Beleidsplan VVE / Voorschool
0
Juliana van Stolbergschool Dorpsweg 2 5307 HK Poederoijen 0418 – 67 13 15
Inhoudsopgave
Inleiding............................................................................................................................................. 4 A.
Condities / voorwaarden van VVE ......................................................................... 5
A1 Een integraal VVE-programma ......................................................................................... 5 A1.1 Naam van programma ..................................................................................................... 5 A1.2 Kwaliteit van het programma ........................................................................................ 5 A2 De groepsgrootte voldoet aan de maximumeisen (voorschool) .......................... 5 A3 Leidster - kind ratio ("dubbele bezetting") .................................................................. 5 A4 Voldoende VVE-tijd................................................................................................................ 5 A4.2 Wat is doorgaans de beginleeftijd voor VVE? ......................................................... 5 A5 Kwaliteit beroepskrachten .................................................................................................. 5 B.
Ouders ..................................................................................................................................... 6
B1 Gericht ouderbeleid ............................................................................................................... 6 B2 Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd ................................................................. 6 B3 Intake ......................................................................................................................................... 6 B4 Stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen ............... 7 B5 Participatie in VVE-activiteiten in de voor/vroegschool .......................................... 7 B6 Informeren over de ontwikkeling van hun kind ......................................................... 7 B7 Rekening houden met de thuistaal ................................................................................. 7 C.
Kwaliteit van educatie / uitvoering van VVE ................................................... 7
C1 Aangeboden programma..................................................................................................... 7 C1.1 Een integraal VVE-programma ..................................................................................... 8 C1.2 Werken met een doelgerichte planning .................................................................... 8 C1.3 Het aanbod gericht op de taalontwikkeling is voldoende dekkend ................ 8 C1.4 Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd ... 8 C2 Pedagogisch klimaat ............................................................................................................. 9 C2.1 Het pedagogisch handelen van de leidsters/leerkrachten is respectvol ....... 9 C2.2 De leidsters/leerkrachten hanteren duidelijke pedagogische gedragsgrenzen ........................................................................................................................... 10 C2.3 De leidsters/leerkrachten stimuleren de sociale vaardigheden en de persoonlijke competenties van de kinderen..................................................................... 10 C2.4 De leidsters/leerkrachten tonen respect voor de autonomie van het kind 11 C2.5 De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taaluitlokkend............................................................................................................................... 12 C3 Educatief handelen .............................................................................................................. 12 C3.1 Het educatief handelen van beide leidsters/leerkrachten is goed op elkaar afgestemd ...................................................................................................................................... 12 C3.2 Er worden effectieve en gerichte activiteiten voor de taalontwikkeling uitgevoerd. .................................................................................................................................... 12 1
C3.3 De leidsters/leerkrachten bevorderen de interactie met en tussen kinderen ......................................................................................................................................... 13 C3.4 De leidsters/leerkrachten stimuleren actieve betrokkenheid van de kinderen en verrijken het spelen en werken ................................................................... 13 C3.5 De leidsters/leerkrachten bevorderen de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen ................................................................................................. 13 C3.6 Het gedrag van de leidsters/leerkrachten met de kinderen is responsief . 13 C3.7 De leidsters/leerkrachten stemmen de activiteiten af op de verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen ................................................................... 14 D.
Ontwikkeling, zorg en begeleiding ...................................................................... 14
D1 Ontwikkeling, zorg en begeleiding binnen de groep .............................................. 14 D1.1 Volgen van de brede ontwikkeling van alle kinderen ........................................ 14 D1.2 De begeleiding is planmatig voor: de hele groep, de kleine (tutor)groep en het individuele kind ............................................................................................................. 15 D1.3 De evaluatie van de aangeboden begeleiding en zorg ..................................... 15 D1.4 Specifieke aandacht bij de begeleiding en zorg voor de taalontwikkeling 15 D2 Ontwikkeling, zorg en begeleiding in de bredere zorgketen .............................. 15 D2.1 Leidsters/leerkrachten hebben een overzicht van de kinderen die zorg nodig hebben die de voor- resp. vroegschool niet kan leveren, en van de aard van die zorg. ................................................................................................................................. 15 D2.2 Leidsters/leerkrachten melden kinderen aan voor externe zorg wanneer de voor- resp. vroegschool de gewenste zorg niet kan leveren. ............................. 16 D2.3 De leidsters/leerkrachten blijven de ontwikkeling van kinderen met extra zorg bijhouden ............................................................................................................................. 16 E.
Kwaliteitszorg................................................................................................................... 16
E1 Er is een VVE-coördinatie in de voor- c.q. vroegschool ........................................ 16 E2 De voor- c.q. vroegschool evalueert de kwaliteit van VVE regelmatig ........... 16 E3 De voor- c.q. vroegschool evalueert de opbrengsten van alle kinderen ........ 16 E4 De voor- c.q. vroegschool formuleert op basis van evaluaties verbetermaatregelen en voert die aantoonbaar en planmatig uit. ......................... 16 E5 De voor- c.q. vroegschool borgt de kwaliteit van haar educatie ....................... 17 E6 In de kwaliteitszorg van de basisschool wordt ook specifiek naar VVE gekeken (alleen van toepassing voor voorschool) ........................................................ 17 F.
Doorgaande lijn voor- en vroegschool............................................................... 17
F1 Er is iemand binnen het kinderdagverblijf verantwoordelijk voor de contacten met de basisscholen ............................................................................................. 17 F2 Voldoende kinderen stromen door naar een vroegschool .................................... 17 F3 Het kinderdagverblijf zorgt voor doelmatige informatie voor de basisscholen ........................................................................................................................................................... 17 F4 Het kinderdagverblijf is op de hoogte van de VVE-programma’s van de basisscholen en houdt daar zoveel mogelijk rekening mee ....................................... 17
2
F5 Het pedagogisch klimaat en het educatief handelen van de voor- en vroegschool is op elkaar afgestemd .................................................................................... 18 F6 De manier om met ouders om te gaan op de voor- en de vroegschool is op elkaar afgestemd ........................................................................................................................ 18 F7 De interne begeleiding en zorg zijn op de voor- en vroegschool op elkaar afgestemd ...................................................................................................................................... 18 G.
