IN T ER N A TIO N A LE ER V A R IN G EN M ET G EÏN T EG R EE R D W A T E R L O O PB E H E E R ÍN AZIË, ZU ID -A M E R IK A EN EU R O PA Prof. ir. Jean Jacques Peters Onafhankelijk Raadgevend Ingenieur; voorzitter Europese Afdeling van het “International Association of Hydraulic Engineering and Research” (IAHR); deeltijds hoogleraar VIJR INLEIDING Geïntegreerd waterloopbeheer is een begrip dat op verschillende manieren kan worden ingevuld naargelang de eigenschappen van het riviersysteem, o f deelsysteem ervan. Wereld wijd bestaan er maar weinig echte globale water- of waterloopbeheersplannen. Ze ontstonden meestal ten gevolge van dringende problemen zoals overstromingen, met stroombeheersing voor de scheepvaart, met het beschikbaar maken van water voor drinkwater, landbouw of industrie, o f voor andere gebruikers, enz... Water beheerstechnieken bestaan sinds lang, maar weinig beheersplannen voor waterlopen nemen alle relevante aspecten in beschouwing. Ze worden meestal vanuit verschillende gezichtspunten benaderd, volgens de meest acute problemen die zich in het bekken voordoen. In het verleden had de ingenieur de leidende rol in het opstellen van deze plannen en andere specialisten of kenners kregen niet of weinig de gelegenheid er toe bij te dragen. Deze tijd is gelukkig voorbij. Een grondige kennis en begrip van de waterloop is een vereiste om zinvolle beheersstrategieën te ontwikkelen, die ais doei hebben duurzame ontwikkeling en gebruik van de watersystemen te verzekeren. Hoeveel fouten werden gemaakt wereldwijd, hoeveel problemen werden verkeerd aangepakt, met nadelige gevolgen, waarvoor nieuwe maatregelen werden uitgedacht die dikwijls op hun beurt andere nadelige gevolgen hadden? De Rijn is een sprekend voorbeeld waarvoor tegenwoordig een andere aanpak wordt voorgesteld. Aan de hand van een reeks voorbeelden beoogt deze uiteenzetting een beeld te geven van de verscheidenheid aan water- en waterloopsystemen, en van de noodzaak voor specifieke beheersstrategieën. Er bestaat niet een enkele, unieke strategie. Maar ook de lokale kennis, deze van de bewoners, van de gebruikers die geen “specialisten” zijn, werd te lang miskend en dient in de toekomst meer te worden aangewend, naast de typische ingenieurskennis. DE GANGES, BRAHMAPOETRA EN MEGHNA DELTA Problematiek Voor de meeste onder u roept de naam Bangladesh een beeld op van armoede, miserie en overstromingen. In de zomer van 1988 stond twee derde van het land blank door de Ganges, Brahmapoetra en Meghna. De franse President Mitterand, gesteund door zijn vrouw Danielle en met het advies van franse ingenieurs, deed het voorstel om een groots plan op te stellen om de overstromingen in een van s’werelds grootste delta’s te beheersen.
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
De G-7 aanvaardde in 1989 een beschikking om Bangladesh te helpen in het zoeken naar een blijvende oplossing. Het vijl]aren actieplan - het “Flood Action Plan” of “FAP” -• werd uitgevoerd van 1990 tot 1995, maar sommige projecten of deelprojecten lopen nog steeds. Vijftien donorlanden o f -agentschappen stelden 146 miljoen Amerikaanse dollars ter beschikking voor 26 projecten, gecoördineerd door de Wereldbank. In feite is de benaming níet gepast, omdat andere aspecten dan de overstromingen aan bod komen, zoals visserij, gezondheid, scheepvaart en communicatie. In november 1995, op de vierde FAP conferentie in Dacca, werden de voorlopige resultaten onderzocht en de strategie van de volgende fase voorgesteld en besproken. Ondertussen waren de mentaliteiten veranderd, onder meer door de catastrofale overstromingen in de andere delen van de wereld. ín 1993 stelden de overstromingen in de VS in het Mississippi bekken de geschiktheid en betrouwbaarheid van de waterbouwkundi ge werken in vraag. Het Europees parlement, mede onder de druk van NGO’s en na grote overstromingen in Europa organiseerde in december 1996 een vergadering om mogelijke alternatieve oplossingen en strategieën voor de Ganges delta te onderzoeken. De Ganges, Brahmapoetra en Meghna hebben een gezamenlijk bekkenoppervlak van 1.740.000 km2. Ze monden uit in de grote Ganges delta dat ongeveer overeenstemt met Bangladesh, met een oppervlakte van 143.000 km2, ongeveer vijf maal dat van België. De drie rivieren komen samen in de Lagere Meghna waar het 100-jarig maximum debiet meer dan 150.000 m:Vs bedraagt. Elk jaar stijgt het debiet van de Ganges en Brahmapoetra van mei tot juli-augustus door zowel het smeltwater uit de Himalaya ais door de hevige moessonregens. De bevolking heeft sinds eeuwen leren leven met de overstromingen, maar de overbevolking ingevolge de dramatische demografische explosie maakt het beschikbare land steeds geringer. De bevolking van Bangladesh wordt op meer dan 125 miljoen geschat. Veel mensen leven in de bedding van de rivieren waar ze aan landbouw doen buiten de moesson periode. Een belangrijk maar minder gekend probleem is de oevererosie langs deze zeer dynamische rivieren. Nu nog weet de plattelandsbevolking hiermee te leven en ze verplaatsen hun dorpen tijdig. Door de overbevolking en de verstedelijking wordt het probleem echter alsmaar moeilijken Sommige belangrijke dorpen en steden werden in de laatste jaren weg geërodeerd - “verslonden” - door de Jamoena, de loop van de Brahmapoetra in Bangladesh. Tijdens de normale wassen in de moesson periode ondervindt de bevolking geen noemens waardige moeilijkheden. De landbouwers klagen eerder ais de was te laag blijft en de oogst te gering is. De te lage was van 1994 was een echte catastrofe. Na extreem hoge wassen daaren tegen, zoals in 1995 en 1998, zijn de oogsten veel hoger dan in andere jaren. Toch wordt een deel van de bevolking geteisterd door hoge wassen omdat ze wonen in gevaarlijke zones. Niet de overstromingen maar de cyclonen die vooral de kuststreken regelmatig treffen zijn het gevaarlijkst voor de bevolking (figuur 1). In 1991 doodde één enkele cycloon 130.000 mensen terwijl bij de catastrofale overstroming in 1988 slechts enkele mensen verdronken. De meeste sterfgevallen zijn dan te wijten aan andere redenen, zoals slangenbeten of ziekten door tekort aan zuiver water.
