WAAR KOMT ONS DRINKWATER VANDAAN ? VERSCHILLENDE SOORTEN WATER De VMM onderscheidt zes soorten water, afhankelijk van hun oorsprong of functie. Oppervlaktewater = water dat op natuurlijke wijze in bronnen, rivieren, meren of vijvers terechtkomt. Het is afkomstig van hemel- en grondwater. Soms is het de bron voor leidingwater. Grondwater = water uit de bodem, dat komt van hemel- en oppervlaktewater. Via waterdragende lagen stroomt het van plaatsen waar het water hoog staat naar plaatsen waar het laag staat. Dat gebeurt eerder traag. Oppervlaktewater verplaatst zich veel sneller, via kanalen. Putwater = grondwater uit een kunstmatig gegraven put. Bronwater = grondwater dat op een natuurlijke manier aan de oppervlakte komt. Het wordt ter plaatse afgetapt voor gebruik. Leidingwater (drinkwater) = water van heel hoge kwaliteit, ideaal voor menselijke consumptie. Drinkwatermaatschappijen produceren het na zuivering van oppervlakteof grondwater. (www.waterloketvlaanderen.be) Hemelwater = water dat uit de hemel valt, zoals regen, sneeuw of hagel. OORSPRONG.
Wat is leidingwater / drinkwater? Waar komt het vandaan? Leidingwater/drinkwater wordt geproduceerd uit grondwater of oppervlaktewater. Jaarlijks produceren 15 Vlaamse drinkwatermaatschappijen ongeveer 340 miljard liter water. De drinkwatermaatschappijen onttrekken het water uit de grond of uit waterlopen en kanalen en staan in voor een doorgedreven zuivering, zodat het water een zeer hoge kwaliteit heeft en het geconsumeerd kan worden. Het water heeft dus al een grote weg afgelegd vooraleer het uit de kraan vloeit.
http://www.svw.be/overleg/watervoor.asp
Ongeveer driekwart van het in Vlaanderen geleverde drinkwater is uit Vlaanderen zelf afkomstig, ongeveer voor 51% geproduceerd uit grondwater, en 49% gewonnen uit oppervlaktewater. Het overige kwart wordt ingevoerd uit Wallonië. Om de belangrijke grondwatervoorraden in Wallonnië te ontlasten, investeren de Vlaamse drinkwaterbedrijven steeds meer in de uitbouw van oppervlaktewaterwinningen. De drinkwatervoorziening in Vlaanderen wordt verzorgd door 5 openbare drinkwaterbedrijven, enkele kleinere, gemengde bedrijven en een aantal stedelijke of gemeentelijke regies. De vijf openbare drinkwaterbedrijven zijn:
de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) de Antwerpse Waterwerken (AWW) de Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (PIDPA) de Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening (TMVW) de Intercommunale Waterleidingsmaatschappij van Veurne-Ambacht (IWVA)
Wat doet VMW? De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) staat binnen haar verzorgingsgebied in voor de studie, de oprichting en de exploitatie van alle installaties die nodig zijn voor de openbare watervoorziening. De VMW is een Vlaamse openbare instelling met een industrieel en commercieel karakter. De Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening is het belangrijkste drinkwaterbedrijf in Vlaanderen. De VMW beschikt over 75 operationele grondwaterwinningen en 4 oppervlaktewaterwinningen, die samen een productiecapaciteit hebben van ruim 135 miljoen m3 per jaar. De VMW exploiteert 94 opjaagstations en hydroforen en telt 80 watertorens en 68 drinkwaterreservoirs, met een totale opslagcapaciteit van nagenoeg 260.000 m3 drinkwater. Via een netwerk van ruim 28.000 kilometer leidingen levert de VMW drinkwater aan 170 gemeenten, goed voor meer dan 2,6 miljoen klanten-verbruikers. De VMW wisselt ook belangrijke hoeveelheden drinkwater uit met andere drinkwatermaatschappijen.