Resultaten van VVE ....................................................................................................... 18
G1 De resultaten worden gemeten conform de afspraken ........................................ 18 G2 De resultaten zijn van voldoende niveau ................................................................... 19 G3 Verlengde kleuterperiode ................................................................................................. 19
3
Inleiding VVE staat voor voor- en vroegschoolse educatie en is bedoeld voor kinderen van circa twee en een half tot zes jaar die onvoldoende zijn toegerust voor een soepele instroom in groep drie van het basisonderwijs, waardoor ze grote kans lopen om achterop te raken. In het VVE-jargon worden deze kinderen ‘doelgroepkinderen’ genoemd. Dat zijn peuters en kleuters die in het basisonderwijs een leerlinggewicht hebben van 0,3 of 1,2. Het doel van VVE is ervoor te zorgen dat deze doelgroepkinderen zoveel mee krijgen door VVE dat ze ‘gewoon meekunnen’ als ze naar groep 3 gaan. Een voorschool is een peuterspeelzaal of kinderdagverblijf waar voorschoolse educatie ( VVE) wordt aangeboden. Een vroegschool zijn de groepen 1 en 2 van een basisschool met VVE; de extra gelden voor VVE worden aan schoolbesturen toegekend in de vorm van het gewichtengeld in de lumpsum. De combinatie van voor- en vroegschool wordt soms Voorschool (met een hoofdletter dus) genoemd. Binnen onze Juliana van Stolbergschool is een unieke situatie ontstaan: de Voorschool zit in ons eigen gebouw, de pedagogisch medewerkers maken deel uit van ons leerkrachtenteam en alle kinderen van de Voorschool zijn opgenomen in het zorgbeleid van de basisschool. Er is geen scheiding tussen Voorschool en basisschool, en routines en afspraken zijn waar mogelijk voor alle kinderen, ouders en personeelsleden hetzelfde. Dit maakt dat er een doorgaande lijn is om onderwijs en zorg te realiseren voor kinderen van twee en een half tot twaalf jaar. Gemeenten hebben twee taken bij VVE: 1. Zorg dragen voor voldoende én kwalitatief goede ‘kindplaatsen’ in de voorschoolse educatie (het aanbod) én het realiseren van een voldoende bezetting daarvan (het ‘gerealiseerde bereik’) 2. Het maken van afspraken over de invulling van VVE met de VVE-peuterspeelzalen en VVE–kinderdagverblijven (de voorscholen) én met de schoolbesturen (wat betreft de vroegscholen). Het wettelijk kader voor de kwaliteitsbeoordeling van VVE wordt gevormd door de OKEwet en de daarmee samenhangende beleids- en andere documenten. Zowel de basiskwaliteitseisen als de eisen aan de voorschoolse educatie worden door de GGD beoordeeld. De inspectie neemt deze oordelen impliciet over in haar toezicht door het GGD-rapport van de betreffende voorschool op te vragen. De kwaliteit van de voor- en vroegschoolse educatie wordt door de onderwijsinspectie beoordeeld. Het toezicht op VVE gebeurt dus door twee toezichthouders: 1. De GGD beoordeelt de basiskwaliteit van alle peuterspeelzalen en kinderdagverblijven, en dus ook van degene die VVE verzorgen: de voorscholen. 2. De onderwijsinspectie beoordeelt daar bovenop specifiek de kwaliteit van VVE op zowel voor- als vroegscholen. Het VVE-onderzoek op de vroegscholen, de groepen 1 en 2 dus, is één van de toezichtvormen van de inspectie op de basisscholen. De onderwerpen die bij de onderwijsinspectie aan bod komen: A. Condities / voorwaarden van VVE B. Ouders C. Kwaliteit van educatie 1. Aangeboden programma 2. Pedagogisch klimaat 3. Educatief handelen D. Ontwikkeling, zorg en begeleiding 1. Binnen de groep 2. In de bredere zorgketen E. Kwaliteitszorg F. Doorgaande lijn voor- en vroegschool G. Resultaten van VVE Juli 2015, C.A.J. van der Stelt
4
A. Condities / voorwaarden van VVE Er is een GGD-rapport beschikbaar waarin de basisvoorwaarden voor voorschoolse educatie zijn getoetst. De meest recente versie is van 23 december 2014. Dit rapport staat op de website van de school www.julianavanstolberg.nl, het is op de server gezet en de papieren versie is te vinden in de map ‘Voorschool’ die in het lokaal van de Voorschool staat en in de map ‘Voorschool’ in de directiekamer. A1 Een integraal VVE-programma We hebben gekozen voor een methode die past bij de identiteit van onze school. De pedagogisch medewerksters hebben scholing gevolgd en zijn gecertificeerd om met deze methode voor- en vroegschoolse educatie aan te bieden. A1.1 Naam van programma ‘Doe meer met Bas’, uitgeverij Groen, zie http://www.baseducatie.nl/. A1.2 Kwaliteit van het programma ‘Doe meer met Bas’ is door het NJI (Nederlands Jeugd Instituut) erkend als volwaardige VVE interventie. In dit programma wordt op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling met als achterliggend doel het vergroten van de onderwijskansen van kinderen. A2 De groepsgrootte voldoet aan de maximumeisen (voorschool) In het schooljaar 2015 – 2016 werken we met twee Voorschoolgroepen. Eén groep draait met dubbele personeelsbezetting, deze groep bestaat uit maximaal 16 peuters waaronder de kinderen met VVE-indicatie. De andere groep maken we niet groter dan 8 peuters, omdat er één personeelslid voor die groep staat. De kinderen met VVE-indicatie komen drie ochtenden naar de Voorschool zodat zij voldoende uren voorschoolse educatie krijgen. A3 Leidster - kind ratio ("dubbele bezetting") We houden bewust rekening met de groepsgrootte, zie A2. Eén Voorschoolgroep komt op maandag- en woensdagochtend en de andere groep komt op dinsdag- en donderdagochtend. Kinderen met VVE-indicatie komen voor het derde moment op dinsdag- of donderdagochtend naar school, dit is door de pedagogisch medewerksters in overleg met de ouders geregeld. A4 Voldoende VVE-tijd De kinderen in de Voorschoolgroepen komen twee ochtenden naar school vanaf half negen tot twaalf uur, dat is zeven uur per week. De kinderen met VVE-indicatie komen nog een ochtend, zie A3, zij zijn dus drie ochtenden welkom en komen tien en een half uur naar school waardoor we voldoen aan de norm van tien uur voorschoolse educatie. A4.2 Wat is doorgaans de beginleeftijd voor VVE? Kinderen met een VVE-indicatie zijn welkom op de leeftijd vanaf twee en een half jaar. A5 Kwaliteit beroepskrachten De twee pedagogisch medewerksters die werkzaam zijn in de Voorschool zijn beiden in het bezit van een diploma Onderwijsassistent niveau vier, en zij hebben nascholing en cursussen gevolgd voor het werken met voor- en vroegschoolse educatie. De beroepskrachten spreken voldoende Nederlands. Nascholingsaanbod van de gemeente Zaltbommel wat is gevolgd in het kader van VVE: ‘Doe meer met Bas’, om te mogen werken met een gecertificeerd voorschoolprogramma Logopedie bij peuters Interactief voorlezen bij peuters KIJK in de Voor- en vroegschool
5
We doen mee aan de nascholing die de gemeente aanbiedt om te werken aan verdere professionalisering van het personeel werkzaam in onze Voor- en vroegschool en in het kader van samenwerking met andere voorscholen. In het jaarplan nemen we de opleiding en nascholing op. De nascholing die we als school zelf inzetten wordt indien nodig gevolgd door de pedagogisch medewerksters. De opgedane kennis wordt verwerkt in dit beleidsdocument. B. Ouders B1 Gericht ouderbeleid Het schooljaar 2015 -2016 wordt geïnvesteerd in het verder uitwerken van mogelijkheden inzake educatief partnerschap van ouders - school. De gemeente Zaltbommel investeert in ouderparticipatie en deze ontwikkelingen volgen we ook. We starten met het uitlenen van ‘vertel en spel-tassen’ om de band tussen Voorschool en thuis te verbeteren. De Voorschool neemt deel aan de communicatiestructuur die is opgezet binnen de Juliana van Stolbergschool. Omdat leerlingen op verschillende momenten instromen in de Voorschoolgroep hebben de pedagogisch medewerksters voordat een leerling naar school komt een kennismakingsgesprek met de ouders waarin we ook goed luisteren naar de ouders waar de behoeften van hun kind liggen. Ook is er aan het begin van een nieuw schooljaar een informatieavond voor ouders waarop de pedagogisch medewerkers uitleg geven over hetgeen gebeurt in onze Voorschool. Een goed contact tussen de ouders en de pedagogisch medewerksters van de Voorschool vinden wij erg belangrijk. Ouders zijn immers degenen die verantwoordelijk zijn en blijven voor hun kinderen. Vandaar dat we een goede informatie-uitwisseling, overleg en afstemming met betrekking tot de aanpak van het individuele kind bevorderen. Graag horen we van de ouders informatie van thuis die belangrijk kan zijn voor het functioneren van het kind in de groep. Hoe beter we weten wat een kind thuis heeft beleefd en hoe het zich thuis gedraagt, hoe beter we het kunnen begeleiden. Wij nemen daarom de tijd voor de breng- en haal gesprekken met de ouders en zijn bereid een afspraak voor een gesprek op een ander moment te maken. De ouder kan de pedagogisch medewerkster informeren in het geval dat er thuis problemen zijn met de peuter. De ouder kan ook vragen stellen over het gedrag van de peuter, thuis of op de Voorschool. B2 Ouders zijn vooraf adequaat geïnformeerd Alle ouders kunnen de schoolgids vinden op de website www.julianavanstolberg.nl en de papieren versie van het jaarlijks deel krijgen ze aan het begin van het schooljaar uitgereikt. Tijdens het kennismakingsgesprek worden ouders ingelicht over regels die gelden in de Voorschool wat betreft veiligheid, gezondheid en hygiëne. Deze informatie is te vinden in de map ‘Voorschool’ die in het lokaal van de Voorschool staat en in de map ‘Voorschool’ in de directiekamer. De kinderen van de Voorschoolgroepen krijgen iedere week een nieuwsbrief mee naar huis waarin informatie staat over wat in de groep aan de orde is gekomen. Daarnaast krijgen alle ouders van onze school iedere twee weken een digitale nieuwsbrief en twee keer per jaar een schoolkrant. Eventuele klachten over de dagelijkse gang van zaken in de school worden in een persoonlijk gesprek tussen ouders, leerlingen en groepsleerkracht(en) opgelost, dat vinden wij de correcte en Bijbelse weg. Wij hebben een klachtenregeling voor onze school vastgesteld. In de schoolgids is dit uitgewerkt. B3 Intake Als ouders hun kind aanmelden voor de Voorschool vindt er een gesprek plaats met iemand van de schoolleiding. In dit gesprek is voor ouders gelegenheid informatie over hun kind te delen, en school deelt informatie over identiteit en onderwijs. Voor kinderen met een VVE-indicatie wordt in dit gesprek de specifieke leerlingenzorg toegelicht. Ouders die vragen hebben mogen die ten allen tijd stellen, we vinden het belangrijk hier aandacht aan te besteden.
