Wandeling: Ternatse wind– en watermolens De geboorte van Ternatse watermolens Men weet niet exact wanneer in Ternat de eerste molens verschenen. In onze buurgemeente Essene werd de Bellemolen in 1149 gebouwd door de monniken van de abdij te Affligem. Dit is meteen de verste vermelding van een watermolen die wij in onze streken ontmoeten. Twee eeuwen later werden er onder Ternat twee molens vermeld: - de windmolen op het “coutermoelenveld” onder Wambeek (cit.1337) - de watermolen van Sempst onder Ternat (cit.1381) nadere inlichtingen omtrent bovengenoemde molens gaan verloren in de mist der tijden. In de daaropvolgende jaren zal Ternat zijn welverdiende naam en faam als molendorp alle eer aandoen. Vervallen watermolens Eeuwenlang draaiden er in de waters van de Molenbeek of Bellebeek ontelbare kleine (graan)watermolens. De val van het bruisende water over het tuimelende waterrad harmonieerde er met het blijde lied van Gods kleurrijke zangvogels. Het was een streek waarin zich een intense bedrijvigheid afspeelde en het geliefkoosde plekje van schrijvers, schilders en zangers. Maar hoewel de romantiek nog niet is uitgestorven, toch is ook hier jaren geleden de laatste watermolen stilgevallen… Tijdens onze wandeltocht zullen twee van deze molens nader belicht worden: de watermolen van Steenvoorde en de watermolen van Hof ten Berg. Wij stellen ze uitgebreid aan u voor. De watermolen van Steenvoorde te Ternat (1379/1397 – 1954) Naam: Molen van Steenvoorde Adres: Op de Steenvoordebeek Eigenaar: privaat Bouwjaar: voor 1397 Type: Bovenslag watermolen Functie: Korenmolen Gevlucht/rad: verwijderd Inrichting: verwijderd Toestand: gebouw ingericht als woning Bescherming: niet beschermd Molenaar: geen Openingstijden: niet toegankelijk De watermolen van Steenvoorde was steeds een onverbreekbaar element bij het gelijknamige kasteel, dat na het slot Kruikenburg tot de beste bolwerken behoorde van de plaatselijke verdediging. Tot 1922 hebben kasteelgoederen én watermolen steeds dezelfde eigenaar toebehoord. Alhoewel het kasteel Steenvoorde in 1695 de prooi der vlammen werd, werd de molen slechts vrij recent afgebroken. De watermolen van het kasteel Steenvoorde (1379/1397 – 1954) In de tweede helft van de veertiende eeuw kwamen de leengronden van Steenvoorde in het bezit van Renier IV Eggloy, gehuwd met Maria Esselen. Hij liet er meerdere bouwwerken oprichten, zoals een toren, een molen en verdere afhankelijkheden. Zijn zoon Wouter, die in 1393 huwde met Margrieten T’s Hertoghen, kwam op 17 oktober 1397 door erfenis in het bezit van de goederen te Steenvoorde. Vanaf dan werd de toren door meerdere voorname herenfamilies bewoond. Tijdens de Franse oorlogen werd het kasteel in 1695 tot op de grond afgebrand. In 1772 waren “Den heere Baron de Renesse ende mevrouwe de Liedekerke, eygenaers van een vervallen casteel, tegenwoordig onbewoond”. Van 1834 tot 1922 behoorde de molen toe aan Brusselse graven.
