Water zonder grenzen 56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling 9 januari 2004 te Delft
Technische Universiteit Delft Faculteit Civiele Techniek en Geowetenschappen Sectie Gezondheidstechniek Stevinweg 1, 2628 CN Delft www.gezondheidstechniek.tudelft.nl
Water zonder grenzen 56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Vrijdag 9 januari 2004 te Delft
Samenstelling en eindredactie: prof.ir. J.C. van Dijk ir. J.Q.J.C. Verberk Layout: ir. P.G. Korthagen E. Ooms
i
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Colofon De voordrachtenbundel Water zonder grenzen van de 56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling is een uitgave van de Sectie Gezondheidstechniek van de Faculteit der Civiele Techniek en Geowetenschappen van de TU Delft.
Reeds in onderstaande volgorde in boekvorm verschenen voordrachten van de volgende cursussen in Drinkwatervoorziening: 1. Filtratie; 2. Vervaardiging van buizen voor transport- en distributieleidingen; 3. Winning van grondwater; 4. Waterzuivering; 5. Hygiënische aspecten van de drinkwatervoorziening; 6. Het transport en de distributie van leidingwater; 7. Keuze, aantasting en bescherming van materialen voor koud- en warmwaterleidingen; 8. 9. en 10. Enige wetenschappelijke grondslagen der waterleidingtechniek I, II, en III; 11. Radio-activiteit; 12. Grondwater; 13. De Rijn; 14. Nieuwe ontwikkelingen in de waterleidingtechniek op physisch, chemisch en biologisch gebied; 15. De watervoorziening en de industrie; 16. Gebruik van moderne statistische methoden; 17. Kunstmatige infiltratie; 18. De biologie en de watervoorziening; 19. Snelfiltratie; 20. Physische technologie en de waterzuivering; 21. Van goed naar beter water; 22. Het ontwerpen van waterzuiveringsinstallaties; 23. Kwaliteitsbeheersing bij de openbare drinkwatervoorziening; 24. De Maas; 25. De openbare watervoorziening in de maatschappij van morgen; 26. Watertransport door leidingen; 27. Regel-en stuurtechniek in het waterleidingbedrijf; 28. De winning en aanvulling van grondwater en beïnvloeding van de omgeving; 29. Nieuwe zuiveringstechnieken; 30. Distributienetten en binnenleidingen; 31. Drinkwater in breder verband; 32. De drinkwatervoorziening in ontwikkelingslanden; 33. Toxicologische aspecten van drinkwater; 34. Microbiologie bij de waterbereiding; 35. Europees milieubeleid en de gevolgen voor de waterleidingbedrijven; 36. Systeembenadering en modellering in de waterhuishouding; 37. Bedrijfsmatige aspecten van winning en zuivering; 38. Bedrijfsmatige aspecten van transport en distributie; 39. Informatica, automatisering en computertoepassingen; 40. Radio-activiteit en de drinkwatervoorziening; 41. Effecten van milieuverontreinigingen op de waterkringloop; 42. Recente relevante ontwikkelingen met betrekking tot de drinkwatervoorziening; 43. Technische maatregelen voor kwaliteitszorg voor grondstof en eindprodukt; 44. Beschouwingen met betrekking tot het VEWIN-Milieuplan; 45. Grondwater of oppervlaktewater?; 46. Een glasheldere toekomst?; 47. Bouwen voor de 21e eeuw; 48. Drinkwater in Nederland: natuurlijk het beste?; 49. Niet alleen drinkwater?!; 50. Uitdagingen voor de drinkwatersector; 51. Strategische ontwikkelingen; 52. Kosten of kwaliteit? Reeds in onderstaande volgorde in boekvorm verschenen voordrachten van de volgende cursussen in Riolering en Afvalwaterbehandeling: 1. De afvoer van afvalwater naar zee; 2. Slibverwerking; 3. De technologie van het beluchtingsproces; 4. Recreatie en waterverontreiniging; 5. Afvalwater thans en in de toekomst; 6. De oxydatiesloot; 7. Rioleringen bijzondere onderwerpen; 8. Centralisatie van behandeling van afvalwater en slib; 9. Vooruitgang in de zuiveringstechniek; 10. Doelstellingen en optimalisatie; 11. Beluchting; 12. Milieu en economie in het spanningsveld van onze maatschappij; 13. De belasting van het milieu door fosfaten en verspreide lezingen; 14. De Rijn; 15. Milieueffectrapportage; 16. Slib opnieuw bekeken; 17. Wat de industrie doet; 18. Voordrachtenbundel 18e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling; 19. Nieuw ontwikkelingen in de afvalwaterketen. Reeds in onderstaande volgorde in boekvorm verschenen voordrachten van de volgende gecombineerde cursussen in Drinkwatervoorziening, Riolering en Afvalwaterbehandeling: 53/20. Internationale ontwikkelingen in de waterketen. 54/21. Gezondheid en (water)kwaliteit. 55/22. (Net)werken
ii
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Water zonder grenzen vrijdag 9 januari 2004 Plaats: collegezalen A en B van het gebouw voor Civiele Techniek Stevinweg 1, 2628 CN Delft. Onder auspiciën van de Opleiding Civiele Techniek van de Technische Universiteit te Delft en met medewerking van VEWIN, KVWN, RIVM, Kiwa, NVA, RIONED, RIZA en STOWA zal op vrijdag 9 januari 2004 de gecombineerde 56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening en de 23e Vakantiecursus in Riolering & Afvalwaterbehandeling worden gegeven, waarvoor de Commissies van Voorbereiding als thema Water zonder grenzen hebben gekozen. De voordrachten van deze Vakantiecursus zijn in deze uitgave gebundeld.
Drinkwater 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Algemene inleiding European water policy EUREAU: van expert naar lobbyist? State-of-the-art in drinking water treatment in Germany Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen Zuid-Afrika: een wondere waterwereld
prof.ir. Hans van Dijk (TU Delft) dr. Helmut Blöch (European Commission) drs. Piet Jonker (DZH) prof. dr. Wolfgang Kühn (TZW) dr. Stan Beernaert (VMW) ir. Luuk Rietveld (TU Delft)
Afvalwater 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem De Agences de lEau in Frankrijk Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany Aquafin, een voorbeeld? The British Way How water services are delivered in the UK De Europese Kaderrichtlijn Water
prof.dr. ir. Francois Clemens (TU Delft) ir. Arthur Iwema (Agence de lEau, Lyon) prof. dr. ir. Thomas Melin (RWTH Aachen) Chris Thoeye (Aquafin) prof. Richard Ashley (University of Bradford) ing. Gerard Broseliske (RIZA)
Gezamenlijke slotsessie 7.
An Australian perspective
prof. Don Bursill (CRC)
iii
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
iv
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave Voordrachten Drinkwater ............................................................................... 1 Algemene inleiding ................................................................................................... 1 prof. ir. Hans van Dijk (TU Delft), dr. Th. van der Hoven (Kiwa) European water policy ............................................................................................... 9 dr. Helmut Blöch (European Commission) EUREAU: van expert naar lobbyist? .............................................................................. 19 drs. Piet Jonker (DZH) State-of-the-art in drinking water treatment in Germany ................................................... 25 prof. dr. Wolfgang Kühn (TZW) Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen .............................................................. 31 dr. Stan Beernaert (VMW) Zuid-Afrika: een wondere waterwereld ......................................................................... 41 Luuk Rietveld (TU Delft), E.König (Windhoek Goreangab Operating Company), prof. dr. J. Haarhoff (Randse Afrikaanse Universiteit)
Voordrachten Afvalwater ............................................................................. 51 Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem ...................................................................... 51 prof.dr. ir. Francois Clemens (TU Delft) De Agences de lEau in Frankrijk ................................................................................ 57 ir. Arthur Iwema (Agence de lEau, Lyon) Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany .................................. 71 prof. dr. ir. Thomas Melin (RWTH Aachen), ir. T. Wintgens (RWTH Aachen), ir. S. Lyko (RTWH Aachen) Aquafin, een voorbeeld? .......................................................................................... 79 Chris Thoeye (Aquafin) The British Way How water services are delivered in the UK .............................................. 89 prof. Richard Ashley (University of Bradford) De Europese Kaderrichtlijn Water .............................................................................. 105 ing. Gerard Broseliske (RIZA), ir. J.M.Verkerk (DGW)
Gezamenlijke slotsessie .............................................................................. 127 An Australian perspective ........................................................................................ 127 prof. Don Bursill (CRC)
Bijlagen Bijlage 1: Genomineerden Gijs Oskam prijs Bijlage 2: Master of Science Watermanagement Bijlage 3: Australië-reis dispuut Watermanagement Bijlage 4: Samenvattingen voordrachten
v
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
vi
Algemene inleiding
Algemene inleiding 1
Terugblik op de 55e Vakantiecursus Netwerken
Ook de 55e Vakantiecursus was weer een groot succes. Het werd uiteraard ook hoog tijd dat het weer eens over distributie ging, zoals dagvoorzitter ir. Jan Vreeburg in zijn inleiding verzuchtte. Bij zijn maiden speech in zijn nieuwe functie als docent en onderzoeker drinkwaterdistributie bij de TUD (een functie die hij combineert met zijn werkzaamheden bij Kiwa) constateerde Vreeburg dat een kwalitatief hoogwaardige distributie, samen met bescherming van de bron en een optimale behandeling, de basis vormt voor een betrouwbare drinkwatervoorziening. In een historisch overzicht van de vakantiecursussen bleek echter dat slechts in 6 van de afgelopen 54 cursussen distributie het hoofdthema was. De prestaties van het Nederlandse leidingnet zijn, zeker internationaal gezien, zeer goed. Het lekverlies is nagenoeg verwaarloosbaar en probleemmaterialen zijn in de minderheid. Daarnaast is er een richtlijn voor leveringszekerheid en werpen ook de nieuwe ontwerprichtlijnen vruchten af in de vorm van lagere kosten en betere waterkwaliteit.
prof. ir. J.C. van Dijk TU Delft/Kiwa
dr. Th. van den Hoven Kiwa
Afbeelding 1 - Eindelijk weer eens distributie
.
Wanneer is ons drinkwater veilig genoeg? Met een spectaculaire introductie voerde drs. Hans Berkhuizen van de VEWIN de toehoorders mee naar de toekomst. Een aanslag heeft plaatsgevonden in een Europees land en wat heeft Nederland gedaan om dit te voorkomen c.q. te beteugelen? Helder zette
1
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Berkhuizen uiteen hoe de VEWIN dit probleem samen met de bedrijfstak in kaart heeft gebracht. In nauwe samenwerking met de overheid worden oplossingen gevonden in het project Benewater. Overheid en watersector hebben een gezamenlijk belang bij het goed bepalen van het maatschappelijk aanvaardbaar basisniveau en het goede huisvaderschap om dat te waarborgen. Een bijzondere klant: de brandweer De brandweer is een trouwe klant van het waterleidingbedrijf, stelt dr. Peter Verhallen van het NIBRA. In de loop van de tijd zijn echter de belangen van de beide bedrijfstakken uit elkaar gegroeid en naar een nieuw evenwicht wordt constructief gezocht. Water is het bij uitstek toegepaste blusmiddel en koele cijfers laten zien dat het van cruciaal belang is. Ook overigens om poezen op een moderne wijze uit de boom te halen. Voor katten is dit niet noodzakelijk
De belangen van de brandweer en de drinkwaterleiding lijken echter soms tegenstrijdig te worden bij het ontwerpen van nieuwe leidingnetten.
het bedrijfstakonderzoek is om concrete instrumenten te ontwikkelen om de vier factoren te kunnen meten en vooral te kunnen regelen. De instrumenten vormen tezamen een samenhangend Asset Management systeem, waarmee het leidingnet beheerd kan worden. Grote leidingprojecten: Zand erover? 74 kilometer transportleiding leggen in 5 jaar tijd vormt een onderwerp waar veel over te vertellen valt, betoogde ir. Harry Römgens van Waterleiding Maatschappij Limburg. Samenhangend beleid van de WML ten aanzien van natuurwaarde ontwikkeling en optimale drinkwatervoorziening heeft het mogelijk gemaakt het mijnenveld van de korenwolf zonder kleerscheuren te doorlopen. Alhoewel techniek nog steeds een grote uitdaging vormt, zijn het voortraject en de organisatorische aspecten de laatste jaren veel belangrijker geworden. Dit stelt andere eisen aan de medewerkers van waterleidingbedrijven, waarbij uitwisseling van ervaringen met andere bedrijven van groot belang is. Drinkwater en afvalwater: een zoektocht naar samenwerking. Ir. Roelof Kruize en mw. Carolien van de Wiel, respectievelijk algemeen directeur van de Dienst Waterbeheer en Riolering (DWR) en het Waterleidingbedrijf van de gemeente Amsterdam (WLB), namen het publiek mee in de zoektocht naar samenwerking van de beide bedrijven. Het streven is om te komen tot een samenwerking in de waterketen, waarbij kosten worden bespaard en
Afbeelding 2 - De brandweercommandant.
Hoe houden we het leidingnet in conditie? Wie wil ontwikkelen, moet durven dromen. Ir. Martine van den Boomen (Kiwa, inmiddels ook voorzien van de MBA titel) illustreert deze stelling met de droom van vandaag voor het leidingnet van morgen. De droom bevat vier elementen: waterkwantiteit,waterkwaliteit, het aantal onderbrekingen van de levering en de kosten. Het evenwicht tussen deze elementen bepaalt in hoeverre een waterbedrijf sucesvol is. Het doel van 2
Afbeelding 3 - De Amsterdamse waterketen.
Algemene inleiding
de doelmatigheid en klantgerichtheid worden verbeterd. De zoektocht heeft reeds een aantal veelbelovende pilots opgeleverd, zoals de samenwerking bij de storingsdienst, het gezamenlijk uitvoeren van werken en bij inkoop en logistiek. Ook kennisuitwisseling op gebied van procestechnologie en ICT blijkt vruchtbaar te zijn.
2
Ontwikkelingen bij de TU Delft
Er is de afgelopen tijd weer veel noemenswaardigs gebeurd op de Faculteit Civiele Techniek. Zo is de MSc-BSc structuur ingevoerd in het onderwijs. Dit houdt in dat de studie als het ware is opgeknipt in een 3jarige Nederlandstalige basisstudie (de Bachelor) die wordt afgesloten met het Bachelor of Science diploma en een 2 jarige Engelstalige kopstudie (de Master) die wordt afgesloten met het Master of Science diploma (equivalent aan het oude ir. diploma). Deze opzet is Europees gestandaardiseerd en door de Ministers van Onderwijs vastgelegd in de declaratie van Bologna. Het grote voordeel is uiteraard dat studenten de mogelijkheid krijgen om bijvoorbeeld een Bachelor in Aken te Afbeelding 4 - Een nieuw state-of-the-art handboek. doen en vervolgens over te stappen naar een Master in Delft (een verstandige keuze in zijn voor studenten, maar ook voor medewerkers dit geval
). Ook voor HBO studenten wordt het van waterbedrijven en andere geïnteresseerden. eenvoudiger om in te stappen in de Master Het boek wordt uitgegeven door de Sdu en het opleidingen, hoewel hier nog wel een eerste exemplaar zal in maart worden aangeboden bijspijkerprogramma vereist is dat via een aan een bekende vaderlandse watermanager
schakelklas wordt aangeboden. De eerste ervaringen met de MSc-BSc structuur zijn We hebben deze gelegenheid aangegrepen om de positief. Door de instroom van buitenlanders en collegestof over drinkwater in de Bachelor te HBO-ers worden de colleges in de Master fase bundelen in een Nederlandstalig state-of-the-art duidelijk interactiever en dynamischer omdat handboek over de drinkwatervoorziening met als ingespeeld kan worden op de achtergrond en titel: Drinkwater, principes en praktijk (afbeelding praktijkervaring van deze studenten, waar ook de 4). Naar verwachting zal de inhoud niet alleen nuttig gewone studenten weer van profiteren.
3
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
De nieuwe opzet zal hopelijk ook een positief effect hebben op de totale instroom aan studenten. Alle beta opleidingen kampen al jarenlang met dalende studentenaantallen, hetgeen op termijn tot problemen kan leiden van vergrijzing in de beroepspraktijk. Dit probleem is in de drinkwaterwereld al gesignaleerd. Wellicht is het zaak om de krachten te bundelen en de nieuwe Master opleiding nog aantrekkelijker te maken voor studenten via doelgerichte voorlichting, werving en aantrekkelijke opties als de garantie van stages, afstudeerprojecten en werk in de sector. Een van de voordelen van die MSc-BSc structuur is overigens dat we nu eigenlijk 2 opleidingen hebben en dus ook 2 keer de gelegenheid voor een feestje bij het afstuderen! Die kans hebben we niet voorbij laten gaan en zo kreeg Floris de Bruin als eerste de nieuwe (door Kiwa en WL gesponsorde) prijs voor het beste Bachelor eindwerk.
Daarnaast werken Kiwa en TU Delft samen in het Delfts Cluster, een samenwerkingsverband met ook WL, TNO, GeoDelft en IHE. Voor het (drink)wateronderzoek van DC komen ruime aanvullende budgetten beschikbaar via de zogenaamde BSIK subsidie van de Rijksoverheid. Inhoudelijk zal dit onderzoek zich richten op de research visie van de bedrijfstak. Belangrijke elementen hierin zijn de zekerstelling van een uitmuntende kwaliteit van de drinkwatervoorziening (HQ water), een actieve rol bij het beheer van natuur en milieu en het behoud van het consumentenvertrouwen. Onderzoeksprojecten gaan zich richten op de mogelijke rol van membraanfiltratie en UV bij de zuivering, het voorkomen van kwaliteitsverlies in de distributie, de inzet van brak grondwater en de flexibele inzet van bronnen t.b.v. de drinkwatervoorziening (flex water). Dit onderzoek zal tevens worden vormgegeven in samenwerking met internationale instituten en universiteiten in Duitsland, Engeland, Amerika, Australië en Zuid-Afrika.
Afbeelding 5 - Floris de Bruin krijgt de prijs uit handen van prof. van Dijk.
De voordelen van samenwerking zijn overigens ook dichter bij huis te vinden, want ir. A.J. van der Veer van WBE gaat per 1 januari starten met een promotie-onderzoek bij de TU Delft. Bram heeft bij WBE reeds vele jaren onderzoek verricht aan de zuivering van de Berenplaat, hetgeen een schat aan gegevens heeft opgeleverd over de te bereiken waterkwaliteit bij verschillende zuiveringsprocessen en in het distributienet. Aan de TU Delft gaat hij nu zijn gegevens in een wetenschappelijk kader nader analyseren, toetsen en uitwerken.
Ook op andere fronten zijn er wel wat nieuwtjes te melden. Zo is dr. ir. Bas Heijman sinds 1 september voor 2 dagen per week in dienst van de TU Delft als docent en onderzoeker. Net als Jan Vreeburg combineert hij zijn werkzaamheden bij de TU Delft en Kiwa. In beide gevallen is dat ook goed te doen omdat Kiwa en de TU Delft intensief samenwerken bij het onderzoek. De doelstelling is om het BedrijfsTakOnderzoek te versterken met wetenschappelijk onderzoek door promovendi aan de TU Delft. Dit sluit ook volledig aan bij de visie van de TU Delft waar inmiddels een Speerpunt Water is opgericht dat extra aandacht en budget voor het wateronderzoek vanuit de TU Delft waarborgt.
Afbeelding 6 - Het nieuwe laboratorium Gezondheidstechniek.
4
Algemene inleiding
Een deel van al het water onderzoek zal worden uitgevoerd in het nieuwe laboratorium van Gezondheidstechniek dat afgelopen zomer na 30 jaar is verhuisd en geïntegreerd met het laboratorium van Vloeistofmechanica, gelegen direct achter de collegezalen. Het grote voordeel van deze verhuizing is dat de contacten met de collegas van vloeistofmechanica veel intensiever geworden zijn, hetgeen al heeft geresulteerd in een gezamenlijk promotie onderzoek naar het transport van sediment in leidingen en een gezamenlijk promotie onderzoek naar de modellering m.b.v. CFD (Computational Flow Dynamics) van de ozondoseer en contactkelders van het Waterleidingbedrijf van de gemeente Amsterdam.
Afbeelding 7 - LaboratoriumGezondheidstechniek en Vloeistofmechanica.
3
Water zonder Grenzen
Het thema van deze Vakantiecursus kan op drie manieren worden ingevuld: 1. wat kunnen we leren van de ervaringen in andere landen? 2. wat komt er vanuit de EU op ons af? 3. wat kunnen we zelf doen in internationale projecten?
De eerste vraag staat centraal in de diverse voordrachten over de ontwikkelingen in België, Duitsland, Frankrijk, Engeland, Zuid-Afrika en Australië. De sprekers zullen daarbij aandacht besteden aan een breed scala aan onderwerpen waaronder beleid, techniek, research en spectaculaire infrastructurele projecten. We zijn ervan overtuigd dat U veel nuttige informatie en lessen zult ontlenen aan de ervaringen van onze internationale sprekers. De tweede vraag zal aan de orde komen in de voordrachten van Helmut Blöch, namens de EU (Directoraat Generaal Milieubeheer) en Piet Jonker, namens Eureau. Het is duidelijk dat Brussel steeds meer zijn invloed doet gelden op de (drink)watersector. Dit uit zich niet alleen in de regelgeving, zoals de Kaderrichtlijn, Grondwaterrichtlijn en Drinkwaterrichtlijn, maar ook in het actief beïnvloeden van onderzoek en ontwikkelingen in de lidstaten. Het laat zich raden dat we steeds meer te maken zullen krijgen met de consequenties van het beleid dat in Brussel wordt gevoerd. De vraag zou dan ook gesteld kunnen worden of de sector meer kan en moet doen om het waterbeleid van de EU te beïnvloeden. Een meer actieve lobby en voorlichting, vanuit Nederland vormgegeven door VEWIN, kan mogelijk ongewenste ontwikkelingen voorkomen. Piet Jonker zal daarnaast ingaan op de vraag of Eureau een voldoende krachtige rol kan spelen. Op de derde vraag zal ik in dit stukje ingaan door wat voorbeelden te geven van internationale samenwerking op het gebied van de research. De voordelen hiervan zijn duidelijk, namelijk: - het bundelen van krachten en fondsen (hefboomwerking); - het vermijden van dubbel werk; - het bereiken van grensverleggenderesultaten door voldoende focus en diepgang. Deze voordelen worden wereldwijd erkend, zowel door onderzoeksinstituten als door onderzoeksfinanciers. Er is de laatste jaren dan ook sprake van een ware hausse aan samenwerkingsverbanden en projecten. Een Nederlands voorbeeld is het Delfts Cluster dat hierboven reeds aan de orde kwam. Twee internationale voorbeelden zijn Weknow en de GWRC. 5
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Weknow is een door de EU gefinancierd netwerk voor drinkwateronderzoek met als doelstellingen: - afstemmen van drinkwateronderzoek in Europa; - wetenschappelijk onderbouwen van de herziening van de EU Drinkwaterrichtlijn; - identificeren van onderzoeksthemas voor het 6e Kaderprogramma. De EU hoopt hiermee te bereiken dat de Europese onderzoeksinspanningen worden gebundeld zodat de concurrentiepositie t.o.v. de VS en Japan wordt versterkt. Kiwa is coördinator van Weknow waarin verder instituten uit 30 verschillende landen participeren. De eerste resultaten van het project zijn: - bij het Weknow congres in Kuopia zijn de onderzoeksprogrammas in Europa geïnventariseerd en is gediscussieerd over oördinatie en afstemming van de inspanningen in de di verse landen; - bij een Europese consultatie in Brussel over de Drinkwaterrichtlijn is geconstateerd dat voorlopig geen herziening nodig is; de richtlijn is nog relatief nieuw en toetredingslanden hebben hem nog niet in hun nationale wetgeving kunnen opnemen; - er zijn voostellen geformuleerd voor prioritaire themas voor de onderzoeksagenda op Europees niveau en de EU heeft in de komende ronde voor het 6e Kaderprogramma veel meer prioriteit aan drinkwateronderwerpen gegeven.
Afbeelding 8 - Weknow netwerk.
6
De Global Water Research Coalition (GWRC) is een initiatief van de 12 grote onderzoeksinstituten op watergebied uit de VS, Frankrijk, Engeland, Duitsland, Nederland, Australië en Zuid-Afrika. Vanuit Nederland participeren Kiwa en Stowa. De GWRC partners willen hun eigen onderzoek op elkaar afstemmen en door samenwerking meerwaarde bereiken (in geld en kwaliteit) voor de eigen achterban (de drinkwater- en afvalwatersector). Daarnaast worden de activiteiten van de GWRC afgestemd op die van grote internationale instanties als de IWA, de Wereldbank en de EPA. Twee maal per jaar ontmoeten de directeuren van de instituten elkaar om hun programmas door te spreken en samenwerkingsprojecten te starten. Vooral op het gebied van nieuwe bedreigingen voor de waterkwaliteit blijken de instituten met dezelfde vraagstukken geconfronteerd te worden waardoor samenwerking al snel loont. Concrete voorbeelden van gezamenlijk acties betreffen de problematiek van de geneesmiddelen en hormoonverstorende stoffen, maar ook recent nog weer de interpretatie van nieuw onderzoek naar de gezondheidseffecten van koper via drinkwater.
4
Gijs Oskam prijs 2004
Voor de 3e keer zal dit jaar tijdens de Vakantiecursus de Gijs Oskam prijs worden uitgereikt. Zoals bekend wordt deze prijs om de 2 jaar uitgereikt aan een veelbelovende jonge onderzoeker in de watervoorziening. De prijs is ingesteld door de NV Waterwinningbedrijf Brabantse Biesbosch in overleg met de Commissie van Voorbereiding van de Vakantiecursus. Voor de prijs en de daaraan gekoppelde aanmoedigingspremie van 1000 Euro (ter beschikking gesteld door de Raad van Commissarissen van de WBB) komen jonge afstudeerders in aanmerking. Criteria voor het verlenen van de prijs zijn de originaliteit en de kwaliteit van het onderzoek dat betrekking moet hebben op 1 van de volgende themas: - het gebruik van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater en ander water (in de breedste zin);
Algemene inleiding
Afbeelding 9 - Organisaties betrokken bij GWRC.
-
-
de ontwikkeling van de waterkwaliteit van oppervlaktewateren die als bron voor de drinkwatervoorziening gelden; het gebruik en/of beheer van spaarbekkens.
Uit de aanmeldingen selecteert de Commissie van Voorbereiding drie genomineerde kandidaten, wiens werk wordt opgenomen in de bundel van de Vakantiecursus en tevens op een poster zal worden gepresenteerd. Dit jaar zijn de genomineerden: - S. Raktoe: Fouling and cleaning of ultrafiltration membranes; - G. Heijnen: Water voor het Westland; - F. Smits: Koppeling Duflow-MicroFem. Een samenvatting van de genomineerde afstudeerprojecten vindt U als bijlage in deze bundel. Tijdens de Vakantiecursus zal de winnaar bekend gemaakt worden en de prijs worden uitgereikt door Gijs Oskam zelf.
7
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
8
European water policy
European Water Policy
Abstract The European Union has a tradition of water protection legislation dating back to the 1970s, with true success stories such as the Drinking Water Directive or the Bathing Water Directive. Building on past experience and looking at the challenges of the future, it has just thoroughly expanded and restructured its water policy by the EU Water Framework Directive [1] . The key objectives of the new policy are: - all waters to be protected - groundwaters, rivers, lakes and coastal waters, and all waters to achieve good quality (good status) by 2015; - one coherent management frame based on river basins and involving all water-related legislation; - citizens to be involved: participation of citizens, stakeholders and NGOs as mandatory principle; - economic instruments supporting environmental objectives; - ambitious and binding on objectives, whilst flexible on tools to achieve them.
dr. H. Blöch European commission
Implementation of the new European Water Policy will be a challenge for all involved parties. In an unprecedented way, a Common Implementation Strategy with all partners has been set in plan, delivering guidance documents and testing/validating them in pilot river basins across Europe, thus providing a living example of Good European Governance. This contribution provides an overview on:
- the development of European water policy (directives on bath-
1
ing water, drinking water, urban waste water treatment and nitrates pollution from agriculture); the EU Water Framework Directive and its implementation; ongoing developments in the field of bathing water quality and drinking water.
Building on past experience and initiatives in European water policy
Early European water legislation focused, in a first wave in the 1970s and 1980s, mainly on quality standards for certain types of waters - bathing waters, fish and shellfish waters and waters used for drinking water abstraction. Success stories of this period are,
9
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
PDULQHEDWKLQJDUHDV
IUHVKZDWHUEDWKLQJDUHDV
Figure 1 - Development of bathing water quality in Europe: compliance with the EU Bathing Water Directive [3].
inter alia, the 1980 Drinking Water Directive and the 1976 Bathing Water Directive. The Bathing Water Directive [2] is one of the first elements of European water policy, and probably the best known to citizens as well as media, as reconfirmed every year when the European Commission published its annual Bathing Water Report providing quality data and maps for all beaches in the EU. Table 1 - EU Bathing Water Directive: microbiological quality standards (outline). I-va lue (ma nda to ry)
G-va lue (rec o mmenda tio n)
To tal co li fo rms
10.000 / ml
500 / ml
Faecal co li fo rms
2.000 / ml
100 / ml
Pa ra meter
Key elements of the Directive are: - setting of quality standards for bathing water quality; - measures to achieve compliance with quality standards where there still are problems; - regular sampling and monitoring of beaches; - annual report on bathing water quality.
The Drinking Water Directive [4] has ensured security for consumers, residents as well as tourist on the quality of their drinking water. Following experience gained and based on latest scientific evidence, the Drinking Water Directive has been revised in 1998. Key elements of the Directive in its present form are - quality standards for bacteriological and chemical parameters; - regular sampling and monitoring; - regular information of consumers on water quality. In the 1990s a second wave of European water legislation addressed pollution from urban waste water, from agriculture and from large industries: The Urban Waste Water Treatment Directive[5]of 1991 provides for waste water collection and treatment for all settlements and agglomerations but the very small ones. Its deadlines are phased for 1998, 2000 and 2005, depending on the size of the settlement and the characteristics of the affected water, thus providing a sound basis for planning processes within the involved bodies and industries.
Table 2 - Bacteriological and chemical quality standards for drinking water (outline). 3DUDPHWHU (VFKHULFKLDFROL (QWHURFRFFL $UVHQLF %HQ]HQH
SDUDPHWULFYDOXH PO PO
JO JO
&RSSHU
PJO
)OXRULGH
PJO
/HDG
1LWUDWH
PJO
JO
3HVWLFLGHVHDFKVXEVWDQFH
JO
3HVWLFLGHVWRWDO
JO
10
European water policy
Table 3 - Urban Waste Water Treatment Directive: standard provision (24-hour average; either concentration or percentage of reduction shall apply). Va lue (c o nc entra tio n)
Va lue (% reduc tio n)
Bi o lo gi cal Oxygen Demand BOD5
25 mg/l
70 - 90 %
C hemi cal Oxygen Demand C OD
125 mg/l
75 %
Pa ra meter
The Urban Waste Water Treatment Directive has already contributed to an improvement of the quality of our big rivers. However, there are delays, in some cases even scandalous delays, with still prevailing discharges of untreated or insufficiently treated waste water; Brussels and Milan are only two highlights of this negative hit list. Table 4 - Urban Waste Water Treatment Directive: additional provisions for sensitive areas (annual averages, either concentration or percentage of reduction shall apply). Va lue (c o nc entra tio n)
Va lue (% reduc tio n)
To tal ni tro gen Plants o f 10 000 - 100 000 p.e. Plants >100 000 p.e.
15 mg/l 10 mg/l
70 - 80 %
To tal pho spho rus Plants o f 10 000 - 100 000 p.e. Plants > 100 000 p.e.
2 mg/l 1 mg/l
80 %
Pa ra meter
The Nitrates Directive [6] sets out clear rules for nitrates pollution from agriculture, one of the main sources of groundwater pollution as well as of eutrophication of surface waters in many regions of Europe. There is a two level approach: Within nitrate vulnerable zones (i.e. regions with elevated nitrates concentrations in groundwater or surface water >50 mg/l, and/or with eutrophicated waters, or in danger of become eutrophic) legally binding measures are required, such as minimum manure storage capacities coherent with the nitrogen demand of soil and crop; restrictions for manure application in terms of time, location and nitrogen load per hectare and year etc. Outside vulnerable zones codes of good agricultural practice have to be promoted on a voluntary basis. Pollution to water, air and soil by large industrial installations has been addressed by the Directive for Integrated Pollution and Prevention Control
(IPPC) [7]. Emission controls for installations covered have to be based on best available technique. Requirements apply to new installations as well as, after a transition period until 2007, to existing installations.
2
A new European water policy: Good European Governance
Water problems throughout Europe have a lot in common, e.g. pollution from waste water and agricultural sources. However, local and regional water problems can present a quite diverse pattern, both as regards quality and quantity, in the North and in the South of the EU, in the present Member States and in countries in Central and Eastern Europe and the Mediterranean soon to join the EU. This is true for the quality of our groundwaters, lakes and rivers, for flood events in some regions, for local and regional scarcity in water in others, and for the protection of our waters as a resource, be them fresh waters or marine waters. Based on experience gained but also gaps identified, mid-1995 saw pressure for a fundamental rethink of EU water policy coming to a head, and agreement achieved between the Commission, the European Parliaments Environment Committee and the Council of Environment Ministers on the need for a fundamental reform. The Water Framework Directive presents a breakthrough in European Water Policy, not only as regards the scope of water protection, but also as regards its development and its implementation. The Commission has, right from the start, developed this new policy in an open and transparent way involving all stakeholders, NGOs and the scientific community. Only based on a broad consultation exercise including a two-day Water Conference with all interested and involved parties did the Commission come forward with its legislative proposals [8], with the following key elements: - all waters to be protected, groundwaters and surface waters including coastal waters; - all waters to achieve good quality (good status) by 2015; - water management based on river basins; - combined approach of emission limit values
11
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
-
and quality standards, plus phasing out particularly hazardous substances; economic instruments (economic analysis; water pricing); mandatory participation by citizens, stakeholders and NGOs; streamlining legislation, and ensuring one coherent managerial frame.
Expanding the scope of water protection All of Europes waters will be protected under the Water Framework Directive, surface waters and ground water (in the past only a limited number of waters for specific human use, such as fish waters, shellfish waters, bathing waters are protected under European legislation). Unlike previous water legislation, the Water Framework Directive covers surface water and groundwater together, as well as estuaries and marine waters. Its purpose is threefold: to prevent further deterioration; to promote sustainable water consumption based on the longterm protection of available water resources; and to contribute to the provision of a supply of water in the qualities and quantities needed for its sustainable use.
Good status for all waters by a set deadline Under the Directive Member States will have to ensure that good status is achieved or kept in all waters by a set deadline, 15 years after coming into force, i.e. 2015. Certain limited derogations will be possible, but linked to a clear set of conditions. For groundwater, good status is measured in terms of both quantity and chemical purity; for surface waters ecological quality and chemical quality are the criteria. A Daughter Directive on Groundwater will as set out in the Water Framework Directive detail on monitoring, criteria for chemical status, reversion of upwards trends and prevention measures to protect groundwater [9]. Water management based on river basins One of the Framework Directives innovations is that rivers and lakes will need to be managed by river basin - the natural geographical and hydrological unit - instead of only administrative or political boundaries. Several EU Member States already take a river basin approach but this is at present not the case everywhere. For each river basin district many of which will transcend na-
Figure 2 - The Danube: The EUs largest river basin, and the most international basin world-wide: size 817.000 km2, shared between 18 countries. ©World Bank
12
European water policy
tional frontiers - a river basin management plan will need to be established and updated every six years. This plan will have to include an analysis of the river basins characteristics, a review of the impact of human activity on the status of waters in the basin, and an economic analysis of water use in the district. Groundwater and coastal waters would be assigned to the nearest or most appropriate river basin district. Regions and river basins like those in the Rhine or Elbe/Labe basins have served as a positive example for this approach to water management, with their cooperation and joint setting of objectives across Member States borders and even beyond the borders of the EU. Programme of measures, emission limit values and water quality standards Central to each river basin management plan will be the requirement to establish a programme of measures to ensure that all waters in the river basin achieve the objective of good water status. Our waters do not know political or administrative borders. Therefore wherever Member States share a river basin, they are under obligation to jointly develop and establish the necessary assessment and the necessary programme of measures. The starting point for this programme is the full implementation of any relevant national or local legislation as well as of a range of Community legislation on water and related issues. If this basic set of measures is not enough to ensure that the goal of good water status is reached, the programme must be supplemented with whatever further measures are necessary. These might (XURSHDQ&RPPLVVLRQ'LUHFWRUDWH*HQHUDO(QYLURQPHQW :DWHU0DULQHDQG6RLO8QLW
2QHFRKHUHQWPDQDJHPHQWIUDPH IRUDOOZDWHUUHODWHGOHJLVODWLRQ
'ULQNLQJ:DWHU
6HYHVR 'LUHFWLYH
'LUHFWLYH
3HVWLFLGHV 'LUHFWLYH
%DWKLQJ:DWHU 'LUHFWLYH
,33& 'LUHFWLYH
:)' %LUGV3URWHFWLRQ 'LUHFWLYH
REMHFWLYHV DQG SURJUDPPHRI PHDVXUHV
1LWUDWHV 'LUHFWLYH
(QY ,PSDFW $VVHVVPHQW 'LUHFWLYH
+DELWDWV 'LUHFWLYH
+HOPXW%O|FK
8UEDQ:DVWH :DWHU'LUHFWLYH
6HZDJH6OXGJH 'LUHFWLYH
Figure 3 - Management frame for water related legislation.
include stricter controls on polluting emissions from industry or agriculture as well as from urban waste water sources. By establishing one single managerial frame for all water-related legislation, the Water Framework Directive will ensure coherence, and will rationalise EU water legislation by absorbing the operative provisions of 7 old directives [10], and repealing them at a later stage. On pollution control, the Directive takes a combined approach firstly, limiting pollution at the source by setting emission controls (e.g. waste water, agricultural fertilisers) and secondly, establishing water quality objectives for water bodies (to ensure that those reduced emissions fit into the local or regional environment). In each case, the more stringent approach will apply. Thus Member States will have to set down in their programmes of measures both limit values to control emissions from individual point sources and environmental quality standards to limit the cumulative impact of such emissions as well as of diffuse sources of pollution. The emissions limit values will as a minimum have to be set in line with Community, national and regional legislation, inter alia, with the Directive on Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC) and the Urban Waste Water Treatment Directive for installations and discharges covered by these Directives. For relevant pollutants and pollution sources the Water Framework Directive foresees EU Daughter Directives for emission controls and water quality standards. A (first) List of Priority Substances has already been agreed in 2001 [11]. For particularly hazardous substances (priority hazardous substances) a mechanism for their phasing out (cessation of emissions, discharges and losses to or via the aquatic environment) is a legal obligation. The List of Priority Substances agreed in 2001 lists also those substances foreseen for phasing out. Daughter Directives will now have to address the emission controls, the phasing out and the water quality standards. As for waters used for drinking water abstraction, they will be subject to particular protection, Member States being required to set environmental 13
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
quality standards for each significant body of water that is used for abstraction or may be in future. The quality standards must be designed to ensure that under the expected water treatment regime the abstracted water will meet the requirements of the Drinking Water Directive.
treatment of waste water - contribute to the wise use of this limited resource. However, the principle of affordability to the citizens may also be taken into account when fixing water charges, e.g. in less-favoured areas or to provide basic services at an affordable price.
Water quantity addressed The Water Framework Directive is the first piece of Community water legislation to address the issue of water quantity. It stipulates that the programme of measures established for each river basin must aim to ensure a balance between the abstraction and recharge of groundwater. This will without doubt entail considerable challenges in several regions, depending whether past practices were sustainable or not; groundwater over-abstraction poses a serious problem in several regions. Complementing this environmental objective, all abstraction of surface water or groundwater will require prior authorisation except in areas where it can be demonstrated that this will have no significant impact on the status of the water. These provisions, together with the full cost-recovery pricing, will contribute towards protecting water as a resource.
Getting the citizen involved: participation of the public Caring for Europes waters will require more involvement of citizens, interested parties, non-governmental organisations (NGOs). To that aim the Water Framework Directive will require information and consultation of all interested and involved parties when river basin management plans are established.
Getting the prices right The need to conserve adequate supplies of a resource for which demand is continuously increasing is also one of the drivers behind what is arguably one of the Directives most important innovations - the introduction of pricing. Member States will be required to ensure that the price charged to water consumers - such as for the abstraction and distribution of fresh water and the collection and
Implementing the Water Framework Directive -a common challenge to all In implementing the Water Framework Directive, all parties Member States, European Commission, Candidate Countries and all other involved parties - face considerable challenges, in terms of substance as well as deadlines. Further, the majority of our river basins in Europe are shared between countries. A common understanding of the Directive and common approaches are therefore of crucial importance for a successful implementation. This is why, in an unprecedented effort, Member States and European Commission have agreed on a Common Implementation Strategy. Key activities within the Strategy are: - exchange of information; - development of guidance documents;
Table 5 - Time schedule under the Water Framework Directive. Transpo si ti o n i nto nati o nal legi slati o n
December 2003
Analysi s o f i mpacts and pressures
December 2004
E co no mi c analysi s o f w ater use
December 2004
Inter-cali brati o n o f quali ty classi fi cati o n
December 2004
Mo ni to ri ng pro grammes o perati o nal
December 2006
Latest date fo r starti ng publi c parti ci pati o n
December 2006
Ri v er basi n management plans, pro gramme o f measures
December 2009
E nv i ro nment o bjecti v e achi ev ed
December 2015
14
European water policy
- management of information and data; - application, testing and validation in pilot river basins. During summer and autumn of 2001 a range of working groups have taken up work, with the specific task of developing guidance documents for selected target areas. Those groups are led by various Member States, the Commission and the European Environment Agency. A Strategic Coordination Group guides and coordinates the process. Immediately after start of the work, full integration of Candidate Countries, stakeholders and NGOs has been ensured. Detailed information is available on the Internet, as is the full text of the Common Implementation Strategy [12]. Guidance documents By now a set of 13 documents has been delivered by the Common Implementation Strategy, in line with the work programme and the priorities set: - economics aspects; - groundwater - assessment and classification tools; - identification of river basin districts; - water bodies; - analysis of pressures and impacts; - monitoring; - intercalibration; - transitional and coastal waters;
-
public participation; heavily modified water bodies; geographical information systems (GIS); wetlands; best practices for flood prevention and flood protection. All the guidance documents are publicly available on the European Commissions information exchange platform [13].
Pilot river basins basins across Europe During 2003 and 2004, the guidance documents developed will be tested and validated in selected pilot river basins across Europe, to ensure their finalised version in time for the practical work of developing the river basin management plans. Testing in Candidate Countries of Central and Eastern Europe will be financially supported by the EU ISPA Fund: - Odense Fjord (Denmark); - Oulujoki (Finland); - Moselle/Mosel - Saar/Sarre (France, Germany, Luxemburg and Belgium); - Marne (France); - Neisse/Nysa (Czech Republic, Germany, Poland); - Somes (Hungary, Romania); - Schelde/Escaut (France, Belgium, Netherlands); - Pinios (Greece); - Shannon (Ireland); - Guadiana (Portugal); - Jucar (Spain); - Tevere (Italy);
&RPPRQ,PSOHPHQWDWLRQ6WUDWHJ\ ZRUNLQJVWUXFWXUH
:DWHU'LUHFWRUV 6WHHULQJRILPSOHPHQWDWLRQSURFHVV &KDLU3UHVLGHQF\&RFKDLU&RPPLVVLRQ
6WUDWHJLF&RRUGLQDWLRQJURXS &RRUGLQDWLRQRIZRUNSURJUDPPH &KDLU&RPPLVVLRQ
:RUNLQJ*URXS
:RUNLQJ*URXS
:RUNLQJ*URXS
³(FRORJLFDO6WDWXV´
³,QWHJUDWHG5LYHU
³*URXQGZDWHU´
%DVLQ0DQDJHPHQW´ /HDG&ROHDG'-5&8.
/HDG&ROHDG)63
:RUNLQJ*URXS ³5HSRUWLQJ´
DIWHUHQGRI($)*: /HDG$
/HDG&RPPLVVLRQ
6WDNHKROGHUV1*2¶V5HVHDUFKHUV([SHUWVHWF
Figure 4 - Implementation strategy.
15
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
-
Cecina (Italy); Harju (Estonia); Ribble (United Kingdom); Krka (Slovenia); Nitra (Slovakia); Daugava (Latvia); Arges (Romania); Zagyva-Tarna (Hungary).
3
Conclusions
The Water Framework Directive commences with the words: Water is not a commercial product like any other but, rather, a heritage which must be protected.. In many fields progress has been achieved, however Europes waters are in need of more protection, in need of increased efforts to get them clean or to keep them clean, as emphasised by reports recently published by the European Environment Agency [14,15,16,17]. After 25 years of European water legislation this is a demand not only by the scientific community and other experts, but also to an ever increasing extent by citizens and environmental organisations. The Water Framework Directive sets ambitious objectives for the protection of our water resources across Europe: - binding on environmental objectives; - flexible on tools to achieve these objective, as well as on organisation and property ownership and financing, open to innovation; - providing a sound basis for long-term planning at a technical, financial and political level; - involving the civil society; - providing a living example of Good European Governance. Let us take up the challenge of water protection, one of the great challenges for the European Union in the new millennium. Let us seize the initiative generated by the present political process on the Water Framework Directive, for the benefit of all Europes citizens and our waters.
16
References 1
Directive 2000/60/EC of the European Parliament and the Council of 23.10.2000 establishing a framework for Community action in the field of water policy; OJ L 327 of 22.12.2000
2
Council Directive 76/160/EEC of 8.12.1975 concerning the quality of bathing water, OJ L31 of 5.2.1976
3
European Commission, Report Quality of bathing wa ters, Brussels May 2002, Internet, http://europa.eu.int/comm/environment/water/wa ter-bathing/index_en.html
4
Council Directive 80/778/EEC of 15.7.1980 relating to the quality of water intended for human consumption, OJ L229 of 30.8.1980, replaced by Council Directive 98/83/EC of 3.11.1998, OJ L330 of 5.12.1998
5
Council Directive 91/271/EEC of 15.5.1991 concerning urban waste water treatment, OJ L 135 of 30.05.1991, amended by Commission Directive 98/15/EC of 27.02.1998, OJ L 67 of 07.03.1998
6
Council Directive 91/676/EEC of 12.12.1991 concern ing nitrates pollution from agriculture, OJ L375 of 31.12.1991
7
Council Directive 96/61/EC of 24.09.1996 concerning integrated pollution prevention and control, OJ L257 of 10.10.1996
8
Commission Proposal for a Water Framework Directive of 26.02.1997, COM(97)49, OJ C 184 of 17.06.1997, of 26.11.1997, COM(97)614, OJ C 16 of 20.01.1998, and of 17.02.1998, COM(98)76, OJ C 108 of 07.04.1998
9
Commission Proposal for a Directive on the protection of groundwater against pollution, COM(2003)550
10 1975 Surface Water Directive and its 1979 Daughter Directive on Sampling and Analysis, 1976 Dangerous Sub stances Directive, 1977 Decision on Exchange of Infor mation on Surface Waters, 1978 Fishwater Directive, 1979 Shellfish Water Directive, 1980 Groundwater Di rective
European water policy
11 European Parliament and Council Decision 2455/2001/ EC of 20.11. 2001 establishing a List of Priority Sub stances, OJ L331 OF 15.12.2001 12 European Commission, Member States and Norway: Com mon Implementation Strategy for the EU Water Frame work Directive; Internet: http://europa.eu.int/comm/ environment/water/water-framework/ implementation.html 13 http://forum.europa.eu.int/Public/irc/env/wfd/home 14 European Environment Agency: Sustainable use of Eu ropes waters? Copenhagen 2000 (part 1); Copenhagen 2001 (part 2), Copenhagen 2002 (part 3); http:// www.eea.eu.int 15 European Environment Agency: Eutrophication in Eu ropes coastal waters, Copenhagen 2000; http://www.eea.eu.int 16 European Environment Agency: Environmental signals, Copenhagen 2002; http://www.eea.eu.int 17 Environment Agency: Europes waters: An indicatorbased assessment, Copenhagen 2003; http:// www.eea.eu.int
17
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
18
EUREAU: van expert naar lobbyist?
EUREAU: van expert naar lobbyist? Samenvatting De Europese Unie heeft in de afgelopen dertig jaar de Europese waterindustrie sterk gestimuleerd tot betere prestaties in het belang van de burgers en het milieu. De Europese Commissie en de waterbedrijven waren daarbij bondgenoten. De Commissie had praktijkkennis nodig en moest weten waar de grenzen van het Europees beleid lagen. De in EUREAU verzamelde waterbedrijven leverden die kennis en kregen er betere regelgeving en meer financiële armslag voor terug. De Europese Unie gaat zich vooral sinds het Verdrag van Amsterdam (1997) steeds meer bemoeien met de manier waarop nutsbedrijven zijn georganiseerd en worden aangestuurd, eerst alleen in de zogenaamde grote netwerkindustrieën energie, telecommunicatie en openbaar vervoer, maar nu ook water. Het grote gevaar dat dreigt is dat de beleidsrecepten voor andere netwerksectoren ook op de watersector worden toegepast zonder rekening te houden met de specifieke omstandigheden. Dit kan heel negatief uitwerken. EUREAU is daarom gedwongen om zich actief te gaan inzetten voor het beïnvloeden van de politieke besluitvorming. Dit vereist een andere aanpak: van expert naar lobbyist.
1
drs. P. Jonker DZH
Inleiding
De Europese Unie is begonnen in 1957 als een douane unie. Het vrijmaken van de handel tussen de lidstaten gaf een geweldige stimulans voor de economische ontwikkeling. Tegelijkertijd ontstond ook de noodzaak om het overheidsbeleid op verschillende terreinen te harmoniseren. Het milieubeleid is daar een voorbeeld van. De snelle economische groei in de jaren zestig leidde tot steeds meer milieuvervuiling. Een nationale aanpak van de milieuvervuiling is niet effectief als de milieuvervuiling grensoverschrijdend is. Voorkomen moet worden dat vervuilers kiezen voor een verplaatsing naar een land waar minder strenge regels gelden in plaats van maatregelen te nemen om de vervuiling terug te brengen. Een Europees milieubeleid was dus onvermijdelijk. In 1972 werd het eerste Milieuactieplan uitgebracht. Dat was het startschot voor het uitvaardigen van tal van richtlijnen door de Europese Unie die door de lidstaten in nationale wetgeving moesten worden omgezet. De watersector werd daarbij bepaald niet vergeten. Er zijn maar liefst 10 richtlijnen uitgebracht die op de kwaliteit van water zijn gericht. In het algemeen hebben die richtlijnen goed
19
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
gewerkt. De vervuiling is terug gedrongen, en de volksgezondheid en de kwaliteit van het milieu is verbeterd. Er hing wel een prijskaartje aan. In 1987 werd besloten om de Europese Unie meer te laten zijn dan een douane unie, het moest in de letterlijke zin van het woord één markt worden. Dat vraagt om meer dan het harmoniseren van het beleid van de lidstaten, dat vereist uniformering, en dus meer bevoegdheden op Europees niveau. Ook dit beleidsterrein is voortvarend aangepakt. Zo kregen de waterbedrijven de verplichting opgelegd om grotere opdrachten Europees aan te besteden. Sinds het Verdrag van Amsterdam (1996) mag de Europese Unie zich ook bemoeien met diensten van algemeen economisch belang. Daaronder wordt verstaan al die instituties en faciliteiten die aan burgers en ondernemingen ten dienste staan tegen betaling. Voorbeelden zijn de nutsbedrijven, het openbaar vervoer, post en telecommunicatie, afvalinzameling. Het is duidelijk dat de economische ontwikkeling geremd wordt als deze diensten er niet zijn of slecht functioneren. Het Verdrag van Amsterdam gaat echter duidelijk verder en brengt het functioneren van deze diensten ook in verband met hogere doelen: het tot uitdrukking brengen van de gemeenschappelijke waarden en het bevorderen van sociale en territoriale samenhang. Voor drinkwater betekent dit dat iedereen in de Europese Unie op een gemakkelijke manier toegang moet hebben tot schoon en veilig drinkwater, ook arme mensen en mensen die wonen in geïsoleerde of achtergebleven gebieden.
2
New Public Management
Tot dusver heeft de Europese Unie voor de watersector gekozen voor subsidiariteit, dat wil zeggen dat de lidstaten zelf mogen (blijven) regelen hoe de watersector is georganiseerd en gefinancierd. Dat begint nu te veranderen. In de Kaderrichtlijn Water is gekozen voor kostenterugwinning voor waterdiensten, dat wil zeggen dat de verbruikers de kosten van de drinkwatervoorziening en de afvalwaterzuivering
20
moeten betalen. Dat moet een economische prikkel geven om niet meer gebruik te maken van deze diensten dan noodzakelijk. De kosten van de waterdiensten moeten worden gedrukt door vervuilers te laten betalen voor het opruimen van de vervuiling en een bijdrage te vragen van andere gebruikers van het water, zoals scheepvaart, waterkrachtcentrales en de landbouw. Kostenterugwinning helpt ook om de overheidsbudgetten te ontlasten. Daarmee wordt bijvoorbeeld de Ierse praktijk onmogelijk. In Ierland levert de overheid het drinkwater nu nog gratis, net zoals de aansluiting van een woning op het wegennet gratis is. Sinds het voorjaar 2003 overweegt de Europese Commissie serieus om de aanpak die is gevolgd in sectoren als elektriciteit, gas, telecommunicatie, spoorwegen en ander openbaar vervoer, ook te gaan invoeren in de watersector. Deze aanpak is sterk geënt op het in oorsprong Amerikaanse concept van New Public Management. In deze gedachtegang moet de overheid de uitvoering van het beleid zoveel mogelijk aan de markt en aan verzelfstandigde overheidsorganisaties overlaten, en zich concentreren op het houden van toezicht. Privatisering, liberalisering, corporatisering, agentschappen, zelfstandige bestuursorganen en toezichthouders zijn de instrumenten waarmee dit in de praktijk wordt gebracht. De traditionele verticaal geïntegreerde nutsbedrijven zouden zich in deze aanpak moeten opsplitsen in enerzijds netwerkbeheer en anderzijds commerciële activiteiten. Het netwerkbeheer is een natuurlijk monopolie en moet daarom onder permanent toezicht door de overheid vallen om misbruik van economische macht te voorkomen. De commerciële activiteiten zouden in concurrentie moeten worden aangeboden, zodat door marktwerking de aanbieders geprikkeld worden om doelmatiger te gaan werken, innovatie meer kansen te geven en de dienstverlening aan de klanten te verbeteren. Tot zover het nieuwe paradigma. Helaas is de praktijk weerbarstig gebleken. Het bleek niet zo eenvoudig te zijn om de verwachte voordelen te realiseren, en er kwamen ook veel nadelen aan het licht. De opsplitsing van de
EUREAU: van expert naar lobbyist?
spoorwegen leidde overal waar dit werd doorgevoerd, tot meer vertragingen, achterblijvend onderhoud, terughoudendheid bij het investeren in nieuw materieel en het inkrimpen van het lijnennet. Weliswaar konden de overheidssubsidies op de spoorwegbedrijven worden verminderd, maar de publieke verontwaardiging over de verminderde dienstverlening is groot. Twee grote Engelse spoorwegongelukken worden direct in verband gebracht met de nieuwe aanpak. In de sector elektriciteit moest de richtlijn uit 1996 al binnen enkele jaren worden gerepareerd en aangevuld. De nieuwe richtlijn van 2003 is in omvang twee keer zo groot als die van 1996. En vlak voor Kerst heeft de Commissie al aangekondigd dat er op korte termijn een derde versie moet komen om het dreigende tekort aan centrales en hoogspanningsleidingen af te wenden. De twijfel begint te groeien of Europa hier wel op de goede weg is. Die twijfel is er overigens ook in NoordAmerika.
