•WEERSTAND VAN BOUWMATERIALEN EN BOUWCONSTRUCTIES TEGEN DE INWERKING VAN VUUR door Ir G. A. de Boer, hoofd van de afdeling preventie van de gemeentelijke brandweer te Amsterdam. Bouwmaterialen en bouwconstructies, die gedurende onbeperkte tijd tegen de inwerking van vuur bestand zijn, kennen we niet. Op de lange duur moet elk materiaal en elke constructie het tegen het vuur afleggen. De uitdrukkingen: onbrandbaar, brandwerend, brandvrij, brandveilig, enz., zijn dus alle relatief en afhankelijk van tijd en temperatuur. Voor eenzijdig verhitte materialen en constructiedelen komt hier nog bij, dat rekening moet worden gehouden met de warmtegeleiding van het materiaal. Bovenstaande benamingen zijn nooit door definities scherp omlijnd, .zodat op dit gebied nog een volkomen chaos heerst. Een materiaal dat onbrandbaar is, behoeft nog niet brandwerend of brandveilig te zijn. Staal b.v. is onbrandbaar binnen de temperatuurgrenzen, die bij brand in het algemeen optreden, maar het warmtegeleidend vermogen is zó groot, dat een stalen plaat, aangebracht op een houten deur, aan die deur geen bescherming tegen ontvlamming geeft. Eerst wanneer tussen het hout en de stalen plaat een warmte isolerende laag, b.v. asbestcarton, van tenminste 4 mm dikte, wordt aangebracht, biedt de deur, gedurende geruime tijd, weerstand tegen het vuur. Opgemerkt wordt, dat de stalen plaat in dit geval uitsluitend tot doel heeft het asbestcarton te beschermen tegen mechanische beschadiging. In dit geval kunnen we zeggen dat de deur brandwerend is. Is nu de tijd, gedurende welke de deur weerstand biedt, voldoende voor het doel dat wij beogen, dan kunnen we spreken van een brandveilige deur. Er zijn in de loop der jaren vele brandproeven genomen op verschillende bouwmaterialen en constructie-elementen. Hoewel deze proeven zeer zeker een inzicht hebben gegeven over «de inwerking van het vuur op verschillende materialen, was de waarde
45
ervan toch betrekkelijk, daar bij deze proeven het verloop van de temperatuur in de brandruimte niet steeds hetzelfde was en dus vergelijkingen niet mogelijk waren. Wel was het mogelijk op deze wijze, door het beproeven van verschillende materialen of constructieelementen in één proefobject, voor dat bijzondere geval, vergelijkende waarnemingen te doen. Een classificatie, waarbij aan elk materiaal of
constructie-element een absolute brandveiligheidswaarde kan worden toegekend, was echter op grond van deze proeven niet mogelijk. Vandaar dat in de verschillende landen de behoefte werd gevoeld aan een genormaliseerde behandeling van het onderzoek van bouwmaterialen en constructie-elementen op brandveiligheid. Zowel in Amerika als in Duitsland en Engeland zijn schema's ontworpen om materialen en constructies te onderwerpen aan een „normaalbrand", waarbij de temperatuur in de brandruimte verloopt volgens een tevoren vastgestelde temperatuur-tijd-kromme. Voor het onderzoek wordt gebruik gemaakt van een brandoven, waarbij voor brandstof veelal gebruik wordt gemaakt van stookolie. Na enige oefening is het mogelijk het verloop van de temperatuur in de brandruimte vrij nauwkeurig aan te passen aan het verloop van de kromme. We zullen nu een ogenblik nader stilstaan bij het Duitse schema
dat beschreven is in het Duitse Normaalblad D.I.N. 4102. Volgens dit normaalblad worden de volgende begrippen ingevoerd:
voor bouwmaterialen
voor constructie-elementen
a. brandbaar b. moeilijk brandbaar c. onbrandbaar
a. brandwerend (feuerhemmend) b. brandveilig (feuerbestandig) , c. zeer brandveilig
(hoch feuerbestandig) die als volgt worden gedefinieerd:
brandbaar, zijn bouwstoffen, die op hun ontvlammingstemperatuur gebracht, in de atmosferische lucht vanzelf doorbranden, b.v. hout, papier, stro, nitrocellulosefilm, enz.
moeilijk brandbaar zijn bouwstoffen, die onder inwerking van vuur en warmte tot ontbranding kunnen worden gebracht, zodat ze ver-
46
kolen, doch in de atmosferische lucht niet vanzelf doorbranden; daarbij wordt aangenomen dat de delen van het materiaal, die onmiddellijk aan de inwerking van het vuur zijn blootgesteld, na wegneming van de warmtebron, slechts korte tijd nagloeien en eventuele vlammen vanzelf doven, zodat de verbranding geen verdere doorgang heeft, b.v. zuivere wol.
niet brandbaar zijn bouwstoffen, die in de atmosferische lucht, ingevolge hun natuurlijke eigenschappen, niet tot ontbranding kunnen worden gebracht, b.v. zand, natuur- en kunststeen, mortels en beton, glas, metalen, mits niet in fijnverdeelde toestand. brandwerend (feuerhemmend), zijn bouwconstructies, die bij een brandproef volgens DIN 4102 (fig. 1) gedurende een beproevingstijd van een half uur, niet zelf in brand geraken, hun samenhang niet verliezen en de voortgang van het vuur verhinderen, terwijl dragende constructiedelen hun draagvermogen niet verliezen. Éénzijdig aan het vuur blootgestelde constructiedelen mogen aan de van het vuur afgekeerde zijde, gedurende de proef niet warmer worden dan 130° C. Volgens voornoemd normaalblad wordt zonder verder onderzoek
als brandwerend (feuerhemmend) aangemerkt:
a. bekledingen van pleisterwerk, dik tenminste \]/2 b. wanden 1.
cm
-
van metselwerk, dik tenminste 6 cm (metselwerk van baksteen, kalkzandsteen, drijfsteen en slakkensteen);
2. van beton, dik tenminste 5 cm; 3.
van hout, ~nits aan één of aan beide zijden brandwerend bekleed.
c. plafonds 1. van metselwerk of beton, dik tenminste 6 en 5 cm; 2. houten vloeren op houten balklaag, aan de onderzijde brandwerend bekleed.
d. dakconstructies 1. van beton, dik tenminste 5 cm; 2.
van staal of hout, mits brandwerend bekleed. 47
EINHE.JT* TJZffPEXA
Fig. l
Temperatuur-tijdkromme volgens D.I.N. 4102.
•e. kolommen van staal of hout met een brandwerende bekleding, f. trappen 1. van zandsteen, staal of hard hout; 2. andere houten trappen, mits brandwerend bekleed.