Peters - internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
2
De regionale studies gaven een beter beeld van de water- en waterloopbeheersproblemen. ín het noordoosten stroomt de Jamoena (Brahmapoetra), de meest dynamische rivier van de delta. In dejaren zestig werd een dijk aangelegd langs de rechteroever over meer dan 200 kilometer met de bedoeling de overstromingen te beperken ais de stroom uii zijn oevers treedt (figuur 2). Deze dijk werd dikwijls en in vele punten gewoon weggevreten door de rivier in zijn trage verplaatsing naar het oosten. De bressen kwamen er niet door te hoge waterstanden, maar door oevererosie. In een van de FAP projecten - FAP21/22 - dat nu nog altijd loopt worden alternatieve oeververdedigingen bestudeerd met wiskundige- en schaalmodellen, en op het terrein getest. Sommige bouwwerken lukken wel, andere niet, en geleidelijk aan wordt er meer ervaring opgedaan. In een ander project voor gegevensverwerving en kennis van het waterloopsysteem (het “River Survey Project”, FAP24) toonden de studies aan dat onze kennis van de dynamiek van deze rivieren, vooral hun morfologische ontwikkelingen, zeer beperkt is en dat daardoor fouten worden begaan in het ontwerpen van bouwwerken. Zo werden oeververdedi gingen aangebracht waar nadien de rivier zich bleek te verwijderen van die plek. Onder meer daarom werden de plannen opgegeven om een 8.000 km lange bedijking te bouwen langs de rivieren in Bangladesh. De grote dynamiek van de rivieren is duidelijk op figuur 3, onder andere het uitdrogen na 1770 van de vroegere loop van de Brahmapoetra en de ontwikkeling van Jamoena, de nieuwe loop van de rivier naar de Ganges. Nu spreekt men eerder van beheersstrategieën, met het accent op het beheren van de kritische situaties. Een van de resultaten van het FAP was het ontdekken dat het watertekort in het droog seizoen veel erger is dan de wateroverlast tijdens de moesson seizoen. Het doorgedreven gebruik van grondwater heeft geleid tot een vermindering van de grondwaterreserves en tot een arsenicum vergiftiging van een groot aantal plattelandsbewoners. Weinig onderzoek werd verricht omtrent de lokale kennis van de bevolking in het beheersen van de bedding van de rivieren, inderdaad, boeren en vissers die op eilanden leven hebben een bijzondere kennis van de rivier ontwikkeld. Zij lukken er in morfologische evoluties te voorspellen en ze gebruiken primitieve maar afdoende technieken om deze te beïnvloeden: het gebruik van “bandais” - bodempanelen met matten op bamboes - en het planten van Catkin gras om de stroming te verminderen in geulen waarvan ze de ontwikkeling willen remmen. De waterverdeling tussen Indië en Bangladesh - de Ganges-Gorai aftakking De FAP4 studie voor de zuidwest regio heeft aangetoond dat er dringend moest ingegrepen worden om een uitdroging van de Gorai te vermijden. Dit zou catastrofale gevolgen hebben voor de ganse regio, voor de landbouwers en voor de Sundarban mangrove met zijn waarde vol ecosysteem. De Gorai rivier is in feite een vroegere loop van de Ganges in zijn migratie naar het oosten (figuur 3 beneden). Op figuren 3 en 4 is een andere, nog vroegere loop van de Ganges zichtbaar: de Hooghly rivier. In 1975 stelde Indië de Farakka dam in werking op zo ’n 18 km opwaarts de grens, met de bedoeling voldoende water af te leiden door het Bhagirathi-Hooghly rivierstelsel en aldus het
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
3
sediment uit de toegangsgeul naar de haven van Calcutta te spoelen. De dam was reeds sinds 1951 gepland, toen Bangladesh nog een oostelijke provincie was van de toenmalige federatie met Pakistan. Tijdens de droge seizoenen voerde Indië bijna het volledig laagwaterdebiet van de Ganges naar Calcutta. Eind 1996 bereikten Indië en Bangladesh een akkoord over de verdeling van deze afvoer: elk de helft. Bangladesh probeerde de daling van het laagwaterdebiet te gebruiken om donoren te overtuigen een andere dam te bouwen, deze keer op de Ganges afwaarts de Gorai aftakking. Er werd verzwegen dat in feite het probleem complexer was en dat de vermindering van het laagwaterdebiet in de Gorai eerder te maken heeft met een verplaatsing van de bedding van de Ganges (het morfologisch aspect) en met de bouwwerken in het opwaarts deel van de Gorai rivier: kribben voor de bescherming van de oever op twee plaatsen en een brug. Figuur 5 geeft de limieten van de modellering in het nu afgelopen River Survey Project en toont aan dat de brug over de Ganges werd gebouwd op een stabiele plek waarrond de meanders draaien. De Wereldbank overtuigde Bangladesh om de vraag naar het ontwerp van een dam op de Ganges uit te stellen tot de Gorai-Ganges aftakking grondig zou worden onderzocht. Nieuwe studies werden onlangs gestart met wiskundige- en schaalmodellen. Ook werd een pilootproject aanvaard om na te gaan o f de aftakking met baggerwerken kan worden open gehouden tijdens het droog seizoen. Baggerwerken werden met succes uitgevoerd in 19981999 en 1999-2000, met financiële hulp van Nederland en België. Conclusies Het “Flood Action Plan” ontstond na een grote overstroming, toen de gevolgen van de jaarlijkse wassen door de media fel werden overdreven. Dit ambitieus plan dat een beheersing van de waterlopen en van de overstromingen beoogde is niet meer. Vandaag wordt de nadruk gelegd op het beheren van de catastrofale situaties, waar overstromingen maar een luik van vormen, naast droogte en oevererosie. Het FAP leerde dat onze kennis van het gedrag van deze soort rivieren uiterst beperkt is en dat het verwerven van de basisgegevens een grote prioriteit zou moeten krijgen, daar deze nodig zijn om de concepten op te stellen waarop dan aangepaste modellen moeten worden ontwikkeld. De huidige modellen zijn nog niet in staat het morfologisch gedrag correct te simuleren. Een grote inspanning moet worden geleverd om het gedrag van de rivieren beter te begrijpen wil men niet komen tot verkeerde beslissingen, die geen oplossingen bieden áán de gestelde vragen, wel integendeel. Het water- en het waterloopbeheer zal maar mogelijk zijn indien de buurlanden meewerken aan een geïntegreerd plan. Het probleem is politiek en Indië ais regionale grootmacht is weinig bezorgd om de noden van kleine landen zoals Bangladesh en Nepal. Hieruit blijkt duidelijk de nood aan het opstellen van bekkenbeheersplannen onder toezicht van internationale instellingen.
