Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
Zitting 2004-2005 15 december 2004
VOORSTEL VAN TIJDELIJK DECREET – van de heren Carl Decaluwe, Karlos Callens en Luc Martens, mevrouw Joke Schauvliege en de heer Marnic De Meulemeester – houdende maatregelen voor het instandhouden van de vinkensport in het Vlaamse Gewest
278 LEE
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
2
TOELICHTING
sport is dan ook bij uitstek een sport van de gewone man.
DAMES EN HEREN,
1. Historisch en maatschappelijk kader De vinkensport is een Vlaamse volkssport met een eeuwenoude traditie (zie onder meer het boek ‘Hinke de vinke’ van historicus Filip Santens). De meer dan twintigduizend Vlaamse vinkeniers en honderden Vlaamse vinkeniersmaatschappijen zijn vandaag vrijwel alle aangesloten bij de twee vinkensportverenigingen die door de Vlaamse overheid erkend zijn1. De vinkensport of het “vinkenzetten” komt in essentie hierop neer dat vinken “in de reke gebracht worden” om gedurende een uur (meestal ’s morgens van 9 tot 10 uur) zo veel mogelijk (geldige) “liedjes”, een opeenvolging van fluitklanken volgens een vast stramien, te zingen. De wedstrijden worden georganiseerd door lokale groeperingen (“maatschappijen” en “gewesten”, al dan niet met rechtspersoonlijkheid in de vorm van een vzw), die bij een van de erkende verenigingen (Avibo en Vimibel) zijn aangesloten. Tot in de vorige eeuw werden de vinken vaak blind gemaakt om hun zangprestaties te verbeteren. Die praktijken zijn echter al in 1921 bij wet verboden, en zijn vandaag effectief voltooid verleden tijd. Bij het kweken, huisvesten, vervoeren en “in de reke brengen” van de zangvogels worden vandaag alle wettelijke regels inzake dierenwelzijn gerespecteerd. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de duivensport, zijn er geen hoge bedragen met het kweken en verhandelen van de vogels en met de wedstrijden gemoeid. Vinken worden onder liefhebbers geruild. Deelnemen aan een zangwedstrijd kost hooguit enkele euro’s en de prijzen zijn puur symbolisch. De vinken-
______ 1
Het zijn “de verenigingen” waarvan sprake in de volgende koninklijke en ministeriële besluiten: vzw Koninklijke Nationale Federatie Algemene Vinkeniersbond (Avibo), met zetel in 8520 Kuurne, Schardauw 1 bus 1, en vzw Vinkeniers Midden-België (Vimibel), met zetel in 1740 Ternat, Gemeentehuisstraat 42A bus 6. Beide verenigingen zijn erkend, bij ministerieel besluit van 12 maart 2003, als beleidsondersteunende verenigingen op het gebied van faunabeheer.
In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt, is het zetten van vinken geen inbreuk op de wetgeving op het dierenwelzijn. Zo oordeelde onder meer de Raad van State (in het hierna te bespreken arrest van december 2002) dat het vinkenzetten, overeenkomstig de hierna te bespreken Europese Vogelrichtlijn, een verstandig gebruik is. Uit de jarenlange vaststellingen van vogelliefhebbers blijkt overigens dat in gevangenschap gehouden vinken merkelijk langer leven dan hun soortgenoten in de natuur. Bij de laatste vogeltellingen stond de vink daarenboven op de derde plaats in de lijst van de meest voorkomende vogels. De vink is in Vlaanderen helemaal niet bedreigd, volgens onder meer professor Walter Roggeman, specialist terzake. Dat is onder andere een gevolg van de aangehouden inspanningen van de vinkeniersverenigingen om de kweek van de vinken te stimuleren. Aangezien enkel de mannetjes, en dan nog enkel de goede zangers, bruikbaar zijn voor de vinkensport, komen de andere gekweekte vogels in de natuur terecht. Het vinkenbestand is dan ook niet bedreigd, integendeel, het breidt gestaag uit. 2. Probleemstelling Opdat de duizenden Vlaamse vinkeniers hun sport ook in de nabije en verdere toekomst zouden kunnen uitoefenen, moeten er voldoende zangvogels ter beschikking zijn. Hierbij is het belangrijk te onderstrepen dat enkel de mannetjes de zang geldig voor de wedstrijden zingen en dat dus ongeveer de helft van de – gevangen of gekweekte – vogels (de “popjes”) niet voor zang in aanmerking komt. In de loop der eeuwen is er altijd met gevangen (“uit de natuur bevoorrade”) vogels gespeeld. Pas de laatste decennia worden er pogingen gedaan om ook zangvogels te kweken. De laatste jaren leveren de vinkeniers en hun verenigingen drastische inspanningen om zoveel mogelijk vogels te kweken, omdat er – vooral op basis van de hierna te bespreken Europese richtlijn – principieel een verbod is op elke vogelvangst. De overheid kan onder bepaalde voorwaarden toestaan om toch een bepaald aantal vogels uit de
3