-g. deuren 1. van hard hout, dik tenminste 4 cm; 2. opgeklampte deuren, dik tenminste 25/2 cm> rondom ingepakt in een daarop geschroefde of geklonken bekleding van staalplaat, dik tenminste H mm.
brandveilig (feuerbestandig) zijn constructie-elementen, samengesteld uit niet brandbare bouwmaterialen, die bij een brandproef volgens DIN 4102 (fig. 1), gedurende een beproevingstijd van \l/2 uur onder d!e inwerking van vuur en bluswater, niet van samenstelling veranderen, hun stabiliteit en draagvermogen niet verliezen en de voortgang van het vuur verhinderen. Éénzijdig aan het vuur blootgestelde constructie-elementen mogen aan de van het vuur afgekeerde zijde, gedurende de proef, niet warmer worden dan 130° C. Brandveilig omklede constructiedelen mogen tijdens de proef inwendig geen hogere temperatuur verkrijgen dan 250° C. Volgens voornoemd normaalblad wordt zonder verder onderzoek als brandveilig (feuerbestandig) aangemerkt:
a. afscheidingen 1. van metselwerk, dik tenminste 12 cm; 2. van beton, dik tenminste 10 cm. b. afdekkingen uitgevoerd van de onder a genoemde materialen bij een dikte
van 12, resp. 10 cm. c. onderslagbalken 1. van gewapend beton; 2. van staal met een brandveilige omkleding; de brandveilige bekleding wordt verkregen door inbetonneren of ommetselen. De flenzen moeten daarbij een minimum dekking van 3 cm verkrijgen. Bij afdekkingen van trogwulven op stalen liggers en bij vakwerk wanden behoeven de buitenkanten van de flenzen niet bekleed te zijn. d. kolommen van metselwerk of beton, dik tenminste 20 x 20 cm. e. dakconstructies a. van beton, dik tenminste 10 cm; b. van staal, mits brandveilig bekleed. 49
Brandbeveiliging 4
f. trappen van metselwerk, dik 12 cm of beton, dik 10 cm. zeer brandveilige (hoch feuerbestandig) constructie-elementen, zijn elementen, die blijkens een brandproef volgens DIN 4102 (fig. 1), gedurende 3 uur voldoen aan de eisen, gesteld aan brandveilige constructie-elementen. Voor het verkrijgen van het predicaat „zeer brandveilig" moet een constructie-element in elk geval aan een brandproef wordten onderworpen. De gedachtengang, die in DIN 4102 is neergelegd, geeft aanleiding tot de volgende opmerkingen: a. er wordt een hoge waarde gehecht aan het onderzoek van bouwelementen, meer dan aan het materiaal op zich zelf; b. de eisen voor brandwerend, spruiten voor uit een passieve weerstand van het element; c. bij de eisen van brandveilig, komt, in verband met de tijd, mede de actieve brandbestrijding in het geding omdat het element weerstand moet kunnen bieden aan de plotselinge afkoeling door aanraking met bluswater. De temperatuur-tijd-kromme volgens de Amerikaanse- en Engelse Normaalvoorschriften wijkt slechts weinig af van de Duitse. Door de commissie, die in Nederland is belast met de samenstelling van een
normaal-voorschrift voor de classificatie van bouwmaterialen en bouwconstructie-elementen, is als temperatuur-tijd-kromme, de kromme aangehouden, die het gemiddelde is van de Amerikaans, Engels, Duitse. Dit brengt het voordeel mede, dat de classificatie volgens de buitenlandse voorschriften zonder meer in Nederland kan worden overgenomen. De brandproef stelt ons dus in staat, op grond van de waargenomen
tijden, bouwelementen te classificeren volgens de gedefinieerde begrippen: brandwerend, brandveilig en zeer brandveilig. Men kan ook, met terzijdestelling van bovengenoemde begrippen, de elementen classificeren zuiver volgens de tijdsduur, gedurende welke ze aan het vuur weerstand bieden. Bij het ontwerpen van gebouwen hebben we ons dan af te vragen hoe lang een bouwelement naar schat50
ting weerstand moet bieden aan het vuur en op grond van deze schatting kunnen we dan de toe te passen constructie bepalen. Gaat men hiervan uit, dan komen de verwarring brengende benamingen automatisch te vervallen. Ter toelichting van het bovenstaande moge het volgende dienen.
Denken we ons een gebouw van meerdere verdiepingen, waarin een brandvrij trappenhuis is aangebracht; de toegang tot elke verdieping wordt gevormd door een brandveilige- en zelfsluitende deur. Deze
deur heeft drie functies te verrichten. Ie. bij het uitbreken van brand in een lagere verdieping de aanwezigen op de hogere verdiepingen in de gelegenheid te stellen veilig
naar beneden te kunnen vluchten; 2e. onmiddellijke overslag van brand via het trappenhuis naar de hogere verdiepingen te voorkomen; 3e. de brandweer de gelegenheid te geven, vanaf het portaal achter
de deur, de aanval in te zetten. Zijn de trappen voldoende breed in verband met de bezetting van het gebouw, dan mag aangenomen worden dat in ongeveer 5 minuten de ontruiming is voltooid. In plaatsen met een goed georganiseerde brandweer mag aangenomen worden dat uiterlijk 15 minuten nadat de brand is aangezegd. de aanval is ingezet.
In dit geval moet de deur dus zodanig zijn geconstrueerd dat zij 15 minuten het vuur tegenhoudt. Stellen we daartegenover de deuren in de doorgangen van brandmuren in een pakhuis, dan kan het voorkomen dat deze deuren gedurende enige uren passief de brand moeten keren. De constructie zal dan in overeenstemming moeten zijn met deze hogere eis. In aanmerking nemende dat elk land zijn eigen inheemse materialen en
constructies heeft, zal elk land een eigen classificatie moeten opzetten. Resultaten op dit gebied zijn nog niet verkregen. Wel zijn door de Amsterdamse brandweer vóór de oorlog met een primitieve installatie enige brandproeven volgens DIN 4102 gehouden, maar deze kunnen niet als een afgerond geheel worden beschouwd.
Overwegende, dat én door gebrek aan bouwmateriaal én de hoge 51
kosten, in vele gevallen constructies moeten worden toegepast, waarvan de weerstand tegen vuur ons volkomen onbekend is, is het van het hoogste belang dat de classificatie van bouwmaterialen en bouwelementen, met betrekking tot de brandveiligheid, met spoed ter hand wordt genomen. Zolang we niet over een dergelijke classificatie beschikken, moeten we ons behelpen met de ervaringen, die we bij brand hebben opgedaan en de resultaten van min of meer provisorische brandproeven. In verband hiermede volgen hieronder enige beschouwingen over hetgeen bij proeven en in de brandpractijk is waargenomen.
