1
Voorstel Beleidsplan 2008-2013 INLEIDING 1.
VOORAF
1
2.
DOMEINEN
1
2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. 2.8. 2.9. 2.10. 2.11. 2.12. 2.13. 2.14.
Buurt- en Ontwikkelingsbeleid Beleid Maatschappelijke Dienstverlening Diversiteitsbeleid Seniorenbeleid Thuiszorgbeleid Sociaal Tewerkstellingsbeleid Sociaal Huisvestingsbeleid Jeugdbeleid Kinderopvangbeleid Opvoedingsondersteuningsbeleid en onderwijs Beleid personen met een handicap Noord-Zuidbeleid Cultuur en vrijetijdsbeleid Gezondheidsbeleid
2 2 2 2 3 3 3 3 3 4 4 4 4 4
3.
UITVOERINGSBESLUIT VAN 24 FEBRUARI 2006
5
3.1. 3.2.
Beleidsdomeinen Inhoud beleidsplan
5 5
4.
STRATEGISCHE PLANNING
6
HOOFDSTUK 1: OMGEVINGSANALYSE 1.
INLEIDING: HOE WERD DE OMGEVINGSANALYSE OPGEVAT?
7
2.
BRUGGE GESCHETST
7
2.1.
Brugge: van historische binnenstad tot moderne haven
2.1.1. 2.1.2. 2.1.3. 2.1.4.
De haven van Brugge: economische groeipool De binnenstad: woonfunctie gecombineerd met cultuur en ontspanning Woonfunctie in de randgemeenten Sociale dienstverlening: van hulpverlening naar welzijn
2.2.
Kengetallen
2.2.1. 2.2.2. 2.2.3. 2.2.4.
Algemeen Bevolking Grondgebied Economie
8 8 8 8 9 10 10 10 11 12
3.
DEMOGRAFIE
15
3.1. 3.2. 3.3.
Curvebeweging in het aantal bewoners, andere gezinssamenstelling Beperkt aantal vreemdelingen Vergrijzing, maar toch belangrijk aandeel jongeren
15 18 19
2
4.
KANSARMOEDE-INDICATOREN
23
4.1. 4.2. 4.3.
Lichte stijging leefloongerechtigden, veel jongeren leefloongerechtigden Aandeel WIGW’s: Brugge in de middenmoot Aandeel senioren met een gewaarborgd inkomen of inkomensgarantie redelijk hoog Schuldenproblematiek blijft stijgen Geografische spreiding van personen die een risico op (kans)armoede lopen
23 26 26
4.4. 4.5.
27 28
HOOFDSTUK 2: GEÏNTEGREERDE VISIE OP LOKAAL SOCIAAL BELEID A.
Maatschappelijke en Financiële Dienstverlening
A.1. A.2. A.3.
Specialisatie en versnippering Kansen tot samenwerking Conclusie
B.
Seniorenbeleid
B.A.
Huisvesting voor senioren
30 30 30
B.A.1.
Externe omgevingsanalyse
32
B.A.1.1. B.A.1.2. B.A.1.3.
Senioren vinden hun woning vaak onaangepast Woon- en zorgcentra richten zicht vooral naar hoogbejaarden Geografische spreiding
32 32 33
B.A.2.
Interne omgevingsanalyse
34
B.A.2.1. B.A.2.2. B.A.2.3.
Woningen voor senioren Serviceflats Rusthuizen
34 34 35
B.A.3.
Conclusie
36
B.A.3.1. B.A.3.2.
Van aanpassingen aan de woning naar aangepaste woning Huisvesting en zorg
36 36
B.B.
Mobiliteit
B.B.1.
Interne omgevingsanalyse
37
B.B.2.
Externe omgevingsanalyse
38
B.B.3.
Conclusie
38
B.C.
Participatie van senioren
B.C.1.
Externe omgevingsanalyse
39
B.C.1.1. B.C.1.2.
Actieve deelname Actief meedenken
39 40
3
B.C.2.
Interne omgevingsanalyse
40
B.C.3.
Grasduinen in andere beleidsplannen
42
B.C.4.
Conclusie
42
B.C.4.1. B.C.4.2.
Goede informatie en aandacht voor maatschappelijke participatie Inspraak
42 42
C.
(Thuis)zorgbeleid
C.1.
Externe omgevingsanalyse
43
C.2.
Interne omgevingsanalyse
46
C.2.1. C.2.2. C.2.3. C.2.4. C.2.5. C.2.6. C.2.7.
47 Mantelzorg: vooral de partner en de kinderen Aanbod voor hulp bij huishoudelijke karweitjes, boodschappen en dergelijke beperkt? 47 48 Vraag naar thuiszorg groeit, maar ook de vraag naar gezinszorg en poetsdienst Nieuwe spelers op de markt 48 49 Overzicht dienstverleners 52 Van rusthuizen naar Woon- en Zorgcentra 52 Informatie
C.3.
Conclusie
53
C.3.1. C.3.2. C.3.3. C.3.4.
De woonzorgkern, zorgbaken en zorgcoördinatie Ondersteuning mantelzorg en mantelzorgvervangende taken Toegang tot de dienstverlening Alternatieve huisvesting- en opvangvormen
53 55 55 56
D.
Sociaal Tewerkstellingsbeleid en Sociale Economie
D.1.
Externe omgevingsanalyse
D.1.1. D.1.2. D.1.3. D.1.4. D.1.5.
57 57 58 58 59 59
Brugge scoort beter dan het Vlaamse gemiddelde Meer oudere werklozen (maar meer jongere leefloongerechtigden) Bijna helft werklozen laaggeschoold Aantal langdurig werklozen stijgt Ongeveer even veel mannen als vrouwen werkzoekend, maar meer hoog- en middengeschoolde vrouwen werkloos D.1.6. Geografische spreiding
60
D.2.
61
Interne omgevingsanalyse
D.2.1. Trajectbegeleiding D.2.2. Vacatures D.2.3. Sociale economie
61 62 62
D.3.
64
Conclusie
D.3.1. Trajecten naar werk D.3.2. Werkwinkel als draaischijf van de trajectbegeleiding D.3.3. Jobcreatie
64 65 66
4
E.
Sociaal Huisvestingsbeleid
E.1.
Externe omgevingsanalyse
67
E.1.1. Koopwoningen duur E.1.2. Lange wachttijd voor een sociale woning E.1.3. Vele alleenstaanden en alleenstaande ouders hebben een huisvestingsprobleem
67 68 68
E.2.
69
Interne omgevingsanalyse
E.2.1. Aantal sociale woningen E.2.2. Beleid, begeleiding en informatie
69 70
E.3.
Conclusie
71
E.3.1. E.3.2. E.3.3. E.3.4. E.3.5. E.3.6.
Coördinatie en samenwerking verder uitbouwen Woonwinkel Vormen van sociale huisvesting uitbreiden Preventie Crisisopvang Specifieke doelgroepen
71 71 72 72 72 72
F.
Jeugdbeleid
F.1.
Externe omgevingsanalyse
73
F.1.1. F.1.2. F.1.3. F.1.4.
Aantal jongeren Groene druk: Brugge in de middenmoot van de centrumsteden 5% van de jongeren om uit een kansarm gezin? Jeugdbeleid in het kader van maatschappelijke achterstelling: Brugge is geen risicogemeente
73 74 74 75
F.2.
Interne omgevingsanalyse
76
F.2.1. F.2.2. F.2.3.
Aandeel jeugdinitiatieven is groot Initiatieven naar jongeren uit kansengroepen Hulpverlening
76 77 78
F.3.
Conclusie
79
F.3.1. F.3.2.
Aandacht voor kwetsbare groepen Lokale implementatie van integrale jeugdhulp
80 80
G.
Kinderopvangbeleid
G.1.
Lokaal Beleidsplan Kinderopvang
81
G.2.
Centra voor Kinderopvang
81
G.3.
Conclusie
84
G.3.1. Toegankelijkheid en samenwerking G.3.2. Uitbreiding van een laagdrempelig aanbod
84 84
5
H.
Opvoedings- en onderwijsondersteuningsbeleid
H.1.
Externe omgevingsanalyse
85
H.1.1. Risicojongeren H.1.2. Schoolse vertraging vooral in BSO en KSO H.1.3. Kleuterparticipatie en spijbelproblematiek
85 85 86
H.2.
Interne omgevingsanalyse
87
H.3.
Conclusie
89
H.3.1. Ondersteuning van de schoolloopbaan H.3.2. Opvoedingsondersteuning
89 89
I.
Beleid personen met een handicap
I.1.
Externe omgevingsanalyse
90
I.1.1.
Aandeel gerechtigden op een tegemoetkoming voor personen met een handicap
90
I.2.
Interne omgevingsanalyse
91
I.2.1. I.2.2.
Aandachtspunt op alle beleidsdomeinen Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap: beleid gericht op totale inclusie
91 91
I.3.
Conclusie
93
J.
Cultuurbeleid
J.1.
Externe omgevingsanalyse
94
J.2.
Interne omgevingsanalyse
94
J.3.
Conclusie
94
K.
Diversiteitsbeleid
K.1.
Diversiteit als rode draad doorheen het Sociaal Beleid
96
K.2.
Aandacht voor allochtone inwoners: integratiebeleid
97
K.2.1. Externe omgevingsanalyse
K.2.1.1. Aantal inwoners van vreemde nationaliteit is beperkt K.2.1.2. Aantal niet-werkende werkzoekenden van vreemde nationaliteit: vooral inwoners uit de EU
97 97 97
K.2.2. Interne omgevingsanalyse
98
K.2.3. Conclusie
98
6
L.
Gezondheidsbeleid 99
M.
Specifieke overkoepelende aandachtspunten
M.1.
Armoedebestrijding
100
M.2.
Prioritaire wijken
101
M.3.
Beleidsplannen op elkaar afstemmen – coördinatie
101
M.4.
Aandacht voor specifieke doelgroepen
101
M.5.
Noord-Zuidbeleid als rode draad
101
HOOFDSTUK 3: MEERJARENPLAN 102 HOOFDSTUK 4: TAAKVERDELING EN WERKAFSPRAKEN 103 HOOFDSTUK 5: BETROKKENHEID 5.1.
PLANNINGSSTRUCTUUR
104
5.2.
INSPRAAK
105
5.2.1. 5.2.2.
Participatie van actoren Participatie van “klanten”
107 111
HOOFDSTUK 6: ONTWIKKELINGEN 114 HOOFDSTUK 7: SECTORALE PLANVERPLICHTINGEN 115
BIJLAGE
117
7
Woord vooraf
Dames en heren,
Het Lokaal Sociaal Beleidsplan dat u verder vindt, is een werkdocument voor de komende zes jaar. Een sociaal beleid staat niet op zichzelf, maar zit ook verweven in alle andere lokale beleidsdomeinen. Kiezen voor een sociaal beleid is immers kiezen voor een beleid dat aandacht heeft voor kwetsbare bevolkingsgroepen en voor actuele “sociale” noden van de bevolking. We kiezen er dan ook voor om ons in een eerste beleidsplan niet te beperken tot een aantal beleidsdomeinen, maar gaan uit van een integraal beleidsplan (met linken naar andere beleidsplannen en beleidsdomeinen). Hierbij vertrekken we van een analyse van de huidige situatie en schetsen we de doelstellingen die we in de komende jaren willen realiseren. We zijn ons er echter van bewust dat dit beleidsplan een basisplan is, dat zeker niet volledig is. Het is immers al een hele klus om op alle beleidsvlakken de tendensen, noden en uitdagingen in kaart te brengen. Brugge heeft (als centrumstad) immers een groot en divers (en vaak gespecialiseerd) aanbod aan dienstverleningen en kan voortbouwen op een traditie van overleg en samenwerking. Toch moeten we vaststellen dat het grote aanbod ook een keerzijde heeft. Wie hulp nodig heeft, ziet vaak door het bos de bomen niet meer. Bovendien zijn tal van organisaties bezig op het welzijnsterrein, organisaties die soms lokaal, soms Vlaams en soms federaal worden aangestuurd. Gezamenlijke visievorming, afstemming en coördinatie zijn dan ook belangrijke uitdagingen voor de toekomst. Dames en heren, we hopen dat dit eerste beleidsplan een aanzet kan zijn om het sociaal beleid in Brugge verder uit te werken, met één doel voor ogen: werken aan een zorgzame stad voor alle Bruggelingen.
De schepen van Welzijn en Jeugd
De OCMW-voorzitter
L. Mus
F. Vandevoorde
8
INLEIDING 1.
VOORAF
Het Lokaal Sociaal Beleidsplan 2006 – 2007 was een stappenplan waarin aangegeven werd op welke manier het Lokaal Sociaal Beleidsplan tot stand zou komen. Het beleidsplan bevatte een omschrijving van het ganse planningsproces en de wijze waarop actoren en bevolking (met aandacht voor specifieke doelgroepen) zouden betrokken worden. De opmaak van de missie werd reeds in een eerste ontwerp van het beleidsplan opgenomen. Samen met de inhoudelijke afbakening (= welke domeinen willen we in Brugge omvatten met het Lokaal Sociaal Beleidsplan) werd dit gefinaliseerd in de Stuurgroep van 2 juni 2005. Ook van de omgevingsanalyse werd reeds werk gemaakt bij de start van het proces in 2004. De omgevingsanalyse werd echter niet verder uitgewerkt om verschillende redenen: 1. Ondertussen kwam een omzendbrief van minister Vervotte waarin aangegeven werd dat het eerste beleidsplan enkel het stappenplan voor de opmaak van het tweede beleidsplan (vanaf 2008) dient te bevatten. 2. Om het proces beheersbaar te houden werd eerst gewerkt aan een goede afbakening van de beleidsdomeinen en de partners die betrokken zouden worden bij het proces. 3. Ondertussen verscheen ook de Stadsmonitor van Brugge waarin heel wat nuttige gegevens werden opgenomen. 4. Voor het jaar 2006 werden terug een aantal categoriale en sectorale beleidsplannen opgemaakt, die best als basis worden gebruikt voor de opmaak van het beleidsplan 2008 - 2014. 2.
DOMEINEN
Omdat het beleidsdomein “Lokaal Sociaal Beleid” heel veel subdomeinen omvat, werd voorgesteld om te werken met een aantal werkterreinen, naar analogie van het Welzijnsbeleidsplan Kortrijk (2003 - 2006). In Lokaal Sociaal Beleidsplan Brugge zullen volgende “beleidsterreinen” behandeld worden: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Buurt- en ontwikkelingsbeleid Beleid maatschappelijke dienstverlening Diversiteitsbeleid Seniorenbeleid Thuiszorgbeleid Sociaal Tewerkstellingsbeleid Sociaal Huisvestingsbeleid Jeugdbeleid Kinderopvangbeleid Opvoedingsondersteuningsbeleid en Onderwijs Beleid personen met een handicap Noord-Zuidbeleid Cultuur- en vrijetijdsbeleid Gezondheidsbeleid
1
Hieronder willen we de verschillende beleidsdomeinen nogmaals kort toelichten: 2.1.
Buurt- en ontwikkelingsbeleid
Dit beleidsdomein heeft een sterke link met het Stedenbeleid, namelijk de leefbaarheid van de wijken verhogen voor alle inwoners (met aandacht voor kansengroepen). Daarom willen we ons in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid toespitsen op het vertalen van de doelstellingen uit de andere beleidsdomeinen op wijkniveau. Dit beleidsdomein wordt dan ook niet apart behandeld. 2.2.
Beleid Maatschappelijke Dienstverlening
Met Maatschappelijke Dienstverlening wordt de ganse waaier van financiële en psychosociale hulpverlening bedoeld. Doelstelling van het beleid is tweeledig: Een klantvriendelijke en laagdrempelige toegang organiseren. Het Sociaal Huis is hier één van de instrumenten. Een degelijke (efficiënte en effectieve) hulpverlening op maat van de klant realiseren. 2.3.
Diversiteitsbeleid
Diversiteitsbeleid gaat uiteraard verder dan integratie van allochtone inwoners. Dit beleid richt zich naar alle groepen in de bevolking die te maken hebben met één of andere vorm van (dreigende) maatschappelijke uitsluiting. In dit eerste beleidsplan willen we ons echter vooral toespitsen op de integratie van allochtone inwoners. De allochtonen vormen in Brugge geen grote groep. Toch blijft het ook in Brugge de uitdaging om te werken aan een multiculturele samenleving. Ondersteunen van de integratie van allochtone inwoners blijft een belangrijke doelstelling. Een aangepast onthaal, een goede begeleiding en opvang zijn hierbij essentieel. Maar ook werken aan wederzijds respect en waardering tussen autochtone en allochtone inwoners is een opdracht voor de lokale besturen. 2.4.
Seniorenbeleid
Seniorenbeleid kunnen we opsplitsen in vieritems: huisvesting; participatie; mobiliteit; zorg.
Huisvesting Dat Vlaanderen te kampen heeft met een vergrijzing van de bevolking kan niemand nog ontkennen. Via een actief beleid willen de Stad en het OCMW inspelen op de groeiende behoefte aan ondersteuning en aangepaste woongelegenheden. Een gedifferentieerd beleid zal een waaier aan huisvestingsmogelijkheden moeten bieden op maat van de oudere burger. Gaande van aanpassingen aan de eigen woningen en het bieden van de nodige “thuishulp”, naar aangepaste woongelegenheden (al dan niet met dienstverlening) en residentiële opvang.
Participatie Een beleid rond participatie is er op gericht om senioren actief te betrekken bij het beleid en het maatschappelijke leven. Verenigingsleven, informele contacten, vrijwilligerswerk, … vormen hierbij een hefboom. Een ondersteuning van deze participatie lijkt dan ook een belangrijk item in het seniorenbeleid.
2
De basisgedachte is echter dat senioren zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving moeten kunnen wonen (huisvesting) en actief deelnemen aan het maatschappelijke leven (participatie).
Mobiliteit Mobiliteit hangt sterk samen met participatie. Een voorwaarde tot deelname aan het maatschappelijk leven of tot het leggen van contacten is immers de mogelijkheid om zich te verplaatsen. Aangepast en betaalbaar vervoer is hierbij een belangrijk aandachtspunt
Zorg Met de leeftijd groeit ook de vraag naar ondersteuning. Deze ondersteuning kan variëren van occasionele hulp bij uitvoeren van een aantal huishoudelijke taken tot aangepaste zorg in een Woon- en zorgcentrum. Als we het over zorg hebben, gaan we er vanuit dat steeds gezocht wordt naar de minst ingrijpende oplossing in het leven van de senior, maar eveneens de zorg die best aansluit bij de hulpvraag: kortom zorg op maat. Uiteraard omvat het seniorenbeleid nog andere onderdelen, zoals preventie, gezondheid, veiligheid, … en zijn er ook linken met andere beleidsdomeinen, zoals thuiszorgbeleid. 2.5.
Thuiszorgbeleid
Een thuiszorgbeleid is er op gericht om personen, die één of andere vorm van hulp nodig hebben bij het zelfstandig wonen, de nodige ondersteuning te bieden zodat ze zo lang mogelijk in hun vertrouwde woonomgeving kunnen blijven. Hiervoor kan een hele waaier aan professionele en vrijwillige hulp ingeschakeld worden. Gezien de maatschappelijke evoluties zal dit beleidsterrein de komende jaren nog aan belang winnen. 2.6.
Sociaal Tewerkstellingsbeleid
Via trajectbegeleiding, sociale tewerkstelling en arbeidszorgprojecten wil een sociaal tewerkstellingsbeleid de arbeidskansen van de zogenaamde “kansengroepen” maximaliseren. Uiteindelijk doel is een “duurzame tewerkstelling” voor personen die moeilijk terecht kunnen in het normaal economisch circuit. 2.7.
Sociaal Huisvestingsbeleid
Recht op wonen is een grondrecht. Nochtans is de realisatie hiervan (in een steeds duurder wordende stad op het vlak van huisvesting) voor personen met een laag inkomen of zwakkere bewonersgroepen, een hele uitdaging. Het garanderen van een kwalitatieve huisvesting (en eventuele tijdelijke opvang) voor deze doelgroep is het uitgangspunt bij een sociaal huisvestingsbeleid. 2.8.
Jeugdbeleid
Jeugdbeleid in het licht van dit Lokaal Sociaal Beleid is er vooral op gericht om (kansarme) jongeren, die de weg niet vinden naar het reguliere vrijetijdsaanbod, de nodige ondersteuning te bieden om hun participatie aan jongerenactiviteiten te verhogen. Ook de jeugdhulpverlening wordt in dit hoofdstuk belicht. 2.9.
Kinderopvangbeleid
Kinderopvang is voor velen een voorwaarde tot integratie en participatie in de maatschappij (cfr. combinatie arbeid en gezin). Dit beleid moet er dan ook op gericht zijn om een kwalitatief (en flexibel) aanbod, aan te bieden.
3
2.10.
Opvoedingsondersteuningsbeleid en onderwijs
Via opvoedingsondersteuning en ondersteuning op school, moeten (kwetsbare) kinderen / jongeren maximale kansen tot ontplooiing krijgen. Dit beleid heeft tot doel om gezinnen, maar ook andere personen die bij de opvoeding betrokken zijn (bijvoorbeeld leraars), te ondersteunen bij deze taak. 2.11.
Beleid personen met een handicap
Dit beleid is er op gericht om een betere integratie van personen met een handicap in de samenleving te realiseren en dit op alle terreinen: huisvesting, vrije tijd, cultuur, tewerkstelling, …. 2.12.
Noord-Zuidbeleid
Het Noord-Zuidbeleid is enerzijds gericht op bewustmaking van de Bruggeling. Elke dag worden we immers geconfronteerd met Noord-Zuidverhoudingen: bij het drinken van een kop koffie, bij het kopen van kleren, de delokalisatie van onze bedrijven, de toenemende migratie, … 2.13.
Cultuur en vrijetijdsbeleid
Een belangrijke link naar het Lokaal Sociaal Beleid wordt gelegd door in de strategische doelstellingen van het cultuurbeleidsplan “cultuur als een grondrecht” op te nemen. De toegang tot cultuur en het vrijetijdsaanbod verhogen voor personen, die om “sociale” redenen de weg naar dit aanbod niet vinden, is hierbij de belangrijkste doelstelling. 2.14.
Gezondheidsbeleid
In het kader van een gezondheidsbeleid, willen we nagaan hoe we de toegang tot de gezondheidsvoorzieningen kunnen verbeteren, zeker voor kwetsbare groepen. We willen hierbij echter ook oog hebben voor een juist gebruik van de gezondheidsvoorzieningen. Uit onderzoeken blijkt immers dat vaak te vlug een beroep gedaan wordt op dure specialistische gezondheidsvoorzieningen of spoedgevallendiensten. Ook het luik preventieve gezondheidszorg behoort tot dit beleidsdomein.
De domeinen die aan bod komen in het Lokaal Sociaal Beleidsplan zijn dus heel uiteenlopend en uitgebreid. In dit beleidsplan zullen een aantal facetten uit deze beleidsdomeinen behandeld worden, maar zeker niet alle. Bovendien zijn heel wat deskundige medewerkers op verschillende terreinen ook volop bezig met het uitschrijven van beleidsplannen. Op termijn is het de bedoeling om heel wat van deze plannen te integreren in het Lokaal Sociaal Beleidsplan. Er werd gepoogd om een eerste aanzet te geven tot een globaal plan. Dit plan zal echter in de komende jaren moeten geëvalueerd en bijgestuurd worden. Tenslotte werd er ook voor geopteerd om Noord-Zuidbeleid niet apart te behandelen in dit beleidsplan, maar de bezorgdheid rond dit thema wel mee te nemen in andere beleidsdomeinen.
4
3.
UITVOERINGSBESLUIT VAN 24 FEBRUARI 2006
Ondertussen werd ook een uitvoeringsbesluit gepubliceerd rond het decreet Lokaal Sociaal Beleid. Dit uitvoeringsbesluit geeft volgende zaken aan: - de beleidsdomeinen die in het Lokaal Sociaal Beleidsplan moeten vervat zitten; - de verschillende hoofdstukken die het beleidsplan moet bevatten. 3.1.
Beleidsdomeinen
In het uitvoeringsbesluit worden volgende domeinen vooropgesteld, die door het Sociaal Beleidsplan kunnen worden vervat: 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8)
het algemeen welzijnswerk; de kinderopvang; het maatschappelijk opbouwwerk; de voorzieningen voor bejaarden; de voorzieningen in de thuiszorg; de diensten voor oppashulp; het beleid rond seniorenparticipatie; beleid inzake etnisch-culturele minderheden, lokale integratiecentra en integratiediensten.
Het is hierbij de bedoeling dat beleidsdocumenten, opgelegd in het kader van de sectorale regelgeving, geheel of gedeeltelijk door het Lokaal Sociaal Beleidsplan kunnen worden vervangen. Gezien deze beleidsdomeinen grosso-modo overeenkomen met de werkterreinen die we in het Lokaal Sociaal Beleidsplan Brugge willen opnemen, werd er voor geopteerd de oorspronkelijke opsplitsing in beleidsterreinen te behouden. 3.2.
Inhoud beleidsplan
Volgens het uitvoeringsbesluit moet het Beleidsplan volgende hoofdstukken bevatten: hoofdstuk 1
Omgevingsanalyse: deze analyse is gestoeld op onder meer de gegevens van de sociale conjunctuurbarometer.
hoofdstuk 2
Geïntegreerde visie op het Lokaal Sociaal Beleid: dit hoofdstuk beschrijft op welke wijze alle andere lokale beleidsplannen van het lokaal bestuur die implicaties hebben op het Lokaal Sociaal Beleid, afgestemd worden op het Lokaal Sociaal Beleidsplan.
hoofdstuk 3
Meerjarenplan met betrekking tot de gewenste acties en inzet van de lokale middelen: dit hoofdstuk bevat minstens de volgende elementen: a) een verantwoording van de keuze van de doelstellingen en acties; b) de te verwachten resultaten.
hoofdstuk 4
Taakverdeling en werkafspraken: dit hoofdstuk omvat de taakverdeling en de werkafspraken tussen de Stad, het OCMW en lokale actoren.
hoofdstuk 5
Betrokkenheid: dit hoofdstuk bevat een beschrijving van de wijze waarop de bevolking en lokale actoren bij de voorbereiding van het beleidsplan betrokken werden en bij de uitvoering en de voortgang van het beleidsplan en van het lokaal sociaal beleid zullen betrokken worden.
hoofdstuk 6
Ontwikkeling: in dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling ten opzichte van het vorig Lokaal Sociaal Beleidsplan aangegeven.
hoofdstuk 7
Sectorale planverplichtingen: in dit hoofdstuk kunnen de sectorale plannen opgenomen worden met betrekking tot de sectoren, vermeld in artikel 2, die het lokaal bestuur wenst te integreren in het Lokaal Sociaal Beleidsplan. Op deze wijze kan het lokaal bestuur voldoen aan de sectorale regelgeving en kan het gebruikmaken van alle gegevens die al in het Lokaal Sociaal Beleidsplan verwerkt werden. 5
4.
STRATEGISCHE PLANNING
Aan de uiteindelijke opmaak van het beleidsplan, gaat een heel proces vooraf. Hieronder vindt u een schematische voorstelling van dit proces.
MISSIE + inhoudelijke afbakening
OMGEVINGSANALYSE
Extern:
Intern:
- statistische gegevens - andere beleidsplannen
diensten doelgroepen matrix
CONCLUSIES IN OVERLEG MET BESTAANDE ADVIESEN OVERLEGFORA
VISIE DOELSTELLINGEN PRIORITEITEN
-
TOETSING BIJ: * DOELGROEPEN * MIDDENVELD * BEVOLKING
ACTIES: cliëntniveau organisatieniveau beleidsniveau
Er werd gebruik gemaakt van de methodiek van strategische planning bij de opmaak van het beleidsplan. Op basis van een vooropgestelde missie, werd een analyse gemaakt van de Brugse situatie op het vlak van de beleidsdomeinen die behoren tot het lokaal sociaal beleid: - Externe omgevingsanalyse: op basis van statistische gegevens, andere beleidsplannen en dergelijk werden tendensen op de verschillende beleidsdomeinen bekeken. - Interne omgevingsanalyse: de huidige dienstverlening werd hierbij getoetst aan de (toekomstige) noden aan dienstverlening. De belangrijkste conclusies van de analyse vormden de basis voor het formuleren van doelstellingen en acties.
6
HOOFDSTUK 1: OMGEVINGSANALYSE
1.
INLEIDING: HOE WERD DE OMGEVINGSANALYSE OPGEVAT?
Wie wat vertrouwd is met omgevingsanalyses, weet dat er massa’s gegevens te vinden zijn in verschillende naslagwerken over Brugge. Ik denk hierbij aan de Stadsmonografie en de Stadsmonitor. Maar ook andere diensten leveren op geregelde tijdstippen interessante studies af over de Brugse situatie. Ook Vlaanderen en West-Vlaanderen laten zich niet onbetuigd. Op de website van de Vlaamse overheid vindt u allerhande gegevens per stad, regio, provincie, … en de cel sociale planning van de provincie bezorgde ons zelfs gegevens op wijkniveau over Brugge. Zonder enige moeite zouden we u hier dan ook een telefoonboek met gegevens kunnen voorschotelen. Maar geen nood, dit is niet het geval. Deze omgevingsanalyse is zeker geen doel op zich. In deze omgevingsanalyse willen we enkel een aantal tendensen en verwachtingen aangeven die van belang zijn voor de verdere uitbouw van het Lokaal Sociaal Beleid. In dit hoofdstuk hebben we ons dan ook beperkt tot een aantal kengetallen en demografische cijfers voor Brugge. Om de omgevingsanalyse overzichtelijk te houden werd er voor gekozen om deze te linken aan de beleidsdomeinen die we in het Lokaal Sociaal Beleidsplan willen behandelen (Hoofdstuk 2) Er werd voor gekozen om de externe en interne omgevingsanalyse te combineren. Om de statistische gegevens beter te kunnen interpreteren, werden de cijfers van Brugge soms vergeleken met de cijfers van een aantal andere centrumsteden.
2.
BRUGGE GESCHETST
7
In de volgende hoofdstukken zullen we per beleidsdomein ingaan op de belangrijkste trends en evoluties. Eerst willen we Brugge kort even schetsen en de lezer een aantal “kengetallen”1 voorschotelen. Deze gegevens moeten de lezer, die minder vertrouwd is met de Brugse situatie, in staat stellen om toch een zicht te krijgen op de Brugse situatie. 2.1.
Brugge: van historische binnenstad tot moderne haven
Hoe boeiend dit ook zou zijn, het zou ons te ver leiden om hier de (sociale) geschiedenis van Brugge te schetsen. Toch willen we hier een aantal naoorlogse evoluties aanhalen, die hun invloed gehad hebben op het Brugge van nu.
2.1.1. De haven van Brugge: economische groeipool Na de Tweede Wereldoorlog kende de haven van Zeebrugge een enorme expansie. In de achterhaven werden nieuwe dokken gegraven, waardoor nieuwe bedrijven werden aangetrokken. Maar ook in de voorhaven werd fors geïnvesteerd. De haven van Zeebrugge breidde zich langzaam uit tot Dudzele. Nieuwe bedrijventerreinen werden aangesneden en de infrastructuur werd aangepast aan de noden van een internationale haven. Zeebrugge werd een moderne Europese haven. Ook vandaag nog groeit de haven van Zeebrugge. Vooral de ontsluiting van de haven, staat hoog op de politieke (en economische) agenda.
2.1.2. De binnenstad: woonfunctie gecombineerd met cultuur en ontspanning In 1971 werden Assebroek, Dudzele, Koolkerke, Lissewege, Sint-Andries, Sint-Kruis en Sint-Michiels door de fusie toegevoegd aan Brugge. Brugge telde door deze fusie +/- 121 000 inwoners. Naast de bedrijvenzones die zich ontwikkelden rond de haven, ontstonden in de rand van Brugge nog een tweetal andere bedrijventerreinen: het Waggelwater en de Blauwe Toren. De familiebedrijven verdwenen uit de binnenstad. De dienstensector, culturele activiteiten, toerisme en handelszaken namen de binnenstad echter in. In 1970 werd deze evolutie ook vastgelegd in een nieuw structuurplan. In de jaren ’80 merkte het stadsbestuur de ze er over moesten waken dat de Brugse binnenstad geen toeristisch “Bokrijk” werd. Het verhogen van de leefbaarheid van de binnenstad, ook voor de Bruggeling, werd een prioriteit. Ook in de daarop volgende legislaturen werden belangrijke maatregelen genomen om de leefbaarheid van de kern te vrijwaren. Het autoverkeer werd aan banden gelegd en autobussen werden uit de stad gebannen. Maar ook (hedendaagse) cultuur kreeg een bijkomende impuls. Op vandaag weet de binnenstad cultuur, toerisme, dienstverlening, handel en ontspanning te combineren tot een aantrekkelijke pool voor jong een oud.
2.1.3. Woonfunctie in de randgemeenten In de deelgemeenten zien we een andere evolutie. De woonfunctie werd daar aanzienlijk uitgebreid. Ook de sociale woningbouw situeert zich vooral in de deelgemeenten. De diensten die in deze wijken aanwezig zijn, zijn dan ook vooral gelinkt aan deze woonfunctie (kinderopvang, onderwijs, ontspanning, winkels, …). Langs een aantal invalswegen die door deze deelgemeenten lopen, ontstonden ook enkele grote winkelcentra.
1
Voor deze cijfers werd gebruik gemaakt van de profiel van Brugge, zoals voorgesteld op www.lokalestatistieken.be
8
2.1.4. Sociale dienstverlening: van hulpverlening naar welzijn Brugge kent als centrumstad reeds lang een concentratie van hulp- en dienstverlening. Heel wat regionale organisaties hebben hier ook hun zetel. Toch kende de “sociale” dienstverlening de laatste 25 jaar een hele evolutie.
Het Openbaar Bestuur In 1976 werd de Commissie voor Openbare Onderstand (COO) omgevormd tot het OCMW. De COO was vooral bedoeld voor de meest behoeftigen in de maatschappij aan wie een soort liefdadigheid moest worden betoond. De wet van 1976 op de OCMW’s daarentegen stelt een recht in op dienstverlening en gaat veel verder. (Art. 1 van de OCMW-wet: “Elke persoon heeft recht op maatschappelijke dienstverlening.”) Deze dienstverlening heeft tot doel eenieder in de mogelijkheid te stellen een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid. Er werden OCMW’s opgericht die, onder deze wet bepaalde voorwaarden, tot opdracht hebben deze dienstverlening te verzekeren2. Het accent wordt nu gelegd welzijn en maatschappelijke integratie. Deze evolutie wordt nog versterkt door de wet op maatschappelijke integratie, die in 2002 de wet op het bestaansminimum verving. De dienstverlening aan de bevolking werd ook uitgebreid: kinderopvang, psychosociale begeleiding, trajectbegeleiding, thuiszorg, intramurale zorg, … Ondertussen is het OCMW Brugge uitgegroeid tot een organisatie die dienstverlening aanbiedt voor de ganse bevolking: van kinderen tot senioren. Ook de samenwerking tussen de private sectoren en de openbare sector kreeg de voorbije jaren een extra stimulans. Er werden nieuwe samenwerkingsverbanden aangegaan en er werden zelfs nieuwe organisaties opgericht waarin zowel het OCMW als private partners in participeren (cfr. vereniging WOK, vereniging ’t Sas, vereniging SVK, …). Beide lokale besturen sloegen bovendien de handen in elkaar om een bijkomende toegangspoort tot de sociale dienstverlening in Brugge te creëren, via het Sociaal Huis.
De Dienst Maatschappelijke Begeleiding van de Stad De evolutie van de dienst maatschappelijke begeleiding gaat terug tot de 70-er jaren toen deze dienst onder de toenmalige benaming ‘dienst maatschappelijke werken’ baanbrekend werk verrichtte door het opstarten van o.a. een lokaal ontwikkelings- en kinderopvangbeleid. Deze dienst gaf mee gestalte aan de opstart van de opvang van baby’s en peuters door onthaalgezinnen en zelfs de thuisopvang van zieke kinderen. Dit pakket verhuisde mettertijd naar het O.C.M.W. De dienst Ontwikkelingssamenwerking evolueerde tot een autonome dienst die sedert 2007 verder gaat onder de hedendaagse benaming Diversiteits- en Noord-Zuiddienst. Kinderopvang blijft een deelwerking van de dienst met de opstart van een buitenschoolse kinderopvang in de 90-er jaren (Assebroek + St. Michiels) en 3 stedelijke en door Kind en Gezin erkende kinderdagverblijven (St. Pieters, St. Andries en St. Michiels). Andere deelwerkingen van de dienst zijn: het seniorenbeleid, het particuliere buurtwerk/ (kans)armoede, het gehandicaptenbeleid, de sociaal-preventieve gezondheidszorg. De dienst staat o.a. in voor het uitkeren van de toelagen aan diverse lokale welzijnsdiensten, campagnes op verschillende beleidsdomeinen, toekennen van premies, e.d. De dienst neemt ook het secretariaat waar van de seniorenadviesraad, de raad voor personen met een handicap, het lokaal overleg kinderopvang en de raad voor buurtwerken. Dit zijn door het
2
Organieke wat van 8 juli 1976
9
stadsbestuur en het O.C.M.W. erkende raden waarvan vrijwilligers uit het betrokken werkveld deskundig advies aan ieder van beide lokale besturen verschaffen. In de loop van 2006 verhuisde de dienst naar de Kartuizerinnenstraat 6 waar de dienst samen met O.C.M.W. een nieuwe uitdaging aangaat onder vorm van de opstart van het Sociaal Huis.
De private sector Vanaf de jaren ’70 ontstonden heel wat kleine projecten die een specifieke hulp- of dienstverlening aanboden aan één of andere doelgroep. Meestal werden deze diensten vanuit een actuele nood of leemte in de hulpverlening opgericht. Veel veranderde echter in de jaren ’90. Twee decreten op het Algemeen Welzijnswerk zorgden ervoor dat kleinere hulpverleningsdiensten gebundeld werden in grotere centra: de autonome centra voor Algemeen Welzijnswerk. In Brugge werden twee autonome CAW’s gevormd: CAW De Poort (in 1999) en CAW De Viersprong. Ook op andere terreinen werd gepoogd om de dienstverlening meer te reglementeren en te structureren. In het algemeen werd de dienstverlening geprofessionaliseerd en werden nieuwe methodieken rond begeleiding geïntroduceerd. Hierbij stonden begrippen zoals zelfbeschikkingsrecht van de cliënt, inspraak, maatzorg en empowerment centraal. De geboden hulp was niet meer te nemen of te laten, maar werd uitgewerkt op maat van iedere hulpvrager.
2.2.
Kengetallen3
2.2.1. Algemeen Brugge beslaat 138,4 km² en telt 117 213 inwoners (1 januari 2007). Dat komt overeen met een bevolkingsdichtheid van 847 inwoners/km². Ongeveer 51,6% van de bevolking zijn vrouwen. In de ranglijst van 308 gemeenten van het Vlaams Gewest staat zij op de 5de plaats voor de oppervlakte, op de 3de voor het aantal inwoners en op de 45ste voor de bevolkingsdichtheid.
2.2.2. Bevolking Tabel 1: Samenstelling van de bevolking4
Sinds 2000 kende Brugge een groei van een kleine duizend inwoners. Wanneer we de samenstelling van de bevolking bekijken, dan zien we dat de groep jongeren (<20 jaar) in dalende lijn gaat. De groep 65-plussers neemt echter toe. 3 4
Bron: www.lokalestatistieken.be – gemeentelijke profielschets Bron: FOD Economie, Statistiek en Economische Informatie
10
Tabel 2: Aantal huishoudens5
6
Opvallend in deze tabel is de daling van het aantal huishoudens van 3 tot 7 personen. Het aantal alleenstaanden daarentegen, nam toe.
2.2.3. Grondgebied Tabel 3: Bodemgebruik7
De woonfunctie in Brugge kende een groei. Ook op bedrijventerreinen en in de haven kende de industrie een groei.
Tabel 4: Vastgoedprijzen8
Een stad waar het aangenaam is om te leven (en te wonen) kent ook zijn prijs. De prijs van woonhuizen en appartementen verdubbelde bijna in de laatste 5 jaar.
5
Bron: FOD Economie, Statistiek en Economische Informatie - Onder “huishouden” wordt verstaan: ofwel een persoon die gewoonlijk alleen leeft, ofwel twee of meer personen, die al dan niet door familiebanden verbonden, gewoonlijk éénzelfde woning betrekken en er samen leven. - Onder collectief huishouden wordt verstaan: religieuze gemeenschappen, rusthuizen, weeshuizen, studenten- en werkliedenhuizen, ziekenhuizen en gevangenissen. 7 Bron: FOD Financiën - Kadaster 8 Bron: FOD Economie, Statistiek en Economische Informatie
11
2.2.4. Economie Tabel 5: Inkomensverdeling in 2003 (aangifte 2004)
12
Kaart 1: Gemiddeld inkomen in 2003 per belastingsaangifte en per gemeente (Arrondissement Brugge)9
Wanneer we het inkomen van de Bruggeling bekijken, dan kunnen we stellen dat procentueel wat meer personen met een hoog inkomen in Brugge wonen, dan het Belgische gemiddelde.
9
Bron: FOD Economie, Statistiek en Economische Informatie
13
Toch moeten we ook vaststellen dat het gemiddelde inkomen van de Bruggeling lager ligt dan de randgemeenten Knokke-Heist, Zuienkerke, Jabbeke, Damme, Oostkamp en Beernem. De validiteit van deze gegevens moeten we echter wat relativeren, omdat ze op basis van de belastingsaangifte werden opgemaakt.
Tabel 6: Voornaamste economische activiteiten10
De omvang van de sectoren wordt gemeten door de in 2005 aangegeven omzet van de belastingplichtigen. Brugge is ooit groot geworden als handelsstad. En die handel blijft nog steeds de belangrijkste economische activiteit in Brugge. Vervoer, opslag en communicatie volgen op de tweede plaats. Maar ook de industrie maakt ongeveer 18% van de economische activiteiten uit.
10
Bron FOD Financiën
14
3.
DEMOGRAFIE
3.1.
