w w ww Welche Wörter? Welche Woche? WOORDENLIJST DUITS – UITGAVE
3
voor leerlingen die voor het examenjaar Duits leren.
© imeester, www.imeester.nl,
blok 1a de vader de moeder de ouders de broer de zus de broers en zussen de oom de tante de zoon het gezin de grootouders de man de mannen de vrouw de vrouwen de bevolking de mensen de burgers de klant de klanten
der Vater die Mutter die Eltern der Bruder die Schwester die Geschwister der Onkel die Tante der Sohn die Familie die Großeltern der Mann die Männer die Frau die Frauen die Bevölkerung die Menschen die Bürger der Kunde die Kunden blok 1b
Absatz Ansicht also meinen Verfasser Aussagen behaupten
alinea opvatting dus bedoelen schrijver uitspraken beweren blok 1c
mogen, toestemming hebben kunnen lusten, houden van moeten willen weten
dürfen können mögen müssen wollen wissen
blok 2a het dagelijks leven tandenpoetsen aankleden ik kleed me aan uitkleden jij kleedt je uit de kleren ruziemaken het vaderland daar is niet veel te doen oefenen de gewoonten maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag de verjaardag
der Alltag Zähne putzen anziehen ich ziehe mich an ausziehen du ziehst dich aus die Klamotten streiten die Heimat da ist nicht viel los üben die Sitten der Montag der Dienstag der Mittwoch der Donnerstag der Freitag der Samstag der Sonntag der Geburtstag blok 2b
es bezieht sich auf bewerten bestätigen betonen dazu bemerken Beispiel Ergänzung
het heeft betrekking op beoordelen bevestigen benadrukken daarover opmerken voorbeeld aanvulling blok 2c
ik lust jij lust hij/zij/het lust wij lusten jullie lusten zij lusten / u lust
ich mag du magst er/sie/es mag wir mögen ihr mögt sie/Sie mögen blok 3a
Engels Frans wiskunde muziek gym tekenen geschiedenis biologie aardrijkskunde natuurkunde in het Duits in het Nederlands hoe zeg je dat in het Duits? het lesrooster wakker worden ik word wakker naar bed gaan uitrusten ik rust uit slapen
Englisch Französisch Mathe Musik Sport Kunst Geschichte Biologie Erdkunde Physik auf Deutsch auf Niederländisch wie sagt man das auf Deutsch? der Stundenplan aufwachen ich wache auf ins Bett gehen sich erholen ich erhole mich schlafen blok 3b
schließen ergeben in Bezug auf Ergebnis entsprechen Gegensatz was heißt das?
concluderen blijken met betrekking tot resultaat overeenkomen met tegenstelling wat wil dat zeggen? blok 3c
ik wilde jij wilde hij/zij/het wilde wij wilden jullie wilden zij wilden /u wilde
ich wollte du wolltest er/sie/es wollte wir wollten ihr wolltet sie/Sie wollten blok 4a
de wijk
das Viertel
het huis de huizen het gebouw de flat de kamer de kamers huren kopen thuis zijn naar huis gaan op het platteland staan lopen zitten liggen luisteren kijken springen proeven
das Haus die Häuser das Gebäude das Hochhaus das Zimmer die Zimmer mieten kaufen zu Hause sein nach Hause fahren auf dem Land stehen gehen sitzen liegen hören sehen springen schmecken blok 4b
erwähnen erläutern etwas davon halten Feststellung ersetzen was stellt sich heraus etwas in Frage stellen
noemen toelichten iets daarvan vinden constatering vervangen wat blijkt uit iets in twijfel trekken blok 4c
ik wist jij wist hij/zij/het wist wij wisten jullie wisten zij wisten / u wist
ich wusste du wusstest er/sie/es wusste wir wussten ihr wusstet sie/Sie wussten blok 5a
de droom het droomberoep
der Traum der Traumberuf
de boswachter de modeontwerper de modeontwerpster de kunstenaar de kunstenares de architect de architect (vrouwelijk) de bankdirecteur de bankdirectrice het fotomodel de privé-detective de verslaggever de handelaar de handelaar (vrouwelijk) de politie de reisgids de chauffeur de buschauffeur
der Förster der Modedesigner die Modedesignerin der Künstler die Künstlerin der Architekt die Architektin der Bankdirektor die Bankdirektorin das Fotomodel der Privatdetektiv der Arzt der Kaufmann die Kauffrau die Polizei der Reiseführer der Fahrer der Busfahrer blok 5b
