December 2015 Locatie Kwadijk 2015 Voorontwerp Bufferwoningen
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
BESTEMMINGSPLAN “BUFFERWONINGEN LOCATIE KWADIJK 2015”
Plannaam:
Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015
Plantype:
Bestemmingsplan
Status:
Voorontwerp
IMRO-nummer: NL.IMRO.0478.BPKwadijk2015-VO01
BJZ.nu Bestemmingsplannen
2
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
TOELICHTING
BJZ.nu Bestemmingsplannen
3
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 INLEIDING ................................................................................... 6 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
AANLEIDING ............................................................................................................................................... 6 LIGGING VAN HET PLANGEBIED ....................................................................................................................... 6 DE BIJ HET PLAN BEHORENDE STUKKEN ............................................................................................................. 7 HUIDIGE PLANOLOGISCHE REGIEM ................................................................................................................... 7 LEESWIJZER ................................................................................................................................................ 8
HOOFDSTUK 2 HISTORISCH LANDSCHAPPELIJKE CONTEXT EN BESCHRIJVING PLANGEBIED ..... 9 2.1 2.2
HISTORISCH LANDSCHAPPELIJKE CONTEXT ......................................................................................................... 9 BESCHRIJVING VAN HET PLANGEBIED EN DE OMGEVING ..................................................................................... 10
HOOFDSTUK 3 PLANBESCHRIJVING ..................................................................... 12 3.1 3.2
RUIMTELIJKE ONTWIKKELING ........................................................................................................................ 12 VERKEER EN PARKEREN ............................................................................................................................... 13
HOOFDSTUK 4 BELEIDSKADER ........................................................................... 16 4.1 4.2 4.3 4.4
RIJKSBELEID .............................................................................................................................................. 16 PROVINCIAAL BELEID .................................................................................................................................. 19 REGIONAAL BELEID ..................................................................................................................................... 29 GEMEENTELIJK BELEID................................................................................................................................. 34
HOOFDSTUK 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN .................................................. 38 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7 5.8 5.9
GELUID (WET GELUIDHINDER) ...................................................................................................................... 38 BODEMKWALITEIT ...................................................................................................................................... 39 LUCHTKWALITEIT ....................................................................................................................................... 40 EXTERNE VEILIGHEID ................................................................................................................................... 42 MILIEUZONERING ...................................................................................................................................... 43 GEURHINDER ............................................................................................................................................ 45 ECOLOGIE................................................................................................................................................. 46 ARCHEOLOGIE & CULTUURHISTORIE .............................................................................................................. 51 BESLUIT MILIEUEFFECTRAPPORTAGE .............................................................................................................. 54
HOOFDSTUK 6 WATERASPECTEN........................................................................ 56 6.1 6.2
VIGEREND BELEID....................................................................................................................................... 56 WATERPARAGRAAF .................................................................................................................................... 57
HOOFDSTUK 7 JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING .............................. 58 7.1 7.2 7.3
INLEIDING................................................................................................................................................. 58 OPZET VAN DE REGELS ................................................................................................................................ 58 VERANTWOORDING VAN DE REGELS............................................................................................................... 59
HOOFDSTUK 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID .................................................. 61 HOOFDSTUK 9 VOOROVERLEG & INSPRAAK .......................................................... 62 9.1 9.2
VOOROVERLEG .......................................................................................................................................... 62 INSPRAAK ................................................................................................................................................. 62
BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING ............................................................................... 63 BIJLAGE 1:
PLANSTUDIE LAND VAN KWADIJK .......................................................................................................... 63 BJZ.nu Bestemmingsplannen
4
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp BIJLAGE 2: BIJLAGE 3: BIJLAGE 4: BIJLAGE 5: BIJLAGE 6: BIJLAGE 7:
ONDERBOUWING NUT EN NOODZAAK LAND VAN KWADIJK ........................................................................ 63 AKOESTISCH ONDERZOEK WEGVERKEERSLAWAAI ...................................................................................... 63 VERKENNEND BODEMONDERZOEK ......................................................................................................... 63 QUICKSCAN NATUURWAARDENONDERZOEK ............................................................................................ 63 ARCHEOLOGISCH BUREAU-ONDERZOEK .................................................................................................. 63 WATERTOETS .................................................................................................................................... 63
BJZ.nu Bestemmingsplannen
5
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 1 1.1
INLEIDING
Aanleiding
Ten zuidoosten van de kern Kwadijk bestaat het voornemen om een nieuwe woonlocatie – genaamd Land van Kwadijk - te ontwikkelen. Het plangebied waar woningbouw ontwikkeld wordt is circa 2 hectare groot. Het gaat om één van de vier locaties die door de gemeente Zeevang bij de vaststelling van het Beeldkwaliteitplan Zeevang1 is gereserveerd voor de zogenoemde bufferwoningen. Met bufferwoningen worden woningen bedoeld die dienen als een reservevoorraad op de te realiseren binnenstedelijke ICT (Intensiveren, Combineren en Transformeren) woningen. Hierbij geldt dat deze reserve wordt aangesproken als de geprogrammeerde ICT woningen zijn gerealiseerd. Van de 150 bufferwoningen heeft gemeente Zeevang 90 woningen opgenomen in vier locaties, de overige 60 bufferwoningen zullen worden meegenomen in de locatie Waterrijk in Oosthuizen. In het raadsbesluit bij de vaststelling van het Beeldkwaliteitplan Zeevang is als voorwaarde gesteld dat voor elke vier locaties een afzonderlijk globaal bestemmingsplan met uitwerkingsplicht wordt uitgewerkt. Met een globaal bestemmingsplan stelt de raad de ruimtelijke kaders vast (plangebied, toegestane ontwikkelingen, bouwkaders) en met een uitwerkingsplan worden vervolgens deze kaders vertaald naar concrete bouwlocaties c.q. bouwplannen. Het uitwerkingsplan is de juridische titel voor het afgeven van omgevingsvergunningen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de globale uitwerking van één van de vier bufferlocaties, te weten Land van Kwadijk. Het gaat daarbij om maximaal 33 woningen, waarbij sprake is van een gedifferentieerd woningprogramma voor uiteenlopende doelgroepen. Er zal bij de uitwerking sprake zijn van compacte, geclusterde woningbouw conform het gedachtengoed van het zogenoemde Waterlands Wonen (wonen in groen stedelijke woonmilieu). In dit bestemmingsplan zal worden aangetoond dat de ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.
1.2
Ligging van het plangebied
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde van Kwadijk. De locatie ligt ingeklemd tussen het bebouwingslint van Kwadijk. De ligging van het plangebied ten opzichte van Kwadijk en Purmerend wordt weergegeven op onderstaande topografische kaarten. De begrenzing is indicatief weergegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.
1
d.d. 17 december 2013 / voorstelnummer R-2013-0402 / Vaststelling Beeldkwaliteitsplan Zeevang
BJZ.nu Bestemmingsplannen
6
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Afbeelding 1.1: Ligging van het plangebied (Bron: opentopo)
1.3
De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan “Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” bestaat uit de volgende stukken:
verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.0478.BPKwadijk2015-VO01) en een renvooi; regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4
Huidige planologische regiem
De gronden in het plangebied zijn gelegen binnen het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’, vastgesteld op 19 januari 2010, zijn deze bestemd als ‘Agrarisch met waarden’ en ‘Water’. In afbeelding 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van dit bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied, voor zover gelegen binnen dit bestemmingsplan, wordt hierin weergegeven.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
7
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Afbeelding 1.3: Uitsnede plankaart bestemmingsplan ‘Buitengebied 2009’ (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Gronden met de bestemming ‘Agrarisch met waarden’ zijn onder andere bedoeld voor de uitoefening van volwaardige en reële veehouderijen en weidebedrijven en het verbouwen van ruwvoedergewassen. Gebouwen zijn ter plaatse van het plangebied niet toegestaan omdat geen bouwvlak is opgenomen. De bestemming ‘Water’ is toegekend aan de bestaande sloten en bedoeld voor water met de voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouw van 33 woningen is niet mogelijk binnen de voornoemde bestemmingen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken wordt middels dit bestemmingsplan het nu nog geldende plan herzien, waarbij voor de woningbouwontwikkeling een uitwerkingsplicht is opgenomen.
1.5
Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de historisch landschappelijke context en wordt een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Zeevang beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets. In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 9 gaat in op de inspraak en het vooroverleg.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
8
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 2
HISTORISCH LANDSCHAPPELIJKE CONTEXT EN BESCHRIJVING PLANGEBIED
2.1
Historisch landschappelijke context
2.1.1
Landschappelijke context
Het huidige landschap waar het plangebied deel van uitmaakt is ontstaan door de veenontginning zoals die in de tweede helft van de 10e eeuw is ontstaan. Voor deze ontginning bestond het gebied uit moerassige eilanden waartussen enkele veenriviertjes stroomden die zorgden voor de afwatering. De veenontginning hield primair in dat evenwijdige afwateringssloten werden gegraven, onder vanuit afwateringsoogpunt een zo gunstig mogelijke hoek op een ontginningsbasis zoals de veenstromen (en in beperkte mate ook wegen en dijken). Daardoor ontstonden voornamelijk tussen de veenstromen langgerekte kavels. Als gevolg van het grillige patroon van de waterlopen, van waaruit men de ontginning ter hand nam, ontstond een patroon van blokken met een sterk in richting wisselende verkaveling. Als gevolg van de ontginningen in het veengebied ontstonden in de 11e eeuw de veenweidegebieden. De nederzettingen ontplooiden zich langs belangrijke ontginningsassen. In de 12e eeuw was het veengebied grotendeels ontgonnen en in cultuur gebracht. De boerderijen werden aan het eind van de kavels gesitueerd. Op den duur ontstonden boerderijlinten zoals Kwadijk. De ontginningen vonden plaats op particulier initiatief. Omdat bij de ontginning in het huidige Zeevang en Waterland geen vaste maten (lengte, breedte ) waren vastgesteld bestaat de verkaveling uit zeer lange percelen van wisselende breedte.
2.1.2
Kwadijk
Vanaf de elfde tot in de veertiende eeuw bestond in de omgeving van het huidige Hobree (Hobrede) en Kwadijk een dorp onder de naam Drei (genoemd naar het veen riviertje de Dray/ Draai). Dit inmiddels verdwenen dorp lag ten noorden van het huidige Kwadijk. De huizen stonden op terpen in het veen. Vermoedelijk werd het boeren en vissersdorp Drei tussen 1350 en 1400 verlaten door wateroverlast, waarna men zich in het hoger gelegen, nieuwe dorp Cadijk/Coedijk/Kwadijk en Hobree (later Hobrede) vestigde. Kwadijk werd, zover is na te gaan, in 1393 voor de eerste maal vermeld. De nieuwe naam Kwadijk was afgeleid van de kwade (moeilijk te onderhouden) dijk. De dijk waaraan het dorp Kwadijk zijn naam dankt, was oorspronkelijk een kaag- of koogdijk: een dijk om een stuk buitendijks land. In de huidige situatie is de meeste bebouwing nog altijd aan de noordkant van de dijk gesitueerd. De dijk heeft ook als inundatiedijk voor de Stelling van Amsterdam gefungeerd. Het lint bestaat uit verschillende typen woningen: rijwoningen, (stolp) boerderijen, vrijstaande woningen en bungalows. Rondom de kerk aan de zuidzijde is sprake van een kleinschalige komvorming. Aan de zuidkant van Kwadijk is, achter de N244, de bebouwingsrand van Purmerend dominant aanwezig. Tot 1970 was Kwadijk een zelfstandige gemeente. Toen Kwadijk onderdeel werd van de gemeente Zeevang, werd de buurtschap Verloren Eind bij Kwadijk gevoegd. Tegenwoordig telt Kwadijk zo’n 825 inwoners.