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
4
HET BEKKEN VAN HET TITICACA MEER. Problematiek Plet Andes centraal hoogplateau ligt tussen 3.600 en 4.500 meter boven de zeespiegel, gevangen tussen de oostelijke en westelijke bergketens: de “Cordillera Oriental” en de “Cordillera Occidental”. Het is ongeveer 2.000 km lang en 200 km breed. Verschillende permanente meren bevinden zich in het noorden en centrum van dit hoogplateau, verdeeld over Peru, Bolivia en Chili (figuren 6 en 9). Het Titicaca meer, het hoogst gelegen groot meer ter wereld, heeft een oppervlakte van meer dan 8.500 kin2. De waterspiegel ligt gemiddeld op 3.812 m boven de zeespiegel. De uiterst dynamische tektoniek veroorzaakte belangrijke morfologische wijzigingen in de regio tijdens het Pleistoceen (tussen 1,6 miljoen en 10.000 j aar B.P.). Bij het begin van het Holoceen (tussen 10.000 jaar B.P. en nu) was er maar één groot meer van meer dan 50.000 km2 dat later slonk en waarvan nu alleen het Titicaca meer in het noorden en enkele kleinere meren in het zuiden overblijven, waaronder het Popoo meer het belangrijkste was. Geomorfologisch gezien zijn er verschillende bekkens, met elk een meer dat in het volgende uitstroomt: het TDPS systeem Titicaca - Desaguadero - Popoo - Salar de Coipasa. Een blik op het rivierlopen rond het Titicaca meer (figuur 9) toont aan dat alle rivieren er vroeger naar toe stroomden. Eens liep het meer over en stroomde het water naar het Popoo meer door wat nu de ‘‘afwateringsrivier’’ wordt genoemd: “el Rio Desaguadero”. Het huidig watersysteem bestaat uit het Titicaca meer, gevoed door haar bijrivieren, dat overloopt in de Desaguadero rivier, die naar het Popoo meer stroomt, dat op haar beurt afwatert naar een zoutmeer, de Salar de Coipasa. In de periode van 1975 tot 1985 lag het peil van het Titicaca meer vrij hoog. Een sterke verdere stijging in 1985 en 1986 veroorzaakte overstromingen met catastrofale gevolgen (figuur 7). De relatief vruchtbare rivieren delta’s rondom het meer stonden blank en het groot afwateringdebiet door de rivier Desaguadero deed het Popoo meer stijgen tot aan de rand van de stad Oruro. Internationale bijstand werd gevraagd door Bolivia en Peru omdat deze landen vreesden dat het peil van het Titicaca nog meer zou stijgen. Zoals dikwijls gebeurt onder de druk van tijd en publieke opinie werd de bijstand niet voldoende bedacht en werd de nadruk vooral gelegd op afwatering. Een eerste-nood hulp moest zorgen voor het uitbaggeren van de verbinding tussen het Popoo meer en het zoutmeer van Coipasa, om een verdere stijging van het Popoo meer te verhinderen en om zo een overstroming van de stad Oruro te vermijden. Daarnaast zou een multidisciplinaire studie worden aangevangen van het TDPS systeem met ais doei het opmaken van een geïntegreerd bekken beheersplan en het opstellen van voor ontwerpen van hydraulische structuren om het peil van de meren te kunnen sturen.
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
5
De studie van het bekken beheersplan Het lastenboek voor de algemene studie is een voorbeeld van geïntegreerde aanpak, met drie fasen en uitgebreide, multidisciplinaire studies: • Fase 1: basisgegevens en diagnostiek Socio-economische diagnostiek Diagnostiek van schade bij extreme situaties Klimatologie Hydrologie Scheikunde en verontreiniging Hydrogeologie Gronden, grondbedekking/begroeiing, en gronderosie Fluviomorfologie Geomorfologie Milieu Topografie en batimetrie • Fase 2: bijkomende of specifieke studies, effecten van alternatieve beheersstrategieën Bepaling in de verschillende deelsystemen van de hoeveelheden oppervlakte en grondwater: beschikbaarheid, vraag en beperkingen, met hierop volgend: Een herziening van bestaande projecten (technische evaluatie, mogelijke aanpassing) Studies van de noden Studies van de nieuwe projecten betreffende het watergebruik voor landbouw, het beheer van de hydrobiologische voorraden en van de overstromingen Wiskundige modellering van de waterbalans in het Titicaca meer en in het geheel van het TDPS bekkensysteem Globale analyse van alternatieve beheersstrategieën, met inbegrip van de werken nodig bij elke strategie • Fase 3: geïntegreerd beheersplan en lastenboeken voor dringende werken Opmaken van een geïntegreerd bekken beheersplan en studie van de impact op de regionale ontwikkeling Voorstelling van de grote lijnen van de voorgestelde oplossingen en voorontwerp Water beheersregels en beheer van extreme situaties (alarm) Lastenboeken voor de werken Milieueffecten rapportering voor de voorgestelde werken en maatregelen Uit de hoofdingen blijkt duidelijk dat de studie groots werd opgezet, vooral omwille van de complexiteit van het bestudeerd systeem en gezien de korte duur van de studie, twee jaar (1991-1993). Uit deze studie kwamen de volgende bijzondere kenmerken aan het licht: Het peil van de meren in het bekken varieerde sterk in het verleden, ongeveer 200 m over de laatste 2 miljoen jaar. In de Holoceen, over de laatste 10,000 jaar was het niveau relatief stabiel, met een variatie van ongeveer 10 m; tijdens de laatste 80 jaar bedroeg deze slechts 6 m Het peil van het Titicaca meer fluctueert met de seizoenen, maar men merkt meerjarige veranderingen op die te maken hebben met klimaatschomm el i n gen
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
6
-
De hoge peilen in de periode van 1985 tot 1988 zijn uitzonderlijk en te lage peilen vormen een groter probleem, zoals tussen 1939 en 1946 De hydrologische cyclus in het Titicaca bekken is bepaald door de hoge verdamping van het meeroppervlak, verantwoordelijk voor een recirculatie van meer dan 90% van het water, zodat slechts gemiddeld 35 m3/s beschikbaar blijft voor gebruik buiten het bekken van het Titicaca meer, op 400 à 500 m3/s dat van het meeroppervlak verdampt De opsomming van de vragen naar water in het bekken geeft een veelvoud van deze 35 m3/s. De waterschaarste vormt een echt gevaar vormt, eerder dan de overstromingen die ingeroepen werden om de studie te starten
