, sjpegel aan de moer vertèl mich waat ich bèn al is 't ouch get vrang en zoer Kóm zèk mich wae ich bèn Ich zit hie zunjes in de kirk en pries en dank d'n Hieër Ich duuj in de collectebus twieëvieftig en soms mieë Me zuut good wie royaal ich bèn en waat ich höb gedaon Al hulp 't geine bliksem mieë es mien lètste oere sjlaon Hieël vroom en mit gebaoge kop bekèn ich elk vergriep mer nemes wèt wie ich de kat nog in d'n duuster kniep Mien credo, zèk ich euvertuug zo fier es ich mer kan Mer door de waek ónger 't werk gluif ich weer niks d'rvan Ich laes mit sjtols 't biebelwaord dat 't davert door de kirk Mer dat ich zelf d'r niks van sjnap haet geine oeëit gemirk Mien klanke klinke sjlum en wies of went ich alles kèn Gelökkig dat hie nemes zuut wie ónneuzel dat ich bèn.
1981. 8 februari
245
Sacerdos in aeternum
Pesjtoer te zeen in neugeteen ein en tachtig Dat vilt besjlis nog lang neet altied mit 't Wurt mich aaf en toe soms ech te machtig es ich weer èns mit dat lestig godsvolk zit D'n eine wilt gaer alles mer behawwe en vuntj mich dan ouch gauw te progressief D'n angere zuut niks mee in dat awwe en sjultj mich oet veer aarts-conservatief Toch wil ich gaer 't Waord van Vrede brènge veur jederein ein sjtökske mood en haop En same dan de Lof des Hieëre zènge mit oug ouch veur 't weggeloupe sjaop Ich dènk zo dèk: "Wo zal ich euver praeke Wat sjpruk de luuj toch op vandaag nog aan Ich zit mien harses dan al weer te braeke Ich reep d'n Heilge Geis hael vurig aan" En sunjes zit weer iederein te wachte es ich onzeker op de praekejtool sjtaon Dan dènk ich: "God ich bèn ech neet bie machte om 't vuur van haop vanmörge los te sjlaon En al laot ich miene wanhaop toch neet blieke Ich vraog dan toch wo aan ich dat verdeen Ich mirk waal aan de luuj wie dat ze kieke Dat hun gedachte urges anges zeen Bezeuk ich dan de sjtervende of kranke En bèn geraak door al dae angs en leid Dan bèn ich neet in sjtaot óm God te danke Ómdat ich zelf gein waord van treuste weit 't Is te viöl wat ich dèk mot begriepe Begriepe jao, mer dan waal gans allein Ich veul d'n twiefel óm mien hart dan kniepe Ouch mien geluif is dan dèk viiöl te klein Mer is dan alweer ein kèndj gebaore En gaef ich dat 't water van d'n duip Dan sjtriek ich 't èns sjtil euver de haore En geit d'n twiefel ouch weer op de luip
246
Sóms heur ich waal 't kritische gemómpel Want ich bèn van jederein ein sjtök bezit Mer ich zeuk vergaefs dèk sjteun van eine kómpel Es ich zelf te lang èns in d'n duuster zit Vergaef 't mich, ich wil mich neet beklage Ich wil ouch neet das dich mich zielig vunsj De las vilt meistal ech nog waal te drage Mer ich bèn tensjlotte ouch mer eine minsj Pesjtoer te zeen in neugeteen eire en tachtig Dat vilt besjlis nog lang neet altied mit Mer aaf en toe dan vènj ich 't toch machtig es ich fieëstend mit 't Godsvolk same zit 1981. Bie 't ijlvere 1breesterfieé:s van Wiel Meerstens, pesjtoer te Vrangendael
247
Begrafenis
Noe dien oer hie haet gesjlage alles aafgeloupe is 't Keule graaf al lik te wachte op dien eikehoute kis, Vilt gein zinnig waord te zègke jeder mot 't leudje lègke Os res de begrafenis Ich kèn mien henj tot voeste make Machteloos bie alle pien Wat veur zin haw toch dit laeve van sjófte ónger in de mien Te erm óm hie get te versere mer te riek om te krepere Ein glaas goodkoupe zoere wien 't Plechtig waord wilt kammeflere 't Sjriene van dit zinloos leid En verzjwig in alle tale wo om 't in dit laeve geit: Maore, kume, renne, drave dien kn . k veur groeëte hieëre sjave ein boterham gekoch mit zjweit. 't Zaet mich niks es 't koer daobaove 't Requiem aeternam zunk Nog minder zaet dae krans mit blome dae me óm dien doeëdskis hunk Ich venj gein antjwaord in mien baeje d'n doeëd haet geine zin of reaje es d'r os neet same brunk. 1984. 10 juli
248
Genesis 12-1
Abraham lomp langs de Maas mit al zien sj iöp en geite Zeuk nao frisj en baeter graas de zon, die deit 'm zjweite Hae wèt neet wat dao achter lik wo nevels traog verwej j e Mer bènne in 'm gruit de haop dat hae 't oeëit zal vènje 't Gluivig vuur, dat in 'm brent haet 'm die krach gegaeve te vechte veur gerechtigheid en veur ein baeter laeve Zo haet 'r dan op zeek're daag zien vaste plek verlaote Op zeuk nao lendj zónger geweld en zónger potentaote De waeg is lank, zien henj zeen sjraol verwaerd door zon en raege Langzaam wurt 'r awd en gries dèk zit 'm alles taege Mer 's aoves röstend in zien tent zich sjoeverend in zien dèkke veult hae die hendj weer, die 'm hulp om marge wieër te trèkke Zoeë zjwerve noe nog jeder daag miljoeëne langs de sjtraote Oetgeknepe, zónger hulp mer neet van God verlaote De treus dae vuntj me óngerein door lot en leid verbónje En haope op 't zelfde landj dat Abraham haet gevónj e. 1984. 25 december. Opgedrage aan Sjaak Mesters
249
De biech
Menieër pesjtoer gaef mich de zaege, ich wil biechte veur d'n Hieër. Ich höb gelaoge en bedraoge en gevlook en nog v.öl mieër. Wie ich les mien vrouw koosj helpe höb ich dat toch neet gedaon. En ich höb zovaól gedrónke dat ich koum allein koosj sjtaon. Mer de ergste van de faelders die ich hie heb oetgesjtald (ich höb) in de kerk neet ómgekeke, neet gelache en gekald. Menieër pesjtoer geer mót begriepe ouch mien vleisj is nogal zjwaak. Kuis te laeve is veur mich haos ein onminsjelike taak. Wie ich die sjieke pol zaog loupe höb ich doorgefantaseerd en taege 't veursjrif van sint Paulus sjtevig in mien hart "begeerd". Mer de ergste van de faelders die ich hie höb oetgesjtald: In de kirk neet ómgekeke neet gelache en gekald.