3
Water is anders
Over één ding zijn alle betrokkenen in de watersector het wel eens: het beleidsrecept van het opsplitsen van verticaal geïntegreerde nutsbedrijven en vrije toegang tot het transportleidingnet onder de supervisie van een toezichthouder zal niet werken in de watersector. Water is een product waarbij de transportkosten zeer hoog zijn in vergelijking met de productiekosten. Het feit dat er ergens anders een goedkopere producent bestaat, is daarom niet relevant als die goedkope producent op 100 km afstand is gevestigd. Dat ligt wezenlijk anders bij bijvoorbeeld elektriciteit of gas, waar de transportkosten kunnen worden gedrukt door transformatie naar hoogspanning of comprimatie. Daar kan concurrentie tussen aanbieders werken, in water zal concurrentie alleen aan de orde zijn in grensgevallen. Water is dus door zijn technische eigenschappen een lokale aangelegenheid en interregionale handel is alleen bij wijze van uitzondering mogelijk. In Engeland bevestigt de praktijk van de zogenaamde inset appointments, waarbij grootverbruikers toestemming kunnen
krijgen om hun water te betrekken van een ander waterbedrijf dan het locale monopolie, deze stelling. Mocht er wel een economische basis voor handel in water zijn, dan doemt het volgende probleem op, namelijk de kwaliteitsbewaking. Water is een bederfelijk product, en kleine kwaliteitsverschillen kunnen voor klanten al belangrijk zijn. Indien waterstromen van verschillende bronnen moeten worden toegelaten op een netwerk onder regie van meerder contractpartijen wordt kwaliteitsbewaking een groot probleem. Verschuivingen aan zowel productie- als vraagkant leiden tot andere stromingspatronen in het netwerk zodat klanten geconfronteerd kunnen worden met een andere kwaliteit dan oorspronkelijk was voorzien terwijl ook de stroomsnelheden in verschillende onderdelen sterk kunnen wisselen. In Engeland hebben de waterbedrijven en de toezichthouder, gedwongen door mededingingswetgeving, in de afgelopen jaren veel energie gestopt in het ontwikkelen van spelregels, de zogenaamde access codes. De algemene conclusie, zowel van de waterbedrijven als van vertegenwoordigers van de grootverbruikers, is dat deze codes de mogelijke handel in water aan zoveel regels zullen binden dat er bijzonder weinig van terecht zal komen. Kortom, het beleidsrecept van opsplitsen zal niet werken. De watersector zal altijd gedomineerd blijven door locale monopolies omdat er vrijwel altijd geen alternatieven zijn. Water is dus anders. Water stroomt wel, maar is geen stroom. De doelstellingen van meer doelmatigheid, meer innovatie en betere dienstverlening aan de klanten zullen dus op een andere manier moeten worden nagestreefd. Helaas staat niet bij voorbaat vast dat deze argumenten de beleidsmakers ook zullen kunnen overtuigen. Ook in de grote netwerksectoren zijn de bezwaren tegen opsplitsen breed uitgemeten, maar er werd niet geluisterd. Weliswaar laten de feitelijke ontwikkelingen zien dat de neiging sterk is om de afgedwongen splitsingen ongedaan te maken of de gevolgen van de opsplitsing te repareren, maar het paradigma van de opsplitsing is beslist nog niet verlaten. Bij elektriciteit
21
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
bijvoorbeeld, is de concentratie van de bedrijven na de liberalisering sterk toegenomen en wordt nu door de Europese Unie aangedrongen op het herinvoeren van centrale planning van de capaciteit van opwekking en transport. De aanvankelijke prijsdaling van elektriciteit voor de niet-gebonden klanten wordt nu in rap tempo weer ongedaan gemaakt, terwijl de organisatorische consequenties van de opsplitsing nog steeds niet onder de knie zijn. Het draagvlak onder de klanten, groot en klein, voor de nieuwe aanpak is dan ook sterk afgebrokkeld. De beleidsmakers geven echter nog niet op en blijven nieuwe initiatieven nemen om de weerstanden te overwinnen. De advocatuur en de consultancy varen er wel bij.
4
EUREAU
EUREAU is een federatie van nationale verenigingen van waterbedrijven in de Europese Unie en in de landen die behoren tot de Europese Economische Ruimte, dat wil zeggen Noorwegen, IJsland en Zwitserland. Inmiddels zijn ook de meeste nationale verenigingen van waterbedrijven in de toetredingslanden lid van EUREAU. In Nederland zijn de VEWIN en de Unie van Waterschappen aangesloten bij EUREAU. EUREAU wordt gezien als veruit de belangrijkste vertegenwoordiger van de Europese watersector. EUREAU is in 1975 opgericht. De aanleiding was een voorstel voor een richtlijn voor watermeters. De behandelende ambtenaren van de Commissie zochten contact met het Brusselse waterbedrijf om praktijkkennis te gebruiken bij het opstellen van de richtlijn. Het Brusselse bedrijf nam daarop het initiatief om daar niet alleen de Belgische vereniging bij te betrekken, maar ook vertegenwoordigers van andere Europese landen. Al snel bleek er behoefte te zijn om op permanente basis samen te werken. De nadruk lag in de beginjaren op standaardisatie. Onder invloed van het actieve milieubeleid van de Europese Unie raakte EUREAU steeds meer betrokken bij beleidsdiscussies. Tegenwoordig is dat de hoofdtaak van EUREAU geworden en wordt standaardisatie overgelaten aan de nationale verengingen die desgewenst invloed kunnen
22
uitoefenen op de nationale normalisatie instituten. Terwijl in de beginjaren de nadruk sterk op drinkwater lag, krijgt nu ook de afvalwaterzuivering binnen EUREAU volwaardig aandacht. EUREAU is een lichte organisatie. Het bestuur bestaat uit twee vertegenwoordigers per land. Vanaf juni 2004 zal dat wegens de uitbreiding van de Europese Unie van 15 naar 25 lidstaten, worden teruggebracht tot één vertegenwoordiger per land. VEWIN en Unie van Waterschappen hebben afgesproken dat Nederlands zal worden vertegenwoordigd door de VEWIN. Het bestuur is het hoogste orgaan en bevoegd om position papers vast te stellen waarin het standpunt van Eureau wordt verwoord. Het bestuur dient bij consensus te besluiten. Daar wordt uiteraard wel eens een beetje de hand mee gelicht, maar formeel heeft ieder bestuurslid het vetorecht. Onder het bestuur opereren drie commissies, respectievelijk voor drinkwater, afvalwater en voor juridische en economische zaken. Ieder land mag twee vertegenwoordigers in ieder van de drie commissies aanwijzen. In de meeste gevallen is dat een functionaris van de nationale vereniging en een directeur of specialist werkzaam bij een waterbedrijf. De commissies kennen ieder weer een aantal werkgroepen die het feitelijk werk doen van het opstellen van position papers. EUREAU kent ook een stuurgroep, bestaande uit een delegatie uit het bestuur en de drie commissievoorzitters, die in de praktijk als een dagelijks bestuur fungeert. Bestuur en commissies vergaderen ieder drie maal per jaar. Bestuur en commissies worden ondersteund door een secretaris-generaal, een assistent en twee secretaresses. Het totale budget bedraagt een kleine 3 ton. Ondanks deze uiterst lichte organisatie heeft EUREAU door de jaren heen een grote invloed kunnen uitoefenen. EUREAU voorzag namelijk perfect in de behoefte van de Europese Commissie om snel kennis van hoog niveau uit de watersector te kunnen mobiliseren en beleidsvoornemens te toetsen op wenselijkheid en haalbaarheid. Bovendien is EUREAU representatief voor de gehele Europese watersector. Pogingen van bijvoorbeeld
EUREAU: van expert naar lobbyist?
de twee grote Franse waterbedrijven, die ieder een eigen Brussels bureau hebben, of van de Duitse vereniging, die ook een eigen Brussels bureau heeft, om het beleid te beïnvloeden worden steevast gevolgd door navraag bij EUREAU. Ambtenaren van de Europese Commissie zijn in het algemeen zwaar belast, en zoeken dus het gemak van één loket.
5
Lobbyen
Tot dusver kon EUREAU volstaan met de huidige werkwijze: mobiliseer kennis door middel van de commissies, zorg voor consensus op bestuursniveau, en informeer de Europese Commissie van het resultaat door middel van een position paper. Mocht er onvoldoende worden geluisterd, dan werd er een position paper naar het Europese parlement gestuurd en werd aan de nationale verengingen verzocht om hun eigen regering en daarmee de Europese ministerraad te beïnvloeden. Deze werkwijze zal niet voldoende zijn om met een gerust hart te kunnen afwachten wat zal worden besloten over de organisatie van de watersector. Daar zijn twee redenen voor. In de eerste plaats gaan de onderdelen van het apparaat van de Europese commissie die zich hiermee bezig houden, de directoraten-generaal voor Mededinging (DG COMP) en Interne Markt (DG MARKT) niet uit van vertrouwen in onze sector maar juist van wantrouwen. EUREAU is de verdediger van de status-quo tegen de vernieuwing die vele voordelen moet brengen. Wij zijn obstakels, geen bondgenoten. Er zal dan ook naar ons slecht en selectief worden geluisterd. Het opsturen van een position paper is dus geen garantie dat wij een inbreng hebben geleverd. Er moet beter worden nagedacht over de gebruikte argumenten (argumenten die aansluiten bij de beleidswensen zijn nuttig, als ze er tegenin gaan worden ze genegeerd), op welk moment en bij wie welk argument kan of moet worden ingezet en over de haalbaarheid van ons standpunt. Er zal kortom moeten worden gelobbyd in plaats van geadviseerd.
De tweede reden waarom er meer moet gebeuren dan voorheen is dat de Europese Commissie een reeks van researchprojecten in gang heeft gezet naar de organisatie van de watersector. De commissie beschikt over zeer ruime budgetten voor onderzoek ( 13 miljard voor de komende vier jaar). Het directoraat-generaal voor Onderzoek (DG RESEARCH) wordt weliswaar door de beleidsmakers niet erg serieus genomen, maar verwacht mag worden dat de stroom van rapporten die op gang begint te komen de gelegenheid zal verschaffen om zo hier en daar eens naar behoefte argumenten te ontlenen om de opstelling van EUREAU te kunnen tegenspreken. Om een voorbeeld te noemen, het project EUROMARKET, waarin een elftal Europese onderzoeksinstituten, waaronder Unesco-IHE in Delft economisch en bestuurskundig onderzoek doen naar liberalisering in de watersector, staat onder leiding van mensen die de lof van de liberalisering zingen. Het is gewoon ondoenlijk om al deze freischwebende Intelligenz te voorzien van voldoende praktijkkennis om te voorkomen dat er allerlei veel te optimistische aanbevelingen worden gedaan om de zegeningen van de marktwerking over ons te brengen. Die rapporten kunnen vervolgens worden gebruikt om de deskundigheid van EUREAU in twijfel te trekken. EUREAU neemt zich daarom voor om een proactieve houding in te nemen. Niet afwachten tot de beleidsvoorstellen er zijn, maar nu al tegenargumenten te verzamelen en voorstellen te ontwikkelen hoe het wel beter zou kunnen. Er zijn best mogelijkheden om de doelmatigheid te stimuleren, de innovatie te bevorderen en de dienstverlening aan de klanten te verbeteren zonder tot opsplitsing en liberalisatie over te hoeven gaan. Al naar gelang de situatie in de betreffende lidstaat kan worden gedacht aan (een mix van) benchmarking, betere spelregels rond het uitgeven van concessies en meer professioneel management. Betere prestaties door meer transparantie zal de rode draad zijn. De Europese waterbedrijven zijn zeer verschillend: van onderdelen van gemeentewerken tot beursgenoteerde ondernemingen, van waterschappen die niet alleen zuiveren maar ook lozingsvergunningen afgeven tot bedrijven die een managementcontract hebben om
23
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
de activa van de overheid te beheren, van bedrijven die vele miljoenen klanten hebben tot bedrijven die er een paar honderd hebben. Ondanks al deze verschillen ziet het er naar uit dat er toch voldoende consensus kan worden bereikt om tot een effectieve lobby te komen. U zult daar in de komende maanden wel meer van gaan horen. En meedenken is altijd welkom.
24
State-of-the-art in drinking water treatment in Germany
State-of-the-art in drinking water treatment in Germany Abstract Due to increasing raw water pollution in the fifties, sixties and seventies, drinking water technology became very developed and a lot of new processes were installed. The main raw water source in Germany is groundwater; however also rivers, riverbank filtrate, reservoirs, lakes and other surface water sources are used. In the history of drinking water treatment, slow sandfiltration, chlorination, flocculation and filtration were the first processes. Today, modern oxidation processes like ozonation and advanced oxidation (AOP), adsorption technologies like activated carbon, new disinfection means, like chlorine dioxid and UV are state-of-the-art. Membranes are used more and more, specially for particle removal, the control of microorganisms and the reuse of backwash waters. A lot of research is done to optimize existing processes and to optimize them for the needs of today and the future. Cost is playing an important role, so cost effective technologies and optimization processes are developed. The general philosophy for the production of a safe and healthy drinking water is the use of a multiple barrier system. This multiple barrier safety system starts already with the protection of the raw water source. A good raw water quality ensures already a good product quality. Not just one specific technology, but the combination of different treatment steps are used. The range of possible hazards is wide, so a system of different acting processes may cover the problems, which may even include unknown risks. The multiple barrier approach guarantees a high quality and safe drinking water to our people.
1
prof. dr. W. Kühn DVGW Water Technology Center (TZW)
Introduction
About two thirds of Germanys drinking water is produced from protected deep groundwater. Other raw water sources for waterworks are bankfiltrate (16 %), dam-water (9 %) and spring water (8%). The direct use of river water and other sources is limited to approximately 3 % of the total drinking water production (Figure 1). The annual production of the German waterworks reach nearly 5 billion m³. The mean drinking water consumption is 128 L/consumer/day. Drinking water sales are going back since ten years, due to measures in the industry (recycling etc.) and due to the savings in private households.
25
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
*URXQGZ DWHU
%DQNI LOWUDWH
'DP
6SULQJZ DWHU
5LYHUZ DWHU
RWKHUV
Figure 1 - Sources for drinking water production in Germany.
The quality of drinking water is regulated by the drinking water guideline of the European Union (1998), which was transferred into national right by the German Drinking Water Guideline (2003). The German guideline includes a list of registered additives, which are allowed for use in drinking water treatment. Technical rules for water treatment are issued by the DVGW, the German Gas and Waterworks Association. The technical equipment may follow the rules of the DIN, the German Institute for Standardization. The Federal Environment Agency (UBA) recommends quality targets for raw, treated and finished water. Focussing on the treatment technology, higher quality standards lead to a more and more sophisticated and sometimes expensive treatment. Nevertheless, the market forces the water works to look for economic solutions. Therefore, the treatment technology in a waterworks should be focussed on site specific problems, the raw water quality and the possible risk potential of the raw water source.
JURXQGZDWHU
VSULQJ
GDP
2
LURQPDQJDQHVHUHPRYDO
SDUWLFOHUHPRYDO
DGVRUSWLRQ
R[LGDWLRQ
GLVLQIHFWLRQ VRIWHQLQJ LQFUHDVLQJKDUGQHVV
Figure 2 - Origin of raw water and applied treatment technology.
Bankfiltration a process close to nature
Waterworks using river water favor the bankfiltration or infiltration as the first treatment step (figure 3). Bank filtrate is river water, passed through the river banks. The infiltration is often characterized by pretreatment of the river water, e.g. by flocculation, followed by trickling in certain basins in the underground to enrich the groundwater. Bank filtrate and infiltrate are collected from the underground by wells, followed by a further treatment in a waterworks. Infiltration is often applied, if the quantity of water provided by bank filtration is too low, or bank filtration is impossible due to the geological conditions. Both processes show, that the German treatment philosophy likes to include a very natural step, like an underground passage.
EDQNILOWUDWH
DHUDWLRQ
26
As figure 2 shows groundwaterworks use mostly aeration, rapid filters to remove iron and manganese and sometimes technologies for water softening. Only in cases of special hazards (e.g. farming (pesticides, nitrates), pollution) additional treatment is used. In general, a removal step for micropollutants or disinfection is not required for groundwaterworks due to a careful protection of the catchment area. Water treatment, which means in Germany a multiple barrier system, starts with the protection of the raw water source. Waterworks using surface water focus their treatment on removal of particles, micropollutants and microbiological risks.
ULYHU
In recent years the importance of the underground passage grew worldwide, nevertheless the bank filtration has a long tradition in Germany. This is due to several advantages of the underground passage. First of all the underground passage is a natural process. The underground passage removes particles, bacteria, viruses, parasites and the whole spectrum of biodegradable compounds. It is well known, that
State-of-the-art in drinking water treatment in Germany
3UHWUHDWPHQW
7RWKH ZDWHUZRUNV
5LYHU
%DQNILOWUDWLRQ
,QILOWUD WLRQ
Figure 3 - Principles of bank filtration and infiltration.
ULYHU5KLQH
H Q D K W H R U R O K LF ' DSSUR[ZHHNV
EDQNILOWUDWH
Figure 4 - Protection against shock loads during bank filtration.
@ / J P > & 2 ' ULYHU5KLQH
EDQNILOWUDWH
VRXUFH$5:
Figure 5 - Long term behavior of organic carbon removal while bankfiltration at the Rhine river.
a river water is characterized by extreme varying concentrations, depending on the water flow, seasonal effects, emissions by municipal and industrial sewage, runoff etc. However, these concentration peaks are compensated and blended during an underground passage. Important reasons for this concentration compensation are the different retention time, required for a water particle to flow from the river bottom through the underground to a well or the different porosity of the soil. Therefore, the underground passage acts as a barrier against shock loads, caused e.g. from emergency situations such as defects in industrial wastewater plants as shown in figure 4. The compensation of temperature peaks will improve the water quality, too. The bank filtration has no effect on recalcitrant substances. Therefore the treatment of bankfiltrate often includes granular activated carbon filters. Some examples demonstrate the effect of bankfiltration of the river Rhine in Germany. Figure 5 compares DOC-concentrations in the river water and in the bank filtrate for a waterworks in the central Rhine area in recent 25 years. Between 1975 and 1997 the DOC-concentration in the river dropped from approximately 5 mg/L to 3 mg/L. A similar decrease of the DOC-concentration was found in the bankfiltrate. The results indicate, that the underground passage has a nearly constant efficiency to remove biodegradable substances dis27
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
solved in the river water. Regarding biodegradable compounds, 70 to 100 percent of the removal is done in the underground passage. A reliable and also cheap process.
/ J Q LQ V Q R L W D U W Q H F Q R F
Even for some micropollutants the underground passage acts as a barrier. An example is given with figure 6, demonstrating concen 5KLQHULYHU trations of various pharmaceuti DIWHUEDQNILOWUDWLRQ cal compounds in the Rhine river, VRWDORO GULQNLQJZDWHUR]RQDWLRQ SKHQD]RQH LRSURPLG the bank filtrate and in the drinkDQG*$&ILOWUDWLRQ GLFORIHQDF DPLGRWUL]RLFDFLG LRSDPLGRO VXOIDPHWKR[D]ROH LRPHSURO ing water. Some pharmaceuticals FDUEDPD]HSLQH such as sotalol or diclofenac were completely removed by bank fil- Figure 6 - Influence of bank filtration and treatment in the waterworks on removal of pharmaceuticals. tration. Some other pharmaceuticals, e.g. carbamacepine or amidotrizoic acid, pass the under ground. Therefore it is necessary VSULQJZDWHUV VSULQJV to remove these recalcitrant subVDPSOHV V GDPZDWHUV stances in further treatment steps H O GDPV S in the waterworks by ozone and acP VDPSOHV D V V tivated carbon, whatever process H O H S K W is necessary for the given com P I D H R V LY W pound. H W Q H F U H S
3.
Particle removal
K W I R
D J H Q
H K W I R
V H O S
H Y L W
D P J D H V Q
A sampling campaign was conducted to quantify the occurrence of paraQXPEHURI&U\SWRVSRULGLXPLQ/ sites in surface waters and in waters under influence of surface wa- Figure 7- Screening on Cryptosporidium in dam and spring waters. ter. 13 reservoirs and 19 springs Measuring the turbidity and the particle counts may were evaluated. Although, the campaign is not repbe an excellent tool for the utilities to control and resentative for the general raw water situation in optimize the removal of parasites such as Germany, it allows an first indication about the reCryprosporidium and Giardia during the treatment quirements on the waterworks for particle removal. process. As figure 7 shows, in 26 % of the samples collected in dams no Cryptosporidium were detected. In Figure 8 shows results of realized improvements about 60 % of the samples less than 1 in full scale in five waterworks to enhance particle Cryptosporidium in 100 L were found. Approximately removal. The success of optimization was meas70 % of the samples from spring waters showed ured by particle counts for particle sizes in the 2 to negative findings for parasites. This campaign in20 µm range. The particle counts were measured dicated, that the parasite concentration in raw wabefore and after optimization. The interval between ters used for drinking water treatment is relatively both measurements of particle counts was up to 5 low, showing the success of protection measures years. in the catchment areas. 28
State-of-the-art in drinking water treatment in Germany
/ P P V W Q X R F H O F LW U D S
V L Q LP LR O W D J X W H F X V OI H W U X X S V D K H J X P R U V K X W R L Q U R D LW Y D W
EHIRUH
Q LR W D U OW L I Q R LW D O X F F OR I Z H Q
DIWHURSWLPL]DWLRQ
I R W Q H P H F OD S H U
J Q L V R G W Q OD X F F OR I
O LD U H W D P U H WO LI
Q LR W D U OWL I H U R I H E
Q LR W D U OWL I D WU O X Z H Q
XWLOLW\
XWLOLW\
XWLOLW\
XWLOLW\
XWLOLW\
Figure 8 - Examples for full scale optimizations to enhance the particle removal.
UDZZDWHUGDP
8 1 ) LQ \ W L G L E U X 7
ILQLVKHGZDWHU
-DQ
-DQ
-DQ
-DQ
-DQ
-DQ
As the results show, advanced as well as traditional methods supported the waterworks to enhance the particle removal even under consideration of cost and performance. Since a lot of waterworks are in operation already, optimization of existing processes is often more cost effective than building a whole new plant. Further improvement of particle removal may be achieved in waterworks even at low turbidity as shown in Figure 9. The waterworks for reservoir water treatment uses a traditional treatment consisting of steps to increase the hardness, ozonation, flocculation, rapid sand filtration and disinfection. Optimization of this conventional treatment process led to a drop of turbidity in the finished water from 0.1 FNU to less than 0.05 FNU and showed a more stable and much safer finished water even at high turbidity situations.
Figure 9 - Example for full scale optimization by improving the traditional treatment.
The technological changes applied depend on the local situation. Utility 1 used three measures. First, ozonation was optimized to improve the ozone induced microflocculation. Second, to maintain a homogenous filter layer the backwash process was improved. Third, fluctuations in the throughput of the rapid filters were reduced. Utility 2 added a new flocculation and filtration step. Utility 3 replaced the filter material in the rapid filters. Utility 4 installed a direct flocculant dosage in the filter influent. Utility 5 decided to acquire an ultrafiltration. The efficiency for particle removal of the five different works can not be compared directly, since for utility 5 the particle count of the raw water is shown, whereas for utilities 1 to 4 particle counts of already pretreated water are plotted. Otherwise the efficiencies of utilities 1 to 4 would be higher.
4.
Disinfection
Due to the protection of the catchment areas many groundwater sources already meet the microbiological requirements of the drinking water standard. This means the water is free from coliforms or other pathogens. Therefore, approximately 60 % of the drinking water in Germany is distributed without disinfection. Waterworks operating with a disinfection step use mostly chlorine. In general, the chlorine dosages in the waterworks are low and range between 0.2 and 0.5 mg/L. A 1999 survey of some 1000 samples taken at 144 sampling points in distribution systems of 23 waterworks showed, that in most samples the THM-concentrations were below 50 µg/L (figure 10). A THM-concentration of 50 µg/L, measured at the consumers tap, is the
29
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
limit of the German Drinking Water Regulation and 100 µg/L the parametric value of the European Union for water intended for human consumption. An increasing part of the waterworks replace chlorine with chlorine dioxide or with UV-irradiation to prevent the THM-formation. If the groundwater meets the microbiological standards and the distribution system is in a good condition a safety chlorination may be dispensable. An example for switching from a distribution with chlorine residual to a distribution without residuals in full scale is given in figure 11. Approximately two weeks after chlorination was stopped, the heterotrophic plate counts (HPC, 20 °C, 2 days) increased. Continuing the water supply without chlorine, the HPC dropped down after approximately one month and remain constant to nearly < 5 cfu/mL. This is due to the formation of a different biofilm in the distribution network.
VDPSOHV LQXWLOLWLHV V H O S P D V I R W Q H F U H 3
LQVDPSOLQJSRLQWV
/LPLW
3DUDPHWULF
*HUPDQ\
YDOXH(8
7+0LQGLVWULEXWLRQV\VWHPVLQJ/
Figure 10 - Survey on THM-concentrations in distribution systems.
@ /
ZLWK
P X I F > G &
JURXQGZDWHU
ZLWKRXWFKORULQHUHVLGXDO
FKORULQH
ZLWKFKORULQH
UHVLGXDO
R
V W Q X R F H W D O S F L K S R U W R U H W H K
QHW$
QHWZRUN$ QHWZRUN%
QHW%
QHWZRUN&
QHW&
U S $
U S $
L D 0
L D 0
L D 0
L D 0
Q X
Q X
Q X
Q X
O X
O X
O X
O X
O X
O X
J X $
J X $
J X $
J X $
Figure 11 - HPC in distribution systems with and without chlorine residual.
Conclusions The general philosophy for the waterworks in Germany to produce a fresh and safe drinking water is to establish a multiple barrier system. This concept covers three levels. Level one requires the protection of the raw water sources by stringent regulations and their control. On level two the treatment technology and operation should base on a suitable, site specific concept to produce a high quality drinking water even at possible quality changes of the raw water. Level three requires a careful maintenance of the distribution system. Only the consideration of all levels guarantees to supply the consumer with a safe and high quality drinking water.
30
J X $
Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen
Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen
Samenvatting Het is de bedoeling met dit algemeen verhaal een overzichtelijke maar toch beknopte samenvatting te brengen van de belangrijkste ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen. Vlaanderen heeft immers, als gevolg van de Staatshervorming van 1980, de volledige verantwoordelijkheid voor het waterbeleid en vaart daarbij een totaal andere koers dan de andere gewesten, met name Brussel en Wallonië. Het is geenszins de bedoeling van dit verhaal om ter staving van de beschreven ontwikkelingen veel data of cijfermateriaal te geven, omdat daardoor de essentie van de aan de gang zijnde ontwikkelingen kan worden verdrongen.
1
Dr. S. Beernaert Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening
Uitgangspunt voor de Vlaamse watersector
Essentieel voor de achtergrond van de aan de gang zijnde ontwikkelingen is het feit dat Europa vanuit zijn regelgevende bevoegdheid optreedt en aan de lidstaten een aantal richtlijnen oplegt. Het gaat in dit verhaal meer in het bijzonder over de Drinkwaterrichtlijn, de Richtlijn Stedelijk Afvalwater en de Kaderrichtlijn Water. Logischerwijze moeten de lidstaten deze richtlijnen passend omzetten in een eigen wetgeving. Door de Staatshervorming in België van 1980 is Vlaanderen autonoom bevoegd voor deze omzetting. Dat is gebeurd met de goedkeuring van respectievelijk het Drinkwaterdecreet, de aanpassing van de Wet op de bescherming van de oppervlaktewaters tegen verontreiniging en het Decreet Integraal Waterbeleid. Deze Vlaamse wetgeving heeft uiteraard gevolgen voor zowel de openbare drinkwatervoorziening, als voor de afvalwaterinzameling en de afvalwaterafvoer, de openbare afvalwaterzuivering en ook voor het waterbeheer. De toepassing van deze nieuwe wetgeving stimuleert vanzelfsprekend nieuwe ontwikkelingen bij de diverse actoren van de watersector in Vlaanderen en houdt een reeks uitdagingen in.
31
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
2.
Kerntakendebat van de Vlaamse overheid
Het Vlaams Regeerakkoord 1999-2004 zet in uitvoering van het Beter Bestuurlijk Beleid een aantal basisprincipes voorop. Vooreerst is er het primaat van de politiek, wat betekent dat de politiek het overheidsbeleid bepaalt. De ministers zijn immers verantwoording verschuldigd aan het Vlaamse Parlement. Ze moeten zowel hun eigen activiteiten, als die van hun administratie en van de overheidsbedrijven onder hun bevoegdheid kunnen verantwoorden. Daarom bepaalt de minister het beleid, daarin bijgestaan door een beleidsraad en draagt hij ook de eindverantwoordelijkheid voor zijn beleidsdomein. Voor elk beleidsdomein (13 in het totaal) is nog slechts één minister bevoegd : er is een één-op-één relatie tussen de minister en het beleidsdomein. Dat komt doordat de bevoegdheden binnen elk beleidsdomein voortaan een logisch, herkenbaar en samenhangend geheel vormen. Elk beleidsdomein krijgt dezelfde hoofdstructuur. De kern daarvan bestaat uit een departement en meerdere agentschappen. Het departement zorgt voor de voorbereiding en de evaluatie van het beleid. De agentschappen ondersteunen het beleid en voeren het uit. Tegelijkertijd met de afbakening van de beleidsdomeinen worden ook de kerntaken van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap en de Vlaamse Openbare instellingen (agentschappen) en die van de andere besturen (de Vlaamse provincies en de Vlaamse steden en gemeenten) doelmatiger afgelijnd. Het kerntakendebat moet leiden tot een grotere doorzichtigheid van het overheidsoptreden, tot beter herkenbare verantwoordelijkheden, tot evenwaardig partnerschap tussen de drie bestuursniveaus en tot vereenvoudiging van regels en procedures. Essentieel en prioritair zijn deugdelijk bestuur en burgerperspectief. Het is in die context de taak van de overheid om alle vragen (van de burgers) af te wegen en te toetsen aan een
32
aantal principes zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid, zuinigheid, efficiëntie en effectiviteit. Maar ook toegankelijkheid en aanspreekbaarheid, openheid en verantwoording, controle en toezicht zijn principes van deugdelijk bestuur. Ten aanzien van de watersector heeft de Vlaamse regering de beslissing genomen dat de drinkwatervoorziening een publieke opdracht moet blijven. Bij de verdeling van de bevoegdheden neemt de Vlaamse regering het principe van de subsidiariteit als uitgangspunt : taken die doelmatig door een lager bestuursniveau verricht kunnen worden, behoren niet door een hoger niveau aangepakt te worden. De echte zorg van de subsidiariteit bestaat erin de voorwaarden te scheppen zodat de lokale deskundigheid en de bestuurskracht kunnen groeien en alle inspaningen daarop te richten.
3
Integraal waterbeleid : een startpunt of een eindpunt ?
Integraal waterbeleid is het beleid dat gericht is op het gecoördineerd en het geïntegreerd ontwikkelen, beheren en herstellen van watersystemen. Daarbij heeft men ook aandacht voor de randvoorwaarden, nodig voor het behoud van de watersystemen maar ook voor het multifunctioneel gebruik ervan. Bij dit laatste wordt dan uiteraard het principe van de duurzaamheid in rekening gebracht. Wanneer we het hebben over integraal waterbeleid, komen in het verhaal, naast de watersystemen ook de waterketen, de waterdiensten en het waterbeheer (de waterbeheersing) voor. De status van deze elementen is qua ontstaan en evolutie totaal verschillend. Bij de ene kan men stellen dat het integraal waterbeleid de start betekent voor een nieuwe aanpak. Bij de andere zal het integraal waterbeleid eerder de eindfase inluiden. Het is de bedoeling hier een summier overzicht te brengen van deze status en daarbij de essentiële beoordelingselementen en uitdagingen kort op te sommen.
Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen
3.1 Drinkwatervoorziening De drinkwatervoorziening in Vlaanderen is sinds het einde van de 18e eeuw een gemeentelijke bevoegdheid en is dat vandaag nog steeds. Vanaf medio de 19e eeuw evenwel, maar vooral vanaf het begin van de 20e eeuw is deze gemeentelijke bevoegdheid veelal overgedragen aan gespecialiseerde bedrijven, die zorgen voor de openbare drinkwatervoorziening. De openbare drinkwatervoorziening is nagenoeg volledig gerealiseerd, wat betekent dat alle aansluitbare woningen zonder onderscheid aangesloten zijn op het openbaar distibutienet voor drinkwater. Daarenboven krijgt elke inwoner in Vlaanderen op zijn woonadres per jaar 15 duizend liter drinkwater gratis geleverd. Naast deze uniforme gratis levering heeft elk drinkwaterbedrijf een autonome aanpak van zijn opdracht en daardoor is die aanpak zeer verschillend en komt het geheel als erg versnipperd over. De waterbedrijven leveren zelf de financiële middelen die nodig zijn, zij het voor alle investeringen in uitbreidingen en vernieuwingen, in aanpassing en instandhouding, of voor het volledig onderhoud en de exploitatie van de totale infrastructuur. Die kosten worden geheel verhaald op de klant via het drinkwatertarief. Subsidiëring door de Vlaamse overheid bestaat niet meer sinds 1992 en is evenmin nog toegestaan door de Europese Unie. Alhoewel de drinkwatervoorziening een gewestelijke aangelegenheid is, wordt het drinkwatertarief goedgekeurd en gecontroleerd door de federale minister van Economische Zaken. Het gemotiveerd initiatief voor de tariefverhoging wordt genomen door het drinkwaterbedrijf, in overleg met de gemeentelijke opdrachtgever, maar de beslissing tot verhoging is de bevoegdheid van de federale minister van Economische Zaken. Tariefstijgingen worden aldus streng bewaakt. Vanuit de autonome bevoegdheid van de gemeenten wordt de organisatievorm voor de openbare drinkwatervoorziening gekozen en beslist. Tijdens de ontstaansgeschiedenis van de drinkwatervoorziening in Vlaanderen hebben vele vormen van organisatie het licht gezien, zodat het
waterlandschap er eerder grillig uitziet en enigszins versnipperd overkomt. Men onderscheidt vandaag in Vlaanderen nog slechts drie organsatievormen: het gemeentelijk waterbedrijf (6), de drinkwaterintercommunale (7) en het gewestelijk drinkwaterbedrijf (1). Vandaag hebben alle Vlaamse drinkwaterbedrijven de uitdaging aangegaan om zich om te vormen van een klassiek drinkwaterbedrijf, dat gisteren alleen (drink)water produceerde en distribueerde, tot een integraal waterbedrijf, dat diensten aanbiedt in de hele waterketen. De dalende trend van het waterverbruik, die het gevolg is van gerichte overheidscampagnes, welke aanzetten tot verantwoord en spaarzaam verbruik, en de noodzaak om aanvullende financiële middelen te verwerven boven de inkomsten uit de waterverkoop, ondersteunen de genomen beslissing. De benadering van die activiteitsuitbreiding, weliswaar gebaseerd op de eigen kennis, is per bedrijf nogal wat verschillend en vertoont alle kenmerken van een opstartende aanpak. Even belangrijk is de uitdaging om de toenemende kwaliteitseisen van de klanten in te vullen. Vooraan in deze uitdaging staat de vraag naar zacht(er) water, een als het ware algemene verwachting van de klanten, geïnspireerd door milieu- en economische motieven. Vanuit het perspectief van selectief gebruik van water komt de uitdaging om ander, niet drinkbaar water te leveren tegen een lagere prijs dan drinkwater, met de garantie van zekerheid van levering en van een goede en constante samenstelling. Vanuit de waterketenbenadering volgt de vraag naar hergebruik van water, gebaseerd op synergieën met de afvalwaterzuivering en de waterbeheersing, met de garantie van een efficiënte en strenge kwaliteitsbewaking, een zekerheid van levering tegen een concurrentiële prijs, als noodzakelijk alternatief voor onhoudbare grondwateronttrekkingen. Interne rationaliseringen en nog meer automatisering, synergieën en diverse vormen van operationele samenwerking en wellicht (op termijn)
33
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
schaalvergroting moeten ervoor (kunnen) zorgen dat de drinkwaterprijs niet sneller stijgt dan de gezondheidsindex. De invloed van mogelijke nieuwe taksen en heffingen, opgelegd door de overheid, wordt hierbij niet in rekening gebracht. 3.2 Afvalwaterinzameling en -afvoer De afvalwaterinzameling en -afvoer in Vlaanderen zijn eveneens sinds het einde van de 18e eeuw een bevoegdheid van de gemeente en blijven dat ook nog vandaag. De aanpak ervan is evenwel sterk verschillend per gemeente zowel qua uitvoering in de tijd als qua uitvoering op het terrein. De grotere gemeenten hebben veelal zelf het inzamelings- en afvoerconcept bestudeerd, ontworpen en de uitvoering gerealiseerd of onder hun leiding laten realiseren. De exploitatie en het onderhoud gaven zij in handen van hun eigen technische dienst, onder wiens impuls en leiding later ook gestructureerde verbeteringen werden gerealiseerd. De middelgrote gemeenten hebben zich bij de invulling van deze bevoegdheid laten begeleiden door gespecialiseerde bureaus. De exploitatie blijft een beperkte gemeentelijke opdracht en het onderhoud wordt veelal uitbesteed aan gespecialiseerde bedrijven. De kleinere gemeenten zijn pas in de laatste decennia de afvalwaterinzameling en -afvoer gaan aanpakken, op een beperkte schaal, binnen hun beperkte (financiële en technische) mogelijkheden en volledig ondersteund door derden, gespecialiseerd in dit domein. In Vlaanderen wordt thans ca 80% van het afvalwater opgevangen, maar de wijze waarop de inzameling en de afvoer gebeuren is (te) weinig gestructureerd. De financiële middelen, nodig voor de investeringen in eerste aanleg en de uitbreidingen van het rioleringsnet en voor de aanpassingen van het bestaande rioleringsnet aan de nieuwe richtlijnen van de Vlaamse overheid, worden gedragen door de begroting van de gemeente, ondersteund door een subsidie (50 tot 75 %) vanuit de algemene begrotingsmiddelen en de specifieke middelen uit een gespecialiseerd fonds (Mina-fonds) van het Vlaamse Gewest. Deze subsidiëring is nog steeds
34
toegestaan door de Europese Unie. Ze wordt door de Vlaamse overheid verdedigd, omdat het gaat om de financiering van een gestructureerde uitbouw van een fijnmazig gemeentelijk rioleringsnet in functie van een meer rendabele openbare afvalwaterzuivering, gekoppeld aan een betere scheiding van afvalwater en hemelwater. De exploitatie- en de onderhoudskosten worden gedragen door de algemene begrotingsmiddelen van de gemeente, al dan niet aangevuld met de inkomsten van een gemeentelijke rioolbelasting, geïnd per inwoner of per aansluiting. Omdat de nieuwe aanpak, voorgeschreven door de Vlaamse regelgeving, in de periode tot 2015, zeer zware financiële inspanningen van de gemeenten vraagt en het Vlaamse Gewest (volgens de gemeenten) onvoldoende financiële middelen (via subsidie) ter beschikking stelt van de gemeenten, wordt momenteel gezocht naar andere werkmethodes. Zo is er vooreerst de mogelijkheid van de Cross Border Lease. Daarbij verwerft de gemeente via de verhuur op lange termijn van het gebruiksrecht van haar gemeentelijk rioleringsnet een eenmalige inkomsten. Deze inkomsten kunnen worden gebruikt voor nieuwe investeringen voor uitbreiding of aanpassing van het aanwezige rioleringsnet. Het systeem is evenwel gebaseerd op Amerikaanse fiscale wetgeving en roept bij meerdere gemeenten vragen op. Daarnaast is er het initiatief van meerdere drinkwaterbedrijven die vanuit hun visie van integraal waterbedrijf aan de gemeenten aanbieden om de financiering van het fijnmazig rioleringsnet (al dan niet de aanleg, de huisaansluitingen, de exploitatie en het onderhoud) over te nemen en de kosten te verrekenen via de drinkwaterfactuur. Ten slotte is er nog de mogelijkheid van de oprichting van nieuwe intercommunales, nu opdrachthoudende besturen, met als taak de studie, het ontwerp, de uitvoering, de exploitatie, het onderhoud en de volledige financiering van het gemeentelijk rioleringsnet in opdracht van de gemeente. De instappende gemeenten dragen hierbij hun volledige bevoegdheid voor een periode van ten minste 18 jaar over aan dat opdrachthoudend bestuur.
Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen
Omdat gemeenten bevoegd zijn voor de afvalwaterinzameling en -afvoer, maar het Vlaamse Gewest bevoegd is voor de bovengemeentelijke afvoer en de openbare afvalwaterzuivering, bestaat er vandaag (nog steeds) een discussie over waar het scheidingspunt ligt. Het is een uitdaging om op een objectieve en duurzame basis deze grens te vast te leggen. Meteen komt dan ook duidelijkheid over de verantwoordelijkheid en over de financiering van het toegewezen deel. Het is eveneens een uitdaging om op een haalbare wijze in de doorsneewoonkernen (waar mogelijk) afvalwater en hemelwater gescheiden af te voeren en de burger in die benaderingswijze op een stimulerende wijze te betrekken. Tot 2015 blijft het zowel voor het Vlaamse Gewest als voor de Vlaamse gemeenten een uitdaging om voldoende (zeg meer) financiële middelen ter beschikking te stellen voor de uitbouw en de afwerking van de aanleg van een gestructureerd fijnmazig gemeentelijk rioleringsnet. Op termijn, na voltooiing van alle aanleg- en uitbreidingsinvesteringen en het wegvallen van de overheidssubsidies, zullen de kosten voor de afvalwaterinzameling en -afvoer volledig ten laste zijn van de gemeentelijke begroting en vraagt de Europese Unie dat de reële kosten duidelijk en volledig worden doorgerekend aan de klant, gekoppeld aan (verrekend op) zijn drinkwaterfactuur (vanaf 2010). Op termijn zal daardoor de drinkwaterfactuur duurder worden en moeten de thans bestaande rioolbelastingen, als dusdanig en afzonderlijk geïnd bij de burger, verdwijnen. 3.3 Zuivering van afvalwater De bovengemeentelijke afvoer van en de openbare zuivering van afvalwater zijn de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest. Diverse initiatieven, steunend op een aanpak op hydrografische basis, met daaraan gekoppeld de oprichting van een overheidsbedrijf, gaven niet het gewenste resultaat. De Vlaamse overheid blijft evenwel bevoegd voor deze aangelegenheid en heeft sinds begin van vorig decennium de uitvoering ervan toevertrouwd aan de nv Aquafin, een publiekrechtelijke instelling, met inbreng van internationale expertise.
Op een gestructureerde wijze op basis van zuiveringsplannen, inmiddels opnieuw geïnspireerd door de hydrografische-bekkenbenadering, opgemaakt door de overheid (Vlaamse Milieumaatschappij) en met behulp van standaardbestekken en -uitvoeringen wordt de openbare afvalwaterzuivering uitgebouwd. In Vlaanderen wordt momenteel ca 60% van het ingezamelde afvalwater geloosd via een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Het feit dat er een onvoldoende scheiding is van afvalwater en hemelwater op het niveau van de gemeentelijke inzameling, maakt dat het beoogde zuiveringsresultaat niet steeds wordt gehaald. Het feit dat nog tal van lozingen ongezuiverd gebeuren maakt ook dat de beoogde zuiverheidsgraad in de waterlopen onvoldoende wordt bereikt. Afgelegen woonzones worden qua afvalwaterzuivering niet opgenomen in de plannen van Aquafin. De zuivering van het afvalwater in die gebieden komt toe aan de burger (installatie en exploitatie van een eigen zuiveringseenheid op eigen kosten) of aan de gemeente (bouw en explotiatie van kleine waterzuiveringsinstallaties) te integreren in haar bevoegdheid van inzameling en afvoer van afvalwater. De financiële middelen nodig voor de investeringen in de bovengemeentelijke collectering en in de openbare zuivering van afvalwaters worden deels rechtstreeks gedragen door de algemene begrotingsmiddelen van het Vlaamse Gewest, deels genomen uit de middelen van een gespecialiseerd fonds (Mina-fonds). Dat fonds wordt gestijfd door de algemene begrotingsmiddelen van het Vlaamse Gewest en door de milieuheffingen, gekoppeld aan het waterverbruik en geïnd bij de burgers door de overheid (via de Vlaamse Milieumaatschappij). De financiële middelen voor de bouw en de exploitatie van kleine waterzuiveringsinstallaties worden geput uit de algemene begrotingsmiddelen van de gemeente, al dan niet aangevuld met inkomsten van een gemeentelijke rioolbelasting, geïnd per inwoner of per aansluiting. Het Vlaamse Gewest blijft bevoegd voor de bovengemeentelijke inzameling en de openbare
35
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
zuivering van afvalwaters, maar heeft deze bevoegdheid qua uitvoering doorgegeven aan de nv Aquafin via een langlopende overeenkomst (20 jaar). De opmaak van de planning en de controle op de uitvoering blijft de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest. De uitvoeringsmodaliteiten, de financiering van de investeringen, de terugbetaling van de exploitatie-, instandhoudings- en onderhoudskosten, de rechten en de plichten van het Vlaamse Gewest, van de nv Aquafin en van de private partner (internationale expertise), de resultaatsverbintenissen en andere engagementen worden opgenomen in een bilateraal onderhandelde beheersovereenkomst (met een kortetermijnverbintenis) tussen het Vlaamse Gewest en Aquafin. De nv Aquafin kan daarnaast zelf nog op autonome basis met andere actoren binnen de waterketen samenwerkingsakkoorden sluiten en kan ook met de gemeenten overeenkomsten sluiten met betrekking tot de zuivering van afvalwaters in afgelegen woonkernen. Om het door Europa opgelegde resultaat (alle ingezamelde afvalwater gezuiverd tegen 2008 en alle oppervlaktewaters voldoende schoon tegen 2015) te kunnen realiseren, blijft het voor het Vlaamse Gewest een enorme uitdaging om permanent voldoende (zeg meer) financiële middelen ter beschikking te stellen. Een even grote uitdaging zit in het sluiten van een efficiënte beheersovereenkomst met de nv Aquafin. Daarin moeten duidelijke objectieven staan, met een sluitende verbintenis dat voldoende middelen ter beschikking worden gesteld, op voorwaarde van het doeltreffend realiseren van welomschreven en goed te controleren resultaatsen kwaliteitsverbintenissen. Op termijn, na voltooiing van alle investeringen in eerste aanleg, zal het Vlaamse Gewest geen financiële begrotingsmiddelen meer ter beschikking (mogen) stellen van de nv Aquafin ter vergoeding van de kosten van de openbare afvalwaterzuivering. Die kosten zullen dan rechtstreeks en volledig aan de burger (de klant) moeten verrekend worden via de milieuheffing. De Europese Unie vraagt daarenboven dat die kosten duidelijk en volledig worden gekoppeld aan (verrekend op) de drinkwaterfactuur. 36
Op termijn zal daardoor de drinkwaterfactuur duurder worden en moeten de thans bestaande milieuheffingen, als dusdanig en afzonderlijk geïnd bij de burger, verdwijnen. 3.4 (Integraal) waterbeheer De Vlaamse regering is bevoegd voor de coördinatie en de organisatie van de planning van het integraal waterbeleid en bepaalt de krachtlijnen van dat beleid. Ze stelt daartoe een waterbeleidsnota op. Daarin is de visie van het Vlaamse Gewest vastgelegd zowel in zijn geheel als per afzonderlijk stroomgebied, inclusief de afstemming van die waterbeleidsnota op de (andere) gewestelijke beleidsplannen. Vlaanderen telt twee stroomgebieden, met name dat van de Schelde en dat van de Maas. Beide maken ze deel uit van een gelijknamig internationaal stroomgebiedsdistrict, waarover Vlaanderen, ter bescherming daarvan, een Verdrag heeft gesloten met de andere partijen. De twee Vlaamse stroomgebieden samen zijn ingedeeld in 11 bekkens en een aantal deelbekkens. De uitvoering van deze nieuwe integrale aanpak is in een opstartfase. De financiële middelen voor de uitvoering van de stroomgebied-, de bekkenen de deelbekkenbeheerplannen moeten worden geput uit de algemene begrotingsmiddelen van het Vlaamse Gewest, de Vlaamse provincies en de gemeenten. Ook de Polders en de Wateringen kunnen in bepaalde gevallen middelen inbrengen. De totaliteit van deze middelen wordt ter beschikking gesteld van de bekkenbesturen. Het decreet Integraal Waterbeleid bepaalt dat per bekken een bekkenbestuur (uitvoerend) en een bekkenraad (adviserend) worden opgericht. Deze instanties zorgen vooral voor het waterbeheer en voor de opmaak van beheerplannen. In het bijzonder zijn ze belast met het ontwerp en de begeleiding van de investeringsprogrammas en de technische plannen met een rechtstreekse invloed op de watersystemen en met de investeringsprogrammas en technische plannen inzake openbare rioleringen en rioolwaterzuiveringsinstallaties.
Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen
Ook kan op initiatief van de provincie via een overeenkomst een waterschap zonder rechtspersoonlijkheid worden opgericht per deelbekken. Dat waterschap is belast met de opmaak van deelbekkenplannen, met het beheer van de onbevaarbare waterlopen en de ondiepe watercyclus, met het beheer en de exploitatie van openbare rioleringen en de kleinschalige afvalwaterzuivering, in samenspraak met de gemeenten.
Vanuit rationaliteitsoverwegingen en in het besef dat drinkwater op een duurzame wijze moet worden gebruikt, komt stapsgewijs de vraag naar het leveren van ander water. De klassieke technieken van het drinkwaterbedrijf bieden perfect de mogelijkheid een ander (dan drink-) water te produceren. De geïnteresseerde klant verwacht wel dat de prijs van het ander water gevoelig lager ligt dan die van het drinkwater en dat de levering kan worden gegarandeerd.
De uitdaging wordt deze nieuwe aanpak (met een nieuwe taal) en de daaraan verbonden nieuwe structuren, in overleg met de bestaande betrokken actoren, op gang te trekken en op korte tijd, met inzet van voldoende financiële middelen de investeringsprogrammas en de technische plannen uit te voeren, op een betrouwbare wijze, op basis van een visie en met zin voor een langetermijnplanning en voor beleidscontinuïteit.
Vanuit de waterketenbenadering tracht de overheid om het effluent van de rioolwaterzuiveringsinstallaties niet langer zomaar te lozen in de waterloop, maar om het te valoriseren door een passend gebruik (hergebruik van water). De behandeling van deze effluenten kan met inzet van technieken, waarmee ook de drinkwaterbedrijven ervaring hebben. De potentiële klant eist wel veiligheid voor de kwaliteit, verwacht een interessante leveringsprijs en eist leveringszekerheid.
4
Nieuwe uitdagingen voor de 21e eeuw
De watersector in Vlaanderen wordt bij de start van de 21e eeuw geconfronteerd met een aantal interessante uitdagingen, die zowel van binnen de sector als van buiten de sector komen. Binnen de sector zijn de kwaliteitsuitbreiding en de schaalvergroting de voornaamste. Buiten de sector zijn de overheidsregulering en de liberalisering de meest actuele. 4.1 Kwaliteitsuitbreiding Vanuit comfortoverwegingen wil de klant dat het leidingwater zacht(er) is. Vanuit economisch en ecologisch oogpunt benaderd is een centrale (deel)ontharding door het drinkwaterbedrijf te verkiezen boven de individuele ontharding door de klant. Om die reden investeren tal van drinkwaterbedrijven in een centrale (deel)ontharding, een behandeling die een beperkte invloed heeft op de kostprijs van het bij de klant geleverde drinkwater.
Drinkwaterbedrijven hebben een jarenlange ervaring en een uitgebreide technische expertise in het keuren van de (gebruikte) materialen. Via het Vlaams Drinkwaterdecreet vraagt de overheid vanaf 2004 ook bij de klant een keuring (van de materialen) van de binneninstallatie, met het oog op een maximale veiligheid bij de levering van drinkwater. Vanaf 2004 en na overleg in de sector, voeren de Vlaamse drinkwaterbedrijven deze keuring van de binneninstallatie tegen betaling uit op vraag van de klant. Drinkwaterbedrijven hebben daarenboven een ruime analyse-expertise, die ze tegen betaling ook aan derden aanbieden (vb. Legionella-analyse en Legionella-beheer in sportcentra, verzorgingsinstellingen en ziekenhuizen). Heel wat synergieën zijn te vinden in het maken van een huisaansluiting voor het leveren van drinkwater en het afvoeren van afvalwater. Daarom worden deze aankoppelingen nu door de drinkwaterbedrijven tesamen en volgens een technisch gecontroleerd concept gemaakt, zodat de prijs voor de klant voordeliger wordt.