Curvebeweging in het aantal bewoners, andere gezinssamenstelling
Grafiek 1: aantal inwoners Brugge: evolutie van de bevolking tussen 2000 – 200711 AANTAL INWONERS 121000 aantal inwoners
120000 119000 118000 117000 116000 115000 114000 74
76
78
80
82
84
86
88
90
92
94
96
98
00
02
04
06
jaartal
Brugge kende tussen 1995 en 1997 een duidelijke daling van het aantal inwoners. In 1998 werd deze curve echter omgebogen en steeg het bewonersaantal in 8 jaar tijd met 1754 personen. Dit vertegenwoordigt een groeipercentage sinds 1999 van 1,2%. Dit is echter lager dan een gemiddelde in het Vlaams gewest (2% groeipercentage) en de andere centrumsteden (1,5% groeipercentage). In 2006 was er opnieuw een lichte terugval van het aantal bewoners (met 108) ten opzicht van 2005. Grafiek 2: natuurlijke groei12 1400 1200
aantal
1000 800
geboorte
600
sterfte
400 200 0 01
02
03
04
05
06
jaar
Wanneer we de laatste 6 jaar het aantal geboortes en sterftes bekijken, dan stellen we vast dat het aantal sterftes vrijwel steeds iets hoger ligt dan het aantal geboortes. Dieptepunt hierbij was het jaar 2003, in dit jaar had de natuurlijke groei een negatief saldo van -227. Dit werd echter gecompenseerd met een positief saldo in 2004 van 63.
11 12
Bron: www.lokalestatistieken.be Bron: jaarverslag Stad Brugge 2006
15
Grafiek 3: migratiesaldo
6000 5000
aantal
4000 inwijking
3000
uitwijking
2000 1000 0 01
02
03
04
05
06
jaar
Bij het aantal in- en uitwijkelingen in Brugge is geen echte tendens vast te stellen in de laatste 6 jaar. De laatste twee jaar (2005 en 2006) telde Brugge iets meer uitwijkelingen dan inwijkelingen. In 2006 bedroeg het migratiesaldo -167.
jaar 2025
jaar 2024
jaar 2023
jaar 2022
jaar 2021
jaar 2020
jaar 2019
jaar 2018
jaar 2017
jaar 2016
jaar 2015
jaar 2014
jaar 2013
jaar 2012
jaar 2011
jaar 2010
jaar 2009
jaar 2008
jaar 2007
jaar 2006
jaar 2005
118400 118200 118000 117800 117600 117400 117200 117000 116800 116600 116400 jaar 2004
bevolkingsaantal
Grafiek 4: bevolkingsprognose op 1 januari13
Volgens de laatste bevolkingsprognoses zou het aantal inwoners terug stijgen tot het jaar 2015 (aantal inwoners: +/- 118 190). Daarna zou zich een dalende trend inzetten en tegen 2025 zou het bevolkingsaantal terug op hetzelfde peil als 2006 komen.
13
Bron: aps.vlaanderen.be/statistiek
16
Tabel 7: gezinssamenstelling14
Wanneer we het aandeel alleenstaanden (al dan niet met kinderen) van de voorbije jaren bekijken dan zien we een duidelijke stijgende lijn.
Grafiek 5: percentage huishoudens jaar 2006
15
Grafiek 6: percentage huishoudens projectiejaar 2020
16
Bovendien zien we ook dat het aantal huishoudens in de toekomst zal toenemen. Deze toename situeert zich vooral bij huishoudens met één of 2 personen. Het percentage huishoudens met meer dan drie personen zal volgens de bevolkingsprognoses dalen. Bij het uitwerken van een sociaal beleid zal dan ook rekening moeten gehouden worden met deze demografische evolutie. Dit zal immers zijn invloed hebben op de vraag naar dienstverlening, maar ook op de vraag naar bepaalde woningtypes (wooneenheden voor alleenstaanden).
14
Bron: www.lokalestatistieken.be Bron: aps.vlaanderen.be/statistiek 16 Bron: aps.vlaanderen.be/statistiek 15
17
3.2.
Beperkt aantal vreemdelingen
Tabel 8: aantal vreemdelingen Brugge17 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2 600
2 631
2 722
2 768
2 827
2 902
3 033
3 190
Op 1 januari 2007 woonden in Brugge 3 190 vreemdelingen (=2,7% van de bevolking). De meeste van hen (1 439 inwoners) komen uit onze buurlanden (Nederland, Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland). Opvallend is ook dat 143 inwoners van Joegoslavische afkomst zijn.
Tabel 9: aantal nieuwkomers in Brugge18 2001
2002
2003
2004
482
284
439
690
Het aantal nieuwkomers in Brugge is vrij beperkt (690 in 2004). Ongeveer 1/3 van hen zijn personen die een asielaanvraag hebben ingediend. Brugge beschikt over 173 opvangplaatsen voor asielzoekers in Lokale Opvanginitiatieven van het OCMW (118) en in het Rode Kruiscentrum (55).
17 18
Bron: www.lokalestatistieken.be Bron: www.lokalestatistieken.be
18
3.3.
Vergrijzing, maar toch belangrijk aandeel jongeren
Grafiek 7: bevolkingspiramide Brugge op 01-01-200719
De bevolkings-“piramide” krijgt eerder de vorm van een ovaal dan een piramide. De leeftijdsklassen 35-39 jaar, 40-44 jaar en 45-49 jaar vormen de grootste groepen. Maar ook de leeftijdscategorieën 65-69 jaar en 70-74 jaar vormen een groeiende groep, zeker bij de vrouwelijke bevolking.
Grafiek 8: Grijze druk20 vergelijking Brugge – enkele centrumsteden/ Vlaanderen
21
70,00 60,00 50,00 40,00 30,00 20,00 10,00 0,00 1991
1992
1993
1994
1995
Brugge
1996
1997
Hasselt
1998
1999
Kortrijk
2000
2001
Oostende
2002
2003
2004
2005
2006
Vlaams Gewest
19
Cijfers dienst bevolking Stad Brugge Verhouding tussen de leeftijdsgroep van senioren (vergrijsde bevolking) en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. 21 Bron: www.lokalestatistieken.be 20
19
Uit bovenstaande grafiek blijkt dat de verhouding tussen de leeftijdsgroep van senioren (vergrijsde bevolking) en de bevolking op beroepsactieve leeftijd in Brugge ongeveer 1 op 2 is. De grijze druk ligt in Brugge nog lager dan in steden als Kortrijk en Oostende, maar toch hoger dan het Vlaamse gemiddelde.
Grafiek 9: bevolkingsprognose per leeftijdscategorie22
35,00% 30,00% 25,00% leeftijd: 0-19j leeftijd: 20-39j
20,00%
leeftijd: 40-59j 15,00%
leeftijd: 60-79j leeftijd: 80-99j
10,00% 5,00%
jaar 2025
jaar 2024
jaar 2023
jaar 2022
jaar 2021
jaar 2020
jaar 2019
jaar 2018
jaar 2017
jaar 2016
jaar 2015
jaar 2014
jaar 2013
jaar 2012
jaar 2011
jaar 2010
jaar 2009
jaar 2008
jaar 2007
jaar 2006
jaar 2005
jaar 2004
0,00%
In de bevolkingsprognose tekent dit beeld zich nog scherper af. De verwachte daling van het aantal inwoners is het grootst in de leeftijdscategorie 20 - 39 jaar. De verwachte stijging tekent zich vooral af in de hoogste leeftijdscategorieën.
22
Bron: aps.vlaanderen.be\statistieken
20
23
23
Gegevens steunpunt sociale planning – Provincie West-Vlaanderen
Kaart 2 en 3: geografische spreiding vergrijzing
21
Deze kaarten geven een beeld van de verhouding tussen het aantal 60-plussers en de totale bevolking (kaart 1) en het aantal 80-plussers ten opzichte van het aantal 60-plussers (kaart 2: interne vergrijzing). Op de spreidingskaart die een beeld geeft van de vergrijzing zien we dat heel wat wijken de drempelwaarde24 overschrijden. Vooral in het westelijk deel van Brugge (incl. Sint Pieters) zien we een belangrijke vergrijzing van de bevolking. Maar ook in Assebroek (wijk rond het Daverlopark en de Zeven Torentjes) worden de drempelwaarden overschreden. Tenslotte blijkt ook in ver-Assebroek het aantal senioren niet onbelangrijk.
Grafiek 10: bevolking per leeftijdscategorie in het jaar 200625 40,0% 34,7%
35,0% 30,0%
29,1% 27,1%
25,0%
% Brugge 20,0%
% Vlaanderen
15,0%
% centrumsteden 9,1%
10,0% 5,0% 0,0% 0 - 24 jaar
25 - 49 jaar
50 - 74 jaar
> 75 jaar
Het zou echter verkeerd zijn om het aandeel jongeren in Brugge uit het oog te verliezen. Het aandeel jongeren (0 – 24 jaar) bedraagt 27,1% van de Brugse bevolking (voor de provincie West-Vlaanderen bedraagt dit 28,2%).
24 25
De drempelwaarden zijn zo gekozen dat ongeveer 15% van de gemeenten in West-Vlaanderen boven of onder de waarde scoren. Bron: www.lokalestatistieken.be
22
4.
KANSARMOEDE-INDICATOREN
In het kader van een Sociaal Beleid is het belangrijk om na te gaan hoe de spreiding van de van personen die in armoede leven zich in Brugge aftekent. Dit is echter niet zo eenvoudig, omdat er hier weinig algemene statistieken rond bestaan. We kunnen ons enkel maar baseren op een aantal indicatoren, onder andere op vlak van (beschikbaar) inkomen. De inkomensverdeling op basis van de aangifte 2004 heeft een indicatie (cfr. kengetallen Brugge), maar is te algemeen en onnauwkeurig om conclusies uit te trekken. Daarom hebben we een aantal cijfers gehanteerd, die eveneens een indicatie geven over het inkomen of het risico dat mensen in armoede moeten leven. Het gaat om volgende gegevens: * aandeel leefloongerechtigden; * aandeel WIGW’s (thans omniostatuut); * aandeel senioren met een gewaarborgd inkomen of inkomensgarantie; * aantal personen met een overmatige schuldenlast. Tenslotte hebben we via een 9-tal “kansarmoede-indicatoren” de geografische spreiding, van mensen die een risico lopen om in kansarmoede te leven, in kaart gebracht.
4.1.
Lichte stijging leefloongerechtigden, veel jongere leefloongerechtigden
Grafiek 11: gemiddeld aantal gerechtigden op RMI per maand per jaar26 1000 900
826 826
774
800 700
863 849 839
681
719
692
600
500 472 493
500
532 550 537
400 300 200 100 0 92
93
94
95
96
97
98
99
00
01
02
03
04
05
06
Wanneer we het gemiddeld aantal bestaansminimum/RMI-gerechtigden per maand op jaarbasis bekijken is er een stijging tot 1996 merkbaar (in 1996 waren er gemiddeld 863 bestaansminimumgerechtigden). Daarna daalt het aantal. Deze daling zet zich door tot in 2002 met nog slechts 472 gerechtigden. In 2003 is er een lichte stijging merkbaar tot 493. In 2004 en 2005 zet deze stijging zich door en is er een gemiddelde per maand (2005) van 550 rechthebbenden. Het laatste jaar (2006) is er terug een lichte daling, namelijk gemiddeld 537 leefloongerechtigden per maand. In 2006 waren er in totaal 954 leefloongerechtigden (dit zijn er 21 minder dan in 2005). Het aantal vrouwen dat RMI genoot (496), ligt iets hoger dan het aantal mannen (458).
26
Cijfers OCMW Brugge
23
Tabel 10: gemiddeld aantal leefloongerechtigden per 1 000 inwoners in het jaar 200527 Aalst
3,39
Antwerpen
9,06
Brugge
3,60
Genk
2,12
Gent
14,41
Hasselt
2,83
Kortrijk
5,70
Leuven
6,52
Mechelen
9,82
Oostende
7,55
Roeselare
3,67
Sint-Niklaas
6,49
Turnhout
5,61
Grafiek 12: percentage leefloongerechtigden -25 jaar28 40% 35,57%
30%
32,05%
29,80%
31,45%
30,83%
28,18%
20% 10% 0% 01
02
03
04
05
06
Verontrustender is de evolutie van het aantal jongere leefloongerechtigden (-25 jaar). Het percentage -25 jarigen steeg tussen 2001 en 2006 met iets meer dan 5%. Het gemiddeld aantal leefloon per maand daalde in 2006 met 2%, maar het aantal -25jarigen bij de leefloongerechtigden steeg met 9%.
27 28
Bron: http://www.mi-is.be/themes/egov/stats/index_nl.htm Bron: OCMW-Brugge
24
Tabel 11: aantal leefloongerechtigden per wijk in 2006
29
aantal
%
% bevolking
BINNENSTAD de Burg
23
de Meersen
57
Bilkske
25
2,41 5,97 2,62
2,25 4,43 1,27
Ezelstraat
46
Magdalena
54
Sint-Gillis
60
Steenstraat
17
4,82 5,66 6,29 1,78
1,46 1,51 1,66 1,14
Stubbekwartier
19
West-Brugge
34
Seminarie
18
1,99 3,56 1,89 37
1,24 2,62 0,63
9,33 10,90
0,46
0,73 0,63 2,31 0,84
0,27 0,19 0,76 0,32
8,39 3,56 7,02 5,14
0,41 0,70 0,41 0,40
8,91 4,72 0,52 63
1,13 1,15 0,70 0,81
Wijk
Totaal
353
RAND Assebroek
89
Buiten Brugge
104
Dudzele
7
Koolkerke
6
Kristus Koning
22
Lissewege
8
Sint-Andries
80
Sint-Jozef
34
Sint-Kruis
67
Sint-Michiels
49
Sint-Pieters
85
Zeebrugge
45
Zwankendamme
5
Totaal
601
Zo’n 0,81% van de Brugse bevolking genoot minstens 1 dag van het recht op maatschappelijke integratie in de loop van 1 jaar. Dit percentage ligt voor het merendeel van de wijken in de binnenstad rond de 1,50% In de wijk Seminarie ligt dit het laagst, namelijk 0,63%, in de wijk de Meersen loopt dit op tot 4,43%. Ook in de wijk West-Brugge (2,62%) en de wijk De Burg (2,25%) woont een hoger percentrage leefloongerechtigden In de randgemeenten ligt dit percentage vrijwel steeds onder het Brugs gemiddelde van 0,81%. Sint-Pieters (1,13%), het Stubbekwartier (1,24%) en Zeebrugge (1,15%) scoren hoger. Hierbij dient wel vermeld te worden dat heel wat sociale woningen zich in de deelgemeente Sint-Pieters bevinden.
29
Jaarverslag 2006 – OCMW-Brugge
25
4.2.
Aandeel WIGW’s (nu omniostatuut): Brugge in de middenmoot
Tabel 12: aantal WIGW’s per 1 000 inwoners30 Aalst Antwerpen Brugge Genk Gent Hasselt Kortrijk Leuven Mechelen Oostende Roeselare Sint-Niklaas Turnhout
1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 81,3 84,0 83,6 81,6 81,8 72,6 62,6 63,0 58,3 56,5 53,1 51,3 48,4 73,9 75,3 74,7 73,5 72,6 62,1 56,1 59,9 54,9 51,4 49,2 47,2 44,2 85,9 86,3 85,3 83,6 82,3 61,3 56,2 59,4 53,6 52,5 50,2 48,9 47,0 68,2 74,3 72,8 72,4 72,5 75,2 60,7 60,8 63,4 64,6 63,4 61,0 58,4 84,8 86,3 85,8 84,7 83,5 69,9 65,9 66,8 62,2 61,3 55,6 54,6 52,1 56,3 67,7 66,9 66,5 66,9 56,7 52,5 55,1 52,9 51,9 51,1 49,8 48,6 86,1 88,9 88,7 89,4 89,1 71,3 69,9 69,8 66,7 65,5 63,2 61,6 62,7 65,2 71,1 71,1 71,0 69,6 53,1 54,3 61,2 46,5 45,2 42,6 41,7 40,2 74,7 80,1 79,2 78,3 76,0 63,5 61,0 61,1 55,5 56,6 52,6 48,9 47,1 96,9 99,0 99,7 99,2 99,2 80,0 74,0 77,6 71,4 69,4 66,8 65,4 64,5 98,2 101,5 100,7 100,1 99,2 80,3 73,7 72,9 70,4 69,2 67,1 68,3 64,3 82,7 84,5 83,6 83,7 83,2 67,5 63,6 64,2 60,5 59,5 57,0 54,9 51,7 66,3 70,8 72,3 71,5 71,8 57,6 54,7 56,2 54,3 53,0 50,6 48,6 46,6
Net zoals in de andere centrumsteden daalt het aantal WIGW’s in Brugge de laatste 12 jaar. In 2005 genoot nog 4,7% van de bevolking nog van deze voorkeursregeling. Brugge zit met dit percentage in de middenmoot van de centrumsteden
4.3.
Aandeel senioren met een gewaarborgd inkomen of inkomensgarantie redelijk hoog
Grafiek 13: aantal gerechtigden op GIB en inkomensgarantie per 1000 inwoners, vanaf 65 jaar31 Aalst
80
Antwerpen
70
Brugge
60
Genk
50
Gent Hasselt
40
Kortrijk
30
Leuven
20
Mechelen
10
Oostende Roeselare
0 2002
2003
2004
Sint-Niklaas Turnhout
Zowel het gewaarborgd inkomen voor bejaarden als de inkomensgarantie zijn financiële tegemoetkomingen, die de overheid verstrekt aan senioren die de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar bereikt hebben en die door omstandigheden geen of geen voldoende loopbaan hebben kunnen opbouwen. Het is een soort leefloon dat wordt toegekend aan senioren die over onvoldoende bestaansmiddelen beschikken. Ook hier zien we een (kleine) daling van het aantal senioren dat van een GIB of inkomensgarantie moet leven. Toch scoort Brugge met 54,2 personen op 1 000 inwoners relatief hoog ten opzichte van de andere centrumsteden.
30 31
Bron: www.lokalestatistieken.be Bron: www.lokalestatistieken.be
26
4.4.
Schuldenproblematiek blijft stijgen
Een problematiek die de laatste 10 jaar een sterke stijging kende, is de problematiek van de overmatige schuldenlast. Op gemeentelijk niveau bestaan hier geen statistieken van, wel op het niveau van het arrondissement Brugge: uit deze cijfers32 blijkt dat 2,9% van de bevolking een betalingsachterstal heeft van minstens 2 maanden voor één of andere (geregistreerde) lening. Dit zou betekenen dat er in Brugge zelf ongeveer 2 700 personen een achterstallige lening hebben. Daarnaast zijn er echter nog heel wat mensen die te kampen hebben met achterstallige betalingen van huishuur, energie en andere rekeningen. Zo worden in Brugge maandelijks een 100-tal dossiers voorgelegd aan de Lokale Adviescommissie wegens niet-betaling van de energiefactuur.
Grafiek 14: totaal actieve gebruikers dienst schuldbemiddeling OCMW- Brugge op 31 december33 600
553 495
500 417
400 306 273
300 178
200 104
100 0 00
01
02
03
04
05
06
De cijfers van de Dienst Schuldbemiddeling spreken boekdelen. Waar op 31 december 2000 nog een 100-tal personen/gezinnen begeleid werden door deze dienst, steeg dit cijfer tot 553 op 31 december 2006. Er werd ook een Voortraject opgestart binnen de Dienst Schuldbemiddeling, omdat vastgesteld werd dat heel wat cliënten niet in aanmerking kwamen voor een “schuldbemiddeling”, omdat ze zelfs onvoldoende inkomen hadden om, naast de noodzakelijke inkopen, ook hun maandelijkse kosten (huur, energie, …) te betalen.
32 33
Bron: Nationale Bank (www.nbb.be) Gegevens dienst schuldbemiddeling OCMW Brugge
27
4.5.
Geografische spreiding van personen die een risico op (kans)armoede lopen
Om tot een eenvoudige en gemakkelijk te begrijpen identificatie van aandachtsbuurten te komen, werd in de atlas Kesteloot voor een aantal indicatoren een drempelwaarde bepaald, waarboven of waaronder de toestand als “kansarmoede-risico” wordt beschouwd. De drempelwaarden zijn zo gekozen dat ongeveer 15% van de gemeenten in West-Vlaanderen boven of onder de waarde scoren. Volgende drempelwaarden werden gehanteerd.
Kaart 4: kansarmoede-indicatoren34 -
-
éénoudergezinnen met kinderen; niet-Europeanen; werkzoekende éénoudergezinnen; werkzoekenden jonger dan 25 jaar; werkzoekenden die langer dan 1 jaar werkloos zijn; leefloongerechtigden; 2 jaar schoolse achterstand 3°SO; gemiddeld inkomen per persoon; geboorten in kansarme gezinnen.
Wijken die op meer dan 4 items boven de drempelwaarde scoorden, werden ingekleurd.
Op de kaart wordt een duidelijk beeld gegeven van de geografische spreiding van een aantal “risico”-wijken. We zien dat vrijwel de volledige binnenstad op meer dan 4 van de 9 risico-indicatoren scoort. In West-Brugge ligt deze score zelfs boven 6 op 9 risico-indicatoren. Ook in Sint-Pieters (Stubbekwartier, Molenwijk, Duivenslag, Zeveneke), Sint-Jozef, Assebroek (Ver-Assebroek), Sint-Michiels (Zwaenekerke, Boudewijnpark) en Zeebrugge (Stationswijk) zien we een hoge score in bepaalde statistische sectoren.
34
Gegevens steunpunt sociale planning – Provincie West-Vlaanderen, jaar 2005
28
HOOFDSTUK 2: GEÏNTEGREERDE VISIE OP LOKAAL SOCIAAL BELEID MISSIE In het eerste beleidsplan werd ook een duidelijke missie vooropgesteld, die de basis zal vormen voor de verdere uitwerking van het Lokaal Sociaal Beleidsplan:
De Stad en het OCMW Brugge willen in samenwerking met de lokale actoren een coherent Sociaal Beleid voeren dat gebaseerd is op een open communicatie met de bevolking en alle betrokken actoren. Via dit beleid willen we aan alle inwoners een kwalitatieve en geïntegreerde eerstelijns35dienst- en hulpverlening bieden: die tegemoetkomt aan de specifieke noden van de bevolking; met bijzondere aandacht voor kwetsbare groepen; rekening houdend met regionale en lokale evoluties. Dit willen we realiseren: door de realisatie van een laagdrempelige Sociaal Huis; door coördinatie en samenwerking op alle beleidsterreinen die verband houden met het Lokaal Sociaal Beleid. Deze missie kan vertaald worden in drie niveau’s: - het creëren van een duidelijk en toegankelijk dienst- en hulpverleningsaanbod voor alle burgers (met specifieke aandacht voor bepaalde doelgroepen, die nu de weg niet vinden naar het aanbod) = cliëntniveau; - het streven naar een overleg en samenwerking tussen de verschillende actoren, die rond een bepaald domein werkzaam zijn = organisatieniveau; - het maken van een globaal plan, over de verschillende bevoegdheden heen, om tot een coherent en eenvormig beleid te komen = beleidsniveau. Vanuit deze missie willen we per beleidsdomein op basis van een externe en interne omgevingsanalyse nagaan wat de actuele situatie is en welke noden in de toekomst zullen aangepakt worden. In een conclusie willen we telkens vanuit een visie een aantal concrete doelstellingen en acties vooropstellen.
35
Dit begrip is misschien wat verwarrend. Maar in feite willen we hier enkel mee aangeven dat dit beleidsplan niet handelt over zeer gespecialiseerde dienst- en hulpverlening voor specifieke doelgroepen en/of problematieken.
29
A.
Maatschappelijke Dienstverlening
In deze interne omgevingsanalyse willen we ons beperken tot het bekijken van de algemene tendensen in het kader van de hulpverlening in Brugge. In de volgende hoofdstukken wordt dieper ingegaan op de dienst- en hulpverlening op de verschillende beleidsvlakken. A.1.
Specialisatie en versnippering
Zeker de laatste decennia werd het “welzijnslandschap” grondig hervormd en werd de basis gelegd voor een beleid van samenwerking tussen lokale besturen en private partners (cfr. Inleiding 5.1.4.). Ondanks de fusiebeweging van eind de jaren ’90, waarbij heel wat kleinere hulpverlenende organisaties werden samengesmolten, blijft het welzijnslandschap nog steeds diffuus en ondoorzichtig. De zuilgebonden dienstverlening is in de loop van de voorbije jaren dan misschien wel wat vervaagd, maar door de specialisatie van de hulpverlening voor specifieke problematieken of doelgroepen is een nieuw soort versnippering ontstaan. Bovendien moet de burger steeds opnieuw op zoek naar de juiste dienst die een antwoord kan bieden op zijn vraag. Een globale aanpak (dienstverlening op maat) van de hulpvragen van de klant dreigt te ontsporen in een kluwen aan dienstverleners. Ook de ingangspoort tot de hulpverlening is er zeker niet gemakkelijker op geworden. Het is voor maatschappelijk werkers niet eenvoudig om te weten met welke vraag ze bij welke dienst terecht kunnen, laat staan voor de burgers. A.2.
Kansen tot samenwerking
In diezelfde periode werd vanuit de Vlaamse regering ook de strategische planning op lokaal niveau gestimuleerd. Waar beslissingen pakweg 10 jaar geleden vooral op Vlaams niveau werden genomen, wordt nu aan het lokaal bestuur gevraagd om een belangrijke rol te vervullen in de uitbouw van verschillende beleidsdomeinen. Een eerste aanzet werd gegeven door het decreet op het Sociaal ImpulsFonds (1996), waarbij de stad en het OCMW de opdracht kregen om samen met de lokale actoren een strategisch “sociaal” plan op te maken. De samenwerking tussen de openbare besturen en de private partners kreeg een nieuwe impuls. Ondertussen zijn we 10 jaar verder. De openbare en private sectoren groeien langzaam naar elkaar toe. Het besef groeit dat samenwerking een noodzaak is om een kwalitatieve (en betaalbare) dienstverlening aan te bieden aan de burger. De cliënt moet hierbij een centrale plaats krijgen, waarrond de hulpverlening zich als netwerk ontspint. A.3.
Conclusie
Algemeen kunnen we stellen dat Brugge niet geconfronteerd wordt met een grote armoedeproblematiek (wat uiteraard niet betekent dat er geen mensen in armoede leven in Brugge). Toch zien we dat er een aantal groepen zijn die specifieke aandacht vragen in het kader van een Lokaal Sociaal Beleid. We denken hierbij aan de groep jongere leefloongerechtigden, senioren die van een gewaarborgd inkomen moeten leven en personen die genieten van een WIGW-statuut (nu omniostatuut). Ook aan de stijgende groep mensen met een overmatige schuldenlast, moeten we proberen de komende jaren een halt toe te roepen. Brugge telt heel wat hulpverleningsdiensten die mee kunnen helpen om personen die het moeilijk hebben te ondersteunen om uit de spiraal van kansarmoede te geraken. Versnippering zorgt er echter voor dat niet steeds even efficiënt gewerkt wordt. Door het kluwen aan diensten is het voor de burger ook moeilijk geworden om de juiste toegang tot hulpen dienstverlening te vinden.
30
Dit blijkt ook uit een onderzoek uitgevoerd door de Regionale Welzijnsraad rond opvoedingsondersteuning in de regio Brugge: hierin wordt gesteld dat heel wat diensten wel met opvoedingsondersteuning bezig zijn, en dat cliënten niet zozeer behoefte hebben aan (nog) een nieuwe dienst, maar wel aan een goede dienstverlening (als ze maar geholpen worden en weten waar ze daarvoor terecht kunnen). Uit de rondvraag bij ouders geeft ½ aan dat een laagdrempelig initiatief, waar een eerste onthaal zou gebeuren, een meerwaarde zou zijn. De toegang tot 1. 2. 3.
de dienstverlening moet steunen op drie speerpunten: het Sociaal Huis; wijk- of buurtcentra; specifieke “winkels”.
Het Sociaal Huis Het Sociaal Huis heeft een centrale onthaalfunctie. Hier moeten burgers terecht kunnen met alle vragen rond hulp- en dienstverlening. Een adequaat en gericht onthaal (intake), moet de bewoner op weg helpen naar de juiste dienst. Uiteraard is het Sociaal Huis niet de enige dienst die een informatie- en doorverwijsfunctie vervult naar de burgers, heel wat eerstelijnsdiensten nemen die taak op zich. Het Sociaal Huis wil zich vooral richten naar die inwoners die de weg naar de sociale dienstverlening in Brugge niet vinden. Via een interne analyse zal wel nog nagegaan moeten worden hoe dit centrale onthaal best verder georganiseerd wordt en hoe de dienstverlening van de Stad, het OCMW en andere partners beter op elkaar kan afgestemd worden. Het Sociaal Huis zal een zeer laagdrempelig, maar ook dynamische ingangspoort moeten worden. Iedere burger moet in dit Huis terecht kunnen en voor iedereen moet het Sociaal Huis zichtbaar worden. Daarnaast is het de bedoeling om ook rond specifieke thema’s (bijvoorbeeld wonen, opvoeding, …) informatie te geven aan de Brugse inwoners (zie verder: specifieke winkels). Wijk- of buurtcentra Als men de burger wil informeren, dan moet die informatie zo dicht mogelijk bij de burger komen; wil men inspelen op de noden van de buurt, dan moet men de buurt kennen. Het inbedden van “sociale” antennes in de verschillende wijken, zal dan ook een belangrijk zijn. Het zou dan ook goed zijn dat de Stad, het OCMW en lokale actoren de handen in elkaar slaan, en op wijkniveau de onthaal- en informatiefunctie realiseren. Hiertoe werden al een aantal stappen gezet. In het Zeebrugs Ontmoetingscentrum hebben reeds verschillende partners een zitdag in het buurthuis en is er regelmatig uitwisseling tussen verschillende diensten. Ook in Sint-Pieters willen de Stad en het OCMW samen een buurtcentrum uit bouwen. Specifieke “winkels” (De term “winkel” is ontleent aan de werk-“winkel”.) Via het algemeen onthaal (intake) kan een informatie- en doorverwijsfunctie gerealiseerd worden. De doorverwijzing moet echter accuraat kunnen gebeuren en mag niet leiden tot een ellenlange weg van de ene naar de andere dienst. In de Werkwinkel wordt aan werkzoekenden een “basisdienstverlening” geboden in het kader van tewerkstelling en opleiding. De meeste partners hebben er ook hun standplaats of hebben zitdagen.
31
B.
Seniorenbeleid
Zowel in het Seniorenbeleidsplan van de Stad als in de strategische nota van de Stad vinden we de zelfde visie terug: de senioren vormen een belangrijke groep in onze Brugse samenleving. Een toekomstgerichte beleidsaanpak van het ouder worden en van de senioren begint binnen het algemeen beleid. Het thema vergrijzing en senioren moet op alle beleidsvlakken aan bod komen (cultuur, sport, preventie, gezondheidszorg, informatie, participatie, ontspanning, dienstverlening, …). We willen senioren dan ook een plaats geven in de Stad en hen ondersteunen om zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving te kunnen wonen en leven. In dit hoofdstuk willen we ons beperken tot vier aandachtspunten betreffende het seniorenbeleid: huisvesting, zorg, mobiliteit en participatie. De thuiszorg wordt bovendien verder behandeld in een apart hoofdstuk. B.A.
Huisvesting voor senioren
Wanneer we het over huisvesting voor senioren hebben dan is het van belang om na te gaan welke woonvormen senioren op vandaag gebruiken en hoe vraag en aanbod op elkaar afgestemd kunnen worden. B.A.1 Externe omgevingsanalyse B.A.1.1.
Senioren vinden hun woning vaak onaangepast
Iets minder dan ¾ van de senioren heeft een eigen woning, 14,6% huurt op de private woningmarkt en 7,6% bewoont een sociale huurwoning. Het overgrote deel van de senioren (93%) woont nog zelfstandig thuis. Uit de bevraging36 blijkt echter dat de woning vaak niet aangepast is: 43% van de senioren geeft aan dat de woning ernstig onaangepast is en 42% vindt dat er sprake is van een matige tot lichte ongepastheid. Als reden van de onaangepastheid, kunnen we twee zaken onderscheiden: - de fysische toestand van de woning (trappen, slechte geluidsisolatie, inbraakgevoeligheid, te groot); - sociale contacten en voorzieningen (afstand kinderen, voorzieningen in de buurt). B.A.1.2.
Woon- en Zorgcentra richten zich vooral naar hoogbejaarden
Tabel 13: gemiddelde leeftijd van de bewoners in de woon- en zorgcentra van het OCMW37 2002 Ter Potterie Fabiola Sint-Clara 7-Torentjes Ten Boomgaarde Minnewater Van Zuylen
M 81,2 82,9 82,5 85 84 80 80,7
V 4 83,5 84 86 84 84 82
2003 M 79 83,7 82,5 85 84 83 83
2004 V 85 84,3 84 86 84 84 84,5
M 79 83,01 77,5 86 83 81 83
V 86 84,05 82,5 86 85 85 84,5
2005 M 79 84,8 78 84 81 80 80
V 86 84,3 84 86 85 84 84,5
Uit de cijfers van de gemiddelde leeftijd in de Woon- en Zorgcentra van het OCMW blijkt dat vooral de 80-plussers een kamer betrekken in het rusthuis. Eenzelfde evolutie is terug te vinden in de andere Woonen Zorgcentra. Het is net die groep die de komende jaren in Brugge ook zal toenemen. Bevolkingsprognoses voorspellen een toename van deze bevolkingsgroep met 2,5%.
36
Rapport behoefteonderzoek bij senioren/ opgemaakt door de Stedelijke Dienst Maatschappelijke Begeleiding o.l.v. prof. Dr. D. Verté, VIB en Lic. N. De Witte, hogeschool Gent 37 Zorgstrategisch plan OCMW-Brugge
32
B.A.1.3. Geografische spreiding
Kaart 5: Percentage alleenstaande 75 plussers en rusthuizen/serviceflats: geografische spreiding38
38
Gegevens steunpunt sociale planning Provincie West-Vlaanderen
33
Wanneer we de spreiding van het aantal rusthuisbedden en serviceflats/aanleunwoningen ten opzichte van het aantal alleenstaande 75-plussers bekijken kunnen we volgende zaken vaststellen: De spreiding van het aantal Woon- en Zorgcentra (en hun capaciteit) is niet gelijkmatig verspreid over het grondgebied: - afwezigheid van bejaardenopvang in Zeebrugge; - een te laag aantal bedden in sommige deelgemeenten, met name in Assebroek en Sint-Pieters; - een hoog aantal bedden in (of in de onmiddellijke omgeving van) de binnenstad. De serviceflats zijn vooral gelegen in het centrum en Assebroek. In andere deelgemeenten is het aanbod beperkt. Opvallend is echter dat er weinig alleenstaande 75-plussers in Zeebrugge wonen. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de afwezigheid van trans- en intramurale diensten.
B.A.2. Interne omgevingsanalyse B.A.2.1.
Woningen voor senioren
Het OCMW heeft ongeveer 470 woningen, verspreid over het grondgebied Brugge. De woningen zijn onder andere nieuwbouwhuizen of typische godshuizen, die grondig werden gerenoveerd. De voorwaarden zijn: - minstens 1 jaar in Brugge wonen; - 60 jaar of ouder zijn; - geen onroerende goederen bezitten. Er zijn nog steeds meer kandidaten dan beschikbare woningen, op 16 oktober 2006 stonden 230 personen op de wachtlijst. Voor een toewijzing wordt rekening gehouden met de hoogdringendheid en met sociale factoren. De huurprijs wordt bepaald door de grootte en de ligging van de woning en door het aangeboden comfort. Ook de private sector nam een aantal initiatieven. Het seniorenhof ‘De Gulden Kamer’ in het Mantelstuk 6 te Sint-Kruis is daar een voorbeeld van. Dit is een bouwproject waar woningen gebouwd werden op maat van senioren. De bouwmaatschappijen tenslotte zijn zich tevens bewust van de groeiende vraag naar betaalbare woningen voor senioren. Bij nieuwbouw of renovaties wordt aandacht geschonken aan specifieke woningen, aangepast voor senioren met fysische beperkingen. B.A.2.2.
Serviceflats
Tabel 14 capaciteit en programmacijfers serviceflats 39 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 Capaciteit serviceflats Capaciteit serviceflats Programmacijfers
242
264
264
264
300
340
364
364
576
583
590
597
604
609
634
640
De verhouding tussen de effectieve capaciteit en de programmacijfers moet gerelativeerd worden. De komende jaren staat immers de realisatie van heel wat bijkomende serviceflats op het programma.
39
Bron: www.lokalestatistieken.be
34
Het OCMW heeft een 85-tal dergelijke woongelegenheden in Brugge: - 25 aanleunwoningen bij het Woon- en Zorgcentrum De Zeventorentjes in Assebroek; - 15 serviceflats bij het Woon- en Zorgcentrum Ter Potterie in het centrum; - 9 aanleunwoningen bij het Woon- en Zorgcentrum Sint-Clara in het centrum; - 36 serviceflats bij het Woon- en Zorgcentrum Fabiola te Sint-Andries. Ook de private sector beschikt over een 76 dergelijke flats (24 bij WZC Sint-Jozef, 30 bij WZC Herdershove en 22 flats bij WZC Regina Coeli). Wanneer we de wachtlijst van het OCMW bekijken (4 september 2007) stellen we vast dat momenteel 147 kandidaten wachtende zijn op een serviceflat of aanleunwoning40. B.A.2.3.
Rusthuizen
Tabel 15: Invulling programmatie regio Brugge 41: 2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Capaciteit rusthuizen
1 246
1 248
1 313
1 290
1 290
1 290
1 308
1 316
Capaciteit rusthuizen – Programmacijfers
1 384
1 417
1 429
1 456
1 487
1 525
1 661
1 716
Statistiek42 RUSTHUIZEN
Gegeven Programmatie woongelegenheden Totaal erkend 1. waarvan openbaar 2. waarvan vzw 3. waarvan privé
2006 1 661 1308 759 509 40
In onderzoek (openbaar) Gepland 1. waarvan openbaar 2. waarvan vzw 3. waarvan privé Totaal
5 162 92 43 27 1 475
Uit deze cijfers blijkt dat de voorziene programmatie nog niet volledig werd ingevuld. Hierbij wordt echter geen rekening gehouden met de nog geplande capaciteit. Wanneer alle geplande rusthuisbedden worden gerealiseerd, dan zal de volledige programmatie normalerwijze ingevuld worden. Op 30 juni 2007 stonden 333 personen op de wachtlijst voor een rusthuisbed in één van de Woon- en Zorgcentra van het OCMW.43
40
Gegevens maatschappelijke dienstverlening OCMW Bron: www.lokalestatistieken.be 42 Zorgstrategisch plan OCMW Brugge 43 Gegevens maatschappelijke dienstverlening OCMW 41
35
B.A.3. Conclusie B.A.3.1.
Van aanpassingen aan de woning naar aangepaste woningen
De meeste senioren kiezen er voor om zo lang mogelijk thuis te wonen. Uit de enquête bij senioren blijkt echter dat hun woning niet altijd aangepast is aan hun fysieke toestand. Deze senioren moeten dan ook actief geïnformeerd worden over mogelijke premies om hun woning aan te passen. Daarnaast kunnen concrete initiatieven genomen worden om senioren te helpen bij aanpassingen in de woning. Ook het concept van “levenslang wonen” moet verder gepromoot worden bij de bevolking, projectontwikkelaars en bouwmaatschappijen. Gezien senioren verkiezen om in de woning te blijven wonen die ze ooit verworven hebben, moet deze woning ook (mits kleine ingrepen) aangepast kunnen worden aan een verminderd zelfredzaamheid. Anderzijds kan nagegaan worden op welke manier een soort doorschuifsysteem kan gepromoot worden. Senioren zouden hun vaak te grote woning dan kunnen ruilen voor een kleinere woning, waardoor er terug ruimte komt voor gezinnen met kinderen. B.A.3.2.
Huisvesting en zorg
Uiteraard is de manier van wonen ook nauw verbonden met de vraag naar zorg. We gaan hier dieper op in het volgende hoofdstuk. Maar zorg is meer dan alleen ondersteuning in huishoudelijke taken en persoonlijke verzorging. Ook aanwezigheid in de buurt van de nodige voorzieningen (vb. winkels, diensten, …), de omgeving (groen, rustbanken), het netwerk (contacten met andere senioren, buren, …), spelen een belangrijke rol bij de ondersteuning van het thuis wonen. Het lijkt dan ook een uitdaging voor de toekomst om na te denken over nieuwe vormen van wonen, zoals groepswonen, kangoeroewonen, … om in te spelen op de noden van een vergrijzende bevolking.
36
B.B.
Mobiliteit
De mate waarin senioren nog sociale contacten hebben, kunnen deelnemen aan activiteiten en zich kunnen handhaven in de eigen omgeving, … hangt ook af van de mogelijkheden om zich te verplaatsen. B.B.1. Interne omgevingsanalyse
Grafiek 15: Mate waarin ouderen vervoersproblemen ondervinden (%)44
8,2
4,3
16,4
71,1
nooit
zelden
soms
vaak
Uit het onderzoek van professor Verté blijkt dat 12,5% van de senioren soms of vaak vervoersproblemen heeft. Grafiek 16: aandeel (%) ouderen dat zich nooit verplaatst met de ….45
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
Brugge
i/b
ce nt ra
el b
le
us
n tre i
m in de
rm ob i
el en
ta x
bu s/
tra m
Vlaanderen
In vergelijking met de rest van Vlaanderen zijn er weinig Brugse senioren die nooit de bus (tram) nemen. Ook de trein scoort in Brugge beter dan het Vlaamse gemiddelde. De taxi en/of belbus wordt door 86% van de senioren nooit genomen.
44 en 46Gemeentelijke behoefteonderzoek senioren, Brugge 2004, Lic N. De Witte: Hogeschool Gent, Prof. D. Verté, Vrije Universiteit Brussel.
37
B.B.2. Externe omgevingsanalyse
Busvervoer Ongeveer 42% van de Bruggelingen neemt wekelijks de bus (14% zelfs dagelijks). Het busvervoer is dus een populair vervoermiddel voor senioren. Het busnetwerk is goed uitgebouwd. Bovendien is het busvervoer voor 65-plussers gratis.