6
B4 Stimuleren om thuis ontwikkelingsstimulerende activiteiten te doen Iedere week geven de pedagogisch medewerksters een brief mee waarin staat wat er die week in de Voorschool is gebeurd. Ouders zijn zo op de hoogte en kunnen een te leren liedje of opzegversje thuis samen met hun kind nog zingen of opzeggen. Soms wordt vooraf al gemeld wat aan de orde gaat komen. Kinderen uit de Voorschoolgroepen mogen één keer per twee weken een bibliotheekboek of spel- en verteltas uit hun eigen groepsbibliotheek mee naar huis nemen. De ene week krijgen de kinderen een bibliotheekboek mee naar huis, de andere week een ‘spel- en verteltas’. In deze tas zit een boek en/of een spel wat ouders samen met hun kind kunnen lezen en spelen om de ontwikkeling van hun kind te bevorderen. De inhoud van de tassen is gebaseerd op thema’s die in de Voorschoolgroep aan de orde komen. Ook zijn de tassen ingedeeld in drie ontwikkelingsniveaus, passend bij de ontwikkelingsleeftijden en kleuren die in KIJK gehanteerd worden. Als wezenlijk onderdeel van betrokkenheid word gebed van ouders om Gods zegen over het onderwijs genoemd. Het getuigt ook van betrokkenheid als ouders met leerkrachten willen praten over uiteenlopende zaken die het onderwijs aangaan. B5 Participatie in VVE-activiteiten in de voor/vroegschool Omdat personeel wat werkzaam is in de Voorschool in het bezit moet zijn van een geldige Verklaring Omtrent het Gedrag hebben wij als school ervoor gekozen geen ouders in te zetten als extra hulp of begeleiding in de Voorschoolgroep. Ouders worden wel betrokken bij hetgeen gebeurt in de voor- en vroegschool. Zo worden de ouders via een nieuwsbrief wekelijks geïnformeerd, zijn er ouders die voor de Voorschoolgroep bibliotheekboeken halen en meehelpen bij een uitstapje. Ook wordt ouderhulp gevraagd bij het uitlenen van de bibliotheekboeken, controleren en uitlenen van spel- en verteltas en om het speelgoed uit het Voorschoollokaal regelmatig schoon te maken. Er zijn oudermorgens georganiseerd over bijvoorbeeld interactief voorlezen en de consultatieverpleegkundige komt drie keer per jaar bij de inloop zodat ouders ook aan haar hun vragen kunnen stellen. In de handleiding van ‘Doe meer met Bas’ staan per thema tips voor ouderbetrokkenheid waar we ook gebruik van maken. B6 Informeren over de ontwikkeling van hun kind Als een peuter uit de Voorschoolgroep weg gaat, bespreekt de pedagogisch medewerkster mondeling het KIJK-rapport met de ouders. Kinderen in de groepen 1 en 2 krijgen twee keer per jaar een rapport in de maanden januari en juni. Dit is naar aanleiding van de KIJK-registraties en in januari vermelden we ook de behaalde scores op de gemaakte Cito-toetsen. Nadat kinderen hun rapport hebben gekregen worden de ouders uitgenodigd op school voor een tien minuten gesprek. Ouders mogen altijd vragen stellen, als het nodig is maken we een afspraak voor een gesprek. Kinderen met VVE-indicatie hebben een individueel hulpplan, en dit plan wordt gedeeld met ouders en door hen ondertekend zodat ouders weten wat er gaat gebeuren en hoe we de ontwikkeling van het kind stimuleren en volgen. B7 Rekening houden met de thuistaal Er zijn op dit moment twee anderstalige kinderen in onze Voorschool. Via de gemeente en het samenwerkingsverband Berséba kunnen we gebruik maken van expertise en mogelijkheden in het kader van NT2 onderwijs. We hebben ook te maken met kinderen die thuis dialect spreken. De pedagogisch medewerksters kennen dit dialect en begrijpen het, zodat er geen belemmering is om het kind te kunnen volgen. C. Kwaliteit van educatie / uitvoering van VVE C1 Aangeboden programma We werken in de onderbouwgroepen aan de hand van thema’s. Voor de invulling van activiteiten bij het thema gebruiken we de methode ‘Doe meer met Bas’ en worden de KIJK-ontwikkelingslijnen gevolgd om de kinderen passend onderwijs aan te bieden. We gebruiken binnen de Voorschool een Beredeneerd Leerstof Aanbod (BLA) behorend bij ons observatiesysteem KIJK. Dit zou men kunnen zien als een handleiding binnen de groepen om de leerstof op het juiste moment aan te bieden.
7
Door het gebruik van ‘Doe meer met Bas’, het Beredeneerd Leerstof Aanbod en ‘doos vol gevoelens’ bieden we leerstof aan die past bij de leeftijd en ontwikkeling van onze kinderen. Vooral het gebruik van het observatie-instrument KIJK en het Beredeneerd Leerstof Aanbod maken dat er duidelijkheid is over de doorgaande lijn van de taal- en rekenontwikkeling die kinderen doormaken. Zo bieden we een goede voorbereiding op het onderwijs in groep drie. C1.1 Een integraal VVE-programma ‘Doe meer met Bas’ is door het NJI (Nederlands Jeugd Instituut) erkend als volwaardige VVE interventie. In dit programma wordt op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling met als achterliggend doel het vergroten van de onderwijskansen van kinderen. Het programma wordt met alle kinderen in de groep uitgevoerd. In de Voorschoolgroep met dubbele bezetting is er een extra pedagogisch medewerkster in de groep aanwezig, de zogenoemde tutor. De tutoring richt zich op kinderen waarbij de ontwikkeling niet optimaal verloopt en de kinderen met VVE-indicatie. De tutor voert met die kinderen extra activiteiten uit, in de vorm van pre-teaching of remedial teaching. C1.2 Werken met een doelgerichte planning In de Voorschool zijn we het werken met groepsplannen aan het uitproberen. De pedagogisch medewerksters maken per thema weekplanningen waarin op grond van observatie en registratie, en aan de hand van de methode en KIJK het onderwijsaanbod wordt genoteerd. In deze weekplanningen nemen we op: taalontwikkeling, rekenontwikkeling, sociaal emotionele ontwikkeling en motorische ontwikkeling. We vermelden de doelen waar de komende periode aan gewerkt gaat worden, noemen alle namen van de kinderen en of zij het basisaanbod krijgen, extra uitdaging (plusgroep) of extra ondersteuning (mingroep). Binnen de Voorschool hebben kinderen met VVE-indicatie een individueel hulpplan wat wordt geëvalueerd en besproken met ouders. C1.3 Het aanbod gericht op de taalontwikkeling is voldoende dekkend Het doel van ‘Doe meer met Bas’ is onderwijsachterstanden bij peuters en kleuters terug te dringen of te voorkomen. Het programma richt zich per leeftijdsgroep (peuters, jongste kleuters en oudste kleuters) op specifieke doelen voor taal op het domein van woordenschat, interactief taalgebruik, beginnende geletterdheid en taalbewustzijn. Voorbeelden van deze specifieke doelen zijn: een verhaal chronologisch kunnen navertellen zonder ondersteuning (taal, interactief taalgebruik, oudste kleuters), begrijpen van eenvoudige opdrachten en deze deels kunnen uitvoeren (taal, interactief taalgebruik, peuters). Het Gronings Instituut voor Onderzoek van Onderwijs (GION) heeft een kleinschalig onderzoek uitgevoerd naar de effecten van een taaltraining die gebaseerd is op Doe meer met Bas. Het onderzoek liet zien dat de (receptieve en productieve) woordenschat bij kleuters die het programma hadden gevolgd significant meer toenam dan bij kinderen die geen programma aangeboden hadden gekregen. Daarnaast is er een scriptieonderzoek uitgevoerd door Stolwijk (2005). Dit, eveneens kleinschalige, onderzoek toonde aan dat kleuters na het deelnemen aan een thema van ‘Doe meer met Bas’ beschikten over een grotere woordenschat. C1.4 Het aanbod klimt op in moeilijkheidsgraad en er wordt gedifferentieerd Ieder thema uit ‘Doe meer met Bas’ is gebaseerd op een praatplaat uit de Basprentenboeken en bevat spelactiviteiten voor vier tot zes weken. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van tutoring om kinderen die extra aandacht nodig hebben te ondersteunen. Het programma bevat ook een oudercomponent. In ‘Doe meer met Bas’ doen kinderen meer en betere ervaringen op doordat de pedagogisch medewerkster/leerkracht op een positieve manier gerichte (taal-) activiteiten aanbiedt die de ontwikkeling stimuleren door met kinderen te lezen, gesprekjes te voeren en woorden aan te leren. Voorbeelden van activiteiten gericht op taalstimulering zijn: gesprekken in de grote kring aan de hand van een