Hout, (s in dunne afmetingen een gemakkelijk ontvlambaar materiaal, zodat het in het algemeen ongeschikt is voor brandveilige constructies als b.v binnen-afscheidingen in gebouwen. Harde houtsoorten, zoals b.v. eikenhout en verschillende tropische houtsoorten, bieden echter langer weerstand aan het vuur dan de zachtere soorten als b.v. grenen- en vurenhout. Vandaar dat een deur van
eikenhout, dik tenminste 4 cm, als een brandveilige deur wordt toegelaten. Ia de vorm van zware balken biedt hout geruime tijd weerstand tegen het vuur daar de aan de omtrek gevormde koollaag het binnendringen van de warmte en daarmede de distillatie van het hout tegen-
gaat. Een zware houten balklaag is daarom te verkiezen boven een balklaag van profielijzer. Natuursteen. Het is opvallend dat over de weerstand van natuurgesteenten tegen de inwerking van het vuur, in de litteratuur weinig gegevens te vinden zijn, althans weinig gegevens, die enigszins dieper op de zaak ingaan Vermoedelijk moet dit worden toegeschreven aan het feit, dat in de tijd, dat natuursteen nog een algemeen gebruikt constructiemateriaal was, voor de preventieve brandbeveiliging in de vorm, waarin wij die thans kennen en waarbij het onderzoek van bouwmaterialen en bouwconstructies tegen de inwerking van vuur en bluswater een belangrijke rol speelt, nog geen of weinig belangstelling bestond. Toen deze belangstelling in wijder kring begon door te dringen en
52
men tot het besef kwam dat brandbestrijding meer omvat dan brandblussen, had de natuursteen reeds het veld moeten ruimen voor de moderne materialen beton en staal en werd de toepassing van natuursteen
teruggebracht tot bekledingsmateriaal. In een van de eerste der bekende Red Books van de British Fire Prevention Committee, getiteld: „How to build Fireproof" door Francis C. Moore, uitgegeven in 1898, betoogt de schrijver dat marmer, lei- en andere natuurgesteenten ontbinden en verbrokkelen wanneer ze zijn blootgesteld aan de gezamenlijke invloed van vuur en water. Als conclusie wordt vermeld dat het gebruik van natuursteen voor constructiedelen, die zware belastingen moeten overbrengen, niet toelaatbaar is. In een Engels veiligheidsvoorschrift voor theaters, genaamd: „Manuel of safety requirements in theaters and other places of public enter-
tainment", uitgegeven in 1934, komt een bepaling voor, luidende: „Stone lintels not to be used for spans, exceeding four feet, unless supplemented by iron or steel to be enclosed in fire resistive material". Een ongeveer gelijkluidend oordeel treffen we aan in een tweetal Duitse werken, n.l.: „Uber die Feuersicherheit der Bauten" van Dr O. van Retgen en ,,Die Fürsorge gegen Feuergefahr bei Bauausführungen" van Dr Reddemann.
Prof. Mörsch schrijft in zijn leerboek „der Eisenbetonbau": Sommige natuurlijke gesteenten als marmer en kalksteen springen reeds bij geringe verhitting als glas. Daarom geven marmeren trappen niet meer zekerheid dan houten trappen. Graniet is evenmin vuurbestendig; de structuur wordt door verhitting losser; van het gesteente vallen schilvormige delen af. Hetzelfde treft men aan bij zandsteen. Beter houden zich eruptieve gesteenten als bazalt en porfier; deze gesteenten worden
echter als bouwsteen weinig gebruikt. Uit de bovenaangehaalde citaten blijkt, dat de schrijvers zich bepalen
tot een simpele constatering dat de genoemde natuurgesteenten niet tegen de inwerking van vuur en bluswater bestand zijn. Een onderzoek naar het waarom werd in 1910 ingesteld door Prof.
Endell in Berlijn en gepubliceerd in Heft 60 van de ,,Ausschusz für Eisenbeton onder de titel: „Versuche über Langen- und Gefügeande-
53
rung von Betonzuschlagstoffen und Zementmörteln unter Einwirking von Temperaturen bis 1200° C". Zoals uit de titel blijkt, was het de bedoeling een onderzoek in te stellen naar de gedragingen van verschillende gesteenten bij hoge temperaturen in verband met de geschiktheid daarvan voor toeslagstoffen voor beton, dat aan hoge temperaturen is blootgesteld. Prof. Endell gaat uit van de stelling dat een stuk natuursteen een conglomeraat is van verschillende chemische verbindingen en deze verbindingen, onder invloed van hoge temperaturen, zowel elk voor zich als onderling, zowel physisch als chemisch, veranderingen ondergaan, die op de structuur en daarmede op de waarde als bouwmateriaal, van invloed zijn. Als maatstaf neemt hij de lineaire uitzetting van het gesteente en zijn conclusie is, dat die gesteenten, die een regelmatige, geen sprongsgewijze, lengteverandering ondergaan, de hoogste vuurweerstand hebben. Daar de verschillende elementen, waaruit een natuursteen is opgebouwd, in het algemeen verschillende uitzettingscoëfficiënten hebben, geschiedt de uitzetting van het gesteente niet regelmatig, maar meer of minder sprongsgewijze, waarbij scheuren optreden en gassen ontwijken, waardoor de bestaande structuur gestoord wordt en de vastheid van het gesteente vermindert. Tenslotte kan ook het gesteente aan smelten onderhevig zijn. Van de door Prof. Endel onderzochte gesteenten zullen hier drie groepen nader besproken worden. a.
kwartshoudende gesteenten, waartoe o.m. behoren: graniet, grauacke en zandsteen;
b.
kalkgesteenten, waartoe behoren: Rüderdorfer kalksteen, marmer en de Zuid-Duitse kalkstenen; vulkanische gesteenten, waartoe behoren: bazalt en diabaas.
c.
Ad. a. Alle gesteenten, die kwarts bevatten, tonen bij uitzetting tussen de 550° C en 650° C een sprongsgewijze lengteverandering ten gevolge van de omzetting van trigonale kwarts in hexagonale (fig. 2 ) . . De eerste is stabiel onder 575° C, de tweede daarboven; de verandering is omkeerbaar. Bij afkoeling vormt zich uit de hexagonale kwarts weder trigonale, waardoor het gesteente krimpt. 54
Fig. 2.
Kristalvornien Doorsnede van een trigonaal kwartskistal, loodrecht op de verticale of C-as. A : C = l : 1,00140. Bestendig tot 575° C.
van kwarts. Doorsnede van een hexagonaal kwartskristal, loodrecht op de verücale of C-as. A : C = l : 1,09997. Bestendig boven 575° C.