Menieër pesjtoer wil mich vergaeve wat ich noe weer höb gemaak. Ich höb weer te hel gereje waor weer lestig op de zaak. want ich baorde de collega mit kritiek good in de gróndj. Maakde ruzie mit de bure óm 't kakke van d'n hóndj . Mer de ergste van de faelders die ich hie höb oetgesjtald: In de kirk neet ómgekeke neet gelache en gekald.
250
Gaef mich noe de penetentie en de zaege, hieër pesjtoer, veur wat ich hie gebiech höb zo in sjtilte aan dien oer. Van die missjlaeg in mien laeve höb ich wurkelik viiöl sjpiet. En de Hieër hie baove sjölt mich mesjien al mien foute kwiet, Ich prebeer 't kaod te waere, mit die sjtreke maak ich halt. en in de kirk wurt weer gelache omgekeke en gekald.
251
Emmaus
De waeg waor lank 't waor vreug nog in de marge 't Waord kaom traog 't dènke ging te gauw, Mer op d'n doer wie v'r al efkes lepe bleeks doe degeen toch dae ich neudig haw. Os kalle waor ieës wikke nog en waege, de wiiiörd nog zeukend zónger vuur of glans, Mer in dien ouge, handjgebaar en knikke zaog ich, bie dich kreeg ich ein echte kans. Sóms gleujde 't hart en waor ich werm van bènne es doe leets zeen, dat ich 't zelfde dach, Ich kreeg dan mood opnuuj weer te beginne wie-s doe dat waord zags wo op ich haw gewach. En noe ich hie bèn om mit dich 't broeëd te braeke terwiel v'r same róndj de taofel sjtaon Kèn ich de krach weer vènj e in dit teike om same ouch dat lètste sjtök te gaon.
252
Num mich neet kaolik
Ich zèng mit drie akkaorde, Hieër, mer eine kieër per jaor Veur dich ein sumpel leedje, Hieër, bie naeve dien altaor. Geer zult 't waal begriepe Hieër, geer sjnap d'r alles van Geer wèt toch dat ich, Levenhieër, neet orgel sjpele kan. En Gregoriaans klink plechtig, Hieër, zelfs hemels, zoeë me wilt, Mer 't zaet zo weinig, Levenhieër, van wat mich bezig hilt. Ich prakkezeer dèk, Levenhieër, de zorg van eiken daag, D'n druk van werk en laeve, Hieër, duut mich soms oppe maag. En jeder aovend zeen ich Hieër, de toestandj in de welt. Veur ermood zeen gein cente, Hieër, d'r is honger en geweld. Dao euver wil ich zènge, Hieër, dat höb ger waal gemirk Mer zónne teks zeuk ich vergaefs in 't zangbook van de kirk. En orgelsjpel, zo mein ich Hieër, dat pas dao gaar neet bie. Ich zèng vandaag dus, Levenhieër, mien eige melodie. 't Is jao vastelaovend, Hieër, dan mirk me dat zo neet Wae ergert zich nog, Levenhieër, aan zónne kleine sjeet. Dus zaegen ouch dit leedje, Hieër, get onbelaef en vrie De vastelaovond, Levenhieër, is weer mien alibi. Die luuj in Roeëme sjnap ich, Hieër. 'n Gitaar klink ordinair 't Is de klank van ermood, Hieër, geer huert dae waal èns gaer.
1988. Vastelaovend
253
Piëta
Wie zuus te oet nao drie en dertig jaore ich vraog mich aaf wo aan ich dat verdeen Woróm das dich dien laeve hbs verlaore Woróm de luuj zo valsj en hatend zeen. Miene leve jong, wie liks te hie versjlage doe bès te zjwaor, te groeët veur miene sjoeët Van 't eine hout nao 't angere gedrage vanoet dae voorbak nao de marteldoeëd Weer liks te in deuk, wie op dae ieëste marge Dat sjtevig lief, zo koud noe en gewóndj Ich zou zo gaer nog veur dich wille zörge Mer 't is gedaon, zaet diene sjtille móndj Ich zal veurgood noe mer dien ouge sjloete wo 't vuur van rech en leefde oeëit oet sjeen Sjlaop noe mer zach in 't keule graaf dao boete en es te opsjteis dan zal 't Paosje zeen. 1989. l9 februari. Vrie nao Jac. Schreurs (1893)
254
Golgotha
Hamersjlaeg op Golgotha twieëdoezend jaor geleje Die klinke noe nog euveral wo elendj vuurt geleje. Ich bèn neet baeter dan de luuj die diene kruusdoeëd vroge Ich bèn neet baeter dan de luuj die naegel in dich sjloge. Want ich toch höb es kastelein de veurdeur toegesjmete Wie ze dich in Bethlehem toen nurges bènne lete. En ouch dao in Gethsemane heel ich gein ouge aope Wie-s dich in zjweit en doeëdsangs laogs Höb ich dao ligke sjlaope. Hamersjlaeg op Golgotha twieëdoezend jaor geleje Die klinke noe nog euveral wo elendj vuurt gelej e.