natuur te bevoorraden. Dat gebeurde tot nog toe in ministeriële besluiten. Een dergelijk ministerieel besluit werd in 2002 door de Raad van State vernietigd. Als er echter vanaf nu geen vinken meer bevoorraad mogen worden uit de natuur, dan zijn er onvoldoende vogels voorhanden opdat alle Vlaamse vinkeniers hun sport kunnen beoefenen. In het huidige voorstel van tijdelijk decreet wordt dan ook voor een korte termijn (9 jaar) en op degressieve wijze voorzien in de mogelijkheid van bevoorrading uit de natuur. In die periode moet het mogelijk zijn om over voldoende gekweekte vogels te beschikken opdat de vinkensport zou kunnen blijven bestaan. De beperkte bevoorrading zoals vastgelegd in het voorstel van tijdelijk decreet, is het enige middel om het behoud van de Vlaamse vinkensport te kunnen garanderen. Het was onder meer ook deze bekommernis die ten grondslag lag aan de resolutie van het Vlaams Parlement van 5 juli 2000. Een vergelijking met Wallonië maakt dat duidelijk. In het Waalse Gewest is de bevoorrading uit de natuur sinds 1994 immers categoriek stopgezet. Het gevolg is dat in een decennium tijd het ledenaantal van de Waalse vinkeniersverenigingen daalde van 4.000 leden tot nog slechts 500 leden (en het blijft dalen, bij gebrek aan speelvogels). Aangezien de vinkensport een eeuwenoude Vlaamse culturele traditie is en door de vinkensport het vogelbestand niet bedreigd wordt, wordt volledig voldaan aan de voorwaarden van de Europese Vogelrichtlijn. Die en andere wetgeving heeft als doelstellingen: het behoud van het vogelbestand, van de biodiversiteit en van de habitats. Het is perfect mogelijk die doelstellingen te realiseren en tegelijk toch de vinkensport toe te staan.
3. Behoefte aan een decretale oplossing Al verschillende jaren leidt de vzw Vogelbescherming telkens nadat een bevoorradingsbesluit verschenen is, hiertegen een vernietigingsverzoek in bij de Raad van State. In het verleden is een dergelijk besluit op verzoek van vzw Vogelbescherming inderdaad al vernietigd, maar dat gebeurde steeds louter om puur formele redenen (met name het niet respecteren van de regels op de adviesplicht van de afdeling Wetgeving van de Raad van State).
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
Op 2 december 2002 deed de Raad van State voor het eerst een uitspraak over de materiële geldigheid (het bevoorradingsbesluit dat door de Raad van State in december 2002 vernietigd is, slaat op de bevoorradingsjaren 1998 en1999). De Raad stelde met name dat de hiërarchie van de normen inderdaad geschonden was, omdat het bestreden bevoorradingsbesluit niet strookt met (één bepaling van) de Vogelrichtlijn (zie hierna). Dit arrest van de Raad van State van 2002 heeft evenwel een zeer beperkte draagwijdte. In deze procedure trad enkel de vzw Vogelbescherming als verzoekende partij en de Vlaamse minister van Leefmilieu als verwerende partij op; de vinkeniersverenigingen waren geen tussenkomende partij (tegen het bevoorradingsbesluit van 2002 is door dezelfde verzoekende partij een vernietigingsverzoek ingesteld, maar in deze hangende procedure treden de Algemene Vinkeniersbond (Avibo) en de Vinkeniers Midden-België (Vimibel) op als vrijwillig tussenkomende partijen). De vinkeniersverenigingen dragen argumenten aan, die niet door de minister in de ondertussen afgesloten procedure (noch in de lopende procedure) gebruikt werden. De Raad van State zal met andere woorden nieuwe argumenten aangereikt krijgen, waardoor die zijn standpunt kan wijzigen. Cruciaal in de argumentatie zijn de noodzakelijke belangen van de vinkensport en het probleem van de bloedarmoede bij gekweekte vogels (waarover verder meer). In dit voorstel van tijdelijk decreet wordt met deze rechtmatige belangen wel rekening gehouden. Tijdens het zittingsjaar 2003-2004 werd al een voorstel van decreet ingediend bij het Vlaams Parlement (Parl.St, Vl. Parl. 2003-04, nr. 2254/1). In haar advies nr. 37.121/3 heeft de afdeling Wetgeving van de Raad van State zich aangesloten bij het arrest van de Raad van 2002 en vastgesteld dat er een alternatief voor de bevoorrading is (de kweek) en dat het de Raad niet toekomt in te gaan op de deugdelijkheid van dat alternatief. De Raad besluit in zijn advies wat de technische aspecten van de kweekmogelijkheden betreft: “dat hij (de Raad van State) niet over de vereiste technische deskundigheid beschikt om zich over de gegrondheid ervan uit te spreken” (met in voetnoot een verwijzing naar het wetenschappelijk onderzoek dienaangaande). De Raad van State maakt dan ook een voorbehoud op dat punt. Precies op dat punt, dat een opportuniteitsoverweging is, heeft het Vlaams Parlement de volheid van bevoegdheid en kan het dus wetgevend optreden.