Weliswaar wordt bij de afkoeling geen krimp tot dezelfde waarde bereikt, maar dit is een gevolg van het feit, dat het gesteente bij 1200° C sterk gescheurd is en een deel van de uitzetting op rekening van de scheuren en poriën komt. Kenmerkend voor de groep van kwartshoudende gesteenten is de kromme van zandsteen, een sedimentair gesteente, dat bij lage temperatuur door een kiezelachtig bindmiddel is samengekit. Het kwartsgehalte is ongeveer 95 %. Het vertoont bij 575° C zeer duidelijk het kwartseffect (fig. 3). De kromme verloopt dan verder horizontaal. Eerst bij 1100° C vertoont zich een volgende, zeer geringe uitzetting ten gevolge van een begin van omzetting van kwarts in cristobaliet en
tridymiet. Het kwartseffect van de beide granietsoorten en van de grauacke is sterker, maar toont zich niet zo begrensd. Dit wordt toegeschreven aan het feit, dat deze gesteenten, naast kwarts, veldspaat, glimmer en cerisiet bevatten, welke stoffen een gelijkmatige uitzetting vertonen. De verdere sterke uitzetting in het gebied van 9.00—1200° C moet worden toegeschreven aan de vorming van poriën, ten gevolge van de gasontwikkeling. Onder de verzamelnaam veldspaat wordt n.l. samengevat een aantal
55
l*II
————OtfZEt 'EK VEPLOOP
aooff
GATAF61FTS
f"1
*fe ^
ƒ----
§51 $
SI ^ fco I's & ^§
6
JOOO Ji OO C. TEMPERATUUR
Fig. 3. 1. fijnkorrelig graniet. 2. grofkorrelig graniet. 5. zandsteen. 7. grauacke. Kwartshoudende gesteenten.
SOO TEMPEKATVVff
/ooo
Fig. 4.
Kalkstenen. 8. fijnkorrelige kalksteen. 9. kristallijne kalksteen. 14. muschelkaUc. 15. weiszkallc.
mineralen, die chemisch bestaan uit dubbelzouten van siliciumzuur, waarvan het ene metaal-ion is aluminium en het andere kan zijn Na,
KI, Ca, Ba of wel een combinatie daarvan. Een gedeelte van deze mineralen, de z.g. zeolithen, bevatten gebonden kristalwater, dat bij verschillende temperaturen wordt losgelaten en in de vorm van waterdamp ontwijkt. Hoewel van vele veldspaten de juiste temperatuur, waarbij het kristalwater wordt losgelaten, nog niet nauwkeurig bekend is, is wel bekend dat zulks, behoudens een enkele uitzondering, bij hoge temperaturen geschiedt. De sprongsgewijze uitzetting in het temperatuurgebied van 900^—1200° C waarbij gassen ontwijken, moet vermoe56
delijk worden toegeschreven aan het loslaten van kristalwater. Ook bestaat nog de mogelijkheid, dat bij het kristalliseren stoffen worden ingesloten, die, na verhitting, in gasvorm overgaan of gasvormige verbindingen vormen; zo vermeld Prof. Endell in zijn voornoemd rapportr dat in kwartskristallen Co2 werd aangetroffen, hetgeen vermoedelijk afkomstig is van de bij de kristallisatie ingesloten organische stoffen. Een zeer heftige gasontwikkeling toonde grauacke; het gevolg er van was, dat het gesteente sprong.
Ad. b. De natuurlijke bouwsteen, die tot de kalkgesteenten gerekend kan worden, bestaat vrijwel geheel uit calciumcarbonaat CaCo3. In zoutzuur gedompeld, lost ze practisch geheel op, zonder resten na te laten, onder ontwikkeling van koolzuur. Om dus het gedrag van kalksteen bij brand te kunnen beoordelen, zullen we nader moeten bestuderen het dissosiatie-proces van CaCo3. De ontleding van CaCo3 in Cao + Co2 neemt snel toe bij stijging van de temperatuur. De druk van het gevormde Co2 is bij verschillende temperaturen: t (°C)
500 525 600 700 800 898 950
P. (mm kwik)
0.11 0.23 2.25 25.3 168.— 760.— 1490.—
Bij temperaturen boven 898° C zal bij een druk van l atmosfeer het CaCoa sterk gaan ontleden, daar het ontwikkelde gas dan de atmosferische tegendruk overwint. Verder volgt hieruit, dat CaCos niet zal ontleden, indien de koolzuurspanning lager is dan de koolzuurspanning in de atmosfeer; deze spanning is 0.23 mm kwik. De laagste ontledingstemperatuur is dus 525° C.
In overeenstemming met het voorgaande vertoont de uitzetting van kalksteen een regelmatig verloop tot 950° C (fig. 4); dan begint de
57
verwering door uittreding van koolzuur; het gesteente krimpt.
De
sterkste uitzetting heeft Carraramarmer, de geringste de dichte Zuid-Duitse: Weiszkalk, waarbij het krimpen al bij 800° C begint. De grafiek van de Rüdersdorfer kalksteen en de Zuid-Duitse muschelkalk, die beiden kalkhoudend zijn, vertoont bij 500° C een. kleine knik; de uitzetting wordt hier even tegengehouden. Dit wordt toegeschreven aan de verwering bij deze temperatuur van de klei. Alle kalkstenen, die boven 900° C verhit zijn, nemen na afkoeling water op en vallen dan uiteen. Waarom weiszkalk reeds bij een temperatuur van 800° C tot sterke dissosiatie overgaat, wordt in het rapport van Prof. Endell niet nader besproken en blijft dus een open vraag. Ad. c.1)
Basalt heeft een regelmatige en geringe uitzetting tot 800°
C (fig. 5). Boven de 900° C wordt het sterk poreus ten gevolge van gasontwikkeling. In de buurt van de smelttemperatuur (1150° C) is de uitzetting ongeveer 4 %. De afkoelingscurve (fig. 6) vertoont een zeer gelijkmatige en geringe contractie.
Vrijwel parallel met de kromme van basalt loopt de kromme van diabaas. Bij 750° C heeft een sprongsgewijze toename van de uitzetting plaats door gasontwikkeling. De contractie is gering en gelijkmatig. In fig. 6 zijn voor enige gesteenten naast de uitzettingskrommen de inkrimpingskrommen getekend, welke na afkoeling ontstaan. Bij de kromme van graniet en zandsteen vertonen de afkoelingskrommen weder duidelijk het kwartseffect bij 575° C, maar nu in omgekeerde richting. Opgemerkt wordt, dat de contractie niet terugloopt tot de oor-
spronkelijke lengte. Dit is een gevolg van het feit dat er naast een niet-blijvende uitzetting een blijvende uitzetting is ontstaan door deformatie. i) Ter voorkoming van misverstand wordt de aandacht er op gevestigd dat hoogovenslakken en Mansfelder koperslakken geen vulkanische gesteenten zijn. De kromme van deze gesteenten zijn uit het rapport van Prof. Endell overgenomen, ten einde de zeer gelijkmatige uitzetting ervan tegenover de onderzochte natuurstenen te laten uitkomen. Daar de vorming van hoogovenslakken en koperslakken het meest overeenkomt met die van vulkanisch gesteente, zijn de krommen in fig 5 opgenomen.
58
o Fig. 5 Vulkanische gesteenten. 3. fijnkorrelig basalt. 4. diabaas. 10 hoogovenslakken.