1989. Vrie nao J.Ee/ehout (1900) en J. v. Tienhoven (1923)
255
Geiseling
De geiselsjmik góng door de lóch en sjloog mit eine haol op Jezus ziene bloeëte rök en toen nog vieërtig maol. De beul dae ranselde mer door de luuj die hawwe sjpas Mer Hae, de rök doorploeg en roeëd droog zjwiegend deze las. Dan maakde ze de touwe los en sjtampde in z'n zie 't Volk dat sjrieëwde toen vol haat laot Barrabas mer vrie! En Jezus is toen weggeveurd en ich sjtaon hie versjlage Neet sjnappend wat Hae mich hie zag euver pien en leid verdrage. Vrie nao Jan. H de Groot 1901)
256
Lijdensmeditatie
Preester: 't Is duuster en de welt is sjtil Geine vogel dae nog zènge wil Al wach op wat geit gebeure dan davere de dondersjlaeg En wèndj worrelt sjtaof op van de waeg de gróndj begint te sji re Volk: En mit traone sjtong de moder naeve 't kruus van hiöre jong Zie allein haet toen geweite wie hae dao te lieje hong Preester: 'n Flikkerende bliksemsjtraol verleech inèns dae martelpaol Wo hae aan hunk te sjterve 't Gans lief zit vol blood en sjtaof Is éin wonj en eine raof vol sjtrieëme en vol kerve Volk: En mit traone sjtong de moder naeve 't kruus van hiióre jong Zie allein haet toen geweite wie hae dao te lieje hong Preester: Onger dae kruusbalk dao sjtaon ich en kiek nao dat beblood gezich Is dat noe eine keuning? Gebooste hout is ziene troeën En diöre ziene keuningskroeën en Golgotha zien weuning Volk: En mit traone sjtong de moder naeve 't kruus van h . re jong Zie allein haet toen geweite wie hae dao te lieje hong
257
Preester: Dan door dae sjtormwèndj klink hieël zach 'ne Depe zuch: 't Is Volbrach! De kop vilt zjwaor bezieje En in zien ouge sjtar en groeët wiek dan 't laeve veur d'n doeëd dae ein enj maak aan dat lieje Volk: En mit traone sjtong de moder naeve 't kruus van hiiöre jong Zie allein haet toen geweite wie hae dao te lieje hong Preester: Dan zeen ich in die duuster kou -D'n hamer nog in miene klauwdie ouge zónger vónke En dan die naegel van sjerp sjtaol rech door zien henj, vas in dae paol Wae höb ich vasgeklónke? Volk: En mit traone sjtong de moder naeve 't kruus van hiiöre jong Zie allein haet toen geweite wie hae dao te lieje hong Preester: Ich sjtaar mit zjweit op mien gezich nao dat sjmaerig werk van mich. Nao dat lief dao gans verrete God vergaef mich wat ich höb gedaon Laot mich toch neet allein hie sjtaon Ich höb 't neet gewete. Volk: En mit traone sjtong de moder naeve 't kruus van hiióre jong Zie allein haet toen geweite wie hae dao te lieje hong
258
Preester: Jezus mit mien hart vol sjpiet vraog ich sjelj mien sjöldj toch kwiet wil 't mich toch vergaeve Rex dae servus hie wou zeen Ich vraog dich wat ich neet verdeen gaef mich dien ieëwig laeve Volk: 't Is de moder die 't lieje van hiör kèndj 't bèste veult Es 't door 't bitter laeve versjlage is en aafgebeuld.
259
Ein sumpel littenie
Leve Hieër dao baove, och vergaef mich miene zank Dae waal mesjien get vraemp is, mer dae euverlöp van dank Omdat 't vastelaovend is bèn ich vandaag zo vrie Ich wil eur aandach vraoge veur mien sumpel littenie Domfine, exaudi nos Gezaegend is de bekker dae mit sjlaagroum en glazuur De kook veur mich verseerd haet, mit ein reuske en feguur Gezaegend ouch de kok dae zien gerechte sjoeën garneert Womit hae toch zien gaste en eur sjepping, Hieër, waardeert Domfine, exaudi nos Gezaegend is de sjilder dae allein mer veur de sjpas get kleur geuf aan 't laeve mit pinzel of de kwas Gezaegend is de sjnieder dae mit artistieke hendj zien sjtöfkes wós te ploje en versere mit get kèntj Domfine, exaudi nos Gezaegend is de oma die 't kiendje oppe sjoeët vertelde van kabouters en 't laeve en de doeëd Gezaegend is de dichter dae mich ritmisch haet verteld dat 't laeve ouch nog zin haet hie es ich bèn oetgetèld Domirae, exaudi nos Gezaegend ouch pesjtoer dae mit biebel en mit kaes vertelde van d'n hemel wo d'r zelf noeëits is gewaes. Gezaegend is de sjpeelman dae veur mich eira leedje zunk Gezaegend is de bóntje clown dae mich aan 't lache brunk Domfine, exaudi nos Levenhieër, vergaef mich, dat ich uch hie höb gesjteurd Mer ich dank uch, Hieër dao baove, dat ger mich höbt aangeheurd Want 't laeve is onminsjelik, allein mer sjlaafse sjleur Zónger fraanjele en triöte, zónger clown en zónger kleur. Amen
1991. Vastelaovend Vrangedael
260
Oliefbóngerd
Waak mit mich en baej mit mich Hawt estebleef dien ouge aope Mien zieël is dreuvig tot d'n doeëd Blief wakker noe en gank neet sjlaope Ich gaon 't allerlètste gaeve Waak mit mich en baej mit mich Woróm kèns doe neet wakker blieve? Mien laeve höb ich veil veur dich D'n angszjweit sjteit op mien gezich Doe sjleeps en hbs niks in de gate Waak mit mich en baej mit mich Ze zeen op waeg al die mich hate Ich höb dich in mien hart gesjlaote al mien leefde is veur dich Woróm bès doe dan nog aan 't sjlaope Waak mit mich en baej mit mich Waak mit mich en baej mit mich Ich venj niks mieër óm op te haope Ich gaon sjterve noe, allein veur dich en dich liks rastig bie te sjlaope 1991. Goje vriedig
261
Pieëtrus
't Waor zo sjoeën begonne Palmzunjig bie de paort Ich zong mit hun hosanna en dach nog neet aan maord En donderdigdenaovend brook hae mit mich 't broeëd Mer Judas arransjeerde veur zilver zienen doeëd En vriedigs waor d'r einzaam verlaote zelfs van God Ich bèn hel weggeloupe Calvarie waor zien lot Mer zunjes haet Maria mich sjmörgesvreug bekènd Dat zie sjus in d'n tuinman de Rabbi haw herkènd 1991. 20 maart. Dèn/eend aan de goof waek nao de euverwaeging "Gij
.Z t van Mij "Jesaja 43.1 van pastor Melanie Broos
262
Laevesmeug
Es te neet mieër baeje kèns Allein aan leid kèns dènke 't Laeve sjmaak nao zoete wien Dae koum nog vilt te drènke Doe veuls dich machteloos en klein D'n aovend vilt, doe bès allein Es te God neet vènje kèns Dien hart is wie bevraore ómdas te diene leefste minsj veur ummer hbs verlaore Doe veuls dich machteloos en klein D'n aovend vilt, doe bès allein Es te weer mit piep besefs Dat niks mieër vilt te keze Vraog 's Levenhieër dan aan 't kruus Dat Hae dich lieërt verleze Ouch hae waor machteloos en klein van God verlaote, gans allein 1992. 17 april Goje vriedig in de Baenje
