We hebben lang genoeg gepraat over problemen.
Het is tijd voor oplossingen M I C HAE L B R AU N G ART
CH E M I C U S , OV E R C R AD LE TO C R AD LE
159
Professor doctor Michael Braungart is chemicus. Samen met architectontwerper William McDonough ontwikkelde hij een nieuwe manier van leven: Cradle to Cradle. Hij deelde de wereld in in twee kringlopen: een biologische kringloop en een technische kringloop. Als we alles wat we maken – van etenswaren tot de nieuwste com-
puters – veilig kunnen terugbrengen in de biologische kringloop (in de natuur) of in de technische kringloop (het recycleproces), bestaat afval niet meer: na gebruik wordt iets voedsel voor de natuur, of voeding voor nieuwe producten. Ofwel: Afval = voedsel. Het lijkt zo eenvoudig – en dat is het ook. En het werkt!
‘Ik was zestien en verliefd op mijn scheikundelerares,’ vertelt Michael, ‘dus ik besloot scheikunde te gaan studeren. In die tijd stond de chemische industrie in een kwaad daglicht. In 1976 vond bijvoorbeeld een chemische ramp plaats in Seveso, Italië, waardoor een heel landschap besmet raakte. In 1984 vielen duizenden doden toen er gifstoffen uit een bestrijdingsmiddelenfabriek in Bhopal, India, ontsnapten, en twee jaar later besmette een ongeluk met een kernreactor in Tsjernobyl een ongekend groot deel van de aarde. De hele chemische wetenschap verloor door deze rampen haar geloofwaardigheid.
fen gaan testen die in dit pak verwerkt zaten: het bleek één groot stuk gifafval te zijn, waarin onder meer hoge concentraties zware metalen waren verwerkt. Ik ben vervolgens pakken van andere grote merken gaan testen – Hugo Boss, Louis Vuitton, Dolce & Gabbana – al die kleding is gevaarlijk chemisch afval. Die is nooit ontworpen om door mensen gedragen te worden, om met huid in aanraking te komen: het is alleen maar ontworpen om er mooi uit te zien. Maar het gaat niet alleen om designerkleding. Als je Mattel-speelgoed test – kinderspeelgoed van de grootste speelgoedfabrikant ter wereld – vind je een eindeloze hoeveelheid chemicaliën waarmee kinderen nooit in contact zouden moeten komen. Gifstoffen die neurotoxisch zijn – die het zenuwstelsel vergiftigen; stoffen die mutageen zijn – die het menselijk DNA beschadigen; chemicaliën die teratogeen zijn – die foetussen beschadigen of misvormen; stoffen die endocrien verstorend zijn – die je hormoonhuishouding beschadigen. Baby’s raken zelfs in de baarmoeder al gehandicapt doordat zich speelgoed van hun oudere broertjes en zusjes in huis bevindt. En toch is al dat speelgoed nog steeds op de markt.’
Ik wilde aantonen dat het ook anders kon en ben me gaan richten op de wijze waarop scheikunde juist een bijdrage kan leveren aan de wereld, hoe we stoffen kunnen ontwikkelen die niet schadelijk zijn – en zelfs goed zijn voor mens en natuur. Als je ziet wat mensen met onze planeet doen, besef je dat er dringend iets moet gebeuren. Omdat ik het van wezenlijk belang vond dat dit geluid ook in de politiek gehoord werd, richtte ik samen met een aantal anderen Die Grünen op, de groene partij in Duitsland. Om dezelfde redenen sloot ik me ook al vroeg aan bij Greenpeace en andere milieuorganisaties.’ M O O I MA AR U ITE R S T G I F TI G ‘Al vanaf het moment dat ik er tijdens mijn studie achter kwam hoe toxisch het overgrote deel van de chemische stoffen is, heb ik me erover verbaasd hoe primitief het is dat mensen hiermee werken. Een paar jaar geleden kreeg ik bijvoorbeeld een prachtig Armani-kostuum van een vriend. Ik kon het natuurlijk niet laten, dus ik ben de stof-
EEN HORRORVERHAAL OVER WEEKMAKERS ‘In 1982 diende ik een petitie in bij de Duitse regering om het gebruik van weekmakers (ftalaten) in PVC te verbieden omdat ze de menselijke hormoonhuishouding verstoren.