De watermolen van de familie De Rom (1922 – 1954) Op 1 augustus 1922 verkocht Mijnheer Elie – Florent – Marie – Joseph – Raoul, Graaf de Liedekerke, doctor in de rechten uit Leefdaal,….zijn goederen in het gehucht Steenvoorde aan Josephina en Maria De Rom, meerderjarige dochters van Louis en Maria Hamerykx. Reeds twee jaar later stond Maria (°St.-Katherina–Lombeek, 31 augustus 1893, gAalst, 27 februari 1979), ongehuwde landbouwster, haar rechten op de watermolen af aan haar hoger genoemde zuster Josephina. Mevrouw Josephina De Rom was geboren te St.Katherina Lombeek op 28 oktober 1894. Zij huwde aldaar op 7 augustus 1923 met Gustaaf Hubert Van Der Steen, geboren te St.Martens Bodegem op 31 mei 1888.Uit het huwelijk kwamen geen kinderen voort. In 1948 toen Hubert Van Der Steen, bankbediende, zijn zestigste levensjaar bereikte, werd besloten de watermolen van de hand te doen. Op dat ogenblik was Jozef Lodewijk De Rom al lang de gevierde mulder op Steenvoorde. Josephina overleed te Aalst op 8 december 1972. Haar echtgenoot Gustaaf was haar al vier jaar vroeger voorgegaan: hij was overleden te Asse op 25 juli 1968. Op 28 september 1948 verkocht Josephina haar watermolen aan haar beminde broer Jozef Lodewijk Maurits De Rom. Hij was geboren te Ternat op 27 februari 1902 en huwde re op 30 mei 1930 met Albertine Margan, eveneens alhier geboren op 13 maart 1896. Uit dit huwelijk sproten twee kinderen: Josette (°1932) en Jean (°1934). Reeds in 1954 werd de molen, na verandering van bestemming, als “huis” beschreven. Vandaag is er van het molenwerk niets meer overgebleven… De molen en de molenaars De molenaars tijdens het Ancien Régime zijn slechts sporadisch gekend: In 1670 overleed Gillis Parmentiers, “molder van Steenvoord”. In 1710 was Peeter Parmentiers reeds “molder ongeveer 25 jaeren”. In 1772 woonde Peeter Demunck, die Barbara Schoonjans huwde, op de watermolen. Hun jongste dochter huwde een zeker Egidius Van Ingelgem, die er zijn schoonvader als molenaar opvolgde. Na de aankoop in 1922 werd de familie De Rom zowel eigenaar als molenaar. De laatste molenaar was Jozef De Rom–Margan. Jammer genoeg blijven ook de molengegevens veeleer schaars: Aanvankelijk was het molenhuis een houten constructie. In 1626 werd het in steen opgetrokken. Sindsdien werd het herhaaldelijk verbouwd. Tot in 1947 was er een houten bovenslagrad en een houten watergoot; het metalen bovenslagrad dat er toen kwam had een diameter van 3,65m. en een breedte van 1,5 m. er waren twee maalstoelen: een koppel zwijnaardstenen met een diameter van 1,6m. en een koppel tarwestenen (één Engelse en één Franse steen) met een diameter van 1,5m. Alleen bij hoge waterstand konden de beide steenkoppels werken. De vroegere watermolen is thans als woning ingericht. Van het binnenwerk, het rad en het sluiswerk is niets meer overgebleven. De beekbedding is verlegd. De watermolen Ten Berg te St. Katherina–Lombeek (voor 1389 – heden) Naam: Molen aan de Ploter Adres: St. Katharinastraat, op de Molenbeek Eigenaar: privaat Bouwjaar: voor 1461 Type: bovenslag watermolen Functie: korenmolen Gevlucht/rad: dwars op de waterloop Inrichting: nog gedeeltelijk aanwezig Toestand: rad verweerd Bescherming: niet beschermd Molenaar: geen Openingstijden: op aanvraag bij de bewoners Verwijzing: Molenecho