263
Verlaote
"Aan 't kruus mit h .óm!" roop ich vandaag Wo 't gister nog "hosanna" waor Wae zaet wat ich neet huere wil dao bèn ich meistal gauw mit klaor Wae druime wilt van 't paradies en sjaop mit lieëw zuut samegaon Dae lègke v'r 't zjwiege op omdat v'r zoget neet versjtaon Want 't laeve is allein mer haat En ermood, honger, pien en kaod De doeëje in 't mieneveldj En kènjer sjtervend langs de sjtraot Dat houte kruus op Golgotha de middigzon die neet mieër sjeen zeen 't bewies tot op vandaag dat weer van God verlaote zeen "Aan 't kruus mit hiöm!" roop ich vandaag Wo 't gister nog "hosanna" waor Wae zaet wat ich neet huere wil dao bèn ich meistal gauw mit klaor 1993. Gooj waek
264
Vriedigmiddig
Gisteraovend wós t'r al dat ziene tied gekómme waor Hae wesjde jederein de veut al maakde Pieëtrus ouch bezjwaor: "Kom noe, Jezus, estebleef Wae is hie meister, wae de knech!" Hae keek Pieëtrus hieël lang aan en wees dae hitskop toen terech: "Geer höb -Rabbi- mich geneump ich tuin uch dat ich dat verdeen Want 'Hieër en Meister' bès te pas es te vrundj en knech wils zeen!" Mer pas noe d'r aan 't kruus zien lètste wi rd os haet gezag begriepe v'r wat hae es knech mit os gedaon haet gisternach
1993. Gooj waek
265
Oorlog Engelen vochten om de macht en Kaïn vermoordde Abel David doodde Goliath en Petrus trok zijn sabel Jezus zei: "Geen wapens vriend, een mens gebruikt zijn rede." Nu hangt hij stervend aan het kruis Geweld in plaats van vrede. Kinderen spelen hun Wild West met boog en katapulten Henk komt thuis met een blauw oog, ontvelde knie en bulten Zijn vader roept: "Verdomde aap, je gaat niet meer naar buiten Die catapult gaat in het vuur straks sneuvelen mijn ruiten." De vrome monnik Berthold Schwartz heeft buskruit uitgevonden Kanonnen spuwen weldra vuur uit honderdduizend monden En Oppenheimer rekent uit Hoe duizenden te vellen In Nagasaki leeft geen mens Die dit kan navertellen. De duivel in zijn witte jas staat in zijn pot te roeren Moderne wapenindustrie draait hier op volle toeren Je ziet hem trots uit zijn retort de nieuwste kernbom halen De kassa rinkelt als muziek wie dood wil moet betalen. De legerstaf zit voor het scherm exact te regisseren Hoe hun raketten mijlen ver het doel gaan ruïneren Hier horen ze die doodsschreeuw niet Ze zien dat kind niet vallen Oorlog is computerspel en doden zijn getallen.
266
En ergens schrijft een generaal over zijn oorlogsdagen En hoe hij dapper overwon, de vijand heeft verslagen En dat de mensheid, dank zij hem nu niets meer hoeft te vrezen Maar er zijn geen mensen meer om zijn memoires te lezen. 1994. 1 oktober
267
Pilatus Ich zeen 't aan zien ouge dae man haet niks gedaon Ze sjrieëve mer get leuges ich zal 'm laote gaon Mer ze dreige mit de keizer ze jage mich op s j tang 't Is middig noe op Gabbata ich twiefel en bèn bang. Brèng water, sjlaaf, dat ich mien henj kèn wesje Brèng water, sjlaaf, tot hie bie miene troeën Ich zal mich distansjere Mien önsjöldj demonstrere Mer wesj dat water mie geweite sjoeën? Ich wil 'm nog waal rule veur ruiver Barabbas Mer krieg ich die fanate daomit nog in de pas? Mien vrouw zaet: "Laot 'm loupe" mer ich sjtaon ónger druk 't Volk dreig weer mit Roeëme Ich trèk mien henj dus trok. Hae zag nog: "Ich bèn keuning mer neet hie van dees welt Mien mach besjteit oet leefde en neet oet bot geweld." Noe kèn ich neet mieë sjlaope mien ros die is veurbie Mien dènke zit gevange noeëit veul ich mich nog vrie. 1996. St.Joep. Goje vriedig in De Baenje
268
Via dolorosa
Hae haet zien kruus gedrage dae ganse waeg nao Golgotha Gegeiseld en gesjlage Via dolorosa Luuj die zeen aan 't zjwerve Gevluch veur haat en cholera en langs de waeg aan 't sjterve Via dolorosa Dwaze moders wachte in Latiens Amerika Al mieër dan doezend nachte Via dolorosa Hae maog neet vrie mieër sjpraeke Polisie heel ein razzia Me martelt hiöm al waeke Via dolorosa 't Bieës is van de teugel urges wiet in Afrika Ein kèndj vermaord door keugel Via dolorosa Henjel wurt gedreve mit maedjes door de maffia Wo zeen ze toch gebleve? Via dolorosa Zónger verzèt of klage Dae ganse waeg nao Golgotha het hae os kruus gedrage Via dolorosa. 1997 Goje vriedig in de Baenje
269
Oma
In de sjemer van de aovend neet mieë hieëlemaol ter bein Zit Oma sjtil te prakkezere Oma veult zich erg allein Tösje wake, tösje druime Kump 't allemaol weer trok Wie hel en waers waor dèk 't laeve En wie braekbaar 't gelik. Hieër, zèk mich toch woróm de zon Zo zelje veur mich sjeen Hieër, laot, es ich wanhaopig bèn toch nog ein leechske zeen! Ze woonde drie en vieftig jaore in dat huuske in die sjtraot Deilde wat d'r waor aan ermood deilde good en deilde kaod Zeve kènjer vonje leefde ein veur ein op hii re sjoeët Daonao zeen ze oetgevlaoge
want klein kènj er waere groeët Toen dae aovend in november Opa waor al lang verkouwd leet ze weer de dokter kómme Opa haw 't zo benauwd In hii r erm is hae gesjtórve bliekbaar óm dat God dat wilt Dat kènt Oma neet begriepe es de lange aovend vilt. Goje vriedig in de Baenje 1998.
270
Bergrede
Hae reep 't destieds van dae berg en róndjóm zaote luuj: Es geer doot wie ich 't zèk dan wurt dees welt wie nuuj Gaef de minsj dae hónger haet zien daag'liks sjtökske broeëd en deil bezit en euverdaod mit eine erme kloeët. 't Geit ummer óm gerechtigheid haet hae dao toen gezag 't Geit óm 't verlaore sjaop en óm leechske van de haop in 't duuster van de nach. En traone zeen d'r ouch genóg dus sjloet dien ouge neet veur wae hie vasgeloupe is in wanhaop en verdreet En wae hie oetgesjlaote wurt óm ermood of óm kleur Wae vluch en óngerdaak hie neuk dae i pens te dien deur. En laot neet toe dat eine minsj bekladderd wurt mit sjliek Kóm op veur wae vermale wurt door lasterend publiek Höb aandach veur de bragkelaer kroppel, krank of awd dan bès dich dae vrede brunk dan bès te leech en zout.
