FACULTEIT WETENSCHAPPEN
Opleiding Geografie en Geomatica Master in de Geografie
Wat is de landschappelijke impact van het Europese streefdoel voor hernieuwbare energie op basis van zonne- en windenergie? Case Study Diksmuide
Hanne Van den Berghe
Aantal woorden in tekst: 24 670
Academiejaar 2014 – 2015 Promotor: Prof. dr. Veerle Van Eetvelde Vakgroep Geografie Landschapskunde
Masterproef ingediend tot het behalen van de graad van Master in de Geografie
VOORWOORD
Vandaag is het maandag 18 mei. Een lange en intensieve, maar vooral zeer boeiende periode, zit erop. Tijdens deze thesis is mijn kennis enorm verrijkt. De literatuurstudie liet mij eerst ‘proeven’ van het onderwerp ‘duurzame energielandschappen’. Al snel bleek dit een multidisciplinair onderwerp te zijn waarbij energetische, ruimtelijke en geografische aspecten aan bod kwamen. Dit actueel thema veroorzaakt dan ook een veel voorkomend debat op verschillende plaatsen in de wereld. Vervolgens kwamen veel ideeën op die ik tijdens de thesis kon uitvoeren en waar ik mijn persoonlijke toets aan wou geven. Op die manier wil ik een steentje bijdragen aan het broodnodig onderzoek omtrent energie. “Alles draait immers rond energie, het is de bron van leven en succes” (Noels, 2008, p. 163).
Echter zou deze thesis zonder hulp van buitenaf niet gelukt zijn. Daarom wil ik mijn promotor, Professor dr. Veerle Van Eetvelde bedanken. Door haar werd mijn passie voor landschapskunde tijdens de opleiding aangewakkerd. Telkens gaf ze mij de kans om deze passie meer en meer te ontwikkelen. Ook zou zonder haar het niet mogelijk geweest zijn om deze thesis te volbrengen. Hiernaast wil ik ook Stephanie Verplaetse bedanken. Zij stond mij altijd bij en kon mij de nodige informatie en hulp aanbieden, dit al sinds de bachelorproef. Ook bedankt aan Lien Dupont om mij te helpen bij de opstelling van de enquête. Naast de academische bijstand werd de mentale steun altijd geleverd door naasten. Een grote bedanking gaat uit naar mijn ouders. Zij stonden mij in deze opleiding van het begin tot het einde elk moment bij en gaven mij de kans om deze te volgen. Bedankt aan mijn moeder om de thesis meermaals te lezen en bedankt aan mijn vader om energetische begrippen uit te leggen waar ik niet thuis in was. Hiernaast gaat ook een welgemeende bedanking uit naar mijn broer. Zijn tips en aanzienlijke steun tijdens de vijfjarige opleiding hebben mij enorm geholpen. Nog een belangrijke bedanking gaat uit naar mijn vriend om mij bij te staan tijdens de afgelopen intensieve periode. Als laatste wil ik iedereen bedanken die de enquête invulde. Zonder hun bereidwillige medewerking zou dit onderzoek niet gelukt zijn.
Hanne Van den Berghe
Gent, 18 mei 2015
i
INHOUDSOPGAVE 1.
INLEIDING ................................................................................................................... 1 1.1
De Europese 2020 richtlijn voor hernieuwbare energie .............................................. 1
1.2
Probleemstelling .......................................................................................................... 3
1.3
Doelstelling ................................................................................................................. 4
1.4
Structuur van het onderzoek ........................................................................................ 4
2.
THEORETISCH KADER ............................................................................................ 6 2.1
Hernieuwbare energie.................................................................................................. 6
2.1.1
Windenergie ........................................................................................................... 8
2.1.2 Zonne-energie......................................................................................................... 9 2.1.2.1 Elektriciteit uit zonlicht met fotovoltaïsche panelen ....................................... 10 2.1.2.2 Warmte uit zonlicht met een zonnecollector ................................................... 13 2.2
Energielandschappen ................................................................................................. 14
2.3
Energy Potential Mapping (EPM) ............................................................................. 15
2.3.1
Aanbod ................................................................................................................. 16
2.3.2
Vraag .................................................................................................................... 17
2.4
Landschapstypologie ................................................................................................. 18
2.5
Beeldsimulatie ........................................................................................................... 18
2.6
Belevingsmeting ........................................................................................................ 20
3.
METHODE .................................................................................................................. 21 3.1
Situering studiegebied ............................................................................................... 21
3.1.1
Vlaanderen ........................................................................................................... 21
3.1.2
Diksmuide ............................................................................................................. 22
3.1.2.1 Algemeen ........................................................................................................ 22 3.1.2.2 Landschapstypes .............................................................................................. 23 3.1.2.3 Duurzame energie in Diksmuide ..................................................................... 24 3.2
Aanbod duurzame energie in Vlaanderen en Diksmuide .......................................... 25
3.2.1
Aanbod zonne-energie .......................................................................................... 27
3.2.1.1 Aanbod zonder wettelijk kader als limitatie .................................................... 28 3.2.1.2 Aanbod met wettelijk kader als limitatie......................................................... 32 3.2.2
Aanbod windenergie ............................................................................................. 36
3.2.2.1 Aanbod zonder wettelijk kader als limitatie .................................................... 37 3.2.2.2 Aanbod met wettelijk kader als limitatie......................................................... 42
ii
3.3
3.3.1
Aanpassing EPM .................................................................................................. 45
3.3.2
Gebruikte energieverbruik cijfers ........................................................................ 46
3.3.3
Gemiddelde energievraag per landschapstype .................................................... 50
3.4
Combinatie aanbod en vraag per landschapstype in Diksmuide ............................... 51
3.5
Belevingsmeting ........................................................................................................ 54
3.5.1
Bespreking cases .................................................................................................. 54
3.5.2
Methode foto’s en simulaties ................................................................................ 55
3.5.3
Belevingsmeting in een enquête ........................................................................... 56
3.5.4
Statistische verwerking ......................................................................................... 58
4.
RESULTATEN ............................................................................................................ 58 4.1
Aanbod zonne- en windenergie in Vlaanderen en Diksmuide .................................. 59
4.1.1
Aanbod zonne- en windenergie in Vlaanderen..................................................... 59
4.1.2
Aanbod zonne- en windenergie in Diksmuide ...................................................... 60
4.1.3
Vergelijking aanbod zonne- en windenergie tussen Vlaanderen en Diksmuide .. 62
4.2
Vraag per landschapstype in Diksmuide ................................................................... 64
4.3
Combinatie energieaanbod en energievraag per landschapstype in Diksmuide ....... 65
4.4
Belevingsmeting ........................................................................................................ 66
4.4.1
Geselecteerde landschapstypes per case .............................................................. 66
4.4.2
Originele en gesimuleerde foto’s ......................................................................... 67
4.4.3
Enquête in de praktijk .......................................................................................... 67
4.4.4
Statistische verwerking ......................................................................................... 69
4.4.5
Mogelijke beleidsondersteunende besluiten voor de toekomst............................. 76
5.
6.
Energievraag in Diksmuide ....................................................................................... 45
DISCUSSIE .................................................................................................................. 78 5.1
Ondersteunend onderzoek voor duurzame energieplannen ....................................... 78
5.2
Evaluatie methoden en materiaal .............................................................................. 79
5.2.1
Energy Potential Mapping (EPM) ....................................................................... 79
5.2.2
Internationale vergelijking van EPM resultaten .................................................. 80
5.2.3
Belevingsmeting in Diksmuide ............................................................................. 80
5.3
Terugkoppeling naar het wettelijk kader en duurzame energie ................................ 81
5.4
Diksmuide als case study .......................................................................................... 81 CONCLUSIE ............................................................................................................... 82
iii
LIJSTEN
Lijst van figuren
Figuur 1:
Grote windturbine………………………………………………….…………… 9
Figuur 2:
Evolutie conversie efficiëntie van verschillende types zonnecellen……………. 11
Figuur 3:
PV-cel, PV-module en PV-systeem…………………………………………….. 13
Figuur 4:
Geconcentreerde collector met vlakke reflectoren……………………………… 14
Figuur 5:
Schema van de methodologie van Energy Potential Mapping…………………. 16
Figuur 6:
Schema berekening aanbod zonne-energie per landschapstype………….…….. 28
Figuur 7:
Schema berekening aanbod windenergie per landschapstype………………….. 36
Figuur 8:
Turbulente zone gecreëerd door een huis met bijhorende invloed op een kleine en middelgrote windturbine…………………………………………………...... 39
Figuur 9:
Selectie windturbines op basis van de benodigde funderingsruimte en afstand tussen windturbines…………………………………………………………….. 40
Figuur 10: Schema energieverbruik Diksmuide in 2011…………………………………… 50 Figuur 11: Vraag en aanbod energie in Diksmuide………………………………………… 53 Figuur 12: Kijkrichting loodrecht op het grid van windturbines en niet loodrecht…..…….. 56 Figuur 13: 130 ingevulde enquêtes ingedeeld in groepen respondenten…………………… 68
Lijst van kaarten
Kaart 1:
Landschapstypologie Vlaanderen…………….………………........................... 21
Kaart 2:
Situering Diksmuide…………………………….…………….......................... 22
Kaart 3:
Landschapstypologie Diksmuide………………………..…………………….. 24
Kaart 4:
Jaarlijkse potentiële zonne-instraling in Vlaanderen (MWh/j/km²)…................. 32
Kaart 5:
Jaarlijkse potentiële windenergie op 100m hoogte in Vlaanderen (MWh/j/km²) 41
Lijst van tabellen
Tabel 1:
Selectie geschikte gebouwen op basis van de vorm van de bebouwing………. 30
Tabel 2:
Reductiefactor per klasse volgens de potentiële jaarlijkse zonne-instraling….. 31
Tabel 3:
Selectie bodembedekkingstypes top10v-GIS kaart……………………………. 38
iv
Tabel 4:
Reductiefactor per klasse volgens jaarlijks bronpotentieel wind op 100 m hoogte…………………………………………………………………………. 41
Tabel 5:
Selectie types niet-hernieuwbare energie……………………………………… 49
Tabel 6:
Berekening vraag per sector…………………………………………………… 51
Tabel 7:
Top drie aanbod (MWh/j/km²) zonne- en windenergie per landschapstype in Vlaanderen……………………………………………………………………... 60
Tabel 8:
Top drie aanbod (MWh/j/km²) zonne- en windenergie per landschapstype in Diksmuide………………………………………………………………………61
Tabel 9:
Vergelijking aanbod landschapstypes Diksmuide (DK) met Vlaanderen (VL).. 63
Tabel 10:
Top drie vraag (MWh/j/km²) per landschapstype in Diksmuide………………. 64
Tabel 11:
Gemiddelde scores per groep respondenten ….…………………………….…. 72
Tabel 12:
Gemiddelde scores per groep die de plaats al of niet herkende ………...……... 74
Tabel 13:
Gemiddelde scores per woonomgeving ……………………………………...... 76
Lijst van afkortingen
BPA
Bijzonder Plan van Aanleg
CcAESPAR Climate change And Changes in SPAtial structures in Flanders ELC
Europese Landschapsconventie
EPM
Energy Potential Mapping
IPCC
International Panel on Climate Change
NIMBY
Not In My BackYard
PV-cel
fotovoltaïsche zonnecel (photovoltaïc)
RUP
Ruimtelijk Uitvoeringsplan
UNESCO
United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
v
1.
INLEIDING
1.1
De Europese 2020 richtlijn voor hernieuwbare energie
Sinds de tweede helft van de negentiende eeuw is de globale gemiddelde land en oceaan oppervlaktetemperatuur gemeten op lange termijn, gestegen van 0,65C° naar 1,06C°. In deze periode vormen de laatste drie decennia (1980-2010) de warmste periode. Algemeen wordt er daarom gesproken van een global warming. De hoofdoorzaak voor dit fenomeen is volgens het IPCC (2014) met 95% zekerheid de menselijke activiteiten. Sinds de industriële periode stoot de mens namelijk grote hoeveelheden antropogene broeikasgassen uit in de atmosfeer, gelinkt aan de sindsdien gaande economische en bevolkingsgroei. In 2010 bestond 76% van alle antropogene broeikasgassen uit koolstofdioxide (CO2). Hiernaast werd 16% methaan (CH4), 5,2% distikstofmonoxide (N2O) en 2,0% gefluoreerde gassen (F-gas1) uitgestoten. CO2 is dus het dominante antropogene broeikasgas dat vooral wordt uitgestoten via de verbranding van fossiele brandstoffen (IPCC, 2014). Op dit moment bevindt er zich 400,57 ppm CO2 in de atmosfeer (www.climate.nasa.gov, 25 april 2015). Deze hoeveelheid overstijgt ruimschoots de gemiddelde natuurlijk aanwezige concentratie CO2 (180 à 300 ppm), dit in de periode van de afgelopen 600 000 jaar. Dit wijst erop dat de mens op een relatief zeer korte tijdsperiode, een zeer sterke stijging heeft veroorzaakt (IPCC, 2014). Logischerwijs geldt er dat hoe hoger de concentratie broeikasgassen is, hoe sterker de global warming2 optreedt (IPCC, 2014). Meer en meer blijkt uit onderzoek dat de global warming verschillende, veel ongekende en vooral onbegrepen problemen met zich meebrengt voor zowel de natuur, de mens en fysische systemen. Voorbeelden hiervan zijn slechtere gezondheidscondities voor de mens, een bedreiging in de hoeveelheid water en voedsel, een versnelde smelt van de ijskappen en het uitsterven van bedreigde ecosystemen (IPCC, 2014).
De nood aan een globale vermindering van broeikasgasemissies is daarom hoger dan ooit. Volgens het IPCC moeten tegen 2050 de broeikasgasemissies wereldwijd met 50% gedaald zijn (IPCC, 2014). Ten gevolge van deze doelstelling kende in Europa het pakket “energie en klimaatverandering” zijn aanvang (www.europa.eu/legislation, 15 april 2015; Da Graça
1
Gefluoreerde gassen zijn gassen gemaakt door de mens voor industriële toepassingen. In hun chemische formule zit het atoom fluor vervat (www.ec.europa.eu, 25 april 2014). 2 De global warming kan in verband worden gebracht met de climate change. Door de global warming verandert het klimaat in verschillende opzichten. Zo zullen bijvoorbeeld hittegolven en extreme neerslag langer en frequenter voorkomen (IPCC, 2014). 1
Carvalho, 2012). In het kader van dit pakket werd in 2009 de Europese Richtlijn ter bevordering van het gebruik van duurzame energie goedgekeurd (Europees Parlement, 2009). Hernieuwbare energiebronnen kunnen fossiele brandstoffen vervangen en zo bijdragen aan een vermindering van broeikasgasuitstoten (www.europarl.europa.eu, 17 april 2015). De Europese Unie legt voor zichzelf een doelstelling op van een aandeel van 20% hernieuwbare energie tegen 2020 (www.lne.be, 3 mei 2015). Bijgevolg legt de richtlijn bindende doelstellingen vast voor de Europese lidstaten. Elke lidstaat moet een aandeel aan hernieuwbare energiebronnen verwerken in zijn bruto eindverbruik van energie3. Voor België moet het aandeel hernieuwbare energie in bruto binnenlands eindverbruik 13% bedragen tegen 2020 (Europees Parlement, 2009; Jespers et al., 2013). In 2013 behaalde België in totaal een aandeel hernieuwbare energie van 7,9% (www.ec.europa.eu, 19 april 2015). Om de opgelegde doelstelling van 13% hernieuwbare energie mogelijk te maken, werd in 2009 het Nationale Actieplan Hernieuwbare Energie opgericht. In dit plan werden onder andere samenwerkingsakkoorden, studies en informatiecampagnes gepland voor de tijdsperiode van 2009 tot en met 2020. Echter is uit dit plan onduidelijk hoeveel elk gewest moet realiseren om de Belgische doelstelling te halen. Wegens de federale regeringsonderhandelingen in 2010 werden namelijk de onderhandelingen stil gelegd. De exacte verdeling is tot op heden niet gekend (www.lne.be, 3 mei 2015). Volgens een onderzoek dat uitgevoerd werd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO) bedroeg het aandeel hernieuwbare energie in het bruto finaal energieverbruik van Vlaanderen slechts 5,8% in 2013 (Jespers et al., 2013). In deze masterproef wordt ervan uitgegaan dat Vlaanderen ook de 13% doelstelling moet verwezenlijken. Zelfs indien Vlaanderen toch een mindere bijdrage moet leveren voor het totale nationale percentage, blijft deze 13% realistisch. Europa zal namelijk zijn doelstelling, en dus de doelstelling voor zijn lidstaten ook, stelselmatig verhogen, dit een eerste keer in 2020. Het doel is in 2050 een 80% reductie in broeikasgasemissies ten opzichte van het jaar 1990 te bereiken (www.ec.europa.eu/, 19 april 2015).
Bruto eindverbruik van energie: “de energiegrondstoffen die geleverd worden aan de industrie, het vervoer, de huishoudens, de dienstensector inclusief de openbare diensten, de land- en bosbouw en de visserij, inclusief het verbruik van elektriciteit en warmte door de energiesector voor het produceren van elektriciteit en warmte en inclusief het verlies aan elektriciteit en warmte tijdens de distributie en de transmissie” (Jespers et al., 2013) 3
2
1.2
Probleemstelling
Hernieuwbare energiesystemen hebben evenwel een lagere opbrengst dan niet-hernieuwbare energiesystemen. Indien men dus dezelfde energieopbrengst wil bereiken, zal de ruimtelijke impact van deze hernieuwbare energiesystemen logischerwijs groter zijn (Bridge et al., 2013; Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Deze ruimtelijke impact heeft ertoe geleid dat de landschappelijke impact van energiesystemen meer aandacht kreeg. Meer nog, volgens Nadai & van der horst (2010) zijn “landschappen uitgegroeid tot de belangrijkste arena in het debat over energiebeleid”. Een goede en doordachte integratie van hernieuwbare energiesystemen in het landschap zal namelijk leiden tot duurzame landschappen (Nadaï & van der Horst, 2010; Stremke & van den Dobbelsteen, 2012; Bridge et al., 2013).
Om de doelstelling van 13% te behalen, zal er dus nog meer hernieuwbare energie ruimtelijk moeten ingepast worden. De ruimtelijke inplanting van hernieuwbare energie in Vlaanderen is evenwel een moeilijk ruimtelijk vraagstuk (Muyters, 2009). Ten eerste is de beschikbare open ruimte door de hoge bevolkings- en bebouwingsdichtheid in Vlaanderen schaars (Tempels et al., 2012). Hierdoor ligt maatschappelijke aanvaarding van de ruimtelijke inpassing van duurzame energie moeilijker (Bollen & Hassan, 2011). Ten tweede kunnen mensen zich emotioneel hechten aan bepaalde plaatsen en speelt het ‘Not In My BackYard-effect’ (nimby) een rol. De weinig beschikbare ruimte voor hernieuwbare energie wordt hierdoor nog meer beperkt (Bridge et al., 2013; Muyters et al., 2014). Ten derde verhinderen op dit moment meerdere wetten het ruimtelijk inplanten van duurzame energie-elementen op verschillende locaties. Er zijn sterke beperkingen naar onder andere zichtlijnen, natuur en cultuurelementen, stadszichten of beperkingen wegens het vrijhouden voor terreinen of toekomstige ontwikkelingen voor defensie, verkeersinfrastructuur, enzoverder (Bridge et al., 2013; www.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015).
Dit alles toont dus aan dat de inplanting van hernieuwbare energie in Vlaanderen een grote uitdaging is. Voor het ruimtelijk beleid komt het er dus op aan om zoveel mogelijk win-win scenario’s na te streven op het vlak van enerzijds (vanuit Europa opgelegde) milieudoelstellingen en anderzijds de ruimtelijke inrichting van Vlaanderen in het algemeen (Muyters, 2009). Het is daarom nodig dat het ruimtelijke beleid in staat is goed te kunnen inschatten hoe hernieuwbare energie ruimtelijk op een zo goed mogelijke manier kan ingepast worden, dit zowel op vlak van goede ruimtelijke ordening, technische aspecten als het meer
3
psychologische, perceptieve aspect, dit dus om het nimby-effect te begrijpen. De hoofdvraag van deze masterproef is daarom:
Wat is de landschappelijke impact van het Europese streefdoel voor hernieuwbare energie op basis van zonne- en windenergie?
Om op deze vraag te kunnen antwoorden worden eerst volgende deelvragen beantwoord: (i) Wat is het aanbod van energie per landschapstype op basis van zonne- en windenergie? (ii) Wat is de totale vraag van energie in elk landschapstype? (iii) Hoe kan per landschapstype de vraag en het aanbod op elkaar afgestemd worden? (iv) Wat is de visuele impact op het landschap indien 13% behaald zou worden?
1.3
Doelstelling
Het doel van deze masterproef is om een ruimtelijk ondersteunend systeem te ontwikkelen voor de inplanting van duurzame energie in het landschap in Vlaanderen. Anders dan energiestudies die hun focus meestal enkel leggen op het technische aspect van de ruimtelijke inplanting, ligt de eindfocus in deze studie op de visuele landschappelijke impact van duurzame energie. Het doel is om na te gaan wat het verschil is van de impact van hernieuwbare energie los van alle op dit moment geldende wettelijke beperkingen. Om dit verschil te kennen, zullen beide situaties onderzocht worden.
1.4
Structuur van het onderzoek
Deze masterproef bestaat uit vijf delen. In het eerste deel wordt een literatuurstudie uitgevoerd als verkennende fase en verduidelijking van enkele begrippen die tijdens deze studie worden gebruikt. In dit deel wordt onder andere uitgelegd waarom deze studie zich beperkt tot zonneen windenergie. In het tweede deel wordt het onderzoek uitgevoerd. Dit deel is opgedeeld in vier delen, dit gelinkt aan elke deelonderzoeksvraag, hierboven beschreven. (i) In het eerste onderzoeksdeel wordt nagegaan wat het aanbod van duurzame energie is per landschapstype aan de hand van zonne- en windenergie. Deze types duurzame energie worden hiervoor ruimtelijk ingepast in de landschapstypes die opgemaakt werden volgens Van Beveren et al. (2012). De ruimtelijke inpassing gebeurt op twee verschillende manieren. Enerzijds worden de twee types duurzame energiesystemen 4
ruimtelijk ingepast aan de hand van hun technische mogelijkheden. Dit geeft een maximum aanbod weer van duurzame energie per landschapstype. Anderzijds worden de systemen ruimtelijk ingepast volgens het huidige beleidskader waardoor een minimum aanbod van duurzame energie verkregen wordt per landschapstype. Dit maximum en minimum aanbod wordt berekend voor alle landschapstypes in Vlaanderen. Meer in detail wordt het onderzoek verder gevoerd voor alle voorkomende landschapstypes in de gemeente Diksmuide, het gekozen casestudiegebied in dit onderzoek. Vervolgens worden de resultaten van Vlaanderen en Diksmuide met elkaar vergeleken als tussenbesluit. (ii) In het tweede onderzoeksdeel wordt op een gedetailleerde manier de energievraag in Diksmuide berekend per landschapstype. Hiervoor wordt een uitgebreide dataset geraadpleegd waarbij per sector de energievraag geweten is per type energiebron. (iii) Het derde deel combineert het berekende maximale en minimale aanbod van duurzame energie in Diksmuide uit deel (i) met de energievraag in Diksmuide per landschapstype uit deel (ii). Deze combinatie wordt uitgevoerd aan de hand van een Energy Potential Mapping (EPM) volgens de methode van Stremke & van den Dobbelsteen (2012). De methode levert nieuwe inzichten in het ruimtelijke beleid en planning in de gemeente Diksmuide. (iv) Tenslotte wordt in het vierde deel het visuele impact van de Europese doelstelling voor België getoetst aan de bevolking van Diksmuide via een belevingsmeting. Om het empirisch materiaal voor deze meting op te maken worden eerst de landschapstypes in Diksmuide geselecteerd waarbij het hoogste aanbod is aan zonne-energie, windenergie en hun combinatie. Deze landschapstypes worden geselecteerd aan de hand van de verkregen resultaten uit deel (i) waarbij duurzame energie ruimtelijk werd ingepast volgens de technische mogelijkheden. In de geselecteerde landschapstypes worden vervolgens panoramafoto’s genomen waarbij zonne- en windenergie gesimuleerd worden. De bedoeling is om het verschil in beleving te meten van de originele panoramafoto’s ten opzichte van de gesimuleerde door deze voor te leggen aan de bevolking van en niet van Diksmuide.
In het derde deel worden de resultaten uitgebreid besproken. Vervolgens vindt in het vierde deel een discussie plaats. In het vijfde en laatste deel worden tenslotte de conclusies geformuleerd.
5
2.
THEORETISCH KADER
In het theoretisch kader komen verschillende aspecten aan bod. Als eerste wordt het begrip hernieuwbare energie toegelicht. Windenergie en zonne-energie worden in detail besproken. Hierna wordt besproken wat duurzame energielandschappen precies zijn. Vervolgens komt het Energy Potential Mapping model aan bod (Broersma et al., 2013). Dit model vormt de basis van de thesis. Als laatste worden enkele landschappelijke aspecten besproken zoals de landschapstypologie, beeldsimulaties en een belevingsmeting.
2.1
Hernieuwbare energie
“Alles draait om energie, het is de bron van leven en van succes” (Noels, 2008, p. 163). Bijgevolg kan onze maatschappij ook niet zonder energie. Door de wereldwijde bevolkingsgroei is er altijd maar meer energie nodig voor consumptie (Dincer, 2000). Deze energie kent vooral zijn oorsprong in de verbranding van fossiele brandstoffen. Door de verbranding worden broeikasgassen uitgestoten die verschillende problemen met zich mee brengen (IPCC, 2014). Zure regen, het ozongat en de global warming zijn enkele voorbeelden hiervan. Deze problemen brengen de toekomst van de mens in gevaar (Dincer, 2000). Tegen 2050 wordt een verdubbeling van de wereldbevolking verwacht (Nakicenovic & Jefferson, 1995). Hierdoor blijft de economie groeien en bijgevolg ook de productie van energie. De nood aan hernieuwbare energie is daardoor hoger dan ooit (Dincer, 2000). Hernieuwbare energiebronnen zijn “hernieuwbare niet-fossiele energiebronnen (wind, zonneenergie,
aardwarmte,
golfenergie,
getijdenenergie,
waterkracht,
biomassa,
stortgas,
rioolwaterzuiveringsgas en biogas)” (Europees Parlement, 2001). “Het zijn alle andere energiebronnen dan fossiele brandstoffen of kernsplijting die op een duurzame wijze ingezet kunnen worden” (Vlaamse Gemeenschap, 2000). Duurzaam betekent op zijn beurt dat ondanks het hedendaags gebruik ervan de noden van de toekomstige generaties niet in gevaar worden gebracht (Norton, 1991).
De introductie van hernieuwbare energie is één van de grootste uitdagingen in onze toekomst (D’haeseleer, 2005). Ook Vlaanderen ging de uitdaging aan om meer hernieuwbare energie te introduceren. Dit gebeurde in het kader van de Europese richtlijn waarbij België tegen 2020 een aandeel van 13% hernieuwbare energie moet bereiken in het energieverbruik uit 6
hernieuwbare bronnen zoals uitgebreid beschreven werd in de inleiding. Hedendaags wordt in Vlaanderen hernieuwbare energie gewonnen aan de hand van verschillende technologieën (Jespers et al., 2013). In 2014 vond 63,8% van het geïnstalleerd vermogen in Vlaanderen, waarvoor groenestroomcertificaten en/of garanties van oorsprong werden goedgekeurd, zijn afkomst in zonne-energie. Hiernaast was 14,5% van het vermogen afkomstig van windenergie op land. Het overige vermogen is afkomstig van biomassa (17,5%) en biogas (4,3%) (Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt, 2014).
Welke hernieuwbare energiesystemen in de toekomst zullen geïntroduceerd worden of blijven, hangt af van verschillende parameters (Mathez, 2009). Zo hangt de toekomst van bepaalde hernieuwbare energiesystemen bijvoorbeeld af van het beleid en hun instrumenten. Het beleid kan bepaalde duurzame energiesystemen uitkiezen en aansporen met het verlenen van certificaten of subsidies. Toekomstgericht zijn deze acties moeilijk in te schatten (del Rio & Gual, 2004). Bijkomend hangt de toekomst van duurzame energiesystemen ook af van wetenschappelijk onderzoek (Mathez, 2009). Al reeds uitgevoerd onderzoek wees immers aan dat sommige hernieuwbare energiesystemen afhankelijk zijn van het weer of klimaat. Voorbeelden hiervan zijn bio-, zonne-, waterkracht- en windenergie. Indien weerafhankelijke energiesystemen alleen zouden functioneren, zou hun aanbod van energie niet altijd in evenwicht zijn met de vraag naar energie. Daarom is een combinatie van duurzame energiesystemen aangewezen (von Bremen, 2009). Een voorbeeld hiervan is de combinatie van zonne- en windenergie (von Bremen, 2009; Kaabeche et al., 2011). Volgens een studie die Heide et al. (2010) uitvoerde is het aanbod van windenergie in de winter het grootst. Hier tegenoverstaand is het aanbod aan zonne-energie het grootst in de zomer (Heide et al., 2010). Op jaarbasis vullen beide technieken elkaar dus goed aan (von Bremen, 2009; Heide et al., 2010; Ould Bilal et al., 2010; Kaabeche et al., 2011). Naast het beleid en wetenschappelijk onderzoek, bepalen ook de evoluerende technieken van duurzame energiesystemen hoe de toekomst er uit zal zien. “De keuze hangt af van de meest gepaste, flexibele en groene technologie”. Tot nu toe waren windenergie en zonne-energie het meest geschikt voor omvangrijke en commerciële doeleinden (Abulfotuh, 2007). Hiernaast wordt verwacht dat beide energiesystemen ons voor een groot deel zullen voorzien van duurzame energie in de toekomst (von Bremen, 2009). In navolging van voorgaande bronnen wordt gekozen om in deze studie de focus te leggen op zonne-energie en windenergie.
7
2.1.1
Windenergie
De eerste windturbine die elektriciteit produceerde werd al ontwikkeld in de negentiende eeuw. Pas na de oliecrisis van 1973 kenden de elektriciteit producerende windturbines hun opmars (de Carmoy, 1978, Gardner et al., 2009). In 1980 startte vervolgens het nieuwe tijdperk van windenergie die snel populair werd (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Geleidelijk aan verbeterden de technische aspecten. Algemeen geldt dat hoe groter de diameter is van de rotorbladen, hoe meer elektriciteit geproduceerd kan worden (Gardner et al., 2009).