11. Mansfelder koperslakken.
Vatten wij het voorgaande in het kort samen, dan kunnen we het volgende constateren: Ie. kwartshoudend gesteente vertoont bij ongeveer 575° C een sprongsgewijze uitzetting, waardoor het gesteente losser wordt en aan vastheid verliest; de uitzetting is een gevolg van de omzetting van trigonale kwarts in hexagonale kwarts. Bij ongeveer 900° C treedt een tweede sprongsgewijze uitzetting op ten gevolge van het omzetten van kwarts in cristobaliet en tridymiet, het uittreden van gassen uit veldspaat en het loslaten van chemisch gebonden water;
59
o Fig. 6 Uitzetting bij verhitting en inkrimping bij afkoeling van 5 toeslagstoffen. 2. grofkorrelig graniet. 3. fijnkorrelig basalt. 4. diabaas. 5. zandstoffen. 10. hoogovenslakken.
2e. kalkgesteenten vertonen tot 800 a 900° C een regelmatige uitzetting; dan treedt in grote hoeveelheid Coa-gas uit en krimpt het gesteente; door opname van waterdamp uit de lucht door het ge-
vormde Cao valt het gesteente tot poeder uiteen; 3e. de vulkanische gesteenten basalt en diabaas zetten regelmatig uit
tot 900° C, resp. 700° C en vertonen daarboven sprongsgewijze uitzetting door sterke gasafgifte, waardoor de samenhang van het gesteente terugloopt. In aanmerking nemende, dat bij brand van enige omvang tempera-
60
turen van 800—900° C niet tot de uitzonderingen behoren, verdient liet dus geen aanbeveling dragende constructiedelen samen te stellen
uit kwartshoudende- en kalkgesteenten Beter zullen vulkanische gesteenten weerstand bieden al zullen ook deze na langeren duur oan vernieling worden blootgesteld
Fig 7 Spil van een wenteltrap van graniet in het gebouw Noordzee aan de Wijnhaven te Rotterdam
61
Fig 8 Detail van een kolom van de St
62
Laurenskert te Rotterdam
Door sterk verhit natuursteen in aanraking te brengen met water (dus door blussing) wordt de vernieling ongunstig beïnvloed en het gevaar voor instorting dus vergroot. In verband met het voorgaande moge echter onmiddellijk worden opgemerkt, dat in geval van brand alleen de buitenzijde van de constructie aan hoge temperatuur is blootgesteld. Daar natuursteen in het
algemeen een slechte warmte-geleider is, zal de temperatuur op enige centimeters onder het oppervlak reeds beduidend lager zijn. Het gevolg is dus, dat het gesteente als het ware laagsgewijze door het vuur wordt aangevreten en er een zeker tijdsverloop voor nodig is om de constructie volledig te vernielen (fig. 7 en 8). Dit neemt echter niet weg, dat bij langdurige branden en bij moeilijk toegankelijke plaatsen, waar dus de brandweer niet onmiddellijk kan ingrijpen, gevaar voor in storting niet denkbeeldig is. Bij het ontwerpen van een constructie en de keuze: der te gebruiken materialen dient met het bovenstaande dus wel degelijk rekening te worden gehouden. In aanmerking nemende, dat men tegenwoordig beschikt over een constructiemateriaal van zeer hoge vuurweerstand, n.l. gewapend beton, zal men veilig zijn door de draagconstructie van dit materiaal te maken; uiterlijk kan de constructie verfraaid worden door het aanbrengen van natuursteen in de vorm
van bekledingsplaten. Kunstmatige steen. Over kunstmatige steen, waaronder verstaan moet worden: a. gebakken steen; b. kalkzandsteen; c. drijfsteen; d. slakkensteen, kunnen we kort zijn. Uit de practijk is bekend, dat deze materialen een zeer hoge weerstand tegen de inwerking van het vuur hebben. Ze zijn te rekenen tot de meest brandveilige bouwmaterialen. Staal, is onbrandbaar, maar niet brandveilig. Bovendien is staa' een
goede warmtegeleider. De vloeigrens van profielijzer, die bij 0° C ongeveer ligt bij 2800 kg/cm2, loopt bij verhitting sterk terug en is bij 600° C reeds gedaald
tot onder 500 kg/cm2. 63
De breukgrens vertoont bij toenemende verwarming een -eigen.aardig verloop. Bij 0° C is deze ongeveer 4500 kg/cm2; bij 100° C is deze gedaald tot ongeveer 4200 kg/cm2 om daarna weder op te lopen tot ongeveer 4800 kg/cm2 bij 250° C. Vervolgens heeft een snelle daling
plaats, zodat, bij 600° C de grens ligt bij ongeveer
750 kg/cm2. Daar temperaturen van 600° C bij branden van enige betekenis al spoedig overschreden worden, zullen stalen constructiedelen, zeker wanneer ze belast zijn, grote doorbuigingen vertonen met als eerste gevolg, deformatie van de op de staalconstructie rustende delen van het gebouw en tenslotte instorting (fig. 9). Zonder een deugdelijke bescherming dient staal, althans voor dragende constructiedelen, niet te worden toegepast. Een staalconstructie kan brandveilig beschermd worden door: ie. inbetonneren; een zodanige constructie is echter te beschouwen als een gewapend beton constructie met een abnormale zware wapening en dus kostbaar;
2e. onimetseling; ook deze werkwijze is duur, daar op plaatsen, waar verschillende onderdelen der staalconstructie samenkomen (b.v. kolomkoppen), het aanbrengen van een deugdelijke ommetseling. niet eenvoudig is. Bovendien geeft ommetseling geen voldoende zekerheid tegen inwateren en corrosie van de staalconstructie; 3e. omkleding met metaalgaas en het aanbrengen van een bepleistering van cementmortel; deze laatste methode heeft het bezwaar dat ze onbruikbaar is op plaatsen, die aan mechanische beschadiging zijn
blootgesteld. Gegoten ijzer, blijft bij verhitting vormvast en behoudt zijn draagvermogen langer dan vloeiijzer. "Wordt het echter door bluswater getroffen, dan springt het in kleine stukjes uit elkaar (fig. 9).
Beton en gewapend beton. Over de weerstand tegen de inwerking van vuur op beton en gewapend beton, zijn vele onderzoekingen verricht, waarvan de volgende wel de meest bekende zijn: a. 64
brandproef op een betonnen huisje van grintbeton en kalksteen-
Fig. 9 Papierfabriek Schüller en Co. N.V. te Nijmegen.
Brandbeveiliging 5
65
beton te Berlijn—Dahlem in 1910 (Heft 11 des Ausschuszes für Eisenbeton); b.
brandproef op een beton huisje van bazaltbeton en granietbeton
te Berlijn-Dahlem in 1914 en 1915 (Heft 33 des Ausschuszes für c.