1998. 24 apri. VeurFrans Vroemen (soclaalaalmoe.Zenier) bie Tien jubileum/ aafsjeid van 't FNV
271
Mien ketste vraog
Es ich neet mieër baeje kèn Allein aan leid kèn dènke 't Laeve sjmaak nao zoere wien Dae koum nog vilt te drènke Veul ich mich oetgelaef en klein D'n aovend vilt, ich bèn allein Noe ich God neet vènje kèn Mien hart is wie bevraore Chaos mich onzeker maak Mien richpuntj höb verlaore Veul ich mich oetgelaef en klein D'n aovend vilt ich bèn allein Noe ich dan mit pien besef Dat niks mieër vilt te keze Vraog ich dae vèsjer aan 't kruus Dat Hae mich lieërt verleze Ouch Hae waor oetgelaef en klein Van God verlaote gans allein
1993. 77 oktober. Vandaag hoerde ich dat Jo Meijers doeëd is. (Jo Meijers was wel^ijnswerker en activist )
272
9n
Leedjes oet de Mistero Buffo van Dario Fo
De Vlaams-Nederlandse tekst van Wannes Van der Velde (B) werd door Herman Veugelers bewerkt en in het dialect vertaald in februari en maart 1989 (oorspronkelijk Italiaans)
273
De leëste op de waereld
D'n ieëste op de waereld waor oze levenhieër twieë, de zon en de maon mer d'n ieëste op de waereld waor oze levenhieër Drie, drie keuninge, de zon en de maon mer d'n ieëste op de waereld waor oze levenhieër Veer, veer evangeliste, drie keuninge, de zon en de maon mer d'n ieëste op de waereld waor oze levenhieër Vief, vief kruuswonj van d'n hieër, veer evangeliste drie keuninge, de zon en de maon mer d'n ieëste op de waereld waor oze levenhieër Zes, zes hanekrieëje in Galilea, vief kruuswonj van d'n hieër veer evangeliste, drie keuninge, de zon en de maon
274
D'aarde
D'aarde huerde oet tuien weeg d'n ieëste sjrieëw dae ich hie deeg Weer kroepe nao boete op de gebraoke roete Zónger zökke, zónger sjoon en de baas haet niks te doon haet niks te doon haet niks te doon. (Parlando:) Saer weer zeen gebaore op de veljer sjófte v'r mer door en zjweite water en blood Mer os verdeens geit gans in de tesje van wae d'r niks veur hoof te doon. Ieës eine houp gemorks óm op de welt te kómme In os kènjerjaore zaoge v'r zjwart van d'n honger En wie v'r groeëter waore kaom d'n aorlog En dan waor d'r weer honger En jederein waor krank en veulde zich elenjig en miserabel En noe, noe v'r awd en versjlete zeen, noe kump d'n doeëd en dan motte v'r ouch nog nao de hel.
275
Doe, leveke, doe
Doe, leveke, doe Alle kiendjes sjiaope Doog dien uigskes toe Druim noe mer van ein laeve wo fetsoenlikke baze de pap rechtvaerdig loeën gaeve De vlag ómhoeëg, hoeëg De witte vlag, hoeëg De witte vlag, hoeëg Teike van vree, vrede Sjlaop, vlaegelke, sjlaop, mit miene zaege De moder is neet bie, ze kump dich taege Ze is óngerwaeg nao de bron van sint Jupke Ze geit water haole in h . r töpke Aan ein bron mit klaor en zuver water Mer ze mót betale aan de pater De vlag ómhoeëg, hoeëg De zjwarte vlag, hoeëg De zjwarte vlag, hoeëg Teike van rouw, rouw Leveke sjlaop, leveke sjlaop Sjlaop, vlaegelke, sjlaop es ein gravin Dien moder is de keunegin Dien vader is 'ne rieke graof Keunegin van de aarde is dien moder De graof van 't veurjaor is die vader De vlag ómhoeëg, hoeëg De vuurraoj vlag, hoeëg De vuurraoj vlag, hoeëg Teike van blood, blood
276
Sjmdrgesvreug
Sjmörgesvreug laot v'r de henj bewaege 't Is tied dan veur te ploge en aege want zoeë krieg v'r 't broeëd dat v'r aan os kènjer gaeve zoeëdat ze ummer zulle weite zoeë is noe 't laeve. Kóm op droeveplökkers! Sjtaot dao neet te zanike en klage Es 't aan de maedjes laog zou de wingerd blómme drage. Goje mood, geer plukkers van de droeve Sjtaot dao neet nao dat vrouwevolk te lonke Es 't zou ligke aan die fladderende doeve Zou de wingerd gans vol blómme sjtaon te pronke Zoogs te de heuvels Op de bevröchte veljer Sjoffel, sjöp en 't saap van sjpiere Sjoffel, hak en reek want gekrieëejd haet d'n haan. Mattijs reup op Teresa Mattijs reup op Teresa De klei zal 't zaod beware Wae greuf mot blieve grave Wae rent mót blieve drave Wae sjturf zal waere begrave. Wae geit mit kaore mèj j e Wae geit mit aan 't werk Wae geit mit kaore mèj j e Sjliep dan de zich blank en sjerp. Want dao gaon weer mit zjwèjje 't Kaore is riep en mót aaf Want dao gaon weer mit zjwèjje Wanne sjtrak kaore van kaaf.
277
In de peiler
Ich wirk deep in de peiler gein daagleech kèn ich zeen 't Is haos neet te gluive wieviiöl dat ich verdeen Te min nog veur ein zemelbroeëd te koupe Wat kèn ich uch vertèlle van zjweit dae ich dao leet Mien hart dat van misère mich in de borskas sjpleet Ich bèn kepot, mien zieël is gans vervlaoge Ich kèn d'n daag vervloke dat ich dat gaat in gong Wo geine minsj kènt laeve de sjtaof brent in mien long Veur kapitaal en wins bèn ich gebraoke
278
Waeverie
Hie zit ich in de waeverie totdat vanaovend miene vriejer mich kump haole Totdat 'r mich kump haole Hie zit ich in de waeverie totdat vanaovend miene vriejer mich kump haole Dae mit mich heives zal gaon. Hae geit mit nao mien kamer haer Hae lèk mich in mien bed Óm van zeute kook te druime van zeute kook te druime Hae geit mit nao mien kamer haer Hae lèk mich in mien bed óm van zeute kook te druime en om te vriej e mit mich. En sjtrak zal de bel gaon klinke jao, dan is 't genóg veur vandaag mer ich maog mich neet vergisse mer ich maog mich neet vergisse En sjtrak zal de bel gaon klinke jao. dan is 't genóg veur vandaag mer ich maog mich neet vergisse want dan dreig miene baas mit ontsjlaag. Hey, jonges zeuk geer leefde dan sjlaon geine raod in de wèndj Kóm hie mer nao de waeverie es geer os knap genóg vèntj Let mer neet op die wange wo haos gein kleur mieër op zit 't Kump van dae heite kaetel en zjwaam dat brunk os werk mit zich mit.