De inplanting van windturbines in het landschap is moeilijk. Vijf redenen worden aangehaald volgens Stremke & van den Dobbelsteen (2012). Ten eerste genereert elke windturbine een kleine hoeveelheid elektriciteit. Daarom zijn er veel windturbines nodig om voldoende energie te produceren (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Ten tweede kunnen windturbines niet nabij elkaar geplaatst worden omwille van de windturbulentie die ze voor elkaar zouden veroorzaken (Schoolderman & Huiberts, 2002; Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Hierdoor zouden de opbrengsten een stuk lager liggen. Ten gevolge hiervan vergroot de oppervlakte die windturbines innemen. Ten derde vallen windturbines op doordat ze roteren in de wind. Op deze manier schijnen ze als een knipperend licht in de zon. Ten vierde zijn windturbines site specifieke generators. Turbines moeten namelijk geplaatst worden op plaatsen waar er veel wind aanwezig is. Daarom kunnen turbines niet zomaar verplaatst worden om het esthetisch mooier te maken voor de plaatselijke bevolking. Ten laatste moeten de turbines, zoals daarnet al werd vermeld, geplaatst worden op plaatsen waar er veel wind aanwezig is zoals bijvoorbeeld langs autostrades en de flanken van bergen. Hierdoor zijn deze automatisch beter zichtbaar (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012).
In Vlaanderen worden windturbines volgens de wet onderverdeeld aan de hand van de ashoogte en het vermogen waardoor vervolgens drie grote groepen kunnen onderscheiden worden: kleine windturbines, middelgrote windturbines en grote windturbines. Kleine windturbines bevatten een masthoogte van maximaal 15 m (Dewael et al., 2000). De techniek hiervan is nog steeds in ontwikkeling (Revier et al., 2014). Middelgrote windturbines hebben een masthoogte van meer dan 15 m en een vermogen van maximaal 300 kW (Dewael et al., 2000). In tegenstelling tot de kleine turbine is de technologie van middelgrote turbines al goed ontwikkeld (Revier et al., 2014). In Vlaanderen zijn er volgens de recentste cijfers 26 kleine en middelgrote turbines geregistreerd. Dit lage aantal wordt toegeschreven aan “een moeizaam vergunningsbeleid, een 8
beperkt windaanbod en een jonge markt” (Van Wyngene et al., 2014). De werkgroep windkracht 13 probeert aan de hand van verschillende studies dit aantal te doen stijgen in het Vlaams landschap (www.windkracht13.be, 19 april 2015). Het voordeel van kleine windturbines is namelijk dat ze net zoals zonnepanelen energie kunnen voorzien op kleine schaal en eventueel op daken kunnen worden geplaatst. De middelgrote windturbines kunnen op hun beurt dicht in de buurt van bijvoorbeeld landbouwbedrijven en kleine ondernemingen worden geplaatst voor eigen energievoorziening (Van Wyngene et al., 2014). Grote windturbines bevatten tenslotte vermogens die meer dan 300 kW bedragen (Dewael et al., 2000). Deze types kunnen onshore of offshore geplaatst worden. Onshore turbines worden bij voorkeur ingeplant op bedrijventerreinen, langs spoorwegen en langs dijken (www.ode.be, 23 april 2015). In deze studie wordt een toepassing gemaakt op een grote windturbine met een vermogen van 2.000 kW. De turbine bevat een masthoogte van 104 m, een rotordiameter van 80 m en een opbrengst van 4.000 MWh per jaar (figuur 1). Volgens Revier et al. (2014) is dit het meest voorkomende type in Vlaanderen (Revier et al., 2014).
Figuur 1: Grote windturbine (Bron: Revier et al., 2014)
2.1.2 Zonne-energie “Alle energie op aarde is afkomstig van de zon en vormt een continue drijfveer” voor verschillende factoren. Bijvoorbeeld verwarmt de zon ons, doet planten groeien via fotosynthese en warmt het land en water verschillend op waardoor wind ontstaat (Dincer, 2000). Bijgevolg is de zon een grote bron van energie waarbij onrechtstreeks (bijvoorbeeld windenergie en bio-energie) en rechtstreeks energie (zonne-energie) gewonnen kan worden (Kalogirou, 2004; www.ode.be, 27 april 2015).
In deze studie wordt de rechtstreekse energiewinning besproken. Een onderscheid wordt gemaakt tussen passieve en actieve zonne-energie. Passieve zonne-energie is energie die gewonnen kan worden zonder dat technologische hulpmiddelen worden ingeschakeld
9
(www.ode.be, 27 april 2015). Bijvoorbeeld dragen de rechtstreekse zonnestralen door ramen bij aan de verwarming van een ruimte. Een optimale verwarming wordt bijvoorbeeld bereikt door een passende isolatie en goede oriëntatie van de ramen (Europees Parlement, 2009; www.ode.be, 27 april 2014). Actieve zonne-energie maakt hier tegenoverstaand wel gebruik van technologie om zonne-energie te winnen (www.ode.be, 27 april 2015). De focus in deze studie ligt op actieve zonne-energie. In Vlaanderen worden fotovoltaïsche zonnepanelen voor 70% toegepast en zonnecollectoren voor 30%. Bijgevolg worden deze types besproken (Revier et al., 2014).
2.1.2.1 Elektriciteit uit zonlicht met fotovoltaïsche panelen Hedendaags wordt elektriciteit uit zonlicht gewonnen aan de hand van fotovoltaïsche4 zonnecellen (International Energy Agency, 2007; van den Dobbelsteen, 2012). Dit idee werd al in 1839 ontdekt door de wetenschapper Becquerel waarbij licht rechtstreeks kan worden omgezet in elektriciteit. Echter verscheen het eerste fotovoltaïsch systeem pas in 1956 (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 1997). Een grote technische doorbraak kwam pas in het jaar 1986 toen een conversie efficiëntie5 van 1% mogelijk was (Spanggaard & Krebs, 2004).
De techniek evolueerde door de jaren heen waardoor verschillende types zonnecellen wereldwijd ontstonden met elk een eigen evoluerende conversie efficiëntie (Green et al., 2015). De types worden onderscheiden aan de hand van het gebruikte materiaal.
De term fotovoltaïsch kan opgedeeld worden in twee woorden. Het eerste woord ‘foto’ is afgeleid van het Griekse woord ‘phos’ wat letterlijk licht betekent. Het tweede woord ‘voltaïsch’ verwijst naar de wetenschapper Allesandro Volta (1745-1827) die onderzoek verrichte op elektriciteit (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 2013). 5 De conversie efficiëntie van PV-panelen is de ratio van de gegenereerde energie ten opzichte van de binnengekomen zonne-instraling en wordt uitgedrukt in een percentage (Spanggaard & Krebs, 2004). 4
10
Figuur 2: Evolutie conversie efficiëntie van verschillende types zonnecellen (Bron: www.nrel.gov, 13 maart 2015)
11
In Vlaanderen komen volgende twee types zonnecellen voor: kristallijn silicium en dunne film zonnecellen. Zonnecellen bestaande uit kristallijn silicium bevatten een geordend kristalrooster en kunnen worden onderverdeeld in monokristallijn en polykristallijn silicium zonnecellen (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 2013). Zonnecellen uit monokristallijn silicium zijn egaal donkergrijs of donkerblauw en bevatten het hoogste rendement. Polykristallijne silicium zonnecellen hebben een lager rendement dan de monokristallijn silicium zonnecellen en geven een gemarmerd donkerblauw of donkerpaarse indruk (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 2000). Monokristallijn en polykristallijn silicium behaalden samen in 2010 een marktaandeel van 80% (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 2013). Zonnepanelen bestaande uit dunne film zonnecellen kunnen worden opgedeeld in amorf silicium, koper-indium-diselenide (CulnSe2) en cadmiumtelluride (CdTe) zonnecellen. Zonnecellen bestaande uit amorf silicium hebben niet zoals kristallijn silicium zonnecellen een geordend kristalrooster. Een nadeel is dat dit type een laag celrendement bevat resulterend in de helft van kristallijn silicium zonnecellen waardoor een dubbele oppervlakte moet worden ingenomen om hetzelfde rendement te bereiken. Hier tegenoverstaand wordt er via deze methode minder materiaal verbruikt en kunnen goedkope dragers zoals glas worden gebruikt. Koper-indium-diselenide zonnecellen, ook CIS genoemd, kunnen net zoals amorf silicium geplaatst worden op een goedkope drager zoals glas. Echter bevat dit type een zeer klein marktaandeel in Vlaanderen. Cadmiumtelluride zonnecellen kunnen ook op glas geïnstalleerd worden. Alle dunne film zonnecellen behaalden in 2010 een marktaandeel van 20% waaronder Cadmiumtellurride 15% van vertegenwoordigde (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 2013).
Verschillende PV-zonnecellen kunnen in één paneel geplaatst worden wat een PV-module heet. Vervolgens vormen meerdere zonnepanelen een PV-systeem (figuur 3). Momenteel bestaan in Vlaanderen drie verschillende PV-systemen. Als eerste komen netgekoppelde systemen voor die aangesloten worden op het elektriciteitsnet. Dit type wordt het meest toegepast waarbij het openbare elektriciteitsnet dienst doet als opslaginstrument. Hier tegenoverstaand bestaan ook autonome systemen die niet aangesloten zijn op het elektriciteitsnet. Om de gecreëerde elektriciteit te kunnen opslaan wordt niet het openbare elektriciteitsnet gebruikt maar een batterij. Als laatste komen hybride systemen voor. Bij dit soort systemen zorgen fotovoltaïsche panelen slechts voor een deel van de nodige energie wat betekent dat een extra ‘leverancier’ voor de overige nodige energie moet zorgen indien er een tekort is aan zonne-energie. Deze
12
leverancier kan zowel niet-hernieuwbare als hernieuwbare energie bezorgen (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen 2000).
Figuur 3: PV-cel, PV-module, PV-systeem (Bron: www.easyfairs.com, 27 april 2015)
2.1.2.2 Warmte uit zonlicht met een zonnecollector
De mens besefte vroeger al dat zon een goede bron is voor warmte. De Griekse filosoof Socrates (470-399 v.Chr.) beschreef bijvoorbeeld dat huizen zo goed mogelijk georiënteerd moeten zijn ten opzichte van de zon om het huis in de winter te kunnen opwarmen. In Vlaanderen wordt vooral gebruikt gemaakt van een zonneboiler. Deze benaming wordt gegeven aan een systeem waarbij een zonnecollector wordt gekoppeld aan een warmwaterboiler (Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen, 2013). In de jaren ’60 kwam de productie van de zonnecollector in combinatie met warm water pas tot ontwikkeling. Hierbij wordt zonne-energie overgezet naar water. De collector absorbeert hiervoor de binnenkomende zonneradiatie en zet dit om in warmte. Vervolgens wordt de warmte getransporteerd naar water dat door de collector stroomt. Hierna stroomt de vloeistof direct naar een thermische opslagtank of gaat rechtstreeks naar een bepaalde toepassing (Kalogirou, 2004).
Twee verschillende zonnecollectoren bestaan, namelijk de geconcentreerde en nietgeconcentreerde collectors. Het eerste type is in het bezit van reflectoren waardoor zonnestralen zich vervolgens concentreren op de collector. Om zonnestralen te concentreren worden bijvoorbeeld vlakke, cilindrische of parabolische spiegels gebruikt. Hiernaast kan de 13
warmtecollector zelf ook een bepaalde vorm hebben zoals convex, cilindrisch of concaaf. Op die manier bereikt de vloeistof een hogere temperatuur (figuur 4). De niet-geconcentreerde collector is niet in het bezit van reflectoren of een gevormde collector waardoor zonnestralen niet geconcentreerd worden (Kalogirou, 2004).
Figuur 4: Geconcentreerde collector met vlakke reflectoren (Bron: Kalogirou et al., 2004)
2.2
Energielandschappen
Vooraleer er ingegaan wordt op het begrip ‘energielandschappen’, wordt eerst verduidelijkt wat het begrip ‘landschap’ precies inhoudt. Doorheen de geschiedenis werden verschillende definities opgesteld waarvan er enkele worden opgesomd. Volgens von Humboldt (1845), die de eerste wetenschappelijke betekenis formuleerde, is een landschap “de totaliteit van alle aspecten van een regio, zoals waargenomen door de mens” (Schmithüsen, 1964; Van Eetvelde, 2007). Later beschreef Vink (1980) het landschap als “een sfeer waarin zich bepaalde processen, zowel interne en externe, afspelen” (Vink, 1980). Een internationaal erkende definitie werd opgesteld door de Europese Landschapsconventie (ELC)6. Een landschap wordt beschreven als “een gebied, zoals waargenomen door de mens, waarvan het karakter het resultaat is van de actie en interactie tussen natuurlijke processen en/of menselijke factoren” (Council of Europe, 2000). Volgens Antrop (2007, p. 37) komen de begrippen ‘perspectief’, ‘dynamisch’ en ‘holistisch’ bijna in alle definities van het landschap voor (Antrop, 2007, p. 37). Het perspectieve aspect betekent dat een landschap “bekeken wordt vanuit de visie van een waarnemer”. Het dynamische karakter verduidelijkt dat landschappen voortdurend veranderen 6
De Europese landschapsconventie (ELC) werd opgesteld in 2000 door de Raad van Europa. Het doel is om het de bescherming, ontwikkeling en inrichting van landschappen te bevorderen (Coucil of Europe, 2000). 14
door allerhande aspecten zoals bijvoorbeeld industrialisatie en de klimaatsverandering. Het holistische karakter licht toe dat landschap een geheel is met onderlinge relaties tussen de aanwezige componenten (Antrop, 2007; Revier et al., 2014)
Energielandschappen zijn landschappen waarin de mens zich voorziet van energie. Deze landschappen zijn niet beperkt tot een landschap met een bepaalde landgebruikstype. Bijvoorbeeld kan een landbouwlandschap of een recreatielandschap ook een energielandschap zijn. Bijgevolg kan dit overal voorkomen in de fysieke omgeving (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012, p. 4). Vier generaties energielandschappen komen doorheen de geschiedenis voor. In de “eerste generatie energielandschappen” won men aan energie aan de hand van het kappen van bossen en turfwinning. Hiernaast bouwde men ook wind- en watermolens. Bijgevolg kan besloten worden dat de hedendaagse duurzame energie geen nieuwe vorm is van landgebruik (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Hierna schakelde de mens tijdens de Industriële Revolutie geleidelijk over van hernieuwbare energiebronnen naar opgeslagen energiebronnen (fossiele brandstoffen) (Noels, 2008; Stremke en van den Dobbelsteen, 2012). Dit resulteerde in de “tweede generatie energielandschappen” met als energiebronnen olie, aardgas en steenkool (Vandewiele et al., 2012). Deze energiebronnen werden lang geleden opgeslagen en gecondenseerd (Noels, 2008). Deze generatie had een verwoestende impact op het landschap. Geleidelijk aan kwam de “derde generatie energielandschappen” aan bod. In deze fase wordt energie gewekt in de vorm van elektriciteit. Om dit op te wekken worden fossiele brandstoffen en nucleaire energie gebruikt. Al snel breidde het elektriciteitsnet uit wat visueel het landschap beïnvloedde (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). De vierde generatie lijkt goed op de eerste generatie. Wind, water en zonlicht worden opnieuw gebruikt om energie te winnen. Enkel de manier waarop is verschillend. In deze generatie wordt namelijk elektriciteit geproduceerd via verschillende installaties zoals windturbines, stuwdammen en zonnepanelen (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012).
2.3
Energy Potential Mapping (EPM)
Energy Potential Mapping (EPM) bevordert het begrijpen van de relatie tussen de ruimte en energie. Dit model vormt vervolgens een goede basis voor energiegerichte plannen (van den Dobbelsteen et al., 2011). Hiervoor wordt de vraag van energie, het aanbod van duurzame energie en de energie infrastructuren in een bepaalde regio op een duidelijke en gestructureerde 15
manier voorgesteld (Broersma et al., 2013a). De nadruk wordt dus gelegd op lokale energiebronnen (van den Dobbelsteen et al., 2011). Als eindresultaat worden duidelijke kaarten verkregen die een aanvullende informatie bieden bij energie-gerichte ruimtelijke plannen (van den Dobbelsteen et al., 2011). Figuur vijf verduidelijkt de methode.
Figuur 5: Schema van de methodologie van Energy Potential Mapping (Bron: Broersma et al., 2013a)
2.3.1 Aanbod
In een bepaalde afgebakende regio, ongeacht de schaalgrootte van het gebied, wordt het aanbod per mogelijke hernieuwbare energiebron berekend. Technisch gezien kunnen alle bestaande energiebronnen meegenomen worden in het aanbod aan energie. Echter wordt de nadruk gelegd op hernieuwbare energiebronnen zoals wind-, water-, bio- en zonne-energie. Hiernaast kunnen menselijke activiteiten zoals infrastructuur, industrie en bebouwing ook een bepaald
16
hoeveelheid energie produceren. Een fabriek kan bijvoorbeeld als eindproduct een hoeveelheid restwarmte produceren die beschouwd wordt als afval. Echter kan er wat verderop een bedrijf gelokaliseerd zijn die net warmte nodig heeft voor zijn productie en zou die via een warmtenetwerk kunnen overnemen. Daarom wordt de warmteproductie van de fabriek meegerekend in het aanbod aan duurzame energie (Broersma et al., 2013b).
De berekening van het aanbod aan hernieuwbare energie baseert zich op basisinfo zoals lokale karakteristieken van het klimaat, topografie, ondergrond, omgeving en duurzame energiesysteem. Aan de hand hiervan wordt een theoretische potentie verkregen. Echter kan dit beperkt worden door middel van limitaties zoals het wettelijk kader of veiligheidsaspecten. Bijgevolg is het aanbod aan duurzame energie kleiner dan voordien en wordt als eindresultaat een realistisch energiepotentie verkregen per energiebron. Deze energiepotentie kan worden opgedeeld per energievorm. Dit zijn warmte, koude, elektriciteit, vaste brandstof en vloeibare brandstof (Broersma et al., 2013b).
2.3.2 Vraag
In de EPM methode wordt de energievraag niet gelijkgesteld aan het energieverbruik. Een onderscheid hoeft gemaakt te worden tussen de begrippen primair verbruik, huidig verbruik en de vraag. Het primair verbruik is het werkelijk verbruik dat voor de finale CO2 uitstoten verantwoordelijk is. In dit verbruik zitten alle transport en omzettingsverliezen voor het genereren van energie vervat. Het huidig verbruik is het verbruik dat afgelezen kan worden op de meter en zit vervat in het primair verbruik. De uiteindelijke vraag die gebruikt wordt in de methode is de energievraag zonder alle omzettingsrendementen (Broersma et al., 2013b).
Een onderscheid wordt gemaakt tussen de volgende types energiegebruikers: woningen, bedrijvigheid (bedrijven, instanties en industrie) en transport. Deze onderverdeling is niet vast en kan worden aangepast per case study. Per groep wordt nog eens een onderscheid gemaakt in de gevraagde energiesoorten. Vijf verschillende energiesoorten worden aangenomen: warmte, koude, elektriciteit, vaste brandstoffen en vloeibare brandstoffen (Broersma et al., 2013b).
17
2.4
Landschapstypologie
Landschappen kunnen onderverdeeld worden in types die gevonden worden aan de hand van de kenmerken van de landschappen. Op die manier kunnen ze beschreven en benoemd worden (Antrop, 1989, p. 21; Meeus, 1995). De indeling gebeurt vooral aan de hand van verticale relaties zoals bijvoorbeeld de bodem en de bijhorende vegetatie (Van Beveren et al., 2012). De gevormde landschapstypes kunnen hiërarch gestructureerd worden in hoofd-, sub- en deeltypes. Bijkomend kunnen de landschapstypes een ruimtelijk component bevatten waarbij gezocht wordt naar horizontale relaties tussen aangrenzende landschapstypes. De gecombineerde landschapstypes worden chorologische eenheden genoemd (Antrop, 2007, p. 185).
Door de jaren heen zijn verschillende landschappelijke indelingen gemaakt voor Vlaanderen. Hiervoor heeft men zich gebaseerd op bodem, reliëf, geologie, bodemgesteldheid en landgebruik (Van Eetvelde, 2007). In deze studie wordt de focus gelegd op de landschapstypologie die opgesteld werd in het kader van het project Climate change And Changes in SPAtial structures in Flanders (CcAESPAR). De gebiedsdekkende typologie die hier wordt gebruikt steunt op de methode zoals beschreven door Van Eetvelde (2007) en Van Eetvelde en Antrop (2009) toegepast voor een landschapskarakterisatie van België en op de methode ontwikkeld door Mücher et al. (2003) voor een Europese landschapsclassificatie. De landschapskarakterisatie werd uitgevoerd op twee schaalniveaus (Van Eetvelde & Antrop, 2009). Op het eerste schaalniveau werden landschapstypes bepaald aan de hand van variabelen die in verband kunnen worden gebracht met de klimaatverandering. Hun invloed werd ingeschat op de landschapskenmerken. De volgende parameters werden gebruikt: de bodembedekking, de bodemtextuur en –drainage en tenslotte de absolute hoogte en de mate van het reliëf. In het tweede niveau werden de gevormde landschapstypes uit schaalniveau één samengevoegd tot landschappelijke eenheden. De resulterende landschapstypologie bestaat uit 70 verschillende landschapstypes die Vlaanderen bedekken (Van Beveren et al., 2012) .
2.5
Beeldsimulatie
“Een beeldsimulatie is een abstractie versie van de complexe realiteit” (Lange, 2001). Volgens Koomen (2008) kunnen beeldsimulaties gebruikt worden als hulpmiddel bij toekomstgerichte studies. Uitgewerkte verhaallijnen worden op die manier gevisualiseerd (Koomen, 2008). De mens ervaart immers hoofdzakelijk de omgeving met een aanblik (Sevenant & Antrop, 2011). 18
Hier tegenoverstaand heeft het maken van beeldsimulaties het nadeel dat voor heel onzekere toekomstelementen zoals de materiaalkeuze van elementen en de hoogte van bebouwing, een keuze moet gemaakt worden. Deze keuze is moeilijk aangezien er geen informatie uit de toekomst gebruikt kan worden (Koomen, 2008).
Het gebruik van beeldsimulaties wordt vaak toegepast in onderzoek van perceptie van landschappen (Dunn, 1976; Trent et al., 1987; Tress & Tress, 2003). Hierbij wordt nieuw beeldmateriaal ontworpen naargelang een mogelijke verandering van het landschap (Lange, 2001; Tress & Tress, 2003). De verschillende technieken voor het ontwerp van de simulatie kunnen worden onderverdeeld in analoog en digitaal. Een analoge visualisatie gebeurt aan de hand van plannen, schetsen, tekeningen, montage en maquettes (Lange, 2001). In de afgelopen jaren werden digitale beeldsimulaties steeds populairder waardoor ze hedendaags meestal in deze vorm te vinden zijn. Verschillende technieken werden gelanceerd om driedimensionaal het landschap te kunnen waarnemen. Traditioneel worden GIS en CAD gebruikt (Lange, 2001). Hiernaast bestudeerden verschillende studies het gebruik van foto’s als drager voor het maken van deze simulaties (Dunn, 1976; Trent et al., 1987; Lange, 2001). Watzek & Ellsworth (1994) toonden in hun onderzoek aan dat de ongelijkheid tussen originele en gesimuleerde foto’s niet kon waargenomen worden tot een voor 15% gesimuleerde foto (Watzek & Ellsworth, 1994). Bergen et al. (1995) vergeleken foto’s met computer opgemaakte landschappen door middel van een waarderingsmeting. Geconcludeerd werd dat de artificiële landschappen geen goede voorstellingen zijn ten opzichte van de foto’s door het ontbreken van belangrijke landschapselementen (Bergen et al., 1995). Besloten kan worden dat gekleurde foto’s een goede voorstelling vormen van het landschap (Lange, 2001). Echter verschilt de visuele observatie naargelang de eigenschappen van de foto. Zo worden bij panoramische foto’s en standaardfoto’s verschillende resultaten bekomen. Onderzoek wees uit dat panoramafoto’s meer intensief bekeken worden en vervolgens vlotter te herkennen zijn dan standaard foto’s (Dupont et al., 2014). Verder kan een verschillende brandpuntafstand ook verschillende resultaten opleveren. Indien deze op 55 mm ingesteld wordt bij een kleinbeeldformaat (36 mm x 24 mm) kan de beeldhoek (46°) gelijkgesteld worden met het aandachtsveld (Antrop, 2007, p. 74 ). Naast de hoek en het type foto hebben het seizoen en het weer ook een grote invloed op simulaties (Granö, 1997). De componenten van het landschap zoals bijvoorbeeld de groei van planten en gewassen zijn namelijk verschillend van seizoen tot seizoen (Brassley, 1998, p. 119). Daarom worden foto’s best genomen in hetzelfde seizoen en weercondities (Sevenant, 2010). 19
2.6
Belevingsmeting
Aan de basis van een belevingsonderzoek ligt de gedachte om fysische kenmerken van het landschap te koppelen aan de perceptuele respons van de waarnemer (Antrop, 2007, p. 68; Antrop & Van Damme, 1995). Het begrip ‘beleving’ is gerelateerd aan het begrip ‘perceptie’ (Kaplan & Kaplan, 1995; Antrop, 2007, p. 69; Sevenant, 2010). Voor een beleving gemaakt kan worden moet namelijk eerst een perceptie uitgevoerd worden. Perceptie kan gespecifieerd worden als het mechanische en technische aspect van de waarneming waarbij alle zintuigen in werking treden. Na de perceptie vindt een mentale informatieverwerking plaats van wat de zintuigen waargenomen hebben. Tenslotte vindt de beleving plaats die de mentale verwerking beproefd aan een eigen individuele en collectieve waarde. Op die manier wordt een beoordeling gemaakt (Antrop, 2007, p. 69).
Een landschapsbeleving kan vanuit twee perspectieven bekeken worden. Als eerste kan het standpunt van de experten worden onderzocht en als tweede het standpunt van het publiek (Rogge et al., 2004). In expertmodellen beschrijven en beoordelen experts de landschappelijke kenmerken (Rogge et al., 2004; Antrop, 2007, p. 89). Volgens de kwalitatieve methode worden deze kenmerken beschreven en volgens de kwantitatieve methode kunnen scores worden toegekend (Rogge et al., 2004). Bij de publieke voorkeursmodellen wordt als bron het publiek beschouwd (Antrop, 2007, p. 90). Opnieuw kan een onderverdeling gemaakt worden in de kwalitatieve methode dat vooral te werk gaat via verbale enquêtes en de kwantitatieve methode dat steeds meer gebruikt maakt van te beoordelen foto’s of simulaties (Rogge et al., 2004). De publieke voorkeursmodellen kunnen ook opgedeeld worden in psychologische en fenomenologische modellen. Psychologische onderzoeksmodellen naar de landschapsbeleving kunnen psychofysisch of cognitief-psychologisch zijn. Bij de psychofysische modellen wordt de invloed van landschapselementen op de beleving van het landschap onderzocht. In veel gevallen worden scores toegekend via een puntenschaal of komen paarsgewijze vergelijkingen van landschappen op foto voor (Rogge et al., 2004). De cognitief-psychologische modellen baseren zich op de socio-culturele achtergrond van de waarnemer en op de kenmerken van het landschap. De meest voorkomende techniek is een diepte-interview (Antrop, 2007, p. 90). Fenomenologische modellen gaan tenslotte ervan uit dat de landschapskwaliteit gebaseerd is op de interactie tussen de mens en het landschap. De nadruk ligt ten opzichte van de psychofysische en cognitieve-psychologische modellen nog meer op de waarnemer (Rogge et al., 2004; Antrop, 2007, p. 91). 20
3.
METHODE
3.1
Situering studiegebied
In dit onderzoek wordt een vergelijkende studie gemaakt tussen twee gebieden. Als eerste wordt het gewest Vlaanderen besproken en daarna de gemeente Diksmuide. Aangezien het grootste deel van het onderzoek wordt toegespitst op Diksmuide, wordt deze gemeente meer in detail besproken.
3.1.1 Vlaanderen
In Vlaanderen komen volgens de landschapstypologie van Van Beveren et al. (2012) zeventig verschillende
landschapstypes
voor
(bijlage
1).
Hierbij
overheersen
vlakke
landbouwlandschappen op zandige bodems 9,3% (type 33 op kaart 1) en vlakke landbouwlandschappen op zandlemige bodems (8,8%) (type 38 op kaart 1).
Kaart 1: Landschapstypologie Vlaanderen (Bron: Van Beveren et al., 2012)
21
3.1.2 Diksmuide
3.1.2.1 Algemeen
Diksmuide is gesitueerd in de provincie West-Vlaanderen en behoort tot het arrondissement Diksmuide. Met een oppervlakte van 150,18 km2 bedraagt het inwonersaantal 16 559. De gemeente bestaat uit veertien deelgemeenten: Kaaskerke, Esen, Woumen, Beerst, Vladslo, Keiem, Leke, Stuivekenskerke, Oostkerke, Pervijze, Lampernisse, Nieuwkapelle, Oudekapelle en Sint-Jacobskapelle (www.diksmuide.be, 11 maart 2015). Doorheen het grondgebied kruist de rivier de IJzer (Bertrand & Baeteman, 2005). Ze ontspringt ten westen van Kassel in NoordFrankrijk met Buisscheure en Lederzele als bronnen. Vervolgens buigt ze noordwaarts af richting de kust waarin ze uitmondt in Nieuwpoort. Ter hoogte van Diksmuide sluit de Handzamevaart aan op de IJzer (www.nieuwpoort.be, 11 maart 2014).
Kaart 2: Situering Diksmuide
22
3.1.2.2 Landschapstypes
In
Diksmuide
komen
dertig
verschillende
landschapstypes
voor
volgens
de
landschapstypologie van Van Beveren et al. (2012) (bijlage 1). Het vlak landbouwlandschap op poldergrond (type 26 op kaart 3) is het meest voorkomende landschapstype (85,95 km²). Ze is vooral gelokaliseerd in de westelijk helft en bevat een uitloper in de oostelijke helft tussen de dorpen Vladslo en Esen. Het vlakke landbouwlandschap op zandige bodem (type 32 op kaart 3) is het tweede meest voorkomende landschapstype (15,13 km²). Dit landschap komt enkel in het noordoosten en zuidoosten van Diksmuide voor. De andere achtentwintig landschapstypes komen in kleinere percentages voor en worden bijgevolg niet besproken.