Het tekort aan water om tegelijkertijd te voldoen aan de behoeftes was een reëel politiek probleem. Inderdaad, de grootse irrigatieprojecten waren in het noorden in een gebied met voldoende regen, voornamelijk in Peru (figuur 11). De vraag naar watervoorzieningen voor drinkwater, landbouw, mijnen en visserij was groot in het droge zuiden (figuur 8). Het noordelijk deel van het beter beregende deelbekken van het Titicaca meer ligt in Peru. Deze was vragende partij om water a f te voeren buiten het bekken, naar het kustgebied aan de Stille Oceaan. Daartegenover wenste Bolivia een toegang tot de kusthavens aan de Stille Oceaan, in Peru. De verwachtingen voor een politiek akkoord over de waterverdeling waren dus hoog. De studie toonde aan dat een import of een export van vochtige lucht de stijgende of dalende trend van het Titicaca meer waterpeil teweegbrengt, maar dat de veranderende oppervlakte van de waterspiegel min o f meer evaporatie veroorzaakt wat deze trend versterkt. De ondiepe zones aan de rand van de delta’s bezorgen de grootste evaporatie en bepalen de recirculatie en dus ook de regen. Dít betekende dat regulatie van het peil van het meer een noodzaak is: ophouden van het water indien een meerjarige droge periode wordt ingezet, waterlozing indien er een natte periode wordt verwacht. Het zuidelijk deel van het TDPS systeem ontvangt water voornamelijk door de rivier Desaguadero. Bij het vroeger overlopen van het Titicaca meer verenigde zich deze stroming met de Mauri rivier van het Popoo deelbekken. Het hydrologisch regime van de verenigde Mauri-Desaguadero rivier veranderde dus, gevoed door het heldere, sedimentvrij water dat met een tamelijk constant debiet uit het Titicaca meer stroomt. Het sediment dat uitsluitend wordt aangevoerd vanuit het bekken van de Mauri-Desaguadero heeft zich langzamerhand afgezet vóór en in het Popoo meer. Deze sedimentatie veroorzaakte verschillende verplaatsingen van de rivierbedding zoals dikwijls voorkomt in delta’s. Hierbij komt nog de artificiële verplaatsing van de rivier veroorzaakt door een mijnuitbater toen hij een klein kanaal bouwde voor de waterbevoorrading van zijn mijn. Hierdoor droogde de rivier afwaarts op en hadden de landbouwers geen water meer voor irrigatie. Deze arme boeren poogden het debiet te herstellen door de bedding van de Desaguadero met schop en spa te verruimen, tevergeefs. De vissers van het Popoo meer vroegen een minimum debiet te houden in de Desaguadero om het peil in het Popoo meer in stand te houden. Deze eis kwam in conflict met de vraag van andere gebruikers en met bet doei een minimum peil in het Titicaca meer te vrijwaren. Het was mogelijk in de studie aan te tonen dat er alleen voldoende water zou zijn in het
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
Popoo meer met een zeer hoog peil van het Titicaca meer, wat het geval was in de periode 1975-1991, hetgeen echter eerder uitzonderlijk was (figuur 7). Daarenboven hebben studies over water- en sedimentkwaliteit aangetoond dat de verontreiniging door zware metalen afkomstig van de mijnindustrie dermate groot is dat de vis uit het meer niet geschikt is voor consumptie (figuur 10). De uiteindelijke conclusie van de studie was dat er een dringende nood was aan regulatie van het Titicaca meer peil en dat het karig beschikbare water moest worden verdeeld volgens goed afgesproken regels, een dynamisch beheer dus. Lokale kennís versus moderne technologie Gezien het tekort aan water werd in de studie gezocht naar alternatieve technieken om water te besparen, onder andere in de landbouw en in de veeteelt. Irrigatie is op deze grote hoogte weinig aangepast aan het klimaat, omwille van de hoge verdampingsgraad. Daarom, werd uitgekeken naar de resultaten van archeologische en antropologische onderzoeken die liepen over een oeroude techniek gebruikt door de pre-Inca’s: de “waru-waru’s”. Deze volkeren bouwden kleine kanalen volgens een rechthoekig rooster en hoopten met de weggehaalde aarde de daartussen liggende gronden op. De planten trekken het vocht uit de grond en er treedt geen noemenswaardige verdamping op, zodat de grondverzilting wordt beperkt. Tijdens regenbuien wordt het zout dat toch aan de oppervlakte komt weggespoeld naar de kanalen. Het water stagnerend in deze kanalen heeft daarenboven een welgekomen effect ais thermische buffer, zodat er minder risico is voor vorst aan de grond. De studies hebben nog niet kunnen uitmaken waarom de pre-Inca’s de techniek hebben verlaten; klimaatverandering, oorlog,... ? Experimenten tonen aan dat de oogsten met de waru-waru. technologie er veel hoger liggen dan met de traditionele irrigatie. Een andere interessante bevinding is het gebruik door de boeren van een speciale plant, de “bofedal”, om de lam a’s en vicuna’s te laten grazen. Deze plant groeit in de thalweg van de bergrivieren. Het heeft een sponsachtige structuur dat het water ophoudt tijdens de wassen, zodat de plant gemakkelijk lange droge periodes kan doorstaan zonder uit te drogen. Irrigatie werd ingevoerd op verschillende plaatsen maar niet altijd met het beoogde succes. Verder onderzoek moet nu uitmaken welke landbouwtechnieken het meest geschikt zijn voor deze uiterst bijzondere omgeving. Het hydraulisch luik van het beheersplan Het luik hydraulische werken van het bekken beheersplan omvat: een hydraulische structuur (regelbare overlaat) om het peil van het Titicaca meer dynamisch te regelen een kalibreren van het eerste deel van de Desaguadero, in feite een soort meer (Canai Laguna) om voldoende afwateringscapaciteit te hebben in geval van te hoog peil in het Titicaca meer een hydraulische structuur (regelbare overlaat) aan het einde van de Canai Laguna, ongeveer ter hoogte van de vroegere scheidingslijn tussen de hydrografische bekkens
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
8
-