279
Wo bleefs te gistere
Wo bleefs te gisterenaovend mie kèndj mie junkske zoeë ieërlik en leef Wo bleefs te gisterenaovend? 'ch Moos wirke toch tot deep in de nach och moder, wie krank veul ich mich Door zjwavel en salpeter krieg ich zoeë bleik gezich Wat höbs te mótte doon mie kèndj mie junkske zoeë ieërlik en leef Wat höbs te mótte make? Vergif en gaas en vieze sjtank och moder wie krank veul ich mich Door zjwavel en salpeter krieg ich zoeë bleik gezich 't Vergif kreeg dich te pakke,mie kèndj mie junkske zoeë ieërlik en leef 't Vergif kreeg dich te pakke Dan maak ich gauw mien testament och moder wie krank veul ich mich Door zjwavel en salpeter krieg ich zoeë bleik gezich Wat zulle dien vrunj dan erve mie kèndj mie junkske zoeë ieërlik en leef Wat zulle die dan erve? De waeg om nao de febrik haer te gaon och moder wie krank veul ich mich Door zjwavel en salpeter kreeg ich dat bleik gezich
280
Merieke 2
Ich vraog Merieke, mie leef Merieke 'n hieël klein guns, och ich hoof neet mieër; Wat ich zoeë gaer èns van dich zou wille is mit dich sjlaope, veur eine kieër Kóm dan vanaovend om ellef oere es mie moder aan 't druime geit Kóm dan vanaovend om ellef oere kom es de maon aan d'n hemel sjteit En wie 't elf oer haw gesjlage toen waor dae flinke jong present Hae klopde sjtillekes op de deur en hae zag "doog aope veur diene vent" `ch Höb bloeëte veut en allein mien humme en ich bèn bang dat de pap mich sjleit Kóm morgenaovend om ellef oere kom es de maon aan d'n hemel sjteit Kóm morgenaovend óm ellef oere kom es de maon aan d'n hemel sjteit
281
De mei
De mei dat is de keuning van alle jaorgetieje Dae kump os hart bevrieje van duuster wèntjerkaw De dauw lik op de roeëze esof ze parels drènke En helder baekskes blinke in lichte zonnesjien. Ich brèng de groete, onsjöldig maedje Want wae mich sjtuurde, kènt zónger dich neet laeve Hae tuut dich zoeë gaer, doe sjoeën roeëzeblaedje En ich verzeuk dich, dien hart aan haam te gaeve. Och huer zien leefde, die ich vertaal Doe höbs zien groete en wae hae is, dat wèts te waal. Wie leef brunk toch de lèntje hie alles weer tot laeve Dat os weer haop zal gaeve op 't aardse paradies
282
Doe wils gaon?
Moder: Allei, sjoeën aangedaon, mien dochter Woróm hie tied sjtaon te rèkke? Doe wils veur ummer gaon Veurgood os hoes oet trèkke. 't Hoes van dien vader geis te noe verlaote 't Hoes van de leefde sjteit langs vraemde sjtraote. Woróm zeen ich gein traone Noe-s te os ein hendj kumps gaeve? Dochter: Vandaag geis te verleze ein sjtökske van dien laeve.
283
Zuver goud
Door zevenhonderd kettinge van zuver goud is noe os laeveslien aaneingebónje Ze zeen zo vasgeknuip die kettinge van goud dat geine van os bei nog los kènt kómme Zo sjtevig is de knoup, de knoup van zuver goud, dat enkel nog de doeëd hi m los kènt make. Mer wo zeen de witte lakes 't opgemaak huweliksbèd? Kóm bie mich sjlaope Kóm in mie laeve Doe miene man Kom in mien bèd mit frisje lakes. De blajer valle en zjwart zeen de wolke Mer al dien sjoeënheid zal noeëit mieër vergaon. Doe bès de Maas die 't water deit kolke Doe bès de zon die dao baove blif sjtaon.
284
Hie is de mei
Noe kómme v'r weer same en danse in de rie En gaef os mer 'ne sjtuver en nog get wien d'r bie Hie is de mei Hie is de mei. De mei is weer in 't landj en kiek mer oet de vinster dao is de mei geplant Hie is de mei Hie is de mei. Bazin gaef os de sjleutel De sjleutel van 't vaat De sjleutel van de kelder Dan drènke weer os zaat Hie is de mei Hie is de mei. (Parlando:) Drènk,drènk,drènk bèste vrunj Drènk tot-s te d'r zaat van bès En wach neet tot marge... santé, santé!
285
Laot os danse
Laot os danse, laot os danse Wae kènt danse haet gooj kanse Wae daomit os hart kènt sjtaele zal zich later neet vervaele Ein twieë drie wieviiöl jungskes zeen d'rbie Ein twieë drie wieviiöl jungskes zeen d'rbie Dao zeen d'r veer, dat zeen mer dunne Leve God, wat zeen dat unne En nog veer die zich sjenere lank en sjmaal wie sjorsenere Ein twieë drie wieviiöl jungskes zeen d'rbie Ein twieë drie wieviiöl jungskes zeen d'rbie Lang laeve de broed! Lang laeve de broed!