8
praatplaat; ontdek- en spelactiviteiten in kleine groepjes om gericht gesprekjes te voeren met specifieke kinderen die extra ondersteuning nodig hebben; voorlezen van prentenboeken. Inhoudelijk sluit het programma aan bij de Taal-lijn VVE en de leerlijnen voor taal in het basisonderwijs. In ‘Doe meer met Bas’ zit geen opklimming in moeilijkheidsgraad, maar het onderwijsaanbod is gevarieerd genoeg om in de Voorschoolgroep te gebruiken. Om deze reden hebben we gekozen voor het Beredeneerd Leerstof Aanbod KIJK. In deze bundel zit wel een goede opklimming in moeilijkheidsgraad. C2 Pedagogisch klimaat Binnen de Voorschool van de Juliana van Stolbergschool wordt gewerkt conform de 4 basisdoelen die mevrouw professor doctor J.M.A. Riksen-Walraven geformuleerd heeft. Deze doelen zijn overgenomen in de Wet Kinderopvang en daardoor van groot belang voor alle betrokkenen bij onze Voorschool. 1. Het bieden van een gevoel van emotionele veiligheid 2. Gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties 3. Gelegenheid bieden tot het ontwikkelen van de sociale competenties 4. Kinderen gelegenheid bieden om zich normen en waarden, de cultuur van een samenleving eigen te maken Deze basisdoelen kunnen vertaald worden in de volgende vragen: 1 Heeft een kind het naar zijn zin? 2 Heeft een kind iets geleerd dat zinvol is voor hem? 3 Heeft een kind met andere kinderen gespeeld? 4 Heeft een kind geleerd op een sociale en respectvolle wijze met anderen om te gaan? De basisdoelen worden uitgewerkt in het pedagogisch handelen tijdens iedere Voorschoolmorgen. We proberen elk kind optimale ontwikkelingskansen te bieden. Het pedagogisch beleidsplan staat op de website van de school www.julianavanstolberg.nl, het is op de server gezet en de papieren versie is te vinden in de map ‘Voorschool’ die in het lokaal van de Voorschool staat en in de map ‘Voorschool’ in de directiekamer. C2.1 Het pedagogisch handelen van de leidsters/leerkrachten is respectvol Jonge kinderen moeten zich veilig en beschermd voelen. Als een kind zich onveilig voelt staat het niet open om te spelen en te leren en komt de ontwikkeling in het gedrang. Het gevoel van veiligheid wordt bepaald door de groepsleiding, de ruimte/omgeving en het contact met andere kinderen. De pedagogisch medewerksters doen alles wat in hun vermogen ligt om ervoor te zorgen dat de peuters zich veilig en beschermd voelen. Als kinderen zich nog onvoldoende veilig voelen zal de pedagogisch medewerkster aanpassingen doen om hieraan tegemoet te komen. Dit is o.a. zichtbaar in meer individueel contact, mee spelen, extra hulp bij een ‘werkactiviteit’ en een plaats in de kring nabij de pedagogisch medewerkster. De pedagogisch medewerksters zorgen daarom voor een goed pedagogisch klimaat waarin ieder en kan en mag zijn en er individuele aandacht is voor iedere peuter. Dit houdt ook in dat de ruimte (binnen en buiten) rust en geborgenheid uitstraalt en dus meewerkt in het veilig en thuis voelen. Daarnaast wordt tijdens de activiteiten bewust aandacht geschonken aan het ‘zorgen voor en helpen van elkaar’. Op incidenten wordt direct gereageerd zodat een moment van onveiligheid in korte tijd omgebogen kan worden naar veiligheid. We besteden in de Voorschool aandacht aan het verwoorden van emoties en er over te leren praten. Soms heeft een kind hulp van de pedagogisch medewerkster nodig om weer verder te kunnen spelen, dan moet het getroost worden, soms lekker even op schoot. Er zijn ook kinderen die niet getroost willen worden. Ze zijn dan te ver over hun toeren. We houden het kind dan goed in de gaten of leiden het af, tot het weer aanspreekbaar is.
9
C2.2 De leidsters/leerkrachten hanteren duidelijke pedagogische gedragsgrenzen De kinderen leren wat wel en niet mag. Er zijn veel gedragsregels: je mag een ander geen pijn doen, samen delen, om de beurt, etc. Spelenderwijs en in de dagelijkse omgang met de kinderen proberen we dit bij te brengen. Dit basisdoel is de kern van de opvoeding. Je laat kinderen kennismaken met grenzen, normen en waarden maar ook met omgangsvormen in onze samenleving. Het is voor ons essentieel om met de kinderen naar een verhaal uit de Bijbel te luisteren. Hierbij luisteren we vol eerbied en verwondering naar Gods grote daden. Daarnaast willen we met hen ook oog hebben voor niet-materiële zaken in het leven bijvoorbeeld door ons te verwonderen over de natuur. Hoe alles tot groei en bloei komt; wat er in de onmiddellijke omgeving van het kind te zien is aan planten en dieren (slakjes, torretjes, mieren etc.); zo ook de jaargetijden met al haar verschijningsvormen die we graag buiten willen ervaren. We willen de kinderen ook leren om zorgvuldig en op gepaste wijze met het speelgoed om te gaan. Het is jammer als er iets kapot gaat. Als dat gebeurt, proberen we dit eerst samen met de peuters te repareren om hen te laten ervaren dat iets dat kapot is waardeloos kan worden. Elk kind is bezig zijn grenzen te leren kennen. Het kind probeert de grenzen uit, kijkt of het deze kan verleggen. Wij helpen het kind met het vinden van die grenzen, door te werken met belonen en straffen. Belonen vindt meestal plaats in de sociale context, door een kind te prijzen als het iets goed heeft gedaan. Dit kan het opvolgen van een opdracht zijn, maar ook het op een goede manier met een ander omgaan. Belangrijk hierbij is het goede gedrag ook te benoemen. Door middel van onder andere het geven van complimentjes, een knuffel, een aai over de bol of mee te laten helpen met klusjes stimuleren we het positieve gedrag van een kind. Als een kind op een negatieve manier aandacht vraagt is negeren soms een oplossing. Vaak werkt het beter om het kind af te leiden van zijn negatieve gedrag. Wanneer een kind herhaaldelijk negatief gedrag vertoont, beginnen we met waarschuwen en benoemen van het gedrag. Daarbij proberen we ook te vertellen wat het kind wel moet doen. Als dit nog geen effect sorteert, laten we door middel van gezichtsuitdrukking en stemgebruik het kind zien en horen dat de grens bereikt is. Wil het kind nog niet luisteren, dan zetten we het even apart. Het kind kan dan tot rust komen door even buiten het groepsgebeuren geplaatst te worden. De kinderen blijven op dat moment wel in het lokaal. Een regel daarbij: laat het kind zoveel minuten apart staan als het jaren oud is. Vaste regels op de Voorschool zijn: - Respect hebben voor elkaar; - Elkaar geen pijn doen; - Geen spullen afpakken van een ander; - Niet met zand of speelgoed gooien; - Elkaar niet bang maken - Luisteren naar de jufs en naar elkaar - Geen grof taalgebruik Wanneer een kind zich niet aan deze regels houdt, kan er ook sprake zijn van onbegrip of onvermogen. Het is dan beter om uitleg en begeleiding te geven. Of het overschrijden van grenzen wel of niet wordt gestraft, is dus mede afhankelijk van de situatie waarin het gebeurt en de ontwikkeling en het karakter van het kind. C2.3 De leidsters/leerkrachten stimuleren de sociale vaardigheden en de persoonlijke competenties van de kinderen Met sociale competenties wordt bedoeld dat het kind leert om goed te kunnen communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en oplossen. Door het leren van sociale competenties geeft je kinderen kans om zich te ontwikkelen tot personen die goed kunnen functioneren in de samenleving. Sociaal gedrag heeft te maken met de onderlinge omgang van kinderen en het gedrag van kinderen ten opzichte van volwassenen. Vooral in het omgaan met andere kinderen willen wij mogelijkheden bieden. Als een kind net op de