37
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
4.2 Schaalvergroting Om diverse redenen kan het verantwoord zijn om te zoeken naar passende vormen van samenwerking tussen de autonome drinkwaterbedrijven. Het kan gaan om een eenvoudige handelsovereenkomst voor de wederzijdse levering van diensten en producten. Het kan zijn dat men een technisch samenwerkingsverband onderschrijft, waarbij de partners op basis van hun specifieke competentie voor elkaar opdrachten uitvoeren. Het kan zijn dat men op het beleidsniveau eenzelfde koers wil uitzetten en daarbij op het niveau van de vennoten wil samenwerken, zonder dat de operationele autonomie van de partners in het gedrang mag komen. Het kan gaan over een kruisparticipatie waarbij de partners aandelen hebben in hun wederzijdse bedrijven en dus binnen een eenheid van beleid ook een aantal operationele taken onder één noemer uitvoeren. En ten slotte is er nog de volledige fusie van ondernemingen. Telkens is het de bedoeling een sterker geheel te maken en de sector intern te verankeren. Maar een ander doel is om door samenwerking op grond van synergieën en gezamenlijke doelstellingen de kosten in de watersector te reduceren of de inzet aan middelen te versterken. In 2000 startten de Vlaamse drinkwaterbedrijven een samenwerkingsproject op, onder de naam Aquavisie, met als missie in Vlaanderen een klantgerichte watervoorziening tegen een optimale prijs te realiseren. De uitvoering van het project via een samenwerkings- en coördinatiecentrum, Aquaccord gedoopt, is gebaseerd op zeer pragmatische actiepunten. Een aantal ervan hebben tot doel het opzetten en uitvoeren van een gezamenlijk noodplan met alternatieve of aanvullende waterbevoorrading, om zo in alle omstandigheden de continuïteit van de openbare dienstverlening optimaal te verzekeren. Een aantal andere acties beogen het uitvoeren van een gemeenschappelijk beleid inzake duurzaamheid. Het gaat hier inzonderheid om het promoten van bewust en verantwoord
38
drinkwatergebruik, de productie en distributie van ander water, het hergebruik van afval- en proceswater. Weer andere acties onderbouwen een gemeenschappelijk communicatiebeleid omtrent bedrijfsoverschrijdende themas, zoals bij voorbeeld de naambekendheid van het leidingwater, de technische informatie aan klanten en installateurs en de servicegaranties voor de klanten. Maximale standaardisatie van gebruikte materialen met het inzetten van gemeenschappelijke veiligheidsvoorraden voor kritische materialen, de gemeenschappelijke aankoop van materialen, diensten en uitrusting, de uitwerking van een afstemmingsbeleid inzake ondersteunende functies zijn nog een andere reeks acties. Tot slot zijn er de acties rond klantenbeheer en klantenservice met het gemeenschappelijk waterverkoopreglement en technisch reglement, de gemeenschappelijke servicegaranties. Maar het initiatief, gestoeld op het principe van vrijwilligheid, strandde in 2003, omdat enkele partners tegen alle afspraken in toch een eigen, (zelfs grotere) autonome koers wilden (blijven) varen. Een beter resultaat wordt bereikt met het samenwerkingsverband Vlaams Water, afgekort SVW. Dat initiatief, daterend van 1974, is een samenwerkingsverband, ook op grond van vrijwilligheid, met als doel financiële, technische en personeelsmiddelen te bundelen om aan collectief toegepast onderzoek te doen in het hele vakgebied van de drinkwatervoorziening en de afvalwaterzuivering. Meerdere malen werd in de loop der jaren het initiatief bijgestuurd en afgestemd op de evoluerende noden. Vandaag is het SVW (Samenwerking Vlaams Water vzw) door elkeen erkend als de koepel van de watersector in Vlaanderen. Deze organisatie heeft binnen haar structuur twee takken, met name een overlegtak (met een erkenning als sectoroverleg) en een onderzoekstak (met een internationale relatie). Ze tekent in overleg met haar leden de eigen opdracht uit. SVW staat via de inning van lidgelden autonoom in voor de financiering van zijn onderzoeksprogrammas en van zijn overleg. Al zijn
Ontwikkelingen in de watersector in Vlaanderen
er af en toe kritische uitlatingen omtrent de noodzaak van een koepelorganisatie, toch is en blijft het de overtuiging van de Vlaamse watersector dat SVW nodig is en blijft om via zijn structuur de schaarse ingezette middelen te bundelen en om via een hefboomeffect de werking te versterken. 4.3 Overheidsregulering De Vlaamse overheid legt, vanuit de principes van deugdelijk bestuur, een resultaatsverbintenis vast voor elk van haar overheidsbedrijven. Ze doet dat met zogenaamde beheersovereeenkomsten, die op een evenwaardige wijze tussen de beide partners worden overlegd en vastgelegd. Die beheersovereenkomsten bepalen naast de meetbare en controleerbare resultaten (op korte termijn) eveneens de rechten en de plichten van de twee partners en de middelen die de beide partners inzetten om de afgesproken doelstellingen en resultaten te halen. Naast de algemene beheersovereenkomst (eerder beleidsgericht) impliceert het Vlaams Drinkwaterdecreet dat de overheid in het bijzonder aan de drinkwatersector een aantal openbare dienstverplichtingen oplegt. Momenteel is daartoe een uitvoeringsbesluit in voorbereiding. Onder openbare dienstverplichtingen verstaat de overheid afspraken met de watersector over het takenpakket van de waterleverancier, het aansporen tot het gebruik van de best beschikbare technieken, het bevorderen van duurzaam waterverbruik, maatregelen van sociale aard met betrekking tot de minimumlevering en ten aanzien van de minimumverdieners, de uitvoering van inventarisatie- en controletaken met betrekking tot de huisaansluitingen, de dienstverlening met servicegaranties en de waterlevering volgens een algemeen waterverkoopreglement, het instellen van een aansluitingsrecht en het toepassen van tariefstructuren (geen uniforme waterprijs), inclusief de inning van de afvalwaterheffing via de waterfactuur, het streven naar zo laag mogelijke kostprijzen en de uitvoering van een benchmarkstudie. Het Vlaams Drinkwaterdecreet schrijft de oprichting voor van een reguleringsinstantie voor de
(drink)watersector. De oprichting van deze onafhankelijke overheidsdienst is momenteel in voorbereiding. De regulator moet de sector aansturen en begeleiden in de richting van meer performantie, een betere dienstverlening en meer transparantie. De (ontwerp)missie bepaalt : het bewaken van het evenwicht tussen de belangen van de gebruikers en de leveranciers van waterdiensten en de belangen van de maatschappij (het algemeen belang). Om de missie te realiseren zet de reguleringsinstantie vier kerntaken voorop : het uitvoeren van onderzoeken en studies (zowel op vraag van de Vlaamse regering als op eigen initiatief), het uitwerken van voorstellen en adviezen van regulering, het operationaliseren van reguleringsinstrumenten en er toezicht en controle op houden, het verstrekken van transparante informatie over de effecten en de plannen van de regulering. 4.4 Liberalisering In 2000 kwam de mededeling van het DirectoraatGeneraal Interne Markt van de Europese Commissie, dat de Commissie niet voornemens is om concessieverlening of liberalisering in de drinkwatersector verplicht te stellen. Wel bereidt ze regels voor de sector voor, indien die zelf zou besluiten om meer marktwerking in de watersector te introduceren, dan wel voor de gevallen waar de watermarkt reeds is geliberaliseerd. In 2003 is er het Groenboek over de diensten van algemeen belang, dat door de Europese Commissie is ingediend op het moment dat ook de Wereldhandelsorganisatie de liberalisering van de handel in de diensten bespreekt. Bedoeling van het Groenboek is een aanzet te geven tot een debat over de plaats van de zogenaamde diensten van algemeen belang en de instellingen, ondernemingen en verenigingen die dergelijke diensten verstrekken in het Europese recht. Niet te ontkennen is het feit dat de watersector een belangrijke sector is met een duidelijke band met de volksgezondheid. De watersector in Europa is sterk fragmentair georganiseerd en wordt gedomineerd door vele lokale monopolies.
39
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Doeltreffendheid en prijszetting variëren sterk en het verschil in prijs is niet steeds te verklaren door de graad van beschikbaarheid van het water. Redenen genoeg om te mogen (veronder)stellen dat de watersector niet langer in de rand van de discussie blijft staan, maar wel eens een discussiethema in het verruimde Europa zou kunnen worden en dus zeker te volgen.
5
Slot
Ter afronding van het verhaal nog even aandacht voor de toekomstverwachtingen van de Vlaamse watersector. Algemeen wordt aangenomen dat de ingezette Europese regelzucht nog verder zal toenemen en de lidstaten steeds meer zullen moeten uitgaan van Europese richtlijnen, dus minder autonoom zullen kunnen handelen. Vanuit de gevolgen van het kerntakendebat en vanuit een algemeen maatschappelijk debat kan aangenomen worden dat deugdelijk bestuur de beleidstoon zal zetten, ook in het overheidsoptreden. Omdat een reeks overheidsopdrachten nog niet voltooid zijn en de financiële inzet nog zeer groot is, eist elke actor dat de overheid de verdere uitbouw van vooral de afvalwaterinzameling en -zuivering, alsook de waterbeheersing onafgebroken financieel blijft steunen, liefst zelfs meer zou steunen. Schaalvergroting is ook in de watersector aan de orde en om die reden is een intense maar open samenwerking binnen de watersector onafwendbaar. De daaraan verbonden synergieën moeten leiden tot interne besparingen bij de samenwerkende bedrijven. Benchmarking en regelgeving kunnen die samenwerking stimuleren. De klant wordt mondiger maar meteen ook meer eisend ten aanzien van de nutsbedrijven. De watersector ontsnapt niet aan deze evolutie en door zijn natuurlijk monopolie moet de sector zich laten leiden door de veranderende eisen van de klant.
40
Niet het waterbedrijf bepaalt de nieuwe aanpak, maar de klant. Tot slot moet de klant aanvaarden dat de totale waterfactuur zal blijven stijgen, omdat bepaalde producten en diensten ten gevolge van kwaliteitsuitbreiding duurder worden, maar ook omdat de drinkwaterfactuur de drager wordt voor de verrekening van alle waterdiensten, volgens de Europese eis van duidelijkheid over de totale waterkost.
Zuidelijk Afrika: een wondere waterwereld
Zuidelijk Afrika: een wondere waterwereld 1
Inleiding
Zuid-Afrika is lange tijd afgesloten geweest van de rest van de wereld, maar na de vrije verkiezingen van 1994 komt de uitwisseling en samenwerking geleidelijk op gang. Nederland heeft al sinds de VOC banden met Zuid-Afrika. In 1652 vestigde Jan van Riebeeck een standplaats van de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC) aan de kust van Table Bay waar nu Kaapstad ligt. Van Riebeeck was in dienst van het Nederlandse bestuur van de Verenigde Oostindische Compagnie en had de taak om de schepen op de vaart naar het Oosten waar zijde, kruiden, porcelein en kunstwerken gekocht werden te bevoorraden met vers fruit, groente en water. Over een periode van een aantal eeuwen vermengden de blanke Nederlandse en Duitse kolonisten zich met een klein aantal Fransen en Engelsen. Dit werd de Afrikaner bevolking. Dit is tevens de oorsprong van de Afrikaanse taal, een Germaanse mengtaal die verwant is aan het nieuw Nederlands. Generaal Louis Botha vormde in 1910 de Unie van Zuid-Afrika als een autonoom deel van het Britse Gemenebest. De Unie bestond uit de vroegere Kaap Kolonie, de Oranje Rivier Kolonie, Natal en de Transvaal. Als tegenwicht tegen de overweldigende vloed van Europese macht en zeggenschap in Zuid-Afrika werd in Bloemfontein in 1912 de eerste coherente Afrikaanse politieke organisatie opgericht. Het ANC (African National Congress) kwam op voor de politieke idealen van zwarte Zuid-Afrikanen voor vrijheid en politieke zeggenschap in Zuid-Afrika. In 1990 werd het verbod op politieke oppositie partijen opgeheven en werd Nelson Mandela door de Nationale Partij onder leiding van F.W. de Klerk vrijgelaten. Dit leidde tot de verkiezing van Nelson Mandela als president met een ANC regering in 1994. Tijdens het apartheidsregime speelde Nederland ook een prominente rol en ondersteunde het ANC. Inmiddels zijn de scherpe kanten van de politieke relatie afgevlakt en kunnen wij ons verdiepen in technische zaken. Zuid-Afrika heeft op ons vakgebied verschillende bekende onderzoekers opgeleverd en menige ontwikkeling op het gebied van coagulatie, ontharding en flotatie heeft in Zuid-Afrika zijn beslag gehad. We kunnen niet alleen veel leren van onze collegas, maar ook van de specifieke omstandigheden waarin Zuidelijk Afrika zich bevindt.
ir. L.C. Rietveld Technische Universiteit Delft
E.König Windhoek Goreangab Operating Company
prof.dr. J. Haarhoff Randse Afrikaanse Universiteit
Zuid-Afrika is een droog land met een grote spreiding van de regenval, zowel naar tijd als plaats. In het oosten van Zuid-Afrika valt verreweg het meeste water en de relatief korte rivieren voeren dit water vrijwel direct af naar de Indische Oceaan. De zeer grote
41
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
conglomeratie van Johannesburg is gesitueerd bij de goudmijnen, ligt op een hoogvlakte (1500 m boven zeeniveau) in een droog gedeelte en de watervoorziening voor dit gebied is dan ook problematisch. Het buurland Namibië kampt met dezelfde soort problemen als Zuid-Afrika en de watervoorziening van Windhoek is dan ook een technisch hoogstandje. Lesotho heeft juist weer een overvloed aan water dat wordt ingezet ten behoeve van de watervoorziening in Zuid-Afrika (Rietveld, 2001). In deze bijdrage zal ingegaan worden op drie verschillende aspecten van de drinkwatervoorziening in Zuid-Afrika en de genoemde buurlanden: Het Lesotho Highlands Water Project als bron voor de watervoorziening van het Pretoria-Witwatersrand-Vereeniging gebied, de New Goreangab Water Reclamation Plant voor drinkwaterbereiding in Windhoek en het Water De-
5HJLR :RUOG (XURSH $IULFD 6RXWK$IULFD 1DPLELD
1HHUVODJ PP PP PP PP PP
mand Management project in Hermanus aan de zuidkust van Zuid-Afrika. Deze projecten hebben naast technische uitdagingen ook een sociaal/maatschappelijke betekenis en daarom zal aan deze aspecten speciale aandacht besteed worden.
2
Zuid-Afrika heeft dringend behoefte aan water om het Pretoria-Witwatersrand-Vereeniging (PWV) gebied te kunnen voorzien als aanvulling op huidige bron in het stroomgebied van de Vaal rivier. Het PWV gebied omhelst Groot Johannesburg en Pretoria en is het economische en industriële hart van het land. In 2000 bevatte het PWV gebied 42% van Zuid-Afrikas bevolking en genereerde het 56% van de landelijke industriële en 79% van de mijn-
(YDSRWUDQVSLUDWLH PP PP PP PP PP
Afbeelding 1 - Jaarlijkse neerslagverdeling over de wereld en Zuid-Afrika.
42
Lesotho Highlands Water Project
1XWWLJHQHHUVODJ PP PP PP PP PP
Zuidelijk Afrika: een wondere waterwereld
Afbeelding 2 - Katse dam (links), Mohale dam (rechts).
productie. Het is de verwachting dat de bevolking in het PWV gebied met 2,4% per jaar zal stijgen en de waterbehoefte met 4,6%. Dit betekent dat in 30 jaar (van 1980-2010) de populatie meer dan verdubbeld is (van 5,75 miljoen naar 12 miljoen mensen) en de waterbehoefte is gestegen van 1000 miljoen m3/jaar naar 3800 miljoen m3/jaar (Wallis, 1994).
hoog). De inhoud van het stuwmeer is 1950 miljoen m3. Verder bestond fase 1A uit de bouw van een ondergrondse waterkrachtcentrale, een extra dam en 82 km tunnel. Met dit systeem kan 570 miljoen m3/jaar via de Axle rivier naar de Vaal dam worden getransporteerd, goed voor het dekken van de waterbehoefte van het PWV gebied tot het jaar 2004.
Een van de eerst bestudeerde alternatieven voor de verhoging van wateraanvoer bevond zich in ZuidAfrika en was gebaseerd op het omleiden van water van de Oranje rivier over een afstand van 500 km met een stelsel van kanalen en opvoerinstallaties. Omdat de Vaal dam hoger ligt dan het voorgestelde inname punt zou dit systeem duur zijn in onderhoud en energieverbruik. Een alternatief systeem, bestaande uit het aftappen van water van de bovenloop van de Oranje rivier in Lesotho (Senqu genaamd) en het onder vrijverval transporteren naar de Vaal dam zou veel aantrekkelijker zijn. Dit idee is verder uitgewerkt in het Lesotho Highlands Water Project.
In fase 1B wordt de Mohale dam gebouwd (inhoud 960 miljoen m3). Het water van deze dam wordt naar de Katse dam getransporteerd via een tunnel van 30 km. Ook wordt er een tunnel van 6,4 km aangelegd om water van de Matsoku rivier rechtstreeks naar de Katse dam te transporteren. Hiermee komt het totale waterdebiet op 950 miljoen m3/jaar. Genoeg om het tot 2010 uit te kunnen zingen. In Fase 2 tot 4 worden nog drie dammen gebouwd (Mashai, Tsoelike en Ntoahae) om geleidelijk (in 30 jaar) meer water via de Katse dam naar de Axle rivier te kunnen vervoeren. Ook wordt een extra tunnel tussen de Katse dam en de Axle rivier aangelegd.
Technische aspecten Het Lesotho Highlands Water Project bestaat uit 4 verschillende fasen waarvan er in 2004 één is afgerond. Fase 1A bestond uit de bouw van de Katse dam, een dubbel gekromde betonnen boog met een hoogte van 180 m, een breedte van 710 m en een dikte aan de basis van 52 m. Deze dam behoort tot de hoogste in de wereld en is zeker de hoogste in Afrika (de Cabora Bassa in Mozambique is slechts 171 m
Sociaal/maatschappelijke aspecten Om Lesotho te compenseren voor het gebruik van haar land heeft Zuid-Afrika ingestemd de investeringen te betalen die nodig zijn voor de watertransport. Daarnaast delen Zuid-Afrika en Lesotho de besparingen die dit systeem oplevert ten opzichte van het originele plan om water uit de benedenstroom van de Oranje rivier te gebruiken. Dit levert Lesotho een bedrag van USD 25 miljoen
43
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
voor de bouwteams zullen uiteindelijk eigendom worden van de overheid van Lesotho. De investeringen en de verhoogde economische activiteit, veroorzaakt door het project, zal een significante bron van inkomsten genereren voor Lesothos ontwikkeling en zal leiden tot een verhoogde werkgelegenheid. Dit laatste is van belang omdat de werkgelegenheid in de Zuidafrikaanse mijnen, de grootste werkgever van de Basotho bevolking, drastisch is verminderd.
Afbeelding 3 - Overzicht van de verschillende fasen van het project.
per jaar op voor de eerste 50 jaar van het verdrag tussen beide landen (Lesotho heeft 2 miljoen inwoners en een GNP van USD 550 per capita in 2001 en is daarmee het negende armste land in de wereld). De realisatie van het Lesotho Highlands Water Project betekent een impuls voor de economische ontwikkeling van het land.Voorheen kon men alleen te voet, op de rug van een paard of met een auto met 4-wielaandrijving zich over de bergpassen verplaatsen. Doordat het land nu ontsloten wordt, is ontwikkeling van het binnenland mogelijk. In 1996 was ongeveer 120 km geasfalteerde weg aangelegd, inclusief een 465 m lange en 85 m hoge brug over de Malibamatso rivier, om de Katse dam en de bovenstroomse tunnel in the Maluti bergen te bereiken. Verder is 80 km onverharde weg aangelegd, zijn bestaande wegen grondig gerenoveerd en zijn electriciteits- en telecommunicatienetwerken vernieuwd en uitgebreid. De huizen, kantoren en faciliteiten die zijn gebouwd
44
Het Lesotho Highlands Water Project heeft niet alleen positieve kanten. Voor de bouw van de Katse dam en de Mohale dam zijn respectievelijk 20.000 en 10.000 mensen verplaatst (in het totaal 1.5% van de bevolking). De eis was dat deze mensen er niet op achter uit mochten gaan. Deze mensen kregen alternatieve woningen en worden gecompenseerd (met
Afbeelding 4 - Traditionele wijze van transport.
Zuidelijk Afrika: een wondere waterwereld
voedsel) voor het verlies aan landbouwgrond. Of dit op de lange termijn de mensen verder helpt en opweegt tegen het emotionele schade die het verlaten van de grond met zich meebrengt blijft een vraag.
3
New Goreangab Water Reclamation Plant
De hoofdstad van het buurland Namibië kampt met dezelfde soort problemen als Johannesburg. Windhoek ligt 1500 m boven de zeespiegel, ver van de rivieren en net als in veel delen van Zuid-Afrika is er weinig grondwater beschikbaar. Sinds 1968 zuivert Windhoek dan ook huishoudelijk afvalwater als aanvulling op de beschikbare bronnen. Hiermee is Windhoek de eerste stad in de wereld die gezuiverd afvalwater direct tot drinkwater omvormt. Door de toenemende watervraag is de productiecapaciteit van drinkwater uit gezuiverd
afvalwater inmiddels verhoogd van 2 naar 7 miljoen m3/jaar (21000 m3/dag) door het bouwen van De New Goreangab Water Reclamation Plant (NGWRP). In de zuivering wordt gebruik gemaakt van moderne technieken. De installatie zuivert een combinatie van Goreangab dam water en gezuiverd huishoudelijk afvalwater. Als de totale capaciteit van de installatie wordt benut is dit 30% van de totale waterbehoefte van Windhoek. Het afvalwater dat als bron dient voor de NGWRP wordt gescheiden opgevangen, zodat enkel huishoudelijk afvalwater wordt gerecycled. Dit afvalwater wordt gezuiverd met een actief slib installatie en een maturatie vijver en bedraagt ongeveer 45% van de totale water consumptie. Een gedeelte van het gezuiverde afvalwater wordt behandeld met de oude drinkwaterzuivering en gescheiden gedistribueerd naar parken en sportvelden voor besproeiing. De rest wordt verwerkt tot drinkwater in de NGWRP en daarna gemengd met het overige drinkwater dat afkomstig is uit verschillende dammen. Technische aspecten De NGWRP bestaat uit een compacte installatie met de processtappen die in afbeelding 5 zijn weergegeven (Kivit, 2003). Vergeleken met de Nederlandse situatie zijn opvallend: - de dubbele ozonisatie stap (met hoge doseringen van in totaal 12 mg/l); - de hoge ijzer doseringen, waardoor sprake is van enhanced coagulation; - de driedubbele actieve koolfitratie stap: biologische actieve kool en pseudo-moving bed actieve kool; - de ultrafiltratiestap na de zuiveringstrein. Door deze opzet zijn er verschillende barrières voor de verwijdering van DOC, troebelheid en pathogene micro-organismen. In de oude plant zijn onderzoeken verricht naar het voorkomen en de verwijdering van Giardia en Cryptosporidium. Gebleken is dat het water uit de Goreangab dam en uit de afvalwaterzuivering een gelijke
Afbeelding 5 - Zuiveringsschema van NGWRP.
45
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
,QOHWZRUNV 2OGSODQW
2]RQDWLRQ 6) '$)
*$& %$&
5DZZDWHU SXPSV 5HVHDUFK GLVWULEXWLRQ 8) SXPSV
Afbeelding 6 - Overzicht van New Goreangab Water Reclamation Plant.
vervuilingsgraad bezit. Andere waterkwaliteitsparameters als DOC en pH hebben ook gelijke niveaus. Het 95 percentiel in het ruwe water was voor Giardia 137 (Goreangab dam) en 300 (AWZI) per 100 liter en voor Cryptosporidium 307 (Goreangab dam) en 200 (AWZI) per 100 liter. In de praktijk voldeed het effluent aan de gestelde eisen. Tussen 1996 en 1999 werden echter 4 incidenten met verhoogde concentraties protozoa gerapporteerd. Op basis van deze resultaten werd daarom voorgesteld de nieuwe zuivering te voorzien van een membraanfiltratie- en ozonstap. Daarnaast werd voorgesteld meer te letten op de bedrijfsvoering, zoals het afvoeren van het eerste filtraat en on-line metingen als deeltjestellingen en troebelheid (Menge et al, 2001). Recent onderzoek toont aan dat van 47% van de influent DOC wordt verwijderd tijdens de coagulatie, 9% tijdens de (biologische) snelfiltratie stap (BAC), 12% tijdens de biologische actieve koolfiltratie en 11% tijdens de resterende actieve koolfiltratie stap. Door de hoge verwijdering tijdens de coagulatie en de biologische verwijdering tijdens de snelfiltratie, worden de actieve koolfilters laag belast. De BAC wordt daarom niet geregenereerd (Kivit, 2003). 46
Het spoelwater en het eerste filtraat van de filters wordt gerecycled en teruggebracht in het influent van de zuivering. Het slib van de flotatie units wordt vervoerd naar een benedenstroomse afvalwaterzuivering. Ondanks dat dit ijzerhoudende slib een positief effect heeft op de fosfaatverwijdering in de afvalwaterzuivering moeten er wel lozingsrechten voor betaald worden. Sociaal/maatschappelijke aspecten Dat de bouw van de New Goreangab Water Reclamation plant belangrijk wordt geacht voor het land, volgt uit het feit dat Sam Nujoma, de president van Namibië, in december 2002 de plant persoonlijk kwam openen. In Windhoek heeft men blijkbaar geen problemen met het drinken van gezuiverd afvalwater. Men zal meer (moeten) accepteren omdat de bronnen schaars zijn. Anders kunnen er ecologische en economische rampen ontstaan als bestaande bronnen worden overgeëxploiteerd en/of het aanbod achterblijft bij de vraag. Om het project te financieren was wel een harde eis van de Duitse financier dat de watervraag niet hoger zou zijn dan het gemiddelde gebruik in
Zuidelijk Afrika: een wondere waterwereld
Duitsland. Windhoek heeft dan ook een Water Demand Management plan uitgevoerd om de vraag per capita te verlagen. Met de bouw van de NGWRP is men tevens overgegaan tot een nieuw beheerssysteem. De NGWRP is eigendom van de gemeente Windhoek en wordt bedreven door WINGOC, een consortium van buitenlandse bedrijven. De waterkwaliteit wordt nauwgezet bemonsterd. Naast regelmatige monsternamen overhandigt WINGOC de on-line gemeten data aan de Gemeente. De NGWRP wordt beboet als de waterkwaliteitsparameters niet voldoen aan de minimum eisen conform de Rand Water Criteria. In 2003 verkeert de zuivering nog in de garantie/ opleveringsfase. Dit betekent dat de definitieve prijs van het water nog niet is vastgesteld en ervaring wordt opgedaan met de nieuw gebouwde installatie. Na september 2004 zal WINGOC totaal verantwoordelijk zijn voor het beheer van de plant.
4
Water Demand Management in Hermanus
Hermanus, aan de zuid kust van Zuid-Afrika, is een populaire vakantie bestemming, wereldberoemd door het walvisspotten. Er wonen permanent 20.000 mensen en in de zomerpiek is een drievoud aanwezig. De pieken in waterverbruik zijn in de zomer dus (onnodig) hoog en de waterproblemen worden vergroot doordat de regenval zich voornamelijk concentreert in de winter (Turton, 1999). De bron voor de watervoorziening van Hermanus is de De Bos dam, die in 1976 was gebouwd en die tot 2010 voldoende water had moeten leveren. Echter door een Property Boom was de maximale onttrekking al in 1994/1995 bereikt. Daarom is een Water Demand Management plan (WDM) ontwikkeld met de naam Greater Hermanus Water Conservation Programme. Technische aspecten Een van de ecologische issues waarmee Zuid-Afrika te maken heeft is de uitheemse vegetatie. Dit bedreigt de biodiversiteit, maar ook wordt onevenredig veel water geconsumeerd door deze
Afbeelding 7 - Walvisspotten in Hermanus.
vegetatie. In het Working for Water Project worden werkloze mensen werk aangeboden om de strijd aan te gaan met de indringers van buitenaf. Het project zorgt er dus voor dat meer water naar de dam toe kan stromen, maar zorgt tevens voor sociale stabiliteit in de gemeenschap. Voorgaande ervaringen met vernieuwingen in het Kruger National Park hebben geleerd dat een besparing van 37% mogelijk is. Daarom worden in Hermanus dual-flush toiletten, waterbesparende douchekoppen en kraanbeluchters geïnstalleerd en waterlekken gerepareerd. Optioneel wordt een gootsteentje ingebouwd in de deksel van de stortbak, waardoor het water gebruikt voor het handen wassen wordt gerecycled. Het vernieuwen wordt in alle huizen uitgevoerd zonder kosten voor de consument. Tot slot zijn pre-payment meters geïntroduceerd om de houding van het niet-betalen te veranderen. De pre-payment meter is gekoppeld met een console die data verstrekt over hoeveel water (en elektriciteit) er is gebruikt en hoeveel krediet men nog heeft en hoe het verbruik is ten opzichte van het overall patroon in de regio. Het kan ook waarschuwen voor lekkages. Het apparaat beschikt tevens over een paniek knop die gekoppeld kan zijn aan een vrijwillige instantie (ambulance, brandweer, politie). Sociaal/maatschappelijke aspecten Het door de overheid geïnvesteerde geld ten behoeve van het Working for Water Project leidt tot een versteviging van de locale economie, omdat de koopkracht omhoog gaat en de bijproducten van
47
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
de houtkap (houtskool, brandhout, bodembedekkingsmateriaal, etc.) weer verhandeld kunnen worden. Een progressief tarief structuur is geïntroduceerd, waarbij rekening is gehouden met drie verschillende inkomensgroepen. De laagste tariefschaal heet het Life-line tariff. Men is er verder van uitgegaan dat een Een oude hond niet makkelijk nieuwe trucjes leert. Educatie wordt dus op kinderen gericht. In de eerste fase worden de kinderen aangemoedigd om het school water verbruik te monitoren en te onderzoeken hoe het verbruik kan worden gereduceerd. Daarna worden de kinderen verzocht het aangeleerde toe te passen in hun thuis omgeving. In Hermanus wordt 50% van het totale verbruik in huis geconsumeerd. In Hermanus wordt ook het Water-wijs tuinieren gestimuleerd. Het water-wijs tuinieren is gericht op het aanplanten van inheemse vegetatie, dat in het algemeen minder water gebruikt is. Dit werd gekoppeld aan een algehele verbetering van de irrigatietechnieken. Er zijn proeftuinen opgezet, communicatie verzorgt en bodembedekkingsmateriaal is beschikbaar gesteld. Dit laatste is een bijproduct van het werken voor water project. De WDM strategie is gebaseerd op een goede communicatie tussen de lokale autoriteit en de gebruiker. Een van de succesvolste aspecten is de introductie van informatief factureren. De gebruikers worden maandelijks geconfronteerd met het verbruik over het afgelopen jaar en hoe die zich verhoudt met het gemiddelde van de regio. De onderliggende gedachte is dat een
geïnformeerde gebruiker een gelukkige gebruiker is. Mensen zijn bereid mee te worden als ze regelmatig feedback krijgen op hun activiteiten en beïnvloed hun betalingsbereidheid. De lokale autoriteiten zijn dezer dagen verplicht om een audit uit te voeren, mogen niet tuinen besproeien tussen 11.00h en 15.00h, mogen geen straten meer schoonmaken met water en moeten strikte regels handhaven ten aanzien van het ontwerp van nieuwe huizen en complexen. Het Greater Hermanus Water Conservation Programma is een ambitieus project en is tailor- made ten aanzien van de specifieke management behoeftes van de gemeenschap. De doelstellingen van het programma: economische efficiëntie, sociale gelijkheid en ecologische beklijfbaarheid worden bereikt en aan vraag-gerichte oplossingen voor de waterproblemen wordt gewerkt. Sinds de introductie van het programma, is er een substantiële waterbesparing opgetreden (ongeveer 15-20%). Dat het programma niet altijd voorspoedig verliep blijkt uit de problemen die de introductie van de pre-payment meter met zich meebracht. In sommige gevallen werden de meters kapot gemaakt met als gevolg dat de vrouwen lange afstanden moesten lopen om emmers water voor woeker prijzen elders te kopen. De achterdocht tegen betaling bestaat nog steeds en het zal dan ook nog tijden duren voordat dit ingeburgerd is in de maatschappij.
5
Discussie
Economische groei leidt tot hoger waterverbruik en in aride gebieden tot complexe en aansprekende technologische oplossingen. Naast de hierboven benoemde projecten kunnen de Eastern National Water Carier in Namibië, de North-South Carrier in Botswana en de Matabele-Zambezi-Water-Project (voorgesteld) in Zimbabwe genoemd worden. Deze op aanvoer gerichte oplossingen werken voor een tijdje, maar moeten in combinatie gezien worden met het managen van de watervraag om te komen tot beklijfbare oplossingen. Afbeelding 8 - Inheemse (boven) en uitheemse (onder) begroeiing.
48
Zuidelijk Afrika: een wondere waterwereld
De Water Demand Management aanpak is ontworpen om beklijfbaarheid te bereiken. Dit betekent dat de houding van mensen ten opzichte van water en waterverbruik moet worden veranderd. De Hermanus case koppelt korte termijn doelen aan de lange termijn. Het Working for Water Programme zorgt ervoor dat de locale economie gestimuleerd wordt maar nog belangrijker, dat mensen hun waardigheid terugkrijgen. Het heeft zelfs elementen van nation-building in zich dat zo belangrijk is voor ZuidAfrika in een periode na de Apartheid. De watervoorziening in Zuidelijk Afrika is in vele opzichten het spiegelbeeld van de situatie in Nederland. In Zuidelijk Afrika heerst voornamelijk waterschaarste waar wij leven met een overvloed aan water. Onze zorgen liggen vooral bij de kwaliteit van het water, terwijl in Zuidelijk Afrika de kwantiteit centraal staat. Technisch gezien doen de projecten in Zuidelijk Afrika en in Nederland niet voor elkaar onder. De projecten die ten behoeve van de drinkwatervoorziening in Zuidelijk Afrika gemaakt worden hebben echter ook een prominente rol in de maatschappij. Elke inwoner van Windhoek weet van de ruw water bron en de infrastructuur van Lesotho is voornamelijk gericht op de bereikbaarheid van de kunstwerken. In Hermanus wordt de bevolking sterk betrokken bij de watervoorziening en heeft het ook een sociale en ecologische functies. Mensen krijgen werk waardoor de koopkracht omhoog gaat en voorlichting wordt gegeven over de inheemse planten en bomen soorten. Zuidelijk Afrika heeft daarnaast te maken met een sterk gedifferentieerde bevolking. Arm en rijk woont naast elkaar en daarom moeten verschillende voorzieningsystemen naast elkaar aangeboden worden en worden verschillende tarieven gehanteerd. Dit is niet alleen een technische uitdaging, maar dit vergt ook een breed maatschappelijk en politiek debat. In Nederland zijn de waterleidingbedrijven het contact met de bevolking een beetje verloren en is goed en voldoende drinkwater meer een vanzelfsprekendheid dan van grote maatschappelijke en sociale betekenis. Misschien is onderstaand Afrikaans volkswysie wel van Nederlandse origine, maar wij zingen het niet meer.
Kinders moenie in die water mors nie, die ou mense wil dit drink, Kinders moenie in die water mors nie, die ou mense wil dit drink, Dit kom van vêr af, dit kom van vêr af, dit kom van vêr af, van Piet le Roux se plaas.
Referenties Kivit, C.F.T., Study of Organic Carbon Removal at the New Goreangab Water Reclamation Plant, Windhoek, Namibia, report on practical period TU-Delft, 2003. Menge,J.G., Haarhoff, J., König, E.., Mertens, R., Van der Merwe, B., Occurrence and removal of Giardia and Cryptosporidium at the Goreangab Reclamation Plant, Water Science and Technology, Vol. 1, No. 1, pp 97-106, 2001. Rietveld, L., Zuidelijk Afrika werkt har aan betere watervoorziening, H2O, nr. 20, p034-35, 2001. Turton, A.R., Water Demand Management (WMD): A Case Study from South Africa, MEWREW Occasional Paper No.4, 1999. Wallis, S., Lesotho Highlands Water Project, Laserline UK, 1994
49
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
50
Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem
Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem 1
Inleiding
Na een aantal extreem natte jaren volgde 2003 als een ongekend droog jaar; rivieren bereikten record laagtestanden en het aanbod van DWA op de AWZIs daalde aanmerkelijk, dit laatste ondanks de aantrekkende omzet van frisdrankfabrikanten. De elektriciteitsvoorziening kwam in de gevarenzone wegens gebrek aan (vergunde) koelcapaciteit, uitgedroogde dijken bezweken en illustreerden daarmee de mogelijkheid dat je kunt verdrinken bij gebrek aan water. Kortom, een opmerkelijk jaar waarin de klimaatverandering ons weer eens een ander gezicht toonde en duidelijk maakte dat onze infrastructuur eigenlijk maar binnen een vrij kleine bandbreedte van randvoorwaarden goed en betrouwbaar functioneert. Robuustheid en betrouwbaarheid van systemen zijn dan ook een onderwerpen die plotseling weer betekenis kregen, ook voor systemen waarvan men in het algemeen de genoemde eigenschappen als uitgangspunt neemt; zo ook de afvalwaterketen. Immers, als er teveel neerslag valt dan treden er onacceptabele vormen van inundatie op terwijl bij te lang te droog weer de waterkwaliteit een beperkende factor begint te vormen. Robuustheid en betrouwbaarheid, onderwerpen die nu, maar zeker ook voor de toekomst, belangrijke themas zullen zijn voor de afvalwaterketen.
prof.dr. ir. F.H.L.R. Clemens Technische Universiteit Delft
Afbeelding 1 - Buiten de ontwerprandvoorwaarden werkt het niet.
51
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
2
Robuustheid
In de drinkwaterwereld is een begrip als leveringszekerheid een van de belangrijkste uitgangspunten bij het beoordelen van ontwerpen en bij het dagelijks beheer van distributiesystemen. Deze systemen worden dan ook zodanig ontworpen dat het falen van één onderdeel niet tot onacceptabele situaties leidt. Bovendien wordt het systeem nauwlettend gevolgd, storingen worden snel geïdentificeerd en effectief verholpen. Kortom, er is sprake van een robuustheid in ontwerp en beheer met als doel de kans op het niet kunnen voldoen aan de gestelde eisen aan het systeem binnen bepaalde acceptabele grenzen te houden. Hierbij gelden waterkwaliteitsnormen en normen wat betreft beschikbaarheid van drinkwater op het niveau van groepen van aansluitingen. Kijkend naar een afvalwatersysteem moeten we concluderen dat er hier minder sprake is van robuust ontwerp en beheer. De AWZI komt nog het dichtste bij een robuust systeem. Zeker wat operationeel beheer betreft; er is sprake van een behoorlijke procesvoering, normen die meetbaar zijn en een goed opgezet monitoringsysteem. Voor wat het inzamelingsysteem (de riolering) betreft ligt dit in de praktijk geheel anders. Hierbij speelt het zeker een rol dat het falen van een rioolstelsel in den regel niet direct merkbaar is (dit met uitzondering van wateroverlast). Immers, waar iedereen direct in de gaten heeft dat er geen druk meer op de kraan staat en dus het drinkwaterbedrijf belt, heeft niemand direct in de gaten dat er bijvoorbeeld een rioolgemaal is uitgevallen. Kortom, waar in een drinkwatersysteem er duizenden mensen zijn die alert zijn op het functioneren, is dat voor de riolering helaas niet zo. De aandacht voor de robuustheid van afvalwater inzamelings- en transportsystemen is pas de laatste jaren toegenomen, mede als gevolg van een aantal incidenten en de resultaten van onderzoek, waarvan een aantal aan de TU Delft is uitgevoerd. Als we spreken van de robuustheid van een systeem dan bedoelen we in feite dat het systeem weinig gevoelig is voor kleine storingen bij het vervullen van zijn doel. Primair moet dan het doel worden gebruikt als uitgangspunt bij het bepalen van de
52
robuustheid van het systeem. In tweede instantie komen randvoorwaarden in beeld (denk hierbij aan randvoorwaarden als inzet van menskracht en middelen om het systeem te laten functioneren). In zijn essentie leidt dit voor de gezondheidstechnische infrastructuur in het algemeen en voor de afvalwaterketen in het bijzonder tot het vinden van een evenwicht tussen gezondheid, geld en milieu. In de geschiedenis zien we steeds een zoeken naar dit evenwicht. Waar de oorspronkelijke motivatie voor het aanleggen van afvalwatersysteem voort kwam uit een onbalans tussen geld en gezondheid is daar in de tweede helft van de 20ste eeuw milieu als factor bijgekomen. De relatie tussen geld en gezondheid werd al vroeg in de industriële revolutie in Engeland onderkend. Toen duidelijk werd dat het aanbrengen van een strikte scheiding tussen afvalwater en consumptiewater een enorm effect had op de volksgezondheid en daarmee op de benutbaarheid van arbeiders was dit reden voor de industriëlen uit dien tijd om in arbeiderswijken de sanitatie te verzorgen. Uiteindelijk leidde een toenemende urbanisatie tot een dermate grote concentratie van lozingen van ongezuiverd afvalwater dat dit ook weer tot economische schade leidde, met name industrieën die afhankelijk waren van schoon oppervlaktewater (b.v. brouwerijen) hadden hier last van. Hiermee is de cirkel rond; geld, gezondheid en milieu kunnen niet los van elkaar gezien worden. Kortom, we zullen moeten werken aan de handhaving van een balans tussen deze drie grootheden waarbij er weloverwogen keuzen gemaakt dienen te worden. In augustus 2003 werd door Schilling een key-note presentatie gegeven waarin hij een aantal scenarios schetste voor de toekomst van afvalwatersystemen. Hierna zal een korte schets van deze scenarios worden gegeven met hier en daar een toevoeging geldig voor de Nederlandse situatie met als insteek robuustheid onder verschillende condities. Voor een complete beschrijving van de scenarios wordt verwezen naar de oorspronkelijke publicatie.
Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem
3
Scenarios
3.1 Scenario: groen In dit scenario is er sprake van een brede introductie van duurzame afvalwatersystemen en wat we nu noemen alternatieve technieken. In principe zijn dit vrijwel allemaal technieken en denkbeelden die reeds in de jaren 1970 beschikbaar waren en in de loop van de afgelopen twee decennia technisch zijn doorontwikkeld. Hergebruik van water is een van de uitgangspunten, er wordt gebruik gemaakt van diverse soorten gebruikswater (drinkwater, spoelwater, irrigatiewater) en er is sprake van een sterk gedecentraliseerde aanpak (schaalgrootte orde van 1000 woningen per systeem). Dit scenario draagt een aantal risicos in zich. In de eerste plaats is nog steeds niet duidelijk wat de lange termijn effecten van de hiervoor geschetste aanpak is, met name de accumulatie van de onvermijdelijk aanwezige afvalstoffen (denk b.v. aan zware metalen) binnen de kleinschalige systemen is een potentieel risico waarvan de effecten pas na langere tijd manifest worden. Een ander risico is gelegen in het feit dat locale beheerders de neiging hebben om na aanleg van groene oplossingen zich gevrijwaard te voelen van de verantwoordelijkheid om een relatief kostbaar systeem te onderhouden; immers het aangelegde systeem was toch duurzaam. In het algemeen heeft het verschuiven van de beheerverantwoordelijkheid naar de eindgebruiker het gevaar in zich van slecht onderhoud met alle risicos van dien. In dit verband kan worden gerefereerd aan de recent gevoerde discussies rondom het beheer van IBA systemen in het buitengebied. Het groene scenario hoeft uiteindelijk niet noodzakelijkerwijs ook duurzaam te zijn, momenteel lijkt het politiek aantrekkelijk, wat echter niet in de discussies wordt meegenomen is het feit dat vrijwel alle duurzame sanitatieconcepten gebruik maken van zeer geavanceerde technologie die alleen optimaal functioneert bij een grote onderhoudsinspanning. In de huidige praktijk blijkt dat het beheer van iets eenvoudigs als een gemengd rioolstelsel al voor de nodige problemen zorgt.
3.2 Scenario: technocratisch In dit scenario zijn ingenieurs in dienst van de overheid aan de macht; de klassieke situatie zoals die nu min of meer in Nederland heerst. Er wordt gekozen voor zeer robuuste systemen waarbij de kans op falen (wateroverlast, gezondheidsrisicos) wordt geminimaliseerd. Hierbij geldt niet noodzakelijkerwijs dat de oplossingen ook goedkoop zijn; risicoreductie is het leidende principe. In feite zou men kunnen stellen dat deze benadering nu leidend is in de drinkwaterwereld; gezondheidsrisicos gerelateerd aan drinkwaterkwaliteit worden absoluut niet getolereerd. Deze benadering gaat uit van het toepassen van in technologisch opzicht steeds betere oplossingen waarbij binnen het afvalwatersysteem steeds naar zogenaamde end of pipe oplossingen wordt gekozen en geld, althans bij de beslissers, geen prominente rol speelt. Ook in dit scenario wordt gebruik gemaakt van geavanceerde technologie, echter met een goed besef van kwetsbaarheid en als gevolg daarvan een uitgebreid ambtelijk apparaat om het geheel perfect te laten werken. Het risico binnen dit scenario is dat er kans bestaat dat het ontaard in een privatiseringsscenario, op een zeker moment zullen de kosten uit de pan rijzen en ontstaat de roep om efficiëntie die, vanuit de politiek wordt beantwoordt met semi-markt denken resulterend in privatisering. Een ander zwak punt van het technocratische scenario is dat de maatschappij de schijn van 0% risico wordt voorgehouden, wat uiteraard niet haalbaar zal blijken met maatschappelijke onrust als gevolg (b.v. het huishoudwaternet in Leidsche Rijn). Uiteraard is het technocratisch scenario erg aantrekkelijk voor ingenieurs, immers schermend met gezondheidsrisicos kan eenvoudig duidelijk worden gemaakt dat alleen robuste systemen toegepast moeten worden. Dit is echter alleen vol te houden zolang er politieke steun is en er geen sprake is van grootschalige onbalans tussen de kosten en resultaten. Dit scenario is hetgeen zich nu begint te ontvouwen en biedt fraaie kansen voor integratie van kennis uit diverse wetenschapgebieden (microbiologie, hydrodynamica, sociologie, IT, nanotechnologie etc. etc.). Een belangrijk, onuitgesproken, uitgangspunt
53
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
in dit scenario is dat de houding van eindgebruikers niet wezenlijk verandert: namelijk absolute desinteresse. 3.3 Scenario: privatisering Dit scenario kan ontstaan als reactie op een uit de hand lopende technocratische benadering; er wordt teveel geld verspild voor het reduceren van toch al kleine risicos. In eerste aanleg wordt gezocht naar een balans tussen geld en gezondheid waarbij de overheid de milieu randvoorwaarde bewaakt. De overheid speelt nog een ander rol, namelijk die van verkoper. Immers zij is degene die vanuit de huidige situatie de infrastructuur in bezit en beheer heeft. Uiteraard zal de overheid trachten een zo hoog mogelijke prijs te vangen bij de overdracht aan private partijen (analoog aan de veiling van de frequenties voor de mobiele telefonie). Echter je kunt maar een keer privatiseren, dus de geldinjectie voor de overheid is éénmalig terwijl de ergernis van de resultaten van de privatisering erg lang kunnen aanhouden (denk aan railvervoer in Nederland en het Verenigd Koninkrijk en de waterindustrie in diverse landen binnen Europa). In veel gevallen zal sprake zijn van locale monopolieposities waarbij de eindgebruiker geen enkele invloed heeft op de kwaliteit van de geleverde diensten terwijl er ook geen mogelijkheid bestaat om een ander bedrijf te kiezen. Parallel hieraan kan zich ook een monopolie op kennis en kennisontwikkeling voordoen. Immers de zeer grote bedrijven die ontstaan kunnen eenvoudig geld genereren om zich overheersende posities in de onderzoekswereld toe te eigenen. In het meest extreme geval kan dit zelfs leiden tot een situatie waarin geen open wetenschappelijk debat meer kan worden gevoerd. Als het geld de boventoon gaat voeren en er korte termijn denken ontstaat dan is er een groot risico dat wordt bezuinigd op onderhoud, met meer storingen tot gevolg. In een maatschappij die gewend was aan systemen die nagenoeg geen hinder veroorzaakten leidt dit tot een appel aan de monopolist die uiteindelijk, met verhoging van de tarieven, actie zal nemen. Uiteindelijk kan dit in zijn meest extreme vorm zelfs leiden tot een situatie waarin economisch zwakkeren geen volledige toegang meer hebben tot gezondheidstechnische infrastructuur. 54
3.4 Scenario: gewoon doorgaan In dit scenario is er sprake van grote decentraal gelegen zuiveringen waar we uitstekend in staat zijn om een goede kwaliteit effluent te produceren die doorgaans wordt geloosd op groot water zodat de effecten van de effluentlozing nauwelijks direct merkbaar zijn. Zodra er nieuwe strengere richtlijnen voor de effluentkwaliteit ontstaan (straks weer in het kader van de Europese Kaderrichtlijn Water) dan wordt dit snel en efficiënt opgelost met de introductie van nieuwe zuiveringstechnieken. Een probleem vormen de kleinschalige zuiveringen, de grote aantallen IBAs die in het buitengebied zijn geplaatst zijn door de aard en de hoeveelheid van de installaties veel moeilijker aan te passen, echter met geld en goede woorden (ontheffing van lozingseisen) is een en ander nog wel in de hand te houden. Een probleem van ene geheel andere orde ontstaat echter aan de inzamel- en transportzijde van het afvalwatersysteem. In Nederland is er bij de overgrote meerderheid van de gemeenten sprake van de volgende gevaarlijke combinatie van omstandigheden: - personele onderbezetting van de diensten betrokken bij het rioleringsbeheer; - een lappendeken van diverse soorten systemen (gemengd, gescheiden, verbeterd gescheiden, dakwater apart, etc.) waarvan lang niet altijd duidelijk is wie nu wat onder beheer heeft; - geen bekendheid met de geometrie en structuur van de systemen; - geen inzicht in het werkelijk functioneren.. Voorbeelden hiervan zijn het frequent optreden van dwa-overstortingen omdat men eenvoudigweg niet weet dat een gemaal in storing gaat (soms wordt wel gemonitord, maar er wordt niets met de gegevens gedaan). Een ander fraai voorbeeld is het functioneren van stuwputten, deze zijn in het verleden veelvuldig aangelegd om de berging in hoger gelegen gebieden tijdens neerslag beter te kunnen benutten. Echter, als de doorlaat in zon stuwconstructie verstopt raakt dan ontstaan er meteen problemen: aanrotting van water, bergingsverlies met potentieel een onnodige
Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem
Afbeelding 2 - Cumulatief aantal gemaalstoringen als functie van de tijd, duidelijk is te zien dat er pas een jaar na het ontstaan van een hardnekkig probleem actie is genomen (Korving, 2003).
overstort tot gevolg. In de praktijk is er geen online bewaking van dit soort speciale constructies in de huidige rioolsystemen. Een nog basaler probleem is dat binnen veel gemeenten er geen betrouwbaar beeld bestaat wat men nu eigenlijk onder beheer heeft, met de grootschalige bouw van de vinex wijken de afgelopen 10 jaar zijn achterstanden ontstaan in de verwerking van revisiegegevens, voorzover deze al zijn gemaakt.
Dit heeft grote risicos in zich, er worden namelijk rioolsystemen aangelegd die op de principes van scheiding van waterstromen zijn gebaseerd. De instandhouding van deze ontwerpscheiding is en lastige zaak, men is immers afhankelijk van de kwaliteit van de aanleg (100% opleveringscontrole op foutieve aansluitingen wordt niet gerealiseerd) en de wijze waarop elke individuele eindgebruiker met zijn of haar binnenhuis riolering omspringt.
4
Afbeelding 3 - Als we niets doen hebben we straks heel veel gemengde systemen.
Afsluitend
Zonder wezenlijke verandering in de manier waarop we nu met onze afvalwatersystemen omgaan bij zowel ontwerp, aanleg en beheer is een werkelijke verduurzaming onmogelijk. Overigens speelt daarbij ook nog het volgende een rol; in de discussie over het overstappen naar een alternatief afvalwatersysteem wordt als regel vergeten dat de huidige systemen (zowel fysiek als institutioneel) nog gedurende een lange tijd zullen moeten blijven functioneren terwijl het alternatief
55
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
wordt opgebouwd. Dit houdt in dat we gedurende 2 of 3 decennia ten minste twee soorten systemen zullen moeten onderhouden met alle extra inzet van middelen en deskundig personeel die dat vraagt. Bovendien zal er over diezelfde periode geen substantiële wijziging van beleid moeten plaatsvinden. Het doormodderen zoals we dat nu doen, hinken op twee scenarios: technocratisch en groen met hier en daar een vleugje privatisering leidt tot een nogal voorspelbaar eindresultaat. Iedereen twee of meer gemengde rioolstelsels (hoewel velen zullen geloven op een meervoudig gescheiden systeem te zijn aangesloten) waarvan een aantal via een zuivering zullen lozen, en aantal na bodempassage op het grondwater zal lozen en aantal gewoon, net als vroeger, op de sloot. Kortom; er is belangrijke winst te halen uit goed dagelijks beheer. In dat verband zou het goed zijn om naar analogie van het zuiveringsbeheer ook voor de riolering een klaarmeester aan te stellen.
Literatuur Korving, J.L. (2003). Rioolbeheer: de onzekerheden in de hand II, syllabus bij een minisymposium gehouden aan de TU Delft op 26 september 2003. Schilling, W. (2003). Urban drainage-quo vadis ? XXX IAHR conference, August 2003 Thessaloniki, Greece, Theme B, key-note paper, PP. 1-17.
56
De Agences de lEau in Frankrijk
De Agences de lEau in Frankrijk
1
Inleiding
Alvorens in te gaan op het titelonderwerp, les Agences de lEau, is het nuttig de organisatie van het watergebeuren in Frankrijk in een breder verband te schetsen. Dat zal dan een sterk vereenvoudigde voorstelling van zaken zijn, want zoals in veel landen heeft ook in Franrijk het kwantitatieve waterbeheer een oude geschiedenis, zijn er op dat gebied vele belangen in het spel en heeft dat zodoende geleid tot een complexe organisatie die ook in het recentere kwalitatieve beheer gedeeltelijk terug gevonden kan worden.
ir. A. Iwema Agence de Leau
Schematisch kan men stellen dat drie poten het systeem dragen, waarin iedere partner zijn eigen specifieke competenties heeft :
Be h ee rd er
(re g elg e v in g )
O v e rh e id
(f in a n cië le p rik ke l)
A g e n ce d e l’ e au
Afbeelding 1 - Het Franse waterbeheer.