Om de lokalisatie van de twee meest voorkomende landschapstypes beter te begrijpen wordt kort ingegaan op de vroegere invloed van de zee op het gebied. De rivier de IJzer stroomt in de kustvlakte7 en behoort samen met het Schelde-estuarium, bij de zandige delen van BinnenVlaanderen en de Kempen tot Laag-België8. De ondergrond van de kustvlakte bestaat uit poldergrond die vaak zeepolders worden genoemd. Deze werd gevormd door fluviatiele en mariene afzettingen en bestaat vooral uit kleigrond (Bertrand & Baeteman, 2005; www.dov.vlaanderen.be, 3 mei 2015). De door de mens uitgevoerde indijkingen en inpolderingen zorgen ervoor dat de zee hedendaags geen invloed meer kan uitoefenen op de kustvlakte (Van Orshoven, 2001). Toch kunnen sommige delen nog steeds overstromen, dit bijvoorbeeld door het falen van de beschermingsinfrastructuren van de mens of door het openzetten van sluizen. Op kaart 2 zijn de recente overstromingen geïllustreerd van de periode 1988-2008 (Van Orshoven, 2001). De plaatsen waar de kustvlakte en de recente overstromingen zich bevinden, zijn net dezelfde plaatsen als waar het landbouwlandschap op kleibodem voorkomt. Het andere meest voorkomende landschapstype, namelijk het landbouwlandschap op zandige bodem, bevindt zich niet in de kustvlakte maar grenst aan deze vlakte op hoger gelegen gedeelten die variëren tussen 10 en 25 m boven het zeeniveau en bestaan vooral uit
7
De kustvlakte vormt de zuidwestelijke uitloper van de grote Noord-Europese Laagvlakte die reikt van Cap Blanc Nez in Noord-Frankrijk tot Skagen in Denemarken (Bertrand & Baeteman, 2005). De kustvlakte van België bevat een kustlijn van 65 km lengte die begrensd is door een bijna continue duinengordel en heeft een breedte variërend tussen 15 en 20 km landinwaarts vanaf de kustbarrière. Samengevat is de kustvlakte waarover in deze scriptie gesproken wordt de regio waar de zee zijn invloed uitoefende, dus met andere woorden, de kust met zijn duinen en de achterliggende zeepolders (Ervynck et al., 1999; Bertrand & Baeteman, 2005; Tavernier et al., 1970). 8 Drie landdivisies worden onderscheiden in België. Deze vallen grotendeels samen met de hoogtelijnen 50, 200 en 400 meter TAW: Laag-België, Midden-België, en Hoog-België (Bertrand & Baeteman, 2005). 23
zandgrond (www.dov.vlaanderen.be, 3 mei 2015). Deze hoger gelegen delen ondervonden geen invloed van de zee en bevatten bijgevolg geen kleigronden.
Kaart 3: Landschapstypologie Diksmuide (Bron: naar Van Beveren et al., 2012)
3.1.2.3 Duurzame energie in Diksmuide
In 2005 werden voor het eerst twee windturbines geplaatst door het vennootschap BeauVent dat momenteel verschillende duurzame energieprojecten verwezenlijkt in de Westhoek. De turbines hebben samen een jaarlijks vermogen van 1600 kW en kunnen elektriciteit leveren aan 1 150 gezinnen. Naast deze twee windturbines zijn er ook PV-panelen en zonnecollectoren te vinden. Zonnepanelen werden geïnstalleerd op openbare en niet-residentiële gebouwen zoals het administratief centrum van Stad Diksmuide, een concertgebouw, enkele bedrijven en enkele scholen (www.beauvent.be, 15 april 2015). Naast openbare gebouwen zijn ook zonnepanelen en –collectoren geplaatst op residentiële gebouwen. Sinds 2013 zet Diksmuide zich meer in voor duurzame energie. Samen met 61 andere gemeenten in West-Vlaanderen ondertekende Diksmuide het “Engagement voor een lokaal klimaatbeleid in West-Vlaanderen” met het oog op een provinciaal beleid ter voorkoming van klimaatverandering en aanpassing aan de huidige
24
gevolgen. Via het engagement erkennen gemeenten hun rol in het terugdringen van de klimaatsverandering
en
het
inspelen
op
de
reeds
optredende
veranderingen
(www.diksmuide.be, 11 maart 2015).
3.2
Aanbod duurzame energie in Vlaanderen en Diksmuide
Volgens de Energy Potential Mapping (EPM) van Broersma et al. (2013) vormt de basisinformatie zoals het klimaat, de topografie, de ondergrond, het landgebruik en het energiesysteem, de fundering voor het aanbod van zonne-, wind-, water-, bodem- en bioenergie. Hiernaast kan ook energie (restenergie) afkomstig zijn van een infrastructuur, de gebouwde omgeving en industrie. De resulterende energiepotenties worden opgedeeld in verschillende types energie: warmte, koude, elektriciteit, vaste brandstof en vloeibare brandstof. Hierbij kunnen deze worden gelimiteerd door het wettelijk kader (Broersma et al., 2013b). In dit onderzoek wordt een vereenvoudigde versie van de EPM methode toegepast, zowel bij het aanbod van duurzame energie en de vraag (zie paragraaf 3.3) van energie. De volgende aanpassingen van het aanbod in het model worden uitgevoerd: (i) De eerste aanpassing wordt gemaakt in het onderdeel ‘basis informatie’. In het luik ‘energiesysteem’ worden niet alle duurzame energiesystemen in rekening gebracht. De energiesystemen worden toekomstgericht geselecteerd. De keuze wordt gemaakt om zonne- en windenergie in rekening te brengen. Volgens verschillende auteurs vullen beide technieken elkaar goed aan op jaarbasis en zijn dit de twee technieken die het meest evolueren waardoor ze ons voor een groot deel zullen voorzien van energie in de toekomst (von Bremen, 2009; Heide et al., 2010; Ould Bilal et al., 2010; Kaabeche et al., 2011). Voor zonne-energie worden zonnepanelen en –collectoren geselecteerd als energiesystemen. Volgens Revier et al. (2014) wordt hedendaags in Vlaanderen zonneenergie vooral gewonnen aan de hand van beide systemen. Voor windenergie wordt een grote windturbine uitgekozen als energiesysteem (Revier et al., 2014). Aangezien enkel zonne- en windenergie geselecteerd worden onder het luik ‘energiesystemen’ worden de andere luiken onder basisinformatie ingevuld naargelang deze twee types duurzame energie. Het luik ‘ondergrond’ (mantel en korst) wordt niet in beschouwing genomen aangezien dit enkel van belang is voor geothermie (Broersma et al., 2013b). Het luik ‘klimaat’ wordt gedefinieerd als het gemiddelde van het weer van een bepaalde periode. Meestal wordt 30 jaar genomen (IPCC, 2014). In deze studie wordt de jaarlijkse 25
gemiddelde zonne-instraling geselecteerd voor de berekening van zonne-energie en wordt als een component beschouwd van het klimaat aangezien de jaarlijkse gemiddelden werden berekend van de jaren 1980-1991. Hetzelfde geldt voor de berekening van windenergie waarbij windpotentiekaarten bestaande uit jaarlijkse gemiddelden van de jaren 1980-1991 worden gebruikt (www.rc.jrc.eceuropa/pvgis, 3 maart 2015). Het luik ‘landgebruik’ slaat enkel op het effectieve gebruik van een type bodembezetting. Bijvoorbeeld wordt dit meer gebruikt voor recreatie. Met de bodembezetting wordt “de aard van de bedekking van het land” bedoeld zoals bijvoorbeeld bebouwing (Antrop, 2007, p. 121). In deze studie worden de types bebouwing in de top10v-GIS kaart (NGI, 2010) beschouwd als landgebruik voor de toepassing op zonne-energie. Bijvoorbeeld kan een gebouw gebruikt worden als brandweerkazerne. Nevens wordt de top10v-GIS kaart voor bodembedekking dat geclassificeerd staat onder land use (NGI, 2010), ook als landgebruik beschouwd voor de toepassing op windenergie. Op deze kaart zijn alle bodembedekkingstypes weergegeven behalve lijninfrastructuren en gebouwen. Bijgevolg geven deze types de gebieden aan die al of niet geschikt zijn voor windenergie. In de legende van dit type kaart wordt vermeld waarom het type bodembedekking gebruikt wordt. Bijvoorbeeld wordt permanent weiland of hooiland gebruikt als veevoeder. De mate van het reliëf en de absolute hoogte dat het luik ‘topografie’ weergeeft, wordt niet in rekening gebracht (Revier et al., 2014). Deze studie hanteert een abstractie van de werkelijkheid en bijgevolg wordt topografie niet in rekening gebracht door de bijhorende complexe berekeningen (Mermuys, 2010; Sliz–Szkliniarz, 2013).
(ii) Een tweede aanpassing wordt gemaakt bij de theoretische potenties. Aangezien in de eerste vereenvoudiging enkel zonne- en windenergie geselecteerd werden, wordt enkel de theoretische potentie van zon en wind meegerekend. (iii)De derde aanpassing wordt verricht onder het luik ‘beperkingen’. De plaatsing van duurzame energiesystemen kan bijvoorbeeld door de wetgeving en veiligheidsaspecten beperkt worden (Broersma et al., 2013b). In deze studie wordt eerst het aanbod berekend waarbij er geen rekening gehouden wordt met de wetgeving. Alles wordt nog eens opnieuw gedaan waarbij de wetgeving wel in rekening wordt gebracht. Op die manier wordt een maximale (zonder wetgeving) en minimale (met wetgeving) energiepotentie verkregen. 26
(iv) Een vierde en laatste aanpassing wordt gemaakt bij de resulterende energiepotenties: warmte, koude, elektriciteit, vloeibare en vaste brandstoffen. Aangezien gewerkt wordt met zonne-energie uit zonnepanelen en -collectoren, worden warmte en elektriciteit geselecteerd. Voor windenergie is dat enkel het energietype elektriciteit.
Uiteindelijk wordt het gemiddelde energieaanbod van beide soorten duurzame energie berekend in de landschapstypes van Vlaanderen en Diksmuide volgens de landschapstypologie van Van Beveren et al. (2012). Per landschapstype wordt een bepaald aanbod verkregen van zonne- en windenergie. Zoals net aangehaald werd, wordt de berekening twee maal uitgevoerd, dit zonder en met het wettelijk kader. De energiepotentie per landschapstype, zal verschillend zijn voor Vlaanderen en Diksmuide waardoor als tussenbesluit een vergelijkende studie kan uitgevoerd worden.
3.2.1 Aanbod zonne-energie
Het aanbod van zonne-energie wordt berekend met de volgende basisinfo: dakoppervlakte (landgebruik) en de potentiële jaarlijkse zonne-instraling (klimaat). Daarbij worden als energiesystemen PV-panelen en zonnecollectoren toegepast (energiesystemen) met warmte en elektriciteit als energietypes (potenties). Figuur 6 geeft de verschillende stappen weer. Deze stappen worden zowel voor Vlaanderen (70 landschapstypes) als voor Diksmuide (30 landschapstypes) gevolgd. Alle gebruikte shapefiles tijdens deze methode en hun bijhorende metadata zijn te vinden in bijlage 2.
27
Figuur 6: Schema berekening aanbod zonne-energie per landschapstype
3.2.1.1 Aanbod zonder wettelijk kader als limitatie
In de eerste stap wordt de beschikbare dakoppervlakte bepaald waar PV-panelen en zonnecollectoren op geïnstalleerd kunnen worden. Hiervoor worden de gebouwen van de top10v-GIS kaart gebruikt (NGI, 2010). De gebouwen zijn onderverdeeld in verschillende vormtypes die gelinkt kunnen worden aan het landgebruik in het EPM model (Broersma et al., 2013b). Niet elk gebouw is geschikt voor het plaatsen van zonnepanelen of –collectoren. Een selectie wordt doorgevoerd (zie tabel 1). De voetafdrukken van de geselecteerde gebouwen worden gelinkt aan het beschikbare dakoppervlak (Kaltschmitt & Wiese, 1993). Deze kunnen niet rechtstreeks aangenomen worden als geschikt en moeten gereduceerd worden. Daken hebben namelijk een bepaalde helling waardoor de oppervlakte van het dak niet dezelfde is als de voetoppervlakten van de gebouwen. Hiernaast kunnen gebouwen ook in het bezit zijn van
28
schoorstenen en antennes waar geen PV-panelen geplaatst kunnen worden (Sliz-Szkliniarz, 2013). Als laatste hebben niet alle daken de perfecte helling of is het technisch onmogelijk om zonnepanelen of -collectoren te plaatsen (Revier et al., 2014). Verschillende studies zochten daarom naar een geschatte reductiefactor. Deze factor wordt vermenigvuldigd met de voetoppervlakten van de gebouwen en resulteert in een zo goed mogelijke schatting van geschikte dakoppervlakte (Hübert, 1995; Sliz-Szkliniarz, 2013; Revier et al., 2014). In deze scriptie wordt een reductiefactor van 0,5 genomen. Deze werd recent opgesteld in het kader van het project energielandschappen op Vlaams niveau en is dus het meest geschikt in dit onderzoek (Revier et al., 2014). Opgemerkt moet worden dat in deze studie geen rekening wordt gehouden met al reeds bestaande zonnepanelen. De exacte locatie van bestaande zonnepanelen is niet ruimtelijk beschikbaar.
29
Tabel 1: Selectie geschikte gebouwen op basis van de vorm van de bebouwing (Bron: naar NGI, 2009; Bronnen foto’s in bijlage 3)
30
In stap twee worden zonnecollectoren en PV-panelen in rekening gebracht als gebruikte duurzame energiesystemen. In Vlaanderen wordt hedendaags een aandeel van 70% fotovoltaïsche panelen en een aandeel van 30% zonnecollectoren gebruikt (Revier et al., 2014). Vervolgens wordt 70% van de berekende geschikte dakoppervlakte per landschapstype gebruikt voor PV-panelen en 30% voor zonnecollectoren. PV-panelen genereren jaarlijks 90.000 MWh/km² en zonnecollectoren 400 000 MWh/km² (Revier et al., 2014). Deze getallen worden vervolgens vermenigvuldigd met de geschikte dakoppervlakte.
De berekende geschikte dakoppervlakten worden in stap drie ondergebracht per landschapstype. Op die manier wordt per oppervlakte-eenheid van een bepaald landschapstype een aanbod van zonne-energie bekomen.
Niet alle daken ontvangen dezelfde hoeveelheid zonne-instraling op jaarbasis en worden in stap vier in rekening gebracht. De kaart van de jaarlijkse potentiële zonne-instraling (MWh/j/km²) wordt geraadpleegd en werd opgemaakt op basis van jaarlijkse gemiddelden (kaart 4) (www.re.jrc.ec.europa/pvgis, 3 maart 2015). In Vlaanderen kan de potentiële jaarlijkse zonneinstraling opgedeeld worden in vier klassen. Naar het voorbeeld van Revier et al. (2014) worden deze klassen gelinkt aan bepaalde reductiefactoren omdat niet elk energiesysteem evenveel zonnestralen ontvangt. Bijvoorbeeld heeft de hoogste klasse (1.300.000 MWh/j/km2 1.350.000 MWh/j/km2) een reductiefactor één en de laagste klasse (1.150.000 MWh/j/km² 1.199.999 MWh/j/km²) een reductiefactor 0,88 (tabel 2). Deze reductiefactoren worden vermenigvuldigd met de verkregen resultaten uit stap drie op basis van de ruimtelijke positie van de gebouwen en de bijhorende jaarlijkse potentiële zonne-instraling.
Tabel 2: Reductiefactor per klasse volgens de potentiële jaarlijkse zonne-instraling (Bron: naar Revier et al., 2014) Klasse (MWh/j/km2) 1.150 000 – 1.199.999 1.200.000 – 1.249.999 1.250.000 – 1.299.999 1.300.000 – 1.350.000
Reductiefactor 0,88 0,92 0,96 1
31
Kaart 4: Jaarlijkse potentiële zonne-instraling in Vlaanderen (MWh/j/km²) (Bron: www.rc.jrc.ec.europa/pvgis, 2 maart 2015, eigen verwerking).
3.2.1.2 Aanbod met wettelijk kader als limitatie
De wettelijke limitatie wordt toegepast in stap één (figuur 6) waardoor het geschikte dakoppervlak voor zonnepanelen en –collectoren gereduceerd wordt. Bijgevolg wordt enkel stap één besproken.
De Vlaamse wetgeving met betrekking tot zonnepanelen en -collectoren wordt geraadpleegd waarbij vervolgens geconcludeerd wordt om met verschillende onderdelen uit de wet wel of niet rekening te houden in dit onderzoek en vervolgens toe te passen op het Grootschalig Referentiebestand (GRB) (AGIV, 2013). Het GRB wordt later gelinkt aan de geschikte dakoppervlakte. De volgende elementen komen aan bod in de Vlaamse wetgeving betreffende zonne-energie:
-
Volgens het Energiedecreet (2009) worden zonnepanelen en -collectoren op een plat of geïntegreerd in een hellend dak in de meeste situaties vrijgesteld van een stedenbouwkundige vergunning als er geen specifieke voorschriften zijn in het kader van gemeentelijke verordeningen, een verkavelingsvergunning of een bijzonder plan
32
van aanleg (Vlaamse Overheid, 2009, 2010). Er wordt beslist om met eventuele voorschriften in gemeentelijke verordeningen9, verkavelingsvergunningen10, bijzonder plannen van aanleg11 geen rekening te houden aangezien dit voor elke stad verschillend is (www.ruimtelijkeordening.be, 26 maart 2015). Enkel voor Diksmuide wordt dit nagegaan. Geen specifieke voorschriften werden gevonden. Nevens bevat het Energiedecreet
(2015)
enkele
aspecten
omtrent
het
verlenen
van
groenestroomcertificaten. Bijvoorbeeld kan dit enkel verkregen worden indien het dak goed geïsoleerd is en met het juiste type zonnepaneel (Vlaamse Overheid, 2009). De verlening van certificaten is niet van toepassing in deze studie aangezien dit onderzoek niet de technische aspecten behandelt maar het ruimtelijk component.
-
Volgens de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening zijn er geen stedenbouwkundige vergunningen nodig voor het plaatsen van zonnepanelen tenzij het verboden is op of in beschermd onroerend erfgoed van de volgende types: definitief of voorlopig beschermd als monument, voorlopig beschermd- of definitief stads- of dorpsgezicht en voorlopig beschermd- of definitief landschap. Doch is een vrijstelling wel mogelijk voor het plaatsen van zonnepanelen of -collectoren op onroerend erfgoed. De vrijstelling wordt uitdrukkelijk enkel gegeven mits een aparte machtiging van de administratie Ruimte en Erfgoed (www.ruimtelijkeordening.be, 26 maart 2015).
-
In het Onroerenderfgoeddecreet (12 juli 2013) dat sinds 1 januari 2015 van kracht is gegaan, worden zonnepanelen niet specifiek vermeld. Het is echter verplicht om een vergunning of toelating aan te vragen indien je wijzigingen wil aanbrengen in onder andere het volgende onroerend erfgoed: beschermd onroerend erfgoed en vastgesteld onroerend erfgoed (Vlaamse Overheid, 2013). Zonnepanelen kunnen beschouwd worden als een wijziging van onroerend erfgoed.
9
Gemeentelijke verordeningen zijn voorschriften die geldig zijn op het gemeentelijk grondgebied
(www.ruimtelijkeordening.be, 2 mei 2015). 10
Indien een grond in meerdere percelen wordt opgesplitst en één van de percelen wordt verkocht als bouwgrond
is een verkavelingsvergunning nodig (www.ruimtelijkeordening.be, 3 mei 2015). 11
Bijzonder plannen van aanleg (BPA’s) zijn gemeentelijke bestemmingsplannen die opgemaakt werden ter
verfijning van het gewestplan. Sinds het decreet op de Ruimtelijke Ordening (1999) worden BPA’s vervangen door Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP’s). De bestaande BPA’s blijven nog geldig tot ze vervangen worden (Vlaamse Overheid, 1999).
33
Aansluitend op het voorgaande wordt in dit onderzoek enkel rekening gehouden met beschermd of vastgesteld onroerend erfgoed als niet geschikt voor zonnepanelen en –collectoren. Hiervoor worden het Onroerenderfgoeddecreet (12 juli 2013) en Onroerenderfgoedbesluit (16 mei 2014) nader bekeken. Het decreet omvat één regelgeving voor zowel monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie. Het voorziet vier instrumenten voor het behoud van dit onroerend erfgoed (Vlaamse Overheid, 2013): vastgestelde inventarissen, het verlenen van een bescherming, het aanduiden als erfgoedlandschap of het meenemen in een onroerenderfgoedrichtplan. Het onroerenderfgoedrichtplan en een erfgoedlandschap bestaan uit elementen (aangeduide ankerplaatsen of andere elementen) die vervat zitten in de vastgestelde inventarissen. Bijgevolg worden enkel vastgestelde inventarissen en beschermd onroerend erfgoed toegepast (Vlaamse Overheid, 2013). Vastgestelde inventarissen zijn inventarissen in het bezit van elementen die ‘vastgesteld’ zijn volgens een openbaar onderzoek. Dit principe wordt sinds 1 januari 2015 toegepast waarbij onroerend erfgoed uit de al reeds bestaande wetenschappelijke inventarissen (landschapsatlas, bouwkundig erfgoed, houtig erfgoed, stads- en dorpsgezichten en archeologische zones) ‘vastgesteld’ wordt door de Vlaamse Overheid. ‘Vastgestelde’ elementen zijn in het bezit van juridische gevolgen waardoor bijvoorbeeld zorgplicht geldt (www.onroerenderfgoed.be, 24 maart 2015). Dit betekent dat gemeenten, overheidsdiensten, provincies, enzoverder zorg moeten dragen voor het ‘vastgestelde’ bouwkundig erfgoed en schadelijke impacts hierop moeten vermijden (www.onroerenderfgoed.be, 24 maart 2015). De procedures voor de vaststelling van onroerend erfgoed uit de wetenschappelijke inventarissen is nog niet afgerond door de recente ingang van het decreet en de bijhorende duur van het openbare onderzoek (ongeveer zes weken) (Miek Goossens, 2015). Daarom wordt besloten om een toepassing te maken op de wetenschappelijke inventarissen. In dit onderzoek wordt er van uitgegaan dat elk element in de wetenschappelijke inventarissen mogelijks kan ‘vastgesteld’ worden waardoor zonnepanelen en –collectoren verboden zijn op dit onroerend erfgoed. Vijf wetenschappelijke inventarissen bestaan en worden toegepast op het GRB (meer info omtrent deze inventarissen in bijlage 4): -
Inventaris bouwkundig erfgoed: Het GRB geeft de voetoppervlakken van elk gebouw apart weer in polygonen. Wanneer de gebouwen in het GRB overlappen met bouwkundige gehelen (polygonen) of relicten (punten), worden deze geschrapt als geschikt voor zonnepanelen of – collectoren. Het GRB geeft de voetoppervlakken van elk gebouw apart weer in polygonen. 34
-
Landschapsatlas: Alle gebouwen die in het GRB overlappen met het onroerend erfgoed in deze atlas worden niet meegerekend als geschikt voor zonnepanelen en –collectoren.
-
Inventaris archeologische zones: Deze inventaris is enkel toegankelijk met een account (www.cai.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015). Bijgevolg kan dit niet toegepast worden.
-
Inventaris van houtige planten: Deze inventaris wordt niet toegepast aangezien zonnepanelen niet geplaatst worden op planten.
-
Inventaris historische tuinen en parken: Gebouwen uit het GRB kunnen gesitueerd zijn in deze tuinen of parken en worden geschrapt indien ze overlappen.
Een andere methode die de overheid toepast om onroerend erfgoed te behouden is via het toekennen van een bescherming. Ook de bijhorende instrumenten van deze methode worden toegepast op het GRB. Alle gebouwen in het GRB die overlappen met beschermd onroerend erfgoed worden niet meegenomen voor het plaatsen van zonnepanelen of -collectoren. Vier methoden voor het toedienen van een bescherming zijn mogelijk (meer info omtrent deze methoden in bijlage 4):
1) Beschermde stads- en dorpsgezichten; 2) Beschermd cultuurhistorisch landschap; 3) Beschermd monument; 4) Beschermde archeologische site.
Na het elimineren van de gebouwen uit het GRB die niet geschikt zijn volgens het wettelijk kader kan nu de geschikte voetoppervlakte berekend worden. Vervolgens worden stap twee, drie en vier herhaald op net dezelfde manier als de methode die gehanteerd werd zonder het wettelijk kader. Opgemerkt moet worden dat net zoals bij de berekening van het aanbod zonder het wettelijk kader geen rekening wordt gehouden met al reeds bestaande zonnepanelen. Zoals eerder werd aangehaald is de exacte locatie van de aangelegde zonnepanelen niet ruimtelijk beschikbaar.
35
3.2.2 Aanbod windenergie
Het aanbod van windenergie wordt per landschapstype berekend (met en zonder het wettelijk kader) met geschikte bodembedekkingstypes (landgebruik) en de jaarlijkse windpotentie (klimaat) als basisinfo. Daarbij wordt als energiesysteem een grote windturbine gebruikt (energiesystemen) met elektriciteit als potentie. De beschouwde windturbine heeft een masthoogte van 104 m en een rotordiameter van 80 m. Figuur 7 geeft de verschillende stappen weer. Deze worden zowel voor Vlaanderen (70 landschapstypes) als voor Diksmuide (30 landschapstypes) gevolgd. Alle gebruikte bestanden tijdens deze methode en de bijhorende metadata zijn te vinden in bijlage 2.
Figuur 7: Schema berekening aanbod windenergie per landschapstype
36
3.2.2.1 Aanbod zonder wettelijk kader als limitatie
Als eerste wordt de top10v-GIS kaart voor bodembedekking geraadpleegd (NGI, 2010). Deze GIS-ondersteunende database geeft de bodembedekking weer van alles buiten polygonale constructies van gebouwen en weg-, spoor- en wateroppervlakken (NGI, 2010). Per type bodembedekking wordt bepaald of het plaatsen van een windturbine mogelijk is. Bij deze selectie worden twee assumpties gemaakt die leiden tot de al of niet geschiktheid van bodembedekkingstypes. Ten eerste wordt er beschouwd dat het onteigenen van gebieden mogelijk is voor het plaatsen van een windturbine. Daarom worden bijvoorbeeld akkers meegenomen in dit onderzoek. Het agrarisch gebruik wordt daarenboven nauwelijks verstoord door een windturbine. Gewassen en vee ondervinden geen schade (Muyters et al., 2014). Ten tweede wordt er beschouwd dat het mogelijk is om in natuurlijke vegetatiebedekkingen zoals verschillende types heide en rietland een windturbine te plaatsen (Revier et al., 2014). Ook in bossen kan dit worden toegepast. Ondanks het feit dat bossen de wind verstoren en aanleiding geven tot een lagere windsnelheid en rendement, worden windturbines geplaatst. De verstoring daalt namelijk naarmate men hoger boven het bos komt (Dekker, 2013). Windenergie wordt daarom boven bossen het beste gewonnen met grote turbines die een masthoogte hebben vanaf 100 m (Henkens & Spijker, 2008). In deze scriptie worden grote turbines ingeplant met een masthoogte van 104 m. Hierdoor kan de bodembedekking bestaande uit bos meegenomen worden in dit onderzoek. Rekening houdende met de vorige assumpties komen alle bodembedekkingstypes in de top10v-GIS kaart in aanmerking behalve ‘grafzone’ (tabel 3).
37
Tabel 3: Selectie bodembedekkingstypes top10v-GIS kaart (naar het AGIV, 2010) Bodembedekkingstypes Naaldhout (recreatief, privé of natuurgebied) Gemengd loof- en naaldhout met dominantie van naaldhout (recreatief, privé of natuurgebied) Gemengd loof- en naaldhout zonder dominantie (recreatief, privé of natuurgebied) Gemengd loof- en naaldhout met dominantie van loofhout (recreatief, privé of natuurgebied) Loofhout (recreatief, privé of natuurgebied) Populierenbos (recreatief, privé of natuurgebied) Boomkwekerij-rijshoutbos (kweken van bomen en hakhout) Boomgaard (fruitteelt) Struikgewas (natuurlijk ontstaan) Heide (natuurreservaten of op militair domein) Heide met opslag van naaldhout (op natuurreservaten of op militair domein) Heide met opslag voor loofhout (op natuurreservaten of op militair domein) Niet-gespecifieerde kruidachtige begroeiing (op dijken, moerassen, enz. ontstaan) Niet-gespecifieerde kruidachtige begroeiing met opslag van bomen en/of struiken (op dijken, moerassen, enz. ontstaan) Rietland (in ondiep water, moerassen, drassige bodems) Permanent weiland of hooiland (gebruikt als veevoeder) Grasperk (op sportterreinen, parken, bermen, taluds langs wegen, wordt gemaaid) Tuin (siertuin of moestuin) Bouwland (graanakkers, tuinbouwgronden, wijngaarden en monoculturen van snijbloemen of hoppe) Zandgrond (stranden, duinen en zandgroeven) Rotsgrond (bestaande uit vast gesteente op steile hellingen) Grafzone (begraafplaats) Niet-gespecifieerde onbegroeide grond (parking, binnenplaatsen, fabrieken, steengroeven, stortplaatsen, scholen, …)
Selectie X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X X / X
Opgemerkt moet worden dat de net geselecteerde bodembedekkingstypes kunnen grenzen aan gebouwen die net als bossen de wind verstoren (Henkens & Spijker, 2008; Schoolderman & Huiberts, 2002). Hierdoor wordt windvang en turbulentie gecreëerd waardoor het rendement van de windturbine verlaagd. Echter neemt de verstoring net zoals bij bossen af naarmate de afstand tussen de windturbine en het gebouw in de hoogte toeneemt (Schoolderman & Huiberts, 2002). Figuur 8 illustreert de nodige afstanden om middelgrote (masthoogte tot 80 m) en kleine (masthoogte tot 5 m) windturbines te plaatsen. Deze afstand moet minstens tien keer de hoogte van de aanwezige obstakels zijn en twintig keer de hoogte indien de obstakels in de heersende windrichting staan (U.S. Department of Energy, 2003; Revier et al., 2014). Aan de hand van figuur 8 kan besloten worden dat een grote turbine met een masthoogte van 104 m, het gebruikte 38
type in dit onderzoek, geen nadeel zal ondervinden van de turbulente zone gecreëerd door gebouwen. De turbine kan zelfs op de meest turbulente zone, op een afstand van tweemaal de hoogte van het obstakel, geplaatst worden. In deze scriptie wordt er bijgevolg geen rekening gehouden met gebouwen die grenzen aan de geselecteerde bodembedekkingstypes.
Figuur 8: Turbulente zone gecreëerd door een huis met de bijhorende invloed op een kleine en middelgrote windturbine (Bron: U.S. Department of Energy, 2003)
In stap twee worden windturbines geplaatst in de geselecteerde bodembedekkingstypes. Bij de inplanting van windturbines wordt rekening gehouden met de invloed die turbines op elkaar uitoefenen en enkele technische aspecten van een turbine zelf. Als eerste wordt de inplanting volbracht aan de hand van de invloed die ze op elkaar kunnen uitoefenen. Windturbines creëren net zoals elk ander element in het landschap winturbulentie waardoor windturbines niet naast elkaar kunnen worden geplaatst. Aan de hand van de masthoogte (104 m) en de rotordiameter (80 m) kan een geschikte afstand bepaald worden tussen twee windturbines waardoor ze geen invloed zouden ondervinden van elkaar (Revier et al., 2014). Volgens Revier et al. (2014) bedraagt de nodige afstand tussen twee turbines in de hoofdwindrichting (ZW) zesmaal de rotordiameter wat resulteert in 480 m. Loodrecht op deze hoofdwindrichting bedraagt deze afstand vier maal de rotordiameter wat resulteert in 320.m (Revier et al., 2014). Om toch flexibel een windturbine te kunnen plaatsen wordt er in beide windrichtingen 480.m genomen. Bijgevolg wordt een grid gespannen met vierkanten van 480.m op 480.m over de bodembedekkingstypes. In elk vierkant wordt in het midden een punt geplaatst wat het centrale punt van de sokkel van de windturbine voorstelt. Vervolgens wordt er rekening gehouden met de technische aspecten van de windturbines zelf. Een windturbine neemt een bepaalde installatieruimte in. De funderingssokkel van een windturbine vergt een oppervlakte van 100 à 300 m2 afhankelijk van de grootte van de turbine (Muyters et al., 2014). Aangezien hier gewerkt 39
wordt met grote turbines wordt een oppervlakte van 300 m2 aangenomen. Funderingen kunnen worden aangelegd in vierkanten, achthoeken of cirkelvormige gewapend betonnen massief (Heirman et al., 2014). In deze studie wordt gekozen om turbines te plaatsen op cirkelvormige funderingen. Uitgerekend bevat een cirkeloppervlakte van 300.m2 een straal van 9,772.m. In deze studie wordt ter afronding 10.m genomen. Bijgevolg worden de punten die de turbines voorstellen in het grid omgevormd naar cirkelvormige polygonen met een diameter van 20.m die de fundering voorstelt per turbine. Indien deze cirkelvormige polygonen overlappen met bodembedekkingstypes die niet geselecteerd werden als geschikt, wordt de windturbine op deze plaats niet meegerekend voor de ruimtelijke plaatsing ervan. De windturbine kan met andere woorden pas geplaatst worden indien ruimte is voor de volledige fundering. Ter verduidelijking wordt dit geïllustreerd in figuur 9.