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
4
4. Juridisch kader Het Vlaamse Gewest is in het kader van de federale Belgische staatsstructuur bevoegd voor de regelgeving in verband met de vogelvangst. De Vlaamse regelgeving moet in overeenstemming zijn met de supranationale normen. De uitvoeringsbesluiten moeten in overeenstemming zijn met de (formele) wetten en decreten, waarbij de ministeriële besluiten in overeenstemming moeten zijn met de koninklijke besluiten of besluiten van de regering. De bevoorrading van de vinkeniers wordt in Vlaanderen sinds een paar decennia geregeld door ministeriële besluiten; vroeger waren ze vaak voor langere termijn van toepassing, maar tegenwoordig gelden ze telkens voor één jaar of een paar jaar (de eigenlijke vangst mag dan altijd plaatsvinden tussen 15 oktober en 15 november). Die ministeriële besluiten zijn een uitvoering van en moeten dus in overeenstemming zijn met de direct hogere norm, namelijk het koninklijk besluit van 1981. Maar de ministeriële besluiten moeten ook met de nog hogere wetten stroken. De toepasselijke supranationale normen zijn: – richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979: de zogenaamde “Vogelrichtlijn”; – de internationale overeenkomst voor de bescherming van de vogels, getekend in Parijs op 18 oktober 1950; – de Beneluxovereenkomst inzake jacht en bescherming van de vogels van 10 juni 1970, gevolgd door de beslissing M(72)18 van 30 augustus 1972, de beslissing M(76)13 van 24 mei 1976 en het protocol van 20 juni 1977; – het Verdrag van Bern van 19 september 1979.
5. Het probleem van het afdoende alternatief – zie artikel 4 van het voorstel van tijdelijk decreet Van de vermelde supranationale normen, werpt met name de Vogelrichtlijn een mogelijk probleem op. Verschillende landen zijn inderdaad al veroordeeld wegens overtredingen van de Vogelrichtlijn. Anderzijds moet onderstreept worden dat in verschillende Europese landen (Groot-Brittannië, Catalonië en Andalusië in Spanje – in de nieuwe lidstaat Malta mogen zelfs alle vogels gevangen worden, een bij de toetreding van Malta uitdrukkelijk
toegestane uitzondering op de Vogelrichtlijn), zonder vastgestelde overtreding van de Vogelrichtlijn, tot dusver wel degelijk vinken gevangen mogen worden. De essentiële bepaling van de Vogelrichtlijn, die de Raad van State in het vermelde arrest geschonden achtte (artikel 9), betreft de volgende voorwaarde: bevoorrading uit de natuur kan slechts toegestaan worden als er “geen andere bevredigende oplossing” is. De vzw Vogelbescherming meent (en hield de Raad van State voor) dat er een andere bevredigende oplossing is, aangezien er vinken gekweekt kunnen worden. Weliswaar is het netto-resultaat van de kweek voorlopig ontoereikend, maar het is minstens duidelijk, volgens de Vogelbescherming, dat er met de vinkenkweek “in principe” een alternatief voorhanden is. De Raad van State volgde dat standpunt, maar op een heel genuanceerde wijze, die alle aandacht verdient. De Raad baseert zich daarbij letterlijk op rechtspraak van het Europees Hof. Zie bladzijde 10/14 van het arrest van 2 december 2002: “In die omstandigheden zouden de kweek en voortplanting in gevangenschap enkel dan niet als een ‘andere bevredigende oplossing’ kunnen worden aangemerkt, wanneer vaststaat dat zij niet kunnen slagen zonder vangsten uit de natuur.”. 