Taxivervoer De taxi is wordt niet zo vaak gebruikt. Dit heeft zeker voor een stuk te maken met de prijs voor een taxirit. Wie wegens mobiliteitsbeperkingen geen gebruik meer kan maken van het openbaar vervoer, kan bij het OCMW onder bepaalde voorwaarden taxibonnen aankopen. Deze bons kosten € 2,50 per bon en hebben een waarde van € 5. Per maand kan je maximaal 10 taxibonnen aankopen. In 2006 maakten 462 senioren gebruik van het systeem van taxibons.
Aangepast vervoer Toch blijft (zeker voor senioren die niet meer mobiel zijn) aangepast vervoer een voorwaarde om te kunnen deelnemen aan activiteiten of sociale contacten. In Brugge is er één mindermobielencentrale. De mindermobielencentrale is een taxipost, waarbij vrijwilligers aan personen met mobiliteitsproblemen vervoer aanbieden, tegen een kleine vergoeding. Daarnaast zijn er ook heel veel organisaties, verenigingen en diensten, die zelf voorzien in het vervoer van senioren naar activiteiten of dagopvang. Vaak met de hulp van vrijwillige medewerkers. Ook ziekenfondsen voorzien (of komen tussen) in vervoer. Het gaat echter meestal over vervoer naar het ziekenhuis.
B.B.3. Conclusie Bruggelingen kunnen een beroep doen op een toegankelijk en goed georganiseerd busvervoer. Toch blijft vervoer van senioren, die niet alleen meer de straat op kunnen een belangrijk aandachtspunt. Aangepast vervoer door de uitbreiding van het aanbod in het kader van de mindermobielencentrale (eventueel in het kader van dienstencheques) en door het creëren van netwerken van vrijwilligers, zijn mogelijkheden die in de toekomst verder moeten uitgebreid worden. Ook een meldpunt waar Bruggelingen met mobiliteitsproblemen terecht kunnen met hun vragen, lijkt hierbij niet onbelangrijk. Deze taak kan eventueel opgenomen worden door het Sociaal Huis.
38
B.C.
Participatie van senioren
Participatie heeft hoofdzakelijk te maken met twee zaken: - actief (kunnen) deelnemen aan activiteiten, cultuur, ontmoeting, …; - actief kunnen meedenken rond beleid, doelstellingen en acties in de Stad.
B.C.1. Externe omgevingsanalyse B.C.1.1.
Actieve deelname
Dat actieve deelname aan activiteiten en sociale contacten geen evidentie zijn, blijkt ook uit het onderzoek van Prof. Verté.46 Ongeveer 21% van de senioren voelt zich soms tot vaak eenzaam en 16,5% heeft serieuze eenzaamheidsgevoelens. Lang niet iedereen vindt immers de weg naar verenigingen of culturele activiteiten. Ongeveer 60% van de senioren is lid van een vereniging, maar 33,3% weet niet dat er seniorenverenigingen zijn in de gemeente, hoewel 22,8% wel graag lid zou worden. Uit het zelfde onderzoek blijkt dat 15,1% van de senioren vrijwilligerswerk doet, maar nogmaals zoveel zouden dit ook graag doen. Kortom, heel wat senioren willen graag actief deelnemen aan verenigingen, activiteiten, … maar vinden op vandaag de weg niet. Ook cultuur blijkt voor vele senioren niet echt toegankelijk. Ongeveer 37% van de senioren neemt geen deel aan culturele activiteiten. Evenveel senioren vinden ook de weg naar de bibliotheek niet. Grafiek 17: Onderzoeksresultaten behoefteonderzoek: wordt er voldoende georganiseerd in de wijk voor 60-plussers47
ruim ruim voldoende onvoldoende 6% 8% voldoende onvoldoende 23% 18%
gaat wel 45%
Bovendien vindt slechts 29% van de senioren dat er voldoende georganiseerd wordt voor 60-plussers in de wijk.
46 en 46 Gemeentelijke behoeftenonderzoek senioren, Brugge 2004, Lic N. De Witte: Hogeschool Gent, Prof. D. Verté, Vrije Universiteit Brussel
39
B.C.1.2.
Actief meedenken
De seniorenadviesraad De Seniorenadviesraad is een volwaardig overlegplatform met adviserende bevoegdheid tegenover het Stadsbestuur en het OCMW. De raad heeft aandacht voor noden en problemen van senioren, probeert informatie in te winnen en nieuwe voorstellen door te geven. Met de Seniorenadviesraad wordt een forum aangeboden voor senioren. In de Seniorenadviesraad zetelen sociaal geëngageerde senioren die behoren tot erkende seniorenverenigingen, onafhankelijken en deskundigen op vlak van seniorenbeleid. Van ambtswege behoren de schepen voor seniorenbeleid, de OCMW-voorzitter, een OCMW-afgevaardigde en de seniorenconsulent van de Stad Brugge tot de Seniorenadviesraad. De algemene vergadering (alsook de kernvergadering) gaat 5 keer per jaar door. Daarnaast worden interne werkgroepen opgericht worden. Momenteel is er een werkgroep ‘verkeer, veiligheid en mobiliteit’ en een werkgroep ‘cultuur’. In deze werkgroepen zitten, naast de leden van de Seniorenadviesraad, vaak deskundigen uit het werkdomein. Bijvoorbeeld voor de werkgroep ‘verkeer’ zit de verantwoordelijke voor de Mobiliteitscel in de vergadering en een medewerker van de cel Preventie binnen de politie. Naast een huishoudelijk reglement heeft de Seniorenadviesraad een afsprakennota met het Stadsbestuur en het OCMW.
De Programmacommissie voor Dienstencentra Traditioneel richtten de dienstencentra zich naar senioren uit de wijk. De opdracht van de dienstencentra werd echter verruimd. Ze moeten zich omvormen tot buurtcentra die zich richten naar alle inwoners die ondersteuning nodig hebben om zelfstandig te blijven wonen. De Programmacommissie heeft tot taak om in het licht van deze evolutie de werking te evalueren en bij te sturen waar nodig. Die commissie bestaat niet alleen uit afgevaardigden van het OCMW, maar ook van de gebruikers, de Stedelijke Seniorenadviesraad, de Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap, het Buurtwerk, …
B.C.2. Interne omgevingsanalyse In onderstaande tabel vindt u een schematisch overzicht van de diensten die een opdracht opnemen of een aanbod bieden op de verschillende niveaus: - Het beleid: hierbij wordt nagegaan wie op dit vlak beleidsbeslissingen neemt. - Overleg: hierbij worden de verschillende overlegfora omtrent dit beleidsthema in kaart gebracht. - Coördinatie: wie neemt hierin een trekkersrol en coördinerende rol op? - Informatie: wie zorgt er voor dat de nodige informatie rond dit thema aan de burger (doelgroep) wordt gegeven? - Wie neemt welke deelfacetten/dienstverlening op wat betreft dit thema? Een dergelijke tabel wordt ook verder in de plan nog gebruikt.
40
Tabel 16: interne omgevingsanalyse seniorenbeleid
Beleid gemeentelijk vlak regionaal vlak Overleg gemeentelijk vlak regionaal vlak Coördinatie gemeentelijk regionaal vlak Informatie gemeentelijk Regionaal lopende acties initiatieven inzake
Participatie Meedoen vrije tijd Cultuur
Ontmoeting Vervoer Meedenken
gemeente
OCMW
x
x
andere (niet limitatief)
SIT seniorenadviesraad
seniorenadviesraad programmacommissie regionale welzijnsraad, SIT, WOAS, POAR
x
x
Dienst MB – Sociaal Huis
basisdienstverlening Sociaal Huis
Seniorenverenigingen
gemeente
OCMW
derden (niet limitatief)
x
x
x
x
x x (afspraken de lijn) x
x x (tussenkomsten, dagcentra) x
universiteit van de derde leeftijd, senioreacademie, … seniorenverenigingen mindermobielencentrale
De dienstverlening en activiteiten voor senioren zijn in Brugge reeds goed uitgebouwd. Zowel de Stad, het OCMW als lokale actoren hebben de voorbije jaren heel wat geïnvesteerd in voorzieningen voor en dienstverlening aan senioren. Er werden duidelijke beleidslijnen uitgetekend, rekening houdend met de vragen/noden van de senioren zelf. Ook op het vlak van informatie werden reeds heel wat initiatieven genomen. Toch blijkt onder andere uit het Seniorenbeleidsplan 2006-2007 dat niet alle senioren de weg vinden naar dienstverlening, verenigingen of activiteiten. Om hieraan tegemoet te komen werd door het stadsbestuur een seniorengids opgemaakt, die aan alle 60-plussers wordt toegestuurd. Informatieverstrekking aan senioren zal echter ook een blijvend aandachtspunt worden bij de uitwerking van het Sociaal Huis.
41
B.C.3. Grasduinen in andere beleidsplannen Uit het onderzoek48 bij senioren blijkt dat 30,4% van de senioren een maandinkomen heeft van minder dan € 1 000. Meer dan één derde van de senioren verklaart ook moeilijk tot zeer moeilijk rond te komen met zijn/haar inkomen. Een laag inkomen is vaak ook een drempel om deel te nemen aan initiatieven. In Brugge werden reeds een aantal maatregelen genomen om activiteiten, culturele evenementen, … goedkoper te maken voor senioren. Deze inspanningen moeten misschien nog uitgebreid worden en zich vooral moeten richten naar die senioren die het financieel moeilijk hebben.
B.C.4. Conclusie B.C.4.1.
Goede informatie en aandacht voor maatschappelijke participatie
Goede informatie en het verlagen van de drempel om deel te nemen aan het maatschappelijk leven zullen de komende jaren belangrijke uitdagingen vormen. Gelukkig kunnen we hier voortbouwen op wat reeds bestaat. Wat informatie betreft, zullen alle actoren (dienstencentra, sociale diensten, Sociaal Huis en verenigingen) inspanningen moeten leveren om de senioren te bereiken. Ervaring leert dat persoonlijk contact met de senioren hierbij heel belangrijk is. Via papieren of digitale informatie worden op vandaag nog heel wat mensen niet bereikt. Het zijn vaak de senioren die het reeds moeilijk hebben om te participeren aan cultuur, activiteiten en verenigingen die op vandaag deze informatie moeten missen. Ook hier kunnen best initiatieven in samenwerking met de verenigingen waar armen het woord nemen rond participatie uitgewerkt worden. Tenslotte zullen we de komende jaren vooral aandacht moeten hebben voor de participatie van senioren die het financieel moeilijk hebben. Senioren krijgen nu reeds korting op verschillende (culturele) activiteiten. Misschien moet wel gedacht worden aan een bijkomende korting voor mensen laag inkomen (bijvoorbeeld omniostatuut). Seniorenverenigingen zijn voor vele senioren een belangrijke bron van contact en activiteit. Toch vindt niet iedereen de weg naar deze verenigingen. Uit de enquête bij senioren blijkt dat 60% van hen wel lid is van één of andere vereniging (25% van een seniorenvereniging). De seniorenvereniging zouden echter hun ledenaantal kunnen verdubbelen, want ongeveer één vierde van de senioren geeft aan dat hij/zij wel lid wil worden van een seniorenvereniging. Actieve rekrutering is dan ook de boodschap voor deze verenigingen. Actieve rekrutering vergt echter een belangrijke inzet van de vrijwillige medewerkers van deze verenigingen. Ondersteuning van dergelijke vrijwilligerswerk blijft dan ook een aandachtspunt. B.C.4.2.
Inspraak
De inspanningen om senioren een stem te geven in het beleid via de Seniorenadviesraad moeten blijvend gewaardeerd en ondersteund worden. Hiertoe werd reeds een eerste stap gezet door een afsprakennota, waardoor deze raad erkend wordt als adviesorgaan in het kader van seniorenbeleid en andere beleidsdomeinen, die hiermee een link hebben. Op vandaag is de programmacommissie vooral gericht op de praktische werking van het dienstencentrum (activiteiten). Het zou goed zijn dat deze commissie in de toekomst ook verder nadenkt over de uitbouw van het dienstencentrum als spil binnen de (thuis)zorg en de netwerkvorming bij senioren.
48
Gemeentelijke behoefteonderzoek senioren, Brugge 2004, Lic N. De Witte: Hogeschool Gent, Prof. D. Verté, Vrije Universiteit Brussel
42
C.
(Thuis)zorgbeleid
Zoals in het vorige hoofdstuk reeds werd aangegeven, wordt vertrokken vanuit de visie dat inwoners zo lang mogelijk in hun eigen omgeving (en woonst) moeten kunnen blijven wonen. Wanneer zelfstandig wonen niet maar kan, wordt steeds gekeken naar de minst ingrijpende zorg om er voor te zorgen dat de zorgvrager een kwalitatief leven kan lijden. Dit kan gaan van ondersteuning thuis, tot opname in een residentiële zorgvoorziening. In dit hoofdstuk willen we vooral nagaan wie nood heeft aan thuiszorg (en wat deze thuiszorg moet inhouden), welke dienstverlening nu reeds wordt aangeboden en waar eventuele knelpunten zitten.
C.1.
Externe omgevingsanalyse
De vraag naar (permanente) thuishulp leeft vooral bij twee doelgroepen: - personen die omwille van een fysische handicap hulp nodig hebben; - (oudere) senioren die voor een aantal taken aangewezen zijn op hulp van derden en waar het sociale netwerk om deze hulp te bieden vaak ook ontbreekt. Grafiek 18: aandeel gerechtigden op een tegemoetkoming aan personen met een handicap op 1 000 inwoners (jaar 2006 )49 40 33,6
Oostende
22,7
30,2
Kortrijk
22,7
28,4
30,1
Brugge
Turnhout
22,7
Sint-Niklaas
21,1
Antwerpen
20,6
Genk
20,2
Hasselt
20
19,4
Gent
25
Mechelen
30
28,9
Aalst
35
16,2
15 10
Leuven
0
Roeselare
5
De tegemoetkomingen worden toegekend aan de persoon met een handicap, waarbij vastgesteld wordt via een medisch onderzoek, dat het verdienvermogen serieus is aangetast en/of dat de zelfredzaamheid in kleinere tot grotere mate (categorieën) is verminderd. In Brugge wonen ongeveer 3 400 personen (28,9 op 1 000 inwoners) die een tegemoetkoming aan personen met een handicap ontvangen.
49
Bron: www.lokalestatistieken.be
43
Grafiek 19: aandeel gerechtigden op een tegemoetkoming voor Hulp aan Bejaarden op 1 000 inwoners (jaar 2006)50 120,0
106,4
100,0
90,9
Antwerpen
Gent
54,2
55,0
55,7
70,9
72,3
Genk
50,9
Hasselt
49,9
Oostende
48,8
Mechelen
47,0
Sint-Niklaas
60,0
Turnhout
80,0
Brugge
82,1
35,4
40,0
Roeselare
Aalst
Leuven
0,0
Kortrijk
20,0
De tegemoetkoming voor Hulp aan Bejaarden wordt toegekend aan de bejaarde persoon, bij wie een gebrek aan of een vermindering van zelfredzaamheid werd vastgesteld. Voor de berekening van de graad van zelfredzaamheid wordt rekening gehouden met de volgende factoren: - de mogelijkheid om zich te verplaatsen; - om voeding te nuttigen of te bereiden; - om voor zijn persoonlijke hygiëne in te staan en zich te kleden; - om de woning te onderhouden en huishoudelijk werk te verrichten; - om te leven zonder toezicht, bewust te zijn van gevaar en het gevaar te kunnen vermijden; - de mogelijkheid tot communicatie en sociaal contact. Ongeveer 7% van de bevolking ouder dan 65 jaar heeft recht op een tegemoetkoming voor Hulp aan Bejaarden. Dit vertegenwoordigt ongeveer 1 650 personen.
Grafiek 20: aantal begunstigden Zorgverzekering
51
3500 3000 2500 2000 mantel en thuiszorg
1500
residentiële zorg
1000 500 0 2003
2004
2005
2006
jaar
50 51
Bron: www.lokalestatistieken.be Bron: www.lokalestatistieken.be
44
Ook de zorgverzekering geeft een indicatie van het aantal personen die zorg nodig hebben. In 2006 kregen 1 272 begunstigden in Brugge een vergoeding voor residentiële zorg en 1 868 in het kader van mantel- en thuiszorg. Grafiek 21: percentage senioren dat hulp nodig heeft bij…52 100 90 80 70 60 Brugge Vlaanderen
50 40 30
23,4
18,8
20 10
23,5
9,3
20,5
11
0 persoonlijke verzorging
huishouden
persoonlijke verplaatsingen
Tenslotte geeft 23,4% van de senioren aan dat ze hulp nodig hebben bij huishoudelijke taken en 9,3% bij persoonlijke verzorging. Ongeveer 1/5 van de senioren heeft ook hulp nodig bij persoonlijke verplaatsingen.
52
Gemeentelijke behoeftenonderzoek senioren, Brugge 2004, Lic N. De Witte: Hogeschool Gent, Prof. D. Verté, Vrije Universiteit Brussel
45
C.2.
Interne omgevingsanalyse
Heel wat actoren zijn actief op het terrein van de thuiszorg, zowel professionelen als vrijwilligers/familie. Onderstaande figuur heeft een overzicht van alle zorgverleners binnen de thuiszorg.
Schema 1: overzicht zorgverleners thuiszorg
Mantelzorg (het natuurlijk zorgmilieu) = gezin en naaste familieleden
Professionele basisdiensten - huisarts - thuisverpleging
- apotheker - diensten voor gezinszorg
Aanvullende diensten mantelzorg
zorgbehoevende persoon
-
ergotherapeuten - logopedisten kinesitherapeuten - voetbehandeling diëtist - tandarts aan huis oppas of assistentie - poetshulp nachtopvang - klusjesdiensten tijdelijke opvang buitenhuis opvang van senioren in gastgezin of welkomgezin maaltijdverstrekking aan huis vrije tijd en vakanties
Ondersteunende diensten
Voor specifieke doelgroepen -
centra voor ontwikkelingsstoornissen kinderen met chronische ziekte of handicap op school vroeg- en thuisbegeleidingsdiensten expertisecentra dementie palliatieve patiënten geestelijke gezondheidszorg diensten voor pleegzorg kinderen- en jongerenwerking psychiatrische zorg voor patiënten in de thuissituatie
- zelfhulpgroepen en patiëntenverenigingen - lokale en regionalen dienstencentra - ziekenfondsen - samenwerkingsinitiatieven - OCMW’s - vrijwilligerswerk - verenigingen voor gebruikers en mantelzorgers - andere sociale diensten - privé personen …
Het zou ons echter te ver leiden om alle ondersteunende diensten, aanvullende diensten, specifieke disciplines, … hier te bespreken. We willen ons hier beperken tot de een aantal vaststellingen en tendensen. We willen hierbij zeker geen afbreuk doen aan vormen van ondersteuning die hier niet vermeld worden, noch aan gespecialiseerde zorg. Om hieromtrent een degelijke analyse te maken, zijn op vandaag echter te weinig gegevens voor handen of zou de analyse te specifiek worden.
46
C.2.1. Mantelzorg: vooral de partner en kinderen
Grafiek 22: Mantelzorg: het percentage senioren dat hulp ontvangt van …53 100 90 80 70 60 50 40
partner
0
kinderen
10
9,3
10,3
10
7,5 buren
20
vrienden en kennissen
28,2
familie
24,4
kleinkinderen
30
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de partner en de kinderen het vaakst hulp bieden. Heel wat senioren (7,5%) kunnen echter ook terugvallen op de hulp van buren en 1,8% van hen doet een beroep op vrijwilligers. Uit het seniorenbehoefteonderzoek blijkt echter ook dat 8,5% van de Brugse senioren op niemand kan terugvallen als ze hulp nodig (zouden) hebben.
C.2.2. Aanbod voor hulp bij huishoudelijke karweitjes, boodschappen en dergelijke beperkt?
Grafiek 23: Thuiszorg: het percentage senioren dat hulp ontvangt van …54 100 90 80 70 60
0,6
1,2
3,7
0,9
klusjesdienst
warme maaltijden
dienstencentrum
poetsdienst / bejaardenhulp
3,2
boodschappendienst
17,6
gezinshulp
50 40 30 20 10 0
Ongeveer 1 op 4 senioren geeft aan hulp nodig te hebben bij het huishouden. Toch blijkt slechts 17,6% gebruik te maken van poetsdienst/bejaardenhulp en 3,2% van gezinshulp. Hulp van een boodschappendienst of klusjesdienst wordt maar door zeer weinig senioren gebruikt. Slechts 0,9% van de senioren maakt bovendien gebruik van een dienstencentrum.
53
en 54Gemeentelijke behoeftenonderzoek senioren, Brugge 2004, Lic N. De Witte: Hogeschool Gent, Prof. D. Verté, Vrije Universiteit Brussel
47
C.2.3. Vraag naar thuiszorg groeit, maar ook vraag naar gezinszorg en poetsdienst Tabel 17: aantal uren die gepresteerd worden door de diensten gezinszorg55
Gezinszorg
2002
2003
2004
Brugge
329 239,60
329 871,40
333 595,50
Kortrijk
224 426,20
223 788,70
214 766,30
Hasselt
157 178,00
153 055,70
152 769,30
2002
2003
2004
Brugge
223 365,90
227 813,40
235 539,00
Kortrijk
142 259,40
140 046,20
136 785,60
Hasselt
86 346,70
82 796,50
92 505,90
Poetsdienst
In tegenstelling tot andere steden, zoals Kortrijk en Hasselt, steeg het aantal gepresteerde uren gezinszorg de voorbije jaren. De daling in de andere steden heeft waarschijnlijk ook te maken met het feit dat een aantal taken nu ook opgenomen worden door dienstenbedrijven (in het kader van de dienstencheques). Ook in Brugge werd echter een dergelijk aanbod uitgebouwd. Daaruit kunnen we alleen maar concluderen dat de vraag naar thuishulp sterker is toegenomen in Brugge.
C.2.4. Nieuwe spelers op de markt
De dienstencheques Dienstencheques werden in het leven geroepen door de federale regering met 2 doelstellingen: het creëren van tewerkstelling (vooral voor laaggeschoolden) en het inspelen op de vraag naar hulp in het huishouden. Deze dienstverlening richt zich niet enkel naar personen die omwille van fysische redenen het huishouden niet aankunnen, maar naar alle inwoners. Vooral tweeverdieners (die omwille van een gebrek aan tijd, of omwille van de vraag naar meer vrije tijd, … een gedeelte van het huishouden willen uitbesteden) maken van deze diensten gebruik.
De buurt- en nabijheidsdiensten Buurt- en nabijheidsdiensten komen tegemoet aan diverse noden. Sommigen richten zich op diensten aan personen en gezinnen (thuishulp, kinderopvang, klussen), anderen bieden collectieve diensten aan of werken in kansarme buurten (buurtonderhoud, milieu, toerisme) en nog anderen zijn een mengvorm van beiden. Elke buurt- en nabijheidsdienst voldoet tegelijkertijd aan de volgende drie voorwaarden: Een buurt- en nabijheidsdienst biedt kansen op duurzame werkgelegenheid voor specifieke doelgroepen. Daarvoor ontwikkelt de buurt- of nabijheidsdienst specifieke arbeidsvormen waarvan hij ook expertisedrager is. Een buurt- en nabijheidsdienst biedt kwalitatieve nutsdiensten aan personen, gezinnen of buurten. Het gaat om bestaande of nieuwe noden die vandaag onvoldoende zijn ingevuld. Een buurt- en nabijheidsdienst hanteert een participatieve aanpak. Bij de uitbouw van de dienst moeten medewerkers, klanten en andere relevante actoren (lokale besturen, sectorale actoren, …) worden betrokken. In Brugge werden in samenwerking met de Stad en het OCMW een drietal buurtdiensten opgericht. Twee daarvan richten zich uitsluitend naar opvang en speelpleinwerking voor kinderen. De buurtdienst Zeebrugge (ZOC) heeft echter ook een klusjes- en boodschappendienst.
55
www.lokalestatistieken.be
48
Daarnaast zijn er nog een aantal andere diensten die een dienstverlening bieden aan personen die hulp nodig hebben in het huishouden. We denken hierbij aan PWA (klusjes) en de dienstverlening van de vereniging WOK in het kader van arbeidzorg (boodschappen, hulp in het huishouden, klusjes, …). Maar ook vanuit verschillende ziekenfondsen en andere sociale organisaties (onder andere vrijwilligerswerk) worden initiatieven op dit vlak genomen.
Verruimde doelgroep voor de dienstencentra De dienstencentra kregen de opdracht mee om informatie, activiteiten en dienstverlening aan te bieden aan lokale bewoners. Doelstelling hierbij is dat mensen, die ondersteuning nodig hebben, op een kwaliteitsvolle manier, in het vertrouwde omgeving, kunnen blijven wonen. Het behoud of het verhogen van de zelfstandigheid van de gebruikers en het bijdragen tot de integratie in de lokale leefgemeenschap zijn twee belangrijke peilers van de dienstencentra. Waar deze dienstencentra zich in het verleden vooral richtten naar senioren, wordt nu duidelijk een verruimde doelgroep beoogd: ook iedere buurtbewoner met een verminderde zelfredzaamheid die op zoek is naar informatie, dienstverlening of sociale contacten, kan in het dienstencentrum terecht. C.2.5. Overzicht dienstverleners In de onderstaande tabel hebben we gepoogd een overzicht te geven van de verschillende actoren die dienstverlening bieden in het kader van thuiszorg. Dit overzicht is waarschijnlijk niet volledig, maar geeft wel een idee van het dienstverleningslandschap. Bovenaan de tabel wordt ook aangegeven welke actor bezig is rond de opmaak van lokale en/of regionale beleidskeuzes en doelstellingen, wie de acties coördineert en waar het overleg plaatsvindt. Wanneer we het overzicht bekijken, valt op dat de dienstverlening in Brugge goed uitgebouwd is. Alleen op het vlak coördinatie, afstemming en overleg op gemeentelijk vlak blijven de vakjes leeg. Deze taak wordt echter voor een groot stuk opgenomen door het SIT (Samenwerkingsinitiatief Thuiszorg). Het SIT fungeert als overlegplatform en ondersteunt/coördineert de zorg- en hulpverlening rond de patiënt. Dit vormt tevens een vereiste om erkend te worden. Wanneer het samenwerkingsinitiatief in de thuiszorg als overlegplatform fungeert, neemt deze een aantal taken op zich: de thuiszorg bekend maken en stimuleren; het verspreiden van nuttige informatie voor thuisverzorgende en thuisverzorgers; taakafspraken maken binnen de regio tussen alle bij het samenwerkingsinitiatief betrokken leden en andere geïnteresseerde personen of organisaties uit de thuisverzorging; projecten of andere initiatieven opstarten die de kwaliteit van de thuisverzorging bevorderen of de thuisverzorgers ondersteunen; afspraken maken over en het op elkaar afstemmen van vormingsinitiatieven van onder meer interdisciplinaire samenwerking; het doorverwijzen in geval van specifieke individuele vragen.
49
Een andere taak die de samenwerkingsinitiatieven in de thuiszorg op zich nemen, is het ondersteunen en het coördineren van de zorg- en hulpverlening. Het ondersteunen en coördineren van de zorg- en hulpverlening is gebouwd rond 3 pijlers, namelijk zorgbemiddeling, zorgenplan en zorgbemiddelaar. De zorgbemiddelaar is de persoon die instaat voor de coördinatie van de zorg voor de patiënt. Hiervoor wordt een zorgenplan opgesteld. De patiënt kan zelf een zorgbemiddelaar aanduiden. De zorgbemiddelaar is één van de zorgverleners van de patiënt. De zorgbemiddelaar informeert de patiënt en de thuisverzorgers over de bestaande voorzieningen, hulpmiddelen en tegemoetkomingen. Rekening houdende met de aard van de behoeften wordt de zorgbehoevende naar bevoegde diensten of disciplines doorverwezen. Hij of zij moet erop toezien dat de belangen van zowel de patiënt als de thuisverzorgers worden gerespecteerd. De zorgbemiddelaar stelt een zorgenplan op voor de zorgbehoevende die nood heeft aan ondersteuning en coördinatie van de thuisverzorging. Het is tevens de taak van de zorgbemiddelaar om de werking van de verschillende partners op elkaar af te stemmen. Het zorgenplan heeft als doelstelling de zelfredzaamheid van de patiënt en het ondersteunen van de thuisverzorging te bevorderen. Dit is mogelijk doordat het zorgenplan een goede afsprakenregeling bevat en streeft naar een aangepaste zorg- en hulpverlening. Samenwerking met minstens drie zorgverleners, waaronder de huisarts, tenminste een andere professionele zorgverlener en/of niet-professionele zorgverleners is vereist bij het opstellen van een zorgenplan. Uit de praktijk leert men dat overleg met de verschillende betrokken zorgverleners zeer efficiënt is als men nood heeft aan zorg aan huis. Een zorgenplan is een document waar de gemaakte afspraken worden neergeschreven. Op die manier is het zorgenplan een middel om communicatie te bevorderen, zorgaanbod op de zorgvraag af te stemmen en zo de hulpverlening transparanter te maken. Het thuiszorg-communicatieschrift is het instrument in West-Vlaanderen om het bovengaande te kunnen realiseren. De samenwerkingsinitiatieven in de thuiszorg vallen samen met de geïntegreerde diensten voor thuisverzorging. De Geïntegreerde Diensten voor Thuisverzorging (GDT) zijn diensten die op basis van federale reglementering (en dus onder andere opdrachten opgelegd door de federale overheid) door de Vlaamse overheid erkend worden. Via de GDT’s kunnen zorgverstrekkers, onder bepaalde voorwaarden, een tegemoetkoming krijgen voor multidisciplinair overleg rond patiënten. Dit op zich zorgt reeds voor een overleg tussen de dienstverleners op het werkveld.
In de regio Brugge werden in 2005 457 (waarvan 158 nieuwe) zorgplannen opgesteld. Er werd 29 maal een overleg georganiseerd in het kader van het GDT. Tenslotte zien we ook dat heel wat diensten zelf de “zorgcoördinatie” opnemen (los van het zorgplan en het SIT). Vaak zijn dit de maatschappelijk werkers van een ICAW, CAW, OCMW of neemt de huisarts deze taak op. Alleen moeten we vaststellen dat veel afhangt van de goodwill van de dienstverlener omdat er geen structurele afspraken gemaakt worden rond samenwerking en zorgcoördinatie.
50
Wat het informeren van personen die zorg nodig hebben, is heel wat know how in Brugge aanwezig. Sociale diensten van CAW’s, OCMW, ziekenhuizen, … nemen hier een taak in op. De meest gespecialiseerde diensten zijn echter de ingebouwde CAW’s van de ziekenfondsen. Zij willen zich ook in de toekomst graag op dit vlak profileren.
Tabel 18: interne omgevingsanalyse: thuiszorg
BELEID gemeentelijk vlak regionaal vlak OVERLEG gemeentelijk vlak regionaal vlak COÖRDINATIE gemeentelijk regionaal vlak INFORMATIE gemeentelijk
gemeente
OCMW
andere (niet limitatief)
x
x
organisatiegebonden
SIT
SIT
Dienst MB – Sociaal Huis
basisdienstverlening – Sociaal Huis
ingebouwde CAW's, ziekenfondsen, autonome CAW's, onthaal, sociale diensten, ziekenhuizen
Regionaal
ACTOREN
stad
OCMW
Thuisverpleging
Gezinszorg Poetshulp
x
Dienstencentra
x
derden (niet limitatief) Ziekenfondsen, zelfstandigen, Cura, Wit-gele kruis, Paramedica Solidariteit voor het Gezin, Thuiszorg Bond Moyson, Familiezorg, Familiehulp Dienstenchequebedrijven
Solidariteit voor het Gezin, Thuiszorg Bond Moyson, Aanvullende thuiszorg, vzw Oppas, e.a.
Oppashulp Ondersteuningsdiensten - klusjesdienst
X (buurtdiensten)
WOK
- boodschappen aan huis
X (buurtdiensten)
WOK
- maaltijden - personenalarmtoestel
X
Handelaars
x
- vervoer
x
Ziekenfondsen Ziekenfondsen, mindermobielencentrale
51
C.2.6. Van rusthuizen naar Woon- en Zorgcentra De voorbije jaren wordt minder gesproken over rusthuizen maar meer en meer van Woon- en Zorgcentra. Hiermee wordt aangegeven dat het rusthuis op vandaag meer is dan een residentieel verblijf voor senioren. In samenwerking met ander partners nemen rusthuizen meer en meer taken op in het kader van thuiszorgondersteuning (onder andere via kortverblijf, dagcentra, aanbieden van maaltijden, …) en ondersteuning van zelfstandig wonen (onder andere via woongelegenheden met dienstverlening, serviceflats, …).
C.2.7. Informatie
Grafiek 24: het percentage senioren dat tevreden is over de dienstverlening56
80,5
84,8
82,5
77,2
78,9
75,6
62,9
22,5
helemaal tot eerder ontevreden
geen mening
10 1,6
5,7 7,9
eerder tot zeer tevreden
13,1 2,4 5,7
3,1
7,8
13,5
huisvesting
6,2
noodoproeptoestellen
1,3
dienstencentra + activiteiten
1,3
6,3
kortopvang
15,2
11,5
bejaardenhulp
1,5
6,5
warme maaltijden
8,2 6,4
info pensioenen
100 90 80 70 60 50 40 30 20 10 0
geen info gevraagd
Uit het gemeentelijk behoefteonderzoek bij senioren blijkt dat senioren die informatie vragen, hier relatief tevreden over zijn. Heel wat senioren stellen echter zelf niet de vraag naar dienstverlening, ook al kan een belangrijk deel van de senioren (ongeveer 25%) dergelijke hulp wel gebruiken. Niet onbelangrijk is hierbij te vermelden dat 17,2% van de senioren ook hulp ontvangt van de huisarts. De arts is dan ook een belangrijk aanspreekpunt en bron van informatie voor de senioren.
56
Gemeentelijke behoeftenonderzoek senioren, Brugge 2004, Lic N. De Witte: Hogeschool Gent, Prof. D. Verté, Vrije Universiteit Brussel
52
C.3.
Conclusie
De vergrijzing van de bevolking, heeft als gevolg dat men de zorgverlening moet afstemmen aan een reële behoefte van de bevolking. Rusthuizen (Woon- en Zorgcentra) moeten zich meer en meer richten naar zwaar zorgbehoevende senioren. Woningen met dienstverlening richten zich naar ouderen met een beperkte zorgnood (O- of A-score op de Katzschaal), maar een meerderheid van de ouderen met een zorgvraag blijven thuis wonen, mits ondersteuning van mantelzorgers en thuiszorgdiensten. De dienstverlening zal dan ook een antwoord moeten bieden op deze maatschappelijke evolutie. C.3.1. De woonzorgkern, zorgbaken en zorgcoördinatie57 Minister Vervotte omschrijft de woonzorgkern als een samenwerkingverband tussen thuiszorg, huisartsen, thuisverpleging, residentiële zorgaanbieders (Woon- en Zorgcentra) en eventuele andere actoren (onder andere dienstencentra). Deze woonzorgkern neemt de verantwoordelijkheid op om, door samenwerking tussen de deelnemende partners, binnen het afgebakende woon- en zorggebied (wijk) een verhoogde zorgzekerheid te bieden aan de bewoners die zich op deze structuur wensen te beroepen. De woonzorgkern wordt opgebouwd rond een zorgbaken (een samenwerkingsverband tussen een residentiële opvang en thuiszorg). Deze zorgbaken coördineert de samenwerking van de zorg in de wijk. In feite is het hierbij de bedoeling dat alle diensten samen een antwoord op maat van de zorgvrager kunnen formuleren. In dit concept kan het rusthuis, naast de residentiële opvang, ook een aanbod doen in het kader van thuiszorgondersteuning (bijvoorbeeld aanbieden maaltijden aan senioren uit de buurt, samenwerking met assistentiewoningen, activiteiten openstellen voor buurtbewoners, …). Heel wat Brugse Woon- en Zorgcentra doen reeds een dergelijk aanbod aan buurtbewoners. Deze evolutie moet in de toekomst nog verder gezet worden.
Wanneer we de geografische spreiding bekijken van de rusthuizen, erkende dienstencentra, serviceflats, dagcentra en dienstencentra, dan zien we een redelijk goede spreiding van dergelijke diensten over het Brugse grondgebied (zie kaart volgende pagina). Enkel ten Noorden van het centrum (Dudzele, Lissewege, Zwankendamme, Zeebrugge) is er geen aanbod van dergelijke diensten. Hierbij dient wel vermeld te worden dat in Lissewege een niet-erkend dienstencentrum van het OCMW aanwezig is en dat de lokale dienst ZOC een aantal taken in het kader van ontmoeting en dienstverlening aan senioren opneemt in Zeebrugge. Het moet dus zeker mogelijk zijn om in samenwerking met deze diensten het concept van de woonzorgkernen in Brugge verder uit te werken. Uit overleg met de Woon- en Zorgcentra blijkt bovendien dat ook zij vragende partij zijn om dit concept in Brugge verder te implementeren.
57 en 52Conceptnota: Een nieuw woon-, welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen, Inge Vervotte, Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, 15 maart 2007
53
Kaart 6: geografische spreiding ouderenvoorzieningen:
54
C.3.2. Ondersteuning mantelzorg en mantelzorgvervangende taken Door twee maatschappelijke tendensen, zal de vraag naar ondersteuning in de thuissituatie de komende jaren nog fors stijgen, namelijk door de vergrijzing van de bevolking en door de vraag van personen die hulp nodig hebben, om toch zelfstandig te wonen. Heel wat kinderen, vrienden en zelfs buren nemen vrijwillig de mantelzorg op van zorgbehoevende inwoners. Zonder hen zouden deze inwoners niet zelfstandig meer kunnen blijven wonen in hun eigen woning. Ondersteuning en waardering van hun werk is dan ook zeker op zijn plaats. Op 23 oktober 2007 keurde de Gemeenteraad in dit kader de mantelzorgpremie goed. Deze premie wordt uitgekeerd aan de vrijwillige mantelzorger voor de zorg aan een zwaar zorgbehoevende oudere. Personen die op vandaag de zorg opnemen van een dementerende oudere, kunnen ondersteuning krijgen via het project Foton. Vrijwillige “ervaringsdeskundigen” (mensen die zelf ook voor een dementerend familielid hebben gezorgd) geven hierbij ondersteuning aan mantelzorgers. Op 24/11/2007 opende dit project tevens een ontmoetingshuis. In het huis kan iedereen terecht om ervaringen uit te wisselen of informatie op te vragen over dementie. Maar ook voor andere mantelzorgers dient voldoende aandacht geschonken worden aan (emotionele) ondersteuning en informatie. In een maatschappij waar gezinnen vaak met twee werken, waar familieleden niet steeds in de buurt wonen, … is het niet zo evident om voor deze mantelzorgtaken terug te vallen op familie. In het kader van arbeidszorg en van sociale tewerkstelling (onder andere dienstenwerkgelegenheid) bestaan er in Brugge reeds een aantal diensten, die hierin taken opnemen in bepaalde wijken. Op basis van de ervaringen van deze projecten kan nagegaan worden op welke manier het aanbod verder kan uitgebreid worden. Via PWA en de activiteiten in het kader van de dienstencheques, probeert de overheid tegemoet te komen aan de vraag naar dergelijke ondersteunende taken. Maar ook andere diensten, zoals de vereniging WOK, sociale werkplaatsen, de buurt- en nabijheidsdiensten, willen via hun dienstverlening tegemoet komen aan deze noden. Bij de uitbouw van de buurt- en nabijheidsdienst te Zeebrugge (ZOC) werd dienstverlening aan senioren gekoppeld aan tewerkstelling van langdurige werklozen uit de buurt. Voordeel hierbij is dat er snel kan ingespeeld worden op vragen en dat de dienstverlening wordt uitgevoerd door mensen die de buurt kennen. Ook de signaalfunctie van een dergelijke laagdrempelige dienstverlening is niet onbelangrijk. Deze “mantelzorgvervangende” dienstverlening kan echter niet enkel opgenomen worden door diensten. Ook het vrijwilligerswerk neemt hier een belangrijke plaats in. Uit de enquête blijkt dat heel wat senioren zich nu al engageren om anderen te helpen en dat nog heel wat senioren zich willen engageren. Vorming en ondersteuning van het vrijwilligerswerk moet dan ook in de toekomst verder gestimuleerd worden.
C.3.3. Toegang tot de dienstverlening Informatie over dienstverlening en een goede toeleiding naar de juiste dienst, is ook in het kader van een (thuis)zorgbeleid een belangrijk aandachtspunt. Diensten die op vandaag reeds aan huis komen bij zorgbehoevende inwoner, moeten aandacht hebben voor andere/nieuwe noden aan ondersteuning. Ze hebben een belangrijke signaalfunctie. Ze moeten er over waken dat de zorgbehoevende een kwaliteitsvolle hulp krijgt. Dit betekent ook dat tijdig moet doorverwezen worden naar de juiste professionele dienst. Ook de huisarts moet voldoende geïnformeerd zijn over de mogelijkheden rond dienst- en hulpverlening. Hij is voor heel wat mensen immers het aanspreekpunt in het kader van zorg. Via een wijkwerking kunnen veldwerkers zelf noden en problemen opsporen. Ook de toegang tot de dienstverlening (een belangrijke doelstelling van het Lokaal Sociaal Beleid), kan door een wijkgerichte werking gemakkelijker gemaakt worden.
55
Tenslotte moet ieder burger, die een vraag heeft rond zorgverlening, duidelijke informatie krijgen. Naast andere eerstelijnsdiensten, kan het Sociaal Huis hierbij een belangrijke toegangspoort naar de dienstverlening zijn. Het is hierbij echter van belang dat de ICAW (Ingebouwde Centra Algemeen Welzijnswerk) erkend worden in de expertise en know how die zij op dit vlak hebben. Dienstencentra, buurtcentra en sociale antennes zullen in de toekomst ook een belangrijke rol moeten spelen als toegangspoort naar dienst- en hulpverlening en als informatiepunt voor de bevolking. Dit is echter geen nieuw gegeven en geen nieuwe opdracht voor deze diensten. Dienstencentra hebben nu reeds de taak om buurtbewoners te informeren, vorming en ontspanning te organiseren en thuiszorgondersteunende diensten te bieden. Ook de buurtcentra willen via activiteiten en wijkwerkingen de leefbaarheid in bepaalde wijken verhogen en probleemsituaties aan te pakken. Maar misschien moeten alle inspanningen wat meer gebundeld worden, en zouden buurt- en dienstencentra eerder kleine – maar bruisende - sociale huizen moeten worden waar wijkbewoners terecht kunnen voor activiteiten, informatie en een basisdienstverlening.