P
L
A
S
T
I
C
S
O
E
P
Er werd eerst een testmethode ontwikkeld – dat duurde vijf jaar. Vervolgens werd er vijf jaar lang een waarnemingsprogramma ingesteld om te kijken waar die weekmakers zich precies bevonden. Daarna werd er vijf jaar lang getoetst op de giftigheid van het materiaal. Toen werd er vijf jaar onderzocht wat de economische consequenties zouden zijn als deze weekmakers zouden worden verboden. Daarna werd drie jaar lang een politiek debat gevoerd over wat er met weekmakers moest gebeuren, en uiteindelijk duurde de besluitvorming nog twee jaar. In 2007 werd het uiteindelijk verboden om deze ftalaten te gebruiken in speelgoed voor kinderen onder de drie jaar... Nog geen twee procent van het materiaal waarin deze giftige weekmakers worden gebruikt. In alle overige producten worden deze stoffen nog steeds verwerkt. Maar met deze wet verschaft de overheid zichzelf een alibi: politici kunnen zeggen dat ze er toch wat aan doen... We weten inmiddels dat deze weekmakers méér doen dan zorgen voor een verstoring van de hormoonhuishouding en dat ze onvruchtbaarheid veroorzaken. Bij vrouwen onderdrukken ze de normale hormoonproductie, terwijl ze bij mannen de hormoonproductie compenseren – wat betekent dat in een stad als Amsterdam 20% van de mannen steriel is. Meisjes krijgen al op de leeftijd van 16 tot 18 jaar osteoporosis – een vorm van botontkalking die alleen bij oude mensen hoort voor te komen. Dat komt doordat de normale hormoonhuishouding achterblijft, en synthetische hormonen de botontwikkeling niet kunnen beheersen. Deze weekmakers zijn ook verantwoordelijk voor diabetes bij kinderen op jonge leeftijd, en ze zorgen voor obesitas bij kinderen – kinderen kunnen dezelfde hoeveelheid calorieën eten als vroeger, maar worden er nu dik van omdat hun hormoonhuishouding niet goed werkt. En nog steeds hebben we alleen maar die alibi-wetgeving. Ook de Europese Unie neemt halfslachtige maatregelen. Zo werd het bijvoorbeeld verboden om asbest te gebruiken in de remvoering van auto’s. Maar er mag nog steeds antimoniumsulfaat in worden verwerkt, en dat is een veel sterkere gifstof... “Zonder asbest” zegt in dit geval dus niets over het vrij zijn van chemische giftige stoffen. Als ik jou een maaltijd voorschotel en zeg: “zonder kip”, dan weet je nog helemaal niets. Pas als ik je het hele recept met alle ingrediënten vertel, kun je nagaan of er iets in zit waar je verkeerd op zou kunnen reageren.
Stickers op producten die vertellen dat iets “zonder...” is, moeten vanaf nu verboden worden. Er wordt een rampzalig verbond tussen politiek, wetenschap en bedrijfsleven in stand gehouden: onderzoekers worden betaald voor het onderzoeken van problemen – niet voor het vinden van oplossingen. Op het moment dat iets is opgelost komt er geen geld meer binnen. Iedereen houdt zich met onderzoek bezig, dat vervolgens nieuwe onderzoeken nodig maakt. Zo blijft iedereen gelukkig, want zolang er onderzoek wordt gedaan krijgen wetenschappers betaald, hoeft niemand actie te ondernemen om oplossingen te implementeren, en hoeven bedrijven geen verantwoordelijkheid te nemen. Dat moet hoognodig veranderen.’ H E T B E G I N VA N C R A D L E T O C R A D L E ‘In 1986 protesteerde ik met Greenpeace tegen de Zwitserse chemische industrie. Bij een brand in de Sandoz-fabrieken in de buurt van Basel waren chemicaliën in de Rijn terechtgekomen. De Rijn kleurde rood van de pesticiden en over een lengte van honderdvijftig kilometer was de hele rivier biologisch dood. We blokkeerden pijpleidingen en klommen in schoorstenen van de Ciba-Geigy-fabriek waar een paar dagen eerder al per ongeluk vijfduizend liter onkruidverdelger in de Rijn was geloosd. Het management reageerde totaal anders dan we verwachtten en zei: “Misschien kijken we op een andere manier tegen de dingen aan, maar we hebben wel dezelfde doelen als jullie.”