Naast de inplanting van nieuwe windturbines wordt ook rekening gehouden met de al reeds bestaande windturbines. Rond deze turbines wordt een afstand beschouwd van 480 m waar geen nieuwe geplaatst kunnen worden.
Figuur 9: Selectie windturbines op basis van benodigde funderingsruimte en afstand tussen windturbines
In stap drie wordt per landschapstype het aantal winturbines opgeteld. Het vermogen per windturbine bedraagt 4.000 MWh/jaar (Revier et al., 2014). Als eindresultaat wordt het aanbod van windenergie verkregen per landschapstype in Vlaanderen en Diksmuide.
40
Tenslotte wordt in stap vier de windpotentiekaart van Vlaanderen in rekening gebracht (www.re.jrc.ec.europa.eu/pvgis, 3 maart 2015). Deze kaart duidt aan wat de jaarlijkse gemiddelde windkracht is op een hoogte van 100.m en dus is de data hiervan geschikt voor windturbines met een masthoogte van 104.m (kaart 5). De geselecteerde windturbines krijgen op deze manier een windkrachtwaarde gekoppeld aan hun locatie op basis van het centraal punt in het grid. In Vlaanderen kan volgens Revier et al. (2014) de potentiële jaarlijkse windenergie opgedeeld worden in vijf klassen. Deze windkrachtwaarden krijgen net zoals de methode bij zonne-energie een bepaalde reductiefactor toegewezen die vermenigvuldigd moet worden met de jaarlijkse opbrengst van elke windturbine (Revier et al., 2014).
Tabel 4: Reductiefactor per klasse volgens jaarlijks bronpotentieel wind op 100.m hoogte (Bron: naar Revier et al., 2014) Klasse (MWh/j/km²)
Reductiefactor
< 4 000 4.000 – 4.999 5.000 – 5.999 6.000 – 6.999 7.000 – 8.000
0,5 0,625 0,75 0,875 1
Kaart 5: Jaarlijkse potentiële windenergie op 100.m hoogte (MWh/j/km²) (Bron: www.re.jrc.ec.europa.eu/pvgis, 3 maart 2015)
41
3.2.2.2 Aanbod met wettelijk kader als limitatie
Ten opzichte van de methode zonder het wettelijk kader als limitatie is enkel stap één verschillend bij de berekening met het wettelijk kader. Bijgevolg wordt enkel stap één toegelicht.
De volgende gebieden worden uitgesloten als geschikt voor windturbines en zijn gebaseerd op omzendbrieven van de Vlaamse Overheid (meer info omtrent de gebieden is te vinden in bijlage 4) (Leterme et al., 2006; Van Mechelen & Crevits, 2009; Muyters et al., 2014):
1. Natura 2000: De gebieden behorende tot Natura 2000 bevatten een hoge natuurwaarde waardoor hierin geen windturbines geplaatst worden (Raad van Europese Gemeenschappen, 1992, 1979).
2. Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) en het Integraal Verbindings- en Ondersteunend Netwerk (IVON): Deze gebieden bevatten hoge natuurwaarden waardoor gestreefd wordt naar instandhouding. Bijgevolg worden in deze gebieden geen windturbines geplaatst (Vlaamse Overheid, 1997). 3. Buffergebied van 250 m rond woningen: Om deze maatregel te kunnen toepassen worden de gebouwen uit de top10v-GIS database gebruikt. Uit deze kaart worden enkel de industriegebouwen gefilterd. De realisatie van windturbineparken wordt namelijk bij voorkeur langs industrie ingeplant (Leterme et al., 2006). Rond elk gebouw wordt een buffer genomen van 250 m. Deze zones zijn niet geschikt voor de inplanting van windturbines.
4. Luchtvaart: Volgens de omzendbrief uit 2014 dient de impact van windturbines op militaire en burgerluchtvaart nagegaan te worden en hoeven afbakeningszones aangelegd te worden waar windturbines niet geschikt zijn. Daarom worden in deze studie de gecontroleerde luchtruimen (zowel militair als burgerlijk) als niet geschikt genomen (Muyters et al., 2014). Naast het gecontroleerd luchtruim dienen de radars behorende bij het luchtverkeer ook in beschouwing genomen te worden volgens de omzendbrief. Vlaanderen beschikt over vier radars die het vliegverkeer detecteren, namelijk in Bertem, Oostende, Kleine Brogel en Semmerzake (www.belgocontrol.be,
42
18 maart 2015). Naar het voorbeeld van Revier et al. (2014) wordt een bufferafstand van 15.500 m gehanteerd rond de radars. Hiernaast zijn er net over de grens van het Vlaams Gewest in het Waals Gewest nog twee radars te vinden, namelijk in Glons en Beauchevin. Aangezien een buffer werd aangenomen van 15.500 m hebben deze radars ook een invloed op het Vlaams Gewest en worden deze in rekening genomen. 5. Beschermd onroerend erfgoed en vastgestelde inventarissen onroerend erfgoed (Vlaamse Overheid, 2013): Zoals al reeds werd aangehaald beschikt het onroerend erfgoeddecreet over vastgestelde inventarissen met onroerend erfgoed en beschermd onroerend erfgoed waaraan juridische gevolgen verbonden zijn indien deze worden aangetast (www.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015). Het onroerend erfgoed in de volgende wetenschappelijke inventarissen wordt gevrijwaard van windturbines: de landschapsatlas, historische tuinen en parken. Hiernaast kan onroerend erfgoed ook beschermd zijn. Het volgende beschermd onroerend erfgoed wordt ook gevrijwaard: beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde cultuurhistorisch landschappen en beschermde archeologische sites.
6. Lijninfrastructuur: Rond elk type lijninfrastructuur dient een bepaalde bufferafstand genomen te worden ter bevordering van de veiligheid. Zo kan een windturbine bijvoorbeeld getroffen worden door een bliksem of kan er een breuk plaatsvinden (Muyters et al., 2014). Per type infrastructuur wordt een gepaste buffer vastgelegd. Deze baseren zich op al reeds gegeven adviezen in verschillende gerealiseerde windturbineprojecten of op het beleidskader van Vlaanderen. Ten eerste adviseerde de NMBS groep in het “Provinciaal beleidskader windturbine in Oost-Vlaanderen” een afstand tussen de windturbine en de spoorwegen dat minimaal even groot moet zijn als de hoogte van de windturbine (Debergh & Smitz, 2009). In deze studie resulteert dit in een minimale afstand van 104.m. Aangezien de afstand minimaal 104.m mag zijn, wordt vervolgens ook de zone binnen de loodrechte projectie van de wieken in rekening gebracht. Met een rotordiameter van 80.m wordt een afstand bekomen van 144.m waar geen turbines ingeplant mogen worden. Afgerond wordt 150.m genomen. Ten tweede wordt vanaf de weginfrastructuur een bijpassende buffer genomen volgens twee types wegen: autosnelwegen en gewestwegen. De afdeling Wegen en Verkeer adviseerde een zone van 30.m vanaf een autosnelweg waar de fundering van de windturbine zich niet mag in bevinden en waarvan in de eerste 10.m van deze zone de loodrechte projectie
43
van de wieken niet mag reiken (Debergh & Smitz, 2009). Met een rotordiameter van 80.m en een funderingsdiameter van 20.m resulteert de toegestane afstand vanaf de autostrade tot de mast in 50.m. Vanaf de gewestwegen adviseerde de afdeling dat de fundering van de turbine zich buiten de zone van uitbreiding, in regel 8.m, moest bevinden en dat de loodrechte projectie van de wieken buiten deze zone moet zijn (Debergh & Smitz, 2009). Dit resulteert in een gewenste afstand vanaf de mast tot de gewestweg van 48.m, afgerond wordt er 50.m genomen. Vanaf de waterwegen adviseert Waterwegen en Zeekanaal NV een minimale afstand tot de vaarwegbegrenzing van ten minste de helft van de rotordiameter. Windturbines kunnen namelijk de radarbeelden van schepen verstoren (Debergh & Smitz, 2009). Dit resulteert in een bufferafstand van ten minste 40.m. Afgerond wordt 50.m genomen. Als laatste wordt volgens Revier et al. (2014) een buffer genomen van 3,5 keer de rotordiameter rond het hoogspanningsnet. Dit resulteert in een afstand van 280.m (Revier et al., 2014). 7. Seveso installaties: Een scheidingsafstand moet gehanteerd worden tussen de winturbine en Seveso installatie om de veiligheid te garanderen (Vlaamse Overheid, 2007). Naar het voorbeeld van Revier et al. (2014) wordt een scheidingsafstand van 200.m genomen. 8. Open ruimte gebieden: Open ruimten dienen zoveel mogelijk behouden te worden in het sterk verstedelijkte Vlaanderen. De voorkeur gaat uit naar het plaatsen van windturbines in de nabijheid van havens, industriegebieden of in het landschap voorkomende elementen zoals bijvoorbeeld spoorwegen en rivieren (Muyters et al., 2014). Deze gebieden worden bijgevolg gevrijwaard. Naast de wetgeving wordt ook rekening gehouden met al reeds geplaatste windturbines. Aangezien op de plaats van een windturbine of er net naast geen andere kan geplaatst worden, wordt een buffer van 480 m genomen. Deze afstand is analoog met de nodige afstand tussen twee turbines zoals al reeds werd aangehaald (www.mercator.vlaanderen.be, 25 maart 2014).
Na het bepalen van de niet-geschikte gebieden volgens het wettelijk kader kunnen nu stap twee, drie en vier herhaald worden wat resulteert in een gemiddelde opbrengst van windenergie per landschapstype.
44
3.3
Energievraag in Diksmuide
De energievraag wordt bepaald in de dertig landschapstypes die in de gemeente Diksmuide voorkomen (Van Beveren et al., 2012). Volgens de EPM methode wordt het huidig energieverbruik opgedeeld in de volgende verbruiksgroepen: woningen, bedrijvigheid en transport. Deze onderverdeling is niet vast en kan worden aangepast per case study. Wanneer van het huidig energieverbruik de conversieverliezen worden afgetrokken, resulteert dit in de energievraag. Deze vraag kan worden opgedeeld in warmte, koude, elektriciteit en brandstoffen (Broersma et al., 2013b).
3.3.1 Aanpassing EPM
De EPM methode volgens Stremke & van den Dobbelsteen (2012) wordt net zoals bij de berekening van het aanbod, aangepast naargelang de beschikbare data. De volgende bijstellingen worden gemaakt:
(i) Als eerste aanpassing van het model worden de huidige energieverbruikscijfers in deze studie gebruikt om een zo goed mogelijke benadering te vormen van de vraag aan energie. Zoals al reeds aangehaald is de energievraag niet hetzelfde als het energieverbruik. De energievraag kan wel berekend worden uit het energieverbruik door hiervan de omzettingsverliezen af te trekken. Wegens beperkte openbare informatie is enkel het huidig energieverbruik beschikbaar en niet de bijhorende omzettingsverliezen. Bijgevolg wordt in deze studie met het begrip ‘vraag’ de benaderde waarde van de vraag bedoeld via het huidig verbruik. (ii) Een tweede aanpassing wordt aangebracht bij de mogelijke verbruiksgroepen. Bij de gebruikte openbare energiecijfers wordt het energieverbruik onderverdeeld in de volgende sectoren: industrie, landbouw, huishoudens, openbare verlichting, tertiaire sector en transport. Deze sectoren worden in dit onderzoek gelijkgesteld aan de beschouwde verbruiksgroepen. (iii)De derde en laatste aanpassing wordt gemaakt bij de verbruikte energietypes. Opnieuw worden deze onderverdeeld naar het voorbeeld van de openbare energiecijfers. De verbruikscijfers worden vervolgens ingedeeld in elektriciteit, koude, warmte, aardgas, vloeibaar gas, stookolie, diesel, benzine, bruinkool, steenkool en andere fossiele brandstoffen. 45
3.3.2 Gebruikte energieverbruik cijfers
Voordat de berekening van de energievraag per landschapstype in Diksmuide wordt uitgevoerd, wordt eerst de herkomst en indeling van de geraadpleegde energieverbruikscijfers bijgelicht. De gebruikte cijfers werden opgesteld in het kader van de studie ‘Ondersteuning Burgemeesterconvenant’ die uitgevoerd werd door de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek (VITO), in opdracht van de Vlaamse Overheid. De studie heeft als doelstelling om de gemeenten in Vlaanderen te helpen bij het opstellen van CO2-nulmetingen15 en energieactieplannen
volgens
de
normen
van
het
Burgemeesterconvenant.
Het
Burgemeesterconvenant is een Europese beweging waarbij steden, gemeenten, provincies en regio’s deelnemen om de duurzame energiebronnen op hun grondgebied te verhogen. Het doel is om de 20% CO2 reductiedoelstelling tegen 2020 die de Europese Unie oplegde te behalen of zelfs te overtreffen. Om dit waar te maken gebruikt men de net aangehaalde CO2 nulmetingen en energieactieplannen waar onder andere Vlaamse steden gebruik van kunnen maken (Meynaerts, 2013; www.aps.vlaanderen.be, 2 maart 2015). Voor de opstelling van deze metingen en plannen werd voor gemeenten in Vlaanderen een ondersteunende excel-tool opgesteld door het VITO. Op die manier gaan alle deelnemende lokale overheden van het Convenant op dezelfde manier te werk (Meynaerts, 2013). In deze tool worden op gemeentelijk niveau lokale gegevens en berekeningen weergegeven die nodig zijn voor het opstellen van de CO2-nulmeting en energieactieplannen. Deze lokale gegevens bevatten onder andere cijfers van het energieverbruik die het VITO verzamelde uit verschillende bronnen voor het jaar 2011 (Eandis, Vlaamse Milieumaatschappij, Infrax, De Lijn, Vlaamse Landmaatschappij, e.d.) (Meynaerts, 2013). Opgemerkt moet worden dat de verbruikscijfers in sommige gevallen een benadering van het werkelijk verbruik vormen omwille van twee redenen. Als eerste zijn bepaalde gegevens van het energieverbruik niet beschikbaar op gemeentelijk niveau. Als oplossing hiervoor voorziet de tool een benaderende waarde aan de hand van de waarden die te vinden zijn in de ‘Energiebalans Vlaanderen 2011’ en via andere waarden die wel op gemeentelijk niveau beschikbaar zijn. Via deze cijfers kunnen dan verdeelsleutels bepaald worden die ontbrekende cijfers op gemeentelijk niveau inschatten aan de hand van wel beschikbare data. Ter illustratie wordt het verbruik aan stookolie voor huishoudens besproken. Per gemeente is enkel geweten hoeveel huishoudens er aanwezig waren in het jaar 2011 en een inschatting van het aantal CO2-nulmeting: “een nulmeting brengt voor een bepaald jaar en grondgebied de uitstoot van broeikassen (CO 2 of ruimer) in kaart” (Meynaerts, 2013) 15
46
huishoudens die gebruikt maakt van stookolie zonder enige details over het precieze verbruik. Als oplossing hiervoor vermenigvuldigt de tool het aantal huishoudens met het gemiddelde verbruik aan stookolie per huishouden in Vlaanderen. Hieruit wordt dan een gemiddeld verbruik verkregen voor het verbruik aan stookolie in de betreffende gemeente. Als tweede reden dient de gemeente zelf enkele gegevens in te vullen in de tool die enkel de gemeente in zijn bezit heeft indien deze bijgehouden worden. Zoniet dan worden opnieuw de verdeelsleutels gebruikt op basis van de ‘Energiebalans 2011’ en wordt een benaderende verbruikswaarde verkregen (Meynaerts, 2013).
De energieverbruik cijfers, met of zonder het gebruik van een verdeelsleutel, zijn beschikbaar voor verschillende sectoren zoals al reeds werd aangehaald. Per sector is het verbruik van niethernieuwbare energie geweten van de volgende bronnen: elektriciteit, collectieve koude en warmte, aardgas, vloeibaar gas, stookolie, diesel, benzine, bruinkool, steenkool, andere fossiele brandstoffen. Hiernaast is ook het verbruik van hernieuwbare energie per sector geweten van de volgende types: plantaardige oliën, biobrandstof, overige biomassa, zonne-/thermische energie en tenslotte geothermische energie. Deze databank vergt een kritische kijk en enkele beslissingen moeten genomen worden om cijfers wel of niet mee te nemen in het verbruik per sector:
(i) Als eerste moet beslist worden om het verbruik van hernieuwbare energie wel of niet mee te nemen in het totale verbruik per sector. Aangezien het de bedoeling is om tegen 2020 de CO2 uitstoten te doen dalen (Europees Parlement, 2009) en het verbruik van hernieuwbare energie geen CO2 uitstoten levert, wordt het verbruik van hernieuwbare energiebronnen niet meegerekend in het totale verbruik per sector.
(ii) Ten tweede moet beslist worden om het verbruik van duurzame energie dat niet-lokaal geproduceerd werd al of niet mee te nemen in het totale verbruik per sector. Hernieuwbare energie vervulde in 2012 al 9% van het totale verbruik aan energie in Diksmuide. Deze hernieuwbare energie was in 2012 voor 43% van het grondgebied zelf afkomstig (uit zonnepanelen en biomassa) en voor 57% van andere bronnen die niet op het grondgebied van Diksmuide gelokaliseerd zijn. Volgens Europa moet België tegen 2020 13% hernieuwbare energie behalen (Europees Parlement, 2009). De richtlijn moedigt een strategische samenwerking aan tussen de lidstaten waarbij de regionale en lokale overheden betrokken worden. Hiernaast moet het mogelijk zijn om bijvoorbeeld 47
elektriciteit dat geproduceerd is op basis van duurzame energiebronnen in een andere lidstaat te laten meetellen als duurzame energie om de 13% te behalen (Europees Parlement, 2009). Om deze reden wordt het percentage van het verbruik van hernieuwbare energie dat geproduceerd wordt zowel binnen als buiten Diksmuide meegerekend als het deel dat bijdraagt om aan 13% te raken. Samen met de lokale geproduceerde hernieuwbare energie resulteert dit in een aandeel van 9% hernieuwbare energie en moet nog 4% extra hernieuwbare energie geproduceerd worden.
(iii)Ten derde wordt nagegaan of zonne- en windenergie het verbruik van de niethernieuwbare energiebronnen in de dataset volwaardig kunnen vervangen. De beschouwde windmolens leveren enkel elektriciteit op en zonne-energie levert warmte op via zonnecollectoren en elektriciteit aan de hand van PV-panelen (Revier et al., 2014). Elke niet-hernieuwbare energiebron moet dus kunnen vervangen worden door de beschouwde types hernieuwbare energie. Tabel 5 geeft per type een argumentering weer voor het al of niet meenemen van de niet hernieuwbare energiebron. (iv) Tot slot moet nagegaan worden als het verbruik van elke energiebron niet gelinkt is aan het verbruik van een andere energiebron. Ter illustratie kan bijvoorbeeld het verbruik van elektriciteit ook afkomstig zijn uit door de zon gegenereerde elektriciteit. Na het onderzoeken van de cijfers en het raadplegen van het bijhorende achtergronddocument kan besloten worden dat deze verbruikcijfers per energiebron niet aan elkaar gelinkt zijn (Meynaerts, 2013).
48
Tabel 5: Selectie types niet-hernieuwbare energie (Bron: naar VITO 2013) Niet-hernieuwbare energie Elektriciteit Warmte
Koude
Aardgas
Benzine
Diesel
Vloeibaar gas
Steenkool
Stookolie
Bruinkool
Andere fossiele brandstoffen
Argumentatie Elektriciteit kan vervangen worden door elektriciteit gegenereerd uit zowel zonne- als windenergie. Warmte kan vervangen worden door de gevormde warmte uit zonnecollectoren. Koude kan onrechtstreeks gegenereerd worden uit warmte. Warmte wordt namelijk gebruikt om water op te warmen voor de verwarming van gebouwen. Als het warme water zijn taak heeft volbracht wordt het koude water gebruikt om het gebouw af te koelen in de zomer (combinatie warme en koude watertank met warmtepomp). Aardgas wordt gebruikt voor het opwekken van elektriciteit, voor verwarming, voor warm water en om te koken. Dit type kan vervangen worden door zowel zonne- en windenergie. Benzine wordt gebruikt voor benzinemotoren. Door middel van elektrische wagens kan benzine vervangen worden. Diesel kan gebruikt worden in een WKK om warmte te creëren. Bijgevolg kan diesel vervangen worden door de warmte gecreëerd in zonnecollectoren Vloeibaar gas wordt ter vervanging gebruikt voor diesel en benzine in motoren. Steenkool kan gebruikt worden om elektriciteit op te wekken en om te verwarmen. Bijgevolg kan dit type vervangen worden door zonne- en windenergie. Stookolie kan gebruikt worden in verwarmingsinstallaties en als brandstof voor transport. Stookolie kan dus vervangen worden door warmte Bruinkool wordt gebruikt voor elektriciteitsopwekking en huisverwarming. Bijgevolg kan dit type vervangen worden door zonne- en windenergie. Hiervan is niet geweten wat dit precies inhoud. Echter is het energieverbruik van dit type bij elke sector nul. Bijgevolg wordt dit niet meegerekend.
Selectie X X
X
X
X
X
X
X
X
X
/
Bronnen informatie: www.lampiris.be, 20 maart 2015; Meynaerts, 2013; www.midas.be, 20 maart 2015; Middenstand en energie, 2010; Overheidsdienst Economie, K.M.O., Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij OostVlaanderen, s.d.; Revier et al., 2014; www.rwe.com, 20 maart 2015; www.terra-energy.be, 20 maart 2015; www.vlaanderen.be, 20 maart 2015.
49
Na de analyse van de gegevens kan alles worden samengevat in één schema (figuur 10).
Figuur 10: Schema energieverbruik Diksmuide in 2011 (Bron: VITO, 2013) 3.3.3 Gemiddelde energievraag per landschapstype
Om per landschapstype de vraag te weten wordt eerst de vraag per sector per landschapstype berekend (met de gebruikte cijfers rechts in figuur 10). Per sector wordt telkens dezelfde methode gevolgd waarbij gebruik wordt gemaakt van beschikbare ruimtelijke data van de betreffende sector. Op die manier wordt gekeken hoeveel gebouwen of andere elementen er van een bepaalde sector zich bevinden in een bepaald landschapstype. De totale vraag per sector wordt vervolgens verdeeld over het aantal gebouwen of elementen in een bepaald landschapstype. Op die manier wordt de vraag van elke sector per landschapstype verkregen. Alle gebruikte bestanden tijdens de berekening zijn te vinden in bijlage 2 met de bijhorende metadata. De methode per sector is te vinden in tabel 6.
50
Tabel 6: Berekening vraag per sector (Bron: naar VITO, 2013) Sector Industrie
Huishoudens Tertiaire sector
Landbouw
Transport Openbare verlichting
3.4
Methode Hiervoor worden alle industriële gebouwen die zich in Diksmuide bevinden geselecteerd in de top10v-GIS kaart voor bebouwing (NGI, 2010). Alle huisnummers in Diksmuide worden geselecteerd in de CRABLight shapefile en stellen de huishoudens voor (Agiv, 2010). Deze sector wordt in de gegevens (www.aps.vlaanderen.be, 2 maart 2015) onderverdeeld in de volgende subsectoren: kantoren en administraties, horeca, handel, gezondheidszorg, andere gemeenschaps-, sociale en persoonlijke dienstverlening en onderwijs. Per subsector bestaat ruimtelijke data die de gebouwen weergeven (Navstreets, 2011). Om de sector landbouw te verwerken werd gebruik gemaakt van landbouwpercelen. Sommige kunnen in het bezit zijn van stallen en gebouwen (aangegeven als attribuut). Echter zijn geen oppervlaktes beschikbaar van de gebouwen of stallen op deze percelen. Toch kan deze informatie gecombineerd worden met ruimtelijk data die enkel gebouwen weergeeft (top10v-GIS kaart voor gebouwen). Vervolgens worden de gebouwen gefilterd op deze landbouwpercelen. Deze sector wordt gekoppeld aan de wegen. Per landschapstype wordt een totale lengte van een weg verkregen. Aangezien geen complete dataset beschikbaar is van de straatverlichting in Diksmuide wordt een benadering gevormd aan de hand van de wegen. De hoog geklasseerde wegen worden geselecteerd. Door de hoge classificering kan ervan uitgegaan worden dat deze wegen zeker openbare verlichting zullen bevatten (Navstreets, 2011).
Combinatie aanbod en vraag per landschapstype in Diksmuide
In dit deel wordt de combinatie gemaakt tussen zowel de vraag van energie en het aanbod van duurzame energie. Vervolgens wordt gekeken hoe de vraag en het aanbod elkaar aanvullen per landschapstype. De volgende onderzoeksvragen worden opgesteld:
(i) Vullen vraag en aanbod elkaar goed aan op jaarbasis? (ii) Hoe kunnen vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd?
Om de vragen te kunnen beantwoorden wordt de som genomen van het aanbod van zowel zonne- als windenergie per landschapstype zonder het wettelijk kader als limitatie. Vervolgens wordt per landschapstype de vraag en het aanbod vergeleken door middel van het verschil te
51
nemen tussen beide. Op die manier kunnen de landschapstypes onderverdeeld worden in twee groepen, namelijk de groep waarbij het aanbod aan duurzame energie groter is dan de vraag van energie en de groep waarbij de vraag aan energie groter is dan het aanbod van duurzame energie. Hoe groter dit verschil, hoe slechter vraag en aanbod elkaar aanvullen. Deze verschillen worden ondergebracht in klassen waarvan een kaart wordt gemaakt. Hetzelfde wordt herhaald voor het aanbod met het wettelijk kader als limitatie. Het volgende schema vat de combinatie samen (figuur 11).
52
Figuur 11: Vraag en aanbod energie in Diksmuide (Bron: naar Broersma et al., 2013b)
53
3.5
Belevingsmeting
Om de hoofdvraag “Wat is de landschappelijke impact van een stijging aan hernieuwbare energie volgens de Europese doelstelling?” te beantwoorden wordt een belevingsmeting uitgevoerd. De bedoeling is om de landschappelijk impact te toetsen in de testgemeente Diksmuide aan de hand van de beleving van waarnemers.
In 2020 moet in Vlaanderen 13% hernieuwbare energie vervat zijn in het bruto binnenlands eindverbruik van energie (Europees Parlement, 2009). Diksmuide wordt in de belevingsmeting gezien als ‘Vlaanderen‘ die de 13% duurzame energiedoelstelling moet behalen. Deze vergelijking met Vlaanderen is niet onrealistisch aangezien de Europese Unie het percentage stelselmatig zal verhogen naar 2050 toe om 80% van de broeikasgasuitstoten terug te dringen (Europese Commissie, 2011). Op die manier zal Diksmuide in de toekomst automatisch meer op duurzame energie moeten inzetten. Diksmuide is op dit moment al in het bezit van 9% hernieuwbare energie (vanop eigen bodem en elders) (www.aps.vlaanderen.be, 2 maart 2015). In totaal moet dus nog 4% hernieuwbare energie gerealiseerd worden. Visueel zal dit een verandering teweegbrengen in het landschap waardoor de beleving van de mens anders zal zijn.
Om de belevingsverandering te kunnen meten wordt eerst het empirisch materiaal stapsgewijs opgesteld. Ten eerste worden drie verschillende cases opgesteld die mogelijk evoluties van het landschap weergeven. Om de cases visueel te kunnen voorstellen worden bijhorende landschapstypes geselecteerd waarin in stap twee foto’s genomen worden. Deze foto’s worden gesimuleerd naargelang de case. Na het opstellen van de gesimuleerde foto’s wordt dit samen met de originele foto’s gebruikt om in stap drie de belevingsmeting op te stellen in de vorm van een enquête.
3.5.1 Bespreking cases Drie mogelijke evoluties van het landschap in combinatie met duurzame energie worden opgesteld waarbij landschapstypes worden geselecteerd volgens het berekende aanbod uit paragraaf 3.2. Hierbij wordt geopteerd om het wettelijk kader niet in rekening te brengen om zeker de doelstelling van 13% te kunnen behalen.
54
1. Case één gaat ervan uit dat er volop ingezet moet worden op zonne-energie. Het landschapstype met het hoogste aanbod van zonne-energie wordt geselecteerd.
2. Case twee gaat ervan uit dat er volop ingezet moet worden op windenergie. Het landschapstype met het hoogste aanbod aan windenergie wordt hiervoor geselecteerd.
3. Case drie gaat ervan uit dat er ingezet moet worden op zowel zonne- en windenergie. Hiervoor wordt het landschapstype geselecteerd dat het hoogste aanbod aan zonneenergie biedt en het hoogste aanbod aan windenergie ten opzichte van de andere landschapstypes (opnieuw zonder het wettelijk kader). Om dit type landschap te selecteren worden eerst de landschapstypes geselecteerd waar beide types duurzame energie kunnen gewonnen worden. Vervolgens wordt aan elk landschapstype een rang gegeven ten opzichte van het aanbod van windenergie en een rang volgens het aanbod van zonne-energie. Het landschapstype met de hoogste rang (rang 1) bevat het hoogste aanbod aan de betreffende type duurzame energie. Wanneer per landschapstype de som wordt genomen van beide rangnummers, wordt de kleinste som gelinkt aan het landschapstype met het hoogste aanbod aan zonne- en windenergie. 3.5.2 Methode foto’s en simulaties De foto’s worden genomen op 27 maart in de drie betreffende landschapstypes met een Sony α290 reflextoestel op een vaste hoogte van 1,70 m. Er wordt gekozen om panoramafoto’s met een hoek van 120° te nemen in plaats van standaard foto’s (Van Eetvelde, 2014). Om deze te kunnen maken worden vier à vijf foto’s genomen die dan samengesteld worden tot een panoramafoto. Per aparte foto wordt de brandpuntafstand op 55 mm ingesteld wat het perspectief van het oog weergeeft en een beeldhoek van 46° (Antrop, 2010). Vervolgens worden deze foto’s gesimuleerd in het programma Adobe Illustrator (versie CS5.1). Zelfgenomen foto’s van windturbines en zonnepanelen worden geknipt en vervolgens geplakt in de te simuleren foto’s. Twee regels worden hierbij gevolgd: (i) Als eerste worden de windturbines geplaatst volgens een grid (480 m op 480 m). Echter kan hierdoor visuele interferentie optreden wanneer de waarnemer niet loodrecht kijkt op het grid (figuur 12). Hierdoor ‘smelten’ de windturbines visueel samen en is de
55
opstellingsvorm onherkenbaar (Matton, 2004). Daarom wordt er geprefereerd om de kijkrichting loodrecht op het grid te nemen (figuur 12).