Afbeelding 2.1: Historisch kaartmateriaal Kwadijk en omgeving (Bron: www.watwaswaar.nl)
BJZ.nu Bestemmingsplannen
9
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
2.2
Beschrijving van het plangebied en de omgeving
Het plangebied bevindt zich aan de zuidoostzijde van Kwadijk en ligt ingeklemd tussen het bebouwingslint van Kwadijk. De ruimtelijke structuur wordt voornamelijk bepaald door de ontginningsgeschiedenis van het gebied. Dit is terug te zien in de langgerekte verkavelingspatronen, met daartussen afwateringssloten. Voor het overige is de dijk, waaraan het bebouwingslint van Kwadijk is ontstaan, een belangrijke ruimtelijke structuurdrager. Het plangebied wordt begrensd door agrarische cultuurgronden aan de zuid- en oost- en (deels) westzijde, de Kwadijk en enkele woonpercelen aan de noordzijde en uiteenlopende functies aan de westzijde (maatschappelijke functies en woonpercelen). Het plangebied zelf is onbebouwd en volledig in gebruik als weiland en water. Het totale plangebied is circa 2 hectare groot. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de gewenste ontwikkeling. Op afbeelding 2.2. en 2.3 wordt de huidige situatie in het plangebied weergegeven.
Afbeelding 2.2: Luchtfoto plangebied (Bron: bing maps)
BJZ.nu Bestemmingsplannen
10
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Afbeelding 2.3: Vogelvluchtbeelden plangebied (Bron: bing maps)
BJZ.nu Bestemmingsplannen
11
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 3
PLANBESCHRIJVING
3.1
Ruimtelijke ontwikkeling
3.1.1
Achtergrond, fusie en uitgangspunten
De bouwopgave voor de Metropoolregio bestaat uit het toevoegen van 300.000 woningen tot 2040. De inzet van bufferwoningen als middel voor het realiseren van deze bouwopgave, is geïntroduceerd in het streekplan Noord-Holland zuid van 17 februari 2003 en voor de regio Waterland verder uitgewerkt in de Streekplanuitwerking Waterlands Wonen van 28 februari 2006. Met de voorgenomen ontwikkeling zal één van de vier bufferlocaties binnen gemeente Zeevang worden gerealiseerd. Het gaat daarbij om maximaal 33 woningen. In 2005 werd door LA4SALE de provinciale studie “Bouwen voor Waterland” afgerond, de feitelijke basis voor het uitgewerkte plan ‘Land van Kwadijk’. Vanaf dat moment werd het in Waterland weer mogelijk om aan dorpen zoals Kwadijk verder te bouwen. Voorwaarde is dat dit bouwen op een dorpse manier plaats vindt. De kwaliteiten van Kwadijk zelf vormen het uitgangspunt. Op 17 december 2013 heeft de gemeenteraad de structuurvisie en het Beeldkwaliteitsplan voor de bufferwoningen in Zeevang vastgesteld, gelijk met enkele moties waarin staat dat in 2014 de globale bestemmingsplannen gereed moeten zijn, en er gestart moet zijn met de uitwerkingsplannen. Aanvullend heeft de gemeenteraad op 28 januari 2014 aangegeven te betreuren dat het principe van Waterlands Wonen is verlaten. In een motie heeft zij aangegeven dat juist tegen de kern van het dorp gebouwd moet worden in een meer dorpse vorm. Hierbij heeft de gemeenteraad besloten dat er één nieuw gezamenlijk plan moest komen, dat de gronden van Dekker Projectontwikkeling en De Ruijter beslaat. Een ‘fusieplan’ dat met 33 woningen wel buiten de BKP contour mocht gaan, om nadrukkelijk aan de kerk en de school aan te sluiten met een nieuw dorpshart. Op 7 oktober 2014 heeft de gemeenteraad het aangepaste plan behandeld en goedgekeurd om naar de provincie (ARO) te sturen. De provincie heeft het aangepaste plan inmiddels ook akkoord bevonden. Uitgangspunt blijft Waterlands Wonen:
aan het Dijkdorp eerst compact bouwen aan de stenige kern op strategische plek; vervolgens landelijk afronden en dorps silhouet maken naar omgeving; kleine clusters maken met eigen ‘sfeer’, die op elkaar aansluiten; gevarieerde kavelgroottes en gevarieerde bebouwing om dorpse diversiteit te maken; dorpse structuur van openbare ruimte, aansluitend op typologie bebouwing en omgeving; voorkant oriëntatie naar openbare ruimte om privacy conflicten en schuttingen te vermijden.
Samen met het Beeldkwaliteitsplan voor de bufferwoningen is het stedenbouwkundige plan uitgewerkt. In bijlage 1 is de ‘Planstudie Land van Kwadijk’ (Fusieplan De Ruijter / Dekker) d.d. april 2015 opgenomen. Het plan wordt hierna nader beschreven. Daarbij wordt opgemerkt dat – ondanks dat er sprake is van een uit te werken bestemming – het plan al vrij concreet is uitgewerkt en daarom ook concreet wordt beschreven. Tussentijdse wijzigingen worden niet uitgesloten.
3.1.2
Woningbouwprogramma
Het plan bestaat uit twee delen met bijbehorende programmering (indicatief): Het Dorp:
7 rijwoningen; 8 tweekappers; 4 geschakelde woningen; 10 vrijstaande woningen.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
12
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Het Land:
3.1.3
4 kavels bedoeld voor vrijstaande woningen.
Stedenbouwkundige opzet
‘Het dorp’ krijgt vanaf de Kwadijk een verbrede toegang die langs de kerk en school uitmondt in een soort pleintje. In het zicht vanaf de dijk staat een voornaam pand, een moderne uitvoering van de oude allure van de bestaande gebouwen rondom de kerk. Het pleintje buigt af en vormt zich tot een verbreed dorps straatje met aan weerszijden gevarieerde huizen. Aan het einde van het straatje bevindt zich een voetgangersontsluiting die noordwaarts terug voert naar de Kwadijk en zuidwaarts richting landschap gaat. Het straatje ligt in het verlengde van de Jan Dignumszstraat en verbindt het nieuwbouwwijkje met het dorpshart. De huizen zijn dorps, één tot anderhalve laag met kap, groot en klein, duur en goedkoop door elkaar. De tuinen krijgen hagen aan de zichtzijden en soms een klein voortuintje of stoepje, net als in de rest van het oude dorpsdeel. Geparkeerd wordt er op eigen erf, achterop een omsloten hofje en incidenteel informeel op straat. Zuidelijk vormen een viertal landelijke woningen een erf als groene overgang naar het open landelijk gebied. Een bruggetje geeft toegang tot een natuurlijk ‘eiland’. Het smalle perceel ernaast wordt zo verkaveld dat de eerdere strenge rechtlijnigheid verdwijnt. Door een spel van kapvormen en oriëntatie ontstaat een boeren silhouet.
Afbeelding 3.1: Bovenaanzicht stedenbouwkundige opzet (Bron: la4sale Amsterdam)
3.2
Verkeer en parkeren
3.2.1
Algemeen
Bij het berekenen van de verkeersgeneratie is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch)
BJZ.nu Bestemmingsplannen
13
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie. Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie. Ook de stedelijkheidsgraad is van invloed op het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen en dus op de hoogte van het parkeerkencijfer. Onder stedelijkheidsgraad wordt verstaan het aantal adressen per vierkante kilometer. In de vermelde publicatie van het CROW worden parkeerkencijfers weergegeven onderverdeeld naar functies, de stedelijke zone en de stedelijkheidsgraad. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd. In voorliggend geval is daar ook van uitgegaan. Voor wat betreft de stedelijkheidsgraad geeft de Nationale Atlas Volksgezondheid (Bron: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) aan dat ter zake van de gemeente Zeevang sprake is van een stedelijkheidsgraad ‘niet stedelijk’. Qua ligging wordt uitgegaan van ‘rest bebouwde kom’, aangezien de uitbreidingswijk straks onderdeel uitmaakt van de bebouwde kom van Kwadijk.
3.2.2
Verkeersgeneratie & ontsluiting
Het plan bestaat uit twee delen met bijbehorende programmering (indicatief): Het Dorp:
7 rijwoningen; 8 tweekappers; 4 geschakelde woningen2; 10 vrijstaande woningen.
Het Land:
4 kavels bedoeld voor vrijstaande woningen.
In de volgende tabel wordt inzichtelijk gemaakt wat de verkeersgeneratie betreft in de toekomstige situatie. Uitgegaan wordt van de gemiddelde verkeersgeneratie. Functie
Verkeersgeneratie per eenheid
Wonen (koop, vrijstaand)
8,2 verkeersbewegingen per woning
14
115 verkeersbewegingen
Wonen (koop, tweekapper)
7,8 verkeersbewegingen per woning
8
62 verkeersbewegingen
Wonen (koop, tussen/hoek)
7,4 verkeersbewegingen per woning
11
81 verkeersbewegingen
33
258 verkeersbewegingen
Totaal
Aantal eenheden (totale plan)
Verkeersgeneratie
Het totaal aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling bedraagt 258 verkeersbewegingen. De omliggende infrastructuur kent voldoende afwikkelingscapaciteit om voorgenoemde aantal verkeersbewegingen te kunnen verwerken. Het plangebied wordt op een zorgvuldige en verkeersveilige wijze ontsloten. Een nieuwe ontsluiting ten behoeve van autoverkeer op de Kwadijk en een voetgangersontsluiting die in het verlengde ligt van de Jan Dignumszstraat (die het plangebied verbindt met het dorpshart).
2
In de berekening meegenomen als ‘tussen/hoek’ woning
BJZ.nu Bestemmingsplannen
14
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 3.2.3
Parkeerbehoefte
De parkeernormen zijn door de gemeenteraad van Zeevang geregeld met de vaststelling van de Visie Raadhuisstraat. Hier zal aan voldaan worden. In het uit te werken plan zal aangetoond dat er wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen, waarbij voldaan wordt aan de parkeernormen.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
15
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 4
BELEIDSKADER
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven.
4.1
Rijksbeleid
4.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
4.1.1.1 Algemeen De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. 4.1.1.2 Rijksdoelen en regionale opgaven In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland; Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Noordwest-Nederland ( de provincies Noord-Holland en Flevoland en het IJsselmeer-gebied) zijn:
Verbetering van de bereikbaarheid van de Metropoolregio Amsterdam (voornamelijk aan de noordkant van Amsterdam en op termijn de achterlandverbinding naar het oosten en het uitvoeren van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer); Het versterken van de mainport Schiphol en het bijbehorende netwerk van verbindingen door het opstellen van de Rijksstructuurvisie Mainport Amsterdam Schiphol Haarlemmermeer (SMASH); Het ontwikkelen van de Zuidas als economische toplocatie en infrastructuurknooppunt (weg, spoor en openbaar vervoer) samen met andere overheden; Het mogelijk maken van de drievoudige schaalsprong in het gebied Amsterdam-Almere-Markermeer (woningbouw, infrastructuur en groen/blauw) samen met betrokken overheden (RRAAM); Het ruimtelijk mogelijk maken van de ontwikkeling Zaan-IJoevers in de regio Amsterdam (binnenstedelijke gebiedsontwikkeling: ontwikkelen aantrekkelijk woonwerkmilieu) samen met andere overheden; Versterking van de primaire waterkeringen (hoogwaterbeschermingsprogramma), het behouden van het kustfundament, het verbeteren van het ecologisch systeem van het Markermeer-IJmeer (Natura 2000) en het samen met decentrale overheden uitvoeren van de gebiedsgerichte deelprogramma’s Kust, IJsselmeergebied en Waddengebied van het Deltaprogramma;
BJZ.nu Bestemmingsplannen
16
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Het samenwerken met decentrale overheden in de generieke deelprogramma’s Veiligheid, Zoet water en Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma; Het voor de lange termijn behouden van een adequate zeetoegang van de IJmond (Zeesluis IJmuiden); Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV) en buisleidingennetwerk; Het aanwijzen van voorkeursgebieden voor grootschalige windenergie in de kop van Noord Holland, Flevoland en het IJsselmeer/Markermeer; Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000-gebieden.