1. De Raad meent dat dat tot dusver niet bewezen is en stelt in overweging 4.4.2.2. dat geen – weliswaar degressieve – bevoorrading mogelijk is, wanneer de noodzaak van bevoorrading vooral veroorzaakt wordt “omdat veel liefhebbers hun installaties en gewoonten zouden moeten wijzigen”. Deze overweging vergt een repliek. Doorgedreven inzet van de vinkeniersverenigingen gedurende jaren bewijst net het tegendeel. Misschien kunnen de “ingewortelde gewoonten van de liefhebbers” (om effectief jaarlijks een aantal vinken te vangen) in Wallonië of in een ander land als motief gehanteerd worden om uit te leggen dat bevoorrading uit de natuur nog nodig blijft (het was met name de overweging van het Europees Hof van Justitie in zijn arrest van 12 december 1996 in de zaak C-10/96), maar die redenering gaat niet op in Vlaanderen. De Vlaamse vinkeniers leveren echter wel degelijk alle nodige inspanningen om de kweek zo goed mogelijk te organiseren. We verwijzen hiervoor naar het kwekersvademecum dat met steun van de Vlaamse overheid tot stand kwam, naar de kwekerver-
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
5
gaderingen, georganiseerd door de vinkeniersverenigingen, naar de wekelijkse berichten, tips, cijfergegevens, en dergelijke in het Avibo-blad. Men kan onmogelijk beweren dat de Vlaamse vinkeniersverenigingen niet voldoende inspanningen leveren om de kweek te optimaliseren (het aantal kwekers steeg jaarlijks, van een honderdtal kwekers in het midden van de jaren 1980 tot 1.406 kwekers in 2003; het aantal “kwekelingen” steeg van zo’n vierhonderd in de jaren 1980 tot 13.807 in 2003). En precies die kweekinspanningen maken duidelijk dat supplementaire bevoorrading uit de natuur noodzakelijk blijft! Het aantal uit de natuur bevoorrade vogels, waarmee gespeeld wordt, daalt veel sneller dan het aantal gekweekte vogels. De vinkeniersverenigingen leggen de volgende cijfers voor:
Jaartal
Aantal vogelhouders Uit de natuur bevoorrade vogels
Aantal vogelhouders Gekweekte vogels
1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003
20.143 19.868 19.730 19.505 19.131 18.830 18.525 18.259 17.886 17.560 17.109 16.381 15.672 14.728
1.986 1.005 1.006 1.049 1.140 1.410 1.819 2.254 2.748 3.072 2.991 3.300 3.641 4.075
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
6
Jaartal
TOTAAL aantal uit de natuur bevoorrade mannetjes
In het jaar uit de natuur bevoorrade mannetjes
DALING Uit de natuur bevoorrade mannetjes
STIJGING gekweekte mannetjes
1994
116.984
14.365
- 2.634
161
1995
114.737
12.384
- 2.247
459
1996
111.350
10.152
- 3.387
1.252
1997
107.045
7.755
- 4.305
1.809
1998
104.989
9.870
- 2.056
2.129
1999
101.401
9.400
- 3.588
1.675
2000
99.070
8.460
- 2.331
-
2001
92.281
5.640
- 6.789
1.742
2002
86.520
3.700
- 5.761
2.235
2003
79.789
0
- 6.531
2.373
2. Op basis van de Europese rechtspraak (onder meer het eerder vermelde arrest van 12 december 1996) overweegt de Raad van State (zie 4.4.2.4.2.) dat de nationale autoriteiten krachtens de richtlijn “bevoegd zijn de vangst van vogels van beschermde soorten toe te staan ter voorkoming, bij het kweken van vogels voor ontspanningsdoeleinden, van de nadelen van inteelt die door te veel endogene kruisingen ontstaan, op voorwaarde dat er geen andere bevredigende oplossing is, met dien verstande dat het aantal exemplaren dat mag gevangen worden, moet worden vastgesteld op een aantal dat objectief nodig blijkt te zijn om deze nadelen te verhelpen”. a. Dat is precies de opdracht