vREEMDE lc . m. r)0 M e-iF.ï", \1, ^C1 r) CAM
VREEMDE WOORDENTOLK SAMENGESTELD DOOR
J. C. v. DONGEN
UITGEVERSMII. „VELOX" AMSTERDAM.
Lijst van Afkortingen, In.
yr. o. MTV.
nmw.
zelfst. bijv. fig. tegenst. lett. z.a. d.w.z. d.i. fab. of fabell. Lat. Gr. Fr. D. It.
Sp. Rom. Eng. Mal. Hebr. Port.
mannelijk. -7=-' vrouwelijk. = onzijdig. = meervoud. = naamwoord. = zelfstandig. = bijvoeglijk. = figuurlijk. = tegenstelling. = Ietterlijk. = zie aldaar. = dat wil zeggen. = dat is. = fabelleer. = Latijnsch. = Grieksch. = Fransch. = Duitsch. = Italiaansch. = Spaansch. = Romeinsch. = Engelsch. = Maleisch. = Hebreeuwsch. = Portugeesch. =
N.B. thtdrukkingen zoeke men als regel op de beginletter van het eerste woord, staan ze daar niet, dan sla men na op de andere woorden, wears* zit bestaan,
A A°. anno = in het jaar. A. are = vierkante Decameter. A.C., Lat. anno Christi =--- in het jaar van Christus na Chr. geboorte). ab absurd°, Lat. uit het ongerijmde. ab actis, Lat. secretaris. abandon, m. Fr. het afstand doen. weg met a bas! Fr. neer met abat-jour, m. Fr. lichtscherm, lampekap abattoir, o. Fr. slachthuis. abbe, m. Fr. abt, wereldlijk geestelijke (in Frankrijk). abces, o. zweer, gezwel. Abdera, stad in het oude Thracie (tegenw. Bulgarije Roemenie), berucht om de onnoozelheid en dwazisheid barer inwoners. (Abderieten), abdicatie, yr. Fr. afstand (van den troon). abdis, Lat. hoofd van nonnenklooster. abdomen, o. Lat. buik, onderlijf. abecedarius, Lat. beginner, leerling. aberratie, yr. Lat. afdwaling, afwijking. ab eterno, Ital. sinds onheugelijke tijden ab intestato, Lat. zonder testament. ab irato, Lat. in gramschap. abject, Lat. laaq, gemeen; abjectie, yr. gemeenheid. ablatie, Fr. wegneming (vooral van lichaamsdeelen). ablutie, yr. Fr. wassching, afspoeling (als godsdienstige plechtigheid). abolitie, vr. Fr. afschaffing, opheffing. abolitionist, voorstander v. d. afschaffing der slavernij. abominabel, Fr. afschuwelijk, verfoeilijk. abordeeren, Fr. aanlanden, enteren, aanspreken. abortus, m. Lat. ontijdige bevalling, miskraam, abortus provocatus, opzettelijk verwekte abortus. abouchement, Fr. mondeling onderhoud a bout portant, Fr. met het pistool op de Borst, fig.: bruusk, zonder praatjes. ab ovo, Lat. van het ei (het begin) af abracadabra, o. oudStijds een tooverwoord, nu: onbegrijpelijke taal, wartaal. abrege, o. Fr. kort begrip, overzicht. abreuvoir, Fr. drinkplaats voor het vee, wed. abri, m. Fr. schuilplaats (voor wachtende reizigers). abrupt, Fr. zonder samenhang. absence d'esprit, Fr. verstrooidheid. absent, Fr. afwezig.
6
ABS—ACH.
absint, o. Lat. een bittere, van alsem bereide likeur. absolutie, Fr. vergeving van zonden door de R.K. kerk absolutisme, o. Fr. onbeperkte heerschappij. absorbeeren, Fr. inzuigen, opslurpen. abstinentie, Fr. onthouding van gent. abstract, Fr. afgetrokken, diepzinnig; abstracte wetenschappen: wis- en natuurkunde. absurd, Fr. ongerijmd, dwaas. as uno disce omnes, Lat. naar een, beoordeel alien. abusief, Fr. verkeerd. academie, Gr. oudtijds: een wandelplaats en gymnasium bij Athene, nu: een inrichting voor hooger onderwijs (universiteit) of een genootschap van geleerden. a capella, Ital. muziekterm: voor zangstemmen alleen, zonder begeleiding. accajou, Fr. mahoniehout. accapareur, m. Fr. die levensmiddelen opkoopt om de prijzen op te jagen. acceleratie, Fr. versnelling eener beweging. accent, o. kiemteeken, tongval; accentueeren, Fr. den nadruk leggen op. accept, o. Lat. ook: acceptatie, vr. wissel, waarop de betrokkene verklaard heeft hem op den datum te zullen voldoen. accas, o. toegang, toetreding; accessibel, toegankelijk. accessoires, Fr. de bijkomende dingen, noodig voor een tooneelvoorstelling; ook op een schilderij. accident, Fr. ongeluk van geringe afmetingen. acdamatie, yr. Fr. toejuiching; iets bij acciamatie aannemen: zonder stemming. acclimatiseeren, Fr. levende wezens wennen aan een ander klimaat. accolade, yr. Fr. ornhelzing, ridderslag, haakje. accomodatie, vr. Fr. aanpassing. accompagneeren, begeleiden; accompagnement, begeleiding van zang door muziekinstrument (en). accoord, Fr. 1. overeenkomst; 2. samenklinken van tonen. accordion, Fr. harmonica. accountant, m. Eng. hij, die er zijn beroep van maakt voor anderen boekhoudingen in te richten, te controleeren, enz.; accountancy, yr. beroep der accountant. accrediteeren, Fr. crediet verschaffen, een gezant van geloofsbrieven voorzien. accres, o. Fr. toename, vermeerdering. accumulator, m. toestel, waarin men electriciteit kan ophoopen en op een gegeven oogenblik als stroom benutten. acdjns, Fr. indirecte belasting op gebruiksartikelen. acetyleen, Fr. kleurloos gas uit calcium carbid en water. a charge, Fr. letterlijk: ten last. Getuige a charge; die ten nadeele van den beklaagde getuigt.
ACH—ADE.
7
Achilles, held uit den Trojaanschen oorlog, die alleen aan zijn hiel kwetsbaar was, vandaar: Achilleshiel. achromatisch, Gr. wat het licht doorlaat zonder het in kleuren te ontbinden, achromatische lenzen, kijkers. a costi, Ital. in uwe stad. acoustiek, vr. de leer van het geluid, de geschiktheid om te liooren (in zalen). acquisiteur, m. die klanten aanbrengt (voor een levensverzekering, bijv.). acre, Eng. pl.m. 4000 vierkante meters. acrobaat, Fr. kunstenmaker. acta est fabula, Lat. het stuk is gespeeld. (laatste woorden van den Romeinschen keizer Augustus). acte, vr. Fr. handeling, daad, bedrijf, document, schriftelijk bewijs. acteur, m. Fr. tooneelspeler. actie, yr. Fr. aandeel, gerechtelijke vervolging, gevecht. actief, Fr. werkzaam. Het actief is wat er in een faillissement aan waarde aanwezig is. Tegenstelling: het passief, de schulden. actrice, Fr. tooneelspeelster. actueel, •Fr. wat aan de orde van den dag is; wat betrekking heeft op iets dat aan de orde van den dag is. acuut, Lat. scherp, snijdend. Acute ziekte: die een snel en hevig verloop heeft. Tegenstelling: chronische, sleepende ziekte. A.D. Anna Domini, Lat. in het jaar onzes Heeren. adagio, o. Ital. (muziek) zacht en langzaam voor te dragen. Adamieten, godsdienstige secte uit de Ilde eeuw; scheldnaam voor de Amsterdamsche Wederdoopers (1535); naaktloopers. adapteeren, Fr. aanpassen, aanwenden. adat, Maleisch, gewoonterecht. ad augusta per augusta, Lat. Tot het hoogste hangs enge wegen. (Wachtwoord der samenzweerders in Victor Hugo's tooneelstuk Hernani). ad calendas graecas, Lat. Op de Grieksche calendae, met Sint Juttemis. (De calendae waren bij de Romeinen de eerste dagen van iedere maand, waarop de betalingen plaats hadden. De Grieken hadden geen calendae). addenda, m.w. Lat. bijlagen aan het einde van een boek. addio! Ital. vaarwell additioneel, aanvullend, bijkomend. (additioneele rechten, artikelen). a &charge, Fr. ter ontlasting; getuige a decharge, die ten voordeele van den beklaagde getuigt. adenolden, mr.v. hichaampjes, die op klieren gelijken. adept, Lat. letterlijk: wie verkregen heeft; de ingewijde in een wetenschap, ook het lid van een secte of partij.
8
ADE—ADV.
adequaat, Lat. geheel, volledig, van gelijke strekking, van gelijke beteekenis. ad gloriam, Lat. om den roem, ook: voor niets. Dei majorein gloriam, ter meerdere eere Gods. adhesie, Lat. aantrekking. fig. instemming, toetreding, Adhesie-betuiging. In de natuurkunde is adhesie de aantrekking tusschen twee verschillende lichamen, die elkaar aanraken. ad hoc, Lat. hiervoor, voor dit doel in 't bijzonder: commissie ad hoc. ad hominem, Lat. letterlijk: tot den man; argument ad hominem, als men tegen zijn tegenstander diens eigen woorden benut. ad infinitum, Lat. tot in 't oneindige. ad interim, Lat. in den tusschentijd, minister ad interim, plaatsvervangend. a discretion, Fr. naar believen. adjectief, bijvoegelijk naamwoord. adjudant, Fr. officier toegevoegd aan hoofdofficier voor de uitvoering der bevelen. adjunct, helper, toegevoegd ambtenaar. ad libitum, Lat. naar believen, naar verkiezing. ad mandatum, Lat. volgens bevel. ad manus proprias, Lat. in eigen handen. administreeren, besturen, beheeren ,toedienen. admiraal, Fr. hoogste officiersrang bij de zeemacht. admirateur, Fr. bewonderaar. admissie, yr. Fr. toelating. ad notam (nemen), in gedachte houden. adolescent, Fr. aankomend jongmensch. Adonis, (Grieksche fabelleer) schoone jongeling. adopteeren, Fr. als kind aannemen. adoratie, yr. Fr. aanbidding, vereering. Ad patibulum, Lat. Naar de galg! Bekend gebleven gezeg. de van Jan de Vargas, voorzitter van den Raad van Beroerte. ad patres (gaan), Lat. naar de vaderen gaan, sterven. ad pins usus, Lat. voor een vroom doel, schertsend: voor zekere plaats bestemd. ad rem, Lat. ter zake dienende, afdoend. adscriptus glebae, Lat. lett. aan de aardkluit verbondenz servi adscripti glebae, lijfeigenen hoorigen. ad summam, Lat. in 't geheel. ad summum, Lat. op 't uiterste. adultereeren, Fr. echtbreken; adulteratie echtbreuk. ad ultimum, Lat. tot besluit. ad unum, Lat. tot den laatsten man toe. ad valorem, Lat. naar de waarde (belasten). advent, m. Lat. naderende komst (des Heeren); adventtijd, de vier weken voor Kerstmis.
ADV—AGR.
9
adviseeren, Fr. bericht geven, raad geven. ad vitam, Lat. voor 't leven. advocaat, Fr. rechtsgeleerde raadsman. aequator, Lat. (der aarde) groote cirkel op gelijke afstand der polen. Evenaar — Linie. aequilibrist, Fr. evenwichtskunstenmaker. aequivalent, Fr. jets dat gelijkwaardig is met jets antlers. ar, Lat. lucht; aroliet, luchtsteen, meteoorsteen; aeronaut, luchtschipper; arostaat, m. luchtschip; aeroplane, m. vliegmachine. aerostatica, Lat. leer van 't evenwicht der gassen. aesculaap, Gr. God der geneeskunde met staf waar omheen een slang kronkelt. Aesopus, Gr. Grieksch Fabeldichter. 6e eeuw v. Christus. aether, m. Gr. het uiterst fijne, alle lichamen doordringende gas, hetwelk men aanneemt dat de hemelruimten vervult en licht, warmte, electriciteit, enz. voortplant; ook: een zeer vluchtige, ontplofbare vloeistof. affect, Fr. plotselinge gemoedsaandoening. affiche, o. Fr. aanplakbiljet. afficheeren, aanplakken, fig.; met jets te koop loopen. affiniteit, yr. Fr. verwantschap, lett. en fig. affreus, Fr. verschrikkelijk. affuit, Fr. onderstel voor stuk geschut. A fond, Fr. grondig; jets a fond kennen. agave, Lat. Amerik. plant waarvan het sap wordt gebruikt als drank. a gauche, Fr. links af. agenda, Lat. lijst der af te doene zaken. agent provocateur, Fr. handlanger der geheime politie, die tot misdrijven aanzet. ager publicus, Lat. land dat aan den staat behoort. agglomeraat, o. Ital. opeenhooping (vooral van huizen in een groote stad). ageeren, Fr. handelen, wordt vooral gebruikt voor militaire en gerechtelijke handelingen. agio, o. Ital. opgeld, verschil tusschen de nominale en de werkelijke waarde, winst bij het omzetten van geldswaardige papieren; agiotage, beursspel. a giorno, Ital. als op klaarlichten dag, verlichting a giorno. agitatie, yr. Fr. onrust, opwinding, aandoening; agitator, volksmenner, propagandist; agiteeren, zenuwachtig maken, opruien, beweging brengen onder. agnaten, mrv. Lat. naast bloedverwanten van vaderszijde, (vooral bij vorsten), de afstammelingen van eenzelfden vader, de zwaardzijde, in tegenstelling tot de cognaten. agnostici, Gr. nietweters, zij die verklaren dat het volstrekte niet door den mensch begrepen kan worden. Agnus Del, Lat. het Lam Gods, d.i. Jezus. agrarisch, Lat. (van ager, akker) wat betrekking heeft op
10
AGR— ALC.
de landerijen, haar bebouwing en verdeeling. Agrariers, naam van de staatkundige partij in Duitschland, welke de belangen der landbouwers en grondbezitters voorstaat, o.a. door invoerrechten to eischen. zgreEeren, Fr. gunstig aan- of opnemen, believen, goedkeuren; geagreeerde klerk, die zonder examen toegelaten is. agregatietoestanden, de vaste, vloeibare of gasvormige toesidnd der licharxren. agressief, Fr. aanvallend (optreden). agronoom, Gr. landbouwkundige. aide, Fr. helper; aide du camp, adjudant, toegevoegd aan een vorst of een generaal. air, Fr. houding, uiterlijk, zich een air gaven van, zich voordoen als: zangwijze, lied = aria. Ajax, Lat. Held uit den Trojaanschen oorlog; voetbalvereeniging. a jour, Fr. opengewerkt (van kant. etc.), tot op den dag bijgehouden (van boeken). a /a baisse (speculeeren), Fr. op de daling der effecters of koopwaren speculeeren; tegenst. a la hausse. a la bonne heard: Fr. zOO is het goed! a la fortune du pot, Fr. wat de kok schaft; ik noodig u uit a la fortune du pot: d.w.z. er wordt geen omslag voor u gemaakt. a la guerre comme a la guerre, Fr. lett.: in den oorlog zooals in den oorlog; fig.: men moet berusten in het onvermijdelijke. A la hause, Fr. (speculeeren), op het rijzen der prijzen. a la minute, Fr. binnen een minuut, aanstonds. a la suite, Fr. (van officieren), ingeschreven op de staten van een regiment, doch niet actief daarbij dienende. a latere, kardinaal a latere, die met buitengewone volmacht door den paus afgevaardigd wordt. a l'avenant, Fr. verbasterd tot navenant, naar evenredigheid, naar gelang de omsthndigheden. albast, It. fijne gipssoort bestaande uit kalk, zwavelzuur en water. albatros, Gr. vogelsoort (orde d. zwemvogels), komt voor in zuidelijke zeeen. albino, m. Sp. mensch of dier, lijdende aan albinisme, d.i. afwezigheid van kleur in huid en haren, zij zijn bleek, hebben wit haar en rood dooraderde oogen; Holl. witteling. Albion, o. lett. witland, dichterlijke naam, dien de ouden aan Engeland gaven om zijn krijtrotsen. albumine, yr. eiwitstof. alcade, Sp. (van het Arab. al, de, kadi, rechter), burgerlijk ambtenaar in Spanje, burgemeester en vrederechter. alcazar, m. Sp. paleis der Moorsche koningen in Spanje.
ALC—ALL.
11
alchimie, yr. Arab. de hersenschimmige kunst om metalen in goud te veranderen (door middel van den „stee p der wijzen") of den drank te bereiden, die onsterfelijk zou maken (levenselixer) ; alchimist, goudmaker. aicoholisme, o. (ziekte door) het misbruik maken van sterken drank. Alcyon, vogel uit de fabelleer, welke zijn nest maakte op de baren der zee. alderman, Eng. gcrileentelijk arnbtenaar, wethouder en vrederechter in Engeland en Amerika. ale, yr. Engelsche biersoort. alea jacta est, Lat., de teerling is geworpen, woord v .n Julius Cesar toen hij met zijn leger de Rubico (in N.-Ital.) overtrok om tegen Rome op te trekken: dit was een daad van openlijk verzet tegen de wetten van zijn land. alexandrijn, m. zesvoetig vers. algarade, vr. Fr. onbeschofte uitval tegen iemand. algebra, yr. Arab., stelkunde. Alhambra, o. Arab., het paleis der Moorsche koningen te Grenada. alias, Lat., anders, ook wel genoemd; m. 'n rare snuiter. alibi, Lat. elders, afwezigheid van een plaats, bewezen door de tegenwoordigheid elders; zijn alibi bewijzen. alieneeren, Fr. verkoopen, vervreemden. geneesheer voor krankzinnigen. alignment, Fr., richting, rooilijn. alimenta, mrv. Lat. onderhoudskosten. a l'iinpossible nu! n'est tenu, Fr., iemand i s gehouden om het onmogelijke te doen. alinea, Lat. begin bij een nieuwen regel, gedeelte tusschen twee nieuwe regels. a l'instar, Fr., op de wijze van. Allah, Arab., de Allerhoogste, God. alike, yr. Fr., laan tusschen twee rijen boomen. allegorie, vr. Gr., zinnebeeldige voorstelling; bijv. een geraamte met een zeis voor den dood. allegro, Lat. muziekterm: snel, vlug, levendig. alliage, y r. Fr., mengsel van metalen ,die samengesmolten zijn, legeering. alliance, Fr. vereeniging of verbond. geallieerden: verbondenen uit den wereldoorlog: Frankr.Engel.-Belgie; internationale vereeniging alliance universelle Israelite voor de belangen der Joden, opgericht 1860 te Parijs. alligator, m. Sp., Amerikaansche krokodil, kaaiman. alliteratie, yr. stafrijm, vorm der oude Germaansche gedichten, (zonne stervend, zonk in zee, Van Eeden). Aan alliteratie danken we uitdrukkingen als: met man en macht, in rep en roer, enz.
12
ALL—AMB.
alocutie, yr. Lat., korte toespraak (van den keizer van Rome tot zijn soldaten, van den paus tot de kardinalen). allodium, v. vrij erfgoed. (tegenst. feudum, leengoed). allodiaal, niet leenroerig. allongepruik, vr. pruik met lange krullen (17e eeuw). allopaath, m. Gr., geneesheer, die de ziekte bestrijdt door tegen-middelen, (tegenst. homeopaath); allopathie, yr. de gewone wijze van ziektebestrijding. all right!, Eng., in orde allure, yr. Fr., gang, houding. alluvium, o. Lat., jongste aardlagen, die door water aangespoeld zijn, alluviaal, wat tot het alluvium behoort, (tegenst. diluvium, dilluviaal). alma mater, Lat., de voedstermoeder (der wetenschappen): de universiteit. alma viva, yr. Sp. wijde mantel. almanak, Arb. 1. astronomische kalender; 2. jaarboekje, dagwijzer , de 1 e verscheen in 1460 in Weenen. aloe, Lat. plant (lelie-achtigen) kamerplant. a loisir, Fr. op zijn gemak, zonder overhaasting. alpaca, yr., wol van een Zuid-Amer. schaap van dien naana; verzilverde legeering van kooper, zink en nikkel. alpha en omega, het begin en het einde. (De alpha (a) en de omega (a) waren de eerste en de laatste letter van het Gr. alphabet). alsem, Lat. 1. plant met bitter sap; 2. fig bittere pil. alt, Ital. alto, de tweede zangstem. alteratie, vr. Fr. ontroering, schrik. alter ego, Lat. de andere ik, plaatsvervanger. alternatief, o. Fr. gedwongen keuze (vooral tusschen twee onaangename dingen). altruisme, o. Fr. liefde voor anderen (tegenstelling: egoisme). aluminium, o. edel metaal, zeer licht en vast, met een glans als zilver. A.M. = anno mundi, Lat. in het jaar der wereld. amalgama, o. Gr. verbinding van kwik met een ander metaal; fig. vreemde vermenging van niet bij elkaar behoorende dingen of menschen; amalgama van kleuren. amant, Fr. minnaar; amante, minnares; amantes amentes, Lat. verliefden zijn dwazen. amanuensis, m. Lat. helper bij het gereedmaken van scheien natuurkundige proeven. amaril, Sp. fijne diamantspaath; slijp- en polijstmiddel. amateur, Fr. liefhebber, kunstvriend. amazone, yr. Gr. dame to paard; damesrijkleed. Volgens de Grieksche legende waren de Amazones een stam van krijgshaftige vrouwen. ambassade, vr. Fr. gezantschap. ambassadeur, gezant. amber, Fr. weiriekende harsachtige stof afkomstig v. zieke
AMB—AMP.
13
walvisschen (gaisteen) wordt op zee drijvende gevonden. ambieeren, Lat. een betrekking ambieeren, er naar dingen, naar verlangen. ambitieus, Fr. eerzuchtig. ambrozijn, o. (Gr. fabelleer) de godenspijs. ambulance, yr. Fr. veldhospitaal. -ambulant, Fr. rondtrekkend, niet aan een plaats gebonden; van een schoolhoofd, zonder eigen kiasse. amen! Hebr. zoo zij het! amende honorable, Fr. het openlijk schuldbekennen en verontschuldiging vragen; amende honorable doen. amcndeeren, verbeteren, wijzigen, amendement, verbetering, wijziging, in een wet, door een lid der 2e Kamer voorgesteld. -amerij, yr. amerijtje, kort oogenblik (de tijd om een Ave Maria, Wees gegroet, (R.K. gebed) op to zeggen). amethist, m. Gr. violette edeisteen, eertijds als yoorbehoedmiddel tegen dronkenschap beschouwd. amicitia, vr. Lat. vriendschap. ammoniak, Lat. vloeistof uit de verbinding van stikstof en waterstof. ammoniet, Lat. versteende schelpen van uitgestorven soort weekdier. amnestie, yr. Gr. gezamenlijke kwijtschelding van straf aan groepen van veroordeelden. amoebe, yr. Gr. eencellig zoetwaterdiertje. amok, Mal., dooden. Amok maken, in dolle razernij, vaak door opium veroorzaakt, moorden begaan. Amor, Lat. Zoon v. Mars en Venus; God der liefde. amorph, Gr. vormloos (niet gekristalliseerd). amortisatie, yr. Fr. schulddelging door aflossing. amotie, yr. Lat. afbreking, slooping. Amoveeren, sloopen. amour, Fr. liefde; Amour-propre, eigenliefde. amourette, vr. Fr. vluchtige lietdesverhouding. ampere, m. (naar den Franschen geleerde Ampere), eenheid voor het meten van electriciteit. amphibie, yr. Gr. tweeslachtig dier (dat op het land en in het water leeft). amphitheater, Gr. groot rond of ovaal gebouw bij de Ouden, geschikt voor allerlei schouwspelen, met trapsgewijs oploopende zitplaatsen in het rond, zonder dak, de toeschouwers werden door groote dekkleeden tegen zon en regen beschermd; zaal met oploopende banken voor het geven van onderwijs; gedeelte van een schouwburgzaal tegenover het tooneel. Amphitrite, Lat. Vrouw van Neptunus de God der zee. amphora, y r. Gr. bij de Ouden, een groote kruik met nauwen hals en twee handvatsels. .amphytryon, Gr. gastheer, die goed onthaalt. amplitudo, Lat. afstand v. d. punten v. opkomst en ondergang
14
AMP—ANI.
der hemellichamen. amputatie, vr. Lat. het afzetten, amputeeren van eenig lichaamsdeel. amulet, vr. Lat. voorwerp dat men op het lichaam draa en waar men uit bijgeloof de kracht aan toeschrijft rampen of te wenden. anabaptist, Gr. wederdooper. anachoreet, Gr. kluizenaar, heremiet. anachronisme, Gr. fout tegen de tijdrekening, als men bijv. van een maaltijd in de 15e eeuw sprekende aardappelen als een gerecht zou vermelden, immers deze kwamen pas in de 18e eeuw in gebruik. anaemi, Gr. bloedarmoede, ook anemie. analogie, Gr. overeenkomst, analoog, overeenkomstig. analphabeet, Gr. iemand die lezen, noch schrijven kan. analyse, vr. Gr. ontleding, ontbinding. anarchie, yr. Gr. regeeringloosheid, samenwerking zonder gezag. anathema, o. Gr. kerkelijke ban; anathema sit, hij zij vervloekt. anatocisme, Fr. ergerlijke rente, woeker. anatomie, vr. Gr. ontleedkunde, snijkamer. De anato. mische les, beroemde schilderij van Rembrandt, Rijks. museum. anch' io sono pittore, Ital. Ook ik ben een schilderf (riep Corregio, beroemd Ital. schilder, u. d. 15e eeuw, uit, Coen hij de schilderij St. Cecilia van Rafael zag). ancienniteit, vr. Fr. ouderdom in rang. ancien regime, m. Fr. het oude regeeringstelsel, n.l. van voor de Fransche Revolutie van 1789. andante, o. Ital. muziekterm: langzaam, gematigd. androgyne, Gr. fabelleer, wezen dat beide geslachten in zich vereenigde. anecdote, Gr. kort, grappig verhaal. aneroide barometer, Gr. barometer zonder yacht, di. zonder kwik; de wijzer wordt bewogen door het uitzetten van eene luchtledigen trommel van gemengd metaal. angekok, priester in Groenland. angelus Domini, Lat. engel des Heeren,_ gebed in de middags en 's avonds wordt morgens, R.K. kerk; er in de R.K. kerken geluid om aan dit gebed te herinneren; beroemd schilderij van Millet, Fr. schilder. Anglikaansche kerk, de Engelsche staatskerk. anglomanie, yr. dwaze voorliefde voor al wat Engelsch is. Een Anglomaan, een vriend van Engeland. Een Anglo' phoob, een vijand van Engeland. aniline, Fr. kleurstof bereid uit de afval-producten der gasfabriek. Heeft sinds 1900 de meekrap verdrongen. animeeren, bezielen, verlevendigen, aansporen, geanimeerd, opgewekt.
ANI—ANT.
15
animisme, o. de leer dat de ziel de oorzaak is van alle levensverrichtingen, dus niet van de geesteswerkzaamheid allêên. animo, o. Ital. opgewektheid. animositeit, vr. Fr. bitterheid, vijandige gezindheid. annalen, Lat. jaarboeken, aanteekeningen betreffende de voornaamste gebeurtenissen van ieder jaar. annaten, Lat. jaargelden, som, gelijk aan de inkomsten van een jaar, welke in de middeleeuwen de nieuwbenoemde bisschop aan den paus moest betalen. annex, Lat. bijbehoorend, aangehecht. annexeeren, het inlijven van een gebied bij een staat; annexatie, inlijving. annonce, Fr. 1. aankondiging; 2. kleine advertentie. annuiteit, yr. jaarlijksche aflossing van een kapitaal, door betaling van den interest plus een gedeelte van de hoofdsom. anomalie, v. Gr. afwijking van den regel. anoniem, Gr. naamloos, ongeteekend, anonymus, een ongcnoemde. anorganisch, Gr. onbewerktuigd; de delfstoffen behooren tot de anorganische natuur. antagonisme, Gr. tegenwerking, antagonist, tegenstander. antarctisch, zuidelijk, bij de Zuidpool; tegenstelling: arctisch. antecedent, Lat. wat vroeger voorgevallen is, een antecedent stellen, iets doen, waarop anderen zich later kunnen beroepen. Iemands antecedenten, zijn vroegere gedragingen en levensloop. anthologie, yr. Gr. bloemlezing. anthraciet, Gr. oudste steenkoolsoort, bevat pl.m. 95 %
koolgtof. anthropologie, yr. Gr., natuurlijke geschiedenis van den
rnensch. anti, tegen, in vele samengestelde woorden. antichambre, yr. Fr., wachtkamer; antichambreeren, in de wachLkamer wachten. antichrist, m. Gr., vijand van het christendom, de duivel. anticipeeren, Fr. op iets vooruitloopen. antidateeren, Fr, valschelijk een vroegeren datum op een brief of een stuk to zetten. antilope, Fr. herkauwend zoogdier leeft in Afrika. antipode, m. Gr., tegenvoeter, die juist op de aan ons tegenovergestelde zijde der aarde woont; de Australiers zijn onze antipoden; het woord beteekent ook: onverzoenlijke tegcnstan.ler. antiquaar, Fr. kenner van, handelaar in oudheden, antiquariaat, handel in oude boeken. antiquiteit, m. Fr., voorwerp uit de Oudheid. antisemiet, m., vijand der Joden.
16
ANT—APP.
antiseptisch, Gr., bederfwerend. antithese, antithesis, Gr., tegenstelling. Dr. Kuyper heeft de antithese doen gebruiken in de bijzondere beteekenis van de tegenstelling tusschen de christenen en de heidenen (paganisten). a outrance, Fr., tot het uiterste, op leven en dood. A.P., Amsterdamsch Peil. Denkbeeldig horizontaal vlak door het nulpunt der Amsterdamsche peilschaal. Apachen, Stam der Roodhuiden; ook: de dieven en moordenaars der Parijsche buitenwijken. apanage, m. Lat., lett. levensonderhoud; gebied dat tijdelijk afgestaan werd aan leden van een vorstelijk huis; toelage uit de staatskas aan dezulken. a part, Fr., terzijde. aparti, m. Fr., dat wat een tooneelspeler z.g. in zichzelf zegt, en de andere medespelers geacht worden niet te hooren. apathie, vr. Gr., ongevoeligheid, lusteloosheid, onverschilligheid, apatisch, lusteloos, enz. apergu, o. Fr., beknopt overzicht. aphorisme, yr. Gr., korte spreuk, korte stelling. Aphrodite, Gr. Zie Venus. Apis, Arb., Heilige stier. God der Egyptenaren. aplomb, o. Fr., stelligheid, tegenwoordigheid van geest, beslistheid. Jets met aplomb verzekeren. apocalypsis, yr. Gr., onthulling, de Openbaring van Johannes, apocalyptisch, duister, geheimzinnig. apocrief, Gr., ondergeschoven, verdicht. De apocriefe boeken, de bijbelboeken, waarvan de echtheid niet erkend is. apodictisch, Gr., bepaald, onweerlegbaar, afdoende. a point, Fr., juist goed, van pas, gaar. Apollo, Gr., 1. noon van Zeus en Latona aanvoerder der Musen; 2. zeldzame vlindersoort. apologeet, m. Gr., degeen, die een apologie, ( yr.), een verdedigingsrede houdt, of een verdedigingsgeschrift schrijft. apoplexie, yr. Fr., beroerte. apostaat, m. Gr., die van het Christendom terugvalt tot het heidendom. apostelpaarden, (met reizen), te voet, zooals de Apostelen; Apostolische Majesteit, titel der koningen van Hongarije en keizers van Oostenrijk; de Apostolische Stoel, de zetel, de regeering van den paus. Apotheek, Gr., plaats waar geneesmiddelen worden bereid en verkocht. apiitheose, vr. Gr., vergadering der Romeinsche keizers, der helden; verheerlijking, hulde. apostrophe, yr. Gr., weglatingsteeken; het afbreken van een rede om zich tot een bepaalde persoon te warden; scherpe vermaning, verwijt. apparaat, o. Lat., toestel, verzameling gereedschappen.
APP—ARC.
17
,appartement, o. Fr., woning, reeks kamers die men in een huis bewoont. appel, o. Fr., beroep op een hoogere rechtsspraak; in appel komen; appellant, die in appel komt, die appelleert. appendicitis, vr. Lat., ontsteking van het wormvormig verlengstuk van den blinden darm. appendix, o. Lat., aanhangsel, toevoegsel. apprecieeren, Fr. op prijs stellen, waardeeren, appreciatie, waardeering. approvisionneeren, approviandeeren, een schip, een garnizoen van levensmiddelen voorzien. approximatief, Lat., bij benadering. Apres nous le dtEluge: Fr. Na ons de zondvloed! Het zal onzen tijd wel duren. Uiting van Lodewijk XV van Frankrijk. April, It., 4de maand van 't jaar, afkomstig van aprire = openen (ontluiken). Grasmaand. a priori, Lat., van te voren, vooraf. a prix fixe, Fr., tot vaster prijs. a propos, Fr., juist van pas, ter snede, ook: hoor eens; iemand van zijn a propos af brengen; van zijn stuk brengen. aqua, Lat., water; aquaduct, o., waterleiding der Ouden, bovengrondsch kanaal van metselwerk; aquarel, vr., schilderij in waterverf; aquarium, o., glazen bekken, waarin visschen en waterplanten gehouden worden. a quatre epingles, Fr., om door 'n ringetje te halen. a quatre mains, Fr., vierhandig (spelen). arabesk, yr., door de Arabieren veel gebruikte grillig geteekende versiering, uit bloemen, vruchten, gedeelten van menschen en dieren bestaande. arak, vr. Mal., brandewijn van rijst en suiker gestookt. arbiter, Lat., scheidsrechter; arbitrage, scheidsrechterlijke beslissing. Arbiter, Fr., hof v. arbitrage ‘=-. scheidsgerecht der volkerenbond. arcade, yr. Fr., zuilengalerij. Arcadisch, liefelijk, idyllisch, afgeleid van Arcadia, landstreek in het oude Griekenland, bewoond door een herdersyolk en door de oude dichters bezongen als het woonoord van onschuld en geluk. arcanum, o., Lat., geheimmiddel, toovermiddel. archaisme, o. Gr., verouderde uitdrukking .archeoloog, Gr., oudheidkenner; acheologie, oudheidkunde. archeopteryx, m. Gr., voorwereldlijke reptielachtige vogel. archi, voorvoegsel dat aarts beteekent. archief, o., bewaarplaats, verzameling van belangrijke documenten, handschriften, registers, enz.; archivalia, stukken, tot een archief behoorend; archivaris, bewaarder van een archief. Archipel, Gr., talrijke eilandengroep. Architectuur, yr. Lat., bouwkunst.
18
ARE—ASC.
arena, Gr., strijdperk in 't amphitheater. areometer, m. Gr., instrument om het soortelijk gewicht een stof te bepalen, d.w.z. hoeveel maal die stof zwaarder is dan water. Areopagus, Gr. Hoogste gerechtshof in het oude Athene. argot, v. Fr., speciale taal der misdadigers, ook wel: de eigenaardige uitdrukkingen bij schilders, tooneelspelers, enz. in gebruik. argument, Fr., bewijsgrond. Argus, Gr., fabelleer, een vorst met honderd oogen, zinnebeeld der waakzaamheid, vandaar de uitdrukking: met argusoogen spieden. aria, zie air. Ariadne, Gr. Dochter van Koning Minos van Kreta, die Thesseus na zijn strijd met den minotaurus een uitweg doet vinden uit het Labyrint. Arisch, D., I. afstammend v. d. Indogermaansche of Arische stam, afkomstig uit Iran, veel gebruikt ter onderscheiding van Israelietisch. 2. Ariers = hooge Indische priesterkaste. aristocraat, Gr., voorstander der aristocratie, d.w.z., der regeering van de voorname lieden; ook: voornaani (adellijk) persoon; aristocratic, ook voor: de gezamenlijke voorname personen in stad of land. arithmetiek, yr. Gr. rekenkunde. armada, yr. Sp., oorlogsvloot, de Armada, de Onoverwinnelijke Vloot van Philips II, vernietigd in 1588. armee, Fr. Legerafdeeling. aroma, Fr, welriekende geur. arrangeeren, Fr. schikken, regelen, een muziekstuk pasklaar maken voor andere instrumenten. arrest, o. Fr., vonnis, besluit, beslaglegging, hechtenis, arrestant, die in hechtenis genomen, gearresteerd is, arrogant, Fr., aanmatigend, verwaand, arrogantie, aanma. tiging. arrondissement, o. Fr., onderafdeeling van een provincie, rechtsgebied van een rechtbank, afdeeling onder toezicht van een schoolopziener. ars longa, vita brevis, Lat., de kunst duurt lang, het leven kort. arsenaal, o. Arab., tuighuis. artetische put, geboorde put, waaruit het water ontspruit. onder den druk van een hooger gelegen waterader. Artesisch komt van Artois, prov. in Noord-Frankrijk. articuleeren, Fr. alle lettergrepen duidelijk uitspreken. artillerie, Fr. 1. grof geschut. 2. de manschappen die 't bedienen. artist, Fr., kunstenaar, artistiek, kunstvol. asbest, vezelachtige glanzende vorm van hoornblende; uitstekend bestand tegen hitte. ascenseur, Fr., lilt, toestel om personen en goederen maar
ASC—ATH.
19
de hoogere verdiepingen to brengen. ascese, vr. Gr., het zich onthouden van zinsgenot; askeet, die deze onthouding beoefent, vrome boeteling; (ook gespeld: askese en askeet.) aspect, m. Fr., aanblik, voorkomen. aspirant, m. Fr., die naar betrekking dingt, aspirant, voor een titel geplaatst, duidt een lagere rang aan: aspirant. onder-officier. assaut, m. Fr., oefening, wedstrijd in het schermen. asserahlie, Fr. vergadering, in 't bijzonder die der Volkerenbond. assignatie, vr. Fr., aanwijzing tot betalen, orderbriefje. assimilatie, yr. Fr., g,elijkmaking, aanpassing, gelijkstelling, vereenzelviging, assimileeren, gelijkstellen. assises, yr. mrv., openlijke terechtzittingen (in Frankrijk) van een crimineel gerechtshof. assistent, F., helper; assisteintie, hulp; assisteeren, helper, bijstaan. associeeren, (zich) zich vereenigen met een ander (den associe = vennoot) tot het drijven van handel. assortiment, o. Fr., keuze van bij elkaar behoorende goederen. assumeeren, Fr., bijnemen, bij zich voegen, (een commissie assumeert zich soms een of meer leden). assuradeur, m. Fr., die verzekeringen, assuranties, sluit. Astarte, Gr. Godin der Syriers; Tempels in Sidon en Tyrus. asthma, o. Gr., aamborstigheid, benauwde ademhaling. Astor (joh. Jac.), Duitsch-Amerikaan, stichter der Astor bibliotheek en Astor-huis in Walldorf (opvoedingsgesticht). Astoria, havenstad in Noord-Amerika (staat Oregon). In 1811 gesticht door Astor. astraal, Lat. wat tot de sterren behoort; astraal lichaam volgens de spiritisten, het tweede, onzichtbare lichaam van den mensch. astrologie, yr. Gr., sterrenwichelarij, beoefend door de astrologen, astronomie, yr. Gr., sterrekunde, beoefend door de astronomen. asyl, o. Gr. toevluchtsoord; vrijplaats van misdadigers. atavisme, o. Lat. overerving van de hoedanigheden der voorouders, atheisme, o. Gr. het loochenen van God; atheist, God loochenaar; atheistisch, Godloochenend. atheneum, o. Gr. inrichting voor hooger onderwijs, (verouderd). athleet, Gr. kampvechter, worstelaar, zwaar gebouwd man; athletiek, worstelkunst; athletisch, zwaar gebouwd. at home, Eng. tehuis,
20
ATL—AUT.
Atlantis, Gr. Groot vastland in de Oudheid. Ligging onbekend. Waarschijnlijk in den Atlantischen Oceaan. Om de zonden der inwoners verdelgd. Atlas, Gr. 1. mythologisch drager van het hemelgewelf. 2. verzameling kaarten. 3. ster uit de Pleiaden. 4. gebergte in N. W. Afrika. 5. eerste halswervel. 6. zijden stof (atlaszijde). atmosfeer, yr. Gr. dampkring. atoom, o. Gr. verder ondeelbaar stofdeeltje. A tort et a travers, Fr. onbezonnen, zonder overleg, door dik en dun. a tout hasard, Fr. op goed geluk af. a tout prix, Fr. tot iederen prijs. attaché, Fr, toegevoegd ambtenaar (bij een gezantschap). attaqueeren, Fr. aanvallen. attentaat, m. Fr. aanslag of aanranding. attentie, yr. Fr. opmerkzaamheid, aandacht; attenties, beleefdheden. attest, o. Fr. schriftelijke getuigenis, attestatie, yr. bewijs van (kerkelijk) lidmaatschap; attestatie de vita, verklaring dat een bepaalde persoon nog in leven is. Attisch, afgeleid van Attica, Grieksch landschap, waar Athene in lag; Attisch zout, fijne, scherpe geestigheid. attractie, vr. Fr. aantrekking, aantrekkelijkheid. attrapeeren, betrappen (op heeterdaad). attribuut, o. Fr. eigenschap, bemoeiing, zinnebeeldig kenteeken: de zeis en de zandlooper zijn attributen van den dood. aubade, yr. Fr. morgenbegroeting met muziek voor iemands huis. au courant, Fr. op de hoogte. auctie, yr. Lat. openbare verkooping. audiatur et altera pars, Lat. men moet ook den tegenpartij hooren, hoor en wederhoor toepassen. audientie, yr. Fr. gehoor bij een hooggeplaatste ambtenaar of een vorst. auditeur militair, Fr. ambtenaar van het openbaar ministerie bij een krijgsraad. auditorium, o. Lat. de toehoorders, de gehoorzaal. au fond, Fr. in den grond der zaak. aula, yr. Lat. groote gehoorzaal van universiteiten. aureool, o. Lat. stralenkrans om het hoofd der heiligen; hij heeft een aureool van dapperheid, wil zeggen: is beroemd om zijn dapperheid. Aurora, yr. Lat. de dageraad (godin), morgenrood. ausculteeren, Lat. door middel van een werktuig, (stethos. coop) luisteren naar de geluiden in het lichaam. auspicien, y r. mrv. voorteekens, bescherming. autarchic, vr. Gr. zelfheerschappij. out Caesar, ant nihil, Lat. of keizer, of niets, devies
ALIT—AZT.
21
van Cesar Borgia (zoon van paus Alexander VI) overl. 1507. amateur, Fr. schrijver, vervaardiger. authenticiteit, yr. Fr. echtheid, geldigheid (in rechten), geloofwaardigheid; authentiek, echt, enz. auto-da-fe, o. Sp. (letterlijk: daad des geloofs) het verbranden van ketters. auto, Gr. beteekent zelf, eigen. autobiografie, yr. .eigen levensbeschouwing; autochthonen, de oorspronkelijke bewoners van een land; autocratie, vr. regeering van een autocraat, dat is on.beperkte heerscher; autodidact, die zich zelf bekwaamd heeft; autograaf, eigenhandig handschrift; automaat, m. wat schijnbaar zich zelf beweegt, voorwerp, dat door een uurwerk in beweging gebracht wordt, willoos persoon, die werktuigelijk handelt; autonomie, vr. zelfregeering (van provincien en gemeenten); autopsie, vr. (beschouwing met eigen oogen), lijkschouwing. automedon, Gr. bekwaam koetsier. automobiel. auto = zelf, mobile = bewegen. Wagen die van zelf voortgaat. autorisatie, vr. Fr. machtiging; autoriseeren, machtigen; autoriteit, gezag, gezaghebbend persoon; autoritair, gezaglievend, eigenmachtig. autotypic, vr. het etsen van een teekening op een zinken plaat, zoodat het te drukken beeld verheven en de lichte plekken weggenomen zijn op het zink; de teekening vertoont uiterst fijne ruitjes. atsxiliair, Fr. wat te hulp komt; ons auxiliair eskader is het aanvullings-eskader in Indic. anal, o. verklaring op een wissel, dat men zich borgstelt voor de betaling. avances, vr. m. tegemoetkoming; avances maken, de eerste stappen doen, (tot een verzoening, bijvoorbeeld). Ave Maria! Lat. Wees gegroet Maria! begin van een R. K. gebed; aye, Caesar, morituri et salutant, wees gegroet, keizer, zij die sterven gaan, groeten u! (begroeting van den keizer door de zwaardvechters bij de yolksspelen in het oude Rome.) avenue, yr. Fr. toegangsweg, breede met boomen beplante straat. aviateur, Fr. vliegtuigbestuurder; ook piloot. axioma, yr. Gr. stelling, die geen bewijs noodig heeft, (bijv.: de rechte lijn is de kortste afstand tusschen twee punten), onomstootelijke waarheid. azimuth, Arb. boog van den horizon dienende tot bepaling van een hemellichaam. Azteken, Sp. zeer beschaafde oorspr. bewoners van Mexico, uitgeroeid door Spaansche ontdekkers. Tegenwoordig be-
22
AZU—BAL.
kend door opgravingen. azuur, Lat. blauwe kleur van 't uitspansel; term uit de heraldiek.
B B.L., Lat. Benevole lector = den lever hell.
Bto, Lat. brut° (zie aid.) bal;oe, yr. Mal. Javaansche kindermeid. baby, Eng. (spr. beebie), klein kind. baccalaureaat, o. Fr. laagste academische graad in Frankrijk en Engeland. baccarat, Fr. hazardspel met kaarten, o.a. gespeeid in MonteCarlo. bachhauaal, o. Lat. (mrv. bacchanalia), oorspr. feest ter eere van Bacchus, den God des wijns; drinkgelagen; bacchant, bacchante, Bacchuspriester, Bacchuspriesteres, dronken, uitgelaten man of vrouw. bachschisch, Turk. fooi, drinkgeld. bacil, yr. Lat. staafjesbacterien, groep van bacterien, kiemen van enkele infectieziekten. (bacillus, Lat. stokje.) bacteria, vr. Gr. (ook splijtzwammen) algemeene naam voor de overal (in lucht, water en levende organismen) verbreide laagste leden van het plantenrijk, oorzaken van gisting- en rottingsprocessen en kiemen der infectieziekten; bacteriologie, yr. leer der bacterien. badaud, Fr. uilskuiken, onnoozele bloed. badinage, m. Fr. scherts; badinage a part! scherts ter zijde! badineeren, schertsen. Baedeker, D. reisgids; genoemd naar den uitgever Karl Baedeker 1801-1859. bagatel, o. Fr. kleinigheid. bagno, o. Ital. slavengevangenis in Turkije; vroegere gevangenissen in de Fransche zeehavens, die de galeien yervangen hebben. baignoire, yr. Fr. badkuip, gelijkvloersche loge in een schouwburg. bain-marie, m. Fr. keukengereedschap, bestaande uit een pan, welke hangt in een ketel, die met kokend water gevuld kan worden. baisse, yr. Fr. daling in prijs a la baisse (speculeeren), zed) dat men voordeel heeft bij het dalen der prijzen; (tegengest.: hausse.) bajadire, yr. Indische danseres. bajonet, Fr. geweerdolk (zoo genoemd naar de stad Bayonne in Fr.) bajazzo, It. hansworst, grappenmaker. bal, o. Fr. danspartij; bat masque, gemaskerd bal; bat pare, waar men alleen in baltoilet komt; bat champetre, bal in de open lucht.
BAL—BAR.
23
balanceeren, Fr. zich in evenwicht houden. balans, yr. 'Fr. weegschaal, 'evenwicht, eindrekening van het grootboek, d.w.z. overzicht van de uitkomsten van fen zaak. baldakijn, o. troonhemel, draaghemel. balistra, vr. Lat. oorlogswerktuig der Ouden om groote steenen of pijlen mee te slingeren; balistiek, yr. kennis der snelheid en der richting van projectielen (pijlen, kogels, enz.) baljuw, m. voormalig rechterlijk ambtenaar, vooral belast met het vervolgen der misdadigers, (schout, drost.) ballade, yr. Fr. gedicht over een of andere legendarische of avontuurlijke gebeurtenis. ballast, m. Fr. belasting van het ruim van een onbevracht schip, bestaande uit ijzer, steenen, enz.; het grint op de spoorwegen; grint dat uit een luchtballon weggeworpen kan worden, om stijging te veroorzaken. ballerina, It. dansmeester; prima ballerina, eerste danseres bij een ballet. ballet, o. Fr. dans op het tooneel. ballon, m. Fr. luchtbal; ballon captif, aan een kabel vastliggende ballon; ballon dessai, proefballon (die opgelaten wordt om de windrichting te bepalen); uiting, mondeling of schriftelijk, om anderen (of het groote publiek) uit te lokken hun meening te zeggen. ballotage, y r. Fr. beslissing over het al- of niet toelaten van een nieuw lid; balloteeren, stemming daarover door middel van balletjes van verschillende kleur. balneotherapie, behandeling van zieken door baden; balneo. bogie, de leer der baden; balneograaf, beschrijver van baden. balustrade, vr. Fr. leuning. ban, m. Fr. oorspr. openbaar afgekondigd besluit; tramgeroffel of trompetgeschal voor en na het aflezen van een proclamatie aan de troepen; (den ban openen, sluiten), uitstooting uit het land, uit de kerk; oudtijds rechtsgebied: ban, banne van Gorinchem; lichting van troepen; landvoogd van Croatie; banaal, oorspr.: wat tot gemeen gebruik van alien bestemd is, plat, alledaagsch; banaliteit, vr. een alledaagsch, onbeteekenend gezegde. banderillo, m. Sp. degeen, die in een stierengevecht den slier plaagt door hem korte, met linten omvlochten dolken in den nek te stooten. banket, o. Fr. feestmaaltijd; aarden wal waarachter schutters zich kunnen beschermen. banknoot, yr. ing. bankbiljet (inzonderheid Engelsche). baptist, dooper; Doopsgezinde. barbaar, bij de ouden Grieken en Romeinen: ieder buitenlander; onbeschaafd, wreed en woest mensch; barbarisme, het verkeerd gebruiken van een woord, gelijk een buitenlander doet, die letterlijk vertaalt.
24
BAR—BEA.
barcarole, yr. It. lied der Venetiaansche gondeliers. bard, dichter en zanger der oude Gallièrs. barge, yr. Fr. trekschuit, klein passagiersstoombootje. bargoensch, o: onverstaanbare taal, dieventaal. bariton, hooge bas- of lage tenorstem (-zanger). barometer, m. werktuig om de drukking der lucht aan te geven, (daar droge lucht zwaarder drukt dan vochtige, rijst de kwikkolom als er geen regen op komst is). baronet, laagste adellijke rang in Engeland (met den titel sir, uitspr.: sur). barok, Fr, wonderlijk, grillig. barricade, yr. Fr. straatversperring, meest in tijden van oproer; barricadeeren, versperren, verschansen. barriire, y r. Fr. slagboom, tolboom. bas, m. Ital. diepe mannenstem. bas-bleu, Fr. blauwkous, geleerde vrouw. bascule, yr. Fr. brugbalans, wip. baseeren, Fr. steunen, bouwen op, gronden. Bas-Empire, Fr. (lett. het lage keizerrijk), het Romeinsche keizerrijk na Constantijn den Groote, en het Oost-Romeinsche rijk na Theodosius, dus beide in hun tijd van bederf en verval. basiliek, yr. Fr. Bij de ouden. rechtzaal in Rome tevens handelsbeurs, nu naam, aan enkele voornaamste kerken gegeven: de basiliek van Sint-Pieter. basilisk, m. Gr. draak uit de fabelleer, Wiens blik doodde. basis, yr. Gr. voetstuk, grondvlak, grondsiag; (scheik.) stof, die, met een zuur verbonden, een tout vormt. bas-relief, o. Fr. half verheven beeldhouwwerk. Bassa, Arab. zie pascha. bassin, o. Fr. kom, bekken, vijver, stroomgebied. Basta! Ital. en Sp. genoeg! daarmee uit! bastaard, m. Ital. onecht kind. bastille. yr. Fr. oudtijds: versterkte legerplaats, daarna: kasteel, fort. De Bastille, de beruchte Parijsche staatsgevangenis, in 1789 gesloopt. bastion, o. Fr. uitspringend gedeelte van een vestingwal. bastonnade, vr. Fr. Turksche straf, bestaande in slagen op de voetzolen. bataille, yr. veldslag; histoire bataille, die geschiedschrijving. die bij voorkeur verhaalt van oorlogen, oorlogshelden, enz.; tegenst. beschavings (kultuur)-geschiedenis. bataljon, Fr. gedeelte van een regiment onder bevel van luitenant-kolonel of majoor. batonneeren, Fr. (van baton, stok), schermen met korten of langen stok; batonnier, (lett. stafdrager), de oudste, de deken van de orde der advocaten. bavardage, yr. Fr. (van bavard, wauwelaar), kletspraat. bear, m. Eng. (lett. beer), speculant a la baisse, (contremineur).
BEA—BES.
25
beatus, Lat. zalig; Beta Virgo, de Heilige Maagd, beati possidentes, zalig zijn de bezitters. beau, m. Fr. (schoon), een modegek; beaut y, (schoonheid), een schoone vrouw, Eng. beauty; la beaut y du diable, Fr. (de schoonheid des duivels), de schoonheid der jeugd, met de jaren verdwijnend. m. Fr. = baby, Eng. Beelzebub, Hebr. de opperste der duivelen. begueule, yr. Fr. preutsche vrouw. beige, Fr. geelachtig grijs. bel-esprit, m. Fr., vernuft, geestig man, man van letterkundigen smaak. belladonna, yr. It. nachtschade (vergiftige plantensoort). belletrie, vr. de fraaie letteren. belligeranten, mrv. Lat. de oorlogvoerenden. Bell-Lancastersche methode, vr. onderwijssysteem, waarbij de weer gevorderde leerlingen de anderen helpen onderwijzen. helium omnium contra omnes, Lat. oorlog van alien tegen alien. belvedere, o. Ital. (bevklëre en bellevue, Fr.), schoon uitzicht; toren, vanwaar men een schoon uitzicht heeft. ben, Hebr. in samenstellingen: zoon van. bene, Lat. 4goed, bene merenti, svél verdiend (opschrift van een pauselijke medaille). benedictine, Lat. dankgebed, benedictine likeur, door de Benedictijner monniken gefabriceerd; benedictine, zegen; gebenedijd, gezegend. beneficium, beneficie, Lat. voorrecht; onder beneficie van inventaris, onder voorrecht van boedelbeschrijving (voorwaarde, die bij het aanvaarden van een erfenis gesteld kan worden, zoodat men niet aansprakelijk is voor de schulden, als die de baten overtreffen); benefice-voorstelling of benefiet, voorstelling ten bate van een tooneelspeler of -speelster. benzine, yr. uit teer gewonnen vluchtige olie. Beotiers, bewoners van BeotiE, landstreek in het oude Griekenland (hoofdst. Thebe), die voor onbeschaafd en ruw doorgingen. berceau, m. Fr. prieel, wieg; berceuse, wiegelied. bergamot, yr. Turk, (lett. vorstenpeer) een fijne peersoort. bed bed, yr. ook berri berd, ziekte in Indie veelvuldig voorkomend, kenteekenen; matheid, verdooving der ledematen. berline, yr. Fr. overdekte reiswagen (vierwielig en op veeren, met beweegbare kap). bersaglieri, mrv. Italiaansche infanterie-soldaten (scherpschutters). Bertillonage, Fr. het photographeeren van lichaamsdeelen van misdadigers ter latere herkenning, volgens het system van Bertillon. besogne, yr. Fr. zaak, aangelegenheid, werk; besogneeren, zaken behandeler..
26
BES--B/S.
bestialiteit, yr. Fr. beestachtigheid; bestiarii, mrv. Lat in de oudheid degenen, die in den circus tegen de dieren vochten. bite, Fr. dier, domoor, onnoozele, dom, onnoozel, idioot; hij (het) is zijn bite noire, (lett. zwart beest) hij kan hem niet uitstaan, het is zijn schrikbeeld. betel, yr. roodsappige, bittere, geurige bladen van een klimplant, welke in Indie door mannen en vrouwen gekauwd worden, to samen met areka-palmpitten en wat kalk. betise, yr. Fr. domheid, domme streek. beton, o. Fr. rnengsel van in water snelverhardende kalk, water, zand en kiezel, voor bouwwerken onder water veel gebruikt, gewapend beton, door inwendig ijzeren vlechtwerk versterkt beton. bi, Lat. voorvoegsel, beteekent: dubbel, tweemaal. bibelot, m. Fr. snuisterij. biblia, mrv. Gr. de boeken, d.i. de Bijbel, bibliograaf, boekbeschrijver, d.w.z. die lijsten maakt van titels en inhoud: bibliografie, vr. boekbeschrijving; bibliomaan, boekenverzamelaar; bibliophiel, boekenliefhebber; bibliotheek, vr. boekenverzameling; bibliothecaris, bestuurder van een bibliotheek. biceps, m. Lat. de tweehoofdige arm- en dijspier, waarvan de ontwikkeling kracht verraadt. biconcaaf, dubbel holrond (van lenzen), biconvex, dubbel bolrond. bicycle, Fr. cycle, Eng. rijwiel, fiets; bicyclist fietser. bidet, m. Fr. zitbad. bigamie, vr. Gr. het met twee personen tegelijk gehuwd zijn; die dit misdrijf begaat, is een bigamist. bigot, Fr. kwezelachtig vroom; bigotterie, yr. kwezelachtige vroomheid. bijou, Fr. kleinood, juweel. bill, vr. Eng. wetsvoorstel. Wilet, o. Fr. biljet, briefje; billet-doux, Fr. minnebriefje. bimetalisme, o. muntstelsel, gebaseerd op den dubbelen standaard, d.w.z. waarbij een vaste verhouding aangenomen wordt tusschen de waarde van het goud en die van het zilver. bio, van het Gr. (= leven), komt in vele samenstellingen voor: biograaf, m. levensbeschrijver; biografie, vr. levensbeschrijving; biologie, vr. wetenschap van het leven; biologeeren, macht uitoefenen over eens anders zinnen en denkvermogen; benevelen; misleiden, biomagnetisme, o. dierlijk magnetisme. bird, Eng. vogel. blizzard, Eng. hevige sneeuwstorm in N.-Amerika. bis, Lat. tweemaal; bis roepen of bisseeren, beteekent: een herhaling vragen; non bis in idem, Lat. niemand mag tweemaal terecht staan voor dezelfde zaak; bis (fat qui cito dat, Lat. tweemaal (dubbel) geeft, wie spoedig geeft.
BIS—BOM.
27
Isisexueel, Fr. tweeslachtig. bizarre, Fr. wonderlijk, raar; bizarrerie, yr. wonderlijkheid, grilligheid. Hague, y r. Fr. bluf, grootspraak; blagueur, bluffer, zwetser; blagueeren, bluff en. blamage, m. feit, waardoor iemands goeden naam benadeeld wordt; blameeren, zijn g. naam benadeelen. blanc-bec, Fr. melkmuil. blanc-manger, m. Fr. pudding, bestaande uit room, melk, sulker en gelatine. blanco, Sp. oningevuld; blanco crediet, crediet zonder dekking en tot onbepaald bedrag. blase, Fr. ook: geblaseerd, overzadigd, door uitspattingen, afgestompt. . blessuur, yr. Fr. wonde, blesseeren, verwonden. blindeeren, Fr. bomvrij maken (door bedekking met aarde of pantsers), blindeering, bomvrije beschutting. bloc, m. Fr. blok. Le Bloc is in de Fransche Kamer van Afgevaardigden de naam van de samenwerkende vooruitstrevende partijen. Wokkade, vr. It. insluiting van een vesting of van een haven door den vijand; blokkeeren, insluiten. biocksysteem, o. Eng. wijze van exploiteeren van spoorwegen ter voorkoming van botsingen. (De baan is daarbij in door signalen gescheiden vakken verdeeld, waarin nooit twee treinen tegelijk kunnen zijn). blondine, yr. Fr. blonde vrouw. blunder, m. Eng. fout, bok, domheid. boa constrictor, m. Lat. in Zuid- en Midden-Amerika voorkomende reuzenslang, die haar prooi verstikt, (niet giftig, valt den mensch niet aan). beard of trade, Eng. kamer van koophandel. boarding-house, o. Eng. kosthuis. bocage, Fr. boschje. boche, Fr. Fransche scheldnaam voor de Duitsche soldaten tijdens den wereldoorlog. bodega, yr. Sp. wijnkelder, wijnhuis. boekanier, m. ook wel boucanier, Fr. buffeljager, vrijbuiter, zeeroover, (vooral in de W.-Indische zeeen in de 17e en 18e eeuw). Boheme, Bohemien, Boheme, Bohemer zanger. In Parijs duidt men met deze woorden aan. de wereld der van de hand in den tand levende, beginnende kunstenaars, studenten, enz. en haar leden. Henri Murger heeft deze wereld beschreven in zijn bekend werk La vie de Boheme (het lever). der „Bohemiens"). bolero, yr. Sp. Spaansche volksdans, de wijs, wa-..rop die gedanst wordt; damesmanteltje of hoed van Sp. model. boischewiki, Russch. naam der Russische communisten. bombast, tn. Lat. eigenlijk: opvulsel voor dekens; gezwollen
28
BON—BOU.
stijl, hoogdravende, bombastische taal. bona fide, Lat. te goeder trouw: bona fide, kooper, (die te goeder trouw gelooft, dat wat hij koopt eigendom van den kooper is). bond, Eng. obligatie, schuldbrief. bon gre ma/ gre, Fr. tegen wil en dank. bonheur, m. Fr. geluk; au petit bonheur, op goed geluk af, zoo goed en zoo kwaad als 't gaat; bonheur du jour, pronkkast met glazen deur. boniment, m. Fr. redevoering van een spullebaas of kwakzalver om het publiek te lokken. bon marche, Fr. goedkoop. bon mot, m. Fr. kwinkslag, geestige zet. bonne, vr. diensmeisje. bonne fortune, yr. Fr. buitenkansje (speciaal van een Don Juan). bon seas, m. Fr. gezond verstand. bon ton, m. Fr. goede toon, welvoegelijkheid, deftigheid, goede manieren. bonvivant, m. Fr. (lett, goed levend)), pretmaker, losbol (viveur). bonze, Fr. Japansch of Chineesch priester. Scheldnaam voor kapitalist. bookmaker, m. Eng. tusschenpersoon bij de weddenschappen op de wedrennen. boomerang, werptuig van gebogen pout bij de Australiers, dat tot zijn uitgangspunt terugkeert. bordeel, o. Fr. publiek huis. borderel, o. lijst of staat van de munten of bankbiljetten van een som geld, lijst van quitanties of wissels, die men ter incasso geeft. Boreas, Gr. Noordenwind als Godheid. borneeren, Fr. begrenzen, beperken; een geborneerd mensch, iemand met heel beperkt verstand, bekrompen. boss, m. (van het Ned. baas), hoofd eener partij in de Ver. Staten, hoofd eener ring, (zie aldaar). boston, soort kaartspel, dat op whist gelijkt. botanie, yr. Gr, plantkunde; botanicus, kruidkundige, hortus botanicus, m. plantentuin van een hoogeschool; botaniseeren, planten zoeken en verzamelen. boudeeren, Fr. pruilen, mokken; bouderie, yr. gepruil, gemok; boudoir, o. salonnetje van een dame. bouffante, yr. Fr. halsdoek (cache-nez), bougie, yr. Fr. waskaars.
bouilloire, yr. Fr. theeketel. boulevard, m. Fr. oudtijds: bolwerk, wal; nu: breede met twee rijen boomen beplante straat; boulevardier, m. Parijsche uitdrukking voor iemand, die zijn tijd voornamelijk zoek brengt in de café's en schouwburgen op de groote boulevards.
BOLL—BRI.
29
bouquet, o. Fr. bloemruiker; geur van wijnen of gerechten. bourgeois, tn. Fr. burger, gezeten burger, baas, patroon; bourgeois satisfait, de voldane burger, tegenstander van sociale hervormingen, bourgeoisie, yr. burgerij, de klasse der bezitters. bourgogne, m. Fr. wijn uit Bourgondie. boutade, m. Fr. uitval, plotselinge gril. bowl, in. Eng. groote kom om punsch en anderen drank in gereed te maken. box, m. Eng. doos, afdeeling voor een paard in een stal; post-box, brievenbus. boy, m. Eng. jongen. boycot, m. uitsluiting, doodverklaring. (Boycot was de naam van een Engelsch rentmeester in Ierland, door de Ieren om zijn strengheid in den ban gedaan); boycotten, in den ban doen. Brabanconne, yr. Fr. het Belgische volkslied. bracelet, m. Fr. armband. brancard, m. Fr. draagbaar, Berrie, disselboom. brandebourgs, m. mrv. nestels op een uniform, (bijv. bij de marechaussee). brandy, Eng. brandewijn. bras dessus, bras dessous, Fr. arm in arm. brasero, m. Sp. vuurpan met kolenvuur (in Spanje en Z. Am. gebruikelijk ter vervanging van haarden). brassard, m. Fr. armstuk, armstrik. braveeren, F. trotseeren; bravade, yr. uittarting, snoeverij. bravissimo, Ital. zeer goed! (Versterking van bravo!) bravo, Ital. (mrv. bravi), gehuurde moordenaar. bravour, Fr. dapperheid; bravour-aria, aria voor een meesterzanger. bravoure, yr. Fr. heldhaftigheid, bravour-aria, bravourstuk, aria of stuk, berekend om er succes mee te behalen. breve, rn. Ital. herderlijk schrijven van den paus, pauselijk besluit; brevet, o. diploma, acte, patent; breveteeren, een brevet verleenen. breviarium, brevier, o. Lat. kart overzicht (van wetten); getij- (gebeden) boek der R.K. geestelijken; brevier, lettersoort, ,gegoten op 7 punt dikte. bric-a-brac, Fr. uitdragersrommel. bridge, Eng. kaartspel voor 4 spelers (geperfectioneerd door Culbertson). brigade, vr. Fr. twee regimenten under bevel van een generaal vereenigd; brigadier, korporaal bij de cavalerie. brigantijn, vr. Fr. licht vracht- of oorlogsschip met laag board en twee masters, (brigantijnen werden vroeger in de Middellandsche Zee veel door de zeeroovers gebruikt). brillant, rn. Fr. geslepen diamant; bijv. nmw. schitterend; brillantine, geparfumeerde olie voor haar en baard. brio, m. Ital. in letterkunde, muziek enz.: warmte, levendig-
30
BRI—BUS.
heid, vuur; con brio, muziekterm: met vuur. brisant, Fr. vernielend; brisante stoffen, stoffen die een korte, hevige ontploffing veroorzaken. brittania-metaa1, o. metaalmengsel (tin, messing, antimonium en bismuth) van zilverachtig witte kleur. brocaat, brocade, yr. (van broche, Fr. naald) met goud, zilver of zijde opgewerkte stof, gewerkt fluweel, brocheeren, met zijde, goud- of zilverdraad doorwerken, innaaien; brochure, yr. vlugschrift. bronchitis, yr. Gr. ontsteking der takken van de luchtpijp. luidruchtig lawaai van stemmen. brouhaha, o. Fr. verward brouilleeren. Fr. oneenig maken, gebrouilleerd zijn, kwac',e vrienden zijn. brumaire, m. Fr. de tweede maand van den republikeinschen kalender (23 Oct.-21 Nov.), afgeleid van brume, nevel. brunette, vr. Fr. vrouw of meisje met bruine haren. bruusk, Fr. (brusque), barsch, ruw, onverwacht; bruuskee, ren, afsnauwen, ruw bejegenen, onverwacht; overvallen. bruto, ruw (gewicht), d.w.z. de verpakking meegerekend; bruto opbrengst, zonder of trek der kosten. bucephaal, Gr. lievelingspaard (naar Bucephalus, het paard van Alexander de Groote). buckskin, Eng. (bokkenvel), sterke, gekeperde wollen stof. bucolisch, Gr. wat betrekking heeft op het herders- en landleven, bucolische zangen. budget, Eng. (= kleine tasch of beurs), begrooting van uitgaven en inkomsten, staatsbegrooting. bulb, Eng. bloemkool; bulbfarm, bloembollen kweekerij. bull, Eng. (= stier), speculant a la hausse. bul, vr. gezegde, op perkament geschreven oorkonde (van den paus, van den senaat van een academie). bulletin, o. Fr. bulletijn, kort bericht. bungalow, Eng. bamboe hut in Britsch-Indie. bunker, Eng. kolenruim op stoomschepen. bureau, o. Fr. schrijftafel, kantoor; bureau de change, wisselkantoor; bureaucratic, yr. ambtenaarsregeering, overwegende, schadelijke invloed van de ambtenaren op het staatsbestuur, onnoodige, kleingeestige plagerij, bekrompen uitlegging van wetten, enz. door ambtenaren; bureaucraat, ambtenaar, die zich daaraan schuldig maakt; bureaulist, ambtenaar, die kaartjes verkoopt bij een schouwburg, bij het spoor, enz. burlesk, Fr. (burlesque), koddig, kluchtig. Het burleske bestaat in de lachwekkende voorstelling van het ernstige en zwaarwichtige. burschikoos, D. studentiekoos. bushel, Eng. korenmaat (= ± 36 Liter). bushranger, Eng. ontsnapte galeiboef, die van roof leeft in de Australische bosschen. baste, m. Fr. borstbeeld, bovenlijf.