(ii) Ten tweede worden PV-panelen en zonnecollectoren geplaatst op de daken waar het technisch mogelijk is volgens de methode in paragraaf 3.2.
Figuur 12: Kijkrichting loodrecht op het grid van windturbines (boven) en niet loodrecht (onder) (Bron: naar Matton, 2004)
3.5.3 Belevingsmeting in een enquête In de enquête worden de foto’s van de huidige situatie en de gesimuleerde foto’s verwerkt en voorgelegd aan de bevolking van en niet van Diksmuide.
Tijdens de belevingsmeting wordt het publieke voorkeursmodel gevolgd. Dit betekent dat de kenmerken van het landschap en de kenmerken van de waarnemer van belang zijn om voldoende informatie te hebben (Rogge et al., 2004; Antrop, 2007). Daarom worden er eerst enkele algemene vragen gesteld aan de respondenten die de kenmerken van de waarnemer verduidelijken. Veel studies hebben namelijk reeds uitgewezen dat er een relatie is tussen een waardering van een landschap en de demografische achtergrond anders kan zijn. Daarom mogen de verschillende groepen niet genegeerd worden (Kaplan & Kaplan, 1995). De volgende algemene informatie werd gevraagd: toerist, woonplaats, beroep, leeftijd, geslacht, opleiding 56
en woonomgeving. Aan de hand van deze vragen kunnen de respondenten in vier hoofdgroepen worden verdeeld: lokale inwoners, niet-lokale inwoners, beleidsmakers en toeristen. Er wordt opgemerkt dat de beleidsmakers een aparte groep vormen en niet behoren tot de lokale inwoners ondanks dat ze mogelijk in Diksmuide wonen. Vervolgens worden de landschappelijke kenmerken verwerkt in de enquête. Drie gesimuleerde en drie originele foto’s worden door elkaar voorgelegd aan de respondenten waarbij per foto de volgende indicatoren aan bod komen met de vraag “In welke mate vindt u het landschap” : -
Door de mens beïnvloed
-
Een geheel dat samenhangt
-
Onderhouden
-
Natuurlijk aanvoelend
-
Historisch waardevol
-
Gevarieerd
-
Open aanvoelend
-
Uniek/speciaal
De indicatoren zijn gebaseerd op Tveit et al. (2006). Eén indicator van Tveit et al. (2006) wordt niet beschouwd als geschikt in dit onderzoek en dit is ‘Ephemera’ wat seizoenale of weergerelateerde veranderingen betekent. Windturbines en zonnepanelen ondergaan namelijk geen weergerelateerde of seizoenale veranderingen. Op elke indicator kan de respondent antwoorden met een score gaande van 1 (weinig) tot en met 7 (veel). Op die manier kan de respondent niet neutraal antwoorden en is hij verplicht te antwoorden. Hiernaast wordt nagegaan hoe vertrouwd de respondenten zijn met het landschap door te vragen of ze de plaats herkennen, hoeveel keer ze hier langskomen of zijn en waarom. Er wordt gekozen om deze enquête op papier te presenteren. Op die manier worden in een korte tijd veel mensen bereikt. Bundels worden gemaakt met op elke pagina een originele of gesimuleerde foto. Volgens deze methode kunnen de respondenten de foto’s niet met elkaar vergelijken. De enquêtes worden afgenomen van 5 april tot en met 14 april. Tijdens deze periode wordt doelgericht op plaatsen in Diksmuide rondgegaan. Een persoonlijke doelstelling is om 25 à 30 respondenten te hebben per groep. Voor de groepen ‘lokale inwoners’ en ‘nietlokale inwoners’ worden willekeurig respondenten gezocht op de markt van Diksmuide, in de winkelstraat en op de Paasbeurs in de evenementzaal Boterhalle. De groep toeristen wordt gezocht aan de IJzertoren en aan de Dodengang. Tenslotte wordt er gekozen om de
57
respondenten van de groep ‘beleidsmakers’ persoonlijk te bezoeken na telefonisch contact. Deze beleidsmakers worden geselecteerd naargelang hun inspraak in Diksmuide. Het schepencollege, leden van de Gecoro en leden van de gemeenteraad worden als geschikt gezien.
3.5.4 Statistische verwerking De enquêtes worden statistisch verwerkt waaruit zal blijken wat het landschappelijk impact van zonne-energie en windenergie is op het landschap. Hiervoor worden de scores van de gesimuleerde en originele landschappen vergeleken. Opgemerkt moet worden dat de verzamelde data categorisch is waardoor in dit onderzoek beschrijvende statistiek zal worden toegepast. Voor de aanvang van deze verwerking worden drie onderzoeksvragen opgesteld: 1) Hoe verandert de beleving van het landschap tussen het originele en het gesimuleerde landschap per type respondenten? 2) Hoe verandert de beleving van het landschap tussen het originele en het gesimuleerde landschap bij respondenten die het landschap herkennen of net niet herkennen? 3) Hoe verandert de beleving van het landschap tussen het originele en gesimuleerde landschap per woonomgeving van de respondenten?
Na het beantwoorden van deze vragen worden mogelijke beleidsondersteunende besluiten voor de toekomst genomen.
4.
RESULTATEN
Gekoppeld aan de onderzoeksvragen en bijhorende methode worden de resultaten onderverdeeld in vier delen (zie paragraaf 1.2). Als eerste wordt het aanbod van zonne- en windenergie per landschapstype besproken (onderzoeksvraag 1), dit met en zonder het wettelijk kader als limitatie. Zowel Diksmuide en Vlaanderen komen aan bod. Hierna wordt in het tweede deel de bekomen vraag per landschapstype in Diksmuide aangehaald (onderzoeksvraag 2). In het derde deel wordt de combinatie gemaakt tussen de vraag van energie en het aanbod van duurzame energie in Diksmuide aan de hand van het EPM model volgens Broersma et al. (2013b) (onderzoeksvraag 3). Tenslotte volgen in het laatste deel de resultaten van de belevingsmeting (onderzoeksvraag 4).
58
4.1
Aanbod zonne- en windenergie in Vlaanderen en Diksmuide
Het aanbod van zonne- en windenergie per landschapstype wordt telkens besproken aan de hand van de drie landschapstypes met het hoogste aanbod van beide types duurzame energie. Naast de top drie worden ook enkele opmerkelijke cijfers aangehaald. De volledige lijst van het aanbod per landschapstype is voor Vlaanderen te vinden in bijlage 5 en voor Diksmuide in bijlage 6. Na de bespreking van elk gebied apart worden beide met elkaar vergeleken. Bij elk aangehaald landschapstype in dit deel wordt het bijhorende landschapstypenummer vermeld dat verwijst naar de landschapstypologie van Van Beveren et al. (2012) in bijlage 1.
4.1.1 Aanbod zonne- en windenergie in Vlaanderen
In Vlaanderen is het hoogste aanbod van zonne-energie zonder het wettelijk kader (26.524,42 MWh/j/km²) te vinden in het urbaan landschap op poldergronden (landschapstype 2). Op de tweede plaats staat opnieuw een urbaan landschap maar ditmaal bevat het landschap ook industrie en infrastructuur (landschapstype 1; 22.711,55 MWh/j/km²). Tenslotte staat op de derde plaats het industrieel landschap (landschapstype 14; 19.021,04 MWh/j/km²). Het hoogste aanbod van windenergie zonder het wettelijk kader is te vinden in het landbouwlandschap op Middelland polders (landschapstype 26; 12.007,66 MWh/j/km²). Op de tweede plaats staat het industrieel landschap op nat zand (landschapstype 17; 11.791,36 MWh/j/km²).
Als
derde
meest
aanbiedende
landschapstype
komt
opnieuw
een
landbouwlandschap voor maar ditmaal op Oudland polders (landschapstype 27; 11.695,94 MWh/j/km²).
Met het wettelijk kader als limitatie staat het urbaan landschap met industrie en infrastructuur op de eerste plaats voor zonne-energie (landschapstype 1; 17.140,93 MWh/j/km²). Op de tweede plaats staat het industrieel landschap (landschapstype 14; 15 387,88 MWh/j/km²). Tenslotte staat het open urbaan landschap op de derde plaats (landschapstype 3; 14 334,69 MWh/j/km²). Het hoogste aanbod van windenergie met het wettelijk kader als limitatie, is te vinden in het industrieel landschap op poldergrond (landschapstype 13; 4 851,24 MWh/j/km²). Op de tweede plaats staat het waterlandschap op droog zandleem (landschapstype 54; 3 969,25 MWh/j/km²). Ten slotte staat op de derde plaats het complex van natuurlijk en landbouw landschap op poldergrond (landschapstype 70; 2 913,35 MWh/j/km²). 59
Tabel 7: Top drie aanbod (MWh/j/km²) zonne- en windenergie per landschapstype in Vlaanderen (met en zonder het wettelijk kader als limitatie)
1 2 3
1 2 3
Zonder het wettelijk kader (MWh/j/km²) Zonne-energie Windenergie Landschapstype Aanbod Landschapstype Aanbod 2 26.524,42 26 12.007,66 1 22.711,55 17 11.761,36 14 19.021,04 27 11.695,94 Met het wettelijk kader (MWh/j/km²) Zonne-energie Windenergie Landschapstype Aanbod Landschapstype Aanbod 1 17.140,93 13 4.851,24 14 15.387,88 54 3.969,25 3 14.334,69 70 2.913,35
Naast de top drie kunnen nog enkele opmerkzame cijfers aangehaald worden. Ten eerste valt het op dat het aanbod per landschapstype van zonne-energie in de top drie telkens groter is dan het aanbod van windenergie per landschapstype, dit zonder en met het wettelijk kader als limitatie. Als tweede kan opgemerkt worden dat het aanbod van beide types duurzame energie complementair is. Bijvoorbeeld is het aanbod van windenergie het grootste in niet-bebouwde landschappen en het aanbod van zonne-energie is hier tegenoverstaand het grootste in bebouwde landschappen. Dit wordt geïllustreerd in bijlage 7 en 8 waar alles visueel zichtbaar is op kaart. Als laatste kan worden opgemerkt dat er geen aanbod is van windenergie in het urbaan landschap op poldergrond (landschapstype 2), in het landbouwlandschap op heuvelige droge leembodem (landschapstype 45) en in het landschapstype waarbij bos en landbouw zijn gecombineerd op droge klei (landschapstype 58). Bij het aanbod van zonne-energie is in het landbouwlandschap op droge leembodem en in het landschapstype waarbij bos en landbouw gecombineerd zijn op droge klei (landschapstype 58), geen aanbod aanwezig van zonneenergie.
4.1.2 Aanbod zonne- en windenergie in Diksmuide
Het hoogste aanbod van zonne-energie zonder het wettelijk kader als limitatie, is te vinden in het urbaan landschap met industrie en infrastructuur (landschapstype 1; 19 832,16 MWh/j/km²). Op de tweede plaats komt het industrieel landschap op poldergrond (landschapstype 17;
60
16 439,19 MWh/j/km²). Als laatste komt op de derde plaats opnieuw een industrieel landschap maar ditmaal op droog zand (landschapstype 15; 14 482,97 MWh/j/km²). Het hoogste aanbod van windenergie zonder het wettelijk kader is te vinden in het industrieel landschap op droog zand (landschapstype 15; 32 047,71 MWh/j/km²). Het tweede grootste aanbod kan gelokaliseerd worden in een complex van een urbaan en landbouwlandschap op poldergrond (landschapstype 66; 25 516,74 MWh/j/km²). Als laatste komt op de derde plaats een complex van natuurlijk en landbouwlandschap op poldergrond voor (landschapstype 69; 19 233,94 MWh/j/km²).
Met het wettelijk kader als limitatie bevat het industrieel landschap op droog zand (landschapstype 15) het grootste aanbod van zonne-energie (18.035,61 MWh/j/km²). Op de tweede plaats staat net zoals het aanbod zonder het wettelijk kader als limitatie, het industrieel landschap voor op poldergrond (landschapstype 17; 16 671,14 MWh/j/km²). De derde plaats wordt ingenomen door het urbaan landschap met industrie en infrastructuur 16 (landschapstype 1; 12 604,16 MWh/j/km²). Deze ranking heeft ten opzichte van het aanbod van zonne-energie zonder het wettelijk kader, een omgekeerde volgorde. Het aanbod per landschapstype in Diksmuide met het wettelijk kader, is in elk landschapstype 0,00 MWh/j/km². Bijgevolg is geen top drie beschikbaar. Tabel 8: Top drie aanbod (MWh/j/km²) zonne- en windenergie per landschapstype in Diksmuide (zonder en met het wettelijk kader als limitatie)
1 2 3
1 2 3
Aanbod zonder wettelijk kader (MWh/j/km²) Zonne-energie Windenergie Landschapstype Aanbod Landschapstype Aanbod 1 19.832,16 15 32.047,71 17 16.439,19 66 25.516,74 15 14.482,97 69 19.223,94 Aanbod met wettelijk kader (MWh/j/km²) Zonne-energie Windenergie Landschapstype Aanbod Landschapstype Aanbod 15 18.035,61 / 0,00 17 13.671,14 / 0,00 1 12.604,16 / 0,00
Naast de top drie van beide types duurzame energie kunnen nog enkele opmerkzame resultaten aangehaald worden. Als eerste valt het op dat het aanbod van zonne-energie in de top drie steeds kleiner is dan het aanbod van windenergie. Dit is de omgekeerde situatie ten opzichte van
61
Vlaanderen. Ten tweede vullen zonne- en windenergie elkaar net zoals in Vlaanderen goed aan. In niet-bebouwde landschappen is het aanbod van windenergie zeer hoog. Zonne-energie daarentegen heeft in niet-bebouwde landschappen een zeer laag aanbod maar behaalt een groter aanbod in bebouwde landschappen. Beide zijn dus ruimtelijk complementair (bijlage 9 en 10).
4.1.3 Vergelijking aanbod zonne- en windenergie tussen Vlaanderen en Diksmuide
De gemeenschappelijke landschapstypes (dertig) van beide gebieden worden vergeleken (tabel 9). Bij het aanbod van windenergie zonder wettelijk kader hebben zestien landschapstypes in Diksmuide een groter aanbod dan Vlaanderen, waarvan vier uitschieters: een industrieel landschap (landschapstype 15), het landbouwlandschap op nat zand (landschapstype 33), een complex van landbouw en urbaan landschap op poldergrond (landschapstype 66) en het complex van landbouw en natuurlijk landschap (landschapstype 69). Bij het aanbod van zonne-energie zonder het wettelijk kader als limitatie hebben dertien van de dertig landschapstypes in Diksmuide een groter aanbod dan in Vlaanderen met één uitschieter: het industrieel landschap op poldergrond (landschapstype 17). Hier tegenoverstaand is Vlaanderen in het bezit van een opmerkzaam groter aanbod (5.998,35 MWh/j/km²) in het complex bestaande uit landbouw en urbane landschap (landschapstype 66) ten opzichte van Diksmuide (625,25 MWh/j/km²).
Wanneer de resultaten van zonne-energie nog eens worden bekeken maar nu met het wettelijk kader, hebben ditmaal maar drie landschapstypes een groter aanbod in Diksmuide ten opzichte van Vlaanderen. Eén uitschieter kan worden aangehaald. Dit is het industrieel landschapstype op droog zand (landschapstype 15) met een aanbod van 18.035,61 MWh/j/km² ten opzichte van een aanbod van 9.600,66 MWh/j/km² in Vlaanderen. Het aanbod van windenergie met het wettelijk kader wordt niet besproken. Alle landschapstypes in Diksmuide hebben namelijk een opbrengst van 0,00 MWh/j/km².
Algemeen kan besloten worden dat de resultaten verschillend zijn voor zowel Vlaanderen als Diksmuide. De resultaten op Vlaams niveau kunnen bijgevolg niet veralgemeend worden voor Diksmuide. Met andere woorden kunnen de berekeningen per landschapstype op Vlaams niveau niet gebruikt worden op gemeentelijk niveau voor de opmaak van energieplannen.
62
Tabel 9: Vergelijking aanbod landschapstypes Diksmuide (DK) met Vlaanderen (VL) (indien gemarkeerd in het groen werd dit aangehaald in de tekst) Aanbod (MWh/j/km²) Zonder wettelijk kader Met wettelijk kader Windenergie Zonne-energie Windenergie Zonne-energie 1 2 3 4 6 8 9 10 14 15 17 21 26 27 31 32 33 34 35 38 39 40 46 48 53 61 65 66 67 69
DK
VL
DK
VL
DK
VL
2 399,38 0,00 0,00 6 416,86 0,00 0,00 9 978,28 8 148,82 0,00 32 047,71 0,00 8 217,31 12 763,75 9 044,76 5 556,88 13 079,17 16 610,02 8 339,33 9 706,65 10 724,70 7 724,81 8 847,42 0,00 4 933,01 5 391,04 8 457,26 8 154,84 25 516,74 0,00 19 223,95
2 281,13 0,00 2 907,30 4 477,11 5 346,91 5 088,19 5 267,34 5 443,35 3 684,41 4 926,49 4 483,60 7 900,24 12 007,66 11 695,94 9 068,99 9 490,40 8 618,19 8 571,05 8 633,69 9 850,54 9 033,19 9 005,59 9 597,79 7 656,89 2 661,92 5 994,07 4 697,21 5 961,82 6 579,49 9 879,82
19 832,16 0,00 12 772,32 10 064,86 6 761,83 10 575,12 5 447,01 8 322,09 0,00 14 482,97 16 439,19 217,44 538,43 773,14 1 205,74 1 162,16 2 350,61 2 289,65 2 160,35 1 360,55 1 262,57 2 158,96 27,33 2 873,56 63,45 7 613,72 7 727,42 625,65 0,00 86,95
22 711,55 26 524,42 15 776,78 9 757,90 6 585,52 8 879,63 5 906,38 8 060,25 19 021,04 13 689,39 7 237,03 1 041,79 537,67 550,96 1 616,24 1 947,81 1 445,62 2 257,10 2 728,16 1 576,56 1 981,07 2 433,25 872,70 1 507,06 1 069,40 7 316,23 5 723,86 5 998,35 3 519,11 674,14
0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
268,07 0,00 18,38 76,50 108,12 74,92 92,22 33,96 790,72 1 533,10 0,00 225,49 0,00 0,00 812,73 341,02 663,37 1 062,75 473,73 306,73 226,65 202,61 95,26 104,75 115,98 81,26 0,00 0,00 404,17 0,00
DK
VL
12 604,16 17 140,93 0,00 8 973,90 11 930,46 14 334,69 2 917,33 8 985,60 2 020,21 6 371,80 959,99 8 435,93 5 848,79 5 211,91 1 323,01 7 345,44 0,00 15 387,88 18 035,61 9 600,66 13 671,13 8 992,44 0,00 732,87 83,96 418,59 122,43 341,82 17,10 1 308,44 0,00 1 501,40 0,00 1 350,84 13,60 2 284,83 22,75 2 392,11 121,27 1 416,34 0,00 1 739,54 416,29 2 136,26 0,00 631,11 164,11 1 251,69 0,00 1 349,55 4 612,32 6 992,15 5 037,71 6 928,49 0,00 6 585,46 0,00 2 849,73 0,00 1 927,23
63
4.2
Vraag per landschapstype in Diksmuide
De energievraag per landschapstype werd berekend aan de hand van de energievraag per sector in Diksmuide. Door de som van de vraag per sector en per landschapstype te maken, wordt een finale vraag per landschapstype verkregen. Het resultaat wordt visueel voorgesteld op kaart in bijlage 11.
Het landschapstype met de grootste energievraag is het urbaan landschap met industrie en infrastructuur (landschapstype 1; 43.174,16 MWh/j/km²). Het tweede en derde landschapstype met de grootste energievraag zijn beide industriële landschapstypes waarbij de ene gesitueerd is op droog zand (landschapstype 15; 40.103,70) en de andere op poldergrond (landschapstype 17; 31.591,06). De gemiddelde energievraag die hoort bij de andere landschapstypes is te vinden in bijlage 12.
Tabel 10: Top drie vraag (MWh/j/km²) per landschapstype in Diksmuide 1 2 3
Landschapstype 1 15 17
Energievraag (MWh/j/km²) 43.174,16 40.103,70 31.591,06
Naast de top drie bevatten enkele landschapstypes een opmerkzame vraag. Het urbaan landschap (landschapstype 2) bevat een vraag van 0,00 MWh/j/km². Dit lijkt onlogisch aangezien in een urbaan landschap veel huishoudens aanwezig zijn. Echter neemt dit landschapstype een oppervlakte in van 0,08 m² waardoor hier geen huishoudens op gevestigd kunnen worden. Naast dit landschapstype bevat ook het landschap met het complex van bos en urbaan landschap een vraag van 0,00 MWh/j/km². Dit landschapstype neemt een oppervlakte in van 335,20 m² en is gesitueerd op de zuidelijke rand van de gemeente. Op deze oppervlakte is geen huishouden, landbouwbedrijf, tertiaire sector enz. gesitueerd. Een verklaring hiervoor is dat het perceel afgelegen ligt. Bijgevolg is geen energievraag verbonden aan dit landschapstype.
64
4.3
Combinatie energieaanbod en energievraag per landschapstype in Diksmuide
Bij het opstellen van duurzame energieplannen, is het combineren van vraag en aanbod van zonne- en windenergie nuttig (Broersma et al., 2013b). Twee onderzoeksvragen werden opgesteld in de methode (zie paragraaf 3.4):
Vraag één: Vullen vraag en aanbod elkaar goed aan op jaarbasis?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden de landschapstypes onderverdeeld in twee groepen. In de eerste groep is de vraag groter dan het aanbod en in de tweede groep is het aanbod groter dan de vraag. Dit wordt geïllustreerd op kaart in bijlage 13.
Uit de kaart zonder het wettelijk kader kan worden afgeleid dat er bijna in geen enkel landschapstype een evenwicht is tussen vraag en aanbod van energie. Enkel bij twee landschapstypes (landschapstype 2 en 67) geldt een evenwicht. Deze landschapstypes nemen een kleine oppervlakte in gaande van 0,08 tot 335,20 m². Bijgevolg is er in deze landschapstypes geen aanbod en geen vraag aanwezig waardoor vraag en aanbod elkaar automatisch opheffen. Deze twee landschapstypes zijn op de kaarten in bijlage 13 niet afgebeeld. Dit omdat deze twee landschapstypes maar één polygoon hebben van een kleine omvang en bijgevolg niet zichtbaar zijn op de kaart. Hiernaast bezitten zeventien landschapstypes van de dertig een groter aanbod dan de vraag. Vooral het complex bestaande uit landbouw en urbane landschappen op poldergrond (landschapstype 66) bevat een enorm overschot aan duurzame energie (24.179,67 MWh/j/km²). Het landschapstype met het grootste tekort aan duurzame energie is het urbaan landschap met infrastructuur en industrie (landschapstype 1). Ter vergelijking valt het op dat in de kaart met het wettelijk kader er geen enkel landschapstype in het bezit is van een groter aanbod dan de vraag. Alle cijfers horende bij de kaarten zijn te vinden in bijlage 14.
Vraag twee: Hoe kunnen vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd?
Een betere afstemming van vraag en aanbod kan door middel van opslag of transport van energie (Revier et al., 2014). Opslag gebeurt aan de hand van batterijen. Echter is het op dit moment nog steeds relatief duur en zijn er belangrijke energieverliezen. Daardoor slinkt het ecologische aspect van duurzame energie. Als tweede alternatief kan de geproduceerde duurzame energie onmiddellijk getransporteerd worden via bijvoorbeeld een elektriciteitsnet 65
en warmtenet (Revier et al., 2014). Via dit alternatief kunnen de berekende resultaten uit het EPM model gebruikt worden. De landschapstypes met een grotere vraag dan aanbod (vooral urbane landschappen) kunnen via transport voorzien worden van landschapstypes met een groter aanbod dan de vraag (vooral landbouwlandschappen). Indien in elk landschapstype via transport een evenwicht wordt bereikt overstijgt in Diksmuide het aanbod nog steeds ruimschoots de vraag met een energieoverschot van 82.586,86 MWh/j/km².
4.4
Belevingsmeting
Om de belevingsmeting te kunnen uitvoeren worden landschapstypes geselecteerd naargelang de opgestelde drie cases. Hierna worden foto’s genomen in de geselecteerde landschapstypes die vervolgens gesimuleerd worden volgens de beschouwde case. Vervolgens wordt de eigenlijke belevingsmeting uitgevoerd aan de hand van de originele en gesimuleerde foto’s met de bijhorende indicatoren (Tveit et al., 2006). Tenslotte wordt op de resultaten uit de enquête beschrijvende statistiek toegepast.
4.4.1 Geselecteerde landschapstypes per case
De eerste case, die volledig inzet op zonne-energie, vindt plaats in urbaan landschap (landschapstype 1). Dit type landschap biedt volgens de berekeningen het hoogste aanbod aan zonne-energie. In dit landschapstype wordt een foto genomen op de markt van Diksmuide. Alle zichtbare gevels op deze plaats zijn beschermd (www.inventaris.onroerenderfgoed.be, 25 maart 2015) (lokalisatie in bijlage 15).
Case twee gaat ervan uit dat er volop ingezet moet worden op windenergie. Het industrieel landschap op droog zand (landschapstype 15) biedt volgens de berekeningen het hoogste aanbod van windenergie. Echter neemt dit landschapstype een kleine oppervlakte in waardoor het onmogelijk is om een foto te nemen zonder dat andere landschapstypes in het beeld vervat zitten. Deze beperking is geldig voor de top vier van het aanbod van windenergie (landschapstype 66, 69 & 33). Uiteindelijk is het mogelijk om in het landschapstype op de vijfde plaats, namelijk een landbouwlandschap op zandige bodem (landschapstype 32), een foto te nemen. De foto werd genomen al kijkend richting het centrum van Diksmuide (lokalisatie in bijlage 15).
66
Case drie gaat ervan uit dat er mag ingezet worden op zonne- en windenergie. Hiervoor wordt het landschapstype geselecteerd dat het hoogste aanbod van zonne-energie en het hoogste aanbod van windenergie heeft ten opzichte van de andere landschapstypes. Het bijhorende landschap is het industrieel landschap (landschapstype 27) en beschikt over het grootste aanbod van beide energietypes. Echter beslaat de polygoon van dit landschapstype een te kleine oppervlakte om een foto in te kunnen nemen. Vervolgens wordt er besloten om het tweede hoogst biedende landschapstype, namelijk het landschapstype bestaande uit een complex van landbouw en industrieel landschap (landschapstype 65), te nemen. De foto wordt genomen al kijkend richting de IJzertoren (lokalisatie 15). 4.4.2 Originele en gesimuleerde foto’s
In de net geselecteerde landschapstypes worden foto’s genomen die vervolgens gesimuleerd worden. In het geselecteerde urbaan landschap dat zich toespitst op case 1, worden zonenpanelen gesimuleerd. Hiernaast zijn in het landbouwlandschap dat werd geselecteerd in case 2 windturbines gesimuleerd. Als laatste worden in het complex bestaande uit bos en landbouw landschap zowel zonnepanelen en windturbines gesimuleerd. De originele en gesimuleerde foto’s zijn te vinden in bijlage 16.
4.4.3 Enquête in de praktijk Vooraleer de enquêtering van start ging werden vier hoofdgroepen van mogelijke respondenten opgesteld. Dit zijn lokale inwoners, niet-lokale inwoners, beleidsmakers en toeristen. Uiteindelijk vulden 130 respondenten de enquête in waarvan 25 beleidsmakers, 41 niet-lokale inwoners, 36 lokale inwoners en 28 toeristen (figuur 13). De opgestelde enquête wordt weergegeven in bijlage 17.
67
Figuur 13: 130 ingevulde enquêtes ingedeeld in groepen respondenten (21 april 2015)
Om de omgeving en context van de enquêtering te schetsen worden enkele bevindingen beschreven. De groep ‘toeristen’ was de groep die het minste tijd in beslag nam. Toeristen die in deze periode de IJzertoren en de Dodengang bezochten waren met vakantie waardoor ze niet gehaast waren en tijd hadden om de enquête in te vullen. Hiernaast werd hun interesse onmiddellijk opgewekt bij het zien van de originele en gesimuleerde panoramafoto waar de IJzertoren en de markt van Diksmuide op te zien waren. De groep respondenten die het meeste tijd in beslag nam was de groep ‘beleidsmakers’. Dit omdat de mogelijke respondenten thuis bezocht werden. Het viel op dat sommige respondenten in deze groep zich onlangs of in het verleden al eens hadden toegespitst op het onderwerp ‘duurzame energie’. Vervolgens waren de meningen verdeeld en reageerde men uitsprekend positief of negatief. Zo reageerde er bijvoorbeeld een respondent met de volgende quote: “Dat doet pijn aan mijn ogen”. Een tegenovergestelde reactie van iemand anders was dan: “Hier ben ik zeer voor te vinden en ik zie dit in de toekomst nog werkelijkheid worden mits het visueel minder zichtbaar zou worden”. De groepen lokale en niet-lokale inwoners ten slotte waren meer bescheiden dan de andere groepen waardoor hun mening over duurzame energie minder duidelijk was. Samengevat kan aan de hand van de eerste bevindingen besloten worden dat de meningen over duurzame energie verdeeld zijn. Hiernaast was het mogelijk om deze in te schatten aan de hand van hun quotes en bij anderen was dit dan weer niet mogelijk.
68
4.4.4 Statistische verwerking
Aan de hand van beschrijvende statistiek kan een antwoord worden gegeven op de drie vooropgestelde vragen uit de methode.
Vraag één: Hoe verandert de beleving van het landschap tussen het originele en het gesimuleerde landschap per type respondenten?
De respondenten worden onderverdeeld in vier groepen: lokale inwoners, niet-lokale inwoners, beleidsmakers en toeristen (tabel 11).