die de Vlaamse minister van Leefmilieu heeft toevertrouwd aan een biologische onderzoekscel van de Universiteit Antwerpen. Precies door de opdracht tot dat onderzoek te geven, hield de Vlaamse minister zich dus volledig aan de verplichting, opgelegd door de Vogelrichtlijn. Om dezelfde reden is dus ook het huidige voorstel van decreet verantwoord. b. Men zou kunnen opwerpen dat, in afwachting van de definitieve resultaten van het onderzoek (dat tot voorlopige resultaten leidde, maar een noodzakelijke aanvulling vereist, omdat voorlopig enkel met nog uit de
7
natuur bevoorrade vogels werd geëxperimenteerd en bijgevolg het experiment over enige jaren met gekweekte vogels van de tweede en de derde generaties moet worden overgedaan), minstens voorlopig elke bevoorrading verboden is. Dat zou zo zijn indien er vroeger geen enkele bevoorrading mogelijk was en de (materiële) wetgever zou overwegen om ze toe te staan (van niets naar een beetje dus). De feitelijke situatie is echter anders (namelijk van veel naar steeds minder). De bevoorrading is altijd toegestaan, zij het de laatste jaren in degressieve mate. Als overheid is het Vlaamse Gewest niet alleen gebonden door de Vogelrichtlijn, maar ook door de beginselen van behoorlijk bestuur, waartoe onder meer het redelijkheidsbeginsel en het beginsel van het gewekte vertrouwen behoren. Steeds heeft de minister een minimale – zij het degressieve – bevoorrading in het vooruitzicht gesteld: in 1998 ging het nog om 10.500 vogels, in 1999 om 10.000 vogels, in 2000 om 9.000 vogels, in 2001 om 6.000 en in 2002 om 4000. Tijdens de looptijd van het onderzoek naar de inteelt de bevoorrading volledig verbieden – met de mogelijkheid dat ze opnieuw mogelijk wordt nadat de resultaten van het onderzoek bekend zijn – is een volledige beschaming van het gewekte vertrouwen. De bevoorrading moet dus minstens mogelijk blijven zolang een onderzoek niet onomwonden heeft vastgesteld dat er wel degelijk puur op basis van gekweekte vogels voldoende combattieve vinken voorhanden zullen zijn zodat alle vinkeniers hun hobby kunnen uitoefenen. Voorzover de uitvoerende macht niet in deze bevoorrading voorziet, kan de decreetgever dat op basis van zijn bevoegdheid. c. Zelfs als het uitgevoerde wetenschappelijk onderzoek tot de vaststelling komt dat de kweek tot dusver wel voldoende is, moeten die bevindingen met de grootste voorzichtigheid gehanteerd worden. Het onderzoek werd immers integraal uitgevoerd met “kwekelingen” van uit de natuur bevoorrade vogels. Het ging om “kwekelingen” van de eerste generatie. Maar wat is de toestand over tien of twintig jaar? De gevolgen van bloedarmoede laten zich slechts kennen na enkele generaties. Het onderzoek moet dus over enkele jaren met afstammelingen van
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1 “kwekelingen” overgedaan worden. Indien er intussen helemaal niet meer uit de natuur bevoorraad kan worden, is het uitstervingsproces van de speelvinken onomkeerbaar. Professor T.R. Birkhead van Sheffield University bevestigde dat een periode van tien jaar absoluut nodig zal zijn om voldoende strijdlust in de kweek van botvinken binnen te brengen, op voorwaarde dat de vogels uit de natuur geselecteerd kunnen worden op die basis en daarna ingezet kunnen worden in de kweek. Het voorstel van tijdelijk decreet voldoet hieraan door de uit de natuur bevoorrade vinken enkel aan kwekers te geven.