De sleutel van de driehoek wordt gevormd door de beheerder die of een plaatselijke overheid of een industriele onderneming is. De verantwoordelijkheid voor de besluitvorming voor de investeringen en voor de bedrijfsvoering ligt bij hen. De centrale overheid en haar op provinciaal niveau gedecentraliseerde diensten zijn verantwoordelijk voor de regelgeving en controle op de naleving daarvan. De Agences de lEau (een term die we niet zullen vertalen want iedere vertaling zou ten onrechte een verwantie met Nederlandse instellingen kunnen suggeren en verwarring wekken) verlenen financiele steun door middel van subsidies gevoed door heffingen die gebaseerd zijn op het vervuiler betaalt en onttrekker betaalt principe. Er is dus een duidelijke scheiding van de verantwoordelijkheden : financiele prikkels en reglementaire druk worden uitgeoefend door twee verschillende elkaar aanvullende instanties. De controle op de naleving van de regels wordt door een instantie gedaan die onafhankelijk is van de gecontroleerde instantie.
57
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
2
De beheerder
We zullen het hier vooral hebben over de plaatselijke overheden en hun samenwerkings verbanden hoewel natuurlijk daarnaast de industriele bedrijven ook potentiele vervuilers en/ of waterontrekkers zijn en in het systeem in principe eenzelfde positie i nemen. De gemeentes zijn verantwoordelijk voor de waterketen; ze zijn uitgerust met gemeentelijke drink- en afvalwaterdiensten. Gezien het grote aantal gemeentes en de dus vaak zeer geringe omvang van hun bevolking, is op dit gebied, zoals op vele andere gebieden (vuilophaal en -verwerking, cultuur, schooltransport, etc.) samenwerking om technnische et economische redenen noodzakelijk. (Er zijn in Franrijk 36 000 gemeentes, het stroomgebied van het Agence de lEau RhôneMéditerranée-Corse telt er 8 000 waarvan 4 500 met minder dans 500 inwoners.) Die samenwerkingsverbanden (syndicaten) kunnen ofwel een enkele taak betreffen ofwel een hele serie. Sommige gemeentes maken deel uit van meerdere syndicaten die dan verschillende taken verzorgen. Een wet uit de jaren 90 tracht, met een zeker succes, die samenwerkingsverbanden nog verder te bevorderen en vooral te vereenvoudigen door financiële prikkels. De rijksbijdragen aan de gemeentes voor investeringen of bedrijf zijn aantrekkelijker voor samenwerkende gemeentes. Afhankelijk van de omvang van de samenwerkingsverbanden zijn er, naast facultatieve taken, een aantal taken die verplicht gedeeld moeten worden en met name het drink- en afvalwaterbeheer is boven 50 000 inwoners verplicht. Deze wet leidt tot een versnelde oprichting van samenswerkingsverbanden, maar werkelijke fusies van gemeentes zijn nog een zeldzaamheid
Toch worden die samenwerkingsverbanden de werkelijke beslissende organen en directe verkiezingen van de volksvertegenwoordiger in deze instanties zullen wellicht een volgende stap zijn. De financiële middelen voor het drink- en afvalwaterbeheer komen uit een specifieke
58
begroting die gevoed wordt met de opbrengsten uit de waterprijs. Deze begroting kan niet uit de algemene middelen worden aangevuld (een uitzondering bestaat, met name voor kleine gemeentes, ter gelegenheid van belangrijke eenmalige en initiële investeringen). Het geldende credo is : leau paye leau , het water betaalt het water. Wel moet aangetekend worden dat het kwantitatieve regenwaterbeheer niet uit die specifieke waterbegroting wordt gefinanceerd maar uit de algemene middelen. In het geval van gemengde stelsels kan er dus wat tussen de begrotingen geschoven worden
. De verplichtingen van de gemeentes op het gebied van het afvalwaterbeheer zijn ondermeer : - Het opstellen en actualiseren van een rioleringsplan dat vertaald wordt in meerjarenrioleringsprogrammas. Een recente verplichting in dit kader is het identificeren van zones voor gemeenschappelijke inzameling enerzijds en individuele afvalwaterbehandeling anderzijds. Deze zonering wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. De gedachte achter deze zonering is de erkenning en de handhaving van de individuele zuivering als een volwaardige oplossing en men tracht zo te vermijden dat lange en dure leidingen getrokken worden naar zuiveringsinstallaties. De werking van en de rioleringen en de zuiverings installaties kan te wensen overlaten en de vuilemissie naar het oppervlakte water neemt dan toe in plaats van af. Deze politiek is niet altijd succesvol omdat de gemiddelde bewoner vaak toch liever aan een riool aangesloten wil worden dan dat hij met zijn septic tank door wil modderen. Het opstellen van stedelijke regenwaterafvoerplannen maakt uiteraard ook deel uit van de gemeentelijke taken, met onder andere het identificeren van zônes waar de uitbreiding van verharde oppervlaktes beperkt dan wel gecompenseerd moet worden. - De inzameling, het transport en de behandeling van het afvalwater behoren tevens tot de gemeentelijke verplichtingen. Vaak is het beheer geheel of gedeeltelijk uitbesteed aan een particulier bedrijf, maar de verantwoordelijkheid blijft dan wel bij de gemeente. Dit leidt, voor de kleinere gemeentes, tot
De Agences de lEau in Frankrijk
-
-
hetzelfde effect als samenwerkingsverbanden, in die zin dat de schaalvegroting de inzet van hoger gekwalificeerd technisch personeel en bezuiningen mogelijk maakt die op kleine schaal niet mogelijk zouden zijn. Die uitbesteding kan louter de dagelijkse bedrijfsvoering betreffen maar ook zich uitstrekken tot de verantwoordelijkheid voor het grote onderhoud en de vernieuwingen. De financiële middelen gereserveerd voor die vernieuwingen werden in het verleden niet altijd geheel aangewend in het geval van te geringe controle vanuit de gemeente en dat heeft geleid tot een sterk wantrouwen van de consumentenorganisaties ten opzichte van de particuliere bedrijven. Er wordt nu orde op zaken gesteld, maar een aantal gemeentes, die het waterbedrijf uitbesteed hadden, nemen dat nu weer in eigen beheer. Op het gebied van de individuele afvalwaterbehandeling is de gemeente, naast de bovengenoemde verplichting tot zônering, verantwoordelijk voor de controle van nieuwe en bestaande installaties. De gemeente kan tevens het onderhoud van de IBAs in handen nemen, maar dit is geen verplichting. Een en ander leidt tot een apart budget hetgeen voor de kleine gemeentes, waar juist de IBAs een belangrijk aandeel in nemen, tot complicaties leidt. De gemeentes kunnen niet de aanpassing van slecht werkende de IBAs uitvoeren of financieren, dat blijft de verantwoordelijkheid van de particuliere eigenaar. Tenslotte is de evaluatie van de vuilemissies van het afvalwatersysteem een gemeentelijke verplichting. Weliswaar is de uitvoering van meetprogrammas op de zuiveringsinstallaties nu ver ingevoerd, maar de weg naar een intensiever controle van de overstorten is nog lang. De grotere gemeentes voeren een permanente diagnostiek uit waarin modellering en metingen elkaar aanvullen. Voor de middelgrote en kleinere gemeentes wordt er op dit gebied nog weinig gedaan.
3
De centrale overheid
Het Ministerie van Milieuhygiëne, waarvan de naam na iedere verkiezing verandert (op het ogenblik heet het : Ministerie van Ecologie en Duurzame Ontwikkeling), is verantwoordelijk voor de planning en coördinatie van de overheidspolitiek op het gebied van waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheer. Vele Ministeries hebben uiteraard tevens een rol in dat veld : Weg- en waterbouw, Landbouw, Volksgezondheid, .... De verlening van vergunningen (lozing, onttrekking, werken die invloed kunnen hebben op de waterhuishouding) en het toezicht op de naleving ervan wordt verzorgd door op provinciaal niveau gedeconcentreerde diensten : la police de leau (95 Provincies). Het Ministerie van Milieuhygiëne heeft nog steeds geen eigen diensten op dat provinciale niveau en werkt dus met de diensten van de overige betrokken Ministeries. (De diensten van die ministeries hebben dus vaak twee petten : de directie van werken en de vergunningverlening voor die werken. In principe zijn deze functies gescheiden en worden ze niet, binnen zon dienst, door een en dezelfde persoon vervuld). Het samenwerkingsverband tussen die diensten wordt wel, maar dan op een regionaal niveau, gecoördineerd door het Ministerie van Milieuhygiëne, en wel door de Regionale Directie van Milieuhygiëne (22 Regios). Op het gebied van het waterkwaliteits beheer zijn de belangrijkste taken van de police de leau : - Het vastleggen van waterkwaliteits objectieven in en systeem van 5 klassen. Dat werk zal door de Europese waterkaderrichtlijn natuurlijk sterk beinvloed worden. - De afgifte van vergunningen : effluentlozingen, overstorten, slibhergebruik, rivierwerken, .... en de nalevingscontrole daarvan. - De definitie van de agglomeraties in de zin van de Europese richtlijn met betrekking tot het stedelijke afvalwater en het toezicht op de naleving van die richtlijn. Er is een belangrijke achterstand op dat gebied, maar de krachtenverhouding tusen de police de leau en de grote steden is niet in het voordeel van de eerste. De efficiënte sanctiemiddelen zijn voornamelijk het stoppen van de uitgifte van
59
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
nieuwe bouwvergunningen maar dat is vooral werkzaam ten opzichte van de kleinere gemeentes. Tot nu toe blijven efficiënte sancties ten opzicte van de grote gemeentes uit en we zullen zien dat ook de financiële prikkels van de Agences de lEau niet voldoende zijn. Men moet helaas constateren dat vaak, maar er zijn natuurlijk vele uitzonderingen, de police de leau niet de technische, personele en politieke middelen heeft om volledig efficiënt te zijn. Deze constatering wordt gedeeld door een parlementair rapport en instructies zijn gegeven om daarin verandering te brengen.
4
De Agences de lEau
De derde en recentste poot van het franse waterbeheersysteem wordt gevormd door de Agences de lEau die er wellicht de originaliteit van zijn. Mogelijk gemaakt door de eerste Loi sur lEau, de waterwet van 1964, werden ze
Afbeelding 2 - Agences de lEau.
60
daadwerkelijk opgericht in 1968 in een context van sterk toenemende watervervuiling en een bedreiging van de waterreserves. Een aantal principes kenmerkt de Agences : - De hydrografische basis voor de begrenzing van de competentie gebieden van de Agences : er zijn zes Agences gecreëerd waarvan de grenzen overeenkomen met die van de stroomgebieden (bassins) van de grote franse rivieren. - Binnen deze stroomgebieden wordt de waterpolitiek bepaald op basis van een georganiseerd overleg tussen vertegenwoordigers van de verschillende niveaus van overheden (centraal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk) en van de gebruikers. Deze laatste zijn bijvoorbeeld de industriële bedrijfstakken, de landbouw, het energiewezen. De burgers worden ook nog direct vertegenwoordigd door consumenten- en milieuorganisaties. · Het vervuiler betaalt principe dat uitgestrekt wordt tot onttrekker betaalt en drooglegger betaalt principes die hierna nader toegelicht zullen worden. 4.1 Het stroomgebied De territoriale eenheid van de Agences werd dus gebaseerd op fysieke hydrografische grenzen en respecteerde niet de klassieke administratieve grenzen. Grond daarvoor was het idee dat een coherente waterpolitiek vastgelegd moet worden voor een stroomgebied waarin de stroomopwaarts gelegen gebieden invloed uitoefenen op de stroomafwaarts gelegen streken en waar dus een solidariteit tussen de gezamelijke ingezetenen (de ingelanden) noodzakelijk is. De Agences de leau vormen zodoende een nieuwe decentraliseerde instantie met een specifieke taak. De huidige
De Agences de lEau in Frankrijk
districten zoals die door de Europese waterkaderrichtlijn ingevoerd zijn, zijn niet anders dan de zes toenmalig opgerichte stroomgebieden Een bijkomend voordeel van het feit niet de gebruikelijke administratieve eenheden gekozen zijn als basis voor de waterpolitiek is wellicht dat ook klassieke politieke tegenstellingen minder een rol konden spelen bij de bepaling en de uitvoering van die politiek. In Franrijk is een sterk politiek centrum afwezig en in de territoriale politieke organen is het consensus model niet overheersend. De Agences berusten, mede dankzij hun ook politiek veelzijdige samenstelling, duidelijk wel op zon model. 4.2 De institutionele structuur De politiek binnen een stroomgebied wordt bepaald door een Comité de Bassin, vaak waterparlement genoemd. De politiek wordt uitgevoerd door het Agence de leau dat aanvankelijk Agence de Bassin genoemd werd, waarvan de raad van bestuur bestaat uit
&RPLWpGH%DVVLQ
5DDGYDQ%HVWXXUYDQKHW$JHQFHGHO·(DX
'LHQVWHQYDQKHW$JHQFHGHO·(DX Afbeelding 3 - Organisatie Comité de Bassin.
vertegenwoordigers van het waterparlement. Het gaat dus om een duo, gearticuleerd als ministerraad (de raad van bestuur van het Agence de leau) en een parlement (het Comité de Bassin). Het Agence de lEau is het ambtelijk apparaat van de ministerraad. De verantwoordelijkheid van het Agence berust bij een door de minister van milieuhygiëne benoemde directeur. De samenstelling van het waterparlement is zodanig dat het geheel van de belanghebbenden vertegenwoordigd is, een noodzaak om het heffingen/subsisdie systeem te accepteren, hetgeen in de beginfase niet vanzelfsprekend was. Het Comité de bassin van Rhône Méditerranée Corse bestaat uit 3 colleges van respectievelijk de volkvertegenwoordigers van de verschillende plaatselijke overheden, de gebruikers en de ambtelijke vertegenwoordigers van de centrale overheid. Het telt een goede 100 leden. Het waterparlement heeft dus als taak de hoofdlijnen van de waterpolitiek van het stroomgebied vast te leggen op voorstel van de Raad van Bestuur van het Agence de lEau waarvan de diensten het voorstel voorbereiden. Met name het vastleggen van het heffingenniveau is de competentie van dit parlement. Aanvankelijk was dit parlement voornamelijk een registratiekamer dat de voorstellen zonder moeite en zonder veel kritiek goedstemde. Sinds de tweede
Tabel 1 - Samenstelling waterparlement.
FROOHJH
FDWHJRULH UpJLR·V WHUULWRULDOHRYHUKHGHQ SURYLQFLHV YRONVYHUWHJHQZRRUGLJHUV JHPHHQWHV ,QGXVWULHODQGERXZVFKHHSYDDUW YLVVHULMWRXULVPHQDWLRQDOH HOHFWULFLWHLWVPDDWVFKDSSLM ´JHEUXLNHUVµ ZDWHUGLVWULEXWLHRQGHUQHPLQJHQ QDWXXUEHVFKHUPLQJVRUJDQLVDWLHV FRQVXPHQWHQRUJDQLVDWLHV 5pJLRSUHIHFWHQ 0LQLVWHULHVYDQPLOLHXK\JLHQH FHQWUDOHRYHUKHLG YRONVJH]RQGKHLGELQHQODQGHV]DNHQ DPEWHOLMNH LQGXVWULHODQGERXZZHJHQ YHUWHJHQZRRUGLJHUV ZDWHUERXZYHUNHHU]HHWRXULVPH
DDQWDO
61
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Franse waterwet van 1992, is er een duidelijke positieve ontwikkeling te observeren. Deze waterwet legde de verplichting tot een integraal waterbeheer per stroomgebied vast. Ieder groot stroomgebied heeft sindsdien een Schema Directeur de Gestion et dAménagement des Eaux (SDAGE, meerjaren plan voor waterinrichting- en beheer) opgesteld. Het opstellen van dat plan is onder de verantwoordelijkheid van het waterparlement uitgevoerd en dat heeft geleid tot veel discussie en overleg op gedecentraliseerd niveau en tot een grotere betrokkenheid van de leden van het waterparlement. Zo is bijvoorbeeld het Bassin van Rhône Méditerranée Corse opgedeeld in een tiental geografische commissies waarin een veeltal van plaatselijke vertegenwoodigers van de verschillende belangengroepen samengewerkt hebben. De voorbereiding van het masterplan heeft zodoende geleid tot een werkelijke introductie van het concept geintegreerd waterbeleid dat nu door vele partners gedeeld wordt. Het waterparlement heeft dus aan deskundigheid en aan autonomie gewonnen. Het is waarschijnlijk dat het in de toekomst meer zeggenschap krijgt en zich ook uit zal spreken over het subsidiebeleid van het Agence de leau, terwijl op het ogenblik formeel alleen de heffingenkant tot haar competentie behoort. 4.3 Rol van de Agencs de leau De belangrijkste rol van de Agences was, en is nog steeds, de financiering door middel van subsidies en leningen van werken en acties die van gemeenschappelijk belang zijn voor het stroomgebied. Daartoe werden de Agences gerechtigd om heffingen te innen bij gemeentes en particuliere ondernemeningen. Deze heffingen betreffen drie verschillende gebieden : - de watervervuiling; - de waterontrekking en -consumptie; - de verandering van waterlopen. Bij de laatste moet men dan denken aan bijvoorbeeld het effect van hydroelectrische stuwdammen die het waterdebiet in de oude tak stroomafwaarts veranderen en daardoor het ecosysteem sterk kunnen beïnvloeden.
62
Symmetrisch aan de heffingen betreffen de subsidies voor studies en werken (bedrijfsvoering wordt niet gesubsidieerd) op de volgende gebieden : - afvalwaterinzameling, transport en behandeling; - drinkwatervoorziening en irrigatie; - rivierrestauratie. Het heffingen- en subsidiesysteem zal in § 5 nader toegelicht worden. De Agences de leau werken in het kader van 5jaren programmas. Men moet zich daarbij dan geen gedetailleerd programma van werken van de verschillende opdrachtgevers (gemeentes en industriele ondernemingen) voorstellen, hetgeen gezien de schaal van het stroomgebied en het aantal opdrachtegevers natuurlijk onmogenlijk is. Meer gaat het om het vaststellen van een aantal thematische en territoriale prioriteiten die vertaald worden in de hoogte van de subsidies. Door die specifieke financiële prikkels hoopt men dan de reglementaire actie van de centrale overheid te ondersteunen en de opdrachtgevers snel genoeg de goede investeringsbeslissingen te laten nemen. Hoewel het bestaan van de Agences de leau ongetwijfeld tot een grote versnelling van de investeringen heeft geleid waar het ging om het terugdringen van de belangrijkste lozingen, kan met niet stellen dat de sturende werking van het subsidiebeleid voldoende is. (Maar ook in dat opzicht zijn er in Franrijk culturele verschillen tussen min of meer directieve Agences.) Enerzijds leidden de in het verleden ruime financiële middelen van de Agences er toe dat bijne iedere voor subsidie ontvankelijke investeringsbeslissing gehonoreerd kon worden. Anderzijds waren de subsidieniveaus tussen prioriteitsacties en banale werken niet voldoende discriminerend om duidelijk overal de opdrachtgevers van de noodzaak tot investeringen te overtuigen. Met moet zich wel realiseren dat de subsidie van de Agences voor de opdrachtgevers niet de enige motivatie voor investeringenbeslissingen is. (Het subsidie niveau voor investeringen is ongeveer 40% , maar hangt af van de werken en kan ook per Agence verschillen).
De Agences de lEau in Frankrijk
De recentere vijfjaren programmas trachten de sturende werking van de subsidies te verhogen door een sterkere selectiviteit in te stellen, hetgeen in de huidige jaren vergemakkelijkt wordt door een duidelijk onevenwicht tussen de financierings behoeftes en de financiële middelen van de Agences: er is een tekort aan financiële middelen en de selectiviteit wordt dus een noodzaak. Tevens worden in de vijfjaren programmas nu duidelijk kwantitatieve doelstellingen opgenomen. Die kunnen algemeen zijn en bijvoorbeeld de vermindering van de tonnages slib die nog naar vuilstort gaan betreffen. Er zijn ook specifieke doelstellingen, bijvoorbeeld de lijst van gemeentes waarvan de zuiveringsinstallaties nog niet aan de Europese richtlijn voor stedelijk afvalwater voldoen. In het verleden heeft het aan kwantitatieve doelstellingen met hun onvermijdelijke indicatoren ontbroken. Het feit dat de Agences zelf niet de investeringsbeslissingen nemen maar dat die bij de beheerders blijfven liggen, is hier niet vreemd aan. De financiële rol van de Agences wordt aangevuld met een rol als vergemakkelijker, die steeds belangrijker wordt. Geholpen door de financiële middelen (largent, cest le nerf de la guerre) is het voor de Agences relatief gemakkelijk territoriale en sectoriele acties te bevorderen. Zo kunnen bijvoorbeeld de verschillende partners van een onderstroomgebied overtuigd worden om om de tafel te gaan zitten en een gezamelijke beheerstructuur op te richten of kunnen de gezamelijke belanghebbenden van een bepaalde bedrijfstak overtuigd worden een coherente actie Tabel 2 - Het Agence de lEau Rhône Méditerranée Corse in cijfers.
RSSHUYODNWHNP EHYRONLQJ JHPHHQWHV KHIILQJHQ½MDDU ZDWHU]XLYHULQVLQVWDOODWLHV ]XLYHULQJVFDSDFLWHLW(+
te starten.
5
Heffingen en subsidies
De Agences zijn financieel autonoom. De waterwet van 1964 bepaalt, volgens het vervuiler betaalt principe, dat de Agences heffingen kunnen innen bij openbare of particuliere instanties die de actie van de Agences noodzakelijk of nuttig maken vanwege het feit dat ze : - ofwel bijdragen aan de verslechtering van de waterkwaliteit; - ofwel water aan de natuurlijke voorraad ontrekken - ofwel het hydraulische gedrag van rivieren beïnvloeden. Deze heffingen worden uitsluitend toegewend, volgens het leau paye leau principe, om subsidies te verlenen voor werken en acties van gemeenschappelijk belang voor het stroomgebied, die het doel hebben bovengenoemde verstoringen te verminderen dan wel volledig te onderdrukken.
5.1 De heffingen De hoogte van de heffingen wordt dan ook bebaald door de behoefte aan financiële middelen voor de subsidies, rekening houdend uiteraard met wat politiek dragelijk is voor de heffingbetaler. De heffingen moeten dus niet gezien worden als een ecotax of milieubelasting, waarvan enerzijds de opbrengst aan de algemene middelen toegevoegd wordt en die anderzijds zodanig hoog moet zijn dat het gedrag van de vervuiler (verstoorder) daardoor beïnvloed wordt. Een wetsvoorstel om de heffingen op water tot een milieubelasting te maken en aan de algemene middelen toe te voegen, en waarvan de aanname wellicht de dood van de Agences betekent zou hebben, is enkele jaren geleden niet ver gekomen ; na meer dan dertig jaar is het systeem geaccepteerd en wordt het door de belanghebbenden verdedigd. Dit gevaar lijkt, sinds de Europese waterkaderrichtlijn het kostenterugwinningprincipe gezegend heeft, voorgoed geweken ; de heffingen kunnen gezien worden als een (gedeeltelijke) internalisering van externe kosten. Wel is het zo dat de hoogte van het globale budget van de Agences, 1.5 milliard per jaar, zodanig is
63
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
dat het merkwaardig en zelfs ongrondwettelijk is, dat het volledig aan de controle van het Parlement ontsnapt. Daar zal binnenkort verandering in komen. Wellicht zal in de toekomst het Parlement debatteren over de meerjaren programmas van de Agences en de globale hoogte van de heffingen vaststellen. Binnen dat budget zullen de Agences dan wel de vrijheid hebben om rekening te houden met de plaatselijke omstandigheden en per onderstroomgebied de heffingen te nuanceren. De vervuilingsheffing, het kan eenvoudiger. We schetsen hieronder schematisch enkele huidige principes en de inningsmethode van de vervuilingsheffing, die 80 % van de totale heffingen van de Agences uitmaken. We zullen zien dat het systeem zodanig ingewikkeld is dat het grote publiek terecht vereenvoudiging eist, hetgeen binnenkort in een wetsvoorstel geconcretiseerd zal worden. De basis van de vervuilingsheffing wordt gevormd door de vuilvracht die geproduceerd wordt door de gemeentes en de industriele bedrijven. Per parameter, zoals BOD, COD, N en P, maar ook parameters die toxische elementen vertegenwoordigen, is er een tarief in /kg. Die tarieven worden aangepast aan de plaatselijke situatie. Zo is in het stroomgebied Rhône-Méditerranée-Corse in eutrofieringsgevoelige gebieden het tarief voor P relatief hoog, terwijl bijvoorbeeld voor aan de Middelandse Zee gelegen vervuiligsbronnen er een relatief hoog tarief voor zwevend materiaal bestaat. De vervuilingsheffingen worden voor de industriële bedrijven, die direct dan wel na zuivering op oppervlaktewater of op een gemeentelijk riool lozen, berekend op basis van de netto geloosde vuilvracht en direct bij die bedrijven geïnt. Voor de gemeentes is de zaak iets ingewikkelder. De totale heffing wordt berekend op basis van bruto vuilvracht (bijvoorbeeld : 60 g BOD/inwoner.dag) geproduceerd door het totaal aantal aangesloten inwoners (en de kleinere industriële bedrijven). De inning geschied via de waterrekening en niet volgens een vast bedrag per inwonerequivalent maar volgens een tarief per m3. Per gemeente 64
wordt de hoogte van dat tarief berekend door de totale heffing voor de gemeente te delen door de totale waterconsumptie. De gemeente betaalt dus niet direct zelf de vervuilings heffing. Daarintegen ontvangt ze wel een zuiverings-premie die eenvoudig overeenkomt met de vuillast die door zuivering is verwijderd. Op die manier is de netto heffing voor de gemeente als geheel wel, net als voor de industrie, gebaseerd op het verschil tussen de bruto vuilvracht en de verwijderde vracht, maar zijn er twee geldcircuits: een vanuit de waterconsumenten en de andere naar de gemeente kas. Dit systeem heeft enkele nadelen in de zin van een geringe begrijpelijkheid voor de waterconsument. In de eerste plaats is het mogelijk dat de bewoners van twee gemeentes met een zelfde bevolking maar met twee verschillende totale waterconsumpties, per m3 verschillende heffingen betalen. Ten tweede leidt een zuiniger waterverbruik door de gezamelijke bewoners van een gemeente tot een hogere heffing per m3 ; het quotient vuillast/ watervolume neemt immers toe. Tenslotte kan de burger door de verandering van zijn individuele gedrag nauwelijks invloed uitoefenen op de door de gemeente geloosde vuilvracht. Een hervorming van het systeem moet aan deze bezwaren tegemoet komen. Een van de hypotheses is dat in de toekomst de gemeente, en niet de bewoners, direct aangeslagen zullen worden voor de vervuilingsheffing? Die heffing zal dan berekend worden op basis van het verschil tussen de bruto vracht en de verwijderde vracht. (De brutovracht is degene die theoretisch geproduceerd wordt op het niveau van de huisaansluiting en niet de vracht die uiteindelijk de zuiveringsinstallatie binnenkom. Op die manier wordt er dus, net als in de huidige situatie overigens, betaalt voor verliezen onderweg via overstorten of ondergrondse lekken.) De bepaling van de technische uitvoering zal nog wel heel wat commissies bezighouden, maar de verantwoordelijkheid van de hoogte van de vervuilingsheffing komt duidelijk te liggen bij diegeen die daar invloed op kan uitoefenen door de verbetering van zijn afvalwatersysteem : de gemeente.
De Agences de lEau in Frankrijk
5.2 De subsidies De Agences verlenen subsidies en leningen met lage rente en lange looptijd aan gemeentes en hun samenwerkingsverbanden, aan industriële ondernemigen en aan landbouwers. Die verschillende verstoorders betalen tevens heffingen. Het aantal type objecten dat gefinanceerd kan worden door de Agences is legio. Een korte, ver van volledige, opsomming per sector volgt hier onder. De waterprijs De waterconsument betaalt de heffingingen van het Agence de leau maar draagt daarnaast uiteraard bij aan de kosten die het gemeentelijk waterbedrijf met zich mee brengt. De heffingen van de Agences maken ongeveer 20 % van de totale waterprijs uit. De gemiddelde waterprijs bedroeg voor het stroomgebied RhôneMéditerranée-Corse in 2001 ongeveer 2,50 / m3, maar hij kan per gemeente erg verschillen.
drinkwater (gemeente) afvalwater(gemeente) heffingen (Agences) totaal
/m3 1,20 0,80 0,50 2,50
/jaar.gezin* 144 096 060 300
* 120 m3/jaar
Vervuilingsbestrijding - studies (masterplan, rioleringsdiagnostiek, schone technologie studies,
); - investeringen (waterzuiveringsinstallaties, transportriolen, rioolverbetering, inzameling van klein toxisch huishoudelijk- en bedrijfsvuil, preventie tegen ongevallige vervuiling, gieropslag, coördinatie organen voor de verbetering van landbouwmethodes,
). Beheer van de waterreserves - studies (masterplannen voor een evenwichtig waterreserve beheer, waterbezuiniging in irrigatie gebieden,lekdetectie,
);
-
investeringen (stuwdammen, watertransport, optimisatie van bestaande structuren, distributienetverbetering,
Watermilieuherstel en valorisatie - studies (masterplan studies voor stroomgebieden, meren, kuststreken, kennis vergaring over het functioneren van de watermilieus,
); - investeringen (hernaturering, milieuvriendelijke oeverbescherming, herscheppen van overstromings gebieden, aanschaf vanuit de landbouw te nemen gronden,
) Drinkwatervoorziening - studies (diagnostiek en masterplannen drinkwatervoorziening); - investeringen (bescherming van dewaterbronnen, verbetering van de waterkwaliteit,
) In alle sectoren wordt tevens de oprichting van territoriale samenwerkingsverbanden of voorlichtingsstructuren gestimuleerd door de financiering van een gedeelte van hun oprichtingsof exploitatiekosten (bijvoorbeeld het salaris van een technische coördinator per onderstroomgebied). Op die manier roept het Agence, dat zelf gezien de grootte van het stroomgebied maar een beperkt personeel heeft (360 voor RMC verspreid over vier locaties), een groot aantal relais in het leven die de boodschap van het Agence verbreiden en een werk verrichten dat het Agence zelf niet kan doen en trouwens ook niet heeft te doen. We kunnen enkele kanttekeningen plaatsen bij deze rits van subsidieobjecten die de indruk mocht wekken dat alles gesubsidiëerd wordt, met name om enkele beperkingen aan te stippen. In de eerste plaats gaat het bij de subsidies om projecten die de bestaande situatie verbeteren. Zo worden de rioleringswerken van stadsuitbreidingen of de vergroting van de zuiveringscapaciteit van een industriële onderneming in verband met productieverhoging niet gesubsidiëerd. Er wordt van uit gegaan dat die kosten op het projekt moeten rusten. Ook de kosten van loutere vernieuwingen, die niet bijdragen tot een verdere vermindering van de vervuilingsemissies, zijn niet voor subsidie ontvankelijk. 65
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
De subsidies in de drinkwatersector zijn de laatste jaren sterk verminderd met als argument dat de drinkwatervoorziening van een gemeente die gemeente zelf betreft en geen kwestie van gemeenschappelijk belang van het stroomgebied is. Dit in tegenstelling tot de afvalwatersector waar de lozingingen de waterkwalieit stroomafwaarts beïnvloeden en dus een gemeenschappelijk problematiek scheppen. Deze maatregel is slecht geaccepteerd door de kleinere gemeentes die het op die manier aan financiele middelen gaat ontbreken voor nog steeds nodige werken. Onder druk van hun vertegenwoordigers in het waterparlement zal dus de werking van die maatregel wat verzacht worden. Dit voorbeeld laat duidelijk de tweeledigheid van de heffingen zien. Enerzijds zijn ze er voor de werken en acties van gemeenschappelijk belang, maar anderzijds worden ze door de heffingenbetalers toch ook gezien als een soort onderlinge verzekering : als je betaalt heb je van tijd tot tijd ook recht om iets van die heffingen terug te vinden. Op het gebied van het afvalwater hebben de meeste Agences besloten om de uitbreiding van het secundaire netwerk niet te subsidiëren. Een inhoudelijk argument daarvoor is dat de verhoging van aansluitingen aan centrale rioleringssystemen - behalve dat dat tot hoge kosten per inwoner kan leiden die dan op het gemeentelijke waterbudget gaan drukken - niet altijd tot een vermindering van de vuilemissies naar het oppervlaktewater zal leiden als gevolg van de matige werking van kleine zuiveringsinstallaties en verliezen vanuit het riool. Het is waarschijnlijk vaak gunstiger de IBAs ter plekke in stand te houden. Mocht inderdaad de druk van de bewoners om aangesloten te worden groot zijn, dan gaat het om een plaatselijke, niet gemeenschappelijke, problematiek waarvan het dan terecht is dat ze met de plaatselijke middelen gefinanceerd worden. Overigens worden die secundaire netwerken meestal wel door de Provincie goed gesubsidieerd en is die sturende politiek van de Agences dus niet altijd efficient. De Provincies spelen inderdaad in het landelijke Franrijk een belangrijke rol in de financiering van de kleinere gemeentes (er zijn zoals reeds gezegd 36 000 gemeentes in Franrijk).
66
Het kwantitatieve beheer van het regenwater in stedelijk gebied wordt door de meeste Agences niet gefinanceerd, aangezien de vervuilingsheffingen bestemd zijn voor de strijd tegen de vervuiling en niet tegen de plaatselijke wateroverlast. Echter de vuilemissiereduktiefunctie die onvermijdelijk gepaard gaat met bijvoorbeeld de bouw van regenwateropslagbassins wordt wel gefinanceerd door de Agences. Dat betekent dus dat binnen één projekt de kosten van de kwantitieve en kwalitatieve componenten geïdentificeerd moeten worden
. De rol van de meeste Agences op het gebied van de alternatieve regenwaterafvoertechnieken is nog gering en ongetwijfeld is er op dat gebied een grote vooruitgang te boeken. De huidige beperkte middelen en de grote behoefte in verband met achterstand op het gebied van de zuivering maken dit op korte termijn echter niet tot een prioriteit.
5.3
Het evenwicht tussen de belangengroepen De drie economische belangengroepen die deelnemen aan het systeem Agences de leau zijn de plaatselijke overheden, de industrie en de landbouw. Gezamelijk dragen ze voor ongeveer 1.5 Md per jaar bij (te vergelijken van een totale jaarlijkse omzet in de watersector van ruwweg 20 Md, waarvan 10 Md aan investeringen). De verdeling van de heffingen en de subsidies tussen die belangengroepen is echter niet helemaal evenwichtig zoals de onderstaande tabel laat zien. Er is een netto transfer van de gemeentes naar met name de landbouwsector die voor een bijdrage van 1.2% maar liefst 9.5 % van de subsidies ontvangt. Die situatie wordt wellicht in de toekomst bijgetrokken zonder dat naar een volledig evenwicht gestreefd zal worden. De Europese waterkaderrichtlijn geeft een aantal aanbevelingen in die richting. Echter er is ook een netto transfer van de gemeentesector naar de industrie, ook al blijkt dat niet direct uit deze tabel. Immers de gemeentelijke riool- en zuiveringssystemen verwerken een belangrijk deel van de vuillast van de industriën en de subsidies voor die werken verleend aan de gemeentes zijn dus in feite indirecte subsidies aan de industriële sector.
De Agences de lEau in Frankrijk
Tabel 3 - Relative verdeling van de heffingen en subsidies tussen de belangengroepen.
KHIILQJHQ YHUYXLOLQJ ZDWHURQWUHNNLQJ VXEWRWDDO LQGXVWULH YHUYXLOLQJ ZDWHURQWUHNNLQJ VXEWRWDDO ODQGERXZ YHUYXLOLQJ ZDWHURQWUHNNLQJ VXEWRWDDO WRWDDO JHPHHQWHV
6
VXEVLGLHV
De planningsinstrumenten
De Agences hebben een aantal planningsinstrumenten tot hun beschikking waarvan het karakter sterk geëvolueerd is van een sectoriële planning in de jaren 70 tot een geïntegreerd water kwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in de jaren 90. Ook het aantal partners dat betrokken is bij zon planningsprocedure is natuurlijk toegenomen. Behalve het vijfjarenprogramma, waarvan we gezien hebben dat het geen operationeel programma van werken is, maar een aantal aandachtsvelden identificeerd en prioriteiten stelt, hebben de Agences sinds lang het contract als planningsinstrument tot hun beschikking. Het gaat, juridisch gezien, niet om een contract maar meer om een overeenkomst tussen het Agence en de subsidieontvanger. Deze contracten bestaan op verschillende schaal. De oudste formule is het contrat dagglomération met een grote gemeente of een samenwerkingsverband van gemeentes. Het was meestal een sectoriëel contract dat binnen voornamelijk de afvalwaterproblematiek een programma van werken, voortvloeiend uit een master plan, betrof. Enkele voordelen van zon contract zijn : - de gemeente is verzekerd van de gunstigste subsidievoorwaarden indien die in de loop van de contractperiode (meestal 5 jaar) ten gunste of ten ongunste mochten veranderen
bijvoorbeeld ter gelegenheid van een nieuw vijfjaren programma van het Agence; - de technici van de gemeentelijke diensten kunnen met een dergelijke planprocedure en de financiele voordelen ervan gemakkeljker de wethouders van de noodzaak en het belang van een meerjarenprogramma overtuigen en zodoende zelf een langetermijnvisie daadwerkelijk vertalen; - het Agence krijgt door het afsluiten van dergelijke contracten meer zichtbaarheid op de middelangetermijn subsidiebehoefte hetgeen het financiële beheer vergemakkelijkt; - uiteraard brengen de contracten met zich mee dat er vooruitgang wordt geboekt op het gebied van de vuillastvermindering. Terwijl deze contracten in het begin vooral monothematisch waren en voornamelijk de afvalwaterketen betroffen, wordt sindsdien gestreefd naar een bredere thematiek en betreffen de contracten tevens de drinkwaterketen en soms de restauratie van stadswateren. Ook is het contract een goede hefboom om de gemeente er toe te brengen aandacht te schenken aan verwante maar door haar misschien niet als prioritair beschouwde problematieken, zoals de uitvoering van een stringente controle op bedrijfsaansluitingen of de organisatie van de inzameling van klein toxich huis- en bedrijfsafval. Een vergelijkbare formule bestaat ook voor bedrijfstakken. Een andere tevens reeds oude formule is het contrat de rivière dat uiteraard een territoriaal contract is maar in het begin tevens monothematisch was en de afvalwaterketen betrof. Het was een concreet programma van werken gebaseerd op een diagnostiek van de rivier in kwestie. Hier ook is, onder invloed van de waterwet van 92 die het geïntegreerde waterbeheer inzegende, een sterke ontwikkeling gaande. Enerzijds spreekt met nu van contract de milieu, waar die milieus dan zowel rivierstroomgebieden als meren, kuststreken of grondwatervoorrraden kunnen zijn. Anderzijds zijn deze contracten nu multithematisch en
67
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
betreffen ze naast de afvalwaterketen ook het kwalitatieve en kwantitieve waterbeheer. De in het kader van de riviercontracten gefinanceerde werken kunnen zo bij voorbeeld hermeandering en beplanting betreffen, als aanvullende maatregel op de fosfaatverwijdering in zuiveringsinstallaties. Veel contracten hebben als belangrijk objectief het fysieke rivier herstel. De voorwaarde voor het succes van deze programmmas zijn ondermeer een goede diagnostiek van de situatie en een overlegstructuur die aangepast is aan de problematiek en waarin de belanghebbenden op pertinent wijze vertegenwoordigd zijn. Ook is de voorlichting en het betrekken van het publiek (scholieren met name) een belanrijk punt en een verplicht onderdeel van ieder milieucontract.
Enkele prioriteiten, die in die masterplannen terug te vinden zijn, zijn bijvoorbeeld : · de vermindering van de toxische emissies; · de vermindering van de P emissies; · de optimalisering van het beheer van de grote hydraulische en hydro-electrische werken; · de versterking van het lokale overleg per onderstroomgebied; · etc
.
In het kader van al deze contracten kan het Agence extra voordelige subsidies verlenen indien aan een aantal specifiek vast te stellen voorwaarden voldaan wordt, zoals bijvoorbeeld het respect van de timing van de uitvoering van de verschillende acties.
Een van de belangrijkste (neven)effecten van de voorbereiding van de masterplannen is van cultureel niveau geweest: de verschillende partners - plaatselijke en centrale overheid, industriële en landbouworganisaties, sportvisserijverenigingen en milieuorganisaties, maar ook ingenieursburos en particuliere waterbedrijven - praten nu meer een gemeenschappelijke taal en zijn duidelijk van een sectoriële benadering naar een territoriale benadering overgegaan. Het masterplan is ten opzichte van de overheid verplichtingscheppend. Zo kan de overheid geen goedkeuring geven aan projecten die niet in overeenstemming met de doelstellingen van het masterplan zijn en kunnen aan die projecten geen subsidies verleend worden (ook niet van de Agences). Het SDAGE betreft het gehele stroomgebied en kan dus niet direct operationeel zijn en behoeft een lokale vertaling. Die lokale vertaling kan, als de diagnostiek en de doelstellingen voor een onderstroomgebied duidelijk zijn, direct plaats hebben in de vorm van een milieucontract. Echter in menige situatie zijn de belangen van de verschillende partners te tegengesteld om directeen programma van acties en werken vast te leggen. Dat zijn vaak situaties waar, juist wegens die onenigheid, weinig gebeurt. Om de situatie te deblokkeren is er dan nu het SAGE : Schema dAménagement et de gestion des Eaux.
De tweede waterwet van 1992 heeft twee nieuwe planningsinstrumenten ingesteld die in zekere zin hiërarchisch boven de operationele contrats de milieu staan. Het gaat om het Schema Directeur dAmenagement et de Gestion des Eaux (SDAGE), een masterplan voor het hele stroomgebied opgesteld moet worden en het Schéma dAménagement et de Gestion des Eaux (SAGE) die per onderstroomgebied opgesteld kunnen worden. Het SDAGE is opgesteld door het waterparlement en is geldig sinds 1997. Het behandelt niet alleen de klassieke facetten van vervuiling en waterbronnen maar de gehele watermilieus als ecosysteem en alle bedreigingen die daar op uitgeoefend worden, worden als uitgangspunt genomen. Het objectief van deze masterplannen is een evenwichtig watermilieubeheer op basis van een gemeenschappelijk vastgestelde diagnostiek en doelstellingen.
68
Sommige van die doelstellingen zijn kwantitatief. Het verloop van de toepassing van het masterplan wordt gevolgd door een geheel van 14 groepen indicatoren, betrekking hebbende de verschillende facetten : watervervuiling, toxische vervuiling, grondwatervervuiling, rivierherstel,
De Agences de lEau in Frankrijk
Afbeelding 4 - Etat davancement des contrats de riviere.
69
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Het SAGE is een planningsinstrument op het niveau van een coherente hydrografische eenheid : onderstroomgebied, meer, etc. Een SAGE wordt niet door de overheid opgelegd. Het is reeds aangetoond dat een van boven opgelegd SAGE niet werkt en spoedig vastloopt. Zijn onstaan is het gevolg van een lokaal aangevoelde behoefte die door plaatselijke politici wordt vertaald. Zij nemen het initiatief om de belanghebbenden om de tafel te krijgen. Veel hangt dus af van de plaatselijke politieke wil en het gezag van de plaatselijke politici. Een SAGE begint met het instellen van een Commission Locale de lEau (CLE, lokale watercommissie) en het vaststellen van het door de SAGE betrokken gebied. Beide, de commissie en het gebied worden door de overheid officiëel erkent. De lokale watercommissie bestaat voor de helft uit plaatselijke gekozenen (gemeenteraadsleden), voor een kwart uit vertegenwoordigers van de gebruikers (industrie, landbouw, milieuorganisaties,
) en voor een kwart uit vertegenwoordigers van de overheid (op Provincie niveau gedeconcentreerde diensten van ministeries). Vervolgens begint een technische fase met het stellen van een diagnostiek , gevolgd door de schetsing van mogelijke ontwikkelingen en uiteindelijk de keuze van een der scenarios en de formulering van de doelstellingen. Die worden dan vertaald in een beheersplan en een actieprogramma. Dat actieprogramma kan dan uitgevoerd worden in het kader van een milieucontract. Het verschil tussen een SAGE en een milieucontract is dus dat de eerste het resultaat is van een geformaliseerde multipartner overlegprocedure, terwijl een milieucontract een concreet programma van werken is. De meerwaarde van een SAGE is dat het uiteindelijke project gedragen wordt door de gezamelijke belanghebbenden en dat het tevens de regels voor een evenwichtig beheer van het onderstroomgebied vastlegt. Een ander specificiteit, en niet de minste, is de juridische kracht van een SAGE. De overheid, met name de plaatselijke overheid kan geen projecten uitvoeren die niet in overeenstemming zijn met de
70
doelstellingen van de SAGE. Lokale bewoners kunnen de overheid in zon geval succes vol juridisch aanvallen. De uitvoering van het lokale masterplan moet op die manier gegarandeerd zijn. Op het ogenblik zijn in het stroomgebied van Rhône-Méditerranée-Corse zon 25 lokale masterplannen aangenomen of in voorbereiding. Dit cijfer is te vergelijken met 80 milieucontracten. De toekomst van het SDAGE is ongetwijfeld een actualisering op basis van de diagnostiek die op het ogenblik gesteld wordt in het kader van de Europese waterkaderrichtlijn. Vervolgens zal in 2009 het SDAGE de vorm aannemen van het districtsbeheersplan zoals die richtlijn dat oplegt. De lokale beheersplannen (SAGE) zullen wellicht op den duur nog in aantal toenemen want ze beduiden, nog wat bescheiden, de vanwege de kaderrichtlijn in te stellen publieksparticipatie voor. De in Frankrijk bestaande overlegstructuren en planningsinstrumenten lijken dus vrij gemakkelijk in het schema van de kaderrichtlijn ingepast te kunnen worden. Of daarmee ook in 2015 alle wateren in een ecologisch goede toestand zullen belanden is een open vraag....
Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany
Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany
Abstract Within the presented paper the development of membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany is depicted. Driven by stringent environmental legislation and concerted efforts from water authorities, water utilities, industry and research an increasing number of membrane bioreactor installations for industrial and municipal wastewater treatment have been implemented within the last years. This study presents major tendencies in terms of employed membrane and module systems, operational experience, cost data and research frontiers on the cutting edge of this dynamic field of water treatment engineering. There are a number of inspiring issues like modified membrane materials, a variety of module and operational concepts as well as questions of model-based process control which will dominate the development in the next decade. The development of an integrated approach to fouling control, still the biggest challenge in MBR design and operation, respectively its success or failure will decide on the economic and ecological sustainability of this promising treatment concept.
1
prof. dr. ir. T. Melin RWTH Aachen
ir. T. Wintgens RWTH Aachen
Introduction
Membrane bioreactor technology combines biological activated sludge treatment and biomass separation by porous micro-or ultrafiltration membranes to achieve a hybrid process with high treatment effectiveness for a range of wastewater characteristics. The first full scale applications in Germany have been implemented for the treatment of highly contaminated wastewater originating from industrial sites or landfill leachates (Annex 1). These wastewater streams were often difficult to treat with conventional systems as activated sludge flocs displayed poor settling properties and achievable biomass densities were insufficient. Taking the landfill leachate treatment as an example, membrane bioreactor technology proved to be a very reliable process to fulfil stringent effluent standards and being able for remove nitrogen and the bulk COD as well as micro-pollutants. The MBR systems, mainly implemented in the 1990s, were mostly equipped with cross-flow membrane units, featuring rather high energy consumption (up to 15 kWh/m³).
ir. S. Lyko RWTH Aachen
71
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
development of the novel concept. Taking the implementation of membrane technology for water and wastewater treatment sector in North Rhine Westphalia /Germany as an example because the most implementations are there, the role of the different institutions in a key environmental technology sector can be exemplified. The close co-operation between the regional government, water industry players, technology suppliers and universities coupled with a high degree of public participation led to a rapid boost in initiatives in this field. These initiatives range from fundamental research and development activities of different universities to the full-scale implementation of the technology up to the largest municipal wastewater treatment plant in the world. Although the key technological elements were provided by European subsidiaries of international players first, a number of SMEs (like PURON and A3) entered the scene, motivated by the promising market perspectives and based on the innovation potential provided by the universities, and enhanced European competitiveness in this sector.
Membrane bioreactor systems are also increasingly applied for municipal wastewater treatment in Germany (Melin, 2001). As energy demand is significantly lower and the total treatment cost is the major constraint these MBRs work with submerged membrane units featuring rather low trans-membrane pressure differences and feed-sided air pulsing predominantly being employed. The combination of activated sludge units and membrane filtration for biomass retention generally results in high effluent qualities and compact plant configurations compared to conventional tertiary wastewater treatment system, which suffer from a high impact of hydraulic peaks on treatment performance. While investment costs are already lower than for conventional wastewater treatment plants with secondary clarification, operating costs are still higher due to membrane replacement costs and high-energy demand for aeration (Gander, 2000; Engelhardt, 2001). Table 1 depicts the current status of MBR implementation for municipal wastewater treatment in Europe (U.C. under construction) and shows obviously that Germany takes a leading role in the
Table 1 - List of MBR installations for municipal wastewater treatment in Europe.
&RXQWU\
/RFDWLRQ
*HUPDQ\
5|GLQJHQ 0DUNUDQVWlGW %FKHO%LFNHQEDFK .QDXWQDXQGRUI
6\VWHP
&XVWRPHUFRPPHQWV
=HQRQ
(UIWYHUEDQG
=HQRQ
.:/
.XERWD
$JJHUYHUEDQG'HPRQVWUDWLRQ
+XEHU950
.:/ *HPHLQGH
8&
=HQRQ
8&
=HQRQ
(UIWYHUEDQG
0DUNNOHHEHUJ
8&
=HQRQ
.:/
3XURQ
6LPPHUDWK
:9(5'HPRQVWUDWLRQVDQODJH
.RQ]HQ
'HVLJQ
:9(5
5XUEHUJ
'HVLJQ
:9(5
:RIIHOVEDFK
'HVLJQ
:9(5
:DOGP|VVLQJ
8&
=HQRQ
6HHOVFKHLGW
8&
.XERWD
$JJHUYHUEDQG
+XEHU950
*HPHLQGH$OWHQEHUJH
8&
.XERWD
=ZHFNYHUEDQG=HXOHQURGD
=HQRQ
5LYLHUHQODQG
8&
=HQRQ
5LMQ ,MVVHO
$OWHQEHUJH 0HUNHQGRUI
0DDVERPPHO 9DUVVHYHOG +LOYHUVXP
6ZLW]HUODQG
6WDWXV
.DDUVW1RUGNDQDO
0RQKHLP
1HWKHUODQGV
,(
6lQWLV
'HVLJQ
*HPHLQGH6FKHUPEHFN
':5
=HQRQ
+XEHU950
6lQWLV6FKZHEHEDKQ
8HULNRQ
8&
=HQRQ
*HPHLQGH8HULNRQ
$XVWULD
6W3HWHURE-GEJ
0LWVXELVKL
5RWUHDW*PE+
,WDO\
%UHVFLD
=HQRQ
3RUORFN
.XERWD
6ZDQDJH
.XERWD
:HVVH[:DWHU
&DPSEHOWRZQ
=HQRQ
6FRWWLVK:DWHU
/RZHVWRIW
=HQRQ
$QJOLDQ:DWHU
6FKZlJDOS
8QLWHG.LQJGRP
72
6lQWLV6FKZHEHEDKQ
:HVVH[:DWHU
Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany
2
Experiences in MBR implementation and operation
6WH S6FUHH QP P *ULW&KDPEHUV 3X PS 6OXG JH 6WR UD JH
5 HWHQWDWH
Many experiences have been gained in the plants implemented so far. With respect to municipal applications Erftverband collected at lot of knowledge in MBR implementation and operation in full-scale at their first treatment plant in Rödingen (figure 1) (Engelhardt, 1998). In a broad research programme accompanying the actual day-to-day operation and management aspects like membrane cleaning, sludge properties, oxygen supply and biological characteristics have been investigated. Drensla (2003) presented cleaning strategies and Cornel (2001) found out that MBRs are not that inefficient in terms of oxygen transfer than originally indicated by other studies (Günder, 1999). Properties of MBR sludges were extensively investigated by Rosenberger, 2003. Baseline design and operation principles were proposed by the German ATV. Based on the experience and confidence gained in Rödingen and supported by the regional government and research bodies Erftverband took the decision to build the MBR installation in Kaarst,
$LUEXEEOHV
)LOWUD WLRQ 8QL W, %LR5 HDFWRU
)L OWUDW LRQ 8QLW,,
%LR5 HDFWRU
5H FL UFXO DWLRQ
3HUPH DWH 'UXP6FUH HQ
'LVFK DUJH
5 LYHU
Figure 1 - Flow sheet of the municipal wastewater treatment plant Rödingen.
Figure 2 - View on Germanys biggest MBR installation (Erftverband).
+ROORZILEUH PHPEUDQH
)LOWUDWH &HQWUDODLULQOHW Figure 3 - PURON capillary hollow fibre and module concept.
73
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Figure 4 - Demonstration plant of WVER in Simmerath with PURON-modules. where the plant Nordkanal will be completed by end of 2003. Being a municipal wastewater treatment plant with 80,000 IE capacity and having a membrane area of 83,000 m² it poses the step into bigscale installations (figure 2). Apart from the module systems provided by international suppliers like Zenon or Kubota, which have been utilised in plants like Rödingen, Nordkanal, Büchel or Monheim, there are some recent domestic developments. For example, the spin-off from RWTH Aachen University PURON has developed a module system with capillary hollow fibres which (Figure 3) have been used for the implementation of a demonstration scheme in Simmerath by Wasserverband Eifel-Rur (Figure 4).
Cost considerations
Different membrane bioreactor installations (Rödingen, Momheim, Markranstädt, Nordkanal) have been assessed in terms of investment cost. The specific investment costs are illustrated in figure 5 in Euro per Inhabitant Equivalent (IE). The specific membrane cost is obviously dependent on the total project volume but also shows a constant decrease since the first installation in Rödingen (Figure 6). One has to note that specific membrane cost not only impact on investment but also on membrane replacement and hence total treatment cost. Both on operation cost and membrane life time no general statements can be made yet as experiences with full-scale installations are too few and not yet long-term.
(XUR,(
3
P R U X (
,QKDELWDQW(TXLYDOHQW Figure 5 - Specific investment costs of MBR installations.
74
HQ LQJ G 5|
GW VWl Q UD UN 0D
I RU QG X D WQ DX .Q
O QD ND G U 1R
LP KH Q 0R
Figure 6 - Specific membrane cost for different German plants.
Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany
4
Performance determining phenomena
Fouling phenomena on the membrane surface and within the pores reduce the long-term stability of flux performance. Permeate back flushing and chemical cleaning are standard procedures applied to minimise these effects and stabilise overall permeability of the membrane systems, but result in losses of net filtration efficiency and possible damage to the membrane by cleaning agents. Neither the evolution of membrane permeability under certain operating conditions nor the effect of cleaning measures can nowadays be predicted. These uncertainties cause considerable difficulties in plant layout, design and operation. Feed-sided air pulsing was described to be a main flux-determining mechanism in submerged hollow fibre applications (Chang, 2000). The shear forces created by a slug flow along the fibres were correlated to the mass transfer coefficients at the membrane surface (Gosh, 1999). The mass transfer coefficient controls the concentration polarisation occurring in front of the membrane in all separation applications, as rejected components accumulate on the membrane. In case of membrane bioreactors, micro- or ultrafiltration processes are used to retain biomass in the system. Macromolecular and particulate components of the activated sludge amass on the membrane leading to significant losses of driving force due to the resulting cake layer formation and colloidal fouling. Apart from these phenomena on the membrane surface, pore blocking may occur and contribute significantly to the long-term decrease in permeability of the membrane (Aoustin, 1999). For many industrial processes as well as for conventional wastewater treatment models are used to simulate process performance and to derive optimisation approaches based on the output of simulation studies. No comprehensive models for membrane bioreactor systems existed until recently, which integrate interdependencies between biological processes and filtration performance as well as mathematically describe the main flux determining phenomena, occurring in submerged membrane units for municipal wastewater treatment.
A model to describe permeability evolution in an MBR has been developed and implemented in by the Department of Chemical Engineering in cooperation with the Erftverband. Simulations were performed to reproduce particular permeability measurement values for a characteristic filtration interval (27 November 2000 19 March 2001) of the plant in Rödingen. One set of model parameters was used and the particular operational conditions (e.g. temperature and solids content) were taken into account. The simulation results were compared with the operating data (see Figure 7). The model is able to reproduce the general trend of permeability decrease and the fluctuations in operating conditions due to external changes. The mean error is around 11%. Taking average measurement errors and unaccounted fluctuations in operating conditions into account, a simulation performance within standard error margins in complex technical systems can be claimed (Wintgens, 2002). @ U D E K ð P
/ > \ W L O L E D H P U H 3
2SHUDWLRQGDWD
6LPXODWLRQ
D7
&
2SHUDWLRQWLPH
Figure 7 - Measurements and simulation of permeability of the plant Rödingen.
More research will be conducted into fouling and process control to derive and integrated concept for MBR design and operation. Different membranefoulant interaction mechanism (Figure 8) in MBR systems have to be investigated and specific cleaning methods reversing fouling effects have to be derived, considering boundary conditions like limited applications of chemicals and operational smoothness.
75
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
,UUHYHUVLEOHFDNHOD\HU
$GVRUSWLRQFRPSDFWLRQ SUHFLSLWDWLRQLQFOXVLRQRIFROORLGVHWF
3RUHEORFNLQJ
3DUWLFOHGLDPHWHUa3RUHGLDPHWHU
,QQHUSRUHDGVRUSWLRQ
3HUPHDEOHVXEVWDQFHV ZLWKDIILQLW\WRPHPEUDQHPDWHULDO
%LRIRXOLQJ
0LFURRUJDQLVPVLQILOPFRQVLVWLQJRI(36 Figure 8 - Fouling phenomena with porous membranes.
5
Conclusions
This papers illustrates the state of play in terms of MBR implementation and operation in wastewater treatment in the German context. It is by far not an extensive overview of all issues like biological cleaning performance, micro-pollutant removal etc. but it gives clear evidence that MBR technology has been established as an alternative process route for municipal wastewater treatment and can be handled by operating water utilities despite operational challenges like membrane fouling. It is on the brink of financial viability compared to conventional systems but further efforts are needed to further reduce operational cost. MBRs will most dominantly play a role in situations were high effluent qualities are required because of discharge into sensitive areas or in wastewater reclamation and reuse applications. MBRs are state-of-the-art in industrial wastewater treatment and will find more and more applications there as well as in remote applications like on ships or in decentralised wastewater treatment.
76
Acknowledgements The presented ongoing research is supported by the Ministry for Environmental Affairs of North Rhine-Westfalia (MUNLV).
References Aoustin E., A. I. Schäfer, A. G. Fane and T. D. Waite (2001): Ultrafiltration of natural organic matter, Separation and Purification Technology, 22-23, pp. 63-78. Chang S., A.G. Fane (2000): Filtration of biomass with axial inter-fibre upward slug flow: performance and mechanisms, Journal of Membrane Science 180, pp. 57-68. Cornel (2001): Sauerstoffeintrag in Membranbelebungsanlagen, 4. Aachener Tagung Sieldungswasserwirtschaft und Verfahrenstechnik, Membrantechnik in der Wasseraufbereitung und Abwasserbehandlung, ISBN 3-921955-25-4. Drensla K., A. Janot (2003): Neue Strategien zur Entfernung von Oberflächenbelägen auf getauchten HohlfaserKapillarmembranen, 5. Aachener Tagung
Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany
Sieldungswasserwirtschaft und Verfahrenstechnik, Membrantechnik in der Wasseraufbereitung und Abwasserbehandlung, ISBN 3-921955-28-9. Engelhardt N. (2001): Sind großtechnische Anlagen wirtschaftlich? Erkenntnisse aus Anlagenbetrieb und Planung, 4. Aachener Tagung Sieldungswasserwirtschaft und Verfahrenstechnik, Membrantechnik in der Wasseraufbereitung und Abwasserbehandlung, ISBN 3921955-25-4. Engelhardt membrane municipal Technology
N., W. Firk, W. Warnken (2001): Integration of filtration into the activated sludge process in wastewater treatment, Water Science and 38, No. 4-5, pp. 429-436.
Gander M., B. Jefferson, S. Judd (2000): Aerobic MBRs for domestic wastewater treatment: a review with cost considerations, Separation and Purification Technology 18, pp. 119-130. Ghosh R., Z.F. Cui (1999): Mass transfer in gas-sparged ultrafiltration: upward slug-flow in tubular membranes, Journal of Membrane Science 4196, pp. 1-13. Günder B. (1999): Das Membranbelebungsverfahren in der kommunalen Abwasserbehandlung, Stuttgarter Berichte 153. Melin T., K. Vossenkaul (2001): Perspektiven der Membrantechnik in der Abwasserbehandlung, 4. Aachener Tagung Sieldungswasserwirtschaft und Verfahrenstechnik, Membrantechnik in der Wasseraufbereitung und Abwasserbehandlung, ISBN 3-921955-25-4. Rosenberger, S. (2003): Charakteisierung von belebtem Schlamm in membranbelebungsanlagen zur Abwasserreinigung, Fortschritt-Berichte VDI, Reihe 3; Nr. 769. T. Wintgens, J. Rosen, T. Melin, C. Brepols, K. Drensla, N. Engelhardt (2002): Modelling and Simulation of Filtration Performance in Membrane Bioreactor Systems for Municipal Wastewater Treatment, IWA Conference Mülheim.
77
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Annex - MBRs for industrial wasetwater treatment in Germany /RFDWLRQ
&DSDFLW\
6WDWXV
6\VWHP
&XVWRPHUFRPPHQWV
:DVWHZDWHUW\SH
PñG 6SH\HU 6RQGHUDEIDOOGHSRQLH%LOOLJKHLP 8OP
%HUJKRI 7KRU&KHPLH*PE+6SH\HU
LQGXVWU\
%HUJKRI 6%:6RQGHUDEIDOOEHVHLWLJXQJVJHVHOO%DGHQ:UWWHPEHUJ*PE+)HOOEDFK6FKPLGHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI 0HUFNOH*PE+8O P
LQGXVWU\
'HSRQLH.DKOHQEHUJ
%HUJKRI =ZHFNYHUEDQG$EIDOOEHKDQGOXQJ.DKOHQEHUJ5LQJVKHLP
ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH$OVGRUI:DUGHQ
%HUJKRI $EIDOO ZLUWVFKDIW6WDGWXQG.UHLV$DFKHQ
ODQGILOOOHDFKDWH ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH)U|QGHQEHUJ
%HUJKRI $EIDOOHQWVRUJXQJVJHVHOO5XKUJHELHW(VVHQ
'HSRQLH'RUWPXQG1RUG2VW
%HUJKRI (QWVRUJXQJVJHVHOO'RUWPXQG
ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH.DOEDFK
%HUJKRI .UHLVYHUZDOWXQJ)XOGD
ODQGILOOOHDFKDWH
1HXWUDXEOLQJ
%HUJKRI %D\HUQ/HGHU*PE+1HXWUDXEOLQJ
LQGXVWU\
%HUJKRI :HUUD0HLQHU.UHLV(VFKZHJH
%HUJKRI $EIDOOHQWVRUJXQJVJHVHOO5XKUJHELHW(VVHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI .UHLVYHUZDOWXQJ*HUPHUVKHLP
ODQGILOOOHDFKDWH LQGXVWU\
'HSRQLH$P%UHLWHQEHUJ 'HSRQLH'DWWHOQ 'HSRQLH%HUJ :DLEOLQJHQ 'HSRQLH%DFNQDQJ6WHLQEDFK %HUOLQ
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI .|OVFK*PE+6LHJHQ
%HUJKRI $EIDOO ZLUWVFKDIWVJHVHOO'HV5HPV0XUU.UHLVHV:DLEOLQJHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI %XQGHVEDXGLUHNWLRQ%HUOLQ
LQGXVWU\ LQGXVWU\
*URHQKDLQ
%HUJKRI =ZHFNYHUEDQG7%$/HQ]*URHQKDL Q
'HSRQLH'UHQ
%HUJKRI 'UHQHU'HSRQLHJHVHOO'UHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
=HQWUDOGHSRQLH3LHVEHUJ
%HUJKRI 6WDGW2VQDEUFN
ODQGILOOOHDFKDWH ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH1HXVV
%HUJKRI 7ULHQHNHQV*PE+9LHUVHQ
'HSRQLH(LFKKRO]
%HUJKRI $EIDOO ZLUWVFKDIWVJHVHOO'HV5HPV0XUU.UHLVHV:DLEOLQJHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH6FKHLQEHUJ
%HUJKRI $EIDOO ZLUWVFKDIW/DQGNUHLV/|UUDFK/|UUDFK
ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH+DXV)RUVW 'HSRQLH0QFKHQ1RUG:HVW
%HUJKRI 7ULHQHNHQV*PE+9LHUVHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI /DQGHVKDXSWVWDGW0QFKHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI /DQGNUHLV8QWHUDOO JlX0LQGHOKHL P
ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH(LFKHOEUXFN
%HUJKRI (LJHQEHWULHE$EIDOO ZLUWVFKDIW)UHLEXUJLP%UHLVJDX)UHLEXUJ
ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH5HLVNLUFKHQ
%HUJKRI /DQGNUHLV*LHHQ
ODQGILOOOHDFKDWH ODQGILOOOHDFKDWH
'HSRQLH%UHLWHQEUXQQ
'HSRQLH9HUHLQLJWH9LOOH
%HUJKRI $EIDOOHQWVRUJXQJVXQG9HUZHUWXQJVJHVHOOVFKDIWPE+.|O Q
'HSRQLH(PVFKHUEUXFK
%HUJKRI $EIDOOHQWVRUJXQJVJHVHOO5XKUJHELHW(VVHQ
ODQGILOOOHDFKDWH
5LQJVKHLP
%HUJKRI =ZHFNYHUEDQG$EIDOOEHKDQGOXQJ.DKOHQEHUJ5LQJVKHLP
RUJDQLFZDVWHWUHDWPHQW
.URVWLW] 6WDGWORKQ 'HSRQLH9HUHLQLJWH9LOOH 'HSRQLH5HL QVWHWWHQ 9HOEHUW
=HQRQ
.URVWLW]HU0DO]ZHUNH
=HQRQ
3RQJV
EUHZHU\
%HUJKRI $EIDOOHQWVRUJXQJVXQG9HUZHUWXQJVJHVHOOVFKDIWPE+.|O Q
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI
$EIDOO ZLUWVFKDIWVEHWULHEGHV/DQGNUHLVHV%LEHUDFK
ODQGILOOOHDFKDWH
WH[WLOHLQGXVWU\
%HUJKRI
:lVFKHUHL.DLVHU9HOEHUW
LQGXVWU\
0HFKHUQLFK
=HQRQ
*HPHLQGH
ODQGILOOOHDFKDWH
6WHLQKRI
=HQRQ
*HPHLQGH
ODQGILOOOHDFKDWH
2UPHVKHLP
=HQRQ
*HPHLQGH
ODQGILOOOHDFKDWH
:LVFKKDIHQ
=HQRQ
*HPHLQGH
ODQGILOOOHDFKDWH
/DQGJUDDI
=HQRQ
*HPHLQGH
ODQGILOOOHDFKDWH
+DPEXUJ
=HQRQ
+DPEXUJ*DV
FKHPLFDOLQGXVWU\
=HQRQ
9:
DXWRPRWL YHLQGXVWU\
=HQRQ
$%5
IRRGSURFHVVLQJ
=HQRQ
5HWKPDQQ
RUJDQLFZDVWHWUHDWPHQW
=HQRQ
'UHZV
WH[WLOHLQGXVWU\
=HQRQ
7%$
VODXJKWHUKRXVH
666*RUFK)RFN
=HQRQ
%:%666*RUFK)RFN
PDULQHDSSOLFDWLRQ
2FHDQLFVKLS
=HQRQ
%XJVLHU5HHGHUHLXQG%HUJXQJV$*2FHDQLF+RFKVHHVFKOHSSHU
PDULQHDSSOLFDWLRQ
:ROIVEXUJ :LHW]HQGRUI 5HWKPDQQ 0HHUDQH *XQ]HQKDXVHQ
7UDQVHXURSD5R3D[IHUU\
=HQRQ
)LQQOLQHU'HXWVFKODQG
PDULQHDSSOLFDWLRQ
=HQRQ
.DSLWlQ0DQIUHG'UD[O
PDULQHDSSOLFDWLRQ
=HQRQ
'HJXVVD
FKHPLFDOLQGXVWU\
%LFNHQEDFK
.XERWD
$JJHUYHUEDQG
GLJHVWHUVXSHUQDQWDQW
.XQGO
.XERWD
Pð
FKHPLFDOLQGXVWU\
:)(6)RUVFKXQJVVFKLII
=HQRQ
%HUJKRI
,EHULDFDUJRVKLS 7URVWEHUJ
'HSRQLH+RKEHUJ $/6&2
7K\VVHQ:HUIW
PDULQHDSSOLFDWLRQ
6WDGW3IRU]KHLP
ODQGILOOOHDFKDWH
%HUJKRI
$/6&2%HUXIVNOHLGXQJVVHUYLFH*PE+
LQGXVWU\
)OHFKWGRUI
.XERWD
Pð
ODQGILOOOHDFKDWH
&KLHPJDX
.XERWD
Pð
LQGXVWU\
=HQRQ
6FKHUL QJ$*
SKDUPDFHXWLFDOLQGXVWU\
=HQRQ
/L QGH.&$
RUJDQLFZDVWHWUHDWPHQW
6FKHULQJ$* /LQGH.&$
78
AQUAFIN: een voorbeeld?
AQUAFIN : een voorbeeld ?
1
Inleiding
In 1991 werd het afvalwater van amper 33% van de Vlaamse bevolking gezuiverd. Om hieraan te verhelpen werd Aquafin opgericht met als doel in een versneld tempo werk te maken van de waterzuivering in Vlaanderen. Het Vlaamse Gewest vertrouwde Aquafin een uitgebreid takenpakket toe : ontwerpen, bouwen, financieren en exploiteren van de nieuwe infrastructuur voor rioolwaterzuivering. Een aanzienlijk investeringsprogramma werd op de sporen gezet, waarbij het laatste decennium gemiddeld 150 miljoen euro per jaar werd geïnvesteerd in de bovengemeentelijke afvalwaterzuiveringsinfrastructuur. Aquafin trad hiermee op als bouwheer voor de oplevering van gemiddeld één kilometer leidingen per dag, één pompstation per week en één RWZI per maand.
ir. C. Thoeye AQUAFIN
Aquafin heeft in twaalf jaar tijd 1330 projecten opgeleverd ter waarde van 1,48 Miljard Euro, waaronder 1200 collecteringsprojecten, waarvan 750 pompstations en 3700km leidingen. Er werden 92 nieuwe RWZIs gebouwd en 36 renovaties uitgevoerd. In totaal zijn er nu 200 RWZIs in bedrijf. De zuiveringsgraad, gedefinieerd als het percentage Inwoner Equivalent (i.e.) dat is aangesloten op een zuivering is gestegen van ong. 30% tot ong. 60%, wat duidelijk zijn impact heeft gehad op een aanzienlijk verbeterde oppervlaktewaterkwaliteit. Bij de oprichting van Aquafin werd bewust geopteerd voor het publiek-privaat partnership. Deze organisatievorm, samen met een aantal unieke randvoorwaarden van geografische, politiek/ historische, en technologische aard, maakten dat de contractuele verplichting van Aquafin naar de Overheid een uitdaging werd, maar tevens een kans bood om op heel korte tijd een significante knowhow op te bouwen en te implementeren.
2
Een geïntegreerde organisatie
Aquafin heeft in haar organisatie het volledige technische beheer in handen : vanaf de opstelling van de technische plannen, (nodig om het investeringsprogramma opgesteld door het Vlaamse Gewest te realiseren), over de engineering , de volledige coördinatie van de bouwactiviteit en de oplevering van de installatie, tot de exploitatie , die instaat voor de operationele resultaten van de
79
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
installaties. Een voortdurende wisselwerking en de toetsing aan de realiteit van kennis en ervaring leidt bij de nieuwe ontwerpen en realisaties tot een continu verbeteringsproces. Onderzoek en Ontwikkeling spelen hierbij een sleutelrol. Jaarlijks wordt 1% van de omzet besteed aan een rollend onderzoeksprogramma, dat telkens kort op de bal inspeelt op de zich regelmatig wijzigende noden van het bedrijf. Dit wordt hierna met een aantal voorbeelden geïllustreerd. Op die manier worden de voordelen van de schaalgrootte gerealiseerd in de geest van de overeenkomst tussen Aquafin en het Vlaamse Gewest : gestandaardiseerde bestekken, hydraulische studies, informaticabeheer, optimale financieringsvoorwaarden, best beschikbare technologie in de procesmatrix. De schaalgrootte van de exploitatieactiviteit bijvoorbeeld maakt het mogelijk expertisekennis in huis te hebben. Maar er is ook de marktwerking. Bij benadering van de markt werd gekozen voor aanbesteding per specialisme of component waardoor men voldoende grote contracten kan aanbieden : slibtransport, -verwerking en verbranding, elektriciteitsbeheer, aankopen
. Dat biedt de aanbieder de mogelijkheid zijn specialisme verder te ontwikkelen en de aanbesteder krijgt een positief prijseffect. Anderzijds kunnen dankzij de bestaande structuur de beleidsprioriteiten ondubbelzinnig worden geobjectiveerd en getoetst (kwaliteit, na te streven resultaten, beheersing van vaste kosten). Bijvoorbeeld, voor het beheer en de coördinatie van de omvangrijke infrastructuurwerken maakt Aquafin gebruik van een geautomatiseerde projectendatabank (technische en financiële gegevens, actuele en geplande sleuteldata, grondverwerving, verzekeringen,
). De projectendatabank werd gekoppeld aan de tijdsopvolging en de analytische boekhouding zodat het management beschikt over de actuele stand van zaken en de recentste raming van alle investerings- en renovatieprojecten. Met dit systeem is het mogelijk de evolutie van elk project te registreren en van dichtbij op te volgen. Op die
80
basis kunnen normen of objectieven worden opgesteld en financiële implicaties nog sneller worden onderkend en bijgestuurd.
3
Randvoorwaarden
3.1 Geografisch Vlaanderen is één van de dichtstbevolkte gebieden in Europa. De bevolkingsdichtheid ligt rond de 430 inwoners per km². De door bebouwing en aanverwante activiteiten ingenomen landoppervlakte bedraagt rond de 20%. Er is een uitgebreid wegennetwerk en de bebouwing is enorm versnipperd. Vlaanderen heeft bovendien een overwegend vlak landschap. Dit alles heeft zijn repercussies op de uitbouw van het collecteringsen zuiveringsbeheer: Het heeft onder meer als gevolg dat heel wat verharde oppervlakte is aangesloten, wat op zijn beurt bij regenweer aanleiding geeft tot lozing van relatief ongezuiverd, in de riolen bezonken materiaal via overstorten of via de regenweerstraat van de RWZI. Ontwikkeling:
biologische behandeling van het maximale debiet. Conform de Krachtlijnen voor een geïntegreerd rioleringsbeleid in Vlaanderen werd tot voor kort elke zuiveringsinstallatie van Aquafin zo ontworpen dat bij regenweer de helft van het maximaal opgepompte debiet volledig biologisch gezuiverd werd. De andere helft onderging een primaire zuivering (rooster, zandvang) en werd geborgen in een regenbezinktank. Was die tank vol, dan stortte hij over naar de beek of rivier. Op het einde van de regenbui werd de inhoud van de tank afgelaten naar de RWZI en biologisch gezuiverd. Problematisch is dat het overgestorte water relatief veel bijdroeg tot de totale vuiluitworp van een RWZI. Ook al bestaan er nog geen normen voor overstortwater, toch is het duidelijk dat het overstortwater uit een regenbezinktank niet kan voldoen aan de effluentnormen van een RWZI. Om deze bron van waterverontreiniging te verminderen besloot Aquafin waar mogelijk het volledige opgepompte debiet van haar RWZIs te beluchten en biologisch
AQUAFIN: een voorbeeld?
te behandelen. De regenbezinktanks kregen een nieuwe functie als nabezinktanks. Op die manier wordt gemiddeld 10 maal de droogweeraanvoer biologisch behandeld, wat waarschijnlijk meer is dan waar dan ook. In 2001 werden er zo bijkomend 10 RWZIs omgebouwd. Er zijn nu 54 RWZIs die op deze manier werken. In 2001 voldeden ze allemaal aan de effluentnormen voor biologische zuivering. Zeker in natte jaren moet deze maatregel ervoor zorgen dat er significant meer vuilvracht biologisch behandeld wordt. De ontvangende waterloop wordt dus beter beschermd: bij zwaar regenweer wordt de gemiddelde dagelijks verwijderde vuilvracht immers verdubbeld. De verspreide bebouwing heeft als gevolg dat het niet steeds kostenefficiënt, en ook niet ecologisch verantwoord is om elke laatste vervuiler aan te sluiten op een centraal zuiveringssysteem. In Vlaanderen is het voor ongeveer 25 % van de lozingspunten onzeker wat nu de beste zuiveringsstrategie is : centraal of decentraal. Om in deze problematiek een antwoord te kunnen geven, heeft Aquafin een methodologie ontwikkeld als beslissingsondersteunend systeem. Ontwikkeling : zoneringsmethodologie In opdracht van de minister van Het Ministerie van Leefmilieu ontwikkelde Aquafin in 2001 een methodiek om in gebieden waar nu geen waterzuivering voorzien is, nieuwe zuiveringszones af te bakenen. Het zoneringsplan buigt zich over de afvalwaterzuivering van de 25 % Vlamingen voor wie nog geen waterzuivering voorzien is. De vraag is telkens of de zuivering het best collectief of individueel gebeurt. Een deel van de nog niet gesaneerde gebieden zijn relatief dicht bebouwd. Het gaat dus niet enkel om het open landelijke buitengebied. In de methodiek van Aquafin wordt de bestaande bebouwing in ruimtelijke clusters ingedeeld. De mogelijke infrastructuurelementen (IBA, riolering, verbindingscollector, nieuwe KWZI, uitbreiding van bestaande RWZIs of KWZIs) om deze restzones volledig te saneren, worden in kaart gebracht. Op basis van deze gegevens beschouwt het mathematisch model per cluster 3 alternatieven: individuele zuivering per woning, - riolering binnen
de cluster met aansluiting op een KWZI, - riolering binnen de cluster met aansluiting naar andere clusters. Het model streeft naar een minimalisatie van de kosten (investering én werkingskosten). De waterkwaliteitsdoelstellingen en beschermde gebieden kunnen als ecologische randvoorwaarden worden ingebracht. Het uiteindelijke resultaat van dit model is de indeling van het niet-gerioleerde gebied in 5 zuiveringszones. Zone 1 omvat het al gesaneerde gebied. In zone 2 ligt collectieve zuivering voor de hand. Zone 3 en 4 hebben een voorkeur voor collectieve respectievelijk individuele zuivering. In deze schemerzones zijn beide oplossingen nog mogelijk. In zone 5 is individuele zuivering de aangewezen oplossing. Op die manier wordt een ontwerp-zoneringsplan opgemaakt dat de gemeente veel ruimte laat voor eigen keuzes en accenten. Het belangrijkste voordeel van de oefening is dat de zone voor individuele zuivering haarfijn wordt afgebakend, zodat hier voor iedereen duidelijkheid wordt geboden. De wijze waarop het collectieve stelsel verder wordt uitgebouwd is een latere discussie en maakt geen voorwerp uit van de eigenlijke zonering. In 2001 werden 40 zuiveringszones onder de loep genomen, waaronder het hele Denderbekken. Na een eerste proefopzet heeft Aquafin nu de opdracht gekregen voor de opmaak van ontwerp-zoneringsplannen voor heel Vlaanderen. De hoge bevolkingsdichtheid brengt onder meer met zich mee dat Vlaanderen momenteel 40% van zijn beschikbare watervoorraden gebruikt. Dit maakt de noodzaak duidelijk van een duurzaam omspringen met water. Verschillende hergebruikprojecten zijn uitgevoerd, zowel hergebruik van eigen (industrieel) afvalwater, als van afkoppeling en gebruik van regenwater en tenslotte ook hergebruik van in centrale RWZIs gezuiverd afvalwater Ontwikkeling:
hergebruik van afvalwater tot drinkwater RWZI Wulpen Het afvalwater van de RWZI Wulpen wordt, na de klassieke biologische zuivering, verder behandeld met ultrafiltratie en omgekeerde osmose, gevolgd door UV behandeling en infiltratie in de duinen;
81
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
ongeveer 2.5 miljoen m³ per jaar wordt op die manier behandeld en geïnfiltreerd. Na een vermenging van 1/3 met natuurlijk aanwezig grondwater, wordt het water na een verblijftijd van ongeveer zes weken, net zoals vroeger in dit waterwingebied, opnieuw opgepompt en gedistribueerd als drinkwater. Op die manier wordt de waterkringloop gesloten en wordt aan een duurzame exploitatie gedaan van de aanwezige waterreserves. Tezelfdertijd wordt de intrusie van zout water uit de zee tegen gegaan. Dit project is een project van het drinkwaterbedrijf IWVA en vormt een primeur in Europa. De exploitatie is gestart in het voorjaar van 2002. Ontwikkeling:
EU gesubsidieerd onderzoeks project AQUAREC Sedert begin 2003 is Aquafin in een door de EU gesubsidieerd onderzoeksproject gestapt met de naam Aquarec en de subtitel Geïntegreerde concepten voor Hergebruik van Opgewaardeerd Afvalwater. Het betreft een onderzoeksproject dat valt onder het vijfde Kader Programma. Aan het project werken twintig partners mee uit landen binnen en buiten Europa (AUS, BE, D, CZ, ES, GR, HU, IL, NL, PL, RO, UK), waaronder TU Delft. Uitgangspunt was de vaststelling dat het hergebruik van afvalwater stuit op een aantal obstakels, waaronder onvoldoende publieke aanvaarding, risicos van technische, economische en hygiënische aard, die veroorzaakt worden door een gebrek aan vertrouwdheid met de problematiek, het gebrek aan aanvaarde normen, richtlijnen en uniforme Europese regelgeving. De doelstelling van Aquarec is om kennis aan te reiken om te komen tot een rationele strategie voor afvalwater hergebruik als voornaamste component van duurzaam watergebruik. Aquafin heeft als taak in dit project om de Best Management Practices te verzamelen en te valideren, de technologische concepten en componenten voor afvalwaterhergebruik te selecteren en evalueren en mee te werken aan de voorbereiding van EU richtlijnen over waterkwaliteit, behandeling en distributiesystemen voor verschillende waterhergebruik toepassingen.
82
3.2 Historisch/Politiek Aquafin is verantwoordelijk voor de zogenaamde bovengemeentelijke collectering. Dit betekent dat Aquafin de bestaande gemeentelijke riolen gaat verbinden met een centrale RWZI, via een nieuw te bouwen net van prioritaire riolen en collectoren. Het bestaande gemeentelijke rioleringsnet echter is dikwijls verouderd en van het gescheiden type. Hierdoor komt onder meer veel parasitair (oppervlakte) water en regenwater in de Aquafin zuiveringsinfrastructuur terecht waar het aanleiding geeft tot ongezuiverde lozing via overstorten en tevens een efficiënte zuivering bemoeilijkt. Sinds 1994 streeft Aquafin naar een maximale afkoppeling van oppervlaktewater en regenwater afkomstig van verharde oppervlakken. Immers, het rendement van een RWZI wordt verlaagd door de verdunning in het rioolstelsel. Ook moet de benuttingsgraad van de RWZIs gemaximaliseerd worden door de aanvoer van de vuilvracht waarvoor zij ontworpen en gebouwd werden. Essentieel daarvoor is de integratie van het gemeentelijke rioleringsnet. Ook moeten de gemeenten en de burger aangezet worden tot afkoppeling van regenwater in ingebuisde waterlopen. Ontwikkeling: Masterplan Wanneer, na overleg met de gemeente, duidelijkheid bestaat over de afbakening van de zones, kunnen de nog uit te voeren projecten gedefinieerd worden. In 2001 heeft Aquafin een methodologie opgesteld om de planning van investeringen in de waterzuiveringsinfrastructuur te optimaliseren. In eerste instantie worden alle projecten gedefinieerd die nog nodig zijn om het einddoel te bereiken; de projectenkorf wordt samengesteld. Het einddoel is een evenwichtstoestand waarin de vuilvracht optimaal wordt gezuiverd tegen minimale kosten. In een tweede fase wordt een optimale volgorde van de projecten vastgelegd, de prioritering van de projectenkorf genoemd. De optimale volgorde is deze met een minimale vuiluitworp, vanaf nu tot aan de realisatie van alle noodzakelijke infrastructuur. Gezien het grote aantal schakels in een stelsel komt men in een behoorlijke zuiveringszone algauw tot ontelbaar veel mogelijke
AQUAFIN: een voorbeeld?
volgordes. Voor de prioritering van de projectenkorf werd in samenwerking met de KU Leuven een Prioriteringsmodel Zuiveringsinfrastructuur ontwikkeld. Dit programma bepaalt de optimale projectenvolgorde om, rekening houdend met de beschikbare budgettaire ruimte, het maximale ecologische rendement te realiseren. Voor alle locaties met vuiluitworp uit het stelsel kan de vuiluitworp naar de waterloop worden berekend. Deze locaties kunnen zijn: lozingspunten (zowel geconcentreerde lozingspunten als lozingen van individuele woningen, bedrijven, enz.), effluentlozingspunt van een RWZI, overstort van een gemengd of semi-gescheiden stelsel. Zo kunnen saneringprojecten met een verschillende aard en impact (vb. aansluiten vuilvracht, afkoppelen verharde oppervlakte, bouw van een KWZI, uitbouw van berging) op een objectieve manier met elkaar worden vergeleken naar hun ecologisch rendement. Het model is dynamisch, zodat de planning van de projecten permanent kan worden geoptimaliseerd. 1994 was een eerste sleuteldatum voor het jonge Aquafin : Enerzijds werd de De Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater in Vlaanderen doorgevoerd, en in één adem werd de exploitatie en verantwoordelijkheid van de vóór de oprichting van Aquafin reeds bestaande waterzuiveringsinfrastructuur overgedragen aan Aquafin. Dit betekende onder meer de overdracht van 115 RWZIs , waarvan er 65 een zuiveringscapaciteit hadden van >10.000 i.e. en dus moesten gerenoveerd worden voor nutriëntverwijdering tegen 1998. De Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater eiste immers dat men voor de grote agglomeraties (d.i. > 2000 inw.) het afvalwater moet collecteren en zuiveren volgens twee criteria: timing en lozingsvoorwaarden. (Voor de kleinere agglomeraties moet er een toereikende behandeling worden voorzien). In 1994 werd beslist om heel Vlaanderen aan te duiden als kwetsbaar gebied, met als gevolg dat er voor alle agglomeraties met meer dan 10.000 inwoners een nutriëntverwijdering moest worden voorzien tegen 1998.
Ontwikkeling: RAP (Risico-Analyse Procedure) Om deze bijkomende opdracht zo efficiënt mogelijk tot een goed einde te brengen, werd een standaard technologische matrix opgemaakt voor proceskeuzes van RWZIs en materialen keuze van leidingen. Een state-of-the-art ontwerpprocedure werd uitgewerkt, gebruik makend van alle ontwikkelde middelen (statistische analyse, influentkarakterisatie, sensitiviteitsanalyse, pilootonderzoek en dynamische modellering).In 2000 werd hieraan de risico-analyse toegevoegd die het mogelijk maakt de risicos te kwantificeren die met bepaalde ontwerpalternatieven gepaard gaan. Het betreft een probabilistische rekenmethode die het oorzakelijk verband tussen het niveau van onzekerheid en de risicobepalende factoren kan kwantificeren. De procedure werd toegepast voor de renovatie van een 20 RWZIs. Ze vergemakkelijkt het besluitvormingsproces en zorgt dat de investeringen niet hoger worden dan werkelijk noodzakelijk. Er werd berekend dat hierdoor gemiddeld 10 % werd bespaard op de renovaties van RWZIs In 1996 werd nog ruim een kwart van het afgezette RWZI-slib gebruikt als meststof of bodemverbeteraar. Vanaf 1999 wordt door het VLAREA (Vlaams Reglement voor Afvalvoorkoming en beheer) het hergebruik van zuiveringsslib in de landbouw in Vlaanderen slechts onder zeer strikte randvoorwaarden toegelaten, met als resultaat dat voor de geprojecteerde jaarlijkse slibproductie van 120.000 ton DS andere afzetwegen moeten gezocht worden. Slibdroging en (co-)verbranding worden de te verkiezen afzetweg. De verwerking van het huishoudelijke zuiveringsslib vertegenwoordigt ongeveer 1/3 van de jaarlijkse exploitatiekost. Elke ingreep die de totale slibproductie of het droge stof gehalte van het geproduceerde slib kan verminderen het waard om onderzocht te worden. Ontwikkeling: Deshydroplus De zuivering van afvalwater gaat onvermijdelijk gepaard met slibvorming en brengt derhalve aanzienlijke afzetkosten met zich mee. De ontwatering
83
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
van slib is een cruciale stap om door middel van gewichtsreductie deze kosten te beperken. Bepaalde soorten van slib kunnen evenwel met gebruik van de conventionele ontwateringschemicaliën en de mechanische ontwateringsapparatuur slechts beperkt worden ontwaterd, waarbij het eindgehalte aan droge stof kleiner is dan circa 25 procent. Met DESHYDROplus gaat een extra conditionering het slecht ontwaterbare slib te lijf. Deze conditionering omvat louter de dosering van een chemische samenstelling en een korte reactietijd. De chemische samenstelling is tot dusverre bij slibontwatering ongebruikelijk, maar leidt tot een aanzienlijk hoger rendement. De resultaten van de ontwatering van slecht ontwaterbare slibsoorten worden hierdoor verbeterd tot een aanzienlijk verbeterd eindgehalte (droge stofgehalte van meer dan 30 dertig procent). Bijkomend voordeel is, dat bij het werken met DESHYDROplus geen ongewenste restproducten worden gevormd. De eenvoud van het concept genereert tevens mogelijkheden voor een simpele integratie in bestaande, conventionele ontwateringsprocessen. Deze nieuwe ontwikkeling werd genomineerd voor de ID-NL prijs van 2003. Rond de eeuwwisseling komt Aquafin in een nieuwe fase : Enerzijds wordt het contract van Aquafin met de Overheid niet (stilzwijgend) verlengd na 2020. In het Vlaams Parlement werd in 2001 een resolutie gestemd over een heronderhandeling van het contract tussen het Vlaams Gewest en Aquafin NV. De langlopende verbintenis met Aquafin wordt beperkt tot 2020, de aandeelhouders worden uitgenodigd voor een heronderhandeling, zonder dat echter aan de essentie van het publiek-privaat partnership wordt geraakt. Daarin wordt veel nadruk gelegd op een economische en ecologische resultaatsverbintenis. Rond dezelfde periode wijzigt Aquafin haar statuten zodat zij commerciële activiteiten kan ontwikkelen en verwierf de aandelen van Aquaplus N.V. Deze Aquafindochter richt zich in de eerste plaats tot de industrie en de openbare besturen in kandidaat EUlanden.
84
Ontwikkeling:
on-line meten en sturen van RWZIs. In het laatste decennium is de on-line meting van sleutelparameters in de afvalwaterzuivering tot maturiteit gekomen. Dit heeft het mogelijk gemaakt om on-line meten en sturen op een RWZI op grote schaal te implementeren. On-line controle kan zijn nut hebben in processen met grote variaties, of om de efficiëntie te verbeteren. Beide zijn waar in de afvalwaterzuivering : de samenstelling en het debiet van het influent kunnen in sterke mate schommelen, en de verstrenging van de normen leiden ertoe dat zuiveringsinstallaties moeten presteren op het maximum van hun capaciteiten. Bijkomend leidt on-line controle tot een meer rationele inzet van middelen, omdat het ervoor zorgt dat een systeem beter zal presteren op het moment dat dit vereist is, en dat veiligheidsmarges worden gereduceerd. Aquafin heeft een rollend programma van in gebruik nemen van on-line sturing op alle grotere RWZIs die aan nutriëntverwijdering doen. Voor elke RWZI wordt een specifieke sturing uitgewerkt voor de verwijdering van fosfor en stikstof. Deze praktijk vormt nu een integraal gedeelte van de standaard exploitatie van de RWZIs.De focus ligt op een kostenbesparing in de exploitatie, gepaard met betere effluentresultaten. Met de opgebouwde ervaring wordt momenteel gewerkt aan een sturingsmatrix, waarbij de beslissing om al dan niet een on-line sturing te implementeren, wordt bereikt door een modelmatige benadering. Anderzijds wordt op 29 juni 2000 de EUkaderrichtlijn water (2000/60/EG) goedgekeurd (van kracht sinds 22/12/2000) door het Europees parlement en de EU-ministerraad en werd de basis gelegd voor een integraal waterbeleid. Ingrijpende gevolgen voor alle facetten van het waterzuiveringsbeleid volgen uit de aanpak van de waterproblematiek op stroomgebiedniveau (zowel voor oppervlaktewater als voor grondwater), de stopzetting op termijn van de lozing van gevaarlijke stoffen, en de strikte kwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, grondwater en drinkwater. De EU-kaderrichtlijn water stelt onder meer dat tegen 2015 alle natuurlijke water van goede kwaliteit dient te zijn.
AQUAFIN: een voorbeeld?
Aquafin berekende dat er globaal nog 7.44 miljard euro nodig is voor investeringen in zuiveringsinfrastructuur voor 2015. Daarnaast moeten de gemeenten voorzien in beheersprogrammas voor de renovatie, het onderhoud en de optimalisatie van het bestaand rioleringspatrimonium waarvan de waarde geraamd wordt op 11.8 miljard euro. EU gedsubsidieerd project CD4WC Aquafin N.V. wil zich voorbereiden op de nieuwe Europese richtlijn voor een integraal waterbeheer, de Kaderrichtlijn Water. Daarom engageert Aquafin N.V. zich in opdracht van de EU in een onderzoeksproject CD4WC. CD4WC is een acroniem dat staat voor Cost-effective Development of urban wastewater systems FOR Water framework directive Compliance. Omwille van de immissie gebaseerde aanpak van de Kaderrichtlijn Water zal het ontwerp van de (deel)systemen veel minder vooraf bepaald zijn en het aantal opties om het uiteindelijke doel (een goede ecologische en fysische toestand) te bereiken, zal ook veel ruimer worden. De mogelijkheden die worden geboden door dit verhoogd aantal vrijheidsgraden kunnen leiden tot besparingen op de noodzakelijke investeringen. Het doel van dit Europees project is dan ook om een leidraad te ontwikkelen die als hulp kan dienen voor (afval)waterbeheerders om de rendementsverbeteringen aan het afvalwatersysteem op een kosteneffectieve manier door te voeren.
renovatieprojecten uit het RioPlan concreet plannen en begroten. RioPlan geeft een antwoord op de vragen: wat is de huidige toestand van het rioolstelsel, wat is de resterende levensduur, wanneer moeten welke rioolstrengen bewaakt, onderhouden, gerenoveerd of vernieuwd worden om de kwaliteit van een bestaand rioolstelsel in stand te houden of te verbeteren op een kosteneffectieve manier?
Ontwikkeling:
Ontwikkeling: RioPlan De module RioPlan houdt het rioolstelsel de ondergrondse schat van elke gemeente in een optimale conditie. RioPlan legt de kritische punten van het stelsel bloot. De analyse van gevolgschade, gecombineerd met een hydraulische, structurele en ecologische risico-analyse mondt uit in een kosteneffectief rioolbeheersplan. Dit plan omvat het bewakingsen onderhoudsschema (inspectie, ruimen, renoveren van voegen
) om een adequate werking van de riolen te verzekeren. Met de verouderingsanalyses behoren plots ingestorte riolen tot het verleden. De gemeente kan de voorspelde
3.3 Technologisch Tijdens het laatste decennium is een niet te miskennen technologische vooruitgang geboekt op een aantal terreinen. Dit heeft ook zijn weerslag gehad op de technologische innovaties die zijn doorgevoerd tijdens het Aquafin traject. Meer specifiek kunnen wij significante evoluties vaststellen in de toegenomen informatisering, de ontwikkeling van nieuwe materialen, de genbiotechnologie. Toegenomen informatisering. De toegenomen rekencapaciteit van betaalbare microprocessoren heeft ertoe geleid dat informatica niet meer weg te denken is uit het dagelijkse leven van de afvalwaterzuiveraar. Dit weerspiegelt zich onder meer in het toenemende gebruik van dynamische modellen, risicoberekeningen, on-line sturingen etc.. (zie hierboven) Nieuwe materialen Het principe van de membraanfiltratie is reeds zeer lang gekend, maar membraanfiltratie in de afvalwaterzuivering is pas haalbaar geworden dank zij de ontwikkeling van nieuwe polymeerbereidingen en andere fabricageprocessen tijdens het laatste decennium. Momenteel kan men stellen dat membraanfiltratie in de afvalwaterzuivering een nagenoeg bewezen technologie is. Echter bij de toepassing ervan moet men kunnen terugvallen op een grondige kennis en praktijkervaring om teleurstellingen te vermijden. Dit geldt vooral voor de membraanbioreactor, waar de biologisch actieve slibmassa een moeilijk te filteren matrix blijkt, die onderhevig is aan veranderingen in eigenschappen, en die nauwlettend moet opgevolgd worden om hierop te kunnen inspelen.
85
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Ontwikkeling:
Benelux-primeur in Schilde: membraanbioreactor De rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) van Schilde heeft een Benelux-primeur: Voor het eerst in de Benelux wordt de membraantechnologie gebruikt om huishoudelijk afvalwater te zuiveren. Op 17 juni plaatste Aquafin de eerste membranen die het hart vormen van de membraanbioreactor, in de RWZI van Schilde. Aquafin valoriseert hiermee het eigen vergelijkend pilootonderzoek van de voorbije jaren naar de technische en economische haalbaarheid van membraantechnologie voor de zuivering van huishoudelijk afvalwater. De noodzakelijke capaciteitsuitbreiding van de RWZI Schilde en de erg krappe locatie waren redenen om te kiezen voor deze veelbelovende nieuwe technologie. Door de bestaande actiefslibinstallatie parallel te laten werken met een compacte membraanbioreactor (MBR) worden de voordelen van beide systemen gecombineerd. Dure nieuwbouw wordt vermeden door de bestaande constructies een maximale herbestemming te geven; zo blijft de totale renovatiekost beperkt tot 4,6 miljoen euro. De MBR-installatie verwerkt 230 m3 afvalwater per uur, terwijl de bestaande installatie de grotere wisselingen in de aanvoer van afvalwater volledig opvangt. De superieure kwaliteit van het gezuiverde water (effluent) van de MBR-installatie compenseert de geringere effluentkwaliteit van de bestaande actiefslibinstallatie. Voor het membranen zelf werd gekozen voor het concept van Zenon (ZeeWeed®). Het toepassen van MBR-technologie is een optie op de toekomst. De Europese kaderrichtlijn Water zal op termijn immers leiden tot scherpere lozingsnormen en verdergaande zuivering ten behoeve van het hergebruik van effluent. RWZI Schilde is in 1991 gebouwd voor de zuivering van het afvalwater van 18.000 inwoners van Schilde en delen van de gemeenten Brecht, Schoten, Oelegem en Wijnegem. In juli 2002 startte Aquafin de uitbreiding van de installatie tot 28.000 IE zonder te raken aan de beschermde natuurlijke omgeving.
86
Genbiotechnologie Ontwikkeling: micro-arrays Afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI) vertonen niet altijd een optimale behandelings-efficiëntie. Dit komt o.a. door de veranderende uitbatingsvoorwaarden en door feedback mechanismen die te traag zijn om op tijd de voorwaarden te verbeteren om zo de daling in behandelingsefficiëntie te vermijden. Gesuggereerd werd dat de structuur van microbiële gemeenschappen in AWZI een aanwijzing is voor de metabolische toestand en efficiëntie van het behandelingssysteem. Er is nood aan een snel en specifiek biologisch meetsysteem om de structuur en dus de kwaliteit van de microbiële gemeenschap in de AWZI te bepalen. Eveneens is er nood aan een snellere en meer specifieke biologische maatstaf voor de efficiëntie van behandelingssystemen om de pathogene indicator organismen en pathogenen te doen dalen of uit te schakelen. De sleutel van de methodologie die in het micro-arrays project zal ontwikkeld worden is dat men door monitoring van de biocatalysten (dit zijn biocomponenten van het actieve systeem) in staat kan zijn om betere informatie te verkrijgen over de toestand van het systeem en om dit systeem effectiever te sturen en aan te passen. Omdat microarray technologie in staat is om de aanwezigheid en zelfs de activiteit van honderden soorten genen tegelijk te screenen, kan deze technologie een ideaal middel zijn om te gebruiken in deze determinatiesystemen. Omwille van de grote capaciteit van de microarrays kan het screenen van genen die belangrijk zijn in de identificatie van hygiëne indicatororganismen en pathogenen gekoppeld worden aan het screenen van genen die belangrijk zijn in de behandelingsprestatie zoals denitrificatie, nitrificatie, sulfaatverwijdering, fosfaataccumulatie, biopolymeeraccumulatie en verwijdering van toxische stoffen.
AQUAFIN: een voorbeeld?
4
Resultaat
Aquafin heeft tijdens haar (korte) bestaan de zuiveringsgraad van het Vlaamse Gewest reeds gebracht van van 30 % naar 60 %. Deze stijging werd bereikt door de bouw van RWZIs en de aanleg van collectoren Het verhogen van de zuiveringsgraad tot 60 % heeft uiteraard tot gevolg dat de Vlaamse rivieren zelf minder afvalwater van huishoudelijke oorsprong moeten verwerken. Steeds meer lozingspunten verdwenen. Bovendien verbeterde tegelijkertijd de kwaliteit van het gezuiverde afvalwater van onze RWZIs die op oppervlaktewater lozen. Dit wordt duidelijk in de grafieken. De gemiddelde BZVconcentratie van ons effluent is op 5 jaar tijd gezakt van 14 mg/l naar 5 mg/l; voor de CZV werd binnen een zelfde periode een daling verkregen van 77 mg/l naar 46 mg/l. Opvallend is ook de daling van de nutriëntenconcentraties van onze effluenten: de stikstofconcentratie daalde van 22 mg/l naar 12 mg/l en deze van fosfor van 2,8 mg/l naar 1,0 mg/l. Stuk voor stuk gaat het om significante reducties waardoor de ontvangende waterlopen minder dan voorheen gestoord worden. Steeds minder resterende lozingspunten, steeds meer rioolwaterzuiveringsinstallaties en steeds betere effluenten: dit moet positieve gevolgen hebben voor onze beken en rivieren. De saneringswerken hebben inderdaad geleid tot een betere waterkwaliteit. Dit is te merken aan een verbetering van de biologische waterkwaliteit die in het Vlaamse Gewest door de Vlaamse Milieu Maatschappij (VMM) bepaald. Getuige hiervan de daling van de concentraties aan ammonium, CZV en fosfaten in beken en rivieren. De vervuiling is met een factor 3 tot 5 afgenomen op 10 jaar. Het zuurstofgehalte is op 10 jaar gestegen van 6 mg/l naar 7 mg/l. De gemiddelde verhoging van het zuurstofgehalte bedraagt dus 1 mg/l. Dit lijkt weinig, maar is niet mis als je bedenkt dat bij 15°C water al volledig verzadigd is met zuurstof indien er 10,6 mg/l zuurstof in opgelost is en als je weet dat de norm voor basiskwaliteit 5 mg/l bedraagt. Nog interessanter wordt het als de evolutie per rivier geëvalueerd wordt. Als voorbeeld geven we de belangrijkste
Vlaamse stroom, de Schelde. Aquafin legde in het Scheldebekken (bekken van de Gentse kanalen inbegrepen) bijna 1700 km collectoren aan en bouwde de bestaande waterzuiveringscapaciteit uit met meer dan 1 100 000 IE. Bij de VMM vonden wij volgende gegevens over de Zeeschelde tussen Antwerpen en de Nederlandse grens: op 10 jaar tijd daalde de concentratie van ammonium te Hemiksem van 7 mg/l naar iets meer dan 1 mg/l!. Het zuurstofgehalte is hier gestegen van 1 mg/l in 1990 naar 4 mg/l in 2000 en dit ondanks de vervuiling van de Zenne door het Brusselse. Op amper 10 jaar tijd is de vervuiling van de Zeeschelde dus enorm verminderd. Dergelijke analyses kunnen wij ook toepassen op de verschillende bekkens en subbekkens van het stroomgebied. Als voorbeeld nemen wij de evolutie van de waterkwaliteit binnen het Netebekken. De index die hier gebruikt wordt is gebaseerd op de metingen van opgeloste zuurstof, ammonium en BZV van de Universitaire Instelling Antwerpen. De waterkwaliteit van de zowel de Grote als de Kleine Nete verbeterde de laatste 10 jaar constant. Dit was ook het geval voor de belangrijkste zijrivieren. De oorzaak van de kwaliteitsverbetering is meestal duidelijk. Zo is de verbetering van de Molse Nete te danken aan de renovatie van de RWZI van Mol, die van de Wamp aan de bouw van de RWZI Arendonk en die van de Gestelbeek aan de bouw van de RWZI van Berlaar. Omgekeerd weten we ook van te voren dat de minder goede beken baat zullen hebben bij de geplande werken. Zo zal de Molenbeek verbeteren na de renovatie van de RWZI Pulderbos, maar vooral na deze van de RWZI Malle. De waterkwaliteit van de Wimp zal verbeteren na de geplande renovatie van de RWZI Morkhoven. Met andere woorden: de ecologische verbetering bij de belangrijkste werken van Aquafin is zonder meer voorspelbaar en dus nadien ook gemakkelijk controleerbaar. Telkens weer blijkt dat na een sanering van lozingspunten de chemische waterkwaliteit ogenblikkelijk verbetert en het ecologisch herstel er meestal verrassend snel op volgt. Dit is zowel het geval bij collectorwerken als bij bouw- of renovatiewerken aan RWZIs.
87
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
5
Besluit
Het publiek-private samenwerkingsverband waarbij de doelstellingen van het beleid uitgevoerd worden door een publiek-private organisatie, heeft zijn vruchten afgeworpen voor het leefmilieu Naast voordelen die betrekking hebben op de schaalgrootte, is er tevens een unieke samenloop van omgevingsfactoren geweest die het aan Aquafin hebben mogelijk gemaakt zich niet enkel te houden aan de opdracht, maar daarbovenop een aanzienlijke knowhow te ontwikkelen en te implementeren.
88
The British Way How water services are delivered in the UK
The British Way How water services are delivered in the UK 1
Introduction
In 1989 the water industry in England and Wales was privatised and there are now 23 companies, of which 12 are (local) water supply only, as illustrated in Figure 1. In Scotland and Northern Ireland the water industry has remained in public ownership and is currently provided by Scottish Water and Northern Ireland Water services respectively (See Appendix 1).
prof. R. Ashley University of Bradford
The Water Industry in England and Wales is the only country to have sole ownership by the private sector. With increasing global privatisation of water service provision and interest in sustainability, the challenge in setting appropriate measures and targets for perform-
Figure 1 - The main water services providers and water only Companies in the UK Northern Ireland not shown (Water UK website).
89
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
ance of both service providers and assets is crucial. The business and regulatory context within which the UK Water Service Providers (WSPs) operate is complex. In the UK performance comparisons for a range of service and other attributes are made by the Regulators. In addition other performance measurement frameworks and indicators, especially in the area of sustainability, have been proposed by bodies external to the WSPs. The emergence of interest in asset serviceability is adding to the complexity of performance measurement and comparison and creates tension between short-run demands of customers and longer-term requirements for sustainability. Aginst this background it is instructive to review the current framework for operating, measuring and assessing performance of UK WSPs. This review illustrates a number of issues. Firstly the complexity and high levels of performance assessment set by the Regulators. Secondly, the rapidly changing business and regulatory context in which performance assessment and comparison is made, especially the requirements to measure and demonstrate serviceability. Thirdly the problems and difficulty of making meaningful comparisons between WSPs. Fourthly the tension between different areas of performance notably between value for money and customer needs and sustainability. Technical innovations which tend toward the provision of water infrastructural systems which are more sustainable can only be utilised within the context of the society and Institutional frameworks within which they are set. Growing public consciousness and action to resist changes to systems which are perceived to be locally or more broadly unacceptable now necessitates the inclusion of public awareness, perception and behavioural elements within decision making processes. Ideally all stakeholders need to be included within the decision making process when planning changes to water infrastructure systems, not simply consulted as was the approach used in the past. The big challenge now facing the water service providers and associated professions is how to provide information to the various stakeholders to ensure that they can make judgements about their demand for and expectations about services based on an appropriate levels of information. This will be even more 90
crucial in the future, given the increasing worldwide privatisation and competition in water service provision and requisite setting of performance targets for these operators. Ironically, whether or not to privatise water service provision is usually an issue dealt with only by central governments, with no real opportunity for other stakeholder groups to participate in the decision. Whether or not the Water Framework Directive will have any influence in terms of stakeholder involvement in Europe remains to be seen. A new middle-out paradigm is needed to span the top-down and bottom-up approaches used in the past which includes an understanding of the awareness of each stakeholder group, appropriate information provision and inclusion in decision processes.