van de Titicaca en Popoo meren een stuwmeer op de Rio Blanco, een bijrivier van de Rio Mauri een bijzondere structuur om aan het begin van de delta naar het Popoo meer een controle te krijgen over de verdeling van het water én van het sediment tussen de twee hoofdtakken van de Desaguadero rivier een reeks ingrepen, onder andere baggerwerken, in de delta van het Popoo meer
Omwille van administratieve vertragingen in het project werden de baggerwerken - de noodhulp - slechts uitgevoerd op bet einde van de studie voor het beheersplan. Dit bleek uiteindelijk een gelukkig toeval te zijn, want het gevaar voor overstromingen was geweken met de daling van het waterpeil in het Titicaca meer en het was mogelijk het programma van de baggerwerken te herzien. Het lastenboek bleek verkeerd te zijn opgevat en het programma werd grondig gewijzigd, en ander baggermateriaal werd aangewend. Het is niet mogelijk in deze bijdrage te spreken over vele andere aspecten. Toch dient vermeld dat de studie echt multidisciplinair was en dat de meeste relevante aspecten werden behandeld. De samenwerking tussen experten met verschillende achtergrond liep niet van een leien dakje en mediatie was dikwijls nodig om soms ver uiteenlopende opinies te verzoenen o f om tot gemeenschappelijke standpunten te komen. Institutionele aspecten Een van de aanbevelingen was het bekkenbeheer toe te vertrouwen aan een speciaal daarvoor op te richten organisme. Het is ook merkwaardig dat het akkoord tussen Peru en Bolivia voor het oprichten van dit organisme gebeurde vóór het afsluiten van de studies van het bekken beheersplan, waarschijnlijk een wereldprimeur. Deze organisatie, de Autoridad del Lago Titicaca, heeft dan ook onmiddellijk de detailstudies gestart. Conclusies Het PELT TDPS project mag ais voorbeeld worden genomen voor het opmaken van een geïntegreerd bekkenbeheersplan. Het project was ambitieus maar leidde toch na een korte studie tot een coherent beleidsplan waarin een zo groot mogelijk aantal aspecten werden opgenomen. De autoriteit voor het bekkenbeheer - Autoridad del Lago Titicaca - werd opgericht nog voor het einde van de studie. Het project lukte ook - en misschien vooral omdat de donor strenge eisen stelde aan zijn hulpprogramma, eisen zonder dewelke noch de studiebureaus, noch de nationale Peruaanse en Boliviaanse autoriteiten dit coherent plan zouden hebben gehaald. Een van de merkwaardigste resultaten van de studies was het ontdekken dat tekort aan water eerder dan teveel aan water het probleem was en dat alleen een flexibel water- en waterloopbeheersplan een duurzame ontwikkeling van deze streek zou mogelijk maken.
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
9
DE “VAR” RIVIER Problematiek De 110 Km lange Var rivier neemt zijn oorsprong op 1780 m hoogte in het zuidoosten van Frankrijk, in de Alpen, en stroomt door het oosten van de Provence om uit íe monden in de Middellandse zee tussen Saint-Laurent-du-Var en Nice (figuur 12). Het bekken heeft een oppervlak van 2,820 Km2 en de loop van de rivier is verdeeld in drie sectoren; de boven-Var van de bron tot de bergengte van Daluis, de midden-Var tot aan de bergengte van La Mésela en verder de beneden-Var. Het bekken is gekenmerkt door stormen die in de lente, samen met het smeltwater uit de Alpen, hevige wassen kunnen veroorzaken. Ook in het najaar kan hevige regenval zorgen voor hoge afvoeren. Morfologisch ontstond de beneden-Var in de Holocene periode, wanneer de Middellandse zee gevormd werd door de stijging van de oceanen. De invasie van de vallei veroorzaakte afzetting van de sedimenten aangevoerd door de rivier, zodat er een brede bedding ontstond afwaarts de bergengte “défilé de Chaudan” die volgt op de bergengte van La Mésela, tot aan de zee. De natuurlijke bedding bestaat uit zeer gemengd materiaal, met voornamelijk keien en rotsblokken die gemakkelijk door de hevige stroomsnelheden worden verplaatst. Het gemiddeld verhang van de benedenloop van de rivier bedraagt gemiddeld 5,5 meter per kilometer. In het midden van de 19de eeuw vormde de loop van de rivier nog de grens tussen Ligurië en Frankrijk. De bewoners van de beneden-Var woonden op de flanken van de vallei, buiten het bereik van het wassende water. De Liguren begonnen in 1844 met het aanleggen van dijken evenwijdig met de rivier op afstand van de (linkerjoever, met dwarsdijken waarmee ze bezinkingsbekken vormden. Tijdens wassen werd vloedwater gevoerd door deze bezinkingsbekkens zodat er zich geleidelijk aan hoger gelegen gronden vormden, die een artificiële maar zeer vruchtbare overstromingsvlakte werden. De landbouw ontwikkelde er zich snel, vooral groententeelt. Toen het graafschap Nice door Frankrijk werd geannexeerd werden de werken verder gezet, ook langs de rechteroever. Door de bedijking werd de rivier vernauwd van meer dan 1 kilometer tot 300 meter, zelfs minder op sommige plaatsen. De laatste bedijking gebeurde in 1974, op de plaats waar nu de industriezone van Carros gevestigd is (figuur 13). Na de tweede wereldoorlog, periode ook gekenmerkt door een snelle bloei van het toerisme, had de bouwsector veel materialen nodig en aannemers begonnen het grind uit de bedding te ontginnen op een ongebreidelde manier, zodat de rivierbodem met verschillende meters zakte. Hierdoor verlaagde de grondwatertafel in de diepe en zeer doorlatende sedimentlagen en verminderden de waterreserves, cruciaal voor de bevoorrading van de bevolking in dit gebied dat zich economisch snel ontwikkelde. Het toerisme maar ook de andere sectoren van de lokale economie zoals de industrie veroorzaakte een stijgende vraag naar water. In de jaren zestig was de situatie zo dramatisch geworden dat een studie werd toevertrouwd aan een waterloopkundig laboratorium. Deze stelde voor 16 bodemdrempels te bouwen met ais doei de waterlijn te verhogen en aldus de grondwaterbevoorrading te verzekeren. Wel moet worden vermeld dat de franse elektriciteitsector een site nodig had om de nieuwe technologie
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
10