De vermelding van 14 april 1461 Een verre vermelding dateert van 14 april 1461, maar de oprichting moet waarschijnlijk veel vroeger gezocht worden: wij leren éne Jan Van Moelenbeke enkel kennen door het feit dat hij afstand deed van een mudde graan, jaarlijks te nemen op de watermolen Ten Berghe onder St. Katherina – Lombeek, ten voordele van het Godshuis van Hertoginnedal nabij Oudergem. Bovedien werd nog ¼ van de molenvijver bij de actie betrokken. Verder vernemen wij nog dat voor Jan de molen draaiende gehouden werd door diens vader, wijlen Machiel van Moelenbeke. En…in 1939 leren wij “Jan, de mulder” kennen, naar aanleiding van het stelen van enig hout in de bossen van Liedekerke. De watermolen tijdens de 16de en 17de eeuw Over de zestiende eeuw, tijd van hevige godsdienstvervolgingen, bereiken ons geen gegevens. En ook wat de zeventiende eeuw aangaat, gaan alle gegevens verloren ingevolge de veelzijdige Franse oorlogen die onze streken teisterden. Alle archieven, die te Brussel bewaard werden, gaan in de vlammen op:”Register inhoudende goedenissen ende wethelijcke passeringen onder den Graefschappe van Cruquenbourg, Wambeke, Lombeke ende Ternath ’t sedert de groote ruïne gebeurt door de Fransche tiranike bombarderinghe der stadt Brussele op de 13 Augusti 1695. Alwaer den geheelen Comptoire deser Bancke, gevlucht synde, is verbrant, dus confuselijck geënregistreert.” Het molenaarsgeslacht Vandermijnsbrugge In de eerste helft van de achttiende eeuw was de watermolen in het bezit van een zekere Adriën Vandermijnsbrugge, molder. Hij werd opgevolgd door Petrus Vandermijnsbrugge, die op 1 november 1767 te St. Katherina – Lombeek huwde met Joanna Maria Schoonjans, aldaar geboren op 4 januari 1745, de dochter van Petrus en Elisabeth Sneppe. In het molenhuis schonk Joanna het leven aan 14 kinderen. Het was vooral Adrianus (° St. Katherina – Lombeek, 3 oktober 1778), die vaders watermolen draaiende hield. Bovendien huwde Adrianus in 1818 te Itterbeek met de overbekende Anna van Lierde, de levenslucstige dochter van Judocus en Maria Van der Elst. Op 30 april 1856 verdeelden “de twee eenige kinderen” Leonardus Josephus en Petrus Vitalis de erfenis van beide ouders en viel de watermolen toe aan Petrus Vitalis Vandermijnsbrugge, molenaar. Daarna bleven “de kinderen Vandermijnsbrugge” eigenaar tot omstreeks 1870. Het molenaarsgeslacht Van Roy Omstraaks 1870 kwam de molen in het bezit van de weduwe van Ambrosius Van Roy, zijnde Theresia Bastaerts. Van de vier kinderen die uit het huwelijk voortkwamen, was het de eerst geboren zoon Jean-Baptist Van Roy (°St.Katherina–Lombeek, 27 april 1862), die zijn vader opvolgde. Hij huwde te Pamel in 1891 met Louisa Kestens, aldaar in 1865 geboren. Om aan de steeds toenemende concurrentie het hoofd te kunnen bieden liet Jean-Baptist het molenaarsbedrijf met een stoommachine uitbreiden. In 1894 wordt het geheel beschreven als ‘water– en stoomgraanmolen’. Daarmee was Ten Berg terug vol bedrijvigheid. De watermolen van onderwijzer Monsieur Op 27 november 1941 werd, na verdeling, de watermolen toegewezen aan Maria Celestina Van Roy (°St. Katherina–Lombeek, 16 januari 1895), aldaar gehuwd op 18 augustus 1924 met Felix Robertus Monsieur, onderwijzer, Molenaar van dienst was Jozef-Lodewijk de Ridder. Schoolmeester Felix overleed in 1961, zijn weduwe Maria Celestina behield vaders watermolen tot bij haar overlijden in 1972. Het treurspel van de Plotermolen Op 2 augustus 1974 werden de eerder genoemde goederen aangekocht door een handelaar uit Brussel, Roland Achille Daled-de Hertogh. Dezelfde dag nog werd de molen – met metalen bovenslagrad – aan de Ploter verder verkocht aan Marc Emmanuel Ruffo De Bonneval de la Fare des Comtes de Sinopoli De Calabre-Plissart, zonder beroep, wonende te Wezembeek – Oppem. Na aanzienlijke wijzigingen werd het geheel in 1976 beschreven als stoomwatergraanmolen. Maar ook nu was het sprookje van korte duur. Op 6 maart 1981 kocht de S.A. Immo Stalpaert uit Kortrijk de goederen aan, die ze op 25 december 1983 opnieuw verkocht aan de rijkswachtofficier Remi Peeters–de Handschutter. In 1984 werd, na vereniging van de percelen, het geheel als huis beschreven.