BU1V–,–CAF.
31
buvard, m. Fr. vloeiboek, vloeimap. buvette, Fr. gelagkamer, gezellige bijeenkomst.
C (Woorden, die niet op de C staan, zoeke men op de It). C, (Rom. getal) = 100; (natuurk.) = Celsius; ca. = circa; c. a. = cum annexis; c. 1. = citato loco; conf. of c. 1. = conferatur; c. S. = cum suis. c.a.d. c'est a dire = dat wil zeggen. cab, Eng. tweewielig huurrijtuig. cabale, y r. kabaal, Fr, geheim verbond, geheime samen. spanning, geheime tegenwerking, gekonkel, kuiperij; rumoer, lawaai. caloalla, Hebreeuwsch, mondeling overgeleverde geheimleer der Joden. caballero, Sp. ridder, edelman. caban, m. Fr. keep, schouderma-n'...el. cabaret, Fr. herberg met muziek. cablogramme, m. Fr. kabeltelegram. cabotage, Fr. kusthandel, kustvaart. cabotin, m. Fr. slecht tooneelspeler, rondtrekkend tooneelspeler; minachtende uitdrukking voor publieke personen, die veel drukte maken cm de aandacht op zich te vestigen. cabretleer, o. geitenleer. cabriolet, m. Fr. tweewielig rijtuig, tilbury. Cachemir, Sanskr. landstreek in Br. Indie; Cachemir sjazIs, fijne wollen weefsels van de haren der Cachemir geit vervaardigd. cache-nez, m. Fr. (neusbedekker), dikke, wollen halsdoei:. cache-pot, m. Fr. (potbedekker), papieren of cartonnen cm-' hulsel van een bloempot. cachet, m. Fr. zegel, stempel, cachettecren, verzegelen. cachot, a. Fr. onderaardsche, duistere kerker; cachotterie, -yr. geheimzinnigdoenerij, achterbakschheid; cachottier, achte:houdend. cachuca, yr. Sp. gracieuse, levendige Spaansche dans, met begeleiding van castagnetten. cacographie, yr. Gr. gebrekkige schrijfwijze of spelling, opstel vol stijl- en taalfouten. cacophonie, vr. Gr. wanluidendheid, slechte uitspraak. cactus, yr. toortsdistel, vleezige, met stekels voorziene plant, die in Z.-Amerika thuis behoort. cadan.s, yr. Fr. maat, stemval, dansmaat. cadaver, o. Lat. lijk. cadet, m. Fr. kweekeling, die tot officier opgeleid worth, jongste zoon uit een adelijke familie. cadsan, Fr. wijzerplaat; windroos, zonnewijzer. caduc, Fr. bouwvallig, gebrekkig, afgeleefd. cafeine, yr. scheikundige stof, welke bet krachtigste &stare.
32
CAH—CAM.
deel is van koffie (Fr. café) en thee. cahier, o. Fr. schrijfboek, de cahiers van den derden stand, de lijsten van grieven door de Fransche boeren en burgerij opgemaakt even vOOr de Groote Revolutie; cahier des charges, lijst der verplichtingen, welke een concessionaris (zie aldaar) opgelegd worden. ca ira, Fr. het zal wel gaan! Aanvangswoorden van een populair lied uit den Revolutietijd. caisse, yr. Fr. kas, geldvoorraad. caisson, m. Fr. munitie-wagen van de artillerie, ijzeren kiss om metsel- en betonwerk onder water of onder den grond te verrichten. (De arbeiders werken in de caissons onder verhoogden luchtdruk, wat ongezond en gevaarlijk is). cake, Eng. koek, beschuit, kaakje, stuk gebak. calamiteit, yr. Fr. algemeene ellende, uitgestrekt onheil; calamiteuse polders, in Zeeland: polders, waarvan de zeewering zoo kostbaar is (met het oog op het voorkomen van oeverafschuiving, enz.), dat rijk en provincie daarvoor subsidie geven. calange, yr. oud-Fr. boete, aanhaling, calangeeren, beboeten, bekeuren. calcul, m. Fr. berekening; calculatie, vr. berekenen. calache, yr. Fr. kales, vierwielig rijtuig op veeren, met beweegbare kap achteraan. caleidoscoop, o. Gr. kijker, die de eenvoudige voorwerpen, welke zich erin bevinden in oneindigen getale en In regelmatige, bij de minste beweging afwisselende vormen weerkaatst. calico((), o. Gr. fijne, oorspronkelijk uit Calcutta (Inclie) komende, katoenen stof, bedrukt katoen. calle, It. straat, steep. calligraaf, Gr. schoonschrijver. caimans, m. bedarend, verzachtend, geneesmiddel; calmeeren, bedaren. calmato, It. muziekterm = rustig. calor, Lat. warmte; calorie, warmte-eenheid (de hoeveelheid warmte, noodig om den K.G. water te verwarmen van 0° C. tot 1° C.), calorifêre, m. groote kachel, die door buizen een gebouw verwarmt, calorimetrie, vr. het meten der warmte. calotte, yr. Fr. kalotje, het mutsje dat de priesters dragen; (vandaar de Fransche uitroep: a bas le calotte, weg met de priesters!). calque, m. Fr. door middel van doorschijnend papier nagetrokken teekening; calqueeren, natrekken. Calvarienberg, Golgotha, dat den vorm had van een schedel (Lat. calvaria). Calvinist, m. aanhanger van de leer van Calvijn, Zwits. hervormer (1509-1564). camaraderie, vr. kameraadschap, kliekgeest.
CAM—CAP.
33
camarilla, y r. Sp, hofkliek die regeert door haar invloed op den vorst. camee, vr. Fr. steep , uit lagen van verschillende kleur bestaand, waarop reliefsnijwerk aangebracht is, zoodat het uitgesnedene een andere kleur heeft dan de grond. camelot, m. Fr. straatventer, krantenjongen. camera obscura, vr. Lat. donkere kamer van een fotografietoestel; Camera Obscura, titel van een beroemd boek van Hildebrand (Nic. Beets). camerera, Lat. eeredame, kamermeisje. Camisard, Fr. gereformeerde bewoners der Cevennes (in Frankr.) Camorra, geheim genootschap van misdadigers in Ita Campagne, Fr. landgoed; a la campagne, buiten op het land; compagnard, boer. campanile, m. Ital. alleenstaande klokketoren. campechehout, bloedhout, plant uit Mexico, die een roode kleur geeft canaille, o. Fr. grauw, gepeupel, smeerlap; canaillerie, yr. gemeene streek. canard, m. Fr. (eend), leugenachtig, opzienbarend krantenbericht. cancan, m. Fr. ontuchtige dans, lasterlijk praatje. candeur, yr. Fr. argeloosheid, oprechtheid. candidaat, Lat. „de in 't witgekleede" (omdat in Rome iemand, die naar een openbaar ambt dong, zich in een witte toga kleedde); wie dingt naar een ambt, wie zich aan een examen onderwerpt, wie den laagsten graad verworven heeft in een der faculteiten van een hoogeschool: candidaat in de letteren; candidatuur, yr. candidaatstelling; candidee, ren, candidaat stellen. canon, m. Fr. kerkelijke wet, uitspraak van een concilie betreffende het geloof, lijst (der bijbelboeken); canoniek, in overeenstemming met de voorschriften der kerk, (canoniek recht, canonieke boeken, de door God ingegeven bijbelboeken, tegenst.: de aprocriefe boeken); canoniseeren, heilig verklaren, opnemen in den canon der heiligen; canonisatie, yr. heiligverklaring. cant, Eng. huichelachtige vrome taal; woorden en uitdrukkingen in bepaalde bedrijven gebruikelijk (= argot). cantate, y r. Lat. dichtstuk met tang en recitatieven; cantatrice, Fr. beroemde zangeres. cantine, vr. Fr. in kazernes, gevangenissen, enz. de plaatsen, waar levensmiddelen en dranken verkocht worden; reiskeldertje. canule, vr. Fr. buisje om inspuitingen to doen. capabel, Fr. bekwaam, in staat tot; capaciteit, yr. bekwaarnheid, ook: grootte, inhoud (van een vat, bijv.). cape, Eng. keep, schoudermantel (= caban).
capeadores, mrv. Sp. stierenvechters.
•
34
CAP—CAR.
vr. Fr. haarbuisjesaantrekkingskracht, het vermogen van zeer fijne buisjes om het water in zich omhoog te trekken. capitonneeren, Fr. het opvullen van zittingen en leuningen van stoelen, enz. capitulant, Fr. soldaat, die na „expiratie van dienst" weer bijteekent. capitulatie, yr. Fr. verdrag tot overgave van een stall of een leger; verdrag van een Westersche mogendheid met Turkije tot regeling van de rechtspositie harer daar te lande wonende onderdanen; de capitulaties van Karel den Groote, de door hem uitgevaardigde wetten en besluiten; capitulee. ren, zich bij verdrag overgeven. caprice, vr. Fr. gril, luim, nuk; capricieus, grillig, eigenzinnig. capsule, yr. Fr. tinnen dopje op een flesch, omhulsel voor sommige ,geneesmiddelen; een capsule wonderolie, een kleine hoeveelheid daarvan, omgeven door gelatine. captie, yr. (maken), tegentribbelen, bedriegen; chicaneeren. Capucijnen of Capusijners, Franciskaner monniken met strenge regelen; soort van erwten. Carabas, (markies van), personage nit het vertelseltje van de Gelaarsde Kat, iemand, die toevallig een groot vermogen verkregen heeft en zich daar nu veel op laat voorstaan. caramboleeren, yr. Fr. bij het billardspel met een bal twee andere raken, een carambole maken. caramel, vr. Fr. gebrande suiker, ulevel. caravanserai, vr. Perz. groot gebouw tot huisvesting van reizende karavanen, fig.: plaats, waar men een groot aantal menschen van verschillende nationaliteit bijeen treft (een groot hotel, bijv.). Carbonari, It. kolenbranders; leden van een geheim gencotschap in Italie ter oprichting van een vrijstaat. carbonisatie, vr. Fr. verkoling. carburatie, vr. Fr. bewerking, waardoor het vermogen v is gas verhoogd wordt (door het te verzadigen met water en koolstof). caresseeren, Fr. liefkoozen, vleien, vertroetelen. cargadoor, Sp. scheepsbevrachter; cargo, m. de lading; cargoboat, Eng. vrachtboot. caricatuur, spotprent, waarop personen of dingen door overdrijving belachelijk voorgesteld zijn; caricaturist, teekenazr van caricaturen. carillon, o. Fr. klokkenspel. carissime, Lat. waardste, liefste. caritas, Lat. Christelijke naastenliefde. Carmagnole, vr. Fr. dans en volkslied uit de Fransche revolutie. camaval, o. Fr. de week, welke de 40 dagen durende vastentijd voor Paschen voorafgaat en waarvan de laatste rag vastenavond is; de vastenavondvreugd.
CAR—CAS.
35
carnivoor, Lat. vleeschetend. caro, It. lief, dierbaar; caro mio, mijn waarde; vrouwelijk: cara mia, carogne, yr. Fr. kreng, gemeene vrouw, boosaardig wijf. carpe diem, Lat. (lett. pluk den dag) gebruik den dag nuttig. carre, m. Fr. (lett. vierkant) apstelling in een vierkant (van soldaten): carre formeeren. carriire, vr. Fr. loopbaan, levensloop; carrière maken, goed vooruitkomen in de wereld. carroussel, o. Fr. ridderspel; parade-rijden, waarbij de ruiters verschillende evoluties uitvoeren (de caroussels hebben in de 17e eeuw de toernooien vervangen), ringrijderij; stoommallernolen. carte, yr. Fr. kaart, spijskaart; carte blanche (geven), onbeperkte volmacht verleenen. cartel, Fr. 1. Uitleveringsverdrag. 2. Uitdaging tot een duel. 3. Soort van trust. cartouche, yr. Fr. geweerpatroon, lijst van loofwerk. caryatide, yr. Gr. vrouwen- of mannenbeeld als ondersteuning van een kroonlijst. casa, vr. Lat., It., Sp. hut, huis, waning. cascade, yr. Fr. waterval. casco, o. Sp. romp van een schip; casco-assurantie, vr. verzekering van het schip. cash, Eng. contantgeld; cash with order, Eng. bij de bestelling het geld overmaken. casino, o. It. societeit; besloten gezelschap, waar gedanst en gespeeld wordt. cassa, vr. It. geldvoorraad, kas. Cassandra, Gr. (fabelleer), vrouw, die de gave der voorspelling beef t. cassatie, yr. Fr. vernietiging van een vonnis door een hoogere rechtbank; in cassatie gaan, zich van cassatie voorzien: in hooger beroep gaan; casseeren, vernietigen, uit den dienst ontslaan. casse-tete, m. Fr. ploertendooder, werk dat veel hoofdbrekens kost. cassette, yr. geldkistje, persoonlijke geldmiddelen van een vorst. castagnetten, vr. mrv. Sp. Spaansche handkleppers, waarmee men bij het dansen de maat aangeeft. (In Spanje, Portugal en bij de Zigeuners voorkomend). castle, Eng. kasteel; my house is my castle, mijn huis is mijn kasteel; Eng. spreekwoord dat de onschendbaarheid van de waning uitdrukt. castor, yr. bever; een castoren hoed, een hoed van beverhaar; wonderolie. castorolie castraat, m. een gesnedene, ontmande (= eunuch); castratie, vr. de behandeling van het ontmannen, (castreeren).
36
CAS—CAT.
casu quo, Lat. in het onderhavige geval. casueel, Lat. toevallig. casuaris, m. Mal. hoornstruisvogel. ca soffit, Fr. dat is voldoende, genoeg. casuit, Lat. beoefenaar van de casuistiek, d.w.z. van dat gedeelte der godgeleerdheid, dat zich bezig houdt met de oplossing van gewetenskwesties. De beide woorden hebben tevens de ongunstige nevenbeteekenis van: muggenzifterij, spitsvondigheid. casus, m. Lat. geval, Coeval, naamval; casus belli, onmiddellijke aanleiding tot een oorlog; casus foederis, geval, waarbij de bondgenoot verplicht is te helpen. catacomben, vr. mrv. Fr. onderaardsche gangen, met spelonken, gewelven en groeven, de begraafplaatsen der Ouden. De eerste Christenen te Rome kwamen bijeen in de catacomben. catafalque, m. Fr. katafalk, stellage, waarop de lijkkist van een voornaam personage geplaatst wordt, omgeven en bedekt met bloemen, kaarsen, wapens, ridderorden, zinnebeelden, enz. catalogus, m. (mrv. catalogi), Gr. lijst, register van boeken, schilderijen, enz.;catalogiseeren, zulk een lijst aanleggen. catapult, vr. Gr. oorlogswerktuig der Ouden om zware steenen te slingeren, speeltuig om steentjes mee te werpen. catarrhe, yr. Gr. zinking, verkoudheid; catarrhale koorts, zinkingkoorts. catastrophe, yr. Gr. groote algemeene ramp, ongelukkige afloop van een zaak. catechesis, vr. Gr. mondeling onderwijs in het christelijk geloof; catechetisch onderwijs, onderwijs door vragen en antwoorden; catechisatie, yr. godsdienstschool; catechiseeren, godsdienstonderwijs geven; catechismus, m. godsdienstig vragenboek; catechumeen, nieuweling, die vexir den doop onderwezen wordt in de christelijke leer. categorie, vr. Gr. orde, soort, rang, klasse; categorisch, onder een klasse behoorend, naar categorieen gerangschikt; stellig, onvoorwaardelijk: een categorisch antwoord. cathedra, yr. Gr. katheder, spreekgestoelte der redenaars of professoren; cathedra Petri, de pauselijke stoel, ex cathedra spreken, wordt gezegd van den paus, wanneer deze spreekt als hoofd der kerk, ook wel van iemand, die op doctoralen toon spreekt alsof hij staat te onderwijzen, cathederwijsheid, wijsheid, met een bijsmaak van schoolmeesterachtigheid; cathedersocialist, iemand die tot het socialisme overhelt, het wetenschappelijk bestudeert, zonder aanhanger dier leer te zijn; cathedraal, yr. kerk, die behoort bij den bisschoppelijken zetel, domkerk. catholicisme, o. Gr. (lett.: de algemeene geloofsleer) het Roomsch-Catholieke geloof; Catholieke Majesteit, vroegere titel der koningin van Spanje.
CALI—GEN.
37
causa, vr. Lat.; cause, y r. Fr. zaak, oorzaak; causaal, oorzakelijk, causaal verband, verband van oorzaak en gevolg; causiliteitswet, wet van oorzaak en gevolg; causatief, afgeleid werkwoord dat het plaatshebben of de aanleiding tot het plaatshebben van het stamwoord aanduidt: leggen = doen liggen; zetten = doen zitten; cause celibre, yr. Fr. beruchte rechtszaak. causerie, y r. Fr. gezellig praatje, voordracht of artikel in den vorm van een praatje; causeur, aangename prater; causeuse, gezellige praatster, ook: kleine sofa voor twee personen. cauteriseeren, Fr. weg- of doodbraiden. cautie, vr. Lat. waarborg, borgstelling. cavalcade, vr. Fr. optocht van miters; cavalier, Fr. (lett. ruiter) de heer, die met een dame danst, een dame begeleidt; cavalleria, yr. It. ridderschap, riddelijkheid; Cavalleria rusticana, (boeren-eer) titel van een bekende opera van
Mascagni. caveant consules! Lat., dat de consuls (d.w.z. de overheidspersonen) waken! cedant arma togae, Lat. dat de wapenen wijken voor de toga's! d.w.z. de militaire macht meet plaats maken veer of onderworpen zijn aan de burgerlijke. cedeeren, Fr. afstand doen, toegeven. cedula, ceel, vr. Sp. huurcontract, bewijs van opslag van goederen in entrepOt. ceintuur, y r. Fr. gordel, ring. Celadon, (een), een smachtend minnaar. celebreeren, Fr. vieren; de mis celebreeren; celebriteit, yr. beroemdheid, beroemde persoon. celibaat, coelibaat, o. Lat. de ongehuwde staat; cilibataire, Fr. vrijgezel, oude vrijer. cellist = violoncellist. eellulair, van cellen voorzien; cellulair zitten, in een eel opgesloten zijn: cellulaire gevangenis, waarin iedere gevangene afzonderlijk in een cel opgesloten is; cellulair stelsel, het stelsel van eenzame opsluiting. celluloid, o. Lat.-Gr. mengsel van schietkatoen en kamfer, waarvan men o.a. kammen maakt. cellulose, yr. celstof, het vaste gedeelte der planten vezelstof. cenacle, m. Fr. vereeniging van letterkundigen, schilders, enz., die dezelfde ideeen in zake kunst huldigen. Cendrillon, Fr. Asschepoetster. cenobiet, m. Gr. kloosterbroeder, persoon die een zeer terug-
getrokken en sober leven leidt. censeeren, Lat. beoordeelen, waardeeren, schatten; achten, houden voor; censor, in het oude Rome de ambtenaar, die o.m. toezicht uitoefende op den handel en wandel der burgers; regeeringsbeambte, die toezicht houdt op boeken, bladen, tooneelvoorstellingen, enz.; census, m. cijns, belasting, volkstelling, som, die men aan belasting meet
38
CEN—CER.
betalen om kiezer (census-kiezer) te zijn; censuur, vr. kritiek (van den censor), berisping, verbod om aan het Avondmaal deel te nemen. centaur (us), (Gr, fabelleer) paardmensch; gedrocht, half mensch en half paard. centenaire, m. Fr. honderdjarig gedenkfeest. centesimaal, honderddeelig. centenaar, m. 100 kilo (In Duitschland 50 K.G.). centerboard, Eng. sloep voor roeiwedstrijden. centime, m. Fr. halve cent. centraal, Fr. middelpuntig, midden, waar in 66n punt samengetrokken (gecentraliseerd) wordt; (centraalpunt, centraalbureau, centraalstation, centrale regeering, (van uit een stall) enz.; centralisatie, yr. het samentrekken in een punt, regeeringstelsel of veel-vertakte vereeniging, met een centraal- of hoofdbestuur. centre, m. Fr. (centrum o. Lat.), middelpunt, de middenpartij in een volksvertegenwoordiging (in Duitschland de Katholieke partij). centrifugaal, Fr. middelpuntvliedend; centrifugaalkracht, middelpuntvliedende kracht (ieder lichaam, dat zich in een cirkel beweegt, zoekt te ontsnappen in de richting van de raaklijn, bijv. de steen in een slinger). sentripetaal, Fr. middelpuntzoekend; de centripetaalkracht zoekt een zich in een cirkel bewegend lichaam tot het middelpunt ervan te doen naderen. centurie, vr. Lat. in het Romeinsche leger een compagnie, in naam van 100 man (gewoonlijk waren er maar 60); centurio, hoofdman over 100. ceramie(k), yr. Gr. pottenbakkerskunst, aardewerkindustrie. cerberus, m. Gr. norsche portier of deurwachter, strenge opzichter of bewaker. (In de Gr. fabelleer was Cerberus de driekoppige helhond, die den toegang tot de onderwereld (den Tartarus) bewaakte). cercle, m. Fr. kring, societeit club; cercle vicieux, (lett. slechte cirkel) redeneering, waarbij men beurtelings eenzelfde ding, als oorzaak en als gevolg aanneemt, waarbij men „in een kringetje ronddraait", bijv. armoede veroorzaakt alcoholisme en alcoholisme veroorzaakt armoede. cerealien, yr. mrv. Lat. graangewassen (Ceres was big de Romeinen de godin van den landbouw). cerebraal, Lat. wat de hersenen betreft, cerebraal systeem, de hersenen met de zenuwen; cerebrospinal, wat de hersenen en het ruggemerg betreft, meningitis cerebraspinalis, een besmettelijke, hoogst gevaarlijke ziekte, bestaande in ontsteking van de hersen- en ruggemergsvliezen (D. Genickstarre). ceremonie, yr. Fr. plechtigheid, omslachtige beleefdheidsvorm; ceremonieel, o. de vastgestelde, plechtige gebruiken
CER—CHA.
39
(aan het hof bijv.); ceremonie-meester, hofbeambte, die belast is met het toezicht op de naleving van bet ceremonieel; regelaar van een huiselijk feest (bruiloft, danspartij); ceremonieus, met veel plichtplegingen. Ceres, Gr. Godin v. kruiden en bloemen, koren en brood. Beschermster der landbouw. certificaat, o. Fr. getuigschrift, bewijs; certificatie, yr. ambtelijke verklaring; certificeeren, waarmerken, ambtelijk yenklaren. cervelaatworst, gerookte, sterk gekruide worst. cessante causa, cessat efectus, Lat. met de oorzaak houdt het gevolg op. cessie, yr. Fr. afstand. cetera, Lat. het overige; etcetera, (etc.) enzoovoort. cf. en conf. = - confer en conferatur, Lat. men vergelijke; cff. en conff. = confrantur, kunnen met elkaar vergeleken worden. chairman, Eng. voorzitter. chaise-longue, yr. Fr. sofa met slechts een rugleuning. châle, m. Fr. sjaal; (Eng. schawl). chalet, m. Fr, klein houten huisje op de Zwitsersche bergen, kleine villa in denzelfden stijl. chamade, Fr. trommelsignaal dat een belegerde stad zich overgeeft; kwakzalvergeschreeuw. chambre des deputes, yr. Fr. kamer van afgevaardigden, tweede kamer in Frankrijk; chambre de commerce, yr. kamer van koophandel. chambree, yr. Fr. de soldaten, die op eenzelfde zaal slapen in de kazerne, die zaal zelf. chambercloack, Eng. kamerjapon. chamois, Fr. gemskleurig, bruinachtig geel. champare, Fr. landelijk; bal champétre, danspartij in de open lucht; garde champitre veldwachter. champignon, m. Fr. paddestoe l. champion, m. Fr. kampioen, overwinnaar in een landelijke of internationale sportwedstrijd. chance, y r. Fr. kans, fortuin; bonne chance! goed succes! change, m. Fr. verandering, inwisseling (zie bureau); changeant, met wisselende kleuren (de zijde van parasols, bijv.); changeeren, veranderen, verwisselen. chansonnier, Fr. liedjesdichter, liedjeszanger. chantage, m. Fr. afdreiging (door bedreiging met smaadschrift; chanteur, zanger; chanteuse, zangeres. chaos, m. Gr. baaierd, vormlooze mengelklomp, warboel; chaotisch, uiterst verward. chapeau, m. Fr. hoed; chapeau bas, met den hoed af; chapeau claque, hooge hoed, die platgevouwen kan warden. Chapelle ardente, y r. Fr. met rouwfloers, bloemen en brandende kaarsen versierd vertrek, waarin een lijk geplaatst wordt vOOr de begrafenis.
40
CHA—CHE.
chaperon, Fr. heer, die een dame begeleidt en beschermt d.i. chaperonneert). chapitre, o. Fr. hoofdstuk, kapittel. char-a-bancs, m. Fr. groot rijtuig met overdwars geplaatste banken. charade, vr. Fr, raadsel in den trant van: mijn eerste mijn tweede is..., mijn derde is..., mijn geheel is...; charade en action, charade, waarbij men de woorden, die het geheel samenstellen, moet raden naar korte pantonimes of tableaux vivants. charbonnier, Fr. kolenbrander; la foi du charbonnier, het kolenbrandersgeloof, het geloof der goe-gemeente (die er niet over redeneert of nadenkt). charge, yr. F. aanval van politie of soldaten op een yolksmenigte of tegen den vijand; overdrijving (in een teekening); chargeeren, aanvallen, ook: overdrijven; chargé d'affaires, zaakgelastigde. charivari, m. ketelmuziek, helsch lawaai, zilveren voorwerpen als versierselen aan een horlogeketting. charlatan, Fr. kwakzalver, zwetser; charlatannerie, yr. kwakzalverij, bluf. charmant, Fr. bekoorlijk; charme m. bekoorlijkheid; charmeeren, bekoren, (gecharmeerd = verliefd); charmeur, charmeuse, man, vrouw, die iedereen voor zich inneemt. charter, o. Eng. oorkonde, vrijbrief, voorrecht, concessie, grondwet; scharteren, het huren, bevrachten van een schip; chartered company, yr. Eng. maatschappij, welke uitgebreide concessies en voorrechten verkregen heeft. chartreuse, yr. Fr. beroemde likeur, welk bereid werd in het klooster der Karthuizer-monniken in het dal der Isere, (Zuid-Fr.). chassepot, m. Fr. naaldgeweer in het Fransche leger in gebruik van 1866-1884, het draagt den naam van den uitvinder en is vervangen door het Lebel-geweer. chassinet, o. toepasselijk opschrift bij versieringen voor feestelijkheden. chateau, m. Fr. kasteel; chatelain, burchtheer, chatelaine, burchtvrouw, lange gouden halsketting. chauffeur, Fr. bestuurder van een automobiel. chaussee, vr. Fr, straatweg. chauvinisme, o. Fr. overdreven vaderlandsliefde; chauvinist, hartstochtelijk patriot. check, vr. Eng. (cheque, yr. Fr.) aanwijzing tot betaling. voor een kassier; kassiersbriefje. cheese, Eng. kaas. chef de cuisine, Fr. opperkok; chef d'oeuvre, o. Fr. meesterstuk. chemicus, Gr. beboefenaar der chemie ( yr.) of scheikunde; chemicalie:n, yr. mrv. scheikundige stoffen of voortbrengselen.
CHE—CHR.
41
cltemin de fer, m. Fr. ijzeren weg, spoorweg. chemise, yr. Fr. hemd; chemisier, m. Fr. hemdenmaker, handelaar in heerenlinnengoed. chenille, Fr. rupsvormig boordsel aan fluweel. cherchez la femme! Fr. zoek de vrouw! er zit stellig een of andere vrouw achter! chertepartij, vr. overeenkomst betreffende het huren van een schip. cherub(ijn), m. Hebr. schitterende engel, vurige engel, die het paradijs en de verbondsark bewaakt. cheval, Fr. paard; chevaleresk, ridderlijk; chevalerie, yr. ridderlijkheid (cavallerio, Ital.); chevalier, ridder, chevalier d'industrie, iemand die zich net voordoet, doch van op. lichterijen leeft; chevalier sans peur et sans reproche, ridder zonder vrees of blaam. cheviot, Engelsch en Schotsch kamgaren. chevreau-leer, o. geitenleer. chevron, m. Fr. dienststreep op de mouw van een soldaat of onderofficier. chic, m. slag, smaak; smaakvol los. chicane, yr. Fr. vitterij, uitvlucht, rechtsverdraaiing; chicaneeren, vitten, uitvluchten zoeken (om niet to betalen; chicaneur, koopman, die chicaneert. chiffon, m. Fr. vod, nesterij, modeartikel; chiffonneeren, verfrommelen; chiffonniare, yr. hooge latafel. chignon, m. Fr. haarbundel in den nek. chiliasme, o. Gr. het geloof aan de ophanden zijnde komst van het duizendjarig rijk Gods op aarde; chiliastisch, wat daarop betrekking heeft; chiliast, die daaraan gelooft. chi lo sa, (spreek uit ki) wie weet? chinoiserie, yr. Fr. (van chinois, Chineesch) kleingeestigheid. chirurg, m. Gr. (chirurgijn) heelmeester; chirurgie, yr. de operatieve heelkunde. chloor, o. Gr. zoutzuurgas; chloroform, yr. uit chloor bereide vloeistof, die als verdoovingsmiddel bij operaties toegepast wordt, (chloroformiseeren). cholera, yr. galziekte, braakloop; cholera morbus, Aziatische cholera; cholera nostras, inlandsche cholera; cholerine, goedaardige cholera, hevige diarrhee; cholerisch noemt men iemand met een driftig temperament (een cholericus). choquant, Fr. stuitend; choqueeren, stuiten. chose, yr. Fr. ding; Chose, Dinges. Chouans, Fr. aanhangers der Bourbons in Bretagne ten tijde der Fr. revolutie in 1789. chrestomathie, yr. Gr. keur, bloemlezing. Christmas, (ook geschreven Xmas) Eng. Kerstmis. christoffle, o. metaallegeering, die op zilver lijkt. Christus, Gr. de Gezalfde.
42
CHR—CIV.
chromolitographie yr. Gr. kleurensteendruk; chromophotografie, vr. photografie in kleuren. chroniquer, Fr. dagbladschrijver, die de dagelijksche berich. ten, de loopende geruchten verhaalt of verslagen geeft van tooneelvoorstellingen, enz.; chronique scandaleuse, yr. de schandaalnieuwtjes; chronisch, langdurig, slepend; chronologie, yr. tijdrekenkunde; chronologische (volgorde), naar datum gerangschikt; chronometer, m. zeer nauwkeurig loopend uurwerk; (al deze woorden zijn afgeleid van: chronos, m. Gr. de tijd. church, Eng. kerk; Church of England, Episcopaalsche Staatskerk in Engeland. ciborium, o. Lat. hostiekelk. cicerone, It. gids, wegwijzer, geleider. cider, m. Fr. appelwijn. ci-devant, m. Fr. (lett.: voorheen), naam waarmee men tijdens de Fr. revolutie een gewezen edelman aanduidde. cif, Eng. afkorting van: cost, insurance, freight, d.i. alle kosten, zeeverzekering en vracht ingesloten, tot (Amsterdam, bijv.) (term, die bij overzeesche leveringen gebezigd wordt). cimbaal of cimbel, vr. klankbekken, instrument bij Turksche of militaire muziek wel in gebruik. cinematograaf, yr. toestel tot het vertoonen (door lichtprojecties) van levende photographieen; cinema, bioscoop. circulaire, vr. Fr. gedrukt rondschrijven; circulatie, yr. omloop (van het bloed, van geld), verkeer; circuleeren, in omloop zijn. circumpolairsterren, sterren, die voor ons nooit op- of ondergaan (omdat ze dicht bij de poolster liggen). circus, m. Lat. gebouw voor de volksspelen in het oude Rome, paardenspel. ciseleeren, metalen kunstig bewerken met scherpe werktuigen, „gedreven - figuren maken. citaat, o. aanhaling; citato loco, op de aangehaalde plants; citeeren, aanhalen, dagvaarden. citadel, yr. Fr. vesting, welke een stad beheerscht. cite, yr. Fr. stad, (de oude stad van Parijs) city, yr. Eng. stad (de oude stad van London). cito, Lat. met spoed. citoyen, m. Fr. staatsburger (niet to verwarren met hour. geoiss een arme man is wel citoyen, maar allesbehalve bourgeois); citoyenne, burgeres. civic!, Fr. burgerlijk, beleefd, billijk, goedkoop ingenieur, ingenieur, die niet in dienst van het rijk is; civilisatie, vr. beschaving; civiliseeren, beschaven; telt, y r. heuschheid; civiele lijst, het aan den vorst toegekende inkomen civiele partij, degeen, die in een rechtsgeding aanspraak maakt op schadevergoeding, (zich civiele partij stelt); civis academicus, academieburger,
CLA—COA.
43
student; civisme, o. burgerzin, burgerdeugd. claim, Eng. aanspraak, eisch, recht, het geeischte stuk land (vooral waar edele metalen zitten). clair-obscur, o. Fr. schildertrant, waarbij een gedeelte der schilderij sterk verlicht, de rest in de schaduw gehouden wordt. (Veel stukken van Rembrandt geven een toepassing van deze manier). clairvoyance, yr. Fr. helderziendheid; clairvoyance, helderziende vrouw (die te voren in magnetischen slaap gebracht is). clan, m. Eng. Schotsch en Iersch: stam. clandestien, Lat. heimelijk, tersluiks, ongeoorloofd. claque, yr. Fr. de gehuurde toejuichers (in Parijsche schouwburgen); claqueur, die daartoe behoort. classis, vr. vereeniging van ringen in de Ned. Herv. kerk. (Een ring is een vereeniging van bij elkaar liggende gemeenten, de classes vormen tezamen het provinciaal kerkbestuur). classiek, wat tot model genomen wordt, wat tot de letterkunde der Ouden behoort. classificeeren, rangschikken; classificatie, rangschikking. clausule, vr. Fr. bepaling, voorwaarde. clearing-house, o. Eng. afdeeling van een bank, waar de vorderingen van de klanten, die met de bank in rekening staan, onderling vereffend worden, om noodelooze geldzendingen te vermijden. clement, Fr. goedertieren, lankmoedig; clementie, vr. goedertierenheid. clergyman, Eng. geestelijke. clerica, vr. Lat. kaalgeschoren plek op het hoofd van de R.K. geestelijken (tonsuur); dericaal, aanhanger der geestelijkheid; clericalisatie, vr. het in handen der geestelijkheid brengen, (van scholen, staat, enz.); clericalisme, o. het streven, de gezindheid om de geestelijkheid te steunen in het verkrijgen van invloed; clerus, m. de geestelijkheid. cliché, o. Fr. metalen plaat, waarop in fijn relief eenige teekening is aangebracht om deze of te drukken; telkens herhaalde en daardoor bijna Been beteekenis weer hebbende uitdrukking of zinswending. client, Lat. oudtijds beschermeling, nu: opdrachtgever van een advokaat, klant van een handelsman; dienteele, yr. de gezamelijke clienten. climax, vr. Gr. reeks van uitdrukkingen, waarvan de volgende telkens weer sterker is dan de vorige. cliniek, yr. Fr. ziekenhuis, dat tevens dient tot het onderricht der medische studenten. closet, o. Eng. geheim gemak. clown, Eng. hansworst, grappenmaker. coadjutor, Lat. helper, soms tevens de aangewezen opvolger
44
COA—COL.
van een bisschop. coalitie, vr. Fr. verbond van twee of meer mogendheden of partijen tegen een gezamenlijken vijand; coaliseeren, zulk een verbond sluiten. cobbler, Eng. Amerikaansche ijsdrank bestaand uit: wijn, suiker, citroen en fijngestampt ijs. cocagne-mast, m. mast voor prijsklimmen bij volksspelen; het land van Cocagne, luilekkerland. cocaine, vr. uit coca-bladeren getrokken verdoovingsmiddel, veel door tandartsen gebruikt. cocarde, Fr.hoed of mutslint van bepaalde kleur als partij- of nationaal teeken. cochon, m. Fr. varken, zwijn; cochonnerie, vr. zwijnerij, uiterst gemeene streek. cocktail, Eng. Amerikaansche drank bestaande uit: bitter, suiker en ijs, verdund met water. cocon, m. Fr. pop van zijdeworm. cocotte, yr. Fr. lichte vrouw. code, m. Fr. wetboek; sleutel om telegrammen in overeengekomen taal te ontcijferen; verzameling woorden, die ieder een zin vertegenwoordigen en met behulp waarvan men korter en dus goedkooper telegrapheeern kan; codex, in. Lat. oorspronkelijk handschrift; wetboek. codicil, o. Fr. bijvoegsel, aanhangsel tot een testament, (wijzigingen of intrekkingen bevattend). co-educatie, vr. Fr. gemeenschappelijk onderwijs aan jongens en meisjes. coefficient, m. Lat. in de algebra: getal voor de(n) letter(s); getal, waarin bij een vergelijkend onderzoek, de waarde van het werk der candidaten uitgedrukt wordt. cogito ergo sum, Lat. ik denk, dus ik besta, (grondstelling van de wijsbegeerte van Descartes (Cartesius), (1596— 1650). cognaten, mrv. Lat. personen, die van elkaar of gemeenschappelijk van derden afstammen; ook: bloedverwanten van moederszijde. cognossement, o. Fr. zeevrachtbrief. cohaesie of cohesie, yr. Lat. kracht, die de moleculen van eenzelfde lichaam bijeen houdt. cohorte, yr. Lat. in het oude Rome het tiende deel van een legioen, 500 a 1000 man; krijgsbende. coiffeeren, Fr. kappen; met jets gecoiffeerd zijn, er zeer mee in zijn schik zijn. coionneeren, Lat. koejonneeren, ringelooren. coitus m. Lat. bijslaap. collage, m. Fr. langdurige, intieme omgang tusschen ongehuwde personen. collatie-recht, het recht cm een predikant te benoemen (de „ambachtsheer- heeft op vele dorpen dit recht geheel of gedeeltelijk, is dus de collator.
COL—CONT.
45
collation, yr. Fr. koude maaltijd. collationneeren, een afschrift vergelijken met het oorspronkelijke. collecteur, Fr. verkooper van loten. collectie, Fr. verzameling; collectief, gezamenlijk; collectivisme, de leer dat de productiemiddelen (grond en kapitaal) aan den staat zullen behooren. collega, Lat. ambtgenoot. college, o. Lat. les aan een hoogeschool. colli, Ital. mrv. collo, stuk vrachtgoed. colombier, Fr. papierformaat van ongeveer 85x 64 c.M. colonise, vr. Fr. zuil, legerafdeeling; collonnade, yr. zuilengang. coloratuur, vr. muziekterm: kunstige toonwending. colorist, Fr. schilder, die mooie kleuren vindt. colossus, m. Gr. reuzenbeeld, gevaarte, reuzenfiguur. combinatie, yr. Fr. verbinding, samenstelling, vereeniging van enkele personen; combinatie-vermogen, de gaaf om de dingen met elkaar in verband te brengen en juiste gevolgtrekkingen te maken; combineeren, samenbrengen. comestibles, yr. mrv. Fr. eetwaren. comfort, o. Eng. gemak, alles wat het leven aangenaam maakt; comfortabel, gemakkelijk, behagelijk. commandeur, Fr. hooge rang in een ridderorde; vroegere titel van een schout-bij-nacht. commanditaire, deelgenoot (of vennoot), die alleen geld schiet, doch geen aandeel heeft in het beheer der zaak; commanditaire vennootschap, handelsvereeniging, waarvan de leden alleen geld schieten, doch de zaken laten waarnemen door een of meer verantwoordelijke personen of firma's. comme it fact, Fr. zooals 't behoort. commentaar, m. Lat. uitlegging, toelichting, nadere verklaring. commis-voyageur, Fr. handelsreiziger. commissie-handel, m. handel in opdracht en voor rekening van een ander; commissionnair, koopman die commissiehandel drijft. commissoriaal, (maken) , aan een commissie opdragen. committeeren, last, opdracht geven; committent, lastgever. commode, yr. Fr. latafel. commodore, Eng. bevelheber van een smaldeel. commun, Fr. alledaagsch, gewoon, gemeenschappelijk; communaal, gemeentelijk; Communard, deelnemer aan de Parijsche Commune van 187 1; commune, gemeente communiant, deelnemer aan het H. Avondmaal bij de Catholieken (de communie); communicatie, vr. verbinding, gemeenschap, mededeeling; communiceeren, met elkaar in verbinding staan, mededeelen; communiqué, o. officieele waarschuwing of mededeeling aan de pers; communisme,
46
COM—CON.
socialistische leer van het gemeenschappelijk eigendom van alle productiemiddelen en waren; communist, aanhanger dier leer. compact, Fr. vast, dicht opeengedrongen. compaguie, vr. Fr. handelsgenootschap; compagnon, medelid in een firma. comparant, Lat. degeen, die voor het gerecht of voor een notaris verschijnt (compareert); comparitie, yr. verschijning voor een notaris enz. compatibel, Fr. vereenigbaar, wat samen kan gaan. compelle intrare Lat. (Lucas XIV : 23): dwing ze in te komen d.w.z. dwing de ketters tot de kerk terug te komen. compensatie y r. Fr. vereffening vergoeding; compenseeren, vereffenen, schadeloos stellen. competeeren, Lat. toekomen; competent, bevoegd; competentie, bevoegdheid, rechtmatig aandeel. competitie, Fr. het geheel der sportwedstrijden waarbij iedere club eenmaal uit en thuis speelt tegen alle deelnemende clubs. compileeren, Lat. uit verschillende werken bijeenbrengen, samenflansen, compilatie, vr. samengeflanst werk (geschreven door een compilator). completeeren, Fr. volledig maken, aanvullen. complex, Lat. samenstel, geheel, (een complex van machines); complexie, y r. lichaams- of gemoedsgesteldheid gelaatskleur. complicatie, yr. Lat. verwikkeling; compliceeren, ingewikkeld maken. componist, m. Fr. degeen, die iets op muziek zet (componeert); toondichter; compositie, y r. muziekstuk, samensteling, mengsel van metalen. compositie, Fr. Samenstelling. 1. Metaalmengsel. 2. Muziekstuk. 3. Ordening van een kunstwerk. compos mentis, Lat. in het voile bezit der verstandelijke vermogens. compost, m. mengselmest. compote, y r. Fr. met suiker ingemaakte vruchten. compres, dicht ineengedrongen (compresse druk) verband om een wond, enz.; compressie, y r. samenpersing; comprimeeren, samenpersen. compromis, o. Lat. rninnelijke schikking; compromitteeren, een schikikng treffen, zich aan gevaar of onaangenaamheden blootstellen, zich compromifteeren, zijn eer of goeden naam in gevaar brengen. comptabel, Fr. rekenplichtig, verantwoordelijkheid; comptabiliteit, y r. rekenplichtigheid, boekhouding, beheer der gelden.
concaaf, Lat. hol (van lenzen), holrond. concentratie, y r. Fr. het samentrekken op ken punt (concestreeren); concentrisch, ken gemeenschappelijk middelpust
CON—CON.
47
hebbend. concept, o. Lat. ontwerp, schets, plan. concerteeren, een concert geven, afspreken, overeenkomen, concessie, yr. Fr. vergunning tot den aanleg van werken van openbaar nut, bewilliging, toegeving (aan de eischen van een persoon of partij); concessionaris, die een concessie krijgt. concierge, Fr. huisbewaarder, portier. conciliant, Fr. verzoeningsgezind. concilie, o. Lat. kerkvergadering. concipieeren, Lat. een concept maken; ook: ontvangen, zwanger worden. conclave, o. Lat. vergadering van Icardinalen tot het kiezen van een nieuwen paus. concludeeren, een gevolgtrekking (conclusie) maken. concordaat, o. verdrag tusschen den paus en een wereldlijk vorst over kerkelijke aangelegenheden. concordantie, yr. Fr. (des Bijbels), lijst van al de woorden en spreuken uit den Bijbel, alphabetisch gerangschikt en met opgave van de plaats, waar zij voorkomen. concordia, yr. Lat. eendracht; concordiares parvae crescunt, door eendracht worden kleine dingen groot. concours, o. Fr. wedstrijd. concreet, Lat. werkelijk bestaand, bepaald, benoemd, (tegenst.: abstract). concubinaat, o. Lat. het samenleven met een vrouw, met wie men niet getrouwd is (met een concubine). condensatie, vr. Fr. verdichting van dampen en gassen tot vloeistoffen; condenseeren, verdichten. conditionneeren, Fr. voorwaarden stellen; conditio sine qua non, Lat. voorwaarde, waarvan niet afgeweken kan of mag worden. condottiere, It. aanvoerder van huurtroepen in de 14e en 15e eeuw. conduite, yr. Fr. gedrag. confectie, yr. Fr. vervaardiging (vooral van kleeren); kleeren, die geheel gemaakt verkocht worden. confederatie, vr. Fr. statenbond. (Zwitserland bijv.). confer, Lat. vergelijk, conferatur, men vergelijke. conference, yr. Fr. voordracht, voorlezing; conferentie, yr. beraadslaging; confereeren, beraadslagen. cenfessie, vr. Lat. geloofsbelijdenis, bekentenis, (in confessie zijn); confessioneel, een bepaalde geloofsbelijdenis aanhangend. confetti, mrv. It. suikergoed; gipsballetjes am mee te gooien op carnavalsfeesten. confident, Fr. vertrouweling; confidentie, vr. vertrouwelijke mededeeling. confiscatie, yr. Fr. verbeurdverklaring; confisqueeren, verbeurdverklaren.
48
CON—CON.
confiserie vr. winkel van een banketbakker (confiseur); cone fituren, ingelegde vruchten. conflict, o. Lat. botsing, strijd van belangen. conform, Fr. overeenstemmend, eensluidend, conformiteit, yr. gelijkvormigheid. confrater, Lat. ambt-, beroepsgenoot (= confrere, Fr.); con. frerie, yr. broederschap. confronteeren, Fr. het tegenoverelkaar stellen en in elkaars bijzijn verhooren van getuigen, enz. door den rechter (con. frontatie). conge, m. Fr. vacantie, ontslag. congestie, vr. Fr. opeenhooping van bloed in een orgaan (in het hoof d, bijv.). congregatie, vr. vereeniging onder leiding van een priester, vereeniging van priesters; de ultra-montaansche partij in Frankrijk. congres, o. bijeenkomst; congressist, deelnemer aan en congres. conjuncturen, yr. mrv. Lat. samenloop van belangrijke °me standigheden, tijdsomstandigheden, uitzichten. connexies (hebben), invloedrijke kennissen hebben; met iemand in connexie staan, in verbinding staan. con passione, It. (muziekterm) met hartstocht. conquistadores, mrv. Sp. de eerste Spaansche veroveraar in Amerika. conrector, Lat. onder-directeur van een gymnasium, conrec. toraat, ambt van den conrector. conscientie, yr. Lat. geweten; consciencieus, nauwgezet, stipt. conscriptie, yr. Fr. loting voor de militie. consequent, Fr. in overeenstemming met zijn beginselen blijven; consequentie, vr. het consequent zijn, gevolgtrekldng. conservatief, Fr. behoudend, behoudsman, conservatisme, o. behoudzucht; conservatoire, o. inrichting voor muziekonderwijs; conservator, bewaarder, directeur van een museum; conserveeren, verduurzamen, in goeden staat houden. consignatie, vr. Fr. in gerechtelijke bewaring stellen (van geld in de consignatiekas); consigne, o. lastgeving aan de schildwachten; consigneeren (van soldaten), verbieden de kazernes to verlaten. consistorie, o. kerkeraad. console, yr. Fr. penant-, spiegeltafeltje. consolideeren, Fr. als werkelijke staatsschuld erkennen en in het grootboek der nationale schuld omschrijven. consols, mrv. Eng. Engelsche staatspapieren. consommé, m. Fr. sterke bouillon. consort, Eng. gemaal (prince consort, pries-gemaal). consorten, mrv. Lat. mede-belangstellenden, deelnemers, tot dezelfde kliek behoorenden; consortium, o. vereeniging van bankiers, die samen een financidele onderneming op touw zetten.
49
CON—CON.
constant, Fr. standvastig; constantie, Lat, standvastigheid. constateeren, Fr. wijzen (op een feit), vaststellen. constellatie, vr. Fr. onderlinge stand (van hemellichamen), de vermeende invloed daarvan op het lot van een mensch; sterrenbeeld; de huidige politieke constellatie: de staatkundige verhoudingen zooals die nu zijn. consternatie, y r. Fr. ontsteltenis, verslagenheid. constipatie, y r. Fr. hardlijvigheid; constipeeren, verstoppen. constitueeren, Fr. vestigen, inrichten, instellen, uitmaken; con. stitutie, vr. staatsregeling, grondwet, gestel: constitutioneel, grondwettig; constitutioneele monarchie, - yr. heerschappij van een vorst, welke gebonden is aan een grondwet; constitutioneele ziekte, ziekte, die het heele gestel aangrijpt. constructie, vr. Fr. het bouwen, de samenstelling, inrichting, zinsbouw; construeeren, bouwen, vervaardigen, in elkaar zetten, een meetkundig figuur naar gegevens teekenen. consul, m. Lat. vertegenwoordiger van een land in den vreemde, voornamelijk voor de handelsbelangen; een der regeeringshoofden in de oude Romeinsche republiek, en in de Fransche republiek (1799-1804); consulaat, o. Fr. ambt, woning of kantoor van een consul; consulair, Fr. wat den consul betreft. consulent, m. raadgever in rechterlijke zaken, predikant, die de raadsman is eener vaceerende gemeente en daar de kerkeraadsvergaderingen leidt; consult, o. het raadplegen van een rechtsgeleerde of een geneesheer; consultatief, raadgevend, consulteeren, raad vragen. consumeeren, Fr. verbruiken, opeten; consument, verbruiker; consumptie, vr. verbruik, vertering. contact, o. Lat. aanraking, voeling, botsing. contagium, o. Lat. smetstof, bederf. contemplatie, yr. Lat., bespiegeling; contemplatief, bespie. gelend. content, Fr. tevreden; contenteeren, tevreden stellen. continent, o. Fr. vastland; continentaal, wat het vasteland (van Europa) betreft. contingent, o. Lat. aandeel dat opgebracht moet worden (in geld, soldaten, enz.). contingenteeren, Fr. Beperken der invoer door hooge invoerrechten ter bescherming der binnenlandsche industrie of landbouw. continuatie, vr. Fr. voortzetting; continueeren, voortzetten; continuiteit, vr. de eigenschap van iets, wat geregeld voortgezet wordt; geleidelijkheid, samenhang. conto, o. Ital. (mrv. conti) rekening. contra, Lat. tegen. contrabande, yr. Fr. smokkelwaar, ,contract, o. Lat, overeenkomst; contractant, die een overeen. komst sluit, die contracteert; contractueel, wat uit een contract voortspruit. 4
50
CON—COP.
contradictio in terminis, Lat. tegenstrijdigheid tusschen de be. paling en het hoofdwoord: droog water, bijv. contrair, Fr. tegengesteld. contramerk, o. biljet dat afgegeven wordt aan iemand, die voor een oogenblik den schouwburg verlaten wil. contramine, Fr. (lett. tegenmijn), in de contramine zijn, op daling speculeeren, fig.: dwarsdrijven, contramineeren la baisse speculeeren; contramineur baissier, contraria contraries curantur, Lat. bet tegenovergestelde ge. neest het tegenovergestelde, grondstelling der homoeopaten, (die bijv. een koortslijder genezen met een middel, dat een gezonde koortsig zou maken). contrarieeren, Fr. tegenwerken. contra-signeeren, medeonderteekenen. contrast, o. Fr. tegenstelling; contrasteeren, afsteken bij. contrefait, Fr. mismaakt. contribuant, Fr. die een bijdrage (contributie, yr.). geeft, die contribueert. contrale, vr. opzicht, toezicht, narekening; controleeren, contitle uitoefenen; contthleur, die controleert, rang in de Indische ambtenaarshierarchie. controverse, yr. Lat. geleerd dispuut, vooral over godsdienstvragen. contubernaal, Lat. die in hetzelfde huis kamers bewoont. convalescent, Lat. herstellende zieke. convenabel, Fr. gepast, voegzaam; convenance, vr. gepastheid, betamelijkheid; convenieeren, gelegen komen, naar den zin zijn. convent, o. Lat. klooster, kloostervergadering. conventie, yr. samenkomst, overeenkomst. (De Nationale Conventie, Wetgevende Vergadering in Frankrijk 1792--1795), conventioneel, op overeenkomst of gewoonte be. rustend. convergeeren, Lat. naderen, tot elkaar toeneigen, in een punt samenkomen (van lijnen, lichtstralen, enz.). convearsatie, yr. Fr. gesprek, omgang; converseeren (met), spreken, omgaan met. conversie, yr. Lat. bet intrekken van effecten tegen afgifte van andere minder rentegevende, welke handeling converteeren beet. convex, Lat. bolrond (van lenzen). convocatie, yr. Lat. oproep voor een vergadering; convoceeren, oproepen. convulsie, yr. Fr. stuiptrekking; convulsief, krampachtig. coliperatie, yr. Fr. (lett. medewerking); vereeniging met bet doel de leden goede en goedkoope winkelwaren enz. to verschaffen. cooperator, lid van een coOperatie. copie, y r. Fr. afschrift, nabootsing; copiEeren, afschrijven, namaken, navolgen.
COP—COR.
51
copieus, Fr. rijkelijk, overvloedig. copyright, o. Eng. uitgeversrecht. coquin, Fr. scheim, schurk. coram populo, Lat. lett.: in tegenwoordigheid van het yolk, dus: in het publiek, openlijk. cordon, m. Fr. koord, ordelint, lijn van een afsluiting; (een cordon trekken om de plek van een brand); cordon bleu, zeer bekwame keukenmeid; cordon sanitaire, afsluiting van een land, een streek of een plants door soldaten, ten einde het binnen of het naar buiten dringen van een ziekte to beletten. cornac, Fr. oppasser van een olifant. corned-beef, Eng. verduurzaamd vleesch in bussen. cornet a pistons, m. Fr. kleine klephoorn. corona, yr. Lat. kring, kruis, stralenkrans om de zon bij g eheele verduistering. coroner, Eng. politie-ambtenaar, welke in Engeland de lijkschouwing verricht, wanneer een lijk gevonden wordt. corpus, Lat.; corpo, It.; corps, Fr. lichaarn, corpus delicti, o. voorwerp, waarmee een misdaad of overtreding begaan is, het gestolene, corporatie, yr. Fr. gilde, vereeniging; corpulent, zwaarlijvig; corps diplomatique, o. de gezamelijke vreemde gezanten aan dênzelfde hof; corps legislatif, o. wetgevend lichaam; Corpus juris (civilis) o. het Romeinsche recht (wetboek van keizer justinianus). correct, Lat. juist, zonder fouten, rechtschapen, correctie, yr. verbetering, tuchtiging, correctioneel, een lichte, niet onteerende straf opleggend (een correctioneel vonnis); correcties corrigendis, na verbetering van wat verbeterd moest worden; correctief, verbeterend, middel tot verbetering, tempering of tuchtiging; corrector, degeen, die de drukproeven naziet. correlatief, wat met iets anders wederkeerig in verband staat, (Vader en zoon zijn correlatieve begrippen). correspondeeren, Fr. briefwisseling houden, correspondeerende leden van een geleerd genootschap zijn de buitenlandsche leden ervan; correspondent, briefschrijver; correspondentie, yr. briefwisseling. corrida de toros, Sp. stierengevecht. corridor, m. Fr. gang, doorloop. corrigeeren, Lat. verbeteren, tuchtigen. corrumpeeren, Lat. bederven, omkoopen; corrupt, slecht, koopbaar; corruptie; vr. bederf, omkooping. corsage, vr. Fr. lijf van een japon, corso, o. It. koers, wandelplaats. Cortes, mrv. Spaansche en Portugeesche staten-generaal. corveable et taillable a merci, Fr. (omschrijving van de positie van den middeleeuwschen lijfeigene), wien men heerendiensten en heffingen kan opleggen naar willekeur. corvee, Fr, heerendiensten, het verrichten der huishoudelijke
52
COR—CRE.
diensten in kazernen; zwaar, onaangenaam werk. coryphie, Fr. degeen die uitblinkt. cosmetiek, Gr. middel om huid en haar te verfraaien. cosmisch, Gr. het heelal betreffend; cosmopoliet, wereldburger; cosmopolitisch, die zich in alle landen thuis gevoelt; cosmos, m. de wereld, het heelal. coterie, yr. Fr. besloten gezelschap, kliek. cotillon, m. Fr. onderrok, zekere vroolijke dans. cottage, Eng. landhuisje. courant, Fr. vloeiend, toegefelijk, geschikt. coulisse, vr. Fr. beweegbaar tooneelscherm. coup, m. Fr. slag, stoot, steek, schot; coup de main, overrompeling; coup d'Etat, staatsgreep; coup de téte, dolle streek; coup de theatre, plotselinge, onverwachte verandering in den stand van zaken. coupe, y r. Fr. snit, doorsnede; coupe des scheveux, het haarknippen. coupeeren, Fr. afsnijden, gedeelten weglaten, vex5r zijn. coupon, m. interestbewijs, overgeschoten stuk; coupure, vr. weglating (uit een tooneelstuk). courant, Fr. gangbaar (van munten, enz.), gemakkelijk te verkoopen. courtage, yr. Fr. makelaarsloon, korting. courtisane, Fr. publieke vrouw in meer gegoede kringen; courtiseeren, het hof waken. courtois, Fr. hoffelijk; courtoisie, yr. hoffelijkheid. coute que coute, Fr. het koste wat het wil. couvert, vr. Fr. tafelgereedschap voor een persoon. coverdress, Eng. reisjas, stofjas. cowboy, Eng. koejongen, veeoppasser in Z.-Amerika. crane, Fr. kranige vent; crfinerie, vr. kranigheid. crapaud, m. Fr. lage leuningstoel. crapule, Fr. smeerlap, liederlijk yolk. crayon, m. Fr. potlood; krijtteekening. creatie, yr. Fr. schepping, wijze van vertolking van een rol; creatuur, o. schepsel. crèche, yr. Fr. bewaarplaats voor zeer jonge kinderen. crediteeren, krediet geven, op de creditzijde boeken; crediteur, Fr. schuldeischer. credo, o. Lat. geloofsbelijdenis; credo quia absurdum, ik geloof omdat het ongerijmd is (d.w.z. begrijpen kan ik niet, dus geloof ik het alleen, — grondstelling van eenige kerkvaders). creeeren, scheppen; een rol creeeren — voor bet eerst vertolken. crematie, yr. Lat. lijkverbranding; crematorium, o. oven, inrichting voor lijkverbranding. creme, yr. Fr. (lett. room), de fijnste, voornaamste WI. creosoot, o. uit teer bereide bederfwerende vloeistof. crescendo, Ital. muziekterm: in sterkte toenemend.
CRE—CUR.
53
cretin, Fr. schreeuwend, hemeltergend. crime, m. Fr. misdaad:; crimen laesae majestatis, Lat. majesteitschennis; keener van het strafrecht; criminaliteit, y r. het plegen van misdaden, misdadigheid; crimineel, strafrechterlijk; crimineele antropologie, het bestudeeren der lichamelijke en geestelijke kenmerken der misdadigers; cri. mineele rechtbank, rechtbank voor strafzaken. crinoline, y r. Fr. wijd uitstaande vrouwenrok, hoepelrok. crisis, yr. Gr. plotselinge wending ten goede of ten kwade in den loop van een ziekte, gevaarlijk beslissend oogenblik, periode van sterken achteruitgang in de industrie; ministerieele crisis, de toestand dat een ministerie afgetreden is en er nog geen opvolgers aangewezen zijn. criticaster, kleingeestige beoordeelaar; criticus, beoordeelaar, critiek, yr. beoordeeling, vooral van letterkundige voortbrengselen; critisch, onderzoekend; critiseeren, beoordeelen; criterium, (mrv. criteria) maatstaf, beslissend kenmerk. croesus, cresus, schatrijk mensch. croquant, Fr. knappend; croquet o. Eng. spel, waarbij ballen met houten hamertjes onder ringen moeten doorgeslagen worden; croquette, yr. Fr. gebakje opgevuld met fijn gehakt vleesch of met garnalen; croquis, Fr. ruwe schets. croupier, m. Fr. regelaar, beambte bij een speelbank. croilte, yr. Fr. slechte schilderij. crucifix, o. Lat. kruisbeeld. cru, Fr. ruw, stuitend. crustacean, Lat, schaaldieren. crypte, yr. Gr., crypta, yr. Lat. grot, gewelf, groeve; crypto, voor andere woorden, beteekent: verborgen, geheim; cryp. togamen, verborgen bloeiende planten (varens, bijv.). cubiculuns, o. Lat. slaapkamer; cubicula locanda, (op huurbordjes in academie-steden) kamers te huur. cujus regio ejus religo, Lat. de vorst heeft het recht den godsdienst der inwoners vast te stellen. culminatie-punt, o. hoogste punt, toppunt. cultus, m. Lat. eeredienst. cultuur, Fr. bebouwing, teelt, geestelijke ontwikkeling; cultuur-geschiedenis, geschiedenis der beschaving, (tegenst.: Igstoire bataille); Culturkampf, m. D. strijd tusschen de Duitsche regeering en de Katholieke kerk (1870—'80); cul. tuurstelsel, vroeger in Indict bestaand stelsel van gedwongen aanplant van koffie, suiker, enz. cum grano sails, Lat. met een korreltje zout, d.w.z. met een beetje gezond verstand of scherpzinnigheid. cumulatie (van ambten), yr. Lat. het gelijktijdig waarnemea ervan door een persoon. Cupido, Lat. fabell. god der liefde, fig. lief knaapje. curator, Lat. beheerder der goederen van een failliet, voogd van iemand, die zwak van vermogen of krankzinnig is; curateele, vr. de voogdij door een curator uitgeoefend.
54
CUR—DAR.
cureeren, genezen, beter maken. curie, vr. de Roomsche curie, de pauselijke regeering, het hof van den paus. curieus, Fr. zeldzaam; curiosa = curiositeiten, zeldzaamheden merkwaardigheden. cursief, schuin gedrukt. cursus, m. Lat. reeks aaneensluitende lessen. custos, Lat. bewaker, opzichter, (vooral van een bibliotheek), kerkeknecht, koster. cyaniseeren (hout), tegen verrotting beveiligen. cyclus, m. Gr. reeks van bijeen behoorende liederen, sagen, muziekstukken, boeken, enz. cycloon, m. Gr. wervelstorm. Cydoop, Gr. eenoogige reus, knechten van Vulcanus, die de bliksem smeden. Cydostyle, Fr. Apparaat voor het snel vermenigvuldigen van gehectografeerde stukken. cylinder m. Gr. rol; cylindrisch, rolvorming. cymbaal, zie cimbel. cynicus, Gr. lett. hondsche wijsgeer (die zich voor niets natuurlijks schaamden); onbeschaamd, onverschillig mensch; cynisch, cyniek, onbeschaamd, hondsch, onverschillig, cynisme, onbeschaamdheid, ergerlijke onverschilligheid, leer der cynische wijsgeeren. czarewitsch, Russ. zoon van den czaar, titel van den troonopvolger in Rusland; czarina, gemalin van den czaar. czardas, Hongaarsche nationale dans.
D D., Romeinsch cijfer = 500; Dr. = doctor. da capo, It. nog eens; herhaling. dada, Fr. stokpaardje. daemon, zie demon. dactylographe, m. Fr. schrijfmachine, machineschrijver (Eng. typewriter). daguerrotype, yr. Fr. procdde, waardoor men op een gevoelige plaat de beelden, in de donkere kamer van een photographie-toestel verkregen, fixeert. (zoo genoemd naar den uitvinder Daguerre). daimiats, Japansch, groote grondbezitters in Japan. dalai-lama, opperpriester (tevens worst) in Thibet. damasceeren, gevlamde figuren aanbrengen op label- en deg enkling en. dame d'honneur, Fr. eeredame, dame du patais, hofdame. dandy, Eng. fat, modegek. danseuse, danseur, Fr. danseres, danser. Darbisme, de leer der Darbisten, een 19e eeuwsche Eng. chiliastische secte. darwinisme, Fr. leer, dat alle levende wezens (oak de
DAT—DEC.