4.1.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen.
Afbeelding 4.1: Ladder voor duurzame verstedelijking (Bron: Ministerie van Infrastructuur en Milieu)
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de in afbeelding 4.1 genoemde begrippen ‘regionale behoefte’ en ‘bestaand stedelijk gebied’. Regionale behoefte Uit de nota van toelichting behorende bij artikel 3.1.6 Bro (Staatsblad 2012, 388, pp. 49-50) blijkt dat met regionale behoefte niet per se wordt gedoeld op een bovengemeentelijke behoefte (regionaal in de zin van meerdere gemeenten omvattende). Centraal staat een passend regionaal schaalniveau; in geval van een lokale ontwikkeling kan het daarom ook gaan om een lokale (binnen de gemeente) vallende behoefte. Een dergelijke behoefte kan dan worden gezien als ‘regionale behoefte’ zoals bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Bestaand stedelijk gebied De ruimtevraag moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. Op basis van gebiedsspecifieke situatie dient bepaald te worden wat wordt ervaren als stedelijk gebied. In de Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. BJZ.nu Bestemmingsplannen
17
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
4.1.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In de SVIR wordt een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau gegeven. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stringente 'nee' bepaling.
4.1.3
Toetsing aan het rijksbeleid
De SVIR laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de SVIR en verankerd in het Barro. Ladder voor duurzame verstedelijking Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat de drie treden (behoefte, bestaand stedelijk gebied en bouwen buiten bestaand stedelijk gebied) van toepassing zijn bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Uit Afdelingsjurisprudentie blijkt dat de vraag wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in grote mate casuïstisch wordt beantwoord. Zo heeft de Afdeling uitgemaakt dat de volgende ontwikkelingen in het kader van woningbouw niet als nieuwe stedelijke ontwikkeling kwalificeren: drie burgerwoningen en een bedrijfswoning (ABRvS 4 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2138.); drie woningen rechtstreeks en drie woningen met een wijzigingsbevoegdheid (ABRvS 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2471. ); vier woningen (ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3223.) zeven woningen (ABRvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2077.) acht woningen (ABRvS 24 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4720) en ook tien woningen niet (behoudens samenhang met een groter woningbouwproject) (ABRvS 4 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:653.). In voorliggend geval worden na uitwerking maximaal 33 woningen planologisch mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er sprake van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6. Bro en dat een goed onderbouwde toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: ‘de Ladder’) benodigd is. Ten aanzien van de ladder wordt het volgende geconstateerd: Trede 1:
Na uitwerking worden in totaal maximaal 33 woningen planologisch mogelijk gemaakt. In verband met deze woningen is door Stec Groep een behoefteonderzoek (oktober 2015) uitgevoerd waarin zowel wordt ingegaan op de kwantitatieve als de kwalitatieve behoefte. De conclusies uit het betreffende onderzoek zijn hierna in cursieve tekst weergegeven. Er is kwantitatief en kwalitatief ruim voldoende actuele, regionale behoefte voor de ontwikkeling van Land van Kwadijk. Op basis van de voorgaande marktruimtemodellen concluderen we dat Land van Kwadijk qua programma inspeelt op de mismatch die we in de bestaande woningvoorraad in Zeevang en vooral Purmerend signaleren. De precieze prijsstelling voor het programma is weliswaar nog niet vastgelegd, maar een qua prijs en typering gedifferentieerd programma is het uitgangspunt. Zolang de focus op het duurdere prijssegment ligt, is het beoogde programma complementair aan de bestaande voorraad. Het toevoegen van goedkopere woningen is alleen zinvol als deze kwalitatief onderscheidend zijn ten opzichte van de bestaande woningvoorraad. Immers, in de bestaande woningvoorraad is het aanbod aan betaalbare en middeldure woningen (potentieel geschikt voor starters) groter dan de potentiële vraag op basis van het bestedingspotentieel.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
18
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Trede 2:
Geen geschikte alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied voorhanden voor Land van Kwadijk. Er is door de gemeente Purmerend een inventarisatie gemaakt van leegstaand vastgoed dat via transformatie mogelijk geschikt te maken is om het beoogde programma te kunnen realiseren. Binnen Zeevang komt op basis van de inventarisatie slechts 1 locatie in aanmerking. Voor Purmerend zijn dat er meerdere. De locaties uit deze inventarisatie vallen echter alle af, omdat de percelen eenvoudigweg te kleizijn om het beoogde programma te realiseren en de omgevingskwaliteit bovendien tekortschiet. Op basis van de door gemeente Purmerend en ErfGoed verrichte inventarisaties naar beschikbare gronden en leegstaand vastgoed, concluderen wij dat er geen geschikte alternatieven in Zeevang en Purmerend zijn die kunnen voorzien in het beoogde programma3. De alternatieve planlocaties en leegstaand vastgoed zijn niet geschikt te maken, omdat de percelen te klein zijn en/of de omgevingskwaliteit niet tegemoet komt aan het beoogde programma, met een dorpse structuur in een landelijke setting. Juist daarom worden voorgenoemde bufferwoningen gerealiseerd.
Trede 3:
Land van Kwadijk voldoende passend ontsloten locatie voor beoogde doelgroep Kortom, de projectlocatie Land van Kwadijk is een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied en moet daarom passend ontsloten (te maken) zijn. In onze visie is de locatie straks voldoende passend ontsloten. Een groot deel van de doelgroep, gezinnen, maakt veelal gebruik van de auto of fiets. Bovendien past een dergelijke ontsluiting bij het type woonmilieu dat wordt beoogd: een landelijk woonmilieu. Het plan omvat 33 woningen en heeft daardoor geen grote effecten op de bestaande infrastructuur.
Land van Kwadijk voorziet in een actuele regionale behoefte. In de marktregio van Land van Kwadijk is sprake van een actuele regionale (additionele) behoefte van circa 1.104 woningen tot 2025. Kwalitatief bezien is er na confrontatie met het planaanbod naar verwachting voldoende behoefte aan grondgebonden koopwoningen in een centrum-dorps en landelijk woonmilieu. Hiermee voldoet Land van Kwadijk aan trede 1 van de Ladder. Het project Land van Kwadijk ligt buiten bestaand stedelijk gebied, waardoor trede 2 van de Ladder zorgvuldig doorlopen moet worden. Gezien de aard en omvang van het aantal alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied is Land van Kwadijk – op grond van de aan ons aangeleverde bestanden – niet op een alternatieve locatie binnen het bestaand stedelijk gebied in de marktregio in te passen. Ook trede 3 is belangrijk, aangezien de projectlocatie buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Land van Kwadijk is voor de beoogde doelgroep voldoende passend ontsloten. Er wordt voldaan aan de Ladder.
4.2
Provinciaal beleid
4.2.1
Structuurvisie Noord-Holland 2040
4.2.1.1 Algemeen De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is het integrale provinciale beleidsplan voor de gehele provincie Noord Holland. De ambitie van de visie is om de kwaliteiten op het gebied van wonen, werken en recreëren te behouden en daar waar nodig te versterken. Het behoudt van de sterke internationale concurrentiepositie en de diversiteit van het hoogwaardig landschap dient daarom bij nieuwe ontwikkelingen in samenhang te worden bezien. De visie geeft inzicht in de meest belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes in de periode tot 2040. Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren heeft de provincie Noord-Holland op basis van een aantal
3
Stec Groep baseert zich in haar uitspraken over alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied uitsluitend op aan haar aangeleverde inventarisatie. Door Stec Groep zelf is geen (nader) onderzoek verricht naar alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
19
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp criteria provinciale belangen benoemd. Deze vallen uiteen in drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen. Daarbij richt de Provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionale en bovenregionale schaal spelen en/of gevolgen hebben. De drie hoofdbelangen betreffen:
Klimaatbestendigheid; ruimtelijke kwaliteit; en duurzaam ruimtegebruik.
Hierna worden drie hoofdbelangen behandeld en wordt vervolgens ingegaan op de specifiek voor het plangebied geldende thema’s. 4.2.1.2 Klimaatbestendigheid Voor een kustprovincie als Noord-Holland is het van belang dat bij nieuwe ontwikkelingen of functies wordt onderzocht of ze harmoniëren met de ruimtelijke opgaven voor wat betreft de functie water. Dit vooral vanwege het veranderende klimaat die vraagt om nieuwe opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterberging. Provincie Noord-Holland streeft dan ook naar een klimaatbestendige ruimtelijke ordening, waarbij gekeken wordt naar de effecten van de locatiekeuze, de ruimtelijke inrichting en de mogelijke maatregelen die getroffen moeten worden op gebouwniveau. Het aspect klimaatbestendigheid is in drie thema’s uitgesplitst:
Voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast; Voldoende en schoon grond-, drink- en oppervlaktewater; Voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied zich bevindt in een gebied: 4.2.1.2.1
aangewezen ten behoeve van fijnmazige waterberging; waar kleinschalige oplossingen voor duurzame energie mogelijk en gewenst zijn. Fijnmazige waterberging
Door klimaatverandering moet in de toekomst anders worden omgegaan met grond- en oppervlaktewater. Het huidige afwateringssysteem zal niet meer voldoen door heviger regenval, daarom is meer bergingscapaciteit nodig. Drogere periodes komen vaker voor waardoor een zoetwatertekort kan ontstaan. Provincie Noord-Holland zorgt voor ruimte voor (zoet)waterberging door de hele provincie aan te wijzen als zoekgebied voor fijnmazige waterberging. 4.2.1.2.2
Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie
De Provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de Provincie het energieverbruik in samenwerking met gemeenten in het stedelijk gebied, op bedrijventerreinen en in de glastuinbouw zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De Provincie wil ook ruimte bieden voor het kleinschalig opwekken van duurzame energie, zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de Provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen. 4.2.1.2.3
Toetsing van de ontwikkeling aan het thema “Klimaatbestendigheid”
De ontwikkeling van het gebied met woningbouw vormt geen belemmering voor de beleidsuitgangspunten ten aanzien van de fijnmazige waterberging. Verwezen wordt naar hoofdstuk 6 waar dit nader beschreven wordt. Ten aanzien van het thema ‘kleinschalige oplossingen voor duurzame energie’ wordt opgemerkt dat met de bouw van de woningen minimaal voldaan zal worden aan de eisen uit de bouwverordening op het gebied van duurzaam bouwen.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
20
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 4.2.1.3 Ruimtelijke kwaliteit De Provincie Noord-Holland zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit ervan. De Provincie breidt de Leidraad Landschap & Cultuurhistorie uit met regionale katernen, die op het niveau van de regio’s de kenmerken van het landschap (landschaps-DNA) en dorpen en bebouwing in het buitengebied (dorps-DNA) vastleggen. Deze kenmerken zijn gedefinieerd door de ontwikkelingsgeschiedenis, openheid en visuele beleving (onder andere bouwhoogte), structuurlijnen (dijken, wegen, spoor, water, verkaveling), cultuurhistorische objecten (stolpen, molens, de Stelling van Amsterdam) en aardkundige waarden. Nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristieken van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt te hanteren. Het aspect ruimtelijke kwaliteit is in drie thema’s uitgesplitst:
Behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen; Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden; Behoud en ontwikkeling van groen om de stad.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied zich bevindt in een gebied:
4.2.1.3.1
aangewezen als weidevogelgebied; dat onderdeel uitmaakt van het nationaal landschap ‘Laag Holland’; onderdeel uitmaakt van de ‘Stelling van Amsterdam (cultuurlandschap)’ is gelegen in een gebied dat onderdeel uitmaakt van het oorspronkelijke ‘veenpolderlandschap’.