Naast de hierboven beschreven monumenten sieren nog 4 andere watermolens het Ternatse grondgebied. Hier volgt een beknopte beschrijving: De watermolen van Opalfene te Ternat (voor 1378 – heden) De exacte bouwdatum van deze molen, die oorspronkelijk fungeerde als oliemolen, is niet bekend. Door verkoop en erfenis kwam de molen in verschillende handen terecht, o.a. in die van een zekere Jan Esselyn, een Brussels handschoenenmaker. Over de 16de en de eerste helft van de 17de eeuw zijn weinig gegevens bekend. Het is een vrij woelige periode en het is maar de vraag of de Opalfenemolen de godsdiensttroebelen heelhuids overleefd heeft. In ieder geval werd hij vanaf de 18de eeuw nog enkel als graanmolen vermeld. Ook nu veranderde de molen regelmatig van eigenaar: de vermogende patriciërsfamile Van Solthem, het merkwaardige molenaarsgeslacht Van Lierde en de eeuwenoude Ternatse familie De Valck zijn de voornaamste. De huidige gebouwen dateren van 1853. van 1895 tot 1921 was er tevens een stoommachine in gebruik. In de periode van 1951 tot 1977 was Cyriel Limbourg de bekwame (én tevens laatste) molenaar. Op 10 juli 1987 werd de molen eigendom van E. Vanderborght-Vanden Driessche. Het molenwerk is nog goed bewaard gebleven: nog in 1975 – 77 werden metalen tandwielen aangebracht. Het metalen bovenslagrad daarentegen, dat in 1926 het houten waterrad verving, is door het agressieve water van de Molenbeek sterk aangetast en is aan vervanging toe. De watermolen van Neerlafene te Ternat (voor 1447 – heden) Uit een ver citaat kan men afleiden dat aanvankelijk “het hof ten Berghe” en “de molen ten Berghe” één geheel vormden en aan dezelfde eigenaar toebehoorden. Door een stichting, gedateerd 22 juli 1514, gingen deze goederen over aan de armen van de stad Brussel. Van 1515 tot 1819 was “mijnsheeren” molen slechts in het bezit van twee herenfamilies nl. het Brussels patriciërgeslacht ’t Serclaes (cfr. Molen van Kruikenburg) en het adellijk geslacht de Fourneau. De 17de eeuw was (grotendeels door oorlogstroebelen) rampzalig voor Gravenmolen: plunderingen, gedeeltelijke afbranding en andere vernielingen ondermijnden zijn werking. Ook in de 19de en 20ste eeuw was de molen in het bezit van meerdere personen. Één van hen was de molenaar Theofiel Philip Verbrugghen, die niet alleen het rad van de watermolen draaiende hield, maar ook houder was van de “laiterie St. Anne” en een café-restaurant, vooral bezocht door de Brusselse burgerij. De laatste beroepsmolenaar (sinds 1926) was Jozef-Lodewijk De Ridder (overleden in 1976). In 1977 ondergingen het oude molenhuis en de aanhangende woning een ingrijpende restauratie. Het huidig gebouw is 19de - eeuws. In het begin van de jaren 1980 werd de molen omgebouwd tot woonhuis. Hierbij werd het binnenwerk verwijderd. Het waterrad mist zijn goot en het water stroomt door de sluispoorten die hun deuren missen. De watermolen van Klapscheut te Wambeek (voor 1450 – heden) De Klapscheutmolen werd al vermeld in het midden van de 15de eeuw in een rekening waarbij weilanden werden verhuurd: “van den broecke van clapschetten” (…) “naest den molen”. Het eerstewatermolentje, voorzien van een onderslagrad, was van weinig betekenis ingevolge het klein debiet van de Klapscheutbeek. In de zomermaanden dienden de boeren hun graan elders te laten malen. De huidige Klapscheutmolen werd gebouwd in 1572. dat jaartal is te vinden in een steen van de grote stuw naast de molen, die het water ophoudt zodat de opvallend hoog gelegen spaarvijver (30 aren) kan vollopen. Tijdens de 18de eeuw behoorde ook deze Klapscheutmolen toe aan verschillende personen o.a. de familie Wambacq uit Essene en Henri Moens, een voorname Brusselaar. De bekwame molenaars Van Lierde hielden het rad van de molen, waar het gonsde van een onuitputtelijke bedrijvigheid, draaiende. In de eerste helft van de 19de eeuw werd de molen eigendom van Brusselaars, om nadien in handen van Petrus Josephus De Smet te belanden. Diens dochter huwde met Petrus De Troch en zo verscheen een nieuw molenaarsgeslacht te Klapscheut. In 1910 werd het houten bovenslagrad vervangen door het nog bestaande ijzeren bovenslagwiel. Twee generaties later – in 1983 – werd het waterrad van de eeuwenoude molen voorgoed stilgelegd door landbouwer – molenaar Jean De Troch. In 1991 werden de Klapscheutmolen van Wambeek en zijn onmiddellijke omgeving als beschermd monument erkend.