Grund im Sinne des Textes hervorheben Schlussfolgerung Satz Spalte statt
reden in de lijn van de tekst benadrukken conclusie zin kolom in plaats van blok 5c
ik schreef jij schreef hij/zij/het schreef wij schreven jullie schreven zij schreven /u schreef
ich schrieb du schriebst er/sie/es schrieb wir schrieben ihr schriebt sie/Sie schrieben blok 6a
de tandarts de wiskundeleraar de leraren
der Zahnarzt der Mathelehrer die Lehrer
de leraressen de burgemeester de burgemeester (vrouwelijk) de specialist de schilder de schilderes de fotograaf de fotografe de taxichauffeur de kapper de bakker de verpleegkundige de verpleegster de timmerman de verkoper de verkoopster de badmeester
die Lehrerinnen der Bürgermeister die Bürgermeisterin der Spezialist der Maler die Malerin der Fotograf die Fotografin der Taxifahrer der Schneider der Bäcker der Krankenpfleger die Krankenschwester der Zimmermann der Verkäufer die Verkäuferin der Bademeister
blok 6b davon die Rede sein herleiten Zeile wo zeigt sich dass... zielen welche Meinung vertritt er? Voraussetzung
sprake zijn van afleiden regel waar blijkt dat... doelen welk standpunt neemt hij in? voorwaarde blok 6c
ik vond jij vond hij/zij/het vond wij vonden jullie vonden zij vonden/u vond
ich fand du fandst er/sie/es fand wir fanden ihr fandet sie/Sie fanden blok 7a
de advertentie de advertenties beslissen de beslissing
die Anzeige die Anzeigen sich entscheiden die Entscheidung
de opleiding de toekomst de feiten uitstellen gemakkelijk vermoeiend sportief de toets de inbreker de buurman de buurvrouw de buren het dorp de dorpen de stad de steden
die Ausbildung die Zukunft die Fakten aufschieben locker anstrengend sportlich die Prüfung der Einbrecher der Nachbar die Nachbarin die Nachbarn das Dorf die Dörfer die Stadt die Städte blok 7b
wie verhalten sie sich zueinander? Tatsache verwenden wie ist das zu verstehen? außer außerdem damit
in welke verhouding staan ze? feit gebruiken hoe moet dat worden opgevat? behalve bovendien opdat
blok 7c ik liet jij liet hij/zij/het liet wij lieten jullie lieten zij lieten /u liet
ich ließ du ließt er/sie/es ließ wir ließen ihr ließt sie/Sie ließen blok 8a
de kamer de deur de klink de tv de radio
das Zimmer die Tür die Klinke der Fernseher das Radio
de tafel de stoel het bureau de computer de kast meubels de muur het raam het raam opendoen de lamp het bed het kussen de verwarming het licht aandoen het licht uitdoen
der Tisch der Stuhl der Schreibtisch der Computer der Schrank Möbel die Wand das Fenster das Fenster aufmachen die Lampe das Bett das Kissen die Heizung das Licht anmachen das Licht ausmachen blok 8b
aber als aufgrund alles in allem also daher dagegen
maar toen op grond hiervan alles tezamen genomen dus daarom daarentegen blok 8c
lezen – las – gelezen gaan – ging – gegaan komen – kwam – gekomen eten – at – gegeten vinden – vond – gevonden schrijven – schreef – geschreven blok 9a
lesen – las – gelesen gehen – ging – gegangen kommen – kam – gekommen essen – aß – gegessen finden – fand – gefunden schreiben – schrieb - geschrieben
januari februari maart april mei juni
der Januar der Februar der März der April der Mai der Juni
juli augustus september oktober november december goedemorgen goedendag goedenavond nergens nodig hebben bijna bovendien daar
der Juli der August der September der Oktober der November der Dezember guten Morgen guten Tag guten Abend nirgendwo brauchen fast außerdem dort blok 9b
daraufhin Folge denn deshalb dennoch das heißt es ist klar
daarop gevolg want daarom echter dat houdt in het is duidelijk blok 9c
ik had jij had hij/zij/het had wij hadden jullie hadden zij hadden/ u had
ich hatte du hattest er/sie/es hatte wir hatten ihr hattet sie/Sie hatten blok 10a
mag ik jou iets vragen? ik heb maar weinig tijd een ogenblikje dan help je mee? doe je mee? wat? kunt u dat herhalen?