Weidevogelleefgebieden
Weidevogels zijn karakteristiek voor Noord-Holland. Ze gedijen goed in het open (veen)weidelandschap. Het gaat minder goed met de weidevogels doordat het traditionele landschap en de manier waarop dat beheerd wordt verdwijnen. De provincie vindt zowel de weidevogels als het karakteristieke cultuurlandschap waarin zij verblijven belangrijk. Daarom beschermt zij deze landschappen tegen inbreuken op de openheid. Dit sluit aan op het algemene beleid voor gecombineerde landbouw in deze gebieden. 4.2.1.3.2
Nationaal landschap ‘Laag Holland’
Het Nationaal Landschap Laag Holland bestaat uit droogmakerijen en veenweiden. De veenweidelandschappen in Laag Holland hebben een hoge belevingswaarde vanwege hun openheid, ontstaansgeschiedenis en natuurwaarden (hoge weidevogeldichtheid, afwisseling van boerenland en natte natuur). Het doel is het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Landschap Laag Holland, het Hollandse agrarisch cultuurlandschap tussen Amsterdam, Hoorn, Alkmaar en Zaanstad met zijn veenweidegebieden, droogmakerijen en zijn karakteristieke dijk- en lintdorpen. Het is de voortuin van de metropoolregio, en de plek waar stad en land elkaar ontmoeten (beleving van rust, ruimte en groen, recreatie, verbrede landbouw, streekproducten). De provincie voert de regie over het behoud, duurzaam beheer en waar mogelijk versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kernkwaliteiten van dit gebied. 4.2.1.3.3
Stelling van Amsterdam
Het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam is een uit de periode 1880-1920 daterende verdedigingsgordel rondom de stad Amsterdam, bestaande uit 42 forten, vele dijken, inlaatsluizen, inundatievelden enzovoorts. Het nationaal Landschap Stelling van Amsterdam is in totaal 135 kilometer lang. In breedte varieert dit landschap tussen de 250 meter en circa vijf kilometer. De Stelling van Amsterdam is sinds 1996 UNESCO-werelderfgoed vanwege de unieke wijze waarop, met gebruikmaking van de karakteristieken van het omringende landschap en door middel van inundatie (onder water zetten van land), de verdediging werd vormgegeven. Doel van het Nationaal Landschap en UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam is het behouden, duurzaam behoren, versterken en ontwikkelen van de kernkwaliteiten van dit gebied. Deze kernkwaliteiten zijn:
BJZ.nu Bestemmingsplannen
21
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen; Een groen en relatief stille ring rond Amsterdam; Relatief grote openheid.
4.2.1.3.4
Veenpolderlandschap
De verschillende landschappen en de rijkdom aan cultuurhistorie zijn de kracht van Noord-Holland. De veenweiden, de droogmakerijen, de West-Friese Omringdijk, de Stelling van Amsterdam en het Blauwe Hart (Markermeer-IJmeer) zijn geliefd en uniek. De landschappen zijn van groot belang voor de aantrekkelijkheid van Noord-Holland als vestigingsplaats voor internationaal concurrerende bedrijven en hun kenniswerkers. De provincie Noord-Holland heeft de ‘Leidraad Landschap en Cultuurhistorie ontwikkeld. Deze leidraad biedt handreikingen en inspiratie bij het opstellen van ruimtelijke plannen en moedigt aan om zorgvuldig met de kern kwaliteiten van het Noord-Hollandse landschap om te gaan bij nieuwe ontwikkelingen. In 4.2.3 wordt nader ingegaan op de leidraad, kortheidshalve wordt hiernaar verwezen. 4.2.1.3.5
Toetsing van de ontwikkeling aan thema “Ruimtelijke kwaliteit”
Uitgangspunt bij ruimtelijke ontwikkelingen is ‘ontwikkelen met behoud van identiteit en kwaliteit’. Dit betekent dat bewust moet worden omgegaan met de karakteristieke eigenschappen van de verschillende landschappen en dorpen. Die kwaliteit dienen als uitgangspunt van ruimtelijke plannen. In de ‘Onderbouwing Nut en Noodzaak – Land van Kwadijk’ (bijgevoegd in bijlage 2 van deze toelichting) is in hoofdstuk 4 van de ‘Motivering nut en noodzaak – BRO d.d. 1 juni 2015) een uitgebreide beschouwing gegeven van dit onderdeel. Kortheidshalve wordt verwezen wordt bijlage 2. Voor wat betreft het onderdeel ‘weidevogelleefgebied’ wordt verwezen naar paragraaf 4.2.2.8. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het aspect duurzaam ruimtegebruik. 4.2.1.4 Duurzaam ruimtegebruik De Provincie Noord-Holland zorgt voor een regionale ruimtelijke hoofdstructuur waarin functies slim gecombineerd worden en goed bereikbaar zijn, nu en in de toekomst. Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de Provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Het aspect duurzaam ruimtegebruik is in vier thema’s uitgesplitst:
Milieukwaliteit; Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten; Behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken; Voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting; Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij; Voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatieve en toeristische voorzieningen.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied zich bevindt in een gebied:
4.2.1.4.1
grotendeels gelegen buiten ‘Bestaand Bebouwd gebied (BBG); voor gecombineerde landbouw.
Binnen/ Buiten Bestaand Bebouwd Gebied
Binnen bestaand bebouwd gebied Bouwen binnen Bestaand Bebouwd Gebied is kostbaar door bijvoorbeeld bodemsanering, funderingsherstel, archeologie, parkeren en bouwplaats- en sloopkosten. De financiering van deze zogenaamde ‘onrendabele toppen’ die kenmerkend zijn voor bouwen binnen Bestaand Bebouwd Gebied vraagt om een gezamenlijke oplossing en inzet van de juiste organisatorische en financiële middelen. BJZ.nu Bestemmingsplannen
22
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Buiten bestaand bebouwd gebied Het bouwen met identiteit op basis van landschap en cultuurhistorie buiten Bestaand Bebouwd Gebied gaat uit van een samenhangende, integrale ontwikkeling en één sluitende financiële constructie. Dit houdt in dat bijvoorbeeld woningbouw, natuur en recreatie in samenhang worden ontworpen, ontwikkeld en gefinancierd. De Provincie Noord-Holland biedt het instrument Ruimte voor Ruimte aan en wil hiervoor ook het instrument gebiedsontwikkeling inzetten. Nieuwe ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd Gebied beoordeelt de Provincie Noord-Holland op grond van het aantonen nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (onder andere de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie), en op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem. 4.2.1.4.2
Gecombineerde landbouw
In de zone voor gecombineerde landbouw zijn landschappelijk kwetsbare gebieden zoals veenweidegebieden of cultuurhistorisch waardevolle gebieden karakteristiek. Het landschap bepaalt waar en welke ruimte wordt geboden aan de bedrijfsontwikkeling. 4.2.1.4.3
Toetsing van de ontwikkeling aan thema “Duurzaam ruimtegebruik”
Nieuwe ontwikkelingen buiten Bestaand Bebouwd Gebied beoordeelt de Provincie Noord-Holland op grond van het aantonen nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (onder andere de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie), en op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem. Het aantonen van voorgenoemde is uitgewerkt in de ‘Onderbouwing Nut en Noodzaak’ zoals bijgevoegd in bijlage 2 van deze toelichting. Verwezen wordt naar deze bijlage in combinatie met de toetsing in paragraaf 4.2.2. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de uitgangspunten van het aspect duurzaam ruimtegebruik.
4.2.2
Provinciale ruimtelijke verordening
4.2.2.1 Algemeen Deze hoofdbelangen zoals genoemd in de ‘Structuurvisie Noord-Holland 2040’ zijn grotendeels verankerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (hierna: PRV). Deze verordening is op 28 september 2015 opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betrof een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening op 21 juni 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat. In de verordening zijn diverse regels die in meer of mindere mate van toepassing zijn. De meest van belang zijnde regels die in dit geval van toepassing zijn betreffen artikel 13, 15, 20 t/m 22 en artikel 25. 4.2.2.2. Artikel 13: Nieuwe woningbouw 1. 2.
3.
Een bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningbouw in het landelijk gebied. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in de ontwikkeling van nieuwe woningbouw indien: a. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 (vastgesteld bij besluit van 27 september 2010, nr. 62) en de door gedeputeerde staten en de regiogemeenten vastgestelde regionale actieprogramma’s; b. nieuwe woningbouw in overeenstemming is met de door gedeputeerde staten vastgestelde provinciale woningbouwmonitor en provinciale woningbouwprognose; c. nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren, combineren of transformeren binnen bestaand bebouwd gebied en; d. het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen. In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid is nieuwe woningbouw in het landelijk gebied tevens mogelijk, indien: BJZ.nu Bestemmingsplannen
23
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp a.
4.
nieuwe woningbouw tot stand komt conform een Ruimte voor Ruimte–regeling, als bedoeld in artikel 16; b. nieuwe woningbouw onderdeel is van verbrede landbouw als bedoeld in artikel 26 e en functiewijzigingen op voormalige agrarische bouwpercelen als bedoeld in artikel 17 of; c. de nieuwe woningbouw onderdeel is van de transformatiegebieden - meervoudig zoals weergegeven op kaart 2 en op de digitale verbeelding ervan. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen inzake de aard, de omvang en de locatie van nieuwe woningbouw.
4.2.2.3 Artikel 15: Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied 1.
2.
3. 4.
Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking als bedoeld in de artikelen 12, 13, 13a en 14 in het landelijk gebied, voldoet aan de uitgangspunten zoals vermeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (PS d.d. 21 juni 2010) ten aanzien van: a. de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen en aardkundige waarden als bedoeld in artikel 8; b. de kernkwaliteiten van de bestaande dorpsstructuur waaraan wordt gebouwd; c. de openheid van het landschap daarbij inbegrepen stilte en duisternis; d. de historische structuurlijnen; e. cultuurhistorische objecten. De toelichting van een bestemmingsplan geeft aan in welke mate ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde functies rekening is gehouden met: a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap; b. de ordeningsprincipes van het landschap; c. de bebouwingskarakteristieken (architectuur, stedenbouw, openbare ruimte) ter plaatse; d. de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving (grotere landschapseenheid); e. de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond) als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies. In het kader van de bestemmingsplanprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling (ARO) om advies gevraagd over plannen met grote impact. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de uitgangspunten als bedoeld in het eerste lid teneinde te garanderen dat de ruimtelijke kwaliteit toeneemt.
4.2.2.4 Artikel 20: UNESCO-werelderfgoederen van uitzonderlijke universele waarden Als erfgoed van uitzonderlijke universele waarden wordt aangewezen: a) b) c) d)
Stelling van Amsterdam; Beemster; Nieuwe Hollandse Waterlinie; Amsterdamse Grachtengordel.
4.2.2.5 Artikel 21: Kernkwaliteiten uitzonderlijke Universele Waarden UNEXCO-erfgoederen Voor de gronden gelegen binnen de in artikel 20 genoemde erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. 4.2.2.6 Artikel 22: Ontwikkelingen binnen een Nationaal Landschap en UNESCO-Werelderfgoed 1.
Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen de gebieden als bedoeld in artikel 20 voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken, als
BJZ.nu Bestemmingsplannen
24
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
2.
3. 4.