Ik heb toen een onderzoeksinstituut opgericht dat zoekt naar oplossingen die rekening houden met het milieu: EPEA – de Environmental Protection Encouragement Agency. In het begin werd dat volledig door Greenpeace betaald, vanuit het idee dat je niet alleen tegen dingen moet protesteren, maar ook moet bijdragen aan verandering. Ciba-Geigy, waartegen we eerder nog demonstreerden, werd een andere grote opdrachtgever voor wie we chemicaliën zijn gaan testen. EPEA werkt nog steeds voor alle belangrijke milieuorganisaties – omdat ze nog steeds nodig zijn... In deze periode realiseerde ik me dat we moesten onderzoeken hoe we “goed” konden werken, in plaats van “minder slecht”. Ik ben langs China, India en Brazilië gaan reizen om te bestuderen hoe ze daar met materiaal
162
– met wat wij hier als afval beschouwen – omgaan. Ik combineerde de westerse wijze van analyseren met de oosterse wijze van het denken in kringlopen, en met de mogelijkheid van het leven te genieten. Als iets niet leuk is moet je het niet doen, daar is het leven te kort voor. Ik noemde het nieuwe systeem dat ik uitdacht een “intelligent productsysteem”. Een product is niet intelligent als het schildpadden, walvissen en zeehonden doodt. Maar in Amerika bestaat de Intelligent Design Movement – een religieuze stroming die bovennatuurlijke verklaringen in de wetenschap wil opnemen – en daarmee wilde ik niet geassocieerd worden, dus ik moest een andere naam bedenken. Dat werd uiteindelijk “Cradle to Cradle” of “afval is voedsel”, dan begrepen mensen direct waar het om ging. Ik had dit idee ontwikkeld toen ik in 1991 Bill McDonough ontmoette. Samen hebben we richtlijnen opgesteld voor de Expo 2000 in Hannover, die waren gebaseerd op de Cradle to Cradle-gedachte. “We hebben lang genoeg gepraat over problemen,” zeiden we tegen elkaar. “Het is tijd voor oplossingen.”
P
L
A
S
T
I
C
S
O
E
P
Ik realiseerde me pas echt dat Cradle to Cradle een realistische oplossing was toen ik hoorde wat Steven Spielberg erover zei: “Is het niet verbazingwekkend dat uit het land van de holocaust het enige concept komt dat een wereldomvattende holocaust kan voorkomen?” Ik heb persoonlijk moeite met deze formulering, maar het maakt wel duidelijk dat wij de enige positieve oplossing bieden.’ W E M O E TE N G O E D W O R D E N ‘Het is een helder concept. Iedereen begrijpt de boodschap meteen: “minder slecht” is niet “goed”. Nu moet het nog worden toegepast... Inmiddels verbiedt de Europese Unie het gebruik van 64 chemicaliën in kinderspeelgoed. Maar er zitten honderden en honderden giftige chemicaliën in speelgoed – het helpt niet als je maar enkele van die stoffen verbiedt. Bovendien werkt zo’n verbod niet: als ik nu kinderspeelgoed test tref ik nog steeds al die chemicaliën aan die verboden zijn. Je zou verwachten dat dit soort feiten breed uitgemeten wordt in de pers, maar het tegendeel is waar. Mensen zeggen: “Ja, we weten dat plastic giftig is. Nou en? Moeten we nu terug naar houten speelgoed? Geen kind wil