darf ich dich etwas fragen? ich habe nur wenig Zeit einen Augenblick dann hilfst du mit? machst du mit? wie bitte? können Sie das wiederholen?
kunt u langzamer praten? begrijpen ik heb het niet begrepen dat klopt! precies juist verkeerd aha! gelukkig helaas klaar pas vertellen
können Sie langsamer sprechen? verstehen ich habe es nicht verstanden das stimmt! genau richtig falsch ach so zum Glück leider fertig erst erzählen blok 10b
daraus ergibt sich es sei denn einerseits im Gegensatz zu kurz nur jedoch
hieruit volgt tenzij enerzijds in tegenstelling tot kortom slechts echter blok 10c
ik was jij was hij/zij/het was wij waren jullie waren zij waren / u was
ich war du warst er/sie/es war wir waren ihr wart sie/Sie waren blok 11a
te gek! leuk! kinderachtig saai stom dom helemaal nicht liever niet
Klasse! toll! kindisch langweilig blöd doof überhaupt nicht lieber nicht
aardig vaak ter plaatse aan het eind het overzicht de jeugdherberg de overnachting het is hier super op de eerste dag met de hele groep afgelopen ik moet nu stoppen
nett oft vor Ort am Ende die Übersicht die Jugendherberge die Übernachtung es ist super hier am ersten Tag mit der ganzen Gruppe zu Ende jetzt muss ich aufhören blok 11b
letztendlich indem ja weiter obwohl zwar weil
uiteindelijk doordat immers verder hoewel weliswaar omdat blok 11c
ik werd jij werd hij/zij/het werd wij werden jullie werden zij werden/ u werd
ich wurde du wurdest es wurde wir wurden ihr wurdet sie/Sie wurden blok 12a
we gaan naar de bergen de hal met de lift integendeel de auto van mijn vader bij mijn ouders sinds een jaar ik kom naar je toe ik blesseerde me
wir fahren in die Berge die Halle mit dem Aufzug im Gegenteil das Auto von meinem Vater bei meinen Eltern seit einem Jahr ich komme zu dir ich verletzte mich
voor de tweede keer op 1 en 2 maart succesvol skiën de ski’s goedkope hotels volwassenen met zijn vieren de camping de tent de receptie
zum zweiten Mal am ersten und zweiten März erfolgreich Ski fahren die Skier billige Hotels Erwachsene zu viert der Campingplatz das Zelt die Rezeption blok 12b
sodann wenn nur schließlich zumal zum Schluss oder ob
vervolgens mits tenslotte temeer tot slot of of blok 12c
geweest gehad geworden geweten gewild gemoeten
gewesen gehabt geworden gewusst gewollt gemusst blok 13a
het woord de woorden het woordenboek het boek de boeken spreken lezen schrijven verstaan, begrijpen luisteren
das Wort die Wörter das Wörterbuch das Buch die Bücher sprechen lesen schreiben verstehen hören
mijn uitspraak bruin blauw groen rood zwart geel grijs wit oranje
meine Aussprache braun blau grün rot schwarz gelb grau weiß orange blok 13b
wenn wann wie was wo welche wieviel
indien wanneer hoe wat waar welke hoeveel blok 13c
beste Hans lieber Hans beste Anita liebe Anita zeer geachte heer Menkema sehr geehrter Herr Menkema zeer geachte mevrouw Sonmez sehr geehrte Frau Sonmez zeer geachte dames en heren sehr geehrte Damen und Herren met vriendelijke groeten mit freundlichen Grüßen blok 14a groot klein lang kort breed smal dik dun zwaar licht hard
groß klein lang kurz breit schmal dick dünn schwer leicht hart
zacht sterk zwak hoe ziet hij eruit? getrouwd trouwen nooit meer het liefst ik houd daar niet van
weich stark schwach wie sieht er aus? verheiratet heiraten nie wieder am liebsten ich mag das nicht blok 14b
wie meint er das? wie sieht er das? meiner Meinung nach soweit ich weiß ich frage mich, ob ich bin gegen ... das ist nun mal so