55
mensch) zich trapsgewijze ontwikkeld hebben tot hun tegenwoordigen staat; darwinist, aanhanger van het darwinisme. ,dateeren, Fr. den datum stellen; datum (mrve data), opgave van dag en jaar. datief (dativus), Lat. derde naamval. a la daumont (bespannen), met vier paarden bespannen, zonder disselboom en met twee voorrijders. dauphin, Fr. titel van den oudsten zoon van een koning van Frankrijk. davids, mrv. gebogen ijzeren stangen, waaraan de sloepen van een zeeschip hangen. D.C., Lat. da capo (zie aid.) dear, Eng. lief, dierbaar; my dear, liefste. debacle, vr. Fr. eigenlijk: het losgaan van een bevroren rivier; fig. val, het ineenstorten (van een rijk), faillissement, ondergang. eleballotteeren, bij stemming (door middel van zwarte en witte balletjes) de toelating als lid weigeren. debandade, yr. Fr. ordelooze viucht. debarkeeren, Fr. ontschepen. debat, o. Eng. redetwist, bespreking; debater (uitspr. diebeetur), hij, die debat voert (debatteert); debatingclub, dispuutgezelschap. debet, Lat. (hij is schuldig) dat wat men schuldig is; debi. teeren, als schuld boeken; debiteur, schuldenaar. debiet, o. Fr. afzet, verkoop; debitant, verkooper (speciaai in den boekhandel; tegenst.: uitgever). &boucle, o. Fr. afzetgebied voor koopwaren. debut of debuut, o. Fr. het eerste optreden, in het publiek, op het tooneel; debutant(e), hij of zij, die voor 't eerst optreedt, debuteert. decade, m. week van tien dagen van den revolutionairen kalender. decadence, Fr. yr. verval, achteruitgang; decadent, kunstenaar of schrijver, die zich vermeit in de verschijnselen van uiterste verfijning, welke een periode van decadence kenmerken, uiterst modern kunstenaar. Decamerone, It. de Honderd Vertellingen van Boccaccio (14e eeuw). decemvir (mrv. decemviri) Lat. tienman; decemviraat, o. ambt of regeering van tienmannen. decennium, o. Lat. tijdperk van 10 jaar. decent, Fr. welvoegelijk, zedig. ,dicentralisatie, vr. Fr. het tegenovergestelde van centralisaties het losmaken van provincien of gemeenten van de rijksregeering, het zelfstandig maken van onderdeelen van het geheel. deceptie, yr. Fr. teleurstelling. &charge, yr. Fr. (lett. ontlasting), het ontheffen van een
56
DEC—DEI.
beheerder of penningmeester van verdere verantwoordelijkheid van zijn beheer; getuigenis ten voordeele van een beschuldigde; dechargeeren, decharge geven. decideeren, Fr. beslissen, besluiten. decimeeren, Fr. letterlijk: elken tienden man ter dood brengen; fig. een groote slachting aanrichten. decisie, vr. Fr. beslissing, besluitend; decisief, beslissend. declamatie, yr. Fr. voordracht, kunst van voordragen; hoogdravendheid; declamator, degeen die een voordracht houdt; declareeren, verklaren, aangifte doen, in rekening brengen. déclassé, Fr. persoon, die van een hoogeren maatschappelijken rang afgedaald is. declineeren, Fr. hals, boezem en schouders ontblooten. deconfiture, yr. Fr. ondergang, faillissement. decor, m. Fr. wat dient om te versieren, tooneelscherm; decoratie, y r. Fr. versiering, ridderorde; decoratief, wat dient tot opluistering; decorum, o. Lat. fatsoen, welvoeglijkheid, uiterlijke eerbaarheid. decourageeren, Fr. ontmoedigen, den lust benemen; decoua. gement, ontmoediging. decreet, o. Lat. besluit, edict. decrescendo, It. in kracht afnemend. decretalen, verzameling pauselijke besluiten, kerkelijke wetten; decreteeren, besluiten, vaststellen. deduceeren, Lat. aftrekken, herleiden, bewijzen; deductie, yr. aftrekking, gevolgtrekking. de facto, Lat. feitelijk, (tegenst. de juro). defaite, Fr. nederlaag. defect, Lat. waaraan iets ontbreekt; gebrek, leemte. defensie, yr. Fr. verdediging; defensief, verdedigen. defereeren, Lat. verleenen (van waardigheden), toestaan, aanbrengen afvorderen, (van een eed); deferentie, yr. toegevendheid, ontzag, eerbied. deficit, o. It. het te kort, het ontbrekende. defile, m. Fr. het voorbijtrekken (defileeren) van troepen of van personen voor een hooggeplaatst persoon. definitie, y r. Fr. bepaling; definitief, voor goed, voortaan niet meer veranderend, afdoend. defloreeren, Fr. ontmaagden. degeneratie, yr. Fr. ontaarding; degenereeren, ontaarden. degofit, m. Fr. walging, afkeer; degofiteeren, walging, afkeer inboezemen; degofitant, walgelijk. degradatie, vr. Fr. verlaging in rang; degradeeren, in rang verlagen. de gunstibus non est disputandem, Lat, over den smaak valt niet te twisten. deificeeren, yr. Fr. vergoddelijken. Dei gratia, Lat. bij de gratie Gods. deisme, o. Lat. geloof aan God, zonder openbaring of Driedenheid.
DEJ—DEN.
57
dejeuneeren, Fr. ontbijten, het dejeuner gebruiken. de juro, Lat. van rechtswege, rechtens. delegatie, yr. Fr. afvaardiging; delegeeren, afvaardigen. deliberatie, yr. Fr, beraadslaging; delibereeren, beraadslagen, overlegg en. delicaat, Fr. kiesch, fijn, teer; delicatesse, yr. Fr. fijnheid, uitgezochte lekkernij; delicicus, Fr. heerlijk, kostelijk, lekker. delict, o. Lat. misdaad, vergrijp. delimitatie, vr. Fr. afbakening; (delimiteeren). delinquent, m. Lat. misdadiger, overtreder. delirium, o. ijlhoofdigheid; delirium tremens, dronkaardswaanzin. deloyaal, Fr. oneerlijk, ontrouw. delta, Gr. de letter D (die den vorm van een driehoek had), het land tusschen de uitmondingen van een rivier. deluge, Fr. zondvloed; apris nous le deluge, na ons mag er gebeuren wat wil. demagogic, yr. Gr. politieke toestand, waarbij de macht in handen van de massa is; demagoog, iemand die op de hartstochten van het yolk werkt om invloed to krijgen, volksmenner. demarcatie, yr. Fr. afbakening, grensscheiding. demasqui, o. Fr. het oogenblik dat op een gemaskerd bal de maskers afgenomen worden. dementi, 0. Fr. logenstraffing. demi-monde, Fr. de wereld der voorname lichtekooien; demi mondaine = courtisane. demissi, vr. Fr. ontslag; demissionneeren, ontslag aanvragen. demobiliseeren, op vredessterkte terugbrengen. democraat, vr. Gr. voorstander van de volksregeering, yolksvriend; democratic, yr. volksregeering; de volksklassen, die naar invloed op de regeering streven; democratisch, wat in dat streven past. demoiselle, Fr. juffrouw. demonetiseeren, buiten omloop stellen (van munten). demonstratie, yr. Fr. betooging; demonstratief, betoogend, bewijzend; demonstreeren, bewijzen, betoogen, aantoonen. demoralisatie, vr. Fr. zedenbedervend; demoraliseeren, de zeden verbasteren, moedeloos maken. de mortuis nil nisi bend! Lat. van de dooden mag niets dan goeds gezegd worden! demon, m. Gr. geest, kwelgeest; demonisch, bezeten, waanzinnig; demonisme, o. het geloof aan geesten. denatureeren, met accijns belaste waren (zout, spiritus), onbruikbaar maken voor consumptie, maar niet voor andere doeleinden (in verband met de accijns-ontheffing). denier, Fr. penning, duit. denomimatie, yr. Lat. benaming, benoeming. denonceeren of denuncieeren, aangeven bij het gerecht; verklikken,
58
DEN—DET.
dent, m. Fr. tand, spitse bergtop; dentist, tandarts. Deo gratias, Lat. Gode zij dank. departement, o. Fr. naam der provincie in Frankrijk, ministerie, afdeeling van een genootschap; departementaal, wat tot het departement behoort. &cliche, yr. Fr. ambtsbericht, telegram. dependentie, yr. dependance, yr. Fr. afhankelijkheid, bijgebouw, toebehooren. deplorabel, Fr. jammerlijk, ellendig. deponeeren, Lat. in bewaring geven, indienen (van een klacht). deportatie, vr. Fr. verbanning naar een strafkolonie; deporteeren, verbannen (van misdadigers). deposita, mrv. Lat. in bewaring gegeven gelden, depositie, yr. bewaargeving, getuigenis voor de rechtbank; deposito bank, bank, die geld tegen rentevergoeding in bewaring (a deposito) neemt, depot, o. Fr. bewaarplaats, hetgeen in bewaring gegeven wordt, ten verkoop gegeven voorraad. depreciatie, yr. Fr. waardevermindering; deprecieeren, in waarde verminderen. depressie, yr. Fr. daling, gedruktheid; deprimeeren, neerdrukken. de profundis, Lat. uit de diepte (roep ik tot u! Ps. 130), begrafenisgezang in de R.K. kerk. deputatie, yr. Fr. afyaardiging, bezending, eenige personen, die te samen afgevaardigd (gedeputeerd) zijn. derailleeren, Fr. ontsporen. derangeeren, Fr. storen, hinderen. derriere, yr. Fr. achterste. desastre, m. Fr. ramp; desastreus, rampspoedig. desavoueeren, Fr. loochenen, (iemands handelingen) niet goedkeuren, niet bekrachtigen. deserteeren, Fr. uit den dienst, van zijn post wegloopen. desespereeren, Fr. wanhopen. deshabille, o. Fr. nacht-, ochtendgewaad. desinfecteeren, Fr. ontsmetten; desinfectie, yr. ontsmetting. desiratum, o. Lat. het begeerde. desolaat, o. Lat. verlaten, verwoest, troosteloos; desolatie, vr. diepe treurigheid, verwoesting; desoleeren, verwoesten, in diepe droefheid brengen. desorganiseeren, Fr. in de war sturen; desorganisatie, yr. verstoring, verwarring. desperaat, o. Lat. wanhopig, radeloos; desperado, Sp. wanhopige, waaghals, iemand die niets meer te verliezen heeft. despoot, Gr. onbeperkt (despotisch) heerscher; despotisme, o. dwingelandij. dessendiaan, drukletter ter dikte van 10 punten. detacheeren, Fr. militairen of ambtenaren van hun standplaats tijdelijk elders heenzenden; detachement, o. afgezonden troep soldaten.
DET—DIF.
59
detail, m. Fr. verkoop in het klein; detailleeren, in bijzonderheden, beschrijven, teekenen; details, mrv. de bijzonderheden, kleinigheden. detectieve, Eng. geheime politieagent. detentie, vr. Fr. opsluiting; detineeren, opsluiten. determineeren Fr. bepalen, besluiten, vaststellen; determinisme, o. leer der ' voorbeschikking. detour, m. Fr. kronkelweg, uitvlucht. deus ex machina, Lat. (bij de ouden) god of engel, die op het einde van een treurspel verscheen oom den knoop te ontwarren; onverwacht verschijnend persoon, die alles weer in 't reine brengt. Deuteronomium, herhaling der wet, (het vijfde boek van Mozes). devaluatie, Fr. het verlaten in eenig land van de heerschende muntstandaard (meestal den gouden). de visu, Lat. door eigen aanschouwing. devoot, Fr. godsvruchtig, ook: schijnheilig; devotie, vr. godsvrucht. diabolisch, Fr. duivelachtig, helsch. diadeem, o. hoofdwrong der Perzische en Egyptische koningen, zinnebeeld der koninklijke waardigheid (kroon), kostbaar haarsieraad. diagnose, vr. Gr. het onderkennen eener ziekte. diagonal, vr. Gr. hoekpuntslijn, schuine lijn. diagram, o. Gr. schets, voorstelling van een geheel door lijnen en cijfers. dialect, o. Gr. tongval, gewestelijke taal; dialectiek, vr. rede-
neerkunst, toegepaste logica, spitsvondigheid. dialoog, m. Gr. samenspraak. diameter, m. middellijn; diametraal, wat tot den middellijn
behoort; lijnrecht (diametraal, tegenovergesteld). Diana, Gr. Godin der jacht, der man en van den nacht. diantre! Fr. drommels!; te deksel! diaspora, verstrooing der Joden over de aarde. diatribe, vr. Fr. hevige aanval op iemand (in geschriften). dictaat, o. dat wat men voorzegt om op te laten schrijven (dicteert); dictator, Lat. onbeperkt gezaghebber in Rome in
tijden van gevaar; dictatoriaal, met onbeperkt gezag bekleed; dictatuur, vr. regeering van een dictator; dictie, vr. zeggingswijze; dictionnaire, m. woordenboek. didactiek, vr. Gr. onderwijskunst; didactisch, onderwijzend, leerend. diEet, o. Gr. leefregel, ziekenkost. dies, Lat. dag; dies irae Mae, dag des toorns, die dag! (begin van een kerkgezang over het laatste oordeel); dies natalis, geboortedag, stichtingsdag van een universiteit. dieu et mon droit! Fr. God en mijn recht! differentiEele rechten, inkomende rechten, verschillend naar gelang de landen, van waaruit de goederen ingevoerd
60
DIG—DIS.
-warden. digereeren, Fr. verteren, verduwen; digestie, yr. spijsver. tering. dignitaris, Lat. waardigheidsbekleeder. digressie, vr. Fr. afdwaling, uitweiding. dilemma, o. Gr. lastige keus tusschen twee onaangename dingen. dilettant, m. It. die een kunst of wetenschap uit liefhebberij beoefent; dilettantisme, o. leekenwerk. diligentia, vr. Lat. naarstigheid, zorgvuldigheid; diligent vet... klaren, bij voortduring den last opdragen tot een zeker doel werkzaam te zijn. diluviaal, in vc5Orhistorischen tijd door aanslibbing gevormd; diluvium, o. de diluviale grond. dimensie, vr. Lat. afmeting (lengte, breedte, hoogte). diminuendo, It. in kracht afnemend; diminutief, o. Fr. verkleinwoord. dinner, Eng. = diner, Fr. middagmaal. diocees, o. ambtsgebied van een bisschop. dioptrische kleuren, kleuren, die door breking van het licht ontstaan. diorama, o. Gr. kijkspel. diphteritis, vr. Gr. ontsteking van de slijmvliezen van luchtpijp en strottenhoofd. diplomaat, staatsman, die de belangen van zijn land in den vreemde behartigt, sluw mensch; diplomatie, vr. staatsmanskunst; diplomatisch, sluw, listig. dirigeeren, Fr. besturen, leiden, zenden, dirigent leider van een muziekkorps. discipel, Lat. leerling, aanhanger; disciplinaire straf, straf, die door een chef aan een ondergeschikte opgelegd wordt; discipline, vr. tucht, geeseling; disciplineeren, aan tucht wennen. disconteeren, Ital. een wissel betalen viieir den vervaldag onder aftrek van een kleine vergoeding (het disconto). discrediet, o. wantrouwen, slechte naam. discreet, Fr. bedachtzaam, bescheiden; discretie, yr. bescheidenheid; discretionaire macht, bevoegdheid aan den rechter toegekend om sommige maatregelen te nemen naar eigen inzicht. discus, Gr. schijf van bepaald gewicht bij de werpsport. discussie, vr. Fr. bespreking, beraadslaging; discuteeren, Fr. over iets van gedachten wisselen. disharmonie, yr. Lat. oneenigheid, wanklank; disharmonieeren, niet bij elkaar passen. dispache,- yr. Ital. contract wegens averij aan een schip; dispacheur, rechtsgeleerde, die averij-zaken behandelt, dispaches opstelt, enz. dispensatie, yr. Lat. ontheffing, vrijstelling; dispenseeren, ontheffen.
DIS—DOE.
61
disponeeren, Lat. beschikken (over geld), lnrichten; disponibel, beschikbaar; gedisponeerd zijn, gestemd zijn; dispositie, vr. beschikking. disproportie, vr. Fr. onevenredigheid. disputatie, vr. dispuut, o. Fr. woordenstrijd over een geleerd onderwerp; disputeeren, redetwisten. dissenter, Eng. andersdenkende, die niet tot de Eng. staatskerk behoort. (In ons land, de protestanten buiten de Ned. Herv. Kerk). dissertatie, y r. Lat. academisch proefschrift. dissimuleeren, Lat. veinzen. dissolving views, mrv. Eng. beweegbare lichtbeelden. dissonant, m. Fr. wanklank. distantie, vr. Fr. afstand. distilleeren, Fr. overhalen, stoken, branden; distillatie, vr. bereiding (van sterke dranken), het overhalen; distillateur, brander. distinctie, yr. Lat. verschil, voornaam voorkomen, deftigheld; gedistingeerd, voornaam, deftig. distinto, It. duidelijk, helder. distractie, vr. Fr. verstrooidheid; distrait, verstrooid. distribueeren, Fr. verdeelen, uitdeelen, uitreiken; distributie, vr. verdeeling, enz. district, o. Lat. rechts- of ambtsgebied. dithyrambisch, Gr. vol geestdrift en bezieling. divageeren, Lat. raaskallen, ijlen. divergeeren, Lat. uit elkaar loopen (van twee lijnen, van twee meeningen). divers, Lat. verschillend; diversen, verschillende dingen. diverteeren (zich), Fr. zich vermaken, verstrooien; divertissement, vermaak, damesballet. divide et imperal Lat. verdeel en heersch; zaai tweedracht en overwin dan de elkaar bestrijdenden. dividend, o. Lat. aandeel in de winst. tlivisie, vr. Fr. afdeeling. Divina Commedia, It. de Goddelijke Komedie, beroemd gedicht van Dante. dixi, Lat. ik heb (het) gezegd. doceeren, Lat. onderwijzen; docent, leeraar; dociel, leerzaam, gedwee; doctor, leermeester, hoogste academische graad; doctoraal (examen), het examen voor den doctorsgraad, dat den titel geeft van doctorandus en het recht om door het verdedigen van een proefschrift, den doctorsgraad to halen); doctoraat, de waardigheid van doctor. doctor (Dr). med.(icina), phil.(osophiae), theol.(ogiae), doctor in de medicijnen, in de wijsbegeerte, in de godgeleerdheid. doctrinair, Fr. bekrompen en hardnekkig vasthoudend aan een bepaalde leer. document, o. Fr. bewijsstuk; documenteeren, met bewijsstuk.
62
DOE—DR A.
ken staven. doema, yr. Russ. volksvertegenwoordiging. doge, It. (hertog) hoofd der republiek van Venetie of Genua. dogma, o. Gr. (mrv. dogmen) leerstuk, leerstelling (op geloofsgebied); dogmatiek, yr. geloofsleer; dogmaticus, die streng vasthoudt aan de dogmen; dogmatisch, leersteling; dogmatiseeren, leerstellingen verkondigen. (Al deze woorden hebben de nevenbeteekenis van star en strak vasthouden zonder dieper onderzoek omtrent de juistheid van wat men aanneemt). dolce far niente, It. het zalig niets doen. doleantie, yr. de beweging tot afscheiding van de Ned. Herv. Kerk in het einde van de vorige eeuw (door de doleerenden). dollar, m. Eng. Amerikaansche rijksdaalder. dolman, m. Turksch en Hongaarsch huzarenbuis met tressen versierd. dolmen, m. (Keltisch) hunnebed. dolmetsch(er), D. vertaler. domicilie, o. Lat. wettige woonplaats; zich domicilieeren, zicb metterwoon vestigen. dominieeren, Fr. beheerschen, gebieden. Dominicaan, It. Lid der orde v. d. H. Dominicus, predikheer. domino, m. It. wijde kapmantel voor maskerades. domes, Lat. huis. don, Sp. heer; donna, dame. Donar, Noorsch (fabell.) God van den Donder. donateur, begunstiger; donatie, schenking. Don Juan, gewetenlooze vrouwenverleider. donna a mobile, It. de vrouw is veranderlijk. Don Quichote, dolende ridder. dos-a-dos, Fr. (rug tegen rug) tweewielig rijtuigje met vier zitplaatsen. doseeren, de dosis bepalen; dosis, yr. hoeveelheid van een geneesmiddel. dossier, o. Fr. bundel stukken op e'en zelfde zaak betrekking hebb end. dotatie, yr. Fr. schenking van goederen of jaargelden aan de kerk, aan vorsten, enz. douairiEre, Fr. adellijke weduwe. douane, yr. grenskantoor voor de invoerrechten. doublet, o. dubbel exemplaar (van een boek, enz.). douceur, vr. Fr. geschenk in geld, fooi. douche, yr. Fr. stortbad. do ut des, Lat. ik geef opdat gij gevet. doyen, Fr. deken, de oudste van het corps diplomatique. draineeren, Fr. droogleggen van landerijen door ondergrondsche afvoerbuizen. (drains, mrv. Eng.). drama, o. Gr. tooneelspel; dramatisch, wat het tooneel be--
DRA—DYN.
63
treft, treffend; dramatiseeren, voor het tooneel bewerken; dramaturg, tooneelschrijver. drapeeren, Fr. met doek omkleeden, in wijde plooien omhangen; draperie, yr. versiering met ruim geplooid doek, behangscl (van stof). drastisch, hevig werkend, aangrijpend. drogman, tolk bij de Turken. droschke, yr. Russ. stationeerend rijtuig. druide, priester bij de Galliers. dry, Eng. droog; dry madera, wijnsoort bereid uit gedroogde druiven. Dryade, Gr. boom- of woudnimf. dualisme, o. Lat. leerstelsel, dat twee tegenstrijdige, oorspronkelijke beginselen aanneemt (bijv. God en Satan, het goede en het kwade, ziel en lichaam); tegenstrijdigheid. dubieus, Fr. twijfelachtig, onzeker. dubloen, Spaansche gouden munt omstreeks 1600 f 12.60. duenna, Sp. gouvernante van een jonge dame. duet, o. Fr. tweestemmig gezang (= duo, Ital.). dukaat, oud-Holl. munt omstreeks 1500, gouden dukaat =L5.50; zilveren dukaat f 2.50. dukdalf, Fr. stevige paal in het water om schepen aan vast to leggen. dulcinea, yr. Sp. liefje. dum-dum-kogel, Eng. ontplofbare kogel, die vreeselijke wonden maakt en waarvan het gebruik in den oorlog verboden is. duodecimo, Lat. boekformaat (een vel in twaalven gevouwen); in duodecimo, fig. in het klein. dupe, Fr. bedrogene, gefopte; dupeeren, bedriegen, teleurstellen. duplicaat, a. Lat. dubbel exemplaar; dupliek, vr. beantwoording van de repliek; in duplo, in twee exemplaren. durabel, Fr. duurzaam (niet: kostbaar!) dura lex sed lex, Lat. de wet is hard, maar 't is de wet. durbar, o. Eng. audientie-zaal, receptie bij een vorst. durra, Arabisch, soort gerst in Arabic en N.-Afrika. du sublime au ridicule it n'y a qu'un pas, Fr. van het verhevene naar het belachelijke is maar een stap. dutch, Eng. Nederlandsch. dux, Lat. aanvoerder; dux femina facti, een vrouw leidt het werk. dyas, Gr. tweetal, paar; Dyarchie, dubbelregeering, regeering van twee vorsten op dezelfde troon (zooals vroeger in Sparta). dynamo, yr. werktuig, dat mechanische kracht omzet in electriciteit; dynomameter, m, krachtmeter. dynast, Gr. heerscher; dynastic, rij van regeerende vorsten uit een zelfde vorstenhuis.
I
64
EAG—ELD.
E Eagle, Eng. adelaar, Noord-Amerik. munt van 10 dollars. Earl, Eng. Graaf. Adellijke titel in Engeland. eau, Fr. water; eats des Carmes, karmelieten water (reukwater); eau de cerises, Kirschwasser, D. kersenlikeur, eau de Cologne, Keulsch reukwater, eau de Javelie, bleekwater; eau de Lavende, lavendelwater, eau de la reine, koninginnewater (verbasterd tot loderein). eben-haezer, Hebr. steen der hulp (I. Sam. VIII : 12). ebenist, Fr. schrijnwerker, meubelmaker. eboniet, Gr. kunstmatig ebbenhout; harde rubber (isoleerend materiaal bij electriciteit en radio). icarte, Fr. kaartspel voor 2 personen met 32 kaarten. ecce homo! Lat. Ziet, de menschl (Joh.: XI:5): echauffeeren. Fr. verhitten. echec, o. Fr. mislukking, nederlaag. eclaireur, Fr. verkenner. eclatant, Fr. schitterend. eclips, y r. Gr. verduistering; eclipseeren, verduisteren, zich stil wegpakken. econome, Fr. huisbestierder intendant; economie, yr. ode bij het uitgeven, bij het beheeren, staathuishoudkunde, zuinigheid, economist, staatshuishoudkundige; economisch, spaarzaam. icrasez rinfâme, Fr. vertrap het lage (d.w.z. de schijnheilige vroomheid, woord van Voltaire). krivain, Fr. schrijver; ecritures, brieven, geschriften; ecritoire, inkstel. eczeem, ecxema, o. Gr. huiduitslag. Edda, Noorsch, Godsdienstboek van de oude Scandinavische Germanen. edict, o. Lat. bevelschrift, verordening. editie, vr. Fr. uitgave, oplaag van een bock. educatie, yr. Fr. opvoeding. effect, o. Lat. uitwerking, gevolg, schuldbrief van een staat, effectief, werkelijk, wezenlijk, het aantal werkelijk dienstdoende soldaten; effectueeren, ten uitvoer brengen. effendi, (Turksch) beer, titel van ambtenaren. egaal, Fr. gelijk, even groot, onverschillig. Egalite, Fr. gelijkheid; Liberte-Egalite-Fraternite, vrijheid, gelijkheid, broederschap; devies der Fransche republikeinen van 1789. egard, Fr. beleefdheid, voorkomendheid, achting. ego, o. Lat. ik; egoisme, o. zelfzucht; egoist, zelfzuchtige; egoistisch, zelfzuchtig. .ejaculatie, vr. Lat. uitstorting, uitspuiting. Elan, m. Fr. vuur, ijver. elastisch, Fr. rekbaar, veerkrachtig. eldorado, Sp. goudland, lullekkerland, heerlijk plekje.
65
ELE—EMS.
electieus, Gr. die nit verschillende meeningen of stelsels aanneemt wat hem goed dunkt te zijn; eclectisch, uitkiezend. electoraal, Fr. wat bij de verkiezing behoort. g ectricien, Fr. werkman die zich bezig houdt met de praktische toepassing van de electriciteit; electriseeren, fig. in geestdrift brengen bezielen; eIectro-magnetisch, wat berust op toepassing van de electriciteit en het magnetisme (de telegraaf, bijv.). elegantie, Fr. sierlijkheid, keurigheid. elegie, y r. Gr. treurzang, klaaglied. element, o. Lat. grondstof enkelvoudige stof, wat onontbeerlijk is voor iemand of lets; elementair, Fr. wat tot de eerste beginselen van een wetenschap behoort, elevator, - m. Lat. lift, graanzuigmachine. &ye, Fr. leerling; eleveeren, opvoeden; ook verheffen, verhoogen. elite, m. Fr. keur, bloem, de besten. .elixir, o. Arab. geneeskrachtige of andere drank, waarin zekere bestanddeelen in alcohol opgelost zijn. ellips, vr. Gr. langwerpig rond vlak weglating van letters en woorden; elliptisch, langwerpig rond. eloquentie, y r. Fr. welsprekendheid. ea u, Fr. verkozen; electu, verkiezing. Elyzium, Lat. Elyzeesche velden; schimmenrijk; rijk der geInkzaligen. Elzeviriana's, Lat. Elzeviers, schoone voortbrengselen van de drukpers (vooral classieke werken). emancipatie, y r. Fr. vrijlating, vrijmaking, gelijkstelling voor de wet; zich emancipeeren, zich vrijmaken (ook van vooroordeelen, conventies, enz). emballage, y r. Fr. verpakking, emballeeren, verpakken, inpakken. embargo, o. Sp. tijdelijke inbeslagneming van vreemde schepen in oorlogstijd. embarkeeren, Fr. inschepen, aan boord gaan. embleem, o. Gr. zinnebeeld; emblematisch, zinnebeeldig. embonpoint, o. Fr. lijvigheid, gezetheid. embryo, o. Gr. kiem, onvoldragen vrucht. emeritus, Lat. rustend (predikant, hoogleeraar); emeritaat aanvragen, ontslag, pensioen vragen. emigrant, Lat. die het land verlaat, om zich elders te vestigen; émigré, Fr. uitgewekene (in den Revolutietijd); emigreeren, uitwijken naar den vreemde. eminent, Fr. uitstekend, voortreffelijk; eminentie, yr. titel der kardinalen. emir, Arab. bevelhebber, stadhouder. tmissie vr. uitgifte van een leening; emitteeren, een leening aan de ' markt brengen; emittent, bankier, die een leening emitteert.
,emolumenten, Lat. bijkomstige verdiensten. 5
66
EMO—ENT.
emotie, y r. Fr. ontroering, beweging. emouchette, Fr. vliegennet over paarden. empailleeren, Fr. met stroo opvullen; in stroo verpakken. emphase, vr. Fr. nadruk, klem. empire, vr. Gr. kennis die op ervaring berust; empirisme, a. leer dat ervaring de eenige bron van kennis is; empirist, aanhanger Bier leer, emplacement, o. Fr. terreinen v. een station, fabriek, enz. emplooi, o. Fr. ambt, dienst, de rol die men speelt op het tooneel; employe, beambte. emulsie, Fr. Vloeistof waarin een vaste stof zweeft (this met opgelost is) bijv. melk. en bagatelle behandelen, opvatten, op geringschattende wijze, alsof het een kleinigheid was. en bloc, Fr. in zijn geheel, voetstoots. encadreeren, Fr. in lijst zetten. encanailleeren (zich), zich inlaten met lieden van minderen stand (o.a. door een huwelijk), enclave, vr. Fr. door vreemd gebied ingesloten stuk land. en corps, Fr. met z'n alien. encydiek, vr. Lat. plechtige brief van den paus aan de R.K. geestelijken der heele wereld of aan de bisschoppen van een bepaald land. encyclopedie, y r. Lat. woordenboek dat alle kennis en kunst omvat; ecyclopedische ontwikkeling, algemeene, veelzijdige ontwikkeling, endascopie, Fr. onderzoek van lichaamsholten met behulp van X-stralen. en deshabille, Fr. in ochtendgewaad. endosseeren, Fr. een wissel op een ander overdragen. enfant terrible, Fr. lett.; (vreeselijk kind) kind dat door zijn gebabbel zijn ouders of anderen in pijnlijke verlegenheie brengt. enfin, Fr. kortom in den woord. engagement, o. Fr. verloving, verbintenis. English spoken. Eng. hier wordt Engelsch gesproken. en hale opstellen, in twee gelederen met de gezichten Haar elkaar gewend. enigmatisch, Fr. raadselachtig; dubbelzinnig. en profit, Fr. van ter zijde, in doorsnee. enquite, yr. Fr, gerechtelijk, ambtelijk of parlementair onderzoek. en sautoir (dragen), een ridderorde aan een lint om den hals dragen, zoodat het kruis op de Borst hangt. ensemble, o. Fr. geheel. entente cordiale, vr. Fr, innige overeenstemming. enthousiast, Fr. geestdriftige dweper; enthousiasme, o. geestdrift. entomologie, yr. Gr. insectenkunde; entomoloog, insectenkenner.
ENT—ERE.
67
entourage, y r. Fr. de omgeving, de personen met wie men omgaat. entoutcas, m. Fr. parapluie die tevens parasol is. entr'acte, m. Fr. pauze tusschen twee bedrijven. entrain, m. Fr. opgewektheid. entre-deux, o. Fr. middenstuk, tusschenzetsel. entrée, y r. Fr. ingang, toegang, intreegeld, intreebewijs, voorgerecht. entrefilet, o. Fr. kort dagbladartikel. entre nous, o. Fr. onder ons, onder de roos. entrepOt, o. Fr. opslagplaats van goederen, waarvan nog geen invoerrechten betaald zijn. eatresol, m. Fr. kamer(s) tusschen de gelijkvloersche en de eerste verdieping. entrez! Fr. binnen. environs, mrv. Fr. omstreken. envogue, Fr. in de mode, in zwang. ephemerisch, Gr. wat een dag duurt, kortstondis epicurisme, Gr. het najagen van een zingenot; epicurist, wellusteling, brasser. epidemie, yr. Gr. besmettelijke ziekte; epidemisch, besmettelijk, heerschend. epigonen, mrv. Gr. personen, die op het gebied van kunsten en wetenschappen geen nieuw stelsel uitvinden, dock voortbouwen op de bestaande grondslagen. epigram, o. Gr. puntducht, scherpe zet. epilepsie, vr. Gr. vallende ziekte. epiloog, vr. Gr. slotwoord, naspel. episch, Gr. wat tot het heldendicht behoort. episcopaal, Gr. bisschoppelijk; episcopaat, bisdom, bisschoppelijke waardigheid. episode, yr. Gr. ingevlochten verhaal, felt dat een deel nitmaakt van een serie gebeurtenissen, welke een geheel vormen. epistel, o. Gr. brief, zendbrief, boetpredicatie. epitheton, Gr. bijnaam, bilvoegelijk naamwoord, epitheton ornans, bijv. nmw. dat als versiering aan een naam toegevoegd wordt (bijv. Napoleon de Groot e). epopee, Fr. epos, Gr. heldendicht. époque maken, opzien verwekken. e pur si muove! It. en toch beweegt zij (de aarde) zich! riep Gallia uit na zijn gedwongen herroeping. equator, m. Lat. evennachtslijn, evenaar, linie. equilibreeren, Fr. in evenwicht (equilibre) houden; equilibria, koorddanser, kunstenaar. equipage, yr. Fr. eigen rijtuig, met al wat daarbij behoort; scheepsbemanning; equipement, uitrusting, bewapening; equipeeren, uitrusten, bemannen. equivalent, o. Fr. wat van gelijke waarde is. erectie, yr. Lat. oprichting, het overeind staan.
68
ERE—ETH.
eremiet, Fr. kluizenaar; ermitrage t yr. kluis. ergo, Lat. dus, dientengevolge. erica, yr. Lat. heidekruid. Eros, Gr. de god der liefde, eroticus, minnedichter; erotisch. wat de liefde betreft; erotomanie, vr. razende verliefdheid. (soort krankzinnigheid). errare humanum est, Lat. dwalen is menschelijk; errata, meerv. vergissingen, drukfouten (enkelvoud: erratum). eruptie, y r. Lat. uitbarsting van een vulkaan; eruptief, door een uitbarsting gevormd. escamoteeren, Fr. weggoochelen, ontfutselen. escapada, y r. Fr. heimelijke vlucht, dolle streek. escorte, o. Fr. geleide, bedekking; escorteeren, begeleiden, dekken (door militairen). Esculaap, Gr. god der geneeskunde, geneesheer. esoterisch, geheim, verborgen, alleen aan ingewijden bekenci. espada, Sp. met degen gewapende stierenbevechter. Esplanade, Fr. Voorplein, wandelweg. esprit de clocher, Fr. dorpsche, kleinsteedsche geest; esprit de crops, solidariteit onder leden van eenzelfden stand of van een zelfde vak; esprit d'escalier, snedig antwoord, dat ons te laat te binnen schiet. Esq(uire), Eng. titel (achter den naam te plaatsen) ongeveer overeenkomend met ons WelEdelgeboren. essai, Fr. essay, Eng. proeve, verhandeling, opstel over een wetenschappelijk onderwerp; essayeeren, beproeven, toetsen (op het gehalte); essayeur, keurder van gouden en zilveren voorwerpen; essayist, schrijver van verhandelingen. essence, vr. Fr. geest, wezen, innerlijke; essestiEel, wezenlijk, onmisbaar. estafette, Fr. renbode. estaminet, herberg. esthetiek, vr. Gr. schoonheidsleer; esthetisch overeenkomstig de esthetiek, schoon. estrade, yr. Fr. verhooging, verhevenheid. etablissement, o. Fr. inrichting. &age, vr. Fr. verdieping; étagère, vr. Fr. rekje voor snuisterijen of boeken. italage, vr. Fr. uitstalling: etaleeren, uitstallen. ether, zie aether. itape, yr. Fr. stapelplaats, nachtkwartier, dagmarsch. Etat major, m. Fr. groote staf, de scheepsofficieren. etc.(etera), Lat. enzoovoorts. eterniseeren, tot in 't oneindige rekken, uitstellen. ethiek, vr. Gr. de zedeleer; ethisch, wat met de et hiek verband houdt of overeenkomt. ethnograaf, Gr. beschrijver van volken; ethnographic, vr. volksbeschrijving; ethnographisch museum, museum van voorwerpen bij verschillende volken in gebruik; ethnologic,
ETI—EXE.
69
yr. volkenkunde; ethnologisch, wat tot de volkenkunde behoort. etiquette, yr. Fr. beleefdheidsvormen, ceremonieel. itoile, Fr. ster, beroemde zangeres of tooneelspeelster. etymologie, yr. Gr. woordafleiding. eubiotiek, yr. Gr. kunst om gezond to leven. euphemisme, o. Gr. verzachtende uitdrukking; euphemistiseh, verzachtend uitgedrukt. euphonisch, Gr. welluidend, voor de welluidendheid. Euterpe, Gr. de muze der muziek. evacuatie, yr. Fr. ontruiming; evacueeren. evangelium, o. Gr. blijde boodschap. eventualiteit, yr. Fr. gebeurtelijkheid; eventueel, gebeurtelijk, mogelijk. evident, Fr. duidelijk; evidentie, yr. klaarblijkelijkheid. evolueeren, draaien, wentelen, zwenken, verschillende ontwikkelingsvormen doormaken; evolutie yr. geleidelijke ont.wikkeling, zwenking, beweging. exact, Fr. nauwkeurig; exacte wetenschappen, wis- en natuurkunde. exalteeren, Fr. verrukken, opwinden, overspannen. examinandus, Lat. die een examen ondergaat, examinator, die het afneemt. excelleeren, Fr. uitmunten; excellent, uitmuntend; excellentie, titel van een minister of ander zeer hooggeplaatst ambtenaar. excentriciteit, vr. Gr. zonderlingheid, excentriek, zonderling. exeptie, yr. Fr. uitzondering, uitvlucht, exceptioneel, bij wijze van uitzondering. excerpeeren, Lat. uittreksels (excerpten), maken. exces, o. Fr. overmaat, buitensporigheid; excessief buitensporig. exclusief, Lat. uitsluitend, exclusivisme, o. stelsel van, genegenheid tot uitsluiten. excommunicatie, vr. Fr, kerkban; excommuniceeren of ex.. communieeren, in den kerkban doen. excrementen, mrv. Fr. uitwerpselen, ontlasting. excursie, yr. Fr. uitstapje, pleizierreis. excuseeren, Fr. verontschuldigen; excusabel, verschoonbaar. executeeren, Fr. voltrekken (van een vonnis); uitvoeren, de goederen van een schuldenaar, of op prolongatie gegeven effecten, verkoopen, executie, vr. voltrekking, enz.; execsteur testementair, uitvoerder van een testament. exegese, exegesis, yr. Gr. verklaring, uitlegging (van den Bijbel); exegeet, beoefenaar der exegese, exegetisch, uitleggend. exempel, 0. Lat. voorbeeld; een exempel statueeren, een afschrikkend voorbeeld stellen; exempla', voorbeeldig, afschrikkend. extquatur, o. (lett.: het worde voltrokken) bekrachtiging
70
EXH--EXT.
door de regeering van een pauselijke bul of van een vonnis; ook van de aanstelling van een consul door een vreemde mogendheid. exhaustor, m. Lat. werktuig om leeg te pompen. exhibition, Eng. tentoonstelling. exigeant, Fr. veeleischend. existeeren, Fr. bestaan; leven, zijn. ex libris, Lat. (lett.: uit de boeken) boekmerk, eigendomsmerk in boeken. Exodus, Gr. uittocht (2e boek van Mozes). ex officio, Lat. ambtshalve. exorbitant, Fr. buitensporig. exoterisch, Gr. oningewijd, (tegenst.: esoterisch). exotisch, Fr. wat niet in ons land thuishoort. expedieeren, verzenden, afzenden; expediteur, die zich belast met het vervoer (de expeditie) van koopwaren; expeditie, y r. beteekent ook krijgstocht. experientia docet, Lat. door ondervinding wordt men wijs; experiment, o. proefneming; experimentaal, op proefnemingen gegrond; experimenteeren, proeven nemen. expert, Fr. deskundige; expertise, vr. onderzoek door e xpert s. expliceeren, Fr. uitleggen; explicatie, yr. uitlegging, woordenwisseling. explodeeren, ontploffen; explosie, yr. ontploffing. exploit, o. Fr. aanzegging door een deurwaarder; exploitatie, yr. het winstgevend maken, het uitbuiten (exploiteeren). exploratie, vr. Fr. onderzoek (van landstreken, of zij mineralen, enz. bevatten). export, m. Fr. uitvoer; exporteeren, uitvoeren. express, Eng. sneltrein; expresse bestelling, spoedbestelling. expressie, yr. Fr. uitdrukking; expressief, vol uitdrukking. exspiratie, vr. Fr. afloop, dood. ex(s)tase, vr. geestvervoering, verrukking. ex tempore, Lat. voor de vuist. extensie, yr. Fr. uitbreiding. exterieur, Fr. uiterlijk, uitwendig, de buitenkant. externe, Fr. uitwonend scholier, bediende of geneesheer (aan een ziekenhuis). exterritoriaal wat niet tot het grondgebied van een staat behoort en waar de wetten daarvan dus niet Belden, de ex territorial e wateren der Noordzee, bijv.; exter. ritorialiteit, yr. voorrecht van vreemde gezanten, enz., dat zij nl. niet onderworpen zijn aan de wetten van het land, waarin zij woven. extincteur, m. Fr. toestel om een begin van brand te blusschen. extract, o. Lat. uittreksel, aftreksel, afkooksel. extra-ordinair, Fr. buitengewoon. extravagant, Fr. buitensporig; extravagance, vr. buitensporigheid.
FAB—FAN.
71
F (Woorden, die niet op de F staan, zoeke men op de Ph.) fabuleus, Fr. fabelachtig. Facade, Fr. Voorgevel van een gebouw. fficheus, Fr. verdrietig, ergerlijk. fade, Lat. gezicht, gelaat; fades hippocratica, gezicht van een stervende. faciliteit, vr. Fr. gemakkelijkheid, voorwaarde waardoor lets gemakkelijk gemaakt wordt. facon, o. Fr. de snit, het fatsoen. facsimile, o. Lat. nauwkeurige namaking (van een handschrift). factie, vr. Lat. partij, aanhang. factoor, Lat. handelsagent; factorij, yr. handelskantoor. factotum, Lat. (lett. die alles doet), algemeen zaakwaarnemer. factuur, vr. Fr. lijst der geleverde koopwaren met de prijzen erbij. facultatief, Fr. wat men kan doen of niet doen, naar eigen keus, wat niet vast voorgeschreven is. faculteit, yr. Fr. vermogen om jets to doen; hoofdafdeeling van de gezamenlijke wetenschappen, die aan een hoogeschool onderwezen worden; de gezamenlijke hoogleearen in een hoofdwetenschap (de f a cult eit der wijsbegeerte bijv.). faecalien of faeses, Lat. drekstoffen. fagot, Fr. houten blaasinstrument met diepen toon; fagottist, fagotblazer. faience, yr. Fr. porcelein, fijn plateelwerk. fair, Eng. schoon, gunstig, billijk; fair play, eerlijk spel,
eerlijke kans; fair trial, eerlijke proefneming. fait o. Fr. feit, daad; fait accompli voldongen felt; au fait zijn, op de hoogte zijn. fakir, Arab. (lett.: acme) Mohammedaansche bedelmonnik, Indische kluizenaar die zichzelven pijnigt. falsificatie, vr. Fr. vervalsching; falsaris, die valschheid in geschriften pleegt. Tama, Gr. Godin van de roem, en van het gerucht; fame volat, de faam heeft vleugels. fameus, Fr. beroemd, berucht, wereldkundig. famulus, Lat. dienaar, (= amanuensis). fanaticus, Lat. geestdrijver, dweper; fanatisch, dwepend; fanatisme, dweperij. fancy, Eng. de verbeelding, de phantasie; fancy-fair, yr. verkooping voor een liefdadig doel. fandago, m. Sp. Spaansche dans van twee personen met begeleiding van castagnetten. fanfaronnade, vr. Fr. pocherij, grootspraak. fantasia, vr. spigelgevecht van Arabische ruiters.
72
FAR—FET.
farm, vr. Eng. pachthoeve, boerderij; farmer, pachter; Amerika: klein grondeigenaar. 1 4 penny. / Farthing, Eng. Kleinste Eng. geldstuk Far-West, Eng. het Verre Westen (van N.-Amerika). fasching, D. carnaval. fascineeren, Fr. betooveren, een onweerstaanbaren invloed uitoefenen door zijn blik. Fascisme, It, Politieke richting (vooral in Italie en Duitschland) tegengesteld aan het parlementarisme. fas et nefas, Lat. recht en onrecht; per fas et nefas, met alle middelen (rechtvaardige en onrechtvaardige). fashion, vr. Eng. mode, goede toon, fatsoen; fashionable, naar de mode, deftig, fatsoenlijk. fataal Fr. noodlottig (van fatum, Lat. noodlot); fatalisme, de leer der fatalisten, dergenen, die aan een onvermijdelijk voorbeschikt noodlot gelooven; fataliteit, vr. onvermijdelijk noodlot, rampspoed. fata-morgana, yr. It. luchtspiegeling, opdoeming. faubourg, m. Fr, voorstad. fauna, Lat. de inheemsche dieren, beschrijving ervan. faute de mieux, Fr. bij gebrek aan beter. fauteuil, m. Fr. leunstoel, armstoel. favoriet, Fr. gunsteling (e), het paard dat men als aanstaande winner beschouwt; favoritism, het voortrekken van gunstelingen. fecit, Lat. heeft gestaakt. fecunditeit, Fr. vruchtbaarheid. federatie, vr. Fr. bond van vereenigingen (zonder centraal recht); federaal, het verbond betreffend; federalisme, bet stelsel van federaties te vormen; federalist, voorstander daarvan; federatief, bondgenootschappelijk, op den voet van federatie. fierie, vr. Fr. feeenwereld, tooverballet, prachtig schouwspel. Felix meritis, Lat. gelukkig door verdienste. fellow, Eng. makker, medelid, student. felonie, vr. Fr. trouwbreuk jegens den leenheer, jegens de overheid. feminisme, o. Lat. het streven om de vrouw een betere plaats in de samenleving te verzekeren; feminist(e), voorstander(ster) van het feminism e. feodaal, feudaal, Lat. wat tot het leenstelsel (het f e u d a I e stelsel) behoort. fermentatie, yr. Fr, gisting, volkswoeling. fervent, Fr. ijverig, vurig. festina lente, Lat. haast u langzaam. festival, o. Fr. muziekfeest, festiviteit, vr. Fr. feestelijkheid. feteeren, Fr. vieren, feestelijk onthalen. fetisch, m. Port. stoffelijk voorwerp van afgodische vereering bij negers en wilden; fetischisme, f e t i s c h dienst;
FEZ—FLA.
73
tige prikkeling opgewekt door een bepaald voorwerp. fez, vr. (Turksch) ; donkerroode wollen routs. fiacre, m. Fr. huurkoets. fiasco waken, mislukken, geen succes hebben. fiat, Lat. het geschiede!; goedkeuring; fiat justitia et pereat mundus! de gerechtigheid hebbe haar loop al zou de wereld er bij vergaan!; fiat lux! daar zij licht! (Genesis I :3). fiche, o, Fr. speelmerk; los blaadje met aanteekeningen betreffende een persoon of zaak. flchu, o. Fr. driehoekig halsdoekje; bijv. naamwoord: verloren. fictie, yr. Fr. verdichting; fictief, verdicht. fideicommis, o. Lat. onvervreemdbaar stam- of familiegoed. fidibus, m. gevouwen papiertje om een pijp mee aan te steken. fidutie, vr. Lat. vertrouwen, geloof. figurant, Fr. persoon, die op het tooneel een zwijgende rol vervult; onbeteekenend lid van een vereeniging. filet, Fr. netvormig weefsel; filet tie boeuf, lendestuk van een koe of os. filiaal, o. Lat. bij-winkel. filigrane, Fr. watermerk in postzegels of papier; filigranoscoop, watermerk zoeker (voor postzegelverzamelaars). fille, Fr. meisje; file de chambre, kamermeisje; file de joie, meisje van pleizier; publiek meisje. filomeel, yr. Gr. nachtegaal. finaal, Fr. wat dient om te eindigen, te stuiten; volkomenr, ten eenenmale; finale, vr. slotstuk, einde. financier, m. bezitter, beheerder van geld. finesse, yr. Fr. slimheid, sluwheid; de finesses van een zaak kennen = alles weten, wat er achter steekt. furgeeren, Lat. verdichten, voorwenden. finis coronat opus, Lat. het einde kroont het werk. Hod, yr. Fr. flesch met langen hals en kleinen buik; apothekersfleschje. firma, yr. Lat. de naam, waaronder een handelshuis gedreven wordt; firmant, lid van een firm a. firmament, o. Fr. uitspansel, hemelgewelf. firman, m. schriftelijk bevel van den Sultan van Turkije. fiscus, m. Lat. (lett.: geldmandje schatkist, rijksbelastingen; fiscaal, wat op den f i s c u s betrekking heeft; fiscaal of fiskaal, oudtijds de rijksadvocaat. fiste/, yr. Lat. diepe etterwonde. five o'clock (tea), Eng. de middagthee (om vijf uur, van' het diner). fittings, Eng. noodzakelijke artikelen, onderdeelen (vooral van rijwielen en machinerien). fixeeren, Fr. vastmaken, vastleggen, strak aankijken. hot 4, m. (Deensch,) zeeboezem in Noorwegen. fiagellant, Lat. geeselbroeder, geeselmonnik; flagellatie, vr.
74
FLA—FOR.
geeseling, flageolet, Fr. Kleine fluit; Flageolettonen, fluittonen op een viool, door de vingers op een bepaalde wijze op de snares te plaatsen. flagrant, Lat. duidelijk, tastbaar, blijkbaar. flair, mr. Fr. scherp reukvermogen, fig.: fijne neus. flaneeren, Fr. rondslenteren; flaneur, slenteraar. flat, Eng. flatwoning waarbij alle kamers op een verdieping liggen; flat race, wedren op een vlakke baan. flaneeren, Fr. vleien, mooier voorstellen. fleuret, m. Fr. stompe schermdegen. flirten, Eng. coqueteeren; zich uit speelschheid verliefd aanstellen; flirt, het flirten; flirtation, Fr. = flirt. flora, vr. Lat. beschrijving der planten, lijst der inheemsche gewassen, (F lora was de godin der bloemen). floreeren, Lat. bloeien; florissant, bloeiend. fluctuatie, vr. Lat. het rijzen en dalen, het dobberen (fluc. tueeren) der beursprijzen. fluide, o. Fr. onderstelde stroom van onweegbare stoffen (electriciteit, magnetisme). Flying Dutchman, Eng. Vliegende Hollander. (spookschip). focus, Lat. brandpunt van lenzen. foetus, o. Lat. de onvoldragen vrucht. fiihn, m. hevige, zwoele zuidenwind aan de N. 0. hellingen der Zwitsersche Alpen. folio, Lat. formaat (het vel in tweeen gevouwen), bladzijde in een koopmansboek; foliant, boek van het grootste formaat; foheeren, bladzijden nummeren. Folkething, m. tweede kamer in Denemarken. folklore, vr. Eng. kennis der zeden en tradities, verzameling van de volksverhalen, sagen en gedichten. fond, o. Fr. bodem, grond: au fond, in den grand; fondatie, fundatie, vr. liefdadige stichting. fonds, o. Fr. geld, kapitaal, waren, staatspapieren; fonds perdu, verloren geld, geld dat men rekent te zullen verliezen. force, yr. Fr. kracht, sterkte, dwang; force majeur, onoverkomelijke hinderpaal, overmacht; forceeren, met geweld dwingen, verkrachten; een g e f o r c e e r de marsch, een verlengde en versnelde tocht. foreign office, Eng. ministerie van buitenl, zaken; inlichtingenbureau voor vreemdelingen. forens, Lat. remand die buiten de stad woont waar hij zaken doet, enz. (de Amsterdamsche f or e n s e n in het Gooi). forma, Lat. vorm; formeeren, vormen; formatie, vorming; for.maliteit, uiterlijke vorm; formeel, in den vorm; formule vr. voor bijzondere gevallen voorgeschreven woorden, (voor een eed bijv.); in letters uitgedrukte algemeene regel (in de algabra); formuleeren, in bepaalden vorm uitdrukken; foemulier, o. woordelijk voorschrift voor een of andere han-
FOR—FRI.
75
deling (voor een gebed, een verzoekschrift, een testament, enz.). formidadel, Fr. geweldig, geducht. fornicatie, yr. Lat. hoererij. fortificatie yr. Lat. vestingwerk, verschansing. fortissimo, Ital. heel sterk. fortiter in re, suaviter in mode, Lat. (lett.: sterk in de zaak, maar zacht in de wijze), ferm op zijn stuk staan, doch zachtzinnig optreden. forum, o. Lat. markt, marktplein; rechtbank, verzamelplaats. fossiel, Lat. uit den grond opgedolven, versteend; vreeselijk ouderwetsch; fossilien, versteende overblijfselen uit de voorweleld. foudre, Fr. bliksem; fou4drayeeren, geweldig beschieten; schelden en tieren. foulard, m. Fr. halsdoek van bonte Indische zijde. fourage, yr. Fr. voedsel voor vee, voor een leger; fourageeren, leeftocht gaan zoeken; fourageur, soldaat die daarmee belast is, fourier, onderofficier, belast met de zorg voor de foLrage. four in hand, Eng. met de vier (rijden). fourneeren, Fr. verschaffen (van geld); vernieuwen (van een loterijbriefje; fourniseur, leverancier, fournisseur de la cour, hofleverancier; fournituren, het toebehooren, wat noodig is om iets to vervaardigen. foyer, m. Fr. koffiekamer van een schouwburg. fractie, m. Fr. deel (van een partij, van een volksvertegenwoordiging). fragment, o. Fr. brokstuk, gedeelte. frame, o. Eng. raam, geraamte (speciaal van een rijwiel). franchement, Fr. ronduit gezegd. franc-mason, Fr. vrijmetselaar. franc-tireur, Fr. vrijschutter, ongeregeld soldaat. fraudeeren, Fr. bevreemden, tref f en; met ijs afkoelen; frappant, tref fend. Frascati, It. Stadje in Italie met movie omgeving; vandaar naam voor buitensocieteiten enz. hater, Lat. broeder. fraude, yr. Fr. bedrog; fraudeeren, bedriegen, smokkelen; frauduleus, bedriegelijk. free-trader, Eng. voorstander van free-trade (vrijen handel). friequenteeren, Fr. druk bezoeken, omgaan met. fresco, o. Ital. muurschildering met waterverf op versche kalk (al fresco) uitgevoerd. fricandeau, Fr. gelardeerd stuk kalfsvleesch. fricassee, yr. Fr. gefruit fijn gehakt vleesch. frictie, vr. Fr. wrijving, inwri;ving. frimaire, m. Fr. rijpmaand, de derde maand van den republikeinschen kalender (21 Nov.-20 Dec.). fripon, Fr. schurk; friponnerie, boevenstuk.
76
FRI—GAL.
friseeren, Fr. opmaken, doen krullen; friseur, kapper; frisuurt kapsel. frivool, Fr. beuzelachtig, nietig, onbeduidend. frondeur, Fr. ontevredene, oppositieman. frontispice, o. Fr. voorgevoel; titelblad. fructidor, m. Fr. de vruchtmaand, 12de maand van den republ. kalender (18 Aug.-16 Sept.). fruit sec, Fr. gedropen student, mislukt jongmensch. full dress, Eng. in galatenue; full speed, met vollen stoma. fulmineeren, Fr. uitvaren, razen, vloeken. fumarole, yr. Fr. opening in den bodem (in een vulcanische streek) waar gas en rook uitkomt. functie, vr. Lat. ambtsverrichting, dienst, post; fungeeren, dienst doen. funibre, Fr. tot de begrafenis hoorend; triest, somber; Marche funebre, doodenmarsch; treurmuziek. furore maken, Ital. grooten opgang maken. fusie, yr. Fr. smelting, samensmelting. fusileeren, Fr. doodschieten (als krijgsstraf). futuliteit, vr. Fr. nietigheid, beuzeling. futurum, Lat. toekomst; toekomende tijd (in de spraakkunst).
G Gabelle, Fr. indirecte belasting op zout. gage, yr. Fr. soldij, loon van zeevarenden. gala, Fr. hoffeest, feestgewaad, staatsiedracht. galei, Sp. breed roeischip gewoonlijk voortgeroeid door misdadigers (galeislaven). galjard, m. kleine drukletter ter dikte van 8 punten, waarmee bijv. dit woordenboekje is gezet. Galjoen, Sp. Grootste oorlogschepen bij Spanjaarden en Portugeezen. Gallicaansche kerk, de R. K. kerk in Frankrijk, welke eenigszins onafhankelijk van Rome was. gallicisme, o. Fr. eigenaardige Fransche woordschikking, foutief gebruik daarvan in het Hollandsch. galloman, overdreven bewonderaar van al wat Fransch gallophiel, vriend van Frankrijk; gallophoob, iemand met een overdreven vrees voor Frankrijk (gallophobie). gallon, Eng. inhoudsmaat L. galon, o. Ital. goud en zilverboordsel; galonneeren, met g a1 o n beleggen. galvanisme, o. de door Galvani to Bologna in 1791 ontdekte „dierlijke" electriciteit, d.w.z. de electriciteit, die ontstaat door de aanraking van zink en koper of van metalen met zuren; galvanische batterij, (= kolom van Volta), zuil bestaande uit regelmatig afwisselende koperen en zinken schijfjes welke een electrischen stroom verwekt; galvaniseeren, (ijzer), het ijzer in een zinkbad met een zinklaag
GAM—GEN.
77
overtrekken; galvanoplastiek, yr. procedê, waardoor men eenig voorwerp overdekt met een laagje metaal (welk metaal te voren in een vloeistof opgelost is) door een sterken electrischen stroom door die oplossing te zenden. Gambrinus, legendarisch Nederduitsch vorst, de uitvinder van het bier. gamelan(g), vr. javaansch orkest. gamin, Fr. straatjongen, kwajongen. ganteeren (zich), Fr. handschoenen aantrekken. garant, Fr. borg; garandeeren, borg spreken, instaan voor; garantie, yr. waarborg, borgtocht. garcon, Fr. jongen, vrijgezel, kellner. garde, vr. lijfwacht, keurbende; nationale garde, burgerwacht in Frarkrijk, in revolutie-tijden. garden, Eng. twin; garden-party, tuinfeest. garde-robe, vr. Fr. kleerkast, kleedkamer, de gezamelijke kleeren van een persoon. Gargonen, Gr. 3 vrouwelijke monsters met slangenharen, geweldige tanden en metalen klauwen, wier aanblik deed versteenen. garmond, vr. Fr. drukletter ter dikte van 9 punters, tusschea galjard (80.) en dessendiaan (10 p.). garneeren, Fr. omzoomen, versieren, meubileeren; garnituur, Fr. wat dient um lets te versieren of te stoffeeren; garni. saire, soldaat, die men vroeger bij achterstallige belastingbetalers inkwartierde tot zij betaalden. gascon(n)ade, vr. Fr. snoeverij, grootspraak. gastronoom, Fr. fijne kok, lekkerbek; gastreeren, een smulpartij houden; gastrollen spelen. gaudeamus igituri Lat laat ons dus vroolijk zijn! begin vaa een bekend studentenlied. gavotte, Fr. Fransche dans. gazometer, m. gasmeter, gashouder. gazon, m. Fr. graszode, grasperk. ge. De met dit voorvoegsel beginnende woorden zoeke men op het hoofdwoord: geabsorbeerd op absorbeeren, geadopo teerd, op adopteeren, enz. Gea, Gr. Godin der aarde; geistiek, aar dkunde. gehenna, o. Hebr. de hel, de hellepoel. gelatine, vr. Fr. geleistof door koking uit dierlijke weefsels verkregen. gendarme, Fr. politie-soldaat. gene, vr. Fr. dwang, belemmering, verlegenheid; sans gene, ongedwongen, zonder complimenten; geneeren, (zich), zich dwang opleggen, niet naar welgevallen handelen, verlegen doen. genealogie, vr. Gr. geslachtrekenkunde, stamregister, stamboom; genealogisch, wat op de genealogie betrekking heeft; genealoog, beoefenaar van de g e n e a l o g i e. ,,generaliseeren, Fr. een bepaald geval als algemeenen regel
78
GEN—GLA.
aannemen; generalissimus, opperbevelhebber van het heele leger. generatie, yr. Fr. teling, afstamming, geslacht, menschenleeftijd, de gelijktijdig levenden menschen; Genesis, Gr. de wording (het eerste boek van Mozes). generator, Lat. toestel dat kracht ontwikkeld; dynamo. geniaal, Fr. wat getuigd van genie, yr. d.i. van buitengewoon groote geestelijke vermogens; een genie is iemand die builtengewone gaven bezit; de genie =de krijgsbouwkunst, de troepen daarvoor bestemd; Genius, (fabelleer) de god, die voorzat bij ieders leven; fig. de geest, het eigenaardipe persoonlijke in een persoon of een ding; de genius der taal, bijv. genitief, Lat. de tweede naamval. genitalien, mrv. Lat. de teeldeelen. genre, Fr. (=genus, Lat.) soort; genrestuk, schildertj, die een voorstelling uit het dagelijksch leven geeft. yens, yr. Lat. stain, geslacht (bij de Romeinen en bij de oude volken). gentleman, Eng. fatsoenlijk man, man van eer; mrv. gentle. men, (als aansprekend gebruikt=mijne heeren). geodesie, Gr. kunst der land- of veldverdeeling; landmeetin. geograaf, Gr. beoefenaar der geographic of aardrijkskunde. geoloog, Gr. beoefenaar der geologic of aardkennis. geometric, yr. Gr. meetkunde. geostatica, Gr. leer van het evenwicht van vaste lichamen. gerant, Fr. beheerder, directeur. Germanic, D. Germany, Eng. Duitschland; Made in Germany, gemaakt in Duitschland. germanisme, o. wat behoort tot of een navolging is van het Duitsche taaleigen. germinal, Fr. kiemmaand, 7e maand van den republikeinschen kalender (21 Maart-19 Apn1). gesticuleeren, Fr. gebaren maken. gestie, vr. Fr. beheer, bestuur. ghetto, o. It. de jodenwijk of -straat. giaur, Turksch scheldwoord voor alle niet-Mohammedanen gibus, m. Fr. (chapeau claque). gigantesk, gigantisch, Gr. reusachtig. gi(e)gerl, D. modegek (=dandy. Eng.). gin, Eng. jenever.
girl, Eng. meisje; public girl, publieke vrouw. giro, Ital. bet overdragen van een wissel op een ander; girobank, bank waar geldsommen door enkel aan- en afschrijven van den een op den ander worden overgedragen. (zit: clearing-house), Gitano, Sp. Zigeuner. glaceeren, Fr. glanzen. glacis, o. buitenste borstwering, zachte helling. gladiator, Lat. zwaardvechter in den R.meinschen c i r c u
GLE—GR A.
-9
gletscher, D. IJsmassa die van de hoogste toppen der bergen naar beneden schuift, en door of smelting de rivieren vomit. globe, yr. Fr. aard- of hemelbol; globetrotter, Eng. iemand, die de heele wereld doorreist; globaal, over 't geheel genomen, bij raming. gloria in excelsis Deol Lat, eere zij God in den hooge! glorie, y r. Fr. roem; glorious, roemrijk, heerlijk; glorificatie, y r. verheerlijking. glos(se), yr. Gr. kantteekening, spotternij; glossarium, o. Lat. woordenboek van verouderde woorden. glucose, yr. druivensuiker. gnomon, mrv. (fabelleer) schatten bewakende aard- of berggeesten, leerspreuken. gnosis, y r. Gr. d e kennis, de openbaring; gnostieken, gnostici„ christelijke geleerclen uit de eerste eeuwen, die beweerden een volledige, hun geopenbaarde, kennis te bezitten van het wezen Gods; gnosticisme, o. hun leer. Gobelins, beroemde Fransche wandtapijten uit de fabriek van dien naam te Parijs. God save the king (the queen), Eng. God behoede den koning (de koningin), aanvangsregel van het Eng. yolkslied. (mrv. gojim), Hebr. naam voor de niet-joden, vreemdeling. gojim, Hebreeuwsch, niet-joden, (Heidenen en Christenen). gong, yr. Maleisch slaginstrument, bestaande uit een metalen schijf of een ketel met lage randen. goniometrie, yr. Gr. meetkunst der hoeken. Gordiaansche knoop, onoplosbare moeielijkheid; den Go rdiaansche knoop doorhakken wil zeggen: een moeilijkheid door een daad van geweld uit den weg ruimen. goulard-water, Fr. verkoelend en opdroogend loodwater voor wooden. gourmand, Fr. gulzigaard, lekkerbek. gouverneeren, Fr. besturen; gouverneur, stadhouder, landvoogd, opvoeder; gouvernante, kinderjuffrouw, gouverne. ment, landsbestuur; gouvernementeel, wat van de regeering uitgaat. gracieus, Fr. bevallig. gradueel, Fr. trapsgewijze, bij opklimming; gradueeren, in graden afdeelen, een graad (waardigheid) verleenen; gegardueerden, zij, die een graad bekleeden. Grahambrood, brood uit grof gemalen tarwe, zonder gist gebakken. grammatica, (Lat.), grammaire, vr. Fr. spraakleer, spraakkunst; grammaticaal, overeenkomstig de spraakleer. grande, (van Spanje) rijksgroote, voornaam Spaansch edelman; grandezza, vr. de waardigheid, deftigheid, trots van
80
GRA—GYN.
een grand e; grandioos, grootsch; grandseigneur, groot heel. ; den gran d-s e i g n e u r uithangen. Granaat, Fr. 1. Gesteente bestaande uit aluin, kiezelaarde, ijzer en mangaanonyde. 2. Kogel met springstoflading, 3. Boom in Z. Europa. graphisch, wat verband houdt met de kunst om dingen door middel van lijnen en figuren voor to stellen; graphische voorstelling, voorstelling, overzicht door middel van lijnen; graphologie, y r Gr, beoordeeling van het karakter uit het handschrift. gratie, (gracie), Fr. genade, gunst, bevalligheid; gratificatie, vr. geschenk, toelaag. gravida, Lat. zwangere vrouw; graviditeit, zwangerschap. gravitatie, yr. zwaartekracht. 'greenback, Eng. m. (lett.: groen-rug) N. Amerikaansch bankbiljet. griffie, vr. Fr. secretarie van een rechtbank, onder beheer van den griffier; ter griffie deponeeren, ter inzage leggen. grill-room, Eng. gaarkeuken; restaurant. grimeeren (zich). Fr, zich door kunstmiddeltjes een ander gezicht geven (van tooneelspelers). grisaille, yr. Fr. grijze teekening (in zwart en wit uitgevoerd). grisette, vr. Fr. meisje van twijfelachtige zeden uit de yolksklasse. grisou, m. Fr. het ontplofbare gas in de steenkolenmijnen. groom, Eng. stalknecht, rijknecht. grosse, vr. afschrift van een oorspronkelijke notarieele acte. groschen, m. D. (voormalige zilveren munt) van 6 cent. grosse modo, Lat. mrv. ruw geschat, ongeveer. grotesk, Fr. wonderlijk, grillig, dwaas, guano, m, Sp. Zuid-Amerikaansche vogelmest. gueridon, m. Fr. rond tafeltje met den poot. guerre a outrance, Fr. oorlog tot het uiterste; guerilla, m. Sp. (lett. kleine oorlog) oorlog van partijgangers (guerillero's), van kleine benden. guillotine, vr. Fr. valbijl. guinje, guinea, Eng. goudstuk (f 12.50). guichet, o. Fr. kleine deur in een grootere of in een raam (in kantoren). guipure, yr, kantwerk met breede mazen. guirlande, vr. Fr. bloemslinger, festoen. gutturaal„ Fr. wat tot de keel behoort, in de keel gevormd wordt. gymnasium, o. Lat. Latijnsche school, voorbereidingsschool voor de universiteit; gymnasiast, leerling dier school; beoefenaar van de gymnastiek, d.i.: de kunst der lichaamsoefening; gymnastiseeren, de gymnastiek beoefenen. (gynaecologie, yr Gr. de ziekteleer van het vrouwelijk geslacht; verloskunde; gynaecoloog, arts, die zich spedaal
81
GYR—HAU.
toelegt op de genezing der vrouwenziekten. gyrus, Gr. ring; Gyrovaag, rondtrekkend bedelaar; gyroman, tie, waarzeggerij, uit getrokken kringen; gyratie, draaiziekte; autogyro, vliegtuig dat loodrecht kan opstijgen en neerdalen (uitgevonden door den Spanjaard de la Cierva).