C.3.4. Alternatieve huisvesting- en opvangvormen Tenslotte zullen er steeds inwoners zijn die omwille van hun zorgbehoevendheid, niet langer thuis kunnen blijven. Het OCMW nam de optie om naast de Woon- en Zorgcentra, die bedoeld zijn voor de meest zorgbehoevende senioren, een hele resem aan tussenoplossingen aan te bieden aan de bevolking. We denken hierbij aan serviceflats, woningen met dienstverlening en dergelijke. Ook de komende jaren zal in dergelijke initiatieven moeten geïnvesteerd worden. Maar misschien moeten we ook durven vernieuwende initiatieven stimuleren, zoals kangoeroewonen, groepswonen en dergelijke.
56
D.
Sociaal Tewerkstellingsbeleid en Sociale Economie
D.1.
Externe omgevingsanalyse
D.1.1. Brugge scoort beter dan het Vlaamse gemiddelde De Stad Brugge had in 2005 een werkzaamheidsgraad58 van 69,62%, dit was 3% hoger dan in 2000. Brugge scoort hier als een na beste van alle centrumsteden (alleen Roeselare scoort beter met 71,9%). De werkzaamheidsgraad bij mannen (75%) is beduidend hog dan bij vrouwen (64,2%) De werkgelegenheidsgraad59 in Brugge ligt dan weer zeer hoog (meer dan 90%, het Vlaams gemiddelde is 63,7%). Dat de werkgelegenheidsgraad zo hoog ligt, heeft ook te maken met de centrumfunctie van Brugge. Een groot deel van de werknemers die in Brugge werken, komen uit een andere stad of gemeente. De werkloosheidsgraad60 in 2006 bedroeg 6,6%. Dit was 0,7% lager dan in 2005 en 1,1% lager dan het Vlaamse gemiddelde (7,75%). Brugge scoort ook beter dan andere centrumsteden zoals Kortrijk (8,11%), Oostende (11,16%) en Hasselt (9,50%). Grafiek 25: werkloosheidsgraad per leeftijdscategorie61 9,00 8,00
werkloosheidsgraad
7,00 6,00 min 25 jaar
5,00
25 tot 40 jaar 4,00
vanaf 40 jaar
3,00 2,00 1,00 0,00 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
januari
Toch moeten we hier het optimisme echter enigszins temperen. Wanneer we de werkloosheidscijfers van juni bekijken, stellen we vast dat er in vergelijking met vorig jaar (zelfde periode) in Brugge 215 niet-werkende werkzoekenden meer geteld werden. Bovendien lijkt het ons ook nuttig om twee specifieke doelgroepen eens van naderbij te bekijken: de jongere werklozen en de langdurig werklozen.
58
Werkzaamheidsgraad = het aandeel werkende personen in de bevolkingsgroep 18 - 64 jaar Werkgelegenheidsgraad = de verhouding tussen het aantal jobs en het aantal inwoners op beroepsactieve leeftijd – cijfers 2003. 60 Werkloosheidsgraad = het aandeel werklozen in de beroepsbevolking 61 Bron VDAB, www.arvastat.vdab.be 59
57
D.1.2. Meer oudere werklozen (maar meer jongere leefloongerechtigden) Grafiek 26: evolutie leeftijdsstructuur bij niet werkende werkzoekenden62 100% 90% 1119
80%
1330
1383
70% 60%
plus 40 jaar
50%
25 tot 40 jaar 1406
min 25 jaar
1385
40%
1189
30% 20% 807
753
623
jaar 2004
jaar 2005
jaar 2006
10% 0%
Het aantal niet-werkende werkzoekenden van jonger dan 25 jaar is de laatste twee jaren met 4,7% gedaald. Het aandeel 40-plussers is in die zelfde periode met 9,7% gestegen. Bovendien steeg het aantal niet-werkende werkzoekenden van ouder dan 50 jaar in 2006 met 23,3% ten opzicht van 2005. De laatste maanden is in deze laatste leeftijdsgroep gelukkig terug een (kleine) daling van het aantal werkzoekende te bemerken. Een kanttekening die we hierbij willen maken, is dat het aantal werkzoekenden van jonger dan 25 jaar wel vermindert, maar deze beweging is bij de leefloongerechtigden niet terug te vinden. In 2006 was 35% van de leefloongerechtigden jonger dan 25 jaar. D.1.3. Bijna helft van de werklozen laaggeschoold Grafiek 27: Niet werkende werkzoekenden volgens studieniveau63
18% 48%
34%
laaggeschoold
middengeschoold
hooggeschoold
48% van de werklozen was in 2006 laaggeschoold. Wanneer we deze percentages vergelijken met deze van 2005, dan zien we vrijwel geen verschuivingen.
62 63
Bron VDAB, www.arvastat.vdab Bron VDAB, www.arvastat.vdab
58
D.1.4. Aantal langdurig werklozen stijgt? Grafiek 28: Niet werkende werkzoekenden – aandeel naar werkloosheidsduur – evolutie laatste 5 jaar64
Begin 2003 was 70% van de niet-werkende werkzoekenden minder dan 1 jaar werkzoekend. In augustus 2007 was dit nog 62% Bij de langdurig werklozen (2 jaar of langer werkzoekend) zien we een omgekeerde beweging tot midden 2007. De laatste maanden is er echter een sterke daling van het aantal langdurig werkzoekenden. In augustus 2007 was 25% van de werkzoekenden langer dan 2 jaar werkzoekend.
D.1.5. Ongeveer evenveel mannen als vrouwen werkzoekend, maar meer hoog- en middengeschoolde vrouwen werkloos
Grafiek 29: aantal niet werkende werkzoekenden in oktober 2007
Mannen
Vrouwen
Aantal Hooggeschoold Middengeschoold Laaggeschoold Aantal
Hooggeschoold Middengeschoold Laaggeschoold 0
200
400
600
800
Ongeveer 50,6% van de werkzoekenden zijn vrouw. Opvallend is wel dat er meer hoog- en middengeschoolde vrouwen werkloos zijn dan mannen. Bij de laaggeschoolden zien we een omgekeerd beeld: meer laaggeschoolde mannen zijn werkloos.
64
Bron VDAB, www.arvastat.vdab.
59
D.1.6. Geografische spreiding Kaart 7: aandeel werkzoekenden op wijkniveau/ jaar 200565
65
Steunpunt sociale planning provincie West-Vlaanderen
60
In de binnenstad situeert het aantal langdurig werkzoekenden zich opnieuw vooral in de rand van de binnenstad (in iets minder mate in het noorden van de binnenstad). Ook in Sint-Pieters, Sint-Jozef, Zeebrugge en een gedeelte van Assebroek (wijk Sint-Katarina) zien we een concentratie aan werkzoekenden. Wat vooral opvalt, is het groot aantal werklozen dat in Sint-Andries woont. In Zeebrugge zien we ook een hogere concentratie langdurig werklozen in de drie wijken (Mol, Stationswijk, Vissershaven). Bij de jongere werklozen zien we net het zelfde beeld. De procentuele cijfers zijn hier iets minder uitgesproken.
D.2.
Interne omgevingsanalyse
D.2.1. Trajectbegeleiding In onderstaande tabel geven we een overzicht van de partners die een rol spelen in de trajectbegeleiding, opleiding en sociale tewerkstelling van werkzoekenden. In een tweede hoofdstuk gaan we wat nader in op het luik sociale economie.
Tabel 19: Interne omgevingsanalyse sociaal tewerkstellingsbeleid - trajectbegeleiding
Beleid gemeentelijk vlak regionaal vlak Overleg gemeentelijk vlak regionaal vlak Coördinatie Gemeentelijk regionaal vlak Informatie Gemeentelijk
gemeente
OCMW
andere (niet limitatief)
X X
x x
forum lokale werkgelegenheid Resoc / PWK
x
forum lokale werkgelegenheid Resoc / PWK
X
VDAB/werkwinkel Resoc
X
x
Werkwinkel
X (spec. doelgroep)
Werkwinkel,VDAB, ATB, derden, PWA (vaak rond specifieke doelgroepen)
X
VDAB, derden66
Regionaal ACTOREN
Trajectbegeleiding Opleiding Sociale tewerkstelling - arbeidszorg - werkervaring - sociale tewerkstelling
X
derden
x
derden
X
derden
De Werkwinkels kregen twee belangrijke taken mee: - een basisdienstverlening verzorgen naar werkzoekenden en werkgevers (onder de regie van de VDAB); - de diensteneconomie verder uitbouwen (onder de regie van het lokale bestuur).
66
de term derden wordt hier gebruikt als verzamelnaam van allerhande actoren die in het kader van trajectbegeleiding naar werk opleiding, begeleiding of sociale tewerkstelling aanbieden (soms voor specifieke doelgroepen).
61
De Werkwinkel is dus de spil in de trajectbegeleiding van werkzoekenden. Deze dienst is niet alleen de toegangspoort voor werkzoekenden; via het optimaliseren van de samenwerking tussen de verschillende trajectbegeleiders, staat de Werkwinkel ook mee in voor trajectbegeleiding op maat van iedere werkzoekende. Het forum lokale werkgelegenheid kreeg tot taak om het tewerkstellings- en werkgelegenheidsbeleid op lokaal vlak mee vorm te geven. Zo wordt vanuit dit forum een beleidsplan in dit kader opgemaakt. D.2.2. Vacatures
Tabel 20: kengetallen vacatures zorggebeid Brugge augustus 200767
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het aantal vacatures is toegenomen. 88,6% van de vacatures wordt ingevuld. Merkwaardig hierbij is dat de vacatures waarvoor weinig studievereisten worden vooropgesteld, het moeilijkst worden ingevuld. D.2.3. Sociale economie Voor veel mensen is er nog grote onduidelijkheid over wat nu sociale economie is en hoe het zich verhoudt tot de reguliere economie. Sociale economie vertrekt vanuit een specifiek uitgangspunt: het accent ligt hier op jobcreatie, met bijzondere aandacht voor kwalitatieve en duurzame jobs voor de kansengroepen (laaggeschoolden, personen met een handicap, senioren, jongeren, allochtonen en vrouwen ). De subsidies worden gebruikt om het rendementsverlies van bepaalde tewerkgestelde doelgroepen op te vangen, maar verder moet de sociale economie mee op zoek naar omzet en inkomsten. Termen als ‘beschutte werkplaats’ of ‘invoegbedrijf‘ zijn dan ook vaak misleidend. De sociale economie is in de praktijk een bonte verzameling van initiatieven, in te delen volgens volgende subsidievormen:
67
degressieve subsidiering: invoegbedrijven en –afdelingen; permanente subsidiering: arbeidszorg, sociale werkplaatsen,beschutte werkplaatsen; tijdelijke subsidiering: brugproject,opleiding, werkervaring,begeleiding, assesment; diensteneconomie.
Bron VDAB, www.arvastat.vdab
62
Ook vanuit lokale besturen (OCMW) of vanuit welzijnsorganisaties worden er in het kader van inclusie en herinschakeling initiatieven opgezet in het kader van tewerkstelling.
Invoegbedrijven zijn bedrijven die permanente werkgelegenheid creëren voor kansengroepen (contract van onbepaalde duur), met de doelstelling uiteindelijk mee te draaien in de reguliere economie. Er zijn invoegbedrijven die worden opgericht in de schoot van een startcentrum waar ze de tijd en begeleiding krijgen om dan door te groeien naar zelfbedruipende ondernemingen. Andere invoegbedrijven worden opgericht binnen bestaande ondernemingen (afdelingen).
Beschutte werkplaatsen zijn bedrijven die mensen tewerkstellen die door een handicap niet (meer) op de gewone arbeidsmarkt kunnen werken. Ze zijn actief in toelevering voor bedrijven, verpakking, schoonmaak, groenonderhoud, … Sociale werkplaatsen zijn bedrijven die mensen tewerkstellen die laag geschoold en minstens vijf jaar werkloos zijn. Ze zijn actief in kringloopactiviteiten, groenonderhoud, boerderijen en karweidiensten. In arbeidszorg komen mensen vrijwillig werken voor een paar uur per week of een vol uurrooster. Het is bedoeld voor mensen die geen gewoon werk (meer) aankunnen. Bedoeling is dat ze op hun eigen tempo nuttig werk kunnen verrichten zonder al te veel werkdruk. De tewerkstelling in het kader van artikel 60 van de OCMW-wet zorgt ervoor dat de cliënten op de werkvloer de juiste competenties en kennis ontwikkelen. Dit is echter een vorm van sociale tewerkstelling, die wordt beëindigd op het moment dat de cliënt recht krijgt op een sociale uitkering (meestal een werkloosheidsvergoeding). Daarnaast zijn een aantal diensten van het OCMW erkend als sociaal economie-initiatief, waardoor ze mensen via SINE (sociale inschakelingeconomie) kunnen tewerkstellen.
Werkervaring: organisaties en openbare besturen kunnen mensen die langdurig werkloos zijn of deeltijds lerenden tewerkstellen voor een bepaalde duur. Dit geeft hen de kans om ervaring op te bouwen. In die periode leren ze nieuwe vaardigheden die hen inzicht geven op werk. Buurt- en nabijheidsdiensten of BND’s leveren aanvullende diensten aan buurten of aan buurtbewoners. Dat kan gaan van groenwerk tot kinder- of ziekenoppas. Soms gaat het om heel specifieke diensten die voortvloeien uit noden of behoeften die aanwezig zijn in de desbetreffende buurt. In die projecten worden mensen tewerkgesteld die langdurig werkloos zijn. Ook in de Brugse regio vinden we een concentratie van dergelijke sociale economie-intiatieven. Een nominatieve opsomming zou ons echter te ver leiden. Het lokale bestuur neemt in het kader van de dienstenwerkgelegenheid een regierol op (tweede peiler van de werkwinkel)
63
D.3.
Conclusie
We vertrekken hierbij vanuit de visie dat activering een belangrijk handvat is tot maatschappelijke integratie. Via (aangepaste) tewerkstelling krijgen mensen meer sociale contacten, voelen ze zich meer gewaardeerd, … en wordt vaak ook een hoger inkomen verkregen. Iedereen die hier nood aan heeft, moet dan ook de nodige ondersteuning krijgen om tot één of andere vorm van tewerkstelling of activering te komen. Uit de analyse blijkt dat Brugge beter scoort dan het Vlaamse gemiddelde wat werkloosheid en werkgelegenheid betreft. Toch zien we een stijging van het aantal langdurig werklozen (die de laatste maanden weliswaar terug werd omgebogen). Het forum Lokale Werkgelegenheid zal zijn coördinerende taak rond tewerkstelling in Brugge dan ook ten volle moeten uitspelen. De focus zal hierbij moeten liggen op de activering van oudere en langdurig werklozen, en jongere leefloongerechtigden. In deze activering kunnen we twee pijlers onderscheiden: trajecten naar werk en jobcreatie.
D.3.1. Trajecten naar werk Het is duidelijk dat de volgende jaren specifieke inspanningen zullen moeten geleverd worden voor een aantal doelgroepen: - 50-plussers; - langdurig werkzoekenden; - laaggeschoolde werkzoekenden; - jongere leefloongerechtigden. De werkloosheid in Brugge is kleiner dan in vele andere centrumsteden. Toch moeten we vaststellen dat een deel van werklozen om een of andere reden niet op de reguliere arbeidsmarkt terecht kan. Vanuit het OCMW kwam men enkele jaren geleden tot de vaststelling dat het aantal leefloongerechtigden wel daalde, maar dat de problematiek van (vooral de jongere) leefloongerechtigden vaak heel complex was en een lange begeleiding vergde. Een gebrek aan attitudes en sociale vaardigheden, onderliggende problemen (financieel, relationeel, huisvesting) en een gebrek aan motivatie, stonden vaak een begeleiding naar werk in de weg. Daarom werd binnen de Dienst Tewerkstelling van het OCMW met een voortraject gestart, waarin samen met de cliënt gewerkt wordt aan de randvoorwaarden om tot een tewerkstelling te komen. De resultaten van het voortraject hebben nu reeds aangetoond dat een dergelijke intensieve begeleiding zijn vruchten afwerpt. Het lijkt dan ook goed om de bestaande trajecten van de werkwinkelpartners voor jongeren, oudere en langdurig werklozen, aan te vullen met dergelijke voortrajecten. Via de sluitende aanpak van de VDAB werden hierin ondertussen reeds stappen gezet. In dit kader lijkt het goed om ook het competentiedenken verder te ontwikkelen in samenwerking met de werkwinkelpartners. Hierbij wordt veel meer uitgegaan van de mogelijkheden, ervaringen, … van de werkzoekende en wordt bij de trajectbegeleiding hierop verder gebouwd. Daarnaast lijkt het echter ook belangrijk om werkgevers blijvend te overtuigen van de mogelijkheden en de voordelen bij het aanwerven van kansengroepen. Trajectbegeleiding heeft immers maar kans van slagen als er ook voldoende aanbod aan tewerkstelling is.
64
D.3.2. Werkwinkel als draaischijf van de trajectbegeleiding Op het vlak van tewerkstellingsbegeleiding zijn ondertussen heel wat actoren actief in Brugge. Belangrijk hierbij is dat er afstemming gebeurt tussen de verschillende acties en dat er duidelijkheid gecreëerd wordt voor de werkzoekende, onder andere door het creëren van toegangspoorten. De werkwinkel speelt hierin en cruciale rol.
Schema 2: trajectbegeleiding binnen de werkwinkel:
Ingangspoort
Screening en oriëntering
Oriëntering naar opleiding begeleiding
Oriëntering naar werk/ arbeidszorg
Bovenstaand schema geeft een mogelijke toekomstvisie in het kader van de trajectbegeleiding binnen de werkwinkel aan. Meer en meer partners voorzien begeleiding, opleiding en tewerkstelling, gericht naar specifieke doelgroepen. We moeten dan ook optimaal gebruik kunnen maken van de knowhow en het aanbod van deze diensten. Het zou dan ook niet slecht zijn, moest in het kader van een oriëntering van de werkzoekende naar de juiste partner, gewerkt worden met “wegwijzers” of “toegangspoorten”. In het kader van het meerbanenplan wordt geëxperimenteerd met een dergelijke toegangspoort voor arbeidszorg. Wanneer een consulent van oordeel is dat arbeidszorg voor de werkzoekende een goed middel tot activering zou zijn, dan wordt vanuit een specifiek dienst nagegaan welk arbeidszorgproject best aansluit bij de mogelijkheden van de werkzoekende. Dergelijke toegangspoorten of wegwijzers zouden ook in het kader van opleiding en sociale tewerkstelling kunnen gerealiseerd worden. 65
D.3.3. Jobcreatie Uiteindelijk zal de reguliere arbeidsmarkt steeds voor een aantal werklozen te hoog gegrepen zijn. Het creëren van jobs voor deze doelgroep blijft dan ook een must. Wat de sociale tewerkstelling betreft, kan de link tussen de vraag aan ondersteuning van senioren in de thuissituatie en tewerkstelling van kansengroepen gelegd worden. Hiervoor werden immers reeds een aantal aanzetten gegeven (dienstencheques, buurt- en nabijheidsdiensten). Maar ook de nieuwe noden aan kinderopvang kunnen gedeeltelijke ingevuld worden via sociale tewerkstelling. Kind en Gezin voorziet hiervoor in een projectsubsidie. Bovendien worden door de Vlaamse en Federale regering heel wat kapstokken aangereikt om bijkomende tewerkstelling voor kansengroepen te creëren. Vaak wordt deze tewerkstelling ook gekoppeld aan een bijkomende dienstverlening aan de bevolking (buurtdiensten, energiesnoeiers, …). Het lokale bestuur kan hierin een ondersteunende rol opnemen. Tenslotte zullen we ook oog moeten hebben voor diegenen waarvoor een (sociale) tewerkstelling niet haalbaar is. De uitbouw van arbeidszorg en projecten waar zinvolle tijdsinvulling geboden wordt als vorm van maatschappelijke integratie, zullen verder moeten ondersteund worden.
66
E.
Sociaal Huisvestingsbeleid
E.1.
Externe omgevingsanalyse
E.1.1. Koopwoningen duur Dat de verkoopprijzen van woningen in Brugge duur zijn, is geen nieuws. Maar als we de toestand in Brugge vergelijken met deze in de andere centrumsteden, moeten we vaststellen dat Brugge, wat betreft verkoopprijs van kleine en middelgrote woningen, de op één na duurste centrumstad is (enkel in Leuven zijn deze woningen nog duurder).
Grafiek 30: gemiddelde verkoopprijs in euro van een kleine en middelgrote woning 68 250000,00 200000,00 2001 2002 2003 2004 2005
150000,00 100000,00
Leuven
Brugge
Antwerpen
Hasselt
Oostende
Turnhout
Gent
Mechelen
Genk
Aalst
Sint-Niklaas
Roeselare
0,00
Kortrijk
50000,00
Bovendien is (net zoals in de meeste centrumsteden) een spectaculaire stijging vast te stellen van de verkoopprijzen tussen het jaar 2004 en 2005 (een stijging van +/- € 44 000 per woning). Over de evolutie van de huurprijzen bestaan er geen gegevens. Wel kunnen we vaststellen dat de meeste huurwoningen gelegen zijn in de binnenstad en in Sint-Pieters. Maar uit de ervaringen van verschillende sociale diensten en huisvestingsactoren blijkt dat ook daar een zelfde trend vast te stellen is.
68
Bron: www.lokalestatistieken.be
67
E.1.2. Lange wachttijd voor een sociale woning Grafiek 31: mediaan wachttijd op de wachtlijst voor een sociale huurwoning69
Op 31 december 2005 stonden er 3 859 personen/gezinnen op de wachtlijst voor een sociale woning in Brugge. Dit waren er 12% meer dan twee jaar ervoor. De mediaan van de wachttijd voor een sociale woning bedroeg in Brugge op 31 december 2005 1 jaar en 9 maanden (2 maanden meer dan 2 jaar daarvoor).
E.1.3. Vele alleenstaanden en alleenstaande ouders hebben een huisvestingsprobleem. Tabel 21: overzicht cliënten dienst woonbegeleiding OCMW – jaar 200670
Alleenstaande Alleenstaande met 1 kind Alleenstaande met 2 kinderen Alleenstaande met 3 kinderen Alleenstaande met 4 kinderen of meer Alleenstaande met bezoekrecht Echtparen / koppels Echtparen / koppels met 1 kind Echtparen / koppels met 2 kinderen Echtparen / koppels met 3 kinderen Echtparen / koppels met 4 kinderen Echtparen / koppels met 5 kinderen onbekend/niet relevant Totaal
2006 254 63 33 21 19 11 31 21 14 7 7 1 0 482
% 52,7 13,1 6,8 4,4 3,9 2,3 6,4 4,4 2,9 1,5 1,5 0,2 0,0 100,0
Bovenstaande tabel geeft een overzicht van de gezinssamenstelling van cliënten die in 2006 beroep hebben gedaan op de Dienst Woonbegeleiding van het OCMW-Brugge omwille van een huisvestingsprobleem. Ongeveer de helft van de cliënten zijn alleenstaand.
69 70
Bron: Stadsmonitor / www.thuisindestad.be jaarverslag OCMW Brugge 2006
68
Een nieuwe trend die we in 2006 vaststellen, is de stijging van alleenstaande ouders met 3 of meer kinderen, die er niet in slagen een oplossing te vinden voor hun huisvestingsprobleem. Dit kan verklaard worden door het feit dat de huurprijzen voor woningen met 3 of meer slaapkamers in de Brugse regio vrijwel onbetaalbaar zijn geworden voor mensen die slechts over één, en dan meestal nog een beperkt, inkomen beschikken. Tabel 22: aantal verzoekschriften tot uithuiszetting ontvangen door het OCMW
Werkjaar Totaal aantal verzoekschriften
2004 241
2005 238
2006 267
Sinds 1 januari 1999 wordt het OCMW in kennis gesteld van deze vordering tot uithuiszettingen. In 2006 werd het OCMW voor 267 personen/gezinnen in kennis gesteld van een verzoekschrift tot uithuiszetting. Dit is ongeveer 1 per werkdag.
E.2.
Interne omgevingsanalyse
E.2.1. Aantal sociale woningen Grafiek 32: aandeel sociale huurhuizen en appartementen op het totaal aantal woningen71
16 14 percentage
12 10
2003
8
2004
6
2005
4 2 Genk
Gent
Antwerpen
Mechelen
Oostende
Leuven
Kortrijk
Turnhout
Brugge
Roeselare
Sint-Niklaas
Hasselt
Aalst
0
Brugge telde in 2006 niet minder dan 3 254 sociale huurwoningen72 (1 335 appartement en 1 919 woningen). Hiermee zijn 6,52% van de woningen in Brugge sociale huurwoningen. Het aandeel sociale woningen is het hoogst in Sint-Pieters, Sint-Jozef en Koolkerke. Bovendien staan nog heel wat plannen tot sociale woningbouw in de steigers. Samen met de bouwmaatschappijen wil het stadsbestuur in de komende jaren 900 bijkomende sociale woningen realiseren.
71 72
Bron: stadsmonografie / www.thuisindestad.be De woningen die door de sociaal verhuurkantoren worden ingehuurd op de private huurmarkt werden hier niet meegeteld.
69
E.2.2. Beleid, begeleiding en informatie Ook hier willen we een overzicht geven van de organisaties/diensten die actief zijn op de verschillende vlakken: - Het beleid: hierbij wordt nagegaan wie op dit vlak beleidsbeslissingen neemt. - Overleg: hierbij worden de verschillende overlegfora omtrent dit beleidsthema in kaart gebracht. - Coördinatie: wie neemt hierin een trekkersrol en coördinerende rol op? - Informatie: wie zorgt er voor dat de nodige informatie rond dit thema aan de burger (doelgroep) wordt gegeven? - Wie neemt welke deelfacetten/dienstverlening op wat betreft dit thema? Op basis van deze gegevens willen we eventuele niches ontdekken.
Tabel 23: interne omgevingsanalyse sociaal huisvestingsbeleid gemeente
BELEID gemeentelijk vlak regionaal vlak OVERLEG gemeentelijk vlak
OCMW
x
Woonraad
Woonraad Welzijnsraad (huisvestingsoverleg)
regionaal vlak COÖRDINATIE gemeentelijk regionaal vlak INFORMATIE gemeentelijk
andere (niet limitatief)
x
x
x
Bouwmaatschappijen, SVK’s, eerstelijnsdiensten73, huurdersbond, sociaal huis
gemeente
OCMW
andere (niet limitatief)
X
Bouwmaatschappijen (VIVENDO, Brugse Maatschappij voor Huisvesting), SVK’s (vereniging SVK Brugge, vzw Sovekans SVK), enkele private initiatieven
regionaal
ACTOREN
sociale huisvesting
hulpverlening - informatie en doorverwijzing
x
- crisisopvang
X
- woonbegeleiding
X
- begeleid wonen
x
73
Sociaal huis, CAW’s, huurdersbond, eerstelijnsdiensten CAW’s, vereniging ’t Sas, private initiatieven CAW’s (De Poort, De Viersprong) Vzw De Kerseboom, vzw Cadans, vzw Siloam, vzw Beschut Wonen Brugge
Vrijwel iedere eerstelijnsdienst in Brugge krijgt wel vragen rond huisvesting. De materie is bij deze dienst ook meestal goed gekend.
70
De Stedelijke Woonraad is het adviesorgaan voor het lokale bestuur inzake huisvestingsbeleid. In deze Woonraad zetelen lokale (sociale) huisvestingsactoren, hulpverleningsdiensten en de lokale besturen. Het is onder andere de bedoeling om vanuit de Stedelijke Woonraad een woonbeleidsplan op te maken. Op het vlak van informatie en doorverwijzing is heel wat expertise aanwezig in Brugge. Bovendien is er een waaier aan diensten die één of andere vorm van woonbegeleiding en/of begeleid wonen aanbieden. Toch zijn de hulpvragen groter dan het aanbod. Ook op het vlak van crisisopvang en –huisvesting zijn een aantal diensten in Brugge gevestigd. Vele van deze diensten hebben bovendien een regionale opdracht. Toch moeten we vaststellen dat hulpverleningsdiensten het vaak moeilijk hebben om een tijdelijk onderdak voor personen/gezinnen te vinden die op straat staan.
E.3.
Conclusie
Het stadsbestuur doet ook heel wat inspanningen om de kwaliteit van het wonen in Brugge op een hoog peil te houden. Er wordt daarbij zowel aandacht besteedt aan de leefbaarheid van de omgeving, als aan de goede staat van de woongelegenheden. Zo wordt het wonen op te kleine kamers consequent aangepakt en wordt er op toegezien dat huurwoningen in een degelijke staat op de huurmarkt worden gebracht. Dit maakt dat Brugge een aangename stad is om in te leven, zowel voor inwoners als voor buitenlandse “gasten”. Maar dit heeft natuurlijk zijn invloed op de prijs die betaald moet worden voor een woning. Zoals reeds werd aangegeven, liggen de huur- en koopprijzen in Brugge zeer hoog. Het lokaal bestuur is zich daar ter dege van bewust en werkt samen met lokale partners aan een “betaalbare stad” voor iedere inwoner. De bouwmaatschappijen, het OCMW en andere sociale huisvestingsactoren doen hun uiterste best om het aanbod aan sociale woningen uit te breiden, maar dit blijkt niet voldoende om in te spelen op de vraag … Eric Van Hove gaf het in zijn Stedenbeleidsplan74 al aan: een tekort aan sociale woningen kan niet als enige reden aangehaald worden, een globaal plan dringt zich dan ook op. Het lijkt dan ook de opdracht van de huisvestingspartners om verder te werken aan een dergelijk huisvestingplan, dat gestoeld is op volgende krachtlijnen: E.3.1. Coördinatie en samenwerking verder zetten en uitbouwen Nu reeds worden heel wat acties ondernomen in verschillende overlegfora, onder andere in de Woonraad, het Welzijnsoverleg Huisvesting, het overleg tussen de bouwmaatschappijen – het OCMW en Sociaal Verhuurkantoren. Via deze overlegplatformen werden tal van maatregelen en samenwerkingsvormen uitgewerkt. Het is echter belangrijk om aan de samenwerking ook een coördinatieopdracht te koppelen. Een goede coördinatie van de dienst- en hulpverlening rond huisvesting is immers essentieel om tot een integrale aanpak te komen van de huisvestingsproblematiek. E.3.2. Woonwinkel Bovendien zou het goed zijn dat, naar analogie met de “Werkwinkels”, ook een Woonwinkel wordt opgericht, waar de burger terecht kan voor alle informatie en dienstverlening in het kader van huisvesting. Bouwmaatschappijen, Sociaal Verhuurkantoren, de huisvestingsambtenaar, de Dienst Woonbegeleiding van het OCMW, de huurdersbond, … zouden in deze “winkel” dan een plaats (zitdag) krijgen.
74
Startnota stedenbeleid 2003 - 2007
71
E.3.3. Vormen van sociale huisvesting uitbreiden Gezien de tendens van de laatste jaren, zullen de prijzen voor woningen te Brugge de komende jaren niet spectaculair dalen. Naast de inspanningen die de bouwmaatschappijen, lokale besturen en andere huisvestingsactoren reeds deden en nog plannen, zal het aantal sociaal verhuurbare woningen ook via andere kanalen moeten verhoogd worden. Het stadsbestuur nam bovendien ook een belangrijk initiatief in het kader van de sociale mix. Hierbij is het de bedoeling dat private verkavelaars een aantal kavels/woningen voorbehouden voor sociale woningen (en omgekeerd: dat sociale huisvestingsmaatschappijen een klein percentage van hun kavels voorbehouden voor private verkavelaars). Maar ook andere vormen van sociaal verhuurbare woningen moeten ondersteund worden. Sociale verhuurkantoren spelen hierbij een belangrijke rol. Zij zullen dan ook gezamenlijke acties moeten ondernemen om hun huurpatrimonium uit te breiden. Ze zullen hiervoor echter ook over de nodige middelen moeten kunnen beschikken om eigenaars over de brug te krijgen. E.3.4. Preventie Wanneer we het hoge aantal uithuiszettingen per jaar bekijken, dan dringen zich preventieve maatregelen op. Nog verontrustender is de vaststelling dat meer en meer huurders, wegens het niet betalen van huur, ook uit een sociale woning worden gezet. Via de Dienst Woonbegeleiding van het OCMW, via CAW’s en via andere hulpverleningsinstanties worden een aantal huurders begeleid in alle aspecten van “wonen” (betalen van huur, onderhoud van woningen, …), met positieve resultaten. Via het project “woon- en leefcoördinator” willen de lokale besturen het probleem van uithuiszettingen in sociale woningen voorkomen. Dergelijke initiatieven zullen in de toekomst verder moeten uitgebouwd worden, om er voor te zorgen dat huurders hun woning kunnen behouden. E.3.5. Crisisopvang We mogen echter ook niet blind zijn voor het feit dat crisishulp aan daklozen een blijvende noodzaak zal zijn. De huidige crisisopvangcentra in Brugge, kunnen onvoldoende antwoord bieden aan de vragen naar opvang. Het OCMW, de stad en de twee CAW’s (De Viersprong en De Poort) sloegen daarom de handen in elkaar om een netwerk op te zetten rond crisisopvang en richtten hiervoor de vereniging ’t Sas op. De vereniging staat voor de uitdaging om samen met alle partners een antwoord te bieden op de grote vraag naar crisisopvang. E.3.6. Specifieke doelgroepen
Alleenstaanden en alleenstaande ouders Uit de woonbehoeftestudie van Luc Desmedt75 blijkt dat meer en meer alleenstaanden en alleenstaande ouders op zoek zijn naar een betaalbare woning. Dit heeft enerzijds te maken met de veranderende structuur van onze bevolking, maar anderzijds met de financiële kwetsbaarheid van deze groep. De huisvestingspartners zullen zich bij de uitbouw van hun patrimonium en bij hun dienstverlening vooral moeten richten op deze doelgroep.
Senioren De meeste senioren kiezen er voor om zo lang mogelijk thuis te wonen. Uit de enquête bij senioren blijkt echter dat hun woning niet altijd aangepast is aan hun fysieke toestand. Enerzijds moeten deze senioren actief geïnformeerd worden over mogelijke premies om hun woning aan te passen.
75
Directeur Brugse Maatschappij voor Huisvesting
72
Anderzijds kan nagegaan worden op welke manier een soort doorschuifsysteem kan gepromoot worden. Senioren zouden hun vaak te grote woning dan kunnen ruilen voor een kleinere woning, waardoor er terug ruimte komt voor gezinnen met kinderen.
73
F.
Jeugdbeleid
De Stad maakte voor de periode 2008–2010 opnieuw een Jeugdbeleidsplan op. Hierbij wordt vertrokken van de visie dat kinderen en jongeren een gelijkwaardige groep in de samenleving zijn en dat ook zij rechten (en plichten) hebben. Kinderen en jongeren hebben recht op informatie, spel en vrije tijd, onderwijs, vereniging, inspraak en meningsuiting, bescherming, eigen geloofsovertuiging, gezondheidszorg en hulp, arbeid, opvoeding, privacy, gezonde voeding en huisvesting. In dit beleidplan wordt een grondige analyse gemaakt van de groep jongeren in Brugge en het aanbod dat op vandaag voor hen bestaat. Op basis hiervan werden een aantal acties en doelstellingen geformuleerd. Het is uiteraard niet de bedoeling om in het Lokaal Sociaal Beleidsplan dit volledige beleidsplan over te nemen. In dit beleidplan willen we nagaan hoe jongeren uit kansengroepen een betere toegang kunnen krijgen tot de verschillende initiatieven die voor de Brugse jeugd worden genomen. Er werden hiertoe ook een aantal specifieke doelstellingen opgenomen in het Jeugdbeleidsplan: Het stadsbestuur ondersteunt het Brugse jeugdwerk in het toegankelijker worden voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren. Het stadsbestuur werkt aan de toegankelijkheid van het vrijetijdsaanbod. Daarnaast wil het stadsbestuur, door het creëren van speelruimte, het organiseren van een betaalbaar aanbod en ondersteuning van initiatieven, deze jongeren toch een uitgebreid aanbod bieden. Tenslotte willen we ook de tendensen in het kader van jeugdhulpverlening bekijken.
F.1.
Externe omgevingsanalyse
F.1.1.
Aantal jongeren
Tabel 24: aantal jongeren per leeftijdscategorie 1 januari 200676 GEMEENTE
0-5
6-10
11-15
16-20
21-25
TOTAAL
Assebroek
1 196
1 024
1 200
1 201
1 155
5 776
Brugge-Centrum
1 012
699
745
910
1 617
4 983
Dudzele
207
132
151
163
147
800
Koolkerke
238
191
209
203
162
1 003
Kristus-Koning
219
181
211
247
259
1 117
Lissewege
175
176
165
142
104
762
1 110
1 092
1 096
1 093
1 169
5 560
Sint-Jozef
314
290
294
242
243
1 383
Sint-Kruis
795
837
938
967
940
4 522
Sint-Michiels
615
595
669
677
697
3 253
Sint-Pieters
454
415
459
434
439
2 201
Zeebrugge
209
197
174
213
232
1 025
Zwankendamme
46
46
46
47
42
227
6 590
5 875
6 402
6 539
7 206
32 612
Sint-Andries
TOTAAL IN 2006 76
Jeugdwerkbeleidsplan stad Brugge 2008 - 2010
74
In Sint-Andries en Assebroek wonen de meeste jongeren/kinderen. Maar ook in de binnenstad is het aandeel inwoners jonger dan 25 jaar aanzienlijk (4 983). Wanneer we de verdeling van de leeftijdscategorieën bekijken, dan zien we een min of meer evenwichtige spreiding.
F.1.2.
Groene druk: Brugge in de middenmoot van de centrumsteden77:
Grafiek 33: Groene druk in de centrumsteden, jaar 2006 50,00 45,00
41,44 41,58 41,62 41,66
40,00 35,00
32,98 33,41
43,77 44,58
36,95 38,21 35,26 35,70 36,07
30,00 25,00 20,00 15,00 10,00 5,00 Genk
Mechelen
Antwerpen
Roeselare
Kortrijk
Sint-Niklaas
Brugge
Gent
Turnhout
Aalst
Oostende
Hasselt
Leuven
0,00
In bovenstaande tabel wordt de verhouding weergegeven (percentage) tussen het aantal kinderen/jongeren tussen 0 en 19 jaar en het aantal volwassenen tussen 20 en 59 jaar. Op 100 volwassenen tussen 20 en 59 jaar zijn er in Brugge ongeveer 38 jongeren tussen kinderen/jongeren tussen 0 en 19 jaar. Hiermee zit Brugge in de middenmoot van de centrumsteden.
F.1.3.
5% van de jongeren komt uit een kansarm gezin?
Het is niet eenvoudig om een analyse te maken van het aantal jongeren dat uit kansarme gezinnen komt. Het enige beschikbare gegeven dat hieromtrent een indicatie kan geven is het aantal geboortes in kansarme gezinnen ten opzichte van het totaal aantal geboortes.78 Over de periode 1997 – 2005 hebben we het gemiddelde genomen van dit percentage. Wanneer we deze cijfers extrapoleren, zouden we er kunnen van uit gaan dat dit percentage jongeren/kinderen ook uit een gezin komen die het moeilijk heeft.
77 Verhouding tussen de jeugdige bevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. (In de grafiek zijn de afbakeningen 0 tot 19 jaar en 20 tot 59 jaar) – bron: www.lokalestatistieken.be 78 De cijfers over de geboortes in kansarme gezinnen zijn afkomstig van Kind en Gezin. Deze instelling heeft een registratiesysteem uitgewerkt op basis van de contacten die de regioverpleegkundigen hebben met kansarme gezinnen. Enkel de geboorten in een gezin dat aan minstens 3 van de 6 onderstaande criteria beantwoordt, worden als een geboorte in een kansarm gezin beschouwd: het maandinkomen van het gezin; de arbeidssituatie van de ouders; de opleiding van de ouders; de huisvesting van het gezin; de ontwikkeling van de kinderen in het gezin; de gezondheidstoestand van de gezinsleden
75
Grafiek 34: aantal geboortes in kansarme gezinnen op het totaal aantal geboortes (periode 1997-2005)79 18 15,49
16 13,12
percentage
14 11,15
12
9,78
10 8 6
4,81 3,94 4,12 4,26
6,45 6,57 5,83 6,08 6,20
4
Antwerpen
Mechelen
Gent
Oostende
Aalst
Roeselare
Turnhout
Kortrijk
Genk
Brugge
Leuven
Hasselt
0
Sint-Niklaas
2
Ongeveer 5% van de kinderen worden geboren in een gezin dat in kansarmoede leeft. Enkel de centrumsteden Hasselt, Leuven en Sint-Niklaas doen het beter.
F.1.4.