hoe bedoelt hij dat? hoe ziet hij dat? volgens mijn mening voor zover ik weet ik vraag me af, of ik ben tegen ... dat is nu eenmaal zo blok 14c
op 1 januari op 2 januari op 3 januari op 4 januari op 7 januari op 8 januari
am ersten Januar am zweiten Januar am dritten Januar am vierten Januar am siebten Januar am achten Januar blok 15a
er is / er zijn er is hier een supermarkt het zuiden het westen het noorden het oosten in het noorden ten zuiden van in de buurt van hoe ver? van 3 t/m 8 juli ooit
es gibt es gibt hier einen Supermarkt der Süden der Westen der Norden der Osten im Norden südlich von in der Nähe von wie weit? vom 3. bis zum 8. Juli irgendwann
de eeuw vroeger tegenwoordig gisteren vandaag morgen overmorgen volgende week
das Jahrhundert früher heute gestern heute morgen übermorgen nächste Woche blok 15b
afgelopen maand ziemlich anfangen brauchen fast dauern man
letzten Monat nogal beginnen nodig hebben bijna duren men blok 15c
ik rijd jij rijdt hij/zij/het rijdt ik eet jij eet hij/zij/het eet
ich fahre du fährst er/sie/es fährt ich esse du isst er/sie/es isst blok 16a
het lichaam het gezicht het oog de neus de mond het oor de tand het hart de rug de buik de hand de arm met Kerstmis
der Körper das Gesicht das Auge die Nase der Mund das Ohr der Zahn das Herz der Rücken der Bauch die Hand der Arm zu Weihnachten
met Pasen met Pinksteren oud en nieuw het zwembad het overdekte zwembad terug van vakantie pech hebben
zu Ostern zu Pfingsten Sylvester das Schwimmbad das Hallenbad vom Urlaub zurück Pech haben blok 16b
stehen bleiben also auch Bildung Gebäude bekommen
staan blijven dus ook onderwijs gebouw krijgen blok 16c
mij mich jou dich hem ihn haar (persoonlijk voornaamwoord) sie ons uns jullie (persoonlijk voornaamwoord) euch blok 17a het bord (om op te schrijven) het schoolbord het bord (om van te eten) de vork het mes de lepel geld uitgeven het is niet genoeg verbaasd zijn ik ben verbaasd haast hebben verontwaardigd bronwater sap
das Schild die Tafel der Teller die Gabel das Messer der Löffel spenden es reicht nicht aus staunen ich staune es eilig haben empört Mineralwasser Saft
een cola sinaasappelsap een kopje thee limonade de moeite ik nodig je voor een etentje uit
eine Cola Orangensaft eine Tasse Tee Limonade die Mühe ich lade dich zum Essen ein
blok 17b die Dose der Karton dürfen sich trauen eng ängstlich Familie
het blikje de doos mogen, toestemming hebben durven nauw eng gezin blok 17c
goedkoop goedkoper goedkoopst het goedkoopst gevaarlijker het gevaarlijkst
billig billiger billigst am billigsten gefährlicher am gefährlichsten blok 18a
honger dorst koken koffie zetten het ontbijt de warme maaltijd eet smakelijk! het voorgerecht de soep het toetje een blikje een flesje een zakje een reep een pakje
Hunger Durst kochen Kaffee machen das Frühstück die warme Mahlzeit guten Appetit! die Vorspeise die Suppe der Nachtisch eine Dose eine Flasche eine Tüte ein Riegel eine Packung
een tafel reserveren iets bestellen ober! mevrouw! ik wil graag afrekenen
einen Tisch reservieren etwas bestellen Herr Ober! Fräulein! ich möchte bitte bezahlen blok 18b
Absatz Satz Zeile jedoch nur außer statt
alinea zin regel echter slechts behalve in plaats van blok 18c
jong jonger jongst oud ouder oudst
jung jünger jüngst alt älter ältest blok 19a
voordat nadat toen ik binnenkwam ondertussen op het moment de helft meer dan minder dan bijna altijd nooit ik blijf maar een week gooien spreken breken ontmoeten