2
The UK Water Service Providers and their Regulation
The UK water services providers cannot be understood without reference to the ways in which they are regulated. There are a number of regulatory bodies that are relevant to water services provision. In the UK, these comprise the economic regulator, OFWAT, who is interested in the economic aspects of service delivery in terms of a number of indicators and cost-comparisons (as a surrogate for commercial competition). The eight DG indicators include water supply, sewerage and environmental factors. OFWAT had originally no brief to consider sustainability; hence the linkages between service provision in terms of a push-pull effect of changes in one part of the service impacting on another part are only weakly covered. The way in which services are delivered is left entirely to the water service companies. Other major regulators include the Drinking Water Inspectorate (DWI) and the Environment Agency (EA). These have particular foci based on their corporate designation. Hence, the EA has been very effective at promoting environmental improvements since the English and Welsh water companies were established in 1989. Since then, many companies have sought to replace engineering staff with more effective asset managers who have a financial rather than a technical background. Table 1 illustrates the primary
The British Way How water services are delivered in the UK
Current Vision Water UK is the trade body for the UK water industry (Water UK, 2003)
The UK water industry has come a long way in the last fifteen years. During this time, current regulatory structures were put in place and the industry became fully privatised in England and Wales. It is not just that the industry has become more efficient, attracting billions of pounds worth of investment into its infrastructure to deliver ever higher standards of drinking water and waste water treatment. It is also that todays industry is fully focused on putting the customer at the heart of the business and fully engaged with its main stakeholders in delivering sustainable solutions.
focus of each of the organisations responsible and involved in aspects of water service provision in the UK. Since privatisation, the WSPs have undergone various transformations. At the time, the debts of the former Water Authorities were written off by the
Government. Many are now part of very large multinational companies and are no longer British owned. For example, the former North-West Water is now part of the United Utilities group and Thames Water is German owned. These companies also operate in very different ways, with for example Dwyr Cumru (Welsh Water) contracting out almost all of
Table 1 - Main organisations involved in water and related services in UK.
2UJDQLVDWLRQ 'HSDUWPHQWIRU HQYLURQPHQWIRRGDQG UXUDODIIDLUV'HIUD >8. ZLGH@
2IILFHRIWKH'HSXW\ 3ULPH0LQLVWHU2'30 >8.ZLGH@ 2IILFHRI:DWHU6HUYLFHV 2):$7 >(QJODQGDQG:DOHV@ 'ULQNLQJ:DWHU ,QVSHFWRUDWH':, >8.ZLGH@ (QYLURQPHQW$JHQF\($ >(QJODQGDQG:DOHV@
3ULPDU\IXQFWLRQ 'HOLYHULQJ6XVWDLQDEOHGHYHORSPHQWZKLFKPHDQVDEHWWHUTXDOLW\RI OLIHIRUHYHU\RQHQRZDQGIRUJHQHUDWLRQVWRFRPHLQFOXGLQJ DEHWWHUHQYLURQPHQWDWKRPHDQGLQWHUQDWLRQDOO\DQGVXVWDLQDEOHXVH RIQDWXUDOUHVRXUFHVHFRQRPLFSURVSHULW\WKURXJKVXVWDLQDEOHIDUPLQJ ILVKLQJIRRGZDWHUDQGRWKHULQGXVWULHVWKDWPHHWFRQVXPHUV UHTXLUHPHQWVWKULYLQJHFRQRPLHVDQGFRPPXQLWLHVLQUXUDODUHDVDQGD FRXQWU\VLGHIRUDOOWRHQMR\ 2IILFHRI'HSXW\3ULPH0LQLVWHU²UHVSRQVLEOHIRUSROLF\RQKRXVLQJ SODQQLQJGHYROXWLRQUHJLRQDODQGORFDOJRYHUQPHQWDQGWKHILUH VHUYLFH 0DNHVXUHWKDWWKHZDWHUDQGVHZHUDJHFRPSDQLHVLQ(QJODQGDQG:DOHV JLYHDJRRGTXDOLW\HIILFLHQWVHUYLFHDWDIDLUSULFH &KHFNWKDWWKHZDWHUFRPSDQLHVLQ(QJODQGDQG:DOHVVXSSO\ZDWHUWKDW LVVDIHWRGULQNDQGPHHWVWKHVWDQGDUGVVHWLQWKH:DWHU4XDOLW\ 5HJXODWLRQV 7DFNOHIORRGLQJDQGSROOXWLRQLQFLGHQWV0DNHVXUHLQGXVWU\NHHSVLWV LPSDFWVRQDLUODQGDQGZDWHUTXDOLW\WRDPLQLPXP&OHDQXSULYHUV FRDVWDOZDWHUVDQGFRQWDPLQDWHGODQG/RRNDIWHUILVKDQGZLOGOLIH KDELWDWV,PSURYHHQYLURQPHQW$OVRUHVSRQVLEOHIRUPDLQIORRG GHIHQFH $V'HIUDDQG2'30EXWIRU6FRWODQGRQO\ (QFRPSDVVHVDOORIWKHIXQFWLRQVRIWKHRWKHURUJDQLVDWLRQVEXWRQO\IRU 1, (TXLYDOHQWWR2):$7LQ6FRWODQG
6FRWWLVK([HFXWLYH :DWHU6HUYLFH1RUWKHUQ ,UHODQG :DWHU,QGXVWU\ &RPPLVVLRQHUIRU6FRWODQG :,& 6FRWWLVK(QYLURQPHQWDO (TXLYDOHQWWR($EXWIRU6FRWODQGRQO\8QOLNHWKH($KDVQRIORRG 3URWHFWLRQ$JHQF\6(3$ FRQWUROIXQFWLRQV :DWHU8. &ROOHFWLYHERG\RUJDQLVDWLRQUHSUHVHQWLQJWKHVWDWXWRU\ZDWHUDQG VHZHUDJHXQGHUWDNHUV %ULWLVK:DWHU 6XSSRUWLQJWKHZKROH8.ZDWHULQGXVWU\PHPEHUVEXVLQHVV UHSUHVHQWLQJWKHLULQWHUHVWVDQGSURPRWLQJEHVWSUDFWLFH :DWHU9RLFH 5HSUHVHQWVFXVWRPHUVRIWKHZDWHUVHUYLFHSURYLGHUV >(QJODQG :DOHV@
91
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
On the other hand, several respondents alluded to the apparent success with which Welsh Water has implemented a business model that relies heavily upon the provision of the outsourced services by a network of trusted suppliers. This has helped to inspire the creation of Scottish Water Solutions a joint venture between Scottish Water and several partners, including Thames Water, United Utilities and a number of engineering and construction business. The aim is to deliver the rest of Scottish Waters £ 1.8 billion 2002-2006 capital programme more efficiently. While Scottish Water will own 51% of Solutions, all the partners will take an equity stake: the intention is to align their interests fully in the success of the IV. However, across the industry there remains an awareness of the risk that, if outsourcing continues to its logical conclusion, the transfer of knowledge outside of a company will become more pronounced, leading to dilution of benefits and expertise. What is still unclear is how far this could eventually threaten the future profits and sustainability of the sector. Water UK (2003) its services. Nonetheless, these WSPs own and operate their own assets. In many countries appropriate performance objectives and targets are arrived at not by the Water Service Provider (WSP), but by some external Institution. In the European Union, the over-arching legislation drives the setting of performance measures within the member countries. In the English and Welsh context, the performance objectives and targets are produced jointly by the Companies, the Government and the Water industry Regulator, the Director General of Water Services and Office of Water Services (OFWAT). Targets are set primarily by Defra in association with the companies, OFWAT and other bodies, including NGOs, consumer representatives and the DWI and EA. In Scotland, the Water Industry Commissioner covers economics and customer service regulation of Scottish Water and the SEPA deals with emissions into the environment. Some commentators hold the view that in England and Wales the industry is not regulated in the most 92
effective way. For example, Maloney (2001) describes the industry as: · much more regulated since privatisation than previously; · having blurred boundaries between private and public operation; · being subject to an episodic and incongru ous policy-making environment that defies consistent characterisation; · having two constituencies of interest: cost and environmental that are subject to mu tation by the participants in the consensus forming process that leads to decision mak ing; · overall this leads to a relatively high level of conflict in decision making processes. Notwithstanding the above, the Water Industry in England and Wales is relatively mature, having undergone a number of changes since establishment in broadly the current form some 15 years ago. Mergers, acquisition and diversification, have developed the non-core business, and all the hallmarks of private enterprise are now apparent in the WSPs. Nonetheless the industrys core business is heavily regulated, and quinquennial periodic reviews are used to set appropriate investment levels and priorities by all stakeholders, although the Government and OFWAT set the final determinations and targets (e.g. OFWAT, 2003). The Director General (DG) of Water Services is primarily concerned with the WSPs fulfillment of their statutory functions and the way in which these are financed and is interested in providing a mechanism for surrogate competition for these monopolies. The DG has only a secondary remit to look after the interests of customers, and this entails ensuring that customers are charged fairly. In England and Wales, water costs to domestic customers have rose by about 40% in the first ten years. In Scotland, where the former debts of the Regional Councils were not written off (unlike England and Wales), charges rose by up to 30% in the financial year 2000-2001 alone. The English and Welsh WSPs provide OFWAT with annual information on their performance against
The British Way How water services are delivered in the UK
various levels of service. Annual OFWAT reports compare companies performance against industry averages. An assessment of the quality of individual services delivered to customers is reported and this allows OFWAT (and customers) to judge whether companies are performing well, acceptably or badly. The report also sets out an overall performance assessment for each of the companies. At reviews of price limits companies are rewarded for good performance and penalised for poor performance in delivering services to customers. The non-privatised service providers have not retained the traditional idea of publicly owned organisations. Scotland, population 5.1 million, has exploitable surface water resources equivalent to 16,000m3 per person per year (Wright, 1995), well in excess of the European average of 4600m3. In Scotland, water was managed by Regional Councils up until April 1996, when 3 new Water Authorities were created and from 2002, these have been merged to form a single organisation, Scottish Water. A public pressure campaign, around the mantra Scotlands Water - Safe Clean Affordable Public, meant the original retention of publicly owned Water Authorities, despite other options seemingly being preferred by Government (Scottish Office 1992). A referendum in the Glasgow region (some 50% of Scotlands population) revealed that more than 97% of the population wished to retain public ownership. Nonetheless, the Minister at the time was quoted as stating that there was a measure of support for privatisation. Clearly this public decision did not suit the Government of the time (Westminster parliament), both for doctrinaire reasons and also as this put pressure on the Public Sector Borrowing Requirement (PSBR) because of the huge investments needed in Scottish water infrastructure. Hence a way of maintaining low PSBR was determined by utilisation of the Private Finance Initiative (PFI), an approach increasingly adopted across the UK for transport, health and other service provision (e.g. Evans, 1996; Henderson, 1998). PFI for a while became almost a religion in the UK, as illustrated by the articles in the UKs PFI journal and much of the UKs infrastructure investment in the past decade has utilised this way of avoiding PSBR increases.
At the time of formation, the UK Government determined that borrowing by the new Scottish Authorities could not exceed the £2.5bn needed for the routine replacements over the first 15 years of their life. This meant that the other £2.5bn required to finance the new raft of EU standards within the tight timescales required had to be found from elsewhere, hence the need for PFI funding. Since then all major water and wastewater infrastructure schemes in Scotland have been undertaken using this approach. The re-established Scottish Parliament has devolved responsibility for water and the environment under the Scotland Act 1998, but competition law is reserved to Westminster and new provisions under the Competition Act 1998, may de facto see the end of the public sector monopoly in Scotland. In 1996, water and sewerage were removed from local government. Although Scotlands water services are ostensibly public, they are controlled by an unelected appointed quango and a Commissioner covering economics and customer service regulation. Since the middle of the 19th century this has been the preferred administrative form for the UK, giving overall control to Ministers whilst leaving the Board answerable to Parliament and the public for its own activities. The Competition Act 1998, introduced in response to European law, will probably have a bigger impact on the Scottish WSPs than those in the rest of the UK, as the way to introduce some form of competition into what is currently a public service, is not clear, even for the Commissioner. Unlike the Director General of Water Services in England & Wales, the Commissioner has no power to appoint additional undertakers to operate in Scotland. The Scottish Executive is substantially revising the existing guidelines on joint ventures in order to allow the Water Authorities to enter into new forms of partnership to pursue new business opportunities (Scottish Executive, 2000). The use of PFI for the major investment schemes (based on the BOO: Build-Own-Operate model) is seen by many as privatisation by the back door, and an inefficient way of providing water services. The main problems are (New Civil Engineer, 1995): - 25 year long private operational licences for plant are needed to ensure attractiveness to
93
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
-
-
private investors, hence prolonged private operation is essential; financial partners prefer low risk (and hence low innovation) plant design and operation; risks are difficult to quantify at each project stage and hence higher margins will be ex pected, particularly to second-guess future legislation; cost of borrowing is higher in the private than public sectors; private investors require profitability; The water authorities are committed to pro vision of flows and loads over the 25 year licence periods as agreed with the BOO op erator.
When viewed within the perspective of sustainability, these constraints militate against innovation, minimisation (at source) and preclude the efficiencies of operation arising from integrated operation of entire wastewater systems. It is difficult to conclude that PFI as operated in Scotland can be efficient and effective for anyone but the contractors and bankers who own and operate the new treatment plants. Recently there has been a move away from PFI in Scotland toward PPP (Public Private Partnership) schemes. This has accompanied new cost saving demands made by the water Commissioner, with £134m to be saved by 2006 as part of a public consultation exercise and the move toward the unitary Scottish Water. Elsewhere in the world the form of provision of water services is very mixed, although the ongoing march of more and more private ownership and/or operation can be seen, despite the very lim-
ited evidence that private operation has by definition to be more efficient (Neuwirth & Rynowecer, 1999). Curiously, one of the main tenets of capitalism is competition, yet we still have to see where there is any real competition in the privatised monopoly water service providers. In any case, attempts to transfer the regulatory functions into the private sector have not been successful, even in the UK when the English industry was privatised, and governments at various levels must continue to ensure that water services are properly overseen in order to maintain public health (Hukka & Katko, 2000). In November 2003, the Water Act was introduced into UK law. This will change the way in which some of the Institutional organisations function. In particular OFWAT (the economic regulator) will be replaced with a Consumer Council for Water (CCW). The Water Act does not deal with the Water Framework Directive transposition into British law and this will require further legislation. The WFD is essentially about environmental maintenance and although involving stakeholders in decision processes, does not provide the opportunity for them to question the whole ethos of the Directive. A recent estimate of the costs of the Directive to the UK is given in table 2; this is likely to be an underestimate of the total costs. Table 2 - Estimated costs of the Water Framework Directive in UK (Defra).
6HFWRUFRVW 6HZHUDJH ,QGXVWU\ $JULFXOWXUH 5LYHUKDELWDWLPSURYHPHQW /RZIORZDOOHYLDWLRQ
EQHXUR ² ² ² ² !
The problem of bad debts has been growing since the 1999 Water Act removed the threat of disconnection. Debts owed by domestic customers have risen by 17% since 1998-99 to £781m. Several companies, including Yorkshire Water, successfully applied to OFWAT for interim price rises to cover the cost of increased bad debt. The industry and consumer body, WaterVoice, has carried out research into customers attitudes and behaviour to debt. Preliminary indications are that debt written off is increasing at a far greater rate in water and is almost double that of the gas and electricity utilities, when expressed as bad debt per sales. Amongst other initiatives, the industry has put forward amendments to the Water Bill to get better contact information on property occupiers and improve its ability to recover charges from customers. Water UK (2003) 94
The British Way How water services are delivered in the UK
On a very simple scale, the average annual cost of all sewerage services to a typical family of four living in London is currently 195euro (0.22% of family income) (Whelan, 2003). There are some 20 million households in the UK (larger or smaller). Hence for sewerage alone, the costs of the WFD (as above), over some 15 years would add some 50% to household bills per year (assuming a median value). Already, there are 1172m euro in bad debts from customers who cannot be disconnected from services, and who have to be paid for by other customers and this burden will also increase. In the period 2005-10, the English and Welsh WSPs have proposed capital investment of some 30bn euro (OFWAT, 2003), which may also be compared with the possible needs under the WFD in Table 2. There appears to have been no stakeholder consultation about the WFD and no assessment as to whether the accession countries will also be able to afford the very high implementation costs. In November 2003, the Water Act was introduced into UK law. This will change the way in which some of the Institutional organisations function. In particular OFWAT (the economic regulator) will be replaced with a Consumer Council for Water (CCW). What is apparent is how these organisations are largely polarised. Other than Defra, there is little opportunity for a wide perspective in terms of the needs of sustainability. In addition, the Water Act will not change the current system in which the water service providers have to produce business quinquennially. There is also no link from the Water Act to the Water Framework Directive, which will require additional primary UK legislation.
3
Performance
The English and Welsh WSPs provide OFWAT with annual information on their performance against various levels of service. Annual OFWAT reports compare companies performance against industry averages. An assessment of the quality of individual services delivered to customers is reported and this allows OFWAT (and customers) to judge whether companies are performing well, acceptably or badly. The report also sets out an overall performance assessment for each of the companies. Overall performance is assessed using 4 categories: water supply (weighting factors 2.5); sewerage service and flooding (weighting factors 1.5); customer service (1.5); environmental impact (2.5). The weighting factors are those used to aggregate overall performance. There are eight levels of service indicators, known as DG2-DG9 (table 3). Examples are shown in Figures 2 and 3. Once every 5 years the prices and performance are reviewed in detail and prices and targets are set for the next five years (OFWAT, 2003a). At reviews of price limits companies are rewarded for good performance and penalised for poor performance in delivering services to customers. The current operation is the third Asset Management Planning (AMP3) five year period. Planning for the next, from 2005-2010 is almost complete, under the fourth Period Review process (PRO4), for the AMP4 operation (OFWAT, 2003). For the first time Companies have made an effort
95
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Table 3 - Assessment criteria for overall performance score assessment for English & Welsh WSPs.
'* 1R
'HVFULSWLRQ
$VVHVVPHQWDSSURDFK
([DPSOHV
3URSHUWLHVVXEMHFWWRXQSODQQHGVXSSO\ LQWHUUXSWLRQVRIKRXUVRUPRUH %LOOLQJFRQWDFWVQRWUHVSRQGHGWRLQ ZRUNLQJGD\V :ULWWHQFRPSODLQWVQRWUHVSRQGHGWR ZLWKLQZRUNLQJGD\V %LOOVQRWEDVHGRQPHWHUUHDGLQJV &DOOVDEDQGRQHG 3URSHUWLHVDWULVNRIORZZDWHU SUHVVXUH 3URSHUWLHVDWULVNRIIORRGLQJ
$EVROXWHDVVHVVPHQW *RRG $FFHSWDEOH 1HHGVLPSURYHPHQW
3ULPDU\FULWHULD FRPSODLQWVDQVZHUHG ZLWKLQZRUNLQJGD\V !
&RPSDUDWLYH DVVHVVPHQW $ERYHDYHUDJH $YHUDJH %HORZDYHUDJH
!EHWWHUWKDQLQGXVWU\ PHDQ RILQGXVWU\PHDQ !ZRUVHWKDQLQGXVWU\ PHDQ
>'*LVQRWVKRZQ² SRSXODWLRQVXEMHFWWRKRVHSLSHEDQV@ to seek customer views, via formal surveys and through WaterVoice (MORI, 2002). In England and Wales since 1992, customer surveys indicate an improvement in customer satisfaction from 73% satisfied to 87% in 2002; customers dissatisfied have reduced from 14% to 7%. With ageing infrastructure and the growth in city populations, there has been an increase in the strain put on the inherited infrastructure that deals with water services over the past 150 years. Prob-
lems of decaying and overloaded systems, and the growing need for environmental protection, have introduced further difficulties for the effective management and operation of these systems. Despite this, investment in maintaining the urban drainage infrastructure is inadequate, and in countries such as the UK, the replacement life of many main sewers is about 500 years (Ashley & Hopkinson, 2002).
'*SHUIRUPDQFH
RISURSHUWLHVIDLOLQJ
7ZLFHLQ\HDUV D 2QFHLQ\HDUV E
RYHUORDGHG VHZHUV RWKHU FDXVHV
\HDU Notes: (a) Percentage of properties at risk from flooding twice in ten years; (b) Percentage of properties at risk from flooding once in ten years.
Figure 2 - Proportion of properties at risk from flooding in England and Wales as a level of service indicator (Ashley & Hopkinson, 2002).
96
The British Way How water services are delivered in the UK
The water and sewerage companies submitted draft business plans to OFWAT in August 2003, each providing up to three plans a preferred option and one or two reference plans. Most water only companies provided one reference plan and their preferred plan. Total capital expenditure (capex) in the preferred plans was projected to rise to about £21bn in 2005 2010 from £17bn in 2000 2005
future costs required for the implementation of the Water Framework Directive in the UK are unclear but have been estimated at anywhere between £2bn and £9.2bn. These costs have not yet been taken account of in company plans... Water UK (2003) Recent interest in capital maintenance serviceability (Figure 3) in the UK has resulted in a standardised risk based approach (Heywood et al, 2002) being used for the water industrys financial plans for the 5 years from 2004, but nonetheless, many Companies believe that customers are unwilling to pay adequately for serviceability and plan to allow further decay of existing asset performance. Contradictorily, the Regulator in England and Wales, assesses the serviceability of almost all assets as stable (OFWAT, 2003) based on projected expenditure levels. Water quality information published in the World UN report 2003 showed a graph dated 2002, on a composite of factors influencing water, including quantity, quality of freshwater & groundwater, wastewater treatment facilities and legal issues (e.g. application of pollution regulations). These factors produced an indicator, which ranked 122 countries in order of merit, in which the UK came fourth (Water UK, 2003) as shown in Figure 4 .
The UK is at a median level worldwide in terms of the price of water supplied: The relative price of water to customers is shown in Figure 6 and 7.
Figure 4 - Relative performance of a number of countries in terms of water.
6(:(51(7:25.,1(1*/$1' :$/(6 V O D X W F D I
R H J D U H Y D R W R L W D 5
IORRGLQJ
SROOXWLRQLQFLGHQWV VHZHUFROODSVHV
Figure 3 - Serviceability of sewer network in England & Wales (adapted from OFWAT, 2000).
A further illustration of the UKs performance is given by Figure 5 which is indicative of the pollution performance in terms of river quality.
Figure 5 - Relative quality of natural water bodies for a number of European countries.
The UK is generally performing better than most European countries, as illustrated in figure 7. In the next investment period, priorities in England and Wales will include ensuring security of supplies,
97
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
improving the environmental aspects of water abstractions; sewer flooding and capital maintenance. The effect on customer bills is illustrated in Figure 8 (a) and (b).
Figure 6 - Relative price of water.
Figure 7 - Comparative cost for a supply of 200m3 per year.
As an example, Table 3 shows the approach to be taken to sewer flooding in plans by company.
-
Despite this good news, there are still problems, The EA report that: - WSPs caused 1 in 6 serious pollution incidents in 2002; · 1 in 19 rivers in England and Wales is of a poor or bad chemical quality;
19% of river significantly fail BQO 2 (good standards). and from OFWAT: · while most companies are predicting significant increases in household demand for water, few appear to have considered options to manage demand; · for the fourth time since privatisation assets will not be maintained in line with their design lives.
Figure 8 - Predicted increases in (a) water charges and (b) sewerage bills between 2004 and 2010 (OFWAT, 2003).
98
The British Way How water services are delivered in the UK
Table 4 - Sewer flooding alleviation plans for 2005-10 (OFWAT, 2003).
4
How might it be done better?
The five-year cycle used to regulate the WSPs in England and Wales makes longer term planning and investment very problematic. At the start of AMP3 in 1999, there was a low-point in investment and due to the determination (price setting) being lower than the companies wanted, many 1000s of staff were shed. In addition, there is little chance of implementing the WFD within the current cyclic process. Now there are signs that there is some relaxation in the cycle. This is essential if the new perspective that includes sustainable development (in the Water Bill 2003) for the economic regulator is to be achieved.
This information has been used as part of the PRO4 planning process. The current investment rate on assets has been in the region of £1.6 billion per annum. Ofwat estimates that the replacement value of assets would be £200 billion. This implies, albeit perhaps crudely (£200 billion divided by £1.6 billion), an average asset life expectancy of 133 years. Water UK (2003)
Privatisation in various forms has been viewed by some as a means of shaking up inefficient public utilities, and not just in the developing world. The biggest four private sector water companies - Suez, Veolia, Thames and Saur took on a number of contracts in the 1990s with the promise of greater efficiency. However, all have encountered problems in overseas ventures, as the risks of operating in developing countries have been higher than expected. Water UK (2003)
In the guidance for the PRO4 process, Defra stated The Governments policies for the water industry embody the principles of sustainable development, covering economic, environmental and social aspects. It is the periodic review that makes most overt the need to take account of all these strands in the policies and programmes adopted. Sustainable development means addressing the health, welfare, prosperity and amenities of people, and of the environment in which they live. The measures taken must be sustainable in all senses, whether ecologically or financially, in the long-term, well beyond the extent of this review. (Defra, 2003). The WFD uses the word sustainable 12 times: Having regard to the Treaty establishing the European Community, and in particular Article 175(1) thereof, the declaration of the Ministerial Seminar on groundwater held at The Hague in 1991 recognised the need for action to avoid long-term deterioration of freshwater quality and quantity and called for a programme of actions to be implemented by the year 2000 aiming at sustainable management and protection of freshwater resources. The Environment Agency is committed to meeting the challenges and to pursuing sustainable development in the interests of society. We have consulted widely about the content and direction of our vision. It therefore reflects views from across society as well as from within the Agency. Together we can deliver this vision.
99
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
has produced proposals in terms of an overall benefits assessment using 46,000 individual bits of information collected and analysed and a proposed programme of 7.5 to 12 billion euros. This has been based on a new whole life cost economic model as illustrated in Figure 9 (Fisher et al, 2002). There is also a need to ensure viability for the private companies. They need to be attractive to investors if they are to be viable (business sustainability). This has been investigated recently (Whelan, 2003). Figure 10 shows that there are grounds for some concern. Comparisons available in a report published by Ofwat in 2002 show the trend of the UK water industry in comparison with the Netherlands and relates to capital expenditure as a percentage of turnovers. The UK is currently at around 43% of turnover and the Netherlands is 30%. Even looking at trends since 1991, the UK is 13% to 21% higher in that period. Currently the industry is investing around £3 billion per year to improve its water supply and sew-
Figure 9 - EA cost-benefits appraisal for schemes under AMP4.
100
erage services as can be seen by Figure 10 showing the capital expenditure trend over the last 20 years. Debt is increasing by around 11% per annum currently. Recent published reports by Water UK (Whelan, 2002) show that over 70% of debt and 83% equity investors believe there are under-funding risks associated with the capital programme from 2004 onwards. The traditional approach to devising and managing urban water systems in the developed world (and typically elsewhere) has been based on the top-down model. Experts identify where developments can be made in conjunction with Institutions and political structures. The best solution to a particular development is then devised and implemented. As part of the process, the public are normally consulted or involved in the selection of the solution from a number of options. Their views are taken into account to a greater or lesser extent dependent on the political and cultural mores of the community.
The British Way How water services are delivered in the UK
tional systems are such that local governments perceive that their role is limited. Hence it is essential to engage representatives of the public in order to raise their awareness of all elements of society. As an aside, it is notable that the most powerful advertising medium, TV, is occasionally used to encourage people to behave more responsibly in terms of e.g. drinking and driving, but is never used to promote more sustainable ways of using water.
&DSLWDOH[SHQGLWXUHWUHQGLQ(QJODQG :DOHV
UD \H
ELOOLRQ
Figure 10 - Capital expenditure trends in WSPs (adapted from Whelan, 2003).
The Rio summit in 1992 had, as a primary paradigm, the greater inclusion of all stakeholders in this process, via a bottom-up approach. This is encapsulated in the very successful implementation of Agenda 21 in many countries. Partly in response to this, and also because of increasing public awareness of environmental and associated issues, there has been growing public consciousness about developments and the publics ability to really influence the way in which needed changes are implemented (e.g. Jeffery, 2000; EAWAG, 2001). Unfortunately, it is rare that the public possess all of the information required on which to base judgements, often about very complex proposals. In fact it is often the social knowledge and Institutional systems which constrain the development of more sustainable infrastructure systems rather than the technical constraints (Loucks & Gladwell, 1999).
Stakeholder opinion is often ill-informed, but nonetheless, can constrain changes to water service provision which may overall be beneficial. Unfortunately, trite inclusion of ill-informed customer opinion in decision-making processes, such as has been done with the recent MORI (2002) study for the PRO4 process, is at best a sop to assuage Regulator concerns, and at worst, may lead to inappropriate, inefficient and ineffective provision of services. In the survey : While some (customers) could see elements of the suppliers role and responsibilities in sustaining the water environment, few seemed to envisage any responsibilities on the part of the consumer or user. And
.. whilst customers face increased charges, a large proportion of the money needed to meet current costs drivers (AMP4) is actually unlikely to result in any direct benefit to customers Thus when considering the social and institutional aspects of introducing water resource systems which are likely to be more sustainable and more equitable, it is essential to consider all of the relevant stakeholders. These comprise politicians, experts and the public as a whole. It will be essential if we are to survive, to develop new ways of getting the message across to each of these groups. The process must entail: -
Customers and other Stakeholders know little about cost-effectiveness and have unrealistic expectations; there often seems little connection between affordability and the way in which schemes are constructed or services delivered. In countries like the UK, the public derogate their involvement in issues (such as those related to water) to local government or other representatives. Unfortunately, there may be little interest in water where institu-
-
-
determination of the baseline of knowledge in the various stakeholder groups; ascertaining the acceptability of potential sys tem changes within constraint (e.g. legislative) boundaries; Engaging stakeholders in the process of de termining and implementing acceptable system changes via a two way dialogue.
101
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
FRQVXOWDWLRQ J Q Q Q UL V J LR LR H LQ LRQ LQ DW J WK Q LY D V S W O Q WL O R D UL J J LR D H R \ W R J J D H J Q Q Q UQ WLY FLV WU Q K U\ Y H LQ H LQ R R U Q WH UD LR Q V H N WL WL V WR LY X R Q U V H G D W D D V U L H O V D P J Q F P S P Q \ QLV LD X S H Q R O Z U U O F L U WL Q R WFL H LF LR IR OLF IR D LV IX P WH S Y U L] LR LQ XE LQ SLQ G G V LW G D LV UP D F D QL S F L R S IR H P G
/HYHORI3DUWLFLSDWLRQ WSPs need to ensure that decisions are made as far to the right on the diagram below as possible.
5
Summary
The UK has a range of types of Institutions involved in water service provision and Regulation. Across the constituent countries, there is also a range of water service providers, from the most extensive privatised system in Europe, to full public ownership and government operation. Whilst service delivery is amongst the best in the world, there are major tensions, particularly in terms of future costs and deteriorating assets. The exclusion of the public from any direct control of the water industry (under all of the UKs models) may engender a careless attitude on the part of water users, that militates against the future responses needed to become more sustainable in water use. There is an urgent need to raise the profile of water use on the public agenda and to get buy-in in terms of future changes to our expectations and the way in which we use water.
References Ashley R M. and Hopkinson P. (2002). Sewer systems and performance indicators into the 21st Century. Conf. Performance Indicators in the Water Industry. J. Urban Water. Vol.4, No. 2. p123-136 Defra (2003). Initial guidance from the Secretary of State to the Director-General of Water Services 2004 periodic review of water price limits. January. EAWAG (2001). EAWAG news 50e, February. Evans A. (1996). Accounting for PFI. Private Finance Initiative Journal. Vol. 1, Issue 6. P6-8 Fisher, JCD, Sunman, H, Tambe, N, (2002) The Environmental Benefits of the Environmental Programme in the Periodic Review of the Water Industry (PR04). Economics
Unit Research Report No 2002/1. Economics Unit, Environment Agency. Henderson J. (1998). Investing in Scotland. Private Finance Initiative Journal. Vol. 3, Issue 3. P20-23 Heywood G., Lumbers J., Reid S., Ballance T., Chalmers L., Haywood-Smith B. (2002). Capital Maintenance Planning A common framework. UK Water Industry Research. Rep. Ref. 02/RG/05/3 Hukka J J., Katko T S. (2000). Privatisation of water services Puzzling experiences, yet little discussion. European water management. Vol.3 (3). P43-44 Jeffery P. (2000). The human dimensions of water use. Water 21. Oct. p11-13 Loucks D P., Gladwell J S. (Eds.) (1999). Sustainability criteria for water resource systems. Cambridge University Press. UNESCO. ISBN 0 521 56044 6. Maloney W A. (2001). Regulation in an episodic policy-making environment: The water industry in England & Wales. Public Administration Vol. 79 No.3, 625-642 MORI (2002). The 2004 Periodic Review: Research into Customers Views Neuwirth R., Rynowecer M (1999). Public utilities can match private utilities. Utility Executive. Vol.2 No.3. WEF New Civil Engineer (1995). Private function. Water Supplement. October. OFWAT (2000). Serviceability of the water main and sewer networks in England and Wales up to March 1999. Information Note 35A March. OFWAT (2003). Setting water and sewerage price limits for 2005-10: Overview of Companies draft business plans. 16th October [OFWAT website] OFWAT (2003a). Levels of Service for the water industry in England and Wales. 2002-2003 report (Sept 2003). Scottish Executive (2000). Managing Change in the Water Industry: A Consultation Paper. June. Water UK (2003). Source perspectives on global sustainability. Water UK and Ernst & Young. [Water UK
website]. Water UK (2003a). The UK Water Industry in an International Context September 2003. [Water UK website]. Whelan A. (2003). Water UK Investor survey Key findings. April. (available on Water UK web site). Wright, P. (1995). Water Resources Management in Scotland. Journal of Chartered Institution of Water and Environmental Management 9(2) 153.
102
The British Way How water services are delivered in the UK
Appendix 1 UK Water Service providers and web addresses Anglian Water Services Ltd Bournemouth & West Hampshire Water plc Bristol Water Holdings plc Cambridge Water plc Dee Valley Water plc Dwr Cymru / Welsh Water Essex & Suffolk Water plc Folkestone & Dover Water Services Ltd Mid Kent Water plc Northern Ireland Water Service Northumbrian Water Limited Portsmouth Water plc Scottish Water Severn Trent plc South East Water plc South Staffordshire Water plc South West Water Ltd Southern Water Sutton & East Surrey Water plc Tendring Hundred Water Services Ltd Thames Water Utilities Ltd Three Valleys Water plc United Utilities Water plc Wessex Water Services Ltd Yorkshire Water Services Ltd
www.anglianwater.co.uk www.bwhwater.co.uk www.bristolwater.co.uk www.cambridge-water.co.uk No website currently available www.dwrcymru.co.uk www.eswater.co.uk www.fdws.co.uk www.midkentwater.co.uk www.waterni.gov.uk www.nwl.co.uk www.portsmouthwater.co.uk www.scottishwater.co.uk www.stwater.com www.southeastwater.co.uk www.south-staffs-water.co.uk www.swwater.co.uk www.southernwater.co.uk www.waterplc.com www.thws.co.uk www.thameswater.co.uk www.3valleys.co.uk www.unitedutilities.com www.wessexwater.co.uk www.yorkshirewater.com
Appendix 2 Key website addresses Water UK EA OFWAT WaterVoice
Organisation Website address www.wateruk.org www.environment-agency.gov.uk http://www.ofwat.gov.uk/ http://www.ofwat.gov.uk/aptrix/ofwat/ publish.nsf/Content/navigation-watervoice-homepage
Defra
http://www.defra.gov.uk/
103
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
104
De Europese Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water 1
De Kaderrichtlijn Water op EU niveau
1.1 Inleiding Op 22 december 2000 is met de publicatie van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in het Officiële Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen een nieuwe weg ingeslagen in het Europese waterbeheer. Deze Kaderrichtlijn Water stelt, in tegenstelling tot eerdere normstellende regelgeving, een kader waarbinnen verschillende facetten van het waterbeheer integraal bekeken moeten worden. Het poogt daarmee tevens bestaande wetgeving te harmoniseren. Het doel van de KRW is het bereiken van een goede water status. Voor oppervlakte wateren wordt dit uitgesplitst naar een goede chemische en ecologische toestand, voor sterk veranderde wateren naar een goede chemische toestand en goed ecologisch potentieel. Voor grondwater is de doelstelling evenwicht in onttrekking en aanvulling en een goede chemische status. Hoe een lidstaat dit denkt te bereiken zal eind 2009 bekend moeten zijn, waarna het uiterlijk 22 maart 2010 aan de Europese Commissie gerapporteerd zal moeten worden in een zgn. stroomgebiedbeheersplan. Vóór die tijd (eind 2004) zullen de lidstaten al uitgebreide analyses van hun stroomgebieddistricten moeten maken, dit zijn de zogenoemde Artikel 5 verplichtingen. Een globaal overzicht (de eerste planning-cycle) van de hoofdactiviteiten zijn weergegeven in afbeelding 1. 6XEPLWLQWHULP UHSRUWRQ WKHLPSOHPHQWDWLRQWRWKH (&$UW
ing. G.H. Broseliske RIZA
ir.J.M. Verkerk DGW
8SGDWH
5HYLVHG RYHUYLHZRI
$VVHVVFXUUHQW
5%03
VWDWXVDQDO\VH
VLJQLILFDQWZDWHU LVVXHV
(YDOXDWHWKHILUVWDQG
HQYLURQPHQWDO
$UW
REMHFWLYHV$UW
SUHSDUHWKHVHFRQG
6HWXS
SUHOLPLQDU\ JDSV
(VWDEOLVK
SHULRG
PRQLWRULQJ SURJUDPPHV
,PSOHPHQWWKH SURJUDPPH RI PHDVXUHV IRU 5%'
$UW
3XEOLF 3DUWLFLSDWLRQ $UW
*DS DQDO\VLV
'HYHORS 5LYHU%DVLQ 0DQDJHPHQW3ODQ 5%03 $UW
6HWXSWKH SURJUDPPH RIPHDVXUHV IRU5'% $UW
$SS9,,
Afbeelding 1 - Eerste planning cyclus voor de implementatie van de KRW.
105
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
1.2
Common Implementation Strategy (CIS)
1.2.1 Aanleiding + achtergronden CIS Het tijdschema van de KRW is ambitieus en veeleisend (met name door interventie van het Europese Parlement) en bovendien zijn de inhoud en het effect van bepaalde termen niet expliciet uitgewerkt. Ook zijn nieuwe beleidsthemas in de KRW opgenomen zoals aquatische ecologie, sterk veranderde waterlichamen, duurzaam watergebruik, economische analyse, zoute wateren, grondwater, intercalibratienetwerken, participatie van stakeholders, informatieverstrekking naar het brede publiek en grensoverschrijdende samenwerking. Dit laatste punt, alsmede de complexe tekst en de diversiteit van mogelijke oplossingen voor wetenschappelijke, technische en praktische vragen, heeft de Europese Commissie ertoe gezet om in overleg met de lidstaten, een gemeenschappelijke implementatie strategie uit te werken. Deze strategie wordt Common Implementation Strategy (CIS) genoemd en heeft als doel om een coherente en door de lidstaten heen conforme implementatie te bewerkstelligen waardoor resultaten (b.v. de status van ecosystemen) onderling vergelijkbaar worden. De focus heeft aanvankelijk bij methodologische vraagstukken gelegen maar verschuift nu voor een deel naar praktische uitvoering van de ontwikkelde methodes en het opstellen van aanvullende communautaire wetgeving op het gebied van gevaarlijke stoffen en grondwater. De CIS is door de EU Waterdirecteuren en de Europese Commissie geïnitieerd met als doel de praktische implementatie van de KRW te ondersteunen en een vergelijkbaar niveau van gemeenschappelijk inzicht (common understanding) te verkrijgen. Dit initiatief werd (en wordt) breed gedragen door de lidstaten, maar omdat het een informeel karakter heeft, gericht op implementatie en niet op wettelijk bindende regelgeving, kon de Europese Commissie hierin niet het voortouw nemen. Daarom is besloten om het onder te brengen bij een bestaand gremium: de Europese Waterdirecteuren (zie verderop). Er is afgesproken dat de produkten die voortkomen uit de CIS door de Waterdirecteuren goedgekeurd moeten worden, wat brede Europese steun impliceert. 106
De CIS is onderverdeeld in vier hoofdactiviteiten die op den duur moeten leiden tot consistente stroomgebiedbeheersplannen: - Ativiteit 1: Informatie verspreiden, publieksvoorlichting; - Ativiteit 2: Het ontwikkelen van richtsnoeren voor technische onderwerpen; - Ativiteit 3: Informatie and data management; - Ativiteit 4: Toepassing, testen en valideren van de richtsnoeren. De nadruk van de CIS heeft tot nu toe gelegen bij Activiteit 2, de verduidelijking en vastlegging van technische en wetenschappelijke informatie in zogenoemde richtsnoeren (ook wel Guidelines of Guidances genoemd). Dit zijn informele en nietwettelijk bindende documenten die door de lidstaten betrokken zullen worden bij de implementatie van de KRW. In totaal zijn in de periode 2001-2003 16 van zulke richtsnoeren (zie verderop) ontwikkeld en goedgekeurd door de EU Waterdirecteuren. Het accent lag daarbij op onderwerpen die vóór 2004 volgens Artikel 5 van de KRW geanalyseerd moeten worden of daar het fundament voor vormen. De richtsnoeren worden momenteel (anno 2003) gezamenlijk getest in verschillende zg. PRBs (Pilot River Basins). (Activiteit 4). Deze operationalistatie van de richtsnoeren heeft als doel hun toepasbaarheid en kruiselingse vergelijkbaarheid in verschillende PRBs te testen. Bijkomend zullen zeker nieuwe kwesties en vraagstukken geïdentificeerd worden waar misschien niet eerder bij stil gestaan is. Bijna alle lidstaten alsmede accessielanden (kandidaat Lidstaten) hebben een stroomgebied voorgedragen waarin de richtsnoeren getest zullen worden. 1.2.2 Netwerk van Pilot River Basins Het volgende netwerk van PRBs is goedgekeurd door de Waterdirecteuren: - België, Frankrijk, Nederland (Schelde, grensoverschrijdend stroomgebied); - Denemarken (Odense stroomgebied); - Finland (Oulujoki stroomgebied); - Frankrijk, Duitsland, Luxemburg (MoezelSaar, grensoverschrijdend stroomgebied); - Frankrijk (Marne stroomgebied); - Duitsland, Polen en Tsjechië (Neisse, grensoverschrijdend stroomgebied); - Griekenland (Pinios stroomgebied);
De Europese Kaderrichtlijn Water
-
Ierland (Shannon stroomgebied); Italië (Cecina and Tevere stroomgebied); Noorwegen (Suldalsvassdraget stroomgebied); Portugal (Guadiana stroomgebied, Portugese kant); Romenië, Hungarije (Somos, grensoverschrijdend stroomgebied); Spanje (Júcar stroomgebied); Verenigd Koninkrijk (Ribble stroomgebied).
Een geografisch overzicht van de PRBs is in afbeelding 2 weergegeven. Nederland is betrokken bij de PRB Schelde (projectnaam SCALDIT). In SCALDIT zullen alle guidances worden getest. Vlaanderen heeft de algehele projectleiding. Voor de Nederlandse bijdrage heeft de Regionale Rijkswaterstaat directie Zeeland een coördinerende rol. Nu binnen de CIS het accent verplaatst van Activiteit 2, het maken van richtsnoeren, naar Activiteit 4, het testen van de richtsnoeren, was het ook tijd voor een reorganisatie van de CIS. Deze wordt hieronder toegelicht. In ieder geval is het nu al een feit dat de CIS veel bijgedragen heeft aan een Europees netwerk van experts, wetenschappers en beleidsmakers op het gebied van watermanagement. Door deelname van accessielanden heeft ook de pan-europese integratie een zetje in de rug gekregen.
Afbeelding 2 - Overzicht pilot river basins in Europa.
1.2.3 Nader toegelicht: de organisatie van de CIS De organisatie van de CIS heeft recentelijk veranderingen ondergaan. In deze bijdrage wordt de nieuwe structuur (actueel per 01 januari 2003) nader toegelicht. Deelnemers De deelnemende partijen aan de CIS (op alle niveaus) zijn: - Europese Commissie; - EU-lidstaten (15 landen en 11 talen); - accessielanden (10 op korte termijn tot EU toetredende landen en Roemenië); - Noorwegen en IJsland (EFTA landen); - Zwitserland (geen EU lid, geen EFTA land); - non-gouvernementele organisaties (NGOs, deze wonen echter de vergaderingen van de Waterdirecteuren niet bij). Deze brede participatie van groepen waarborgt een breed gedragen product en een gemeenschappelijke visie op het Europese waterbeleid. Werkgroepen het technisch inhoudelijke niveau Centraal staan de werkgroepen (zie gele blokken in afbeelding 3). In de oude CIS structuur waren circa 10 werkgroepen actief. Deze oude werkgroepen hebben de basis gelegd voor 13 van de momenteel goedgekeurde guidances. In de nieuwe CIS structuur zijn tot nu toe 3 guidances voorbereid. Evenals de oude werkgroepen worden de huidige 4 werkgroepen getrokken en voorgezeten door lidstaten en/of door organisaties van de Europese Commissie zoals het JRC (Joint Research Centre). Zie verderop onder Nader toegelicht: producten van de CIS voor een overzicht van de guidances. Strategische Coördinatie Groep voor aansturing van de werkgroepen In de middelste en tweede laag, de Strategische Coördinatie Groep (SCG), komen afgevaardigden van de werkgroepen en overige deelnemende partijen samen. Op dit niveau wordt op beleidsniveau de link tussen de werkgroepen gewaarborgd, openstaande (technische) themas of problemen van de richtsnoeren besproken en informatie over Europese projecten uitgewisseld. De SCG bereidt ook de agenda van de Waterdirecteuren voor zover dat de KRW betreft en beslist of de richtsnoeren klaar zijn om
107
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
goedgekeurd te worden. Mochten er nog zogenoemde outstanding issues (onopgeloste of onoverkomelijke problemen) bestaan, dan worden die expliciet gemaakt en voorzien voor een toelichting voor de Waterdirecteuren.
bindende richtlijnen te produceren en hebben een formeler karakter. De Waterdirecteuren worden geïnformeerd over de voortgang van de producten maar worden niet expliciet gevraagd deze goed te keuren.
Waterdirecteuren het besluitvormende niveau De bovenste laag, die van de Waterdirecteuren, beslist uiteindelijk of een richtsnoer goedgekeurd wordt of niet. Op het moment dat een richtsnoer goedgekeurd wordt kan het getest gaan worden in de zg. Pilot River Basins. Richtlijnen met een outstanding issue worden grondig besproken en óf alsnog goedgekeurd wanneer een compromis bereikt is, óf teruggegeven aan de werkgroepen om het probleem nogmaals te bezien.
Artikel 21 committee Uitvoeringszaken dit een technisch inhoudelijk karakter hebben kunnen via een zg. Artikel 21 committee procedure worden aangenomen. Het betreft m.n. zaken die te licht zijn om een volledige richtlijn procedure te doorlopen. De onderwerpen waarvoor deze procedure kan worden gevolgd zijn in de KRW beschreven (denk aan toe te passen analysemethoden, het intercalibratie netwerk etc.). Afbeelding 3 geeft een overzicht van de nieuwe CIS structuur per 2003. Daarbij is per werkgroep aangegeven welke themas worden behandeld. Het is de bedoeling dat per jaar een aantal themas wordt opgepakt (dus niet alles tegelijkertijd oppakken). Zodoende wordt de werkdruk per werkgroep binnen de perken gehouden.
Expert Advisory Forum In de marge van de CIS en parallel aan de werkgroepen staan zogenoemde Expert Advisory Fora (EAF) die bestaan uit afgevaardigden uit de lidstaten, voorgezeten door de Europese Commissie. Deze EAFs adviseren de Europese Commissie m.b.t. voorstellen om wettelijk
1HZRUJDQLVDWLRQ ([ SH UW$GYLV RU\ )RUXP
:DWHU'LUHFWRUV 6 WHHULQ JRILP SOHP HQWDWLRQSURFHVV
3ULRULW\ 6XEV WD QFHV
& KDLU3 UHVLGHQF\& RFK DLU& RP P LVV LRQ
* URXQGZD WH UP LG
$UW &RPPLWWHH
& KDLU& RP P LVVLRQ
6 WUDWH JLF & RRUGLQDWLRQJUR XS & RRUGLQ DWLRQRIZ RUNSURJUDP P H & KDLU& RP P LVVLRQ
: RUN LQJ* UR XS $
: RUN LQJ* UR XS %
: R UN LQJ* URXS &
: RUN LQJ * U RXS '
³( F RORJLFD O6 WD WXV ´
³ ,Q WH JUD WH G5 LY HU
³ * URXQGZ DWHU´
³ 5 H SRUWLQJ´
/HDG' &ROHDG& ¶LRQ -5 &
% DV LQ0 D QD JH P H Q W´ /HDG)& ROHDG63
DIWHUHQ GRI( $)*: /HDG"""& ROHDG$
,QWHUFDOLEUDWLRQ
3UHVVXUHV LP SDFWV
&KDUDFWHULVDWLRQ
5HIHUHQFHVLQODQG
(FRQRPLFDQDO\VLV
0 RQLWRULQJ
/HDG& RP P LVVLRQ
&RP SOLDQFHFKHFNLQJ 6WDWHRIWKHHQYLURQPHQW
%HVWSUDFWLFHV
3ROLF\HIIHFWLYHQHVV
0 RQLWRULQJ
*'WHVWLQJLQ35%V
,QIRUPDWLRQRIWKHSXEOLF
(FRORJLFDO
:HWODQGV
*,6UHODWHGLVVXHV
WUDQVLWLRQDOPDULQH
&ODVVLILFDWLRQ (XWURSKLFDWLRQ +HDYLO\0RGLILHG0 (3
5LYHUEDVLQPDQDJHPHQW SODQQLQJ 3URJUDP PV P HDVXUHV +HDYLO\0RGLILHGGHVLJQDWLRQ
6 WD NHKR OG H UV1 * 2 ¶V 5 H VHD UFK HUV( [ SH UWVH WF
Afbeelding 3 - De CIS structuur vanaf begin 2003. 108
De Europese Kaderrichtlijn Water
De nieuwe werkgroepen hebben als het ware de oude werkgroepen geïncorporeerd en zullen onderwerpen belichten die eerder tijdens het maken van de richtsnoeren gesignaleerd zijn en nadere uitwerking behoeven. Ook n.a.v. de testresultaten van de pilotstudies zullen punten opgemerkt worden die nadere aandacht behoeven. De focus van de werkgroepen zal meer en meer komen te liggen op de verplichtingen ná 2004, zoals het programma van maatregelen, milieukosten en publieke participatie. De werkgroepen bestaan uit experts en beleidsmakers van de lidstaten (1 of 2 personen, welke expert is vaak afhankelijk van het onderwerp). Binnen de werkgroepen zijn zogenoemde drafting groups actief die bestaan uit een paar lidstaten die een product uitwerken wat vervolgens plenair in de werkgroep besproken wordt waar iedereen aanwezig is. Lidstaten die niet deel uit maken van een drafting group hebben zodoende te allen tijde de mogelijkheid om schriftelijk commentaar in te dienen. Er is een nieuwe eend in de CIS-bijt. Het betreft het zg. Artikel 21 committee. Het committee moet officieel binnen 2 jaar na van kracht worden van de KRW worden ingesteld en de bevoegdheid reikt tot wijziging of aanpassing van de in Artikel 20 van de KRW vastgelegde (technische) punten. Tot nu toe was de noodzaak voor het committee niet groot, maar in het voorjaar van 2003 zijn de afgevaardigden van de lidstaten voor het eerst bijeenkomen (basis gelegd in procedureel opzicht).
De voorstellen voor richtlijnen worden via een officiële Raadsprocedure in behandeling genomen door de Raad en het Europese Parlement en al naar gelang de uitkomst van de onderhandelingen vastgesteld of verworpen.
1.2.4 Nader toegelicht: de producten van de CIS Naast de richtsnoeren die het product zijn van de werkgroepen onder de waterdirecteuren, is de Europese Commissie door de tekst van de KRW verplicht om op het gebied van gevaarlijke stoffen en grondwater voorstellen voor nieuwe richtlijnen uit te werken. Richtsnoeren, nog even voor alle duidelijkheid, hebben een informele, niet wettelijk bindende status. De veelgebruikte Engelse termen zijn: guidelines of guidances. Dit in tegenstelling tot richtlijnen, die wel degelijk wettelijk bindend zijn. De Engelse term voor richtlijn is directive.
Deze guidances zijn beschikbaar via een tweetal websites: Internationaal (website van de Europese Commissie): http://forum.europa.eu.int/Public/irc/env/ Home/main ; (ga na verbinding naar WFD CIRCA implementing the Water Framework Directive, vervolgens naar library; rest is zelf verklarend)
Een overzicht van de reeds door de waterdirecteuren goedgekeurde richtsnoeren (stand: december 2003): 1. Statistische aspecten m.b.t. de identificatie van verontreinigingstrends in grondwater en aggregatie van monitoringresultaten; 2. Economische analyse; 3. Milieueffecten van menselijke activiteiten; 4. Sterk veranderde waterlichamen; 5. Typologie, referentiecondities en classificatiesystemen voor overgangs- en kustwateren; 6. Intercalibratie1 ; 7. Monitoring; 8. Een overzicht van de verschillende stroomgebiedsdistricten in Europa; 9. Publieke participatie; 10.Geografische informatiesystemen; 11.Definitie waterlichamen; 12.Referentiecondities voor zoete oppervlaktewateren; 13.Planning Proces; 14.De rol van wetlands in relatie tot de KRW; 15.Rapportage 16.Classificatie ecologische status en ecologisch potentieel
Nationaal via de nationale KRW website http://www.kaderrichtlijnwater.nl ; zie onder download.
Het uiteindelijke doel van intercalibratie is het verkrijgen van een common understanding m.b.t. goede ecologische toestand. In het bijzonder gaat het over de klassegrenzen tussen zeer goede versus goede en tussen goede versus matige ecologische toestand. Bovendien moeten deze grenzen ook vergelijkbaar gemaakt worden tussen verschillende 1
landen.