De Overnellemolen te Essene De Overnellemolen is een oude banmolen toebehorende aan het geslacht d’Avenelle. Het molenhuis stond op het grondgebied van Essene, maar het waterwiel draaide op het grondgebied van Ternat. Het was een molen met bovenslagrad. In 1271 was de molen in het bezit gekomen van de abdij van Affligem. In 1709 werd hij heropgebouwd en hoorde ononderbroken toe aan de familie Van De Putte. In 1938 werd te Overnellen een vuurmolen in gebruik genomen. Vandaag is de watermolen helemaal vervallen. Verdwenen windmolens In onze drie dorpen kenmerkt de 18de eeuw zich op demografisch gebied door een verdubbeling van het aantal inwoners. Onze watermolens, allen gelegen op kleine beekjes in de vallei van de Bellebeek, waren niet langer in staat om aan de broodbehoeften van de inwoners te voldoen. De windmolen, een typisch Frans–Vlaamse uitvinding uit de 12de eeuw deed hier nu ook zijn intrede. Tijdens de wandeltocht zal u molen De Neef helaas niet meer zien staan, maar wel halt houden bij de plek waar eens zijn wieken rustig draaiden. Een nadere kennismaking is hier dan ook op zijn plaats. Windmolen De Neef te St. Katherina–Lombeek (1856-1956) - de oprichting Egidius De Backer, zoon van Petrus en Anna Maria De Roock, bouwde in 1856 een windmolen op zijn landerijen gelegen op de Grote Heide. Blijkbaar bracht Egidius de standaardmolen met paard en kar naar St. Katherina–Lombeek en was de windreus afkomstig uit een Waals dorp, gelegen ten zuiden van Waterloo. Op 31 december 1859 werd de molen op de Grote Heide verhuurd, voor een termijn van vegen jaar, aan Joannes Baptista De Neef, de eerste molenaar. De bejaarde eigenaar Egidius bepaalde in de ‘huurcedulle” evenwel dat de verloofde molenaar binnen de drie maand zou huwen met zijn flinke dochter Anna Francisca De Backer. En in het begin van het jaar 1860 geschiedde het alzo… - de windmolen De Neef Op 27 september 1860 verdeelden de kinderen de ouderlijke erfenis en kwam de windmolen in het bezit van het gezin De Neef–De Backer. In 1870 was Joannes Baptista verplicht het molenhuis deels te herconstrueren. In 1904 werden de gebouwen terug aangepast om de plaatsing van een stoommachine toe te laten. J.B. De Neef overleed te St. Katherina–Lombeek op 6 maart 1905, op de leeftijd van 69 jaar, nalatende zijn vrouw Anna Francisca en zeven kinderen. De oudste zoon, Charles Louis De Neef, werd de laatste molenaar. Door een plotse sterke stijging van de brandstofprijzen werd het werken met de stoommolen onrendabel. Vanaf 1930 werd er nog enkel gemalen met de windmolen, precies zoals voorheen. Maar ook hier betekenen de opduikende cilindermolens de doodsteek voor oude windmolens. Op 4 april 1944 werd de molen De Neef geklasseerd ‘om reden van zijn artistieke, oudheidkundige, historische en esthetische waarde’. - Prosper Verhasselt, de laatste eigenaar Op 27 september 1955 werd bij openbare verkoop de oude en verlaten wondreus aangekocht door de Liedekerkenaar Prosper Verhasselt. Reeds op 28 maart 1956 werd dan ook ‘omwille van zijn bouwvallige staat gedeclasseerd de houten windmolen,…’. Enkele maanden later werd hij met één paard neergehaald. De molen op de Grote Heide was precies honderd jaar geworden. Als u denkt dat Ternat maar één windmolen rijk was, vergist u zich. Nog 3 andere exemplaren maakten deel uit van het grondgebied. Wij vatten ze kort voor u samen.