In case één werden zonnepanelen gesimuleerd in het urbaan landschap. Per groep respondenten worden de gemiddelde scores van de indicatoren vergeleken tussen de originele en de bijhorende gesimuleerde foto. Bij de ‘niet-lokale inwoners’ vertonen de volgende indicatoren een daling in de gemiddelde score bij de gesimuleerde foto: ‘samenhangend geheel’, ‘onderhouden’, ‘natuurlijk aanvoelend’, ‘historisch waardevol’, ‘open aanvoelend’, ‘uniek en speciaal’. Hiernaast vertoont de indicator ‘gevarieerd’ een gemiddeld lichte positieve stijging en de indicator ‘door de mens beïnvloed’ blijft gelijk. De gemiddelde scores bij de ‘toeristen’ vertonen dezelfde trend als de ‘niet-lokale inwoners’. Behalve de indicator ‘door de mens beïnvloed’ blijft ditmaal niet gelijk maar kent een stijging in het gemiddelde van +0,54. Vervolgens kennen de ’lokale inwoners’ als enige verschil ten opzichte van de ‘niet-lokale inwoners’ een stijging in de gemiddelde score bij 'onderhouden’ (+0,58). Deze stijging valt ook waar te nemen bij de ‘beleidsmakers’ (+0,16). Hiernaast vertonen de ‘lokale inwoners’ als enige groep een daling bij de gemiddelde score op ‘gevarieerd’. Algemeen kan besloten worden dat de ‘beleidsmakers’ en ‘lokale inwoners’ een bijna gelijke trend vertonen op één indicator na. Deze groepen vinden dat zonnepanelen een meer onderhouden indruk geven en tegelijkertijd een meer door de mens beïnvloed landschap. Eén opvallend verschil tussen beide is dat de ‘beleidsmakers’ niet vinden dat zonnepanelen een meer gevarieerde indruk geven terwijl ‘lokale inwoners’ dit wel vinden. De ‘niet-lokale inwoners’ en ‘toeristen’ vertonen net zoals de vorige twee groepen een gelijke trend. Zonnepanelen geven volgens hen een meer gevarieerde en door de mens beïnvloede indruk. Met andere woorden hebben de respondenten die dicht betrokken zijn bij de gemeente Diksmuide eenzelfde kijk op zonnepanelen en de niet betrokken groepen ook. Naast het voorgaande kan ook besloten worden dat de ‘beleidsmakers’ het heftigst reageerde op de inplanting van zonnepanelen in het 69
landschap. De gemiddelde scores vertonen bij alle indicatoren namelijk bijna in alle gevallen het meeste verschil tussen het originele en gesimuleerde landschap. Op de tweede plaats komen de ‘lokale inwoners’, op een derde plaats de ‘toeristen’ en tenslotte komen op de laatste plaats de ‘niet-lokale inwoners’.
In case twee werd het verschil in beleving gemeten tussen een landbouwlandschap zonder en met gesimuleerde windturbines. De ‘beleidsmakers’ en ‘lokale inwoners’ vertonen net zoals bij case één opnieuw dezelfde trend. Beide groepen vinden dat het gesimuleerde landschap met windturbines meer door de mens beïnvloed is. Hiernaast vinden ze dat het landschap in mindere mate ‘samenhangend’, ‘onderhouden’, ‘natuurlijk’, ‘historisch waardevol’, ‘gevarieerd’, ‘open’ en ‘uniek’ is. De gemiddelde scores van de ‘niet-lokale inwoners’ en ‘toeristen’ zijn in deze case minder samenhangend dan in case één. De ‘niet-lokale inwoners’ vinden dat het landschap met windturbines in grote mate meer beïnvloed (+1,76) en gevarieerd (+0,72) is ten opzichte van het origineel landschap. De ‘toeristen’ menen dat het landschap ook in grote mate is beïnvloed. Hiernaast vindt men het meer samenhangend en onderhouden. Algemeen kunnen drie besluiten genomen worden uit deze case. Als eerste blijkt dat de ‘beleidsmakers’ en de ‘lokale inwoners’ meer betrokken zijn bij de omgeving en een gelijke trend vertonen bij de gemiddelde scores op de indicatoren. Ten tweede geven windturbines een minder onderhouden indruk dan zonnepanelen bij de ‘beleidsmakers’ en ‘lokale inwoners’ maar vertoont ten opzichte van ‘toeristen’ wel een ‘onderhouden’ indruk. Ten derde valt het op dat de ‘lokale inwoners’ de meest uitgesproken mening hebben ten opzichte van windturbines. De verandering van de gemiddelde scores is het meest verschillend in deze groep. Op de tweede plaats komen de ‘toeristen’, op de derde plaats de ‘niet-lokale inwoners’ en als laatste de ‘beleidsmakers’. Het NIMBY-syndroom bij de ‘lokale inwoners’ is dus zichtbaar.
Case drie bestudeert de beleving in het landschap met landbouw en industrie. Dit keer worden zonnepanelen en windturbines gesimuleerd in het landschap. Bij deze belevingsmeting vertonen de ‘beleidsmakers’, de ‘lokale inwoners’ en de ‘toeristen’ dezelfde trend. De indicatoren ‘samenhangend’, ‘onderhouden’, ‘natuurlijk aanvoelend’, ‘historisch waardevol’, ‘gevarieerd’, ‘open aanvoelend’ en ‘uniek en speciaal’ vertonen allemaal een daling in de gemiddelde score bij de gesimuleerde foto’s. De indicator ‘door de mens beïnvloed’ scoort als enige bij alle drie de groepen positiever bij de gesimuleerde situatie. De ‘niet-lokale inwoners’ hebben volledig hetzelfde patroon als de andere groepen behalve is de gemiddelde score op
70
‘gevarieerd’ licht positiever in het gesimuleerd landschap. Dit positief verschil is echter zeer klein (+0,04) waardoor het verwaarloosd kan worden en deze groep dan toch aansluit bij de andere. Samengevat kan worden besloten dat de combinatie van zonnepanelen en windturbines eenzelfde trend vertoont bij alle groepen. Hiernaast valt het op dat de ‘lokale inwoners’ de meest uitgesproken mening hebben en de ‘niet-lokale inwoners’ de minste. Het NIMBYsyndroom is dus opnieuw zichtbaar.
71
Tabel 11: Gemiddelde scores per groep respondenten (groen: positieve trend)
7,31
4,63
6,11
7,52
7,39
4,63
6,64
6,12
6,69
3,78
5,21
5,12
5,39
3,32
5,00
Onderhouden
5,84
5,94
4,24
5,71
6,00
6,53
4,02
5,46
Natuurlijk aanvoelend
3,72
4,33
1,80
3,00
3,16
3,97
1,66
2,75
Historisch waardevol
6,96
7,19
3,90
5,93
5,32
6,56
3,37
4,68
Gevarieerd
5,12
5,33
2,98
4,00
4,44
5,44
3,05
4,18
Open aanvoelend
5,08
5,39
2,46
4,14
4,08
4,64
2,05
3,39
Uniek en speciaal
6,32
6,47
3,17
5,04
5,32
6,22
3,15
5,00
Toeristen
Niet-lokale inwoners
7,12
Samenhangend geheel
Toeristen
Lokale inwoners
Beleidsmakers
Gesimuleerd landschap
Door de mens beïnvloed
Lokale inwoners
Niet-lokale inwoners
Beleidsmakers
Origineel landschap
Case één – zonnepanelen in urbaan landschap
Case twee – windturbines in landbouwlandschap Door de mens beïnvloed
5,08
5,00
4,52
3,79
6,32
6,50
6,28
5,54
Samenhangend geheel
6,36
6,69
6,32
5,46
5,36
4,92
4,64
5,68
Onderhouden
6,40
6,61
6,36
3,07
6,04
6,19
6,20
3,64
Natuurlijk aanvoelend
6,24
6,92
6,44
6,21
5,72
5,22
4,60
3,36
Historisch waardevol
4,64
4,69
2,48
2,93
3,64
3,72
2,36
2,04
Gevarieerd
4,96
4,75
3,64
3,57
4,60
4,56
4,36
3,11
Open aanvoelend
7,00
7,36
7,24
6,21
4,84
6,17
6,40
5,36
Uniek en speciaal
5,52
5,11
3,40
3,39
5,28
3,81
3,04
2,71
Case drie – zonnepanelen en windturbines in complex landbouw en industrie landschap Door de mens beïnvloed
6,68
7,06
7,00
6,25
7,36
7,31
7,44
6,54
Samenhangend geheel
5,28
5,25
4,88
3,68
4,28
4,00
4,68
3,29
Onderhouden
6,08
6,31
6,04
5,04
5,56
5,44
6,00
5,00
Natuurlijk aanvoelend
4,12
4,47
3,32
3,04
3,60
3,33
3,04
2,86
Historisch waardevol
6,96
7,67
7,60
6,36
5,64
5,78
7,04
5,00
Gevarieerd
5,60
5,81
5,24
4,39
5,40
5,19
5,28
4,18
Open aanvoelend
5,60
5,53
4,64
4,43
4,28
4,17
4,44
4,11
Uniek en speciaal
7,08
7,36
6,84
5,79
5,80
5,92
6,80
5,18
Vraag 2: Hoe verandert de beleving van het landschap tussen het originele en gesimuleerde landschap bij respondenten die het landschap herkennen of net niet herkennen?
Om deze vraag te beantwoorden worden de respondenten onderverdeeld in twee groepen: de groep die de plaats herkent op de foto en de groep die het niet herkent. Dit wordt gedaan per case. In tabel 12 zijn alle gemiddelde scores weergegeven.
72
In case één kenden in totaal 25 respondenten deze plaats niet en 105 respondenten wel. Het valt op dat beide groepen verschillend waren van mening voor de indicator ‘onderhouden’, ‘gevarieerd’ en ‘uniek en speciaal’. Bij de groep die de plaats niet kende wordt een positievere gemiddelde score opgemerkt in het gesimuleerd landschap voor de indicatoren ‘gevarieerd’ en ‘uniek en speciaal’ en een negatievere gemiddelde score voor de indicator ‘onderhouden’. De respondenten die de markt wel herkenden hebben tegenovergestelde gemiddelde scores voor deze drie indicatoren. De gemiddelde scores bij de andere indicatoren hebben in beide groepen dezelfde trend. Algemeen kan besloten worden dat mensen die de plaats niet kennen de plaats unieker en gevarieerder vinden met zonnepanelen dan de mensen die het wel kennen. De respondenten die het wel kennen vinden de markt met zonnepanelen op hun beurt meer onderhouden.
In case twee werden windturbines gesimuleerd in een landbouwlandschap. In totaal herkenden 38 respondenten de plaats waar deze foto genomen is en 92 respondenten niet. Het verschil in de gemiddelde scores op alle indicatoren van beide groepen volgen dezelfde trend. Alle indicatoren worden negatiever gewaardeerd in de gesimuleerde situatie behalve de indicator die de menselijke beïnvloeding toetst. Besloten kan worden dat de inplanting van windturbines geen verschillende belevingsmeting teweeg brengt tussen beide groepen.
Aangezien in case drie alle respondenten de plaats op de foto herkenden kunnen geen twee groepen gemaakt worden en kan de analyse niet worden uitgevoerd. Op deze foto was de IJzertoren zichtbaar. Dit kan een verklaring vormen voor de herkenbaarheid van de plaats.
73
Tabel 12: Gemiddelde scores per groep die de plaats al of niet herkende (groen: positieve trend)
Plaats werd niet herkend
Gesimuleerd landschap Plaats werd herkend
Plaats werd niet herkend
Plaats werd herkend
Origineel landschap
Case één – zonnepanelen in urbaan landschap Door de mens beïnvloed
7,04
7,36
7,48
7,40
Samenhangend geheel
6,31
6,40
5,30
5,80
Onderhouden
6,26
6,56
6,45
6,20
Natuurlijk aanvoelend
3,90
3,08
3,38
2,96
Historisch waardevol
7,02
6,56
6,09
5,64
Gevarieerd
6,10
4,68
4,97
4,92
Open aanvoelend
5,01
7,00
4,14
3,68
Uniek en speciaal
6,09
5,60
5,62
6,80
Case twee – windturbines in landbouw landschap Door de mens beïnvloed
5,21
4,54
6,18
6,46
Samenhangend geheel
6,66
6,39
5,82
5,16
Onderhouden
6,53
5,77
6,16
5,75
Natuurlijk aanvoelend
6,55
6,85
5,79
4,67
Historisch waardevol
4,68
3,60
3,66
2,91
Gevarieerd
5,05
4,15
4,82
4,03
Open aanvoelend
7,24
7,23
6,82
6,25
Uniek en speciaal
5,55
4,16
4,61
3,45
Case drie – zonnepanelen en windturbines in complex landbouw en industrie landschap Door de mens beïnvloed
6,95
/
7,44
/
Samenhangend geheel
4,92
/
4,28
/
Onderhouden
6,08
/
5,75
/
Natuurlijk aanvoelend
4,03
/
3,46
/
Historisch waardevol
7,43
/
6,22
/
Gevarieerd
5,55
/
5,27
/
Open aanvoelend
5,34
/
4,53
/
Uniek en speciaal
7,07
/
6,18
/
Vraag 3: Hoe verandert de beleving van het landschap tussen het originele en gesimuleerde landschap per woonomgeving van de respondenten?
De respondenten worden in vier groepen gedeeld volgens hun woonomgeving. In totaal wonen 33 respondenten in een stedelijke omgeving, 25 respondenten in de stadsrand, 31 respondenten in een verstedelijkte gemeente en tenslotte 41 respondenten in een landelijke omgeving (tabel 13).
74
Case één simuleerde zonnepanelen in het landschap. Opvallend is dat de mensen die in een stad of een verstedelijkte gemeente wonen, vinden dat zonnepanelen in een landschap een meer onderhouden indruk geven dan een landschap zonder zonnepanelen. De respondenten die in de stadsrand of op het platteland wonen vinden dit niet. Een tweede opvallend iets is dat de respondenten uit een landelijke omgeving, zonnepanelen natuurlijker vinden dan de andere respondenten. Als laatste is iedereen het eens dat het landschap met zonnepanelen meer beïnvloed is door de mens dan zonder.
In case twee werden windturbines in het landschap gesimuleerd. Opnieuw vertonen de inwoners van een stad en een verstedelijkte gemeente een positievere trend op de indicator ‘onderhouden’ bij het gesimuleerde landschap. Hiernaast is opnieuw iedereen het eens dat een landschap met windturbines meer beïnvloed is door de mens dan een landschap zonder windturbines. Opgemerkt moet worden dat windturbines door de mens een meer beïnvloede indruk geven dan zonnepanelen.
In case drie werden zowel windturbines en zonnepanelen in het landschap gesimuleerd. Deze combinatie van duurzame energiesystemen in het landschap geeft volgens de inwoners van een verstedelijkte gemeente als enige een meer onderhouden indruk. Deze groep vindt ten opzichte van de andere groepen ook als enige dat het geheel niet meer of minder samenhangt dan het landschap zonder beide energiesystemen. Verder is iedereen het opnieuw eens over dat het landschap meer beïnvloed is door de mens. Deze beïnvloede indruk ligt hoger dan de gemiddelde score van zonnepanelen en lager dan de gemiddelde score van windturbines.
75
Tabel 13: Gemiddelde scores per woonomgeving (groen: positieve trend)
Landelijk
Verstedelijkte gemeente
Stadsrand
Stad
Gesimuleerd landschap
Landelijk
Verstedelijkte gemeente
Stadsrand
Stad
Origineel landschap
Case één – zonnepanelen in urbaan landschap Door de mens beïnvloed
6,33
7,36
7,58
7,20
7,30
7,40
7,77
7,39
Samenhangend geheel
5,88
6,28
6,71
6,44
5,15
4,96
5,65
5,68
Onderhouden
5,94
6,12
6,61
6,51
6,39
6,08
6,68
6,39
Natuurlijk aanvoelend
4,18
4,32
2,94
3,63
3,24
3,40
2,61
3,80
Historisch waardevol
6,79
7,00
6,84
7,07
5,88
6,12
5,61
6,32
Gevarieerd
4,82
5,12
4,45
5,54
4,73
4,88
5,06
5,12
Open aanvoelend
5,18
4,92
4,87
4,49
4,06
4,28
4,00
3,95
Uniek en speciaal
5,88
5,60
5,84
6,44
5,24
5,32
5,65
6,20
Case twee – windturbines in landbouwlandschap Door de mens beïnvloed
4,67
4,96
4,77
4,63
6,18
6,96
6,48
6,10
Samenhangend geheel
6,12
6,32
6,58
6,76
5,39
4,76
5,52
5,56
Onderhouden
5,67
6,56
5,39
6,37
5,73
6,20
5,65
5,95
Natuurlijk aanvoelend
6,30
6,64
6,52
7,39
5,27
4,80
4,13
5,56
Historisch waardevol
4,00
3,36
3,42
5,56
3,55
2,60
2,71
3,44
Gevarieerd
4,06
4,56
4,13
4,83
4,09
4,24
6,68
4,85
Open aanvoelend
6,94
7,20
7,35
7,39
6,06
6,48
6,61
6,51
Uniek en speciaal
4,39
4,28
4,29
5,10
4,15
3,48
3,10
4,20
Case drie – zonnepanelen en windturbines in complex landbouw en industrie landschap Door de mens beïnvloed
6,58
7,04
7,42
6,83
7,39
7,32
7,68
7,37
Samenhangend geheel
5,00
5,24
4,55
4,93
4,00
4,20
4,55
4,37
Onderhouden
6,15
6,00
5,94
6,20
5,73
5,56
6,06
5,66
Natuurlijk aanvoelend
4,21
4,24
3,23
4,37
3,73
3,08
2,84
3,95
Historisch waardevol
7,21
7,64
7,23
7,63
6,12
5,80
6,45
6,37
Gevarieerd
5,39
5,64
5,48
5,68
4,94
5,08
5,19
5,71
Open aanvoelend
5,33
5,32
5,10
5,54
4,42
4,40
4,45
4,76
Uniek en speciaal
6,91
7,24
6,87
7,24
5,88
5,84
6,45
6,44
4.4.5 Mogelijke beleidsondersteunende besluiten voor de toekomst Na het uitvoeren van de belevingsmeting kunnen enkele algemene beleidsondersteunende besluiten gemaakt worden om de Europese doelstelling te behalen:
1) Indien in de toekomst het beleid volledig inzet op zonnepanelen zal na het plaatsen ervan een meer onderhoudende indruk opgewekt worden in het landschap bij de beleidsmakers en de lokale bevolking. Hiernaast zal het geheel minder samenhangend, natuurlijk aanvoelend, historisch waardevol, open aanvoelend en uniek zijn voor zowel beleidsmakers, lokale inwoners, niet-lokale inwoners en toeristen. Echter zullen
76
beleidsmakers en lokale inwoners negatiever reageren op elke indicator dan de toeristen en niet-lokale inwoners. Toeristisch gezien zal de historische waarde van het landschap volgens de beleidsmakers meer dalen dan volgens de toeristen. Bezoekers die het landschap niet voordien kennen zullen het landschap unieker en gevarieerder vinden dan het landschap zonder zonnepanelen.
2) Indien in de toekomst het beleid volledig inzet op windturbines zal na de inplanting ervan een meer onderhoudende en samenhangende indruk opgewekt worden bij de toeristen. Hiernaast zal het minder samenhangend, natuurlijk aanvoelend, historisch waardevol, open en uniek zijn voor zowel beleidsmakers, lokale inwoners, niet lokale inwoners en toeristen. De lokale inwoners is de groep die een zeer uitgesproken mening zal hebben op deze verandering in het landschap. Hier tegenoverstaand zullen de beleidsmakers het minste op de verandering reageren en verschil ondervinden ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Toeristisch gezien zal de historische waarde met windturbines volgens de toeristen een stuk minder dalen ten opzichte van een landschap met enkel zonnepanelen. Mensen die het landschap voordien al kennen zullen de historische waarde met zonnepanelen lager inschatten dan mensen die het landschap niet kennen. 3) Indien in de toekomst het beleid zich focust op zowel de inplanting van zonnepanelen en windturbines, zullen zowel de beleidsmakers, lokale inwoners, niet-lokale inwoners en toeristen het met elkaar eens zijn dat het landschap minder samenhangend, onderhouden, natuurlijk aanvoelend, historisch waardevol, gevarieerd, open aanvoelend en uniek is. Toeristisch gezien daalt de historische waarde het meeste ten opzichte van het landschap met enkel zonnepanelen of windturbines. Commercieel is de combinatie van zonnepanelen en windturbines dus niet de beste optie om toeristen aan te trekken.
77
5.
DISCUSSIE
5.1
Ondersteunend onderzoek voor duurzame energieplannen
Om na te gaan hoe men de ruimtelijke inplanting van duurzame energie zo goed mogelijk kan ondersteunen werd de Energy Potential Mapping (EPM) van Broersma et al. (2013b) toegepast. Een groot voordeel van het EPM model is dat het toepasbaar is in elke mogelijke regio, dit doordat het in duidelijke stappen de energievraag en –aanbod uitrekent. Elk bijhorend luik in het EPM model, die de stappen vormen, moeten worden ingevuld. Volgens Broersma et al. (2013b) zijn aanpassingen in elk luik toegelaten volgens de relevantie van het bijhorende onderzoek en het bestudeerde gebied (Broersma et al., 2013b). Door het gebruik van de EPM methode is het onderzoek reproduceerbaar.
Het EPM model diende als basis voor deze thesis. Echter mist het enkele belangrijke ruimtelijke vraagstukken. Niettegenstaande het model een mooie, duidelijke en technocratisch resultaat weergeeft, mist het echter elke sociale of visuele connotatie. Andere methoden doen dit wel. Bijvoorbeeld bestudeerde Kennedy (2005) de sociale impact van windturbines in het landschap. Hij onderzocht de sociale voordelen van grootschalige windproductie zoals het leveren van elektriciteit. Hiernaast bestudeerde Wolsink (2007) de inplanting van hernieuwbare energiebronnen aan de hand van het beleid. Hij raad aan dat beleidsmakers moeten participeren om optimale energieplannen te kunnen opstellen (Wosink, 2007). Johansson & Laike (2007) tenslotte, ondersteunen energieplannen aan de hand van perceptief onderzoek (Johansson & Laike, 2007). De studie van energielandschappen kan dus vanuit verschillende hoeken bestudeerd worden.
Dit onderzoek maakte een combinatie van twee verschillende onderzoeksmethoden. Zowel het ruimtelijke aspect (EPM) en het visuele aspect (belevingsmeting) werd toegepast en gecombineerd.
78
5.2
Evaluatie methoden en materiaal
5.2.1 Energy Potential Mapping (EPM)
Het EPM model bestaat uit drie luiken. Het eerste luik van het model berekent het aanbod van duurzame energie in een gebied. Dit onderzoek spitste zich toe op het aanbod van duurzame energie van elk landschapstype in Vlaanderen en Diksmuide. Bijgevolg werd een landschapstypologie gebruikt. Door de jaren heen zijn verschillende indelingen gemaakt voor Vlaanderen (Van Eetvelde, 2007). De gebiedsdekkende landschapstypologie Van Beveren et al. (2012) werd gebruikt. Deze typologie werd opgesteld in het kader van de klimaatsverandering in Vlaanderen en paste volledig in het onderwerp van dit onderzoek (Van Beveren et al., 2012). De combinatie van het EPM model en landschapstypes is volledig nieuw. Door middel van basis informatie zoals klimaat en landgebruik was het mogelijk om het aanbod in elk landschapstype te berekenen. Een tekortkoming is dat de volledigheid van dit luik bepaald wordt door beschikbare informatie. Hoe meer informatie gebruikt wordt, hoe meer het berekende aanbod de werkelijkheid benadert. Dit aanbod van duurzame energie kan gelimiteerd worden door het wettelijk kader (Broersma et al., 2013b). In het onderzoek werd het wettelijk kader van Vlaanderen ongenuanceerd toegepast. Een andere mogelijkheid was om gradaties te maken zoals al reeds werd uitgevoerd bij Revier et al. (2014). Daarbij werden gebieden in Vlaanderen onderverdeeld in de volgende criteria: hernieuwbare energie zeker niet toegelaten, afgeraden en toegelaten.
Het tweede luik van het model berekent de vraag van energie in het betreffende gebied. Een tekortkoming van dit deel is dat de volledigheid opnieuw in handen ligt van beschikbare en openbare data. De gebruikte verbruikcijfers van de gemeente Diksmuide konden niet rechtstreeks aangenomen worden als de vraag van energie in elk landschapstype doordat omzettingsverliezen nog in deze cijfers vervat zaten (Broersma et al., 2013b; www.aps.vlaanderen.be, 2 maart 2015). Wegens de niet-beschikbare informatie van de omzettingsverliezen werden de verbruikcijfers gebruikt als een zo goede mogelijk benadering van de werkelijke vraag.
Het derde luik van het model combineert vraag en aanbod om vervolgens duurzame energieplannen in het betreffende gebied doordacht te kunnen opstellen. De vraag en aanbod in
79
de beschouwde landschapstypes heeft de mogelijkheid om het transport en de buffering van energie doordacht te kunnen plannen (Broersma et al., 2013b).
5.2.2 Internationale vergelijking van EPM resultaten
De EPM methode werd al eens uitgevoerd in het Nederlandse Oostland (Broersma et al., 2013b). De resultaten in dit onderzoek zijn verschillend van de resultaten die bekomen werden in het Oostland. In deze studie werden in tegenstelling tot het Oostland, niet alle duurzame energiebronnen meegenomen in het model. De bedoeling was namelijk om vraag en aanbod naargelang de toekomst te bekijken (2020). Bijgevolg werden enkel zonne- en windenergie in rekening gebracht.
5.2.3 Belevingsmeting in Diksmuide
De belevingsmeting onderzoekt het visuele aspect van energielandschappen. De selectie van de landschapstypes volgens het aanbod in het EPM model zorgt voor een goede basis waardoor niet zomaar elk landschapstype wordt uitgekozen om foto’s in te simuleren. Het uitvoeren van een belevingsmeting op basis van gesimuleerde foto’s is volgens Watzek & Ellsworth (1994) een goede methode. Volgens Koomen (2008) kan een beeldsimulatie gebruikt worden als hulpmiddel in toekomstgericht onderzoek. Hier tegenoverstaand is een beeldsimulatie volgens Lange (2001) slechts een abstracte versie van de complexe realiteit. Ook is de materiaalkeuze in de gesimuleerde foto van belang. Het ontbreken van relevante informatie over de toekomst limiteert de creatie van een goed gefundeerde verbeelding (Koomen, 2008). Voor de creatie van simulaties kunnen standaardfoto’s of panoramische foto’s worden gebruikt als surrogaat. Onderzoek wees namelijk uit dat foto’s een goede surrogaat zijn voor een belevingsmeting (Sevenant, 2010). Echter leveren beide type foto’s verschillende resultaten op. Volgens Dupont et al. (2014) zijn panoramafoto’s gemakkelijker te herkennen dan standaard foto’s en worden uitgebreider bekeken dan standaard foto’s (Dupont et al., 2014).
De steekproef werd geselecteerd volgens het publieke voorkeursmodel (Antrop, 2007). Om een zo verscheiden mogelijk publiek te hebben werd het publiek bij aanvang onderverdeeld in vier 80
groepen. Op die manier werden niet telkens dezelfde ‘type’ respondenten aangesproken en werd gericht op terrein gegaan om zo weinig mogelijk tijd te verliezen. Door het rechtstreekse contact met de respondenten kon via een gesprek of eventuele houding nagegaan worden indien de respondent de enquête al of niet serieus invulde. Ten opzichte van enquêtes die online worden ingevuld is dit een extra controle die eventuele slechte ingevulde enquêtes kan elimineren.
5.3
Terugkoppeling naar het wettelijk kader en duurzame energie
De mogelijkheid voor de inplanting van hernieuwbare energie in Vlaanderen is beperkt (Revier et al., 2014). Het beleid in Vlaanderen voerde verschillende voorschriften in betreffende het plaatsen van duurzame energie in het Vlaamse landschap (Muyters et al., 2014). De Europese doelstelling stelt een percentage op van 13% duurzame energie in België tegen 2020 (Europese Richtlijn). Om dit te kunnen realiseren moet het wettelijk kader in Vlaanderen minder streng worden. Alleen op deze manier kan de doelstelling behaald worden.
Om de inplanting van duurzame energie nog beter te kunnen volbrengen, zou niet enkel de mening van de beleidsmakers in rekening moeten worden gebracht. Ook met de groep (bijvoorbeeld toeristen) die geen band heeft met het landschap, zou moeten rekening gehouden worden. Op die manier wordt het echte visuele impact op bijvoorbeeld erfgoed duidelijk. Met de resultaten kan dan eventueel al of niet overwogen worden om toch de combinatie tussen erfgoed en duurzame energie mogelijk te maken zonder dat de belangstelling voor het erfgoed daalt.
5.4
Diksmuide als case study
De selectie van de gemeente Diksmuide als case study lijkt ten opzichte van Vlaanderen een klein gebied waarin niet alle landschapstypes volgens de landschapstypologie van Van Beveren et al. (2012) voorkomen. Toch komen in de gemeente dertig van de zeventig landschapstypes voor. Hiernaast biedt de toespitsing op een kleiner gebied voordelen in dit onderzoek. Het is namelijk mogelijk om met de belevingsmeting in Diksmuide uitgesproken meningen te verkrijgen. De respondenten in de gemeente zijn meer verbonden met de vooropgestelde gesimuleerde originele en panoramische foto’s dan de eventueel geselecteerde respondenten op kleinere schaal zoals Vlaanderen.
81
5.6
Toepassing van het onderzoek
Het eerste boek omtrent duurzame energielandschappen in combinatie met de planning, ontwikkeling en het ontwerp van deze landschappen dateert uit 2012 (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Onderzoek in deze discipline is dus nog steeds schaars. Er is geen twijfel dat de inplanting van duurzame energie één van de belangrijkste landgebruikstypes zal zijn in de 21ste eeuw (Stremke & van den Dobbelsteen, 2012). Dit is een gevolg van de invoering van de Europese Richtlijn waarbij gestreefd wordt naar een groter percentage hernieuwbare energie in Europa (Europees Parlement, 2009).
Extra onderzoek omtrent de planning en ontwikkeling van energielandschappen is dus van belang. Het recent project “Energielandschap Vlaanderen” dat werd uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Overheid zette al reeds een stap in de goede richting (Revier et al., 2014). Deze thesis probeert ook een bijdrage te leveren aan het ontbrekende onderzoek in de planning en ontwikkeling van energielandschappen. Op Vlaams en gemeentelijk niveau (Diksmuide) werden resultaten bekomen die als ondersteuning gebruikt kunnen worden in duurzame energieplannen van de toekomst.
6.
CONCLUSIE
In dit onderzoek werd uitgebreid ingegaan op het begrip ‘energielandschap’. Aan de hand van de literatuurstudie, de opgestelde methode en de resultaten konden de vooropgestelde onderzoeksvragen beantwoord worden. Als laatste kon een antwoord gegeven worden op de hoofdvraag in dit onderzoek. Deelvraag: Wat is het aanbod van energie per landschapstype op basis van zonne- en windenergie?