109
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Een overzicht van de toekomstige voorstellen van de Europese Commissie voor richtlijnen: - Emissiecontrole maatregelen voor Prioritaire Stoffen en Prioritair Gevaarlijke Stoffen; - Waterkwaliteitsdoelstellingen voor Prioritaire Stoffen en Prioritair Gevaarlijke Stoffen; - Herziening van de lijst van Prioritaire Stoffen (Annex X KRW) voor de definitieve indeling van Prioritaire Stoffen under review naar de categorieën Prioritair en Prioritair Gevaarlijk; - Herziening van dochterrichtlijnen van 76/ 464/EEG (de oude gevaarlijke stoffen richtlijn); - Nieuwe grondwaterrichtlijn waarin normen voor vervuiling van grondwater opgenomen zullen worden. Vooralsnog zijn uniforme Europees brede kwaliteitsdoelstellingen in het voorstel opgenomen maar lidstaten wensen een naar gebied gedifferentieerde aanpak; - Ontwerp intercalibratie netwerk (eind 2003) en een definitief intercalibratie netwerk (eind 2004). Deze activiteit loopt via het Artikel 21 committee.
1.2.5 De rol van Nederland in de CIS en de doorvertaling naar Nederlands beleid Nederland heeft vanaf het begin deelgenomen aan de CIS en actief input geleverd voor de EAFs en voor de diverse richtsnoeren. De Nederlandse vertegenwoordigers in de internationale werkgroepen hebben natuurlijk niet op persoonlijke titel gewerkt, maar via een breed vooroverleg het internationaal in te nemen Nederlandse standpunt voorbereid. Dit heeft als doel de Nederlandse praktijk zoveel mogelijk binnen de bandbreedte van de Europese richtsnoeren te brengen. Nieuwe begrippen, zoals bijvoorbeeld sterk veranderde waterlichamen, zijn nog eens extra bekeken tijdens intensief vooroverleg en op hun haalbaarheid in de Nederlandse implementatie getoetst. Het uiteindelijke resultaat is zodanig dat er voor Nederland vooralsnog geen grote implementatieproblemen worden verwacht. Mocht een internationale keuze binnen de richtsnoeren toch niet overeenkomen met de nationale praktijk, geeft het Nederlandse (concept)handboek aan dat ervoor is gekozen om de Nederlandse praktijk aan te passen óf om een ruimere interpretatie te kiezen.
De voorgenomen activiteiten voor de komende jaren van de nieuwe werkgroepen zijn aangegeven in afbeelding 5. , Q W H U Q D W LR Q D D O D XJ XV WXV
: D W H U G LU H F W H X U H Q ( 8 H Q ( &
$ U W F R P LW p
' H N N H U ' * : % U R V H O LV N H 5 , = $ 5 R R V 9 5 2 0
6 W U D W H J L V F K H & R | U G L Q D W LH * U R H S
7 H F K Q LV F K H D D Q S D V V LQ J H Q . 5 : ' H N N H U ' * : % U R V H O LV N H 5 , = $
% U R V H OLV N H 5 , = $ . R Q LQ J 9 5 2 0
: HUN JUR HS $ H F R OR J L H ' LM N Y D Q ' * : /D WR X U 5 , = $ , Q W H U F D OLE U D W LH 5 H I H U H Q W LH V ] R H W 5 H I H U H Q W LH V ] R X W 0 R Q LW R U LQ J ( F R O & OD V V + D UP 7 \ SR = R X W ( X W U R I LH U LQ J + 0 : 0 ( 3 * ( 3 6 S LH U & ' - =
: HUNJURHS Z H W J H Y LQ J
/D WR X U5 ,= $
: HUN JUR HS % 5 LY % D V 0 D Q % U R V H OLV N H 5 , = $ 5 R R \ G H 5 ,= $ 3 U H V V LP S D F W V ( F R Q $ Q D O\ V H + 0 : D D Q Z LM ] LQ J % H V W S U D F W LF H V 7 H V W H Q * ' ·V LQ 3 5 % · V : H W OD Q G V 5 LY % D V 0 D Q 3 OD Q 3UR J R I 0 H D VX UH V
: HUN JUR HS & J U R Q G Z D W H U & UD P H U 9 5 2 0
9 H U N H U N 5 , = $
. D U D N W H U LV H U LQ J J URQGZ D WH U 0 R Q LW R U LQ J J UR Q G Z D WH U
5 LF K W V Q R H U H Q Y R R U & R Q W U R OH Q D OH Y LQ J P LO LH X U H J H OJ H Y LQ J 6 W D W X V P L OLH X , Q I R U P D W LH E H K R H I W H LQ W R U J % H OH LG V H I I H F W LY LW H LW , Q I R Y R R U S X E OLH N
5 R R V G H 9 5 2 0 9 H OG H 5 , = $
: HU NJ U R HS : HU NJ U R HS G R H OV W H OOLQ J J U R Q G Z D WHU R S S H U Y OD N W H Z DWHU
: HUN JUR HS' U D SSR U W D J H V
: HUNJURHS P H Q V H O LM N H E H OD V W LQ J H Q HII HF WHQ
5 H J R R UW' * :
: HUNJURHS HFR Q R P LHHQ I LQ D Q F L H U LQ J
($) 3 6 3+ 6 2 WH UG R R P ' * : 1 LH E H H N 5 , = $ 1 R U P H U LQ J S V S K V 0 D D W U H J H OH Q S V S K V 5 H Y LV LH ( * 5 H Y LV LH OLM V W S V S K V
& R | U G LQ D W LH % X U H D X ·V
% U H X N H O 5 , = $
5 D V' * : 7 H X Q LV V H Q 5 , = $
: HUNJURHS P RQUDSS LQ I R U P D W L H Y R R U ] LH Q LQ J
: HUNJURHS F R P P X Q LF D W L H
& R | U G LQ D W LH J U R H S 5 HJLHJ URH S Z D WH U / D Q G H OL M N % H V W X X U OLM N R Y H U OH J
1 D W LR Q D D O Afbeelding 4 - Iinternationale CIS structuur en IKW structuur.
110
5$ 2 5% 2
De Europese Kaderrichtlijn Water
Q D Y U H Y R ´ J Q L
Q H P H L V V L
J Q L V V D S Q D D H N M L O H J R
Q H W F H S V D H K F V L Q K F H 0 W
H O S L F Q L U S
Q H J Q L O O H W Q D V O D H O H O P R H W G H O V V U W R L R U H R W W Q L Y O R H D L F V Z H V L L N U V P V H L W P P D R H Z & U R R Y
Q H O H J H U W
Q H Q M L O W K F L U U H W K F R G Q D Y J Q L Q H L ] U H K
H X V V L
Q H N N H U : W 5 ) . Q Q H H / H J 1
Q H II R W V H U L D LW U R L U S W MV OL H G Q D Y J Q L Q LH ] U H K
´ Z H L Y H U U H G Q X 6 3 ³ Q D Y J Q OL H G LQ H Y H L WL Q LI H G
U R R Y V H Q L O H G L
X *
: 5 .
Q D Y J Q L O H V V L Z W L X H G
H H W W L P P R F W U $ J Q L U X H N G H R J
'
S X R U * J Q L N U R
J Q L U H V L U H W N D U D N U R R Y O H W V U R R 9
Q LR V V L P
´ J Q L W U R S H 5 ³
P R
´ 6 + 3 ³ I R ´ 6 3 ³ H L U R J H W D F U D D Q
S X R U J Q R L W D Q L G U R
Q R L V V L P P R & LU D K F
V V H F R U S Q R LW D W Q H P R & H O S \ F P L Q I H R G L J V H LQ U U H 3 H U W L 6 D K &
R & F L J H W D U W 6
& ´ U : S H W X D * ) R U Z$ ( * G I Q R J X G Q R Q H L N U UH U * IW R ³ D
H P P D U J R Q U S LR V V N L U R P Z P R I R & Q U L R D LW K D & LQ
% S X R U * J Q L N U R :
PV X H U F R Q ) D \ W U V R E X LV 6 Y G \ W L $ U W U R L H U S 3 [ (
G L P U H W D Z G Q X R U *
Q LR V V L P P R & U L D K &
W U H S [ (
S X R U J
W U H S [ (
S X R U J
$ S X R U * J Q L N U R
6 3 0 $
Q LMO W K R F L R U U Y H H L W V H D V L Z Z P X G P LH Q R Q R U J &
U H Y L 5 G H W D U J H W Q , ³
´ V X W D W 6 O D F L J R O R F ( : ³
6 4 (
U R R Y O H W V U
F W H V W U H S [ ( V U H K F U
F E W $ G D H /
Q D Y J Q L P P H W V I $
Q H W V X N H L J R O R S \ W
´ W Q H
V V H F R U 3
D H V H 5 ¶V
:
G U R R &
U H W D Z G Q R U J Q D Y Q H U R W L Q R P Q H
& G D H /
:
:DWHU'LUHFWRUV
& (
Q H W U D
$UW &RPPLWWHH
Q R L W D U R L U P H W P H G R & R Q ³
I H L W D L W L Q L U H W D Z J R R +
Q D Y
V Q H Y H J H J I R Q H H L W D P U R I Q L
J Q L Q Q D O
3 H G J D D U W U H 9
2 * 1 V U H OG R K H N D W 6
F E W
P3 H 6 J ) D Q G D D OH
0 R & Q L G V D H D / %
F E W
1 2 & ) ( 5
' G D OH
H G J D D U W U H 9
R & G D H /
H K F V L J R O R F H H L W D F L I L V V D O
Q H H K F V L
H K F V L J P P R H O N K R L F K X U K S U E F R H V J L P V \ R V I U X W G D Q D \ W & V Y K G Q H N D
V O H G G L P Q L V U H W H P D U D S
H F Q D G L
P Q G U L X H H N F Q H J D G G L H X R * J
'
. 8 & 5
Q H U H W D Z V J Q D J U H Y R
V O H G G L
X * G Q D O W H
G U X H N H J G H R J V O H G G L
Q H U H P
V O H G G L
Q H S \ W U R R Y O H W V U R R 9
P Q G U L X H H N F Q H J D G G L H X R * J
J R O
R F ( H G H R *
3 ( * O H H L W Q H W R 3
H G U H G Q D U H Y N U H W V
S U H Z U H G Q R H L G Q H U H L Y L U Q H
Q H Q H W V R N X H L O L
H K F V L P R Q P R Q F H D Y Q J D Y Q L H O L H P G W D U R U Q R J R R H W H F L ( E Q
P Q : ,
H K F V L G U X H N H J G H R J
Y M L E V H G R K W H P H K F V L
Q H G U R Z H L W D U E L O D F U H W Q L Q D Y
W [
Q D Y J Q L O H G U R R H %
H W Q R F H G Q L J Q L U s L I R U W X H
Q H H P H J O D W H K Q L Q H W F H S V D
Q H Q M L O W K F L U 8 ( H V U H Y L G Q D Y
Q H U H W D Z
Afbeelding 5 - Werkzaamheden binnen de nieuwe CIS structuur. 111
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
In afbeelding 4 is de internationale organisatie van de CIS geplaatst tegenover de huidige nationale (maar momenteel in transitie) verkerende IKW2 werkgroepstructuur. De trekkers van de internationale groepen en de nationale groepen hebben de taak om ervoor te zorgen dat voor de hen aangaande onderwerpen de vereiste afstemming tussen international en nationale (+regionaal) wordt veilig gesteld.
2
De KRW op het niveau van internationale stroomgebiedsdistricten
2.1 Inleiding Zoals overduidelijk uit afbeelding 6 blijkt zal Nederland er niet in zn eentje voor kunnen zorgen dat de KRW plichten op haar grondgebied worden vervuld. Het grootste gedeelte van de 4 stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems (maar ook voor diverse kleinere deelstroomgebieden) ligt grotendeels bovenstrooms en in het buitenland. Dat betekent ook dat een groot deel van de vervuilingsbronnen buiten directe Nederlandse beïnvloeding liggen. Zeker als we praten over de risiko-inschatting of wij de KRW vereisten denken te kunnen halen (artikel 5 plicht van de KRW) alsmede bij het programma van maatregelen bedoeld in artikel 11 van de KRW (beiden hebben betrekking op het hele district van genoemde rivieren) is een vorm van buitenlandse afstemming een eerste vereiste. Dit is ook onderkend in artikel 3 lid 5 van de KRW. Citaat art 3 lid 5: De lidstaten zorgen ervoor dat de voorschriften van deze richtlijn voor het bereiken van de krachtens artikel 4 vastgestelde milieudoelstellingen, en in het bijzonder alle maatregelenprogrammas, worden gecoördineerd voor het gehele stroomgebiedsdistrict. Voor internationale stroomgebiedsdistricten dragen de betrokken lidstaten samen zorg voor deze coördinatie en zij kunnen daartoe gebruikmaken van bestaande structuren die in het kader van
2
Nationale projectgroep voor de implementatie van de KRW
112
internationale overeenkomsten gevormd zijn. Op verzoek van de betrokken lidstaten treedt de Commissie op om het opstellen van de maatregelenprogrammas te vergemakkelijken Voor de rivieren Rijn, Maas Schelde en Eems zijn op grond van internationale verdragen internationale commissies actief. Het is voor de hand liggend dat deze commissies een rol spelen bij de internationale coördinatie m.b.t. de implementatie van de KRW. Alhoewel het principe in feite helder is, is de uitvoering ervan in de praktijk niet eenvoudig gebleken.
6WURRPJHELHGVGLVWULFWHQ
5LMQ&&
0DDV,0&
6FKHOGH,6&
(HPV
Afbeelding 6 - Nederland aan de benedenloop van 4 grote internationale rivieren.
Rijn In Rijnkader is niet besloten dat de ICBR (Internationale Commissie voor de Bescherming van de Rijn) als coördinerend orgaan optreedt. Gebaseerd op een ministersverklaring is gekomen tot een soort dubbele Rijncommissie. De ene helft implementeert de verplichtingen van het nieuwe Rijnverdrag (per 01 januari 2003 geratificeerd), de andere helft (Coördinerings Comité = Rijnwaterdirecteuren) ziet toe op de internationale coördinatie van de implementatie van de KRW verplichtingen. Er is sprake van separate doch gecoördineerde vergaderingen van genoemde groepen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het secretariaat van de ICBR dat voor de extra KRW activiteiten is uitgebreid. Op dit moment vinden de eerste oriënterende gesprekken plaats of het toch niet mogelijk is het nieuwe Rijnverdrag zodanig aan te passen dat de Rijnverdrag- en KRWplichten volledig worden geïntegreerd.
De Europese Kaderrichtlijn Water
Maas en Schelde De Maas- en Scheldecommissie (IMC en ISC) hebben een andere keuze gemaakt. Eind 2001 hebben de verantwoordelijke ministers besloten dat zowel het Maas- als het Schelde-verdrag zodanig moeten worden aangepast dat beide commissies als internationaal coördinerend orgaan m.b.t. de implementatie van de KRW fungeren. Relatief snel zijn in december 2003 de gewijzigde verdragen voor de Maas en de Schelde ondertekend. Daarmee zijn zowel de IMC (voor Maas) als ISC (voor Schelde) de officiële coördinerende organen geworden voor de internationale coördinatie voor de implementatie van de KRW voor genoemde districten.
3OHQDUVLW]XQJ .RRUGLQLHUXQJV 3OHQDUVLW]XQJ .RRUGLQLHUXQJV
3/(1 3/(1
(PSIHKOXQJHQ
.RPLWHH&& .RPLWHH&&
0DQGDW
*HWUHQQWHDEHUNRRUGLQLHUWH6LW]XQJHQ
(PSIHKOXQJHQ
9RUEHUHLWXQJV .RRUGLQLHUXQJV .RRUGLQDWLRQVJUXSSH
JUXSSH.
JUXSSH9*
0DQGDW
,QIRUPHOOH ,QIRUPDWLRQ
$EJHVWLPPHWH,QIRUPDWLRQ
%HDUEHLWXQJVJHELHWH
$XIWUDJ
$ QO LH JH UV WD DW HQ
([SHUWHQJUXSSHQ
+RFKZDVVHU +
*HZlVVHU TXDOLWlW (PLVVLRQHQ6
gNRORJLH
*,6
% *UXQGZDVVHU gNRQRPLH
2UJDQLJUDPP
*JIZHLWHUH 6SH]LDOJHELHWH
ELV
Afbeelding 7 - Organigram van de Rijncommissie en de parallelle implementatie van de KRW.
Eems In Eemskader is de (bilaterale) internationale coördinatie van de implementatie van de KRW gebaseerd op een briefwisseling tussen ministers. Indien gesproken wordt over internationale coördinatie is natuurlijk de vraag wat hiermee precies wordt bedoeld. Allereerst betekent het woord coördinatie dat de bevoegdheid m.b.t. de nationale delen van de internationale districten bij de lidstaten blijft (geen afstand van bevoegdheden). Anderzijds kan het niet zo zijn dat alles in detail gecoördineerd dient te worden. In Rijnkader is deze discussie gestart en heeft tot een subsidiariteitsaanpak geleid die qua concept ook voor de Maas, Schelde en Eems wordt gevolgd. Het principe is dat alleen die onderwerpen internationaal gecoördineerd worden die een grensoverschrijdend karakter hebben. In het hoofdstuk over de Rijn wordt dit principe nader toegelicht. In het navolgende zal uitgebreid worden ingegaan op de KRW activiteiten in Rijnkader. Voor de Maas, Schelde en Eems is de toelichting beperkt. Deels omdat er parallellen zijn met de aanpak in Rijnkader, maar ook omdat in Rijnkader reeds
meerdere jaren aan de internationale coördinatie van de implementatie van de KRW wordt gewerkt. De overige rivierfora zijn wat later gestart met de KRW activiteiten. 2.2 Rijn 2.2.1 Coördinatiestructuur Binnen het internationale stroomgebiedsdistrict Rijn zijn allerhande activiteiten gestart om de internationale coördinatie van de implementatie van de KRW vorm te geven. Afbeelding 7 geeft een overzicht van de organisatie, het geeft de gescheiden maar gecoördineerde manier van werken weer in Rijnverband. De linker streng in het diagram, Hoogwater (H), Coördinatiegroep (K), en Plenaire vergadering (PLEN) geeft de lijn weer voor de verplichtingen conform het Rijnverdrag. De rechter streng in het diagram, Deskundigengroeppen, Voorbereidingsgroep (VG) en Coördinierungscomité (CC =de Rijnwaterdirecteuren) geeft de lijn weer voor de KRW plichten. De twee werkgroepen daartussenin, Waterkwaliteit/Emissies (S) en Ecologie (B) kunnen gezien worden als een soort multi-purpose fabrieken en leveren producten aan beide lijnen aan, dus zowel voor het Rijnverdrag als de implementatie van de KRW.
113
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Analoog aan de CIS geldt ook hier dat: · de werkgroepen en deskundigengroepen technisch inhoudelijk werk leveren; · K en VG de werkgroepen en deskundigengroepen aansturen; · PLEN en CC het besluitvormende niveau weergeven. 2.2.2 Werkgebieden De werkgebieden zijn specifiek voor de Rijn en zijn delen van het stroomgebied die een toepasselijke hydrologische, geografische en/of bestuurlijke eenheid vormen. Nederland maakt samen met Nordrhein-Westfalen en een klein stukje Niedersachsen deel uit van het werkgebied Deltarhein. In afbeelding 8 is een overzicht gegeven van de werkgebieden (in Duits: Bearbeitungsbebiete). De informele coördinatie door de Rijnwaterdirecteuren (CC) richt zich voorlopig vooral op de overkoepelende aspecten van de KRW verplichtingen die o.a. voortvloeien uit Annex I en Artikel 5 en het Stroomgebiedbeheersplan. Overkoepelend zijn zaken die internationale coördinatie behoeven. 2.2.3 Rapportagestructuur
Afbeelding 8 - Overzicht werkgebieden in het district Rijn.
Interessant is de rapportagestructuur voor verplichtingen die aan de Europese Commissie gerapporteerd moeten worden. Er is gekozen voor een rapportage op twee niveaus het zogenaamde Deel A en Deel B. Deel A is het overkoepelende deel, hier worden de onderwerpen opgenomen die een gemeenschappelijke coördinatie behoeven. In Deel B worden onderwerpen gerapporteerd die op werkgebiedsniveau uitgewerkt en/of geregeld kunnen worden (zie afbeelding 9). Daarmee is een werkgebied in feite de generator voor alle voor het Rijndistrict relevante implementatieplichten c.q. rapportages. Zij leveren Deel A-producten (als resultaat van de internationale coördinatie) en Deel B-producten (als resultaat van hun eigen inzichten uit het bewerkingsgebied). Ter illustratie het volgende voorbeeld: een persistente stof die in een bovenstroomse lidstaat geloosd wordt zal ook benedenstrooms problemen veroorzaken en is onderwerp van gemeenschappelijk coördinatie, deze wordt in Deel A gerapporteerd. Een snel afbreekbare stof die benedenstrooms niet meer teruggevonden wordt kan in Deel B gerapporteerd worden. In afbeelding 9 is het principe van Deel A en B schematisch weergegeven. 2.2.4 Resultaten en lopende activiteiten in Rijnkader Tot nu toe zijn de volgende resultaten geboekt: - organisatorische infrastructuur (ondersteund door ICBR secretariaat en werkgebieden); - invoering Nederlands als derde taal; - overeenstemming over de grenzen van het Rijndistrict; - werkprogramma (focus op art. 5 KRW); - richtsnoer toekenning grondwaterlichamen aan districten; - concept lijst Rijndistrict relevante stoffen; - overeenstemming m.b.t. KRW onderwerpen die internationale coördinatie behoeven en die op werkgebiedniveau worden afgehandeld; - BfG3 is centrale verwerker van nationale GIS data sets (vervaardigt een dataset voor het hele Rijndistrict);
1
114
Bundesanstalt für Gewässerkunde (gevestigd in Koblenz)
De Europese Kaderrichtlijn Water
6WURRPJHELHGVGLVWULFW 5,-1 'HHO$
'
) '
&+ '
5LMQGHOWD
'
+RRJULMQ
0RH]HO6DDU
% ) /8; '
%RYHQULMQ
'
1HFNDU
'
0DLQ
1/ '
0LGGHQULMQ
5LMQGHOWD
1HGHUULMQ
6DPHQYDWWLQJHQYDQGHRYHUNRHSHOHQGHDVSHFWHQYDQGH:*
$ )/ &+ ' ,
'HHO$2YHUNRHSHOHQGGHHOYDQEHODQJ YRRUKHWKHOHLQWHUQDWLRQDOHVWURRPJHELHGVGLVWULFW 5LMQFR|UGLQDWLHGRRU&R|UGLQHULQJVFRPLWp YDQ5LMQZDWHUGLUHFWHXUHQ 'HHO%:HUNJHELHGHQ:* PHW5LMQRHYHUVWDWHQ FR|UGLQDWLHPHWGHEXUHQ
+HWEHWUHIWKLHUORXWHUYHUSOLFKWLQJHQLQ]DNHJHJHYHQVYHUVWUHNNLQJWHQEHKRHYHYDQKHW RSVWHOOHQYDQGHHO$HQQLHWHHQDI]RQGHUOLMNGHHOSODQ
Afbeelding 9 - Principe deel A en deel B rapportage.
-
-
overzicht nationale typologieën; lijst Rijndistrict relevante splitsen in deel A (behoeft internationale coördinatie) en deel B (geen internationale coördinatie nodig); rapportagestructuur art. 5 plichten aan Brussel.
Lopende activiteiten zijn: - begin afstemming economische analyse in het district Rijn; - afstemming van de aanwijzing van kandidaat sterk veranderde waterlichamen; - ontwikkeling typologie voor de hoofdstroom van de Rijn; nog geen focus op referenties); - workshop risicobeoordeling wel-niet halen KRW vereisten (som chemie, biologie, hydromorphologie); Voorlopig focus om baselines (effecten bestaand beleid op de status per 2015); - afgestemde bepaling grondwaterlichamen; - begeleiding vervaardiging GIS-dataset, maken van kaarten, testen EuroGlobalMap; - gecoördineerde Annex I rapportage (overzicht bevoegde gezagen + organisaties betrokken bij internationale coördinatie van de implementatie van de KRW).
2.2.5 De rol van Nederland in Rijnkader en de doorvertaling naar Nederlands beleid Nederland is sinds jaar en dag actief betrokken bij de werkzaamheden van de ICBR en was groot voorstander van de integratie van de implementatie van de KRW in het Rijnverdrag. Dit is echter niet gebeurd met als gevolg een tamelijk gecompliceerde organisatiestructuur, waarin men ondertussen zijn weg heeft gevonden. Nederland levert actief input in alle werkgroepen en deskundigengroepen, voor de deskundigengroep GIS is Nederland de trekker. Analoog aan de CIS strategie werken ook hier de Nederlandse vertegenwoordigers natuurlijk niet op persoonlijke titel, maar bereidt men via een breed vooroverleg het internationaal in te nemen Nederlandse standpunt in Rijnkader voor. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de bestaande kennis en actoren binnen IKW en de CIS en CRM. Er is een nuanceverschil tussen de afspraken die in Rijnkader worden gemaakt en de afspraken die op EU niveau in de richtsnoeren zijn vastgelegd. De EU afspraken zijn meer in de sfeer van een handreiking aan de lidstaten, NGOs en andere stakeholders (globaler, er zijn keuzes te maken binnen de reikwijdte van de richtsnoeren). De Rijn
115
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
activiteiten richten zich meer op de uitvoering van de KRW plichten en hoe onderwerpen worden ingevuld bij de praktische toepassing van de richtsnoeren. Bijvoorbeeld zal nu bekeken moeten worden of de Nederlandse typologie vergelijkbaar is met de Duitse, evenals de aanwijzing van sterk veranderde wateren terwijl ze allebei consistent zijn met de Europese richtsnoeren. 2.3 Maas Zoals eerder vermeld neemt de Internationale Maas Commissie (IMC) de internationale coördinatie van de implementatie van de KRW voor haar rekening voor het internationale district Maas. Dit is in het nieuwe Maasverdrag geregeld. (Gent; december 2002). Dit nieuwe Maasverdrag betekent een vergaande reorganisatie van de Maas Commissie. In de oude opzet werd de Commissie gevormd door Frankrijk, de drie Belgische gewesten (Wallonië, Vlaanderen en Brussel) en Nederland. Met de toetreding van Duitsland, Luxemburg en België als federale staat bestaat de Commissie thans uit alle partijen die verantwoordelijkheden hebben op het gebied van het waterbeheer van de Maas. Ook had de Commissie in de oude structuur slechts oog voor de waterkwaliteit en bestond daarnaast nog een apart overlegkader (WHM) voor de hoogwaterproblematiek. Onder het nieuwe Maasverdrag zijn deze zaken samengebracht waardoor de Commissie zich nu richt op het duurzaam en integraal waterbeheer het internationale stroomgebieddistrict Maas, waarbij de volgende hoofdtaken worden onderscheiden: - de tenuitvoerlegging van de uit de Kaderrichtlijn Water voortvloeiende verplichtingen; - de totstandkoming van het internationaal stroomgebiedbeheersplan Maas; - de afstemming van maatregelen op het gebied van hoogwater en de gevolgen van droogte; - de afstemming van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van calamiteuze verontreiniging. Voor de uitvoering van de KRW taken richt de IMC zich daarbij op de zg. multilaterale (overkoepelende) aspecten (vergelijk de deel A en deel B discussie zoals verwoord onder het hoofdstuk Rijn).
116
De organisatiestructuur van de IMC is vrijwel geheel toegespitst op de uitvoering van de KRW verplichtingen. In afbeelding 10 is het nieuwe organigram weergegeven. In de werkgroepen Coördinatie, Fysico Chemie en Ecologie wordt gewerkt aan de KRW taken en in de Werkgroep Hydrologie/Hoogwater staat momenteel de uitvoering van het Actieplan Hoogwater Maas centraal. De werkgroep Coördinatie stuurt inhoudelijk de KRW werkzaamheden aan en wordt zorggedragen voor de noodzakelijke afstemming tussen de werkgroepen. Daarnaast is de werkgroep specifiek belast met de totstandkoming van de overkoepelende KRW rapportages. Onder de KRW werkgroepen zijn een aantal projectgroepen geformeerd, die feitelijk geen deel uitmaken van de permanente organisatiestructuur van de IMC, maar juist ten behoeve van de uitvoering van enkele specifieke taken tijdelijk zijn ingesteld. Hoewel de projectgroepen specifiek worden aangestuurd door een bepaalde werkgroep behelzen zij zowel de fysico chemische als ook de ecologische aspecten. 2UJDQLJUDP,QWHUQDWLRQDOH0DDV&RPPLVVLH 3/(1
6WDQGDSULO 5HGDFWLHJURHSHQ]LMQ QLHWJHQRHPG
'(/(*$7,( /(,'(56
&2g5',1$7,(
3**,6 3*(FRQRPLH
)<6,&2 &+(0,( 3*%HODVWLQJHQ 3**URQGZDWHU 3*0HHWQHW
(&2/2*,(
3*0RQLWRULQJ
+<'52/2*,( +22*:$7(5 30
9RRUW]HWWLQJKRPRJHHQPHHWQHW
Afbeelding 10 - organigram IMC. De werkzaamheden t.a.v. de KRW zijn geheel toegespitst op de art 5 verplichtingen van de KRW. Ook de IMC heeft ervoor gekozen een overkoepelend rapport toestandsbeschrijving Maasdistrict op te stellen. De uitvoering van de specifieke werkzaamheden vertoont grote overeenkomsten met hetgeen in het hoofdstuk Rijn is beschreven en bij de start van de diverse activiteiten in de IMC wordt nadrukkelijk afgetapt
De Europese Kaderrichtlijn Water
uit het Rijnoverleg. Dit wordt natuurlijk extra versterkt doordat in Nederland gekozen is de nationale coördinatie van de KRW werkzaamheden voor Maas en Rijn te laten aansturen door het Coördinatiebureau Rijn en Maas (CRM). 2.4 Schelde Zoals eerder vermeld neemt de Internationale Schelde Commissie (ISC) de internationale coördinatie van de implementatie van de KRW voor haar rekening voor het internationale district Schelde. Dit is in het nieuwe Scheldeverdrag geregeld. (Gent; december 2002). Zij richt zich daarbij op de zg. multilaterale (overkoepelende) aspecten (vergelijk de deel A en deel B discussie zoals verwoord onder het hoofdstuk Rijn). De ISC programmaring m.b.t. KRW activiteiten ziet er als volgt uit: - begin 2003: internationale coördinatie in uitvoering genomen; - eind 2004: KRW Art 5 verplichting gereed (overkoepelend rapport toestandsbeschrijving Scheldedistrict); - eind 2009: KRW internationaal stroomgebied beheersplan (focus overkoepelende aspecten). SCALDIT De Vlaamse Milieu Maatschappij (VMM) als vertegenwoordiger van het Vlaams Gewest heeft in 2001 het initiatief genomen om samen met de andere partners in de ISC het Scheldestroomgebieddistrict voor te dragen als Europees proefproject Integrated Testing of guidance documents in the Scheldt River Basin District. Het project draagt de naam SCALDIT. Dit is een samentrekking van het woord Scaldis (de benaming van de Schelde in het Latijn) en Integrated Testing. Het project wordt gecofinancierd onder Interreg IIIb. De projectduur loopt van 1 januari 2003 tot 31 december 2005. Op het Delegatieleidersoverleg (DLO) van de ISC is besloten om SCALDIT uit te voeren onder de vleugels van en binnen de structuur van deze
commissie. De voorgestelde projectorganisatie voor het SCALDIT-project wordt geïntegreerd in het nieuwe organogram voor de ISC. Er is derhalve een structuur gekozen die waarborgt dat er over en weer een goede informatiestroom op gang komt tussen het nationale niveau en het internationale niveau. (zie afbeelding 11). Hoofddoel van het SCALDIT-project is het uittesten van de guidance documents uit de CIS strategie en deze te vertalen in een praktisch uitvoerbaar, transnationaal handboek voor de implementatie van de KRW in het stroomgebieddistrict van de Schelde. De Nederlandse deelnemers aan Scaldit zullen de opgedane kennis, expertise en ervaringen inbrengen in het nationale Handboek KRW, teneinde de implementatie van de KRW in Nederland te bevorderen. Daarmee moet tevens invulling gegeven worden aan de uitvoering van het Nationaal Bestuursakkoord Water. De uitvoering van het project zou vooruit moeten lopen op de in de KRW genoemde termijnen. Het is de bedoeling om in de loop van het proces op internationaal niveau op zodanige wijze tot afstemming te komen met de ISC-verdragspartners dat binnen het gehele stroomgebieddistrict van de
Afbeelding 11 - Organigram van de ISC (+SCALDIT). 117
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
2.5 Eems Zoals eerder vermeld is de (bilaterale) internationale coördinatie van de implementatie van de KRW in Eemskader gebaseerd op een briefwisseling tussen ministers. Hierop voortbouwend is in overleg met Duitsland ervoor gekozen een nieuwe overlegstructuur (zie afbeelding 12) op te richten die zorg moet dragen voor de afstemming tussen Nederland betreffende de implementatie van de KRW. Centraal in deze nieuwe organisatiestructuur staat de Coördinatiegroep Eems waarin afstemming tussen de deelstroomgebieden plaats vind en het internationale stroomgebiedbeheersplan wordt opgesteld. Daarboven staat de Stuurgroep Eems die besluiten neemt in algemene zin, maar ook overonderwerpen als bijvoorbeeld de begrenzing van het stroomgebieddistrict en de deelstroomgebieden inclusief de kustwateren, de aanwijzing van sterk veranderde wateren of het i n t e r n a t i o n a l e stroomgebiedbeheersplan. 118
0DQGDDW
6WXXUJ URHS(HP V
/LGVWDWHQ
Schelde voldaan kan worden aan de KRW-verplichtingen. Uiteindelijk zal dat moeten leiden tot het opstellen van een internationaal stroomgebied-beheersplan in 2009 voor het Schelde Stroomgebieddistrict (2 e fase).
H L W D W Q H P OH S P L U R R Y LG H K N ML O H G U R R Z W Q D U H Y OH H P U R )
$DQEHYHOLQJ
,QWHUQDWLRQDOHFR|UGLQDWLHYRRUKHWVWURRPJHELHGGLVWULFW (HP V
W K F D U G S 2 Z HUNJURHSHQ
ELM LQ WHUQDWLRQ DOH
Q D Y J LQ G
Q H LW X O V H E
&R|UGLQD WLHJURHS(HP V
LQ K RX GHOLMNH RQ GHUVWHXQ LQ J
L H U H E U R R 9
U H Y H J
&R|UGLQDWLHYDQRSHUDWLRQHOH]DNHQ YRRUEHUHLGLQJYDQEHVOLVVLQJHQGRRU GH 6WXXUJURHS(HPVRSVWHOOHQYDQUDSSRUWDJH
DIVWHP P LQ J
QDDU GH(&
5,. =5,=$
GHHOVWURRP J HE LHG HQ 2SGUDFKW
'XLWVH (PV4XHOOH*URH $D +DVH (PV1RUGUDGGH/HGD-PP H 8QWHUH(PV 1HGHUODQGV'XLWV (HPV'ROODUG 8LWJHYRHUGGRRU6XEFRP P LVVLH* (HPV'ROODUG
$IJHVWHPGH LQIRUPDWLH
1HGHUODQGV 1HGHUHHPV XLWJHYRHUGGRRU 6WXXUJURHS:DWHU
Afbeelding 12 - Organigram overlegstructuur in Eems-kader.
Afbeelding 13 - Deelstroomgebieden in Eemskader.
De Europese Kaderrichtlijn Water
Het stroomgebieddistrict Eems is opgedeeld in 7 deelstroomgebieden (zie ook afbeelding 13). De rapportages uit deze deelstroomgebieden zullen deels input vormen voor de werkzaamheden van de Coördinatiegroep Eems. Voor elk van deze deelstroomgebieden zijn de waterbeheerders verantwoordelijk voor het opstellen van de deelrapportage. Bestuurlijke accordering zal ook op het niveau van de deelstroomgebieden plaats vinden. Voor het deelstroomgebied Eems-Dollard is in overleg met Duitsland ervoor gekozen een bestaand samenwerkingsverband te gebruiken, te weten de subcommissie G Eems-Dollard.
die op hun beurt weer worden opgenomen in het stroomgebiedbeheersplan dat per december 2009 gereed dient te zijn. De KRW kent voor de kwaliteit van het oppervlaktewater 2 typen kwaliteits-doelstellingen. Allereerst kent de KRW de chemische kwaliteitsdoelstelling (goede chemische toestand). Verder kent de KRW voor oppervlaktewateren een ecologische doelstelling (goede ecologische toestand voor gewone oppervlaktewateren en goed ecologisch potentieel voor sterk veranderde waterlichamen)
De rol van chemische stoffen bij de beoordeling van de chemische en de biologische toestand van oppervlaktewaterlichamen (focus rivieren)
3.2 Goede chemische toestand Om vast te stellen of de goede chemische toestand wordt gehaald, wordt voorlopig uitgegaan van de 33 KRW prioriteitsstoffen en een aantal 76-464EG dochters
3.1 Achtergrond In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de rol van chemische stoffen bij de beoordeling van zowel de chemische toestand als op de ecologische toestand van oppervlaktewateren. Dit wordt gedaan aan de hand van de zg. Art. 54 verplichtingen van de KRW. De Art. 5 verplichting is in feite een analyse om in december 2004 een uitspraak te kunnen doen of de doelstellingen van de KRW (in 2015) kunnen worden gehaald, rekening houdend met de effecten van reeds in gang gezet beleid. Zij legt zodoende de basis voor het zg. programma van maatregelen (art. 11 KRW), waarbij de voorgesorteerde problemen specifieke aandacht kunnen krijgen in de sfeer van (mogelijke) aanvullende maatregelen,
Lijst van 33 KRW stoffen (vetgedrukt indien een stof ook in de lijst van 76-464-dochters voorkomt): Alachloor, anthraceen, atrazine, benzeen, gebromeerde difenylethers, cadmium, C 10-13 chlooralkanen, chloorfenvinphos, chloorpyrophos, 1,2-dichloorethaan, dichloormethaan, Di(2ehylhexyl)phthalaat (DEPH), diuron, endosulfan, fluorantheen, hexachloorbenzeen (HCB), hexachloorbutadieen, hexachloorcyclohexaan, isoproturon, lood, kwik, naftaleen, nikkel, nonylfenolen, octylfenolen, pentachloorbenzeen, pentachloorfenol, polycyclische aromatische koolwaterstoffen, simazine, tributyltinverbindingen, trichloorbenzenen, trichloormethaan, trifluralin.
3
Artikel 5 van de KRW houdt de navolgende verplichting in: Elke lidstaat draagt er zorg voor dat voor elk stroomgebiedsdistrict of op zijn grondgebied gelegen deel van een internationaal stroomgebiedsdistrict de navolgende verplichtingen zijn uitgevoerd: 1. een analyse van de kenmerken van het stroomgebieddistrict 2. een beoordeling van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van het oppervlaktewater en op het grondwater, en 3. een economische analyse van het watergebruik. Het resultaat dient 22 december 2004 beschikbaar te zijn. Een samenvatting dient uiterlijk 22 maart 2005 bij de
4
Lijst van 76-464-EG dochters (onderstreept indien een stof niet in de lijst van 33 KRW stoffen voorkomt): kwik, cadmium, hexachloorcyclohexaan (HCH), tetrachloormethaan, DDT, pentachloorfenol, aldrin, dieldrin, endrin, isodrin, hexachloorbenzeen (HCB), hexachloorbutadieen, trichloormethaan, 1,2dichloorethaan, trichloorethyleen, tetrachloorethyleen, trichloorbenzenen.
Europese Commissie te zijn ingediend.
119
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Voor al deze stoffen gelden waterkwaliteitsnormen5 die moeten worden gehaald. De goede chemische toestand wordt geacht te zijn gehaald als in oppervlaktewaterlichamen6 alle genoemde stoffen de waterkwaliteitsnormen halen (lees onderschreiden). In de presentatie van de beoordelingsresultaten op kaarten kan een dergelijk waterlichaam als blauw worden aangeduid (rood indien één of meerdere stoffen de norm overschrijden). Hier geldt dus het one-out all out principe. (indien één stof niet aan de waterkwaliteitseis voldoet, voldoet het gehele waterlichaam niet aan een goede chemische toestand). Tenslotte: De KRW geeft aan dat bij de beoordeling van de goede chemische toestand ook stoffen moeten worden betrokken waarvoor op communautair niveau (in richtlijnen) milieukwaliteitsnormen zijn vastgelegd. In principe gaat het hier om algemene richtlijnen die een relatie hebben met waterkwaliteit. Op communautair niveau zijn een groot aantal richtlijnen van kracht die waterkwaliteitsnormen bevatten. Over de uit hoofde van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen kan het navolgende worden overwogen: ·
Op communautair niveau zijn veel specifieke waterrichtlijnen aangenomen die eisen stellen aan oppervlaktewateren (denk daarbij aan richtlijnen voor oppervlaktewater voor de productie van drinkwater, kwaliteit voor zwemwater, kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft ten einde geschikt te zijn voor leven van vissen etc.) Alle bekende waterrichtlijnen worden geacht ook in Annex IV (beschermde gebieden) KRW te zijn opgenomen . Art. 4 lid c regelt de KRW-relatie met beschermde gebieden.
·
·
De methode om waterkwaliteitsnormen vast te stellen alsmede de methode om vast te stellen of aan deze normen wordt voldaan zijn in Annex V paragraaf 1.2.6 van de KRW vastgelegd. 6 De vereisten van de KRW zijn zodanig dat zij voor alle wateren gelden. De definitie/toewijzing van waterlichamen 5
houdt hier rekening mee.
120
·
Voor de goede (algemene !!!) chemische toestand blijven geen richtlijnen over die geen beschermd gebied relatie hebben (dus een algemeen karakter hebben), zodat de lijst van stoffen die onder de uit hoofde van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen valt, in feite geen stoffen omvat.
Note: Indien onder uit hoofde van andere communautaire wetgeving geldende milieukwaliteitsnormen de regelgeving voor de beschermde gebieden zou vallen, dan zouden aanvullende eisen voor de beschermde gebieden via een omweg op alle wateren van toepassing zijn (immers eisen voor goede chemische toestand gelden voor alle wateren). Gezien het voorgaande worden vooralsnog geen specifieke stoffen uit de specifieke waterrichtlijnen betrokken bij de beoordeling van de goede chemische toestand. 3.3
Goede ecologische toestand (voor goed ecologisch potentieel geldt in principe een vergelijkbare toetsing)
De goede ecologische toestand is opgebouwd uit kwaliteitselementen7 die gezamenlijk de goede ecologische toestand bepalen. Deze omvatten: Biologische kwaliteitselementen, te weten: 1. vis 2. macrofauna 3. fytoplankton 4. macrofyten/fytobenthos Hydromorphologische kwalieitselementen, te weten: 1. hydrologisch regiem 2. riviercontinuïteit 3. morfologie Algemene fysisch chemische kwaliteitselementen: 1. thermische omstandigheden 2. zuurstofhuishouding 3. zoutgehalte Ieder kwaliteitselement is uit diverse parameters opgebouwd.
7
De Europese Kaderrichtlijn Water
4. verzuringtoestand 5. nutriënten Specifieke veront-reinigende stoffen8 stoffen die in significante hoeveelheden in een waterlichaam worden geloosd. (in de IMPRESS guidance 9 is een methodiek gegeven hoe kan worden vastgesteld of een stof in significante wijze wordt geloosd. In essentie komt dit neer op het overschrijden van een stof van haar waterkwaliteitsnorm in het betreffende waterlichaam.). Iedere stof geldt als een kwaliteitselement, waarvoor het one-out all out principe geldt.
geselecteerde stoffen zijn er uiteraard ook stoffen die in bepaalde regios in significante mate worden geloosd (maar niet op de internationale lijst staan). Deze regionale stoffen worden dan uiteraard in aanvulling op de internationale lijst alleen bij de toetsing in de betreffende regio gebruikt. Hoe de diverse kwaliteitselementen in elkaar grijpen bij de overall beoordeling van de ecologische toestand (status) is in afbeelding 14 weergegeven (bron: guidance on monitoring, COAST11-guidance en REFCOND12 -guidance. Het schema is tevens in het nationale KRW implementatiehandboek opgenomen).
Op dit moment (december 2003) is er vooralsnog sprake van een internationale lijst van Rijn relevante KRW stoffen (zijn dus specifiek voor Do the estimated values Do the physico Do the hydroYes Yes Yes for the biological chemical conditions morphological het internationale district quality elements meet meet high status? conditions meet high 10 reference conditions? status? Rijn) . Deze lijst omvat de navolgende stoffen: No No No Ammonium-N, arseen, chroom, koper, zink, Do the estimated values Do the physico -chemical Yes Yes for the biological quality conditions (a) ensure bentazon, chloortoluron, elements deviate only ecosystem functioning slightly from reference and (b) meet the EQSs d i c h l o o r v o s , condition values? for specific pollutants? dichloorprop, dimetoaat, No No mecoprop, MCPA, 7 PCBs (PCB28, PCB52, PCB101, Classify on the basis of Yes the biological deviation Is the deviation PCB118, PCB138, PCB from reference moderate? conditions? 153, PCB180), 4Greater chlooraniline, dibutyltin. Yes Is the deviation Deze internationale lijst major? Greater dient dus bij de ecologische beoordeling van alle waterlichamen in het internationale district Afbeelding 14 - Indication of the relative roles of biological, hydromorphological and physico Rijn te worden chemical quality elements in ecological status classification according the normative definitions betrokken. Naast in Annex V:1.2. of the Water Framework Directive. genoemde internationaal &ODVVLI\DV
KLJKVWDWXV
&ODVVLI\DV
JRRGVWDWXV
&ODVVLI\DV
PRGHUDWHVWDWXV
&ODVVLI\DV
SRRUVWDWXV
&ODVVLI\DVEDG VWDWXV
In principe vallen de 33 KRW stoffen onder deze categorie tenzij voor deze stoffen normen op Europees niveau zijn vastgesteld. Voorlopig wordt hiervan uitgegaan waardoor de 33 KRW stoffen uitsluitend in de goede chemische toestand worden meegenomen en niet in de goede ecologische toestand. 9 Guidance m.b.t. milieu-effecten van menselijke activiteiten. 10 Voor de internationale districten Maas, Schelde en Eems 8
zijn deze lijsten in ontwikkeling.
Guidance m.b.t. typologie, referentiecondities en classificatiesystemen voor overgangs- en kustwateren. 12 Guidance m.b.t. referentiecondities voor zoete 11
oppervlaktewateren.
121
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
3.4
Resumé beoordelingssystematiek van de toestand van oppervlaktewateren, visuele weergave van de chemische en ecologische toestand, commentaar op de beoordelings-methodiek.
Commentaar Kernprobleem is, dat de beoordeling van de goede ecologische toestand niet gedomineerd wordt door de biologische en hydromorfologische kwaliteitselementen, doch door de aanwezigheid van specifieke chemische stoffen die de waterkwaliteitsnorm overschrijden, waarbij geldt De kwaliteitselementen voor de chemische toestand en de ecologische toestand zijn in dat iedere specifieke stof als apart kwaliteitselement meedoet in de beoordeling afbeelding 15 integraal weergegeven. (terwijl de biologische en hydromorfologische Afbeelding 16 laat zien hoe het totale kwaliteitselementen zijn samengesteld uit meerdere parameters, die met elkaar gewogen één beoordelingsplaatje m.b.t. de chemische en de waardeoordeel per kwaliteitselement opleveren). ecologische toestand er uit kan zien. En dit naast het feit, dat er voor hetzelfde waterlichaam apart een beoordeling van de chemische toestand wordt gegeven. *RHGHWRHVWDQGRSSHUYODNWHZDWHU
JRHGHFKHPLVFKH WRHVWDQG*&7 :DWHU
JRHGHHFRORJLVFKH WRHVWDQG*(7
6WRIIHQXLW
NZDOLWHLWVQRUPHQ
ELRORJLVFKH
RYHULJH
(* GRFKWHUV
,QVLJQLILFDQWH
NZDOLWHLWV
UHOHYDQWH
KRHYHHOKHGHQ
HOHPHQWHQ
JHORRVGH
FRPPXQDXWDLUH
VWRIIHQ
ZHWJHYLQJ SULRULWDLUH
DOJHPHQH
SULRULWDLU
K\GURPRUSKR
JHYDDUOLMNHVWRIIHQ
I\VLVFK
ORJLVFKHNZDOLWHLWV
FKHPLVFKH
HOHPHQWHQ
SDUDPHWHUV
$DQQDPHZDWHUNZDOLWHLWVQRUPHQ]LMQRS (8QLYHDXYDVWJHVWHOGDQGHUVRQGHUGHHO*(7
Afbeelding 15- Resumé kwaliteitselementen die een rol spelen bij de beoordeling van de chemische toestand en de ecologische toestand van oppervlaktewateren.
&KHPLVFKHWRHVWDQG
1LHWJRHG
*RHG
ELRORJLVFKH N ZDOLWHLWV HOHPHQWHQ DELRWLVFKH
=HHU VOHFKW
6OHFKW
0DWLJ
*RHG
=HHU JRHG
N ZDOLWHLWV HOHPHQWHQ
(FRORJLVFKHWRHVWDQG
GRHOVWHOOLQJ JRHGHHFRO WRHVWDQG
UHIHUHQWLH
Afbeelding 16 - Beoordeling van oppervlaktewater volgens de Kaderrichtlijn Water.
122
Probleem De kerngedachte van de KRW is om een goede ecologische status (potentieel) voor oppervlaktewateren te bereiken waarbij fysisch-chemische elementen en specifieke verontreinigende stoffen mede bepalend (ondersteunend) zijn voor de ecologische toestand. Uit het middelste blokje van afbeelding 14 kan worden afgeleid, dat de algemene fysisch-chemische kwaliteitselementen ondersteunend zijn richting biologie en hydromorfologie. Als de biologie en de morfologie OK zijn, en er één of meerdere algemene fysischchemische kwaliteitselementen niet goed zijn kan de overallwaardering toch tot goede ecologische status leiden (do physico-chemical conditions ensure ecosystem functioning). Dit laatste doet recht aan de ondersteunende rol van algemene fysico-chemische parameters bij de beoordeling van de ecologische toestand.
De Europese Kaderrichtlijn Water
Anders is het gesteld met de rol van specifieke verontreinigende stoffen. Hiervoor geldt het oneout all-out principe. (Zie het zelfde blokje in afbeelding 14 onder do the physico-chemical conditions meet the EQSs (environmental quality standards) for specific pollutants. Daar iedere specifieke verontreinigende stof een apart kwaliteitselement is, betekent dit dat één specifieke stof die in een waterlichaam boven de norm zit voldoende is om de ecologische toestand te declasseren tot matig (ook in het geval dat alle biologische, hydromorfologische en algemene fysisch chemische parameters OK zijn). Daarbij moet worden bedacht dat de selectie van deze specifieke verontreinigende stoffen juist is gebaseerd op het overschrijden van de EQS in het ontvangende waterlichaam. Hierdoor wordt bij de beoordeling van de ecologische toestand een onnodige chemische dominantie bewerkstelligd.
3.5
Eerste indicatie of wij de vereiste goede chemische toestand en goede ecologische toestand (zonder aanvullend beleid) per 2015 kunnen halen Op dit moment wordt door de EU lidstaten en kandidaat lidstaten gewerkt aan de art. 5 verplichting van de KRW. Een eerste beeld of wij de KRW vereisten zullen halen onstaat pas eind 2004. Er zijn echter wel een aantal oriënterende projecten en een aantal overwegingen die een voorlopige indicatie kunnen geven of en zo ja in welke mate wij, zonder aanvullend beleid, aan de KRW vereisten van goede chemische toestand en goede ecologische toestand kunnen voldoen (het gaat nu te ver om voor de kandidaat sterk veranderde waterlichamen te indiceren of de afgeleide goede ecologische potentieel per 2015 haalbaar is. Dit laatse houdt mede verband met het gegegeven dat per kandidaat sterk veranderd waterlichaam een taylor made maximum ecologisch potentieel dient te worden vastgelegd).
/DQGHOLMNH HQ UHJLRQDOH
)+,YRRUV WHOOHQ
)+,YRRUV WHO OHQ
0HHWJHJHYHQV
Z DWHUNZ DOLWHLWV QRUP HQ
Z DWHUNZ DOLWHLWV QRUP HQ )+,0$&
+XLGLJHV LWXDWLH
-DDUJHPLGGHOGH
HQ ]RXWZDWHU (8V WDQGDDUGLVDWLH
,QGLFDWLH P DWHHQ RP YDQJ RYHUV FKULMGLQJ DOORFDWLHULMN UHJLR ]RXW %HHN 2XGHQGLMN
ELQQHQODQGVHEURQQHQEHODV WLQJ ,QGLFDWLH P DWHHQ RP YDQJ
*UHQVRYHUV FKULMGHQGH EHODV WLQJ
RYHUV FKULMGLQJ
9RRUEURQQHQ UHOHYDQW YLJHUHQG QDWLRQDDO HQ(8EHOHLG ,QV FKDWWLQJHIIHFWLYLWHLW
+XLGLJHIDFWV KHHWV
3URJQRVHRYHUV FKULMGLQJ 3URJQRVHXLWIDV HULQJ SULRULWDLU JHYDDUOLMNHV WRIIHQ
In deze afbeelding gebruikte afkortingen: FHI : Frauenhofer Instituut (bureau dat de Europese Commissie technisch inhoudelijk ondersteunt bij de formulering van normen voor de 33 KRW stoffen) MAC: Maximaal toegestane piekconcentratie Afbeelding 17 - Aanpak screening prioritaire stoffen in relatie tot het halen van de goede chemische toestand in de Nederlandse oppervlaktewateren.