Jeugdbeleid in het kader van maatschappelijke achterstelling: Brugge is geen risicogemeente
In het decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijk, het intergemeentelijk en het provinciaal jeugd- en jeugdwerkbeleid worden selectiecriteria bepaald om als gemeente in aanmerking te komen voor een extra subsidie in het kader van maatschappelijke achterstellingen van bepaalde groepen jongeren. Deze extra subsidie dient om jeugdwerk op te zetten voor bepaalde doelgroepen. Op basis van een set van indicatoren werden de gemeenten geselecteerd die voor de periode 2008-2010 een extra subsidie ontvangen. Tabel 24: indicatoren Lokaal jeugdbeleid – Brugge 2003 Metadata Indiciatoren Lokaal Jeugdbeleid 1 2 3 4 5 6 7 8
79
Aantal jongeren (<25j), niet afkomstig uit groep rijkste landen Aantal geboorten in kansarme gezinnen Aantal jongeren onder maatregel bijzondere jeugdzorg Aatal WZUA’s jonger dan 25 jaar Aantal leefloners (<25j) en kinderen in een gezin van een leefloner Aantal kinderen/jongeren BLO (type 1, 3 en 8) en BSO (type 1, 2 en 3) Aantal jongeren deeltijds onderwijs Aantal jongeren, gewoon voltijds secundair beroepsonderwijs
2004
335
340
Gemiddelde 2003-2004 338
45
54
50
249
276
262
467 147
451 153
459 150
749
744
746
144 1 353
120 1 353
132 1 344
Bron: www.lokalestatistieken.be
76
Het gaat om een set van 8 indicatoren die vastgelegd werden in het decreet houdende de ondersteuning en de stimulering van het gemeentelijke, het intergemeentelijke en het provinciale jeugd- en jeugdwerkbeleid. Gemiddelden voor de periode 2003 en 2004 werden opgenomen. 1°
Het gemiddelde aantal inwoners, jonger dan 25 jaar, uit een land dat niet behoort tot de groep van de rijkste landen, zoals bepaald in de “statistical profiles of LDCs (Least Developed Countries), 2001” van de Unctad. Het gemiddelde aantal kinderen, geboren in kansarme gezinnen, volgens de typologie van Kind en Gezin. Het gemiddelde aantal jongeren onder maatregel, zonder of met kosten, binnen de bijzondere jeugdbijstand. Het gemiddelde aantal uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, jonger dan 25 jaar. Het gemiddelde aantal leefloners, jonger dan 25 jaar. Het gemiddelde aantal kinderen en jongeren die onderwijs volgen in de types 1, 3 en 8 van het buitengewoon lager onderwijs, opgeteld bij het aantal leerlingen in de types 1, 2 en 3 van het buitengewoon secundair onderwijs. Het gemiddelde aantal jongeren in het deeltijds onderwijs. Het gemiddelde aantal jongeren in het gewoon voltijds secundair beroepsonderwijs.
2° 3° 4° 5° 6°
7° 8°
Op basis van deze indicatoren wordt Brugge net niet meer geselecteerd voor de extra subsidie. De voorbije jaren was dit wel nog het geval.
F.2.
Interne omgevingsanalyse
F.2.1.
Aandeel jeugdinitiatieven is groot
Om een overzicht en analyse te krijgen van het aantal jeugdinitiatieven kan best verwezen worden naar het jeugdwerkbeleidsplan van de Stad. Toch willen we hier een algemeen beeld schetsen van het aanbod van jeugdinitiatieven in Brugge ten opzicht van de andere centrumsteden. Grafiek 35: aandeel jeugdwerkinitiatieven per 1000 inwoners jonger dan 25 jaar80 (gegevens 2004) 7,00 6,00 5,00 4,00 3,00 2,00 1,00
particuliere
Leuven
Kortrijk
Turnhout
Hasselt
Brugge
Aalst
SintNiklaas
Oostende
Mechelen
Roeselare
Gent
Genk
Antwerpen
0,00
gemeentelijke
Brugge scoort zeker niet slecht met 4,23 jeugdinitiatieven per 1 000 inwoners jonger dan 25 jaar. Het gaat vooral over private initiatieven (96%).
80
Bron: www.lokalestatistieken.be
77
F.2.2.
Initiatieven naar jongeren uit kansengroepen
Belangrijker is echter om na te gaan welke initiatieven genomen worden om jongeren uit kansengroepen de nodige ondersteuning te bieden om deel te nemen aan jeugdinitiatieven. Enerzijds willen we nagaan wat hieromtrent op beleidsniveau gebeurt, anderzijds willen we welke diensten zich bezig houden met de toeleiding naar het “reguliere” aanbod en welke actoren specifieke initiatieven voor kansengroepen nemen. Tabel 25: interne omgevingsanalyse sociaal jeugdbeleid:
gemeente
BELEID gemeentelijk vlak regionaal vlak OVERLEG
OCMW
andere (niet limitatief)
x
Platform maatschappelijk kwetsbare jongeren, Platform allochtone jongeren
gemeentelijk vlak
x
regionaal vlak COÖRDINATIE Gemeentelijk regionaal vlak INFORMATIE
x
Gemeentelijk
x
x
x
X
x
x
JAC, ’t Salon
x
M’Bote, vzw Oranje, ‘t Salon, buurt- en nabijheidsdiensten
JAC, CAW’s, CLB…
Regionaal ACTOREN
Financiële ondersteuning deelname activiteiten Ondersteuning toeleiding naar activiteiten Activiteiten naar specifieke doelgroepen
Tot 2007 werden door de Vlaamse regering middelen ter beschikking gesteld om jeugdprojecten, die zich richten naar maatschappelijk kwetsbare jongeren, te ondersteunen. In dit kader werd door het stadsbestuur een platform en een stuurgroep rond dit thema opgericht met twee doelstellingen: - ervaringsuitwisseling, vorming en intervisie; - beleidsvoorbereiding. Vanaf 2008 vallen deze middelen wel weg, maar het is toch de bedoeling van het stadsbestuur om de inhoudelijke werking van dit overlegplatform verder te zetten. Ook rond het thema “allochtone jongeren” werd een gelijkaardig platform opgestart. De Jeugddienst van de Stad Brugge staat in voor de werking en ondersteuning van deze overlegfora. Naast de ondersteunende rol, neemt het stadsbestuur ook een aantal initiatieven om jeugdinitiatieven betaalbaar te maken voor alle jongeren. Zo is er het initiatief van de AXI-bonnen. Inwoners van Brugge die financiële steun genieten van het OCMW of recht hebben om een verhoogde tegemoetkoming van het ziekenfonds, kunnen per kind/jongere tussen 3 en 18 jaar een boekje met bonnen verkrijgen. Deze bonnen kunnen gebruikt worden als betaalmiddel voor allerhande jeugdwerkactiviteiten.
78
F.2.3.
Hulpverlening
Ook op het vlak van jeugdhulpverlening bestaat een hele resem van dienstverleningen. We kunnen enkele grote groepen hierin onderscheiden: - informatie en algemeen onthaal; - ambulante begeleiding; - begeleidingstehuizen; - specifieke projecten (bijvoorbeeld Time-out project, huiswerkbegeleiding, projecten voor allochtonen) Als centrumstad vinden we in Brugge een concentratie van dergelijke diensten terug. Een belangrijke evolutie in de jeugdhulpverlening, is het introduceren van de integrale jeugdhulpverlening. Integrale Jeugdhulp (afgekort IJH) wil de jeugdhulp die vandaag in Vlaanderen beschikbaar is optimaliseren. Dat gebeurt door het jeugdhulpbeleid instrumenten aan te reiken die samenwerking en afstemming tussen de verschillende jeugdhulpsectoren stimuleren en vergemakkelijken. Om dit te realiseren werkt Integrale Jeugdhulp aan heel wat opdrachten: modulering, netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp en crisisjeugdhulp, maatschappelijke noodzaak, toegangspoort, trajectbegeleiding, registratie, wetenschappelijk onderzoek, beleidsplanning, participatie en het decreet rechtspositie. Momenteel worden volgende sectoren vervat door de integrale jeugdhulp: -
Algemeen Welzijnswerk; Bijzondere Jeugdbijstand; Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg; Centra voor Leerlingenbegeleiding; Kind en Gezin; Centra voor Integrale Gezinszorg; Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap.
Ondertussen werd in het kader van integrale jeugdhulp een eerste regioplan 2008- 2012 opgemaakt. In dit plan werd volgende missie opgenomen:
“Integrale Jeugdhulp beoogt de ontplooiingskansen van minderjarigen, hun ouders, hun opvoedingsverantwoordelijken en de betrokken personen uit hun leefomgeving te vrijwaren en hun welzijn en gezondheid te bevorderen. Ze draagt bij tot een zo volledig mogelijke integratie van minderjarigen in de maatschappij. Ze beoogt, door sectoroverschrijdende samenwerking tussen jeugdhulpaanbieders en intersectorale afstemming van het jeugdhulpaanbod, zorg op maat te bieden.” Er werden ook een aantal doelstellingen vooropgesteld: 1. Een strategie ontwikkelen van gedeelde verantwoordelijkheid voor situaties waar de zorgafstemming moeilijk loopt, om zo het recht op hulp maximaal te realiseren. 2. Intersectoraal casusoverleg oprichten voor complexe probleemsituaties waar meerdere actoren bij betrokken zijn en voor problemen bij doorverwijzingen, om zo het recht op hulp maximaal te realiseren. 3. Een intersectorale deontologische code (op Vlaams niveau te ontwikkelen) ingang doen vinden, om zo een hulpverlening te realiseren met respect voor gegevensuitwisseling en voor een participatieve houding. 4. Een intersectorale visie op situaties waarin hulp maatschappelijk noodzakelijk is (op Vlaams niveau te ontwikkelen) ingang doen vinden in de praktijk, om zo de problematische doorverwijzingen op dit vlak te verminderen. 5. Een intersectoraal en participatief model voor hulpcoördinatie (op Vlaams niveau te ontwikkelen) ingang doen vinden in de praktijk, om zo tot meer gecoördineerde hulp te komen met inbreng van de cliënt.
79
6. Ervaringen en meningen van cliënten over de thema’s van Integrale Jeugdhulp actief opzoeken, om zo de inbreng van het cliëntperspectief in het beleid van Integrale Jeugdhulp te verhogen. 7. Participatie-initiatieven stimuleren binnen en buiten de sectoren van Integrale Jeugdhulp, om zo de participatie van cliënten in de jeugdhulp te verhogen. 8. Een duidelijke, efficiënte en sobere communicatie voeren in Integrale Jeugdhulp, om zo de betrokkenheid op Integrale Jeugdhulp bij voorzieningen en praktijkmedewerkers te verhogen. 9. Signalen uit het werkveld of uit sectoraal beleid op een intersectoraal en regionaal niveau tillen en overbrengen aan het Vlaamse beleid, om zo de intersectorale samenwerking op alle beleidsniveaus te bevorderen. 10. Een formeel en gestructureerd overleg met de provincie en Lokaal Sociaal Beleid installeren, om zo het beleid van Integrale Jeugdhulp, het provinciaal welzijnsbeleid en Lokaal Sociaal Beleid beter op elkaar af te stemmen.
80
F.3.
Conclusie
F.3.1.
Aandacht voor kwetsbare groepen
Heel vaak wordt over “vergrijzing” gesproken. Maar we kunnen toch vaststellen dat Brugge een groot aantal jongeren heeft. Bovendien geven een aantal richtcijfers aan dat een deel van deze jongeren tot een “risicogroep” behoren. Deze risicogroepen situeren zich vooral in de wijken waar de kansarmoede-indicatoren hoger liggen (cfr. hoofdstuk Maatschappelijke Dienstverlening): West-Brugge, Sint-Pieters (Stubbekwartier, Molenwijk, Duiveslag, Zeveneke), Sint-Jozef, Assebroek, Sint-Michiels (Zwaenekerke, Boudewijnpark) en Zeebrugge. Brugge telt heel wat jeugdwerkinitiatieven, waarbij de Stad een belangrijke ondersteunende rol speelt. Hierbij wordt zeker ook aandacht geschonken aan maatschappelijke kwetsbare jongeren. Ondanks het feit dat een aantal financiële middelen hiervoor wegvallen, wil het lokale bestuur, samen met de verschillende betrokken actoren, verder werken rond de toegankelijkheid van het jeugdwerk, dit onder meer via de werkgroep maatschappelijke kwetsbare jongeren. F.3.2.
Lokale implementatie van integrale jeugdhulp
Integrale Jeugdhulp wordt ontwikkeld op een provinciaal niveau. De voorbije maanden werd heel veel energie gestopt in modulering van de betrokken voorziening, overleg en het ontwikkelen van samenwerkingsverbanden. Het zal echter een uitdaging zijn om deze concepten ook concreet toe te passen op en in te passen in de concrete lokale noden. Overleg tussen de regionale stuurgroep West-Vlaanderen in het kader van Integrale Jeugdhulp, lokale dienstverleners en lokale besturen moet er voor zorgen dat evoluties en ontwikkelingen elkaar versterken.
81
G.
Kinderopvangbeleid
G.1.
Lokaal Beleidsplan Kinderopvang
Het Lokaal Overleg Kinderopvang kreeg de opdracht om advies uit te brengen aan het lokaal bestuur en Kind en Gezin in het kader van het Lokaal Beleid Kinderopvang. Deze adviesbevoegdheid werd expliciet bekrachtigd door het Stadsbestuur en vertaald in een afsprakennota. Vanuit het Lokaal Overleg Kinderopvang wordt om de drie jaar een beleidsplan Kinderopvang opgemaakt. Voor 2008 wordt vanuit het Lokaal Overleg Kinderopvang gewerkt aan een nieuw beleidsplan Kinderopvang dat deel zal uitmaken van dit Lokaal Sociaal Beleidsplan. In dit hoofdstuk willen we dan ook geen grondige analyse maken van de kinderopvang in het algemeen, maar enkel ingaan op het initiatief rond de CKO’s (Centra voor Kinderopvang).
G.2.
Centra voor Kinderopvang
In december 2006 deed Kind en Gezin een oproep naar kandidaten voor proefprojecten die de basisideeën en de doelstellingen van dit CKO-concept in praktijk willen brengen. Brugge kreeg van Kind en Gezin een erkenning om als proefproject een dergelijk initiatief op te starten. De doelstelling van CKO81 luidt als volgt:
” Een belangrijk deel in het vernieuwingsconcept gaat over het Centrum voor Kinderopvang (CKO). Minister Vervotte is er van overtuigd dat de opvangsector nog beter aan de uitdagingen en behoeftes zal kunnen tegemoet komen, als de diverse opvanginitiatieven hun krachten bundelen in een lokaal of regionaal samenwerkingsverband, een CKO. De opvangvragen van alle ouders en kinderen en hun gezichtspunt vormen hierbij het uitgangspunt. Hun behoeften zijn het criterium voor de aanbieders van kinderopvang en voor al wie acties onderneemt om het aanbod te diversifiëren, op elkaar af te stemmen en te versterken. Een Centrum voor Kinderopvang kan als een netwerk van lokaal of regionaal samenwerkende opvangvoorzieningen, meer en beter dan elke individuele opvangvoorziening op zich, ouders op een eenvoudige en doorzichtige manier en voor een diversiteit aan opvangvragen verder helpen. Een CKO zal onder meer daarom een transparant, efficiënt en gecoördineerd opnamebeleid moeten realiseren. Opvangvoorzieningen die zich samen organiseren als CKO, stemmen hun aanbod specifiek af op de lokale en/of regionale behoeften. Ze verruimen de toegankelijkheid voor àlle gezinnen en maken de maatschappelijke functies van kinderopvang daadwerkelijk waar. De samenwerking als CKO moet het mogelijk maken om een multifunctioneel, modulair en toegankelijk aanbod aan te bieden dat kan inspelen op een ruim gamma van opvangvragen. Een basisaanbod voor algemeen vaak voorkomende vragen kan gecombineerd worden met een aanvullend aanbod dat inspeelt op specifieke lokale of regionale behoeften. Een CKO biedt mogelijkheden voor vragen naar: - voorschoolse opvang in gezins- of groepsopvang - buitenschoolse opvang in gezins- of in groepsopvang - inclusieve opvang van kinderen met specifieke medische, sociale of pedagogische behoeften - dringende opvang om occasionele en om sociale redenen - opvang op verruimde openingsmomenten: vroege en late uren, opvang op weekend- en feestdagen, eventueel zelfs nachtopvang. Lokale en/of regionale samenwerking van opvangvoorzieningen staat open voor alle kinderopvangvoorzieningen, zowel de opvang met erkenning en subsidiëring als deze met een attest van toezicht. Omwille van de drie maatschappelijke functies van de kinderopvang, staat het CKO ook in verbinding met voorzieningen en diensten in belendende sectoren zoals preventieve gezinsondersteuning, onderwijs, jeugdwerk, buurtwerk, opleidingsinitiatieven,…”82
81 82
Informatie Kind en Gezin Toelichtingsnota bij de oproep proefprojecten CKO – 8 december 2006
82
Van de opvangvoorzieningen binnen elk proefproject wordt verwacht samen te werken aan vier doelstellingen: 1) Een lokaal sociaal-pedagogisch opvangproject realiseren, dat expliciet aandacht heeft voor de drie maatschappelijke functies van kinderopvang. Dit project is afgestemd op het Lokaal Beleidsplan Kinderopvang van de gemeente(n), waarin het Centrum voor Kinderopvang actief is. Dit gebeurt in dialoog met de lokale en/of regionale actoren en het lokaal beleid. De drie maatschappelijke functies van kinderopvang zijn: De economische functie: kinderopvang stelt ouders in staat om aan het arbeidsproces deel te nemen, maar is ook een instrument om lager geschoolden toe te leiden naar de arbeidsmarkt. De sociale functie: kinderopvang draagt via herverdeling en maatschappelijke integratie bij tot een meer rechtvaardige samenleving. De educatieve functie: kinderopvang is complementair aan de ouderlijke opvoeding. Ze heeft een belangrijke rol als sociale leerplek, waar kinderen respectvol leren omgaan met de grote diversiteit in etnische achtergrond, religie, gezinssamenstelling, seksuele voorkeur en fysieke mogelijkheden. 2) Uitwerken en toepassen van een transparant, efficiënt en gecoördineerd opnamebeleid dat elk van deze drie functies een volwaardige plaats geeft. Het opnamebeleid is afgestemd op de lokale/regionale noden. 3) Uitwerken en toepassen van een coördinatiesysteem om opvangvragen te registreren, te dispatchen en zo effectief mogelijk te beantwoorden. Dit systeem is afgestemd op de lokale en/of regionale mogelijkheden en noden. 4) Het uitwerken van een efficiënte samenwerking op praktisch vlak. In Brugge werd een CKO opgericht waarin 43 kinderopvanginitiatieven vertegenwoordigd zijn. De Stad en het OCMW zijn gezamenlijk initiatiefnemer voor het project. Er werd echter een structuur uitgewerkt waarin alle partners (zowel wat betreft soort initiatieven als regionale spreiding evenredig vertegenwoordigd zijn.
83
Schema 3: beslissingsstructuur CKO83
Op die manier wordt gewerkt aan een gedragen structuur, om te komen tot een betere samenwerking en een betere dienstverlening aan de klanten. Hierbij wordt specifieke aandacht geschonken aan de toegankelijkheid van de kinderopvang (vooral voor kwetsbare groepen).
83
Aanvraagdossier proefproject CKO Brugge
84
G.3.
Conclusies (in het kader van het CKO)
De zorg voor een kwalitatieve kinderopvang werd opgenomen in de beleidsplannen van beide lokale besturen. Hierbij zijn uitbreiding van het aanbod, flexibele kinderopvang en goede informatie belangrijke thema’s. G.3.1. Toegankelijkheid en samenwerking Brugge heeft een zeer verscheiden aanbod aan kinderopvang en aanverwante initiatieven. Toch blijkt dat heel wat inwoners het moeilijk hebben om het juiste aanbod te vinden (vaak maatschappelijk kwetsbare inwoners). Werken aan een toegankelijke kinderopvang, aan duidelijke informatie en afstemming van het aanbod zijn zeker punten waar de komende jaren aan kan gewerkt worden. Een eerste stap hierin is de realisatie van een website, met up-to-date informatie over vrije plaatsen. G.3.2. Uitbreiding van een laagdrempelig aanbod rekening houdend met de veranderende arbeidssituatie In het beleidsplan Lokaal Overleg Kinderopvang 2005–2007 wordt aangegeven dat er een grotere flexibiliteit wordt gevraagd aan werknemers (en indirect dus ook aan de kinderopvang). Bovendien doen meer éénoudergezinnen een beroep op deze opvang. Hun financiële draagkracht is echter minder groot. In een aantal kinderopvanginitiatieven wordt rekening gehouden met de financiële draagkracht van ouders, maar dit is zeker niet zo voor alle opvanginitiatieven. De veranderende gezinsstructuur heeft ook tot gevolg dat ouders minder vaak een beroep kunnen doen op informele opvang (partner, ouders). In het kader van het wijkontwikkelingsplan Sint-Pieters en het Actieplan Dienstenwerkgelegenheid werd daarom een kortopvang voor kinderen tussen 0 en 3 jaar uitgebouwd, waar ouders zonder vooraf-inschrijving hun kind voor een korte periode kunnen toevertrouwen (bijvoorbeeld voor doktersbezoek, sollicitatie, …).
85
H.
Opvoedings- en onderwijsondersteuningsbeleid
H.1.
Externe omgevingsanalyse
H.1.1. Risicojongeren In het luik Jeugdbeleid werd reeds een overzicht gegeven van het aantal jongeren waarbij het risico op maatschappelijke achterstelling groter is. Uiteraard is voor deze jongeren en hun ouders de nood aan opvoedingsondersteuning ook groter. H.1.2. Schoolse vertraging vooral in BSO en KSO Grafiek 36: aandeel leerlingen met schoolse vertraging84 90,00 80,00
percentage
70,00 60,00
gewoon lager onderwijs
50,00
2° en 3° graad ASO 2° en 3° graad BSO
40,00
2° en 3° graad KSO 2° en 3° graad TSO
30,00 20,00 10,00 0,00 t s e e n e lt jk ou aa se ve nd gg l ar tri ikl te as nh ru or se eu r s N e L B H K Tu Oo Ro nt Si
ls Aa
t
len he c Me
nk Ge
n nt pe Ge er w t An
Schoolse vertraging of schoolse achterstand is de vertraging die een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde geboortejaar. Schoolse vertraging is niet noodzakelijk een gevolg van blijven zitten, maar kan ook veroorzaakt worden door ziekte, atypische studieovergangen, … De schoolse vertraging geeft dus een indicatie rond het aantal jongeren die potentieel problemen hebben om mee te kunnen op school. Maar het zeker niet zo dat elk kind dat een schoolse vertraging heeft, ook een probleem heeft. Op het vlak van schoolse vertraging scoort Brugge niet slecht. De centrumsteden Roeselare, Turnhout, Sint-Niklaas en Kortrijk, doen het nog beter. In het Beroeps Secundair Onderwijs is de schoolse vertraging het grootst (+/- 58% in Brugge). Maar ook in het KSO en TSO heeft een groot deel van de leerlingen een schoolse vertraging. Opvallend is dat ongeveer 17% van de Brugse lagere schoolkinderen ook reeds een schoolse vertraging hebben.
84
Bron: www.lokalestatistieken .be
86
H.1.3. Kleuterparticipatie en spijbelproblematiek Vanuit het Lokaal Overlegplatform Onderwijs (LOP) werden bovendien twee andere knelpunten aangehaald85: - spijbelproblematiek; - kleuterparticipatie. Grafiek 37 :aandeel leerlingen voltijds secundair onderwijs dat regelmatig spijbelt86
Met regelmatig spijbelende leerlingen worden leerlingen bedoeld die ongeveer 14 à 15 jaar zijn en minstens 30 halve dagen in het voltijds secundair onderwijs ongewettigd afwezig zijn. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat in het schooljaar 2005-2006 ongeveer 0,6% van de leerlingen in het secundair onderwijs regelmatig spijbelt. Roeselare, Sint-Niklaas, Turnhout en Leuven kennen minder spijbelaars. Verontrustender is echter de vaststelling dat het aantal spijbelaars ten opzicht van het schooljaar 1999-2000 verdrievoudigd is. Een tendens die ook in een aantal andere centrumsteden merkbaar is. De spijbelproblematiek situeert zich vooral in het beroeps- en kunstonderwijs. Bovendien ligt het percentage spijbelaars nog veel hoger in het deeltijds onderwijs. In Vlaanderen gaan de meeste kinderen naar de kleuterschool. Het Vlaamse kleuteronderwijs geldt zelfs als model voor Europa en de wereld. Toch zijn er kleuters – vaak kansarme of allochtone kinderen - die niet ingeschreven zijn in een kleuterschool of niet regelmatig naar school gaan. Die groep loopt achterstand op. Daarom werd door de Vlaamse regering een impulsplan opgesteld, met verschillende initiatieven gericht op de scholen. De boodschap van de Vlaamse regering is duidelijk: scholen moeten meer inspanningen leveren om meer kleuters (regelmatig) school te doen lopen en daarvoor krijgen ze meer mensen en middelen. Ook op lokaal vlak zal moeten nagegaan worden hoe de kleuterparticipatie in de Brugse scholen is en welke concrete maatregelen (aansluitend op de Vlaamse maatregelen), kunnen genomen worden.
85
gesprek Ann Sabbe, Deskundige-ondersteuner LOP Brugge Basisonderwijs en LOP Brugge-Blankenberge Secundair onderwijs 86 Bron: www.thuisindestad.be (
87
H.2.
Interne omgevingsanalyse
In deze tabel willen we aangeven wie op welk terrein actief is. Tabel 27: interne omgevingsanalyse opvoedingsondersteuning
BELEID gemeentelijk vlak regionaal vlak OVERLEG gemeentelijk vlak regionaal vlak COÖRDINATIE Gemeentelijk regionaal vlak INFORMATIE
Gemeente
OCMW
X
x
andere (niet limitatief)
Regionale welzijnsraad X Regionale welzijnsraad
X
x
JAC, CAW’s, CLB, opvoedingswinkel, sociale diensten…
Opvoedingsondersteuning
X
X
CAW’s, JAC, CLB, opvoedingswinkel
Onderwijsondersteuning / Time Out
X
x
Vzw SWOB, CLB
Gemeentelijk Regionaal ACTOREN
In 2003 werd op vraag van de welzijnsraad rond het thema opvoedingsondersteuning een beperkt vooronderzoek uitgevoerd aan de hand van gesprekken met vertegenwoordigers van organisaties, die op het terrein welzijn, opvoeding en/of gezondheid actief zijn en een toetsing bij enkele ouders. Enkele conclusies: 87 Diverse organisaties zijn actief en deskundig op het terrein van opvoedingsondersteuning. Opvoedingsondersteuning dekt als term echter zeer verschillende ladingen. Meestal is het aanbod gericht op (soms complexe) probleemsituaties, waarin de pedagogische context soms vervat is in een kluwen van problemen op diverse vlakken. Waar het aanbod zich tot een breed publiek richt, is het vaak ingebed in een breder begeleidingsaanbod, en zelden expliciet en zichtbaar aanwezig voor de buitenwereld. Het actuele aanbod is gelieerd met hulpverlening of met specifieke werkvormen en doelgroepen, zoals groepswerk. Op het vlak van preventie voor een breed publiek, is er geen goed herkenbaar en vlot bereikbaar aanbod in de regio. Qua behoefte aan “algemene” opvoedingsondersteuning is er weinig verschil is tussen maatschappelijk kwetsbare groepen en niet-maatschappelijk kwetsbare groepen. Heel wat ouders ervaren de behoefte om uit te wisselen en advies te vinden over vragen met betrekking tot vrijetijdsinvulling, ontwikkelingsfasen, experimenteergedrag, school- en leerproblemen, verantwoord speelgoed, de invloed van stress en gezinsspanningen, echtscheiding, storend gedrag, de relatie ouders-kinderen, ...
87
gegevens Welzijnsraad Regio Brugge
88
Vanuit de Welzijnsraad werd ook het idee uitgewerkt om een “Opvoedingswinkel” op te starten. “Een opvoedingswinkel biedt een laagdrempelige en goed herkenbare plaats waar alle ouders en opvoeders (ouders, leerkrachten, jongerenorganisaties) met hun vragen rond opvoeding van kinderen en jongeren (0-18 jaar) terecht kunnen. Een opvoedingswinkel is een specifieke vorm van onthaal (informatie, advies en oriëntering).”88 Dit vanuit de zorg dat heel wat ouders en opvoeders met vragen zitten, maar de juiste informatie of hulpverlening niet vinden. Ondertussen kwam hieromtrent een oproep van Minister Vervotte. Samen met het Stadsbestuur, een aantal lokale actoren en de Regionale Welzijnsraad Brugge diende het OCMW hiervoor een project in. Er werd hierbij geopteerd voor een inbedding van de opvoedingswinkel in het Sociaal Huis. Dit project werd ook aangegrepen om het thema opvoedingsondersteuning en de samenwerking tussen de verschillende partners op dit vlak verder uit te bouwen. Er werd dan ook een structuur uitgetekend waarbij zoveel mogelijk partners worden betrokken. Deze structuur heeft twee grote opdrachten: - de uitbouw van de Opvoedingswinkel; - beleidsontwikkeling en samenwerking op het vlak van opvoedingsondersteuning. Organigram Opvoedingswinkel Stuurgroep +
Kernwerkgroep: 6-tal vertegenwoordigers van betrokken partners: Dubbele taak: Managementondersteuning Inhoudelijke ondersteuning (komt 2 maal per maand samen)
Organiserende besturen: Stadsbestuur en OCMW
Coördinator Opvoedingswinkel
Samenwerkingsverband opvoedingsondersteuning (komt 2 maal per jaar samen)
Lokaal overleg Opvoedingsondersteuning
Agentschap jongerenwelzijn
Werking opvoedings-winkel
Personeel Sociaal Huis
Personeel partners?
Vrijwilligers
Samenwerkingsverbanden
Outreaching
= advies en ondersteuning
88
Opvoedingswinkel ontwerp visietekst Regionale Welzijnsraad
89
H.3.
Conclusie
H.3.1. Ondersteuning van de schoolloopbaan Onderwijs en opvoeding zijn twee belangrijke peilers om jongeren de kans te geven zich te ontplooien. Het stadsbestuur wil via een flankerend onderwijsbeleid, in samenspraak met het Lokaal Overleg Platform Onderwijs, jongeren ondersteunen bij de schoolloopbaan. Op die manier moet iedere jongere maximale kansen krijgen om de middelbare school af te maken. De cijfers rond schoolse vertraging geven aan dat er ook in Brugge nood is aan ondersteuning van jongeren die uit de boot dreigen te vallen omdat ze struikelen in de schoolloopbaan. In het kader opvoedingsondersteuning is het moeilijk om een analyse te maken van de inwoners die nood hebben aan een dergelijke ondersteuning. We kunnen ons enkel baseren op een aantal “risico”-indicatoren. Ook op het vlak van aanwezigheid van leerlingen/kleuters op de school (spijbelgedrag en kleuterparticipatie), zal moeten nagegaan worden wat onderliggende problemen zijn en op welke manier deze problematieken het best worden aangepakt. H.3.2. Opvoedingsondersteuning In het kader van preventie en hulpverlening zijn het OCMW en andere hulpverleningspartners er van overtuigd dat ondersteuning van ouders en kinderen tijdens de opvoeding, vaak problemen kan voorkomen. Bovendien kan een laagdrempelige dienstverlening er voor zorgen dat problemen vroegtijdig kunnen opgespoord en aangepakt worden. We stellen vast dat opvoedingsondersteuning nu meestal deel uitmaakt van een globaal hulpverleningsaanbod, naar aanleiding van een probleemsituatie. Door informatie en dienstverlening toegankelijker te maken (bijvoorbeeld via de Opvoedingswinkel), zullen personen, die hier nood aan hebben, misschien vroeger een beroep kunnen doen op het bestaande aanbod. Bovendien moeten we het Lokaal Overleg Opvoedingsondersteuning aangrijpen om dit beleidsthema op lokaal vlak verder uit te werken. Dit overleg kreeg decretaal89 immers volgende opdrachten mee: het voorbereiden van het Lokaal Sociaal Beleidsplan en de evaluatie ervan, met betrekking tot de opvoedingsondersteuning; het ontwikkelen, op basis van afstemming en samenwerking, van acties rond opvoedingsondersteuning die in het Lokaal Sociaal Beleidsplan zijn opgenomen; zorgen, op basis van afstemming en samenwerking, voor de informatieverstrekking en de sensibilisatie rond het opvoeden van kinderen en de vroegtijdige detectie van opvoedingsonzekerheid of opvoedingsproblemen; meewerken aan de afstemming op bovenlokaal niveau van het aanbod aan opvoedingsondersteuning.
89
Decreet houdende de organisatie van opvoedingsondersteuning (13/7/2007)
90
I.
Beleid personen met een handicap
I.1.
Externe omgevingsanalyse
I.1.1.
Aandeel gerechtigden op een tegemoetkoming voor personen met een handicap
De tegemoetkomingen worden toegekend aan de persoon met een handicap, waarbij vastgesteld wordt, via een medisch onderzoek, dat het verdienvermogen serieus is aangetast en/of dat de zelfredzaamheid in kleinere tot grotere mate (categorieën) is verminderd. Bij de berekening van de tegemoetkoming wordt rekening gehouden met de inkomsten van de persoon met een handicap, alsook van de persoon met wie hij/zij een huishouden vormt. Bepaalde vrijstellingen worden toegepast. De persoon die de tegemoetkoming wenst te verkrijgen, moet tussen 21 (mits enkele uitzonderingen, vanaf 18 jaar) en 65 jaar oud zijn, of voor senioren, vanaf 65 jaar, gedomicilieerd zijn in België en er werkelijk verblijven Onderstaande grafiek toont een statistiek van alle begunstigden van de huidige nog actieve stelsels van tegemoetkomingen, zowel voor personen op actieve leeftijd als voor personen die bejaard zijn. Alle begunstigden van zowel het uitdovende oude stelsel van 1969 (gewone en bijzondere tegemoetkoming, tegemoetkoming voor hulp van derden, aanvullende tegemoetkoming, tegemoetkoming ter aanvulling van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden), als van het stelsel van 1987 (inkomensvervangende en integratietegemoetkoming, tegemoetkoming voor hulp aan bejaarden) zijn opgeteld. Grafiek 38: aandeel gerechtigden op een tegemoetkoming aan personen met een handicap (per 1000 inwoners).90
40,00 33,62 30,13
30,22
Oostende
22,72
28,85
Kortrijk
22,67
28,39
Brugge
Turnhout
22,65
Sint-Niklaas
21,06
Antwerpen
20,60
Hasselt
19,39
20,00
20,18
Gent
25,00
Genk
30,00
Aalst
35,00
16,20 15,00 10,00 5,00
Roeselare
Mechelen
Leuven
0,00
Ongeveer 29 op 1 000 inwoners in Brugge genieten een tegemoetkoming aan personen met een handicap. Hiermee scoort Brugge relatief hoog ten opzichte van de andere centrumsteden.
90
Bron: www.lokalestatistieken.be
91
Tabel 28: absolute cijfers: aantal gerechtigden op een Tegemoetkoming voor personen met een handicap.91
2002 2003 2004 2005 2006 Gerechtigden - Tegemoetkoming mannen Gerechtigden - Tegemoetkoming vrouwen
975
1.028 1.062 1.147 1.144
1.845 1.877 1.968 2.194 2.238
Gerechtigden - Tegemoetkoming aan personen met een handicap (leeftijdsklasse 18-34)
N/A
N/A
295
313
307
Gerechtigden - Tegemoetkoming aan personen met een handicap (leeftijdsklasse 35-49)
N/A
N/A
532
529
535
Gerechtigden - Tegemoetkoming aan personen met een handicap (leeftijdsklasse 50-64)
N/A
N/A
506
535
572
Gerechtigden - Tegemoetkoming aan personen met een handicap (leeftijdsklasse 65-79)
N/A
N/A
689
751
736
Gerechtigden - Tegemoetkoming aan personen met een handicap (leeftijdsklasse >=80)
N/A
N/A
1.008 1.213 1.232
Wanneer we de absolute cijfers voor Brugge eens bekijken, dan blijkt dat 3 382 personen gerechtigd zijn op een tegemoetkoming, 66% van hun zijn mannen. Ongeveer 60% van de gerechtigden is ouder dan 65 jaar en 9% is jonger dan 34 jaar.
I.2.
Interne omgevingsanalyse
I.2.1.
Aandachtspunt op alle beleidsdomeinen
Een algemene interne omgevingsanalyse maken rond het beleidsdomein Personen met een Handicap is niet mogelijk. Op ieder beleidsdomein moet immers aandacht geschonken worden aan deze groep (huisvesting, thuiszorg, intramurale zorg, tewerkstelling, mobiliteit). Bovendien is de groep personen met een handicap ook zeer verscheiden. I.2.2.
Stedelijk Raad voor Personen met een handicap: beleid gericht op totale inclusie92
De Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap ijvert al jaren voor de plaats van deze groep in onze Brugse maatschappij. De Raad heeft tot doel advies te verlenen aan het stadsbestuur, het OCMW en andere overheden. Deze adviezen hebben onder andere betrekking op het voorzien van voorbehouden parkeerplaatsen, initiatieven of projecten op het vlak van openbaar vervoer, toerisme, cultuur, sport, handel, welzijn, huisvesting en informatieverspreiding. De Stad (Dienst Maatschappelijke Begeleiding) neemt het secretariaat van deze adviesraad op zich. De Stedelijk Raad voor Personen met een Handicap stelde voor de volgende jaren volgende visie voorop:
Volgens de Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap moet het stedelijk beleid gericht zijn op de totale inclusie van personen met een beperking en andere minderheidsgroepen en dit op alle vlakken. Dit wil zeggen dat iedereen aan het leven in de stad moet kunnen deelnemen op een onafhankelijke manier. De stad dient daartoe de faciliteiten te scheppen en initiatieven te nemen ter operationalisering hiervan.
91
Bron: www.lokalestatistieken.be informatie:verslag van de algemene vergadering van de stedelijke raad voor Personen met een Handicap van maandag 4 december 2006.
92
92
Ook toegankelijkheid (op alle vlakken) is een belangrijk thema voor de Raad voor Personen met een Handicap. Deze toegankelijkheid werd vertaald op een aantal vlakken: 1.
Gelijke kansen voor kinderen met een handicap in het onderwijs. Een aantal kinderen met een handicap volgt les in het gewoon onderwijs. Mits de nodige steun en begeleiding zijn sommigen in staat dezelfde ontwikkeling door te maken als kinderen zonder handicap. Toch verloopt de integratie van deze kinderen niet altijd van een leien dakje.
2. Gelijke kansen voor kinderen met een handicap in het vrijetijdsaanbod. Voor die organisaties die extra inspanningen leveren voor jongeren met een handicap moet een blijvende financiële stimulering voorzien worden. De extra inspanningen kunnen geleverd worden in het voorzien van toegankelijke lokalen, aangepast vervoer als aangepast ontspanningsaanbod. 3. Gelijke kansen voor werknemers met een handicap. Personen met een handicap vallen bij het zoeken naar werk dikwijls uit de boot. Nochtans beschikken zij voor veel functies over dezelfde kwalificaties als personen zonder handicap. Ook moet gestreefd worden om personen met diploma’s van het hoger onderwijs te werk te stellen en de nodige kansen te bieden. Eventueel moet de werkplaats hiervoor aangepast worden. 4.
Gelijke kansen op beleidsparticipatie. Personen met een handicap hebben een rol te vervullen in het beleid van de gemeente. Elke schepen is binnen zijn/haar domein verantwoordelijk om een inclusief beleid te realiseren. Een actieve betrokkenheid van personen met een handicap of de samenwerking met een erkend toegankelijkheidsbureau (dat samenwerkt met ervaringsdeskundigen), kunnen de kansen op participatie stimuleren.
5. Gelijke kansen door een betere mobiliteit. Veel personen met een handicap kunnen gratis of tegen gereduceerd tarief gebruik maken van het openbaar vervoer. Vaak zijn deze personen echter niet in staat om een bepaalde bus of trein te nemen, omdat de ketting van toegankelijkheid niet gerealiseerd is. De personen met handicap geraken niet van de woning aan de bushalte omdat de weg niet aangepast is (gebrek aan geleidelijnen, gelijkvloerse oversteekplaatsen, verlaagde boordstenen, voldoende brede trottoirs, …). Het stadsbestuur moet investeren in een aangepast vervoersaanbod en taxiuitbaters stimuleren om aangepast vervoer te voorzien. Ook de aangepaste belbussen zouden moeten ingeschakeld worden in het vervoersaanbod tijdens de avonduren. 6. Gelijke kansen door een toegankelijke openbare ruimte. De openbare ruimte behelst zowel de wegen en pleinen, speelpleinen en sportterreinen, openbare gebouwen, parken en bossen. De “richtlijnen inzake wegen voor voetgangersverkeer” moeten nageleefd worden bij elke aanleg of heraanleg van wegen en paden. 7. Gelijke kansen op een parkeerplaats. Niet alleen voldoende voorbehouden parkeerplaatsen moeten voorzien worden, maar de inplantingplaats en de route naar het openbaar gebouw, dienst of woning, moet eveneens aangepast zijn. Het streefdoel moet zijn, om ter hoogte van alle openbare en semi-openbare gebouwen, parken en diensten een voldoende aantal plaatsen te voorzien. 8. Gelijke kansen op toegankelijke informatie. Extra aandacht moet besteed worden aan de leesbaarheid van alle (gemeente)communicatie. Aangepaste kleuren, voldoende contrast, adequate lettergrootte en een groot lettertype zijn van heel groot belang voor senioren en slechtziende personen. Bij publieksvergaderingen moet ook steeds de mogelijkheid voorzien worden dat personen met een auditieve handicap de voordracht of uitleg kunnen volgen. Het voorzien van een doventolk is hierbij onontbeerlijk.
93
9. Gelijke kansen door een beter begrip van “ leven met een handicap”. Onwetendheid over het leven met een handicap, de hinderpalen en problemen, leiden vaak tot een gebrek aan respect voor de persoon met handicap. Onwetendheid en gebrek aan kennis is vaak oorzaak van het voorzien van goedbedoelde maar onbruikbare voorzieningen of misplaatst medelijden. 10. Gelijke kansen op gebied van huisvesting. Personen met een handicap hebben vaak problemen met het vinden van een betaalbare en aangepaste woning. Het stadsbestuur kan via hun bouwvergunningenbeleid private bouwheren verplichten om meergezinswoningen op alle verdiepingen toegankelijk te maken. Dit aanpasbaar bouwen kan gestimuleerd worden. Sociale bouwmaatschappijen moeten meer dan nu het geval is, aangepaste woningen voorzien en prioritair ter beschikking stellen van personen met een handicap. Deze doelstellingen werden op hun beurt vertaald in actiepunten.
I.3.
Conclusie
Net als het Seniorenbeleid, is het Beleid voor Personen met een Handicap, een domein dat linken heeft met verschillende andere beleidsvlakken. Deze bevolkingsgroep is immers een specifieke doelgroep, waarvoor extra aandacht moet geschonken worden op alle vlakken van het maatschappelijk leven (inclusief beleid). Samen met de Raad voor personen met een handicap willen we de komende jaren een analyse te maken van de concrete lokale noden van personen met een handicap en de reeds bestaande initiatieven en dienstverlening. Op basis van deze analyse willen we een stappenplan maken rond de concrete acties op de verschillende beleidsdomeinen om de toegankelijkheid voor personen met een handicap te verhogen.