H H.M. = Hare Majesteiten; H.H.M.M. = Hunne Majesteiten; H.H. = heeren; H.S. = handschrift, of Heilige Schrift; H.E.G., hoogedelgestreng; H.D., hoogstdeszelfs. habent sua fata libelli, Lat. de boeken hebben hun. lotgevallen, (vaak aangehaald citaat van Terentianus Maurus). habitué, Fr. vaste bezoeker (van een café, enz.). habitus, m. Lat. het uiterlijke voorkomen. hacienda, vr. Sp. uitgestrekte landhoeve in Midden-Afrika voor de veeteelt op grooten schaal. Hades, m. Gr. de onderwereld, het schimmenrijk. hadji, Turk. pelgrim, die naar Mekka geweest is. hale, yr. Fr. dubbele rij soldaten, bedienden, enz.; en haie opgesteld, in twee rijen met het gezicht naar elkaar toe. hall, Eng. groote zaal, vestibule in moderne huizen. halidujal Hebr. looft den Heer! hallucinatie, vr. Fr. zinsverbijstering, visioen. halo(s), m. Fr. lichtende kring om zon of maan. handicap, Eng. wedren, waarbij door belasting der jockey s, de vracht der paarden gelijk gemaakt wordt. Hannibal ante portal! Lat. Hannibal staat voor• de poorten! d.w.z. het gevaar is op z'n hoogst! Hansa, D. Verbond van koopsteden ter bescherming der handel. Gesticht 1241. Vervallen ± 1650. hansom, Eng. tweewielig huurrijtuig. hara-kiri, Jap. zelfmoord door buikopensnijding. harceleeren, Fr. afmatten door gedurige aanvallen. harem, m. Arab. vrouwenvertrek in het Oosten. harmonica-trein, trein, waarvan de wagens, door leeren kappen verbonden, ineenloopen. harmonie, vr. Gr. overeenstemming, welluidendheid, muziekgezelschap; harmonisch, overeenstemmend, welluidend; harmoniEeren, het goed met elkaar kunnen vinden. harnas, Fr. metalen Borst- en rugbekleeding, pantser der Middeleeuwsche ridders. Harpij, Gr. Stormgodinnen; kwelgeesten. hasard, hazard(spel), Fr. kansspel, toeval. hasjisch, o. Arab. bedwelmend genotrniddel uit Indische hennenp bereid. hausse, vr. Fr. het rijzen der prijzen; (tegenst.: baisse); a la hausse speculeeren op het rijzen der fondsen, haussier, die op stijgende prijzen speculeert (= Eng.; bull). bout, Fr. hoog; haute finance, de groote bankiers; haute nou6
82
HAU—HER.
veaute, het nieuwste snufje op modegebied; haute vole, de allervoornaamsten; haut relief, verheven beeldhouwwerk, waarbij de figuren bijna geheel los van den achterkant zijn. hautain, Fr. trotsch; hoogmoedig. Havelock, Eng. soort mantel; genoemd naar Generaal H. hear! Eng. hoort, luistert (uitroep nit de vergadering, als de spreker iets merkwaardigs zegt). hebdomadaire, Fr, wekelijksch verschijnend; journal hebdomadair, weekblad. Hebe, Gr. Dochter van Jupiter en Juno; Godin der jeugd. hebraicus, Gr. kenner van de Hebreeuwsche taal; hebraiseeren, Hebreeuwsch studeeren; Hebralsme, Hebreeuwsch taaleigen. hecatombe, hekatombe, vr. Gr. offer van 100 (of althans van veel) dieren; groote slachting. hectograaf, Lat. Instrument om gemakkelijk geschreven stukken to vermenigvuldigen. hedonisme, o. Gr. wijsgeerig stelsel dat het genot tot het doel van het leven stelt. Hegira, yr. Arab. de vlucht van Mohamed naar Medina, (15 juli 622), begin der Turksche jaartelling. hegemonie, vr. Gr. het overwicht van een machtige staat over zwakke bondsstaten. Helicon, Gr. Gebergte in Griekenland waarop vroeger een Apollotempel. De helicon bestijgen = dichter worden. heliogravure, yr. lichtdruk. helioscoop, m. Gr. zonneglas, zonnekijker. hellenist, kenner van de Oud-Grieksche taal. Heloten, Gr. Spartaansche slaven. Helvetia, Lat. vrouwenfiguur Zwitserland voorstellend. Inschrift op Zwitsersche munten en postzegels. hemorrhoiden, mrv. Lat. aambeien. Henriade, Fr. Voltaire's heidendicht t op Hendrik IV van Frankrijk. Heptameron, de Honderd Nieuwe Novellen van de koningin van Navarre (1559). Heptameter, Fr. Versregel (jambe) van zeven voeten. Heptarchie, Fr. Regeering v. zeven vorsten (± 1200 in Engeland). hgraldiek, vr. wapenkunde; heraldicus, kenner der her a Id i e k; heraldisch, tot de her a 1 d i e k behoorend; heraut, wapenbode, krijgsgezant. herbarium, o. Lat. verzameling gedroogde planten; herboriseeren, planten zoeken; herbivoren, plantenetende dieren. herculisch, Lat. zeer sterk, krachtig. hereditair, Fr. erfelijk; heriditeit, yr. erfelijkheid. heremiet, zie eremiet. Hermandad (de heilige), de heilige broederschap, d.i, het inquisitie-gerecht; fig. de politie.
HER—HIS.
83
hermaphrodiet, Gr. persoon, die beide geslachten tegelijk schijnt te hebben. kermelijn, pelswerk van de Noordelijke witte wezel, hermetisch, luchtdicht. heron, Gr. halfgoden, vergode helden uit de Oudheid; 14,1t1Laftig. figuurlijk: groote Hesperiden, Gr, nimfen; aochters van de nacht. hesperus, Gr. de avond; avondstreek; het Westen; de avondster. hetaire, Gr. courtisane van deftigen stand uit de Grieksche Oudheid. (Sommige hetairen waren beroeird om haar gayen en vernuft). heterodox, Gr. onrechtzinnig, kettersch (tegenst.: orthodox); heterogeen, ongelijksoortig, niet bij elkaar hoorend. hetman, (Poolsch), kozakkenaanvoerder. heureka, Gr. (ook: eureka!) ik heb het gevonden! (uitroep van Archimedes, bij het ontdekken van de z.g. „wet van Archimedis-). heuristische methode, Fr. leerwijze die den leerling aanspoort om zelf de leerstellingen te vinden. hexameter, m. Gr. zesvoetig vers. biaat (hiatus), m. Lat. het op elkaar volgen van twee klinkers; gaping, leemte. hibridisc.h, hibrydisch, tweeslachtig, bastaard (de muilezei, bijv.); uit twee talen samengesteld (van woorden, luchtballon, bijv.). Me Rhodus, hic salta! Lat. (lett. hier is Rhodus, spring bier!), bewijs nu op staanden voet wat gij kunt. (Oorspronkelijk een antwoord aan iemand, die er op pochte op Rhodus een verbazenden sprong te hebben gedaan). hidalgo, Sp. edelman van lageren rang. hierarchie, vr. Gr. orde van in rang opklimmende waardigheidsbekleeders (in kerk, leger, staatsbestuur, enz.); den hierarchieken weg volgen, zich tot zijn onmiddellijken chef wenden, die het verzoek weer aan zijn superieur overbrengt, enz. hiEroglyphen, de schriftteekens der oude Egyptenaren; fig. bijna onleesbaar schrift. high, hoog; high church, de Engelsche staatskerk, Anglicaansche kerk); high life, de groote wereld kilariteit, yr. Fr. vroolijkheid, algemeen gelach. bin illae lacrymae! Lat. (lett.: vandaar die tranen!) dear wringt de schoen! daar zit de knoop! hinterland, o. D. achterland, het land achter de kust (voor al in de kolonien). hippocras of hypocras, m. Gr. kruidenwijn. hippodroom, o. Gr. de renbaan, het paardenrennen. hippiaden, Gr. standbeelden van vrouwen te paard. hippopotamus, Lat. Nijlpaard. lispania, Lat. Spanje; hispanisme, Spaansch taaleigen.
HIS—HOR. histologie, vr. Gr. leer der weefsels van het lichaam. historicus, Lat. geschiedkundige; historiograaf, geschiedschrijver. hobby, Eng. stokpaardje; liefhebberij. hodie mihi, Gras tibi! Lat. heden ik, morgen holyday, Eng. feestdag, vacantiedag. homerisch gelach, daverend gelach. home-rule, Eng. zelfregeering (voor lerland). homilie, vr. Gr. kanselrede. homme, Fr. man, mensch; homme d'affaires, zaakwaarnemer; homme de coeur, hoveling; homme de fortune, gelukskind; homme de lettres, geletterde; homme d'esprit, geestig man. hom ( o ) eopathie, v. bijzondere geneeswijze, volgens den stelregel: similia similibus curantur, (gelijke (kwalen) worden door gelijke genezen,) zoodat men bijv. tegen koorts een middel geeft, dat een gezonde koortsig zou maken. homo, Lat. Mensch; homo novus, nieuwe man, d.w.z. nieuwe bekleeder van een ambt; homo homini lupus, de eene mensch is een wolf voor den ander: homo sum, human nihil a me alienum pato, ik ben een mensch en acht niets menschelijks mij vreemd (citaat uit Terentius). homologeeren, de schikking, door een failliet aan zijn schuldeischers aangeboden, gerechtelijk bekrachtigen, verbindendl maken. homoniem, Gr. gelijkluidend (van woorden). honneur, yr. Pr. eer; de honneurs waarnemen, (bij bezoek) de eer des huizes ophouden, de plichtplegingen verrichten; honorabel, eervol, deftig; honorair ambt, waar geen bezoldiging aan verbonden honorair lid, eerelid; honoreeren, eeren, betalen, uitbetalen; honorarium, bezoldiging, meestal voor geestesarbeid (van een schrijver een dokter, enz.); honoris causa, Lat. eershalve. honni soit qui mal y pease; Fr. schande over hem, die er kwaad van denkt! (devies van het Engelsche wapen). honved, m. Hongaarsche landweersoldaat. horizontaal, waternas. horoscoop, Gr. planeetlezer, die iemands lot voorspelt uit den stand der sterren in zijn geboorteuur; die voorspelling zelve. h rreur, yr. Fr. afschuwelijkheid, gruwel; horribel, afschuwek; horribile dictu, Lat. ijselijk om to zeggen; horror vacui, e afschuw (der natuur) van het ledige (waaraan menvroeger het opstijgen van het water in een luchtledige buis toeschreef). hors contours, Fr. buiten mededinging. hors d'oeuvre, Fr. lets overtolligs, bijgerecht. horticultuur, vr. Lat. tuinbouw; hortulanus, tuinman, opzic.hter over tulnen; hortus, m. zie ook botanicus, academische
a
85 tuin. hosanna! Hebr. Heer, help hem! geef hem hell! hospes, Lat. gast, gastheer, waard; hospitant, iemand wien het bij uitzondering vergund is, sommige colleges bij wonen; hospitaliteit yr. Fr. gastvrijheid, herbergzaamheid. landvoogden van Molhospodar, beer, titel der vorsten davie en Wallachije. hostie, yr. Lat. lett.: het offerdier, het avondmaalsbrood; de heilige ouwel, het hoogwaardige in de R.K. kerk. atelier, Fr. hotelhouder. houri, Arab. paradijsmaagd, (Volgens Mohammeds leer zijn de houri s eeuwig jonge en schoone vrouwen, de gezellinnen der zaligen in het paradijs). house, Eng. huis; House of Commons, het Huis der Gemeenten, het Lagerhuis (= de Tweede Kamer); House of Lords, het Huis der Lords, het Hoogerhuis (= de Eerste Kamer). humaniora, mrv. Lat. de humaniteitsstudien, d.w.z. de schoone kunsten en wet( schappen, die den mensch tot mensch maken; (hiermee wordt vooral bedoeld de studie der oude (classieke) talen en schrijvers, als grondslag der beschaving). humanitair, Fr. wat zich bezighoudt met de belangen der menschheid; humaniteit, yr. menschelijkheid. humbug, m. Eng. bedrog (onder fraaie voorwendsels), onzin, larie, windmakerij. humiliEeren, Fr. vernederen, verootmoedigen. humoreske, yr. Fr. luimig geschreven verhaaltje. humus, m. Lat, teelaarde. hybridisch, zie hibridisch. hydra, yr. (Gr. fabelleer) veelhoofdig monster; fig.: eeu kwaad dat toeneemt, naarmate men het tracht te beteugelen. hydraulische pens, pers, welke met behulp van een waterpomp gedreven wordt en verbazende kracht kan ontwikkelen. Lydrograpische kaarten, zeekaarten. hydrostatiek, hydrostatica, yr. Gr. de leer van het evelawicht en de beweging der vloeistoffen; hydrotherapie, yr. watergeneeskunde; hydropsie, yr. waterzucht. hygiene, yr. Fr. gezondheidsleer (Hygea of Hygiea, was bij de Grieken de godin der gezondheid); hygienisch, overeenkomstig de hygiene. hygroscoop, m. Gr. werktuig om de vochtigheid der lucht af te meten. hymen, yr. Gr. de huwelijksgod, de echt, het huwelijk; het hymen, bet maagdenvlies. bymne, vr. Gr. lofzang, feestlied. hyper, Gr. over-, overdreven; hyp,erbool, yr. overdrijving als redekunstige figuur: bliksemsne 1, bijv.); hyper-
86
HYP—IDE.
bolisch, overdrijvend; Hyperborean, de volkeren in het hooge Noorden. hypnos, Gr. de slaap; hypnose, vr. kunstmatig verwekte slaap; hypnoticus, slaapmiddel; hypnotiseeren, door aanwending van zekere uitwendige middelen in slaap of in een toestand van willoosheid brengen; hypnotiseur, die het vermogen heeft dat te doen; hypnotisme, o. het geheel der hypnose-verschijnselen. hypochonder, Gr. zwaarmoedig, hypochondrie, y r. zwaarmoedigheid; hypochondrist, zwaarmoedig mensch. hypocriet, Gr. huichelaar, schijnheilig. hypothecair, Fr. wat recht heft of geeft van hypotheek, vr. d.w.z. het recht op een bepaald onroerend goed als waarborg voor betaling; hypotheek-bank, bank, die gelden verstrekt als h y p o the e k en geld opneemt door het uitgeven van pandbrieven tegen mindere rente dan die waartegen de hypotheken gegeven zijn. hypothese, yr. Gr. veronderstelling; hypothetisch, veronder. steld, aangenomen. hysteric, vr. Gr. zenuwziekte, waarvan de kenmerken zijn.: voorbijgaande storingen van het verstand, van het gevoel en van de beweging; vooral bij vrouwen en dan voortkomend uit onderlijfsziekten.
I Jezus Nazaib. of ibid. = ibidem; id. = idem; I.N.R.I. raeus Rex judaeorum, Jezus van Nazareth, koning der in partibus infidelium; it. = item. Joden; ibidem, Lat. aldaar, op dezelfde plaats of bladzijde. ichthyosis, Gr. huidziekte met schubvorming. ichtyologie, vr. Gr. kennis der visschen, vischkunde. iconoclast, Gr. beeldstormer. icterus, Gr. geelzucht. ideaal, 0. Lat. het enkel gedachte, het hoogst volkomene, droombeeld, het hoogste wat men wenscht of bereiken kan; ideate wereld, de bovenzinnelijke wereld; idealiseereas tot idea a 1 maken, iets ontdoen (in de gedachte) van zijn onvolmaaktheden en gebreken; idealisme, o. het strewn naar ideale n; idealist, iemand die steeds ideales nastreeft. idee fine, o. Fr. waanvoorstelling, die iemand steeds bijblijft. idem, Lat. dezelfde hetzelfde. identiek, identisch, Fr. eenerlei, een van wezen, gelijk van beteekenis; identiteit, yr. eenheid van wezen; iemands identiteit vaststellen, vaststellen wie hij eigenlijk is; identificeeren, de identiteit vaststellen, vereenzelvigen. ideologie, yr. Gr. wetenschap der ideeen, stelsel dat de ideeen op zichzelf beschouwt, afgescheiden van alle metaphysiek; in ongunstigen zin; het zich te veel verdiepen in -wijs-
87 geerige en abstracte droomerijen, vandaar: ideoloog, persoon die zulks doet. idioom, o. Gr. taaleigen, tongval, landspraak; wat behoort tot het taaleigen. idiotikon, Gr. woordenboek van den tongval van een streek. Wylie, yr. Gr. bekoorlijk tafereeltje uit het huiselijk-, landof herdersleven; idyllisch, bekoorlijk, eenvoudig en onschuldig. ignoble, Fr. slecht, laag, gemeen. ignorant, Fr. onwetend; ignoreeren, niet weten; doen alsof iets of iemand er niet was. illegaal, Fr. onwettig. illegitiem, Fr. onwettelijk, buiten-echtelijk. illico, Lat. dadelijk, terstond. illuminatie, yr. Fr. verlichting. illusie, yr. Fr. zinsbedrog, hersenschim, valsche inbeelding; illusoir of illusorisch, hersenschimmig. illustre, Fr. voortreffelijk, beroemd, doorluchtig. imaginair, Fr. denkbeeldig, ingebeeld. imbeciel, Fr. stompzinnig, onnoozel. imbroglio, o. Ital. verwikkeling, verwarring. imiteeren, Fr. nabootsen, navolgen. Immaterieel, Fr. onstoffelijk, onlichamelijk; immaterialisnie, o. de leer van het onstoffelijke der ziel. Immanuel, m. Hebr. (ook Emanuel) God met ons! (Jes. VII : 14). immatriculeeren, Fr. op een register inschrljven (speciaal van studenten op de hoogeschool); immatriculatie, vr. inschrijving, inlijving. immens(e), Fr. onmetelijk, oneindig. immigrant, Fr. die uit den vreemde in een land komt woven, (zie emigrant); immigratie, yr. het zich nederzetten in een land. immoreel, immoraal, Fr. onzedelijk; immoraliteit, yr. oftzedelijkheid. immortelle, yr. Fr. (lett.: onsterfelijke) stroobloem, (omdat haar bladeren niet verwelken). immuun, Lat. vrijgesteld, niet vatbaar (voor een ziekte); muniteit, yr. onvatbaarheid (voor ziekten, enz.). impardonnable, Fr. onvergeeflijk. impasse, yr. Fr. doodloopende straat; fig. moeilijke positie, waar men niet zonder kleerscheuren uit kan komen. impassibel, Fr. ongevoelig, onbewogen. impeccabel, Fr. onberispelijk, uiterst correct. imperatief, Fr. gebiedende wijs, gebiedend; imperatief mandaat, gebiedende opdracht (aan en afgevaardigde om zus of zoo to stemmen); categorische (moralische) imperatief, het onvoorwaardelijk zedengebod, ook wel (ironisch): de stok (als tuchtmiddel); imperator, Lat. heerscher, keizer; imperatorisch, gebiedend; imperiaal, keizerlijk; grootste for-
18
IMP—IN.
maat papier; imperiale, yr. met zitplaatsen voorzier, bovenst deel van een omnibus of tram; imperialisme, o, politiek stelsel in Engeland (om de kolonien zoo vast ma. egelijk aan het moederland te verbinden en het rijk perium) zooveel mogelijk nit te breiden). impermeable, Fr. waterdicht (van stoffen). impersoneel, Fr. onpersoonlijk. impertinent, Fr. onbeschaamd, onbehoorlijk; impertinentie, r onbeschaamdheid. imperturbabel, Fr. onverstoorbaar. Implausibel, Fr. geen bijval waardig, onwaarschijnlijk. implareeren, Fr. am huip smeken; implarant, hulpvrager. implicite, impliciet, Lat. wat er bij ingesloten, er stilzwijgeni coder begrepen is. mrv. Lat. onweegbare dingen (licht warmte, bijv.). imponeeren, Lat. indruk maken, zich doen gelden; eerbied, gehoorzaamheid afdwingen. impopulair, Fr. niet in den smaak van het yolk vallend, nie door bet yolk bemind; impopulairiteit, yr. het i rn p o p ulair zijn. import, 111. Lat. invoer; importeer,a, invoeren; importeur, handelaar, die invoert. importun, Fr. ongelegen, lastig, bezwaarlijk; importuniteit, yr. het ongelegen komcn, het lastig zijn. imposant, Fr. wat imponeert, indrukwekkend. imposture, yr. Fr. bedrog, laster, veinzerij. impotent, Fr. onvermogend, onmachtig (vooral op sexuee:1 gebied); impotentie, yr. onmacht, het niet in staat zijn one voort te telen. imprecatie, vr. Fr. verwensching, vloek. impressario, Ital. ondernemcr vdn opera's, van kunstreizeu met bekende kunstenaars, enz. impressie, yr. Fr. indruk; impressionisten, school van schilders, die hun kracht vooral zoeken in de kleur en de t e e k e n i n g vaak verwaarloozen. imprimatur, o. Lat. het worde afgedrukt! het verlof toz afdrukken. imprime, o. Fr. gedrukt stuk. improductief, Fr. niet voortbrengend, onvruchtbaar. impromptu, o. Fr. voor de vuist gemaakt gedicht; inderhaast voorbereid feest. improvement, Eng. verbetering, vooruitgang. improvisatie, o. Fr. voor de vuist uitgesproken redevoering of gedicht; improvisator, d'e voor de vuist spreekt of dicht. impuberteit, yr. Fr. onhuwbaarheid, minderjarigheid. impulsie, yr. Fr. aandrift, prikkel, aansporing, eerste stoot, impulsief, wat aandrift, prikkelt, enz., eigenschap van, steeds aan zijn impulsies toe te geven. is, Lat. en Fr. voorvoegsel on.
INA—INC.
89
in abstracto, Lat. in 't algemeen beschouwd. inaccessibel, Fr. ontoegankelijk, ongenaakbaar. in aeternum, Lat. voor eeuwig, in eeuwigheid. inanitie, y r. Lat. krachteloosheid door gebrek aan voedsel, uitputting. mnarticulo mortis, Lat. in het stervensuur. inauguratie, vr. Lat. plerhtige opening, plechtige installatie (van een hoogleeraar); inaugureele rede, redevoering van een hoogleeraar bij het aanvaarden van zijn ambt. in Blanco, Lat. wit, onbeschreven, oningevuld. in bons, Lat. goed bij kas, gegoed. incandescentie, yr. Fr. het witgloeiend (incandescent) worn den. ineapabel, Fr. onbekwaam, ongeschikt, onmachtig; incapaci, teit, vr. onbekwaamheid. inearnaat, Fr. rood (tusschen het rood van de roos en daft van 'n kers in); incarnatie, yr. vleesch- of menschwording (van Christus), belichaming. nicasseeren, Fr. innen, geld ophalen; incasso, It. inning, te innen post, (mrv.: incassi). in casu, Lat. in (dit) geval. incestueus, Fr. bloedschenning. inch, Eng. duim (= 2 l a c.M.). incident, o. Fr. voorval, bijkomend lets, toeval; incidenteel, terloops. incitatie, yr. Fr. aansporing, opruiing, ophitsing. inclinatie, vr. Fr. helling, neiging, toeneiging, liefde; indineeren, hellen, neigen tot. inclusief, Fr. ingesloten, met inbegrip van. incognito, Lat. onder een anderen naam; het incognito bewaren (bij reizen van vorstelijke personen), onder een anderen naam doorgaan om zich aan eerbewijzen, enz. te onttrekken. incoherent, Fr. onsamenhangend; incoherentie, vr. gebrek aan samenhang. incommodeeren, Fr, lastig' zijn of maken. incomparabel, Fr. onvergelijkelijk. iucompatibel, Fr, onvereenigbaar, niet kunnend samengaan met; incompatibiliteit, yr. onvereenigbaarheid. incompetent, Fr. onbevoegd, onbekwaam. concreto, Lat. in een bepaald geval, in werkelijkheid. in confesso, Lat. duidelijk aangetoond. imongruiteit, yr. Fr. ongepastheid, onbehoorlijkheid. inconsequent, Fr. aan zichzelven ongelijk, aan zijn beginselen ontrouw; inconsequentie, vr. strijdigheid met eigen beginselen, het zichzelf niet gelijk blijven. inconsolabel, Fr. ontroostbaar. inconstant, Fr. onbestendig, veranderlijk. isconstitutioneef, Fr. ongrondwettig, met de grondwet in strijd.
INC—IND. in contraria, Lat. integendeel. inconvenient, o. Fr. zwarigheid, last, hinder; inconveniestie, yr. onwelvoegelijkheid, onbehoorlijkheid. incorporatie, yr. Fr. opneming, inlijving; incorpore, Lat. gezamenlijk; incorporeeren, inlijven, opnemen. incorreotheid, vr. onnauwkeurigheid, onbehoorlijkheid. incourant, Fr. niet gangbaar, zonder aftrek; incourante fondsen, effecten die niet op de officieele beursnoteering voorkomen. incrimineeren, Fr. van een misdaad beschuldigen, als strafbaar beschouwen en vervolgen. incroyable, Fr. ongeloofelijk; modegek uit den tijd van het Directoire (1795-1799). incrusteeren, Fr. met een kalkachtige korst bedekken; met steen marmer of metaal inleggen; incrustatie, yr. overkorsting, ingelegd werk. incubus, Lat. m. nachtduivel, booze geest, (die volgens vroeger bijgeloof nachts de vrouwen kwam omhelzen), kabouter. incunabel, (mrv. incunabula) Lat. vr. wiegedruk, boek dat tusschen 1423 en 1556 gedrukt is. incurabel, Fr. ongeneeselijk. Incuria, Lat., incurie, yr. Fr. zorgeloosheid. incursie, vr. Fr. vijandelijke inval, strooptocht. indecent, Fr. onwelvoegelijk, oneerbaar; Indecentie, yr. onwelvoegelijkheid. Indeed, Eng. inderdaad. indelicaat, Fr. niet fijngevoelig; indilicatesse, yr. verzachtende uitdrukking voor: oneerlijkheid. indemniteit, vr. Fr. schadeloosstelling, vergoeding. independent, Fr. onafhankelijk. index, m. Lat. register, inhoudsopgave; Index (librorum prohibitorum), de lijst der door de -R.K. kerk verbodes boeken. India-rubber, Eng. gomelastiek. indicateur, Fr. toestel om stoomspanning op to teekenen; indicatie, aanwijzing; indicativus, aantoonende wijs der werkwoorden, indifferentisme, o. Fr. onverschilligheid in geloofszaken. indigent, Lat. behoeftig; indigentie, yr. gebrek. indigest, Lat. moeilijk verteerbaar; indigestie, yr. storing in de spijsvertering. indiscreet, Fr. onbescheiden; indiscretie, vr. onbescheidenheld. individu, Lat. eenling, enkeling, op zichzelf beschouwd wezen of persoon: individualiseeren, als op zichzelf staand beschouwen; individualisme, o. het stellen van de rechten van het individu boven die der gemeenschap; yr. persoonlijkheid, eigenaardig karakter van een bepaald persoon; individueel, afzonderlijk, ieder op zich-
IND—INH.
91
zeif. indolent, Fr. ongevoelig, loom, traag, lusteloos; indolentie, yr. lusteloosheid, enz. indoloog, kenner van Indie. in dorso, Lat. op de achterzijde (van wissels, enz.). in dubio, Lat. in twijfel. inductie, y r. Lat. gevolgtrekking, besluit van het bijzondere tot het algemeene; inductieve methode, waarbij de algemeene regel uit de bijzondere gevalien afgeleid wordt. in duplo, Lat. in dubbel, in twee afschriften. Inedita, Lat. onuitgegeven geschriften van een overleden schrijver. in effigie, Lat. in beeld (in vroeger tijd werd wel in e f f ig i e terechtgesteld, d.w.z. een pop of beeld, den veroordeelde voorsteilend, werd verbrand of opgehangen). ineptie, vr. Fr. zotheid, onnoozelheid, ongerijmdheid. inert, Fr. traag, vadsig; inertie, yr. traagheid, de eigenschap van lichamen om to volharden in een toestand van rust of van beweging. inexact, Lat. onnauwkeurig, onjuist. inexpressibles, Eng. (lett. onuitsprekelijken), woord waarmee men in Engeland wel een broek aanduidt. in extenso, Lat. volledig, in zijn geheel. in extremis (bekeering), Lat. in het stervensuur. infaam, Fr. eerloos, schandelijk; infamie, yr. eerloosheid, laagheid. infant(e), prins(es) in Spanje of Portugal. in favorum, Lat. ten gunste, ten voordeele van. infecteeren, Fr. besmetten, aansteken; infectie, yr. besmet-. ting. inferieur, Fr. ondergeschikt, van slechte kwaliteit. inernaal, Fr. helsch, duivelsch. infertiel, Fr. onvruchtbaar. infirmerie, vr. Fr. militair hospitaal. inflammatie, vr. Fr. ontsteking. influenceeren, Fr. invloed uitoefenen op. in folio, Lat. formaat van 4 bladz. uit een ye!. infra, Lat. beneden, onder. infractie, yr. Fr. inbreuk, schending. infusiediertjes of infusoria, Lat. afgietseldiertjes, klasse van micro-organismen met bepaalde kenmerken. ingenieus, Fr. vernuftig, scherpzinnig. ingenue, Fr. (tooneel) de rol van argeloos jong meisje. ingredienten, Lat. bestanddeelen voor de bereiding. inhxrent, zie inherent. inhalatie-apparaat, inademingstoestel (voor het toedienen van geneesmiddelen in dampvorm); inhaleeren, inademen. in hoc signo vinces! Lat. in dit teeken (in het teeken des kruizes) zult gij overwinnen! in honorem, Lat. ter eere.
92
INI—INS.
initialen, Lat. beginletters; initiatie, vr. inwijding; initiatieL o. het geven van den eersten stoot, het voorstellen van een wet door Tweede-Kamerleden; initieeren, inwijden, inleiden. injectie, vr. Fr. inspuiting. injunctie, yr. Fr. gebod, bevel. inka, titel der koningen van Peru, (voor de ontdekking van Amerika). in loco, Lat. op de plaats. in majorem Dei gloriam, Lat. ter meerdere eere Gods. in media res, Lat. in het midden der dingen, zonder voor afspraak, met de deur in huis (vallen). in mora, Lat. in gebreke, ten achter. in natura, Lat. in natuurlijken toestand, in voortbrengselea der natuur, (dus niet in geld). innovatie, yr. Lat. het invoeren van jets nieuws, in actova, Lat. boekformaat (het vel in achten gevouwen). isoculatie, yr. Lat. inenting; inoculeeren, inenten. inoffensief, Fr. onschadelijk, geen kwaad doend. inofficieus, Fr. niet van de regeering uitgaand. in optima forma, Lat. in den besten vorm. in originali, Lat. in het oorspronkelijke. in pace, Lat. in vrede; als zelfst. nw.: kloostergevangenis. in partibus , (infidelium), Lat. in de landen (der ongeloovigen), een bisschop in partibus infidelium is een bisschop, wiens zetel beet to zijn in een streek, waar in werkelijkkid geen bisdom meer of nog niet is, zijn bisschopstitel is dus bloot een eeretitel. is patria, Lat. in het vaderland. in perpetuam (re° memoriam, Lat tot een eeuwige gedachtenis (der zaak). in petto (houden), Lat. in de borst, in het hart (houden), er dus niet aanstonds mee voor den dag komen, achterbaks houden. in piano, Lat. in ongevouwen vellen. puncto, Lat. wat betreft, wegens. inquisiet, Lat. de beschuldigde, die verhoord moet warden; Inquisiteur, ketterrechter; inquisitie, yr. middeleeuwsch kettergerecht; inquisitoriaal, wat behoort of past bij de inquisitie. I N. R. I. = Jezus Nazarenus Rex ludaeorum, Jezus van Nazareth koning der Joden, insane, yr. Fr. krankzinnigheid, waanzin. inscriptie, yr. Fr. opschrift. insectivoor, Lat. insectenetend dier. inseparabel, Fr. onafscheidelijk. insensibel, Fr. ongevoelig. inseraat, o. Lat. wat ingevoegd wordt, wat in een krant opgenomen wordt. insider, Eng. iemand, die toegang heeft tot een gesloten
INS—INT.
93
gezelschap, die goed op de hoogte is van een onderneming, enz. (tegenst.: outsider). insigne, o. Fr. kenteeken, eereteeken. insinuatie, vr. Fr. bedekte aantijging, zijdelingsche aanduiding; insinueeren, bedekt te kennen geven. insisteeren, Fr. aandringen, aanhouden, den nadruk leg.. gen op. insolent, Fr. verwaten, lomp, onbeschaamd. insolvabel, insolvent, Fr. niet in staat te betalen; insolvente boedel, waarin meer schulden dan baten zijn. in spe, Lat. in hope, toekomstig. inspecteeren, Fr. bezichtigen, nazien; inspecteur, opzichter; inspectie, monstering. inspicient, m. Lat. de beambte die in den schouwburg zorgt voor al de voorwerpen, bij de voorstelling noodig, voor den goeden gang van het spel, enz. hispiratie, yr. Fr. ingeving, bezieling; inspireeren, bezielen. installatie, vr, Fr. plechtige bevestiging in een ambt, het zick inrichten in een huffs, het vestigen van een .zaak, de aanleg; installeeren, bevestigen enz. instantanii, m. Fr. zeer vlugge photogr. opname. instantie, vr. Fr. (rechtsterm) aanleg, rechtbank; in eerste instantie, voor de eerste (laagste) rechtbank, waar de zaak aanhangig gemaakt wordt; alle instantien doorloopen, telkens hooger beroep (of cassatie) aanteekenen, totdat de zaak voor het hoogste gerechtshof aanhangig gemaakt is. in statu quo, Lat. in den toestand, waarin de zaak tot dusver was; in statu quo ante, in den toestand zooals vroeger . (voor den oorlog, bijv.). instigatie, yr. Fr. aanhitsing, opstoking, instigeeren, opstoken. instinct, o. Fr. aandrift, natuurlijke neiging, instinctief = instinctmatig. institutie, vr. Fr. instelling; instituteur, kostschoolhouder; instituut, o. kostschool. instructie, yr. Fr. onderzoek in strafzaken, handleiding, voorschrift; instructief, leerrijk; instructeur, drilmeester; instrue eeren, een voorschrift geven, de behandeling (van een rechtszaak) voorbereiden. lnstrumentaal, Fr. door muziekinstrumenten voortgebracht (tegenst.: vocaal); instrumenteeren, arrangeeren voor verschillende muziekinstrumenten. insubordinatie, yr. Fr. ongehoorzaamheid aan meerderen. insula, Lat. eiland; Insulinde, eilandenwereld (naam voor Ned. Oost-Indie). insupportabel, Fr. onuitstaanbaar. insurgent, Fr. oproerling, muiter; insurrectie, vr. gewapende opstand; insurrectioneel, wat den opstand betreft. intact, Fr. ongeschonden, ongebruikt, onaangeroerd. integraal, Lat. wat een geheel uitmaakt, volledig, afzijdig; Integralen, 2 2 pCt. obligaties der Ned. Staatsschuld; into.
94
INT-11NT.
greerend deel, onmisbaar bestanddeel; integriteit, yr. rectaschapenheid, onkreukbaarheid, onbesprokenheid. intellect, o. Fr. verstand, kenvermogen; intellectueel, verstandelijk; intellectueelen, verstandsmenschen, menschen die be.. lang stellen in geestelijke dingen, ook wel: ontwikkelde menschen; intelligent, schrander; intelligentie, vr. doorzicht, schranderheid, verstandhouding. intempestief, Fr. ten onpas, ongelegen. intendance, vr. Fr. beheer over het onderhoud der troepen; intendant, officier, daamee belast; rentmeester. intens, intensief, Fr. hevig, krachtig; intensieve cultuur, bebouwing op wetenschappelijke grondslagen om een maximum opbrengst to verkrijgen. intentie, yr. Fr. bedoeling, oogmerk. inter, Latijnsch voorvoegsel: onder, tusschen, gedurende, eaz. intercalatie, yr. tusschenvoeging, inlassching; intercaleeren, inlasschen. Intercessie, yr. Fr. tusschenkomst, bemiddeling. intercommunaal, tusschen verschillende gemeenten onderling. interdict, Lat. groote kerkelijke ban over een heele streek of een land. Interferentie, Fr. De werking die twee lichtstralen, (ook geluidstrillingen), welke elkander onder een hoek ontmoeten, op elkander uitoefenen. interfoliEeren, met wit papier doorschieten. interieur, Fr. inwendig; het inwendige, het binnenhuis. interium, Lat. (lett.: intusschen) voorloopige waarneming; interimdividend, voorloopig dividend (dat uitgekeerd word veiOr het boekjaar afgesloten is). interlinie, vr. Lat. ruimte tusschen twee regels. interlocuteur, Fr. degeen, met wren men spreekt; Interlocal, toir vonnis, vonnis dat over een bijkomstige aangelegenheid beslist, doch niet over de hoofdzaak. interludium, o. Lat. tusschenspel. intermEdiair, o. Fr. tusschenkomst, bemiddeling. intermezzo, o. Ital. tusschenspel, voorval dat den loop van een verhaal of i.d. afbreekt. intermitteerende bron, bron, die niet geregeld, doch met tusschenpoozen vloeit; intermitteerende koorts, koorts, die op gezette tijden terug komt; intermitteerende poll, die nu eens vlugger, dan weer eens trager klopt. intern, Fr. inwonend; interne, kostleerling, inwonend ambtenaar of bediende; (tegenst externe), internaat, o. kos$. school; het inwonen. internationaal, Fr. tusschen de volkeren onderling; de Internationale, groote arbeidersvereeniging, omstr. 1866 ge.. sticht; revolutionair lied. interneeren, Fr, iemand een gedwongen verbligplaats binnensland aanwijzen. Internuntius, Lat. Pauselijk gezant met den rang van kar-
INT—INT.
95
interoceanisch, tusschen twee oceanen.
interpellatie, yr. Fr. vraag, door een lid der Staten-Generaal tijdens de zitting tot de regeering gericht; interpelleeren, vragen stellen, aanmanen. interpretatie, yr. Fr. uitlegging, welke aan een wet gegeven wordt; interpreteeren, uitleggen, verklarcn. interpunctie, yr. Fr. plaatsing der leesteekens. interregnum, o. Lat. tusschenregeering, periode in de ge schiedenis van Duitschland dat er geen keizer was. ( 1250 —1273). interrumpeeren, Lat. in de rede vallen, onderbreken; interruptie, y r. onderbreking. interval, o. Fr. tusschenruimte, tusschenpoos. interventie, y r. Fr. bemiddeling, tusschenkomst. interview, o. Eng. gesprek, waarbij een verslaggever van een Wad (de interviewer) de meeningen, inzichten, enz. van eenig bekend persoon verneemt om die te publiceeren; interviewen, zulk een gesprek voeren. intestaat, Fr. een zonder testament overledene; intestabel, onbevoegd of onbekwaam om een testament te maken. inthronisatie, y r. Lat.-Gr. troonsbestijging, verheffing op den troon, plechtige installeering van een paus of bisschop. intimeeren, Lat. dagvaarden. intimidatie, vr. Fr. vreesaanjaging; intimideeren, vrees aanjagen. intimus, Lat, boezemvriend. intolerabel, Fr. onuitstaanbaar, onduldbaar; intolerant, onverdraagzaam; intolerantie, y r. onverdraagzaamheid; intoierantisme, het prediken daarvan. intonatie, y r. Fr. toonaangeving, stembuiging. intoxicatie, vr. Lat.-Gr. vergiftiging, bedwelming. intra, Lat. binnen; intra muros, binnen de muren (der stad); fig.: in het geheim, zonder getuigen. intransige(a)nt, Fr. onverzoenlijk. intrigant, Fr. persoon, die intrigeert, d.i. kuipt, knoeit, met slinksche streken omgaat, n t r i g e er en beteekent ook: de nieuwsgierigheid opwekken); intrigue, vr. gekuip, knoeierij, geheime liefdesbetrekking, verwikkeling in een tooneelspel. tntrinsiek, Lat. innerlijk, wezenlijk. in triplo, Lat. in drie exemplaren. introduceeren, Lat. binnenleiden, toegang verschaffen, insteken; introductie, vr. toegang, verkregen door tusschenkomst van een ander. introversie, Lat. binnenwaartskeering; introspectie, zich zelf van binnen bekijken (tegenst. retrospectie). intultie, yr. Fr. innerlijke aanschouwing, de gave van lets te weten of te *kennen zonder het te voren vernomen of geleerd te hebben; intuitief, als door ingeving.
96
INU—IRR.
inundatie, yr. Pr. overstrooming; inundeeren, onder water zetten. in usum, Lat. ten gebruike; in usum Delphini, ten gebruike van den D a u p h ij n, (opschrift van klassieke boekes, onder Lodewijk XIV uitgegeven ten gebruike bij het onderwijs van den troonopvolger en tevoren gezuiverd van alley wat aanstoot geven kon). invalidatie, yr. Fr. ongeldig verklaring; invaliditeit, yr. zwakte, gebrekkelijkheid, het buiten staat zijn om te werkea. invasie, yr. Fr. vijandelijke inval. invectief, o. Fr. scheldwoord. inventaris, m. Lat. lijst der aanwezige goederen, boedelbeschrijving; inventarisatie, yr. het opmaken van zulk eea lijst (inventariseeren). inversie, yr. Fr. omkeering, woord- of letterverplaatsing. invertebrata, mrv. Lat. ongewervelde dieren. investituur, vr. beleening, benoeming (van bisschoppen door den keizer van Duitschland). in vino veritas, Lat. in den wijn de waarheidl d.w.z. dronkea menschen spreken de waarheid. inviteeren, Fr. uitnoodigen; invitatie, yr. uitnoodiging. invocatie, yr. Lat. aanroeping. io vivatChoezeel hij level aanvangswoorden en naam van eea bekend studentenlied. ipse, Lat. zelf; ipse dixit, hij (de meester, Pythagoras) heeft het zelf gezegd; ipse fecit, hij heeft het zelf gemaakt; ipso facto, door het feit zelf; ipso jure, door het recht zelf, van zelf, van rechtswege. irad4 yr. Turksch, besluit van den Sultan. ira furor brevis est, Lat. de toorn is een korte razernij, d.w.z.: de toornige is ontoerekenbaar. Irene, de godin van den vrede bij de Grieken; irenisel, vredestichtend, verzoenend. Iris, Gr. de dienares der goden, die langs den regenboog van den hemel naar de aarde en terug gaat; de regenboog; het regenboogvlies (gekleurde kring cm den oogappel); zekere bloem; iriseeren, de kleuren van den regenboog vertoonen. ironie, yr. Fr. geveinsde onwetendheid, bedekte spot; ironisch, bedekt spottend (door het tegenovergestelde te zeggen van wat men meent). irrationeel, Fr. in strijd met de rede. irredenta (Italia), het onverloste Italie (d.i. het gedeelte van Oostenrijk, dat volgens de Italiaansche chauvinisten tot Italie moest behooren); Irredentisten, politieke partg, welke dat gedeelte aan Italie wil brengen. Irrigatie, yr. bewatering, bevloeiing van landen; irrigator, vrouwenspuit; irrigeeren, bevloeien, besproeien. irritabel, Fr. prikkelbaar, lichtgeraakt; irritatie, yr. lichte oatsteking, verbittering, opwinding; Irriteeren, prikkelen, opwekken, verbitteren.
97
ISA—JET.
Isabella-kleur, vuilgeel. Islam, lett. berusting in den wil Gods; de Mohammedaansche godsdienst; Islamiet, belijder van den Islam. isobaren, Gr. lijnen, welke die plaatsen der aarde verbinden, waar de jaarlijksche barometerverschillen even groot zijn. Isochronen, Gr. Lijnen op de kaart getrokken langs plaatsen die denzelfden tijd hebben. Isogonen, Gr. Lijnen op de kaart getrokken langs plaatsen met gelijke afwijking der magneetnaald. isolatie, yr. Fr. afzondering; isoleeren, afzonderen, (ook van electrische geleidingen). isothermen, lijnen langs die plaatsen der aarde, welke een gelijke jaartemperatuur hebben. isthmus, Gr. landengte. italieken, Fr. cursieve letters. item, Lat. insgelijks, post op een rekening. ite, missa est, Lat. gaat henen, de mis is uit, (slotwoorden van den geestelijke, die de mis bedient). itinerarium, Lat. itineraire, Fr. reiswijzer, reisplan, de weg, die men bij zijn reis volgt, reisboek. ivresse, Fr. dronkenschap; ivrogne, dronkaard.
J juris utriusque doctor Jezus Christus; J. I.I. D. J. C. (z. aid.). jabot, m. Fr. geplooide kanten strook midden op het overhemd. Jacobijnsch, overdreven republikeinsch. Jacques Bonhomme, Fr. zooveel als: Joris Goedbloed, scheldnaam voor den Franschen Boer uit de middeleeuwen; jacquerie, yr. Fr. boerenopstand. jaguaar, m. Braz. Amerikaansche tijger. jambe, m. Gr. versvoet, bestaande uit den korte en den Lange lettergreep (—); jambisch, in jamben geschreven. jambon, Fr. ham. Janus, Lat. Romeinsche God met twee aangezichten; januspolitiek, weifelende, onoprechte staatkunde. jardiniare, yr. Fr. bloementafel. jargon, o. Fr. onbeschaafde taal, onbegrijpelijke taal, dieventaal, taal die in bepaalde milieux gebruikelijk is. jarretiare, yr. Fr. kouseband. Jean qui rit et Jean qui pleure, Fr. Jantje lacht en Jantje huilt. Jehovah, Hebr. de eenige, onveranderlijke, God. je maintiendrai, Fr. ik zal handhaven (devies der OranjeNassau's). je ne sais quoi, Fr. ik weet niet wat. jeremiade, vr. jammerklacht, klaaglied. jetee, yr. Fr. havendam, pier. jeton, m. Fr. legpenning, speelpenning, presentie-geld. 7
98
JET—JUM.
jettatore, m. It. iemand, die volgens het Italiaansch bijgelocf, een „boozen blik" (jettatura) heeft. (De Italianen bevelligen zich daartegen door spitse voorwerpen aan de horlogeketting te hangen of door twee vingers uitgespreid uit te steken). jets, m. Fr. spel; jeu de bourse, beursspel; jeu de mots, woorespeling. jeunesse, yr. Fr. jeugd; jeunesse doree, rijke jongelui, die na den val van Robespierre, in 1794, de Jacobijnen op straat aanvielen; jongelui, die groote verteringen maken; iI knit que jeunesse se passe, bij de jeugd moet men wat door de vingers zien. Jezuieten, Lat. geestelijke orde in 1534 door Ignatius van Loyola gesticht tot uitbreiding van het R.K. geloof. jingo, Engelsche chauvinist; jingoisme. joaillier, Fr. goudsmit; joaillerie, goudsmidswinkel. jockey, Eng. rijknecht, verzorger en berijder van een retpaard. jocrisse, Fr. onnoozele hals, uilskuiken. John Bull, Eng. (lett.: Jan Stier) spotnaam voor het Engelsche yolk. Jonathan (Broeder), bijnaam voor de bewoners der Ver. Staten van Noord-Amerika. jonk, Chineesch schip. jota, Gr. de letter i, de kleinste letter; fig.: het kleinste, c,eringste, een punt: „er ontbreekt geen jota aan". jouissance, y r. Fr. genot, vrij gebruik, vruchtgebruik, het trekken van rente of dividend. Joujou, Fr. Jojo speelgoed bestaande uit houten schijfje dat langs een koordje opklimt. Voor 't eerst in gebruik (voor volwassenen) eind 18de eeuw; opnieuw in 1932. jour, m. Fr. dag, ontvangstdag; journal, m. dagblad; journaal, o. dagboek; journalisme, o. het redigeeren van bladen; journalist, dagbladschrijver; journalistiek = journalisme. joviaal, Fr. opgeruimd, blijmoedig; jovialiteit, opgeruimdheid. joyeuse entrée, vr. Fr. blijkle inkomst, feestelijke intocht van een vorst, de belasting, die daarbij betaald werd. jubileum, o. Lat. jubile, o. Fr. jubeljaar, jubelfeest (na 25, 50 of 100 jaar); jubilaris, die een jubile viert; jubtleeren, juichen, jubelen, een jubile vieren. judiciair, Fr. wat het gerecht betreft of daartoe behoort; judicieus, oordeelkundig, schrander; judicium, o. Lat. oordeel, gerechtelijk onderzoek, gerechtelijke uitspraak, vonnis. judge, Eng. juge, Fr. reciter; juge de pair, vrederechter, kantonrechter. Juif Errant, Fr. De Wandelende Jood. Juive, Fr. Jodin (opera van Halevy). julienne-soep, groentensoep. jumeaux, Fr. mannelijke tweelingen; jumelles, vrouwehjk, tweelingen; jumelle, dubbde opera- of veldkijker.
JUN—KAD.
99
jun. = junior, Lat. de jongere. jungle. Eng. door woud en moeras afgebroken, met bamboes-
riet, gras en struikgewas bedekte landstreek in Hindoestan.
junta, Sp. lett.: vergadering, yolks.- of regeeringscomitè
in
Spanje en Portugal. Jupiter of Ittpii (-1.- onr, erqe God der Ron.ieinen fbri de Grieken Zeus ) ; jupuer piavius, de regengod; Jupiter iortans, de dondergod. jura, mrv. Lat rechten, rechtswetenschap. jure, Fr. gezworene. juridiek, juridisch, Fr. gerechtelijk, rechtsgeldig; jurisdictie, yr. rechtsgebied; jurisprudentie, yr. rechtspraak; Paris ufriusque doctor, doctor in de beide rechten; jurist, rechtsgeleerde; jury, Eng. en Fr. rechtbank van gezworenen. jus, o. Lat. recht; jus civile, burgerlijk recht; jus bell et pads, recht van oorlog en vrede; jus de non evocando, recht alleen voor de rechtbanken van zijn eigen stad of land terecht te staan; jus gentlum, volkenrecht; jus prim noctis, recht van den eersten nacht; jus talons, recht van wedervergelding; jus utendi et abutendi, het recht om te gebrui. ken en te misbruiken, het meest uitgebreide eigendomsrecht. justaucorps, Fr. nauwsluitend heerenjasje. juste milieu, Fr. juiste midden; spotnaam voor een regeering die het juiste midden houdt, d.w.z. botsingen vermijdt met alle politieke partijen, dus: beginselloos is. justificatie, yr. rechtvaardiging, verantwoording. justitiabel, Fr. onderworpen aan eenige rechtspraak. Justitia, (de Godin der) gerechtigheid. jute, Maleisch, Oost-Ind. hennep of vlas. juveniel, Fr. jeugdig; juventa, de jeugd. juxtapositie, yr. Fr. naast elkaar plaatsing, uitwendige aangroei. j'y suis, j'y reste, Fr. ik ben er en blijf er.
K (Woorden die niet onder K staan, zoeke men onder C). Kaaba, vr. Arab. Mohammeds bedehuis in de heilige moskee te Mekka. kabbala, vr. Hebr. Joodsche overlevering betreffende de ult. legging van het Oude Testament, vanaf Adam tot Abraham overgebracht door een reeks van ongewijden. kabbalist, beoefenaar der kabbala; kabbalistisch, wat verband houdt met de geheime wetenschap of tooverkunst. kabinet. o. kast, van boven met twee deuren, van onderen met laden; zaal of galerij, waar schilderijen, prenten, e.d. tentoongesteld worden; die verzameling zelf; werkvertrek van een vorst; de ministerraad, de regeering, het ministerie. kadaster, o. Fr. register, waarin de grootte, enz. van alle onroerende goederen in het land opgeteekend is; kadastraaf,
100
KAD—KAN.
bij het kadaster, kadastreeren, de grootte van onroerende goederen opnemen en in het k a d a s t e r inschrijven. kader, 43. Fr. lijst, omlijsting, onderofficieren en korporaals. Kadetten, afkorting voor Konstitutioneele Democraten, partij in de Russische Doema. kadi, Turksch, lagere rechter (die tot de geestelijkheid gerekend wordt). kafir, Turksch, ongeloovige. kaftan, Turksch opperkleed. kaik, It. licht vaartuig, dat met een of meer roeiers bemand is, te Konstantinopel veel in gebruik. Kajak, Noorsch, Groenlandsche kano. kali, yr. Maleisch, rivier. kali, o. potasch. kaliber, o. Fr. middellijn van een holle buis, van een geweerof geschutloop, van een kogel; soort, aard, slag. kalief, Arab. plaatsvervanger, opvolger van den Profeet, titel der vorsten die na Mohammed regeerden; geestelijke titel van den sultan van Turkije; kalifaat, o. het gebied van den kalief. kameleon, o. kleine hagedis, waarvan men vroeger meende dat ze de kleur aannam van de voorwerpen rondom haar; fig. mensch, die licht van meening en overtuiging verwisselt, naarmate zijn belang dat meebrengt; kameleontisch, met alle winden meewaaiend. Kamelot, Fr. stof van kameel- of geitenhaar. kamizool, o. Fr. hemdrok, borstrok; camisole de force, yr. Fr. dwangbuis. kampagne, campagne, vr. Fr. veldtocht; verdek boven de hut van een schip aan den achtersteven. kampong, yr. Mal. Javaansch dorp, groot erf. kanalisatie, vr. Fr. het aanleggen van kanalen; het veranderen van een rivier in een kanaal. kadaster, (knaster), m. Sp. rieten mand waar tabak of suiker in verzonden wordt; kerftabak, de beste soort rooktabak. kandeel, Fr. kraaravrouwendrank uit rijnwijn, eieren en kaneel. kanefas, canevas, o. Fr. gestreepte katoenen of linnen stof (voor voering); eerste ontwerp, schets, hoofdpunten (voor te maken opstel). kangoeroe, vr. springhaas, reuzenbuideldier (in Australia). kannibaal, Fr. inboorling der Caraibische eilanden, menscheneter, onmensch; kannibalisme, onmenschelijkheid, woestheld, het menschen-eten. kano, yr. Indiaansche boot uit boomschors of uit een boomstam gemaakt. kanon, Fr. stuk geschut; kanonade, kanonvuur; kanonneerboot; geschutboot; kanonneeren, met het kanon beschieten; kanonnier, geschutsoldaat. kanselarij, vr. Fr. griffie, kantoor (van regeeringsmachten,
KAN—KAR
101
gezantschappen of consulaten); kanselier, hoofd der kanselarij, uitvaardiger der rijksbesluiten, eerste minister in Duitschland (belast met de opperleiding der aangelegenheden des rijks). kantaloep, wrat- of knobbelmeloen. kanton, o. onderafdeeling van een arrondissement; elk der afzonderlijke republieken, welke den bondsstaat Zwitserland vormen; kantonnaal, tot het k a n ton behoorend, k a n tons g e w ij z e; kartonneeren, de troepen over de nabijliggende dorpen en steden verdeelen en daar inkwartieren; kantonnement, o. inlegering, kwartier. kapel, bijkerkje; muziekgezelschap; kapelmeester, leider van orchest of zangkoor. kapitaal, Fr. hoofdzakelijk, voortreffelijk; kapitale letter, hoofdletter; kapitale straf, doodstraf; kapitale misdaad, waar de dood op staat. kapitaliseeren, kapitaal vormen, het kapitaal berekenen, dat door een jaarlijksche uitgave in den vorm van rente of interest vertegenwoordigd wordt. Kapitalisme, Fr. stelsel waarbij de arbeid in dienst staat van het kapitaal; tegenst. van het socialisme, dat het kapitaal beschouwd wil zien als gemeenschappelijk goed in dienst van den arbeid. kapiteel, o. Fr. bovenste deel van een zuil. kapitool, Lat. citadel in het oude Rome. karaat, o. elk 1 /24 deel dat in een hoeveelheid goud aan zuiver gaud tegenwoordig is; gewicht van 4 grein voor juweliers. karakter, o. Fr. schriftteeken, letter, lettersoort enz., karakteriseeren, de kenmerken van een persoon of zaak aangeven. karavaan, yr. Perz. reisgezelschap in het Oosten; karavanenthee, thee, die door China en Siberie over land naar Rusland gevoerd wordt. karbonkel, m. hoogroode robijn. karbouw, m. (Maleisch), naam van den buffel op Java. kardinaal, Fr. bijv. nmw. hoofdzakelijk, eerst, voornaamst. karma, (Sanskriet) lett. handeling, daad. In navolging der Hindoes en Boedhisten wordt dit woord door de theosofen gebruikt voor: le de wet van oorzakelijkheid, welke de gevolgen van daden en gedachten regelt, 2 e iemands 1 o t als gevolg van vroegere levens. karmozijn, Sp. Fr. donkerrood; karmijn, o. Fr. donkerroode kleur. kartell, D. vergelijk, overeenkomst, uitdaging; naam, die men in Duitschland geeft aan iedere overeenkomst tusschen fabrikanten, enz. om bij in- en verkoop samen to werken (zie vooral under: pool, ring, syndicaat, en trust), kartets, yr. Ital. holle kanonskogel, gevuld met kleinere kogels. kartonneeren, innaaien en met bordpapieren schutbladen
102
KAS—KOE.
voorzien. kasba(h), vr. Arab. vesting, kasteel. Katafalk, Fr. verhevenheid waarop bij plechtige lijkdiensten de doodkist is geplaatst. katerne, Fr. eenige bladen ineengeschoven en samengenaaid. kauscher of koscher, Hebr. bereid volgens de Joodsche ritueele voorschriften, zuiver, rein. kaviaar, yr. Russ. gezouten kuit van steur. kawas, politie-soldaat in Turkije. kazemat, vr. Ital. bomvrij geweif in een vesting. kennel, m. Eng. gebouwtje dat tot verblijf van een troep honden client; een troep jachthonden. kepi, m. Arab. militair hoofddeksel (in den vorm van dat onzer brievenbestellers). kermesse d'ete, Fr, weldadigheidsbazar in de openlucht. khan, Tartarenvorst; herberc,, in het Oosten. khedive, titel van den onderkoning van Egypte; khediviaal, wat den khedive betreft. king, Eng. koning; king's (of queen's) bgnch, het hoogste gerechtshof in Engeland. kiosk, Arab. bij de Mooren soort koffiehuis met fraai uitzicht; bij ons huisje in Oostersche stij1; klein winkeltje. kirschwasser, o. D. (letterlijk: kersenwater), sterke drank, met kersenpitten bereid. kitab (el), Arab. het (heilige) boek, de Koran. kitchen, Eng. keuken. ldaddaradatsch, tn. D. het met groat gedruisch in elkaar storten, schertsende uitdrukking voor: de revolutie; naam van een Duitsch politiek spotblad. Idafter, D. vadem (6 voet). Idarinet, Fr. blaasinstrument (schelfluit); klarinettist, klarinetblazer. klepht, Gr. roover; kleptomaan, iemand, die lijdt aan kleptomanie, d.i. aan een ziekelijke neiging tot stelen. klewang, Maleisch, kort, breed zwaard in Ned. 0.-Ind. ldimatologie, yr. kennis en studie der luchtsgesteldheid. klinket, Fr. Mink; poortdeurtje. klisteer, yr. Fr. lavement. Knickerbocker, Eng. afstammeling der eerste Hollandsche bewoners van New-York. knife, Eng. saes. knight, Eng. ridder; knights of labor, ridders van den arbeid (zekere arbeidersvereeniging). knowledge is power, Eng. kennis is macht. kobalt, zwaar, moeilijk smeltbaar metaal; kobalt blauw, hemelsblauw. kobold, D. beschermende huisgeest, aard- of berggeest. kodak, m. draagbaar photographie-toestel voor momentopnamen. koelie m. Chineesche of Maleische arbeider, die buitenslands
KOE—KWA.
103
gaat werken. koerier, Fr. renbode te paard. koeterwaalsch, D. gebroken Duitsch. kohier o. (Fr. cahier), register der belastingaanslagen. Kohinoor, berg des lichts, groote Engelsche kroondiamant. koliek, Fr. darm- of buikkramp. kolom, Gr. zuil. kolonie, Fr. volksplanting; overzeesche bezitting; koloniaal, de kolonien betref fend; ook soldaat der koloniale troepen; kolonisatie, koloniseeren, het aanleggen v. kolonien; kolonist, planter in de kolonien. koloriet, o. kleurschakeering, kleurenmenging. kombuis, Fr. scheepskeuken. komeet, Fr. staartster. koomenij, Fr. wankel waar allerlei waren te krijg zijn . kruidenierswinkeltje. komitaat, o. district in Hongarije. konterfeiten, yr. afbeelden, portretteeren. kopeke, m. Russ. 11xoo roebel = ong. 2 cent. kopie, vr. Fr. handschrift dat te drukken gegeven wordt; kopyrecht, het uitsluitend recht om een boek, enz. uit te geven. koran of alkoran, m. Arab. het heilige boek der Muzel. mannen. kornet, Fr. vlaggejonker, vaandrig; neepjesmuts; kromme fluit. kornet, Fr. oorlogsvaartuig dat in rang volgt op fregat. koscher, zie kauscher. kota of kotta, vr. dorp (op Sumatra). kraal, vr. dorp der Hottentotten; open plaats, door staketsels omgeven. kranjang, vr. Mal. grof gevlochten pakmand, matwerk waarin suiker uit 0. !sidle verzonden wordt. kratas, misvormd mensch, (naar Kratas van Thebe, een wijsgeer uit het oude Griekenland, met een bochel en een verdraaid lichaam). kraton, m. paleis van een Oost-Indisch vorst. kreml, kremlin, o. Russ. citadel, vesting binnen in een stad, binnendeel der stad, door muren van het overige deel gescheiden; met name: het keizerlijk paleis in Moskou. kreutzer, vroegere Duitsche munt (3 kreutz. = 5 cent). kris, vr. Mal. getande dolk (in Oost-Indie gebruikelijk). kroniek, vr. Gr. opsomming der voornaamste gebeurtenissen naar tijdsorde. kuhreihen, D. (rant des vaches, Fr.) oud lied der Zwitsersche Alphenherders, dat een onbeschrijfelijke bekoring nitoefent. kur(koer)gast, D. badgast, bezoeker der baden; kurhaus, o. badhuis. kwarts, D. mineraal van silidum oxyde, bergkristal. !mass, m. Russ. een nit mout, roggemeel en water door gis-
104
KYR—LAN.
ting verkregen drank. kyrie eleison! Gr. Heer, erbarm U onzer! de eerste woorden. der gezongen missen in de R.K. kerk.
L L, (Rom. cijfer) = 50; L. = livre, Eng. pond (sterling);
L.B. = lectori benevolo; Lc. = loco citato; L.S. = lectori salutem. Labberdaan, Fr. soort gezoute kabeljouw. labeur, m. Fr. zware arbeid. labiale letters, lipletters (b, p, m, f, v, w). labiel evenwicht, onvast evenwicht (tegenst.: stabiel). labor improbus omnia vincit, Lat. onvermoeide arbeid komt alles to boven. laboratorium, o. Lat. werkplaats van een scheikundige. laboreeren aan, behept zijn met, sukkelen, lijden aan. labour, Eng. arbeid; labourer, arbeider. labyrint(h), o. Gr. doolhof; ingewikkelde, verwarde zaak. Lac, Lat. meik; lac sulfuris, zwavelmelk; lac, Fr. meer; Lac Leman, meer van Geneve. lfichez-tout! Fr. alies los! (commando bij het ()platen van een luchtballon). laconisch, laconiek, Gr. kort en bondig, kernachtig, pittig. la critique est aisee, l'art est difficile, Fr. critiek is gemakkelijk, kunst moeielijk. lacrymae Christi, Lat. Christustranen (fijne wijn, die aan den voet van den Vesuvius wast). lactometer, m. melkmeter, melkweger. lacune, Fr. Gaping, leemte. lady, Eng. dame; ladylike, als een dame, kiesch, vrouwelijk. lago, It. meer. lagunen, strandmeren en moerassen langs de Adriatische Zee. laisser-aller, Fr. ongedwongenheid, (lett.: het laten gaan); laissez faire, laissez passer, (lett. laat maar doen en laat maar gaan), zinspreuk der Manchesterschool (z. aid.) beteekent: laat handel en industrie voile vrijheid, zonder inmenging van staatswege. lake, Eng. meer. MI, Fr. zoo-zoo, middelmatig. lama, Thibetaansch opperpriester. lama of llama, vr. Peruaansch, schaapkameel (in de bergen van Peru). lambriseering, yr. houten bekleeding van het benedendeel van een binnenmuur. lamentabel, Fr. bekiagenswaardig, erbarmelijk; lamentatie, yr. jammerklacht, lamenteeren, jammeren, weeklagen. lampet, Fr. kan of waterkruik. lamprei, Fr. 1. Jong konijn; 2. Prik, kraakbeenige visch. lanceeren, Fr. werpen, afschieten, in de mode brengen, van
LAN—LEA.
105
stapel laten loopen. Landauer, m. rijtuig voor 4 personen, met voor en achter neerslaande kap. landlord, Eng. landheer, grondeigenaar, waard. langage, Fr. taal; wijze v. spreken; langage des halles, vischwijventaal. langueur, y r. Fr. matheid, slapheid, het kwijnen, het smachten; languissant, kwijnend, smachtend. lapis infernalis, m. Lat. helsche steen; lapis lazuli, lazuur- of blauwsteen. lapsus calami, m. schrijffout; lapsus linguae, spreekfout (als men zich verspreekt). lardeeren, (vleesch) met spekreepjes opvullen of besteken. larghetto, It. (muziekterm) breed nit; een tempo tusschen largo en andante. larifari, It. gewauwel, onzinnige taal. larynx, m. Gr. strottenhoofd; laryngitis, vr. ontsteking van het strottenhoofd; laryngoscoop, m. keelspiegel. lasdate ogni speranza (voi ch' entrate), Ital. laat alle hoop achter (gij, die hier binnentreedt), laatste viers van het opschrift op de poort der hel in Dante's Divina commedia. lascief, Fr. ontuchtig, hoogst wellustig. lasso of Lazo, Sp. werpstrik, waarmee de cowboys in Z. Amerika het vee opvangen. last, not least, Eng. het laatste, maar niet het minst gewichtige. latent, Lat. verborgen, verscholen, gebonden. Lateraan, Lat. Pauselijk paleis to Rome. latifundium, Lat. verbazend groat landgoed der oude Romeinen; latifundia perdidere Hallam, de groote landgoederen (het groot-grondbezit) richtte(n) Italie ten gronde. (woos van Plinius). latinisme, o. eigenaardige Latijnsche uitdrukking; latinist, kenner van het Latijn. latrine, yr. Lat. bestekamer. laudanum, o. Gr. slaapwekkend, pijnstillend middel dat van opium bereid is. laureaat, m. Lat. bekroond dichter. law, vr. Eng. wet. lawine, yr. sneeuwstorting in de bergen. lawn-tennis, o. Eng. balspel in de open lucht. laxans, m. afvoerend of buikzuiverend middel; laxeeren, de ontlasting bevorderen. lazaret, o. ziekenhuis, vooral voor besmettelijke ziekten, quarantaine-verblijf. lazaroni, mrv. It. straatgepeupel, (bedelaars en losse werklui), baliekluivers in Napels en op Sicilie. lazzo, mrv. lazzi, It. geestige zetten, rake antwoorden kluch. tige gebaren, kwinkslagen. leader, Eng. leader, hoofd van een politieke partij; leading.