d. Alle inspanningen van de erkende vinkeniersverenigingen en de bij hen aangesloten vinkeniers ten spijt, is de kweek tot dusver geen voldoende alternatief om de vinkensport op het huidige peil te kunnen houden. Het vogelbestand van de uit de natuur bevoorrade vogels neemt sneller af dan dat de kweek stijgt. Daardoor is er een stelselmatige daling van het ledenbestand van de erkende vinkeniersverenigingen. e. Een mogelijke oplossing voor het vermijden van bloedarmoede bij de gekweekte vogels, is de uitwisseling. Zo kan inteelt vermeden worden. Als de vogels evenwel ingezet moeten worden voor de kweek, kunnen ze niet tegelijk “in de reke” gebracht worden. Met welke vogels kunnen de vinkeniers dan spelen? Voor het voortbestaan van de sport is de bevoorrading minstens de eerste jaren dus nog noodzakelijk. f. Het beleid inzake de bevoorrading is de laatste decennia altijd in nauw overleg met de vinkeniersverenigingen bepaald. De dialoog was altijd constructief. Geleidelijk aan is gewerkt aan de afbouw van de bevoorrading. Die geleidelijkheid moet voortgezet worden. De vinkeniersverenigingen zijn bereid te aanvaarden dat de bevoorrading uit de natuur aan het stoppen is. In het voorstel van tijdelijk decreet wordt nog een afbouwperiode van slechts negen jaar vastgelegd. Die termijn is noodzakelijk om de overschakeling te realiseren en is perfect in overeenstemming met de Europese richtlijn, die een degressieve en eindigende bevoorrading toelaat. In 2002 (laatste bevoorrading tot dusver) mochten er
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
8
nog 4.000 vogels gevangen worden. Dat aantal zal geleidelijk afgebouwd worden. Ook volgens het onderzoek van veearts Brochier van de Universiteit van Luik, dat uitgevoerd werd in opdracht van het Waalse Gewest, moet er rekening gehouden worden met een “délai raisonnable de plusieurs années au cours desquelles l’approvisionnement d’un nombre limité d’oiseaux dans la nature reste indispensable” (een redelijke termijn van verschillende jaren, tijdens dewelke de bevoorrading van een beperkt aantal vogels uit de natuur noodzakelijk blijft). g. Hoe moeilijk en traag de kweek loopt, blijkt uit de cijfergegevens van Avibo. In 2003 werden 13.807 “kwekelingen” gekweekt. De aangesloten vinkeniers beschikken evenwel over 7.306 uit de natuur bevoorrade popjes en 9.398 gekweekte popjes, in totaal dus 16.704 popjes. Dat betekent gemiddeld slechts iets meer dan één kwekeling per popje (in gevangenschap). We stellen vast dat in de natuur daarentegen popjes gemiddeld vier vinken grootbrengen. Vele van de popjes in gevangenschap gaan met andere woorden, in tegenstelling tot hun soortgenoten in de natuur, niet tot kweek over. Dat bewijst hoeveel inspanningen er nodig zijn in verhouding tot het (te verkrijgen) resultaat.
6. Supplementaire voorwaarden (artikelen 3, 5 en 6) Om de bevoorrading uit de natuur te kunnen beheersen, controleren en eventueel te bestraffen, stellen we de volgende maatregelen voor: – de bevoorraders zelf mogen geen enkele veroordeling tegen de wetgeving in verband met het houden van vogels opgelopen hebben; – er mogen maximaal 600 bevoorraders zijn; dat is naar rato van één bevoorrader per 30 leden van de vinkeniersvereniging (in concreto zal dat meestal leiden tot één of maximum twee bevoorraders per vinkeniersmaatschappij); – de bevoorraders worden in eerste instantie geselecteerd uit de kwekers. Enkel wanneer die niet kunnen of willen bevoorraden uit de natuur, kan een niet-kweker bevoorrader worden; – voor het overige blijven alle controlemechanismen, zoals die golden in 2002, van toepassing (bevoegd personeel, administratie, controlemiddelen, enzovoort). (Voor een goed begrip: er zijn twee soorten ringen. Gesloten ringen kunnen niet geopend worden en kunnen dus enkel over de poot van jonge diertjes geschoven worden. Gesloten ringen worden dan ook gebruikt voor kwekelingen. Open ringen kunnen, omdat ze geopend kunnen worden, over de poot van een volwassen vogel geschoven worden. De open ringen worden daarom gebruikt voor uit de natuur bevoorrade vogels.).
h. Het aantal uit de natuur bevoorrade vogels omvat zowel popjes (vrouwelijke vinken) als mannetjes, dat in tegenstelling tot de vroegere wettelijke beperking tot popjes. Uit de praktijk blijkt immers dat popjes veel te moeilijk tot kweek overgaan. De vinkenier moet, voor een optimale organisatie van de kweek, de vrijheid hebben om zelf te beslissen of hij popjes dan wel mannetjes uit de natuur bevoorraadt.
7. Enkele bedenkingen in verband met vaak gehoorde kritieken over de vinkensport
i. Precies om inteelt te vermijden, is het noodzakelijk dat de uit de natuur bevoorrade vogels ingezet worden in de kweek (nieuw bloed). Daarom moeten alle uit de natuur bevoorrade vinken aan kwekers overhandigd worden. Niet-kwekers kunnen geen uit de natuur bevoorrade vogels krijgen.
In het maatschappelijke debat komen vaak tegenstanders van de vinkensport aan het woord, die argumenten aanvoeren tegen de vinkensport als dusdanig en niet tegen de bevoorrading uit de natuur, zoals voorgesteld in dit voorstel van tijdelijk decreet. Daarenboven zijn die argumenten vaak ingegeven door onjuiste feitelijke vooronderstellingen.