Eisenbeton); brandproef op de brandweertoren van de Gesolei te Düsseldorf
in 1927 (Heft 59 des Ausschuszes für Eisenbeton); d.
Amerikaanse kolomproeven, beschreven in „Beton und Eisen" van
e.
1931, Heft 13; brandproeven op belaste gewapend beton vloeren, balken en kolommen in 1935, 1936, 1937 en 1938 (Heft 89 en 92 des Ausschuszes für Eisenbeton). Deze brandproef werd uitgevoerd volgens het
normaalblad DIN 4102. Voor het onderzoek van toeslagstoffen en mortels wordt verwezen naar de reeds vroeger genoemde verhandeling van Prof.
Endell (Heft 60 des Ausschuszes für Eisenbeton). Uit deze proeven is gebleken, dat beton en gewapend beton gedurende lange tijd weerstand aan het vuur bieden, vormvastheid en draagvermogen behouden en uitbreiding van brand tegengaan. Hoewel de drukvastheid van beton, onder invloed van hitte, terugloopt, is deze achteruitgang niet steeds van dien aard dat de constructie moet worden afgebroken. In dit verband moge verwezen worden naar het langzamerhand classieke voorbeeld van de herstelling van het gebouw van de Twentse Textiel Industrie te Enschedé, waarvan een korte beschrijving is opgenomen in ,,de Ingenieur", jaargang 1936, no.
40 en 45 (fig. 10, 11 en 12). Voorop dient echter te worden gesteld, dat de beton moet zijn vervaardigd van goede materialen en het werk vakkundig is uitgevoerd. Ook uit brandveiligheidsoverwegingen is het dus zaak gewapend bétonwerk uitsluitend te laten uitvoeren door speciaalfirma's (zie het artikel in „de Ingenieur", jaargang 1936, no. 40 en 45, „de brand in het veilingsgebouw te Venlo"). Van grote waarde is verder het monolitisch karakter van een gewapend betonbouw. Het moge dan waar zijn dat door verhitting spanningen en vormveranderingen in het gebouw optreden die aanleiding kunnen geven tot min of meer ernstige vernielingen van de constructie, 66
Fig 10
Twentse Textiel Industrie te Enschedé Doorkijk door de 2e, uitgebrande verdieping
zodat bi) de wederopbouw op kleinere of grotere schaal tot vernieuwing van onderdelen moet worden overgegaan, een feit is dat een goed geconstrueerd gewapend betongebouw bij een normale brand intact blijft en de schade aan of het verlies van goederen zich in het algemeen beperkt tot de ruimte, waarin de brand is uitgebroken. In een periode van goederenschaarste, waarin wij thans leven, is dit feit een niet te onderkennen voordeel Uit de in de aanhef genoemde proeven is gebleken, dat op de weerstand van beton tegen vuur, de volgende factoren van invloed zijn: Ie. de eigenschappen van de toeslagstoffen; hierbij wordt verwezen naar hetgeen vroeger over natuursteen is medegedeeld, 2e
een goede menging van het beton;
67
Fig. 11 Twentse Textiel Industrie te Enschedé. Verdieping, gelegen onmiddellijk onder de uitgebrande verdieping.
3e. de drukvastheid van de beton; een hogere vastheid geeft een hogere weerstand; 4e. de ouderdom van de beton; oude beton biedt, onder overigens gelijke omstandigheden, meer weerstand dan een vers gestorte constructie; 5e. de doorsnee van de constructie; een zware doorsnede biedt meer weerstand dan een lichte doorsnede; 6e. de mate van inklemming; over meerdere steunpunten doorlopende constructies bieden meer weerstand dan vrij opgelegde. Beton wordt samengesteld uit cement en toeslagstoffen. Cement is een onbrandbare stof zodat de weerstand van beton tegen vuur bepaald wordt door de gedragingen van de toeslagstoffen. Deze gedragingen zijn onder de paragraaf natuursteen uitvoerig besproken, zodat
68
Fig 12 Twentse Textiel Industrie te Enschedé De 2e verdieping, 8 weken na de brand
op grond daarvan, ten aanzien van beton bereid met verschillende toeslagstoffen, conclusies zijn te trekken met betrekking tot de vuurweerstand. In aanmerking nemende dat hier te lande als toeslag in hoofdzaak zand en grind wordt gebruikt, zijnde beide kwartshoudende materialen, zou daaruit volgen, dat grindbeton geen weerstand zou kunnen bieden aan temperaturen, die we bij brand in het algemeen kunnen verwachten (hoger dan ongeveer 600° C.) ^Ve mogen echter niet uit het oog verliezen," dat beton een slechte warmtegeleider is. De oppervlakte van de constructie moge dan dezelfde temperatuur als de brandruimte aannemen, enige centimeters onder het oppervlak is deze temperatuur aanzienlijk lager. Een eventuele aantasting door het vuur zal laagsgewijze geschieden, zodat het uren zal duren eer er gevaar voor instorten optreedt, Op de weerstand van gewapend beton zijn van invloed:
69
Ie. de bovengenoemde eigenschappen van beton; 2e. de eigenschap dat de uitzettingscoëfficient van beton en wapeningsijzer ongeveer gelijk is, zodat de z.g. Verbundwirking blijft bestaan, 3e. de hoeveelheid wapening. Bij de laatste proeven is n.l. gebleken, dat constructiedelen die zwaai bewapend zijn, meer gevoelig zijn voor de inwerking van vuur dan lichtgewapende. Hieruit blijkt, dat het aanbeveling verdient zwaardere doorsneden met lichte wapening te verkiezen boven kleine doorsneden met zware bepening; 4e. een voldoende beton-afdeklaag van de wapening om deze laatste tegen verhitting te beschermen. Bij de laatste proeven is gebleken, dat het afsplinteren van de afdeklaag met succes kan worden tegengegaan door deze aan te brengen tegen een laag kippengaas. Tenslotte moge nog de aandacht gevestigd worden op een bijzonder soort betonmateriaal, n.l. Fire-brake. De naam duidt reeds aan dat dit materiaal in hoge mate vuurkerende eigenschappen bezit, hetgeen bij verschillende brandproeven gebleken is. Het vindt in ruime mate toepassing voor de bouw van brandvrije kluizen, branddeuren en in plaatvorm voor het aanbrengen van brandveilige bekledingen tegen brandbare wanden, afdekkingen, enz.