123
124
Afbeelding 18 - Overall resultaten toetsing 33 KRW stoffen. Q Q
W U LF K O R R U P H W K D D Q F K O R U R I R U P
W U LI OX U D OL Q W U LI OX R U D OL Q
M
W U LF K O R R U E H Q ] H H Q D OO H LV R P H U H Q
Q
6 LP D ] L Q H
7 U LE X W \ O W LQ Y H U E LQ G L Q J H Q W U LE X W \ OW LQ R [ L G H
Q
3 $ . E H Q ] R D S \ U H H Q
Q
,V R S U R WX U R Q
M
M
+ H [ D F K OR R UF \ F OR K H [ D D Q
3 $ . E H Q ] N I OX R U D Q W K H H Q
M
+ H [ D F K OR R U E X W D G LH H Q
M
1$
+ H [ D F K OR R U E H Q ] H H Q
S H Q W DF K OR R UI H Q ROS F S
M
) OX R U D Q W K H H Q
Q
M
( Q G R V X OI D Q
M
' LX U R Q
3 HQ W DF K OR R UE H Q ] H H Q
E LV H W K \ O K H [ \ O I W D O D D W ' ( + 3
2 F W \ OI H Q R O H Q
Q
G LF K O R R U P H W K D D Q P H W K \ O H H Q F K O R U L G H
1$
G LF K O R R U H W K D D Q
M
M
& K O R R U S \ U LI R V
1 R Q \ OI H Q R O H Q
M
& K O R R U I H Q Y LQ I R V
1 LN N H O H Q ] L MQ Y H U E LQ G L Q J H Q
& F K O R R U D ON D Q H Q
Q
M
F D G P LX P H Q F D G P LX P Y H U E L Q G LQ J H Q
1 DI W DOH H Q
1$
* H E U R P H H U G H G LI H Q \ O H W K H U V
Q
Q
% HQ ] H H Q
1$
Q
$ WU D ] LQ H
N Z L N H Q N Z LN Y H U E L Q G LQ J H Q
M
$ Q WU DF H H Q
/ R R G H Q OR R G Y H U E LQ G LQ J H Q
M
Q
Q
M
M
M
Q
M
Q
Q
M
M
M
M
M
M
M
M
Q
Q
M
M
1$
1$
1$
M
M
M
! ) + , MD D U J H P ! ) + , P D [
$ ODF K OR R U
6 WRIQ D D P
! ) + , ] R X W
G H S R V LW L H
U Z ] L V
U Z ] L V
Y H U Y R H U
ODQ G E R X Z
Y H U Y R H U
Y H U Y R H U
U Z ] L V
O D Q G E R X Z G LI I X X V
LQ G X V W U L H
LQ G X V W U L H
U Z ] L V
Y H U Y R H U
U Z ] L V
ODQ G E R X Z
ODQ G E R X Z
U Z ] L V
LQ G X V W U L H G LI I X X V
F R Q V X P H Q W H Q U Z ] L V
D W P G H S R V LW L H
ODQ G E R X Z
O D Q G E R X Z U Z ] L
U Z ] L V
LQ G X V W U L H
LQ G X V W U L H
ODQ G E R X Z
ODQ G E R X Z
F R Q V X P H Q W H Q U Z ] L V
ODQ G E R X Z
F R Q V X P H Q W H Q U Z ] L V
Y H U Y R H U
ODQ G E R X Z
Y H U Y R H U
ODQ G E R X Z
E LQ Q H Q O D Q G V H E U R Q
E H O D Q J U LM N V W H
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
De Europese Kaderrichtlijn Water
De (goede) chemische toestand. Door RIZA en RIKZ wordt momenteel gewerkt aan zg. factsheets voor prioritaire stoffen. Deze factsheets vormen de basis voor een eerste indicatie of onze oppervlaktewateren, rekening houdend met bestaand beleid (lees maatregelen die daadwerkelijk in de toekomst zullen worden uitgevoerd en waarvoor reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden), echter zonder aanvullend (nieuw!) beleid, aan de goede chemische toestand kunnen voldoen. De in deze studie gevolgde systematiek is in afbeelding 17 weergegeven. De voorlopige resultaten van de studie zijn in afbeelding 18 weergegeven. Deze kunnen als volgt worden samengevat: · 16 stoffen: gewenste waterkwaliteit wordt per 2015 gehaald (9 van deze 16 stoffen halen nu reeds de gewenste waterkwaliteit); · 8 stoffen: twijfel over het bereiken van de gewenste waterkwaliteit vanwege het ontbreken van een afdoende verklaring voor de huidige overschrijdingen; · 6 stoffen: zonder aanvullende maatregelen zullen de vereisten per 2015 vrijwel zeker niet worden hehaald. (cadmium, nikkel, tributyltin, benz(k)fluorantheen, endosulfan, isoproturon); · 4 stoffen: onvoldoende basismateriaal voor enige prognose; · Totaal 34 stoffen bekeken vanwege het kijken naar 2 individuele PAK. Alhoewel het voorgaande aangeeft dat voor ongeveer de helft van de prioritaire stoffen, mede t.g.v. de effecten van reeds in gang gezet beleid, naar verwachting in 2015 aan de KRW normen kan worden voldaan, moet wel worden bedacht dat de KRW systematiek van toetsing (one out all out) met zich mee zal brengen dat zonder aanvullende (nieuwe) maatregelen waaraan een bestuurlijke haalbaarheidsafweging aan ten grondslag zal liggen, een belangrijk deel van de Nederlandse oppervlaktewaterlichamen niet aan de goede chemische toestand zal voldoen. (zie ook slotopmerking aan het einde van deze paragraaf) Dit beeld is naar verwachting niet anders nadat ook
de lijst van 76-464-EG dochters in de goede chemische toestand zijn betrokken. De (goede) ecologische toestand. De goede ecologische toestand wordt bepaald door biologische, hydromorphologische, algemene fysicochemische en specifieke chemische kwaliteitselementen (zie ook onder paragraaf 3.3). Zoals eerder aangegeven wordt op dit moment door de EU lidstaten en kandidaat lidstaten gewerkt aan de art. 5 verplichting van de KRW. Een goed beeld (en dus ook naar lokatie gedifferentieerd beeld) of wij de KRW vereisten m.b.t. de ecologische toestand zullen halen onstaat pas eind 2004. Toch kan op dit moment (december 2003) wel een grove inschatting worden gegeven in welke mate wij in Nederland in 2015, uitsluitend rekening houdend met de effecten van bestaand beleid, aan de goede ecologische toestand zouden kunnen gaan voldoen. Alterra heeft in haar studie AQUAREIN gekeken naar de huidige en mogelijk toekomstige waterkwaliteit m.b.t. nutriënten en een aantal bestrijdingsmiddelen in zoete watersystemen. Los van het na te streven ambitieniveau kan worden gesteld dat het halen van de ecologische KRW doelen geen sinecure is en voor een aantal situaties zelfs onmogelijk lijkt. Kijkend naar de specifieke chemische stoffen die in Rijnkader zijn overeengekomen (het zijn stoffen, die op internationaal niveau als waterkwaliteits-normoverschrijders zijn aangemerkt), kan in ieder geval worden verwacht dat in de Rijn en haar zijtakken het one out all out principe voor deze specifieke verontreinigende stoffen (kwaliteitselementen) in sterke mate zal bijdragen aan het niet kunnen voldoen aan de KRW vereisten m.b.t. een goede ecologische toestand (alsmede een goed ecologisch potentieel als doelstelling voor sterk veranderde waterlichamen).
125
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Belangrijke slotopmerkingen De hierboven gegeven sombere prognose dient uitdrukkelijk in de juiste KRW context te worden geplaatst. Nogmaals wordt er op gewezen dat bij bovenstaande conclusies m.b.t. het in 2015 niet halen van de goede chemische toestand, de goede ecologische toestand (en goed ecologisch potentieel), uitsluitend rekening is gehouden de effecten van bestaand beleid (= reeds in gang gezette maatregelen en maatregelen die zeker voor 2015 zullen worden uitgevoerd). Mogelijke aanvullende maatregelen (dus boven op bestaand beleid), maar ook eventuele derogatiemogelijkheden (Art. 4 leden 4 en 5 van de KRW) zijn niet in de prognoses verwerkt. Of en zo ja welke aanvullende maatregelen zullen worden genomen, en of van de mogelijkheid tot derogatie gebruik zal worden gemaakt zal in de periode 2005-2009 aan de orde komen. Het zal duidelijk zijn dat bij dit maatschappelijk, politiek en bestuurlijk afwegingsproces mede recht moet worden gedaan aan het gestelde in Art. 14 van de KRW (voorlichting en raadpleging van het publiek). Het resultaat van dit afwegingsproces zal zijn weerslag krijgen in het stroomgebiedbeheersplan dat december 2009 gereed dient te zijn. Het zal duidelijk zijn dat een aantal aspecten op internationaal stroomgebied(district)niveau dient te worden gecoördineerd.
Literatuurlijst De hieronder genoemde Richtlijn, Beschikking, CIS documenten en guidance documenten kunnen worden gedownload via: http://forum.europa.eu.int/Public/irc/env/Home/main ; (ga na verbinding naar WFD CIRCA implementing the Water Framework Directive, vervolgens naar library; rest is zelf verklarend) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid. Publicatieblad Nr. L 327 van 22/12/2000 (de Kaderrichtlijn Water) Beschikking Nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG
126
Common strategy on the implementation of the Water Framework Directive (May 2001) Carrying forward the Common Implementation Strategy for the Water Framework Directive (June 2003) Guidance documents (November 2002 November 2003): - The EU Water Framework Directive: Statistical as pects of the identification of groundwater pollu tion trends, and aggregation of monitoring results (WFD-GW) - Guidance on Economics and the environment. The imple mentation challenge of the Water Framework Directive. - Guidance for the analysis of pressures and impacts in accordance with the Water Framework Directive - Guidance document on identification and designation of heavily modified water bodies - Horizontal guidance on the application of the term water body in the context of the Water Framework Directive - Development of a Geographical Information System; guidance on implemention of the GIS elements of the Water Framework Directive - Guidance on typology, reference conditions and clas sification systems for transnational and coastal wa ters - Towards a guidance on establishment of the intercalibration network and on the process of the intercalibration exercise - Guidance on monitoring for the Water Framework Directive - Guidance on establishing reference conditions and ecological class boundaries for inland surface waters - Best practices in River Basin Management Planning: - Identification of river basin districts in Member States. Overview, criteria and current state of play - Guidance on the planning process - Guidance on public participation in relation to the Water Framework Directive. Active involvement, con sultation, and public access to information - Horizontal guidance document on the role of wetlands in the Water Framework Directive - Guidance for an overall approach to the classifica tion of ecological status and ecological potential. - Towards a guidance on reporting under the Water Framework Directive Handboek Kaderrichtlijn Water (Maart 2003). Het handboek kan worden gedownload via: http:// www.kaderrichtlijnwater.nl Analyse prioritaire stoffen. screening op landelijk niveau Fred Wagemaker, Loek Knijff, Nanette van Duynhoven (RIZA) Karin Legierse, Janny Pijnenburg (RIKZ), 10 september 2003 AQUAREIN, Gevolgen van de Europese Kaderrichtlijn Water voor Landbouw, natuur, recreatie en visserij. Frank van der Bolt, Rik van den Bosch, Theo Brock, Petra Helligers, Cees Kwakernaak, Dorothéé Leenders, Oscar Schoumans, Piet Verdonschot Alterra-rapport 835, Alterra, Wageningen, 2003
An Australian perspective
An Australian perspective
1
Introduction
Australia has a rather unique water resources situation, which has impacted on the countrys development and has been a significant influence on the resulting demographics one sees today. It is a country that has just this past month reached 20 million inhabitants. Some 90% of these inhabitants live within a short distance of the coastline the longest coastline of any single country in the world. Most of these people are clustered in a small handful of large cities on the Eastern and South Eastern part of the country.
prof. D. Bursill CRC
The most northern, tropical fringe of Australia has the highest rainfall, but the climate tended to discourage significant growth of population in this area. During the wet season much of this area is still impassable to road transport. On the other hand, the eastern and much of the southern coastal areas have a Mediterranean climate much more familiar and comfortable to its (largely) British and European settlers. The central part of the continent is generally arid or desert and there are very few inland river systems that contain flowing water other than after occasional rainfall. It is not unusual for much of this area to see very little rainfall for several years in succession. When it does rain, it is possible that extensive flooding can occur. The first lines of a famous Australian poem by Dorothy McKellar reflects this extreme climatic situation: I love a sunburnt country, A land of sweeping plains, Of rugged mountain ranges, Of droughts and flooding rains.
$XVWUDOLD $XVWUDOLD 6RXWK$PHULFD
$IULFD
$VLD
2FHDQLD 1RUWKFHQWUDO $PHULFD
(XURSH
Figure 1 Global fresh water resources Australia in context (Source: FAO AquaStat Data).
127
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Perth relies on local ground water aquifers for 50% of its water supply. This water has a salinity that varies (depending on the aquifer from approximately 400 mg/L to over 1000 mg/L. Blending of the water is used to manage the salinity of the water supplied to customers. Full treatment is applied to the ground water sources as they contain elevated levels of iron, manganese and natural organic matter (NOM). Perth is unique among Australian capital cities in using ground water. The Sydney catchment comprises largely of forested areas within their famous Blue Mountains. (The Blue in the title arising from the bluish haze caused by the eucalyptus oil distilled in to the atmosphere by the hot sun on the extensive eucalyptus forests in this area). However, there are some urban and agricultural developments in the catchments and the water has full conventional water filtration and disinfection.
Figure 2 - Distribution of Surface Run off (Source: Water and the Australian Economy, April 1999).
Water has been vital to the development of Australia and its importance will only increase in future years. One might expect that Australians would recognise this fact and respect its relatively scarce and important water resources. However, it is unfortunately the case that the cultural tendency towards a relaxed, laid back attitude to many things in life (with the possible exception of sport) has, until the past few years, applied to water management as well.
2
Broad overview of public water systems in Australia
The major capital cities of Sydney, Melbourne, Brisbane, Perth, Adelaide and Hobart all have surface water catchment reservoirs that feed their water supply systems. Melbourne, Sydney and Hobart rely entirely on these local reservoirs for their total water supply. Melbourne, Perth and Hobart have heavily protected, forested catchment areas that provide a high quality water resource. In these instances the catchment is the main barrier to pollution of these water sources and there is little subsequent treatment (apart from disinfection).
128
The catchments that serve Adelaide and Brisbane are heavily developed for urban and agricultural activities and consequently the source water is poor and requires full treatment. Brisbane supplements its reservoirs with water drawn from the Brisbane River the main river that runs through the city. The quality of the water is similar to what is drawn from the reservoirs except that wider turbidity variations are experienced. Adelaide supplements its reservoir supply with water drawn from the River Murray. The River Murray is part of what is called the Murray - Darling system, which is Australias largest river system. The Murray Darling Basin covers 15% of the Australian land mass and it supports about 30% of Australias agricultural activity. The Murray flows to the sea in South Australia, some 80 kilometres from Adelaide. Two main pipelines take water from the River to supplement the local reservoir system. The water quality is poor and it requires full treatment.
An Australian perspective
3
Figure 3 The Murray Darling Basin (Source: Murray Darling basin Commission).
Most of Australias urban water supplies rely on surface water. Much of the ground water resources of the country is brackish or saline a result of Australias recent geological history when significant parts of inland Australia had been connected to the sea. It is not intended to discuss the situation with respect to sewage systems and treatment in Australia, except to point out that with most of the population living near the coast, most treated waste water effluent is discharged to the ocean. There are issues in relation to the impacts of these discharges on the coastal environment, but there is relatively little influence of discharges from large population centres on surface water resources a situation that is quite different to Europe or North America. (This presents Australia with a different risk associated with endocrine disrupting chemicals and pharmaceutical products any risks on this issue whether environmental or public health, are more likely to be associated with agricultural activities.)
An overview of the reforms of the Australian Water Industry
Most water operations in Australia are publicly owned and run either by State or Local Government bodies. Some States, such as South Australia and Western Australia have had a long history of a fully integrated water management system through a state government department. In these two cases, the control of the full water cycle was under the administration of a single authority for much of the past 100 years. This situation provided substantial benefits in the development of their water systems that the present day community is benefiting from. Other states, such as Tasmania and Queensland have used local government organisations for water supply management and operations. New South Wales and Victoria have been a mix of state government and local government responsibility. It is also the norm for water and waste water infrastructure and services to be part of the same organisation. Over the past 15 20 years significant change has occurred in the water industry in Australia. The Federal and State governments under a wider agenda for broader economic reform have driven a reform process that has extended through much of the Australian economy. Although it is difficult to generalise, it was probably the view of the decision makers at the time that the water services to Australians was characterised by inefficiency, overengineered infrastructure and a reluctance to respond to customer needs. Furthermore, there was a view that the regulatory process was weak for environmental, health and resource management areas. A key forum for debating and hopefully resolving policy issues that have some overlap between the federal and state administrations is the Council of Australian Governments (COAG). In February 1994, COAG agreed to pursue a number of water reforms. These reforms cover a range of areas including: - natural resource management; - pricing (including the treatment of crosssubsidies);
129
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
- more rigorous approaches to future investment in the water industry; - trading in water entitlements; - institutional reform. This COAG agreement is underpinned by some key principles that have dominated the reform process over the ensuing period. One of these principles relates to the separation of responsibilities of resources management from water service delivery as well as the separation of responsibilities for environmental regulation. Another driving principle relates to the desire to introduce greater competition in the delivery of water services, including the increased involvement of the private sector. Similar reforms have been applied to the power industry in Australia. As with all government policy, one can debate the positive and negative aspects of these reforms and often, ones attitude towards the changes will be influenced by philosophical, political and personal views. The visible outcomes from the water industry reforms have included the establishment of environmental protection agencies in each state and by the Federal Government as well as the establishment of natural resource agencies in each state and at the Federal level. There has been a clarification of the responsibilities of state health authorities for developing and implementing water quality regulations and in most states there have been water pricing review mechanisms set up that are (in theory, at least) independent of the government and the water industry. There has been a substantial reduction in staffing levels within the water utilities and much tighter management of all costs. Some of the staff moved to the regulatory and resources management agencies, some to the private operators and many left the industry completely. The dividend payments made by utilities to their respective government owners have risen substantially.
130
It is a commonly held view that much of the industry was heading for full privatisation and that the senior executives of most water authorities were focused on preparing the utilities for sale (as had already occurred in the power industry). There seemed to be little consideration for other issues at the decision making level. Some of the dangers of this approach were clear to many in the industry, but it was not really until 1998 when the Sydney Water incident changed matters significantly. This incident raised concerns in the broader community that the pursuit of privatisation and commercial objectives had placed the community at risk, and whether this view was justified or not, the direction the Australian industry has subsequently taken has changed. Utility managers began to consider that they need to manage their organisations under government ownership for the longer term. This meant that strategies needed to change. For example, a different perspective was needed for dealing with issues such as water quality management or research and development. Water quality improvements often involve capital investment requirements. If the plan is to sell the business, why try to address issues that may increase capital investment pressure? Who is really interested in research and development if there is no intention to run the organisation for very long? On the other hand if the ownership of the business is not changing, a different perspective can be anticipated. The five years leading up to 1998 were seen by some in the Australian water industry as a low period where the industry lost sight of what business it was really in. It seemed to be in the economic reform business, rather than focusing on the provision of water services to its customers. Since that time there has been a great improvement in the focus on customer service, improvement in the quality and value of services provided, as well as achieving the high dividend requirements that most of the state and local government owners demand.
An Australian perspective
There has been greater interest in the reliability of services across the whole range of the utility operations. In the water quality area, this has led to strong support for better, evidence based water quality regulations. The CRC has been very well supported in its leadership of changes to the Australian Drinking Water Guidelines (ADWG) particularly with the development of the Water Quality Management Framework, which now forms a substantive part of the ADWG. The industry is generally happy to embrace water quality improvements required by regulations if those regulations are well founded on good health and customer research. The CRC research program, and other national research activities are seen as supporting the improvement strategies of the utilities.
4
What are the current issues in Australia for water supply?
Much of Australia has been suffering from drought conditions over an extended period of approximately 7 years. Australia is a large and diverse country, so there are many areas where rainfall has been average or above average through this time. However, the rainfall pattern for Perth, in Western Australia, seems to have changed such that the long term average rainfall for this city has been revised significantly downwards as a result of an extended period of drought conditions. This in turn impacts on the model predictions of water supply availability for future years and a serious shortfall in water is now predicted for the shorter term. Large parts of western Victoria and the Melbourne catchment areas have been experiencing lower than average rainfall over a similar period. One Victorian country town had to take emergency measures to install reverse osmosis facilities. These facilities are being used to provide desalinated water from a brackish aquifer since the lake supplying the town dried up two years ago. This past season a farmer actually planted a crop of wheat in the bed of the lake and was able to harvest the crop because there
was virtually no run off to the lake through this year also. Sydney and Brisbane have been experiencing low rainfall, although the drought conditions have been less severe and over a shorter period. Adelaide had a dry year in the winter of 2002, but other years within this past seven year period have been close to average. Most of the major capital cities in Australia have water restrictions in force at this time. The impact of these conditions, together with a drive in the community and within the industry to consider the long term sustainability of current water management and water supply practices, has promoted a series of strategic reviews. Most of the capital cities have either recently completed or are currently undertaking strategic reviews of water supplies for the next 20-50 years. A big feature of each of these reviews is the matter of water recycling and the possible utilisation of alternative sources of water, such as urban storm water. To gain some perspective on this issue, some of the key aspects of the Adelaide strategic review are summarised here. Adelaide is a city of approximately 1.2 million people and it currently uses some 200 gigalitres per annum for its public water supply. In an average rainfall year 60% of the water comes from the catchment area in the nearby Mount Lofty Ranges. There are ten surface water reservoirs that have provided an average of 135 gigalitres per annum from these catchments over the past 10 years. The balance of the water requirements comes from the River Murray. In a dry year, up to 90% of the water supply may need to be sourced from the River Murray, while in a wet year it may be as low as 20%. Pumping water from the River Murray to Adelaide adds about 20% to the cost of water, so the local catchment water is preferred, if it is available.
131
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Adelaides water demand has varied over time, and is influenced by many issues. Until 1978, the demand for water grew around 4% a year. Since then the rate of per capita consumption has decreased but total consumption is still rising at about 0.5% per annum due to population growth and industry development. The decline in water use per capita is due to factors such as higher density dwellings, user pays pricing, dual flush toilets, and a general increase in the communitys environmental awareness. The current average Adelaide household water use is 284kL per annum. For the typical suburban household, 60% of water is used indoors and the remaining 40% is used externally, predominantly on garden irrigation. The amount of outdoor watering can fluctuate significantly each year depending on the weather. Water use in the home is gradually falling with the increasing popularity of dual flush toilets, which are now mandatory as well as water efficient showers. More than 70% of homes now have dual flush toilets compared to 48% in 1994 while almost 40% have low flow showerheads, up from 26%. Only about 8% have water efficient front loading washing machines, due mainly to Australian manufacturers being slow to respond to this area of demand. Flats, units or apartments now make up around 11% of all dwellings. They usually have lower occupant numbers and smaller lawn areas and so use less water per dwelling than traditional suburban homes. . LWF K H Q
7 R LO H W
2 WK H U
* D U G H Q R WK H U R X WG R R U
Water is being recycled from two of Adelaides waste water treatment plants. The inability of the limited existing water resources to sustain the growing irrigation industries in the surrounding agricultural regions has driven the development of these water re-use schemes which are now the largest in Australia. South Australia has the highest level of waste water recycling per capita in the country. In fact use of recycled waste water has increased in recent years to over 16 gigalitres per annum. This represents about 19% of Adelaides waste water and 8% of total water consumption. The majority is used for irrigation purposes. Another significant advance is the Mawson Lakes Development located in the northern suburbs of Adelaide. This development incorporates colour coded pipes installed during construction of the development to deliver recycled water to households for garden irrigation. It also uses urban stormwater and wetland treatment systems to provide and maintain ornamental lakes around the development. On average, more than 160 gigalitres of urban stormwater flows into the sea from the Adelaide region annually. Stormwater reuse schemes have been developed in recent years for irrigation and industrial uses. All major stormwater schemes to date employ an aquifer storage and recovery (ASR) system, which allows the collection and storage of stormwater in aquifers during the winter months for subsequent use in the summer. These schemes often employ artificial wetland systems as part of the purification process, prior to aquifer storage. The climate in Adelaide and the poor quality of water in existing aquifers (due to high salinity) makes this approach feasible. All of the current schemes are still regarded as experimental and they are subject to close evaluation, research and EPA controls.
/ D X Q G U \ % D WK V K R Z H U
Figure 4 - Average household use of water in Adelaide (Source: Waterproofing Adelaide, Discussion Paper December 03). 132
As part of the current strategic review, a range of strategies are being evaluated and discussed with the broader community. These include further measures to reduce consumption - mainly through better water conservation (eg increased use of water efficient appliances).
An Australian perspective
Rainwater tanks are very popular in Adelaide compared to other cities. About 37% of households are believed to have a rainwater tank. It is estimated that less than 1 gigalitre is used in Adelaide each year representing less than 0.5% of total water use. There is a popular belief among the community that a scheme to encourage increased use of rainwater tanks on domestic premises will solve much of the future water shortage problems. As indicated above, the impact of this source of water is relatively small, especially with the inefficient collection and utilisation practices that are typical of the current installations. The total available volume of rainwater from all domestic roofs in Adelaide is 15 gigalitres in an average rainfall year, assuming 100% collection efficiency. The current collection and use efficiency is less than 20%. If all houses are connected with tanks and the efficiency is not improved, this will barely achieve an increase in water availability of 1%. All of this for a cost on a volumetric basis that is more than an order of magnitude higher than the cost of the current public water supply. Another important consideration with rainwater is that of quality. This source of water cannot be regarded as potable as research and experience has shown that this water rarely, if ever meets the Australian guidelines for drinking water from a microbiological and chemical perspective. However, the Victorian Government has recently responded to public opinion and has implemented a scheme for subsidising rainwater tank installations in households in Melbourne. It would appear to be difficult to change public support for this water supply option in Adelaide as well. This remains a challenge to the current review. Other options for alternative sources of water include increased use of the River Murray, which has the capacity for at least another 200 gigalitres to be withdrawn for Adelaide. This is the lowest cost and most practical augmentation option, but it runs counter to public opinion on increased abstractions from the River Murray and its possible impact on the river ecology. Adelaide draws its water from the River Murray near
the end of the river system, just prior to its discharge to the sea. There is a very vigorous debate in Australia that has been gaining momentum over the past few years regarding the sustainability of the current water management policies for the Murray Darling Basin. Irrigation uses 80% of the water abstracted from the total system. Much of this irrigation water is used inefficiently and is often applied to low value crops, such as pasture. It is clear that water abstraction rates will need to be reduced by at least 50% if the river ecology system is to be improved. This will require significant social and economic change in the region and there is much political resistance to this change. The current level of abstraction of water for Adelaide is less than 1% of the total water taken from the river system and is less than 2% of the mean annual flow of the River Murray in to South Australia. This is less than the errors involved in measuring the flows at the South Australian border. Consequently, using further water from the River Murray to meet future projected water supply demands is insignificant in relation to the overall health of the system. However, the political and community debate is not sufficiently sophisticated to distinguish between the over use and inefficiency of the upstream irrigation industry and the use of water for Adelaide. Furthermore the politics is developing into an issue between the city (water supply) and country (irrigation) communities. There have even been recent water restrictions imposed in Adelaide at a time when the local catchment reservoirs were almost full. One view is that this was to share the pain with the rural communities who were suffering from water shortage. It remains to be seen if it will be politically possible for the River to be used to meet future increased water demand. Some of the more adventurous suggestions include towing icebergs from the Antarctica, to pumping water from the Ord River scheme in north western Australia a distance in excess of 6000 kms. These options will not get any serious consideration, but they need to be placed in context with other more viable options as they are often the options that attract the communitys imagination and support.
133
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
One of the most serious issues for consideration of a range of innovative water supply options for the future, is that there are no sound national guidelines to cover the potential use of urban stormwater, household grey water, recycled waste water or rainwater for uses around domestic households. There are many difficulties in allowing such water sources (treated or otherwise) to be reticulated to houses even for garden use, let alone for uses in the house, such as toilet flushing. Experience with pilot schemes in Australia has shown that the reticulation of recycled waste water to domestic properties for use on the garden cannot seem to be controlled even when special plumbing measures are taken. The pilot systems have had regular instances of cross connections to the potable supply, sometimes by plumbers making mistakes and sometimes by residents undertaking illegal handy man modifications using materials and equipment that is readily available in local stores. Considering that the residents and plumbers involved are aware that the schemes are experimental and they have been asked to take special care to co-operate, it does not provide an optimistic outlook for such schemes under normal operating arrangements. Greater success is likely with the supply of recycled water to certain industries. Successful examples include the recycling of waste water from the Luggage Point sewage treatment facility in Brisbane to a nearby oil refinery. The water utility has provided treatment facilities, including membrane filtration and desalination to the high standard required by the refinery. The costs charged to the refinery reflect the benefits to the city through the lower demand on the potable water supply system. There are efficiencies for the refinery through savings to their in-house treatment requirements, particularly as it came at a time when an expansion to the refinery was required. Other examples include the provision of recycled water (after membrane filtration and desalination) to a power station near Sydney and urban stormwater after treatment to a wool processing 134
operation in Adelaide. Such specific applications can be well managed such that there is little or no risk to health of the general community.
The Future The Australian water industry has come through a period of significant change. It was on a course towards privatisation, but it now shows all the signs of remaining in public ownership for the foreseeable future. There is a better focus on customer service and the improvement in the level of service to the community. The Australian water industry does not have a history of customer focus though, and it will take more time before it can be said that it has a good understanding of customer needs. There is still a degree of an authoritarian culture that comes from government ownership. Some of the smaller regional water utilities are demonstrating an ability to change faster in this respect. These smaller operations are more willing to embrace new technological approaches to achieving water quality improvements. Sometimes this has led to unwise or inappropriate investments, as these smaller utilities are more vulnerable to recommendations of consultants. In other instances the work has been successful, with their customers now enjoying very high quality water at reasonable cost. The industry has developed a stronger sense of cooperation over the past five years and fortunately the strong sense of internal competition, encouraged by the national competition policy agenda, has now been replaced by an attitude of mutual support and collaboration. The industry and its supporting research community is active in the international collaborative environment. Significant contributions have been made in water technology, water policy, water quality guidelines, etc. Australia has looked to The Netherlands and Germany as the leaders in water research and technology development over many years and it has been very pleasing to see the col-
An Australian perspective
laboration between Australia and this part of Europe broadening each year. As the industry strives to address the new challenge of long term sustainability the future promises to be an interesting time. Hopefully the good links that exist at the international level will continue to develop such that we learn from each other as we go forward. The different cultural, demographic and climatic circumstances will, no doubt ensure that the outcomes will be different. Nevertheless, our links should ensure a richer journey for us all.
135
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
136
BIJLAGEN
Bijlage 1 - Genomineerden Gijs Oskam prijs Bijlage 2 - Master of Science Watermanagement Bijlage 3 - Australië-reis dispuut Watermanagement Bijlage 4 - Samenvattingen voordrachten
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Genomineerden Gijs Oskam prijs
Bijlage 1:
Genomineerden Gijs Oskam Prijs
GENOMINEERDEN GIJS OSKAM PRIJS
1. G. Heijnen Water voor het Westland
2. S.A.S. Raktoe Fouling and cleaning of ultrafiltration membranes
3. F.J.C. Smits Koppeling Duflow-MicroFem
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Genomineerden Gijs Oskam prijs
Water voor het Westland Een haalbaarheidsstudie naar de toepassing van capillaire nanofiltratie voor de behandeling van oppervlaktewater voor de glastuinbouw. Afstudeercommissie: prof. ir. J.C. van Dijk (TU Delft), ir. C.W. Aeijelts Averink (Hatenboer-water)), ir. P.J. de Moel (TU Delft), ir. J.Q.J.C. Verberk (TU Delft) De glastuinbouw in Nederland maakt voor de watervoorziening voor de gewassen gebruik van regenwater dat wordt opgevangen en tot gietwater behandeld. Wanneer er een tekort is aan dit regenwater wordt er grondwater opgepompt dat met behulp van membraanfiltratie wordt gezuiverd tot gietwater. Er zijn plannen om dit gebruik van grondwater aan banden te leggen. Een mogelijk alternatief voor grondwater is oppervlaktewater. Oppervlaktewater kan niet direct, zonder voorzuivering, gezuiverd worden met behulp van de bestaande reverse osmosis (RO) installatie. Deze voorzuivering voor RO is vaak een ultrafiltratiestap (UF). Een alternatief voor de UF+RO is een eenstaps-behandeling door capillaire nanofiltratie (cNF). In dit onderzoek wordt de technische en economische haalbaarheid van cNF-toepassing in de glastuinbouw onderzocht. Daarnaast wordt m.b.v. een modellering een beschrijving gegeven van verschillende oorzaken van de fluxdaling tijdens het filtratieproces. Technische haalbaarheid Uit het proefonderzoek blijkt dat het cNF proces geschikt is om toe te passen. Hierbij worden de beste resultaten gehaald wanneer de productie lager dan gebruikelijk wordt gekozen. Daarnaast is er tijdens het proefonderzoek de goede werking van terugspoelen om de cNF-membranen te reinigen aan het licht gekomen.
Figuur 1 - Sloot waaruit voedingswater wordt gepompt.
ir. G. Heijnen TU Delft, thans Hatenboer Water
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
YRHGLQJ FRQFHQWUDDW
SHUPHDDW
OXFKW Figuur 2 - Schematische proefopstelling.
Economische haalbaarheid Bij lage productie vallen de kosten voor cNF hoger uit dan voor het alternatief, UF+RO. Wanneer echter een meer conventionele productie wordt ingesteld of wanneer de membraanprijs zakt, kan de cNF zeker concurrerend zijn. Model In dit onderzoek blijkt dat er scaling van CaCO3 op aanwezige kernen in de concentraatstroom of in de koek van vervuiling op het membraan optreedt. Dit in tegenstelling tot de algemene verwachting dat scaling plaatsvindt op het membraan. Uit de modelvorming, waarbij rekening wordt gehouden met die scaling, blijkt dat de fluxdaling die optreedt door een stijgend osmotisch drukverschil een significant deel is van de totale fluxdaling. Bij lage opgelegde drukken is het aandeel in fluxdaling door osmotisch drukverschil te groot bepaald. Dit valt te wijten aan onzekerheden in met name de retenties van de zouten door het membraan. Naast de modellering is er ook een opzet gegeven om de vervuiling van het membraan te bepalen door een bestaande methode (MFI-UF) toe te passen op de proefresultaten. Dit bleek niet mogelijk, maar met aanpassingen aan de proefopstelling en bedrijfsvoering zou het in de toekomst tot de mogelijkheden behoren.
Genomineerden Gijs Oskam prijs
Fouling and cleaning of ultrafiltration membranes Afstudeercommissie: prof. ir. J.C. van Dijk (TU Delft), dr. S.G.J. Heijman (KIWA. TU Delft), ir. J.Q.J.C. Verberk (TU Delft) Ultrafiltration (UF) is a form of membrane filtration that is used in a wide variety of applications, one of which is drinking water treatment. The main advantages of UF for drinking water treatment are low pressures (compared to other types of membranes) and excellent removal of colloidal substances, Giardia and viruses. Fouling is a major problem in the operation of UF. Therefore, adequate membrane cleaning is essential. Membranes are cleaned hydraulically (using water and sometimes air) or chemically. However, a fundamental foundation for currently used cleaning procedures for ultrafiltration membranes does not exist. The objective of this MSc. project was to get more insight into the basic processes fouling and cleaning of UF membranes so that cleaning procedures could be optimized effectively. This was done by 1. Carrying out a survey to gather practical experiences of eight UF installations in the Netherlands 2. Performing experiments at Kiwa Water Research, Nieuwegein, the Netherlands. The survey showed that cleaning procedures used at the installations were not uniform. Also, optimizations of chemical cleaning
Figure 1 - Experimental set up.
ir. S.A.S. Raktoe TU Delft
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Figure 2 - Photos of the concentrate side of a membrane, left photo: new membrane; middle photo: membrane after back flushing; right photo: membrane after chemical cleaning. Clearly the blocked cappilaries are visible.
procedures were experienced to be more effective than optimizations of hydraulic cleaning procedures. The experiments had a surprising outcome. Next to the already known fouling mechanisms of UF membranes (pore blocking, cake layer formation), some membranes capillaries (straws) were found to be completely blocked. Therefore water could not be transported out of the capillaries during cleaning. This resulted in capillaries that were completely filled with solids. This fouling mechanism was never described before in literature. The blockings appeared especially in the end part of the capillaries. The potting (where capillaries are glued together) hindered chemicals to soak into the blockings. Further research must clarify more about the reasons for the appearance of blockings and if capillary blocking also appears at full-scale plants. Following the discovered fouling mechanism, promising hydraulic cleaning methods are intermittent flushing, a more powerful forward flush and flushing from the opposite direction.
Figure 3 - A capillary can become blocked
.
and totally filled with solids during cleaning.
Genomineerden Gijs Oskam prijs
Koppeling Duflow-MicroFem Afstudeercommissie: dr. C. J. Hemker (VU) , drs. V. Post (VU), drs. S . van Baalen (Vitens) en mevr. E Weide (Waterschap Rijn en Ijssel)
In het afstudeeronderzoek is een methode beschreven om gekoppeld en iteratief te kunnen rekenen met een programma voor oppervlaktewaterstroming, Duflow, en een programma voor grondwaterstroming, MicroFem. Door middel van een aantal Pascal-modules die samen de initialisatiefase vormen, wordt het grondwatermodel passend onder het oppervlaktewatermodel geplaatst. Alle gegevens die nodig zijn voor de gekoppelde berekening, bijvoorbeeld welke knooppunten van MicroFem aan welke sectie van Duflow zijn gekoppeld, worden in deze initialisatie-fase verzameld en in een apart ASCII-bestand opgeslagen. Het maken van het oppervlaktewater- en het grondwatermodel gebeurt in Duflow en MicroFem zelf. Een gekoppelde berekening wordt verdeeld in een aantal tijdsintervallen van een door de gebruiker in te stellen lengte. De tijdstappen van Duflow en MicroFem zijn binnen dit tijdsinterval vrij en onafhankelijk van elkaar te kiezen. Gedurende elk tijdsinterval brengt het koppelingsprogramma de uitkomsten van het oppervlaktewater- en het grondwatermodel iteratief met elkaar in evenwicht. De mate waarin de beide modellen met elkaar in evenwicht worden gebracht is aan de hand van verschillende stopcriteria op te geven. Het aansturen van het koppelingsprogramma gebeurt door middel van een eenvoudig batchbestand. Een gekoppelde berekening gaat per tijdsinterval als volgt: het koppelingsprogramma laat Duflow rekenen, brengt per gekoppeld MicroFem-knooppunt de door Duflow berekende gemiddelde waterhoogte over naar het grondwatermodel, laat MicroFem rekenen, brengt per Duflow-sectie de door MicroFem berekende gemiddelde flux over naar Duflow, start Duflow, etcetera
, net zolang totdat aan één van de opgegeven stopcriteria wordt voldaan. Vervolgens wordt het volgende tijdsinterval doorgerekend en iteratief in evenwicht gebracht. Alle tijdsintervallen worden op deze manier doorlopen. De resultaten van de gekoppelde berekening zijn met behulp van respectievelijk Duflow of MicroFem, of met een spreadsheet, te analyseren. Als bijzonderheden van deze koppeling kunnen de volgende mogelijkheden worden genoemd. Ten eerste kunnen in een gekoppeld model afwaterende gebieden worden gedefiniëerd. De fluxen van
drs. F.J.C. Smits Vrije Universiteit, thans Witteveen + Bos
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Figuur 1 - Karakteristiek koppeling Duflow-MicroFem
en naar het topsysteem in op te geven delen van het grondwatermodel, kunnen als randvoorwaarden aan afzonderlijke knooppunten van het Duflowmodel worden toegevoegd. Op deze wijze kunnen ook grotere regionale modellen gekoppeld worden. Ten tweede wordt in een gekoppelde berekening ook rekening gehouden met het feit dat er een maximum is aan de te infiltreren flux vanuit het oppervlaktewater naar het grondwater. Dit is bijvoorbeeld het geval als zich tussen het grondwater en het oppervlaktewater een stuk onverzadigde zone bevindt. Voor deze maximale infiltratie dient de gebruiker per sectie een waarde op te geven. Tenslotte houdt het koppelingsprogramma rekening met het feit dat zodra een waterloop droogvalt, een mogelijk infiltrerende flux in die watergang moet worden gestopt. Er zijn in dit onderzoek een aantal eenvoudige gekoppelde modellen gemaakt, waarvan de randvoorwaarden dusdanig zijn gekozen dat de uitkomsten logischerwijs, of op analytische wijze op voorhand bekend zijn. Met behulp van deze eenvoudige modellen is de werking van het koppelingsprogramma verbeterd en uiteindelijk geverifiëerd. Vervolgens is een groot model van een bestaand infiltratie-project rondom het pompstation t Klooster gemaakt. Rondom dit pompstation is de interactie tussen het oppervlaktewater en het grondwater duidelijk
aanwezig; waterlopen kunnen in de tijd zowel infiltreren, draineren als droogvallen. Aan dit model zijn op een dusdanige manier stationaire randvoorwaarden opgegeven, dat de uitkomsten van de gekoppelde berekeningen kunnen worden gecontroleerd. Zowel voor de eenvoudige modellen als het grote model van t Klooster genereert het koppelingsprogramma logische uitkomsten. In het verslag wordt verder ingegaan op de achterliggende theorie en de mogelijkheden van het koppelingsprogramma. In de conclusie van het verslag worden de tot nu toe bekende beperkingen van het koppelingsprogramma behandeld.
MSc Watermanagement
Bijlage 2:
Master of Science Watermanagement
Recent is bij de TU Delft de MSc-BSc structuur ingevoerd in het onderwijs. Dit houdt in dat de studie als het ware is opgeknipt in een 3-jarige Nederlandstalige basisstudie (de Bachelor) die wordt afgesloten met het Bachelor of Science diploma en een 2 jarige Engelstalige kopstudie (de Master) die wordt afgesloten met het Master of Science diploma (equivalent aan het oude ir. diploma). Deze opzet is Europees gestandaardiseerd en door de Ministers van Onderwijs vastgelegd in de declaratie van Bologna. Het grote voordeel is dat studenten de mogelijkheid krijgen om bijvoorbeeld een Bachelor in Aken te doen en vervolgens over te stappen naar een Master in Delft (een verstandige keuze in dit geval
). Ook voor HBO studenten wordt het eenvoudiger om in te stappen in de Master opleidingen, hoewel hier nog wel een bijspijkerprogramma vereist is dat via een schakelklas wordt aangeboden. De eerste ervaringen met de MSc-BSc structuur zijn positief. Door de instroom van buitenlanders en HBOers worden de colleges in de Master fase duidelijk interactiever en dynamischer omdat ingespeeld kan worden op de achtergrond en praktijkervaring van deze studenten, waar ook de gewone studenten weer van profiteren. De nieuwe Master of Science opleiding is in principe ook interessant voor HBOers die reeds werkzaam zijn bij de waterbedrijven, de waterschappen en elders in de beroepspraktijk. Het studieprogramma wordt in delen aangeboden in afgebakende blokken, qua discipline en in de tijd. Dit modulaire aanbod van blokken biedt daarmee medewerkers uit de praktijk de mogelijkheid gefaseerd hun MSc te halen, waardoor hun kansen op de arbeidsmarkt toenemen, binnen en buiten hun huidige werkgever. Afhankelijk van de hoeveelheid tijd die vrij gemaakt kan worden, kan een HBOer in ruwweg 2 jaar zijn MSc halen. Om te bezien of hieraan behoefte is, hebben de TU Delft en Wateropleidingen overleg gevoerd en geconstateerd dat samenwerking zinvol lijkt. Wateropleidingen is het opleidingsinstituut voor de waterketen en het watersysteem. Het opleidingsaanbod omvat vooral technische nascholing op LBO, MBO en HBO/HBO+ niveau bij waterleidingbedrijven, waterschappen en gemeenten/provincies, industrie en ingenieursbureaus.
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Algemeen wordt in de sector gesignaleerd dat vergrijzing en het op peil houden van het kennisniveau knelpunten worden. Het bijscholen van HBOers die door willen groeien naar kaderfuncties waar een academische titel wordt verwacht of geëist, lijkt zonder meer zinvol.Wateropleidingen wil het aanbod voor de doelgroep HBO/academisch niveau uitbreiden met een Masters Watermanagement. De TU Delft en Wateropleidingen gaan samen het idee verder uitwerkenen de Masters Watermanagement voor HBOers uit de watersector in de komende maanden vormgeven. Geïnteresseerden kunnen informatie inwinnen bij: - TU Delft, prof.ir. Hans van Dijk,
[email protected] - SWO , ir. Ernes,
[email protected]
Australië-reis
Bijlage 3:
Australië-reis dispuut Watermanagement
Het Dispuut Watermanagment is de studievereninging voor studenten in de afstudeerrichting Watermanagement. Haar doelen zijn het verbeteren van de onderwijskwaliteit en het stimuleren van de interesse van studenten voor watermanagement. Dit doet zij door het organiseren van o.a. excursies, symposia en studiereizen. Daarnaast geeft het dispuut elk kwartaal haar vereningingsblad, het Druppeltje, uit. Hierin staan de verslagen van de excursies, andere activiteiten en actuele ontwikkelingen op het vakgebied van watermanagement.
Studiereis 2004 Het dispuut organiseert in juli 2004 een studiereis naar Australië. De studiereis vormt een belangrijk onderdeel van de studie voor studenten in de studierichting Watermanagement. Een groot deel van hen zal later in extreem natte of droge gebieden werkzaam zijn bij projecten op het gebied van waterbeheersing, hydrologie, drinkwater-voorziening of afvalwaterverwerking. Tijdens de drie weken durende studiereis zullen onder begeleiding van drie professoren diverse projecten worden bezocht. Hierdoor wordt aan de deelnemers de mogelijkheid geboden kennis te nemen van de ontwikkelingen in hun vakgebied. Er zal tevens aandacht worden besteed aan de manier waarop de levensstandaard van de bevolking van invloed is op waterbeheersing, gezondheidstechniek en milieu. Australië is voor civiel ingenieurs een interessante bestemming, omdat het diverse klimaatomstandigheden kent, die elk een eigen aanpak vergen op het gebied van o.a. drinkwatervoorziening, irrigatie en drainage, waterbeheersing en waterbouw. In steden als Adelaide en Sydney is de mogelijkheid om de gezondheidstechnische problemen te bestuderen. Na afloop van de reis zullen de deelnemers onder supervisie van de begeleidende professoren een eindverslag schrijven. Dit eindverslag zal worden verspreid onder studenten,
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
het wetenschappelijk personeel, sponsoren en instanties die hun medewerking aan deze studiereis hebben verleend. Om de studiereis mogelijk te maken is het dispuut o.a. afhankelijk van een financiële bijdrage uit de watersector. De studiereis is voor waterleidingbedrijven en waterschappen een goede mogelijkheid om op een leuke manier de naam aan een activiteit van het dispuut Watermanagement te verbinden. Naast sponsoring zijn er ook mogelijkheden voor het doen van onderzoek en het uitvoeren van case studies door studenten. Wanneer u interesse hebt in medewerking aan dit project kunt u contact opnemen met de Buitenlandreiscommissie op onderstaand adres. Dispuut Watermanagement Stevinweg 1 k 4.74 2628 CN DELFT 015-2784284
[email protected] www.dispuutwatermanagement.nl
Samenvattingen voordrachten
Bijlage 4: Samenvattingen voordrachten Algemene inleiding prof. ir. Hans van Dijk (TU Delft) Als vanouds zal prof. van Dijk de watersector een spiegel voorhouden in zijn Jaaroverzicht Drinkwater. Welk waterleidingbedrijf werd ineens honderden miljoenen meer waard? Wat waren de hoogtepunten en de zepers van 2003? Aansluitend komt het thema en het programma van de Vakantiecursus aan de orde. Dit jaar richten we de blik op de internationale ontwikkelingen. Wat kunnen we leren van de ervaringen in andere landen? Welke spectaculaire projecten worden gerealiseerd? Welke nieuwe ontwikkelingen zullen de Nederlandse waterwereld beïnvloeden? De Vakantiecursus biedt U dit jaar een reis rond de wereld zonder jetlag.
European water policy dr. Helmut Blöch (European Commission) Dr. Murphy is de directeur Water, Marine and Soil van het Directoraat Generaal Milieubeheer van de EU. Hij staat mede aan de basis van de visie van de Europese Commissie op het toekomstige waterbeleid in de EU. Hij zal een overzicht geven van de ideeën en de stand van zaken met betrekking tot de Europese Kaderrichtlijn, de herziening van de Drinkwaterrichtlijn en ander relevant beleid vanuit Brussel.
EUREAU: van expert naar lobbyist? drs. Piet Jonker (DZH) Eureau zit in Brussel aan tafel namens de watersector. Wat doen ze daar en wat levert het op? Leeft de missie van Eureau wel onder de waterleidingbedrijven? Beseft de sector voldoende wat er vanuit Brussel allemaal op hen af komt en is men in staat een krachtige rol te spelen? Piet Jonker zal zijn visie geven op de rol die Eureau nu speelt en de wensen en mogelijkheden om als Nederlandse watersector een goede partij mee te blazen in het Europees orkest.
Ontwikkelingen in de watersector in VLaanderen dr. Stan Beernaert (VMW) Vlaanderen kent slechts 4 grote en een aantal kleine waterbedrijven. De discussie over het eigendom, schaalvergroting en benchmarking is momenteel ook in Vlaanderen zeer actueel. Daarnaast spelen interessante technische ontwikkelingen als ontharding en hergebruik van water. In welke opzichten werken Vlaanderen en Nederland reeds samen en kunnen we samen een nog sterkere vuist maken?
State-of-the-art in drinking water treatment in Germany prof. dr. Wolfgang Kühn (TZW) In Duitsland bestaan circa 8000 waterleidingbedrijven, in grootte variërend van enkele honderden tot vele miljoenen aansluitingen. Het merendeel van de bedrijven is publiek eigendom, maar Berlin Wasser werd enkele jaren geleden verkocht aan Vivendi. De Duitse en de Nederlandse visie op de drinkwatervoorziening komen in veel opzichten overeen en in Europees verband wordt dikwijls samen opgetrokken. Welke onderwerpen spelen momenteel in de Duitse waterwereld; kunnen we de krachten bundelen?
Zuid-Afrika: een wondere waterwereld ir. Luuk Rietveld (TU Delft) Hoe zorg je voor drinkwater in steden die midden in de woestijn liggen en 1000 meter boven de zeespiegel? In Zuid-Afrika wordt alles uit de kast gehaald; stuwdammen, tunnels, transportleidingen over honderden kilometers en zuivering en hergebruik van afvalwater. Alles kan en alles moet, in dit land waar een welvarende westerse economie en schrijnende armoede in de townships ongekende mogelijkheden en uitdagingen scheppen.
56e Vakantiecursus in Drinkwatervoorziening & 23e Vakantiecursus in Riolering en Afvalwaterbehandeling
Ontwikkelingen in het afvalwatersysteem prof.dr.ir. Francois Clemens (TU Delft) Wat gebeurde en gebeurt er allemaal in onze afvalwater-sector? Professor Clemens hangt de spiegel in de riolering en geeft van daaruit zijn visie op de toestand in de (afvalwater-) wereld. Deze wereld is natuurlijk groter dan Nederland alleen. We denken dat we in Nederland vooroplopen en (bijna) klaar zijn, maar is dat ook zo? In het buitenland zit men ook niet stil! Buitenlandse ontwikkelingen zullen ook in de nabije toekomst hun impact hebben op de Nederlandse situatie. De Vakantiecursus laat enkele van deze ontwikkelingen zien onder het motto afvalwater zonder grenzen.
De Agences de lEau in Frankrijk ir. Arthur Iwema (Agence de leau, Lyon) In Frankrijk is het water-management heel anders georganiseerd dan in Nederland. We kennen allemaal de dominante positie van de afvalwaterbedrijven, Vivendi, Ondeo en Bouyges. Maar in de stroomgebieden zijn de Agences de lEau de baas. Wat zijn hun taken? En hoe zorgen zij dat er een integraal beleid tot stand komt? Arthur Iwema, een Wageningse ingenieur, werkt al meer dan vijftien jaar voor een Agence in Lyon en kan vanuit het veld over zijn ervaringen vertellen.
Membrane bioreactor technology for wastewater treatment in Germany prof. dr. ir. Thomas Melin (RWTH Aachen) Met de MBR (Membraan bio reactor) lijkt het afvalwaterwiel in Nederland weer opnieuw uitgevonden te zijn. Maar ook in Duitsland heeft de MBR veel aandacht gekregen. Onderzoek en praktijkexperimenten hebben veel nieuwe inzichten opgeleverd. De hamvraag blijft natuurlijk of deze techniek nu ook op grote schaal zal worden ingevoerd. Een van de onderzoekers van het eerste uur, professor Thomas Melin, zal zijn visie geven over de huidige stand van zake en de toekomstige mogelijkheden voor de MBR.
Aquafin, een voorbeeld? Chris Thoeye (Aquafin) In Vlaanderen is nu reeds meer dan tien jaar één grote maatschappij, Aquafin, verantwoordelijk voor de inzameling en behandeling van het communale afvalwater. Deze schaalgrootte biedt natuurlijk grote voordelen. Wat zijn nu de ervaringen? Waar liggen de beperkingen? Komen door deze organisatievorm nieuwe technieken of technologieën eerder tot toepassing? Chris Thoeye, research coördinator van Aquafin zal daarop een antwoord geven.
The British Way How water services are delivered in the UK prof. Richard Ashley (University of Bradford) Op afvalwatergebied heeft Engeland een enorme track record. Hier werd 100 jaar geleden het activated sludge process uitgevonden. Ook op organisatorisch gebied is de privatisering een innovatief voorbeeld dat in de ogen van de Engelsen navolging verdient. Maar, hoe staat het met de techniek? Met name over de situatie in de Engelse riolen kan Richard Ashley het nodige vertellen. Maar intussen kent hij door gastcolleges in Delft ook de Nederlandse situatie een beetje. Wellicht heeft hij nuttige aanbevelingen voor de Nederlandse rioleringspraktijk.
De Europese kaderrichtlijn Water i ng. Gerard Broseliske (Riza) De Nederlandse waterwereld heeft nu ook via de Kaderrichtlijn Water ontdekt dat Brussel misschien wel belangrijker wordt dan Den Haag. Alom worden workshops, congressen, platformdagen en symposia over de KRW gehouden. Hierbij komen met name de stroomgebied-benadering, waterkwaliteits-doelstellingen, ecologische beoordelingssystemen, rapportages en bestuurlijke consequenties aan de orde. Wat vooralsnog onduidelijk blijft is welke inspanningen nu op het gebied van riolering en afvalwaterbehandeling nodig zijn. Krijgen we hier straks nog een pittige rekening gepresenteerd?
An Australian perspective prof. Don Bursill (CRC) Prof. Bursill is hoogleraar aan de Universiteit van South Australia in Adelaide en wetenschappelijk directeur van het Centre for Cooperative Research for Water Quality and Treatment, het collectieve onderzoekcentrum van de water-sector van Australië. De Nederlandse bezoekers van het IWSA-congres in Adelaide kennen hem van zijn onnavolgbare en humoristische schets van Australië tijdens het Kiwa-diner. Op veler verzoek komt hij nu naar Nederland om ons zijn visie te geven op de ontwikkelingen in de watersector in zijn eigen land en mogelijkheden voor internationale samenwerking.