9
• “selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden”: na jaren praktijk is in 1981 bij koninklijk besluit de wijze van bevoorrading en de controle erop wettelijk geregeld (de wettelijke regeling is in de loop van de 2 jaren 1980 nog bijgestuurd ); dat de controle effectief is, blijkt uit een aantal strafrechtelijke veroordelingen (meestal door lucratief ingestelde vogelhandelaren en niet door vinkeniers; voorzover vinkeniers veroordeeld worden, krijgen ze ook een tuchtrechtelijke straf van de vinkeniersverenigingen); de stringente controle die sinds 1981 doeltreffend is gebleken en alle beoordelingen door de Raad van State steeds heeft doorstaan, blijft volledig gehandhaafd in het nieuwe voorstel van tijdelijk decreet.
Zo zijn er argumenten van dierenwelzijn. Worden vinken nog blind gemaakt? Neen, dat is al wettelijk verboden sinds de jaren 1920. Enkele gevallen van dichtschroeien van de oogleden zijn in de loop van de twintigste eeuw strafrechtelijk vervolgd. Onder meer door dreiging met strafrechtelijke sancties is de praktijk van het blind maken vandaag totaal onbestaande. Worden de vinken niet in te kleine kooien gehouden? Neen, de zangkooien waarin de vinken “in de reke” gebracht worden, voldoen aan de wettelijke normen. Daarenboven gaat het om een zeer tijdelijk verblijf. Bij de meeste vinkeniers verblijven de vinken in ruime volières. De enige rechtsbasis is de Europese Vogelrichtlijn. Volgens artikel 9 van Richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 kunnen en mogen slechts vogels gevangen worden indien cumulatief aan een aantal voorwaarden is voldaan: – “indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat”: • De kweek is een andere oplossing, maar die is vandaag (in het licht van de combattiviteit van de mannelijke gekweekte vogels) niet bevredigend (zie hierboven); – “ten einde het vangen, het houden of elke andere wijze van verstandig gebruik van bepaalde vogels in kleine hoeveelheden selectief en onder strikt gecontroleerde omstandigheden toe te staan”: • “verstandig gebruik”: zowel de afdeling Wetgeving als de afdeling Rechtspraak van de Raad van State, alsook het Europees Hof (onder andere in een arrest van 8 juli 1987 tegen Italië) en de Europese Commissie hebben het vinkenzetten altijd als een “verstandig gebruik” gekwalificeerd; • “kleine hoeveelheden”: er kan gedebatteerd worden over de vraag wat een “kleine hoeveelheid” is, maar er kan onmogelijk discussie bestaan over het feit dat het bevoorraden uit de natuur van minder dan een procent van de normale jaarlijkse mortaliteit van de betrokken populatie van de natuurlijke vogelstand, gelet op de doelstelling van het instandhouden van de vogelstand, als klein kan worden beschouwd (zie rapport EUR 12835 FR van de Europese Commissie); dat geldt des te meer, nu vastgesteld wordt dat het aantal vogels in Vlaanderen volgens de vogeltellingen zelfs toeneemt;
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
Samengevat, de bedoeling van dit voorstel van tijdelijk decreet is om de vinkensport als culturele aangelegenheid in stand te houden. De bedoeling van de Vogelrichtlijn is om het vogelbestand in stand te houden. Uit de cijfergegevens blijkt dat dankzij de kwekersinspanningen ook bij de (door het voorstel van tijdelijk decreet) minimaal toegestane bevoorrading uit de natuur het aantal vinken in Vlaande3 ren stijgt. Het (voorstel van) tijdelijk decreet en de Vogelrichtlijn kunnen dus beide perfect samen bestaan. Carl DECALUWE Karlos CALLENS Luc MARTENS Joke SCHAUVLIEGE Marnic DE MEULEMEESTER
______ 2
3
Na het arrest van 8 juli 1987 waarbij België veroordeeld werd. Na deze veroordeling (precies wegens inbreuk op gemeld artikel 9 van de Richtlijn) werd de Belgische wetgeving aangepast en er volgden geen nieuwe Europese veroordelingen of opmerkingen meer. Volgens de recentste gegevens over de vink, (datum consultatie 13/11/2004), beschikbaar via de website www. vogelbescherming.be, zijn er in Vlaanderen 500.000 tot 750.000 broedparen. Als die gemiddeld vier jongen grootbrengen, betekent dat dat er 2 tot 3 miljoen vinken zijn in Vlaanderen. De voorgestelde afnemende bevoorrading uit de natuur is dan ook marginaal en heeft geen enkele negatieve invloed op het totale bestand. De cijfers op www.vogelbescherming.nl bevestigen voor Nederland dat daar de vink, na de spreeuw, de tweede meest voorkomende vogel is en dat het bestand ervan tussen 2003 en 2004 met 22 procent is toegenomen.