286
Aorlog en leid
Luuj huer nao wat geer neet kènt weite Ich vertèl uch van aorlog en leid En wae mit hart en zien zieël nao mich loestert dae kènt de waorheid en wet dan besjeit Weer gónge mit vieftieën in de rie noe zeen d'r nog mer vieërtieën bie Zeve sjpele de marsjmeziek Zeve blaoze ta pim, ta poem, ta pim.. De seldaot dae mot gaon sjlachte mot in modder euvernachte Eine sjeut oet de kenon Paaf, boem, paaf Weg is weer ein batteljon. Es te sjneuvels bès te ei liek Ummer erm en noeëit neet riek Geine aorlog geuf dich broeëd dao regeert allein d'n doeëd. jao op d'n aorlog mos te waal sjpieje Want dae brunk elenj en waanzin in 't landj Sjlach en dae maord en leet doezende lieje veur ei sjtök gróndj jao zoeë klein wie ein handj. Glummende bajonette Kenonne, kepotmaekerie Óm ein sjtök gróndj te bezette Riskeers te dien prie. Ein grenaat die kènt ontploffe sjerve zitte in dien lief En dan liks te te krepere soms wel einen daag of vief In de loupgraaf mos te kroepe wie ein sjpin die geit verzoepe 't Laeve is hel wie eine sjtein want wae sjneuvelt is allein. 287
Keugel die vraete zich vol aan 't laeve Drenke os blood op en wille nog mieër Loupgraver kènne de vrede neet gaeve Zjwieg mich van aorlog, medaaljes en ieër Pieëlvlakte mit dien denne wo 't blood van seldaote bevroor Wae zal die name nog kènne van wae dao verloor. Es te sjturfs bès te allein
288
Overloon
Dao zeen seldaote oet Overloon vertrókke Ze zeen wie bieëste nao 't front gedreve Ze zeen wie bieëste nao 't front gedreve De zinloze sjiachbank van al die jeug. 't Waor in de wèntjer, 't ies lang op de baeke En bei mien veut zeen toen gans bevraore En bei mien veut zeen toen gans bevraore Me haet mich verveurt nao 't hospitaal Laot os sjranse, same danse tirelolere, tirelola Laot os sjranse, same danse tirelolere, tirelola Mien veut die haet me mich dao toen aafgenómme Twieë houte krökke höb ich gekrege Twieë houte krökke höb ich gekrege En bèn rechsómkieër toen nao hoes gesjteurd Me haet mich ouch nog ein sjtaatspensjoen gegaeve van ein paar cente, te min om van te laeve Mer nemes wou mich te aete gaeve wie ich moos krepere toen zónger broeëd `ch Moos es zjwerver toen wieër gaon door 't laeve Kómpassie haet me mich koum hie wille gaeve En van de baze woveur ich höb gevochte kreeg ich geine cent wie ich dao óm vroog
289
Klaagleed
Och jong maedjes noe huer nao mien klage loester nao 't verhaol van mien sjmart Ich wil alles nao waorheid vertêlle dan vermindert de pien in mien hart. Saer d'n daag dat de doeëd mich beraof haet van mien leefde, de blom van mien jeug Van de trouw dae d'r mich vas belaof haet waor allein zeen, mien pienlikske deug. 't Waor mit Paosje dat weer zouwe trouwe mer 't lot sjloog dae druim gans in gruus Hae waor sjus drie en dertig gewore wie hae dao is vermaord aan 't kruus.
290
Zoon, laeve en zieël
Zoon, laeve en zieël Ich blief allein, zónger mie kèndj Wat mot ich doop, zónger mie kèndj Ich blief allein, zónger mie kèndj Ich blief allein, zónger mie kèndj Ich blief allein, zónger mie kèndj Want d'n doeëd zaog ich kómme Haet dit kèndj mich aafgenómme Zoon dae ich höb maoge drage In dien graaf wil ich vergaon. Ooh valsjen doeëd, valsjen doeëd, valsjen doeëd Oh wat e leid, wat e leid, wat e leid Hie in dien graaf, in dien graaf, in dien graaf wil ich vergaon
291
D'n daag van 't aordeil
D'n daag van 't aordeil van 't Gaodsgerich van allemaol Zulle ouch engele hoeëg in d'n hemel van angs sjtaon trille Bie 't lètste aordeil krig good en kaod zien eige loeën. De keuning van de ieëwigheid dae kleit zich in os sjterflikheid Kump dan ómlieëg oet zien paradies en op dae hoeëge rechtersjtool aordeilt hae in rechtvaerdigheid. Wèts doe dat nog wie v'r maogde keze Doe goofs dien sjtum aan de machspertieje En doe dachs neet aan d'n daag van mörge en aan de zörge van 't wirkend volk Op 't werk bès te gesjtorve Dao veels te van de sjteiger Verpletterd op de bloodbesjpatte keie Diene kop dae laog te bloje Ónger zeildook van de baas Dae dich vermaorde Zoeë höbbe ze dich weggegoeëjd Veur hun waors te mer voelfis zónger waerde Ze zègke waal: "Zoeë is 't laeve." Dan vraog ich hun: 't Laeve, mer van wae? 't Laeve, in naam van wae? 't Laeve, veur 't heil van wae?
Gemekkelik wie baze die alles kènne reigele mer zègke: "Weer zeen toch same veur God geliek" De God dae van hun saort is Dae ich noeëit accepteerde en noeëit verieërde
292
D'n daag van 't lètste aordeil Zal Christus krank zeen en neet kómme want anges zal hae sjpieje op al wae sjlaaf wou blieve en noeëit 't waord `verzet' wou sjrieve Sjtaot op geer wirkers, maak los die ketting Verbraek die boeje Verbraek die boeje Sjtaot op geer wirkers, maak los die ketting Verbraek die boeje en win de sjtried. Wach lever neet op Sint Joris totdat dae dich kump bevrieje Wach mer neet op Sint Marcus totdat hae zelf geit helpe Wae in de koel moos sjterve Onger de sjtein krepeerde Wae in dae duustere peiler Zien laeveskrach versjpeelde Sjlachoffers in febrieke Die dao door zoer en zjwavel En loeëd hun laeve lete En op 't sjtort gesjmete.
293
Zank van de bannelinge
Omdat v'r os verwaere bie elendj en misere Zeen weer door alle hieëre veurgood geteikend Weer zeen thoes op de ganse waereld Veer zeen vrie en genóg gesard Want in os same klop ein rebellehart. Mer èns kómme v'r trok Weer bannelinge. 3m de valsj gezonge welvaartszank baeter te zènge.