106
LEC—LEV.
article, hoofdartikel (in een courant). lector benevole, welwillende lezer; lectori benevolo, aaa den welwillenden lezer; lectori salutum! den lezer heill lector, voorlezer, hulpleeraar aan een hoogeschool; lectrice, Fr. voorlezeres; lectuur, yr. het lezen, dat waft men leest. legaal, Fr. wettig, rechtmatig, legaliteit, wettigheid; legaliseeren, gerechtelijk bekrachtigen, geldig maken. legaat, Lat. helper van een Romeinsch veldheer; voornaam pauselijk gezant; o. erfmaldng, schenking bij uitersten wil, legeering, yr. metaalmenging, alliage. legende, Fr.beschrijving van een Heilige; sage;omschrift van een munt of medaille; legendarisch, tot het rijk der sagen behoorend. leges, mrv. (meerv. van lex, Lat. wet.) vastgestelde vergoeding voor bepaalde werkzaamheden van ambtenaren, schrijfkosten. legion d' honneur, o. legioen van eer (Fransche ridderorde). legitiem, Fr. wettig; legitieme portie, wettelijk erfdeel; legitimeeren, wettigen, voor echt verklaren, zich legitimeeren, zich in zijn kwaliteit doen erkennen (van den ambtenaar, enz.); legitimisten, politieke partij, welke de erfelijkhdd van de vorstelijke waardigheid hooger stelt dan den yolkswil; in Frankrijk: aanhangers van de afstammelingea van Karel V; legitimiteit, yr. wettigheid. leitmotief, leitmotiv, o. D. telkens wederkeerende, kenaierkende melodie in een muziekstuk. lento, Ital. muziekterm: langzaam; lento di molto, zeer laagzaam. lepra, Lat. melaatschheid; leproos, melaatsch. les affaires sont les affairesi Fr. zaken zijn zaken! zaken doen gaat voor alles! lesbische liefde, onnatuurlijke ontucht van vrouwen oader elkaar. lêse-majeste, vr. Fr. majesteitsschennis, fig. gekwetste trots. l'Etat c'est moi, de staat ben ik! gezegde van Lodewijk XIV. lethargie, yr. Fr. slaapzucht, ongevoeligheid, zorgeloosheid. lethe, (Gr. fabelleer), de stroom der vergetelheid in de onderwereld, (de schimmen dronken van zijn water en vergaten dan al het verledene). lettre de cachet, yr. Fr. bevelschrift der Fransche koningen van voor de Revolutie, inhoudende den last tot (meestal willekeurige) gevangenzetting of verbanning. levee en masse, vr. Fr. het in mama dienst nemen der Fransche bevolking tijdens de Revolutie (1792). lever, o. de morgenopwachting bij een vorst. Leviathan, m. Hebr. monsterachtig waterdier, (Job. XL en XLI). Leviticus, het 3e boek van Mozes, dat de verordeningen voor de Levieten, dd. de nakomelingen van Levi, (priesters van lageren rang bij de oude Joden) bevat.
LEX—LIN.
107
lex, yr. Lat. wet; lex fundamentalis t de grondwet; lex talionis, de wet der wedervergelding. lexicon, o. Gr. woordenboek. l'homm.e propose, Dieu dispose, Fr. de mensch wikt, God beschikt. liaison, m. Fr. verbintenis, vluchtige liefdesbetrekking. lianen, yr. mrv. slingerplanten in de tropische landen. has, vr. Fr. veter, rijgsnoer, bundel aaneengeregen papieren, pak geschriften of bankbiljetten. libel, o. Lat. (letterlijk: boekje), smaadscbrift, schotschrift. liberaal, vrijzinnig; liberalisme, o. vrijzinnigheid op staatkundig, godsdienstig en wetenschappelijk gebied; liberalistisch, minachtende term voor liberaal; liberaliteit, yr. onbevooroordeeldheid, vrijzinnigheid; librettist, liberte, yr. Fr. vrijheid; liberte, egalite et fraternite, vrijheid, gelijkheid en broederschap, (kernspreuk der Fransche republiek); libre, Fr. vi ij; libre arbitre, vrije wil; libre penseur, vrljdenker. libretto, o. (mrv. libretti), tektsboekje, operatekst; librettist, schrijver van operateksten. licentie, yr. Lat. verlof, bewilliging, vergunning, patent; teugelloosheid, uitspatting; licentia poetica, dichterlijke vrijheld; licentieeren, toestaan, vergunning geven, afdanken; licentiaat, candidaat-dokter (in de rechten, in de geneeskunde, enz.). lictor, Lat. gerechtsdienaar in het oude Rome ( die een pijlbundel droeg). lieeren, Fr. verbinden, vereenigen; met i e m a n d g elie e r d z ij n, heel goede vrienden met hem zijn. lieu d'aisance, Fr. bestekamer. life, Eng. leven; life-boat, reddingsboot; life-preserver, (lett.: „levensbehoeder"), ploertendooder. liga, Sp. ligue, Fr. verbond, vereeniging, eedgenootschap. figne, Fr. lijn. Lilliputters, bewoners van Lilliput, (verdicht land in Swifts boek Gullivers Reizen), dwergen; fig. kleingeestige, verachtelijke menschen. limiet, yr. Fr. grens, som, waartoe men bieden kan of crediet heeft; limiteeren, beperken, begrenzen; limitatie, yr. beperking, begrenzing; limited, Eng. beperkt, verkorte term om aan to duiden dat de aandeelhouders van een maatschappij slechts een beperkte verantwoordelijkheid hebben (afgekort Ltd.). limonade gazeuse, yr. Fr. schuimende limonade. limousine, yr. gesloten coupe-vormige automobiel met glazen zijwanden. lineair of linearisch, Fr. lijnvormig. lingam, m. Sanskr. het mannelijk lid als zinnebeeld van de teelkracht der natuur. lingerie, vr. Fr. linnengoed, winkel van lijfgoed. linguaal, Lat, wat tot de tong behoort, met de tong gevormd
108
LIN—LOG.
wordt; linguist, taalkenner, taalgeleerde; linguistiek, vr. taalwetenschap, taalgeleerdheid. linoleum, waterdicht zeildoek waarop een mengsel van ge. pulveriseerde kurk met lijnolie is aangebracht. lion(ne), Fr. (lett.: leeuw (in) ) beroemd persoon, opzienwek. kend doch snel weer verdwijnende persoonlijkheid; heer (dame) , die uitmunt door elegantie. liquideeren, Fr. in orde brengen, vereffenen, een handels.. zaak afwikkelen en opheffen; liquidatie, yr. het vereffenen, enz.; liquidateur, hij, die belast is met de liquidatie van een zaak. lira of lire, yr. It. munt = 50 cents. litanie, yr. Gr. smeekgezang, klaaglied, aanroeping (in de R.K. kerk); fig.: langwijlige klacht of opsomming. lithograaf, Gr. steenteekenaar, steendrukker; lithographie, yr. steendrukkunst. (lithographeeren, lithographisch.) lits jumeaux, Fr. twee bij elkaar behoorende denpersoons. ledikanten. little, Eng. klein. lit(t)oraal, o. Lat. kustland, kustgebied. litterair of litterarisch, Fr. letterkundig, tot de fraaie letterer behoorend; soms ook: wetenschappelijk, geleerd; lifterator, Lat. letterkundige; litteratuur, yr. Fr. letterkunde, alles wat over een bepaald onderwerp geschreven is. liturgie, vr. Gr. kerkgebruik, kerkformulier, orde van den kerkdienst; liturgisch, volgens het kerkvoorschrift. livrei, Fr. dienstkleeding. livret, o. Fr. boekje, zakboekje voor militairen of werklieden. llama, zie lama. llano, m. uitgestrekte boomlooze vlakten in het noorden van Zuid Amerika. Lloyd, naam van den eigenaar van een Londensch koffiehuis, waar in de 18e eeuw de reeders, makelaars en assuradeurs uit die stad bijeenkwamen. Deze vormden in 1727 een vereeniging, die zij eveneens Lloyd noemden, welke naam nu nog door verscheidene stoomvaartmaatschappijen gevoerd wordt. locaal, Fr. plaatselijk; locaalspoorweg, buurtspoorweg; loca. liseeren, binnen een bepaalde ruimte beperken. locataire, Fr. huurder, pachter. loch, Eng. meer (in Schotland). loco citato, Lat. op de aangehaalde plaats. Locomobile, Fr. verplaatsbare stoommachine in gebruik bij het landbouwbedrijf; Locomotief = stoommachine op wielen gebruikt am treinen to trekken. lock-out, m. Eng. het in massa gedaan geven aan de werklieden door hun patroons (als strijdmiddel). logarithme, Gr. kunstgetal ter verkorting van de vermenigvuldiging, deeling, machtsverheffing en worteltrekking. loge, yr. Fr. afgezonderd gedeelte in een schouwburgzaal
LOG—LYN.
109
bestemd voor een bepaald aantal bezoekers; vereeniging en vergaderzaal van vrijmetselaars; loge grillee, getraliede loge (welke het inkijken belet). loggia, yr. Ital. overdekte gaanderij rondom de bovenverdieping van een huis. logica, y r. Lat. de wetenschap van het juiste denken, leerboek daarover; aanleg om juist te redeneeren; eigenaardige denkwijze; logisch, overeenkomstig de logic a. logogrief, Gr. vr. woord- of letterraadsel. Loki (Noorsch) God der verwoesting bij de oude Noren. lord, Eng. titel van den hoogen adel; lord-mayor, titel van den eersten burgemeester van Londen en York. lorette, Fr. elegante jonge vrouw van lichte zeden. louis d'or, m. Fr. vroegere Fransche gouden munt (= f 10). loupgaron, Fr. weerwolf. louvre. Fr. oude koninklijk paleis in Parijs; naam van een groat warenhuis in Parijs. lovelace, Eng. innemend en daardoor voor vrouwen gevaarlijk man. loyaal, Fr. rechtmatig, getrouw, eerlijk, verknocht (aan zijn vorst of aan zijn land); loyauteit, yr. getrouwheid. lubriciteit, Fr. zinnelijkheid; lubriek, zeer wellustig. lucratief vr. winstgevend. lector et emergo, Lat. ik worstel en kom boven. luculisch, weelderig en overdadig (van maaltijden, zoo genoemd naar den rijken Romein Lucullus uit de eerste eeuw voor Chr.). ludimagister, Lat. schoolmeester. hies venera, vr. Lat. venerische ziekte. luguber, Fr. treurig, akelig, somber. lumen mundi, Lat. licht der wereld, genie. lumineus, Fr. (lett.: lichtend), duidelijk, he1der, van pas. luna, vr. Lat. de maan; lunair, wat de maan betreft. lunch(eon), Eng. tweede (warm) ontbijt tegen den middag; lunch-room, restaurant, waar men een lunch kan gaan gebruiken; lunch-tongue, tong in blik. lune de miel, vr. Fr. wittebroodsweken. lunette, yr. Fr. klein, vooruitgeschoven verdedigingswerk. l'union fait la force, Fr. eendracht maakt macht. lustre, m. kristallen lichtkroon, kroonkandelaar; Eng. zekere glanzende katoenen stof. lustrum, (mrv. lustra), o. Lat. tijdperk van vijf jaar. lux, vr. Lat. licht. luaus of luxe, yr. Fr. weelde, oveidaad; luxueus, weelderig; luxurieus, wellustig, ontuchtig. lyceum (mrv. lycea), o. Lat naam der rijks-gymnasia in Frankrijk. (De stedelijke heeten college's). lynchwet, eigenmachtige voltrekking van een straf door een volksmassa (meestal door den overtreder op barbaarsche wijze of te maken); lynchen, zonder vonnis ter dood
110
LYR—MAG.
brengen. Lyra, vr. Gr. lyrisch, zangerig, gevoelvol; lyrische, poezie, gedichten, waarin de schrijver zijn eigen gevoelsleverx weergeeft; lyrisme, o. dichterlijke vlucht, gloed; ook: gezwollenheid van den stijl. Lysol, Gr. bacterien doodende, vloeibare ontsmettingsstof.
M M, (Rom. getal) = 1000; M' (voor Schotsche namen) mac, zoon van ....; Mlle = mademoiselle, Fr. mejuffrouw; Mme, = madame, mevrouw; Mrs, = messieurs, Fr. mijr_eheeren, of Eng. mistress, mevrouw; M.S. = manuscript. macabre, Fr. triest, somber, luguber, dance macabre, `.7.% doodendans. macadamiseeren, een weg verharden door klein geklopt graniet (naar de methode van Mac Adam). macaroni, mrv. Ital. meelspijs, bestaande nit holle pijpen. macchiavellisme, o. de leer van Macchiavelli (16e eeuw), sluwe, gewetenlooze politiek. mache, Fr. geweekt; papier mache, geweekt en daarna geperst papier. machinatie, yr. Fr. kuiperij, intrige. Machin, Fr. Dinges. mackintosh, Eng. ouderwetsche, waterdichte regenmantel. mason, Fr. (vrij)metselaar; magonnerie, yr. vrijmetselarij; magoniek, tot de vrijmetselarij behoorend. macrocosmos, m. Gr. de heele wereld, het gansche wereld gebouw het heelal verg.: microcosmos). madame, Fr. mevrouw (titel van i e d e r e getrouwde vrouw in Frankrijk); mademoiselle, mejuffrouw; madonna, Ital. Onze-Lieve-Vrouw. Madrigaal, Fr. Lyrisch gedicht (meestal erotisch) van 6-11 regels, met 3 rijmen. maecenas, rijke kunstbeschermer (naar een Romeinsch rid.. der van dien naam, gest. 8 na Chr.) maestoso, Lat. plechtig, verheven. maestro, Ital. meester, groot kunstenaar, (architect of musicus); maestro, yr. verhevenheid en kracht van uitvoering, meesterschap. mafia, It. maffia, geheim rooversverbond op Sicilie. maggiore, It. grooter, sterker. Maggyaren (Hongaarsch) oorspronkelijke naam der Hon.. garen. magle, vr. Lat tooverkunst, geheime wetenschap; magiar. Oostersch geleerde, (inz. sterrenkundige); magisch, door tooverkracht, betooverd. magister, Lat. meester, leermeester; magistraal, meesterlijk; magistraat, overheidspersoon, rechter, stadsregeering, magistratuurt yr. overheid, regeering, rechterlijke macht
MA G—MAM.
Ill
magaaat, m. rijksgroote, lid van den hoogen adel (in Hongarije en Polen). magnetiseur, persoon, welke zieken geneest door (dierlijk) magnetisme, d.w.z. doordat er van hem uit jets op den patient schijnt in te werken. ma iciat, Lat, lofzang ter eere van de H. Maagd; magnifiek, heerlijk, luisterrijk, prachtig. mahagonie, mahonie, zeer hard hout uit W.-Indie. maidenspeech, yr. Eng. de eerste rede, het debuut van een kamerlid of minister. (maid = maagd). mail, vr. Eng. valies, brievenzak, brievenpost, postdienst tusschen Europa en de andere werelddeelen; mailboat, stoomboot die de post vervoert. main, yr. Fr. hand; a quatre mains, vierhandig (spelen); main morte, yr. doode hand; onroerende, onvervreemdbare goederen der geestelijkheid. maintenee, yr. Fr. gekamerde vrouw, mainteneeren, een vrouw houden als bijzit. maire, Fr. burgemeester; mairie, vr. gemeentehuis. maitre, Fr, meester, gebieder, heer; maitresse, minnares, bijzit; maitrise, vr. meesterschap. maizena, It. zeer fijn maismeel. majestueus, Fr. verheven, prachtig, heerlijk, vorstelijk. Majolica, It. Italiaansche kalksteen, nagemaakt in aardewerk. majoraat, o. het erfrecht van den oudsten zoon; bezitting, welke onverdeeld het eigendom blijft van den oudsten zoon. major domus, Lat. opperhofdmeester, hofmaarschalk, (der oude Frankische koningen). maladresse, Fr. onhandigheid, lompheid. mala fide, Lat, te kwader trouw, (tegenst.: bona fide). malaise, Nu. Fr. ongesteldheid, ongemak, toestand van croote slapte in handel en nijverheid. malaria, yr. Ital. moeraskoorts (veroorzaakt door ongezonde uitwasemingen van den grond). mal - son aise, Fr. niet op zijn gemak. malcontent, Fr. ontevreden. maledictie, Fr. vloek, verwensching. malice, vr. Fr. arglistigheid, schalksheid; malicieus, arglistig, boosaardig, moedwillig, schalksch. malpropre, Fr. slordig, morsig. maithusianisme, (zoo genoemd naar den economist Malthus, 1843), het streven om den aanwas der bevolking te beperken; nieuw-malthusianisme, o. beperking van het kindertal door aanwending van voorbehoedmiddelen. malversatie, yr. Fr. ontrouwe ambtswaarneming, verduistering van toevertrouwde gelden. Mammon, (Chaldeeuwsch) de geld- of goudgod; de aardsche rijkdommen, waaraan men hangt. mammouth of mammoeth, m. (Russ.) reuzenolifant nit de voorwereld.
112
MAN—MAR.
manager, Eng. bestuurder, rigisseur, trainer. Manchesterschool of -partij, de voorstanders van vrijhandel. manco, o. rt. het tekort bij de aflevering van koopwaren. mandaat, o. Fr. bevel, last, volmacht, postwissel; mandataris, lasthebber, gevolmachtigde,mandat imperatief, gebiedende, bindende opdracht. mandarijn, Port. ieder Chinees staatsbeambte. mandament, o. Fr. herdelijke brief of vermaning van een bis. schop aan zijn diocesanen. mandoer, Maleisch, opzichter in Ned. O.-Ind. manage, vr. Fr. rijschool; listige handelwijze. manifest, o. Fr. openlijke bekendmaking; manifestatie, vr. het openlijk bekend maken, openbaar optreden om indruk te maken; manifesteeren, bekend maken, konddoen, deelnemen aan een manifestatie. manipulatie, vr. Fr. behandeling, aanwending van handgrepen, betasting; manipuleeren, behandelen, omgaan met, betasten. manoeuvre, vr. Fr. handeling, besturen van een schip, krijgsoefening, slinksche streek; manoeuvreeren, oefeningen houden, slinksche streken uithalen, maatregelen nemen. manometer, m. werktuig om de drukking to meten in stoomketels, gashouders, enz. mansion-house, Eng. woning v. d. lord-Mayor in Londen. manuaal, o. handboek, klavier, toetsenrij; manus, Lat. hand; manu armata of manu militari, gewapenderhand; in manus proprias, in eigen handen, (d.w.z. voor den geadresseerde persoonlijk). manuscript, o. (verkort: M.S.) handschrift. maquereau, Fr. koppelaar hoerwaard. (vrouwelijk: maquerelle). maraboet, (marabout), Arab. vrome Mohamedaansche kluizenaar. Marathon, Gr. plaatsje bij Athene (op VA K.M. afstand); Marathon-loop = wedloop over 7% K.M. maraudeur, (marodeur), Fr. plunderaar, trosboef;op marode gaan, uit stelen gaan. marconist, It. radiotelegraphist (aan boord). marchand tailleur, Fr. kleermaker, die tevens stoffen verkoopt; marchandeeren, loven en bieden. maremmen, yr. It. ongezonde, moerassige streken langs de trust van Italie. margaritas ante porcos, Lat. (werp geen) paarlen voor zwijnen. mange, yr. Fr. rand, wit (van een bladzijde, enz.). manage, m. Fr. huwelijk; manage de raison, huwelijk uit verstandelijke overwegingen. marionet, Fr. ledepop, iemand die zich tot alles laat gebruiken. maritiem, Fr. tot de zee behoorend, op zee heerschend. mark, m. Duitsche munt (= 60 cents).
MAR—MAT.
113
aarketenster, Fr. zoetelaarster (die ververschingen verkoopt aan soldaten). markeur, (marqueur), Fr. bediende, die de punten telt bij het biljarten. marmelade, yr. Fr. met suiker verdikt vruchtensap. inarokijn, Fr. gekleurd geitenleer. marquant, Fr. in 't oog vallend, uitstekend. /marquise, Fr. (letterlijk: markiezen) oprolbaar linnen zonnescherm. Mars, Lat. de krijgsgod; een der planeeten. Marseillaise, yr. Fr. het krijcslied der Marseillanen die in 1792 naar Parijs trokken, het lied der Fransche Revolutie (woorden en muziek van Rouget de Lisle). martiaal, Fr. krijgshaftig, strijdbaar, moedig. martyrologie, yr. Gr. geschiedcnis der martelaren. Maryland, tabak uit den gelijknamigen Noord Amerikaanschen staat. masculini generis, Lat. van het mannelijk geslacht. maskeeren, Fr. bedekken bewimpelen, verbloemen. massa, in de negertaal: meester. massacre, Fr. gruwelijk bloedbad. masseeren, Fr. kneden en wrijven van het lichaam, als geneeskundig of verfrisschend procede, door een masseur of masseuse. massief, Fr. stevig, vast, dicht, niet hol, onbehouden, plomp. mastodon(t), m. Gr. groat voorwereldlijk zoogdier. imasturbatie, vr. Gr. zelfbevlekking (= onanie). mastiek, m. Gr. soort gom, die men kauwt om een welriekenden adem to krijgen. masurka, mazurka (Poolsch) Poolsche nationale dans. matador, Sp. stierendooder bij de corrida's; aanzienlijk, gewichtig man, iemand die uitmunt. match, y r. Eng. weddenschap, wedloop, wedstrijd, partij. mater, Lat. moeder; mater dolorosa, moeder der smarten (de H. Maagd); (zie alma); mater familias, de huismoeder. inateriaal, o. materialen, Lat. de ruwe stof tot eenig werk, bouwstof, grondstof, bestanddeelen; materie, yr. Lat. stof, grondstof, zaak, onderwerp; stof (als tegenst. van gees t); materialist, aanhanger van het materialisme, d.w.z. van de leer dat de stof, de ma t e r i e (di de lichamelijke zelfstandigheid) de eenige en eindoorzaak is van al wat bestaat; materialiseeren, lichamelijke hoedanigheden aannemen; materieel, bijvoeglijk naamwoord: stoffelijk, lichame-. lijk; zelfstandig naamwoord: voorraad van dingen, die men (bijv. bij de bearbeiding van iets) benut; het geschut van het leger. mathematicus, m. Gr. wiskundige, wiskunstenaar; mathema, tika of mathematiek, vr. wiskunde; mathematisch, wiskundig; mathesis, vr. = ma t h e m a t i e k. matinee, vr. Fr. ochtendconcert; matineus, vroeg bij de hand, 8
114
MAT—MEL,
gewoon aan vroeg opstaan. matriculaire bijdragen, die iedere Duitsche bondstaat opbrengt voor de algemeene uitgaven, matrijs, Fr. 1. Moer waarin een spit van een schroef draait; 2. Vorm waarin in de lettergieterij de letter gegoten wordt. matrimonium, a Lat. echt, huwelijk, huwelijksleven; matri, moniaal, wat op het huwelijk betrekking heeft. matrone, Lat. gehuwde vrouw uit den deftigen stand. mausoleum, o. Lat praalgraf. mauvais gout, Fr. slechte smaak. maxim, m. machine-geweer, mitrailleuse. maximaal, wat een maximum (mrv. maxima), d.w.z. de grootste mogelijke hoeveelheid, het hoogst mogelijke bedrag, uitmaakt. maxin3e, y r. Fr. grondstelling, maatstaf, richtsnoer. mea culpa, Lat. (het is) mijne schuld. mechanica, yr. Gr. de wetenschap van de beweging der lichamen; mechanicus, werktuigkundige; mecbtanisch, werktuigelijk; mechanisme, bewerktuiging. mediaan (letterlijk: midden-groot) papierformaat (56 X 40 c.M.). medicament, o. Lat. artsenij, geneesmiddel; beniiddelaarster. medicament, o. Lat. artsenij, geneesmiddel; medicinaal, geneeskundig, geneeskrachtig, tot de artsenijen behoorend, medicine doctor, doctor in de medicijnen; medicos, (mrv. medici), geneesheer; medisch, tot de geneeskunde behoorend. medio, Lat. middelen, in het midden van. meditatie, vr. Lat. overpeinzing, bespiegeling; mediteeren, bepeinzen, stille gebeden of vrome bespiegelingen haus/en. medium, o. Lat. het midden, de middenstof, de overbrengende stof, de tusschen-persoon, waardoor, volgens de spiritisten, de geesten met de menschen verkeeren; mediamiek, de hoedanigheid bezittend om als medium op to kunnen treden. Medusahoofd, fig: afgrijselijk, schrikbarend voorwerp. meeting, vr. Eng. (spreek nit: mieting); bijeenkomst, vergadering. Megera, (fabelleer) helsche furie, boosaardig wijf. melancholie, yr. Gr. zwaarmoedigheid, droefgeestigheid; melancholisch, droefgeestig; melancholicus, droefgeestig mensch. mileeren, Fr. mengen, onderdoen; een gemeleerd gezelschap, waarvan niet alle personen tot den deftigen stand behooren. o. Fr. zeer krachtige springstof voor oorlogsdoeleinden. melodie, yr. Gr. zangwijs, wijs, welluidendheid; melodisch, of melodieus, zangerig, z,oetklinkend; melodrama, o. oudtijds: drama met muziek begeleiding, nu: populair tooneel..
MEM-1VIES.
115
stuk met sterke effecten; melodramatisch, opgeschroefd, overdreven gevoelvol. memento! Lat. gedenk! memento mod gedenk te sterven! memento zelfst. nw. herinneringsteeken. memorie (Fr. memoire), yr. geheugen; opstel, verhandeling, beschouwing (over i onderwerp); inh,foires, mrv. gedenkschriften; memoriseeren, van buiten leeren. memotechniek, vr. de kunst am het geheugen te oefenen. menage, yr. Fr. huishouding, soldatenkost; menageeren, Fr. ontzien, voorzichtig behandelen, spaarzaam omgaan met; zich menageeren, zich in acht nemen, zich matigen; mena. genie, yr. wilde beestenspel. menestreel, Fr, dienaar en begeleider der troubadours, (z.a.); minnezanger (in Schotiand). mene thekel, (afkorting van: mene mene thekel upharsin), Chald. (geteld, geteld, gewogen, gedeeld), duistere onheilspellende profetie (Daniel I), waarvan de populaire zegswijze: „gewogen en te licht bevonden" afkomt. Mennoniet of Menist, Doopsgezinde. mens sana in corpore sano, Lat. een gezonde ziel (siechts) in een gezond lichaam. menstruatie, vr. Fr. de maandstonden der vrouwen. mentaal, Fr. in den geest, in de gedachte; mentaliteit, vr. de toestand van den geest, de geestesrichting, de wijze van denken. mention honorable, yr. Fr. eervolle vermelding. mentor, m. Gr. oudere leidsman, raadgever en opvoeder van een jongmensch. menu, o. Fr. lijst (naar volgorde) van de gerechten. menuet, o. Fr. ouderwetsche langzame, statige dans. mercantiel, Lat. den handel betreffende; mercantiel system, o. het begunstigen van den handel ten koste van andere takken van bedrijf. Mercurius of Mercuur, (fabelleer) god van den koophandel, van de dieven; de bode der goden; zelfst. nw. o. kwikzilver. meridiaan, m. Lat. middaglijn, lentecirkel; meridionaal, delijk. werite, yr. Fr. verdienste, gewicht, waarde. merveille, yr. Fr. wonder, wonderwerk; merveilleus, wonderbaarlijk. mesalliance, vr. Fr. huwelijk beneden iemands stand; zich mesallieeren, zulk een huwelijk sluiten. mesmerisme, o. de leer van 1VIesmer (t 1815) (genezing door dierlijk magnetisme). messagerie, yr. Fr. (zee) transportmaatschappij. Messalina, schaamtelooze, wulpsche vorstin of vrouw. messias, Hebr. gezalfde of koning, de door de Loden verwachte verlosser.
suefirsidor, Fr. oogstmaand, de lode maand van den republ.
116
MET—MIN.
kalender (19 Juni-18 Juli). inetallieken, ( Oostenrijksche) staatsschuldbrieven, die i* metaal (zilver) aflosbaar zijn. metallurgic, vr. wetenschap van het afscheiden van de meta1en uit de ertsen, de mijn- en bergwerkkunde. metamorphose, vr. Gr. gedaantewisseling; metamorphoseerea, van gedaante verwisselen. inetaphoor, vr. Gr. overdrachtelijke, figuurlijke zegswijs. metaphysiek of metaphysica, vr. Gr. de wetenschap van het bovenzinnelijke, de bovennatuurkunde; metaphysisch, bovenzinnelijk. metempsychose, yr. Gr. zielsverhuizing. meteor, m. Gr. luchtverschijnsel, zeldzaam verschijnsel in den dampkring; meteorologisch instituut, instelling voor waarneming omtrent het weder; meteorologic, vr. weerkunde; meteorolith, m. luchtsteen. methode, vr. Fr. wijze, manier; leerwijze, orde in voordracht of onderwijs; methodiek, yr. de leer der methode bij het onderwijs, voordrachtsleer; methodisch, planmatig, ordelijk; Methodisten, dwepende christelijke secte in Engeland en N. Amerika. miticuleus, Fr. angstvallig, uiterst nauwgezet métier, o. Fr. ambacht, vak, handwerk. metronoom, m. instrument om bij muziek nauwkeurig de maat to geven, maatmeter. metropole of metropolis, vr. Gr. de moederstad, (met betrekking tot de dochtersteden of kolonién) vanwaar uit yolksplantingen gesticht worden; wereldstad; zetel van een metropolitaan, of metropoliet, d.i. een bisschop van de Grieksche kerk. mezza voce, It. muziekterm; met gedempte stem. miasma, (mrv. miasmen), vr Gr. in de lucht verspreide, uit den grond opstijgende ziektestoffen. microben of micro-organismen, de kleinste, alleen met een microscoop (vergrootglas) waarneembare levende wezens. microphoon, yr. geluidversterker (bij telefonen). mignon(ne), Fr. gunsteling (e), lieveling (e). migraine, vr. Fr. eenzijdige, z.g. schele hoofdpijn. mikado, geestelijke titel van den keizer van Japan. milieu, o. Fr. omgeving, waarin jets gebeurt of waarin men leeft; le juste milieu, het juiste midden. militarisme, o. Fr. het op den voorgrond treden en het be.. vorderen van den militairen stand; militie, yr. de jaarlijksche lichtingen voor den dienst. millennium, o. Lat. het duizendjarig rijk. milliard, Fr. 1000 millioen. mimiek, vr. gebarenspel. mimosa noli me tangere, Lat. kruidje-roer-me-niet minaret, yr. Arab. toren van een moskee. mineraal, o. Lat. delfstof; mineralogie, yr. delfstofkunde;
MIN--MOD.
117
mineraloog, delfstofkundige. miniatuur, klein portret of schilderstuk, verkleinde afbeelding of nabootsing. minimum, o. (mrv. minima), Lat. het kleinste, het geringste, het laagste bedrag; minimumlijder, schertsende benaming voor een slecht bezoldigd ambtenaar; minunaal of miniem, wat een minimum uitmaakt. minister-resident, Fr. gezant van lageren rang, zaakgelastigde; ministerie, staatsbestuur, departement van een minister; ambt; openbaar ministerie, o. (O.M.) ambtenaar die bij de rechtbank aanklaagt en straf eischt; ministerieel, wat van bet minis t e r i e uitgaat, wat op de hand van het m 1nisterie is. Minotaurus, (Gr. fabelleer) menschen verscheurend monster, half mensch, half slier. min (ne) streel, zie menestreel, minuut, vr. Fr. origineel van een notarieele acte; minutietts tot in kleinigheden afdalend, kleingeestig. mirabile dictu, Lat. wonderbaar om to zeggen. miraculeus, Fr. wonderbaar, verbazingwekkend. misanthroop, Gr. menschenhater; menschenschuw, ongezellig persoon; misanthropisch, menschenschuw, ongezellig. raise en scene, yr. Fr. de inrichting van het tooneel. Miserere, o. Lat. (Erbarm U) aanhef van een R.K. boetpsalm. miss, Eng. mejuffrouw. missaal, o. Lat. misboek. missie, vr. Lat. zending (R.K.); missionaris, R.K. zendeling; missive, yr. Fr. brief, schrijven. missighit, vr. inlandsche moskee op Sumatra. mistress, Eng. mevrouw. mitaines, yr. mrv. Fr. handschoenen zonder vingers. mitraille, vr. Fr. schroot; mitrailleeren, met schroot schieten, neerschieten; mitrailleuse, vr. klein kanon met tal van loopen. snitutie, Lat. voeding; mitutief, voedzaam. mixed pickles, Eng. met azijn, mosterd en andere specerijen ingemaakte groenten en vruchten. mixtuur, yr. Lat. mengsel, artsenijmengsel. mob, Eng. grauw, gemeen, gepeupel. mobiel, Fr. beweging, marschvaardig; mobiliseeren, mobiel maken; mobilisatie, vr. het in marschvaardigen staat brengen van het leger; mobile perpetuum, o. altoosdurende beweging, denkbeeldig en veel gezocht werktuig, dat, eenmaal in beweging genet, altoos zou blijven gaan. modelleeren, Fr. modellen maken, boetseeren; modeleur, vormer. moderamen, o. Lat. bestuur, leiding, dagelijksch bestuur van een classis. moderatie, yr. Fr. matiging.
118
MOD—MON.
moderantisme, o. politiek van gematigdheid. moderniseeren, Fr. naar den tegenwoordigen smaak inrichten. modificatie, yr. Fr. verandering, wijziging; modificeereu, wijzigen, verzachten. modulatie, vr. Fr. stembuiging. modus vivendit Lat, schikking, waardoor de strijdende partijen elkaar wederkeerig verdragen. inoesjik, (Russisch), de gemeene man in Rusland. moire, gewaterd, gevlamd (vooral van zijden stoffen). Mokka, vr. fijne Arabische koffie. moleculen, yr. mrv, Fr. de kleinste deeltjes van een stof, die men zich echter nog weer scheikundig deelbaar denkt in atoment moleculaire krachten, de aantrekking en afstooting tusschen de m o1 e c u I e n onderling. molesteeren of molest(en) aandoen, overlast aandoen, binderen, plagen; molestatie, vr. overlast. mollusken, mrv. Lat. weekdieren. Moloch, Hebr. afgod, waaraan menschen (inz. kinderen) geofferd werden; fig. wat veel menschenlevens eischt. moment, o. Fr. oogenblik; gebeurtenis; beweeggrond; hoofdomstandigheid; moment-opname, zeer snelle photografische opname; momenteel, wat maar een oogenblik duurt; voor 't oogenblik. monarchic, yr. staatsregeling waarbij een vorst aan 't hoof el staat; staat, welke door een vorst geregeerd wordt; absolute monarchic, m o n a r c h i e, waarin de vorst door Been macht gecontroleerd wordt; constitutioneele monarchic, waarin de vorst met een volksvertegenwoordiging de wetgevende macht deelt en aan een grondwet gebonden is; monarchaal, tot een m o n a r c h i e behoorend, een m onarchie voorstaand; monarchist, aanhanger der m onarchie. mondain, Fr. wereldsch, levenslustig, chic. moneten, Lat. munten, geld; monetair, op de munt betrekking hebbend. money, o. Eng. geld; money-order, postwissel. monisme, o. de êênheidsleer (tegenst.: dualisme, z.a.); monistisch, tot het monisme behoorend; monist, aanhanger dier leer. monocle, m. Fr. oogglas. monogamic, yr. huwelijk tusschen een man en een vrouw; monogram, o. de (in-een gevlochten) voorletters van een naam; monografie, vr. verhandeling over den bijzonder onderwerp; monolith, m. monument uit den stuk steen; monoloog, m. alleenspraak; monomaan, iemand, die aan een idee fire (z.a.) lijdt; monopolie, o. het uitsluitend recht om zekere handel of industrie uit to oefenen; monopoliseeren, een handel of industrie tot een monopolie maken; monopolist, die monopoliseer t; monosyllabe, yr. eenlettergrepig woord; monotone, yr. eentonigheid;
MON—MOT
119
monotoon, eentonig. Monroe-leer, (naar president Monroe 1823), politiek der Vereenigde Staten, strekkende om Europeeschen invloed in geheel Amerika te weren. monseigneur, Fr. (lett.: mijn heer) titel van den Franschen troonopvolger, van prinsen van den bloede, bisschoppen, enz. monsieur, Fr. mijnheer. monstrans, m. Lat. hostie-vaas of -kelk (R.K, eeredienst). monstrueus, Fr. monsterachtig; monstruositeit, yr. monsterachtigheid. monteeren, Fr. het in elkaar zetten van machinerieen, het zetten van edelgesteenten; monteur, werkman, die m o nt e e r t; monteering, het dienst- of krijgsmanskleed. montgolfière. Fr. vr. naam der eerste luchtballons (met verwarmde lucht gevuld). monument, o. Fr. gedenkteeken; monumentaal, grootsch ea &ierlijk als een monument. mora, Lat. verwijl, vertraging; in mora, in gebreke, ac.hterstallig. moraal, Fr. zedenleer; moraliteit, vr. zedelijkheid; middeleeuwsch geestelijk tooneelspel; moralist, schrijver over moraa 1, boetprediker. moraine, vr. Fr. puir' ). van rotsen dat zich op een gletscher ophoopt. morituri te salutant, zie ave. mores, Lat. zeden, gebruiken; mores leeren, terecht zetten. morganatisch, (huwelijk), huwelijk met de linkerhand, di. van een vorst of hoogadellijk persoon met een dame van minderen stand, waarbij de eerste een kapitaal, morganica, of morgengave, uitzet, ten behoeve der echtgenoote, Wier kinderen alleen den naam en het vermogen der moeder erven. Morgue, vr. Fr. plaats, waar (te Parijs) drenkelingen ter herkenning tentoongesteld worden; morgue, trotsche, minachtende voornaamheid. Morpheus, Gr. de god des slaaps, de slaap. morphine, o. Gr. opiumzuur, sterk vergift dat als verdovingsen bedwelmingsmiddel gebruikt wordt; morphinist, iemand, die verslaafd is aan morphia e-inspuitingen. mortaliteit, yr. Fr. sterfelijkheid, sterfte. mortificatie, yr. Fr. tuchtiging, afsterving (des vleesches door boetedoeningen), beschaming; mortificeeren, tuchtigen, enz. moskee, vr. Arab. Mohammedaansch bedehuis. Moslem, (mrv. Moslemin), Arab. Mohamedaan. motie, vr. Fr. voorstel (in een vergadering); motief, o. beweegreden, spoorsiag; motiveeren, met redenen omkleeden. motor, in. Kleine door gas, benzine of electriciteit gedreven machine; motocyclette, vr. Fr. stoomfiets. motto, It. zinspreuk of aanhaling als opschrift.
120
MOT—NAD.
motu proprio, Lat. uit eigen beweging of aandrift. mousseeren, Fr. schuimen, bruisen; mousseux of mowsseca rend, schuimend. moyens, mrv. Fr. (geld)middelen, vermogen. mozaiek, o. Fr. inlegwerk. much ado about nothing, Eng. veel geschreeuw en weinig wol. muezzin, m. Arab. de afroeper der biduren op de minarets. mufti, in. Arab. Turksch opperpriester en opperrechter. mulatten, Sp. gekruist menschenras van blanken en negers. mummie, vr. Fr. gebalsemd en gedroogd lijk; mummth.ceeren, tot mummie worden, fig. versuffen. mundus vult decipi, ergo decipiatur, Lat. spreekwoord: de wereld wil bedrogen zijn, dat zij dan bedrogen wordel munnicipaal, o. Fr. wat het gemeentebestuur (de munnicipao liteit), vr. betreft. mtmitie, yr. Fr. schietvoorraad, krijgsbehoefte. muscadin, Fr. modegek, de koningsgezinde, voorname jongelri in 1793. musiceeren, Fr. muziek maken; musicus, m. toonkunstenaar. mutatie, vr. Fr. verandering (van persooneel); mutatis mu, tandus (afgekort m.m.) met wijziging van wat gewijzigd moet worden. mutua confidentia of mutua fides, Lat. wederkeerig vertrouwen; mutualiteit, vr. wederkeerigheid. Muzelman, Mohamedaan. muzen, (Gr. fabelleer) zanggodinnen. mylord en mylady, Eng. eeretitel voor heeren en dames vat, den hoogen Engelschen adel, myopie, vr. Gr. bijziendheid; myopisch, bijziend. myriade, yr. Fr. tienduizendtal; ontelbaar aantal. myrrhe of mirre, yr. soort gomhars uit Abessynie en Arabi*, bitter, welriekend en geneeskrachtig. mysterie, vr. Fr. geheimnis, verborgenheid; mysterieus, gaheimzinnig, raadselachtig; mysticisme, o. geloof in eea gemeenschap tusschen God en den mensch, de geheim• wetenschap; mystiek, wat tot het mysticisme behoork verborgen, duister; mystificatie, yr. misleiding, fopperij; mistificeeren, misleiden, foppen. mythe, yr. Gr. volksoverlevering, sage, verdichting; mythyscb, wat tot de sage behoort; mythologic, vr. de goden- of fabelleer; mythologisch, wat tot de my thologie bto. boort.
N N.B. = nota bene; N.N. = nomen nesclo. nabob of nabab, verbasterd Indisch woord, beteekent: hoog. geplaatst Europeesch ambtenaar; een in Indic schatrijk geworden Europeaan. nadir, o. Arab. het voetpunt (tegenst. zenith, z.a.).
NAI—NEG.
121
man of naief, Fr. kinderlijk, argeloos; naiviteit, yr. kinderlijkheid, onschuld. naissance, Fr. geboorte; afkomst. najade, vr. Gr. water- of stroomnimf. flanking, o. oorspronkelijk Chineesche gele katoenen stof. naphta, y r. Gr. sterk brandbare, witte aardolie. napolitaine, Fr. in Rheims vervaardigde wollen stof voor mantels. narcoticum of narcotisch middel, slaapwekkend, bedwelmend middel. sargileh, y r. Turksche tabakspijp, bestaande uit een flacon met geparfumeerd water waar de rook door gaat, alvorens in den mond to komen. nasaal, Fr. wat den neus betreft; nasaal geluid, neusceluid. aationaal, Fr. wat tot de natie behoort, wat Naar eigen is; nationaliteit, yr. volkskarakter, het tot een of ander yolk behooren. natura, vr. Lat. natuur; natura antis magistra, de natuur 1.4 de leermeesteres der kunsten; in naturalibus, Lat. moedernaakt; naturaliên, mrv. zeldzame natuurvoortbrengselen, die tin musea of verzamelingen bewaard worden; naturaliseeren, opnemen als staatsburger (van een vreemdeling); naturalisatie, y r. het verleenen van burgerlijke en burgerschapsrechten aan een vreemdeling; naturalisme, o. natuurgodsdienst, (in de kunsten: het getrouw nabootsen van de natuur); naturalist, aanhanger van het naturalism e. nautisch, Fr. wat tot de scheep- of zeevaart behoort; nautische sport, watersport. navigatie, yr. Fr. scheepvaart, stuurmanskunst. ne, (vr. née), Fr. geboren. necessaire, yr. Fr. etui of doos, welke diverse voorwerpen van nut of gemak bevat (t oiletnecessaire bijv.). nec plus ultra, zie: non plus ultra. necrologie, vr. Gr. levensbericht van een overledene; necromantle, yr. het ondervragen der dooden naar de toekomst; geestesbezwering, necropolis, vr. doodenstad, uitgestrekte begraafplaats. nectar, m. Gr. godendrank; fig. uitgezochte, fijne drank. negatie, vr. Fr. ontkenning, van negeeren, ontkennen, loochenen; iemand of jets negeeren, doen alsof hij (het) er niet wa3; negatief, ontkennend, een ontkenning inhoudend (tegenst.: positief); zelfst. nw. photogr. beeld op de opnemingsp laat. negligeeren, Fr. verwaarloozen, veronachtzamen; neglice, o. huffs- of nachtgewaad. negotiabel, Fr. verhandelbaar. negotiant, Fr. handelaar. negrophilus, Lat. negervriend; hij die de vrijheid der negerslaven voorstaat. argus, m. de gekroonde (titel van den keizer van Abessynie).
122
NEH—N1R.
nekrung, D. smalle /andtong voor een inham (haf) der zee. ne iteretur, Lat. het worde niet herhaald! (op recepten, verbod voor den apotheker het recept nogmaals klaar to maken). Nemesis, y r. Gr. de godin der wrekende rechtvaardigheid; de vergelding, de wraak der goden. neo, Gr. =-- nieuw; neologisme, yr. nieuw woord of woord dat in een nieuwe beteekenis gebruikt wordt; neophiet, (lett.: nieuwe spruit) nieuweling, pas bekeerde, pas (in)gewijcle. nepotisme, (van Lat. nepos, kleinzoon, neef, bloedverwant) het bevoorrechten van bloedverwanten. Neptunus, Lat. God der zee; planeet. nervus rerum, Lat. zenuw of ziel van alle zaken, (het geld); nerveus, zenuwachtig; nervositeit, zenuwachtigheid. Nessuskleed, (Gr. fabelleer), jets vreeselijk pijnlijks wat men niet van zich of kan zetten. nestor, (Gr. fabelleer) schrander, eerwaardig grijsaard; de oudste. neuralgie of nevralgie, vr. Gr. zenuwpijn, zenuwlijden; neurasthenie, vr. zenuwzwakte met verhoogde gevoeligheid; neurasthenicus, neurasthenica, neurasthenici, lijder, lijdster, lijders aan n e u r a s t h e n i e; neurose of neurosis, storing in het zenuwstelsel. neutraal, Fr. onzijdig, onpartijdig; neutraliteit, vr. onzijdigheld; neutraliseeren, onzijdig maken of verklaren; opheffen, overbodig maken. ne varietur, Lat. dat niets veranderd worde; editie ne variety'', definitieve uitgave. new, Eng. nieuw. nicotine, yr. tabaksstof; zeer krachtig vergif, dat zich in de tabak bievindt. night, Eng. nacht, avond; nightcap, slaapmutsje. nigromantie, yr. Gr. zwarte kunst, tooverkunst. nihil of nil, Lat. niets; nil admirari, niets bewonderen, zich over niets verwonderen; nil desperandum, aan niets wanhopen; nihil humani a me alienum puto, zie homo sum; nihilisme, het niet-zijn; de leer der vernietiging; beweging in Rusland, welke stond op het standpunt van „de ontkenning van al wat de bourgeoisbeschaving nu met vereering omringt" (Kropotkine); nihilist, aanhanger van het n i h ilisme. nimbus, m. Lat. stralenkrans om het hoofd der heiligen. fig.: de luister en glans, die uitstekende personen omringen. nimf zie nymph. nimrod, (naar den Chaldeeuwschen koning van dien naam) een geweldig jager. n' importe, Fr. het doet er niet toe. nirwana, o. Ind. in de Boeddhistische leer: de vergetelheid van al het aardsche, het wegzinken in het niet.
NIT—NON.
123
nitroglycerine, gele olieachtige vloeistof, die zeer hevig ontploft door een schok of door plotselinge inwerking van warmte. niveau, o. Fr. waterpas, pijl, gelijkheid van rang of verdienste; nivelleeren, waterpas maken, effen of gelijk maken. nivase, y r. Fr. (sneeuwmaand) de vierde maand van den reoublikeinschen kalender (21 Dec. tot 19 Jan.). nixen, (enkelv. nine), in de Germaansche fabelleer: boosaardige watergeesten. noble, Fr. edel, voornaam, enz.; noblesse, vr. adeldom; noblesse d' epée, met den degen veroverde adeldom; noblisse oblige, adeldom legt verplichtingen op. nobody, Eng. niemand; onbeduidend persoon. no cure no pay, Eng. geen herstel, geen betaling (clausule in contracten betreffende het lichten van schepen, enz.: slaagt de aannemer niet, dan ontvangt hij geen betaling). noctambulisme, o. Fr. het slaapwandelen; noctambulist, Lat. slaapwandelaar. nocturne, vr. Fr. (notturno, It.) romance of muziekstuk van teederen en droefgeestigen aard. nolens volens, Lat. goedschiks of kwaadschiks; noli me tangene, raak mij niet aan! (zie mimosa). nom de guerre, m. Fr. oorlogsnaam, naam waaronder men strijdt, pseudoniem, waaronder men schrijft, (in welke laatste beteekenis ook gebruikt wordt nom de plume, lett.: pen-naam). nomaden, Gr. mrv. herdersvolken, tot een herders- of rondzwervend yolk behoorende lieden; nomadisch, rondtrekkend, zonder vast verblijf. nomen, o. Lat. naam, nomen est omen, de naam is een voorteeken (als bijv. iemand die Stom beet, ook stow is); nomen nescio, (afgekort N.N.) den naam weet ik niet; nomina stint odiosa, namen noemen is hatelijk; nominaal, naar den naam, in naam; nominale waarde, de waarde die op een effect staat aangegeven; nominatie, yr. benoeming; op de nominatie staan, voorgedragen zijn; nominativus, eerste naamvaal. non, Fr. neen, niet. non-activiteit, yr. het niet in werkelijken dienst zijn. non bis in idem, zie bis. nonchalance, y r. Fr. achteloosheid; nonchalant, achteloos. non-interventie, vr. het niet tusschenbeiden komen, het onzijdig blijven.
non licet omnibus adire Corinthum, Lat. het is niet iedereen gegeven naar Corinthe to gaan, m.a.w. niet iedereen is rijk (omdat het „uitgaan" in Corinthe heel duur was). non multa, sed multum, Lat. niet velerlei, maar veel. nonpareille, vr. Fr. zeer kleine drukletter van 6 punten. non plus ultra, Lat. het toppunt, het onovertreffelijke. non possumus! Lat. wij kunnen niet! (antwoord van paus
124
NON—NUM.
vraag cm dispensatie voor Clemens VII op Hendrik een echtscheiding); een nadrukkelijke weigering. nonsensicaal, wat nonsens is, niets zegt. nonvaleur, yr. Fr. iets wat van onwaarde is, post die niet geind kan worden, onbekwaam persoon. norm, vr. Lat. regel, richtsnoer, voorschrift; normaal, volgen& den regel, gewoon, in goeden staat. nostalgic, vr. Gr. heimwee. notabelen, Lat. voorname burgers; nota bene, let wel!; noteeren, opteekenen, opschrijven, boeken, berekenen. Nota Bene, Lat. let wel. notie, yr. Lat. begrip, idee. notificeeren, Lat. bekend maken, aankondigen; notificatie, vr. kennisgeving, aankondiging. notitie, yr. Fr. aanteekening, korte be- of omschrijving. notoir, Fr. algemeen bekend; notoriteit, vr. toestand van wat notoir is. Notre-Dame, Fr. Onze-lieve-Vrouw; kerk te Parijs. notturno, zie nocturne. notulen, Lat. aanteekeningen, schriftelijk verslag van een vergadering. nourrice, Fr. min; nourrisson, zuigeling. noun verrons, Fr. wij zullen zien. nouveautes, Fr. (lett. nieuwigheden), modeartikelen; novum mrv. nova, Lat. een nieuw ding, een nieuw ontdekt felt, dat reden tot revisie geefi; novelle, vr. klein romantisch verhaal; novelette, yr. klein, vroolijk verhaal, sprookje; novellist, schrijver van novelle n; novice, Fr. nieuweling, kloosterling, die nog geen gelofte deed; noviciaat, o. proeftijd in een klooster; noviteiten = (nova), nieuwe, vreemde dingen. Noviciaat, Lat. proeftijd voor iemand die als monnik of non wil worden opgenomen; novice = nieuweling. noyade, yr. Fr. massa-terechtstelling door verdrinking (tijdens de Fransche Revolutie). nu, Fr. naakt. nuance, yr. Fr. kleurspeling, schakeering, fijne onderscheiding; nuanceeren, schakeeren, onmerkbaar doers overgaan, een bijzonderen trek of gebaar weergeven. yr. huwbaarheid. nubiel, Lat. huwbaar, manbaar; nuditeit, vr. Fr. naaktheid. nulla dies sine linea, Lat geen dag zonder een regel (schrift); geen dag zonder arbeid. numeraire waarde, courante waarde van een munt. Numeri, (letterlijk de getallen) het vierde boek van Mozes (dat de volkstelling der Israelieten bevat). numeriek, door getallen uitgedrukt of uit te drukken; nume.. roteeren, nummeren; numeroteur, m. getallenstempel. sumismatiek, yr. munt- of penningkunde; nuinismaticus, ken. ner van munten en penningen.
NUN—OBS.
125
nundatie, Lat. aankondiging; aanklacht. nuncius, Lat. pauselijk gezant beneden den kardinaalsrang; nunciatuur, pauselijk gezantschap, waardigheid van n u nt I U 3.
nuptiaal, Fr. wat het huwelijk aangaat. nymph, Gr. of nimf, onder- of halfgodinnen b.d. Romeinen en Grieken, in de gedaante van bevallige jonge meisjes. Zij leefden duizend jaar en beheerschten en bezielden bepaalde voorwerpen in de natuur: bergnymphen, boschnymphen, enz. nymphomanie, yr. onbevredigbare geslachtsdrift bij vrouwen.
O 0' (voor Iersche namen) beteekent zooveel als noon van en wijst op min of meer adellijke afkomst; O.M. Openbaar Ministerie. oats, Eng. haver. oase, vr. vruchtbare plek in de woestijn; lieflijk plekje. obductie, Fr. gerechtelijke lijkschouwing. obelisk, m. Gr. spitszuil, Egyptische gedenkzuil (15 a 20 M. hoog). object, o. Lat. voorwerp, zaak; objecteeren, tegenwerpingen of bedenkingen maken; objectie, vr. tegenwerping of bezwaar; objectief, als voorwerp, zonder rekening te houden met persoonlijke voorkeur of inzichten (o b j e c t i e v e beschouwing); objectiviteit, yr. de eigenschap van o b• jectief te kunnen schrijven, denken, oordeelen, enz. oblaat, Lat. gewijd avondmaalsbrood; ouwel. oblie, vr. ijzerwafel, dunne opgerolde wafel. obligaat, Lat. verplicht, geboden; obligatie, vr. verplichting, gehoudenheid; schuldbekentenis, rentebrief; obligeeren, Fr. verplichten, dienst bewijzen; geobligeerd, verplicht, ik ben u verplicht (ook oblige); obligatoir, obligatorisch, verplichtend. oblong, Fr. langwerpig. obool, obulus, Gr. oud Grieksche pasmunt. obsceen, (obscoen), Lat. oneerbaar, ontuchtig, wulpsch; obsceniteit, vr. ontuchtigheid, enz. obscuur, Fr. donker, niet verlicht, onduidelijk, niet helder, onbekend; obscurantisme, o. het streven dergenen die niet willen dat de verlichting tot de massa des yolks doordringe, der obscurantisten; obscuriteit, yr. duisterheid, onbekendheid, enz. obsessie; yr. Fr. dat wat obsedeert, d.i.: iemand onophoudelijl, bezig houden, kwelt, lastig valt, wat iemand niet loslaat. observeeren, Fr nauwkeurig gadeslaan, nagaan, waarnemen, nakomen; observatie, yr. waarneming, bespieding; observatie-post, uitkijk; observatorium, o. Lat. sterrenwacht. obstnkel, Fr. hindernis; belemmering.
126
OBS--ODI.
obstetrisch, Lat. wat tot de verloskunde behoort. obstinaat, Fr. hardnekkig; opstandig. obstrueeren, Lat. belemmeren, hinderen, hardlijvig maken; obstructie, yr. belemmering, verstopping; obstructie voeren, (parlementaire uitdrukking, het met alle middelen (kabaalp urenlange redevoeringen, enz.) den goeden gang van zaken en het tot stand komen van wetten verhinderen; obstructionisme, o. het obstructie voere n; obstructionist, die zulks doet. ocarina, It. aarden fluit met 10 toongaten. occasioneel, Fr. bij gelegenheid, ter gelegenertijd; occasinal, Eng. iemand die zonder vast als reporter (z.a.) aan een blad verbonden te zijn, het een enkele maal een bericht doet toekomen. Occident, o. Lat. het Westen, het Avondland. occult, Lat. verborgen, geheim; occulte wetenschappen, de magie, de alchemie, de necromantie, enz. occupatie, yr. Fr. bezetting, in bezit nerving; bezigheid; werk bedrijf; occupeeren, in bezit nemen; in rechten optreden voor iemand anders; zich occupeeren met, zich bezig of onledig houden met. oceanographie, yr. Gr. wetenschappelijke beschrijving van den Oceaan. ochlocratie, vr. Gr. heerschappij van het gepeupel. octaeder, regelmatig lichaam begrensd door 8 gelijkzijdige driehoeken. octant, Gr. astronomisch werktuig. octavo, (verkort: 8e). Lat. boekformaat (16 bladz. nit een vel). octet, Gr. muziekstuk voor 8 stemmen of instrumenten. octrooi, o. Fr. vroeger: machtiging, bewilliging tot een handeling door de regeering verleend; nu; voorrecht, door de regeering toegekend aan uitvinders vennootschappen enz. om met uitsluiting van anderen sommige voorwerpen te vervaardigen, een bepaalden handel te drijven, enz.; oetrooieeren, octrooi verleenen. oculair, Fr. het oog betreffend; oculeeren, inenten. odalisken, slavinnen van den Turkschen keizer, die niet den rang van s u 1 t a n e hebben. Odd-fellows, mrv. Eng. (lett.: rare snaken), naam van een omstreeks 1780 gestichte weldadigheids vereeniging (gearganiseert als de vrijmetselaars). ode, yr. Gr. bij de Ouden: ieder gedicht bestemd om op muziek gezet te worden; nu: klein lyrisch gedicht, in gelijke strophen verdeeld; odeon, o. zang en leeszaal. odeur, Fr. reukwater. odiosa, mrv. Lat. hatelijke dingen; odium, o. haat, vijandschar odium theologicum, de felle onderlinge haat van godgeleerden; odi profanum vulgus! ik haat het oningewijde geemeen, bet janhagel.
OEU—OPO.
127
oeuvre, 0. Fr. de gezamelijke voortbrengselen van eel" kunstenaar. offensief, Fr. aanvallend; het offensief nemen, aanvallen. offerte, vr. Lat. aanbod, aanbieden. office, o. Fr. officie, o. Lat. ambt, post, bediening, verplichambtsverrichting, dienstvervulling; het heilig officie == de inquisitie (z.a.); office, Eng. handels-of expeditiekantoor; officiant, de dienstdoende priester; officianten, bedienden, ondergeschikt personeel; officieel, Fr. ambtelijk, van ambtswege, van de regeering uitgaand, a u t h e n t i e k; offideus, zijdelings van de regeering uitgaand, door de regeering geinspireerd. Old Jack, de Engelsche vlag. oleander, Lat. altijd groene heester in Z. Eur. Sierplant. oligarchic, yr. Gr. regeering van enkele voornamen; oligarch, lid van zulk een regeering. olim, Lat. voorheen, vroeger: de d a g e n van oli m. olla podrida, Sp. pot- pourri, Fr. spits van allerlei fijn gehakt en sterk gekruid vleesch: pot met allerlei bloemen, kruiden; fig. een allerlei, een mengelmoes, (ook als benaming voor een muziekstuk, uit bekende wijsjes satnengesteld). olographisch testament, eigenhandig door den erflater geschreven testament. Olympiade, Gr. tijdsruimte van 4 jaar; om de 4 jaar terugkeerend internationaal sporttournooi. ombres chinoises, Fr. Chineesche schimmen. omega, Gr. de laatste letter van het Gr. alphabet (de 0). omen, Lat. voorteeken; omineus, onheilspellend. omissie, vr. Fr. weglating, verzuim, nalatigheid. omnipotent, Lat. almachtig, alvermogend; omnivoren, mrv. alles-etende dieren. onanie, yr. Fr. (= masturbatie), zelfbevlekking. on dit, Fr. (letterl. men zegt) los gerucht, praatje. onduleeren, Fr. watergolven (van het haar); ondulatie, watergolving. onereus, Fr. drukkend, bezwaarlijk. onyx, gesteente (kwarts), rood of mart gestreept. opaal, Lat. melkblauw doorschijnend edelgesteente. opera, Fr. getoonzet, dramatisch gedicht; schouwburg waarin zulke werken gespeeld worden; operatie, yr. chirurgische kunstbewerking; beweging van troepen; handels- of beursondememing; operateur, geneesheer, die operaties verricht; opereeren, op e r a ti es verrichten, troepenbewegingen uitvoeren; operette, klein zangspel. opinie, yr. Fr. opinio, Lat. meening; communis opinio, Lat. door iedereen gedeelde zienswijze. opium, o. Lat. heulsap, gedroogd sap van slaapbollen (een papaverplant uit het Oosten), sterk verdoovingsmiddel. opossum, bont van vleesch etend buideldier tilt N. Amerika (buidelrat).
128
OPP—ORG.
opponeeren, Lat. tegenover stellen, bestrijden, zich verzetteo; opponent, die o p p o n e e r t. opportunisme, o. Fr. politieke gedragslijn dergenen, die meenen dat men in moeilijke omstandigheden het niet zoo nauw met de beginselen moet nemen en van iedere gunstige omstandigheid en geschikte gelegenheid (opportuni.. teit) gebruik moet maken om zijn doel te bereiken; onvaste politiek; opportunist, aanhanger van dat systeem. oppositie, yr. Fr. tegenstand, verzet, partij, die zich tegenover de regeering plaatst. optica, yr. Lat. gezichtkunde, de leer van het licht; optische verschijnselen, die uit de optica voortvloeien; opticien, Fr. fabrikant van of handelaar in op t i s c h e instrumenten (brillen, kijkers, microscopen, enz.). optimaten, Lat. voornaamste aanzienlijken. opteeren, Fr. kiezen (speciaal het kiezen van den district, dat hij wenscht te vertegenwoordigen, door een afgevaardigde, die in meerdere gekozen is); optie, vr. keuze, vrije beslissing iets al dan niet te doen. optimisme, o. Lat. leer dergenen, die beweren dat alles in de wereld ten beste geschikt is; neiging om alle dingen van bun beste kant te bezien; optimist, die het op timisme huldigt, tegenst.: pessimisme en pessimist). opus, o Lat. (mrv. opera) werk. ora et labora! Lat. bid en werk!; ora pro nobis, bid voor onsl, oremus! laat ons bidden! het is daar oremus, het ziet er daar ellendig uit; oremus zijn, dronken zijn. orakel, o. Lat. godsspraak; plaats waar dit gegeven werd; raadselachtige of als onweerlegbaar aangekondigde uitsoraak. oranjerie, yr. Fr. broeikas voor vreemde planten, wintertuin. oratie, vr. Lat. rede, redevoering; °ratio pro domo, yr. Lat. rede voor zijn eigen huis, d.i. om zijn eigen belangen te bepleiten; orator, redenaar; oratorisch, op redenaarswijze, redekunstig; oratorium, o. muzikaal drama met bijbelschen inhoud, geestelijk zangstuk. ordaal, (mrv. ordaliên) v. Lat. godsoordeel in de middel.. eeuwen. ordinair, Fr. gemeen, onfatsoenlijk; gewoon, gebruikelijk. ordineeren, Lat. tot priester wijden; ordinatie, yr. bevestiging in het predikambt, priesterwijding. ordoneeren, Fr. verordenen, bevelen; ordonnans, bereden sot. daat of officier, die bevelen overbrengt; ordonnantie, vr. verordering, voorschrift, recept, schikking. orche de bataille, Fr. slagorde. oreeren, een redevoering houden, deftig en uitvoerig spreken. orfavre, Fr. goudmunt; orfavrerie, goudsmidswinkel. orgaan, yr. Gr. werktuig, zelfwerkend deel van een geheel, zinswerktuig, stem, persoon of blad, waardoor men een meening laat uiten, tolk; organisch of organiek, van orgad.
129
ORG—OUT.
nen, voorzien, levend (als planten en dieren), bezield; organieke wetten, die wetten, welke het staatsleven beheerschen; organische scheikunde, die zich bezig houdt met de bezielde natuur; organiseeren, van or g a n e n voorzien, inrichten, regelen; organisatie, yr. bewerktuiging, inrichting, samenstelling, g e o r g a n i s e e r d geheel; organisme, o, het geheel der or g a n e n, die een levend wezen uitmaken. orgie, yr. mrv, eigenlijk: geheime godsdienstplechtigheden, speciaal de woeste dronkemansfeesten ter eere van Bacchus; nu: nachtelijke zwelgerijen, zuippartijen. (Mat, het Oosten, het Morgenland; Orientaa 1, Ooste: sch; orientalist, kenner der Oostersche talen; zich odateeren, het Oosten zoeken, zich op de hoogte stellen waar men is, zich goed inlichten. origine, vr. Fr. oorsprong, bron; origineel, oorspronkelijk stuk, (tegenst.: copie), oorspronkelijke geest, zonderling; originaliteit, vr. oorspronkelijkheid, eigenheid, zonderlingheid. ormuzd, Arab, het licht; het goede. ornaat, o. Lat. ambtskleeding, priestergewaad bij den kerkelijken dienst; ornament, o. versiering, sieraad; ornamentiek, yr. versieringsleer. ornithologie, yr. Gr. vogelkunde, natuurlijke historie der vogels; ornitholoog, vogelkenner. orthodox, Gr. rechtgeloovig, rechtzinnig; orthodoxie, yr. rechtzinnigheid, het stren vasthouden aan de kerkleer. orthographie, yr. Gr. spelkunst; orthographisch, overeenkomstig de spelregelen. vrthop(a)edie, yr. Gr. kunst on, scheefgegroeide lichaamsdeelen weer in den juisten vorm te brengen. ortolanus, ortolaan, Lat. korenvink (Z. Europa). escalade, yr. Lat. zwaaiing, slingering, schommeling; oscilleeren, slingeren, enz. Osirus, Gr. Zonnegod bij de oude Egyptenaren, ostensibel, of ostensief, Fr. wat door ieder gezien kan warden, vertoonmakend; ostentatie, yr. vertoon. osteria, vr. It. herberg, logement in Italie. ostracisme, o. Gr. scherven gericht, (waardoor de oude Atheners burgers, die te machtig naar hun zin waren, voor 10 jaar verbanden); fig. het streng weren van jets of remand. otalgie, Lat. oorpijn. 0 tempora, o mores! Lat. o tijden, o zeden! otium, o. Lat. rust, lediggang; otium cum dignitate, eervolle rust (na een welbesteed leven). Othello, hoofdpersoon uit Shakespeare's drama (de Moor van Venetie), fig. ijverzuchtig echtgenoot. ottomane, yr. Fr. Oostersche, lage sofa. out, Eng. uit, buiten; outlaw, buiten de wet gesteld persoon; 9
130
OUT—PAL.
outsider, het paard, dat schijnbaar geen kans heeft om een wedstrijd te winnen; oningewijde; persoon, die niet op de hoogte is (tegenst.: insider). outfit, Eng. uitrusting (van goudzoekers). ouverture, vr. Fr. openingsstuk, inleidingsstuk. ovarium, o. Lat. eierstok. ovatie, vr. Fr. publieke hulde, toejuiching. oviparen, mrv. Lat. eierleggende dieren. oxalaatsteen, Lat. niersteen. oxyde, vr. verbinding van een lichaam met zuurstof, (meat bijv.); oxydatie, y r. werking van het oxydeeren, di. van het zich verbinden van een metaal met zuurstof. ozoa, o. sterkriekende, door inwerking van electriciteit gewijzigde zuurstof.
P =
= percent; p.m. = pro mille; per duizend, p. p. pour filiciter, om geluk te wenschen; p. c. = pour con doleance, als rouwbeklag; p.p.c. = pour prendre conge., ova afscheid te nemen; P.S. = post-scriptum, naschrift. pacha, militair bevelhebber of goeverneur in Turkije. pachydermen, mrv. Gr. dikhuidigen (olifanten, zwijnen, enz.). pacificatie, vr. Fr. vredesstichting, verdrag; pacificator, Lat. vredesstichter; pacificeeren, vrede stichten, een geschil bijleggen. packetboat, Eng. postboot; vrachtschip. paddock, Eng. omheinde weide voor merries en haar veulensPaddy, spotnaam der Ieren in Engeland en Amerika. padi of paddi, y r. Mal. gesneden ongepelde rijst. p(a)edagogiek, f. Gr. opvoedkunde; p(a)edagogisch, opvoetikundig; p(a)edagoog, opvoeder, onderwijzer. p(a)zderast, Gr. man, die zich schuldig maakt aan tegenna'uurlijke ontucht met mannen (p(a)ederastie). paganisme, o. Lat. (van pagan, dorpsbewoners, omdat op het platteland het heidendom het langst stand hield) heidendom; paganist, heiden (benaming, door Dr. Kuijper zwang gebracht om de leden der niet-orthodoxe staatspartijen aan te duiden). page, Fr. edelknaap. pagina, y r. Lat. bladzijde (afgekort p. of pag.); paglnttre*, de bladzijden nummeren. pagode, y r. afgodentempel in Indie en China. pailettes, Fr. loovertjes; schilfertjes. pair, Fr. gelijke (in rang); lid van het Hoogerhuis in England (= peer). paisible, Fr. vreedzaam. paladijn, Lat. ridder uit het gevolg van Karel den Groote, dolend ridder; dapper en ridderlijk man.
palaeogie, yr. Gr. oudheidkunde; palaeolontogie,
weten.-
PAL—PAN.