94
J.
Cultuurbeleid
Het Cultuurbeleidplan stelt dat de Stad het elan van “Brugge 2002” wil verder zetten en de traditionele sterktes, erfgoed en muziek, wil combineren met hedendaagse cultuur. In de visie wordt aangegeven dat de bevolking op een structurele manier bij het beleid betrokken zal worden. “Inspraak, overleg en informatie vormen een wezenlijk deel van het beleid.” Een belangrijke link naar het Lokaal Sociaal Beleid wordt gelegd door in de strategische doelstelling “Cultuur als een grondrecht” op te nemen in het cultuurbeleidsplan. Dit wordt vertaald in een viertal operationele doelstellingen: - cultuur spreiden over het hele grondgebied: hier wordt vooral het belang van wijkinitiatieven naar voor geschoven; - drempelverlagend werken (financieel, bereikbaarheid, …); - aan databasemanagement doen: om inzage te krijgen in de publieksparticipatie en zo beter te kunnen werken aan een doelgroepenbeleid; - een doelgroepenwerking ontwikkelen: jongeren, de senioren en kansarmen. J.1.
Externe omgevingsanalyse
Om een beeld te krijgen van de Bruggelingen, die omwille van financiële en/of sociale drempels moeilijk deel kunnen nemen aan het cultureel leven van de Stad, kunnen we terugvallen op de kansarmoede-indicatoren (zie Omgevingsanalyse).
J.2.
Interne omgevingsanalyse
In het kader van Wijk-up neemt het stadsbestuur heel wat initiatieven om cultuur dichter bij de wijkbewoners te brengen. Hiertoe worden allerlei laagdrempelige evenementen op wijkniveau georganiseerd. Maar ook via initiatieven zoals straattheater en “De Brugse Zomercheques” probeert het stadsbestuur op een zeer laagdrempelige wijze mensen samen te brengen rond culturele activiteiten. Daarnaast startte het OCMW ook een samenwerking op met het stadsbestuur om de drempel naar culturele evenementen te verlagen. Hiertoe werden een aantal initiatieven genomen: in samenspraak met het stadsbestuur en verschillende culturele organisaties kunnen personen die in kansarmoede leven voor een verminderde prijs voorstellingen bijwonen; het cultureel aanbod en de mogelijke reducties wordt kenbaar gemaakt aan de doelgroep, via mailings en informatie aan welzijnsorganisaties; een maatschappelijk werker wordt ingezet om mensen voor een voorstelling op te vangen en wegwijs te maken.
J.3.
Conclusie
Brugge heeft een rijk cultureel aanbod. Dit aanbod is echter niet steeds bekend bij personen die in kansarmoede leven. Bovendien kennen ze vaak de juiste weg niet om deel te nemen aan activiteiten, of is de kostprijs te hoog.
95
In samenspraak met culturele partners doen de lokale besturen toch belangrijke inspanningen om cultuur toegankelijker te maken.
Aandacht voor mensen die dreigen uit de boot te vallen Voor mensen die het financieel moeilijk hebben, werden al een aantal initiatieven genomen, om de financiële drempel te verlagen. Via het systeem van waardebonnen geeft de stad een tussenkomst in de deelname aan een aantal activiteiten. Het OCMW krijgt sinds 2003 subsidies om tussenkomsten te verlenen die de participatie van cliënten aan activiteiten van verenigingen, aan vrijetijdsbesteding en aan culturele activiteiten, financieel mogelijk moeten maken. In samenwerking met de Stad werkte het OCMW ook een Project Cultuurparticipatie uit. Doelstelling van het project is om de drempel (zowel financieel als mentaal) naar culturele activiteiten voor kansarmen te verlagen. Daarnaast zal echter ook verder aandacht moeten geschonken worden aan zeer laagdrempelige initiatieven, waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en eventueel deel kunnen nemen aan een aantal (culturele) activiteiten. Via dergelijke initiatieven kan dan de stap gezet worden naar reguliere vormen van ontspanning, vrijetijdsbesteding of ontmoeting (en zelfs indien nodig naar hulpverlening). Initiatieven zoals het jongerenontmoetingscentrum ’t Salon, Wijk-up, het Inloopcentrum, … willen op deze behoefte inspelen. Maar ook de dienstencentra en buurtcentra spelen hierbij een belangrijke rol. Deze centra zijn de plaats bij uitstek om laagdrempelige activiteiten te organiseren en mensen te informeren en toe te leiden naar allerlei vormen van activiteiten en dienstverlening. Tenslotte is het ook belangrijk dat jongeren uit kansarme gezinnen de kans krijgen om zichzelf te ontplooien door het “beleven” van cultuur. In dit kader werd vorig jaar door het Stadsbestuur een sociaal-artistiek project opgezet voor doelgroepjongeren. Ook het komende jaar wil de Stad dit project herhalen. Maar ook binnen andere (begeleidings)projecten voor jongeren dient aandacht geschonken te worden aan cultuur.
96
K.
Diversiteitsbeleid
Een Diversiteitsbeleid richt zich op het samenleven van bevolkingsgroepen (uit verschillende culturen) in de stad. K.1.
Diversiteit als rode draad doorheen het Sociaal Beleid
In het diversiteitsplan 2007–2012 van de Stad Brugge vinden we volgende missie en visie terug:
Stad Brugge heeft, als bestuursorgaan dat het dichtst bij de burger staat, de taak informatie te geven en maatregelen te nemen die gelijke kansen stimuleren en het samenleven in diversiteit ten goede komen. ongeacht gender, socio-economische achtergrond, leeftijd, seksuele voorkeur en etnisch-culturele afkomst, moeten alle Bruggelingen op gelijke kansen kunnen rekenen. Een diversiteitsbeleid wil open staan voor iedereen, constructief omgaan met verschillen en vertrekken van de competenties en potentiële kansen van alle personen. De diversiteitsdienst wil een emancipatorisch en geïntegreerd beleid bevorderen waarbij gelijke kansen en het samenleven in diversiteit worden beoogd en waarin respect en tolerantie een evidentie zijn. Stad Brugge wil een toegankelijke en kleurrijke stad zijn, aanspreekbaar en bereikbaar voor iedereen. De feitelijke gelijkheid van kansen en posities van de burgers – ongeacht gender, socio-economische achtergrond, etnischculturele afkomst, leeftijd en seksuele voorkeur – bevorderen en waarborgen en hiermee de levenskwaliteit van de bevolking verbeteren, is het streefdoel. De missie en visie worden vertaald in een aantal doelstellingen (een actief beleid), waarin onder andere volgende krachtlijnen terug te vinden zijn: - informatie en sensibilisering; - integraal beleid; - gelijke kansen; - respect en waardering. Iedere actie die in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid wordt genomen, moet getoetst worden aan de visie en de doelstellingen die in het diversiteitsbeleidsplan werden opgenomen.
97
K.2.
Aandacht voor allochtone inwoners: integratiebeleid
In dit hoofdstuk zullen we wat dieper ingaan op de integratie en participatie van allochtone bewoners in de stad. K.2.1. Externe omgevingsanalyse
K.2.1.1. Aantal inwoners van vreemde nationaliteit is beperkt. Grafiek 39: Aandeel inwoners van Vreemde nationaliteit op 1/1/200693 14 p 12 e r 10 c 8 e n 6 t a 4 g e 2
G en k
Le uv en A nt w er pe n
G en t
H as se lt O os te nd e M ec he le n Tu rn ho ut
A al st K or tri S jk in tN ik la as
R oe se la re B ru gg e
0
Brugge heeft een zeer beperkt aantal buitenlandse inwoners. Slechts 2,6% van de inwoners heeft een buitenlandse nationaliteit. Hiermee bengelt Brugge helemaal achteraan ten opzichte van andere centrumsteden (enkel in Roeselare is het aandeel inwoners van vreemde nationaliteit kleiner). Ook het aantal nieuwkomers is zeer beperkt in Brugge (690 in 2004).
K.2.1.2. Aantal nietwerkende werkzoekenden van vreemde nationaliteit: vooral inwoners uit de E.U. Tabel 29: Aantal niet werkende werkzoekenden: indeling volgens etniciteit. 94
Wanneer we de werkloosheidscijfer bekijken dan zien we dat het aantal werkzoekenden van vreemde nationaliteit tussen december 2005 en december 2006 daalde met 17%. De meeste werkzoekenden van vreemde nationaliteit zijn afkomstig uit een land dat lid is van de E.U. (93%)
93 94
Bron: www.lokalestatistieken.be Bron: VDAB – wegwijs op de Vlaamse arbeidsmarkt
98
K.2.2. Interne Omgevingsanalyse Ook hier willen we na gaan wie op welke vlakken actief is: beleid, overleg, coördinatie, geven van informatie, en dienstverlening.
Tabel 30: interne omgevingsanalyse diversiteitsbeleid gemeente
BELEID gemeentelijk vlak regionaal vlak OVERLEG
OCMW
andere (niet limitatief)
x PIC
gemeentelijk vlak
x
regionaal vlak COÖRDINATIE Gemeentelijk regionaal vlak INFORMATIE
x
Gemeentelijk
x
Platform etnisch-culturele minderheden PIC
x
Regionaal
Yambo, Sociaal Huis PIC
ACTOREN
Opvang Huisvesting Integratie
x
X X X
- taallessen
x
x
- trajectbegeleiding - inburgering
X x
- ontspanning
x
- Uitwisseling
De Patio Bouwmaatschappijen, SVK’s Vzw Wijzer, VDAB, SNT, IVO, huis van het Nederlands VDAB, Yambo Vzw Yambo Vzw Yambo, vzw Horizon, allochtone zelforganisaties Vzw Yambo, allochtone zelforganisaties
K.2.3. Conclusie Het aantal inwoners in Brugge van vreemde nationaliteit is beperkt en er kan ook niet gesproken worden van een bepaalde concentratie in specifieke wijken. Toch wordt in Brugge aandacht geschonken aan integratie en samenleven met verschillende culturen. Heel wat partners zijn op dit vlak bezig. Het idee van een multiculturele samenleving verdient binnen alle beleidsdomeinen die hier besproken worden, bijzondere aandacht. We denken hierbij onder andere aan het beleidsdomein zorg, waar verschillende culturen (en gewoontes) met elkaar in contact komen.
99
L.
Gezondheidsbeleid
In de Stuurgroep d.d. 18 oktober 2007 werd geopperd om gezondheidsbeleid ook te behandelen in het kader van het Lokaal Sociaal Beleidsplan. Vooral op het vlak van preventie, toegankelijkheid van de gezondheidszorg en de specifieke noden van kansengroepen, zijn er heel wat raakvlakken met het Lokaal Sociaal Beleid. In de komende jaren willen we ook op dit beleidsdomein, in samenwerking met verschillende partners (onder andere LOGO) een omgevingsanalyse maken. Van daaruit willen we een aantal doelstellingen en acties vooropstellen. Omdat dit heel wat onderzoek, overleg en voorbereidend werk vergt, werd dit beleidsdomein op vandaag nog niet verder uitgewerkt. Bedoeling is om in de loop van 2008 dit luik verder uit te diepen. Tegen eind 2008 willen we ook voor dit beleidsdomein een ontwerp opmaken dat ter goedkeuring kan voorgelegd worden aan de Stuurgroep en de lokale besturen, en kan toegevoegd worden aan het huidige beleidplan.
100
M.
Specifieke overkoepelende aandachtspunten
M.1.
Armoedebestrijding
Een Sociaal Beleid heeft prioritair aandacht voor mensen die in een situatie van kansarmoede leven. Via een Lokaal Sociaal Beleid moeten aan deze doelgroep handvatten aangereikt worden om uit de situatie van kansarmoede te geraken. Wat kansarmoedebestrijding betreft staan we voor de moeilijke uitdaging om een antwoord te bieden op vier problematieken: - kansarmoede bij jongeren; - structurele armoede en nieuwe vormen van armoede; - armoede bij senioren; - aandacht voor maatschappelijke integratie.
Kansarmoede bij jongeren Uit de analyse blijkt dat ongeveer 1/3 van de leefloongerechtigden jonger is dan 25 jaar. Een begeleiding op maat van deze jongeren, waarbij een traject naar tewerkstelling en maatschappelijke integratie centraal staat, blijft dus noodzakelijk. Hiervoor zullen de nodige methodieken moeten uitgewerkt of verder verfijnd worden.
Structurele armoede en nieuwe vormen van armoede Een aantal inwoners kan, ondanks financiële tussenkomsten, de eindjes niet aan elkaar knopen. Ook de Diensten Schuldbemiddeling of Budgetbeheer kunnen weinig hulp bieden wanneer de maandelijkse kosten niet meer kunnen betaald worden. De oorzaak is vaak te vinden in hoge huur- of energiekosten. Er zal dan ook gezocht moeten worden naar nieuwe vormen van hulpverlening, die tegemoetkomen aan deze structurele armoede. Bovendien zien we een nieuwe vorm van armoede: mensen die ondanks een behoorlijk inkomen toch in armoede moeten leven omdat de last aan afbetalingen/schulden zeer hoog is geworden. In 7 jaar tijd is het aantal vragen tot budgetbeheer, - begeleiding of schuldbemiddeling bij het OCMW Brugge vervijfvoudigd.
Armoede bij senioren Uit de enquête blijkt dat 15% van de senioren zegt moeilijk of zeer moeilijk rond te komen met zijn inkomen. Senioren treden echter veel minder naar buiten met dit probleem. Bovendien blijkt dat senioren vaak het gevoel hebben niet over de nodige informatie te beschikken in verband met mogelijke tussenkomsten of hulpverlening. Eerstelijnsdiensten, dienstencentra en seniorenverenigingen zullen dan ook de nodige aandacht moeten besteden aan deze problematiek en senioren informeren over de mogelijkheden.
Aandacht voor maatschappelijke integratie Om een menswaardig leven te kunnen leiden is er meer nodig dan voldoende (financiële) middelen. Volgens de theorie van Abraham H. Maslow kan de mens zich maar ten volle ontplooien als een aantal basisbehoeften bevredigd zijn. Sociaal contact, waardering en erkenning en zelfontplooiing zijn evenzeer zaken die bijdragen tot een menswaardig leven. Dit kan gerealiseerd worden door personen die in armoede leven te ondersteunen om deel de nemen aan het maatschappelijke leven in de stad.
Behoeften-piramide Maslow
101
M.2.
Prioritaire wijken
De keuze om een wijkontwikkelingsplan uit te werken in Sint-Pieters en Zeebrugge, blijkt ook uit deze analyse een gerechtvaardigde keuze. Maar ook in de binnenstad en een aantal wijken in de rand (zie pg. 33), geven een aantal indicatoren aan, dat een wijkgerichte werking zeker op zijn plaats is. Opvallend in de analyse was de inkleuring van grote stukken van Sint-Andries als “risicozone”. Een diepgaander onderzoek in deze wijk lijkt aangewezen om snel te kunnen inspelen op deze vaststelling. M.3.
Beleidsplannen op elkaar af stemmen - coördinatie
Het goede nieuws is dat de verschillende beleidsplannen elkaar alvast niet tegenspreken. Meer nog, ze vullen elkaar aan. Het is dan ook mogelijk om een overkoepelende visie en gemeenschappelijke doelstellingen uit te werken, zonder dat hiermee afbreuk gedaan wordt aan de verschillende plannen. Toch lijkt een betere afstemming van de verschillende plannen aangewezen. Veel beleidsplannen hebben linken met elkaar of proberen via andere acties dezelfde doelstellingen te bereiken (soms zonder onderlinge afstemming). Om een efficiënt en effectief Sociaal Beleid te kunnen voeren, zullen de lokale besturen hun coördinatierol ten volle moeten opnemen. Per thema (of strategische doelstelling) zou dan ook een coördinatieopdracht moeten gegeven worden aan een overlegplatform of dienst. Op die manier kan een optimale samenwerking en inzet van middelen bereikt worden en kunnen acties nog beter op elkaar afgestemd worden. Deze coördinerende rol is ook van belang, omdat uit de analyse blijkt dat heel veel verschillende diensten in het welzijnslandschap actief zijn. M.4.
Aandacht voor specifieke doelgroepen
In dit beleidsplan werden nog (te) weinig concrete aandachtspunten opgenomen rond specifieke doelgroepen. We denken hierbij onder andere aan de doelgroep personen met een handicap (een belangrijke groep van de Brugse bevolking). In samenwerking met de diversiteitsdienst willen we ook bij de verdere opvolging, uitwerking en evaluatie van het Lokaal Sociaal Beleidsplan aandacht hebben voor diversiteit en gelijke kansen voor deze bevolkingsgroepen. M.5.
Noord-Zuidbeleid als rode draad
In het Noord-Zuidbeleidsplan van de stad Brugge 2007–2012 is volgende visie terug te vinden: “De Noord-Zuiddienst wil een duurzaam en geïntegreerd beleid in de hand werken, waarbij het mondiaal denken wordt bevorderd en solidariteit en verdraagzaamheid een evidentie zijn. Een lokaal en duurzaam Noord-Zuidbeleid kan pas slagkracht hebben indien we vertrekken vanuit een aantal actuele en mondiale aandachtspunten in de ontwikkelingssamenwerking zoals de millenniumdoelstellingen, duurzame ontwikkeling, de internationale mensenrechten en internationale solidariteit. Stad Brugge wil zich engageren om deze aandachtspunten te integreren in haar beleid en de bevolking ertoe mobiliseren hiernaar te handelen.” Net als bij diversiteitsbeleid, is de visie in het kader van het Noord-Zuidbeleid een toetssteen waar aandacht dient aan geschonken te worden bij het uitwerken van acties in het kader van een Lokaal Sociaal Beleid. De acties die op vandaag ondernomen worden, ook naar mensen die het financieel moeilijk hebben, onder andere verteltheater, aperitiefconcert, Feest in ’t Park, … moeten vanuit een Lokaal Sociaal Beleid ondersteund worden. Het zal echter een uitdaging zijn om de Noord-Zuidproblematiek steeds als aandachtspunt mee te nemen binnen de andere beleidsdomeinen. De Noord-Zuiddienst van de Stad is echter in ieder geval bereid om zaken als duurzame ontwikkeling en eerlijke handel toe te lichten en mee te helpen zoeken naar mogelijkheden om dit binnen andere beleidsdomeinen te verwerken.
102
HOOFDSTUK 3: MEERJARENPLAN
Zie bijlage.
103
HOOFDSTUK 4: TAAKVERDELING EN WERKAFSPRAKEN
ALGEMEEN BELEIDSNIVEAU = STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN
OCMW Brugge Algemene coördinatie Trekkersrol
College en Gemeenteraad OCMW Raad
Stuurgroep Voorzitter: OCMW-voorzitter Ondervoorzitter: schepen Sociale Zaken Link met Lokale actoren
De uitwerking en algemene coördinatie van het Lokaal Sociaal Beleid (trekkersrol) werd toegewezen aan het OCMW. Voor de begeleiding van dit proces werd een Stuurgroep opgericht. Het is deze Stuurgroep die de voorstellen rond het Lokaal Sociaal Beleid en de coördinatieopdracht moet “superviseren”. Het is ook deze Stuurgroep die het Stadsbestuur (Gemeenteraad – College) en het OCMW-bestuur zal moeten adviseren, wanneer beleidsbeslissingen inzake het Lokaal Sociaal Beleid moeten genomen worden. DOMEINNIVEAU
ALGEMENE COÖRDINATIE OCMW BINNEN KRIJTLIJNEN STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN OPERATIONELE DOELSTELLINGEN: COÖRDINATIE: Stadsbestuur of OCMW (nog te bepalen) ACTIES: •Stadsbestuur •OCMW-bestuur •Derden
Naast de overkoepelende coördinatie zal per beleidsdomein ook moeten aangegeven worden welk lokaal bestuur zal instaan voor de concretisering, uitwerking en opvolging van operationele doelstellingen. Hierin werden nog geen beslissingen genomen omdat dit deel uitmaakt van het verdere planningsproces.
104
HOOFDSTUK 5: BETROKKENHEID
1.
PLANNINGSSTRUCTUUR
Het is evident dat dit proces niet kan uitgevoerd worden, zonder raadpleging van verschillende actoren. In de Gemeenteraad en de Raad voor Maatschappelijk Welzijn werd dan ook beslist om een “Expertengroep” en een “Stuurgroep” op te richten.
RAAD VOOR MAATSCHAPPELIJK WELZIJN
GEMEENTERAAD
STUURGROEP LOKAAL SOCIAAL BELEID
EXPERTENGROEP
COÖRDINATOR
In de Stuurgroep zetelen naast ambtenaren en mandatarissen van de Stad en het OCMW ook vertegenwoordigers van belangrijke medespelers op het vlak van het Lokaal Sociaal Beleid: de twee onafhankelijke CAW’s (De Poort en De Viersprong); het samenwerkingsinitiatief Thuiszorg (SIT); de Regionale Welzijnsraad; het Subregionaal Tewerkstellingscomité (STC). vakorganisaties (ACV en ABVV) Zij vormen het forum waarop de voorstellen rond het Lokaal Sociaal Beleid getoetst en bijgestuurd worden.
105
De samenstelling van de Stuurgroep ziet er als volgt uit: Naam De heer Mevrouw De heer De heer Mevrouw Mevrouw De heer Mevrouw Mevrouw De heer De heer De heer Mevrouw De heer Mevrouw De heer Mevrouw De heer
Frank Vandevoorde Lieve Mus Patrick Moenaert Yves Roose Martine Matthys Rita Brauwers Jos Demarest Griet Trioen Maria Huyghebaert Johan Brauwers Piet Baes Eric Claes Bieke Uyttenhove Stefaan Dehullu Tiny Scheipers Geert Delbare Dorine Cordy Jean-Marie Dewandel
De heer De heer De heer Mevrouw De heer
Koen Timmerman Eric Van Hove Hubert Parrein Martine Meganck Stefaan Lambrecht
Functie Voorzitter OCMW Schepen Burgemeester Schepen Gemeenteraadslid Gemeenteraadslid OCMW Raadslid OCMW Raadslid OCMW Raadslid OCMW Raadslid Directeur CAW De Poort Directeur CAW De Viersprong Familiehulp vzw SIT Regio Brugge Resoc Brugge Regionale Welzijnsraad ACV ABVV Afdelingschef Dienst Onderwijs, Maatschappelijke Begeleiding en Jeugd Preventieambtenaar Coördinator Stedenbeleid Secretaris OCMW Adviseur Maatschappelijke Dienstverlening Coördinator Lokaal Sociaal Beleid
Binnen het OCMW wordt de heer Lambrecht aangeduid voor de redactie van het Lokaal Sociaal Beleid. Hij laat zich bijstaan door een Expertengroep, bestaande uit personeelsleden van de stadsadministratie: de afdelingschef van de Dienst Onderwijs, Maatschappelijke Begeleiding en Jeugd (de heer Dewandel), de preventieambtenaar (de heer Timmerman) en de coördinator Stedenbeleid (de heer Van Hove) en uit personeelsleden van de OCMW-administratie: de Adviseur Maatschappelijke Dienstverlening (mevrouw Meganck), de bestuurssecretaris Secretariaat (mevrouw Van Vynckt) en de afdelingschef van de dienst Schuldbemiddeling (mevrouw De Souter). Zij zullen de eerste aanzetten moeten geven voor het beleidsplan in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid.
2.
INSPRAAK
Strategische planning houdt echter ook een toetsing in. Naast de betrokken actoren, zullen ook de Brugse bevolking, en zeker de groep van mensen die aangewezen zijn op de dienst- en hulpverlening, moeten gehoord worden rond de opmaak van het Lokaal Sociaal Beleid en de uitbouw van een Sociaal Huis. Door het decreet maakt deze toetsing ook een essentieel onderdeel uit van het beleidsplan: “in het beleidsplan wordt aangegeven op welke wijze de bevolking en de lokale actoren bij de voorbereiding, de uitvoering en de voortgang van het plan en het beleid betrokken worden”. Bovendien zal de betrokkenheid ook in drie fases moeten gebeuren: 1. de fase van gegevensverzameling (welke noden worden ervaren, knelpunten in de dienst- en hulpverlening); 2. de fase van de opmaak (worden de juiste doelstelling vooropgesteld, worden de juiste prioriteiten gelegd en worden de juiste acties voorgesteld); 3. de fase van de evaluatie (worden vooropgestelde doelstellingen bereikt, moet er bijgestuurd worden). Deze betrokkenheid is echter meer dan een enkel moment in iedere fase. De betrokkenheid is een continu proces van toetsing. 106
Beslissingsstructuur Gemeenteraad / Raad voor Maatschappelijk Welzijn
Beslissingen
Coproducent / Mee beslissen
Stuurgroep
Expertengroep
Overlegfora
Advies
Adviesraden / Belangengroepen
Actoren (=dienstverleners)
Klanten (= bevolking / doelgroepen)
Raadplegen/ Informeren
Omdat het Lokaal Sociaal Beleid een zeer grote lading dekt, zal de participatie ook zeer planmatig moeten aangepakt worden. Aan de hand van de beslissingsstructuur willen we hieronder aangeven hoe de participatie zal georganiseerd worden. Ook hier wil ik een onderscheid maken tussen:
Klanten: - de burger in het algemeen - specifieke doelgroepen
Lokale actoren: - dienstverlenende organisaties
Om het geheel werkbaar te houden, zal ook hier best gewerkt worden rond de verschillende beleidsdomeinen: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Buurt- en ontwikkelingsbeleid Beleid maatschappelijke dienstverlening Diversiteitsbeleid Seniorenbeleid Thuiszorgbeleid Sociaal tewerkstellingsbeleid Sociaal huisvestingsbeleid Jeugdbeleid Kinderopvangbeleid Beleid rond opvoedingondersteuning en onderwijs Beleid personen met een handicap Cultuurbeleid
Per item willen we nagaan welke kanalen kunnen aangesproken worden om als spreekbuis op te treden. 107
2.1.
Participatie van actoren
De Stuurgroep De participatie van actoren willen we realiseren door gebruik te maken van reeds bestaande overlegplatformen en via de vertegenwoordigers van de Stuurgroep. In de Stuurgroep zijn immers overkoepelende organisaties vertegenwoordigd. - Het SIT bundelt alle thuiszorgdiensten en kan in die zin zeker een belangrijke rol spelen als klankbord bij de uitbouw van het thuiszorgbeleid en onrechtstreeks ook bij het seniorenbeleid en het beleid rond personen met een handicap. - Het RESOC (vroeger STC) staat in voor de uitwerking van een sociaal-economisch- en tewerkstellingsbeleid in de regio en kan op dit domein ook in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid zijn rol ten volle spelen. - De Regionale Welzijnsraad vertegenwoordigt heel wat welzijnsorganisaties uit verschillende hoeken. De Welzijnsraad heeft tot doel om overleg en samenwerking te bevorderen in de gezondheids- en welzijnsorganisaties van de regio en het overheidsbeleid op deze terreinen te stimuleren. De vereniging betrekt hierbij alle private en publieke actoren. Dit gebeurt door het verschaffen van informatie, het opzetten van overleg en het behartigen van de belangen van alle betrokkenen. In die zin kan de Regionale Welzijnsraad instaan voor een brede consultatie van eerstelijnsdiensten die actief zijn op het vlak van welzijn en/of gezondheid. - De autonome CAW’s zijn dan wel geen koepelorganisatie, toch nemen ze (naast de lokale besturen) een groot deel van de maatschappelijke dienstverlening voor hun rekening. - De vakorganisaties behartigen de belangen van heel wat inwoners, ze kunnen als middenveldorganisatie dan ook een belangrijke klankbord betekenen voor de opmaak van een Lokaal Sociaal Beleid. Bovendien zorgt de politieke vertegenwoordiging vanuit beide lokale besturen voor een bijkomend draagvlak in de Stuurgroep. De mandatarissen zijn immers door de bevolking gekozen (en vertegenwoordigen deze bevolking dus), maar vertegenwoordigen vaak ook bepaalde belangengroepen.
Overlegfora In Brugge bestaat er voor vrijwel ieder beleidsdomein binnen het Lokaal Sociaal Beleid wel een overleg dat alle belangrijke actoren samenbrengt.
1.
Buurt – en ontwikkelingsbeleid
Zoals reeds in de toelichting werd aangegeven sluit dit domein dicht aan bij het Stedenbeleid. We willen hierin dan ook de cel Stedenbeleid en de Stuurgroep Wijkontwikkelingsplannen als partner betrekken. Ook de Raad voor Buurtwerken, die alle erkende buurtwerkinitiatieven vertegenwoordigt, kan aangesproken worden rond thema’s over dit beleidsdomein. Deze Raad komt uitgebreider aan bod bij de participatie van “klanten”.
2.
Beleid Maatschappelijke Dienstverlening
In het luik financiële en psychosociale hulpverlening zijn heel wat diensten betrokken. Hier lijkt dan ook een opdracht weggelegd voor de Regionale Welzijnsraad Brugge.
108
3.
Diversiteitsbeleid
Het onthaalbureau Yamboo kreeg de opdracht om het inburgeringsbeleid op lokaal niveau gestalte te geven. Inburgering wordt gezien als een eerste, begeleidende opstap naar een volwaardige participatie aan de samenleving. Dat is een interactief proces waarbij zowel de samenleving als de nieuwe burgers een engagement op zich nemen. De Vlaamse regering ziet inburgering als een proces met wederzijdse rechten en plichten. De overheid heeft de plicht de nieuwkomer een kwalitatief inburgeringstraject op maat van zijn behoeften en wensen aan te bieden. Op zijn beurt verbindt de nieuwkomer er zich toe actief deel te nemen aan het inburgeringtraject. Het inburgeringstraject bestaat uit een vormingsprogramma en individuele begeleiding (trajectbegeleiding) van de nieuwkomer. Het vormingsprogramma kan bestaan uit drie onderdelen: Nederlands als tweede taal (NT2), maatschappelijke oriëntatie en loopbaanoriëntatie. Op die manier leren nieuwkomers om zo snel mogelijk zelfstandig hun weg te vinden in onze samenleving. De reeds opgebouwde know how en ervaringen van dit onthaalbureau willen we dan ook graag meenemen bij de opmaak van het Beleidsplan. Ook de diversiteitsdienst van de Stad heeft in het diversiteitsbeleid een rol te vervullen. Het Brugse Stedelijke Emancipatiebeleid richt zich naar verschillende groepen: vrouwen en mannen, holebi’s, mensen met een handicap, allochtonen, kansarmen, bejaarden, kinderen, … De Emancipatieambtenaar kan elk van deze groepen niet alleen een forum aanbieden, maar eveneens van de nodige informatie en adviezen voorzien.
4.
Seniorenbeleid
Ook in de rusthuissector werd een overleg opgestart tussen de private en de openbare rusthuizen. Tenslotte wordt een belangrijk item (thuiszorg) opgenomen door het SamenwerkingsInitiatief Thuiszorg (SIT).
5.
Thuiszorgbeleid
Het SamenwerkingsInitiatief Thuiszorg (SIT) regio Brugge is een overkoepelend samenwerkingsverbond van diensten en organisaties die betrokken zijn bij de thuiszorg. Het SIT is werkzaam in de regio Beernem, Groot-Brugge, Oostkamp, Torhout en Zuienkerke. Gezien het SIT reeds rechtstreeks betrokken is in de Stuurgroep, lijkt deze organisatie de beste gesprekspartner op dit domein.
6.
Sociaal Tewerkstellingsbeleid
Het RESOC (Regionaal Sociaal-economisch Overlegcomité) is een regionale structuur. Het RESOC is samengesteld uit 16 sociale partners (8 van werkgeverszijde en 8 van werknemerszijde) en minstens 8 vertegenwoordigers van de betrokken gemeenten en provincie. Daarnaast zetelen ook nog een aantal vertegenwoordigers van relevante organisaties in het RESOC. Decretaal kreeg het RESOC de opdracht mee om het overleg tussen de sociale partners, de gemeentebesturen en het provinciebestuur inzake sociaal-economische streekontwikkeling te organiseren.
109
Naast het RESOC, willen we echter ook het forum lokale werkgelegenheid inschakelen als klankbord. In dit forum zetelen de VDAB, de Stad, het OCMW, de RVA, PWA, ATB, lokale derden en sociale partners. Het forum heeft volgende doelstelling:
Het uittekenen van een lokaal werkgelegenheidsbeleid, gekaderd binnen de lokale realiteit en de lokale mogelijkheden en opportuniteiten. Het verhogen van de kansen van alle werkzoekenden op duurzame werkgelegenheid, met specifieke aandacht voor de groep risicowerkzoekenden. Het versterken van de integratie van de werking en samenwerking tussen de verschillende lokale actoren. Het zoeken naar de dwarsverbindingen en mogelijkheden op de verschillende beleidsdomeinen in functie van het versterken van een inclusief lokaal werkgelegenheidsbeleid. Het uitbouwen van een lokale Werkwinkel, die twee evenwaardige en complementaire functies verenigd, met name: o het aanbieden van geïntegreerde basisdienstverlening als recht voor alle werkzoekenden en van de basisdiensten voor werkgevers zo dicht mogelijk bij de klant; o het uitbouwen van een nieuwe dienstenwerkgelegenheid op lokaal niveau, dat zoveel mogelijk gekoppeld wordt aan bestaande lokale initiatieven in verband met buurtwerking. Het oprichten van een meldpunt niet-reguliere arbeid.
Deze doelstellingen sluiten perfect aan bij de doelstellingen van het Lokaal Sociaal Beleidsplan.
7.
Sociaal Huisvestingsbeleid
De Stedelijke Woonraad organiseert een overleg tussen de sociale huisvestingsactoren die actief zijn in de Stad. De Schepen van Huisvesting zit dit forum voor. Naast het maken van afspraken, afstemmen van de werking en het uitwisselen van informatie, maakt de Woonraad ook een woonplan op. In dit plan worden de doelstellingen opgenomen voor de komende jaren in het kader van een Sociaal Woonbeleid.
8.
Jeugdbeleid
De werkgroep die in het kader van het Jeugdwerkbeleidsplan werd opgericht om te werken rond integratie van maatschappelijk achtergestelde jongeren, kan een belangrijk forum zijn om de doelstellingen en acties in het kader van het Lokaal Sociaal Beleid verder op te volgen.
9.
Kinderopvangbeleid
In het Lokaal Overleg Kinderopvang zetelen lokale beleidsmakers, Kind en Gezin, openbare en private diensten die kinderopvang aanbieden en (mogelijke) gebruikers. Het secretariaat wordt waargenomen door de Dienst Maatschappelijke Begeleiding van de Stad. Eén van de belangrijkste taken van dit overleg is om op basis van behoefteonderzoek een kwalitatief (behoeftedekkend) kinderopvangaanbod uit te werken.
110
10.
Beleid rond opvoedingsondersteuning en onderwijs
In het kader van het Lokaal Sociaal Beleid willen we ons toespitsen op opvoedingsondersteuning en het maximaliseren van onderwijskansen voor kwetsbare jongeren / gezinnen. De LOP’s (Lokaal OverlegPlatform basisonderwijs en secundair onderwijs) kregen hierin reeds een belangrijke opdracht. Het decreet van 25 juni 2002 betreffende gelijke kansenonderwijs heeft als centraal perspectief de bestrijding van kansarmoede. Door de oprichting en uitbouw van Lokale OverlegPlatforms, waarin zowel de onderwijsverstrekkers als belanghebbende partners en welzijnsparticipanten vertegenwoordigd zijn, biedt het decreet uitzicht op een structurele aanpak van de onderwijssituatie van kinderen en jongeren, autochtoon of allochtoon, die door hun sociale achterstelling meer kans lopen op risico in hun schoolloopbaan. Het besluit van de Vlaamse regering betreffende de lokale overlegplatforms inzake gelijke onderwijskansen bepaalt de werkingsgebieden Zo wordt momenteel op het grondgebied van de Stad Brugge een Lokaal OverlegPlatform voor het Basisonderwijs (LOP – Brugge BaO) en op het grondgebied Brugge-Blankenberge een Lokaal Overlegplatform voor het Secundair Onderwijs (LOP – Brugge-Blankenberge SO) opgericht. Daarnaast kunnen we ook terugvallen op de Stuurgroep Opvoedingsondersteuning binnen de Regionale Welzijnsraad Brugge. Deze Stuurgroep engageerde zich intussen om de Opvoedingswinkel in Brugge mee te ondersteunen.
11.
Beleid Personen met een Handicap
Op lokaal niveau bestaat er geen overkoepelend overleg met partners die dienst- of hulpverlening aanbieden. Wel zijn er samenkomsten van specifieke dienstverleners (bijvoorbeeld instellingen voor volwassen gehandicapten). Op provinciaal vlak is er echter wel een platform voor regionaal overleg voor personen met een handicap, waarin instellingen, doorverwijzers en gebruikers vertegenwoordigd zijn. De doelstelling van dit platform werd als volgt geformuleerd: “gezamenlijk zoeken naar een kwalitatief en kwantitatief antwoord op de zorg- en begeleidings- en tewerkstellingsvragen van personen met een handicap. Afstemmen van vraag en aanbod in de provincie West-Vlaanderen. Daarbij wordt gestreefd naar een naadloze zorg-op-maat van elke persoon met een handicap en zijn directe omgeving. Tevens wil dit initiatief een antwoord bieden op de vraag vanwege het Vlaams Fonds voor Sociale Integratie van Personen met een handicap omtrent overleg”. In samenwerking met dit platform werd ook een “Provinciaal Zorgplan” opgemaakt. In dit plan wordt een analyse gemaakt van de huidige knelpunten in de zorg voor personen met een handicap en worden concrete voorstellen geformuleerd om deze knelpunten weg te werken.
12.
Cultuurbeleid
De Stad Brugge heeft de laatste jaren heel wat inspanningen gedaan om een lange termijnbeleid uit te werken in het kader van cultuur. In het Cultuurbeleidsplan van de Stad werden enkele duidelijke opties genomen om een dynamisch beleid, maar ook een beleid dat tegemoetkomt aan vragen van de bevolking, uit te bouwen. De cultuurbeleidscoördinator kreeg als opdracht een permanente overlegstructuur op te richten om het proces van de beleidsplanning verder op te volgen. Dit overlegplatform draagt de naam Cultuurforum, en lijkt ons dan ook het aanspreekpunt om de link te leggen met het Lokaal Sociaal Beleid. Maar ook de socio-culturele raad, die culturele verenigingen vertegenwoordigd, kan zijn rol spelen bij het uittekenen van de doelstellingen binnen het Lokaal Sociaal Beleidsplan. In het kader van vrijetijdsbeleid tenslotte, kan de Sportraad aangesproken worden. De Brugse Sportraad is het adviesorgaan binnen de gemeente Brugge, waarin alle verenigingen en organisaties die in de gemeente actief zijn op sportgebied, vertegenwoordigd zijn. 111
Door het bevragen van deze fora in de drie fases van de planning (gegevensverzameling, bepalen van prioriteiten en bepalen van doelstellingen en acties) was het mogelijk om een gefundeerd en gedragen beleidsplan op te maken. Bovendien blijkt uit bovenstaand overzicht dat de opmaak van beleidsplannen en een strategische planning zeker geen nieuw gegeven is. Heel wat overlegplatformen kregen reeds de opdracht mee om voor hun domein een lokaal / regionaal beleidsplan op te maken.
2.2.
Participatie van “klanten”
Het begrip “klanten” binnen het Lokaal Sociaal Beleid doelt in feite op alle gebruikers van de hulp- en dienstverlening (dus vrijwel op alle burgers). Een bevraging van de Brugse bevolking over alle domeinen die behoren tot het Lokaal Sociaal Beleid, lijkt een haast onmogelijke opdracht. Gelukkig kunnen we in Brugge voortbouwen op een traditie van adviesraden en andere inspraakorganen. Bovendien zijn in Brugge sinds kort ook twee verenigingen waar armen het woord nemen. Zij kunnen een belangrijke rol spelen in het participatieproces van “groepen met minder behartigde belangen”. Toch zal er naast het aanspreken van bepaalde doelgroepen ook moeten gezocht worden naar communicatiekanalen om de bevolking in het algemeen bij de uitbouw van het Lokaal Sociaal Beleid te betrekken.
Betrekken van advies- en “belangen”groepen Hieronder willen we een overzicht geven van de verschillende doelgroepenfora die kunnen betrokken worden bij de opmaak van het Lokaal Sociaal Beleid.
1.
Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap
De Stedelijke Raad voor Personen met een Handicap, waarin, naast de schepen, alle geïnteresseerde Brugse verenigingen en organisaties op dit vlak vertegenwoordigd zijn, heeft als doel het Stadsbestuur en het OCMW te adviseren inzake het beleid voor personen met een handicap. Het secretariaat wordt waargenomen door de stedelijke Dienst Maatschappelijke Begeleiding.
2.
Seniorenadviesraad
Deze raad is een adviesraad met inspraak en adviserende bevoegdheid tegenover het stadsbestuur en het OCMW. In deze raad zetelen de schepen die het seniorenbeleid onder zijn/haar bevoegdheid heeft, de voorzitter en een afgevaardigde van het OCMW, vertegenwoordigers van de gefedereerde bonden voor gepensioneerden, deskundigen en geïnteresseerden op vlak van seniorenbeleid. Men komt op regelmatige basis bijeen om actuele seniorenmateries te bespreken zoals: huisvesting; gezondheid, informatie en inkomen; veiligheid, verkeer, milieu, openbaar vervoer; maatschappelijke integratie van senioren.
112
3.
Raad voor Buurtwerken
De Stedelijke Raad van Buurtwerken werkt sedert twee decennia als een erkende adviesraad. Naast formeel advies over erkenning van buurtwerken en verdeling van het beschikbaar begrotingskrediet, vervult de Raad ook een rol als gesprekspartner van het Lokaal Beleid. De Raad van Buurtwerken beschikt over een draagvlak in de betrokken buurten. Het gaat in eerste instantie om de particuliere buurtwerkorganisaties het Stubbekwartier (buurtwerk Stubbekwartier), de Sint-Pietersmolenwijk (buurtwerk ’t Meulentje), De Blauwe Poort (buurtwerk De Wissel) en de bewonerswerking Annabil (Sint-Annakwartier en Bilkske). Ook het Stedelijk Buurtwerk (Preventiedienst) met initiatieven in Zeebrugge, Sint-Jozef en Sint-Pieters vindt aansluiting bij de Raad. Het RISO (Regionaal Instituut voor de SamenlevingsOpbouw) neemt statutair het voorzitterschap van de Raad waar.