Glas. Als brandveilig glas, dat in staat is het vuur te keren, wordt beschouwd: a spiegelglas, dik tenminste 8 mm, in kleine ruiten van ten hoogste 20 x 20 cm (b.v. de glazen afsluiting in de projectie- en kijkgaten van een filmcabine); b. gewapend glas, al dan niet doorzichtig; het ondoorzichtige is in de handel bekend als draadglas. Spiegeldraadglas komt voor met een evenwijdig aan elkaar aangebrachte wapening en met een kruisbewapening. Het z.g. onbreekbare glas, in de handel voorkomende onder de naam „Securit", is niet brandveilig. Wel is het bestand tegen hoge temperaturen zonder te barsten, maar bij aanraking met water (plotselinge afkoeling) springt het in kleine stukjes uiteen. 70
Plaatmateriaal. Het aantal soorten bouwplaten is zeer groot en verscheiden. Bovendien komt het voor dat eenzelfde materiaal onder verschillende handelsbenamingen wordt aangetroffen. Het is dus zaak over dit plaatmateriaal geen oordeel uit te spreken alvorens het aan een brandproef is onderworpen. Daarbij dient in het oog te worden gehouden dat plaatmateriaal in het algemeen dient voor bekledingsdoeleinden en deze bekledingen kunnen zijn aangebracht op brandbaar materiaal, zodat naast een onderzoek naar de onbrandbaarheid en vormvastheid, het warmtegeleidingsvermogen een rol speelt. Platen, die als een brandveilige bekleding worden toegelaten, zijn o.a.: gipsplaten, dik tenminste 3 cm; heraklitplaten, dik tenminste 3 cm; ultra-eternitplaten, dik tenminste 10 mm; ferrocalplaten of gewapende eternitplaten, dik tenminste 10 mm; asbestcarton, dik tenminste 4 mm. Op een deugdelijke afwerking der voegen dient te worden gelet. Nadrukkelijk wordt onder de aandacht gebracht, dat asbestcementplaat, misschien meer bekend onder de handelsnaam „Eternit" en „Martinit", geen brandveilige plaat is.
Als brandveilig isolatiemateriaal komt in aanmerking: a. slakkenwol; b.
glaswol;
c.
asbestweefsel.
Kurkisolatie is niet brandveilig veem-Vriezeveem).
(brand pakhuizen Blaauwhoeden
Hieronder moge tenslotte in beknopte vorm een opgave volgen van constructies die, ter verhoging van de brandveiligheid, veelvuldig worden toegepast.
a. 1. 2
afdekkingen en plafonds. trogwulven van beton of metselwerk op ijzeren binten; de onderkant van de flens behoeft niet beschermd te worden; gewapend beton vloeren en balken, eventueel geheel of gedeeltelijk vervaardigd van fire-brake;
71
3.
plafond van cementmortel op metaalgaas, aangebracht tegen houten balklaag (weerstand ongeveer 40 min.);
plafond1 van kalkmortel op rietmat, aangebracht tegen houten balklaag (weerstand 20.—30 min.); 5. plafond van brandvrije platen. Naadloze plafonds zijn te verkiezen boven plafonds van platen; de naad blijft steeds een gevaarlijke plaats voor overslag van brand. 4.
b. 1. 2.
wanden. metselwerk of beton, dik tenminste 12, resp. 10 cm.; voor binnenafscheidingen drijfsteen,
c,
brandmuren, opgetrokken tot 50 cm boven het dak.
1.
metselwerk, dik tenminste 33 cm;
2.
beton, tenminste dik 20 cm.
d. 1.
branddeuren. deur van dubbel opgeklampt hout, aan weerszijden bekleed met asbestcarton, dik tenminste 4 mm en geheel ingepakt in gefelste staalplaten;
2.
d'eur van dubbelwandig stalen plaat, dik tenminste 3 mm, op een
afstand van tenminste 3 cm; tussenlaag opgevuld met warmte isolerend materiaal; 3.
deur van fire-brake, dik tenminste 4 cm.
Alle deuren aan te brengen in stalen kozijnen.
e. 1.
beklede deuren. houten deur, bekleed met 4 mm asbestcarton en plaatijzer, dik tenminste l mm; houten deur, bekleed met brandveilig plaatmateriaal; deur van hard hout, dik tenminste 4 cm.
2. 3.
Branddeuren en beklede deuren moeten goed in de sponningen sluiten;
ze moeten zelfsluitend zijn. Indien dit laatste uit bedrijfstechnische overwegingen bezwaarlijk is, kan, van geval tot geval te beoordelen, worden toegestaan dat de deur in geopende stand wordt vastgezet door middel van een vastzet-inrichting, aangebracht in de deuropening en die bij een temperatuur van 70° C automatisch buiten werking wordt gesteld (smeltpatroon).
72
f.
bekledingen.
1.
bekleding van cementmortel op metaalgaas;
2.
bekleding van brandvrije platen. Op grond van hetgeen hier heden besproken is, kunnen de volgende
conclusies getrokken worden: Ie. door waarnemingen bij brand en door middel van brandproeven, bestaat enig inzicht betreffende de weerstand van bouwmaterialen en bouwconstructie-elementen tegen de inwerking van vuur; 2e. er zijn schema's ontworpen voor een systematisch onderzoek, die als basis kunnen dienen om te komen tot een classificatie van bouwmaterialen en bouwconstructie-elementen; »3e. het is van zeer veel belang deze classificatie zo spoedig mogelijk ter hand te nemen. Discussie.
De heer Rombouts: Mijne Heren. De heer de Boer heeft dit vraagstuk op fraaie wijze ingeleid en ik heb er veel interessants uit geleerd en daarom had ik gaarne nog een paar vraagjes gesteld. In de eerste plaats heeft hij in het begin van zijn voordracht ons een kromme vertoond en gesproken over de grafieken, die ons het temperatuurverloop geven in de functie van de tijd. Deze kromme nu waar ik op doel is naar ik veronderstel opgesteld na menigvuldige proeven en er is een indeling op gemaakt van de stoffen naar gelang van het feit, of zij een zekere tijd aan de temperatuur kunnen weerstaan zonder schade te krijgen. Ik zou nu willen vragen: heeft men nu op het ogenblik al een theorie, waarop men de resultaten van een standaard-brandhaard kan toetsen aan de werkelijkheid? U heeft daar het voorbeeld aangehaald van een gewoon woonhuis en U heeft gezegd, dat voor een gewoon woonhuis met een normaal trappenhuis, wij kunnen aannemen dat het ontruimd zal zijn binnen 5 minuten en dat de goede brandweer binnen 15 minuten na het uitbreken van de brand wel aanwezig zal zijn, zodat een brandveilige deur het vuur 15 minuten zal moeten weerstaan en dat dat voldoende is. Als ik zo'n deur wil hebben welke con-
clusies kan ik dan trekken uit die kromme? Ik neem een proef en die deur valt in de categorie brandwerend; kan ik dan aannemen dat die
73
deur voor het woonhuis weerstand zal bieden gedurende een kwartier
en voor het pakhuis dit zal zijn een uur of twee uur? Dit is een overgang van theorie tot praktijk en ik zou graag willen weten of men zover is.
Ir de Boer: Ik heb al gezegd dat alles voorlopig nog theorie is en dat met de eigenlijke uitvoering nog een begin moet worden gemaakt.