Het aanbod van zonne-energie in Vlaanderen zonder het wettelijk kader als limitatie, is het hoogste in een urbaan landschap op poldergronden (26 524,42 MWh/j/km²). In Diksmuide is dit in het urbaan landschap met industrie en infrastructuur (19 832,16 MWh/j/km²). Het aanbod van windenergie zonder het wettelijk kader in Vlaanderen is het hoogste in het landbouwlandschap op poldergrond (12 007,66 MWh/j/km²). In Diksmuide is dit het industrieel landschap op droog zand (32 047,71 MWh/j/km²). 82
Het aanbod van zonne-energie in Vlaanderen met het wettelijk kader als limitatie, is het hoogste in het urbaan landschap met industrie en infrastructuur (17 140,93 MWh/j/km²). In Diksmuide is dit industrieel landschap op droog zand (18 035,6 MWh/j/km²). Het aanbod van windenergie in Vlaanderen met het wettelijk kader als limitatie, is het hoogste in het industrieel landschap op poldergrond (4 851,24 MWh/j/km²). In Diksmuide kan in elk landschapstype geen windenergie gewonnen worden indien het wettelijk kader wordt toegepast. Deelvraag: Wat is de totale vraag van energie in elk landschapstype?
De hoogste vraag van energie in Diksmuide werd bekomen in het urbaan landschap met industrie en infrastructuur (43 MWh/j/km²). De tweede grootste vraag is te vinden in het industrieel landschap op droog zand (40 103,70 MWh/j/km²). Op de derde plaats staat tenslotte het industrieel landschap op poldergrond (31 5191,06 MWh/j/km²).
Deelvraag: Hoe kan per landschapstype de vraag en aanbod op elkaar afgestemd worden?
Indien vraag en aanbod vergeleken worden per landschapstype zonder het wettelijk kader als limitatie, hebben zeventien landschapstypes van de dertig een groter aanbod van duurzame energie dan vraag van energie. Vooral het landbouwlandschap op zandige bodem heeft het grootste overschot aan duurzame energie ten opzichte van de vraag. Het urbaan landschap met industrie en infrastructuur heeft een groot tekort aan duurzame energie. Bijgevolg kan energie vanop het landbouwlandschap getransporteerd worden naar het urbaan landschap.
Deelvraag: Wat is het visuele impact op het landschap indien 13% behaald zou worden?
Indien zonnepanelen zouden geplaatst worden in het urbaan landschap zouden beleidsmakers en de lokale bevolking op dezelfde manier reageren. Echter zouden beleidsmakers een groter visueel impact ondervinden. Zonnepanelen zou volgens beide groepen een meer onderhouden indruk geven. Niet-lokale inwoners en toeristen vinden net het omgekeerde. Respondenten die de plaats kennen vinden dat zonnepanelen een meer onderhouden indruk geven dan respondenten die de plaats niet kennen. Hiernaast vindt men dat het landschap unieker en gevarieerder is. Respondenten die in een stad of verstedelijkte gemeente wonen vinden ook dat de onderhouden indruk stijgt. Respondenten die landelijk of in de stadsrand wonen vinden dit niet. 83
Indien windturbines zouden geplaatst worden in het landbouwlandschap zouden beleidsmakers en de lokale inwoners opnieuw op dezelfde manier reageren. Echter zouden in dit geval de lokale inwoners een groter visueel impact ondervinden. Beide groepen vinden dat windturbines een minder onderhouden indruk geven. Toeristen daarentegen vinden het omgekeerde. Respondenten die wonen in stad of in een verstedelijkte gemeente vinden dat windturbines een meer onderhouden indruk geven. Inwoners van het platteland en stadsrand vinden dit niet. Respondenten die de plaats herkennen reageren op dezelfde manier dan de respondenten die de plaatsen niet kennen. Beide groepen vinden het landschap minder uniek, open, gevarieerd, natuurlijk, onderhouden en samenhangend. Enkel de beïnvloeding door de mens is visueel groter.
Indien windturbines en zonnepanelen zouden geplaatst worden in het complex van landbouw en industrie landschap zijn de meningen minder verdeeld. Zowel beleidsmakers, lokale inwoners, niet lokale inwoners en toeristen zijn het erover eens dat het landschap visueel meer door de mens is beïnvloed. De groep met de meest uitgesproken mening zijn de lokale inwoners. Respondenten die in een verstedelijkte gemeente wonen vinden dat de combinatie van beide duurzame energietypes een onderhouden en samenhangend geheel vormen.
Hoofdvraag: Wat is de landschappelijke impact van het Europese streefdoel voor hernieuwbare energie op basis van zonne- en windenergie?
Indien in 2020 13% hernieuwbare energie behaald zou worden, zal het landschap visueel een uitsprekende verandering ondergaan. Dit visueel impact zal voor iedereen verschillend zijn volgens het gebruikte energiesysteem. Besloten kan worden dat er geen energieplan bestaat waarbij de landschappelijke impact voor iedereen hetzelfde zou zijn. Toch kan geprobeerd worden om de impact van duurzame energie in het landschap zo beperkt mogelijk te houden door middel van onderzoek. Alleen op die manier wordt het duidelijk welke visuele indicatoren van belang zijn per groep respondenten en kan de ‘gulden middenweg’ worden gevonden.
84
REFERENTIES
Literatuur Abulfotuh., F. (2007) “Energy efficiency and renewable technologies: the way to sustainable energy future”. Desalination. 209(1-3), 275-282.
Aernouts, K., Jespers, K., Dams, Y. (2013) Energiebalans Vlaanderen 2011 (uitgebreid). Eindrapport. Turnhout: Vlaamse Instelling voor Technologisch onderzoek NV (VITO).
Antrop, M. (1989) Het landschap meervoudig bekeken. Kapellen: De Nederlandse Boekhandel – Pelckmans.
Antrop, M. (2007) Perspectieven op het landschap; achtergronden om landschappen te lezen en begrijpen. Gent: Academia Press.
Antrop, M., Van Damme, S. (1995) Landschapszorg in Vlaanderen; onderzoek naar criteria en wenselijkheden voor een ruimtelijk beleid met betrekking tot cultuurhistorische en esthetische waarden van de landschappen in Vlaanderen. Rapport. Universiteit Gent, Vakgroep Geografie. Bergen, S.D., Ulbricht, C.A., Fridley, J.L., Ganter, M.A. (1995) “The validity of computergenerated graphic images of forest landscapes”. Journal of Environmental Psychology. 15(2), 135-146. Bernard, A., Vielle, M. (2009) “Assessment of European Union transition scenarios with a special focus on the issue of carbon leakage”. Energy Economics. 31(2), 274-284. Bertrand, S., Baeteman, C. (2005) “Sequence mapping of Holocene coastal lowlands: the application of the Streif classification system in the Belgian coastal plain”. Quaternary International. 133-134, 151-158. Bollen, M.H., Hassan, F. (2011) Integration of Distributed Generation in the Power System. New Jersey: John Wiley & Sons. 85
Brassley, P. (1998) “On the unrecognized significance of the ephemeral landscape”. Landscape Research. 23(2), 119-132. Bridge, G., Bouzarovski, S., Bradshaw, M., Eyre, N. (2013) “Geographies of energy transition: Space, place and the low-carbon economy”. Energy policy. 53, 331-340.
Broersma, S., Fremouw, M., van den Dobbelsteen, A. (2013a) “Energy potential mapping: visualising energy characteristics for the exergetic optimisation of the built environment”. Entropy. 15, 490-506.
Broersma, S., Steigenga, T., Fremouw, M., van den Dobbesteen, A. (2013b) Energiepotentiestudie Oostland; Met een regionale energie-analyse naar lokale duurzame ingrepen. Eindrapport versie 1.0. TU Delft, Faculteit Bouwkunde, Sectie Climate Design. In opdracht van Rabobank Zuid-Holland Midden. Da Graça Carvalho, M. (2012) “Eu energy and climate change strategy”. Energy. 40(1), 19-22. de Carmoy, G. (1979) “The USA faces the energy challenge”. Energy Policy. 6(1), 36-52.
Council of Europe (2000) European Landscape Convention and Explanatory Report. Council of Europe, Document by the Secretary General established by the General Directorate of Education, Culture Sport and Youth and Environment. Rapport. Florence: Council of Europe.
Debergh, R., Smitz, B. (2009) Provinciaal beleidskader windturbines; addendum aan het prs. Rapport. Gent: Provincie Oost-Vlaanderen. RSP/2004/PRS/OVL/002/wind/dv.
Dekker, J. (2013) Windturbines in het Robbenoordbos; een kennispilot naar de mogelijkheden van de realisatie van windturbines in het Robbenoordbos als onderdeel van het project Windplan Wieringermeer. Eindrapport. s.l.: Agentschap Nederland Ministerie van Economische Zaken del Rio, P., Gual, M. (2004) “The promotion of green electricity in Europe: present and future”. European Environment. 14(4), 219-234.
86
Dewael, P., Steveart, S. (2000) Decreet houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, Brussel, 17 juli 2000.
Dewael, P., Steveart, S., Dua, M., Sauwens, J., van Mechelen, D. (2000) Omzendbrief: EME/2000/01. Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, Brussel, 17 juli 2000. D’haeseleer, W. (2005) Energie vandaag en morgen; beschouwingen over energievoorziening en –gebruik. Leuven: Uitgeverij Acco. Dincer, I. (2000) “Renewable energy and sustainable development: a crucial review”. Renewable & Sustainable Energy Reviews. 4(2), 157-175. Dunn, M.C. (1976) “Landscape with photographs: testing the preference approach to landscape evaluation”. Journal of Environmental Management. 4, 15–26. Dupont, L., Antrop, M., Van Eetvelde, V. (2014) “Eye-tracking analysis in landscape perception research: Influence of photograph properties and landscape characteristics”. Landscape Research. 39(4), 417-432. Ervynck, A., Baeteman, C., Demiddele, H., Hollevoet, Y., Pieters, M., Schelvis, J., Tys, D., Van Strydonck, M., Verhaeghe, F. (1999) “Human occupation because of a regression, or the cause of a transgression? A critical review of the interaction between geological events and human occupation in the Belgian coastal plain during the first millenium AD”. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet. 26, 97-121. Europees Parlement (2001) Richtlijn 2001/77/EG van het Europees parlement en de raad van 27 september 2001 betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt. Rapport. s.l.: Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, 27 september 2001.
87
Europees Parlement (2009) Richtlijn 2009/28/EG van het Europees parlement en de raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG. Rapport. s.l.: Publicatieblad van de Europese Unie, 5 mei 2009. Everaert J., Peymen J., van Straaten D. (2011) Risico’s voor vogels en vleermuizen bij geplande windturbines in Vlaanderen; dynamisch beslissingsondersteunend instrument. Rapport. Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Federale Overheidsdienst Economie, K.M.O., Middenstand en energie (2010) De energiemarkt in 2010. Rapport. s.l.: Federale Overheidsdienst Economie. Gannon, A.J., von Backström, T.W. (2000) “Solar chimney cycle analysis with system loss and solar collector performance”. Journal of Solar Energy Engineering. 122(3), 133-137. Gardner, P., Garrad, A., Hansen, L.F., Jamieson, P., Morgan, C., Murray, F. (2009) Wind Energy; the fact; part 1; Technology. Rapport. s.l.: European Wind Energy Association. Granö, J.G. (1997) Pure Geography. London: Johns Hopkins University Press. Green, M.A., Emery, K., Hishikawa, Y., Warta, W., Dunlop, E.D. (2015) “Solar cell efficiency tables (version 45)”. Progress in Photovoltaics. 23, 1-9. Heide, D., von Bremen, L., Greiner, M., Hoffmann, C., Speckmann, M., Bofinger, S. (2010) “Seasonal optimal mix of wind and solar power in a future, highly renewable Europe”. Renewable Energy. 35(11), 2 483-2 489.
Heirman, S., Muyshondt, L., Durinck, P., Houthaeve, R. (2014) Windturbineproject langsheen de E40 te Oud-Heverlee, Bierbeek, Boutersem, Tienen en Hoegaarden. Kenningsgevingsnota. s.l.: Grontmij Belgium NV, december 2014.
Henkens, R.J.H.G., Spijker, J. (2008) Windturbines en bossen. Verkenning van kansen en knelpunten. Wageningen: Alterra.
88
Hübert, M. (1995) Grosflächige Einbindung dezentral verteilter Photovoltaikanlagen in regionale Energieversorgungssysteme: Einfluss und Auswirkungen auf den Netzbetrieb. Onuitgegeven scriptie. Paderborn, Universitat Paderborn.
International Energy Agency (2007) Renewables in Global Energy Supply; an IEA Fact Sheet. Frankrijk: IEA Publications.
IPCC (2014) Climate Change 201; Synthesis Report. Contribution of Working Groups I, II and III to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Rapport. Geneva: Intergovernmental Panel on Climate Change.
Jespers, K., Aernouts, K., Dams, Y. (2013) Inventaris duurzame energie in Vlaanderen 2012; Deel 1: hernieuwbare energie. Rapport. Turnhout: Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (VITO). Johansson, M., Laike, T. (2007) “Intention to respond to local wind turbines: the role of attitudes and visual perception”. Wind Energy. 10, 435-451. Kaabeche, A., Belhamel, M., Ibtiouen, R. (2011) “Sizing optimization of grid-independent hybrid photovoltaic/wind power generation system”. Energy. 36, 1214-1222. Kalogirou, S.A. (2004) “Solar thermal collectors and applications”. Progress in Energy and Combustion Science. 30(2), 231-295.
Kaltschmitt, M., Wiese, A. (1993) Erneuerbare Energieträger in Deutschland: Potentiale und Kosten. Berlin: Springer.
Kaplan, R., Kaplan, S. (1995) The Experience of Nature: a Psychological Perspective. Cambridge: Cambridge University Press. Kennedy, S. (2005) “Wind power planning: assessing long-term costs and benefits”. Energy Policy. 33, 1661-1675.
89
Koomen, E. (2008) De evaluatie van landschap in ruimtegebruiksimulatie. Rapport. Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam. Kyushik, O. (1993) “A perceptual evaluation of computer-based landscape simulations”. Landscape and Urban Planning. 28(2-3), 201-216. Lange (2001) “The limits of realism: perceptions of virtual landscapes”. Landscape and Urban Planning. 54(1-4), 163-182.
Leterme, Y., Van Mechelen, D., Peeters, K. (2006) Omzendbrief: EME/2006.01-RO/2006.02. Afwegingskader en randvoorwaarden voor de inplanting van windturbines. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, Brussel, 24 oktober 2006. Mathez, E.A. (2009) Climate Change; The Science of Global Warming and Our Energy Future. New York: Columbia University Press.
Matton, T. (2004) Dans der turbines; studie naar windturbines en landschappen. Utrecht: SenterNovem. Meeus, J.H.A. (1995) “Pan–European landscapes”. Landscape and Urban Planning. 31(1-3), 57-79.
Mermuys, K. (2010) Windmakers. s.l.: Het Provinciaal Onderzoeks- en Voorlichtingscentrum voor Land- en Tuinbouw.
Meynaerts,
E.
(2013)
Achtergronddocument
bij
de
studie
“Ondersteuning
Burgemeesterconvenant”. Eindrapport. s.l.: Departement Leefmilieu, Natuur en Energie, VITO, 2013/TEM/R/121.
Mücher, C.A., Bunce, R.G.H., Jongman, R.H.G., Klijn, J.A., Koomen, A.J.M., Metzger, M.J., Wascher, D.M. (2003) Identification and Characterisation of Environments and Landscapes in Europe. Rapport. Wageningen: Alterra.
90
Muyters, P. (2009) Beleidsnota 2009-2014. Ruimtelijke ordening; Een ruimtelijk beleid voor en op het ritme van de maatschappij; Ambitieus in een moeilijke context. Rapport. Vlaamse Regering, November 2008.
Muyters, P., Van den Bossche, F., Schauvliege, J. (2014) Omzendbrief: RO/2014/03. Afwegingskader en randvoorwaarden voor de oprichting van windturbines. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, Brussel, 25 april 2014. Nadaï, A., van der Horst, D. (2010) “Introduction: Landscapes of energies”. Landscape Research. 35(2), 143-155.
Nakicenovic, N., Jefferson, M. (1995) Global Energy Perspectives to 2050 and Beyond. Rapport. London: World Energy Council. IIASA Working Paper WP-95-127.
Noels, G. (2008) Econoshock 2.0; van industriële revolutie naar duurzaamheidsrevolutie. Tielt: Uitgeverij Lannoo nv.
Norton, R. (1991) An Overview of a Sustainable City Strategy. Rapport. Montreal: Global Energy Assessment Planning for Cities and Municipalities.
Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (1997) De mogelijkheden en belemmeringen voor hernieuwbare energie in Vlaanderen. Eindrapport. Leuven: Vlaamse Overheid.
Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (2000) Elektriciteit uit zonlicht. Brussel: Vlaamse Overheid.
Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (2013) Elektriciteit uit zonlicht. Brussel: Vlaamse Overheid. Ould Bilal, B., Sambou, V., Ndiaye, P.A., Kébé, C.M.F., Ndongo, M. (2010) “Optimal design of a hybrid solar-wind-battery system using the minimization of the annualize cost system and the minimization of the loss of power supply probability (LPSP)”. Renewable Energy. 35(10), 2388-2390.
91
Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Vlaanderen (s.d.) Warmtekrachtkoppeling (WKK). Infobrochure. Rapport. s.l.: Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Vlaanderen. Putman, S.H., Chan, S.L. (2001) “The metropilus planning support system: urban models and GIS”. In: Brail, R.K., Klosterman, R.E. (Eds.) Planning Support Systems: Integrating Geographic Information Systems, Models and Visualization Tools. California: ESRI Press, pp. 99-128.
Raad van Europese Gemeenschappen (1979) Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand. Rapport. Publicatieblad nummer L103, pp. 1-18, 25 april 1979.
Raad van Europese Gemeenschappen (1992) Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Rapport. Publicatieblad nummer L206, pp. 7-50, 22 juli 1992. Rogge, E., Nevens, F., Gulinck, H. (2004) “Perceptie en beleving van landbouwlandschappen in Vlaanderen: literatuurstudie en theoretisch kader”. Steunpunt Duurzame Landbouw. Publicatie 10, april 2004, 44 p.
Schmithüsen, J. (1964) Was ist eine Landschaft. Wiesbaden: Steiner.
Schoolderman, J.A., Huiberts, R.G.J. (2002) Wind Energy in Industrial Areas. Integral Report of the Chances and Constraints for the Use of Wind Power in Industrial Parks. Rapport. Utrecht: Novem. Sevenant, M. (2010) Variation in landscape perception and preference. Experiences from case studies in rural and urban landscapes observed by different groups of respondents. Doctoral dissertation. Doctoraatproefschrift. Ghent University, Department of Geography. Sevenant, M., Antrop, M. (2011) “Landscape representation validity: A comparison between on-site observations and photographs with different angles of view”. Landscape Research. 36(3), 363–385.
92
Sliz-Szkliniarz, B. (2013) Energy Planning in selected European Regions; Methods for evaluating the Potential of Renewable Energy Sources. Karlruhe: KIT Scientific Publishing. Smil, V. (2010) Energy Transitions; Histories, Requirements, Prospects. Santa Barbara: Praeger. Spanggaard, H., Krebs, F.C. (2004) “A brief history of the development of organic and polymeric photovotaics”. Solar Energy Materials & Solar Cells. 83, 125-146.
Stremke, S., van den Dobbelsteen, A. (2012) Sustainable Energy Landscapes: Designing, Planning and Development. Boca Raton: CRC Press. Tavernier, R., Ameryckx, J., Snacken, F., Farasyn, D. (1970) “Kust, duinen, polders”. In: Atlas van België, blad 17. Nationaal Comité voor geografie, Commissie voor de Nationale Atlas, pp. 1-32. Tempels, B., Bomans, K., Verbeek, T. (2012) “Versnipperd”. Ruimte (Brussel). 14, 18-23. Trent, R.B., Neumann, E., Kvashny, A. (1987) “Presentation mode and question format artifacts in visual assessment research”. Landscape and Urban Planning. 14(3), 225–235. Tress, B., Tress, G. (2003) “Scenario visualisation for participatory landscape planning: a study from Denmark”. Landscape and Urban Planning. 64(3), 161–178. Tveit, M.S., Ode, A., Fry, G. (2006) “Key concepts in a framework for analyzing visual landscape character”. Landscape Research. 31(3), 229-255. U.S. Department of Energy (2003) Small Wind Electric Systems; A Delaware Consumer’s Guide. s.l.: National Renewable Energy Laboratory.
Van Beveren, T., Dupont, L., Van Eetvelde, V. (2012) Veranderingen in landschappelijke structuur op Vlaams Niveau; Overzichtsrapport van mogelijke aanpassingen aan Vlaamse landschapsclassificatie in relatie tot klimaatsverandering; CcASPAR; Climate Change and Changes in Spatial Structures. Valorisatierapport 3. s.l.: Vakgroep Geografie, Universiteit Gent. 93
van den Dobbelsteen, A., Broersma, S., Stremke, S. (2011) “Energy potential mapping for energy-producing neighborhoods”. International Journal of Sustainable Building Technology and Urban Development. 2(2), 170-176.
Vandewiele, D., Desmet, J., Verhelst, B., Dumoulin, A., Cuvelier, B. (2012) Zuid-WestVlaanderen energieneutraal in 2050; naar een regionale energietransitie. Kortrijk: Intercommunale Leiedal. Van Eetvelde, V. (2007) Van geografische strekenkaart tot landschapsdatabank. Gebruik van GIS, informatietheorie en landschapsmetrieken voor het karakteriseren van landschappen, toegepast op België. Doctoraatsproefschrift. Gent: Universiteit Gent, Vakgroep Geografie. Van Eetvelde, V. (2014) Landschapszorg en –design. Cursus. Gent: Universiteit Gent, niet gepubliceerd. Van Eetvelde, V., Antrop, M. (2009) “A stepwise multiscaled landscape typology and characterisation for trans-regional integration, applied on the federal state of Belgium”. Landscape and Urban Planning. 91(3), 160-170. Van Mechelen, D., Crevits, H. (2009) Omzendbrief: LNE/2009/01 – RO/2009/01. Beoordelingskader voor de inplanting van kleine en middelgrote windturbines. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, Brussel, januari 2009.
Van Orshoven, J. (2001) “Van nature overstroombare en recent overstroomde gebieden in Vlaanderen”. In: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Water (Ed.) Symposium ruimte voor water, de beste verzekering tegen wateroverlast. s.l., pp. 1-22.
Van Wyngene, K., Van Ackere, S., Gillaerts, S., Papa, E., Vandevelde, L., Van Eetvelde, G. (2014) “Windkracht 13; het potentieel van kleine en middelgrote windturbines in kaart gebracht”. Ecotips: Environment and Technology. 19(5), 16-19.
Vink, A.P.A. (1980) Landschapsecologie en landgebruik. Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema.
94
Vlaamse Gemeenschap (2000) Decreet houdende de organisatie van de elektriciteitsmarkt. Rapport. Vlaamse Overheid, Belgisch Staatsblad, Brussel, 17 juli 2000.
Vlaamse Overheid (1997) Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu. Het Natuurdecreet. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, p. 599, 10 januari 1998.
Vlaamse Overheid (1999) Decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, 18 mei 1999.
Vlaamse Overheid (2007) Eindrapport: studie windturbines en veiligheid. Brussel: Vlaamse Overheid en Vlaams Energie Agentschap, januari 2007.
Vlaamse Overheid (2009) Decreet houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid. Het Energiedecreet. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, p. 46145, 8 mei 2009.
Vlaamse Overheid (2010) Besluit van de Vlaamse Regering houdende algemene bepalingen over het energiebeleid. Het Energiebesluit. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, p. 74288, 19 november 2010.
Vlaamse
Overheid
(2013)
Decreet
betreffende
het
onroerend
erfgoed.
Het
Onroerenderfgoeddecreet. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, p. 74104, 12 juli 2013.
Vlaamse Overheid (2014) Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013. Onroerenderfgoedbesluit. Rapport. Vlaamse Regering, Belgisch Staatsblad, p. 82555, 16 mei 2014.
Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (2014) Markmonitor 2014. Rapport. Brussel: Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt, uw gids op de energiemarkt.
95
von Bremen, L. (2009) “Large-scale variability of weather dependent renewable energy sources”. In: A., Troccoli (Ed.) Management of Weather and Climate Risk in the Energy Industry. Australia: Springer, pp. 189-206. Watzek, K.A., Ellsworth, J.C. (1994) “Perceived scale accuracy of computer visual simulations”. Landscape Journal. 13(1), 21-36. Wolsing, M. (2007) “Planning of renewables schemes: deliberative and fair decision-making on landscape issues instead of reproachful accusations of non-cooperation”. Energy Policy. 35, 2692-2704.
Interviews
Miek Goossens (2015) Directeur Onroerend Erfgoed West-Vlaanderen, persoonlijk gesprek. 30 maart 2015.
Internetbronnen
Beauvent (s.d.) Projecten. http://www.beauvent.be/projecten. 15/04/2015.
Belgocontrol (s.d.) Luchtverkeersleiding (ATC). http://www.belgocontrol.be/belgoweb/publishing.nsf/Content/ATC_NL. 18/03/2015.
Centraal archeologische databank (s.d.) Onroerend erfgoed. www.cai.onroerenderfgoed.be. 16/04/2015.
Databank Ondergrond Vlaanderen (s.d.) Bodemverkenner. https://www.dov.vlaanderen.be/portaal/?module=public-bodemverkenner#ModulePage. 3/05/2015.
Departement Leefmilieu, natuur en energie (2013) Het Vlaams Klimaatbeleidsplan 20132020. http://www.lne.be/themas/klimaatverandering/vlaams-klimaatbeleidsplan-20132020/het-vlaams-klimaatbeleid-na-2012. 3/05/2015.
96
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (s.d.) Wat zijn Seveso-inrichtingen?. http://www.lne.be/themas/veiligheidsrapportage/inrichtingen/wat-zijn-seveso-inrichtingen. 22/03/2015.
European Commission (s.d) Fluorinated Gases. http://ec.europa.eu/clima/policies/f-gas/index_en.htm. 25/04/2014
European Commission (s.d.) Roadmap for moving to a Low-Carbon Economy in 2050. http://ec.europa.eu/clima/policies/roadmap/index_en.htm. 19/04/2015.
Europese Commissie (2008) EU Climate and Energy Package. http://europa.eu/legislation_summaries/energy/renewable_energy/en0009_nl.htm. 15/04/2015.
Europese Commissie (s.d.) Ground-Station based Solar Radiation Data. http://re.jrc.ec.europa.eu/pvgis/download/download.htm. 3/03/2015. Europees Parlement (s.d.) Infopagina’s over de Europese Unie. http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/nl/displayFtu.html?ftuId=FTU_5.7.4.html. 17/04/2015.
Eurostat (s.d.) Statistics illustrated. http://ec.europa.eu/eurostat/web/energy/statistics-illustrated. 19/04/2015.
Het Burgemeesterconvenant (2013) Ondersteunende instrumenten. http://aps.vlaanderen.be/lokaal/burgemeestersconvenant/burgemeestersconvenant.htm. 2/03/2015.
Lampiris (s.d.) Aardgas in België. http://www.lampiris.be/nl/aardgas-belgie. 20/03/2015.
Mercator Vlaanderen (s.d.) Geoserver. https://www.mercator.vlaanderen.be/raadpleegdienstenmercatorpubliek/web/;jsessionid=09B 0A5A2003499941226CB9DEE889AA7?wicket:bookmarkablePage=:org.geoserver.web.dem o.MapPreviewPage. 25/03/2015. 97
Midas (s.d.) Is een elektrische wagen iets voor u?. http://www.midas.be/nl/daarom-midas/tips-en-advies-van-de-midas-vakman/is-eenelektrische-wagen-iets-voor-u/. 20/03/2015.
NASA Global Climate Change (s.d.) Carbon Dioxide. http://climate.nasa.gov/. 25/04/2015.
National
Renewable
Energy
Laboratory
(2015)
Best
Research-Cell
Efficiencies.
http://www.nrel.gov/ncpv/images/efficiency_chart.jpg. 30/03/2015.
Nieuwpoort (s.d.) IJzer. http://www.nieuwpoort.be/nieuwpoort/view/nl/nieuwpoort/toerisme/bezoeken/bezienswaardig heden/ijzer. 11/03/2015.
Onroerend Erfgoed (2014) Onroerend erfgoed. De regelgeving. https://www.onroerenderfgoed.be/nl/diensten/publicaties/onroerend-erfgoed-de-regelgeving/. 24/03/2015.
Onroerend Erfgoed (2014) Inventaris Onroerend Erfgoed. https://inventaris.onroerenderfgoed.be/portaal/kaarten. 25/03/2015.
Onroerend Erfgoed (2015) Eén decreet, twee nieuwe brochures. https://www.onroerenderfgoed.be/nl/actueel/nieuws/een-decreet-twee-nieuwe-brochures/. 16/04/2015
Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (2010) Hernieuwbare energie in Vlaanderen. http://www.easyfairs.com/fileadmin/groups/6/INDUSTRIE%20MILIEU_BE_2010/learnShop s/donderdag/LSP_Don_Hal1_Zonne_BartBode_ODE.pdf. 27/04/2015.
Organisatie voor Duurzame Energie Vlaanderen (s.d.) Windenergie; kracht uit de natuur. www.ode.be/windenergie. 23/04/2015.
Organisatie
voor
Duurzame
Energie
Vlaanderen
(s.d.)
Warmte
uit
zonlicht.
http://www.ode.be/zonnewarmte. 27/04/2015. 98
Ruimtelijke Ordening (s.d.) Zonnepanelen plaatsen; toelichting. http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Vergunning/Vergunningnodig/zonnepanelenjur idischetoelichting. 26/03/2015.
Ruimtelijke Ordening (s.d.) Stedenbouwkundige verordeningen. http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Planning/Verordeningen. 2/05/2015.
Ruimtelijke Ordening (s.d.) Verkavelingsvergunning. http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Vergunning/Verkavelen. 3/05/2015.
RWE The Energy To Lead (s.d.) Bruinkool. http://www.rwe.com/web/cms/nl/1754836/rwe-generation-se/over-ons/energiemix/bruinkool/. 20/03/2015.
Stad Diksmuide (s.d.) Over Diksmuide. www.diksmuide.be/over-diksumuide. 11/03/2015.
Terra energy (s.d.) Duurzaam verwarmen en verkoelen. http://www.terra-energy.be/nl/duurzaam-verwarmen-en-koelen. 20/03/2015.
Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (s.d.) Afwijkingen van stedenbouwkundige voorschriften (artikel 4.4.6.). http://www.ruimtelijkeordening.be/NL/Beleid/Wetgeving/VlaamseCodexRO/4Vergunningen/ VCROT4H4AfwijkingenStedenbouwkvoorschriften. 26/03/2015.
West-Vlaanderen (2013) Engagement voor een lokaal klimaatbeleid in West-Vlaanderen. http://www.diksmuide.be/product/1484/engagement-voor-een-lokaal-klimaatbeleid-inwestvlaanderen. 15/04/2015.
Windkracht 13 (s.d.) Windkracht 13. http://www.windkracht13.be.19/04/2015.