10
Voorschool komt zal het vooral leren door te kijken naar anderen, na een poosje gaat het zelf contacten proberen te leggen. Bij de oudere peuters zien we dan ook al een voorzichtig samenspel op gang komen. De taak van de pedagogisch medewerksters hierin is het stimuleren van positieve contacten tussen kinderen onderling. Enkele voorbeelden hierbij: * Als een kind in de kring iets te vertellen heeft, de andere kinderen mee laten luisteren, en gelegenheid geven om er op in te gaan. * Om het luisteren naar elkaar extra te stimuleren kan de pedagogisch medewerkster ook vragen wie hetzelfde ook al eens heeft meegemaakt. * We stimuleren de kinderen om samen te spelen en samen te delen, waarbij hoort dat we elkaar helpen. * Als we zien dat een kind een te moeilijk spel gepakt heeft, zullen we in eerste instantie niet direct zelf gaan helpen, maar eerst een ander kind vragen om te helpen. * Bij conflictsituaties tussen kinderen onderling observeren we eerst of ze het of ze het zelf op kunnen lossen. Als de situatie heftig wordt (slaan, schoppen), grijpen we in en proberen we de kinderen te laten verwoorden wat er mis ging. We zoeken dan met elkaar naar een oplossing van het conflict. De rol van de pedagogisch medewerkster in deze is het kind voor te leven, dingen met aandacht te doen zodat het kind vanuit enthousiasme mee wil doen. In de contacten met volwassenen is de peuter nog op zoek naar een eigen identiteit. In eerste instantie is een peuter nog erg op zichzelf gericht. Bij de ontwikkeling van een eigen identiteit hoort ook de ontwikkeling van een eigen wil. De meeste kinderen experimenteren hier mee. De ene peuter zal zijn eigen wil meer thuis manifesteren, de ander gaat ook op de Voorschool de strijd naar hartenlust aan. Het kind probeert zijn grenzen te verleggen. Van machtsstrijd is sprake als de mening van de pedagogisch medewerkster lijnrecht tegenover die van het kind staat. De pedagogisch medewerkster, die gezagsdrager is, moet hier duidelijkheid bieden. Soms is het goed om de strijd aan te gaan, zodat de grenzen van toelaatbaar gedrag (weer) duidelijk zijn voor het kind. Een andere keer is het beter om het gedrag te negeren. Bij weer andere kinderen is het beter om te voorkomen dat er een machtsstrijd ontstaat, omdat anders de positieve sfeer te vaak negatief wordt. Hierbij hoort ook de vorming van het geweten. Er is een ontwakend besef van goed en kwaad en een poging daarnaar te handelen. Juist hierin hebben de pedagogisch medewerksters een taak om het goede positief te stimuleren, maar ook het verkeerde dat een kind doet te benoemen en als verkeerd aan te merken. Bij de sociale ontwikkeling is ook sprake van het ontwikkelen van weerbaarheid. Onder weerbaarheid verstaan we dat een kind voor zichzelf op kan komen, bijvoorbeeld dat het kind zich niet alles laat afpakken. Tevens moet de pedagogisch medewerkster “nee” kunnen zeggen zonder dat er paniek op volgt. De weerbaarheid wordt gestimuleerd door kinderen te leren onder woorden te brengen waarom zij iets wel of niet willen, door hun gevoelens te benoemen en door de communicatie tussen kinderen te verwoorden en te laten verwoorden. Een pedagogisch medewerkster moet niet te snel in willen grijpen in conflictsituaties, het is goed om de kinderen eerst zelf een oplossing te laten zoeken. Het komt wel eens voor dat kinderen niet mee mogen doen, en dan steun zoeken bij de pedagogisch medewerkster. Ook in deze situatie probeert de pedagogisch medewerkster het kind te helpen voor zichzelf op te komen. Lukt dat niet, dan helpt de pedagogisch medewerkster met het vinden van een alternatief. C2.4 De leidsters/leerkrachten tonen respect voor de autonomie van het kind Het kind moet zelfstandigheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit kunnen ontwikkelen, en het kind moet zich kunnen ontwikkelen op de verschillende gebieden wat betreft taal-spraak, cognitief, sociaal-emotioneel en motoriek. Peuters in de leeftijd van rond twee jaar hechten zich sterk aan enkele volwassenen. Daar voelen zij zich veilig bij. Het afscheid nemen na het brengen kan dan gedurende een periode moeilijk zijn. Het kind moet dan het vertrouwen
11
krijgen dat de ouder(s) hem echt weer komt ophalen. Ouders en de pedagogisch medewerksters maken rondom het afscheid nemen duidelijke afspraken. Door het afscheid kort en bondig te houden kan de peuter aan het afscheid wennen en sneller over zijn verdriet heen komen. De behoefte aan spelen met andere kinderen wordt groter. Dit spelen ontwikkelt zich van 'naast elkaar spelen’ naar samenspelen. In het aanbod van de pedagogisch medewerkster speelt het begrip 'samen' een belangrijke rol. Peuters stellen zich steeds onafhankelijker op en krijgen inzicht in oorzaak en gevolg én in verleden, heden en toekomst. Zo krijgen ze ook steeds meer inzicht in wat wel en niet mag. De inrichting van het lokaal is zo dat de kinderen zoveel mogelijk zelfstandig kunnen doen. Ze kunnen (bijna) overal zelf bij komen (kasten, kranen, toiletten). Dit maakt dat de kinderen zo min mogelijk afhankelijk zijn van de pedagogisch medewerksters. C2.5 De inrichting van de ruimte is aantrekkelijk, uitdagend en spel- en taaluitlokkend We zorgen voor een goede en veilige speelomgeving. Bij de aanschaf van speelgoed en spelmateriaal letten we erop dat alle facetten van de ontwikkeling van kinderen aan bod kunnen komen. Buiten is er een afgebakend speelterrein, zodat de peuters daar zelf kunnen spelen. Het wordt zo ingericht dat er veilig, onder toezicht gespeeld kan worden. De verschillende activiteiten zijn zodanig gesitueerd dat de peuters elkaar niet in de weg zitten. Aan tafel kan geknutseld worden, en er zijn verschillende hoeken waar gespeeld kan worden: poppen-, bouw-, constructie- en puzzelhoek. Ook is er een leeshoek om gezellig met andere peuters een boekje te lezen. Peuters doen voortdurend pogingen om gedrag van anderen, vooral volwassenen, te imiteren. In de klas is spelmateriaal aanwezig om imitatiegedrag te stimuleren: poppen, pannen, keukentje, auto’s, bouwmaterialen, etc. De inrichting van de hoeken passen de pedagogisch medewerksters aan bij het thema waar over gewerkt wordt. Dit is een goede stimulans om de woordenschat en taalontwikkeling van de peuters te vergroten. De pedagogisch medewerksters stimuleren de kinderen om te spelen door zelf mee te spelen. Ze begeleiden de kinderen bij het samenspelen en leren de kinderen opruimen als ze niet meer met het speelgoed spelen. Kinderen leren ook anderen rustig te laten spelen, en om een langere periode met één ding bezig te zijn. C3 Educatief handelen Alle activiteiten worden aangeboden rondom een thema ‘dicht bij het kind’. Zo wordt de kinderen steeds binnen een kader informatie aangeboden. Rondom dit thema werken we met de kinderen aan basisvaardigheden, wordt er gespeeld, genieten we van verhalen, zingen we liedjes en zeggen we versjes op. De belangrijkste activiteit binnen onze Voorschool is het vrije spel. De pedagogisch medewerkers dragen er zorg voor dat de activiteiten passen bij de gestelde basisdoelen, alsook de ontwikkelingslijnen die we volgen voor de KIJK-registratie. De activiteiten vinden te allen tijde plaats in het Voorschoollokaal, het speellokaal binnen de school of op het schoolplein. In het vrije spel proberen we het kind met zoveel mogelijk materialen te laten kennismaken. Voor kinderen is spelen leren. Spelsituaties en speelmaterialen bieden het kind een schat aan ervaringen die de basis zijn van al het leren in de toekomst. C3.1 Het educatief handelen van beide leidsters/leerkrachten is goed op elkaar afgestemd De pedagogisch medewerksters maken samen de planning van activiteiten, en in beide groepen wordt hetzelfde onderwijsaanbod gegeven. Beide pedagogisch medewerksters overleggen over de ontwikkeling van de kinderen in hun groep. C3.2 Er worden effectieve en gerichte activiteiten voor de taalontwikkeling uitgevoerd. We werken in de Voorschool aan de hand van thema’s. Voor de invulling van activiteiten bij het thema gebruiken we de methode ‘Doe meer met Bas’ en worden de KIJK-ontwikkelingslijnen en het KIJK-Beredeneerd Leerstof Aanbod gevolgd om de kinderen passend taalonderwijs aan te bieden. Dit zou men