De heer ftombouts: Dan nog een tweede vraag. Toen U gesproken hebt over beton, hebt U iets gezegd over de nadelen en de voordelen. Is uw oordeel ook niet, dat daarbij een grote rol speelt de beschermende laag, die om de bewapening zit? De dikte daarvan wordt bij ons
in België door de Standaardisatie-Vereniging bepaald op 5 cm. Naar mijn oordeel is dat veel te weinig om brandveilig te zijn en ik had' graag- Uw idee daarover.
Ir de Boer: De meningen over de afdeklaag zijn de laatste tijd enigszins gewijzigd. Als LE oude verslagen opslaat van verschillende brandproeven, dan zult U zien dat men vrij veel waarde hecht aan die afdeklaag, dat men van het idee uitgaat dat die afdeklaag het ijzer dient te beschermen tegen te hoge verhitting, want komen wij bij de 500.—'600° C dan zakt het in elkaar. De laatste proeven, die in Duitsland genomen
zijn tussen 1935 en 1939 en uitgevoerd zijn volgens DIN 4102 tonen ons, daf men van dat idee terug komt. Er is gebleken, dat de verschillende dikten van de afdeklaag weinig verschil geven in weerstand tegen brand. Wel blijkt dat een pleisterlaag een zeer gunstige werking heeft. Een dergelijke laag is echter te beschouwen als een afdeklaag op de wapening, die met bijzondere zorg is aangebracht. In de conclusie wordt aanbevolen de pleisterlaag aan te brengen op een draadnet (bijv. kippengaas) daar hierdoor het afbladderen van de beton onder de wapening wordt tegengegaan. Ik zou dan ook niet gaarne willen beweren dat het wapeningsijzer geen bescherming tegen de indringing van hitte nodig heeft en de afdeklaag overbodig is. Wat nu de dikte van de afdeklaag betreft, volgens onze Nederlandse betonvoorschriften is die 3l/2 cm voor zware kolommen en balken en voor normaal werk 2l/2 cm, dat is een stuk minder dan U in België heeft. Ik ben bang, dat U eigenlijk wel een beetje te ver gaat, want ik geloof niet, dat U
die dikte nodig hebt, terwijl voor iedere centimeter, die U meer aan74
brengt, de zwaarte van de constructie zeer toeneemt en ook ruimte wordt weggenomen. Ik meen dus, dat U Uw doel een beetje voorbij schiet.
Dr Ir van Hoogstraten: Mijn eerste vraag is deze M. d. V. In hoever is er een relatie tussen de brandproef en de brandkamer en de practijk. Ik ben in 1937 in Engeland geweest in verband met de Fire Research en heb er een bezoek gebracht aan Elstree, waar men voor het keuren van materialen allerlei brandovens heeft. W^t nu betreft b.v. de branddeur, daar moet U het zo opvatten dat niet alleen het paneel beproefd moet worden, maar ook de deur in zijn geheel, in het raamwerk dus waar hij in past. Nu wordt in Elstree dit hele geval opgezet in de brandoven en dan pas wordt de deur getest. In het algemeen heeft men daar de indruk gekregen, dat een dergelijke proef vrij behoorlijk maatgevend is voor de practijk. Maar ten aanzien van andere constructies geeft men toe, dat uiteindelijk de enig juiste proef zou zijn het gebouw in zijn geheel op te zetten en er de brand in te steken. Wat de proeven hier in het land aangaat, moet ik een enkele aanvulling geven. Er is inderdaad voorbereidend werk gedaan ten aanzien van een eventueel Normaalblad voor een tijd-temperatuurcurve, maar op het ogenblik ontbreekt ons nog steeds de brandoven. Alhoewel wij op het ogenblik al een project gemaakt hebben inzake de eventuele constructie en hoewel wij berekend hebben hoeveel dat zal kosten, is het nog punt twee of wij inderdaad in staat zullen zijn hem neer te zetten. Hangende deze kwestie nemen wij op het ogenblik provisorische proeven in een soort brandhuisje, waar wij althans alle mogelijke muren en panelen in kunnen zetten en aan de invloed van een houtvuur kunnen onderwerpen. Het is dan ook juist zo als de heer de Boer gezegd heeft, wij weten nog weinig van temperatuur-tijdcurven, omdat de proeven zo enorm uiteen kunnen lopen door weersomstandigheden en dergelijke. Als ik echter naar de resultaten van de tot nu toe gedane proeven kijk, dan moet ik toch zeggen, dat wij niet zo heel ver van de normaalkromme af zijn. Over het algemeen geven deze proeven dan ook wel een zekere uitkomst ten aanzien van een globaal inzicht in het materiaal. Wij kunnen natuurlijk geen metingen doen aan het niet verwarmde deel van het materiaal, want daarvoor heb je een afge.sloten gebouw nodig, maar ten aanzien van hun houdbaarheid ten
75
opzichte van het vuur hebben wij toch van verschillende bouwmaterialen resultaten gekregen, waarmee althans de Inspectie van het Brandweerwezen een voorlopig rapport kan opstellen. Dit wilde ik ter aanvulling nog mededelen.
De Heer van Boven: Naar aanleiding van de vraag van de Heer Rombouts over de theorie en practijk meen ik ook nog een mededeling te kunnen doen van hetgeen in Engeland gedaan is. Ook in Engeland heeft men het bezwaar gevoeld, dat men weliswaar over mooie normaalkrommen beschikt en het dus theoretisch zeer wel denkbaar is om materialen te beproeven, maar dat men niet voldoende weet van de omstandigheden die zich in de practijk kunnen voordoen. Daarom is men ook omgekeerd gaan werken. Uitgaande van deze krommen, heeft een commissie onderzoekingen aan tal van gebouwen gedaan, die tijdens de oorlog zijn uitgebrand. Door de verschillende verkleuringen die in de bouwmaterialen en constructiedelen zijn opgetreden, was het mogelijk, de temperaturen vast te stellen die daarbij hebben geheerst. Ook voor de intensiteit van het vuur had men een basis n.l. in de hoeveelheden en de aard van de materialen, die in het gebouw aanwezig waren voor de brand. Men heeft dit bij de eigenaars geïnformeerd of op andere wijze uitgezocht. Zodoende is men tot de conclusie gekomen dat bij een groot aantal gecontroleerde branden, de Resultaten grote overeenkomst vertonen met die volgens de normaalkromme. Dit is dus ook een reden, te meer om aan deze resultaten bijzondere aandacht te besteden, ook al zijn wij er ons van bewust, dat tussen theorie en practijk nog steeds verschil zal blijven bestaan. De volledige resultaten van bedoelde commissie zijn voor zover mij bekend, helaas nog niet gepubliceerd, doch de verschijning is wel aangekondigd. Ik mag deze publicatie dan ook wel in de bijzondere aandacht aanbevelen. Ongetwijfeld kan deze studie bijdragen tot verruimingvan ons inzicht in deze materie.
76