163
BRAUNGART
Ik vroeg: “Kan ik het papier dat uit die machine komt op mijn composthoop gooien? Of kan ik het verbranden en de as in mijn tuin uitstrooien?” Ze keken elkaar aan en moesten toegeven dat dat niet kon. Ze hadden dus de verkeerde aspecten geperfectioneerd. Je moet eerst denken: wat is juist om te doen? En dan ga je dat perfectioneren… Iets wordt alleen maar duurder – in kosten, in productiviteit – als je de foute aspecten perfectioneert. Nieuwe, betere producten zullen uiteindelijk goedkoper zijn.’ STEL JE EEN DOEL EN WERK ERNAARTOE ‘We moeten ons doelen stellen – daar kunnen regeringen een bijdrage in leveren. We moeten bedenken wat we over vijf jaar willen hebben bereikt, over tien jaar, en over vijftien jaar. De millenniumdoelen zijn niet geschikt. Het zijn aardige bedoelingen, maar ze zijn te abstract en gaan uit van de verkeerde uitgangspunten – er wordt gesproken over “verminderen”, “vermijden”, “inperken”. Dat is niet goed: we moeten problemen oplossen. Die doelen moeten positief gesteld zijn. houten speelgoed!” Dus de kinderen spelen nog steeds met hun stinkende oude barbies, terwijl we weten hoe slecht dat is. Toch kan het gemakkelijk anders. De meeste oplossingen zijn al voorhanden. Alternatieve, niet-giftige stoffen die de giftige chemicaliën kunnen vervangen zijn er – en ze hoeven niet duurder te zijn. Zodra ze in de hoeveelheden gemaakt worden die nodig zijn om de schadelijke stoffen te vervangen, zijn ze helemaal niet duurder: sterker nog, door alle gifstoffen te verwijderen en te vervangen door alternatieven, kunnen producten 20 tot 30% goedkoper worden geproduceerd. Het probleem zit in de ontwerpen: bedrijven hebben de verkeerde dingen geperfectioneerd. Ze hebben hun ontwerpen perfect fout gemaakt. Zo kwam ik op bezoek bij een grote fabriek die printers en kopieermachines maakt, en alles wat daarbij nodig is – papier, inkt, printerchemicaliën. Daar werd mij trots een nieuwe printer getoond: “Moet je kijken,” zeiden ze. “Deze printer is twee keer zo snel en gebruikt toch twintig procent minder energie.”
Stel bijvoorbeeld als doel: Over vijf jaar moet al het papier waarop we printen of drukken zo ontworpen zijn dat het opgenomen kan worden in de biosfeer. Nu is papier een stuk chemisch afval. Met één kilo kringlooptoiletpapier besmetten we drie miljoen liter water op zo’n manier dat je het niet veilig kunt drinken: de inkt en drukchemicaliën die op het papier zaten dat voor dit kringlooppapier is gebruikt, zijn niet geschikt om in water terecht te komen. Neem bijvoorbeeld de gele inkt die voor drukwerk gebruikt wordt; dat is meestal het uiterst giftige dichloorbenzeen. Zelfs in China is die inkt in de textielindustrie al zes jaar verboden. Een ander doel kan zijn: Binnen vijf jaar moet al het plastic dat in de oceanen terecht kan komen – bijvoorbeeld de flesjes zonnebrandolie, die je gemakkelijk op het strand kunt vergeten – vrij zijn van schadelijke stoffen en zo ontworpen zijn dat het veilig afbreekt in het zeewater.