voor hydro-elektrische centrales met laag verval te testen en te demonstreren aan mogelijke klanten. Daarom werd aan elke drempel - eerder stuwen - een centrale bij gebouwd. Deze staat op een verhoogd gedeelte van de drempel en vermindert des te meer de doorstroomsectie, reeds sterk vernauwd door de grondwinning. De eerste drempel werd in 1971 aangelegd en de tiende in 1980. Drempel nummer 1 ligt aan de monding en is verschillend in die zin dat het gaat om een ondergronds damplanken-gordijn om zoutindringing vanuit de zee in het grondwater tegen te gaan. De drempels 11 tot 15 werden tot op heden niet gebouwd omwille van de nadelige gevolgen die snel werden waargenomen. Alleen drempel 16 werd afgewerkt in 1985 om de ontgronding tegen te gaan ter hoogte van een brug. Na de bouw van de drempels 2 tot 10 kregen de aannemers wel toelating het grind uit de rivierbodem nog dieper te ontginnen, in de panden tussen de drempels, tot 6 nieter beneden de oorspronkelijke bedding. De vermindering van de stroomsnelheden veroorzaakte onmiddellijk afzetting van zand en leem tussen de drempels. Hierdoor verminderde de permeabiliteit van de bodem sterk en dus ook de infiltratie. Daardoor kon het grondwater niet terug op peil komen. Zeer snel kwam er begroeiing in deze vruchtbare bedding. Het is nu in vele plaatsen een woud geworden is, met hoge bomen. Het stroomvoerend kanaal is sterk vernauwd soms tot minder dan 50 meter en de begroeiing zorgt voor een hogere stromingsweerstand. Hierdoor verhoogt het gevaar voor overstromingen. Er wordt geschat dat de hoeveelheid grind ontgint uit de bedding overeenstemt met een sedimenttoevoer door de rivier over 300 jaar. De drempels hebben gezorgd voor een onderbreking van de aanvoer van grof bodem materiaal naar afwaarts. Hierdoor ontstond er een verstoring van het sedimentologisch evenwicht, met ais gevolg een snelle bodemerosie in de 8 kilometer lange bedding afwaarts de meest zeewaartse drempel (nummer 2). Alhoewel deze laatste werd ontworpen voor een verval van 6 meter zorgde de ontgronding uiteindelijk voor een verval van meer dan 10 meter. Op 5 november 1994 kwam de was die niemand verwachtte, met een afvoer in de beneden Var geschat op 3.000 m3/s (figuur 14). Op vele plaatsen werden verwoestingen aanbracht aan de infrastructuren langs de rivier Var en zijn bijrivieren Tinée, Vésubie en Estéron. De belangrijke nationale baan RN202 en de daarnaast liggende spoorweglijn werden weggespoeld over meer dan 2 kilometer in de middenloop van de Var, opwaarts La Mescla. Maar het ergste gebeurde in de benedenloop, waar de drempel 2 begaf onder de druk van het wassende water. Het fijn materiaal afgezet in het pand tussen de drempels 2 en 3 werd weggespoeld en de drempel 3 begaf het eveneens. De drempel 4 hield stand en staat nu met een verval van om en bij de 12 meter. De vloedgolf veroorzaakt door het breken van drempels 2 en 3 kwam boven op de was. De Var trad uit zijn oevers ter hoogte van een verlaagd gedeelte en liep naar zijn vroegere delta, waar de vlieghaven was gebouwd. De vlieghaven overstroomde en de schade was enorm. In 1984 werd de RN202 Nice-Digne ingeschreven in het nieuw nationaal beleidsplan voor wegentransport ais grote verbindingsweg. Deze beslissing werd bevestigd in 1992. Een
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
verdubbeling van de bestaande baan, voorgesteld in de benedenloop van de Var, werd op 27 juli 1994 opgenomen in een decreet van openbaar nut, drie maanden voor de catastrofale was van 5 november 1994. Het project opgesteld in opdracht van het franse Ministerie voor Infrastructuur en Transport voorzag de bouw van een nieuwe baan deels in de bedding van de Var. Inderdaad, de vraag naar bouwgrond en de daaraan verbonden grondspeculatie was groot, zodat de ingenieurs van het ministerie verkozen te werken in de bedding waardoor minder moest worden onteigend. Ze waren zich helemaal niet bewust van de problemen die zouden ontstaan, laat staan bezorgd om de leefbaarheid van deze rivier. De was van 5 november 1994 heeft deze ingenieurs er niet toe gebracht hun project te herzien. Ze hebben ook het verzet van actiegroepen tegen de heropbouw van drempels 2 en 3 en tegen het behoud van de bestaande drempels naast zich neergelegd. Na de was van 5 november 1994 werd de heropbouw van de drempels 2 en 3 aangevochten door verschillende comités ter verdediging van de belangen van de oeverbewoners. Ze verzetten zich ook tegen de bouw van de nieuwe RN202 (de RN202-Bis) in haar huidig ontwerp. Administratieve en institutionele aspecten Op 3 januari 1992 werd de wet nr. 92.3 gestemd, ook “Wet op het W ater” genoemd (Loi sur TEau). Met zijn uitvoeringsbesluiten bepaalt deze wet het globaal (geïntegreerd) beheer van het water op gebied van kwaliteit en hoeveelheid. Volgende rubrieken houden verband met het project voor de bouw van de nieuwe baan: ® Toelating vereist voor Verplaatsing, afleiding, rechttrekking van de bedding, kanalisatie van een waterloop (rubriek 2.5.0.) Bouwwerk, bermen en kribben in het zomerbed van een waterloop wanneer zij een hinder kunnen betekenen voor de afvoer van wassen (rubriek 2.5.3.) Lozing van regenwater in de oppervlaktewateren o f in een infiltratiebekken, ais de totale afgewaterde oppervlakte meer dan 20 hectares bedraagt (rubriek 5.3.0.) • Verklaring vereist voor Overdekking van een natuurlijke waterloop over een lengte van de rivier tussen 10 m en 100 m (rubriek 2.5.2.) Daarenboven moet een milieueffecten rapport worden opgesteld in naleving van de Wet “Bouchardeau” (nr. 83.630) van 12 juli 1983 en zijn wijzigingsdecreet (nr. 85.453) van 23 april 1985. Alleen de gemeenten in de zone waar de baan wordt gebouwd nemen deel aan de openbare raadpleging. Naast de openbare raadpleging van de burgers en verkozenen worden ook verschillende administratieve diensten geraadpleegd; regionale afdeling voor milieu, departementale directie voor sanitaire en sociale acties, departementale directie voor landbouw en bosbouw, alsook de departementale directie voor infrastructuur die de beheerder is van het openbaar waterloopdomein.