1 31
schap der voorwereldlijke schepsels en hun fossiele overblijfselen, palaeontoloog, geleerde op dat gebied; paleeozoén, voorwereldlijke dieren. palatijn, palatines, Lat, paltsgraaf, onderkoning in Flongarile; pnlatinaat, paltsgraafschap, de Palts patet, Pr verfhordje der schilders. pallrenier, Fr. stalknecht palimpsest, o. Gr. perkament, waarvan men het schrift (dat soms zeer belangrijk van inhoud was) bijna geheel weigekrabd heeft om het nogmaals 'te benutten. pelissadeeren, Fr. met paalwerk (palissaden) afsluiten. palladium, o. Pallas (Minerva)-beeld, dat Troje tecen inneming beschermde; beschermend heiligdom; fig. de grona, wet is het palladium van den staat, Pallas, m. D. lange cavalerie-sabel. palkatief, yr. Fr. middel dat onvolledig of maar voor een tijdlang helpt, pijnstillend middel zonder geneeskracht. palma Christi, Lat. kruis- of wonderboom. gallium, vr. Lat. wijde Grieksche mantel; witte wollen band bezet met zwarte kruisen, welke de paus over zijn pauselijk gewaad draagt en dien hij aan de aartsbisschoppen zendt als teeken hunner geestelijke macht. pamflet of pamphlet, yr. Eng. en Fr. klein satirisch en heftig geschrift (het woord wordt meestal in ongunstigen zin gebruikt); pamflettist, schrijver van pamflette n. pampa's, yr. mrv. (Peruaansch) uitgestrekte grasvlakten In Zuid-Amerika. Pan, (Gr. fabelleer), de herdersgod; pansfluit, herders- of rietfluit (met zeven monden); panische schrik of paniek, vr. plotselinge en ongegronde schrik (door de ouden aan P a n toegeschreven); plc...ielinge daling van alle fondsen or de beurs. panacee, vr. Lat. universeel wondermiddel. pancratesie, Lat. alleenheerschappij; alleen-bezet. pancreas, Lat. buikspeekselklier. pandecten, yr. mrv. Gr. verzameling van beslissingen van oede Romeinsche rechtskenners (bijeengebracht op last van keizer Justinianus, 6e eeuw na Chr.). pandemische ziekten, over het heele yolk verbreide, inheemsche ziekten. pandemonium, o. Gr. fabelleer, de hoofdstad van de help plaats, waar alle mogelijke bederf en wanorde heerscht. panegyriek, yr. Gr. lofrede; panegyrist, lofredenaar. panem et circenses, Lat. brood en schouwspelen; woord van bitterheid door Juvenilus tot de Romeinen uit den vervaltijd gericht, die geen hoogere wenschen meer hadden data korenuitdeelingen en gratis voorstellingen in den Circus.
paneeren, Fr. bedekken met een korst van brood- of bo,.. schuitkruim. pangermanisme, o. het streven om al wat van Duitschen star
132
PAN—PAR.
is tot den geheel te veree __igen. panoplie, y r. Gr. volledige wapenrusting. panopticum, o. Lat. verzameling waar „alles" te zien is, inzonderheid groepen van wassen beelden. panorama, o. Gr. voorstelling (van een stall, een landschap, enz,) in een rond gebouw, in het midden waarvan zich de toeschouwer bevindt; groote uitgestrektheid lands, die men van een hoogte of aanschouwt. panslavisme, Lat. het streven van alle Slavische volken om tot een eenheid te geraken. pansophie, Lat. alwijsheid. pantheisme, o. Gr. leer degenen, welke God vereenzelvigen met het heelal; pantheist, aanhanger dier leer. pantheon, o. Gr. tempel gewijd aan alle goden; eerebegraafplaats voor beroemde mannen. pantocratie, Lat. alleenheerschappij. pantomime, vr. Gr. voorstelling van een dramatische gebeurtenis door gebaren en bewegingen van het lichaam; gebarenspel. paperhunt, Eng. (lett.: papierjacht) ruiteroefening, waarbij een ruiter den vos voortelt en zijn spoor door papiersnippers aanwijst. papier sans fin, Fr. (lett.: papier zonder einde), papier am' groote rollen; papier mfiche, (lett.: gekauwd papier) papierdeeg voor het vervaardigen van sommige voorwerpen. papillotten, Fr. papiertjes om het haar te doen krullen. papisme, o. pausdom, de leer dat de paus de stedehouder van Christus is; papist, pausgezinde. paprika (Hongaarsch) Hongaarsche roode peper. papyrus, m. Gr. oud-Egyptisch papier, bereid uit het p a p yr u s- r i e t. paraaf, vr. r. verkorte handteekening (door alleen de voorletters van den naam te zetten). paraat, Lat. gereed, bereid; parate executie, vertrekking van een vonnis op staanden voet. parabel, vr. Gr. gelijkenis. parabool, Gr. kegelsnede paralel met de zijde des kegels. par accord, Fr. bij overecnkomst. parachute, m. Fr. val.- of daalscherm aan een luchtballon. parade, yr. Fr. feestelijke wapenschouw; praalvertoon; afwering van een houw of stoot bij het schermen; paradeeren, p. alen, pronken, parade houden. paradox, yr. Gr. bevreemdende stelling, uitspraak in strijd met de heerschende meening, schijnbare tegenstrijdigheid; paradoxaal of paradox, wat het karakter van een p a r ad o x heeft. parafeeren, een par a a f zetten. paraffine, Fr. bijproduct der petroleumindustrie (vetstof voor dichtsmelten van flesschen). paragraaf, vr. Gr. afdeeling in een geschrift,(§).
PAR—PAR.
133
paragoge, Gr. verlenging v. e. woord aan bet einde. parallel, Gr. bijv. nmw. gelijkloopend, evenwijdig; zelfst. nmw. tegenover-elkaar-plaatsing; een parallel trekkers tusschen twee schrijvers, bijv. paralyseeren, Fr. lamme, geraakte; paralytisch, verlammen, krachteloos maken; paralricus, lain, verlamd, door een beroerte getroffen. paranimf of paranymph, Gr. bruidsjonker, geleider van een student die promoveert. parapet, Fr. borstweering; wal. paraphrase, vr. Gr. verklaring of uitgebreidere overzetting van een tekst, een gedicht, enz. parasiet, Fr. woekerplant of woekerinsect; tafelschuimer, klaplooper; parasiteeren op kosten van anderen leven; parasitisch, woekerend (van planten of insecten). parakleet of parakleet, Gr. raadgever, trooster, bemiddelaar; parakletisch, troostend, troostrijk. paratonnerie, Fr. bliksemafleider. parbleu! Fr, te drommel, sapperloot! parcelleeren, Fr. goederen of landerijen verkoopen in kleine gedeelten (parcelles), perceelen. parcours, o. Fr. afgelegde of of te leggen weg. par &pit, Fr. uit spijt. pardessus, m. Fr. overjas. pardon, o. Fr. vergiffenis, genade, begenadiging; in Bretagne: bedevaart; pardon! vergeving! ik vraag excuus! pardon neeren, vergeven, kwijtschelden, door de vingers zien. parentage, vr. Fr. (verbasterd tot parmetatie) familie, maagschap. parenthesis, Gr. of parenthise, Fr. tusschenzin, ingelaste zin; entre parenthesis, tusschen twee haakjes. par excellence, Fr. bij uitnemendheid. par exemple, Fr. bij voorbeeld, ook (als een uitroep van verwondering): verbeeld je, neen, maar! parfait-amour, Fr. volmaak ‘e liefde (zoete likeur). par force-jacit, klop- of drijfjacht, jacht met brakken. parfum, o. Fr. aangename geur, reukwerk; parfumerian, mrv. wielriekende waren (zeep, poeder, enz.); parfumeeren, welriekend maken. par grace, Fr. bij genade; door gunst. par hasard, Fr. bij toeval; toevallig. pari, m. Fr. weddingschap. pari, al pari, It. van gelijke waarde, 100 percent; dat fonds staat op (al) p a r i, noteert 100 pCt. paria(h), Ind. lid der laagste kaste ander de Hindoes, welke alle maatschappelijke en godsdienstige rechten missen; onrein, uitgeworpene, verstooteling. Parisien, Fr. Parijzenaar. parisjah, Perz. (letterlijk h e e r der koninge nj titel van den Sultan van Turkije.
134
PAR—PAR.
pariteit, yr. Lat. gelijkheid, inhtsgelijkheid. parlando, It. muziekterm: meer sprekend dan zingend. parlement, o. vergadering van volksvertegenwoordigers de volksvertegenwoordiging; in Frankrijk (voor de Revolutie) hoogste provinciaal gerechtshof; parlementair, tot het p a rlement behoorend, overeenkomstig de gebruiken van het parlemen t; fig. hoffelijk; parlementair, zelfst, mrv. onschendbare onderhandelaar in oorlogstijd. parmezaan, It. een in Parma gemaakte kaassoort. Parnassus, (Gr. fabell.) berg der muizen, het gebied der dichtkunst. parochie, yr. Lat. kerspel, kerkgemeente; parochianen, leden van de kerkgemeente, bewoners van het kerspel. parodie, y r. Fr. boertige omwei king van een ernstig letterkundig werk; parodieeren, een parodie maken op. paroniemen, mrv. Lat. stamverwante woorden. parool, parole, o. Fr. -s.roord, wachtwoord, leus, herkenningswoord; parole d' honnettri (op mijn) eerewoord! paroxysme, o. Gr. hoogste graad van hevigheid van een ziekte en fig. ook van een gevoel of een hartstocht. parquet, parket, o. Fr. afgesloten ruimte voor de rechters en advocaten, gelijkvloersche afdeeling in een schouwburg; itTelegde vloer; de gezamenlijke rechters met het openbaar ministerie. parterre, o. Fr. gelijkvloersche verdieping, achterste gedeelte van een schouwburgzaal gelijkvloers, het publiek dat zich daar bevindt. partes, mrv. Lat. deelen; partes genitales, teeldeelen; partes posteriores, het zitvlak. participatie, y r. Fr. deelname; het hebben van een aandeel; participieeren, deel nemen, aandeel hebben. particularisme, o. Fr. zelfzucht, bijzondere meening; theologisch: de meening der Joden dat zij h e t uitverkoren yolk waren; de leer der bijzondere genade; staatkundig: het streyen om de staten van een statenbond hun eigen wetten, enz. to doen behouden; particularist, voorstander van het particularisme; particulier; ambteloos, eenvoudig burger, privaat persoon. partiEel, Fr. deelswijze, gedeeltelijk. parts-prix, o. Fr. vooropgezette meening, vooroordeel. partltuur, yr. Fr. alle partijen van een muzikale compositie onder elkaar afgedrukt (of geschreven), zoodat de dirigent het geheel gemakkelijk overzien kan. partner, Eng. deelhebber, vennoot; mededanser, medespeler. parturiunt montes nascetur ridiculus mus, Lat. de bergen baren en er wordt een belachelijke muis geboren; fig.: er worden groote verwachtingen gewekt en het resultaat beantwoordt daar Lang niet aan. parure, y r. Fr. stel of garnituur van diamanten of andere
edelgesteenten.
PAR—PAT.
135
parvenu, Fr. iemand, die „er gekomen is", opkomeling (meest in ongunstigen zin). pasja = pacha. passaat(wind), bestendige uit den zelfden hoek waaiende wind in de keerkringen. passabel, Fr. dragelijk, wat er mee door kan. passage, vr. Fr. doortocht. doorgang, enz., het doortrekken, enz.; overdekte straat, uitsluitend voor voetgangers; plaats uit een boek of een muziekstuk. passagieren, voor een dag aan wal gaan. passant, doorreizende; passantenhuis, waar passanted gratis fogies verstrekt wordt. passement, o. Fr. omboordsel, tressen (als sieraad op kleeren).
passepartout, m. Fr. looper, cartonnen lijst om platen la te zetten. passe-temps, m. Fr. tijdverdrijf. passie, vr. Fr. hartstocht, zucht, drift, het lijden van Jezus. passlef, zelfst. nmw. het debet, de schulden; bij y. nmw. Hideo /ijk (tegenstd: actief). passim, Lat. overal, door het heele boek been. passiva, mrv. Lat. de te betalen schulden. pastel, o. Fr. droge verfstift om mee te teekenen; teekening, daarmee vervaardigd. pasteuriseeren, Fr. verwarming van melk, enz. volgens bet systeem van Pasteur om de ziekte- of gistingskiemen te dooden. pastiche, Fr. namaakschilderwerk, bedrog. pastille, yr. Fr. balletje van suiker, vermengd met eenigerlei welriekende of geneeskrachtige stof. pastoraal, Lat. herderlijk, landelijk; pastorale, vr. herdersdicht. patenteeren, een patent uitreiken. pater, Lat. vader, ordegeestelijke; pater familias, huisvader; paternoster, Lat. Onze-Vader of Vader-Ons; rozenkrans; handboei. pathetisch, Fr. hartroerend, gevoelvol, hoogdravend. pathologie, y r. Gr. ziektenleer; pathologisch, tot de ziektenleer behoorend, onder de ziektenleer vallend. pathos, o. Gr. het aandoenlijke, roerende in de uitdrukking; hartstochtelijkheid, gezwollenheid, hoogdravendheid. patisserie, vr. Fr. gebak; patissier, banketbakker. patois, o. Fr. de spreektaal in een of andere provincie. patria, Lat. het vaderland. patriarch, Gr. stamvader, aartsvader, opperbisschop der Grieksche kerk in Turkije; patriarchaat, gebied van een pa t r i a r c h; patriarchaal, aartsvaderlijk. patriciër, Lat. adellijk burger in het oude Rome; aanzienlijk burger; patricisch, adellijk, voornaam. patrimonium, o. Lat. het vaderlijk erfdeel; patrimoniaal, tot
136
PAT—PEN.
het vaderlijk erfgoed behoorend. patriot, Fr. vaderlander; patriotisme, vaderlandsliefde. patronaat, o. Lat. beschermheerschap; de gezamenlijke patroons; patroon, o.m. beschermheilige; patrones, o. yr. schutsvrouwe, beschermvrouw. patrouille, vr. Fr. wachtronde; patrouilleeren, het door de stad trekken van kleine troepjes soldaten. pauper, Lat. pauvre, Fr. arme; pauperisme, armwezen, staat of toestand der armen. pauseeren, Fr. rust (pause) houden. pax, vr. Lat. vrede; pax vobiscum! vrede zij met Ulieden!; pax intrantibus! vrede zij met wie (hier) binnengaan! pays, m. Fr. land; pays de cocagne, luilekkerland; pays legs, de gezamenlijke kiezers; dour pays! (ironisch) lief land! peccadille, vr. Fr. pekelzonde. peccavi! Lat. ik heb gezondigd! pech, o. D. ongeluk, tegenspoed; pechvogel, ongeluksvogeL pecunia, yr. Lat. geld, vermogen; pecuniair, wat het geldelijke betreft. pedagoog, zie paedagoog. pedant, m. Fr. zelfst. n-wm.; schoolvos, wijsneus; bijv. nmw.: schoolvossig, bekrompen, letterziftend; pedanterie, yr. of pedantisme, o. schoolvosserij, pralerij met eigen kennis. pedel, Lat. (klemtoon op de laatste lettergreep), bediende, bode bij een hoogeschool. peer, Eng. = pair, Fr. (z.a.). Pegasus, Gr. (fabell.) gevleugeld paard (der dichters); z ij a P a g a s u s best ij g e n, zich aan 't dichten zetten, (schertsend). peignoir, m. Fr. losse en gemakkelijke morgen- of avond. japon. pele-mele, m. Fr. verwarde mengeling van personen of din. gen, wanordelijke hoop. pelleterie, yr. Fr. pelsr of bontwerk; handel daarin. peloton, o. Fr. afdeeling van een bataijon (20 a 40 man). pemmikan, o. gedroogd en fijn gemalen vleesch dat, met vet vermengd en in bussen besloten, in het hooge Noorden als voedsel gebruikt wordt. penaliteit, yr. Fr. in de wet bepaalde straf. penaten, mrv. Lat. huiselijke beschermgoden der Romeinen; fig. eigen huis, de eigen haard; bijv. zijn p e n a t en naar elders overbrengen (=- verhuizen). pence, Eng. mrv. van penny. pendant, o. Fr. tegenhanger (van een schilderij) ook figuurlijk gebruikt. penetrant, Fr. doordringend, scherpzinnig; penetratie, yr. doorzicht, scherpzinnigheid; penetreeren, door- of indrin. gen; doorgronden. penibel, Fr. moeilijk, bezwaarlijk; lastig, pijnlijk. peninsulair, Fr. wat tot een schiereiland (painsule) behoort,
PEN—PER.
137
penis, m. Lat. het mannelijk lid. penitent (e), Fr. boeteling (e) ; penitentie, vr. boetedoening; harde, uiterst pijnlijke taak. penny (mrv. pence), Eng. stuiver; penny-a-liner, (lett.: een stuiver de regel) schertsende benaming voor een reporter, z.a.). pensief, Fr. (van pensee, gedachte) peinzend, nadenkend. pension, o. Fr. kosthuis; ko , tgeld, pensionaat, o. kostschool; pensionnaire, kostganger, inwonend leerling; pensionaris, raadgevend advokaat der stedelijke regeering tijdens de Rep. der Ver. Ned., tevens afgevaardigde naar de Staten der Provincie; raadpensionaris, landsadvokaat, aanzienlijk staatsambtenaar der oude provincien; pensioneeren, een pensioen geven. pensum, (mrv. pensa), o. Lat. opgegeven taak aan een scholier. Pentateuch(us), m. Gr. de vijf boeken van Mozes. per (p iur) acquit, voor quitantie, voldaan, betaald. per angusta ad angusta, Lat. door beknelling tot luister; door lijden tot verblijden. per aspera ad astra, Lat. langs steilten (langs moeielijkheden) (stijgt men) tot de sterren; langs lijden tot verblijden. per sassa (betalen), in of met gereed geld betalen. perceptie, yr. Fr. inning, ontvangst, heffing; waarneming. percussie, yr. Fr. stoot, slag; aanklopping (d.i. het door kloppen zich overtuigen van den staat van inwendige organen, het percuteeren, gelijk genzesheeren doen). pereat! Lat. weg met hem! hij verga! (tegenst.: vivat!). peregrinatie, vr. Fr. pelgrimstocht; omzwerving in den vreemde peremptorisch, peremptoir, Fr. beslissend, wat aan het geschil een einde maakt. perfect, Lat. volkomen volmaakt, uitmuntend; perfectie, vr. volkomenheid, volmaaktheid; perfectioneeren, volkomen maken. perfide, Fr. trouweloos, verradelijk; le perfide Albion, het trouwelooze Engeland; perfide, yr. trouweloosheid. perforateur, m. Fr. werktuig om gaatjes te slaan of te boren (perforeeren); perforatie; vr. doorboring. periculeus, Fr. gevaarlijk; periculum of perikel, o. gevaar; periculum in mora, Lat. (er is) gevaar bij talmen of nitstellen; dringend gevaar. perinde ac cadaver, Lat. als een lijk (uitdrukking om de lijdeIijke, volstrekte gehoorzaamheid te kenschetsen, welke in de Jezuieten-orde betrac.ht wordt). periode, vr. Fr. tijdruimte, tijdvak; volzin; maandelijksche zuivering der vrouwen; periodiciteit, vr. omloop, terugkeer van een verschijnsel na bepaalde tijdruimten; periodiek, wat op gezette tijden terugkomt; periodieke uitgaven of kortweg periodieken, week- en maandbladen, almanak-
138
PER—PET.
ken, enz. paraphrase, (zie paraphrase). permanent, Fr. voortdurend; zich permanent verklaren (van een vergadering, van een volksvertegenwoordiging) niet niteen gaan, dag en nacht zitting houden; permanence, yr. het voortdurend bijeen blijven. per millet (p.m.) per duizend, van de duizend. permuteeren, Lat. vergunning; permit, Eng. verlof. permuteeren, Lat. omzetten, verwisselen; permutatie, vr. omzetting, verwisseling. pernicieus, Fr. schadelijk, verderfelijk. peroratie, vr. Fr. openbare redevoering, slot van een reds, peroreeren, een redevoering uitspreken. perpedes apostolorum, Lat. te voet (als de Apostelen); op apostelpaarden. perpetuum mobile, zie mobile. perplex, Lat. onthutst, niet wetend wat te doen of te zeggen; perplexiteit, besluiteloosheid, onthutstheid. per procuratie, Lat. door of bij volmacht. per saldo, It. als te goed; bij slot van rekening. per se, Lat. op zichzelf, door zichzelf, van zelf. perseveratie, vr. Fr. volharding, het voet-bij-stuk-houden. persiflage, vr. Fr. bespotting, inzonderheid door ironle (z.a.); persifleeren, bespotten, honen, belachelijk maken. persisteeren, Fr. blijven volharden (bij een verklaring, enz.). persons) grata, Lat. beminde, gewilde persoon. personaliteit, vr. Fr. persoonlijkheid; personaliteiten, persoonlijkheden, persoonlijke beleedigingen; personeel, persoonlijk; personeele belasting, belasting, die niet geheven wordt van de eigendommen, doch van de personen (naar woning, ambt, enz.); personeele unie, band tusschen twee landen doordat zij den vorst hebben; personificiatie, yr. verpersoonlijking, belichaming; personifieeren, verpersoonlijken. perspectief, o. Fr. doorzichtkunde, vergezicht, vooruitzicht. persuadeeren, Fr. overreden, overtuigen, overhalen. pertinent, Fr. tot de zaak behoorend, juist, gepast, behoorlijk, (ook veel gebruikt, hoewel verkeerdelijk, in den zin van s t e 111 g, beslist). pervers, Fr. verdorven; perversiteit, vr. verdorvenheid. peseta, vr. Sp. Spaansche munt (= 50 cents). pessimisme, o. Fr. meening dergenen, die denken dat alles slecht is en gaat in de wereld (der pessimisten); pessimistisch, zwartgallig. pestifereeren, Fr. verpesten; pestilentie, yr. Fr. pestziekte; besmettelijke ziekte; pestilentiEel, verpestend, hoogst schadelijk of gevaarlijk. petillant, Fr. schuimend, bruisend; levendig, fonkelend, vurig. petitie, vr. Fr. verzoekschrift; petitionneeren, een verzoekschrift indienen; petitionnement, het indienen van eel). ver-
zoekschrift.
PET—PHI.
139
petit-maitre, Fr. jonge modegek met belachelijk gekunstelde manieren. petrefact, o. Lat. Yersteznd voorwerp; petrificeeren, versteenen. petto, m. It. borst, binnenste; lets in petto hebben of houden, het in zijn binnenste besloten houden, het geheim houden, verzwijgen. petulant, Fr. levendig, dartel, moeielijk in toom te houden. pfennig, m. Duitsche munt = 3/5 cent. phaeton, m. Gr. hoogte, lichte, onbedekte wagers, met nog Pen zetel evenwijdig aan den bok. phalanstere, m. woonplaats van 400 gezinnen in het stelsel van Fourier; phalanx, vr. korps sterk gewapende speerdragers bij den Ouden; fig.: keurbende. phantasie, yr. Fr. verbeeldingskracht; scheppend, dichterlijk vermogen; grit; inbeelding; muziekstuk dat voor de vuist gecomponeerd en gespeeld wordt; phantaseeren, zijn p h a n t a s i e laten gaan, droombeelden opwekken, voor de vuist spelen; phantasmagorie, yr. geestenbezwering, het opwekken van spookbeelden door allerlei hulpmiddelen; fig.: het misbruik maken van ongewone middelen in litteratuur en kunst; phantast, dweper, iemand met overspanner verbeeldingskracht; phantastisch, dwepend, tooverachtig; phantoom, o. spook, droombeeld, geest. pharizedr, schijnheilige huichelaar. pharmaceut, Gr. artsenijmenger, apotheker; pharmaceutisch, de artsenijmengkunde (pharmaceutiek) betreffend; pharmacopoea, y r. verzameling van voorschriften voor het bereiden der geneesmiddelen phasen, yr. mrv. Fr. wisselende gestalten der planeten; wisseling in het verloop van het leven, van een ziekte, een oorlog, enz. Phenix of phoenix, m. (Gr. fabell.) de zonnevogel, die 500 jaar leefde, dan zich met zijn nest verbrandde om weer uit zijn asch te verrijzen; fig. iemand, die eenig in zijn yak is, iemand met zeldzame gaven. phenomeen, o. Gr. luchtverschijnsel; fig. wonder. philantroop, Gr. menschenvriend; philantropisch, menschlievend; philantrople, y r. menschlievendheid, weldadigheid. philatelie, vr. Gr. kerinis van postzegels; philatelist, kenner en verzamelaar van postzegels. philharmonisch, Gr. de muziek, de welluidendheid bemin. nend. philippica, vr. Gr. hist. rede van Demothenes tegen Philips vz n Macedonie; fig. heftige, aanvallende rede. *lister, D. verachtelijke naam voor ieder niet-student mensch met bekrompen, plat burgerlijke denkbeelden. philologie, vr. Gr. taalwetenschap; philologisch, taal- en oudheidktuadig, philoloog, taal- en oudheidvorscher. philomeel, yr. Gr. nachtegaal.
140
PHI—PIE.
philosoof, Gr. wijsgeer; philosopheeren, over wijsgeerige vraagstukken denken, spreken of schrijven; philosophic., yr. wijsbegeerte, philosophisch, wijsgeerig, kalm, bezadigd. phlegma, o. Fr. koud- of lauwbloedigheid; traagheid, rust. phonetiek, yr. Gr. klankleer; phonetisch, overeenkomstig de klankleer. phonograaf, m. toestel dat klanken (het gesproken woord, zang, muziek, enz.) opteekent en weergeeft; phonogram, o. het door den phonograaf gereproduceerde. phosphorescentie, vr. het in het donkere van zelf licht geven (phosphoresceeren) gelijk phosphor doet. photogravure, (of photo-zincografie), vr. photografisch prod cede, waardoor men een in zink geetst beeld krijgt (het cliché), dat door den druk vermenigvuldigd kan worden. phrase, vr. Fr. spreekwijs, volzin; zinledige, schoonklinkende uitdrukking; phraseologie, yr. de eigenaardige zinsvorming in een bepaalde tail; verzameling van of gebruik van phrases (in de slechte beteekenis). Phrygische muts, de roode muts als vrijheidssymbool. phylloxera, yr. Gr. de druifluis (die de bladeren der druivenboomen doet verdorren). physica, yr. Gr. natuurkunde; physicus, natuurkundige; physiek, physisch, natuurlijk, zinnelijk, lichamelijk, volgens de natuurwetten. physiocratie, vr. leer van eie staathuishoudkundigen, welke de aarde als de eenige bron van rijkdom beschouwen; physiocratisch stelsel, het voor alles bevorderen van den landbouw; (tegenst.: mercantiel-systeem). physio(g)nomie, yr. Gr. gelaatstrekken, uiterlijk voorkomen van dier of plant; physio(g)nomiek, vr. gelaatkunde. physiologic, yr. Gr. wetenschap welke handelt over het leven en over de organische functies waarin het leven zich openbaart; physioloog, natuuronderzoeker. pia vota, Lat. vrome wenschen (die toch niet vervuld worden). piano, It. zacht; pianissimo, zeer zacht. piaster, Spaansche munt (pl.m. f 2.50). piazza, vr. It. openbaar plein, markt. piccolo, It. kleine dwarsfluit; jonge kellner. pickpocket, Eng. zakkenroller; beware of pickpockets! pas op voor zakkenrollers! . pic-nic, m. Fr. maaltijd buiten, waaraan ieder genoodigde zijn aandeel meebrengt of betaalt. pictura, yr. Lat. schilderkunst. piece, yr. Fr. stuk, geldstuk, vertrek; piece de resistance, hoofdschotel, voornaamste artikel. pied-a-terre, m. Fr. optrekje, buitenhuisje. pierrot, Fr. hansworst. piEteit, Fr. vroomheid, vrome liefde; pietist, overdreven vrome; piEtisme, o. godsdienstige richting, die de vroom-
PIK—PLA.
141
heid als hoofdzaak beschouwd; kerkgenootschap in die richting; ziekelijke vrome dweperij. pikant, Fr. stekend, prikkelend, bijtend, satirisch, geestig, erotisch. pikeur, Fr. voorrijder, paardenafrichter. pikol, o. Indisch gewicht (60 kilo). pilaster, m. Fr. vierkante of veelkantige zuil. pinacotheek, vr. Gr. schilderijenverzameling. pince-nez, m. Fr. neusknijper, lorgnet. pincher, Eng. soort van gladharige Engelsche hond. pinxit, Lat. hij heeft het geschilderd. pionier, naam der kolonisten in het verre Westen; fig. baanbreker. piraat, m. Fr. zeeroover; piraterie, vr. zeerooverij. piramide of pyramide, yr. Gr. Egyptisch vier- of meerzijdig spits toeloopend gebouw; (wiskunde); spitszuil; piramidaal, in den vorm van een p i r a m i d e; fig. verbazingwekkend door grootte of belangrijkheid. pirouette, vr. Fr. draai, wending (in de dans- en rijkunst); pirouetteeren, zwenken, in een kring ronddraaien. pis aller, Fr. het ergste wat gebeuren kan; het laatste hulpmiddel; au pis aller, als 't ergste gebeurt. piscicultuur, vr. kunstmatige vischteelt; piscine, vr. vischvijver; zwembassin. pistole, vr. Fr. gedeelte van een gevangenis, bewoond door die gevangenen, welke op eigen kosten bediend worden (a la pistole zitten). piston, m. Fr. zuiger, pompstok, luchtklepje. pitch-pine, Eng. Amerikaansch vurenhout. pittoresque, Fr. schilderachtig. place, vr. Fr. plaats, plein; place d'armes, exercitieterrein. placenta, vr. Lat. moederkoek, nageboorte. placer, o. Eng. plaats waar goud gedolven wordt. plagiaat, o. Lat. letterdieverij; naschrijverij; plagiaris t die jets onder zijn naam uitgeeft, doch er de schrijver niet van is. plaid, m. Eng. omslagdoek der Bergschotten, reisdeken. plainte, yr. Fr. klacht (bij de justitie). plaisanterie a part, Fr. scherts ter zijde, alle gekheid op een stokje. planche, vr. Fr. metalen plaat, kopergravure. planetarium, o. Lat. machinerie om den loop der planeten aanschouwelijk voor to stellen. planimetrie, vr. Lat. vlakke meetkunde. planteur, Fr. planter, bezitter van een plantage (d.i. een terrein in Indie waarop koffie, tabak, thee, indigo, e.d. verbouwd worden). plastiek, yr. Gr. boetseerkunst; plastisch, wat betrekking heeft op het weergeven der lichaamlijke vormen; fig. duidelijk, bijna tastbaar. plastron, o. Fr. borststuk, borstbeveiliging van schermers.
142
PLA—POE.
plat du jour, o. Fr. gerecht van den dag, een of meer schoe. tels die in een restaurant 's morgens voor een vasten prils verkrijgbaar zijn; plat du soir, avond-maaltijd tegen vas, ten prijs. plateau, o. Fr. bergvlakte. platvorm, o. Fr. plat dak, verhoogde tribune voor een cede, naar fig. het programma waarmee een candidaat de stein. men der kiezers zoekt te verkrijgen. platina, o. Sp. grijswit metaal, zwaarste en minst verander. lijke der metalen. platonisch, wat overeenkomt met Plato's wijsbegeerte; plat°r nische liefde, liefde die 1.-oven zinnelijkheid verheven is, de platonische republiek, de volmaakte staatsregeling, gelijk Plato ontwierp. plaudite, cives! Lat, juicht toe, burgers! plaus:bel, Fr. wat toegejuicht kan worden; aannemelijk; geloofwaardig, plausibiliteit, yr. aannemelijkheid. play, Eng. spel. (zie op fair). plebejer, Lat. m. burger in Rome, die niet tot de senatoren of ridders behoorde (tecenst.: patricier), gemeene man, burgerman (in minachtende beteekenis) ;plebejisch, niet-pa' tricisch; burgelijk, tot het gros van het yolk behoorend; plebisciet, o. volksstemming met ja of neen. plein-pouvoir, Fr. pleinipotent:e, vr. Lat. volmacht; nipotentionaris, gevolmachtigd gezant of minister. plenty, Eng. volop, overvloedig. pleonasme, o. Gr. overtolligheid in het aanwenden van woorden: oude grijsaard, bijv. pleuresie, Fr. of pleur; tis, Gr. of pleuris, borstvliesontsteking. plissé, o. Fr. geplooid oplec;sel van vrouwenkleeren; plissee. ren, plooien, plooien maken. plombeeren, Fr. met lood verzegelen; met lood of een ander metaal (goud) opvullen van tanden. plumeau, tn. Fr. licht veeren dekbed; veeren stoffer. plumpudding, m. Ena. pudding met pruimen of rozijnen. pIuralis majestaticus, m. Lat. de meervoudsvorm, waarvan vorsten zich in staatsstukken bedienen. plus, zelfst. nmw. Lat. overschot, te veel; plus minus, (±), ongeveer.
plutocratic, yr. heerschappij van het geld, van de rijken. Plutus, Gr. (fabelleer), de God van het geld. pluviose, yr. Fr. regenmaand, 5de maand van den republim keinschen kalender (20 Jan.-19 Febr.). pneumatisch, Fr. wat behoort tot of in verband staat met de pneumatiek, (de leer vat de beweging der lucht), wat het ad?men betreft; pneumonic, vr. longontsteking. podagra, o. Gr. jicht in den voet, pootje; podagrist, lijder aan podagra. podium, o. Lat. optred; verhevenheid, die als platvorm dient, pact, Fr. dichter; poEtisch, dichterlijk; pat" o. dichtstu4
POG—PON.
143
pazi, yr. dichtkunst, dichterlijk gevoel, gedicht. pogrom, m. Russ. (lett.: ve-woesting), van overheidswege georganiseerde Jodenmoord in Rusland. point d'honneur, o. Fr. (verbasterd tot ponteneur,) punt van eer, ee . gevoel. pointe, vr. Fr. de geestigheid (van een gezegde). pointilleeren, Fr. met puntjes graveeren of teekenen; ww tine, o. op deze wijze uitgevoerde teekening of gravure. polemiek, vr. Fr. twistgeschrijf, pennenstrijd; polemisch, wat het karakter van een polemiek heeft; polemiseeren, een polemiek voeren; polemist, die p o l e m i s e e r t poll, Fr. gepolijst; cuivre poll, gepolijst koper; poliet, welgemanierd, sierlijk. polichinel(le), m. Fr. hansworst; secret de polichinelle, (gehelm van p.) lets wat iedereen weet. poliep, vr. straaldier, plantd.er; zacht woekergezwel, dat zich ontwikkeld in die bolten van het lichaam, welke met een slijmvlies bekleed zijn (de neus, bijv.). polikliniek, vr. Fr. stedelijl'e kliniek; inrichting, waar zieken van stadswege behandeld worden. polls, yr. akte van verzekering; assurantie-bewljs. politicus, Lat. staatsman, staatkundig persoon; schrander, oolijk persoon; politiek, yr. staatkunde, kunst om een staat to regeei en; de staatsaangelegenheden; geslepenheid; burgerkleeding; politiek, bijv. nmw. wat met de politiek verband houdt; geslepen, sluw; politiseeren, over p o 1 it i e k spreken of schrijven. pollutie, yr. Fr. bezoedeling, zelfbevlekking. polonaise, vr. Fr. nationale Poolsche dans. poly (in Grieksche samenstellingen) = veel; polyandrie, vr. veelmannerij; polygamie, vr. veelvoudige echt; (omvat zoowel poly a n d r i e als:) polygynie, yr. d.i. veelwijverij; polyglotte, die veel talen spreekt; in meerdere talen geschreven; polytechnisch, veel kunsten en wetenschappen omvattend; polytechnische school, hoogeschool ter opleiding van technici; polytheisme, o. veelgodendom. pomologie, yr. vruchtenkunde; pomoloog, kenner van den ooftbouw; Pomona, Lat. godin van het ooft en van de tuinen. ponceau, Fr. hoogrood. ponderabel, Fr. weegbaar; ponderabilien, mrv. weegbare (dus stoffelijke) dingen; ponderabiliteit, yr. weegbaarheid. pons asinorum, Lat. ezelsbrug. pontifex, Lat. opperpriester, bisschop; pontifex maximus, de paus; pontificaal, priesterlijk, hoogeprie3terlijk; pontificaal, zelfst. nmw. (priesterlijk) statiekleed, plechtgewaad, het beste pak (zich in p ontif i c a al steken); poutificaat, o. pauselijke waardigheid. ponton, m. Fr. schuit, waarop een schipbrug rust, onttakeld schip, dat voor gevangeni; diende; pontonniers, soldaten
144
POP—POT.
belast met het slaan van schipbruggen. pope, Russisch priester (v. d. Grieksch-Orthodoxe kerk). populair, Fr. wat gunstig is voor het yolk, wat binnen zijn bereik valt, wat het yolk eigen is, wat bij het yolk in de gunst staat; populariseeren, populair maken; popularisatie, yr. het popuIariseeren; populariteit, vr. volksgunst. poreus, Fr. van porien (uiterst fijne openingen) voorzien. Porcopolis, (zwijnenstad) Chicago, de stad der groote varkensslagerijen. pornograaf, Fr. ontuchtig schrijver; pornografie, yr. ontuchtig boek. portatief, Fr. bijv. mnw. draagbaar. porte-bonheur, m. Fr. zekere soort armband; klein sieraad aan de horlogeketting. porte-brisee, vr. Fr. vleugeldeur, dubbel openstaande deur. porter, m. Eng. sterke biersoort. porte-voix, Fr. spreektrompet, woordvoerder. portiere, yr. Fr. deurgordijn. pose, yr. Fr. houding; aanstellerij. positie, yr. Fr. stelling, staat, toestand, broodwinning; positief, stellig, vast, vastgesteld; wat op feiten berust; wie uitsluitend met den. stoffelijken kant der dingen rekening houdt; positieve electriciteit, die men opwekt door glas met laken to wrijven en aanduidt met het teeken ±; posivitisme, o. voorkeur voor den stoffelijken kant der dingen; wijsgeerig stelsel van Comte (+ 1857) dat uitgaat van het positieve, in tegenstelling tot de bloote verstandsbegrippen. possessie, yr. Fr. bezit, bezitting. possibel, Fr. mogelijk, doenbaar; possibilisme, o. opportunistische, tegen geweld gekeerde socialistische richting. postament, yr. Lat. voetstuk. post-card, Eng. briefkaart. poste-restante, Fr. (brief) die niet besteld moet worden, doch door den geadresseerde aan het kantoor afgehaald wordt. a posteriori, Lat. achteraf, van achteren bezien, uit de ervaring geleerd, (tegenst.: a priori). post hoc ergo propter hoc, Lat. daarna dus daarom; het volgt op elkaar en dus uit elkaar (onjuiste stelling). postimum, Fr. komend of verschijnend na den dood van den schrijver. postilion, Fr. postrijder; postilion d'amour, liefdesbode. post nubila lux, ook (post tenebras lux), Lat. na duisternis licht. postscriptum, (verkort P.S.) o. Lat. naschrift (in brieven). postuur, vr. Fr. stelling, stand, houding; zich in postuur zetten, zich tot tegenweer bereiden, een plechtstatige houding aannemen. pot de chambre, m. Fr. waterpot. pot de vin, m. Fr. geschenk dat men aan iemand geeft (een
145
POT—PRE
ambtenaar, bijv.) om zekere leverantie te krijgen, om zijn voorspraak te verwerven. potentaat, Lat. machthebbe-, gekroond hoofd; potentie, yr. macht, vermogen; potestaat, titel der vroegere landvoog. den van Friesland. potpouri, m. Fr. mengelmoes, hutspot, allegaartje; muziek. stuk uit vele andere samengevoegd. poudre, o. Fr. poeder; poudre.de-riz, rijstpoeder, blanketsel. pour, Fr. voor, om, tot; pour acquit = per acquit; pour filiciter (pl.) om geluk tc wenschen; pour faire visite, (p.f.v.) om een bezoek of te leggen; pour la bonne boucle, (lekker beetje) dat voor 't laatst bewaard wordt; pour pendre conge, (p.p.c.) om afscheid te nemen. practica est multiplex, Lat. het overleg is menigvuldig; er zijn velerlei kunstgrepen. practicus, Lat. ervaren beoefenaar (van zijn yak, enz.); practisch, op de praktijk gegrond, doelmatig. prae, Lat. = pre, Fr. in samenstellingen: voor, vooruit, vooraan. (Men zoeke de woorden onder pre). pragmatisch, Fr. werkdadig, algemeen, nuttig, feitelijk; prag. matische of pragmatieke sanctie, yr. algemeen erkende en bekrachtigde verordening. praireal, Fr. weidemaand, de 9de maand van den republi. keinschen kalender (20 Mei-18 Juni). prairie, mrv. prairien, yr. Fr. uitgestrekte droge graswoestijn in Noord-Amerika. praktiseerend, zijn bedrijf uitoefenend (van geneesheer of advocaat). pralines, yr. mrv. Fr. door gebrande suiker omgeven aman. delen. preadvies, o. Fr. voorloopig xitgebracht advies. prealabel, Fr. voorafgaand; prealabele kwestie, kwestie, waar. over beslist moet warden, voor men met de beraadslaging kan doorgaan. prebende, yr. Lat. kerkelijk inkomen van personen of gestichten. precair, Fr. onvast, onzeker, ongewis, twijfelachtig. preceptor, Lat. leeraar (inz. aan gymnasia). precieus, Fr. kostbaar; preciaso, mrv. Lat. kostbaarheden. precipitaat, o. neerslag, bezinksel; precipiteeren, Fr. neerslaan, bezinken; ook: overhaasten, overijlen. preciseeren, Fr. nauwkeurig omschrijven, duidelijk opgeven (wat men bedoelt); precisie, yr. juistheid. preconiseeren, Fr. ophemelet., bekrachtigen (door den paus) van een door de wereldlijke overheid benoemd bisschop. predestinatie, yr. Fr. voorbeschikking; predestineeren, yoorbeschikken, vooraf bepalen. predicaat, o. Lat. eigenschap die men aan iets of iemand toe. kent; eerenaam, titel. predilectie, yr. Fr. voorkeur, voorliefde tot. 10
146
PRE—PRE.
predisponeeren, Fr. to voren beschikken, inrichten; gepreaisponeerd zijn, voorbeschikt zijn, aanleg hebben tot (cm ziekte bijv.); predispositie, vr. voorbeschiktheid, aanleg, ontvankelijkheid. predomineeren, Fr. heerschen, over- of beheerschen, overwicht hebben. prefect, Fr. (oudtijds landvoogd, bevelhebber) ambtenaar die in Frankrijk aan het hoofd van een departement (provincie) staat; prefectuur, vr. waardigheid, woning, ambtsgebled van den pref ec t. preferabel, Fr. de voorkeur verdienend; preferent, de voorkeur hebbend; prefereeren, de voorkeur geven, verkiezen; preferentie, vr. voorkeur, verkiezing. prejudicie, vr. Lat. voorafgaande, voorloopige beslissing; nadeel, schade. prelaat, Lat. voornaam katholiek geestelijke (die een eigen kerkelijk rechtsgebied heeft); kerkvorst. preliminairen, m. mrv. Fr. voorloopige punten, inleiding tot de (vredes)onderhandelingen. preludium, o. Lat. of prelude, yr. Fr. voorspel; fig.: begin. premie, vr. Fr. eereprijs, tweede prijs; assurantie-prijs. premier, Fr. eerste, voornaamste; eerste minister; première, yr. eerste voorstelling van een tooneelstuk. premissen, yr. mrv. Lat. vooropgeplaatste stellingen (van een bewijsvoering). preparaat, o. Fr. toebereide zaak, bereide medicijn, enz.; anatomische preparaten, afzonderlijke lichaamsdeelen van menschen of dieren, die Len behoeve van het onderwijs bereid en tegen bederf gevrijwaard zijn; prepareeren, bereiden, voorbereiden. preponderantie, yr. Fr. overwicht, overheerschende invloed. preragatief, o. Fr. voorre&t. Presbyter, Presbyteriaan, die tot de orthodox hervormde, niet. bisschoppelijke kerk in Engeland behoort. prescriptie, yr. Fr. verjaring, vervallenverklaring door ver. jaring, voorschrift. presentabel, Fr. vertoonbaar, fatsoenlijk uitziend; presenteeren, aanbieden, indienen; presentie, yr. tegenwoordigheid. bijzijn; presentie-lijst, lijst van de aanwezigen. preservatie, yr. Fr. bewaring; preservatief, o. voorbehoedmiddel; preserveren, behouden, bewaren, verduurzamen; preserves, mrv. Eng. verduurzaamde levensmiddelen. preses, Lat. president, Fr. voorzitter; presideeren, voorzitten; presidaal, tot het presidium, d.i. het voorzitterschap, behoorend. pressant of presseerend, Fr. dringend, geen uitstel duklenci: pressie, vr. aandrang, dwang, drukking. presteeren, Fr. doen, verrichten, uitvoeren, afleggen (vait een eed); prestatie, yr. datgene wat men pr es t e e r t. prestidigitateur, Fr. goochelaar.
PRE—PRI.
147
prestige, y r. Fr. begoocheling; invloed dien een persoon op anderen uitoefent krachtens zijn naam, zijn positie, zija roem enz. presumeeren, Fr. vermoedeL, veronderstellen; presum(p)tie, vr. of presomptie, yr. vermoeden, verdenking. pretendeeren, Fr. vorderen, eischen, verlangen, beweren; pretendent, die aanspraak maakt op een troon, waar zijn vaderen van verdreven zijn; ook: vrijer, aanbidder; pretend tie, vr. vordering, aanmatging. pretext, y r. Fr. voorwendsel; pretexteeren, voorwenden. prevaricatie, yr. Fr. plichtschending, ontrouw (van een ambtenaar). preventief, Fr. vOtirkomend; voorloopig. prevat, Fr. meester (op den degen of eenig ander wapen). Priapus, Lat. de god der voortteling; de roede. prima, Lat. eerste soort; prima donna, Lat. eerste zangeres in een opera; eerste vrouwenrol op het tooneel. primaat, Lat. titel van den eersten in rang der bisschoppen nit eenzelfden streek of land; primair, voornaam, eerste; primeeren, de eerste zijn; primitief, oorspronkelijk, eerst, vroegst; gelijk het in de eerste tijden was; ongemakkelijk (tegenst.: comfortable, z.a.) primordiaal, primitie f, het oudste: primula veris, Lat. de sleutelbloem, de eersteling der lente. primus, Lat. de eerste; primus inter pares, de eerste onder zijns gelijken (gelijk in de eerste Europeesche staten de koning was). principaal, Fr. zelfst. nmw. hoofdpersoon, meester, lastgever; bijv. nmw. voornaamst, eerst. principe, o. Fr. begin, oorsprong, eerste oorzaak, grondbeginsel, grondregel; principieel, krachtens een beginsel; principienreiterei, vr. D. het doordraven op zijn beginselen; bet to sterk doorvoeren van zijn beginselen; principiis obstal Lat. weerstaat het begin, wacht u voor den eersten stap! prior, Lat. de (het) eerste; het hoofd van een klooster (vr, priores of priorin); prioraat, waardigheid, gebied van ees p r i o r; prioriteit, vr. Fr. voorrang. prise, vr. Fr. snuffle; prijs (veroverd schip). p&pe d'eau, vr. Fr. plaats, waar het water voor een waterleiding verzameld of opgepompt wordt. prisma, o. Lat. driekant geslepen glas. prison, vr. Fr. gevangenis; prisonnier, gevangene. privaat, Lat. niet openbaar, bijzonder, huiselijk, geheim; privaat persoon, die geen ambten bekleed; privaat docent, leeraar aan een hoogeschool, die niet tot professor benoemd is; privatief, afzonderlijk, eigen; privatim, in bet bijzonder, afzonderlijk, voor zich zelf alleen; prive, Fr. = privaat; in zijn privë handelen, voor zich zelf alleen, niet in kwaliteit al., ambtenaar, enz.
148
PRI—PRO.
privilegie, o. Fr. voorrecht, keur, verlofbrief; privilegirzeren, bevoorrechten, p r i v i 1 e g i e s verleenen. prix, m. Fr. prijs; a prix fire, tot vasten prijs; a tout prix, tot iederen prijs. pro et contra, Lat. het voor en tegen; pro aris et focis, voor altaren en haardsteden, voor godsdienst en vaderland; pro Deo, voor God, om Godswil, gratis; pro forma, voor den vorm, voor de leus; pro patria, voor het vaderland. probatum est, Lat. het is beproefd (en goed bevonden). probleem, vr. Fr. problema, Lat. op te lossen stelling of vraagstuk, vraagstuk, raadsel; problematisch of problemao tiek, twijfelachtig, onuitgemaakt. procede, o. Fr. wijze, waarop men andere menschen behanr delt; methode, die men volgt om een of ander te doen; werkmanier, procedeeren, een proces voeren; procedure, yr. rechtsgeding; rechtspleging; proces, o. rechtsgeding; wijze waarop iets toegdat (c h e m i s c h p r o c e s, W.); processie, yr. plechtige optocht; procesverbaal, o. schriftelijk relaas van een wetsovertreding, een duel, enz. procent = percent, (%) ten honderd. proclamatie, vr. Fr. openlijke bekendmaking van overheids. v ege: de inhoud ervan; proclameeren, afkondigen, bekend maken, uitroepen. procreatie, yr. Lat. voortteling. procuratie, vr. Fr. volmacht; procuratie-houder, gevolmachtigde; procureur, Fr. advocaat die in een burgerlijk geding een der beide partijen vertegenwoordigt. produceeren, Lat. voortbrengen, vervaardigen, bijbrengen; product, o. voortbrengsel; productie, vr. voortbrenging; producent, voortbrenger (uegenst.: consument, verbruiker); productief, veel voort- of opbrengend; productiviteit, vr. vruchtbaarheid; winstgevendheid. profaan, Fr. oningewijd, ongewijd, onheilig; heiligschennend, niet-bijbelsch; profanatie, yr. heiligschennis, ontheiliging; profaneeren, ontheiligen, ontwijden. professeur, Fr. (= professor Lat.) noemt men in Frankrijk iedereen, die zijn kost verdiend door wetenschap, kunst of zelfs kunstvaardigheid te onderwijzen of te beoefenen, eel beroepsbillardspeler is een professeur de billard, een dansmeester is professeur de danse, enz.; professor, hoogleeraar; professoraal, tot het hoogieeraarsambt behoorend; geleerd, deftig, pedant; professoraat, o. hoogleeraarsambt. professional, Eng. beroeps.-sportsman (tegenst.: amateur). processie, vr. Fr. beroep, ambacht, belijdenis, kloostergelofte. proficiat! Lat. wel bekome het U! geluk er mee! profiel, o. Fr. iemands gelaatstrekken van terzijde gezien, doorsnede; en profil, van terzijde; (tegenst.: en face). profusie, vr. Fr. overvloed, overdaad. progenituur, vr. Fr. nakomelingschap. progressie, vr. Fr. voortgang, trapsgewijze toename; progres.
PRO—PRO.
149
sief, trapsgewijze opklimmend; progressieve belasting, die zwaarder drukt naarmate het belastbaar inkomen of vermogen is; progressist, voorstander van den vooruitgang (progrès). progymnasium, onderwijsinrichting met 4-jarigen cursus, ge-. lijkstaande met de 4 laagste klassen van een gymnasium. project, o. Fr. ontwerp, plFn, oogrnerk; projecteeren, ontwerpen, plannen maken; projectie, vr. schets, kaartteekefling, uitstraling, worp; projectiel, o. ieder voorwerp, dat door eenig werktuig voortgeworpen wordt; alles waarmede men werpt. proletariaat, o. Lat. de gezamenlijke proletariers, d.w.z. de lieden, die niets bezitten dan hun proles, hun kroost; de niet-bezitters, degenen, die afhankelijk zijn van hun arbeid. prologus, proloog, m. Lat. inleidingsrede, voorspel. prolongatie, vr. Fr. termijnverlenging, betalingsuitstel; effecter in prolongatie geven, ze beleenen, ze als borgstelling geyen om later weer in te lossen; prolongeeren (van uitstel van betaling geven. pro memorie (pro mem.), Lat. ter herinnering; uitdrukking, die men achter een post op een rekening zet om te kennen te geven dat het bedrag later vastgesteld zal worden. promenade, yr. Fr. wandeling, wandelplaats; promenade militaire, oefeningstocht; promeneeren, wandelen. promesse, yr. Fr. schuldbekentenis inhoudende belofte om op een bepaalde datum te betalen, pro mine, per duizend. promotie, yr. Lat. bevordering (in het bijzonder tot een academischen graad; promotor, professor, die de p r om o ti e uitspreekt; in de wereld der financien: iemand, die er zijn werk van maakt maatscbappijen op te richten; voornaamste verzorger van een zaak; promoveeren, bevordering maken, een academischen graad krijgen. prononceeren, Fr. uitdrukken, uitspreken; geprononceerde gelaatstrekken, sterk sprekende trekken. pronunciamento, o. in Spanje, Portugal, Zuid- en MiddenAmerika: openlijke verklaring van opstand tegen de regeering, ook: de opstand zelf. propa(e)deutisch examen, voorbereidend examen, dat aan de hoogere academische examens voorafgaat. Propaganda, vr. Lat. (voluit: congregatio de propaganda fides) door de pausen ingestelde raad ter verbreiding vas het geloof; propaganda, wat gedaan wordt om een geloof of een overtuiging te verbreiden; propagandist, die p r op a g a n d a maakt; proponeeren, '.'erhreiden, voortplanten. prophylactisch, Lat, voorbehoedend, vOcirkomend, afwerenda proponeeren, Lat. voorstellen, voorslaan; proponent, voorsteller; protestantsch geestelijke, die nog geen predikantsplaats heeft. proportie, vr. Fr. evenredigheid, verhouding; proportioneel,
150
PRO—PRO.
evenredig, gelijkmatig; goed geproportioneerd, wel gebouwd, welgemaakt propositie, vr. Fr. voorstel, voorslag, aanbod. propria manu, Lat. eigenhandig; proprio mote, uit eigen beweging. pro rata, Lat. naar verhonding, elk naar zijn aandeel. proseliet, Gr. nieuw bekeerde (op godsdienst. gebied). prositi Lat. wel bekome het u! op uw gezondheid! prospect, 0. Lat. aan- of uitzicht, vergezicht, uitwendige voorstelling (opstand) van een gebouw; prospecteeren, een terrein onderzoeken of het delfstoffen bevat; prospectus, o. aankondiging van een boek, van een onderneming met opgave van bijzonderheden betreffende inhoud, doel, uitvoering, enz. prostitueeren (zich), Fr. zich aan ontucht prijsgeven, veil zijn; prostituee, yr. publieke vrouw, prostitutie, yr. ontucht. protectie, vr. Fr. bescherming, begunstiging; protectionisme,, o. het beschermen van inlandschen handel en nijverheid door invoerrechten, enz.; protectionist, voorstander van dit stelsel; protector, Lat. beschermheer (titel van C r o mw e 11) ; protectoraat, beschermheerschap; gebied dat onder bescherming staat van (d.w.z. onderworpen is, met een schijn van eigen regeering, aan) eenige mogendheid; protégé, Fr. beschermeling, gunsteling; protegeeren, beschermen, begunstigen. protest, o. Lat. tegenspraak, verzet; acte (van een deurwaarder) om een weigering to constateeren; protesteeren, zich verzetten, betuigen, een acte van weigering laten opmaken; protestatie, yr. betuiging, het protesteeren. protocol, o. Fr. relaas door een bevoegd ambtenaar opgemaakt; proses-verbaal van een diplomatieke conferentie; het ceremonieel gebruikelijk bij diplomatische aangelegenheden, de ontvangst van vorsten, enz. prototype, o. Gr. oorspronkelijk model, eerste voorbeeld, eerste afdruk. protozoal, mrv. Gr. afdeelitig van het dierenrijk, welke de kleinste vormen omvat op de grens van planten- en dierenrijk. protuberantie, vr. Fr. uitwas, uitstekend gedeelte. prouesse, vr. Fr. daad van moed, heldendaad (ook ironisch). prouveeren, Fr. pleiten: dat p r O u v e e r t voor hem. proveniershuis, gesticht voor proveniers, d.i. voor degenen, die zich voor een zekere som levenslang verblijf en onderhoud in dat gesticht gekocht hebben. provenu, o. Fr. opbrengst, winst. proviand, vr. It. mondvoorraad, levensmiddelen; proviandeeren, zie approviandeeren. providentie, yr. Fr. voorzienigheid, voorzorg; providentieel, door de voorzienigheid beschikt, wat een wondere uit-
PRO—PUP.
151
komst is. provinciaal, Fr. bijv. nmw. gewestelijk; zelfst. nmw. plattelandbewoner; overste der kloosters van eenzelfde orde in een provincie; provincialisme, woord dat alleen in een bepaalde provincie gebruikt wordt; (bekrompen) geest, die niet verder reikt dan de belangen der eigen geest. provisie, vr. Fr. voorraad (levensbehoeften), loon voor makelaars, enz. (meest precentsgewijs berekend); provisioneel, bij voorraad, voorloopig. provisor, Lat. opziener, bevoegd beheerder van een apotheek. provocatie, yr. Fr. uittarting, uitdaging; provoceeren, uittarten, uitdagen, uitlokken. provoost-geweldige, in de Middeleeuwen rechterlijk ambtenaar bij het krijgsvolk. proza, o. Lat. ongebonden, niet-dichterlijke stijl, prozaisch, nuchter, alledaagsch. prudentle, yr. Fr. goeddunken, beleid, wijs inzicht; voorzichtigheid. .pruderie, vr. Fr. preutschheid, nuffigheid. prud'homme, Fr. (rechtschapen man), lid van een „kamer van arbeid", (conseil de prud'hommes) in Frankrijk. spalterion, o. Gr. oud snareninstrument; psalmboek. pseudo, Gr. valsch, zoogenaamd; pseudoniem, o. onder een valschen naam of ongenoemd schrijvend; pseudonimiteit, vr. verborgenheid onder een valschen naam. psyche, vr. Gr. de ziel (zinnebeeldig voorgesteld door een vlinder); groote toiletspiegel; psychiater, geneesheer voor zielsziekten; psychiologie, yr. zielkunde; psychiologisch oogenblik, het meest gunstige oogenblik; psychioloog, zielkundige, beoefenaar der p s y c h i o l o g i e. ptomaine, vr. giftig bestanddeel in rottend vleesch, lijkengif. puberteit, vr. Lat. manbaarheid, huwbaarheid. publicatie, vr. Fr. bekendmaking, afkondiging, uitgave; publiceeren, bekend maken, uitgeven; publicit, dagbladschrijver; publiciteit, yr. bekendheid, ruchtbaarheid. pud, o. gewicht van 6 kilo. pudiek, Fr. schaamachtig, kuisch. puissant, Fr. machtig; puissant r ij k, schatrijk. Pullman-car, Amerikaansch salonrijtuig (zoo genaamd near Pullman, eigenaar van groote constructie-werkplaatsen). pulver, o. Lat. poeder, buskruit; pulverisatie, yr. Lat. het tot poeder malen; pulveriseeren, tot poeder vermalen. puneise, vr. Fr. koperen stiftje met platten kop, wandluis. Punch, de hansworst in het Engelsche poppenspel, naam van een Eng. satirisch tijdschrift. punchbowl, Eng. ponskom. punctum! Lat. klaar! afgeciaan! punctualiteit, yr. nauwkeurigheid, stiptheid; punctuatie, yr. het plaatsen der leesteekens; punctueel, stipt, nauwgezet. pupi.,, Fr. pleegzoon, kostleerling; oogappel.
152
PUR—QUA.
purée, vr. Fr. moes van aardappelen of vruchten. purgatief, purgeermiddel, buikzuiverend middel; purgatorium, o. Lat., purgatoire, Fr. vagevuur; purgeeren, zuiveren, at. voeren. purifieeren, Fr. zuiveren, louteren. purisme, o. Fr. streven naar zuivering der taal; purist, ijveraar daarvoor. pur-sang, Fr. volbloed. Puriteinen, gestrenge protestanten; puriteinsch, overdreven streng in godsdienstig en zedelijke aangelegenheden. puszta, vr. Hong. grassteppe in Hongarije. puzzle, Eng. raadseltje. pygmee, mrv. pygmeeen, Gr. dwergen, nietige menschjes (vooral figuurlijk). pyramide, zie piramide. pyrotechnicus, vervaardiger van vuurwerk; pyrotechniek, yr. vuurwerkk-unst. Phyrrus-overwinning, overwinning, die met veel te groote offers gekocht wordt.
Q Q.E.D. = quod erat demonstrandum (z.a.); (JAI. =-- qualita qua (z.a.). qua, Lat. als, in hoedanigheid van. quadraat, o. Lat. vierkant, tweede macht. quadrant, o. Lat. vierde deel van een cirkel, hoekmeter, hoogtemeter, graadboog. quadratuur van den cirkel, herleiding van den cirkel tot een vierkant van gelijk oppervlak; fig.: jets onuitvoerbaars. quadriga, yr. Lat. vierspan. quadrille, yr. Fr. dans, welke door een even aantal parer; uitgevoerd wordt; kaartspel dat met vieren gespeeld wordt. quadrilloen, o. millioen in de vierde macht. quadruple, Fr. viervoudig. quaerens quem devoret, Lat. zoekende wien te verslinden. (Petrus V : 8). quaestor, Lat. schatmeester, stemopnemer. Quakers, Eng. godsdienstige secte in Engeland en Amerika. qualificatie, vr. F. toekenning van een eigenschap van een, titel; qualificeeren, eigenschappen of hoedanigheden toekennen, betitelen. qualita qua, Lat. in zijn hoedanigheid. qualitatief, volgens de hoedanigheid (qualiteit). quand meme, Fr. om 't evex. hoe, in ieder geval. quantitatief, volgens de quantiteit, d.i. hoeveelheid of grootte. quarantaine, vr. Fr. korter of langer gedwongen verblijf (vroeger 40 dagen!), op een afgezonderde plaats, van vaartuigen en personen, welke uit besmette plaatsen komen; de daarvoor bestemde plaats.
QUA—R.
153
quarter, Eng. Engelsche maat a ± 290 L., ook gewicht a ± 12 4 1 K.G. quarteron(e), Fr. kleurling(e), voortgesproten uit het huwelijk van een Europeaan en een tercerone (z.a.). quartet, o. Fr. muziekstuk voor 4 stemmen of instrumenten. quarto, Lat. ten vierde; boekformaat (het vel in vieren gevouwen). quasi, Lat. als 't ware, gelijk als, gelijkende op. quatrain, o. Fr. gedicht van vier regels. quatre-mains, vr. Fr. vierhandig pianostuk. queen, Eng. koningen; queens-bench, zie op king. querelle d'Allemand, Fr. (lett.: Duitsche twist) ruzie over niets. quêtisme, o. de leer der quetisten, van hen, die alle Christelijke volmaaktheid in de rust, werkeloosheid der ziel stellen. queue, yr. Fr. staart, biljartstok, rij menschen, die wachten en een voor een geholpen worden: queue makers voor een loket, bijv. qui bene distinguit bene docet, Lat. die goed onderscheidt, onderwijst goed. quibus, Lat. zot, gek. quinto, Fr. 5e toon van den grondtoon, E-snaar op de viool; quintessens, y r. tot vijf mral toe overgehaalde geest eener vloeistof; het fijnste, de kern. Quirinaal, Lat. paleis der Italiaansche koningen te Rome. quitte, Fr. even, vereffend; quitteeren, voldoen. qui vive? Fr. werda? D. wie daar? op z'n qui vive zijn, oplettend zijn, op z'n hoede wezen. qui vivra verra, Fr. die (dan) zal leven, zal zien; de tijd zal het leeren. quod erat demonstrandum, Lat. wat te bewijzen was. quomodo, Lat. handelwijze, wijze van uitvoering; quomodo vales, hoe gaat het? quos ergo! Lat. ik zal je . ....! quos vult perdere Jupiter, dementet prius, Lat. wien Jupiter verderven wil, beroofd hij eerst van het verstand. quota of quotum, het evenredig aandeel dat ieder der partijen betalen of dragen moet; quotisatie, y r. berekening van het quotum. quotidien, Fr. dagelijks; journal quotidien, dagblad. quotient, o. uitkomst voor een deeling. quousque tandum! Lat. hoe lane toch (of nog) (zal het durent), aanvangswoorden van de eerste redevoering van Cicero tegen Catalina.
R R. (op recepten) ± recipe, Lat. neem; R.I.P. = requiescat In pace, hij (zij) ruste in vrede; R.K. of R.C. = roomsch katholiek; r.s.v.p. ± riponse s'il vows plait, Fr. antwoord
154
RAB—RAL.
als 't u blieft; verzoeke antwoord. rabat, 0. It. korting op den bepaalden prijs. rabbi of rabbijn, Hebr. Joodsche leeraar, wetverklaarder, (r a b b i is den titel waarmee men een rabb ij n aanspreekt); rabbinaal, van of door een rabb ij n; rabbinaat, 0. waardigheid of rechtgsebied van een rabb i. racaille, Fr. janhagel; gespuis. race, yr. Eng. wedren. racahout, n. Turksch, versterkend middel, uit zetmeel, chocoladepoeder en andere bestanddeelen samengesteld. rachitis, of rhachitis, vr. Gr. z.g. Engelsche ziekte. radeeren, Fr. uitschaven; wegkrabben. radiaal, Lat. straalvormig. radiatie, yr. Fr. uitstraling. radicaal, Fr. (van Lat. radix = wortel) ingeworteld, van den wortel af, grondig; radicalen, staatspartij dergenen, die een algeheele democratische verandering der wetten voorstaan; radicalisme, o. hun streven. radiographie, yr. het photographeeren door middel van x-stralen; radiogram, draadloos telegram. radiolaren, mrv. straaldieren (in het water voorkomende protozoan, z.a.). radiometer, m. instrument om de sterkte van lichtstralen to meten. radiotelegraphic, telegraphie zonder draad (door middel van aethergolven). radium, Lat. nieuw element dat vaste stoffen doorlicht. radius, m. Lat. straal, halve middellijn in een cirkel. radjah, Oost-Indisch stamvorst, Hindoe-vorst. raffineeren, Fr. louteren, zuiveren, verfijnen; het zuiveren van de ruwe suiker in de raffinaderijen; raffinadeur, eigenaar van een r a f f i n a der ij (een fabriek waar suiker gezuiverd wordt); geraffineerd, verfijnd. rafraichissement, Fr. verversching. rage, Fr. vr. woede, dolheid, het algemeen verzot zijn op iets; het is een rag e: iedereen doet er aan mee. ragout, o. Fr. sterk gekruid en gesausd vleeschgerecht. raillerie, Fr. scherts; grapje. railway, railroad, Eng. spoorweg. raison, vr. Fr. rede, verstand, oorzaak, reden, verhouding, raison d'être, recht (of reden) van bestaan; raison d'Etat, overweging van hooger staatsbelang als verontschuldiging voor het van regeeringswege inbreuk maken op wetten, enz.; raisonnable, redelijk, billijk, behoorlijk; raisonneur, praatjesmaker, persoon die over alles en nog wat ellenlange redevoeringen houdt. raket, Fr. met kruit gevulde cylinder die in de hoogte schiet; raketten vliegtuig, vliegtuig voortbewogen door raketten inplaats van een motor. rallentando, It. muziekterm: langzamer.
RAD—REA.