4.
De Stedelijke Jeugdraad
De Jeugdraad is een officieel adviesorgaan en verdedigt de belangen van de plaatselijke jeugd en van de talrijke Brugse jeugdwerkinitiatieven. Deze Raad fungeert als een bestendig contact- en overlegorgaan tussen de jeugd, jeugdwerkinitiatieven, het stadsbestuur en/of derden. Ook stimuleert de Jeugdraad initiatieven genomen door de plaatselijke jeugd en zet ook eigen evenementen op touw. De Jeugdraad neemt ook een zitje waar in andere al dan niet stedelijke adviesraden zoals bijvoorbeeld de Milieu- en Natuurraad, de Cultuurraad… en in het Regionaal Centrum voor Jongerencultuur, het Entrepot. Op regelmatige basis zit de voorzitter van de Jeugdraad rond de tafel met de Schepen voor Jeugdbeleid en de Jeugddienst om bepaalde kwesties te bespreken.
5.
De Stedelijke Emancipatieraad
De Stedelijke Emancipatieraad is sinds 1991 een officieel adviesorgaan van de Stad Brugge. De Raad is samengesteld uit zowel afgevaardigden van diverse organisaties die zich richten op het bevorderen van emancipatie, als uit geïnteresseerde mannen en vrouwen die het gelijke kansenbeleid van de Stad en het OCMW mee vorm willen geven. De Raad gaat uit van de emancipatiegedachte en wil via een structurele aanpak van de achterstand van bepaalde groepen komen tot gelijke kansen voor iedereen. Gegroeid uit de genderproblematiek en de ongelijke maatschappelijke positie van mannen en vrouwen wil de Raad eveneens aandacht besteden aan de ongelijke positie van andere groepen in onze samenleving, zoals holebi’s, mensen met een handicap, allochtonen, kansarmen, bejaarden, kinderen. Deze doelgroepen worden door de Raad zoveel mogelijk ondersteund vanuit de emancipatiegedachte. De raad spitst zich vooral toe op die groepen die geen specifieke adviesraad hebben.
6.
Noord-Zuidraad
Het Noord-Zuidbeleid werd als aandachtspunt meegenomen binnen het Lokaal Sociaal Beleidsplan. Indien we dit willen waarmaken, dan is het van belang dat het beleidsplan ook getoetst wordt aan dit thema. Er is hierbij een belangrijke taak weggelegd voor de Noord-Zuidraad. De Noord-Zuidraad is de adviesraad voor het Noord-Zuidbeleid van de Stad. Haar leden zijn vertegenwoordigers van lokale Noord-Zuidorganisaties en andere geïnteresseerden. De Noord-Zuidraad heeft een adviserende, een sensibiliserende en een participerende taak: Zij adviseert het stadsbestuur over uiteenlopende thema's die betrekking hebben op Noord-Zuidbeleid. Waar mogelijk werkt zij samen met het stadsbestuur bij het ontwikkelen en uitvoeren van het beleid. Zij onderneemt sensibiliserende en bewustmakingsinitiatieven omtrent Noord-Zuidthema's. Zij stimuleert de activiteiten van lokale Noord-Zuidorganisaties. Zij komt op voor de belangen van elke lidorganisatie. 113
7.
Verenigingen waar armen het woord nemen
In Brugge zijn er twee verenigingen die erkend werden door het Vlaams netwerk van verenigingen waar armen het woord nemen: de vzw WIEDER en de vzw UZE PLEKKE. Deze verenigingen hebben 6 doelstellingen: 1. 2. 3. 4. 5. 6.
armen verenigen; armen het woord laten nemen; maatschappelijke emancipatie voor armen; maatschappelijke structuren veranderen; dialoog met de samenleving en met het beleid; armen blijven zoeken.
Door de participatie van deze verschillende “klantengroepen”, wordt reeds een groot deel van de (potentiële) gebruikers bereikt. De bovenstaande opsomming is zeker niet limitatief. Er zijn immers nog andere overlegvergaderingen (formeel, informeel, binnen bepaalde diensten, …) die als “klankbord” kunnen optreden voor dienstverleners en/of gebruikers. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan de Programmacommissie van de Dienstencentra, die potentiële gebruikers en wijkgerichte dienstverleners samenbrengen.
Participatie van de “burger” Naast de participatie van een aantal belangrijke vertegenwoordigingen van specifieke doelgroepen; willen we ook een brede (maar beheersbare) interactie op gang brengen. Deze communicatie met de bevolking heeft drie belangrijke doelstellingen: inspraak – advies; raadplegen; informeren.
Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken willen we ook verschillende informatiekanalen gebruiken. We denken hierbij aan: een rondetafelgesprek (naar analogie met de gesprekken met burgers in het kader van het stedenbeleid); het geven van informatie via infobladen van de Stad (Bruggespraak) waar ook de mogelijkheid vervat zit om reacties te vragen aan burgers; digitale informatie en het creëren van een digitaal forum waarop burgers terecht kunnen met hun opmerkingen, suggesties en bemerkingen.
114
HOOFDSTUK 6: ONTWIKKELING
In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling ten opzichte van een vorig Lokaal Sociaal Beleidsplan aangegeven. Aangezien in het vorige Beleidsplan enkel een planningsproces werd beschreven voor de opmaak van het huidige Beleidsplan, is dit nog niet van toepassing.
115
HOOFDSTUK 7: SECTORALE PLANVERPLICHTINGEN
In dit hoofdstuk kunnen de sectorale plannen, opgenomen worden met betrekking tot de sectoren, vermeld in artikel 2, die het lokaal bestuur wenst te integreren in het Lokaal Sociaal Beleidsplan. Op deze wijze kan het lokaal bestuur voldoen aan de sectorale regelgeving en kan het gebruikmaken van alle gegevens die al in het Lokaal Sociaal Beleidsplan verwerkt werden. Deze sectorale beleidsplannen zullen in bijlage opgenomen worden. Het gaat concreet over: - het Lokaal Beleidsplan Kinderopvang; - het Jeugdbeleidsplan; - het Seniorenbeleidsplan.
116
117
118
De doelstellingen die we in het lokaal sociaal beleidsplan hebben opgenomen, willen we ook vertalen in een meerjarenplan. In het meerjarenplan worden de conclusies vertaald in strategische, operationele doelstellingen en acties. Het kan hierbij zowel gaan over bestaande acties die in het kader van een lokaal beleid verder moeten ondersteund worden, als over nieuwe (al dan niet reeds geplande) acties. Er wordt ook telkens aangegeven welke resultaten we willen behalen en hoe we deze resultaten zullen meten. Omdat heel wat beleidsdomeinen linken met elkaar hebben, werd er voor geopteerd om het actieplan niet op te maken per beleidsdomein maar te vertrekken vanuit 4 overkoepelende domeinen: - wonen - werken - samenleven - toegankelijkheid van de dienstverlening. Ook hier willen we meegeven dat dit meerjarenplan een engagementsverklaring is, die de komende jaren getoetst moet worden op de inhoudelijke en financiële haalbaarheid. Er werd bewust voor gekozen om op vandaag nog geen financiële ramingen aan de acties te koppelen. De uitdaging zal immers zijn om met de beschikbare middelen (zowel financieel als organisatorisch) na te gaan op welke manier doelstellingen kunnen gerealiseerd worden. Samenwerking zal hierbij een sleutelbegrip worden.
119
1. Wonen – Huisvesting Strategische doelstelling 1 Resultaten 2013
De private en sociale huisvesting is toegankelijker voor kansengroepen en specifieke doelgroepen • De wachtlijst voor sociale woningen zijn met 15% verminderd.
Indicatoren
• Registratie sociaal verhuurkantoor, sociale huisvestingsmaatschappijen.
Operationele doelstelling 1.1 Resultaten 2013
Uitbreiding van het aantal sociaal verhuurbare woningen • Het aantal sociale of sociaal verhuurbare woningen is met 700 eenheden verhoogd en er werden 200 sociale kavels gerealiseerd.
Indicatoren
• Registratie sociaal verhuurkantoor, sociale huisvestingsmaatschappijen.
resultaat
indicator Acties -
2008 resultaat Tegen eind 2008: • Realisatie van 120 bijkomende sociale of sociaal verhuurbare woningen, met specifieke aandacht voor woningen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders. • (Vernieuwende) vormen van huisvesting voor specifieke doelgroepen (senioren, personen met een handicap) worden uitgewerkt in samenwerking met vertegenwoordigers van de doelgroepen. indicator • Registratie SVK’s en sociale huisvestingsmaatschappijen.
2009 resultaat Tegen eind 2009: • Realisatie van 30 bijkomende sociale of sociaal verhuurbare woningen, met specifieke aandacht voor woningen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders. • (Vernieuwende) vormen van huisvesting voor specifieke doelgroepen (senioren, personen met een handicap) worden uitgewerkt in samenwerking met vertegenwoordigers van de doelgroepen. indicator • Registratie SVK’s en sociale huisvestingsmaatschappijen.
2010 Tegen eind 2010: • Realisatie van 300 bijkomende sociale of sociaal verhuurbare woningen, met specifieke aandacht voor woningen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders. • Realisatie van 100 sociale kavels. • Realisatie van x woongelegenheden specifiek gericht naar senioren en personen met een handicap.
• Registratie OCMW, SVK’s en sociale huisvestingsmaatschappijen.
Voorstellen (vernieuwende vormen van) huisvesting voor specifieke doelgroepen (senioren, personen met een handicap). Bouw- en verkavelingsdossier. Realisatie woningen. Inhuring woningen via SVK.
120
resultaat
indicator
Acties -
2011 resultaat Tegen eind 2011: • Realisatie van 75 bijkomende sociale of sociaal verhuurbare woningen, met specifieke aandacht voor woningen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders.
2012 Tegen eind 2012: • Realisatie van 75 bijkomende sociale of sociaal verhuurbare woningen, met specifieke aandacht voor woningen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders.
• Realisatie van x woongelegenheden specifiek gericht naar senioren en personen met een handicap.
• Realisatie x van woongelegenheden specifiek gericht naar senioren en personen met een handicap.
• Registratie OCMW, SVK’s en sociale huisvestingsmaatschappijen.
indicator
•
Registratie OCMW, SVK’s en sociale huisvestingsmaatschappijen.
resultaat
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Realisatie van 100 bijkomende sociale of sociaal verhuurbare woningen, met specifieke aandacht voor woningen voor alleenstaanden of alleenstaande ouders. • Realisatie x van woongelegenheden specifiek gericht naar senioren en personen met een handicap. • Evaluatie van vraag en aanbod inzake sociale huisvesting en huisvesting voor specifiek doelgroepen. • Registratie SVK’s en sociale huisvestingsmaatschappijen. • Resultaten evaluatie.
Bouw- en verkavelingsdossier. Realisatie woningen. Inhuring woningen via SVK. Evaluatie vraag en aanbod.
121
Operationele doelstelling 1.2. Resultaten 2013
Er wordt een gecoördineerd sociaal huisvestingsbeleid gevoerd • Er werd een duidelijke visie, doelstellingen vooropgesteld en uitgevoerd in het kader van het sociaal huisvestingsbeleid in Brugge.
Indicatoren
•
resultaat
Toetsing evaluatie woonplan.
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Er werd een woonplan opgesteld voor de periode 2008 – 2013. • Er wordt een duidelijke coördinatieopdracht gegeven in het kader van de opvolging van het woonplan. • De woonraad krijgt de opdracht om dit plan te adviseren en op te volgen. Hiertoe krijgen alle betrokken actoren een stem in de woonraad. indicator
• Voorstel van Woonplan + afsprakennota rond coördinatie en opvolging.
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Het woonplan wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging woonplan. • Evaluatie woonplan.
2010 Tegen eind 2010: • Het woonplan wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging woonplan. • Evaluatie woonplan.
Acties - Woonplan. - Coördinatieopdracht. - Woonraad.
122
resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
• Het woonplan wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging woonplan. • Evaluatie woonplan.
2012 Tegen eind 2012:
resultaat
• Het woonplan wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging woonplan. • Evaluatie woonplan.
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Er wordt een eindevaluatie gehouden van de realisatie van het woonplan. • Er wordt een ontwerp van woonplan voor de periode 2014- 22019 opgemaakt. • Eindevaluatie woonplan. • Ontwerp nieuw woonplan.
Acties -
Woonplan. Coördinatieopdracht. Woonraad.
123
Operationele doelstelling 1.3. Resultaten 2013 Indicatoren
resultaat
Via preventieve acties en degelijke hulpverlening zijn er in Brugge minder mensen dakloos • Het aantal effectieve uithuiszettingen is met 20% gedaald tegenover 2007. • Er werd een netwerk gerealiseerd rond crisisopvang (crisishulpverlening). - aantal uithuiszettingen - registratie hulpverlening + resultaten
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Voor 30% van de personen/gezinnen voor wie een procedure tot uithuiszetting werd ingeleid bij de rechtbank, wordt een begeleiding opgezet om een uithuiszetting te voorkomen. • De aandachtspunten uit het eindverslag rond de woon- en leefcoördinator wordt geconcretiseerd: onder andere project bemoeizorg. • Er wordt een samenwerkingsvoorstel uitgewerkt rond hulpverlening bij (dreigende) dakloosheid met de betrokken actoren.
indicator
• Registratie aantal begeleidingen en aantal uithuiszettingen. • Uitgewerkt project rond bemoeizorg. • Voorstel rond samenwerking in de hulpverlening bij dreigende dakloosheid.
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Voor 35% van de personen/gezinnen voor wie een procedure tot uithuiszetting werd ingeleid bij de rechtbank, wordt een begeleiding opgezet om een uithuiszetting te voorkomen. • Toetsing evaluatie en bijsturing preventieve actie in het kader van uithuiszettingen. • Het project bemoeizorg wordt uitgevoerd in samenwerking met de sociale bouwmaatschappijen en SVK’s. • Er worden samenwerkingsafspraken gemaakt in het kader van de hulpverlening bij (dreigende) dakloosheid.
indicator
• Registratie aantal begeleidingen en aantal uithuiszettingen. • Evaluatie preventieve actie in het kader van uithuiszettingen. • Registratie project bemoeizorg. • Afsprakennota hulpverlening rond dreigende dakloosheid.
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Voor 35% van de personen/gezinnen voor wie een procedure tot uithuiszetting werd ingeleid bij de rechtbank, wordt een begeleiding opgezet om een uithuiszetting te voorkomen. • Toetsing evaluatie en bijsturing preventieve actie in het kader van uithuiszettingen • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing project bemoeizorg. • Toetsing uitvoering en evaluatie/bijsturing samenwerkingsafspraken in het kader van hulpverlening bij (dreigende) dakloosheid. • Er wordt een voorstel uitgewerkt rond de “woonbegeleiding” van personen die problemen hebben met het zelfstandig wonen (onderhoud, betaling huur, …). • Registratie aantal begeleidingen en aantal uithuiszettingen. • Evaluatie preventieve actie in het kader van uithuiszettingen. • Registratie en toetsing evaluatie project bemoeizorg. • Voorstel woonbegeleiding.
124
Acties -
Preventieve begeleiding vereniging ’t Sas + partners. Project bemoeizorg dat op een aanklampende manier mensen of gezinnen moet begeleiden die moeilijkheden hebben om hun sociale woning te onderhouden en/of te betalen. Voorstel + afsprakennota rond crisishulpverlening.
125
resultaat
indicator
2011 Tegen eind 2011 :
resultaat
2012 Tegen eind 2012 :
• Voor 35% van de personen/gezinnen voor wie een procedure tot uithuiszetting werd ingeleid bij de rechtbank wordt een begeleiding opgezet om een uithuiszetting te voorkomen. • Toetsing evaluatie en bijsturing preventieve actie in het kader van uithuiszettingen. • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing project bemoeizorg. • Toetsing uitvoering en evaluatie/bijsturing samenwerkingsafspraken in het kader van hulpverlening bij (dreigende) dakloosheid. • Er worden samenwerkingsafspraken gemaakt rond de “woonbegeleiding” van personen die problemen hebben met het zelfstandig wonen (onderhoud, betaling huur, …).
• Voor 35% van de personen/gezinnen voor wie een procedure tot uithuiszetting werd ingeleid bij de rechtbank wordt een begeleiding opgezet om een uithuiszetting te voorkomen. • Evaluatie en bijsturing preventieve actie in het kader van uithuiszettingen. • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing project bemoeizorg. • Toetsing uitvoering en evaluatie/bijsturing samenwerkingsafspraken in het kader van hulpverlening bij (dreigende) dakloosheid. • Toetsing uitvoering en evaluatie/bijsturing samenwerkingsafspraken in het kader van woonbegeleiding.
• Registratie aantal begeleidingen en indicator aantal uithuiszettingen. • Evaluatie en bijsturing preventieve actie in het kader van uithuiszetting. • Registratie en evaluatie project bemoeizorg. • Registratie en evaluatie samenwerking hulpverlening dakloosheid. • Afsprakennota woonbegeleiding.
• Registratie aantal begeleidingen en aantal uithuiszettingen. • Evaluatie en bijsturing preventieve actie in het kader van uithuiszetting. • Registratie en evaluatie project bemoeizorg. • Registratie en evaluatie samenwerking hulpverlening dakloosheid. • Registratie en evaluatie samenwerking woonbegeleiding.
resultaat
2013 Tegen eind 2013 • Voor 35% van de personen/gezinnen voor wie een procedure tot uithuiszetting werd ingeleid bij de rechtbank wordt een begeleiding opgezet om een uithuiszetting te voorkomen. • Er wordt een algemene evaluatie gemaakt van de projecten die in het kader van hulpverlening en preventie werden uitgevoerd. • Op basis van de vaststellingen wordt een nieuw voorstel van plan opgesteld.
indicator
• Registratie aantal begeleidingen en aantal uithuiszettingen. • Evaluatie projecten. • Voorstel nieuw plan.
126
Acties -
Preventieve begeleiding vereniging ’t Sas + partners. Project bemoeizorg. Voorstel + afsprakennota rond crisishulpverlening. Voorstel + afsprakennota rond “woonbegeleiding”.
127
2. Werken - tewerkstelling Strategische doelstelling 2 Resultaten 2013 Indicatoren
De arbeidsmarkt (in de ruimste zin van het woord) is toegankelijker voor kansengroepen. • Het percentage werklozen uit de kansengroepen ligt binnen de totale werklozenpopulatie lager dan in 2007. VDAB en OCMW cijfers.
Operationele doelstelling 2.1. Resultaten 2013
Er wordt een gecoördineerd tewerkstellingsbeleid gevoerd in het kader van de werkwinkel • Er werd een duidelijke visie, doelstellingen vooropgesteld en uitgevoerd in het kader van het sociaal tewerkstellingsbeleid in Brugge
Indicatoren
Evaluatie beleidsplan lokale werkwinkel in het kader van een lokaal sociaal beleid.
resultaat
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Er werd een beleidsplan Lokale Werkwinkel opgesteld voor de periode 2008 – 2013. • Er wordt een duidelijke coördinatieopdracht gegeven in het kader van de opvolging van het beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Het forum Lokale Werkgelegenheid krijgt de opdracht om dit plan te adviseren en op te volgen. indicator
• Voorstel van Beleidsplan Lokale Werkwinkel + afsprakennota rond coördinatie en opvolging.
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Het beleidsplan Lokale Werkwinkel wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Evaluatie beleidsplan Lokale Werkwinkel.
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Het beleidsplan Lokale Werkwinkel wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
• Registratie opvolging beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Evaluatie beleidsplan Lokale Werkwinkel.
Acties -
Beleidsplan Lokale Werkwinkel
128
resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
• Het beleidsplan Lokale Werkwinkel wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Evaluatie beleidsplan Lokale Werkwinkel.
2012 Tegen eind 2012:
resultaat
• Het beleidsplan Lokale Werkwinkel wordt uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd.
indicator
• Registratie opvolging beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Evaluatie beleidsplan Lokale Werkwinkel.
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Er wordt een eindevaluatie gehouden van de realisatie van het beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Er wordt een ontwerp van beleidsplan Lokale Werkwinkel voor de periode 2014- 22019 opgemaakt. • Eindevaluatie beleidsplan Lokale Werkwinkel. • Ontwerp nieuw beleidsplan Lokale Werkwinkel.
Acties -
Beleidsplan Lokale Werkwinkel
129
Operationele doelstelling 2.2. Resultaten 2013 Indicatoren
resultaat
Via trajectbegeleiding en opleiding worden de tewerkstellingskansen van kansengroepen verhoogd 20% meer werklozen die behoren tot de kansengroepen kunnen na de opleiding, trajectbegeleiding een of andere vorm van tewerkstelling aanvatten. Doorstromingscijfers.
2008 resultaat Tegen eind 2008 : • Er wordt een voorstel uitgewerkt in het kader van de samenwerking en methodiekontwikkeling rond de screening van kansengroepen. • De gezamenlijke toeleiding naar arbeidszorg wordt geëvalueerd. • Methodieken rond (voor)trajecten voor specifieke doelgroepen worden uitgewisseld door de werkwinkelpartners en op elkaar afgestemd. • Er worden voldoende opleidingsprojecten ingericht op maat van de kansengroepen en inspelend op tewerkstellingsnoden (de werkwinkel en VDAB staan in voor de overkoepelende coördinatie van deze opleidingsprojecten). • De trajectbewaking (en de hieraan verbonden registratie) wordt geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.
2009 resultaat Tegen eind 2009 : • Er worden concrete afspraken gemaakt in het kader van screening van kansengroepen. • Er wordt een voorstel uitgewerkt rond samenwerking in het kader van de toeleiding naar opleiding, begeleiding of tewerkstelling op maat (ook arbeidszorg) van de werkzoekende (=toegangspoort). • Goede praktijken rond (voor)trajecten worden uitgewisseld, en waar mogelijk worden samenwerkingsverbanden hieromtrent gerealiseerd. • Er worden voldoende opleidingsprojecten ingericht op maat van de kansengroepen en inspelend op tewerkstellingsnoden (de werkwinkel en VDAB staan in voor de overkoepelende coördinatie van deze opleidingsprojecten). • De trajectbewaking (en de hieraan verbonden registratie) wordt geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.
2010 Tegen eind 2010: • Afspraken in het kader van screening worden uitgevoerd, geëvalueerd en bijgestuurd. • Er worden concrete afspraken gemaakt in het kader van de toeleiding van werkzoekenden naar opleiding, begeleiding of tewerkstelling. • De werkwinkelpartners werken rond gezamenlijke methodiekontwikkeling voor het werken met specifieke doelgroepen. • Er worden voldoende opleidingsprojecten ingericht op maat van de kansengroepen en inspelend op tewerkstellingsnoden (de werkwinkel en VDAB staan in voor de overkoepelende coördinatie van deze opleidingsprojecten). • De trajectbewaking (en de hieraan verbonden registratie) wordt geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.
130
Indicator
Acties -
• Voorstel screening. • Toetsing evaluatie toeleiding arbeidszorg. • Verslagen intervisie methodiekontwikkeling • Overzicht + doorstromingsresultaten opleidingsprojecten • Registratie en evaluatie trajectbewaking • Doorstromingscijfers
indicator
indicator • Afsprakennota screening • Voorstel toeleiding • Verslagen intervisie methodiekontwikkeling • Overzicht + doorstromingsresultaten opleidingsprojecten • Registratie en evaluatie trajectbewaking • Doorstromingscijfers
Registratie en evaluatie screening Registratie en evaluatie toeleiding voorstel methodiekontwikkeling Overzicht + doorstromingsresultaten opleidingsprojecten • Registratie en evaluatie trajectbewaking • Doorstromingscijfers
• • • •
Gezamenlijke tools screening. Gezamenlijke en eenvormige toeleiding. Uitwerken en uitwisselen methodieken voor specifieke doelgroepen. Opleidingsprojecten. Trajectbewaking.
131
resultaat
indicator
2011 resultaat Tegen eind 2011: • Er wordt een efficiënte (duidelijke en doorzichtige) toeleiding gerealiseerd naar opleiding, begeleiding of tewerkstelling op maat van de werkzoekende. • Uitvoeren, evalueren en bijsturen van afspraken in het kader van screening van kansengroepen. • Gezamenlijke methodiekontwikkeling rond het werken met specifieke doelgroepen wordt geëvalueerd en bijgestuurd. • Er worden voldoende opleidingsprojecten ingericht op maat van de kansengroepen en inspelend op tewerkstellingsnoden (de werkwinkel en VDAB staan in voor de overkoepelende coördinatie van deze opleidingsprojecten). • De trajectbewaking (en de hieraan verbonden registratie) wordt geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. Registratie en evaluatie screening. Registratie en evaluatie toeleiding. Voorstel methodiekontwikkeling. Overzicht + doorstromingsresultaten opleidingsprojecten. • Registratie en evaluatie trajectbewaking. • Doorstromingscijfers.
• • • •
indicator
2012 Tegen eind 2012: • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing van de toeleiding van werkzoekenden naar opleiding, begeleiding op tewerkstelling op maat. • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing afspraken rond screening. • Gezamenlijke methodiekontwikkeling rond het werken met specifieke doelgroepen wordt geëvalueerd en bijgestuurd. • Er worden voldoende opleidingsprojecten op maat van de kansengroepen ingericht en inspelend op tewerkstellingsnoden (de werkwinkel en VDAB staan in voor de overkoepelende coördinatie van deze opleidingsprojecten). • De trajectbewaking (en de hieraan verbonden registratie) wordt geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd.
resultaat
indicator Registratie en evaluatie screening. Registratie en evaluatie toeleiding. Voorstel methodiekontwikkeling. Overzicht + doorstromingsresultaten opleidingsprojecten. • Registratie en evaluatie trajectbewaking. • Doorstromingscijfers.
• • • •
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2012 • Er wordt een algemene evaluatie gemaakt van volgende projecten: • screening • toeleiding • methodiekontwikkeling specifieke doelgroepen • opleiding • trajectbewaking
• Idem 2012. • Evaluatie projecten. • Doorstromingcijfers.
132
Acties -
Gezamenlijke tools screening. Gezamenlijke en eenvormige toeleiding. Uitwerken en uitwisselen methodieken voor specifieke doelgroepen. Opleidingsprojecten. Trajectbewaking.
133
Operationele doelstelling 2.3. Er worden meer tewerkstellingsplaatsen op maat gecreëerd voor kansengroepen Resultaten 2013 Er zijn 10% meer tewerkstellingsplaatsen (sociale economie, sociale tewerkstelling) tegenover 2007 (nulmeting). Indicatoren Aantal tewerkstellingsplaatsen sociale economie/sociale tewerkstelling 2008 2009 2010 resultaat resultaat Tegen eind 2009: resultaat Tegen eind 2010: Tegen eind 2008: • Werkgevers worden op een • De informatiekanalen/begeleiding in • Er worden concrete taakafspraken gecoördineerde en eenduidige het kader van integratie van gemaakt door de werkwinkelpartners manier geïnformeerd rond de kansengroepen in de reguliere in samenwerking met de kaap, het ondersteuningsmogelijkheden bij economie worden geëvalueerd en RESOC en de lokale besturen rond de tewerkstelling van kansgroepen bijgestuurd. het informeren van bedrijven in het (in samenwerking met startcentrum kader van de integratie van • Toetsing uitvoering, bijsturing en De Kaap , het Resoc, de lokale kansengroepen. evaluatie kansengroepentoets. besturen en de • Toetsing uitvoering, bijsturing en • Het actieplan werkwinkelpartners). evaluatie kansengroepentoets. dienstenwerkgelegenheid wordt • Bij de projecten die uitgevoerd uitgevoerd en geëvalueerd. • Het actieplan worden in het kader van het dienstenwerkgelegenheid wordt • De website rond de dienstverlening streekpact (Resoc Brugge 2007 – uitgevoerd en geëvalueerd. van sociale economie-initiatieven is 2012) wordt een volledig operationeel. • Toetsing evaluatie van het gebruik en kansengroepentoets uitgevoerd. de bekendmaking van de • Nieuwe sociale economie• Het actieplan dienstverlening via de website. initiatieven (of uitbreiding bestaande) dienstenwerkgelegenheid wordt • Nieuwe sociale economie-initiatieven worden gerealiseerd. uitgevoerd, waarbij de link gelegd (of uitbreiding bestaande) worden wordt tussen sociale tewerkstelling gerealiseerd, bestaande projecten en aanvullende dienstverlening. worden geëvalueerd. • Er wordt een project uitgewerkt om de dienstverlening en activiteiten van sociale economie-initiatieven beter bekend te maken bij potentiële klanten. • Op basis van nieuwe noden rond dienstverlening worden nieuwe projecten rond sociale tewerkstelling/arbeidszorg ontwikkeld. indicator indicator • Afsprakennota • Registratie ondersteuningstrajecten indicator • Registratie en evaluatie reguliere economie. ondersteuningstrajecten reguliere ondersteuningstrajecten reguliere economie. economie. • Registratie kansengroepentoets.
134
• Evaluatie actieplan. • Website De Kaap (eventueel Project Connect) sociale economie. • Voorstel projecten sociale economie.
Acties -
• Registratie en evaluatie kansengroepentoets. • Evaluatie actieplan. • Website De Kaap (eventueel Connect) sociale economie. • Voorstellen projecten sociale economie.
• Registratie en toetsing evaluatie kansengroepentoets. • Evaluatie actieplan. • Evaluatie website De Kaap (eventueel Connect) sociale economie. • Voorstellen projecten sociale economie + evaluatie bestaande projecten.
Project rond informeren en sensibiliseren van werkgevers. Actieplan RESOC / diversiteitsplannen Actieplan dienstenwerkgelegenheid. Projecten in het kader van sociale economie.
135
resultaat
indicator
2011 resultaat Tegen eind 2011: • Er worden concrete taakafspraken gemaakt door de werkwinkelpartners in samenwerking met de kaap, het RESOC en de lokale besturen rond het informeren van bedrijven in het kader van de integratie van kansengroepen. • Toetsing uitvoering, bijsturing en evaluatie kansengroepentoets. • Het actieplan dienstenwerkgelegenheid wordt uitgevoerd en geëvalueerd. • Toetsing evaluatie van het gebruik en de bekendmaking van de dienstverlening via de website. • Nieuwe sociale economieinitiatieven (of uitbreiding bestaande) worden gerealiseerd, bestaande projecten worden geëvalueerd. indicator • Afsprakennota ondersteuningstrajecten reguliere economie. • Registratie en evaluatie kansengroepentoets. • Evaluatie actieplan. • Evaluatie website De Kaap (eventueel Connect) sociale economie. • Voorstellen projecten sociale economie + evaluatie bestaande projecten.
2012 resultaat Tegen eind 2012: • Toetsing evaluatie taakafspraken in het kader van ondersteuning van integratie kansengroepen in reguliere economie. • Toetsing uitvoering, bijsturing en evaluatie kansengroepentoets. • Het actieplan dienstenwerkgelegenheid wordt uitgevoerd en geëvalueerd. • Toetsing evaluatie van het gebruik en de bekendmaking van de dienstverlening via de website. • Nieuwe sociale economieinitiatieven (of uitbreiding bestaande) worden gerealiseerd, bestaande projecten worden geëvalueerd.
• Evaluatie afsprakennota ondersteuningstrajecten reguliere economie. • Registratie en toetsing evaluatie kansengroepentoets. • Evaluatie actieplan. • Evaluatie website De Kaap (eventueel Connect) sociale economie. • Voorstellen projecten sociale economie + evaluatie bestaande projecten.
indicator
2013 Tegen eind 2013: • De acties in het kader van jobcreatie voor kansengroepen worden geëvalueerd. • Op basis van de evaluatie wordt een nieuw beleidsplan sociale economie en diensteneconomie opgemaakt.
• Evaluatie acties jobcreatie. • Voorstel beleidsplan sociale economie en diensteneconomie.
136
Acties -
Project rond informeren en sensibiliseren van werkgevers. Actieplan RESOC / diversiteitsplannen. Actieplan dienstenwerkgelegenheid. Projecten in het kader van sociale economie.
137
3. Samenleven 3.1. Armoedebestrijding
Strategische doelstelling 3.1. Resultaat 2013 Indicator
De financiële en sociale weerbaarheid van kwetsbare groepen in de Brugse samenleving verbeteren De doelgroep is minder afhankelijk van de hulpverlening. Registratie hulpverlening + terugval.
Operationele doelstelling 3.1.1.
Het beleid rond het verhogen van de weerbaarheid van kwetsbare jongeren vertrekt vanuit een duidelijke visie en wordt gecoördineerd. Er is een gedragen actieplan rond deze doelstelling, dat door het lokaal bestuur wordt gecoördineerd. Evaluatie actieplan.
Resultaat 2013 Indicator
resultaat
indicator
2008 resultaat Tegen eind 2008: • Er is een werkgroep waarin diensten vertegenwoordigd zijn die werken met kwetsbare jongeren, deze werkgroep heeft tot taak het lokale bestuur te adviseren inzake doelstellingen/acties voor deze doelgroep. • Er wordt een duidelijke coördinatieopdracht gegeven. • In het regioplan in het kader van integrale jeugdzorg worden acties opgenomen die rekening gehouden met lokale noden. indicator • Verslagen werkgroep. • Regio-actieplan: lokale implementatie.
2009 resultaat Tegen eind 2009: • Binnen deze werkgroep wordt een visie ontwikkeld rond het werken aan financiële en sociale weerbaarheid van kwetsbare jongeren. • De werking van deze werkgroep wordt vanuit het lokale bestuur ondersteund en gecoördineerd. • Toetsing evaluatie en bijsturing lokale inbedding regioplan integrale jeugdzorg.
• Verslagen werkgroep en integrale jeugdhulpverlening.
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Er wordt een actieplan opgesteld rond het werken met kwetsbare jongeren, dat geïntegreerd kan worden in de beleidsplannen die een link hebben met deze doelgroep. • De werking van de werkgroep wordt vanuit het lokale bestuur ondersteund en gecoördineerd. • Toetsing evaluatie en bijsturing lokale inbedding regioplan integrale jeugdzorg.
• Actieplan. • Evaluatie regioplan.
Acties - Werkgroep integratie maatschappelijk achtergestelde jongeren. - Coördinatieopdracht. - Actieplan.
138
resultaat
indicator
2011 Tegen eind 2011: • Het actieplan wordt uitgevoerd, bijgestuurd en geëvalueerd.
• Evaluatie actieplan.
resultaat
indicator
2012 resultaat Tegen eind 2012: • Het actieplan wordt uitgevoerd, bijgestuurd en geëvalueerd. • De punten van het actieplan zijn ook terug te vinden in het regioplan.
• •
Evaluatie actieplan. Evaluatie regioplan integrale jeugdzorg.
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Er wordt door de werkgroep een algemene evaluatie gemaakt van het actieplan. • Op basis hiervan wordt een nieuw actieplan rond de integratie van kwetsbare jongeren. • Evaluatie actieplan. • Voorstel nieuw actieplan 2014 – 2020.
Acties -
Werkgroep integratie maatschappelijk achtergestelde jongeren. Coördinatieopdracht. Actieplan.
139
Operationele doelstelling 3.1.2. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
Via een intensieve trajectbegeleiding wordt de financiële en sociale weerbaarheid van kwetsbare jongeren verhoogd. De doelgroep is minder afhankelijk van de hulpverlening. Registratie hulpverlening + terugval.
2008 Tegen eind 2008: • In het kader van het drugsbeleidsplan van de Stad Brugge worden specifieke (preventieve) acties naar jongeren opgenomen. • Via Time-out-projecten, schoolbegeleiding, werkbegeleiding en huiswerkbegeleiding worden kwetsbare jongeren ondersteund tijdens hun schoolloopbaan: toetsing evaluatie en bijsturing werking. • Via het JAC krijgen kwetsbare jongeren advies en informatie: toetsing evaluatie en bijsturing werking. • Binnen het OCMW worden specifieke begeleidingsmethodes op punt gesteld voor het werken met jongeren. • Via straathoekwerk en buurtwerk worden kwetsbare jongeren ondersteund in het kader van maatschappelijke integratie: toetsing evaluatie en bijsturing werking. • Kwetsbare jongeren vinden de weg naar het reguliere jeugdwerk.
resultaat
2009 Tegen eind 2009: • Toetsing evaluatie en bijsturing (preventieve) acties naar jongeren in kader van drugsbeleidsplan. • Toetsing evaluatie en bijsturing acties regioplan. • Toetsing evaluatie en bijsturing projecten in het kader van ondersteuning schoolloopbaan. • Toetsing evaluatie en bijsturing werking JAC. • Toetsing evaluatie en bijsturing jongerenprojecten OCMW. • Methodieken rond het werken met jongeren worden uitgewisseld. • In het kader van het vermijden van overmatige schuldenlast worden preventieve acties opgezet voor jongeren. • Via straathoekwerk en buurtwerk worden kwetsbare jongeren ondersteund in het kader van maatschappelijke integratie: toetsing evaluatie en bijsturing werking. • Kwetsbare jongeren vinden de weg naar het reguliere jeugdwerk.
resultaat
2010 Tegen eind 2010: • Toetsing evaluatie en bijsturing (preventieve) acties naar jongeren in kader van drugsbeleidsplan. • Toetsing evaluatie en bijsturing acties regioplan. • Toetsing evaluatie en bijsturing projecten in het kader van ondersteuning schoolloopbaan. • Toetsing evaluatie en bijsturing werking JAC. • Toetsing evaluatie en bijsturing jongerenprojecten OCMW. • Op basis van de uitwisseling wordt vorming georganiseerd rond het werken met jongeren uit kansengroepen. • Preventieve acties in het kader van overmatige overlast worden geëvalueerd en bijgestuurd. • Via straathoekwerk en buurtwerk worden kwetsbare jongeren ondersteund in het kader van maatschappelijke integratie: toetsing evaluatie en bijsturing werking.
140
indicator
Acties -
• Jaarverslagen projecten. • Drugsbeleidsplan. • Regioplan integrale jeugdhulpverlening. • Registratie kwetsbare jongeren binnen jeugdwerk
indicator
• Jaarverslagen projecten. • Voortgangsrapport drugsbeleidsplan. • Registratie kwetsbare jongeren binnen jeugdwerk
indicator
• Jaarverslagen projecten. • Voortgangsrapport drugbeleidsplan. • Vorming. • Registratie kwetsbare jongeren binnen jeugdwerk
drugsbeleidsplan regioplan integrale jeugdzorg/lokaal actieplan time-out project Blink project ’t Scharnier fietsatelier jongerenproject OCMW preventie schuldbemiddeling casemanager, buurtwerk ondersteuning van het jeugdwerk bij het werken met kwetsbare jongeren project ‘t Salon
141
resultaat
2011 Tegen eind 2011: •
• •
• • •
•
•
• indicator
• • • •
resultaat
Toetsing evaluatie en bijsturing (preventieve) acties naar jongeren in kader van drugsbeleidsplan. Toetsing evaluatie en bijsturing acties regioplan. Toetsing evaluatie en bijsturing projecten in het kader van ondersteuning schoolloopbaan. Toetsing evaluatie en bijsturing werking JAC. Toetsing evaluatie en bijsturing jongerenprojecten OCMW. In samenwerking met de verschillende actoren wordt aan methodiekontwikkeling gedaan rond het werken met jongeren. Via straathoekwerk en buurtwerk worden kwetsbare jongeren ondersteund in het kader van maatschappelijke integratie: toetsing evaluatie en bijsturing werking. Er wordt een “jongerensite” gecreëerd waar verschillende projecten die werken rond jongeren een plaats kunnen krijgen. Kwetsbare jongeren vinden de weg naar het reguliere jeugdwerk. indicator Jaarverslagen projecten. Voortgangsrapport drugbeleidsplan. Vorming. Realisatie jongerensite.
2012 Tegen eind 2012:
resultaat
• Toetsing evaluatie en bijsturing (preventieve acties) naar jongeren in kader van drugsbeleidsplan. • Toetsing evaluatie en bijsturing acties regioplan. • Toetsing evaluatie en bijsturing projecten in het kader van ondersteuning schoolloopbaan. • Toetsing evaluatie en bijsturing werking JAC. • Toetsing evaluatie en bijsturing jongerenprojecten OCMW. • Nieuwe methodieken worden geïntroduceerd en geëvalueerd bij de verschillende projecten. • Projecten die een aanbod doen naar kwetsbare jongeren, werken samen op de jongerensite, waarbij knowhow en middelen optimaal worden ingezet. • Via straathoekwerk en buurtwerk worden kwetsbare jongeren ondersteund in het kader van maatschappelijke integratie: toetsing evaluatie en bijsturing werking. • Kwetsbare jongeren vinden de weg naar het reguliere jeugdwerk.
• •
Idem 2011 Registratie kwetsbare jongeren binnen jeugdwerk
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2012. • Algemene evaluatie projecten. • Toetsing evaluatie samenwerking.
indicator
• Idem 2012 • Evaluatieverslagen
142
• Verslag methodiekontwikkeling. • Registratie kwetsbare jongeren binnen jeugdwerk Acties -
Drugsbeleidsplan Regioplan integrale jeugdzorg Time-out project Blink Project ’t Scharnier Fietsatelier Jongerenproject OCMW Preventie schuldbemiddeling Jongerensite ondersteuning van het jeugdwerk bij het werken met kwetsbare jongeren project ‘t Salon
143
Operationele doelstelling 3.1.3.
Resultaat 2013 Indicator resultaat
2008 Tegen eind 2008:
De financiële en sociale weerbaarheid van inwoners (volwassenen en senioren) die in een bestaansonzekere situatie leven verhogen via: financiële en -administratieve ondersteuning, psychosociale ondersteuning, een begeleiding op maat van de cliënt, sociale preventieve acties. De doelgroep is minder afhankelijk van de hulpverlening. Registratie hulpverlening + terugval. 2009 2010 resultaat Tegen eind 2009: resultaat Tegen eind 2010:
• Er is een structureel overleg met vereniging waar armen het woord nemen op de hulpverlening af te stemmen op de noden van personen die in kansarmoede leven. • Hulpverleningsdiensten wisselen informatie uit over hun dienstverlening en gebruikte methodieken.