164
P
L
A
S
T
I
C
S
O
E
P
165
Stel je doel en maak plannen hoe je dat doel wilt bereiken. Stap voor stap. Steeds een stap waarbij je duidelijk kunt zien wat je verbetert. Daarbij moet je alles opnieuw bekijken. De tapijtenfabriek Desso heeft zichzelf bijvoorbeeld tot Cradle to Cradle-bedrijf verklaard. Ze hebben een stappenplan opgesteld tot 2020 waarin staat dat alle producten die zij maken bijdragen aan de biologische of technische kringloop. Iedere maand bepalen ze wat ze die maand willen realiseren. Het water dat de fabriek uit komt, is inmiddels schoner dat het water dat er in komt. De fabriek draagt bij aan een beter bestaan, in plaats van dat ze “minder slecht” produceert. In de tien maanden dat dit project nu loopt is de winst met 40% vermeerderd – iedereen wil deel uitmaken van dit positieve verhaal.’ DE ROTZOOI DIE ER AL IS... ‘Het materiaal dat we al hebben gemaakt – en dat dus nog niet is ontworpen volgens de Cradle to Cradle-principes – vormt een andere uitdaging. De eerste Nederlandse astronaut, Wubbo Ockels, verwoordde het goed. Toen hij vanuit de ruimte naar de aarde keek zag hij dat er geen “weg” bestaat. Je kunt niet iets “weg”gooien als er geen “weg” is. Plastic kun je niet weggooien. Wegwerpplastic bestaat niet. Plastic kan alleen teruggegeven worden aan de natuur als het ontworpen is om als voeding voor de natuur te dienen. Dat betekent dus dat al het plastic dat in de natuur terecht kan komen, opnieuw ontworpen moet worden zodat het goed is voor de biosfeer als het daarin belandt. Zo hebben wij voor Unilever heel mooi verpakkingsmateriaal ontwikkeld. Als het bevroren is vormt het een soort film, een dunne laag: op kamertemperatuur wordt het een vloeistof die binnen een paar uur is afgebroken. Als je het hier buiten weg zou gooien, bestaat het morgenochtend niet meer, en aangezien het is opgebouwd uit plantenzaden is het een soort zangvogelpoep. Op deze manier wordt weggooien leuk: je voedt de aarde ermee. Voor het materiaal dat giftig is en niet is geproduceerd om in een biologische of technische kringloop te worden gebracht, moeten we technieken ontwikkelen om de gifstoffen te vernietigen. Neem bijvoorbeeld het uiterst giftige PVC – als je daar waterstof aan toevoegt, kun je koolwaterstof en zoutzuur maken. Van de koolwaterstoffen kun je nieuwe materialen maken, of je kunt het als brandstof gebruiken. Het zoutzuur is te gebrui-
BRAUNGART
ken in technische processen. Dat soort “reparatietechnieken” moeten we verder uitwerken. Ieder jaar belandt er acht miljoen ton plastic in de oceanen. Het Dutch Polymer Institute zou dus voor plastic dat in de zeeën kan belanden, plasticsoorten moeten ontwikkelen die werkelijk veilig afbreken als ze in contact komen met water. Daarnaast moeten we het afval dat zich nu al in de oceaan bevindt, eruit zien te krijgen. Betaal de vissers in Hawaii om het plastic dat in hun netten belandt niet terug te gooien, maar mee te nemen naar de wal waar het verwerkt kan worden. Met Aveda – een cosmeticalijn van Estee Lauder – werken we samen aan een project onder de naam Ocean Plastic. We hebben statiegeld geheven op de doppen van hun producten. Die worden ingezameld, zodat ze niet in de natuur terechtkomen. Tegelijkertijd maken we verpakkingen van plastic dat uit de oceanen is gehaald – daar zitten nog wel wat verontreinigende stoffen in, maar dat maakt voor de cosmetica niet uit. Zo’n verpakking is niet ideaal, maar je weet wel dat als je zo’n fles koopt, je voorkomt dat een stuk plastic in de bek van een schildpad of zeehond belandt. Zelfs met slecht plastic kun je op die manier iets goeds doen.’ C R AD LE TO C R AD LE VEROVERT DE WERELD ‘Ik ben heel optimistisch. Cradle to Cradle wordt wereldwijd opgepikt: in Nederland, Denemarken, Israël, Nieuw-Zeeland, Taiwan. Arnold Schwarzenegger zal Californië tot Cradle to Cradle-staat verklaren. Inmiddels zijn elf eilanden Cradle to Cradle-eilanden geworden... De verandering begint steeds sneller in te zetten. Er zijn steeds meer ingenieurs, chemici, ont-