155
tale, Fr. aanhanger van een vorige regeering, die zich met de nieuwe verzoent. Ramadan, Arab. de maand der groote vasten bij de Mohammedanen. ramificatie, vr. Fr. vertakking. rancho, Sp. alleen liggende hoeve in Mexico. rancune, vr. Fr. wrok die men gevoelt na een beleediging; sans rancune! laten we ons verschil vergeten! rangeeren, Fr. het samenstellen van treinen en bijvoegen en uitnemen van wagons. ranimeeren, Fr. weer bezielen, opwekken. rani des vaches, Fr. zie: kuhreinen. rapaille, Fr. gemeen, gepeupel. rape, m. Fr. geraspte snuiftabak. rapporteur, Fr. berichtgever, de ambtenaar, die rapport uitbrengt over eenige aangelegenheid. rapsodie, vr. rhapsodic. rara avis (in terris), Lat. zeldzame vogel (op aarde); persoon of zaak, zooals men maar zelden ziet. ratatouille, Fr. gestampte pot voor soldaten (verbasterd tot ratjetoe). ratificatie, vr. Fr. bekrachtiging door de betrokken regeeringeli van door haar gevolmachtigden gesloten verdragen, enz.; ratificeeren, bekrachtigen, goedkeuren. ratio, y r. Lat. reden, oorzaak, grond (zie ultimo); rationed, redelijk, op redelijke overiuiging gegrond; rationalisme, o. Fer. wijsgeerig stelsel dat de openbaring verwerpt en alles beweert te verklaren met behulp van de rede; rationalist, aanhanger van dat stelsel. ravage, Fr. verwoesting. ravelijn, o. Fr. halvemaanschans. rayeeren, zie royeeren. rayon, o. Fr. straal (= radius), verboden kring om een vesting, waarbinnen slechts onder zekere voorwaarden gebouwd mag worden. zazzia, yr. Arab. inval op vijandelijk gebied om vee, koren, enz. te rooven; onverwachte klopjacht door de politie om bepaalde wijken van misdadigers te zuiveren. reaal, m. Sp. munt in Spanje en Mexico (waarde varieerend van 12 tot 22% cent). reactie, vr. Fr. werking van een lichaam op een ander dat op het eerste inwerkt of pas ingewerkt heeft; alles wat in tegenovergestelden zin werkt; actie van die politieke partij, welke zich tegenover den vooruitgang plaatst en het verleden wil terugroepen; nadeelig gevolg dat zich later voordoet; reactionnair, aanhanger van de partij der r e a c t i e, de r eac tie in de hand werkend. reader, Eng. leezer; readingroom, leeszaal. ready, Eng. klaar; all ready, alles klaar. ireageeren, Fr. terugwerken, • tegenwerken, zich verzetten,
156
REA—REC.
blijk geven dat men lets gehoord, gevoeld, enz. heeft. realisatie, vr. Fr. verwezenl , iking; het te gelde maken; reali, seeren, verwezenlijken, verkoopen; realisme, o. middel, eeuwsch wijsgeerig stelsel, hetwelk algemeene denkbeelden a13 werkelijke dingen beschouwde; neiging van moderne kunstenaars om de natuur voor te stellen zooals zij werk?.lijk is, dus met het leelijke en vulgaire; realistisch het r ea l i s m e huldigend in de kunst; realiteit, vr. werkelijkheid. real-schule, D. school voor talen, wis- en natuurkunde. rebel, Fr. oproermaker, muiter, opstandeling; rebelsch, oproerig; rebellie, vr. oproer, muiterij. rebus, m. Fr. (van Lat. res, zaken, lett. van zaken) , teeken-, letter- of figuur-raadsel. rebuten, mrv. Fr. onbestelbare brieven. recapituleeren, Fr. een korte opsomming ( recapitulatie, yr.) geven. receiver, Eng. ontvanger, curator, bewindvoerder door de schuldeischers of obligatiehouders benoemd recenseeren, Fr. onderzoeker beoordeelen, een oordeei vellen (over boeken, tijdschriften, enz.); recensent, beoordeelaar; recentie, yr. boekbeoordeeling. recent, Fr. nieuw, pas gebeurd. recepis(se), vr. Fr. bewijs van ontvangst. receptie, vr. Fr. opneming, aanneming als lid; ontvangst; tijd en plaats tot het ontvangen van gelukwenschen. reces, o. Lat, verlof, verdaging der zitting (bij wetgevende vergaderingen); op reces g a a n, met verlof gaan. recette, vr. Fr. wat bij een voorstelling of concert aan entrées gebeurd wordt. rechauffe, Fr. opgewarmd. recherche, vr. Fr. de afdeeling der rechercheurs, d.i. der politie-beambten belast met het doen van nasporingen. recidive, yr. Fr. het opnieuw plegen van een misdaad of vergrijp door iemand die reeds voor eenzelfde feit gestraft werd; recidivist, die zich schuldig maakt aan r e c i d i v e. recipe, (verkort R.) op recepten: neem. recipieeren, Fr. opnemen (in een gezelschap), onthalen; recipient, de persoon, die r e c i p i e e r t; ontvanger, een vat tot opneming van door distallatie verkregen vochten; klok van een luchtpomp. reciprociteit, vr. Fr. wederzijdschheid; reciproqueeren, wederkeerige beleefdheid bewijzen. recitatief, o. It. soort zang, welke de gesproken declamatie nabootst, gedeelte van een stuk, waarbij de zang niet aan maat gebonden is; reciteeren, opzeggen, voordragen. reclamant, Fr. degeen die reclameert, een reclame of recla. matie, d.i. een bezwaarschrift, indient; reclame beteekent ook publieke aanprijzing in dagbladen, enz. recognitie, yr. Fr. geld dat de erfpachter jaarlijks aan den
REC—RED.
157
eigenaar van den grond betaalt, geld dat betaald wordt als erkenning van ontvangen diensten. recommandabel, Fr. aanbevelenswaardig; recommandatie, vr. aanbeveling; recommandeeren, aanbevelen. reconciliatie, vr. Fr. verzoening; reconciliant, verzoeningsgezind; reconcilieeren, verzoenen. reconstructie, vr. Fr. weder opbouwing; reconstrueeren, weder opbouwen, weder samenstellen, weder ineenzetten. reconvalescent, Fr. herstellende zieke. reconventie, y r. Fr. tegeneisch in burgerlijke rechtszaken. record, Eng. het hoogste of beste, wat op het gebied van sport of kunst bereikt werd; een record slaan, het grootste I. ereikte succes nog overtreffen. recoiery, Eng. terugkrijging. recreatie, vr. Fr. uitspanning, ontspanning, vervroolijking. recriminatie, yr. Fr. tegenbeschuldiging, tegeneisch, verwijt; recrimineeren, zijn aanklager eveneens aanklagen, op scheldwoorden antwoorden met scheldwoorden. recrudescentie, yr. Fr. verergering (na een verbetering). recruteeren, aanwerven; fig. bewegen tot aansluiten bij een partij, enz.; recruut, jong soldaat. rectangulair, Fr. rechthoekig. rectificatie, y r. Fr. terechtwijzing, verbetering, herhaalde distillatie; rectificeeren, verbeteren, enz. rector, Lat. directeur van een gymnasium; rector magnificus, vQorzitter van den academischen senaat; rectoraal, den rector betref fend; rectoraat, ambt of waardigheid van rector. recut o. Fr. zelfst. nmw. ontvangstbewijs; bijv. nmw. algemeen gebruikelijk, in de mode. recueil, o. Fr. verzameling, bundel. reculeeren, Fr. teruggaan, wijken; reculer pour mieux saucer, Fr achteruitgaan om een beteren sprong to kunnen nemen (figuurlijk). recuseeren, Fr. afwijzen, niet aanvaarden, wraken. red, Eng. rood; Red-Star-Line, Roode-Ster-Lijn (zekere scheepvaartmaatschappij, welker vlag een mode ster draagt). redacteur, Fr. opsteller, samensteller van een dagblad, een tijdschrift, enz.; redactie, yr. het in elkaar zetten van een periodiek, van een verzoekschrift, enz.; de gezamenlijke r e d a c t e u r s; redactioneel, van de redactie uitgaand. redemptor, Lat. verlosser; Redemptoristen, geestelijke orde, gelijkend op die der Jezdieten. redigeeren, Fr. op- of samenstellen, de redactie voeren. redivivus, Lat. uit den dood verrezen. redoubleeren, Fr. verdubbelen (term uit 't bridgespel). redoutabel, Fr. vreeselijk, geducht. redoute, y r. Fr. vooruitgeschoven werk, kleine veldschans
158
RED—REG.
met alleen uitspringende hoeken; gemaskerd bal. redres, o. Fr. herstel, het weer goed maken (van cen ver., ongelijking). reduceeren, Fr. verminderen, herleiden; reductie, vr. vermindering, verkleining, hedeiding. reduit, Fr. toevluchtsoord; schuilhoek. reed, Fr. werkelijk, wezenlijk, solide. reexpeditie, yr. Fr. verdere doorzending. refectorium, o. Fr. eetzaal in een klooster of andere grootr inrichting. referaat, o. verslag, bericht; referent, verslag- of berichtgever, recensent; referentie, inlichting; referendaris, hoofdambtenaar aan een departement, in rang volgend op den directeur-generaal; zich refereeren aan, verwijzen naar, onder referte aan, met verwijzing naar. reflecteeren, Fr. weerkaatsen, weerspiegelen; acht slaan op, schrijven op een advertentie; reflectant, die op een advertentie schrijft; reflectie of reflectie, yr. weerkaatsing, weerschijn, overdenking; reflector, m. lichtscherm; reflex-beweging, onwillekeurige beweging, veroorzaakt door een uitwendigen prikkel. reformatie, vr. Fr. hervorming; reformator, hervormer; reformeeren, hervormen, verbeteren. reform(e), naam waarmede men een verbeterde vrouwenkleeding aanduidt, waarbij al wat knelt en snoert vermeden is. Refugie, Fr. in de 17e eeuw uit zijn vaderland uitgeweken protestantsch Franschman. refuseeren, Fr. weigeren. regaal, o. = voxhumana, (z.a.); koninklijk voorrecht; hoog heidsrecht, (mrv. regalia); regaleeren, onthalen. regardeeren, Fr. aanzien, betrekking hebben op, aangaan. regatta, yr. It. roei- en zeilwedstrijd. regeneratie, vr. Fr. wedergeboorte, het omvormen; regent?. reeren, weder telen of voortbrengen, ver- of omvormen. regent, Fr. rijksbestuurder (bij ontstentenis van een vorst), bestuurder van een liefdadigheidsgesticht, vr. regentes(se). regie, vr. Fr. rekenplichtig beheer, administratie van indirecte belastingen, van staatsmonopolies, het werk van den regisseur, (z.a.) van een schouwburg. regime, o. Fr. leef- of eetregel, staatsinrichting, zie ancies. regisseur, Fr. rekenplichtig beheerder, beambte in een schouwburg, die het toezicht heeft op den goeden gang van zaken bij het spel. registratie, vr. Fr. het inschrijven van acten in een officlei register; registreeren, inschrijven in een wettelijk register. reglementair, Fr. wat het reglement betreft; conform bet reglement. regnum, Lat. het rijk; regnum naturae, rijk der natuur. regressief, Fr. teruggaand, terugwerkend.
REG—REN.
159
reguller, Fr. regelmatig, geregeld; reguliere geestelijken, die tot een orde behooren; regulariseeren, regelen; regulariteit, regelmatigheid; regulateur of regulator, regelaar, onrust, clinger, slinger-uurwerk. rehabilitatie, vr. Fr. eerherstel (inz. van gefailleerden); rehabiliteeren, in eer en goeden naam herstellen. reintegreeren, Fr. iemand herstellen in bezit of waardigheid, waarvan hij te voren beroofd was. relais, Fr. pleisterplaats; poststation. relatie, vr. Fr. verhaal, bericht, verslag; betrekking, gemeenschap, verkeer; relatiEn, mrv. (invloedrijke) kennissen; relatief, betrekkelijk. releveeren, Fr. ontheffen, verlichten; iets doen uitkomen. relit, o. Fr. verhevenheid, uitstek; verheven beeldhouwwerk; en raid, verheven; zie bas en haut. religie, yr. Fr. godsdienst, geloofsleer, godsvrucht, belijdenis; religieus, godsdienstig, vroom, nauwgezet; religieuse, non. reliquie, yr. of reliek, Fr. gedeelte van het lichaam van een heilige, voorwerp dat hem toebehoord of tot zijn terdoodbrenging gediend heeft, overblijfsel. rembours of remboursement, Fr. terugbetaling, bedrag dat men betaalt bij 't in ontvangst nemen van een pakje ter betaling van den inhoud; rzmbourseeren, terugbetalen (inz. van voorschotten). remedie, yr. Fr. hulp- of geneesmiddel. rememoreeren, Fr. weder in de herinnering brengen. remise, yr. Fr. overgemaakt bedrag. remissie, yr. Fr. korting, afslag, vermindering (van straftijd), opheffing van een verbod. remiteeren, overmaken, terugzenden, verminderen. remonstrantie, vr. Fr. tegenvoorstelling; Remonstranten, leden van het hervormde kerkgenootschap welke in 1610 een r e m o n s t r anti e indienden bij de Staten van Holland; remonstreeren, tegenwerpingen maken. remonte (paarden), paarden, bestemd om het te kart aan legerpaarden aan te vullen; remonte-commissie, yr. commissie belast met den aankoop der r e m o n t e. remplacant, Fr. plaatsvervanger. remuneratie, yr. Fr. belooning, betaling (voor bewezen diensten); remunereeren, vergelden, beloonen. renaissance, yr. Fr. wedergeboorte; de Renaissance, de ver1evendiging van letteren, kunsten en wetenschappen in de 15e en 16e eeuw, o.m. door den invloed van de weer in eer herstelde studie der Oude beschaving; stijl der kunstvoortbrengselen uit dat tijdperk. renard trein, trein getrokken door auto (zonder rails). rendeeren, Fr. winst opleveren. rendez-vous, o. Fr. afgesproken plaats om samen te komen, de afspraak zelf; rendez-vous-huis, huis, waar gelegenheid wordt geboden tot ontucht.
160
REN—REP.
renegaat, Fr. die het Christelijk geloof opgeeft voor een ander, inz. voor het Mohammedaansche; fig. die zijn politieke overtuiging verloochent. renommee, vr. Fr. faam, naam, roem; gerenommeerd, beroemd. renonce, Fr. 't missen van een kleur in het kaartspel waardoor mag worden ingetroefd. renovatie, Fr. vernieuwing, herstelling; tweede aanmaning ter betaling van achterstallige belasting. rentabiliteit, yr. Fr. (van een onderneming bijv.) het vermogen om rente of te werpen, winst te doen behalen. rente viagere, Fr. lijfrente, renvoi of renvooi, o. Fr. verwijzing, inlassching van een of meer woorden in een acte. reorganisatie, vr. Fr. het opnieuw inrichten (reorganiseeren). repartitie, yr. Fr. verdeeling, omslag, repasseeren, Fr. doorloopen, vluchtig doorzien, nazien en kleine verbeteringen aanbrengen. repercussie, vr. Fr. terugstoot, afkaatsing (van licht, geluid, enz.). repertoire, o. Fr. repertorium, o. Lat. overzicht, waarin de stof zoo gerangschikt is dat ze gemakkelijk te overzien is; naamlijst der stukken, welke gewoonlijk door een troep gespeeld worden; repeteeren, herhalen; repetitie, vr. herhaling, oefening; repetitor, Lat. leermeester, welke de lessen van een hoogleeraar met een student herhaalt, hem africht voor het examen. repliceeren, Lat. antwoorden, er tegen in brengen; replielc, vr. Fr. tegenantwoord, wederlegging van het vooraf gesprokene. reportage, vr. Eng. het werk van den reporter, d.i.: den berichtgever voor couranten. repos ailleurs! Fr. elders (d.i..: hiernamaals) de rust! (devies van Marnix van St.-Aldegonde). . represailles, yr. mrv. Fr. het kwaad dat men een vijand doet om zich schadeloos te stellen voor een nadeel dat hij ons berokkend heel t, weerwraak. representant, Fr. vertegenwoordiger; representatie, yr. vertegenwoordiging; representatief, vertegenwoordigend; bet representatief stelsel, het stelsel van volksvertegenwoordiging; representeeren, vertcgenwoordigen, voorstellen, vertoonen, voordoen. repressief, Fr. beteugelend. reprimande, y r. Fr. berisping, scherp verwijt. reprise, yr. Fr. herhaling, vernieuwde opvoering. reproche, Fr. verwijd; sans peur et sans reproche, milder vrees of blaam. reproduceeren, Fr. voorttelen, weder-aangroeien, weergeven; reproductie, vr, weergave, voortteling. reprouveeren, Fr. veroordeelen, verwerpen, afkeuren.
161
REP—RES.
reptielen, o. mrv. Lat kruipende dieren, amphibian; fig. lage karakters. republiek, vr. Lat. gemeenebest, vrije staat, staat, waar Been erfelijk vorst, dock een gekozen president aan 't hoofd staat; republikein, burger of aanhanger van een r e p ublie k; republikeinsch, wat tot een r e p u b 1 i e k beboort. repudiEeren, Fr. verwerpen, verstooten, van de hand wijzen. reputatie, vr. Fr. faam, goede naam, eer. request, o. Fr. verzoek; requestreeren, een request indienen; requestrant (e), hij (zij), die een request indient. requiem, 0. Lat. gezongen iris voor de zielsrust van overledenen (R.K. kerk). requiescat in pace! Lat. hij (zij) ruste in vrede! (afgekort
R. I. P•). -requireeren, Fr. verlangen, vorderen, eischen, onderzoeken; requisieten, allerlei voorwerpen, die onmisbaar zijn bij de opvoering van een tooneelstuk, requisitie, y r. opeisching, verlangen, uitschrijving van gedwongen leveringen; requisitoir, o. eisch van het Openbaar Ministerie. les, Lat. zaak; res publica, openbare zaak, openbaar belang (=republiek). rescontre, vr. of-, verrekening enz. (in den effektenhandel; rescontre-dag, de daarvoor bestemde dag. rescript, o. Lat. schriftelijk antwoord op een schriftelijke vraag; pauselijke beschikking over een theologische vraag; vorstelijk kabinetschrijven. reserve, vr. Fr. alles wat achtergehouden wordt om eerst onder bijzondere omstandigheden gebruikt te worden, troepen, geldsommen, enz.; ook figuurlijk: voorbehoud; reserveeren, in reserve houden, voorbehouden; een gereserveerde houding aannemen, terughoudend zijn; reservist, dienstplichtige, die tot de landweer of landstorm behoort; reservoir, vergaderbak, bewaarplaats. resideeren, Fr. wonen (van een vorst of een notaris); resident, zaakgelastigde eener regeering in het buitenland, hoofd van een gewest in Oost-India; residentie, y r. verblijfof woonplaats (inzonderheid van een vorst), gewest in Oost-Indie. residu, Fr. overblijfsel; bezinksel. resigneeren (zich), Fr. afstand doen, zich nederleggen, berusten in zijn lot; resignatie, vr. berusting. resilieeren, Fr. terugtreden, opheff en, te niet doen van een contract. resolutie, vr. Fr. besluit, vastberadenheid, voorstel (in een vergadering); resoluut, vastberaden, onverschrokken. respect, o. Fr. eerbied, respectabel, eerbied- of achtenswaardig; respectabiliteit, achtenswaardigheid; respecteeren, eerbiedigen, hoogachten, ontzien. 11
162
RES--REV.
respectief, bijv.; respectievelijk, bijv. nmw. betrekkelijk, wederkeerig, onderling, wederzijds (6) , ieder voor zich. respirator, m. Lat. werktuigje om de ademhalingsorganen te beschermen (tegen koude, enz.) . respondeeren, Fr. antwoorde 1, borg blijven. ressort, o. Fr. gebied, rechtsgebied, uitgestrektheid eener bevoegdheid, vakgebied, werkkring; ressorteeren, tot een ressort behooren. ressource, yr. Fr. hulp, toevlucht, hulpbron, bestaansmiddel. restant, o. Fr. overschot. restaureeren, Fr. herstellen, versterken, verkwikken; restaurateur, houder van een restaurant; restauratie, yr. herstelling, wederoprichting; restaurant; de Restauratie, het herstel der Bourbons op den troon van Frankrijk (1815-1830). restitueeren, Fr. teruggeven, terugbetaling; restitutie, vr. teruggave, terugbetaald bedrag, vergoeding. restrictie, vr. Fr. beperking, voorbehoud; restrictio mentalis, voorbehoud dat men bij zichzelf maakt bij 't afleggen van gelofte of eed en waardoor men meent deze krachteloos te maken; restrictief, beperkend. resultaat, o. Fr. gevolg, uitslag, vrucht. résumé, o. Fr. samenvatting, beknopt overzic.ht, korte inhoud; resumeeren, samenvatten, in 't kort herhalen. retablisseeren, Fr. herstellen, weer oprichten. reticule, yr. Fr. werk- of naaizakje. retina, vr. Lat. netvlies. retirade, vr. Fr. terugtocht, vlucht, toevluchtsoord, bestekamer; retireeren, terugtrekken, afdeinzen; retiro, Sp. plaats, waar men zich terugtrekt; stille, afgelegen plaats; bum retiro, Sp. (goede afzondering) naam van vele villa's. retort, vr. Fr. kromhals, kolfhelm (bij het distilleeren). retoucheeren, Fr. overwerken, de laatste hand aan iets leggen, (inzonderheid aan negatieven van photographieen); retoucheur, photograaf met de retouche, de afwerking der negatieven, belast. retour, Fr. terug; terugkeer; retourneeren, terug zenden. retraite, vr. Fr. terugtocht; wijkplaats; het zich van de wereld terugtrekken. retrancheeren, Fr. verschansen; retran.chement, yerschansing. retribueeren, Fr. salaris of belooning (retributie, yr.) seven. retro satanasl Lat. terug (van mij), ratan! retrogradeeren, Fr. achterwaarts gaan (ook fig.). reunie, vr. Fr. hereeniging; gezellige bijeenkomst (van oudgedienden, oud-studenten, enz.). reusseeren, Fr. slagen. revaccinatie, vr. Fr. genoegdoening, wraak, vergelding; nieuwe partij om het verlies der eerste te herstellen. reveil(le), vr. Fr. ochtendsignaal bij de soldaten; her/eying (inzonderheid op godsdienstig gebied). revenons a nos moutons: Fr. laat ons tot onze schapen (ons
REV—RID.
163
eerste onderwerp van gesprek) terugkeeren! revenu, o. Fr. inkomen; revenuen, inkomsten. reverend, Eng. eerwaarde. reverentie, vr. Fr. ontzag, eerbied, eerbetuiging; nijging, bulging. reverie, vr. Fr. droomerij, mijmering, gepeins. revers, m. Fr. keerzijde; opslag, omslag; fig. tegenspoed. review, Eng. tijdschrift, maandblad, recensie, aankondiging (= revue, Fr.) ; reviewer, recensent. revindicatie, vr. Fr. terugvordering, tegeneisch. revisie, yr. Fr. herziening (van een vonnis); tweede druk. proef. revival, o. Eng. plotseling herleving van den godsdienst in een bepaald gebied (gelijk in 1906 in Wales). revocatie, vr. Fr. her- en terugroeping, intrekking. revolteeren, Fr. in opstand brengen of komen; revolutie, omwenteling (inzonderheid staatsomwenteling), algeheele verandei ing of vervorming; omwenteling van een ster om een ander hemellichaam; revolutionair, omwentelingsgezind; revolutioneeren, een omwenteling teweeg brengen (in). revue, vr. Fr. wapenschouwing, monstering, overzicht, naam van vele maandschriften; de revue passeeren, gemonsterd, nauwkeurig bezien worden. rex, Lat. koning. rex de chaussee, m. Fr. benedenste of gelijkvloersche verdieping. rhachitis, zie rachitis. rhapsoden, Gr. „samenvoegers van gezangen", rondtrekkende zangers bij de oude Grieken; rhapsodic, vr. mengelwerk, uit verschillende fragmenten bijeengebracht geheel (inz. als muziekterm). rhetor, Gr. redenaar, leeraar in de welsprekendheid; rheto riek of rhetorica, vr. welsprekendheid, rhetorisch, redekunstig. rheumatiek, yr. Gr. zinking, ziekte welke gekenmerkt wordt door een pijnlijke strooming in de gewrichten, de spieren, enz.; rheumatisch, met r h eum a t i e k behept. rhinoceros, in. Gr. neushoorndier. rhododendron of rhododendrum, in. Gr. alpen- of bergroos. rhytmisch, Fr. wat tot bet r h y t m e behoort, waar r h y u s *.ri is; rhutmus o. of rhytme, Gr. symmetrische rangsithikking en regelmatige afwisseling van sterk en zwak betoonde klanken in een versregel of muzikale phrase, enz. ricinus-olie, yr. wonder-olie. ricochetteeren, Fr. het weder opspringen en zijn baan vervolgen van een projectiel, wanneer het den grond of het wateroppervlak raakt. sideau, m. Fr. voorhang, gordijn; (aan 't eind van een tooneelstuk) het scherm yak sidicuul, Fr. belachelijk.
1164
RIF—ROS.
rifleman, Eng. scherpschutter. rigiditeit, yr. Fr. onbuigzaamheid, onverbiddelijkheid. tigorist, Fr. persoon, die de strengheid zijner beginselen over,drijft; rigorisme, uiterst strenge zedeleer; rigoreus, strengt onbarmhartig; rigeur, yr. strengheid, hardheid; de rigueur beslist vereischt worden; a la rigueur, in 't ergste geval. Ong, m. Eng. soort van karteli, vereenigirg van industrieelens die niet alleen een z.g. pool vormen, d.i. hun grondstoffen gezamenlijk inkoopen om hun leveranciers in hun macht te krijgen, doch ook gezamenlijk niet aangesloten concurrenten Good-concurreeren. rio, in. Sp. rivier. risposteeren, Fr. snel en treffend antwoorden, dadelijk hervatten. riscant of risquant, Fr. gewaagd, gevaarlljk; risqueeren, wagen, de kans beloopen; risico, o. It. het gevaar (inz. dat van schepen om te vergaan); het gevaar, waarvoor geassureerd is; waagstuk. rituaal, o. Lat. in het algemeen elk voorschrift volgens hetwelk plechtige handelingen worden ingericht; (speciaal:) de inrichting van kerkelijke diensten; ritueel, tot het kerk0 gebruik behoorend; ritus, m. kerkgebruik, wijze van temdienst. rivaliseeren, Fr. wedijveren. river, Eng. rivier; Riviera, vr. It. oever- of kustland, speciaal een streek langs de Middellandsche Zee; rivrere, vr. Fr. rivier; halssnoer van diamanten. roastbeef, Eng. geroosterd rundvleesch. robe de chambre, Fr. = chz.mbercloac.k, Eng. z.a. robuust, 'Fr. sterk, krachtig. rocking-chair, Eng. schommzIstoel. rococo (stia, Fr. naam welke gegeven is aan den still uit den tijd van Lodewijk XV en 't begin van lien van Lodewijk XVI (lste helft van de 18de eeuw). roebel, m. Russ. munt van f 1.90; de papier en roebel geldt even A I daarvan. regatoire commissie, rechterlijke commissie, welke elders een onderzoek gaat instellen. Romaansch, afstamuiend van de Latijnen; romance, yr. Fr. zangsiukje over eenig teeder of treffend onder werp; romancier, romanschrij ver; romanciire, romanschrijfster; romanDesk, fabelachtig, wat aan een roman ontleend schijnt; ha:tstochtelijk, dwepeLd als een romanheld (in ); romantiek, schrijfwijze dergenen die in het begin der 19de eeuw braken met den tot toen gevolgden stijI en methode der oude klassieken; romantisch, dichterlijk, schoon, verrukkelijk. ropie of ropij, vr. Indische mut (in goud pl.m. f in zilver in diverse waarden).
rosarium, o. Lat. rozenkrans; rozengaarde.
ROS—SAB.
165
Rosslnant(e), het paard van Don Quichote; knol. rotatle, vr. Fr. wenteling, draaiing, beweging om de a; rotatiepers, pers, waarop de gestereotypeerde vormen gebogen om cylinders worden bevestigd. rotonde, vr. Fr. road, door een koepel overdekt gebouw; rond tuinhuis; rond gesneden mantel, die in groote ploolea neervalt. roturier, Fr. persoon van burgerlijke afkomst. roué, Fr. voornaam losbol. rouge-et-noir, o. Fr. (rood-en-zwart) soort kansspel met kaarten en ballen. roulette, yr. Fr. kansspel, waarbij de winner wordt aange, wezen door het stilhouden van een kogeltje bij een bepaald cijfer op een draaibare schijf. route, vr. Fr. weg, tocht, koers. routine, vr. Fr. vaardigheid door langdurige oefening verkregen; sleur, slender; geroutineerd, door oefening bekwaaus geworden. royaal, Fr. koninklijk; mild; royalisme, o. koningsgezindheid; royalist, koningsgezinde. royeeren, Fr. doorhalen, schrappen. rubriek, yr. Fr. afdeeling, klasse, soort; opschrift. ruche, vr. Fr. geplooid kanten oplegsel of boa. rudimenten, o. mrv. Fr. eerste beginselen van een weten&chap of kunst; eerste sporen van een orgaan in wording; rudimentair, alleen de eerste beginselen omvattend. ruine, vr. Fr. bouwval, puinhoop; ondergang, verwoesting; ruineeren, maatschappelijk ten onder doen gaan; ruineus, wat buitensporige uitgaven eischt. Rule Brittannial Eng. Heersch Brittannial aanvangswoordez van het Engelsche volkslied van dien naam. sumineeren, Fr. herkauwen; nog eens wikken en wegen. rumor in casa, Lat. (drukte in huis) opschudding in een bepaalden kring. run, Eng. groote toeloop, het bestormen van een bank, bijv, door een menigte, die betaald wil worden. ruse de guerre, vr. Fr. krijgslist. rusticiteit, vr. Fr. boerschheid, landelijke onbeschaafdheic4 rustiek, boersch, onbeschaafd.
S S, St, Sct, = Sint, Saint, Sanct, de heilige; sc, sculpsitt s.g.d.g. = sous garantie du gouverment, onder waarborg der regeering; S.J. = Societatis Jesu, tot Societeit van jezus (de Jezuieten-orde) behoorend; s.t. of s.s.t.t. = salvuin atulorum, behoudens zijne titels (op adressen); s'il vows plait, als 't u belieft; S.P.Q.R. (zie senatus). sabbath, m. Hebr. de wekelijksche rustdag der joden. sabel, (in de wapenkunde), zwart; sabreeren, Fr. neersabef,
166
SAB—SAL.
len; sabreur, houwdegen, ljzervreber. sabiers, Fr. steraanbidders. sabords, Fr. schietgaten van een schip. sabot, Fr. klomp; paardenhoef. sabreur, Fr. houwdegen; woest strijder. saccageeren, Fr. plunderen; rooven. saccharine, vr. Fr. wit, zoet poeder, 300 maal zoo zoet als sulker. sacerdotaal, Fr. priesterlijk; sacrament, o. godsdienstige han. deling ter heiliging van dengeen, die er het voorwerp van is, genademiddel. (Doop en avondmaal zijn de s a c r emen t en der Ned. Herv. kerk); sacramenteel, tot een sacrement behoorend; sacramenteele woorden, uitdrukking welke vast behoort bij het afdoen van een bepaalde zaak; sacrementeeren, sacreeren, vloeken, to keen gaan. sachet, o. Fr. parfumzakje. sacrament, Lat. Christelijk genademiddel. Sacredieu, Sacre Dieu, Fr. Goede God (vloek). sacrificceren, sacrifMeren, Fr. opofferen. stscrilegie, Lat. heiligschennis; kerkroof. sacristie, vr. vertrek tot een R.K. kerk behoorend, waar lewijde voorwerpen geborgen en niet-openbare plechtighedes verricht worden; sacristein, koster. saffiaan, Fr. zie marokijn. saffier, Fr. kostbare blauwe edelsteen. saffraan, Fr. gedroogde bloemstempels van een krokussoort (lekkernij). saga, of sage, vr. oud-Noorsch, legende, volksoverlevering. sagaai, yr. lange spies van Kaffers, Negers en Hottentotten. sagaciteit, vr. Fr. scherpzinnigheid. sage-femme, yr. Fr. vroedvrouw. Sagittarius, Lat. boogschutter, de Schutter (sterrenbeeld). saillie, yr. Fr. uitvai, geestige zet. sailor, Eng. zeeman. aaint(e), Fr. heilige. saison, vr. Fr. seizoen, jaargetijde, bad- of reisseizoen, duar der wintervermakelijkheden; morte-saison, tijd van het jaar, waarin er in bepaalde bedrijven gewoonlijk slapte heerscht. saki (Japansch) bedwelmende drank uit rijst. salarideren, Fr. van salads of bezoldiging geven. saldo, o. It. overschot, rest, verschil (in d e b e t en c r ed i t); persaldo, blijft ...... Salem (Arabisch) vrede (begroeting). Salische wet, de wet der Salièrs of Salische Franken (5de eeuw), inzonderheid art. 62 daaruit, waarbij de dochters worden uitgesloten van erfenis- en troonopvolging. salmiak, afk. van sal-ammoniacum, zoutzure amonia k; salmiak-pastilles, huismiddel tegen verkoudheid.
SAL—SAN.
167
salon. in. Fr. groote zaal; Salon, jaarlijksche tentoonstelling van schilder- en beeldhouwkunst te Parijs;Salon des refuses, tentoonstelling der werken die voor den officieelen Salon geweigerd zijn. Salop, Fr. slordige vrouw; slons. saltimbanque, Fr. kunstenmaker op de openbare straten en tnarkten; salto mortale, It. (doodelijke sprong), halsbrekend kunststuk; al te gewaagde onderneming. Salto, Lat. sprong; salto mortale, doodensprong. salubriteit, yr. Fr. gezondheid, gezonde gesteldheid. sakieeren, Fr. groeten; saluut! gegroet!; saluut, o. militaire groet; welkomstgroet door kanonschoten. Salvation-army, yr. Eng. het Leger des Heils. saivator mundi, Lat. redder der wereld, Heiland. salve! Lat. gegroet! welkom! salva venia, Lat. met verlof (gezegd). salvo, o. eerbewijs door het afschieten van wapens, een enkele losbranding van geweren of kanonnen. samba' (Maleisch) Indische toespijs; groenten vermengd met Spaansche peper. samoen of samun, m. Arab, verstikkende heete, doodelijke wind in de Arabische woestijnen. samovar, m. Russ. klein koperen theetoestel. sanatorium, o. Lat. gasthuis voor zieken of herstellenden (iazonderheid voor longlijders) in een gezonde streek (mrv. sanatoria). sanbenito, Sp. het met kruisen en duivels beschilderde hemd, waarin ketters verbrand werden, ook de evenzoo beschilderde muffs. sanctie, yr. Fr. bekrachtiging, goedkeuring; sanctioneeren, s a n c tie verleenen. sanctuarium, o. Lat. sanctuaire, o. Fr. heiligdom; Sanctum Sanctorum, o. het Heilige der Heiligen. sandalen (Maleisch) bindzolen; 0. Ind. schoeisel. sandwich, Eng. broodje, boterham met vleesch; sandwichman, man, die met een reclamebord vOOr en achter zijn lijf op straten en pleinen rondloopt. sangfroid, Fr. koelbloedigheid. sanauinisch, Fr. volbloedig, vurig, driftig, opvliegend. Sanhedrin, o. naam van den hoogen raad der joden, fig. machtig raadscollege. sanitair, Fr. wat betrekking heeft op het instand houden der gezondheid; (zie op cordon). sans, Fr. zonder; sans comparaison, zonder vergelijking (op andere punten); sansculotte, naam, waarmede in 1789 de aristocraten de revolutionairen aanduidden, die de culotte (di de korte kniebroek) vervangen hadden door den langen pant alo n; sans facon, zonder omslag of plichtplegingen; sans gene, ongedwongen; sans pared,zonder weerla; sans pear et sans reproche, zonder vrees of blaam;
SAW SCLI.
169
veger, liedjeszanger. sawah, vr. Mal. rijstveld in Indie. sbirre, It. gerechtsdienaar, politie-agent (in Italie). scabreus, Fr. gewaagd (uit een oogpunt van welvoegelijkheid). Scala, vr. It. ladder, toonladder; naam van een schouwburg te Milaan (en sedert ook elders). scalpeeren, Lat. de hoofdhuid met het haar van de hersenpan trekken (oorlogsgebruik der Indianen). scandaleuse, zie chronique. scaphandler, m. Gr. luchtdichte uitrusting der duikers. scapulier, o. Lat. twee aan elkaar verbonden stukjes gewijde stof, door R. Katholieken wel op borst en rug gedragen als bescherming voor rampen, enz. scarpius, Lat. schorpioen (sterrenbeeld; soort insect). scene, vr. Fr. schouwtooneel, plaats die het tooneel in een stuk verbeelden moet; gedeelte van een bedrijf; rumoer, opschudding, scenario, o. It. = mise en scene, (z.a.) ook: korte inhoud van een tooneelstuk. scepticisme, o. Fr. leer dergenen, die hun oordeel opschorten vooral op metaphysisch gebied; gesteldheid van de personen die weigeren een algemeen verbreide leer of meening aan te hangen; scepticus, twijfelaar, ongeloovige; sceptisch, twijfelend aan alles. schibboleth of sjibboleth, o. Hebr. (vloed, stroom); herkenningswoord, wachtwoord om vriend van vijand te onderscheiden (Richteren VII : 4-6). schema, o. Gr. gestalte, beeld, voorbeeld, schets, ontwerp, model; schematisch, schetsmatig, als model of voorbeeld. schism, o. Gr. spijting, scheuring; (inzonderheid in kerk of geloof); schismaticus, scheurmaker. schlaraffenland, D. luilekkerland. scholastiek, o. Lat. schoolwijsheid, inzonderheid de leerstof en de methode der middeleeuwsche scholen; scholastisch, schoolsch, spitsvondig; scholasticus, mrv. scholastici, ook scholastiekers, de schoolgeleerden der middeleeuwen, lieden die zweren bij de schoolsche wijsheid zonder met het leven te rekenen; ijdele woordenkramers. schwadron, D. = escadron, (z.a.); schwadronneeren, in escadrons op elkaar stooten, met den sabel erop inhakken; snoeven, pochen; schwadronneur, snoever, pocher. sciopticon, groote tooverlantaarn voor lichtbeeklen. scissie, vr. Fr. scheuring, splijting. scorbuut, o. Lat. scheurbuik. scriba, Lat. secretaris, schrijver; scribent, veelschrijver. scrips, mrv. Eng. voorloopige bewijzen van aandeel. scroft;leus, Fr. klierachtig. scrupule, yr. Fr. gewetensbezwaar; scrupuleus, nauwgezet; scrupuleusheid, te groote nauwgezetheid, angstvalligheid. sculpsit, (afk. sc. of sculp) Lat. heeft het gegraveerd; sculp-
170
SCY—SEN.
tuur, y r. beeldhouwkunst of -werk, snijwerk; sculpturaal, tot de beeldhouwkunst behoorend, waardig gebeeldhouwd te worden. Scylla, oudtijds gevaarlijke klip bij Messina; in de buurt was ook de kolk Charybdis, vandaar: van Scylla in Charybdis vervallen, van den regen in den drop komen. season, Eng. = saison, Fr. secessionnisten, (zij die zich afscheiden), naam eener ultramoderne kunstrichting in Duitschland. second, Fr. tweede; secondai:, wat in de tweede plaats komt, van ondergeschikt belang is; secondeeren, helpers, steunen, in de hand werken; secondant, getuige bij een duel, huiponderwijzer in een kostschool. secretariaat, o. Fr. ambt of bureau van den secretaris. secretie, vr. Fr. afscheiding van stof fen uit het lichaam. sectaris, Lat. ijverig aanhanger van een secte, d.i. van een kleinere partij, die zich op godsdienstig of politiek gebied van een grootere afgescheiden heeft; sectie, yr. Fr. insnijding, lijkopening, afdeeling; sector, m. gedeelte van eat cirkel begrensd tusschen twee stralen en een boog. seculair, Fr. honderdjarig, wereldlijk (tegenst. geestelijk); secularisatie, yr. het ontnemen van geestelijke bezittingen aan de kerk en ze in handen van wereldlijke eigenaars geven (seculariseeren). sedentair, Fr. een zittend leven leidend. seditieus, Fr. oproerig. seigneur of sinjeur, Fr. heer. seismogreiaf, m. toestel om tijd, duur en uitgebreidheid van aardschokken te registreeren; seismologie, yr. wetenschap der aardbevingen; seismologisch station, waarnemingspost voor het bestudeeren van aardbevingen. sekse, sexe, vr. Lat. kunne, geslacht, geslachtsdeel. select, Eng. uitgelezen, keurig; selectie-theorie, de theorie van de natuurlijke teeltkeus (van Darwin). selfhelp, Eng. eigen hulp; selfgovernement, zelfregeering, republikeinsche regeeringsvorm; selfmade man, man die zichzelf er bovenop gewerkt heeft. semaphore, yr. Fr. seintoestel, kunsttelegraaf. semester, o. halfjaar. semi, Lat. half; semi-arts, student die nog maar een examen behoeft te doen om zijn arts-diploma te krijgen. seminarie, o. Lat. kweekschool (inz. voor R.K. priesterz); seminarist, leerling van een s em i n a r i e. semitisch, Oostersch, inz. Joodsch. semper, Lat. steeds, immer, semper idem, steeds dezelfde, steeds zichzelf gelijk; semper virens, altoos groenend, blamer groen. senaat, m. Fr. de eerste kamer der volksvertegenwoordiging in de Latijnsche landen; senatus populus que Romanus, (afk.: S.P.Q.R.) de senaat en het yolk van Rome; senatus-
SEN—SER.
171
consult, senaatsbesluit (tijdens het Fransche keizerrijk); senator, lid van den s e n a a t. sen(h)or, sen(h)ora, Port. en Sp. beer, gebieder; vrouw, gebiedster. senior, Lat. de oudere of oudste. se non i vero, a bene trovato, It. als het niet waar is, is het toch aardig bedacht. sensatie, vr. Fr. gewaarwording, gevoel; opzien; sensationeel, wat opzien baart. sensibel, Fr. voelbaar, gevoelig, vatbaar voor indrukken, erkentelijk; sensibiliteit, vr. gevoeligheid; sensiblerie, vr. overdreven gevoeligheid; sensualiteit, yr. neiging tot zinnelijk genot; sensueel, zinnelijk, wellustig. sententie, y r. vonnis, uitspraak; zedepreek; sententleus, spreukrijk, pittig, bondig. sentiment, o. Fr. gevoel, denkwijze; sentimentaal of sentimenteel, overdreven gevoelig, smachtend; sentimentaliteit, bespottelijke, overdreven gevoeligheid. separaat, Fr. afzonderlijk, op zichzelf; separatie, vr. scheiding; separatisme, zucht- of geest tot afzondering (in godsdienst en staatkunde); separatist, voorstander, aanhanger van het separatism e; separator, toestel om vaste stoffen van vloeibare of te scheiden (in de zuivelindustrie, bijv.); separeeren, scheiden, afscheiden, afzonderen. sepia, o. Gr. zwart-bruine teekeninkt. septennaat, o. Lat. zevenjarige regeeringsperiode of ambtsduur. septisch, Gr. bedervend, rottend, bederfwekkend. sequester, o. Lat. gerechtelijk beslag op goederen, sequestratie, yr. gerechtelijke beslaglegging; onwettelijke gevangenhouding; sequestreeren, beslag leggen op; onwettig gevangen houden. seraf, serafyn, seraphim, m. Hebr. vuur- of lichtengel. serail, o. Fr. het paleis van den Turkschen keizer; woning van een voornaam Mohammedaan. (De hare m, het vrouwenverblijf is daar slechts een gedeelte van). serenade, yr. Fr. muziekuitvoering voor iemands woning als huldeblijk (inzonderheid 's avonds). serenissimus, Lat. „doorluchtigste", vroegere titel van vorstelijke personen; in de Duitsche spotbladen is „Serenissimus" het type van de bekrompen Duitsche potentaatjes. aereen, Fr. helder, zuiver, kalm, vredig, gelukkig. aericultuur, vr. Fr. zijdeteelt. aerie, vr. Fr. reeks, rij. serieus, Fr. ernstig. serum, o. Lat. de waterige vloeistof in de melk en het bloed, die zich bij het stollen afscheidt; men gebruikt serums uit het bloed van met een ziekte ingeente dieren, om die ziekte te genezen door inspuiting er mee: het serum tegen bondsdolheid, bijv.
172
SER—SIM.
serviel, Fr. slaafsch, laag, al to getrouw (serviele vertalina; servilisme, o. systematische geest van slaafschheid, slaafsche denkwijs; serviliteit, yr. slaafsche onderdanigheid. serviteur, Fr. dienaar; beleefde bulging. servituut, o. Fr. dienstbaarheid, zakelijk recht op het eigen. dom van een ander: het recht van waterafvoer, van overgang, enz. setter, m. Eng. Patrijshond. senttlement, Eng. vestiging, kolonie. sextant, yr. Lat. hoogtemeter, astronomisch werktuig, dat het zesde deel van cirkel omvat. sexuaal of sexueel, Fr. het natuurlijk geslacht of de geslachtsdeelen betreffend. sfeer, zie spheer. shake-hands, Eng. het handschudden (als begroeting). shampooing, Eng. het wasschen van het hoofd en het Naar, share, yr. Eng. aandeel, actie. shawl, y r. Eng. sjaal, groote omslagdoek. sherry, m. Eng. wijn uit Xeres in Spanje. shilling, m. Eng. schelling (=-- 60 cents). shire, Eng. landschap, graafschap. shocking, Eng. aanstootgevend, ergerlijk, (als uitroep: foeiri shrapnels, mrv. Eng. met kogels gevulde granaten. Shylock, woekeraar (type uit Shakespeare's Koopman van Venetie). sybille, Lat. profetes, waarzegster. sic, Lat. aldus; het staat er woordelijk z66; sic transit gloria mundi! zoo gaat de heerlijkheid der wereld voorbij!; sic volo, sic jubeo, zOO wil ik, zoo beveel ik; sic vos non vobis;-zoo (werkt) gij, maar het is niet voor u. siccatief, o. Lat. snel opdrogend vernis. sierra, vr. Sp. gebergte, bergketen. siesta, vr. Sp. middagslaapje. si fabula vera, Lat. als 't verhaal waar is. signaleeren, Fr. iemands signalement, d.i. zijn persoonsbeschrijving opgeven; zich signaleeren, zich onderscheiden. signatuur, y r. Fr. onderteekening, kerfje in de drukletters, volgcijfer op ieder vel van een boek; signet, o. handzegel, cachet. significatief, Fr. wat duidelijk een beteekenis heeft, een bepaalde gezindheid verraadt. signora, It. mevrouw, gebiedster; signore, beer, gebieder. silentium! Lat. stilte! silhouette, vr. Fr. schaduwbeekl, omtrek. silo, rn. Sp. onderaardsche bewaarplaats voor graan, enz. Silvesteravond, Oudejaarsavond. similia similibus curantur, Lat. gelijke (kwalen) worden doorgelijke geheeld, kernspreuk der homeopathen. simonie, yr. Lat. handel in heilige dinoen, verkoop van geestelijke ambten.
SIM—SOC.
173
simplex, Lat. het eenvoudige; simplicius, eenvoudig mensch, sukkel; simplicissimus, de zeer eenvoudige, titel van een bekend Duitsch satiriek b s ad; simplicitas, vr. eenvoud, onschuld, onnoozelheid; simplificeeren, vereenvoudigen. aimilatie, vr. Fr. veinzerij, valsche vertooning; simileeren, veinzen, zich voordoen als (een ziekte simileeren, bijv.). aimultaan, Fr. gelijktijdig; simultaneiteit, yr. gelijktijdigheid. sinecure, yr. Fr. bezoldigd ambt, dat tot geen arbeid verplicht. sine qua non, Lat. zie conditio. sing-alariteit, yr. Fr. vreemdheid, zonderlingheid, singulier, ongemeen, zeldzaam, zondc ruing. sinoloog, Fr. kenner der Chineesche taal. sinopel, Fr. (in de wapenkunde), groen. sir, AZng. mijnheer, beer, laagste adellijke titel in Engeland. sire, Fr. titel, waarmede men eenen koning of keizer aan-
spreekt. sirene, yr. Fr. zeenimf, verleidelijk schoone vrouw, mist- of signaalhoorn; sirenenzang, onweerstaanbare lokstem. sirocco, m. brandend heete Z.O.-wind in de Middellandsche zee en op de kusten van Afrika. Sisyphus-werk, (Gr. fabell.: Sisyphus was veroordeeld om in de Onderwereld onophoudelijk een grooten steen tegen een berg op to rollen, vanwaar die telkens weer omlaag viel) harde, doellooze arbeid. situaie, yr. Fr. ligging, fig.: toestand; situeeren, liggen, plaatsen. si v;s pacem, para helium, Lat. indien gij vrede wilt, bereid u ten oorlog. sixpence, Eng. halve shilling = 30 cents. ajah, Perz. koning. sjeik sjech, Arab. bevelhebter van een Arabischen stain. skalde, Noordsch, dichter of zanger bij de Oude Noordsche volken. skating, Eng. het rijden op rol-schaatsen; skatingring, baaa voor skating. skelet, o. Fr. geraamte. ski, m. Deensch, lange sneeuwschaats. akoeptsjina, yr. Serv. volksvertegenwoordiging in Servie. slang, Eng. zeer gemeenzame, eenigszins Platte en min of nicer onjuiste taal of uitdrukking in bepaalde standen of kringen gebruikelijk (= Fr. argot). sleeping-car, Eng. spoorrijtuig met slaapplaatsen. smart, Eng. fijn, chic, naar de laatste mode of smaak. sneer, m. Eng. hoop , bespotting, hoonende grijns, stekelige zet. isociaal, Fr. wat betrekking heeft op de maatschappij; sociaal. democraat, aanhanger van de sociaal-democratie, yr. der leer dus die het socialisme (z.a.) voorstaat, gepaard aan eene volksregeering; sociabel, gezellig, van prettigen om. gang; socialisme, o. de leer dergenen, welke de maatschap-
174
SOE--SOP.
pij geheel wenschen te hervormen door het brengen aan de gemeenschap van alle voortbrengingsmiddelen en door den arbeid en de voortbrengselen ervan over alien te verdeelen; socialist, aanhanger dier leer; socioloog, beoefenaar der sociologic, vr. der kennis van de maatschappelijke verschijnselen en der wetten, welke die beheerschen. soeur, Fr. zuster; soeur de charite, liefdezuster. soesah of soeza, yr. Mal. drukte, last. soi-disant, Fr. zoogenaamd, gewaand. soigneeren, Fr. verzorgen, zorgvuldig verplegen of behan-, delen. soirée, vr. Fr. avond, avondpartij; soirée dansante, avondpartij, waarop gedanst wordt; soirée musicale, avondpartij, waarop gemusiceerd wordt. soit! het zij zoo! goed! soldatesk, Fr. op soldaten manier; soldatesca, yr. It. solda0 tesque, yr. Fr. tuchtelooze bende soldaten. solfige, yr. Fr. zangoefening alleen op noten (dus zonder woorden). solidair, Fr. solidariteit betrachtend; solidariteit, vr. het in.. staan van alien voor een; het betrachten van wederzijdsch hulpbetoon op grond van gemeenschappelijke belangen; solide, stevig, vertrouwbaar, degelijk; soliditeit, stevigheid, enz. soli Deo gloria! Lat. aan God alleen zij de eer! sol justitiae illustra nos, Lat. de zon der gerechtigheid verlichte ons. sollicitant, Fr. degeen die solliciteert, d.i. dringend verzoekt, naar een post dingt. solo, It. in samenstellingen: alleen; solo, vr. muziek- of zangstuk dat door een kunstenaar alleen uitgevoerd wordt, soms met begeleiding. solutie, vr. Fr. oplossing. solvabel, Fr. of solvent, Lat. in staat om te betalen; solven., tie, vr. het in staat zijn om te betalen. sombrero, m. Sp. breedgerande Spaansche hoed. sommatie, yr. Fr. (gerechtelijke) aanmaning, opeisching; sommeeren, aanmanen, opeischen. sommiteit, Fr. fig. persoon, die boven alien uitblinkt doer zijn talenten, zijn kennis, zijn vermogen, enz. somnambule, Fr. die in slapenden toestand loopt, spreekt, enz.; helderziende in magnetischen siaap; somnambulisme„ door magnetisme opgewekte helderziendheid. (zie: clairvoyance), sonate, Fr. muziekstuk (voor instrument), bestaande uit 3 a 4 gedeelten van verschillend karakter. sonde, vr. Fr. stift om wonden te peilen; sondeeren, peilen, sonnet, o. Fr. dichtstukje van 14 .egels, verdeeld in 2 q u a en 2 terzinnen. (z.a.) t sopraan, yr. Fr. hooge vrouwenstem.
SOP—SPE.
175
sophisme, 0. Fr. drogrede; sophist, drogredenaar, degeen die spitsvondigheden debiteert, opzettelijk valsche gevolgtrekkingen maakt; sophistisch, spitsvondig, bedriegelijk. sorbet, Fr. ijsdrank bereid met vruchtensap en eenigerlei alcoholischen drank. sorteeren, It. uitzoeken, afdeelen; g o e d g e s o r t e e r d z ij n wordt gezegd van een koopman, die een behoorlijke verscheidenheid van artikelen in voorraad heeft; sortiment, 0. It. verscheidenheid van voorradige artikelen, goederenvoorraad. sotto voce, It. met zachte stem. soubrette, Fr. nuffige, sluwe kamenier. souche, yr. Fr. stamregister; in een bon- of quitantieboekje; het gedeelte dat niet afgescheurd wordt. souffleur, Fr. degeen, die in den schouwburg souffleert, d.w.z. de spelers, wie he geheugen in den steek laat, voorzegt. souffre-douleur, Fr. zondebok; souffreeren, lijden, toelaten. souper, soupe, o. Fr. avondmaaltijd; soupeeren, avondmalen. couple, Fr. lenig, buigzaam, handelbaar. sourdine, vr. Fr. demper. souspieds, mrv. Fr. voetriemen aan broek of slobkousen. soutane, vr. Fr. het kleed der R.K. geestelijken. souteneur, Fr. man, die leeft van de verdiensten van een publieke vrouw. souterrain, Fr. onderaardsch gewelf, kelderverdieping. souvenir, o. Fr. herinnering, herinneringsgeschenk. souverein of soeverein, Fr. vorst, die onbeperkt heerscht, alleenheerscher; souvereiniteit, yr. alleenheerschappij. sovereign, m. Eng. munt (= pl.m. f 12). spahi, Turksch ruiter; inlandsch ruiter in Fransch Afrika. Spartaansch, gestreng, hard, niet verwijfd (als in 't oude Sparta). spasme, o. Gr. kramp; spasmodisch, krampachtig. spatie, y r. Lat. tusschenruimte, stiftje om ruimte to houden tusschen de drukletters; spatieus, ruim. speaker, Eng. voorzitter; mister speaker! mijnheer de voorzitter! speclaal, Fr. bijzonder, afzo7:derlijk, bepaald; specialiseeren, afzonderlijk in- of verdeelen; specialiteit, vr. bijzonderheid; persoon, die zich aan een enkelen tak van kunst en wetenschap wijdt (in deze beteekenis is specialist verkiesebiker); specie, vr. klinkende munt; specieus, schoonschijnend, misleidend; specificatie, yr. nauwkeurige, stuksgewijze opgaaf; specificeeren, nauwkeurig, stuksgewijs opgey en; afzonderen, in soorten verdeelen; specificum, of spe. middel, algemeen gcbruikelijk geneesmiddel vocr bepaalde ziektegevallen; specifiek, soortelijk; specimen, o. Lat. (mrv. specimina) proeve (van bewerking), plan,
=oda
176
SPE—STA.
spectator, Lat. toeschouwer, waarnemer, opmerker. apectraal-analyse, yr. Fr. onderzoek naar de grondstoffen van brandende lichamen door ontleding der kleur in een daartoe bestemd instrument (spectroscoop); o. spectrum, de kleuren die men verkrijgt door ontleding van het licht. speculatie, yr. Fr. bespiegeling; handelsonderneming gebaseerd op niet zeker te berekenen winstkansen; speculant, die speculeert, d.i. een speculatie op touw zet; speculatief, bespiegelend; zich leenend tot een speculatie (effecten, enz.). speech, m. Eng. rede; speechen, een redevoering houden. spendeeren, D. ten koste lefgen, besteden. apes, y r. Lat. hoop; spes patriae, hoop des vaderland, d.i. de jeugd. apheer of sfeer, yr. Gr. bol, kring, hemel- of aardbol; werktuig dat een hemelbol voorstelt, kring, loopbaan; gezichtskring; uitgebreidheid van iemands kennis, invloed, enz.; gebied. sphinx, vr. (Gr. fabell.) monster half vrouw, half leeuw, dat zizh bij Thebe ophield, den voorbijgangers een raadsel opgaf en verslond, wie het niet konden oplossen; fig. raadselachtige vrouw. spiritisme, o. Fr. de leer der spiritisten, di. dergenen, die gelooven dat door middel van een medium (z.a.) levenden zich in verbinding kunnen stellen met de geesten van afgestorvenen; spiritualien, mrv. geestrijke dranken; spiritualisme, o. wijsgeerig stelsel hetwelk het bestaan der ziel als een van het lichaam onafhankelijk iets aanneemt; spiritualist, aanhanger van die leer; spiritueel, geestig, geestelijk, onlichamelijk; spirituosa, mrv. = spiritualien. spleen, o. Eng. miltzucht, zwaarmoedigheid (met neiging tot zelfmoord); gemelijkheid. spontaan, Fr. vrijwillig, var.zelf, uit eigen beweging; spontane generatie of generatio spontanea, Lat. de „oerteelt-, het ontstaan van organische uit anorganische stof; spontaneiteit, vr. de eigenschap van spontaan te handelen. sporadisch, Gr. verstrooid, hier en daar voorkomend. sport, m. Eng. alle soorten uitspanningen, waarbij vaardigheid en lichaamskracht vereischt worden; gymnastiek, spelen, wedrennen, en7.; sportsman, mrv. sportsmen, sportliefhebber. spurt, m. Eng. bij een wedstrijd; plotselinge inspanning (tegen het einde) om vOcir te komen. square, o. Eng. openbaar plein in het midden beplant. squatter, Eng. kolonist in de Far-West, (z.a.), die zich vestigt op maagdelijken grond. stabiel, Fr. duurzaam, bestendig; stabiliteit, yr. duurzaamheid, bestendigheid, vastheid. stadion, o. Gr. loop- of renbaan, lengtemaat (125 schreden); stadium, o. Lat. graad, afzonderlijk tijdperk in een ontwik-
177
STA—STI.
keling (van een ziekte bijv.). stagnatie, vr. Fr. stilstand, stremming, staking. stalactiet, m. Gr. druipsteen (aan een grotgewelf). stalagmiet, m. Gr. druipsteen( op den bodem van een grot). static, vr. Fr. afzonderlijke genummerde zitplaats vooraan in een schouwburg. stante pede, Lat. op staanden voet, onmiddellijk. stand, m. Eng. tribune bij wedrennen, schutbaan; afdeeling voor een intender op een tentoonstelling. starost, Russ. hoofd van een dorpsgemeenschap, dorpsschout; in Polen: stadhouder, goeverneur. start, m. Eng. punt van vertrek (bij de wedrennen); starter, degeen die bij wedrennen het sein tot den afrit geeft. statief, o. Lat. voetstuk voor optische en andere instrumenten. stationnair, Fr. blijvend, stilstaand, niet veranderend; stationneeren, een standplaats hebben of geven. statisticus, beoefenaar der statistiek, yr. di. de wetenschap, die ten doel heeft het methodisch groepeeren van maatschappelijke feiten, voor zoover die door cijfers uitgedrukt kunnen worden; statistisch, volgens de statistiek, tot de statistiek behoorend of er toe dienend. statueeren, Fr. oprichten, vaststellen; zie exempe1, statuette, yr. Fr. klein standbeeldje, beeldje. status, m. Lat. staat, toestand; status quo, toestand, waarin een zaak tot dusverre was; status quo ante, de toestand zooals vroeger (voor een oorlog, bijv.). statuur, yr. Fr. gestalte, lichaamsbouw. statuten, mrv. Lat. reglementsbepalingen. stearine, yr. hoofdbestanddeelen der vetten, gezuiverde talk. steeple-chase, yr. Eng. wedren over hindernissen naar een bepaald doel (een toren in de verte, bijv.). stenograaf, snelschrijver; stenographie, vr snelschrijfkunst. Stentorstem, (Gr. fabelleer) buitengewoon zware stem. stereometrie, yr. Gr. meetkunst der lichamen. stereoscoop, m. optisch werktuig, waardoor men vlakke beelden als verheven kan zien. stereotiep, Fr. vaststaand, onveranderlijk; stereotypeeren, het drukken door middel van vaste vormen, vervaardigd door het gieten van kokend metaal in een matrijs, d.i.: een afdruk der gezette bladen in papierstof. (De matrijs is dus het negatieve beeld der letters en de metalen vorm wordt weer positief); stereotypic, yr. het gieten der vaste vormen; plaats waar dit geschiedt. steriliseeren, Fr. steriel (lett.: onvruchtbaar) maken, het dooden van de levende kiemen, die zich in een stof mochten bevinden. stethoscoop, werktuig om mee to ausculteeren (z.a.). steward, Eng. hofmeester aan boord, rentmeester. stigma, o. mrv, stigmata, Gr. lidteeken, punt, vlek, merk, brandmerk; stigmatiseeren, met lidteekens merken, brand12
178
STI—SUB.
merken. stilet, o. Fr. kleine dolk; peilnaald om wonden te s o n-, deere n. stiliseeren, in goeden stij1 opstellen of teekenen; staist, die goed stiliseert. stimulans, mrv. stimulantia, Lat. prikkelend, opwekkend middel; stimulatie, yr. aansporing, prikkeling; stimuleeren. aan sporen, prikkelen. stipendium, o. Lat. beurs, toelage voor onvermogende studenten. stipulatie, y r. Fr. bepaling, afspraak, toezegging; stipuleeren, vaststellen, bedingen. stock, o. Eng. kapitaal, voorhanden waren, voorraad; stockexchange, yr. de effectenbeurs. stoicijn, Gr. aanhanger van het stoisme, de wijsbegeerte van Xenon, welke zedeleer het hoogste geluk plaatste in het gehoorzamen aan de rede allèên, zonder zich te laten beinvloeden door uiterlijke lotswisseling; van daar stoicisme = standvastigheid, strengheid, gelijkmoedigheid in het ongeluk; stolcijnsch, het stoicisme beoefenend. stola, stool, yr. Lat. de lange, breede over de schouders af hangende band van het R.K. priestergewaad. store, o. Eng. winkel, magazijn; store, yr. Fr. rolgordijn. storthing, yr. Zw. rijksdag in Noorwegen. stramien, yr. Lat. borduurgaas. stratageem, (beter strategeem,) m. Gr. krijgslist, kunstgreep; strategie, vr. krijgskunde; strategisch, krijgskundig; strategisch punt, punt dat in oorlogstijd van groot belang is. street, Eng. straat; the man in the street, (lett, de man op straat) de massa, de gewone man. strike, y r. Eng. werkstaking; striker, werkstaker. strophe, y r. Fr. gedeelte van een gedicht, vers. structure, vr. Fr. bouw, bo worde, samenstelling. struggle, m. Eng. worsteling; struggle for life, struggle for existence, strijd om het bestaan. strychnine, yr. sterk vergif uit braaknoten bereid. stuc, vr. Fr. pleisterkalk, gips. studiosus, Lat. student, studentikoos, naar studenten-aard. stupide, Fr. dom, stom, bot; stupiditeit, domheid. stylist = stilist. suaviter in modo, fortiter in re, (Lat. lett. zacht in de wijze, sterk in de zaak) met inachtneming van uiterst beleefde manieren toch onverzettelijk voet bij stuk houdend. sub, Lat. onder (ook in samenstellingen); subaltern, Fr. ondergeschikt; subaltern officier, die den kapiteinsrang nog niet heeft; subamendement, amendement op een amendement; subcutaan, Lat. onderhuidsch; subdivisie, yr. onderafdeeling. subject, Lat. sujet, Fr. onderwerp, handelende persoon, persoon (in tegenstelling met object, de zaak); subjectief, wat
SUB—SUM.
179
verband houdt met den denkenden persoon (tegenstelling: objectief, wat verband houdt met het gedachte), niet door persoonlijke voorkeur beinvloed; jubjectiviteit, vr. het subjectief oordeelen. subilem, Fr. hoog, verheven, edel; sublimiteit, yr. verhevenheid. subordinatie, yr. Fr. ondergeschiktheid (inzonderheid van den mindere aan den meerdere) tucht. sub rosa, Lat. onder de roos, in vertrouwen. subsidiair, Fr. in de plaats komend (voor een boete, indien deze niet betaald wordt). subsidie, vr. bijdrage, ondersteuning; subsidieeren, subsidie verleenen. substantie, vr. Fr. zelfstandigheid, bestanddeel, kern, hooktzaak; substantiéel, wezenlijk, voedzaam; substantief, o. zelfstandig naamwoord. substitueeren, Fr. in de plants stellen; substitutie, yr. vervanging; substituut, plaatsvervanger. subtle', Fr. teer, fijn, ijl, listig, sluw; subtiliteit, vr. ijlheid, fijnheid, listigheid, spitsvondigheid. subventie, yr. Fr. hulp, onderstand. subversief, Fr. omverwerpend, revolutionair. succis d'estime, o. Fr. succes dat weer berust op waardeering van den persoon dan van zijn werk. successie, y r. Fr. opvolging, erfenis, erfopvolging; successisrecht, belasting die geheven wordt van -..rfenissen, succes0 seur, opvolger; successief of successievelijk, achtereenvolgens; langzamerhand. succubus, Lat. booze geest, die volgens oud bijgeloof, in nachts mannen lastig viel. vrouwengedaante succursale, y r. Fr. inrichting (kantoor, winkel, fabriek) die afhankelijk is van een anc:ere en dient om in de ontoereikendheid van deze laatste to voorzien. suffisance, y r. Fr. laatdunkendheid, ijdele trots, opgeblazenheld; suffisant, voldoende, toereikend, ook: laatdunkend, enz. suffocatie, vr. Fr. verstikking; suffoqueeren, Fr. stikken. suffrage universel, Fr. algemeen kies- en stemrecht. suggereeren, Fr. inblazen, iLgeven; suggestie, vr. inblazing, bijgebracht denkbeeld; suggestief, een suggestie veroorzakend. sal generic, Lat. van zijn soort, alleen aan zijn soort eigen,. suisse, Fr. Zwitser, portier, kerkeknecht. sujet, o. Fr. onderwerp, (ook) voorwerp; mauvals sale, slecht mensch; sujetten, de gezamenlijke tooneelisten. sulfur, solfer, sulphur, zn. Lat. zwavel. sultane, Arab. de eerste gemalin van den sultan, ook: diem dochter; sultane valide, moeder des sultans. minima summarum, Lat. de som der sommen, bet gezamenbike bedrag, alles bijeengenomen.
SUB—SUM.