5.
bedoeld in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie zoals genoemd in artikel 15 en in bijlage 1 bij deze verordening. In aanvulling op het gestelde in het eerste lid bevat het bestemmingsplan geen bestemmingen en regels die voorzien in: a. een grootschalige stads- of dorpsontwikkelingslocatie of glastuinbouwlocatie dan wel een grootschalig bedrijventerrein of infrastructuurproject; b. een project dat, of een activiteit die de uitgewerkte Uitzonderlijke Universele waarden van het Unesco-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden “De Beemster”, “De Stelling van Amsterdam”, de “Amsterdamse grachtengordel” of de “Nieuwe Hollandse Waterlinie”, aantast of doet verdwijnen. Artikel 13, tweede lid, artikel 14 tweede lid en artikel 15 zijn van overeenkomstige toepassing op dit artikel. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, kan een bestemmingsplan hierin wel voorzien indien: a. er sprake is van een groot openbaar belang; b. er voldoende maatregelen worden getroffen om de nadelige effecten van de ontwikkeling op het behoud of de versterking van de uitgewerkte kernkwaliteiten te mitigeren of te compenseren; c. het bestemmingsplan in overeenstemming is met artikel 13, tweede lid artikel 14, tweede lid; d. het bestemmingsplan in overeenstemming is met de kwaliteitseisen zoals opgenomen in artikel 15 van deze verordening en; e. er geen reële andere mogelijkheden zijn. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie als bedoeld in het vierde lid plaatsheeft.
4.2.2.7 Artikel 25: Weidevogelleefgebieden 1.
2.
3.
4.
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op weidevogelleefgebieden, zoals op kaart 4 en op de digitale verbeelding ervan aangegeven, voorziet niet in: a. de mogelijkheid van nieuwe bebouwing, anders dan binnen een bestaand bouwblok of een uitbreiding daarvan; b. de mogelijkheid van aanleg van nieuwe weginfrastructuur; c. de mogelijkheid van aanleg van bossen of boomgaarden; d. de mogelijkheid verstorende activiteiten, buiten de huidige agrarische activiteiten, te verrichten die het weidevogelleefgebied verstoren, en; e. de mogelijkheid werken uit te voeren die realisatie van nieuwe peilverlagingen mogelijk maken. In een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid wordt de aanleg van hoog opgaande beplantingen of laanbeplanting afhankelijk gesteld van een aanlegvergunning, als bedoeld in artikel 3.3. sub a. van de Wet ruimtelijke ordening. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan wel voorzien in de in dat lid omschreven ontwikkelingen indien dit geschiedt ten behoeve van: a. een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend; b. woningbouw indien er sprake is van de toepassing van de regeling Ruimte voor Ruimte als bedoeld in artikel 16 en waarbij de natuurdoelen leidend zijn; c. woningbouw die bijdraagt aan een substantiële verbetering van in de directe omgeving daarvan aanwezige natuurkwaliteiten van het landschap of; d. een ingreep die netto geen verstoring van het weidevogelleefgebied geeft. In aanvulling op het derde lid kan het bestemmingsplan hier alleen in voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen: a. op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd; b. hoe wordt geborgd dat de maatregelen ten behoeve van de compensatie als bedoeld onder a daadwerkelijk worden uitgevoerd;
BJZ.nu Bestemmingsplannen
25
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp c.
5.
6.
op welke wijze aan het gestelde in artikel 13, tweede lid en artikel 14, tweede lid, wordt voldaan en; d. op welke wijze aan de ruimtelijke kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 15 is voldaan. Gedeputeerde staten kunnen, gehoord de desbetreffende commissie van provinciale staten, de begrenzing van de weidevogelleefgebieden wijzigen: a. naar aanleiding van recente tellingen van het aantal broedparen; b. ten behoeve van een kleinschalige ontwikkeling of; c. ten behoeve van de krachtens het derde lid gestelde regels. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen ten aanzien van de wijze waarop compensatie plaatsheeft, als bedoeld in het vierde lid onderdelen a en b.
4.2.2.8 Toetsing van het initiatief aan de van toepassing zijnde artikelen ‘Provinciale ruimtelijke verordening’ In het kader van de van toepassing zijnde artikelen uit de PRV is een notitie opgesteld, waarin de aanvaardbaarheid van de woningbouwontwikkeling ‘Land van Kwadijk’ wordt getoetst in het licht van deze artikelen. Als conclusie komt naar voren dat de ontwikkeling van 33 woningen als buffervoorraad op de locatie voldoet aan het provinciale beleid. Als onderbouwing liggen - samengevat - de volgende overwegingen ten grondslag:
het planvoornemen is in overeenstemming met de kwantitatieve en kwalitatieve uitgangpunten voor het realiseren van woningbouw zoals geformuleerd in de provinciale woonvisie ‘Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020’, het regionaal actieprogramma ‘De roltrap in beweging, Stadsregio Amsterdam’ en ‘Monitor Woningbouw 2014’. voor de bouw van 33 geclusterde woningen zijn in de gemeente Zeevang geen alternatieve locaties binnen BBG voorhanden. Alle bruikbare binnenstedelijke locaties zijn te klein voor geclusterde woningbouw en in het gemeentelijk woningbouwprogramma reeds geprogrammeerd als woningbouwproject. het plangebied is beschouwd ten aanzien van de ontwikkelingsgeschiedenis en ordeningsprincipes van het landschap en de bebouwingskarakteristieken van de omgeving. Uit de gebiedsanalyse voor het plangebied komt naar voren dat de invulling van 33 woningen geen afbreuk doet aan het landschap en de karakteristieken van de bebouwde omgeving. Aanvullend wordt (met name ten aanzien van artikel 15 en overige artikelen die betrekking hebben op het aspect ‘ruimtelijke kwaliteit’) het volgende geconstateerd. Het bestemmingsplan is gebaseerd op het stedebouwkundig plan van april 2015. Dat ontwerp is in lijn met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. De ontstaansgeschiedenis van het landschap en het dorp zijn onderzocht en in beeld gebracht en hebben in samenhang aan de basis gelegen van het ontwerp. Kwadijk in de gemeente Zeevang maakt onderdeel uit van de regio ‘Waterland’, waarvoor door de provincie de verkenning ‘Waterlands Wonen’ is vastgesteld. In deze verkenning worden concrete richtlijnen gegeven voor groei van de verschillende typen dorpen in die regio, waaronder Kwadijk. Kwadijk ligt in het ‘Slotenland’ en is zowel lid van de familie van Slotenlanddorpen als van de familie van Dijkdorpen. Naast de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie hebben de ontwikkelingsstrategieën voor beide families, alsmede de specifieke strategie voor Kwadijk zelf het kader voor het concrete ontwerp gevormd. Het plan is daardoor dorps in het algemeen en Kwadijks in het bijzonder. Het ontwerp is qua structuur ingepast in het grillige smalle slagenpatroon van het veenweidelandschap van de gemeente Zeevang in het algemeen en het landschap rond Kwadijk In het bijzonder. Dit speelt met name aan de zuidkant van de ontwikkeling, waar de ontsluiting en de volumes in een langgerekte structuur van water en groen een overgang maken van dichter en dorpser naar landelijker en losser. Ook de architectuur zal in de typologie van erven die overgang ‘meekleuren’ met boerser schuurachtiger volumes met kloeke kappen en landelijker materialisering. Aan de dijk zelf op de strategische plek bij de kerk en de school wordt conform de provinciale strategie voor dijkdorpen met dorpse huizen compact gebouwd aan de stenige kern. Hier wordt met een mix van kleinere en grotere meer stenige panden, waarvan sommige met allure en verrijking, een nieuwe intieme dorpse openbare ruimte gecreëerd die de uitloopmogelijkheden van het dorp op een natuurlijke manier uitbreidt. Van daaruit wordt een landelijk afronding gemaakt en een dorps silhouet
BJZ.nu Bestemmingsplannen
26
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp naar omgeving. Het totaalplan is opgebouwd uit kleine clusters die met een eigen dorpse cq landelijke sfeer op elkaar aansluiten. Dit zorgt voor gevarieerde kavelgroottes en gevarieerde bebouwing om dorpse diversiteit te maken. Bebouwing en buitenruimte zijn in samenhang ontworpen. De structuur van openbare ruimte sluit aan op de dorpse omgeving aan de noordkant en voegt zicht in de landschappelijke lijnen aan de zuidkant, waarbij de typologie van de nieuwbouw en de vorm en materialisering van de buitenruimte een eenheid vormen. Woningen oriënteren hun voorkant naar openbare ruimte om privacy conflicten en schuttingen te vermijden. De opzet van de woningen rond een bescheiden pleintje aan de dorpskant en als erf (in plaats van een wijkje of een straatje) aan de zuidkant komt voort uit de bebouwingskarakteristieken ter plaatse. Het zijn vertalingen van de typische dijkdorpse kernen c.q. de grotere boerenkorrels in de dorpen van Zeevang. Ook de inrichting van de openbare ruimte zal met fraaie gebakken materialen aan de dorpskant en meer landelijke halfverharde materialen aan de landkant natuurlijk aansluiten op de omgeving en de overgang in het plan onderbouwen. Specifieke details als oeverafwerking en groene erfscheidingen die bij aanleg worden meegenomen garanderen dat het plan als zodanig ook een groene en ontspannen gestalte krijgt en blijft functioneren. De beschikbare gronden zijn groter dan het bebouwde gebied op zich, wat het mogelijk maakt om niet alleen nieuwe bebouwing te realiseren, maar ook te zorgen voor een goede landschappelijke afronding en inpassing daarvan. Zuidelijk van de laatste woningen zal met natuurlijk in te richten ‘eilanden’ de rand naar het landschap verzacht worden en het agrarisch gebied ecologisch verrijkt. Qua beplanting is in overleg met de ecologisch deskundigen bepaald dat er vooral weinig bomen moeten worden toegepast en dan alleen nog zachte natte soorten moeten worden gekozen in verband met weidevogels broedgebied in het achterland. Ook de oeverbeschoeiing met natuurzone zorgt voor een ecologische verrijking van de situatie. De vergroting van het wateroppervlak (bij de uitwerking) in natuurlijke vormen zorgt voor de door het waterschap vereiste compensatie en een versterking van het karakteristiek landschappelijk patroon. Voor een uitgebreide motivering ten aanzien van de van toepassing zijnde artikelen wordt verwezen naar bijlage 2. In deze bijlage 2 wordt benoemd dat ten aanzien van het weidevogelleefgebied nader onderzoek zal moeten uitwijzen of voldaan kan worden aan de regels ten aanzien van het weidevogelleefgebied. In dat kader wordt het volgende opgemerkt. In voorliggend geval is sprake van een woningbouwontwikkeling die kan worden aangemerkt als ‘een ingreep waarvoor geen aanvaardbaar alternatief aanwezig is en waarmee bovendien een groot openbaar belang wordt gediend’. Hier kan alleen in worden voorzien indien in het bestemmingsplan wordt opgenomen op welke wijze schade aan een weidevogelleefgebied zoveel mogelijk wordt voorkomen en resterende schade wordt gecompenseerd. In voorliggend geval zal financiële compensatie plaatsvinden. De provincie en ontwikkelaar zullen gezamenlijk een compensatieregeling uitwerken en deze vervatten in een overeenkomst, waarin de financiële bijdrage wordt vastgelegd waarmee het leefgebied voor weidevogels in Noord-Holland wordt verbeterd.
4.2.3
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
4.2.3.1 Algemeen De ‘Leidraad Landschap en Cultuurhistorie’ is gekoppeld aan de ‘Structuurvisie Noord-Holland 2040’. De leidraad biedt handreikingen en inspiratie bij het opstellen van ruimtelijke plannen en moedigt aan om bij nieuwe ontwikkelingen zorgvuldig met de kern kwaliteiten van het Noord-Hollandse landschap om te gaan. Het handboek geeft de spelregels bij de ontwikkeling van ruimtelijke kwaliteit. Zoals eerder aangegeven is het plangebied gelegen in het veenpolderlandschap. Op de van toepassing zijnde kernkwaliteiten voor het veenpolderlandschap ter plaatse van het plangebied wordt hierna nader ingegaan. 4.2.3.2 Kernkwaliteiten veenpolderlandschap Ondergrond •
De periode van de veenontginningen is nog goed zichtbaar in het huidige landschap; BJZ.nu Bestemmingsplannen
27
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp • •
De latere relatie met de stad en de oriëntatie van de bewoning op dijken en langs wegen, maakt de regio voor de periode tussen 1000 en 1600 kenmerkend; Kenmerken die samenhangen met de ontginningsstructuur zoals boezemgebieden, landscheidingskaden, strokenverkaveling, gerende, knikkende en gebogen percelen, petgaten en legakkers, vaak overgaand in onvergraven graslanden binnen hetzelfde verkavelingspatroon.