166
werpers die genoeg hebben van het oude systeem en overstappen – zij zijn degenen die de verandering uiteindelijk mogelijk maken. Het oude systeem begint tegen zichzelf te werken. We hebben geen andere optie dan te veranderen – als we niet binnen tien tot vijftien jaar ons hele systeem omgooien, kunnen we de teloorgang van de aarde niet meer tegenhouden. In het ergst denkbare scenario zullen er over tien, vijftien jaar nog maar één miljard mensen op aarde wonen, en leeft nog maar veertig procent van de diersoorten. Willen we dat? Het is niet nodig om de aarde te vernietigen: de biomassa van mieren is bijvoorbeeld vier keer groter dan die van mensen, en zij kunnen leven zonder de aarde te vernietigen – zij dragen er zelfs aan bij. Het tropisch regenwoud bestaat dankzij de mieren; zij produceren de voedingsstoffen die het regenwoud nodig heeft om te bestaan. Als je daarnaar kijkt, kun je zeggen: “Goed, laten we op een andere manier omgaan met alles wat we hebben. Laten we bijdragen aan de wereld om ons heen, in plaats van haar af te breken.” Nederland speelt een voortrekkersrol in het Cradle to Cradle-concept. Dit land is bij uitstek geschikt omdat niemand hier bang is om aan te wijzen waar de fouten zitten. Daarnaast heeft Nederland de natuur nooit geromantiseerd, zoals wij in Duitsland – of aanbeden, zoals in de Verenigde Staten, waar gesproken wordt over “Mother Nature”. We moeten geen moeder-kindrelatie met de natuur aangaan, en ook geen lieflijke romantische verhouding. We moeten een volwassen relatie met de natuur onderhouden: we moeten van de natuur leren en tegelijkertijd ons eigen verstand gebruiken. We kúnnen leren van de natuur; de natuur is niet dom. Ik test nu al zestien jaar moedermelk, en ik heb nog nooit één monster aangetroffen dat ik als drinkbare melk op de markt had kunnen verkopen. Er zitten tot 2.500 verschillende chemicaliën in borstvoeding: kunstmatige chemicaliën. De sterkste carcinogenen en de giftigste stoffen worden nog altijd door de natuur gemaakt – niet door mensenhanden – maar de natuur zal nooit iets produceren dat bioaccumuleert, wat betekent dat het gif zich opstapelt in een mensen- of dierenlichaam. Dat is te walgelijk voor woorden – de natuur zou nooit zoiets doen.
P
L
A
S
T
I
C
S
O
E
P
Ten slotte is Nederland zo geschikt voor Cradle to Cradle omdat mensen hier samenwerken. Dat zit in de geschiedenis van het land ingebakken: als je niet samen met je buurman de dijken controleerde, verdronk je allebei. Zelfs als je je buurman niet mocht, moest je toch met hem samenwerken en hem kunnen vertrouwen. Cradle to Cradle is een concept waarbij je op elkaar bouwt, in plaats van elkaar overheerst – daarom past het zo goed in Nederland.’ B E G I N VA N D A A G ‘Iedereen die wil kan vandaag al gaan leven volgens het Cradle to Cradleprincipe. Vraag jezelf bij alles wat je koopt af: “Kan ik dit in mijn tuin kwijt? Mag het op mijn composthoop? Kan ik het veilig verbranden in mijn haard?” Koop niets waar je niet verantwoordelijk mee om kunt gaan. Als maar vijf procent van de klanten in een supermarkt op die manier zou inkopen, verandert dat al het winkelbeleid. Dat leerde ik toen ik tijdens de perestrojka met mensen in de voormalige Sovjet-Unie sprak: als vijf procent van de gemeenschap bereid is om het systeem te veranderen, dan is dat genoeg.
Wees één van die vijf procent.’