12
kunnen zien als een methodehandleiding binnen de kleutergroepen om de leerstof op het juiste moment aan te bieden. C3.3 De leidsters/leerkrachten bevorderen de interactie met en tussen kinderen Taal is een belangrijk middel om te communiceren met volwassenen en kinderen. In de omgang met de kinderen zijn we voortdurend bezig met het stimuleren van de taalontwikkeling. Voortdurend verwoorden we het handelen van onszelf en de kinderen. We reageren op het taalgebruik van het kind. Dit doen we door een zin goed te herhalen en niet te verbeteren. Actief luisteren, terug vragen of je het goed begrepen hebt, helpen verwoorden en zelf het goede voorbeeld geven zijn belangrijke aandachtspunten die helpen bij het stimuleren van de taalontwikkeling. C3.4 De leidsters/leerkrachten stimuleren actieve betrokkenheid van de kinderen en verrijken het spelen en werken Via spel ontwikkelen en leren jonge kinderen. De Voorschool biedt een uitnodigende, veelzijdige en veilige speelomgeving. Er worden passende activiteiten en passend spelmateriaal aangeboden, en de pedagogisch medewerksters passen de inrichting van de hoeken aan bij het thema waar over gewerkt wordt. Dit is een goede stimulans om de woordenschat en taalontwikkeling van de peuters te vergroten. Elk kind krijgt hierdoor de mogelijkheid om op zijn eigen wijze en in zijn eigen tempo te ontwikkelen. Spelenderwijs en in interactie met andere kinderen en pedagogisch medewerksters vergroten zij hun woordenschat, ontwikkelen zij hun motorische mogelijkheden en groeien in sociaal vaardig gedrag. De ontwikkeling van het kind wordt als het ware ‘uitgelokt’. De pedagogisch medewerkster volgt het ontwikkelingsproces en probeert het kind een stapje verder te brengen door mee te spelen en praten. C3.5 De leidsters/leerkrachten bevorderen de ontwikkeling van aanpakgedrag (strategieën) bij de kinderen Het kind moet zelfstandigheid, zelfvertrouwen, flexibiliteit en creativiteit kunnen ontwikkelen, en het kind moet zich kunnen ontwikkelen op de verschillende gebieden wat betreft motorisch, taal-spraak, cognitief en sociaal-emotioneel. In het aanbod van de pedagogisch medewerkster speelt het begrip 'samen' een belangrijke rol. Peuters stellen zich steeds onafhankelijker op en krijgen inzicht in oorzaak en gevolg én in verleden, heden en toekomst. Zo krijgen ze ook steeds meer inzicht in wat wel en niet mag. De gewetensvorming begint bij ongeveer drie jaar; het afkeuren van gedrag en het belonen is voor de pedagogisch medewerksters een middel om het kind te helpen in zijn ontwikkeling en is nooit een doel op zich. De pedagogisch medewerkster helpt het kind in zijn ontwikkeling door duidelijk te zijn in het stellen van regels en grenzen. Grondregel is dat zoveel mogelijk wordt getracht negatief gedrag van een kind om te buigen tot acceptabel gedrag. C3.6 Het gedrag van de leidsters/leerkrachten met de kinderen is responsief We accepteren een kind zoals het is en laten het kind merken dat we het respecteren door het met een open houding tegemoet te treden. Elk kind willen we aandacht geven door bijvoorbeeld actief te luisteren naar wat het te vertellen heeft. Door op het kind in te gaan willen we laten merken dat we er zijn voor het kind. Kinderen moeten zich serieus genomen voelen, zodat ze het vertrouwen krijgen in de pedagogisch medewerkster en zich veilig voelen. Een kind ervaart ook veiligheid als de wereld om hem heen gestructureerd is. De dagindeling zorgt voor structuur en het kind gaat het ritme herkennen. Doordat we een kind veiligheid bieden, zal het zich geborgen voelen. Het kind ervaart zo de veiligheid die het nodig heeft om zich te kunnen ontwikkelen. Binnen onze Juliana van
13
Stolbergschool werken we met het Zwols Model en hanteren als instructiemodel de responsieve instructie1. C3.7 De leidsters/leerkrachten stemmen de activiteiten af op de verschillen in de ontwikkeling van de individuele kinderen In het vrije spel proberen we het kind met zoveel mogelijk materialen te laten kennismaken. Voor kinderen is spelen leren. Spelsituaties en speelmaterialen bieden het kind een schat aan ervaringen die de basis zijn van al het leren in de toekomst. Op de Voorschool wordt een peuter begeleid in dit leren door een aanbod van activiteiten en materialen die passen bij zijn of haar leeftijd De peuter leert door het spelen allerlei ruimtelijke begrippen (voor / achter / naast), kleuren, vormen (rond / vierkant, driehoek), maten (groot / klein / hoog / laag), enzovoort. Het spelenderwijs benoemen van dergelijke begrippen door de pedagogisch medewerksters begint al in een vroeg stadium. Er zijn verschillende puzzels, maar ook spelletjes waarbij twee helften bij elkaar moeten worden gezocht, spelletjes waarbij twee dezelfde plaatjes moeten worden gezocht, spelletjes waar van groot naar klein of op een bepaalde kleur moet worden gesorteerd, etc. Kinderen die bijna vier jaar zijn of kinderen die al wat verder in hun ontwikkeling zijn, bieden we ook moeilijkere spelletjes aan. We werken steeds aan de hand van thema’s, bijvoorbeeld ‘de dierentuin’, of ‘het huis’, of ‘de winter’. Zo wordt de kinderen steeds binnen een kader informatie aangeboden. Dit doen we door boekjes er over voor te lezen, materialen te laten zien, er over te praten, etc. De thema’s worden ook gekozen aan de hand van het VVE programma ‘Doe meer met Bas’. Peuters doen voortdurend pogingen om gedrag van anderen, vooral volwassenen, te imiteren. In de klas is spelmateriaal aanwezig om imitatiegedrag te stimuleren: poppen, pannen, keukentje, auto’s, bouwmaterialen, etc. Elk kind krijgt hierdoor de mogelijkheid om op zijn eigen wijze en in zijn eigen tempo te ontwikkelen. Spelenderwijs en in interactie met andere kinderen en pedagogisch medewerksters vergroten zij hun woordenschat, ontwikkelen zij hun motorische mogelijkheden en groeien in sociaal vaardig gedrag. De ontwikkeling van het kind wordt als het ware ‘uitgelokt’. De pedagogisch medewerkster volgt het ontwikkelingsproces en probeert het kind een stapje verder te brengen. Geprobeerd wordt in te spelen op wat het kind aangeeft. We noemen dit ontwikkelingsgericht werken. D. Ontwikkeling, zorg en begeleiding D1 Ontwikkeling, zorg en begeleiding binnen de groep Om de KIJK-registratie in te kunnen vullen is observeren van kinderen noodzakelijk. Deze observaties proberen we digitaal in te voeren zodat de registratie beter uitgevoerd kan worden. De ontwikkelingslijnen bepalen de doelen waar binnen de Voor- en vroegschool aan gewerkt wordt. In de vroegschool nemen we één keer per jaar de Citotoetsen taal en rekenen af, in januari (M). Kinderen met een VVE-indicatie of score IV of V op de vorige Cito-toets maken ook de Cito-toetsen in de maand juni (E). D1.1 Volgen van de brede ontwikkeling van alle kinderen Door het gebruik van KIJK hebben we ons verplicht om de totale ontwikkeling van ieder kind te volgen. Binnen de Voorschoolgroepen vullen we de met * gemerkte ontwikkelingslijnen in en voor de groepen één en twee de afgesproken lijnen waaruit valt op te maken wat een kind nodig heeft om verder te komen in de eigen ontwikkeling en wat de groep nodig heeft om groei door te kunnen maken. Als een kind vanuit de Voorschoolgroep naar de nulgroep of groep één gaat, wordt de registratie door pedagogisch medewerkster en leerkracht samen ingevuld (na drie maanden onderwijs in de volgende groep).
1
Zie bijlage 1.