Geschiedenis watervoorziening Tyfus en cholera...twee ziekten die ook vandaag nog af en toe de kop opsteken, in gebieden waar door oorlogen of natuurrampen een tekort aan drinkbaar water ontstaat. In de 17e en de 18e eeuw waren beide ziekten in België verantwoordelijk voor duizenden doden. De toenemende industrialisering en de daarmee gepaard gaande vervuiling van put- en rivierwaters, en de gebrekkige hygiëne werkten dit in de hand. De toenmalige Franse overheid, die op het einde van de 18 eeuw België had veroverd, besloot dan ook in te grijpen. Het decreet van 14 december 1789 en de wetten van 16 en 24 augustus 1790 verplichtten de gemeenten om alle maatregelen te nemen om epidemieën en veeziekten te voorkomen. Daardoor legde de overheid meteen ook de verantwoordelijkheid voor de openbare drinkwatervoorziening in handen van de gemeenten. De Belgische regering nam in 1836 deze verantwoordelijkheid op in de gemeentewet. http://www.vmw.be/servlet/be.coi.gw.servlet.MainServlet?toDo=open&id=standardroot
Kwaliteit oppervlaktewater
Afvalwater van huishoudens en bedrijven, evenals verliezen van nutriënten en bestrijdingsmiddelen uit de landbouw en andere bronnen, tasten de kwaliteit van het oppervlaktewater aan. Deze aantasting uit zich onder andere in ongunstige zuurstofcondities, te hoge nutriëntenconcentraties en de aanwezigheid van allerlei gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu. Dit alles leidt tot een algemene daling van de ecologische kwaliteit. Fysische verstoringen, zoals het ondoordringbaar maken van infiltratiegebieden, rechttrekkingen van waterlopen, natuuronvriendelijke oeververstevigingen en de demping van grachtenstelsels tasten niet alleen de leefomgeving van aquatische organismen aan. Ze leiden ook tot een vermindering van de zelfzuiverende processen die het oppervlaktewater toelaten een deel van de verontreiniging zelf te verwerken. De overheid tracht de waterkwaliteit te verbeteren door de uitbouw en verbetering van de openbare saneringsinfrastructuur, structuurkenmerken te verbeteren en waterbodems te saneren. Via vergunningen, heffingen en inspecties tracht de overheid bedrijven ertoe aan te zetten kleinere vuilvrachten te lozen. Met het Mestdecreet wil de overheid de diffuse verliezen van stikstof en fosfor door de landbouw te reduceren.
Biologische waterkwaliteit, Belgische Biotische Index
Bij de beoordeling van de biologische waterkwaliteit wordt gebruikgemaakt van de Belgische Biotische Index (BBI), een index die steunt op de aan- of afwezigheid van aquatische macro-invertebraten. Als macro-invertebraten beschouwt men grotere, met het blote oog waarneembare ongewervelden, zoals insecten(larven), weekdieren, kreeftachtigen, wormen e.d. De Belgische Biotische Index wordt bepaald door de relatieve gevoeligheid van bepaalde indicatorsoorten voor verontreiniging én van de verscheidenheid aan soorten. De indexwaarde schommelt tussen 0 (uiterst slechte kwaliteit) en 10 (zeer goede kwaliteit). De bekomen BBI-scores kunnen worden ondergebracht in kwaliteitsklassen.
Verloop Doelstelling biologische kwaliteit nog veraf Een BBI groter dan of gelijk aan 7 (goede of zeer goede biologische kwaliteit) is één van de basismilieukwaliteitsnormen die sinds 1 juli 1995 in Vlaanderen gelden. Het MINAplan 3 stelt dat het aantal meetplaatsen met een goede of zeer goede biologische kwaliteit in 2007 40 % moet zijn. Tijdens de meetcampagne 2006 werd de BBI op 660 meetplaatsen bepaald. Bijna de helft van de meetplaatsen (44 %) heeft een matige biologische kwaliteit (BBI 5 en 6), terwijl
14 % een slechte biologische kwaliteit heeft. Circa 11 % van de meetplaatsen heeft een zeer slechte biologische kwaliteit. 30 % van de meetplaatsen scoort in de kwaliteitsklassen ‘goed’ of ‘zeer goed’ en voldoet hiermee aan de wettelijke Vlaamse basiskwaliteitsnorm (BBI groter dan of gelijk aan 7). Die 30 % ligt nog een heel eind van de beoogde 40 % in 2007. Het Netebekken, het Maasbekken, het bekken van de Brugse polders, scoren beter dan gemiddeld. Zij hebben een percentage meetplaatsen dat voldoet aan de norm tussen 56 en 46%. In het bekken van de Beneden-Schelde voldoet de biologische waterkwaliteit slechts op 11% van de meetplaatsen.Ook het Demerbekken, het bekken van Dijle & Zenne en het Leiebekken scoren slecht, met resp. slechts ca. 15% van de meetplaatsen die voldoen aan de norm. Voor een trendanalyse werd wanneer er geen BBI meting op een bepaalde meetplaats bestond, telkens naar het jaar of 2 jaar voordien gekeken. Die extrapolatie maakt het mogelijk om voor elk jaar een BBI te hebben. Meetplaatsen waarvoor de tijdreeks dan nog onvolledig was, vielen weg. Op die manier bleven 188 meetplaatsen over. Het aandeel van de meetplaatsen met een slechte, zeer slechte of uiterst slechte kwaliteit is sterk gedaald. Het aandeel meetplaatsen met een matige kwaliteit is sterk toegenomen. Het percentage meetplaatsen met een goede of zeer goede kwaliteit is sinds het midden van de jaren 90 eveneens toegenomen. Die positieve evolutie zette zich ook in 2006 door. De biologische kwaliteit wordt niet enkel bepaald door de fysisch-chemische waterkwaliteit, ook de structuurkenmerken en de waterbodemkwaliteit zijn belangrijk. http://www.milieurapport.be/default.aspx?PageID=86&ChapID=2762&NodeID=2776
Jan Hegge, Siemen Quanten, Joris Peeters, Michiel Vanderhoydonck