Peters Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
12
Het dossier wordt eveneens overgemaakt aan het lokaal comité voor water (“Comité Local de l’Eau”, of CLE) en aan het permanent comité voor stuwdammen. De uiteindelijke beslissing hoort bij de prefect van het departement - in dit geval van de Maritieme Alpen » binnen een termijn van drie maanden na het neerleggen door de commissaris van de openbare raadpleging. In feite zijn de procedures ingewikkeld en de inspraak beperkt. Anderzijds is volgens de wet het milieueffecten rapport beperkt tot dat deel van de rivier waar de werken worden uitgevoerd. Effecten op de delta, bijvoorbeeld, worden niet beschouwd. Ook de gevolgen van de drempels, die deel uitmaken van het project met heropbouw van de n° 2 en 3, worden niet beschouwd. Daarom kan men niet spreken van een geïntegreerd waterloopbeheer, verre van. Institutionele Aspecten en de Comités ter Verdediging van de Oeverbewoners De grondspeculatie in deze toeristische regio maakt dat de landbouwbevolking sterk is teruggelopen. Industrie en handel hebben een deel van de (artificiële) bedding van de benedenloop van de Var ingenomen. Toch hebben de bewoners van de streek comités opgericht om hun belangen te verdedigen. Maar ook de industrie en handel blijken nu meer aandacht te hebben voor de rivier, omwille van de was van 1994 met zijn catastrofale gevolgen. Vertegenwoordigd in de “Commission Locale de l’Eau” hebben zij het echter moeilijk om bij de gevestigde autoriteiten hun standpunt te laten horen. Daarom hebben zij zich ontpopt tot specialisten in de administratieve aspecten van deze dossiers, orn zo tijd te winnen en beroep te kunnen doen op externe experten. Het openbaar onderzoek over de bouwaanvraag voor de RN202-Bis werd nietig verklaard door de administratieve rechtbank. De ministeries betrokken bij het project hebben in juni 1999 een speciale zending opgericht (“Mission d ’inspection spécialisée de l’Environnement, Conseil général des Ponts et Chaussées”). Dit werd belast met het opmaken van een advies, na alle partijen gehoord te hebben. Dit advies werd in oktober 1999 neergelegd en geeft een reeks aanbevelingen die gaan in de richting van een meer coherent beheer. De bouw van de baan moet worden herzien binnen een algemeen beheersplan voor het bekken van de Var. Het neemt ook een voorstel over van de lokale comités om een onafhankelijke experten groep (“Equipe Var”) op te richten om de studies en werken in het bekken te begeleiden en te adviseren. Een van de aanbevelingen betreft het herzien van het nut van de drempels. De comités stellen nu ook in vraag het type oeververdediging voorgesteld door het ministerie. Inderdaad, dit nieuw type heeft herhaaldelijk gefaald en de kost van de herstellingswerken loopt hoog op, ten laste van de oeverbewoners. Deze hadden sinds meer dan een eeuw systematische proeven uitgevoerd en waren gekomen tot een oplossing - de “suikers” in de volksmond - die veel efficiënter is maar die werd verworpen door studiebureaus en ministeries die meer te maken hebben met de belangen van bepaalde bouwondernemingen dan met deze van de oeverbewoners. Sinds enkele maanden zijn de verhoudingen veranderd en krijgen de comités meer inspraak in de beslissingen. Maar zij hebben nu ook het initiatief genomen en stellen een alternatief wegenplan voor dat de nadelige effecten op de rivier vermijdt en het vervoerprobleem beter
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
13
oplost dan het plan voorgesteld door de administratie. Het ministerie van leefmilieu is veel zwakker dan het ministerie van infrastructuur en transport, dat zowel de wegen ais de waterlopen beheert. Dit laatste oefent te dikwijls druk uit op de studiebureaus om de studies te laten besluiten in een welbepaalde richting. Een van de meest kritische aspecten van soortgelijke studies is het ontbreken van betrouwbare terrein gegevens. De studiebureaus worden belast met modellering op basis van gebrekkige gegevensbanken en de resultaten van de simulaties kunnen niet o f moeilijk worden aangevochten. Meer zelfs, de validatie van de resultaten met een model gebeurt nadien met een simulatie met een ander model. Dit valt echter meer voor in de wereld. De lokale comités zullen verder ijveren om waterloopbeheersplannen te laten opvolgen door onafhankelijke experten. Er liggen nu reeds plannen klaar om de drempels te wijzigen, een eerste stap naar hun verwijdering. Nadien wordt gedacht aan het verbreden van de bedding waar het nog mogelijk is, dit om de was te laten uitvloeien in enkele kritische riviervakken. Conclusies De Var rivier is een typisch voorbeeld waar de waterloopbeheersing verkeerd werd aangepakt omwille van een beperkte kennis van het systeem. Een coherent, geïntegreerd waterloopbeheersplan is nodig en zou nu worden opgemaakt. De overheid heeft duidelijk gefaald in zijn beheer door het miskennen van de werking van de rivier. Alhoewel zij aan de basis staan van de vernauwing van de rivier hebben de oeverbewoners, dank zij hun tussenkomst, een voortzetting van deze foutieve aanpak gestopt. In Frankrijk hebben de wetten op het water een beperkte inhoud en herkennen niet de noodzaak voor een duurzame ontwikkeling van de rivieren. ALGEMEEN BESLUIT Deze voorbeelden uit Azië, Zuid-Amerika en Europa tonen aan hoe verschillend de water- en waterloopbeheersproblematiek kan zijn. In elkeen van de aangehaalde gevallen is de noodzaak van een geïntegreerd beheer duidelijk. In alle drie gevallen lag de grootste leemte in het gebrek aan kennis en begrip van de waterlopen, van hun dynamiek en van hun morfologie. In elk van deze gevallen is er een lokale kennis die nuttig kan zijn voor het toekomstig beheer maar die zou moeten erkend worden door de ingenieurs. Vandaag wordt een mathematisch model beschouwd ais het middel bij uitstek om problemen op te lossen in verband met het beheren van water(lopen). Er wordt echter systematisch te weinig aandacht besteed aan het verwerven van de basisgegevens, aan de metingen, aan het terreinwerk. Deze attitude kan in sommige gevallen dramatische gevolgen hebben. Aan de hand van de voorbeelden, vooral dat van de Var, wordt duidelijk dat alle actoren een rol moeten spelen in het opmaken van water- en waterloopbeheersplannen en in het beheer.
Peters - Internationale ervaringen met water- en waterloopbeheer
14
FLOOD -
1988
FLOO D TYPES
-j I■' i A'A I above ixnrial-S?
I ------ — i-floGdieVEiS '
4 i
floods - ■ ;
^-•êMaWB.-^ÿêf^floàcBnQ¿ALI !
. h 1.988-
ij -ficsli floods ,, ■j I 8 a ^ ^ ^lfebcSnb-~4 Û *■* * * C •* 1 'A Sources NOW scie Me r r a y ly J a êfammefondKhanlWi
BRAHMAPUTRA RIGHT EMBANKMENT
F lask Flood: In the north-eastern region, the main problem is flash flooding during the pre-monsoon months which causes damage to dry-season boro rice and also to towns and other infrastructure. River Flood: In the middle of the country, a broad strip of land is flooded by bank overflow from the main rivers - Jaminia, Ganges, Padina, and Meghna, and their tributaries and distributaries. Heavy rains also cause flooding, as drainage is impeded by high stages in the main rivers. Tidal Flood: The coastal areas suffer from tidal and storm surges that lead to loss of life. Siltation in the tidal channels block drainage, adding to the problem. Besides flooding and inadequate drainage, river bank erosion is another major problem that renders thousand of families homeless and landless.