14
D1.2 De begeleiding is planmatig voor: de hele groep, de kleine (tutor)groep en het individuele kind In de Voorschool werken we met weekplanningen, groepsplannen en individuele plannen. We verwijzen naar C1.2 in dit document. D1.3 De evaluatie van de aangeboden begeleiding en zorg Bij het maken van nieuwe groeps- en individuele plannen en weekplanningen wordt gekeken naar vorige evaluaties. Deze evaluaties zijn ook gebaseerd op observaties van de pedagogisch medewerksters en groepsleerkrachten. Plannen lopen tien weken en worden dan geëvalueerd en opnieuw opgesteld. Individuele plannen worden met ouders besproken en door hen ondertekend. Er zijn twee keer per schooljaar opbrengstenvergaderingen waarin alle groepen van onze school de behaalde resultaten presenteren. De pedagogisch medewerksters van de Voorschool geven een verslag van de KIJK-registratie die is ingevuld. D1.4 Specifieke aandacht bij de begeleiding en zorg voor de taalontwikkeling We hebben gekozen voor het VVE taalstimuleringsprogramma ‘Doe meer met Bas’ om op allerlei manieren aandacht aan de taalontwikkeling te besteden. Bij dit programma horen diverse materialen waarbij wordt uitgegaan van de belevingswereld van het jonge kind. Dit programma heeft als doel de taalvaardigheid van de kinderen te verbeteren en de woordenschat te vergroten. Er worden allerlei suggesties en ideeën gegeven om op een interactieve en speelse manier activiteiten te doen met de kinderen. Er zijn prentenboeken, praatplaten, er is een dagritme pakket en meer materialen zijn in ontwikkeling. Bij elk thema waar we over werken proberen we ongeveer drie prentenboeken aan te bieden. Bij gezamenlijke taalactiviteiten denken we aan versjes en rijmpjes, een verhaal voorlezen, een kringgesprek houden, of een prentenboek voorlezen. Een andere mogelijkheid is een taalactiviteit in de kleine kring, met maximaal acht kinderen. De mogelijkheid om interactief met de kinderen bezig te zijn is dan groter. Ook dan is een prentenboek of een praatplaat een goed hulpmiddel om het taalgebruik te stimuleren. We maken bij ieder thema een thema- en of verteltafel. De thematafel is een lage tafel, die ingericht is met taal-stimulerende materialen en passende prentenboeken. Bij een verteltafel maken we gebruik van één prentenboek, waarvan we alle figuren en materialen proberen te verzamelen. Als dit prentenboek een aantal malen is voorgelezen, mogen de kinderen het navertellen of naspelen met behulp van de materialen en met ondersteuning van de pedagogisch medewerkster. Zo proberen we op zoveel mogelijk verschillende manieren de kinderen met taal bezig te laten zijn. D2 Ontwikkeling, zorg en begeleiding in de bredere zorgketen De zorgstructuur die binnen de Juliana van Stolberg al werd uitgevoerd is uitgebreid naar de Voorschool. Volgens een duidelijke planning wordt elk kind, elke tien weken besproken met de leerkracht en de intern begeleider aan de hand van een vastgesteld gespreksprotocol. De leerkrachten en pedagogisch medewerksters volgen alle kinderen waardoor kinderen met zorgbehoefte tijdig worden herkend en begeleid. Als school dragen we zorg voor onze leerlingen, en kunnen indien nodig extern advies vragen bij het SamenWerkingsVerband Berséba, de GGD-schoolarts en –logopediste, Buurt Zorg Jong en voor de jonge kinderen aan de verpleegkundige van het consultatiebureau. De school bereidt zich voor op Passend Onderwijs. D2.1 Leidsters/leerkrachten hebben een overzicht van de kinderen die zorg nodig hebben die de voor- resp. vroegschool niet kan leveren, en van de aard van die zorg. In het kader van Passend Onderwijs is het zorgprofiel samengesteld. Dit profiel maakt duidelijk waar onze mogelijkheden en grenzen liggen om kinderen die extra zorg nodig hebben binnen school te plaatsen.
15
D2.2 Leidsters/leerkrachten melden kinderen aan voor externe zorg wanneer de voor- resp. vroegschool de gewenste zorg niet kan leveren. Door de zorgstructuur binnen onze school wordt de ontwikkeling van de kinderen nauwlettend gevolgd waardoor als het nodig is in een vroeg stadium externe zorg gezocht kan worden. Dit gebeurt als er bijzonderheden opvallen in het gedrag of de prestaties van een kind en na overleg met de intern begeleiders en de consultatiebureauverpleegkundige, eventueel schoolarts en schoollogopediste. Als het nodig is kan ook expertise van het SamenWerkingsVerband Berséba ingezet worden. Als een kind extra zorg nodig heeft, betrekken we de ouders hier bij. Ook van hen kunnen we aanvullende informatie krijgen over hun kind die van belang is om het kind op de juiste manier te begeleiden. D2.3 De leidsters/leerkrachten blijven de ontwikkeling van kinderen met extra zorg bijhouden De zorgstructuur binnen onze school maakt dat de ontwikkeling van alle kinderen wordt gevolgd. Zoals eerder vermeld wordt er voor kinderen met VVE-inidicatie altijd een individueel plan opgesteld met medeweten van ouders. Als een peuter naar de vroegschool gaat, is er tussen de pedagogisch medewerker en groepsleerkracht een warme overdracht over het kind waarin de KIJK-signalering wordt meegenomen. E. Kwaliteitszorg Binnen onze school worden processen bewaakt door gemaakte afspraken en vastgelegde evaluatiemomenten voor de diverse aspecten die het onderwijs betreffen. E1 Er is een VVE-coördinatie in de voor- c.q. vroegschool Het managementteamlid (onderbouw) onderhoudt contacten met de gemeente over VVE. Dit betreft onder andere het maken van afspraken, mede bepalen van beleid, nascholingsaanbod, plaatsing van kinderen met VVE-indicatie, resultaatafspraken toelichten, financiële compensatieregelingen in orde maken. Waar mogelijk worden de gemeentelijke bijeenkomsten bijgewoond. Het managementteamlid (onderbouw) voert met ouders van kinderen met een VVEindicatie het intakegesprek. Als deze kinderen naar de basisschool gaan neemt de intern begeleider de leerlingenzorg over. E2 De voor- c.q. vroegschool evalueert de kwaliteit van VVE regelmatig In de Voorschoolvergaderingen die worden bijgewoond door de pedagogisch medewerksters en onderbouwcoördinator komen alle mogelijke onderwerpen ter sprake. In het schooljaar 2015-2016 proberen we deze overlegmomenten eens per zes weken te houden omdat de pedagogisch medewerksters ook de onderbouwvergaderingen bijwonen en er als het nodig is tussentijds overleg plaatsvindt. Er zijn ook onderbouwvergaderingen waarbij pedagogisch medewerksters en leerkrachten van de vroegschool aanwezig zijn. In deze deel-teamvergaderingen is een vast agendapunt ‘KIJK’. Dit maakt dat er diverse aspecten van leerlingenzorg en onderwijsaanbod structureel besproken en geëvalueerd worden. Besluiten worden breed gedragen met steeds oog voor de doorgaande lijn binnen de Juliana van Stolbergschool. E3 De voor- c.q. vroegschool evalueert de opbrengsten van alle kinderen De ingevulde KIJK-registratie geeft inzicht in de behaalde resultaten en groei in ontwikkeling die kinderen doorgemaakt hebben. Alle leerlingen komen in de zorgstructuur onder de aandacht van pedagogisch medewerksters, leerkrachten en intern begeleiders. Zo is er niet alleen aandacht voor kinderen met VVE-indicatie, maar ook voor kinderen die meer of extra uitdaging nodig hebben. Zie D1.3. E4 De voor- c.q. vroegschool formuleert op basis van evaluaties verbetermaatregelen en voert die aantoonbaar en planmatig uit. Binnen de Voor- en vroegschool werken we systematisch en doelgericht aan de optimalisering van leerprestaties en ontwikkelingskansen van onze kinderen. We stellen
16
plannen op, voeren deze uit, evalueren en borgen de afspraken. Deze cyclus wordt toegepast op het onderwijs en beleid binnen zowel Voor- als vroegschool. Zie C1.2 en D1.3. E5 De voor- c.q. vroegschool borgt de kwaliteit van haar educatie Wij borgen de kwaliteit van onze educatie op verschillende manieren. Zo worden de resultaten van de KIJK-signaleringen door de pedagogisch medewerksters en leerkrachten geanalyseerd. Daarna komt deze analyse aan de orde tijdens de gesprekkencyclus met de intern begeleiders en overige teamleden. Onderwijskundige aspecten worden in bouwvergaderingen besproken en over deze voorstellen wordt binnen het management team van de school besloten. In bestaande documenten worden besluiten opgenomen die daarna volgens de schoolcyclus op afgesproken momenten opnieuw bekeken en vastgesteld worden. Er zijn overlegmomenten met de gemeente die we zoveel mogelijk bijwonen en waarvan de gemaakte afspraken worden vastgelegd als bovenstaand. Informatie vanuit (na-)scholing borgen we in dit beleidsplan. E6 In de kwaliteitszorg van de basisschool wordt ook specifiek naar VVE gekeken (alleen van toepassing voor voorschool) Kinderen die een VVE-indicatie hebben worden op elke leerlingbespreking besproken gedurende de periode dat ze in de Voor- en vroegschool zitten. De consultatiebureauverpleegkundige komt eens in de drie maanden bij deze besprekingen zodat ervaring en kennis gedeeld kan worden in het belang van de kinderen. Personeel wat werkzaam is in de onderbouw van onze school neemt waar mogelijk deel aan het nascholingsaanbod zodat zij hun competenties en professionaliteit voor het werken binnen de Voor- en vroegschool kunnen vergroten. F. Doorgaande lijn voor- en vroegschool Er is geen scheiding tussen Voorschool, vroegschool en basisschool binnen de Juliana van Stolbergschool, maar een vanzelfsprekende doorgaande lijn om onderwijs en zorg te realiseren voor kinderen van twee en een half tot twaalf jaar. Eén en ander blijkt uit het gezamenlijk gebruik van het registratiesysteem KIJK, de methoden en de zorgstructuur. F1 Er is iemand binnen het kinderdagverblijf verantwoordelijk voor de contacten met de basisscholen In Poederoijen is geen kinderdagverblijf, maar een kindercentrum voor kinderopvang. Met de werkneemsters van dit kindercentrum KEES zijn goede contacten en er is twee keer per jaar een gezamenlijk overleg tussen het managementteamlid (onderbouw) en de beheerder van KEES. F2 Voldoende kinderen stromen door naar een vroegschool Vanuit de Voorschool stromen de kinderen door naar de vroegschool. Het is nog niet gebeurd dat een leerling in de Voorschoolgroep is blijven zitten. F3 Het kinderdagverblijf zorgt voor doelmatige informatie voor de basisscholen Vanuit de Voorschoolgroep vindt een warme overdracht plaats met de leerkracht van de vroegschoolgroep. De KIJK-observaties worden op dat moment doorgenomen. De KIJKregistratie wordt indien nodig gezamenlijk ingevuld door pedagogisch medewerkster en groepsleerkracht totdat het kind drie maanden in de nieuwe groep is. Er kan altijd overleg plaatsvinden tussen pedagogisch medewerksters en leerkrachten basisschool. F4 Het kinderdagverblijf is op de hoogte van de VVE-programma’s van de basisscholen en houdt daar zoveel mogelijk rekening mee In de vroegschool komen naast de methode ‘Doe meer met Bas’ ook twee thema’s aan de orde uit de methode ‘Taalfontein’. Deze methode wordt in de hele basisschool gebruikt voor het taal-leesonderwijs. Pedagogisch medewerksters geven door aan de leerkrachten van de vroegschool welke thema’s behandeld zijn uit ‘Doe meer met Bas’.