• Vanuit het structureel overleg met de verenigingen waar armen het woord nemen, worden aanbevelingen gedaan naar de verschillende hulpverleningsinstanties en het beleid. • Er worden preventieve acties opgezet in het kader van het voorkomen van overmatige schuldenlast in samenwerking met lokale actoren voor kwetsbare groepen. • Er worden voorstellen uitgewerkt van samenwerkingsverbanden tussen hulpverleningsdiensten in het kader van een adequate en efficiënte hulpverlening op maat van de cliënt. • In risicowijken wordt op wijkniveau overleg gepleegd om via netwerkvorming personen die in kansarmoede leven, op te sporen en hen te ondersteunen in de toeleiding naar dienstverlening. • Nieuwe voorstellen van financiële/materiële ondersteuning worden uitgewerkt.
• De aanbevelingen van de verenigingen waar armen het woord nemen, worden getoetst aan het werkveld en het beleid. • Toetsing evaluatie en bijsturing preventieve acties in het kader van het voorkomen van overmatige schuldenlast. • Er worden voorstellen uitgewerkt van samenwerkingsverbanden tussen hulpverleningsdiensten in het kader van een adequate en efficiënte hulpverlening op maat van de cliënt. • Samenwerkingsverbanden tussen hulpverleningsdiensten worden geconcretiseerd. • In risicowijken wordt op wijkniveau overleg gepleegd om via netwerkvorming personen die in kansarmoede leven op te sporen en hen te ondersteunen in de toeleiding naar dienstverlening. • Voorstellen rond financiële/materiële ondersteuning worden geïmplementeerd.
144
indicator
Acties -
• Verslag overleg verenigingen waar armen het woord nemen. • Verslagen intervisies.
indicator
• Aanbevelingen verenigingen waar armen het woord nemen. • Registratie preventieve acties overmatige schuldenlast. • Voorstellen samenwerkingsverbanden. • Verslagen wijkoverleg. • Voorstellen financiële/materiële ondersteuning.
indicator
• Verslag toetsing aanbevelingen verenigingen waar armen het woord nemen. • Registratie en evaluatieverslag preventieve acties. • Registratie samenwerkingsverbanden. • Verslagen wijkoverleg. • Registratie financiële en materiële ondersteuning.
Stuurgroep met verenigingen waar armen het woord nemen. Intervisies. Preventieve acties. Samenwerkingsverbanden. Wijkoverleg. Project inloophuis ‘t Sas Sociale kruidenier.
145
resultaat
indicator
Acties -
2011 resultaat Tegen eind 2011: • Samenwerkingsverbanden tussen hulpverleningsdiensten worden geconcretiseerd. • Toetsing evaluatie en bijsturing preventieve acties in het kader van het voorkomen van overmatige schuldenlast. • Toetsing evaluatie en bijsturing overleg in risicowijken. • Nieuwe projecten in het kader van financiële en materiële ondersteuning worden geëvalueerd en bijgestuurd.
• Registratie en evaluatieverslag preventieve acties. • Registratie samenwerkingsverbanden. • Verslagen wijkoverleg. • Verslag werking projecten financiële en materiële ondersteuning.
indicator
2012 resultaat Tegen eind 2012: • Toetsing evaluatie van de resultaten van de aanbevelingen rond hulpverlening door de vereniging waar armen het woord nemen. • Toetsing evaluatie en bijsturing samenwerkingsverbanden. • Toetsing evaluatie en bijsturing preventieve acties in het kader van het voorkomen van overmatige schuldenlast. • Toetsing evaluatie en bijsturing overleg in risicowijken. • Nieuwe projecten in het kader van financiële en materiële ondersteuning worden geëvalueerd en bijgestuurd. indicator • Evaluatieverslag aanbevelingen verenigingen waar armen het woord nemen. • Evaluatieverslagen samenwerkingsverbanden. • Registratie en evaluatieverslag preventieve acties. • Verslagen wijkoverleg. • Verslag werking projecten financiële en materiële ondersteuning.
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2012. • Algemene evaluatie samenwerking eerstelijnshulpverlening en specifieke acties.
• Idem 2012. • Algemeen evaluatieverslag.
Stuurgroep met verenigingen waar armen het woord nemen Intervisies Preventieve acties Samenwerkingsverbanden Wijkoverleg Project inloophuis ‘t Sas Sociale kruidenier
146
3.2. Kinderopvang Strategische doelstelling 3.2. Resultaat 2013 Indicator Operationele doelstelling 3.2.1. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
Er is een kwalitatief en kwantitatief aanbod van kinderopvang, dat toegankelijk is voor kwetsbare groepen Kansengroepen maken procentueel (tov alle gebruikers van kinderopvang) meer gebruik van de kinderopvang dan in 2007 (nulmeting). Registratie gebruik. Het lokaal beleid rond kinderopvang vertrekt vanuit een duidelijke visie en wordt gecoördineerd. De kinderopvang speelt in op lokale noden en heeft aandacht voor de toegankelijkheid van de kinderopvang voor kansengroepen. Evaluatie beleidsplan kinderopvang + registratie gebruik.
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Het beleidsplan kinderopvang wordt uitgevoerd, geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. • Op basis van de lokale noden en de doelstellingen opgenomen in het beleidsplan kinderopvang adviseert het Lokaal Overleg Kinderopvang het lokaal bestuur, Kind en Gezin en andere betrokken overheden. • Er wordt een duidelijke coördinatieopdracht gegeven in het kader van de opvolging van het beleidsplan kinderopvang. indicator
• evaluatie beleidsplan • adviezen LOKO • afsprakennota coördinatieopdracht
indicator
2009 resultaat Tegen eind 2009: • Het beleidsplan kinderopvang wordt uitgevoerd, geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. • Op basis van de lokale noden en de doelstellingen opgenomen in het beleidsplan kinderopvang adviseert het Lokaal Overleg Kinderopvang het lokale bestuur, Kind en Gezin en andere betrokken overheden.
• evaluatie beleidsplan • adviezen LOKO
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Idem 2009.
• idem 2009
Acties - lokaal overleg kinderopvang - coördinatie - beleidsplan
147
resultaat
2011 Tegen eind 2011: • Idem 2009
resultaat
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2009
resultaat
indicator
• Idem 2009
indicator
•
Idem 2009
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Er gebeurt een algemene evaluatie van de doelstellingen van het Beleidsplan Kinderopvang. • Op basis van de evaluatie wordt een nieuw voorstel van beleidsplan opgemaakt. • evaluatie beleidsplan kinderopvang. • Voorstel nieuw beleidsplan kinderopvang.
Acties - Lokaal Overleg Kinderopvang - Coördinatie - Beleidsplan kinderopvang
148
Operationele doelstelling 3.2.1.
Resultaat 2013 Indicator
resultaat
Via het Centrum voor kinderopvang wordt gewerkt aan drie doelstellingen - een transparanter, efficiënt en gecoördineerd opnamebeleid; - de realisatie van een opvangproject dat expliciet aandacht heeft aan de sociale, economische en educatieve functie van kinderopvang; - afstemming van het aanbod op lokale en regionale opvangbehoefte. Klanten krijgen duidelijke informatie over de opvangmogelijkheden en het aanbod is toegankelijk voor kansengroepen. Binnen de kinderopvanginitiatieven is er aandacht voor de sociale, economische en educatieve functie. Tevredenheidsmeting. Evaluatie CKO-project
2008 Tegen eind 2008: • Het actieplan in het kader van het proefproject CKO Brugge wordt geëvalueerd.
resultaat
2009 resultaat Tegen eind 2009: • Er worden x personen (bijkomend) uit de kansengroepen tewerkgesteld in de kinderopvang. • Binnen het CKO wordt een actieplan opgemaakt in het kader van het werken rond diversiteit. • Er wordt binnen het CKO gewerkt rond methodiekontwikkeling in het kader van opvoedingsondersteuning. • Er worden tussen de verschillende kinderopvanginitiatieven binnen het CKO samenwerkingsverbanden gesloten in het kader van • vorming • logistieke ondersteuning • pedagogische ondersteuning. • Er wordt een visie ontwikkeld binnen het CKO rond het opnamebeleid.
2010 Tegen eind 2010: • Er worden x personen (bijkomend) uit de kansengroepen tewerkgesteld in de kinderopvang. • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing actieplan rond diversiteit. • Er wordt binnen het CKO ondersteuning geboden in samenwerking met relevante partners rond opvoedingsondersteuning. • Toetsing evaluatie samenwerkingsverbanden. • Er wordt een actieplan opgesteld in het kader van het opnamebeleid in het CKO. • De portaalsite kinderopvang Brugge wordt geëvalueerd en bijgestuurd. •
• De portaalsite kinderopvang Brugge wordt geëvalueerd en bijgestuurd. • Het aantal plaatsen kinderopvang binnen het CKO is met x% verhoogd.
Het aantal plaatsen kinderopvang binnen het CKO is met x% verhoogd.
149
indicator
• evaluatie actieplan CKO.
indicator
• Registratie bijkomend doelgroeppersoneel. • Actieplan diversiteit. • Verslagen werkgroepen methodiekontwikkeling. • Registratie samenwerkingsverbanden. • Visietekst opnamebeleid. • Evaluatie portaalsite kinderopvang. • Registratie aantal plaatsen kinderopvang.
indicator
• Registratie bijkomend doelgroeppersoneel. • Actieplan diversiteit. • Verslagen opvoedingsondersteuning. • Registratie samenwerkingsverbanden. • Actieplan opnamebeleid. • Evaluatie portaalsite kinderopvang. • Registratie aantal plaatsen kinderopvang.
Acties - CKO proefproject
150
resultaat
indicator
2011 Tegen eind 2011: • Er worden x personen (bijkomend) uit de kansengroepen tewerkgesteld in de kinderopvang. • Toetsing uitvoering en evaluatie en bijsturing actieplan rond diversiteit. • Toetsing evaluatie en bijsturing ondersteuning opvoedingsondersteuning. • Toetsing evaluatie samenwerkingsverbanden. • Er wordt een actieplan opgesteld in het kader van het opnamebeleid in het CKO. • De portaalsite kinderopvang Brugge wordt geëvalueerd en bijgestuurd. • Het aantal plaatsen kinderopvang binnen het CKO is met x% verhoogd. • Registratie bijkomend doelgroeppersoneel. • Actieplan diversiteit. • Verslagen opvoedingsondersteuning. • Registratie samenwerkingsverbanden. • Actieplan opnamebeleid. • Evaluatie portaalsite kinderopvang. • Registratie aantal plaatsen kinderopvang.
resultaat
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2011.
resultaat
indicator
• Idem 2011.
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Algemene evaluatie van de acties in het kader van het CKO. • Voorstel nieuw actieplan in het kader van het CKO.
• Evaluatieverslag CKO. • Voorstel actieplan CKO.
Acties - CKO-project
151
3.3. (Thuis)zorg Strategische doelstelling 3.3. Resultaat 2013 Indicator
Iedere inwoner, die hier nood aan heeft kan gebruik maken van de nodige ondersteuning om zelfstandig thuis te blijven wonen of indien nodig beroep doen op de meest passende thuisvervangende opvang. Meer personen uit de doelgroep kunnen gebruik maken van thuiszorgondersteuning of thuisvervangende opvang (nulmeting 2007). Registratie gebruikers.
Operationele doelstelling 3.3.1. Resultaat 2013 Indicator resultaat
indicator
Mantelzorgers, vrijwilligers en verenigingen worden ondersteund in de zorg die ze opnemen. Meer personen uit de doelgroep worden ondersteund door mantelzorgers, vrijwilligers en verenigingen. Deze “ondersteuners” voelen zich gerespecteerd en gewaardeerd in hun inzet. Registratie gebruikers. 2008 2009 2010 resultaat Tegen eind 2009: resultaat Tegen eind 2010: Tegen eind 2008: • Mantelzorgers worden financieel • Idem • Idem 2009 ondersteund, onder andere via een mantelzorgpremie. • Mantelzorgers krijgen voldoende (emotionele) ondersteuning bij het uitvoeren van hun mantelzorgtaak. • Mantelzorgers krijgen voldoende informatie/vorming. indicator • Idem 2008 indicator • Idem 2009 • Registratie mantelzorgpremie. • Registratie ondersteuning en informatie/vorming
Acties - mantelzorgpremie - acties (emotionele) ondersteuning mantelzorgers: vb. foton, projecten liga tegen kanker, palliatieve thuiszorg - informatie en vorming rond (thuis)zorg
152
resultaat
2010 Tegen eind 2008: • Idem
resultaat
2011 Tegen eind 2009: • Idem
resultaat
indicator
• Idem
indicator
• Idem
indicator
2012 Tegen eind 2010: • Idem • Toetsing evaluatie acties + voorstel doestellingen/acties volgend beleidsplan
• Idem • Evaluatieverslag + voorstel beleidsplan
Acties - mantelzorgpremie - acties (emotionele) ondersteuning mantelzorgers: vb. foton, projecten liga tegen kanker, palliatieve thuiszorg - informatie en vorming rond (thuis)zorg
153
Operationele doelstelling 3.3.2. Thuishulp komt tegemoet (kwalitatief en kwantitatief) aan de noden van de doelgroep Resultaat 2013 Meer personen uit de doelgroep kunnen een beroep doen op thuishulp. Indicator Registratie gebruikers. 2008 2009 2010 resultaat resultaat Tegen eind 2009: resultaat Tegen eind 2010: Tegen eind 2008: • Thuiszorgdiensten spelen in op • Idem • Idem 2009 noden van de doelgroep, zowel op • Er wordt een bijkomend • Toetsing evaluatie proefprojecten het vlak van kwantitatief als soort dienstencentrum gerealiseerd. woonzorgkernen aanbod. • Er worden proefprojecten opgestart • Thuiszorgdiensten spelen in op rond de woonzorgkernen noden van de doelgroep, zowel op het vlak van kwantitatief als soort . • Er worden projecten ontwikkeld en ondersteund rond aanvullende thuishulp (mantelzorgvervangende taken), dit in samenwerking met vrijwilligers en sociale economieinitiatieven. • Dienstencentra geven, in samenwerking met andere partners informatie, vorming en ondersteunende dienstverlening in de wijk om de doelgroep (en mantelzorgers) te ondersteunen bij het zelfstandig thuis wonen: evaluatie en bijsturing werking. • Het concept rond de woonzorgkern wordt concreet uitgewerkt. indicator
Registratie aanbod thuiszorgdiensten, wachtlijsten. • Aantal geholpen gezinnen en aantal prestatie-uren gezinszorg en oppas / aanvullende thuiszorg. • Voorstellen + werkingsverslagen aanvullende thuishulp. • Werkingsverslagen dienstencentra.
•
indicator
• Idem 2008 • Opening dienstencentrum • Werkingsverslag proefprojecten woonzorgkern.
indicator
• Idem 2009
154
• Projectvoorstel woonzorgkern. • oppas / aanvullende thuiszorg Acties -
mantelzorgpremie acties thuiszorgdiensten + aanvullende thuishulp betoelaging diensten gezinszorg en oppas / aanvullende thuiszorg activiteiten dienstencentra realisatie nieuwe dienstencentra project woonzorgkernen
resultaat
indicator
Acties -
2011 Tegen eind 2011: • Idem 2010 • Impementatie van het concept woonzorgkernen in Brugge
• Idem 2010 • Evaluatie projecten woonzorgkernen
resultaat
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2011
resultaat
indicator
•
Idem 2011
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2010. • De thuishulp in Brugge wordt geëvalueerd met de betrokken partners en doelgroep. • Op basis van de evaluatie wordt een voorstel van actieplan het kader van de thuiszorg opgemaakt. • Idem 2010. • Evaluatie thuishulp. • Voorstel volgend actieplan thuishulp.
projecten aanvullende thuishulp projecten thuiszorg activiteiten dienstencentra realisatie nieuwe dienstencentra project woonzorgkernen
155
Operationele doelstelling 3.3.3. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
indicator
Acties -
Personen met een handicap of een fysieke beperking, senioren kunnen in een aangepaste woongelegenheid wonen Meer personen uit de doelgroep kunnen een aangepaste woning of kunnen hun woning aanpassen (nulmeting 2007).
2008 Tegen eind 2008: • Er worden projecten uitgewerkt rond nieuwe woonvormen voor personen met een handicap en/of senioren. • Personen worden ondersteund bij het aanpassen van hun woning. • Er komen x aantal aangepaste woningen voor personen met een handicap of senioren bij. • Voorstel Projecten. • Registratie aanpassingspremies. • Registratie ondersteuning aanpassen woningen. • Registratie aantal bijkomende aangepaste woningen.
resultaat
indicator
2009 Tegen eind 2009: • Projecten rond nieuwe woonvormen worden geconcretiseerd. • Personen worden ondersteund bij het aanpassen van hun woning. • Er komen x aantal aangepaste woningen voor personen met een handicap of senioren bij. • Het levenslang wonen wordt vanuit de lokale besturen meer gepromoot. • Stappenplan projecten nieuwe woonvormen • Registratie aanpassingspremies • Registratie ondersteuning aanpassen woningen • Registratie aantal bijkomende aangepaste woningen. • Registratie acties rond levenslang wonen.
resultaat
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Er worden projecten met nieuwe woonvormen gestart. • Personen worden ondersteund bij het aanpassen van hun woning. • Er komen x aantal aangepaste woningen voor personen met een handicap of senioren bij. • Het levenslang wonen wordt vanuit de lokale besturen meer gepromoot. • Projecten nieuwe woonvormen. • Registratie aanpassingspremies. • Registratie ondersteuning aanpassen woningen. • Registratie aantal bijkomende aangepaste woningen. • Registratie acties rond levenslang wonen.
projecten nieuwe woonvormen aanpassingspremies ondersteuningsproject aanpassen woningen woningprojecten promotie levenslang wonen
156
resultaat
2011 Tegen eind 2011: • Idem 2010
resultaat
indicator
• Idem 2010
indicator
Acties -
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2010 • Projecten rond nieuwe woonvormen worden geëvalueerd.
• •
Idem 2010 evaluatie proefprojecten
resultaat
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Algemene evaluatie rond projecten in het kader van aangepaste woningen of initiatieven om de eigen woning aan te passen. • Voorstellen nieuw beleidsplan. • Evaluatie • Voorstellen
projecten nieuwe woonvormen aanpassingspremies ondersteuningsproject aanpassen woningen woningprojecten promotie levenslang wonen
157
Operationele doelstelling 3.3.4. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
indicator
Aan personen die niet langer zelfstandig kunnen wonen, wordt de nodige trans- of intramurale zorg/opvang geboden Meer personen uit de doelgroep kunnen gebruik maken van thuisvervangende opvang (nulmeting 2007) Registratie gebruikers thuisvervangende opvang
2008 Tegen eind 2008: • De programmatie in het kader van dagcentra en woongelegenheden met dienstverlening wordt zoveel mogelijk ingevuld. • Registratie gebruikers + wachtlijst. • Registratie aantal woningen met dienstverlening.
resultaat
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Idem 2008
indicator
• Idem 2008
2010 Tegen eind 2010: •
Idem 2009
indicator
• Idem 2009.
resultaat
2013 Tegen eind 2013:
Acties - Realisatie bijkomende plaatsen dagopvang. - Realisatie bijkomende woongelegenheden met dienstverlening.
resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
• Idem 2010
indicator
• Idem 2010
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2011
indicator
•
Idem 2011
indicator
• Idem 2012. • Algemene evaluatie van deze doelstelling. • Opmaak voorstellen nieuw beleidsplan. • Idem 2012. • Evaluatie doelstelling. • Voorstellen nieuw beleidsplan.
Acties - Realisatie bijkomende plaatsen dagopvang. - Realisatie bijkomende woongelegenheden met dienstverlening.
158
Operationele doelstelling 3.3.5. Resultaat 2013 Indicator
De zorg wordt gecoördineerd zowel op cliënt-, organisatie- als op beleidsniveau De zorg gebeurt op maat van de cliënt, en dit door samenwerking tussen private en openbare actoren. Tevredenheidsmeting.
Programma 3.3.5.1. Op cliëntniveau
resultaat
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Er wordt een stappenplan uitgewerkt om het werken met een zorgcoördinator in de thuiszorg, transmurale zorg uit te breiden. (nulmeting aantal zorgsituaties waarbij gewerkt wordt met een zorgcoördinator). • Het gebruik van het communicatieschriftje in de thuiszorg stijgt met 10% (nulmeting 2007). • Het aantal multidisciplinaire overlegvergaderingen in het kader van het GDT stijgt met 10% (nulmeting 2007). • In het kader van het lokaal sociaal beleidsplan wordt een voorstel uitgewerkt rond de toegankelijkheid van de gezondheidszorg en preventieve gezondheidszorg indicator
• Stappenplan zorgcoördinatie. • Registratie gebruik communicatieschriftje. • Registratie multidisciplinair overleg. • Beleidsplan luik gezondheidszorg
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Het aantal zorgsituaties waar gewerkt wordt met een zorgcoördinator stijgt met 10%. • Het gebruik van een communicatieschriftje in de thuiszorg stijgt met 10%. • Het aantal multidisciplinaire overlegvergaderingen in het kader van het GDT stijgt met 10%. • Acties in het kader van toegankelijkheid van de gezondheidszorg en preventieve gezondheidszorg worden geconcretiseerd.
indicator
• Registratie gebruik zorgcoördinatie. • Registratie gebruik communicatieschriftje. • Registratie multidisciplinair overleg. • Actieplan in het kader van gezondheidszorg
2010 Tegen eind 2010: • •
indicator
Idem 2009 Het actieplan in het kader van gezondheidszorg wordt uitgevoerd.
• Idem 2009 • Evaluatie + werkingsverslag actieplan gezondheidszorg.
159
Acties -
zorgcoördinatie multidisciplinair overleg actieplan gezondheidszorg
resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
• Idem 2009
indicator
• Idem 2009
2012 Tegen eind 2012:
resultaat
• Idem 2009
indicator
•
Idem 2009
indicator
2013 Tegen eind 2013 : • Idem 2009 • Algemene evaluatie rond de coördinatie en samenwerking op cliëntniveau. • Idem 2009 • Evaluatie coördinatie en samenwerking op cliëntniveau.
Acties -
zorgcoördinatie multidisciplinair overleg actieplan gezondheidszorg
160
Programma 3.3.5.2. op organisatieniveau
resultaat
indicator
2008 resultaat Tegen eind 2008: • Er is een structureel overleg tussen de verschillende actoren rond: • samenwerking; • afstemming van aanbod op de vraag; • informatieverstrekking aan (potentiële klanten); • kwaliteitszorg. • Verslagen overleg.
2009 Tegen eind 2009: • Idem 2008
resultaat
indicator
• Idem 2008
indicator
resultaat
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2011
resultaat
indicator
•
Idem 2011
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Idem 2008 • Er worden samenwerkingsverbanden gesloten tussen organisaties in het kader van een integrale zorg op maat van de cliënt.
• Idem 2009 • Registratie samenwerkingsverbanden.
Acties - overleg - samenwerkingsverbanden
resultaat
indicator
2011 Tegen eind 2011: • Idem 2010 • Samenwerkingsverbanden worden geëvalueerd en waar nodig bijgestuurd. • Idem 2010 • Evaluatie samenwerkingsverbanden.
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2012 • Algemene evaluatie rond de coördinatie en samenwerking op organisatieniveau. • Adem 2012 • Evaluatie coördinatie en samenwerking op organisatieniveau.
Acties - overleg - samenwerkingsverbanden
161
Programma 3.3.5.3. op beleidsniveau
resultaat
indicator
2008 resultaat Tegen eind 2008: • De acties binnen dit beleidsdomein worden opgevolgd. • Er wordt overleg gepleegd tussen het lokaal bestuur, de lokale actoren en (potentiële) klanten rond: • afstemming tussen (toekomstige) noden en aanbod; • kwaliteit van de zorg; • coördinatie op dit beleidsdomein. • Verslagen stuurgroep. • Verslagen overleg.
indicator
2009 resultaat Tegen eind 2009: • De acties binnen dit beleidsdomein worden opgevolgd. • Er wordt overleg gepleegd tussen het lokaal bestuur, de lokale actoren en (potentiële) klanten rond: • afstemming tussen (toekomstige) noden en aanbod; • kwaliteit van de zorg; • coördinatie op dit beleidsdomein.
• Verslagen stuurgroep • Verslagen overleg
indicator
2010 Tegen eind 2010: • De acties binnen dit beleidsdomein worden opgevolgd. • Op basis van dit overleg wordt een eerste rapport opgemaakt rond toekomstige uitdagingen in het kader van de zorg.
• Verslagen stuurgroep • Rapport
Acties - coördinatie - overleg - opmaak beleidsplan
162
resultaat
indicator
2011 Tegen eind 2011: • De acties binnen dit beleidsdomein worden opgevolgd. • Op basis van het rapport wordt een stappenplan opgemaakt voor uitwerken van een beleidsplan “zorg” binnen het lokaal sociaal beleidsplan. • Verslagen stuurgroep • Stappenplan
resultaat
indicator
2012 resultaat Tegen eind 2012: • De acties binnen dit beleidsdomein worden opgevolgd. • Er wordt een voorstel van beleidsplan rond het beleidsdomein zorg uitgewerkt en voorgelegd aan het lokale bestuur, de lokale actoren, deskundigen en potentiële gebruikers. indicator • Verslagen stuurgroep • Voorstel beleidsplan • Verslagen overleg
2013 Tegen eind 2013: • Algemene evaluatie van de doelstelling. • Voorstel beleidsplan voor de jaren 2014 - 2020 .
• Algemene evaluatie • Voorstel beleidsplan
Acties - coördinatie - overleg - opmaak beleidsplan
163
3.4. Participatie Strategische doelstelling 3.4. Resultaat 2013 Indicator
Kwetsbare groepen kunnen deelnemen aan het verenigingsleven, vrijetijdsbesteding en cultuur in Brugge Meer personen uit kansengroepen nemen deel aan activiteiten en verenigingen. Registratie gebruikers.
Operationele doelstelling 3.4.1. Resultaat 2013 Indicator
Verenigingen zijn toegankelijker voor de kansengroepen Meer personen uit kansengroepen nemen deel aan verenigingen. Registratie deelname – enquête bij de doelgroep.
resultaat
indicator
Acties -
2008 resultaat Tegen eind 2008: • Verenigingen maken hun aanbod bekend bij de doelgroep. • In samenwerking met lokale actoren ondersteunen verenigingen waar armen het woord nemen mensen uit de doelgroep tot deelname aan het verenigingsleven. • Verenigingen worden ondersteund om hun werking open te stellen en te recruteren bij kansengroepen indicator • Registratie acties bekendmaking. • Registratie acties verenigingen waar armen het woord nemen. • Registratie initiatieven ter ondersteuning van de verenigingen
2009 Tegen eind 2009: • Idem 2008. • Op wijkniveau geven eerstelijnsdiensten informatie over verenigingen binnen de wijk en vervullen ze een brugfunctie tussen potentiële leden uit de doelgroep en de verenigingen.
• Idem 2008 . • Registratie doorverwijzing.
resultaat
2010 Tegen eind 2010: • Idem 2009
indicator
• Idem 2009
ondersteuningsprojecten wijkinformatie - brugfunctie
164
resultaat
2011 Tegen eind 2011: • Idem 2010
indicator
• Idem 2010
resultaat
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2010
resultaat
indicator
•
Idem 2010
indicator
2013 Tegen eind 2013: • In samenwerking met de verenigingen waar armen het woord nemen worden de acties geëvalueerd. • Evaluatieverslag.
Acties -
ondersteuningsprojecten wijkinformatie - brugfunctie
165
Operationele doelstelling 3.4.2. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
Aan kwetsbare groepen wordt de nodige ondersteuning geboden om deel te kunnen nemen aan vrijetijdsactiviteiten en culturele activiteiten. Meer personen uit de kansengroepen nemen deel aan culturele activiteiten of vrijetijdsactiviteiten. Registratie deelname.
2008 Tegen eind 2008: • Kansengroepen worden geïnformeerd over en begeleid naar het aanbod aan culturele activiteiten en de mogelijke verminderingsregelingen. • Het inloophuis biedt een laagdrempelige ontmoetingsruimte (waar ook culturele, ontspanningsen vormingsinitiatieven worden genomen) voor kansarmen. Er wordt hierbij aandacht geschonken aan doorstroming naar het reguliere aanbod: toetsing bijsturing en evaluatie werking. • ’t Salon biedt voor kwetsbare jongeren een laagdrempelige ontmoetingsruimte (waar ook culturele, ontspannings- en vormingsinitiatieven worden genomen). Er wordt hierbij aandacht geschonken aan doorstroming naar het reguliere aanbod: toetsing bijsturing en evaluatie werking. • In een aandachtswijken wordt bijkomende ruimte gecreëerd waar jongeren kunnen rondhangen, samenkomen en ontspannen.
resultaat
2009 Tegen eind 2009: • Idem 2008 • Er worden samenwerkingsverbanden gesloten tussen buurtcentra, dienstencentra en andere actoren om een kwalitatief aanbod te kunnen aanbieden rond vormings-, cultuuren ontspanningsactiviteiten aan buurtbewoners.
resultaat
2010 Tegen eind 2010: • Idem 2008. • Toetsing evaluatie en bijsturing samenwerkingsverbanden. • Realisatie bijkomend dienstencentrum/buurtcentrum.
166
indicator
Acties -
• In samenwerking met verschillende partners wordt een vormingsaanbod uitgewerkt op maat van kwetsbare groepen: toetsing uitvoering en evaluatie. • Op wijkniveau worden laagdrempelige evenementen voor buurtbewoners georganiseerd: toetsing uitvoering en evaluatie. • Buurt- en dienstencentra bieden een laagdrempelig aanbod aan culturele, ontspannende en vormingsactiviteiten in de wijk: toetsing uitvoering en evaluatie. • Kansengroepen worden ondersteund om de weg te vinden naar activiteiten. • Registratie informatie. • Jaarverslag inloophuis. • Registratie vormingsactiviteiten. • Realisatie bijkomende ruimte voor jongeren. • Jaarverslag Wijk-up, en andere culturele projecten. • Registratie aanbod lokale diensten • Jaarverslag project cultuurparticipatie. • Registratie tussenkomsten
indicator
• Idem 2008. • Afsprakennota samenwerkingsverband.
indicator
• Idem 2008. • Evaluatie samenwerkingsverband. • Bijkomend buurthuis/dienstencentrum.
project cultuurparticipatie vormingsinitiatieven projecten lokale diensteneconomie inloophuis ’t Salon Wijk-up, project straattheater, zomercheques, culturele doelgroepenprojecten uitbreiding aantal en aanbod buurtcentra en dienstencentra financiële ondersteuning deelname activiteiten (o.a. AXI-bonnen, …)
167
resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
• Idem 2008. • Toetsing evaluatie en bijsturing samenwerkingsverbanden. • Realisatie bijkomend dienstencentrum/buurtcentrum. indicator
• Idem 2008. • evaluatie samenwerkingsverband. • Aantal bijkomende buurthuis/dienstencentrum.
2012 Tegen eind 2012:
resultaat
• Idem 2011.
indicator
•
Idem 2011.
2013 Tegen eind 2013: • Algemene evaluatie van de acties. • Voorstellen in het kader van een nieuw actieplan.
indicator
• Evaluatie. • Voorstel actieplan.
Acties -
project cultuurparticipatie projecten lokale diensteneconomie vormingsprojecten inloophuis ’t Salon project straattheater, zomercheques, culturele doelgroepenprojecten Wijk-up, uitbreiding aantal en aanbod buurtcentra en dienstencentra financiële ondersteuning deelname activiteiten (o.a. AXI-bonnen, …)
168
4. Toegang tot de dienstverlening Strategische doelstelling 4.1. Resultaat 2013 Indicator
De dienstverlening in Brugge is toegankelijk, ook voor kwetsbare groepen De Bruggeling is tevreden over de informatie over en de doorverwijzing naar de dienstverlening. Tevredenheidsmeting.
Operationele doelstelling 4.1.1.
De Bruggeling, met specifieke aandacht voor kwetsbare groepen, wordt goed geïnformeerd over de dienstverlening in Brugge. Bruggelingen weten waar ze terecht kunnen met hun vragen rond dienstverlening. Enquête – kennis dienstverlening.
Resultaat 2013 Indicator
resultaat
indicator
Acties -
2008 resultaat Tegen eind 2008: • Via verschillende informatiekanalen wordt informatie gegeven aan de Bruggeling rond de dienstverlening in Brugge. • Samen met verenigingen waar armen het woord nemen, adviesraden, en dergelijke worden voorstellen uitgewerkt rond gerichte informatie naar kwetsbare groepen. indicator • Registratie informatie. • Voorstellen rond gerichte informatie.
2009 resultaat Tegen eind 2009: • Via verschillende informatiekanalen wordt informatie gegeven aan de Bruggeling rond de dienstverlening in Brugge. • Enquête: nulmeting kennis rond dienstverlening in Brugge (enquête). • Voorstellen rond gerichte informatie naar kwetsbare groepen worden geconcretiseerd in een stappenplan. indicator • Registratie informatie. • Enquête. • Stappenplan gerichte informatie.
2010 Tegen eind 2010: • Via verschillende informatiekanalen wordt informatie gegeven aan de Bruggeling rond de dienstverlening in Brugge. • Uitvoering stappenplan gerichte informatie naar kwetsbare groepen.
• Registratie informatie. • Uitvoering stappenplan.
brochures, website, gemeenteblad gerichte informatie naar kwetsbare groepen enquête informatie-acties met partners.
169
resultaat
indicator Acties -
2011 resultaat Tegen eind 2011: • Via verschillende informatiekanalen wordt informatie gegeven aan de Bruggeling rond de dienstverlening in Brugge. • Toetsing uitvoering, evaluatie en bijsturing stappenplan gerichte informatie naar kwetsbare groepen. indicator • Registratie informatie • Evaluatie gerichte informatie
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2011.
•
Idem 2011.
resultaat
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2011. • Enquête: kennis sociale dienstverlening in Brugge.
• Idem 2011. • Enquête.
brochures, website, gemeenteblad gerichte informatie naar kwetsbare groepen enquête informatie-acties met partners
170
Operationele doelstelling 4.1.1. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
indicator
Er worden duidelijke toegangspoorten gecreëerd naar de sociale dienstverlening Eerstelijnsdiensten geven gerichte informatie over de dienstverlening in Brugge en verwijzen adequaat door. Enquête – tevredenheid informatie en doorverwijzing eerstelijnsdiensten.
2008 Tegen eind 2008: • Er doen 20% meer mensen een beroep op het sociaal huis voor informatie en/of doorverwijzing. • Er is overleg tussen de verschillende eerstelijnsdiensten die een informatie- en doorverwijsfunctie hebben in het kader van afstemming en samenwerking. • Er wordt een voorstel uitgewerkt rond de decentralisatie van de informatie- en doorverwijsfunctie naar sociale dienstverlening op wijkniveau.
• Registratie Sociaal Huis. • Verslag overleg. • Voorstel decentralisatie.
resultaat
indicator
2009 resultaat Tegen eind 2009: • Er doen 15% meer mensen een beroep het sociaal huis voor informatie en/of doorverwijzing. • Doorverwijzing vanuit het sociaal huis wordt geëvalueerd door de diensten naar wie doorverwezen wordt. • Er wordt een voorstel uitgewerkt rond netwerkvorming en decentralisatie, waarbij taakafspraken gemaakt worden tussen eerstelijnsdiensten die een informatiefunctie hebben om een kwalitatieve dienstverlening op maat van de cliënt te kunnen bieden. • Er gebeurt een afstemming tussen het voorstel van toegangspoorten in het kader van integrale jeugdhulpverlening en het lokale netwerk. • Registratie Sociaal Huis en evaluatie indicator doorverwijzingen. • Voorstel netwerkvorming en decentralisatie.
2010 Tegen eind 2010: • Idem 2009.
• Idem 2009.
Acties - Sociaal Huis - overleg - netwerkvorming
171
Resultaat
Indicator
2011 resultaat Tegen eind 2011: • Er doen 15% meer mensen een beroep op het Sociaal Huis voor informatie en/of doorverwijzing. • Doorverwijzing vanuit het sociaal huis wordt geëvalueerd door de diensten naar wie doorverwezen wordt. • Er worden taakafspraken gemaakt in het kader van de netwerkvorming en decentralisatie van de informatie- en doorverwijsfunctie.
• Registratie Sociaal Huis en evaluatie doorverwijzingen. • Taakafspraken netwerkvorming en decentralisatie.
indicator
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2012.
•
Idem 2012.
resultaat
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Er doen 15% meer mensen een beroep het Sociaal Huis voor informatie en/of doorverwijzing. • Doorverwijzing vanuit het Sociaal Huis wordt geëvalueerd door de diensten naar wie doorverwezen wordt. • Toetsing evaluatie netwerkvorming en decentralisatie. • Er worden op basis van de evaluatie voorstellen in het kader van informatie- en doorverwijsfunctie opgemaakt in het kader van een volgend beleidsplan. • Registratie Sociaal Huis. • Evaluatie doorverwijzing. • Evaluatie netwerkvorming en decentralisatie. • Voorstellen volgend beleidsplan.
Acties - Sociaal Huis - overleg - netwerkvorming
172
Operationele doelstelling 4.1.2. Resultaat 2013 Indicator
resultaat
indicator
Rond actuele thema’s / beleidsdomeinen wordt, in samenwerking met relevante actoren, de informatie- en doorverwijsfunctie samengebracht in een “informatiewinkel” De burger kan voor informatie rond specifieke thema’s terecht in één dienst (winkel) Realisatie “winkels”
2008 Tegen eind 2008: • Er wordt een opvoedingswinkel gerealiseerd, gekoppeld aan het sociaal huis. • Er wordt een concept uitgewerkt rond de woonwinkel. • Opstart opvoedingswinkel • Concept woonwinkel
resultaat
indicator
2009 Tegen eind 2009: • Toetsing evaluatie en bijsturing werking opvoedingswinkel • Er wordt een woonwinkel gerealiseerd.
• Verslag stuurgroep, kernwerkgroep opvoedingswinkel • Opstart woonwinkel
resultaat
indicator
2010 Tegen eind 2010: • Toetsing evaluatie en bijsturing werking opvoedingswinkel • Toetsing evaluatie en bijsturing werking woonwinkel.
• Verslag stuurgroep opvoedingswinkel • Verslag stuurgroep woonwinkel
Acties - Opvoedingswinkel - Woonwinkel
Resultaat
2011 Tegen eind 2011: • Idem 2010.
resultaat
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2011.
Indicator
• Idem 2010
indicator
•
Idem 2011.
resultaat
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2012 • Er worden op basis van de evaluatie voorstellen in het kader van informatie- en doorverwijsfunctie opgemaakt voor van een volgend beleidsplan. • Idem 2012 • Voorstellen volgend beleidsplan.
Acties - Opvoedingswinkel - woonwinkel
173
5.
Coördinatie
Strategische doelstelling 5.1.
Resultaten 2013 Indicatoren
resultaat
indicator
Acties -
De lokale acties binnen de verschillende beleidsdomeinen van het lokaal sociaal beleid, vertrekken vanuit eenzelfde visie en dezelfde strategische doelstellingen en de acties worden afgestemd op elkaar. • er wordt een integraal en gecoördineerd lokaal sociaal beleid gevoerd. • evaluatie beleidsplan lokaal sociaal beleid
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Per beleidsdomein wordt binnen een overlegforum (dat hiertoe opdracht krijgt) het lokaal sociaal beleidsplan geëvalueerd; • Er worden netwerken ondersteund in het kader van afstemming en samenwerking rond dienstverlening op maat van de vragen van de bevolking. • Vanuit de stuurgroep, overlegfora en netwerken worden ook noden en voorstellen op het vlak van lokaal sociaal beleid gesignaleerd aan lokale besturen en andere overheden. indicator • Verslagen overlegfora • Verslagen expertengroep en stuurgroep • Verslagen netwerken • Adviezen aan besturen/overheden
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Idem 2008.
• Idem 2008
2010 Tegen eind 2010: •
indicator
Idem 2009.
• Idem 2009
overlegfora expertengroep stuurgroep netwerk opvoedingsondersteuning
174
-
netwerk crisishulpverlening (dakloosheid) CKO Integrale jeugdhulpverlening netwerk werkwinkel netwerk zorg signaalfunctie
Resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
2012 Tegen eind 2012: -
• Idem 2010.
Indicator
• Idem 2010
indicator
•
resultaat
idem 2011
Idem 2011
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Idem 2012 • Er worden op basis van de evaluatie voorstellen in het kader van netwerkvorming opgemaakt voor een volgend beleidsplan. • Idem 2012 • Voorstellen volgend beleidsplan.
Acties -
overlegfora expertengroep stuurgroep netwerk opvoedingsondersteuning netwerk crisishulpverlening (dakloosheid) CKO Integrale jeugdhulpverlening netwerk werkwinkel netwerk zorg singnaalfunctie
175
Strategische doelstelling 5.2. Resultaten 2013 Indicatoren
resultaat
Het lokaal sociaal beleid verloopt gecoördineerd. • De resultaten van het beleidsplan 2008 – 2013 zijn gehaald. • Elk lokale beleidsbevoegdheid schenkt structureel aandacht aan de doelstellingen van het Lokaal Sociaal Beleid. • Evaluatieverslagen.
2008 Tegen eind 2008:
resultaat
• Evaluatie en bijsturing werkjaar. indicator
• Verslagen stuurgroep.
2009 Tegen eind 2009:
resultaat
• Idem 2008. indicator
• Verslagen stuurgroep.
2010 Tegen eind 2010: •
indicator
Idem 2008.
• Verslagen stuurgroep.
Acties • • • • • •
Coördinatie Stuurgroep evaluatie uitvoering overleg onderzoek
176
resultaat
2011 Tegen eind 2011:
resultaat
• Idem 2008.
indicator
• Verslagen stuurgroep.
indicator
2012 Tegen eind 2012: • Idem 2008. • Draaiboek opmaak beleidsplan 2014 – 2020. • Verslagen stuurgroep. • Draaiboek.
resultaat
indicator
2013 Tegen eind 2013: • Algemene evaluatie beleidsplan 2008 – 2013. • Voorstel beleidsplan 2014 – 2020. • Verslagen stuurgroep/algemene evaluatie. • Voorstel beleidsplan.
Acties • • • • • •
Coördinatie Stuurgroep evaluatie uitvoering overleg onderzoek
177