Landschaps-DNA Historische structuurlijnen: •
Langgerekte lintdorpen in een open landschap zijn belangrijke ruimtevormende elementen
Cultuurhistorische objecten: • •
Stolpboerderijen als identiteitsbepalende onderdelen van deze lintdorpen en verspreid langs de ontginningsassen; Cultuurhistorische elementen als kerkepaden, huisterpen, verlaten erven/dorpslinten, boerderijen, molens, bruggen, kerkhoven en kasteelterreinen.
Openheid: •
• •
Veenweidelandschappen (Noord-Hollands veenweidegebied en Noord-Hollands plassengebied). Open en vlak landschap, grasland, water en natuurlijke begroeiing. Veenrestanten, deels getij afzettingsvlakte en kraggeland. Mate van openheid: landschap met een open tot zeer open karakter met plaatselijk matig open en gesloten gebieden (m.n. plassengebied); Het open en waterrijk karakter.
Dorps-DNA weg- en dijkdorpen • • • • • •
• • • •
Lineaire nederzettingsstructuur, vaak een rechte zijn, maar soms ook een gebogen lijn, omdat het reliëf van de veenkoepel of een stroomrug werd gevolgd; Opstrekkende verkaveling, vaak haaks op het lint; De weg, dijk of gegraven wetering als ruimtelijke structuurdrager; De bebouwing is georiënteerd naar de structuurdrager (weg of dijk); Tussen de bebouwingslinten is het natte graslandschap zeer open; Water in het omringende landschap is overwegend aanwezig in een langgerekt slotenpatroon met een strokenverkaveling. In sommige gebieden zijn de sloten zo breed dat de kavels zelfs eilanden vormen in het water. Er zijn ook gebieden met veel waterplassen. Dit geeft aan ieder gebied en dorp een specifieke identiteit; Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende polderlandschap; Naar de kern (kerk) toe worden de doorzichten minder en de bebouwing steeds dichter; Het type bebouwing en erfbeplanting evenals de onderlinge afstand en de precieze positionering variëren afhankelijk van het ontginningssysteem en de ondergrond; Het groene karakter wordt van oudsher gevormd door erfbeplantingen en particuliere tuinen.
4.2.3.3 Toetsing van het initiatief aan de ‘Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Bij de uitwerking van het in hoofdstuk 3 opgenomen planconcept is rekening gehouden met de ruimtelijke kernkwaliteiten zoals hiervoor beschreven. Dit planconcept is in lijn met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie opgesteld. De ontstaansgeschiedenis van het landschap en het dorp zijn onderzocht en hebben in samenhang aan de basis gelegen van het ontwerp. Verwezen wordt naar paragraaf 3.1.3 in combinatie met bijlage 2. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
28
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 4.2.4
Provinciale Woonvisie ‘Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020’
4.2.4.1 Algemeen Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020' vastgesteld. In de provinciale woonvisie is het woonbeleid van de provincie neergelegd. De speerpunten van dit beleid zijn: 1. 2. 3.
verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning; verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners; verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.
4.2.4.2 Speerpunten en afspraken De opgaven voor de regio bestaan uit kwalitatieve einddoelen, zoals de leefbaarheid van kleinere kernen borgen, ruimte bieden voor (specifieke) woonwensen en algemeen geformuleerde opgaves, zoals het flexibel omgaan met de woningbouwopgaven/ consument centraal stellen, stimuleren van duurzaamheid in herstructurering en transformatie. De woonvisie bevat niet direct een toetsingskader waarop woningbouwplannen kunnen worden beoordeeld. Als tussenstap van het planvoornemen en de provinciale woonvisie zijn de hier verwoorden speerpunten voor elke gemeente vertaald in het gemeentelijk beleid. Voor de gemeente Zeevang is het provinciaal beleid vertaald in de “Woonvisie Zeevang 2020 in zicht”. Aan deze visie wordt voldaan. De uiteenzetting en toetsing van dit beleidsdocument is opgenomen in subparagraaf 4.4.3 In de provinciale woonvisie is verder de werkwijze vastgelegd op welke manier de speerpunten van het woonbeleid worden gerealiseerd. Op basis van de woonvisie wil de provincie samen met de gemeenten, corporaties en andere woonpartners afspraken maken over de aantallen en het soort woningen dat moet worden gebouwd. De afspraken worden vastgelegd in de bestuurlijke overeenkomsten in de vorm van Regionale actieprogramma’s (RAP’s). Conform de woonvisie zullen de RAP’s jaarlijks worden gemonitord. Het gaat zowel om kwantitatieve als om kwalitatieve monitoring. De provincie kijkt niet alleen terug in de monitor, maar wil ook een vooruitblik geven. Monitoring van ontwikkelingen en trends is hiermee een belangrijke input om beleidsacties uit te zetten. 4.2.4.3 Toetsing van het initiatief aan de Provinciale Woonvisie 'Goed Wonen in Noord-Holland 2010-2020' De woonvisie is verder uitgewerkt in het gemeentelijke beleid, Regionaal Actieprogramma en de Monitor Woningbouw 2014. De betekenis voor het planvoornemen werkt ook hierin door.
4.2.5
Toetsing van het initiatief aan het provinciaal beleid
Geconcludeerd wordt dat de in dit plan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de provinciale beleidsuitgangspunten en -ambities zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.
4.3
Regionaal beleid
4.3.1
Regiovisie Waterland 2040
4.3.1.1 Algemeen Het Intergemeentelijk Samenwerkingsorgaan Waterland (ISW) is een samenwerkingsverband van zeven Waterlandse gemeenten: Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Purmerend, Waterland, Wormerland en
BJZ.nu Bestemmingsplannen
29
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Zeevang. Samen vormen deze gemeenten de regio Waterland. De regio Waterland heeft een ontwikkelkader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaaleconomische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Hieraan dient het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk bij te dragen, zonder het authentieke karakter van het landschap aan te tasten. In dit geval is, aangezien sprake is van een woningbouwontwikkeling, met name het thema ‘wonen’ van belang. Hierop wordt hierna ingegaan. 4.3.1.2 Wonen De regio Waterland maakt qua woningmarkt en werkgelegenheid deel uit van de Metropoolregio Amsterdam en de Randstad. In deze regio is nog forse behoefte aan extra woningen. Waterland kan en wil zich daar niet aan ontrekken, maar kiest vanwege het waardevolle landschappelijke karakter en de mobiliteitsproblematiek niet voor grootschalige verstedelijkingsopties. Als regio is er bewust voor gekozen om het bevolkingsaantal niet te laten teruglopen door een kleine kwalitatieve impuls. Om de vitaliteit in de kernen te kunnen behouden wordt daarom ingezet op een plus op het gebied van woningbouw. Hierbij staat een goede en hoogwaardige ruimtelijke ordening, een goede verkeersafwikkeling en het respecteren van de landschappelijke kwaliteiten voorop. 4.3.1.3 Toetsing van het initiatief aan de ‘Regiovisie Waterland 2040’ Dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen uit te werken bestemming draagt bij aan de vitaliteit van de kern Kwadijk. Dit doordat wordt ingezet op verschillende woningtypen ter bevordering van de doorstroming op de lokale woningmarkt in Kwadijk, met veel aandacht voor ruimtelijke kwaliteit c.q. inpassing in de historische context van het landschap. Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling in overeenstemming is met de ‘Regiovisie Waterland 2040’.
4.3.2
Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014
4.3.2.1 Algemeen De Regionale Actieprogramma’s (RAP’s)) zijn één van de instrumenten om de doelstellingen uit de provinciale woonvisie te bereiken. De gemeente Zeevang is opgenomen in het RAP “De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”, welke is uitgewerkt in de ‘oplegnotitie ten behoeve van het Provinciale Regionale Actieprogramma traject’. Beide documenten zijn op 20 maart 2012 door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland vastgesteld. De RAP voor de periode 2015 – 2020 is nog in de maak, waardoor de kwantitatieve en kwalitatieve afspraken voor de regio voor de volgende periode nog niet definitief vast staan. 4.3.2.2. Kwantitatief In het RAP is het volgende over de kwantitatieve woningbouwvoorraad verwoord:
4
Zorgwekkend is dat, hoewel het inwoneraantal van de regio groeit, de woningbouwproductie achter blijft. Dit leidt tot oplopende woningtekorten. Het CBS voorspelt voor de Noordelijke Randstad in 2020 een tekort van 5%. Voor het begin van de crisis in 2008 werd dit tekort nog op 2,5% geprognoticeerd4;
blz 9 uit De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”
BJZ.nu Bestemmingsplannen
30
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
De gemeenten in de stadsregio zetten zich in om een bruto aantal nieuwbouwwoningen van 32.517 in de periode 2011-2014 te realiseren. Voor de periode 2015 -2019 is een opgave geraamd van 39.614, waarvan het aandeel voor de regio Waterland bestaat uit 2.599 nieuwe woningen5.
4.3.2.3 Kwalitatief Uit het RAP “De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014” zijn de volgende regionale beleidslijnen, als kader voor het planvoornemen te herleiden: •
•
•
• •
Eenmaal in de gezinsfase verhuist men vaak naar een van de regiogemeenten voor de gewenste gezinswoning met tuin. Zo wordt weer plaats gemaakt voor nieuwe jonge, talentvolle Amsterdammers aan het begin van de roltrap, maar blijven deze mensen wel behouden voor de regio en de arbeidsmarkt. In de regiogemeenten waarnaar zij doorstromen gaan deze doorstroomhuishoudens ontgroening en vergrijzing tegen en zorgen zij voor draagvlak voor allerlei lokale voorzieningen6. Andere doelgroepen die worden onderscheiden zijn senioren en lokale starters. Vooral deze doelgroepen is het van belang dat tijdig de juiste woningen beschikbaar zijn om de roltrap goed te laten functioneren. Bij het klimmen op de woonladder is het immers essentieel dat er steeds een geschikte woning voor de volgende stap aanwezig is. Als dat zo is, gaat het klimmen vanzelf en daarmee blijft de roltrap in werking7 Er is een toenemende behoefte aan middeldure koop- en huurwoningen. De woningmarkt in de Stadsregio kent twee toppen. Enerzijds een grote goedkope huurwoningenvoorraad, anderzijds een relatief dure koopwoningenvoorraad en een (zeer beperkte) dure vrije sector huurvoorraad. In het midden zit zeer weinig; waardoor een wooncarrière voor grote groepen huishoudens moeilijk, zo niet onmogelijk is. Dat doet de roltrap stokken8. Voor regio Noord wordt opgemerkt, wanneer iedereen naar wens wil wonen, sprake is van een tekort aan sociale huur en middeldure en dure koopwoningen 9. De landelijke gemeenten kennen een grote overwegend dure koopvoorraad. Hiermee vergrijzen de kernen sterk waardoor het voorzieningenniveau verder afkavelt. Alternatieven voor (jonge)senioren zijn er vaak nauwelijks in deze gemeenten waardoor er niet of nauwelijks sprake is van doorstroming10.