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1
10
VOORSTEL VAN TIJDELIJK DECREET
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels inzake de erkenning en de intrekking van de erkenning.
Artikel 1 Artikel 4 Dit tijdelijk decreet regelt een gewestaangelegenheid.
Artikel 2 In dit tijdelijk decreet wordt verstaan onder: 1° de vereniging: een groepering van vinkeniers die door de Vlaamse Regering is erkend, overeenkomstig artikel 3; 2° de afdeling: de afdeling Natuur van de administratie Milieu-, Natuur, Land- en Waterbeheer van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap; 3° gekweekte vink: elke vink (fringilla coelebs) met een leeftijd van tenminste dertig dagen, gekweekt uit een regelmatig gehouden vinkenkoppel en geringd met een gesloten voetring; 4° kweker: elke bij een vereniging aangesloten natuurlijke persoon, die als kweker bij het bestuur van zijn vereniging bekendstaat, dat is met name als iemand die op een behoorlijke en regelmatige wijze inspanningen levert om “gekweekte vinken” af te leveren; 5° bevoorrader: elke bij een vereniging aangesloten natuurlijke persoon die, volgens de wettelijke bepalingen, wilde vinken vangt.
Artikel 3 De Vlaamse Regering kan verenigingen erkennen die voldoen aan de volgende voorwaarden: 1° de vereniging groepeert personen die zich bezighouden met het deelnemen aan zangwedstrijden voor vinken; 2° de vereniging bezit rechtspersoonlijkheid; 3° de vereniging is sinds drie jaar actief in ten minste twee Vlaamse provincies.
De bevoorrading uit de natuur van botvinken (fringilla coelebs), zowel popjes als mannetjes (naar de vrije keuze van de bevoorrader), is, onder de wettelijk bepaalde voorwaarden en telkens tussen 15 oktober en 15 november, in de volgende jaren in de volgende degressieve mate toegestaan:
Jaartal
Aantal vinken als bevoorrading uit de natuur
2005
3600
2006
3200
2007
2800
2008
2400
2009
2000
2010
1600
2011
1200
2012
800
2013
400
De Vlaamse Regering stelt de criteria vast voor de verdeling tussen de verenigingen van de in de kolom 2 van de tabel vermelde aantallen. De Vlaamse Regering stelt jaarlijks, tegen betaling, open voetringen ter beschikking van de verenigingen. Het aantal open voetringen stemt per jaar overeen met kolom 2 van de tabel. De open voetringen dragen de laatste twee cijfers van het betreffende jaar en een nummer uit een doorlopende reeks van vier cijfers, beginnende met 0001. De ringen worden gebruikt om de inschrijving te rechtvaardigen van vogels die worden gevangen gedurende de bevoorradingsperiode.
Artikel 5 Het aantal open ringen, bepaald in artikel 4, wordt door de vinkeniersverenigingen verdeeld over
11
maximaal 600 bevoorraders, die geen veroordelingen wegens inbreuken op de vogelvangstwetgeving hebben opgelopen. De genoemde bevoorraders worden door de vinkeniersverenigingen bij voorrang aangewezen onder de aangesloten leden, die blijkens de verenigingsadministratie vogels kweken of zich minstens verdienstelijk maken bij de promotie en verbetering van de vinkenkweek. Pas nadat aan de behoeften van die kwekers voldaan is, kunnen open ringen toebedeeld worden aan andere aangesloten leden. De lijst met de namen en adressen van de leden aan wie de open ringen zijn toebedeeld, wordt op verzoek aan de afdeling bezorgd.
Artikel 6 De bevoorrader heeft bij het vangen van vinken één of meer open voetringen bij zich. Elke vink wordt onmiddellijk na de vangst geringd of vrij gelaten. Elke andere vogel wordt onmiddellijk vrij gelaten.
Artikel 7 De minister van Leefmilieu is bevoegd voor de uitvoering van dit tijdelijk decreet.
Artikel 8 Dit tijdelijk decreet treedt in werking op de dag dat het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en uiterlijk op 15 oktober 2005.
Carl DECALUWE Karlos CALLENS Luc MARTENS Joke SCHAUVLIEGE Marnic DE MEULEMEESTER
_____________
Stuk 145 (2004-2005) – Nr. 1