294
los
Titelregister en discografie
Alfabetisch titelregister (niet in de bundel opgenomen is:
*)
295
Aan dae onbekende Aafraekening 1 Aafraekening 2 Adam Adieu Addio, addio amore Advent Amnesty International Antocha Antonina Aorlog en leid Arbeid Adelt Baerke Bajesmaf Ballade van de einzame pesjtoer Begrafenis Bergrede Bie os op 't dorp Balkes C'était Paris Dao is mien landj D'aarde De aw sjoeël De ballade van Lömmerich De biech De boeiekeuning De bontje sjtorm De circulaire De cramignon De flat De flikker De gezèt De gifwolk De goddelike nar De Graethei De ieëste op de waereld De kaolekoel De koe van Meulenberg De lange sjich De lètste sjich De lètste vogelversjrikker De liestrèkker De loge De marskraemer De meermin van de Maas
296
47 34 58 22 53 85 37 187 223 287 94 203 51 112 248 271 206 50 24 116 275 215 201 250 228 221 177 189 98 124 155 191 243 140 274 103 199 60 84 160 101 232 136 213
De mei De nar D'n daag van 't aordeil D'n druim D'n tied van bukke is veurbie De projectontwikkelaer De reub De reubevraeter De sjtier De sjotte De tamtamklopper De tros is los De verlaore zoon De veersjtök De vrouw De wachkamer De zin Doe, leveke, doe Doeveleefde Doe wils gaon? Ein awd vertèlselke Ein nuuj gezich Ein sumpel littenie Emmaus En de vrouw? Erme Thei Es de wèndj zich dreejt Es aw sjure brenne Geiseling Geis te mit? Genesis 12-1 Goede morgen God, woróm? Golgotha Good veur de sjlam (Sjtudere) Hie is de mei Hieëre, bedank Hoeëg water Ich bèn de Hieër van 't fieës Ich gaon Ich sjp r 't weer Ich sjpeelde veur dich Ich wil gaer blieve Ich zèng
282 118 292 129 66 99 225 229 173 198 147 119 33 76 48 70 26 276 196 283 105 218 260 252 69 29 72 44 256 150 249 152 57 255 68 285 62 169 241 166 151 52 40 238
297
In de peiler In 't awd kefee In 't begin Integratie Jezus in Limburg Kal dien moorstaal Kaolesjlaaf Kefee Kirmes in 't dorp Klaagleed Kleine Peter Krómbroeëd rape Laeve Laevesgank van Pieter Ecrevisse Laevesmeug Laot os danse Laudatio ad Josephinam Leve de voetbalsport Lewie Lichtensjtein Tango Lijdensmeditatie Loeëndaag Lofzank op de leefde Lömmerich Loup èns effe in de zon Mama hymne Marteling Maskers Merieke 1 Merieke 2 Mien lètste vraog Milieuprojek Miserère Modern times Nao de sjich Ninge Nang Nölke Sjmeets Norme Num mich neet kaolik Nuuj j aorsleedj e Och leve Commissaris Oma Oktoeëber wienmaondj Oliefbóngerd
298
278 234 127 123 92 205 87 132 63 290 110 226 36 208 263 286 42 182 71 164 257 83 28 217 244 231 194 227 23 281 272 171 239 145 65 219 107 175 253 154 138 270 27 261
Oorlog Op daagsjich Overloon Petrol Playback Piëta Pieëtrus Pilatus Planne Sacerdos in aeternum Seldaotekirkhaof Sjmakelik aete Sjmörgesvreug Sjpegel aan de moer Sjtómme kal Sjtop de neutronenbom Sjtop de R73 Sjtróntj Slogans 't Dorp Teresina 't Gouwe Haenke 't Laeve is ein sjpel 't Miengaas 't Mooswief 't Mörgelandj Toesje Toerisme 't Verlaore paradies Thei de fitsrenner Tuug 2408 Vandaag Vastelaovend in Limburg Verkezèngstoesjpraok Verkleie Verleze Verlaote Veuroetgank Via dolorosa Vreugjaor op 't hètje Vriedigmiddig Vrouweklacht Vrouwluujgimmesjtiek
266 59 289 235 162 254 262 268 82 246 168 222 277 245 81 120 143 163 78 216 31 80 39 86 230 74 180 193 38 212 141 56 41 200 114 210 46 264 192 269 61 265 184 211
299
Waeverie Wae wèt nog wie 't waor? Wat is de zin? Welteröste leef Limburg Wie doet mee? Wie voel os Limburg is Winnetou Wo bleefs te gistere Wo mien moder Woveur? Daoveur! Zank van de bannelinge Ze braeke mer aaf Zoon, laeve en zieël Zuver goud
300
279 134 149 90 183 186 179 280 91 144 294 96 291 284
Discografie
Behalve deze drie geluidsdragers bestaat er ook nog een cassette die in eigen beheer werd gemaakt en de vele ROZ-opnamen die de lp Saneringsroute en de cd Hemel & Aerd niet haalden. Artistiek, programmatisch en (productie)technisch werden deze geluidsdragers mogelijk door de bijdragen van (in alfabetische volgorde): Pierre Beckers, Pieter Beek, Han Berghs, Ger Bertholet, A. Beijer, Jules Dister, Peter Geuijen, Poele (Paulus) van Hees, George Janssen, Hans van Lith, Floor Minnaert, L.Mommers, Rob Nypels, Hans Op de Coul, Jos Prop, Teun Ramaekers, Appie Sleijpen, Jo Smeets, Frans Somers, Erwin Veugelers, Hans Vrolijks, Peter Wolters en Jos van Wunnik. De studios waren: DIGI-sound, Marlstone Studio, ROZ (L1) studio en Telstar Studio. EP. ROZ Herman Veugelers ROZ 250479
1. D'n druim 2. D'n draak (Ein awd vertèlselke) LP. Saneringsroute TAR 14975 TL 1980
1. Wo mien moder 2. De kaole-koel 3. Ballade van de einzame pesjtoer 4. Nölke Sjmeets wilt renner waere 5. Arbeid adelt 6. De flat 7. Jezus in Limburg LP. Gape taege eine bakoave Starlet 10186 1982 1. D'n druim 2. Tuug 3. Graethei 4. Och leve Commissaris 5. Ein awd vertèlselke 6. De marskramer 7. Café 8. Welteröste LP. Es de wèndj zich dreejt LTS 251085
1. 2. 3. 4. 5. 6.
God waoróm? Aafraekening Op daagsjich De lange sjich Vreugjaor op 't hetje Haere bedank
301
7. Kirmes in 't dorp 8. Nao de sjich 9. De Lied van bukke is veurbie 10. Good veur de sjlam 11. En de vrouw? 12. De wachkamer 13. Lewie 14. Es de wèndj zich dreejt 15. 't Mörgelandj Cassette. Hemel & Aerd 1991 DIGI Sound
1. De Nar 2. Ninge Nang 3. Erme Thei 4. Toesje 5. Sjtróntj 6. Ein sumpel littenie 7. Antocha Antonina 8. Woveur? 9. Winnetou 10. De reub 11. Teresina 12. Ich gaon 13. Verleze 14. Adieu CD. Hemel & Aerd 2002 LI - Limbo Music
1. Wo mien moder 2. Ballade van de einzame pesjtoer 3. Ein awd vertèlselke 4. Antocha Antonina 5. Arbeid adelt 6. De knarie 7. D'n druim 8. Norme 9. De kaole-koel 10. Seldaotekirkhaof 11. Teresina 12. Graethei 13. Es aw sjure brenne 14. Nölke Sjmeets 15. Verleze 16. Welteröste 17. Adieu 18. Ninge Nang 302
Stichting LiLiLi
www. uitgeveri jtic. nl
NELTERDBTE LEEF LIMC VEUGELERB OCRTHOLET 87990794074f1 N520 / /0009
£17,90
Herman Veugelers (1937) uit Obbicht werd bekend met zijn protestliederen in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Maar
zijn creatieve werk omvatte veel meer: toneel, revue en zelfs een roman. Zijn sterkste punt bleven de liedteksten. Zo schreef hij liefdesliedjes. carnavalslledjes. gelegenheldslledjes. natuurliedjes, levensliederen, religieuze liederen en zelfs volksliedjes. En natuurlijk politiek getinte en maatschappelijk betrokkene liederen, die nu verbazen vanwege hun actualiteit. Soms schreef hij in het Nederlands, meestal in de taal van zijn omgeving. het Obbichts.
Deze bloemlezing omvat bijna 200 teksten. Ge Harrie graflscl een ins van dea 2000 0'