4.3.2.4 Toetsing van het initiatief aan het RAP De kwantitatieve afspraken uit het RAP zijn verwerkt in het beleid van de gemeenten binnen de regio Waterland. Gemeente Zeevang heeft in het ‘woonplan gemeente Zeevang’ (6 juni 2013), ‘woonvisie Zeevang: 2020 in zicht’ (6 oktober 2009) en de ‘structuurvisie 2040 – vitaal perspectief’ (17 december 2013) de mogelijkheid tot het ontwikkelen van 150 bufferwoningen vastgelegd 11. Dit beleid is in overeenstemming met de afspraken binnen de regio Waterland, zoals vastgelegd in het RAP rapport “De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”. Het woningbouwprogramma voor het plangebied bestaat uit 7 eengezins, 14 tweekappers en 12 vrijstaande woningen. Grofweg vallen de eengezinswoningen in de prijsklasse tot € 200.000,-, de tweekappers tot € 350.000 en de vrijstaande woningen zijn er vanaf € 350.000,-. Met dit programma worden er zowel goedkope (21%), middeldure (42%) als dure woningen (36%) gerealiseerd.
5
6
blz 10 en 11 oplegnotitie ten behoeve van het Provinciale Regionale Actieprogramma traject blz 26 uit De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”
7
blz 27 uit De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”
8
blz 10 uit De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”
9
blz 35 uit De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”
10
blz 38 uit De roltrap in beweging, Actieprogramma Regionale Woningmarkt 2011-2014”
11
Zie blz 15 en 16 woonplan gemeente Zeevang, blz 14woonvisie zeevang 2020 in zicht en blz 11 structuurvisie Zeevang 2040 vitaal perspectief.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
31
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Het plan biedt een gevarieerd programma dat aansluit op de in de regio geconstateerd behoefte te bouwen voor de gesettelde huishoudens aan het begin van de roltrap en de doorstroom huishoudens. Het programma levert een bijdrage aan de gewenste doorstroming op de woningmarkt, zodat de op de woonladder klimmende doelgroepen binnen de regio kunnen blijven (en hiermee ontgroening en vergrijzing wordt voorkomen).
4.3.3
Gebiedsdocument Metropoolregio Amsterdam: Verstedelijkingsafspraken 2010-2020
4.3.3.1 Algemeen De woningbouwambitie van de provincie voor de Metropoolregio Amsterdam is vastgelegd in het Gebiedsdocument Metropoolregio Amsterdam (9 april 2009). Uitgangspunt vormen de te maken verstedelijkingsafspraken met de Metropoolregio Amsterdam voor de periode 2010 -2020. 4.3.3.2 Kwantitatieve woningbouwopgaven De woningbouwafspraken tot 2020 zijn in dit gebiedsdocument vastgelegd in verstedelijkingsafspraken Hierin is de Stadsregio Amsterdam onderverdeeld in vier regio’s. Per regio is het aantal te bouwen woningen afgesproken voor de perioden 2010 tot en met 2014 en voor 2015 tot en met 2019. De totale bouwopgaaf tot 2020 voor de regio Waterland, waartoe de gemeente Zeevang behoort bedraagt 6000 woningen. Voor deze bouwopgaaf is de ambitie om 50% van de woningen binnenstedelijk te realiseren door middel van Intensiveren, Combineren en Transformeren (ICT). Deze woonopgave van 3000 woningen mag gespreid over de regio Waterland plaatsvinden, met in achtneming van de ICT doelstelling. 4.3.3.3 Kwalitatieve woningbouwopgaven Ten aanzien van de verdere verstedelijking worden in het gebiedsdocument twee grote opgaven genoemd: 1. 2.
Het transformeren van de voorraad na-oorlogse compacte wijken naar stedelijke woonmilieus; Ruimte voor het realiseren van de meer groenstedelijke en nieuwe woonmilieus.
De tweede opgave komt voort uit een woonbehoefte onderzoek waaruit is gebleken dat verreweg de grootste vraag uitgaat naar groenstedelijke en centrumstedelijke woonmilieus. In het gebiedsdocument is daarbij aangegeven dat de woningen in de bufferzone, zoals oorspronkelijk voorzien in de streekplanuitwerking Waterlands Wonen, voor het realiseren van deze opgave een waardevolle aanvulling is. 4.3.3.4 Toetsing van het initiatief aan het ‘Gebiedsdocument Metropoolregio Amsterdam: Verstedelijkingsafspraken 2010-2020 In het gebiedsdocument is voor de regio een afspraak gemaakt om 50% van de totale woningbouwopgave binnen BBG te verwezenlijken. Op 2 maart 2007 is mede door gemeente Zeevang een convenant gesloten waarin een opgave van 50 ICT woningen is vastgelegd (reeds gerealiseerd binnen BBG) alsmede van 150 bufferwoningen. Voor een plattelandsgemeente als Zeevang is bij gebrek aan groot stedelijk oppervlak, relatief weinig ruimte beschikbaar om te kunnen bijdragen aan de binnenstedelijke doelstellingen van de regio. Om die reden zijn locaties aangewezen die vanwege de ligging een nieuw BBG van de plattelandskernen vormen en daarmee onderdeel zijn van de 50% opgave binnen BBG. De verdere uitwerking wat betreft de aantallen en keuze van locaties voor de bufferwoningen worden in het regionale actieprogramma en op gemeentelijk niveau uitgewerkt. Het planvoornemen is in lijn met het woningbouwbeleid, zoals verwoord in het Gebiedsdocument Metropoolregio Amsterdam.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
32
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 4.3.4
Plancapaciteit Metropoolregio Amsterdam 2014
4.3.4.1 Algemeen Om inzicht te krijgen in de Noord- Hollandse woningbouwproductie voert de provincie jaarlijks de woningbouwmonitor uit. Het belangrijkste doel van de monitor is het inzichtelijk maken van de voortgang bij het bereiken van woningbouwopgaven, nu en in de toekomst. In de rapportage ‘monitor woningbouw 2014’ zijn de voortgang en afspraken voor de stadsregio in beeld gebracht. In de rapportage ‘Plancapaciteit Metropoolregio Amsterdam 2014’ zijn de monitorgegevens onderverdeeld naar de regio’s en gemeenten. 4.3.4.2 Woningbehoefte In de provinciale Monitor Woningbouw 2014 is voor de Stadsregio Amsterdam aangegeven dat de kwantitatieve RAP-afspraak in de regio ligt op 6.500 woningen per jaar. De regio loopt voor op de afspraak, maar op basis van de woningbehoefte is de afspraak te laag (bijna 10.000 woningen). In deze regio wordt te weinig gebouwd, waardoor de druk op de woningmarkt oploopt. Ook het aantal verleende omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen is in 2013 opnieuw gedaald tot een historisch dieptepunt. Deze trends zijn ook inzichtelijk gemaakt in onderstaande tabellen.
Tabel links: woningbouw productie in vergelijking met RAP afspraak; Tabel Rechts: vergelijking RAP, woningbehoefte cijfers en gerealiseerde productie; Tabel Onder: verloop verleende vergunningen voor nieuwbouw.
Tabel 4.1: Diverse tabellen woningbouwproductie (Bron: rapportage ‘monitor woningbouw 2014’)
4.3.4.3 Toetsing van het initiatief aan de ‘Plancapaciteit Metropoolregio Amsterdam 2014’ De meest actuele stand van zaken van de RAP afspraken zijn vastgelegd in de ‘monitor woningbouw 2014’ en ‘Plancapaciteit Metropoolregio Amsterdam 2014’. Uit deze documenten komt naar voren dat de woningbouwvoorraad uit de eerste RAP periode (2010 – 2014) te laag is gebleken om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte. Geconstateerd wordt dat in de stadsregio te weinig wordt gebouwd en de druk op de woningmarkt oploopt.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
33
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 4.3.5
Toetsing van het initiatief aan het regionaal beleid
Het initiatief is in overeenstemming met het regionaal (woon)beleid zoals verwoord in de hiervoor benoemde beleidsstukken.
4.4
Gemeentelijk beleid
4.4.1
Beeldkwaliteitsplan Zeevang
4.4.1.1 Algemeen De aanleiding van het ‘Beeldkwaliteitsplan Zeevang’ (vastgesteld d.d. 17 december 2013) ligt in de mogelijke bouw van maximaal 150 woningen in het buitengebied van de gemeente Zeevang. De Provincie en Gemeente zijn overeengekomen dat hier ruimte voor is, onder voorwaarde dat de intensiveringlocaties binnen de rode contour zijn benut. De woningen vormen als het ware een ‘buffervoorraad’, waardoor zij ook wel bufferwoningen worden genoemd. Naast de mogelijke bouw van bufferwoningen spelen verschillende andere ontwikkelingen in het buitengebied, zoals de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden, aanpassingen van het wegen- en padenpatroon en functieverandering van agrarische bedrijven. Zij waren reden om het geheel in een breder perspectief te plaatsen. De centrale vraag in het beeldkwaliteitsplan is hoe de gemeente sturing kan geven aan de veranderingsprocessen, zodat de kwaliteiten van het cultuurlandschap behouden blijven en zo mogelijk worden versterkt. Bij de opstelling van het beeldkwaliteitsplan wordt voortgebouwd op reeds ontwikkelde beleidsplannen, waaronder de streekplanuitwerking Waterlands Wonen. De uitdaging is om met het beeldkwaliteitsplan het reeds geformuleerde beleid nader te concretiseren. 4.4.1.2 Beeldkwaliteit bufferwoningen De opgave Een belangrijke opgave voor de gemeente Zeevang is om sturing te geven aan de bouw van maximaal 150 bufferwoningen. Het gaat om woningen buiten de rode contour die in een reeks van jaren kunnen worden ontwikkeld. Om de bufferwoningen optimaal te benutten voor de versterking van de vitaliteit en de maatschappelijke samenhang van de kernen heeft de gemeente een voorkeur voor geclusterd bouwen. Vier zones die de gemeente kansrijk acht, zijn verder onderzocht. De zones zijn:
nabij de kern van Middelie, nabij de kern van Beets, nabij het lint van Hobrede, nabij de kern van Kwadijk,
Ruimtelijke uitgangspunten De bijzondere landschappelijke kwaliteiten van de gemeente Zeevang vragen om een zorgvuldige vormgeving van de bufferwoningen. In de uitwerkingen worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: •
•
•
In het buitengebied van Zeevang zijn bebouwing en landschap onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het eerste uitgangspunt is dat de bouw van bufferwoningen wordt gekoppeld aan investeringen in de publieke ruimte, waaronder investeringen in het padennetwerk en vaarnetwerk; De bestaande bebouwingskwaliteiten moeten overeind blijven, zoals het ritme van de zeven dorpen en de luchtige opbouw van de linten met doorzichten naar het landschap. De dorpen mogen niet aan elkaar vastgroeien. Ook mag niet het beeld ontstaan dat de dorpsuitbreidingen aan de oude linten zijn ‘vastgeplakt’; De architectuur bouwt voort op de grote variatie aan gebouwtypen, een ‘dansende rooilijn’ en duurzame, gebakken materialen.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
34
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 4.4.1.3 Uitwerking Kwadijk De dijk waaraan Kwadijk zijn naam dankt, was oorspronkelijk een kaag- of koogdijk: een dijk om een stuk buitendijks land. Iets van het buitendijkse karakter is nog terug te vinden in het natuurterrein Kwadijkervlot dat aan de zuidkant ligt. De dijk heeft als inundatiedijk voor de Stelling van Amsterdam gefungeerd. Het lint bestaat uit verschillende typen woningen: rijwoningen, (stolp)boerderijen, vrijstaande woningen en bungalows. Dit gemengde karakter van de bebouwing kenmerkt het lint. 4.4.1.4 Toetsing van het initiatief aan het Beeldkwaliteitsplan Zeevang Een groot deel van de uitgangspunten van het ‘Beeldkwaliteitsplan Zeevang’ is met het nieuwe plan intact gebleven. Om meer ‘dorpse kwaliteit’ te realiseren en hierdoor meer politiek-bestuurlijk en maatschappelijk draagvlak voor het plan te creëren is een ‘fusieplan’ uitgewerkt. In de uit te werken bestemming is als voorwaarde opgenomen dat voldaan moet worden aan het Beeldkwaliteitsplan inclusief aanvulling. Op deze wijze is het aspect ‘beeldkwaliteit’ voldoende verankerd in de regels.