17
F5 Het pedagogisch klimaat en het educatief handelen van de voor- en vroegschool is op elkaar afgestemd In dit beleidsplan VVE/Voorschool en in het pedagogisch beleidsplan staat uitgewerkt wat wij belangrijk vinden over het pedagogisch klimaat binnen voor- en vroegschool. Dit plan is vastgesteld met instemming van alle onderbouwcollega’s. F6 De manier om met ouders om te gaan op de voor- en de vroegschool is op elkaar afgestemd Afspraken over omgaan met ouders gelden schoolbreed. In de Voorschoolgroep heeft de pedagogisch medewerkster een gesprek met ouders als hun kind naar de vroegschool gaat waarin het KIJK-rapport wordt doorgenomen en bekeken. F7 De interne begeleiding en zorg zijn op de voor- en vroegschool op elkaar afgestemd De interne begeleiding binnen de Juliana van Stolbergschool draagt zorg voor alle groepen, dus ook voor de Voorschoolgroepen en vroegschoolgroepen. In de planning van zorg zijn deze groepen opgenomen (groepsen leerlingenbesprekingen, opbrengstenvergaderingen). Van alle kinderen is een leerling-dossier aanwezig. In het dossier worden zaken opgenomen die in de verdere schoolloopbaan van het kind van belang kunnen zijn, zoals toetsuitslagen, verslagen van onderzoeken, hulp- en handelingsplannen e.d. Dit dossier is alleen voor het onderwijzend personeel toegankelijk. Ouders van het betreffende kind hebben ook recht van inzage. G. Resultaten van VVE G1 De resultaten worden gemeten conform de afspraken Bij kinderen met een VVE-indicatie worden als het mogelijk is de overgangscriteria aangehouden die we schoolbreed hebben afgesproken: KIJK- criteria: Op de lijnen geletterdheid, gecijferdheid, logisch denken, auditieve waarneming en taakgerichtheid zit de ontwikkeling van het kind op leeftijd, liefst één of twee maanden voorsprong. CITO- criteria: Voldoende profiel: Twijfelachtig profiel: Onvoldoende profiel:
Cito I of II-scores III of IV-scores IV of V-scores
Bij een twijfelachtig of onvoldoende profiel hanteren we onderstaande criteria om eventuele doublure te overwegen in overleg met alle betrokkenen: In de Voorschoolgroep: Na goed intern overleg en in samenspraak met ouders en gemeente bij een leeftijdsachterstand op meerdere KIJK-lijnen van zes maanden In groep één: doubleren bij zes maanden leeftijdsachterstand op de KIJK-registratie In groep twee: doubleren bij vier maanden leeftijdsachterstand op de KIJK-registratie en Citoscore IV/V Aan het einde van het schooljaar kan als er aanleiding toe is door een uitzonderlijk goede KIJK-registratie overwogen worden of een leerling uit de groep nul de Cito-toetsen van eind groep 1 zal maken waardoor eventueel versnelling toegepast kan worden. Wanneer op deze twee toetsen de score I is behaald en het kind sociaal en emotioneel voldoende weerbaar is, kan overwogen worden deze leerling het volgende schooljaar te laten starten in groep twee. Uiteraard doen we dit in overleg met de ouders en in voorkomende gevallen met externen.
18
Met de gemeente Zaltbommel zijn de volgende vernieuwde resultaatafspraken gemaakt: Alle kinderen die minimaal 10 maanden VVE gevolgd hebben worden aan de hand van een individueel KIJK! rapport ‘warm overgedragen’ aan de basisschool. Alle KIJK! rapportages bevatten minimaal 2 meetmomenten. Het eerste meetmoment is minimaal 3 maanden na het starten met het VVE programma. Aanvullend aan het KIJK! rapport wordt ook aangegeven hoeveel procent van de aangeboden VVE tijd het kind ook daadwerkelijk aanwezig is geweest. Minimaal 75% van de doelgroepkinderen maakt vanaf het eerste observatiemoment tot het laatste observatiemoment in de Voorschoolse periode minimaal een leeftijdsadequate groei door op de volgende ontwikkelingslijnen van KIJK, te weten: zelfbeeld, relatie met andere kinderen, spelontwikkeling, grote motoriek, kleine motoriek en mondelinge taalontwikkeling. Minimaal 75% van de doelgroepkinderen maakt vanaf het eerste observatiemoment in groep één tot het laatste observatiemoment in groep twee minimaal een leeftijdsadequate groei door op de volgende ontwikkelingslijnen van KIJK: zelfbeeld, relatie met volwassenen, relatie met andere kinderen, spelontwikkeling, grote motoriek, kleine motoriek, mondelinge taalontwikkeling, auditieve waarneming, beginnende geletterdheid en beginnende gecijferdheid. Minimaal 75% van de VVE doelgroepkinderen behaalt minimaal de landelijk gemiddelde vaardigheidsgroei (SBZW) op de Cito-toets Taal voor Kleuters in de periode tussen de meetmomenten E1 en E2. Evaluatie: 3 weken voor de zomervakantie verzoekt de gemeente Zaltbommel de vroegscholen het format resultaatafspraken vroegscholen in te vullen en in september wordt het evaluatiegesprek gepland. G2 De resultaten zijn van voldoende niveau Op dit moment zijn we druk aan het werk om goede resultaten te behalen. De verwachting is dat de resultaatafspraken met de gemeente niet behaald worden voor de kinderen met VVE-indicatie die in groep twee zitten. Hierover is contact met de gemeente en in september 2015 worden de resultaatafspraken geëvalueerd. G3 Verlengde kleuterperiode Het kan zijn dat een leerling meer tijd nodig heeft voor het verwerken van de leerstof. Dit kan inhouden dat een leerling een jaar langer nodig heeft om de basisschool te doorlopen. Het uitgangspunt is dat kinderen als het nodig is zo vroeg mogelijk doubleren, omdat zittenblijven op latere leeftijd niet effectief is. Dit maakt dat we in goed overleg met ouders zorgvuldig overwegen of een kind het onderwijs in groep drie kan gaan volgen of dat verlengde kleuterperiode ingezet moet worden.
19
Bijlage 1:
BUREAU-REMINDER RESPONSIEVE INSTRUCTIE Dagelijkse terugblik
Samenvatting Laten verwoordenterugvragen door leerlingen
2 min.
Presentatie
Denkvragen en uitlokken Hardop denken Interactie. Geef doelen
3-5 min.
Individuele verwerking
Leerlingen kunnen direct beginnen Controle Observeren Extra instructie/ rood lint
10-20 min
Terugkoppeling Geef feedback. Evaluatie/interactie op proces en doel. Corrigeren. Positief benaderen/ moedig leerlingen aan
20
5 min.