179
verband houdt met den denkenden persoon (tegenstelling: objectief, wat verband houdt met het gedachte), niet door persoonlijke voorkeur beinvloed; jubjectiviteit, y r. het subjectief oordeelen. subliem, Fr. hoog, verheven, edel; sublimiteit, vr. verhevenheid. subordinatie, y r. Fr. ondergeschiktheid (inzonderheid van den mindere aan den meerdere), tucht. sub rosa, Lat. onder de roos, in vertrouwen. subsidiair, Fr. in de plaats komend (voor een boete, indien deze niet betaald wordt). subsidie, y r. bijdrage, ondersteuning; subsidieeren, subsidie verleenen. substantie, y r. Fr. zelfstandigheid, bestanddeel, kern, hoofdzaak; substantikel, wezenlijk, voedzaam; substantief, o. zelfstandig naamwoord. substitueeren, Fr. in de plaats stellen; substitutie, y r. ver. vanging; substituut, plaatsvervanger. subtiel, Fr. teer, fijn, ijl, lastig, sluw; subtiliteit, vr. ijlheid, fijnheid, listigheid, spitsvondigheid. subventie, yr. Fr. hulp, onderstand. subversief, Fr. omverwerpend, revolutionair. succes d'estime, o. Fr. succes dat meer berust op waardeering van den persoon dan van zijn werk. successie, y r. Fr. opvolging, erfenis, erfopvolging; successierecht, belasting die geheven wordt van crfenissen, successeur, opvolger; successief of successievelijk, achtereenvolgens; langzamerhand. succubus, Lat. booze geest, die volgens oud bijgeloof, in vrouwengedaante 's nachts mannen lastig viel. succursale, y r. Fr. inrichting (kantoor, winkel, fabriek) die afhankelijk is van een anclere en dient om in de ontoerei. kendheid van deze laatste to voorzien. suffisance, vr. Fr. laatdunkendheid, ijdele trots, opgeblazenheid; suffisant, voldoende, toereikend, ook: laatdunkend, enz. suffocatie, vr. Fr. verstikking; suffoqueeren, Fr. stikken. suffrage universel, Fr. algemeen kies- en stemrecht. suggereeren, Fr. inblazen, ir.geven; suggestie, vr. inblazing, bijgebracht denkbeeld; suggestief, een suggestie veroorzakend. std generis, Lat. van zijn soort, alleen aan zijn soort eigen. Suisse, Fr. Zwitser, portier, kerkeknecht. sujet, o. Fr. onderwerp, (ook) voorwerp; mauvals sujet, slecht mensch; sujetten, de gezamenlijke tooneelisten. sulfur, solfer, sulphur, m. Lat. zwavel. sultane, Arab. de eerste gemalin van den sultan, oak: diens moeder des sultans. dochter; sultane summa summanun, Lat. de som der sommen, het gezames-
lake bedrag, alley bijeenigenomen.
I 80
SUM—SYL.
summair, summierlijk, Fr. in het kort samengevat. IIIIMMUM ills summa injuria, Lat. (het meeste recht is het meeste onrecht), de strengste toepassing der wet leidt tot het ergste onrecht. sun, Eng. zon; sunday, zondag; sunlight, zonlicht. superbe, Fr. heerlijk, prachtig, voortreffelijk. super, (in samenstellingen): opper, over, zeer. supercargo, opperkoopman (oudtijds aan boord van tea koopvaardijschip de agent van den reeder). superieur, Fr. superior, Lat. meerdere, overste, kloostervoogd; bijy. nmw. beter, hooger; superioriteit, yr. meerderheid, hoogere rang, voortreffelijkheid. superlatief, overtreffende trap. supplanteeren, Fr. onderkruipen, den voet lichten. suppleeren, Fr. aanvullen, volmaken; supplement, aanvulsel„ aanhangsel; suppletie, yr. aanvulling; supplementair, aanvullend. suppliek, supplicatie, yr Fr. verzoek, smeekschrift. suppoost, oppasser, deurwachter, medestander. supposeeren, Fr. veronderstellen; suppositie, yr. veronderstelling. suppresie, yr Fr. onderdrukking, verheimelijking, opheffing; supprimeeren, onderdrukkca, weglaten, verheimelijken, opheffen. supprematie, vr. Fr. oppercezag, oppertoezicht. surnumerair, Fr. boven het benoodigde aantal aangesteld persoon; lagere rang in sommige administraties (posterijen, belastingen). surplus, o. Fr. overschot, rest, meerder bedrag, koersverschil dat bijgepast moet worden. surprise, yr. Fr. verrassing, geschenk. surrogaat, o. Lat. iets minderwaardigs dat in de plaats van het ontbrekende betere gegeven wordt. surseance, vr. Fr. opschorting, uitstel. surveillance, yr. Fr. toezicht, bewaking; surveillant, bewaker; surveilleeren, bewaken. suspect, Fr. verdacht. suspendeeren, Fr. schorsen (in een ambt);suspensie, yr schorsing. suspicie, vr. Fr. argwaan, verdenking. Sutra, m. Sanskr. het heilige boek der Hindoes. suum cuique, Lat. aan ieder wat hem toekomt. suzerein, Fr. opperleenheer; suzereiniteit, yr. opperleenheerschappij. Sybariet, persoon, die een verwijfd, weerderig en wellustig leven leidt, gelijk oudtijds de bewoners van de stad S y 0 b a r i s in Z.-Italie; sybaritisch, verwijfd, verweekelijkt. sylbe, syllabe, yr. lettergreep; de syllabus, de door Paus Pius IX in 1864 openbaar gemaakte lijst der van uit Katholiek oogpunt meest verwerpelijke dwalingen van onze tijd.
SYL—TAB.
1St
syllogisme, vr. sluitrede, redekundige gevolgtrekking. sylphide, vr. Fr. vrouwelijke luchtgeest; teere vrouwenfiguur> symboliek, vr. Gr. de leer der zinnebeelden; symbolisch, zinnebeeldig; symbolische boeken, welke de belijdenis behelzen van eenig christelijk kerkgenootschap; symbool, o. zinnebeeld, geloofsbelijdenis symboliseeren, zinnebeeldig voorstellen. symmetrie, vr. Gr. evenredigheid: symmetrisch, evenmatig, evenredig. sympathetis, vr. Gr. naar of volgens de s y mp at hi e; sympathie, y r. medegevoel, overeenstemming naar de ziel; sympathiseeren, s y m pa t hie gevoelen, instemmen, overeenkomen in gevoelens. symphonic, y r. Gr. muziekstuk voor vol orkest, verdeeld gelijk de son at e. symptoom, o. Gr. verschijnsel, kenmerk (inzonderheid van een ziekte). synagoge, vr. Gr. Israelitisch kerkgebouw. syndicaat, o. Fr. vereeniging van bankiers (r--- consortium); ve"dere ontwikkelingsvorm van den r i n g (z.a.), waarbij voor in- en verkoop, vertegewoordiging, enz. een centrale orgenisatie geschapen wordt; in Frankrijk: vakvereeniging> synodaal, wat een synod e betreft of van haar uitgaat; synode, vr. Gr. algemeene kerkvergadering (inzonderheid bij de Hervormden). synoniem, Gr. gelijk in beteekenis, zinverwant woord; synonymiek, yr. leer of verzameling der zinverwante woorden. synoptisch, Gr. kort samenvattend, een beknopt overzicht gevend. syntaxis, vr. Gr. leer der woordvoeging of zinsbouw. synthesis, yr. Gr. methode, waarbij men van het enkelvoudige tot een samengestelde, van het gevolg tot de oorzaken opklimt; samenstelling, begripsverbinding; synthetisch, volgens de s y n t he s e, (tegenstelling analyse en analytisch). syphilis, vr. Gr. venerische of venusziekte; syphilitisch, met s y phili s behept, daartoe behoorend. systeem, o. Gr. stelsel, geordend geheel; systematisch, stelselmatig; systematiseeren, tot een (wetenschappelijk) stelsel vereenigen.
T t.a.p. = ter aangehaalde of aangeduide plaatse; t.h.t, tout a toi, Fr. = tt = totus taus, Lat. geheel de uwe (in brieven, boven de handteeken.:ng); T.S.V.P. (aan den voet vows plait, sla tournez van een bladzijde schrift) om, als 't u belieft. &abagie, yr. Fr. oudtijds: vertrek voor of gezelschap van tabakrookers. *bberd, tabbaard, lang statiekleed van rechters en geeste.
132
TAB—TAN.
lijken. Label, vr. Lat. overzichtstafel, tijdtafel, lijst; tabellarisch, in den vorm van een tabel. tebernakel, m. Lat. de tent, waarin de oude Joden de bondsark meevoerden; loofhut; sacrimentshuisje in de R.K. kerk; nis voor een heiligenbeeld. table &hate, y r. Fr. open tafel in een hotel. tableau, Fr. schilderij; Tableau! als uitroep zooveel als: Stel je voorl Wat een gezicht ze toen zettenl; tableau de la troupe, overzicht, lijst der leden van een tooneel- of operagezelschap; tableau vivan 4, levende schilderij; voorstelling van een tafreel door levende personen (mrv. tableaux vivants). taboe, bij de Polynesi&s het heilig of onschendbaar zijn van nan hun godheden gewijde menschen of dingen, vandaar: dat is taboe, dat moogt ge niet aanraken (ook fig.). tabouret, m. Fr. zitbankje, stoeltje zonder leuning. tabula rasa, Lat. onbeschreven wastafel (bij de Ouden), schoon blad, fig. schoon schip (maken). tact, m. Fr. fijn gevoel, juisz oordeel over wat past of niet past, beleid; tacticus, krijgskundige, man van overleg; tactick, krijgskunde, overleg, beleid, de middelen die men aanwendt om te slagen; tactisch, wat behoort tot de tactiek. tailleur, Fr., tailor, Eng. kleermaker. taille, vr. Fr. lichaamsgestalte, middel, snede, het afnemee der kaarten, de afgenomen kaarten. talent, o. Lat. bij de oude Grieken en Joden een bepaalde geldsom of een bepaald gewicht (een talent zilver was pl.m. f 2500, een talent goud pl.m. f 26000); bekwaamheid. kundigheid, kunstvaardigheid; persoon, welke deze hoedanigheden bezit. talisman, m. Fr, tooverkrachtig middel om onheil of te wen, den. taliter qualiter, Lat. zoo, zOo, middelmatige, zoowat. Talmud, m. Hebr. (eigenlijk: het mondeling onderricht), het wetboek der nieuwere Joden, dat behalve den tekst uit het O.T. de uitleggingen daartoe bevat talon, m. Fr. bij effecten: het gedeelte dat overblijft als de coupons afgeknipt zijn. talud, talus, m. Fr. schuinte, helling, glooiing. tambour, tambour, Fr. tromm.elslager; tamboereeren, trommelen; ergens op aandringen; tamboerijn, trommel met bellen. tam-tam, vr. Chineesch muziekinstrument, bestaande uit een hangende metalen schijf, waartegen geslagen wordt. tandem, m. Eng. rijwiel voor twee personen. tiindstiCkor, mrv. (Zweedsche) lucifers. tank, Eng. reservoir voor water; ijzeren bak voor petroleumvervoer. tannin, vr. loaistof. Tantaluskwaal of -lijden, (Gr. fabell.) een hevig, folterend
TAN—TED.
183
verlangen naar jets wat men voor oogen heeft en toch niet bereiken kan. (Tantalus moest in de Onderwereld voor straf tot aan den kin in helder water staan, terwijl vruchten boven zijn mond hingen, onderwijl honger en dorst lijdend, zonder zich te kunnen bewegen om die te sullen). itantame, o. Fr. winstaandeel. taut mieux! Fr. des te beter; tant pis! des te erger. tapage, Fr. geraas, lawaai. tapioca (Maleisch) sago. tapisserie, vr. Fr. tapijtwerk, tapijten als behangsel; behangerswerk. taptoe, Fr. trommelslag die de soldaten naar bed roept. taquineeren, Fr. plagen, harrewarren. Mara of tarra, yr. It. datgene wat voor de verpakking enz. van het brutogewicht afgetrokken wordt. tarantula, yr. Ital. een soort vergiftige spin, wier beet men meende dat den St. Vitus-dans veroorzaakte, welke hierom ook tarantula-dans heel. tarantella, yr. It. hartstochtelijke volksdans op Sicilie en in Calabrie en de muziek daarvan. tardo, It. (muziekterm) langzaam. Tartarus, m. Lat. en Gr. bij de Ouden de onderwereld, inzonderheid de strafplaats der verdoemden. Tartufe, Fr. huichelachtige, schijn-vrome persoon (naar een tooneelstuk van dien naam door Moliere); tartuferie, vr. huichelachtige schijnvroomheid. tatoueeren, Eng. onuitwischEare teekeningen (tatouages) op het lichaam aanbrengen. tattersall, m. Eng. (naar een jockey van dien naam) paardenbeurs tot verkoop van paarden en rijtuigen, verrekening van weddenschappen, enz. tautologie, vr. Gr. overbodige herhalingen van eenzelfde idee in andere woorden. tavern, taveerne, yr. Eng. en Fr. kroeg, drinkhuis. taxeeren, Fr. schatten, waardeeren; taxameter of taximeter, toestel aan een huurrijtuig, dat aangeeft hoe lang men gereden heeft en wat men er voor betalen moet, rijtuig met zulk een toestel voorzien; taxateur, schatter; taxatie, vr. schatting, geschatte waarde. teakhout, indisch eikenhout, djatihout. teatotaler, Eng. geheel-onthouder. techniek, vr. Fr. de gezamenlijke werkwijzen eigen aan een kunst of ambacht; kunstvaardigheid, kunsttaal; technicus, deskundige in eenig industrieel vak; technisch, overeenkomstig de t e c h n i e k; technische termen, woorden of uitdrukkingen, die alleen gebruikt worden in een bepaald bedrijf; technologie, yr. de wetenschap der kunsten en ambachten over 't algemeen; technologisch, daartoe behoorend. `Te Deum. laudamus! Lat. U, o Heer, loven wij! (begin van
1 84
TEL—TER.
een R.K. kerkgezang); fig. Te Deum, lofzang. telegraaf, Fr. verschrijver; seintoestel om in korten tijd berichten over groote afstand over te brengen. telepathie, yr. indruk welke door iemand ontvangen wordt in verband met een wezenlijke gebeurtenis, welke te zelider tijd plaats vindt, doch op zoodanigen afstand en coder zoodanige omstandigheden, dat het onmogelijk schijnt dat die persoon er kennis van kan dragen. telephoon, Fr. verspreker; toestel om met behulp van e1ectrischen stroom geluiden over groote afstand over te brengen. telescoop, m. verrekijker; telescopisch, door een verrekijker waarneembaar. tellurisch, Lat. aardsch, tot de aarde (tellus) behoorend; tellurium, o. werktuig om de aard- en maanbeweging aanschouwelijk te maken. tempeest, tempate, Fr. storm. temperament, o. Fr. physiologische toestand van het lichaam: een sanguinisch temperament; zedelijke toestand, het geheel der neigingen: een hartstochtelijk temperament; aanleg tot zinnelijkheid, temperatuur, yr. warmte- of koudegraad. tempo, o. It. (mrv. tempi) tijd, de rechte tijd; de tijdmaat in toon- en danskunst; temporair, tijdelijk; temporisatie, yr. het dralen; uitstel tot geschikter tijd; temporiseeren, dralen, tijdwinnen. tempora mutantur, nos et mutamur in illis, Lat. de tijden veranderen en wij met hen. temptatie, Fr. bezoeking, kwelling. tendentie, yr. Fr. of tendenz, yr. D. strekking, richting, neiging; tendenz-roman, roman met een bepaalde politieke, godsdienstige of andere strekking. tendresse, Fr. teederheid, zachtheid. tenet! Fr. ziedaar! daar! tennis, Eng. Engelsch balspel. tenor, Fr. de hoogere mannenstem. tentamen, o. Lat. voorloopig examen. tentatie, yr. Fr. (verbasterd tot temptatie) beproeving, verzoeking. tenue, vr. Fr. militaire kleeding, uniform. terceronen, afstammelingen van een Creool en een Mulat tin. termieten, witte ,mieren. ' atie, vr. Fr. begrenzing, voleindiging, uitgang van een termin woord; termineeren, eindigen, afdoen. terminologie, yr. Fr. de gezamenlijke technische woorden, die in een speciale kunst of wetenschap gebezigd worden. terminus-hotel, hotel, dat zich bevindt aan het eindpunt van een spoorweg in het hooggebergte. Terpsichore, Gr. fabell. de muze van den dans. terra, yr. Lat. aarde, land; terra cottta, It. gebrande aarde; terra incognita, Lat. onbekend land. terrarium, o. Lat. aarde bevattende bak, geschikt tot het
TER—THE.
185
kweeken van kleinere kruipende dieren, enz. terras, It. aardwal; plat op een huis; voorgrond. terreur, Fr. schrik; de Terreur, het schrikbewind tijdens de Fransche Revolutie (31 Mei 1793-27 Juli 1794). terrier, m. Fr. dashond. terrine, yr. Fr. soepkom. territoir, o. Fr. of territorium, Lat.; territory, Eng. grondgehied; in N. Amerika: streek die nog niet genoeg bevolkt is om een s t a a t te kunnen vormen; territoriaal, tot het grondgebied behoorend. terrorisme, o. Fr. schrikbewind, het zich handhaven in- of bet bestrijden van een regeering door louter daden van geweld; terrorist, aanhanger van het terrorisme. tertiair, Fr. de derde plaats innemend in een reeks; tertio, ten derde; tertium non datur, Lat. een derde geval (een middelweg) is niet mogelijk; terts, yr. derde toon van den grondtoon af; interval van een toon; terzet, o. muziekstuk voor 3 stemmen, terzine, drieregelig vers. testamentair, Fr. den laatsten wil (het testament) betreffend, testateur, testatrice, erflater, erflaatster. testimonium, o. Lat, getuigschrift. tete, Fr. hoof d; tete-a-tete, o. gesprek onder vier oogen; a tete reposee, op zijn gemak, bedaard (overleggen). tetrarch, Gr. viervorst. teutoon, D. oude Germaan; scheldnaam voor de Duitschers. teitiel-industrie, yr. Fr. het spinnen en weven in fabrieken. textueel, Fr. woordelijk. thaler, m. Duitsche munt (--:----- 3 Mark = f 1.80). Thalia, Fr. fabell. de muze van het tooneelspel. that is the question! Eng. dat is de vraag, daar zit de knoopl thaumatologie, vr. Gr. de leer der wonderen; thaumaturg, die wonderen doet of beweert te doen. theater, o. Fr. schouwburg, tooneel; theatraal, tooneelmatig, opgeschroefd, overdreven. the dansant, m. Fr. vroeg beginnende danspartij, waarbij voornamelijk thee geschonken wordt. theme, yr. het in thee aanwezige schadelijke bestanddeel. theisme, o. Gr. (van Theos, God), de leer der erkenning van een Godheid. thema, o. Gr. (mrv. themata), stof ter bearbeiding of uitwerking, punt van behandeling, onderwerp, opstel ter vertaling. Themis, (Gr. fabell.) de godin der gerechtigheid. theocratie, vr. Gr. staatsinrichting, waarin God als het onmidmiddelijk staatshoofd beschouwd wordt en priesters in zijn naam regeeren; theologie, yr. godgeleerdheid; theologisch, godgeleerd; theoloog, godgeleerde. theorema, o. Gr. grondstelling, leerstelling. theorie, y r. Gr. bespiegelende, louter verstandelijke kennis, stelselmatige overtuigingen of meeningen, geheel van ken-
186
THE---TIT.
nis dat de verklaring geeft van bepaalde verschijnselen; theoreticus, die de beginselen, de theorie van eenigerlei kennis of kunst kent; theoretisch, volgens de theorie (tegenst. practisch). theosophie, vr. Gr. (letterlijk: godswijsheid), godsdienstige leer die tot doelwit heeft de vereeniging met de Godheid. therapeut, Gr. geneeskundiga; therapeutisch, geneeskundig, genezend; therapie, vr. geneeskunt. thermaal, betreffend, behoorend tot de thermen, de warme bronnen. Thermidor, Fr. warmtemaand, 11e maand van den republikeinschen kalender, (20 Juli-18 Augustus). thermometer, m. warmtemeter. thesaurier, Fr. penningmeester, schatmeester; thesaurie, yr. bcwaarplaats der gelden, kantoor van den thesaurier. thesis, Lat. these, yr. Fr. stelling, te verdedigen of te bewljzen stelling. theurg, Gr. iemand die met goddelijke hulp wonderen doet, thorax, m. Gr. borstkas. thole, b. legendarisch eiland in het hooge Noorden. tiara, vr. Gr. hoofdtooi der oude Perzische koningen; drievoudige mijter of kroon van den pans. tibia, vr. Lat. scheenbeen. tic, m. Fr. krampachtige samentrekking van sommige spieren, fig. belachelijke gewoonte; tic douloureux, aangezichtspijn. ticket, Eng. spoorkaartje, intreebiljet, stembiljet. tierceeren, Fr. tot 66n derd verminderen; tierceering (der staatsschuld), het niet meer uitbetalen dan 113 der vtrschuldigde renten. tiers-itat, m. Fr. de derde stand (die der burgers en boeren). tilbury, Eng. licht wagentje op 2 wielen getrokken door een paard. timbre, o. Fr. klank, toonschakeering der stem; zegel, stempel. time is money, Eng. tijd is geld. timide, Fr. vreesachtig, beschroomd, bescheiden; timiditelt, yr. beschroomdheid, bescheidenheid. thuocratie, Fr. staatsinrichting waarbij een bepaald vermogen zitting en stem in de regeering geeft; geldregeering. tinctuur, vr. Lat. aftreksel van kruiden, (meestal op een geestrijk vocht). tipsy, Eng. dronken. tirade, yr. Fr. geschreven of gesproken stuk, dat de onafgebroken ontwikkeling is van ednzelfde gedachte; wat op het tooneel in dal adem gezegd wordt. tirailleeren, aanvallen of verdedigen door tirailleurs, dat zip: verspreid strijdende scherpschutters. Titanen, Titans, (fabell.) goddelijk reuzengeslacht dat tevergeefs den hemel bestormde, vandaar: titanenarbeid om een geweldige onderneming aan te duiden.
TIT—TOU.
187
titulair, den titel bezittend zonder de waardigheid zelf, volgens den titel; titulatuur, Nu. betiteling; tituleeren, betitelen. Tivoli, uitspanningsplaats met groote tuinen (naar de stad Tivoli bij Rome). toast of toost, Eng. drank op iemands gezondheid; wat daarbij gesproken wordt. to be or not to be, Eng. te zijn of niet te zijn; een levenskwestie. toddy, Eng. mengsel van rum, suiker en water. toendra's, de met mos begroeide vlakten in Noord-Rusland en Siberie. toewan, Mal, heer, gebieder; toewan besar, de groote heer, de gouverneur-generaal van Ned. O.-Indic. toga, vr. Lat. het wijde overkleed dat predikanten, rechters, enz. dragen. toilet, o. Fr. kaptafel, sieraad aan de kleeding, opschik, damescostuum; toilet maken, rich kappen en kleeden. toison d'or, Fr. gulden viler. tolerant, Fr. verdraagzaam; tolerantie, vr. verdraagzaamheid; tolereeren, verdragen. tomahawk, m. strijdbijl der Indianen. tombe, yr. Fr. praalgraf. tombola, yr. It. soort loterij, waarbij ieder speler een of ander voorwerp krijgt. tome, Fr. (boek)deel. toncaboon, geurige vrucht van een Amerikaansch gewas, die men fijn gewreven onder de snuif mengt. tonica of tonische middelen, zenuwsterkende middelen. tonsuur, yr. Fr. de kaalgeschoren kruin der R.K. geestelijken. tontine, vr. Fr. soort onderlinge verzekering, waarbij ieder deelnemer een bedrag stort, om daar een lijfrente van te trekken, die op een bepaalden tijd onder de overlevenden verdeeld wordt, en door het afsterven der leden steeds grooter wordt; zulk een lijfrente zelf. topaas, edelsteen van vuurgele kleur. topic of the day, Eng. het praatje van den dag, het algemeene onderwerp van gesprek. topographie, yr. Gr. beschrijving en graphische voorstelling van landen en zeeen; topographisch, plaatsbeschrijvend, tot de topo gr ap hie behoorend. toreador, Sp. stierenbevechter te paard; torero, idem te voet. tornado, yr. Sp. wervelstorm tusschen de keerkringen. torpedo, vr. Sp. onderzeesche mijn. tors(e), yr. Fr. romp van een verminkt standbeeld. tortuur, vr. Fr. foltering, pijnbank; tortureeren, folteren. Tory's, naam der behouds-partij in Engeland (tegenst. Whigs). totaliter, Lat. geheel en al. toupet, m. Fr. kuif; pruikje. tour a tour, Fr. beurtelings, bij beurten; tour de force, lets
188
TOU—TRA.
waar groote krachtsinspanning voor vereischt worth, krachtproef. tourist, Fr. persoon, die voor zijn genoegen reist. tournte, vr. Fr. rondreis (inz. van kunstenaars). tourniquet, o. Fr. draaikruis bij een ingang, waardoor maar ten persoon tegelijk binnen kan gaan. tournooi, 0. Fr. ridderlijk steekspel. tournure, vr. Fr. wending, keer, houding; opvulsel dat indertijd de dames van achteren onder de rokken droegen en ook wel queue de Paris heette. tout a vous, Fr. geheel de Uwe; tout comme chez nous, alles precies als bij ons (ironisch). Tower, Eng. toren, kasteel in Londen. town, Eng. stad. toiricologie, vr. leer der vergiften. Toynbee-werk, (naar een Engelsch menschenvriend van dien naam) beschavingswerk dat meer ontwikkelden verrichten door persoonlijken omgang met de lagere kiassen. trace, o. Fr. voorstelling van een teekening of een plan door omtrekken of lijnen; de doorloopende of afgebakende lijn; traceeren, afbakenen, schetsen. tractaat, o. Fr. verdrag, overeenkomst, klein geschrift; tracteeren, iets behandelen, goed of kwaad bejegenen; tractie, vr. het trekken; alles wat bij een spoorweg op het vervoer betrekking heeft. tractor, Eng. zware motor voor het voorttrekken der landbouwmachines in Canada. trade, Eng. handel, nijverheid; trade union, yr. vakvereeniging. traditie, yr. Fr. overlevering: traditioneel, volgens de overlevering, door de overlevering bekrachtigd. iedere traduttore traditore, It. vertalen (is) verraden, vertaling wijkt noodwendig van het oorspronkelijk af. trafiek, m. Fr. handel (inz. in zelfvervaardigd fabrikaat), koomansbedrijf; trafikant, handelaar. tragedie, vr. Fr. treurspel; tragisch, treurig, noodlottig; tragicomisch, treurig en tevens lachwekkend. trainard, Fr. achter blijvend soldaat van een optrekkend leger; traineeren, talmen, dralen, slepend houden, op de lange baan schuiven. trainen, Eng. zich oefenen of harden (voor wedstrijden, enz.). africhten; training, vr. oefening, africhting. traite, vr. Fr. wissel; slavenhandel. traject, o. Lat. overvaart, veer, afstand (te water). tramontane, It. (lett. van over de bergen, de Alpen), de poolster, vandaar de (oorspronkelijk schippers-) uitdrukking: zijn tramontane verliezen, zijn koers kwijt raken, in de war komen. tramp, Eng. landlooper, werkelooze in de Ver.-Staten. trance, vr. Fr. slaaptoestand van een „medium" (z.a.), dat
TRA—TRI.
189
volledig onder den invloed van een geest is. trancendentaal, bovenzinnelijk, het zinnelijke of het gebied der ervaring te boven gaand. trans, Lat. in samenstellingen: over, aan gene zijde (van wateren, bergen, enz.). transactie, vr. Fr. vergelijk, minnelijke schikking. transatlantisch, aan cf naar gene zijde van den Atl. Oceaan. transcript, o. Fr. overgeschreven stuk, afschrift. transfiguratie, vr. Fr. gedaanteverwisseling; verheerlijking van Christus op den berg Tabor; transfigureeren, vervormen, transformatie, vr. Fr. vervorming; transformeeren, vervormen, een nieuwen vorm geven. transigeeren, Fr. door wederzijdsche concessies een geschil bijleggen, schikken, plooien. transito, o. It. doorvoer van waren; transito-handel, doorvoerhandel. translateur, Fr. vertaler, beeedigd tolk. transmissie, vr. Fr. overbrenging, overdraging. transmutatie-theorie, de leer der vervorming, de theorie dat alle organismen op aarde ontstaan zijn door de gelijdelijke vervorming van enkele primitieve stamvormen. transponeeren, Fr. in een ar_dere toonsoort overzetten. transport, o. Fr. vervoer(loon); het overdragen van een getal op een andere bladzijde; aantal personen, die gelijk vervoerd worden: soldaten, gevangenen, enz.; transporteeren, vervoeren, overdrager, enz. transpiratie, yr. Fr. het zweeten (transpireeren). trapezium, o. Lat. ongelijkzijdige vierhoek met twee evenwijdige zijden; trapeze, m. Fr. zweefrek voor gymnastische toeren. trapper, Eng. Noord-Amerikaansche pelsjager. Trappist, lid der Trappisten-orde (naar de abdij La Trappe in Normandie), de strengste der kloosterorden. traverse, yr. Fr. dwarslijn, -streep, -balk, -gang, dwarse borstwering, fig. wederwaardigheid. travestie, vr. Fr. verkleeding, lachwekkende inkleeding van iets ernstigs. trawant, D. begeleider, lijfkilecht; bijplaneet, maan. trawl, Eng. sleepnet; trawler, vischkotter. trema, o. deelteeken, (twee puntjes op een klinker om aan te duiden, dat deze bij de volgende lettergreep hoort). trente et quarante, Fr. (lett. dertig en veertig) zeker hazardspel met kaarten. trepaan, m. Gr. schedelboor (chirurgisch instrument); trepaneeren, de hersenpan doorboren. tres faciunt collegium, Lat. drie vormen een college, kunnen een beslissing nemen. tresorier, Fr. ontvanger, schat- of rentmeester. triage, Fr. het uitzoeken, sorteeren. .triangel, Fr. driehoek took als slaginstrument); triangulatie,
190
TRI—TRU.
yr. driehoeksmetir g; trianguleeren, metingen Yerrichten, door zekere van ver zichtbare punten in het landschap aan to nemen als hoekpunten van denkbeeldige driehoeken. tribunaal, o. Fr. rechterstoel, rechtbank; tribune, yr. Fr. sprcekgestoelte, plaats voor de toehoorders in vergaderzalen, galerij in de kerken; tribuun, gemeensman, overheidspersoon bij de oude Romeinen, belast met het verdedigen van de belangen des yolks, fig. volksredenaar, yolksleider. trichine, y r. Lat. haarworm in de spiervezels van sommige varkens, welke een pijnlijke, gevaarlijke ziekte, de trichi-, nose, veroorzaakt. tricycle, m. Fr. driewieler. trigonometrie, vr. driehoeksmeting. trimester, o. Lat. kwartaal. triniteit, yr. Fr. drieeenheid. trio, a It. driestemmig zangstuk, drietal. triomf of triumf, vr. Fr. overwinning; triomfantelijk, zegepralend; triumfeeren, zegepralen. triple alliantie, vr. Fr. drievoudig verbond. triste, triest, Fr. treurig, somber, bedroefd. triton, Gr. zeegod. triumvir, Lat. drieman; triumviraat, ambt of regeering van driemannen, driemanschap. trivaal, Fr. gemeen, plat, alledaagsch; trivialiteit, yr. platheld, alledaagschheid, onfatsoenlijke uitdrukking. troeika, yr. Russ. wagen of slede met 3 paarden bespannen. troglodieten, mrv. Gr. holbewoners (in Afrika). trolley, Eng. stroomafnemer voor electr. trams, inplaats der beugel, waardoor radiostoringen worden verminderd. troop, tropus, mrv. tropen, Gr. figuurlijke uitdrukking. tropen of tropische gewestet, de landen tusschen de keerkringen: tropenkoller, m. D. soort krankzinnigheid, welke somwijlen Europeanen bevangt bij gerekt verblijf in de tropen en zich uit in barbaarsche wreedheden. tropee, vr. trophee of trofee, Fr. zegeteeken. trottoir, o. Fr. opgehoogd pad voor voetgangers langs de huizen. troubadour, Fr. middeleeuwsch zanger in Zuid-Frankrijk (in Noord-Frankrijk trouvere, in Italie travatore), zie ook: minstreel. troubleeren, Fr. troebel maken, verontrusten; getroubleerd zijn, krankzinnig zijn. trousseau, m. Fr. uitzet van een bruid; trousse, yr. etui met instrumenten van een dokter, enz. trouvaille, vr. Fr. vondst. truc, m. Fr. handigheid, slimheid, kunstgreep. truck, Eng. platte spoorwegwagon voor 't vervoer van zware of omvangrijke voorwerpen. truck-systeem, truckstelsel, het stelsel van gedwongen wino
TRU—ULA.
191
kelnering. trumeau, m. Fr. wandruimte tusschen twee ramen; penantspiegel. trust, m. Eng. combinatie van industrieelen, (uitbreiding van bet syndicaat, z.a.: de verschillende afzonderlijke onder. nemingen smelten samen tot een reusachtige onderneming, geleid door trustee's, vertrouwensmannen). tua res agitur, Lat. uw eigen belang staat op 't spel. tuberculum, Lat. tuberkel, uitwas, ziekelijke knobbel (inz. in de longen); tuberculose, vr. longtering; tuberculeus, aa n tuberculose lijdend. tumor, m. Lat. gezwel. tumulus, mrv. tumuli, Lat. aardhoop, grafheuvel en in 't algemeen: begraafplaats der Ouden. tumult, o. Fr. opschudding, rustverstooring; tumultueus, opschudding verwekkend. tuniek, vr. Fr. uniformjas. to quoque (fill!) Lat. ook gij, mijn zoon! (smartelijke uitroep van Julius Cesar toen hij Brutus onder zijn moordenaats bespeurde). turbine, y r. Fr. schroefvormici, waterrad. turco's, Fransche infanteristen in Algerije. turf, m. Eng. renbaan; gemeenschappelijke naam voor alley wat op de wedrennen betrekking heeft. tutoyeeren, Fr. met j ij en o u aanspreken. tutti, It. alien to gelijk; tutti quanti, de ' heele bende, alien samen. type, o. Fr. grondbeeld, voorbeeld, gietvorm; origineele persoonlijkheid; geheel van karakterische eigenschappeu; drukletter; typeeren, het t y p e voorstellen, uitstekexd schetsen; typisch, teekenend, kenmerkend. typewriter, m. Eng. schrijfmachine. typhon, m. Gr. wervelende orkaan in den Ind, Oceaan. typhus, m. of typheuse koorts, kwaadaardige, besmettelijka ziekte. typograaf, letterzetter; typographie, boekdrukkunst. tyran, Gr. in de Oudheid: alleenbeheerscher in een vrceger vrijen staat, nu: wreede dwingeland; tyrannie vr. dwingeland* tyranniek, als een tyran; tyranniseeren, als een
dwingeland regeeren, kwellen, plagen, wreed behandelen.
U ar s. = ut supra, Lat. als boven; U. S. = United States,
Eng. Vereenigde Staten (van N. Amerika); ult. = ultimo,
op den laatsten dag (der maand). ubi bene, ibi patria, Lat. waar 't mij wel gaat, is mijn vaderland. ukase, yr. Russ. keizerlijk bevelschrift in Rusland. ulaan, (Pooisch), lichtgewapend cavalerist.
192
ULE—URB.
ulema's, mrv. Turksch, de klasse der Turksche rechtsgeleerden, tevens geestelijken. ulster, Eng. lange winteroverjas. ultimatum, o. Lat. onherroepelijke voorwaarden, het laatste woord, laatste voorstel dat een mogendheid aan een andere doet en waarvan het niet aanvaarden de oorlogsverklaring tengevolge heeft. ultima ratio, Lat. het laatste, uiterste middel; ultima Thule, het verre Thule (Usland), voor de Ouden het verst bekende land. ultra, Lat. in samenstellingen: aan gene zijde, over, verder, verregaand, overdreven; ultra's, menschen, die behooren tot de uitersten der partijen, bij wie de partijzucht alles overheerscht. tdtramarijn, (lett. overzee-kleur) bergblauw. ultramontaan(sch), (lett. aan gene zijde der bergen, d.i. der Alpen); overeenkomstig den geest en de belangen der patisen; ultramontanen, de pauselijke partij, de vanuit Rome geleide R.K. partij. unaniem, Fr. eenstemmig; unanimiteit, eenstemmigheid. Uncle Sam, Eng. Oom Sam, verpersoonlijking van het N. Amerikaansche yolk. underground-railway, Eng. onderaardsche spoorweg. undine, vr. Lat. vrouwelijke watergeest. unicum, o. Lat. iets eengs in zijn soort; uniek, anig. unie, yr. Fr. vereeniging, verbond; personeele unie, verbinding tusschén twee staten, door dat zij ëénzelfden vorst hebben; unificatie, yr. tot dal making. uniform(e), Fr. den- of gelijkvormig; uniformatie, y r. eenvoudigheid. unison, ft. gelijkluidend, eenstemmig. universeel, het heelal (universum) betreffend; aan alien gemeen, zich tot alles uitstrekkend, voor alles geschikt, in alles uitmuntend; universeel erfgenaam, eenig erfgenaam; universiteit, yr. hoogeschool, waar alle f a culteit e n vereenigd zijn; academie; universitair, tot een u n i v e r sit e i t behoorend;university-extension, Eng. (lett. universiteits-uitbreiding) populair onderwijs door professoren gegeven buiten de universiteit. unor, Lat. echtgenoote. unterrockspolitik, D. vrouwenrokken-politiek; politiek, waarin hooggeplaatste vrouwen een groote rol spelen. upper ten (thousand), Eng. de bovenste tien (duizend), de hoogste kringen in den lande. up-to-date, Eng. (lett. tot op dezen dag) ultra-modern. ups and downs, Eng. (lett. omhoogs en omlaags) wisselvalligheden (van het leven, bijv.). Urania, Gr. fabell. de hemelsche (een der muzen). urbaan, Fr. steedsch, wellevend; urbaniteit, yr. hoffelijkheid. urbi et orbi, Lat. aan de stad (Rome) en de wereld (den
193
URG—VAL.
pauselijken zegen g'ven). urgent, Fr. dringend; urgentie, vr. dringendheid. urlas-brief (Hebreeuwsch) een voor den overbrenger gevaarvoile tijding. urine, Fr. pis; urineeren, zijn water loozen; urinoir, waterplaats; uroscoop, piskijker. urn(e), vr. Lat. waterkruik, vaas voor de asch der gestorvenen. usage, usance, usantie, vr. Fr. gebruik, gewoonte (inz. in den handel). usurpateur, Fr. overweldige'; usurpeeren, overweldigen, wederrechtelijk bemachtigen. uterus, Lat .baarmoeder. utile, Fr. nuttig; utile dulci, het aangename aan het nuttige (paren); utiliseeren, benutten; utiliteit, y r. nuttigheid. uti possidetis, Lat. gelijk gij bezet (van oorlogsvoerende partijen) gelijk zij op gegeven oogenblik de landstreken bezet houden. ut retro, Lat. gelijk op de voorgaande bladzijde. Utopia, Lat. het denkbeeldige land, dat Tomas Morus in zijn boek van dien naam beschrijft; heilstaat; utopie, yr. hersenschim; utopisch, hersenschimming. uvula, Lat. huig; uvulitis, ontsteking aan de huig.
V V. Rom. getal = 5; V. D. M. = verbi devini minister, Lat. dienaar van het goddelijke woord; vid. = videateur, Lat. zie: V. V. = vice versa, heen en terug;, vol. = volume de ll, boek. va, Fr. kom op; va banque, al het geld van den bankhouder. vacant, Fr. ledig, niet bezet (van een ambt of post); vaceeren, v a cant zijn; zitting houden (van een notaris, enz.); vacatie, yr. arbeid, tijd door een notaris of ander openbaar ambtenaar aan eenige zaak besteed, zitting; vacature, vr. het open zijn van een ambt; onbezette post. vacantie, Fr. vrijaf; opschorting der werkzaamheden. vaccinatie, vr. Fr. koepokinenting; vaccine, koepokstof; vacdneeren, inenten; part vaccinogêne, o. inrichting tot bet bereiden en afleveren van ent-stof. vacuum, Lat. luchtledige ruimte. vademecum, o. Lat. (lett.: ga met mij!) zakboekje; handboekje dat men steeds bij zich draagt. vae, Lat. wee! achl; vae victisl wee den overwonnene! vagebondeeren, Fr. rondzwerven. vagina, yr. Lat. moederscheede. vaiselle, Fr. tafelborden, het gezamelijke eetgerij. valabel, Fr. geldig, aannemelijk. vale! Lat. vaarwel! (lett.: wees gezond!)
valet, Fr. knecht, boer (in 't kaartspel); valet de chambre, 13
194
VAL—VEN.
kamerdienaar. valide, Fr. gezond, krachtig, geldig; validatie, yr. geldig veer klaring; valideeren, geldig maken, voor goede betaling gelden; op crediet-;.ekening plaatsen; validiteit, yr. geldigheid. valueeren, It. schatten, waardeeren; valuta, yr. It. waarde (in wissels, papier, enz.), muntvoet. vampyr of vampier, m. in het volksbijgeloof een doode, die uit zijn graf komt am levenden 't bloed of te zuigen; grcote Zuld-Amerik. vleermuis die hetzelfde doet; fig. uitzuiger. vandaal, barbaar die kunstwerken of dingen van wetenschappelijke waarde vernielt (de Vandalen waren een Gothisch yolk, dat in de 5de eeuw Zuid-Europa verwoestte); vandalisme, vernielzucht op kunstwerken gekoeld; vandaalsch, vernielzuchtig. vanitas vanitatum, Lat. ijdelheid der ijdelheden! vapeurs, mrv. Fr. maagdampen, oprispingen, vrouwenluimen of grillen; vaporiseeren, verdampen; vaporisator, flacon met toestel om poeder of reukwater te verstuiven. varia, Lat. gemengde zaken, allerlei; velerlei; variabel, Fr. veranderlijk, onbestendig; variant, yr. verschillende, afwijkende lezing; variatie, vr. verandering, (in de muziek): een stuk, waaraan een melodie ten grondslag ligt, welke echter op velerlei wijs gewijzigd en herhaald wordt, zonder haar eigen karakter geheel te verliezen; vandaar fig.: varieties op eenzelfde thema, wanneer verschillende menschen op verschillende wijs hetzelfde zeggen; variatio delectat, Lat. verandering van spijs doet eten; varieeren, veranderen; varieteit, yr. verscheidenheid. varinas, yr. rooktabak, z.g. uit Varinas in Venezuela. vasal of vazal, Fr. leenman. Vaticaan, o. het pauselijk paleis en hof te Rome (op den Vaticaanschen berg); de pauselijke regeering. vaudeville, vr. Fr. klein tooneelstuk nit gesprek en zang bestaand. vaurien, Fr. bengel, deugniet. vauxhall, o. Eng. (naam van een grooten lusttuin in Londert in de 18e eeuw); tuin voor openbare vermakelljkhedea: concerten, bals, vuurwerk, illuminatie, enz. Veda's mrv. Sanskr. oude heilige boeken der Indiers. vegetabilia, Lat. mrv. planten, plantaardige spijzen; vegetarier, die uitsluitend plantaardig voedsel neemt; vegetate, vr. plantengroei; vegeteeren, een plantenleven Leiden. vehement, Fr. heftig, vurig; vehementie, vr. beftigheid. vehikel, o. Lat. voertuig. veilleuse, vr. Fr. nachtlampje. velociteit, Fr. velocitas, Lat. snelheid, gezwindheid; veriedrome, gebouw voor wielrijden en wielerwedstrljden. velours, Fr. velvet, fluweel, venaal, Fr. veil, te koop; venaliteit, yr. veilbeid, omkoop
VEN—VEX.
195
baarheid. vendemiaire, Fr. wijnmaand, eerste maand van den republikeinschen kalender (22 Sept.-21 Oct.). vendetta, vr. It. bloedwraak, enz. op Corsica. vendu, vr. Fr. openbare verkooping. venerabel, Fr. eerwaardig, eerbiedwaardig; venerabile, o. het hoogwaardige in de R.K. kerk; veneratie, vereering, aanbidding; venerenen, vereeren, aanbidden. venerische ziekte, geslachtsziekte. venia aetatis, o. Lat. meerderjarigheidsverklaring vt5Or den wettelijke daartoe gestelden leeftijd. veal, vidi, vici, Lat. ik kwam, zag en overwon, (gezegde van Julius Cesar). yenta, Sp. vendita, Spaansche herberg. wentid, m. Lat. lucht- of windklep; ventilatie, vr. luchtverversching; ventilator, toestel voor luchtverversching; yentileeren, luchten, de lucit ververschen. ventOse, windmaand, zesde maand van den republikeinschee kalender. (19 Febr.-20 Maart). Venus, Rom. (fab.) de godin der schoonheid en der liefde. veranda, yr. overdekte plaats voor of achter een gebouw. verbaliseeren, proces-verbaal opmaken. verbum, o. Lat. woord, werkwoord. verdict, o. Fr. uitspraak van de jury. verificateur, Fr. ambtenaar, aangesteld am de juistheid vat aangiften to onderzoeken, douane-ambtenaar; verificatie, vr. onderzoek naar echtheid of juistheid; verifiEeren, de echtheid, de juistheid onderzoeken; nauwkeurig nagaan. veritabel, Fr. echt; veritas, Lat. Write, yr. Fr. waarheid. vermeil, Fr. roode kleur; verguld zilver. vermout, vermouth, Witte wijn met een aftreksel van alsew versificatie, yr. Fr. versbouw. vertebrata, mrv. Lat. gewervelde dieren. verticaal, Fr. loodrecht, loodlijn. verve, Fr. geestdrift; kunstenaarsvuur. Vesta, Rom. (fabell.) de godin van het vuur, van den huiselijken haard, van de kuischheid; Vestalen of vestaalscbe maagden, priesteressen van Vesta, die de gelofte van kuischheid moesten afleggen, vandaar vestaalsch voor: niterst zedig en kuisch. vestiaire, m. Fr. in openbare gebouwen het vertrek, waar men zijn overjas, wandelstok, enz. in bewaring kan geven. vestibule, vr. Fr. vOôrvertrek, voorportaal, de ruimte bij des ingang van een huis, waardoor men de andere vertrekken bereikt. veteraan, Fr. oude, beproefde soldaat; kunstenaar of ge-leerde met een lange, eervolle loopbaan achter zich. veto, Lat. ik verbied; het recht van een vorst cm een wet to
verwerpen. vexatie, vr. Fr. plagerij, afpersing, kneveling; vexeuea,
196
VIA—VIT.
gen, kwellen, onrecht aandoea. via, Lat. weg, middel; via, (voorzetsel) fangs, over. viadlct, o. Lat. op peilers rustende Iuchtbaan voor eat spoorweg, enz. viaticum, o. Lat. reis- of teerpenning; het Iaatste oliesel. vib ' rade, yr. Fr. trilling, slingering; vibreeren, trillen. vicariaat, o. Lat. het ambt of rechtsgebied van een v i c ar i s; vicaris, plaatsvervangend machthebber; hulpgeestelijke; vicar, Eng. dorpsgeestelijke. vice, in samenstellingen: onder- of waarnemend. videus, Fr. ondeugend, zedeloos; fig. gebrekkig. vicomte, Fr. adellijke titel (tusschen baron en graaf in). victor, Lat. overwinnaar; victrix, overwinnares; victorieus, overwinnend, zegevierend. victualien, mrv. Lat. levensmiddelen, mondbehoeften; victualiewant, kommaliewant, het schaftgerei aan boord. vide-poche, m. Fr. schaal om in to leggen, wat men gewoonlijk in den zak draagt: beurs, horloge, enz. mrv. vigileeren, Lat. waakzaam zijn, scherp oplettea; nachtelijke gebeden voor de begrafenis. vignet, o. Fr. boekdruk-ornamentje. villegiature, vr. Fr. zomerverblijf op het land. vinaigre, Fr. azijn. vindicatie, vr. Fr. terugvordering in rechten; vindiceeres, terugvorderen, wreken, straffen;' vindicatief, wrekend, wraakzuchtig. vingt-et-un, Fr. een en twintigen (kaartspel). violatie, vr. Fr. schending, onteering, verkrachting. virginiteit, vr. Pr. maagdelijkheid, ongereptheid. viriel, Fr. mannelijk; viriliteit, vr. mannelijkheid. virtuous, It. wie groote talenten heeft op muzikaal of ander gebied; virtuositeit, vr. meesterschap. virtus nobilitat, Lat. de deugi adelt. visa, o. Lat. handteekening voor „gezien-. visage, Fr. aangezicht, gelaat. vis-à-vis, tegenover, zelfst. nmw.: degeen die tegenover iemand staat of zit (bij het dansen, aan tafel, enz.). viseeren, Fr. goedkeuren, voor gezien teekenen; mikken. vide, yr. Fr. het zien, inzage; visioen, o. droombeeld, ge0 zicht, hersenschim, droomerij; visionair, die visioenen heeft, ziener, geestdrijvcr; visiteeren, gaan zien, onderzoe• ken, doorzoeken; visiteur, beambte aan de douane, die de ingevoerde goederen naziet; visum repertum, o. verslag van zijn bevindingen aancaande een gewonde of doodee door den geneesheer uitgebracht. vita brevis, ars longa, Lat. bet leven duurt kort, de kunst lang. vitaal, Fr. wat tot het leven behoort, het bevordert of anderhoudt, levensvatbaar; vitaliteit, vr. levenskracht, levenskracht, levensvatbaarheid.
vr--vm.
197
vitesse, Fr. vitessa, Lat. snelheici, spoed. vitrine, yr. Fr. glazes uitstalkast. vitriool, Fr. zwavelzure metaalkalk. viva, It. en Sp.; vivat, Lat.; vive, Fr. leve ...... , hij leve. vivaciteit, vr. Fr. levendigheid, heftigheid. viveur, Fr. persoon die een losbandig leven leidt en allees aan vermaken denkt. vivisectie, vr. Lat. het opereeren van levende dieren, test behoeve van wetenschappelijl onderzoek; vivisector, persoon die vivisectie toepast. vines, mrv. Fr. levensmiddelen, mondvoorraad. vocaal, Fr. wat met de stem geschiedt; vocale muziek„ zang; zelfst. nmw, klinker. vocabulaire, m. Fr. de gez2melijke woorden van een taal, de gezamelijke bijzondere termen in eenig y ak gebruikelijk. vocatie, y r. Fr. roeping. vogue, zie en vogue; vogue la galire! de zaak is begonnen, het ga nu zoo 't will voila, Fr. ziedaar. volapuk, o. nieuwe door pastoor Schleyer uitgevondea wereldtaal (maakt geen opgang meer). vol d'oiseau, Fr. vogelvlucht; a vol d'oiseau, in vogelvlucht,
♦olee, vr. Fr. hoedanigheid, rang; de haute yoke, de lied**, vp.n den allereersten rang. vollere, vr. Fr. groote vogelkooi. velontair, Fr. vrijwilliger, jongmensch dat werkt zonder beboning om een zaak to leeren. voltaire, m. Fr. gemakkelijke leunstoel. voltigeurs, mrv. Fr. licht voetvolk, tirailleurs. volubiliteit, yr. Fr. bespraaktheid, radheid van tong. volume, o. Fr. boek, deel; omvang, massa van een lichaam; volumineus, lijvig, omvangrijk. voluptueus, Fr. wellustig. vomitief, o. braakmiddel. voteeren, Fr. stemmen, door stemming beslissen; votum, o.
Lat. stem; votum van vertrouwen, verklaring door eels vergadering bij meerderheid van stemmen aangenomen, waarbij zij Naar vertrouwen uitdrukt in eenig persoon of sollege. vex, Lat. stem; vox clamantis in deserto, de stem des roependen in de woestijn; vox humanum, de menschendeas (een register van het orgel); vox populi, vox Del, de stem des yolks (is) de stem Gods. voyons! Fr. laat ons zien! komaan! vue d'oiseau (a) Fr. in vogelvlucht. vulcanisme, o. het geheel der vulcanische verschijnselen en de theorien ter verklaring man,. valcanus, Lat. God van het vuur; vulcaniseeren, door verhitting ongevoelig maken voor temperatuursverschillen van
rubber.
198
vur,--xAN.
vulgair, Fr. gemeen, alledaagsch, plat; vulgariseeren, onder het bereik der groote massa brengen; vulgariteit, alledaagschheid, platheid; de Vulgata, de gewone bijbelvertaling bij de Katholieken in gebruik; vulgo, Lat. gemees lijk, door de bank; vulgus, o. het gemeen, de groote hoop. vulgo, Lat. naar spraakgebruik. vulneroble, Fr. kwetsbaar. vulnus, Lat. wonde. vulva, Lat. vrouwelijk schaamdeel (buitenste opening der moederscheede).
w waiter, Eng. kellner, Jan. Waldenzen, Lai godsdienstpartij in Frankrijk ontstaan in de 12de eeuw, naar den stichter Petrus Waldus genoemd. Walhalla, (Noordsche mythologie), de hal of zaal der verslagenen, het paradijs der oude Noorsche volken. Walkuren, D. Noordsche strijdgodinnen. Wallstreet, Eng. centrum van den geldhandel in N. York. walpurgisnacht, D. de eerste Meinacht, waarin de heksen bijeen kwamen. warehouse, Eng. groote winkel, bazar. warranted, Eng. gewaarborgd. watch, Eng. scheepswacht van 4 uren; horloge; stopp watch, horloge dat automatisch stopt, in gebruik bij wedstrijden. water-closet, (afgekort W.C.) Eng. bestekamer met waterspoeling). waterproof, Eng. waterdicht. watt, Eng. electrische arbeidseenheid. Wedgwood, Eng. beroemd Eng. aardewerk (serviezen e.d.) werst, vr. Russische mijl (= 1067 M.) Whigs, mrv. Eng. de Engelsche liberale regeeringspartij. whiskey, m. Eng. korenbrandewijn of -jenever. .whist, o. Eng. zeker kaartspel tusschen 4 personen. wigwam, Indiaansche hut of tent. Wodan, D. oppergod der Germanen; Wodansdag = Woensdag. wodka, (Poolsch, Russisch) brandewijn. woiwode, (Poolsch, Russisch) titel der voorm. vorsten van Moldavie en Wallachije, der stadhouders van Polen. would be, Eng. (left. zou gaarne zijn), voor andere zelfst. 12131W. geplaatst, beteekent het iemand, die gaarne zou willen doorgaan voor; bijv. een would be kunstenaar.
x X, (Rom. cijfer): 10; x, in de algebra = een onbekenie grootheid = Xmas = christmas, Eng. = Kerstmis. Xanthlppe, (vrouw van Socrates): fig. een boos, lastig wig.
XEN—ZEN.
199
xenocxatie, vr. Gr. heerschappij van vreemdelingen. Xr., D. Duitsche afkorting voor Kreuzer. X-stralen, stralen van nog onbekende aard die vaste lichamen kunnen doorlichten; ontdekt door Rontgen, daarom ook wel ROntgenstralen. Xylocultuur, Gr. houtcultuur; Xyloglief, houtsnijder; Xylo• glietiep, houtsnijkunst; Xylographie, het drukken met houten letters op platen; XyLographisch, met houten letters geirukt; Xylolatrie, aanbidding van houten beelden; Xylo. iogie, leer der houtsoorten; Xylophagus, houtworm. xyiograaf, Gr. houtsnijder; xylographie, yr. het drukken met houten letters of platen. Xylophoon, Gr. muziekinstrument bestaande uit houten of inetalen plaatjes van verschillende lengte waarop met eat Ilamertje wordt geslagen. LI y, (in de wiskunde) de tweede onbekende grootheid. yacht, o. Eng. jacht, zeilvaartuig; yachtclub, Eng. zed- en roeivereeniging. Yankee, spotnaam der Noord-Amerikanen; Yankee-doodle, Noord-Amerikaansch vroolijk volksliedje. yard, m. Engelsche el (= 0,9144 M.) year, Eng. jaar. yea, m. japansche munt (= f 2.50). yeoman, Eng. (mrv. yeomen) niet-adelijk grondeigenaar, voornaam pachter, ook: soldaat der lijfwacht; yeomanry, de gezamelijke yeome n. yin (Chineesch) Chineesche lengtemaat (24% M.) ypsilon, Gr. Grieksche y. ytteriet (Zweedsch) zwarte ondoorzichtige steen nit Ytterby in Zweden; yttrium, tegen vuur bestand zijnde metaalbasis van de ytteraarde, die door Gadolin in de yteriet wend ontdekt. Yuca (Indiaansch) Yucca, broodwortel of maniak,
z z, (in de wiskunde) :e derde onbekende grootheid. zambo's, naam, die men in Amerika geeft aan afstammelingen van Amerikanen en negers. Zanella, Fr. soort katoenen stof. Zebaoth, Hebr. de hemelsche heerscharen, de sterren, de wereld: vandaar: God. . zechine, vr. Lat. voormalige Venetiaansche gouden munt. zeloot, Gr. ijveraar; zelatrice, Fr. ijveraarster; zelotisme, o. overdreven, blinden geloofsijver. Zend-avesta, vr. oud. Perz. (lett.: het levende woord), het hell* boek der Oude Perzen.
240
ZEN--ZYT.
zenith, o. Arab. schedelpunt, het punt aan den hemel recht boven het hoofd van den waarnemer (tegenst. nadir). zephir, m. Gr. koele, zachte westenwind, aangenaam koeltje. zero, Fr. nul. zetetica, Lat. zetetiek, de kunst om door vragen nog onbekende waarheden aan het Licht to brengen, zetetisch, onderzoekend. Zeus, Gr. zie Jupiter. zigeuner, D. Duitsche naam voor het rondzwervend herdersvolk dat wij Heidens noemen. Ook zingari; zingaresta, zigeunerlied; alla zingarese, = op zigeunermanier. zigzaglijn, z-vormige lijn. zincographie, yr. het vervaardigen van en drukken met zinken (lijn)cliches. zodiak, m. Gr. dierenriem, cirkel of gordel aan den hemel met de meestal naar dieren genoemde 12 sterrenbeelden of hemelteekens, welke de zon jaarlijks doorloopt. zone, yr. Lat. aardgordel. luchtsreek. zoOlogie, vr. Gr. dierkunde, natuurlijke geschiedenis der diet' red; zoologische tuin, diergaarde; zoiSloog, dierkundige. zouaaf, Fr. soldaat van het Fransche leger in Afrika. (Dc zouaven zijn in Arabische uniform gekleed). zyma, Lat. giststof; zymisch = van gisting afhankelijk; zymo0 geen, gisting verwekkend; zymologie, leer der gisting; zyn3ose, gisting of fermentatie; zymotisch, gisting wekkendi; zythas, door gisting bereide dranken; zythatechniek, bier. brouwerskun$t.
201 AANSPREEKTITELS. Den Heer — Mijnheer
Personen uit den burgerstand.
Weledelen Heer
Personen uit den middenstand.
Juffrou-w — Mejuffrouw
Ongehuwde dames. Gehuwde vrouwen nit kleinen burgerstand.
Mevrouw
Gehuwde dames uit deftigen stand.
Weledelgeboren Heer
,s Personen uit den beter tueerden stand. e
gesi-
Weledelgestrenge Heer
Officieren tot en met den rang van Kapitein. Inspecteur der belasting. Inspecteur v. politie: Voorzitter waterschap. Voorzitter polderbestuur. Griffier. Procureur. Advocaat. Notaris. Schoolopziener. Ingenieur.
Hoogedelgestrenge Heer
Lid Staten Generaal. Lid Raad v. State. Lid Rekenkamer. Lid Gedeputeerde Staten, Hoofdofficieren. Commissaris d. Koningin. Gouverneur N. 0. I. Gouverneur N. W. I. Resident in N. 0. I. Directeur Department. Lid Raad v. Indie.
Edelachtbare Heer
Burgemeester (v. e. kleine stad). Wethouder. Lid gemeenteraad. Rechters. Kantonrechters.
Edelgrootachtbare Heer
1
Lid Provinciale Staten. Raadsheer. Curator Hooge School. Lid Gerechtshof.
202 Edelhoogachtbare Heer
Lid Hooge Rand. Lid Hoog Gerechtshof.
Hoogedelachtbare Heer
Burgemeester (v. e. groote stad).
Excellentie
Minister. Gezant. Gouverneur Generaal N.O.I. Gouverneur Generaal N.W.I. Admiraal. Vice Admiraal. Generaal. Luitenant-Generaal.
Eerwaarde Heer
Geestelijke Broeders. Frater.
Eerwaarde Zuster
Kloosterzuster.
Eerwaarde Moeder
Moeder Overste.
Weleerwaarde Heer
Kapelaaa. Rector. Predikant (zonder doctorstitel). Rabbijn.
Weleerwaarde Zeergeleerde
Geestelijke (met Dr.'s titel). Predikant (met Dr.'s titel). Opperrabbijn.
Herr Zeereerwaarde Heer
Pastoor. Hoofd eener parochie. Deken.
Weledelzeergeleerde Heer
Personen met doctorstitel. Artsen.
Hooggeleerde Heer
Professor. Privaat Docent.
Hoogwelgeboren Heer
Baron. Jonkheer. (Aanspreken m. „Mijnheer".)
Hooggeboren Heer
Graaf (aanspr. m. „McAteer de Graaf").
Hoogwelgeboren Jonkvrouwe
Freule.
203 Hoogwelgeboren Vrouwe
Barones. Vrouw v. e. jonkheer.
Hooggeboren Vrouwe
Gravin.
Aartsbisschop. Zijne Doorluchtige Moog- Bisschop. Kanunnik. waardigheid (Bij aanspr. „Monseigneur".) ne Eminentie
Kardinaal (bij aanspr. „Uwe Eminentie").
Zijne Heiligheid
Paus (bij aanspr. „Heilige Vader", of ,,Uwe Heinsheld").
Mevrouw Douairare
Adellijke Weduwe.
Zijne Koninklijke Hoog- 1 Prins uit Koninklijk Huis (bij aanspr. „Uwe Hoogheid"). held Hare Koninklijke Hoogheld
Prinses uit Koninklijk Huis (bij aanspr. „Uwe Hoogheld").
Zijne Majesteit
Regeerend vorst (bij aanspr. ,,Uwe Majesteit" of „Sire").
Hare Majesteit
Koningin. Koningin Moeder. (Bij aanspr. „Mevrouw", „Majesteit" of ,,Uwe Majesteit").
204 LATIJNSCHE SLAGZINNEN. ab initio ad finum ad fundum ad hoc ad infinitum ad Interim ad libitum ad majorem Dei gloriam (A. M. D. G.) ad rem alias alibi alma mater alter ego amens amans anno domini (A. D.) angelus arti et amicitiae
van het begin. tot het einde. tot op den bodem. tot dit doel. tot in 't oneindige. tijdelijk. naar believen.
tot meerdere eere Gods. ter zake. anders — bovendien. ergens anders. voedster moeder. een ander ik. liefde maakt blind. in 't jaar onzes Heeren. engelenlied. aan kunst en vriendschap geo wijd. auctor actualis uitvoerende auteur. auctor intellectualis geestelijke auteur. Bona fide ter goeder trouw. brevi manu zonder omslag. blind geluk. bruta fortuna carpe diem verblijd u in den dag. case quo (c. q.) voor het geval. cams belli aanleiding tot oorlog. cito fit cito pent gauw en goed zijn twee. communis opinio openbare meening. het is volbracht. consummatum est tegenstrijdigheid in het bijgecontradictio in adjecto voegde. tegenstrijdigheid in de bepacontradictio in terminus fing. corpus delicti overtuigingsstuk der misdaad. corpus juris wetboek van recht cum annexis (c. a.) met hetgeen er bij hoort. cam gran salis met een korreltje tout. de dato van den dag. de facto feitelijk. de jure rechtens. de gustibus non est disputan. over den smaak valt niet tedum twisten. de mortuis nil nisi bene over de dooden niets dan goed. deo optima maxisno aan den hoogsten God ge. (D. O. M.) wild.
205 uit de diepten. ,de profundis deus ex magna de persoon, die in het tooneelstuk de onverwachte ontknooping brengt. verdeel en heersch. durde ur de et impera zalig nietsdoen. dolce farniente zie de mensch. ecce homo dwalen is menscheiijk. mare humanum est m van den kansel. ex cathe d ra ondervinding leert. experienta docet haast U langzaam. festima lente lave de gerechtigheid. fiat justitia op de daad zelf. flagrante delicto roemrijker nagedachtenis. memoriae gloriosae gl ten naasten bij. grosio modo de avond nadert. hesperus venit hier ligt begraven. ... facet j hic de redelijke mensch. homo sapiens ik ben een mensch. homo sum Homo sum; humani nil a me 3k ben een mensch; niets men• schelijks is mij vreemd. alienum puto eershalve. honoris causa vreeselijk om te zeggen. horrible dicta dezelfde. idem in het afgetrokkene. in abstracto in het bezit van goederen. in bonis in dit geval. in cam in bewaring. in deposito in twijfel. in dubio in zijn voile uitgebreidheid. in ex tens° in dit teeken zult ge overin hoc sign vincea winnen. in vrede. in pad onder ons. inter nos volgens Goddelijk redit jure divino rechtens en feitelijk. jure et facto volgens menschelijk recht jure humano publiek recht. jus publicum verspreking. lapsus linguae verschrijving. lapsus calami God zij lof. laus Deo de ongeschreven wet. lex non scripta huismoeder. materfamilias gedenk te sterven. memento mori mens sana in corpora sano een gezonde geest in een geer zond lichaam. op de wijze onzer voor. more majorum ouders. de dood spaart niemand. mors omnia aequat veel zaken in kort bestek. multum in parvo de wereld wil bedrogen zijn. mundus volt decipi
206 Natura artis magistra necessitas ante rationem est nec (non) plus ultra nemo in amore videt nil desperandum nil sine deo nolens volens nomen sit omen non possumus amnia vincit amor omnis definitio periculoso emnium consensu ora et labora ora pro nobis °ratio pro domo o sancta simplicitas o tempora, o mores panem et circenses panus angelicus pastor loci paterfamilias pater poster pater patriae per aspera ad astra persona grata post pluvium sol prima vista primus inter pares pro Canto prudentia est mater sopientiae pulvis et umbra sumus qui bene facit bane invenit qui facet, fatetur quod erat demonstrandum (q. e. d.) quo usque tandem rara avis repetitio est mater studil requiescat in pace (R. I. P.) rumor in casa salve salve regina semper idem sic transit gloria mundi sine labore nihil si vie pacem pare bellum
de natuur is de leermeesterer der kunst. nood breekt wet. niets gaat er boven. liefde maakt blind. wanhoop nooit. niets zonder God. tegen wil en dank. de naam zij een voorteeker wij kunnen niet. liefde overwint alles. in elke definitie schuilt ge. vaar. volgens aller instemming. bid en werk. bid voor ons. rede voor eigen belang. 0, heilige eenvoud. 0 tijden, o zedenl brood en spelen. bet brood der engelen. predikant ter plaatse. huisvader. Onze Vader. vader des vaderlands. door de hoop tot de sterns, een gewild persoon. na regen komt zonneschijn. op 't eerste gezicht. de eerste onder de gelijkes, voor zooveel. de voorzichtigheid is de mosder der wijsheid. stof zijn wij. wie goed doet, goed ontmoet, wie zwijgt, stemt toe. hetgeen to bewijzen is. hoe lange nog. een zeldzame vogel. herhaling is de moeder der studie. hij ruste in vrede. leven in de brouwerij. gegroet. gegroet Koninginne. altijd hetzelfde. zoo vergaat de beerlijkheld der wereld. zonder moeite niets.
als ge vrede wilt, bereid U
207 tabtda rasa terra Incognita urbi et orbs usus magister optimus utile dulci vade mecum veni vidi vici vento vivere veritas vincit virgo vincit vim virtus virtus nobilitat viribus unitis vox clamantis in deserto vox populi vox Del
ten oorlog. een schoone lei. een onbekend land. aan de stad en aan de wereld. ondervinding is de bests leermeesteres. het nuttige met het aangename. ga met mij. ik kwam, ik zag, ik overwon. van den wind leven. de waarheid overwint maagd. deugd overwint geweld. deugd adelt. met vereende krachten, de stem des roependen in tie woestijn. de stem van 't yolk is de stem van God.