IN D IA
DHAKA
Figuur 1:
Bangladesh, typen overstromingen en de oppervlakte van de rivieroverstromingen in 1988
Figuur 2:
De dijk gebouwd in de jaren 60 langs de rechteroever van de Jamoena-Brahmapoetra
70
140 km
140 'tm
DHAKA
/ «Ti l iu 'L ^ Í .
1770
1830
1996
&r&htTJ&p{jtra fí,
s
"*
Rangpo
Olnafpu
Wymensingh
m Silchar
DH AKA C om llla • %
Kh ul n a Ca k r u t I
Chiiiagong
Pleistocene te rraces p~-‘ *j Al l uvi al l a n s 1 0 0 km
[ [ . i ]
Figuur 3:
I Flood plains & dolia M o u n l a l n s & hil ls
Verplaatsingen van waterlopen in de delta Ganges-Brahmapoetra-Meghna Bovenaan hoe de Jamoena de Brahmapoetra verving tussen 1770 en nu
PAKI
China
The Greater G a n g e s - B r a h m a p u tra -M e g h n a River System
STAN
Pakistan
CHINA Q
Sri L a n k a
B r a h m a p u tr a
NEPAL BHUTAN
Bra) INDIA
INDIA Farakka B arrageF e e d e r C a n a l -----Jan g lp u r B arrage
BURM A/ M YANMAR
H o o g h ly R.
In ternationa! b o u n d a r y (approx. River
C a lc u tta
Barrage
Figuur 4:
B A N G L A D E S H ' cL
0 km
200
De bekkens van de Ganges, Brahmapoetra en Meghna, met de landgrenzen
L i__
Figuur 5:
De Ganges en de aftakking van de Gorai rivier (figuur betreffende de studies)
400
yvENCzuei (c o l o m b ia
AM E R IC A
OEL
SUR
R EFERENCIAS
LIMITE
INTERN 'E«0£Pa.RT4MEi
ZONA
Figuur 6:
DE
ESTUOIO (SISTEMA TOPS
Geografische ligging van het bekken van het Titicaca meer, met landsgrenzen NIVELES DE AG U A (m . s . n . m ) / R e f. P E R U
N IV E L E S D E A G U A ( m .s .n .m )
FIGURA II - 4.1
•N O ZO
>
NIVELES
s
3
r
£ C
3 o
EN EL LAGO
1« IO ° & 3O O O ü 3 *O
MENSUALES
C Qg c, m
MEDIOS
<
TITICACA
Figuur 7:
Historische variaties van het waterpeil in het Titicaca meer en het Popoo meer Aan de rand van het Titicaca meer gebeuren overstromingen vanaf 3811 meter
Figuur 8: Jaarlijkse regenneerslag in het TDPS bekken; boven de 1400 mm in het midden van het Titicaca meer en minder dan 200 mm bij het meer Salar de Coipasa Figuur 9: Hydrografisch bekken TDPS (Titicaca - Desaguadero - Popoo - Salar de Coipasa)
Figuur 8; Regenneerslag
ic
zr \ ^° O
< C* o in.
o
Figuur 9: Hydrografie
F I G U R A II - 2 . 2
P R O Y E C T O S D E R I E G O IN V E N T A R IA D O S
feOMane oti. PKOvtoo
'tS
C O N T A M IN A C IO N DEL AGUA
h - ■.
Cg
M ETALES P E S A D O S
P-Z5
p
o< p SUCHEZ UANCANfe
p o' < p
TITICACA
LAGO
S3 9cp
TITICACA
Pfoyeci© Ejcomi (Suene* Slllem* ile fleco M*u
m p
c ■-Ö
ILAVt
CP
o ftCP
p
DESAGUADE.r o
MEDIO DESAGUADERO
tKOt M'Trt « 1B-I 5
MAURI
As Co ORUR
Cd
A a Co
P b fA s ,C d N í,C o
M n ,C r ,P b Sb POOPO \C O lfA S A
POOPO
A s,C d . N ¡ Co
B-18 LEYENDA C dl /
CU E R P O
M nC r P b Sb
TOX ICO
. SALAR COIÍA&V;-^
'
C Û N T A M I N ACION N U L A C O N T A MSN A C O N C O N TAM INAC ION FUENTE
O
D EB IL
MODERADA IM PORTANTE
BIBLIOG RAFICA
y, /
-, Ä A LA R CO U
A s C d N i Co
Figuur 10: Waterverontreiniging door zware metalen
FIGURA ü - 5 .1 9
•«*«.,»*
Limites de bassm-versant
7° _ i ______________________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________
Figuur 12:
Het bekken van de Var in het zuidoosten van Frankrijk
AVANT
R o q u e t te
1840
1890 D igues co n stru ites p ar ¡es S ardes
ACTUEL
1960
C arros
C attières
N ice
3 km S( L a u r e n t
Figuur 13: Progressieve indijking van de benedenloop yan de Var, van 1840 tot nu ^ > -\ r
~
/
\
I
v_ _
Figuur 14: Debiet in de Var en zijn bijrivieren met de overstroming van 5 november 1994
TlNEE
1
; P o n t d e la L 7 0 5 km 2 d e b 't 7 l 6 m 3 (ED F) (■
V
P o n t d e s S caffarels 156 km ‘ d é b i t 140 m 3/s /•(C E M A G R E F)
E ntrev au x 6 7 6 km 3 dé b it 540 m 3/s (DIREN)
E ST E R O N
VESLTBÍE
\
Le Supcret 3 4 0 'K n f d e b it 4 0 0 m 3/s (CEM A G REF)
St je a n i l Rivière - / "Í4ákmJ »debit 4 2 0 m 3/s (EDF) / s e u i l n"16 V 22 W km J d é b it 1730 m 3/s (ÇEM AGREF)
La M esc la 1 8 3 0 km 3 d e b it 1800 m 3/s (ED F) P o n t d e la Ceri 3 8 8 km 3 debi t7 J 0 8 6 ~ n 3/s (EÔ F)
J
-J /
seuil n°7 2790 km3 d é b it 3000 m 3/s (C E M A G R cc
\E R S-ED1TERR.INEE station limnim étrique gerée p a r la DIREN P A C A station limnim étrique gerée par EDF section de nvière pour reconstitution hydraulique des débits
P o n t N apoléon 2 820 km3 d e bit 3770 m 3/s (DIREN)