De windmolen van Sempst te Ternat (1791 – 1931) De graanwindmolen en bijbehorende infrastructuur (woonhuis, schuur,….) kwamen er op vraag van de inwoners van Ternat, getroffen door broodnood na de droge zomer van het jaar 1757. Toch duurde het nog ettelijke jaren eer men toestemming verkreeg en de (langzaam vorderende) werken op de Wilgberg voltooid waren. Oprichter was J.A. Van Mulders, de latere kasteelheer van Groot–Bijgaarden. In de 19de en 20ste eeuw behoorde de molen toe aan verschillende molenaarsgeslachten, waaronder het geslacht Van Lierde (het beroemdste van West - Brabant) en het geslacht Limbourg. Van de nabestaanden uit dit laatste geslacht was niemand bereid de ouderwetse en oude molen over te nemen: de opkomst van de cilindermolen deed de molenactiviteit op Sempst voortdurend afnemen. In 1931 werd de windmolen van Sempst neergehaald. De Vonkaertmolen te Wambeek (1853 – 1934) Deze molen werd aan de Schapenbaan te Wambeek / Schepdaal opgericht door Petrus van Cutsem. Waarschijnlijk kwam zijn zoon om het leven bij de opbouw ervan in 1853, waardoor de ‘vervloekte’ molen verkocht werd. In 1857 wist Petrus Josephus De Smet – ook reeds in het bezit van de Klapscheutmolen – de windmolen te kopen. In 1872 werd de mole tijdens een zware storm van de teerlingen geworpen. De volksmond sprak over ‘de verbliksemde molen’, waardoor de benaming vonkhout of vonkaert (hout dat gevonkt heeft) ontstond. Maar in datzelfde jaar werd de Vonkaertmolen voor de zesde – en laatste maal – van eigenaar. De gedreven Remi Arijs werd de trotse bezitter. Omstreeks 1925 werden er nog twee roeden vervangen, maar op dat moment vertrokken de meeste klanten reeds naar moderne maalderijen. In 1934 begon de molen gevaarlijk over te hellen en werd door twee paarden omvergehaald. De windmolen van de Morette (1830 – heden): Op de grens van Asse en Ternat bevindt zich vandaag nog de stenen romp van de sterke stellingmolen van de Morette. De molen en aangrenzende stokerij behoorden eerst toe aan de heer Oris en nadien aan de familie Van Hoorde. Omstreeks de eeuwwisseling was de molen reeds vele jaren buiten dienst gesteld (o.a. door het afnemen van de molenwieken en de barre weersomstandigheden). In 1938 werd hij nog gerestaureerd, maar slechts één jaar later werd hij niet meer gebruikt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog nestelde de bezetter zich op het kasteel en de molen deed dienst als uitkijkpost om de gehele streek onder controle te houden. In 1987 werd de Morette door een pretpark bedreigd, maar het gemeentebestuur van Asse kon nog tijdig het onheil afwenden. Bovendien werd de vervallen windmolen vanaf datzelfde jaar beschermd. Vandaag getuigt de bakstenen romp van een bewogen verleden. Bron: Stijn Raspé n.a.v. Erfgoeddag 2005.