bevor nachdem als ich hereinkam inzwischen im Moment die Hälfte mehr als weniger als fast immer nie ich bleibe nur eine Woche werfen sprechen brechen treffen
helpen bevelen zien stelen
helfen befehlen sehen stehlen blok 19b
meinen schließen ergeben ersetzen anfangen brauchen verwenden
bedoelen concluderen blijken vervangen beginnen nodig hebben gebruiken blok 19c
goed – beter – best veel – meer – meest graag – liever –liefst groot – groter – grootst hoog – hoger – hoogst het liefst
gut – besser – best viel – mehr – meist gern – lieber – liebst groß – größer – größt hoch – höher – höchst am liebsten blok 20a
naar binnen naar buiten vooraan achteraan binnen buiten boven beneden overal nergens daarginds ergens op een vrijdag twee jaar geleden over een week over een maand ik ga naar school
hinein hinaus vorne hinten drinnen draußen oben unten überall nirgendwo da drüben irgendwo an einem Freitag vor zwei Jahren in einer Woche in einem Monat ich gehe in die Schule
hij gaat bij het raam zitten de ellende over een jaar
er setzt sich ans Fenster das Elend in einem Jahr blok 20b
Verfasser Aussagen Beispiel Grund Tatsache Voraussetzung Schlussfolgerung
schrijver uitspraken voorbeeld reden feit voorwaarde conclusie blok 20c
het boek van mijn vader het huis van de leraar de schoenen van de man het eten van het kind de sieraden van de vrouw de tassen van de gasten
das Buch meines Vaters das Haus des Lehrers die Schuhe des Mannes das Essen des Kindes die Schmucksachen der Frau die Tasche der Gäste
‘Welche Wörter? Welche Woche?’ gaat uit van het volgende principe: • leerlingen leren iedere week een vaste hoeveelheid woordjes • het eerste deel (blok a, 20 woordjes) is voor spreekvaardigheid (deze woordjes hebben ze al eerder geleerd) • het tweede deel (blok b, 7 woordjes) is examenidioom Duits-->Ned • het derde deel (blok c, 6 woordjes) is eigenlijk grammatica, maar wordt als woordjes aangeleerd; dit is soms nieuw, soms herhaling ‘Welche Wörter? Welche Woche?’ bestaat uit 3 delen: • boekje 1 is voor het eerste jaar dat leerlingen Duits hebben, bij veel scholen is dat klas 2 • boekje 2 is voor het tweede jaar dat leerlingen Duits hebben • boekje 3 is voor het derde jaar en/of het examenjaar vmbo Er is gekozen voor een duidelijk en wat groter lettertype, om het ook voor dyslectische leerlingen overzichtelijk te houden. De methode Salzgitter Heute is als referentiepunt gebruikt om te bepalen welke woorden in welke volgorde behandeld worden (bij elk hoofdstuk horen, in volgorde, 4 blokken). Deze woordenlijst kan aangepast worden,
door een docent of door imeester, voor andere lesmethoden. Dit derde deel heeft 20 hoofdstukken. Deze woordenlijst is gratis beschikbaar gesteld voor docenten Duits via het internet. Docenten mogen dit dan ook vermenigvuldigen voor hun leerlingen. Daar is geen toestemming voor nodig. Het is echter ook mogelijk om via imeester de boeken te laten drukken. Imeester is een educatieve uitgeverij, en drukt regelmatig boeken via het printing-ondemand systeem, er wordt pas gedrukt bij een bestelling. Daarom is bestelling mogelijk vanaf 30 exemplaren per boek. Richtprijs voor een ‘’Welche Wörter? Welche Woche?’ boek is in dat geval circa €10 per boek. Geïnteresseerde docenten kunnen per mail contact opnemen via het mailformulier op www.imeester.nl.
© imeester, www.imeester.nl,