99
BIJLAGEN
Bijlage 1: Landschapstypes in Vlaanderen (VL) en Diksmuide (DK) (Bron: Van Beveren et al., 2012) Legende
Kenmerken
VL
DK
X
X
X
X
X
X
X
X
Urbane landschappen 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
vlak, 10-30m, matig heterogeen, met industrie en infrastructuur, open urbaan vlak, 10-30m, weinig heterogeen, op poldergronden (Middelland polders) gesloten urbaan vlak, 10-30m, matig heterogeen, open urbaan vlak, 10-30m, matig heterogeen, met landbouw, op droog zand, open urbaan glooiend, 60-100m, sterk heterogeen, met landbouw, open urbaan vlak, 10-30m, matig heterogeen, met landbouw, op droog zand, open urbaan vlak, 0-10m, matig heterogeen, met droge natuurlijke vegetatie en industrie, kustduinen, open urbaan vlak, 30-60m, sterk heterogeen, met landbouw en industrie, op droge zandleem, open urbaan vlak, 10-30m, matig heterogeen, met landbouw, op nat zand, open urbaan vlak, 10-30m, sterk heterogeen, met landbouw, op natte zandleem, open urbaan glooiend, 60-100m, matig heterogeen, met landbouw, op droge leem, open urbaan vlak, 0-10m, weinig heterogeen, met industrie en infrastructuur, op poldergronden (Scheldepolders), open urbaan
X X
X
X X
X
X
X
X
X
X X
Industriële landschappen 13 14 15 16 17 18
vlak, 0-10m, weinig heterogeen, met infrastructuur, op poldergronden (Scheldepolders) vlak, 10-30m, matig heterogeen, met bebouwing en waterwegen vlak, 10-30m, matig heterogeen, met bebouwing en waterwegen, op droog zand vlak, 10-30m, matig heterogeen, met droge natuurlijke vegetatie en landbouw, op nat zand vlak, 0-10m, weinig heterogeen, met landbouw, op poldergronden (Middelland polders) vlak, 0-10m, weinig heterogeen, met landbouw, op poldergronden (Oudland polders)
X X
X
X
X
X X
X
X
Boslandschappen 19 20 21 22 23
vlak, 0-10m, weinig heterogeen, met landbouw, op poldergrond (Scheldepolders) vlak, 30-60m, matig heterogeen, met landbouw, op droog zand vlak, 10-30m, matig heterogeen, op nat zand vlak, 30-60m, matig heterogeen, op landduinen vlak, 10-30m, sterk heterogeen, met landbouw, op nat zand
X X X
X
X X
100
24 25
vlak, 10-30m, matig heterogeen, met landbouw, op natte zandleem heuvelig, 60-100m, matig heterogeen, met landbouw, op droge leem
X X
Landbouwlandschappen 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
vlak, 0-10m, weinig heterogeen, op poldergrond (Middelland polders) vlak, 0-10m, weinig heterogeen, op poldergrond (Oudland polders) vlak, 0-10m, weinig heterogeen, op poldergrond (Scheldepolders) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, op poldergrond (Moeren) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, op poldergrond (Nieuwland polders van het Zwin) vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op natte zand en zandleem vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op nat en droog zand vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op nat zand vlak, 10 - 30m,matig heterogeen, op droog zand vlak, 10 - 30m, sterk heterogeen, op droog en nat zand en zandleem vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, kustduinen vlak, 60 - 100m, matig heterogeen, met bos, op droog zand vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op natte zandleem vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op droge zandleem vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op natte en droge zandleem glooiend, 60 - 100m, matig heterogeen, op droge zandleem glooiend, 60 - 100m, weinig heterogeen, op droge leem glooiend, 30 - 60m, matig heterogeen, op droge leem vlak, 30 - 60m, matig heterogeen, op natte leem heuvelig, > 100m, matig heterogeen, met bos, op droge leem vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op natte klei en zandleem vlak, 10 - 30m, sterk heterogeen, op natte klei vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, Poldergrond (Moeren)
X
X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X
X
X
X
X
X
X X X X X X
X
X X
X
Natuurlijke vegetatie 49 50 51
vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, met droge natuurlijke vegetatie, op poldergronden (Scheldepolders) vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, met droge natuurlijke vegetatie vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, met natte natuurlijke vegetatie
X X X
Waterlandschappen 52
vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, op poldergrond (Scheldepolders)
X
101
vlak, 10 – 30m, matig heterogeen vlak, 30 – 60m, matig heterogeen, op droge 54 zandleem Complex van landbouw en bos landschappen vlak, 10 - 30m, sterk heterogeen, op natte zandleem 55 53
X X
X
56
vlak, 30 - 60m, sterk heterogeen, op natte leem
X
57
vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, op natte klei
X
58
heuvelig, >100m, matig heterogeen, op droge klei
X
59
vlak, 10 - 30m, sterk heterogeen, op zeer natte klei
X
60
vlak, 30 – 60m, sterk heterogeen, op venig materiaal
X
Complex van landbouw en urbane landschappen vlak, 10 - 30m, matig heterogeen, met vooral 61 landbouw, op natte zandleem glooiend, 60 - 100m, sterk heterogeen, met vooral 62 landbouw, op droge leem, vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, met vooral landbouw, op poldergrond (historische polders van 63 Oostende) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, met vooral 64 landbouw, op poldergrond (Nieuwland polders) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, met vooral open 65 urbaan, op poldergrond (Middelland polders) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, met vooral open 66 urbaan, op poldergrond (Oudland polders) Complex van bos en urbane landschappen vlak, 10 - 30m, sterk heterogeen, op kunstmatige 67 grond Complex van landbouw en natuurlijke landschappen vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, op poldergrond 68 (Oudland polders) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, op poldergrond 69 (Middelland polders) vlak, 0 - 10m, weinig heterogeen, op poldergrond 70 (Scheldepolders)
X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X
X X
X
X
102
Bijlage 2: Metadata shapefiles die gebruikt werden tijdens de methode Gebruikte shapefiles bij de berekening van het aanbod van zonne-energie Laag Publicatie Eigenaar Vorm Geometrie Inhoud dibe_gehelen
2015
dibe_relict
2015
lu_la_pr
2001
Ile_la_lijnrelict
2001
Ile_la_relictzone
2001
ile_la_ankerplaats
2001
Ile_park
2001
Bes_bescherming _monument
2001
Bes_bescherming _landschap
2001
Bes_bescherming _monument
2001
Bes_bescherming _arch_zone
2001
CO_building
2011
G_hor_classic_ laea_year Voorl_gem_ refgem
Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed
Bouwkundige gehelen in inventaris bouwkundig erfgoed Bouwkundige relicten in inventaris bouwkundig erfgoed
vectorieel
polygoon
vectorieel
punt
vectorieel
Punt
Puntrelict in landschapsatlas
vectorieel
lijn
Lijnrelict in landschapsatlas
vectorieel
polygoon
Relictzone in landschapsatlas
vectorieel
Polygoon
Ankerplaats in landschapsatlas
vectorieel
Polygoon
Historische tuinen en parken
vectorieel
Polygoon
Beschermde stads- en dorpsgezichten
vectorieel
polygoon
Beschermde landschappen
vectorieel
Polygoon
Beschermde monumenten
vectorieel
polygoon
Beschermde archeologische sites
NGI
vectorieel
polygoon
2012
Europese Commissie
vectorieel
polygoon
2003
AGIV
vectorieel
lijn
Bebouwing (top10vGIS) Potentiële jaarlijkse zonne-energie Voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen
Gebruikte shapefiles bij de berekening van het aanbod van windenergie Laag Publicatie Eigenaar Vorm Geometrie Inhoud Grb_gbg
2013
Ps_hbtrl
2013
Ps_vogrl
2005
AGIV Agentschap voor Natuur en Bos Agentschap voor Natuur en Bos
vectorieel
polygoon
Grootschalig Referentiebestand
vectorieel
polygoon
Natura 2000, Habitatrichtlijn
vectorieel
polygoon
Natura 2000, Vogelrichtlijn
103
2015
Agentschap voor Natuur en Bos
vectorieel
polygoon
CO_building
2011
NGI
vectorieel
polygoon
LC_LandcoverZo ne
2011
NGI
vectorieel
polygoon
Bes_bescherming _monument
2001
vectorieel
Polygoon
Beschermde stads- en dorpsgezichten
Ps_land
2001
vectorieel
polygoon
Beschermde landschappen
Bes_bescherming _arch_zone
2001
vectorieel
polygoon
Beschermde archeologische sites
Ile_la_relictzone
2001
vectorieel
polygoon
Relictzone in landschapsatlas
ile_la_ankerplaats
2001
vectorieel
Polygoon
Ankerplaats in landschapsatlas
Ile_park
2001
vectorieel
Polygoon
Historische tuinen en parken
Ps_ven
Navstreets2011_r ailrd Navstreets2011_ streets Navstreets2011_ streets
Agentschap Onroerend Erfgoed Vlaamse Landmaatschappij Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed Agentschap Onroerend Erfgoed
VEN en IVON Bebouwing (top10vGIS) Bodembedekking (top10v-GIS)
2011
Navstreets
vectorieel
lijn
Treinroutes
2011
Navstreets
vectorieel
lijn
Autosnelweg
2011
Navstreets
vectorieel
lijn
Gewestweg
Vha_wat_wlas
2009
VMM (afdeling Operationeel Waterbeheer)
vectorieel
lijn
Waterwegen (Vlaamse Hydrografische Atlas)
HT_HighTension LineSegment
2010
NGI
vectorieel
lijn
Hoogspanningsnet (top10v-GIS)
vectorieel
punt
Seveso inrichtingen
vectorieel
polygoon
Open ruimte
vectorieel
polygoon
Militaire domeinen Burgelijke luchtvaart gecontroleerde zone
pf_seveso Grote openruimtgeb Zones militaires
2015
s.d. 2012
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie RuimteModel Vlaanderen Defensie
Zone CTR des aérodromes
2012
Defensie, Belgocontrol
vectorieel
polygoon
Zone rouge
2012
Defensie
vectorieel
polygoon
Zone jaune dotted polygon
2012
Defensie
vectorieel
polygoon
Zone orange
2012
Defensie
vectorieel
polygoon
Militair high dangerous zone Zones waar hoogte maar tot 122 m mag Militair medium dangerous zone (niet aanbevolen)
104
Radar 15,5 km
2012
Er_windturb_verg
2013
AEP_5km
2012
Voorl_gem_ refgem
2003
Defensie Vlaamse Overheid (Departement Ruimte Vlaanderen) Europese Commissie AGIV
vectorieel
polygoon
burgerlijk en civiele radars
vectorieel
punt
Stedenbouwkundige vergunde windturbines
vectorieel
polygoon
Potentiële windenergie
vectorieel
lijn
Voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen
Gebruikte shapefiles bij de berekening van de vraag van energie Laag Publicatie Eigenaar Vorm Geometrie
Inhoud
CO_Building (selectie industrie)
2010
NGI
vectorieel
Polygoon
Industrie
Crab_light
2010
AGIV
vectorieel
Polygoon
Huishoudens (huisnummers)
WMS landbouwgebruiks percelen ALV
2012
Agentschap voor Landbouw en Visserij
vectorieel
Polygoon
Landbouwgebruikspercelen
Navstreets2011_ bussiness
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Kantoren en administraties
navstreets2011_ restrnts
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Horeca (restaurants)
navstreets2011_ entertn
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Horeca (café’s, cinema’s,…)
navstreets2011_ shopping
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Handel (winkels)
navstreets2011_ hospitals
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Gezondheidszorg (ziekenhuizen)
navstreets2011_ shopping (selectie ‘Pharmacy’)
2011
Navstreets
vectorieel
punt
navstreets2011_ fininsts
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Financiële diensten (banken)
navstreets2011_ transhubs
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Transport diensten (De Lijn, stations,…)
navstreets2011_ eduinsts
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Educatieve diensten (onderwijs)
navstreets2011_ streets
2011
Navstreets
vectorieel
punt
Wegennet
Voorl_gem_ refgem
2003
AGIV
vectorieel
lijn
Voorlopig referentiebestand gemeentegrenzen
Gezondheidszorg (apothekers)
105
Bijlage 3: Bronnen foto’s behorende bij tabel één (selectie geschikte gebouwen op basis van de vorm van de bebouwing)
Aan de IJzer (s.d.) Bezoek het museum aan de IJzer. http://museum.aandeijzer.be/. 15/03/2015.
Agentschap voor Natuur en Bos (s.d.) De Sashul en de Vuurtorenweide (Knokke-Heist). http://www.natuurenbos.be/nl-BE/domeinen/west-Vlaanderen/sashul_en_vuurtorenweiden. 15/03/2015.
Duurzaam actueel (2013) Zeshonderd zonnepanelen op dak Rijnstate ziekenhuis. http://duurzaam-actueel.nl/zeshonderd-zonnepanelen-op-dak-rijnstate-ziekenhuis/. 15/03/2015.
Flickr (s.d.) Watertoren Mechelen. https://www.flickr.com/photos/sremos/5830238088. 15/03/2015.
Focus-E Sutainable Energy (s.d.) Zonnepaneel systemen. http://www.focus-e.com/zonnepaneel-systemen. 15/03/2015.
Gemeente Ardooie (s.d.) Watertoren. http://www.ardooie.be/index.cfm?id=291. 15/03/2015.
Gemeente Noordenveld (s.d.) Zonnepanelen op gemeentelijke gebouwen. https://www.gemeentenoordenveld.nl/bestuur_en_organisatie/nieuws/nieuwsberichten/zonnep anelen_op_gemeentelijke_gebouwen_443383/. 15/03/2015.
Krannich Solar (s.d.) Brandweerkazerne. http://be.krannich-solar.com/be/onderneming/referenties/brandweerkazerne-sulzfeld.html. 15/03/2015.
Netwerk duurzame dorpen (1998) Zonnepanelen op de school. http://www.netwerkduurzamedorpen.nl/fryslan/reduzum/initiatieven/zonnepanelen-op-deschool. 15/03/2015. 106
Profacility (s.d.) SunSwitch installeert 8 000 zonnepanelen op de daken van Mestdagh. http://www.profacility.be/news/. 15/03/2015.
Protestantse kerk Leerdam (s.d.) Kerk aan de Linge in Leerdam. http://pknleerdam.protestantsekerk.net/_c3_a9_c3_a9n_jaar_zonnepanelen_bethelkerk. 15/03/2015. Sapa Biuldingsystem (s.d.) Renovatie van ‘Palmenhouse’. http://www.sapa-solar.com/belgium/BIPV-projecten/palmenhouse-munique.html. 15/03/2015.
SP engineering (s.d.) Zonnepanelen Rudi Thijs. http://www.sp-engineering.be/referentie-items/53820wp-zonnepanelen-rudi-thijs/. 15/03/2015.
Sport- en inrichtingsmaterialen (s.d.) Luchthallen. http://whsports.nl/producten/overig/luchthallen/. 15/03/2015.
Zeronaut (s.d.) 6000 moskeeën op zonne-energie in Jordanië. http://www.zeronaut.be/blog/6000-moskeeen-op-zonne-energie-jordanie. 15/03/2015.
.
.
107
Bijlage 4: Extra informatie bij het wettelijk kader behorende bij de berekening van het aanbod van zonne- en windenergie
Vijf wetenschappelijke inventarissen (www.inventaris.onroerenderfgoed, 25 maart 2015):
1) Inventaris bouwkundig erfgoed: Deze inventaris bevat onder meer kerken, kastelen, volkscafés, kappelletjes en oude fabriekspanden. De exacte locatie van dit ‘vastgestelde’ bouwkundig erfgoed is digitaal beschikbaar in een GIS-ondersteunend bestand (www.inventaris.onroerenderfgoed.be, 25 maart 2015). De data maakt een onderscheid in het bouwkundig erfgoed aan de hand van bouwkundige gehelen en bouwkundige relicten. Bouwkundige gehelen zijn clusters van ‘vastgesteld’ bouwkundig erfgoed zoals bijvoorbeeld een begijnhof en wordt afgebeeld in polygonen. Bouwkundige relicten stellen één ‘vastgesteld’ bouwkundig erfgoed voor aan de hand van punten. Dit kunnen ook bijvoorbeeld herdenkingsmonumenten, bunkers uit de wereldoorlog, straten, mijnen of gedenktekens zijn (www.inventaris.onroerenderfgoed.be, 25 maart 2015).
2) Landschapsatlas: De landschapsatlas is een atlas van relicten van traditionele landschappen met erfgoedwaarde (Antrop, 2007, p. 271). In de atlas kunnen de relicten van diverse aard zijn. Zo zijn punt- en lijnrelicten, relictzones en ankerplaatsen opgenomen. Ankerplaatsen behoren tot de meest waardevolle landschappen in Vlaanderen. Relictzones zijn gebieden waarin de landschappelijke structuren van bewoning, wegen, kavels of perceelsbeplanting van traditionele landschappen bewaard zijn gebleven. Punt- en lijnrelicten zijn relicten in de vorm van een punt zoals bijvoorbeeld een solitaire boom en in de vorm van een lijn zoals bijvoorbeeld een oude spoorweg (www.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015).
3) Inventaris archeologische zones: Deze zones zijn gebieden waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat er archeologische resten en sporen in de grond zitten. Indien je in deze zones werken wil uitvoeren is men verplicht archeologisch onderzoek uit te voeren (www.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015)
4) Houtige planten: Dit zijn bomen en struiken die oud, groot en zeldzaam zijn of een historische betekenis hebben (www.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015). 108
5) Historische tuinen en parken: Dit zijn historische tuinen en parken zoals bijvoorbeeld kasteel- en stadsparken (www.onroerenderfgoed.be, 16 april 2015).
Vier mogelijke methoden voor de bescherming van onroerend erfgoed (Vlaamse Overheid, 2013): 1) Beschermde stads- en dorpsgezichten: “Dit is een geheel van één of meer monumenten en/of onroerende goederen waarbij de omgevende bestanddelen zoals beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, van algemeen belang zijn wegens de erfgoedwaarde” (Vlaamse Overheid, 2013). Volgens de wet is het verboden om stads- of dorpsgezichten onder andere te beschadigen (Vlaamse Overheid, 2013).
2) Beschermd cultuurhistorisch landschap: Dit zijn landschappen met weinig bebouwing en met een erfgoedwaarde. Alleen dit soort landschap kan beschermd worden (Vlaamse Overheid, 2013).
3) Beschermd monument: Dit zijn monumenten van algemeen belang vanwege hun erfgoedwaarde en kunnen zowel planten zijn (bomen), gebouwen, begraafplaats of kasseiweg (www.mercator.vlaanderen.be, 25 maart 2015). 4) Beschermde archeologische site: Deze beschermde sites moeten gevrijwaard worden voor de volgende generaties door de site te bewaren. Extra uitleg bij de verboden gebieden voor de plaatsing van windturbines:
1) Natura 2000: Natura 2000 is een netwerk van beschermde gebieden in Europa dat kan opgedeeld worden in gebieden behorende tot de vogelrichtlijn en gebieden behorende tot de habitatrichtlijn. Deze richtlijnen werden opgelegd door de Europese Unie met als doel om wilde vogelsoorten, habitats en soorten op het Europese grondgebied instant te houden (Raad van Europese Gemeenschappen, 1992, 1979).
2) VEN en IVON: Het Vlaams Ecologisch Netwerk is een samenhangend geheel van gebieden waarin het Vlaams beleid naar natuurbehoud, -herstel en –ontwikkeling van
109
de natuur streeft aan de hand van beschermingsmaatregelen. Het Integraal verbindingsen
ondersteunend
netwerk
bestaat
uit
natuurverwevingsgebieden
en
natuurverbindingsgebieden die de VEN-gebieden verbinden ter bevordering van de migratie van dieren en planten (Vlaamse Overheid, 1997). 3) Buffergebied van 250 m rond woningen: Omwille van de veiligheid (bijvoorbeeld ijsval en blikseminslag), geluidshinder, visuele hinder, slagschaduw e.d. moet volgens de wet een buffer van 250 m rond woningen genomen worden. Wanneer een woning zich zou bevinden op een afstand van ten minste 250 m kan er van uitgegaan worden dat de hinder en veiligheid aanvaardbaar is (Leterme et al., 2006).
4) De luchtverkeersleiding is een dienst die de bewegingen van vliegtuigen aan de grond en in de lucht in Vlaanderen begeleid. Via deze dienst wordt een vlotte verkeersstroom verzekerd in Vlaanderen. Alle gebruikers van het luchtruim, zowel commercieel en militair, kunnen op deze dienst beroep doen. Het luchtruim waarin deze dienst opereert wordt ‘gecontroleerd luchtruim’ genoemd. Piloten zijn wettelijk verplicht om de instructies van deze dienst op te volgen wanneer ze zich in ‘gecontroleerd luchtruim’ bevinden (www.belgocontrol.be, 18 maart 2015). Een onderverdeling wordt gemaakt tussen militair gecontroleerde luchtruim en het gecontroleerde luchtruim voor burgerluchtvaart. Het militair gecontroleerd luchtruim omvat het luchtruim boven de militaire vliegvelden en de zones waar militaire oefeningen en activiteiten worden uitgevoerd. Voorbeelden van militaire vliegvelden zijn Koksijde en Kleine Brogel. Het luchtruim onder burgercontrole bestaat uit het luchtruim boven luchthavens (terminal area) voor burgerluchtvaart en de plaatselijke verkeersgebieden (Control Zone) (www.belgocontrol.be, 18 maart 2015). Naast het luchtverkeer bestaan ook radars. Deze radars detecteren de afstand, de vliegrichting en de snelheid van het vliegtuig. Hiernaast kunnen ze ook informatie vanuit het vliegtuig zelf ontvangen waarbij de hoogte, de identificatie en mogelijke alarmmeldingen worden doorgegeven (www.belgocontrol.be, 18 maart 2015). 5) Seveso installaties: Seveso installaties bevatten een groot risico op zware ongevallen
doordat deze installaties in het bezit zijn van gevaarlijke stoffen die de gezondheid van de mens of het milieu kunnen aantasten (www.lne.be, 22 maart 2015).
110
Bijlage 5: Aanbod zonne- en windenergie per landschapstype in Vlaanderen (zonder en met wettelijk kader) Aanbod duurzame energie Vlaanderen (MWh/j/km²) Landschapstype 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51
Zonder wettelijk kader Zonne-energie Windenergie 22 711,55 5088,19 26 524,42 9 039,85 15 776,78 5 346,91 9 757,90 9 068,99 10 958,22 8571,05 6 585,52 7 619,69 5 066,34 7 656,89 8 879,63 9 850,54 5 906,38 9 033,19 8 060,25 7 350,00 6 788,90 8 235,38 5 231,23 1 403,57 13 899,56 7 272,62 19 021,04 8 618,19 13 689,39 5 564,68 9 389,03 5 994,07 7 237,03 6 579,49 14 744,07 5 443,35 1 831,12 4762,71 1 297,09 0,00 1 041,79 8 098,82 2 104,58 9 701,29 1 537,10 2 661,92 707,22 5 582,83 404,94 9 338,80 537,67 8 129,60 550,96 4926,49 566,60 2 907,30 503,26 5 267,34 513,21 4 477,11 1 616,24 8 969,98 1 947,81 8 655,81 1 445,62 3 865,38 2 257,10 8 633,69 2 728,16 8 797,68 1 764,82 9 597,79 2 170,34 9 005,59 1 576,56 3 684,41 1 981,07 7 460,95 2 433,25 3 800,84 1 477,50 7 152,50 823,88 9 490,40 1 318,00 8 947,97 1 534,38 0,00 0,00 8 454,28 872,70 9 507,69 852,94 6 795,72 1 507,06 7 362,31 665,42 2 281,13 809,19 7 900,24 126,78 6 097,01
Met wettelijk kader Zonne-energie Windenergie 17 140,93 268,07 8 973,90 0,00 14 334,69 18,38 8 985,60 76,50 7 440,08 0,00 6 371,80 108,12 4 913,66 0,00 8 435,93 74,92 5 211,91 92,22 7 345,44 33,69 6 289,80 11,57 4 497,87 1 488,55 9 924,87 4 851,24 15 387,88 7 90,72 9 600,66 1 533,10 8 833,88 1 236,60 8 992,44 0,00 13 275,20 0,00 1 775,00 0,00 1 000,86 214,36 723,87 225,49 1 402,22 112,40 1 166,81 264,39 507,50 98,34 257,10 57,66 418,59 0,00 341,82 0,00 218,37 177,10 0,00 0,00 461,80 0,00 1 308,44 812,73 1 501,40 341,02 1 350,84 663,37 2 284,83 1 062,75 2 392,11 473,73 1 448,32 0,00 1 221,45 482,82 1 416,34 306,73 1 739,54 223,65 2 136,26 202,61 974,88 12,00 440,67 38,68 1 154,05 286,19 901,48 149,54 0,00 0,00 631,33 95,26 520,,64 224,82 1 251,69 104,75 3 283,23 1 286,00 1 123,58 321,12 66,29 0,00
111
52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
691,25 1 069,40 80,68 1 160,77 1 349,99 1 584,06 0,00 1 174,24 677,09 7 316,23 7 709,29 2 942,41 1 829,13 5 723,86 5 998,35 3 519,11 3 343,28 674,14 1 953,84
4 483,60 12 007,66 9879,82 8 776,03 5 095,42 4 697,21 7513,91 5 961,82 3 787,28 9 163,90 1 615,36 4 857,13 4 476,46 11 695,94 9 755,24 11 761,36 7 659,29 6 018,01 0,00
1 487,67 1 349,55 80,89 945,31 967,64 1 439,96 0,00 736,33 548,57 6 992,15 5 637,29 3 845,29 1 509,73 6 928,49 6 585,46 2 849,73 6 930,02 1 927,23 3 861,42
663,45 115,98 3 969,25 527,51 49,47 111,21 0,00 318,73 171,92 81,26 11,12 0,00 0,00 0,00 0,00 404,17 0,00 0,00 2 913,35
Bijlage 6: Aanbod zonne- en windenergie per landschapstype in Diksmuide (zonder en met wettelijk kader) Aanbod duurzame energie Diksmuide (MWh/j/km²) Landschapstype 1 2 3 4 6 8 9 10 14 15 17 21 26 27 31 32 33 34 35 38 39 40 46 48 53 61 65 66 67 69
Zonder wettelijk kader Zonne-energie windenergie 19 832,16 2 399,38 0,00 0,00 12 772,32 0,00 10 064,86 6 416,86 6 761,83 0,00 10 575,12 0,00 5 447,01 9 978,28 8 322,09 8 148,82 0,00 0,00 14 482,97 32 047,71 16 439,19 0,00 217,44 8 217,31 538,43 12 763,75 773,14 9 044,76 1 205,74 5 556,88 1 162,16 13 079,17 2 350,61 16 610,02 2 289,65 8 339,33 2 160,35 9 706,65 1 360,55 10 724,70 1 262,57 7 724,81 2 158,96 8 847,42 27,33 0,00 2 873,56 4 933,01 63,45 5 391,04 7 613,72 8 457,26 7 727,42 8 154,84 625,65 25 516,74 0,00 0,00 86,95 19 223,95
Met wettelijk kader Zonne-energie windenergie 12 604,16 0,00 0,00 0,00 11 930,46 0,00 2 917,33 0,00 2 020,21 0,00 959,99 0,00 5 848,79 0,00 1 323,01 0,00 0,00 0,00 18 035,61 0,00 13 371,13 0,00 0,00 0,00 83,96 0,00 122,43 0,00 71,10 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 13,60 0,00 22,75 0,00 121,27 0,00 0,00 0,00 416,29 0,00 0,00 0,00 164,11 0,00 0,00 0,00 4 612,32 0,00 5 037,71 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00 0,00
112
Bijlage 7: Aanbod zonne-energie in Vlaanderen
113
Bijlage 8: Aanbod windenergie in Vlaanderen
114
Bijlage 9: Aanbod zonne-energie in Diksmuide
115
Bijlage 10: Aanbod windenergie in Diksmuide
116
Bijlage 11: Energievraag Diksmuide
117
Bijlage 12: Energievraag per landschapstype in Diksmuide Landschapstype 1 2 3 4 6 8 9 10 14 15 17 21 26 27 31 32 33 34 35 38 39 40 46 48 53 61 65 66 67 69
Energievraag (MWh/j/km²) 43 174,16 0,00 22 660,02 19 945,58 15 695,29 13 653,02 11 973,69 16 870,27 14 620,09 40 103,70 31 591,06 763,25 1 004,83 1 163,23 1 919,26 2 035,00 3 774,95 3 213,45 3 596,97 1 960,99 1 905,95 3 303,38 246 38 9 452,47 2 297,92 18 201,46 11 500,87 1 962,72 0,00 301,07
118
Bijlage 13: Energievraag en aanbod duurzame energie in Diksmuide per landschapstype
119
Bijlage 14: Energievraag en Aanbod (tabel behorende bij bijlage 13) Aanbod > Vraag Landschapstype MWh/j/km² 3 451,60 9 6 426,98 15 7 671,51 21 12 297,35 26 8 654,67 27 4 843,36 31 12 206,33 32 15 185,67 33 7 415,53 34 8 270,03 35 10 124,25 38 7 081,43 39 7 703,00 40 3 156,57 53 4 381,38 65 24 179,67 66 19 009,82 69 Aanbod > Vraag Landschapstype MWh/j/km² / /
Zonder het wettelijk kader Vraag > Aanbod Landschapstype MWh/j/km² 20 942,62 1 9 887,70 3 3 463,87 4 8 933,46 6 3 077,90 8 399,36 10 14 620,09 14 15 151,87 17 219,05 46 1 645,90 48 2 130,47 61
Met het wettelijk kader Vraag > Aanbod Landschapstype MWh/j/km² 30 570,00 1 10 729,56 3 17 028,25 4 13 675,08 6 12 693,03 8 6 124,90 9 15 547,26 10 14 620,09 14 22 068,09 15 17 919,93 17 763 25 21 920,87 26 1 040,80 27 1 848,16 31 2 035,00 32 3 774,95 33 3 199,85 34 3 574,22 35 1 839,72 38 1 905,95 39 2 887,09 40 246,38 46 9 288,36 48 2 297,92 53 13 589,14 61 6 463,16 65 1 962,72 66 301,07 69
Vraag = Aanbod Landschapstype MWh/j/km² 0,00 2 0,00 67
Vraag = Aanbod Landschapstype MWh/j/km² 0,00 2 0,00 67
120
Bijlage 15: Lokalisatie van de opnameplaatsen (case 1, case 2 en case 3)
Kaart 1: Lokalisatie van de opname plaats in het urbaan landschap (Bron: naar Van Beveren et al., 2012)
Kaart 2: Lokalisatie van de opname plaats in het landbouwlandschap op zandige bodem (Bron: naar Van Beveren et al., 2012) 121
Kaart 3: Lokalisatie van de opname plaats in het urbaan landschap (Bron: naar Van Beveren et al., 2012)
122
Bijlage 16: Gesimuleerde en originele panorama foto’s
Foto 1: Urbaan landschap (case één) (origineel)
Foto 2: Urbaan landschap (case één) (gesimuleerd)
Foto 3: Landbouwlandschap op zandige bodem (case twee) (origineel)
123
Foto 4: Landbouwlandschap op zandige bodem (case twee) (gesimuleerd)
Foto 5: Combinatie landbouw en industrieel landschap (case drie) (origineel)
Foto 6: Combinatie landbouw en industrieel landschap (case drie) (gesimuleerd)
124
Bijlage 17: Opgestelde enquête (voorblad bundel en een voorbeeld van één foto met bijhorende indicatoren en vragen)
125
126
127