4.4.2
Structuurvisie Zeevang 2040 - Vitaal perspectief
4.4.2.1 Algemeen De gemeenteraad van Zeevang heeft op 17 december 2013 de ‘Structuurvisie Zeevang 2040 - Vitaal perspectief’ vastgesteld. De structuurvisie is een ruimtelijke visie voor het hele grondgebied van Zeevang en heeft betrekking op alle dimensies van het gemeentelijk ruimtelijk beleid. In de structuurvisie wordt in hoofdlijnen ingegaan op de ambities van de gemeente op het gebied van wonen, werken, natuur, voorzieningen en recreëren. 4.4.2.2 Kernen, linten en nieuw woongebied in ontwikkeling De woonfunctie blijft de belangrijkste drager voor de kernen. De bestaande bebouwing bevindt zich voornamelijk in de kernen en linten. Zij vervult een belangrijke rol in het accommoderen van de nieuwe ruimtevraag. Grootschalige uitbreiding vindt enkel plaats in Oosthuizen. Herstructurering en verdichting zijn in principe overal in het bestaand bebouwd gebied mogelijk. Ook is er beleidsruimte voor herinvulling van vrijkomende (agrarische) bebouwing met woningbouw waar dit de leefbaarheid in kernen en linten verbetert en voor de haalbaarheid van de verplaatsing nodig is. Zeevang kent naast circa 100 agrarische bedrijven circa 450 over het algemeen kleinere bedrijven waarvan een groot deel zich in de diverse linten bevindt. Bij uitplaatsing kan herontwikkeling van de bestaande kavel worden overwogen, echter met dien verstande dat deze moet passen in de karakteristiek van het lint. Daarnaast zijn er in Hobrede, Kwadijk, Beets en Middelie tenslotte mogelijkheden voor woningen die gebouwd worden in het kader van het bufferwoningenbeleid. Het stedenbouwkundige kader is vastgelegd in het Beeldkwaliteitsplan Zeevang. De aldus mogelijke woningbouw, die gezien de verwachte vraag beperkt zal blijven, kan enigszins bijdragen aan het in stand blijven van het voorzieningenniveau in de kernen. Woningbouw kan echter nooit als panacee gezien worden voor het intact houden van het voorzieningenaanbod. Ingezet wordt op herkenbare kernen en linten. Daarbij is behoud van de maatschappelijke voorzieningen, voor zover mogelijk, in de kernen van belang. Kernen kunnen zich van elkaar onderscheiden wat kansen biedt voor een hogere kwaliteit en meer differentiatie van de voorzieningen. Kwadijk De openheid naar de polder aan de noordzijde van dit lint dient behouden te blijven. De zuidzijde van het lint is sterker ontwikkeld dan de noordzijde. De noordzijde is minder ontwikkeld aangezien het in de nabijheid is gelegen van Natura 2000-gebied. In het lint zijn reeds enkele grotere agrarische bedrijven gevestigd zoals een melkveehouderij en maneges. Het gebied tussen het lint en de N244 langs de noordzijde van Purmerend is een buffer tussen het stedelijk gebied van Purmerend en het dorpse landelijke Zeevang. Door verbreding van de N244 zal de druk op dit overgangsgebied voor vestiging van bedrijven wellicht worden vergroot, maar niet dusdanig dat er sprake is van onevenredige gevolgen. Vanuit het bufferwoningenbeleid is er ruimte voor woningbouw in hart van Kwadijk nabij de kerk.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
35
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 4.4.2.3 Woningbouwprojecten: Voorgenomen woningbouwontwikkeling Op grond van de streekplanuitwerking “Waterlands Wonen” is reeds een duidelijke taakstelling geformuleerd om met een goede beeldkwaliteit en zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijk inpassing woningen te realiseren. Naast de uitleglocatie Waterrijk voor 200 woningen zijn dat de 150 bufferwoningen. Het project Waterrijk is in 2012 van start gegaan, maar zal vanwege de economische omstandigheden een langere uitvoeringstermijn krijgen. Voor de bouw van bufferwoningen is de basis gelegd voor een verdere uitvoering. Op grond van een beeldkwaliteitsanalyse zijn locaties aangegeven waarin woningbouw onder bepaalde ruimtelijke condities kunnen plaatsvinden. De locaties zijn min of meer aangegeven. Nadere uitwerking zal moeten plaatsvinden in de vorm van exploitatieregels en -overeenkomsten met marktpartijen, de planologische regeling en het bepalen van de gewenste woningtypen in het licht van nut en noodzaak. De uitvoering zal vanuit vraaggestuurd bouwen dienen plaats te vinden, met bijzondere aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit en de uniciteit van de locaties. Er moet een duidelijke meerwaarde zijn voor de omgeving en de gemeente. Een deel van het bufferwoningencontingent wordt aangewend voor een verdere invulling van Waterrijk. Hiervoor is ruimte ontstaan, omdat de sportvelden niet worden verplaatst. Het gaat daarbij om 60 woningen. Gezien de verwachte ontwikkeling van die woonwijk wordt het onderdeel van bufferwoningen getemporiseerd en mits de provincie met een en ander instemt, op de lange termijn uitgevoerd, indien de behoefte daarvoor aantoonbaar is. In het kader van het Waterlands Wonen is er een opgave vastgesteld voor ICT-ontwikkelingen binnen bestaand bebouwd gebied (BBG). In Zeevang is het aantal van 50 woningen reeds benut. De regionale opgave is evenwel bij lange na niet gehaald, zodat in principe er nog ruimte aanwezig is voor nieuwe ICT-locaties. Gezien de provinciale structuurvisie staat het de gemeente nu vrij binnen het BBG inbreidingslocaties t.b.v. transformatie naar woningbouw te ontwikkelen. Er is op voorhand, gelet op de beperkte vraag naar woningen, niet aan te geven hoeveel woningen onder deze noemer in beeld kunnen zijn. Er is nog een aantal locaties waar mogelijk een proces van transformatie aan de orde zou kunnen zijn, vanwege ruimtelijke of planologische knelpunten. Herontwikkeling zal maatwerk moeten zijn. 4.4.2.4 Toetsing van het initiatief aan de ‘Structuurvisie Zeevang 2040 - Vitaal perspectief’ Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de juridisch-planologisch uitwerking voor de realisatie van 33 zogenaamde ‘bufferwoningen’, conform het gedachtengoed van het zogenoemde Waterlands Wonen (wonen in een groen stedelijke woonmilieu). Bij de uitwerking van de stedenbouwkundige invulling is bijzondere aandacht besteed aan de ruimtelijke kwaliteit en de uniciteit van de locatie. Verwezen wordt onder andere naar hoofdstuk 3 waarin dit nader beschreven wordt. Er is sprake van een duidelijke meerwaarde voor de omgeving en de gemeente. Met de woningbouwontwikkeling wordt voorzien in een behoefte die inspeelt op de mismatch die in de bestaande woningvoorraad in Zeevang en vooral Purmerend wordt gesignaleerd. In dat kader zijn diverse behoefteonderzoeken uitgewerkt voor dit plan om aan te tonen dat de ontwikkeling in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’ en voor zover relevant opgenomen als bijlage bij deze toelichting.
4.4.3
Woonplan gemeente Zeevang
4.4.3.1 Algemeen Het woonbeleid van de gemeente Zeevang is vervat in de beleidsnota ‘Woonplan gemeente Zeevang’ (hierna: woonplan). Het woonplan is tot stand gekomen op basis van analyses en interviews met professionals van Wooncompagnie, Zorgcirkel en marktpartijen. 4.4.3.2 Kwalitatieve woningbehoefte Zeevang Het rapport “Woningmarktverkenning in drie regio's in Noord-Holland” van Rigo biedt de meest actuele en gedetailleerde informatie over de kwalitatieve woningbehoefte in Zeevang. Daarin is het WoON2009 vertaald naar een raming voor Zeevang, met behulp van de vorige provinciale huishoudensprognose.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
36
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Zowel de langjarige trend als de meest recente prognose gaan uit van een beduidend lagere groei. Met die kennis is de raming van de kwalitatieve woningbehoefte in Zeevang herijkt. De aantallen in de tabel hierna zijn op te vatten als leidraad voor programmering, waarbij wordt uitgegaan van een groei van 140 huishoudens tot 2020.
4.4.3.2 Bouwprogramma In de kleine dorpen gaat het bij woningbouw per definitie om maatwerk; reserveren van bestemmingsplanruimte voor vraaggericht bouwen is een manier om daar ruimte aan te bieden. Met een flexibel programma kan in de verschillende kleine dorpen bijvoorbeeld ingespeeld worden op het moment dat de vraag groter blijkt te zijn. Voor de termijn tot 2020 wordt uitgegaan van de bouw van 5 woningen in de kern Kwadijk. Afhankelijk van de werkelijke behoefte kan dit aantal worden bijgesteld. 4.4.3.3 Toetsing van het initiatief aan de ‘Woonplan gemeente Zeevang’ Het aantal geplande woningen, 33 in totaal, is een maatwerkproject, waarbij het in voorliggend geval gaat om één van de vier locaties die door de gemeente Zeevang bij de vaststelling van het Beeldkwaliteitplan Zeevang is gereserveerd voor de zogenoemde bufferwoningen. Er is sprake van een gedifferentieerd woningprogramma voor uiteenlopende doelgroepen. Op basis van de uitgevoerde behoefte-onderzoeken is sprake van een concrete behoefte, waarbij de 33 woningen c.q. contingenten niet ten koste gaan van de woningen die op basis van het woonplan binnen Kwadijk gerealiseerd mogen worden. Geconcludeerd wordt dan ook dat het project in overeenstemming is met de gemeentelijke woonvisie en de daarin opgenomen beleidsuitgangspunten.
4.4.4
Toetsing van het initiatief aan het gemeentelijk beleid
Geconcludeerd wordt dat de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in overeenstemming is met de gemeentelijke beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de in deze paragraaf behandelde beleidsdocumenten.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
37
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 5
MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en het Besluit milieueffectrapportage.
5.1
Geluid (Wet geluidhinder)
5.1.1
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.
5.1.2
Situatie plangebied
In het plangebied worden woningen gerealiseerd. Woningen worden in het kader van de Wet geluidhinder aangemerkt als geluidsgevoelige objecten. Om de geluidsbelasting als gevolg van omliggende wegen te beoordelen is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het onderzoek – uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering – is bijgevoegd in bijlage 3. Hierna wordt samengevat ingegaan op de conclusies uit het onderzoek. 5.1.2.1 Wegverkeerslawaai N-244 De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II. Voor de rekeninginvoergegevens wordt verwezen naar bijlage 3. De geluidbelasting LDEN excl. de tijdelijke aftrek t.g.v. N-244 bedraagt maximaal 48 dB. Met 2 dB aftrek is de belasting maximaal 46 dB en lager dan de voorkeursgrenswaarde waarmee voor het aspect geluid sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Ontsluitingsweg Voor de ontsluitingsweg is d.m.v. de rekenmethode I de afstand berekend van de 48 dB contour uit de wegas. Met 258 bewegingen ligt deze op 1.5 m waarneemhoogte op maximaal 3 m uit de wegas. De nieuwe en bestaande woningen liggen op een veel ruimere afstand waarmee de ontsluitingsweg op voldoende afstand ligt voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Kwadijk: 30 km/uur Van de Kwadijk zijn geen intensiteiten bekend. De weg loopt parallel aan de N- 244, heeft geen doorgaande functie en betreft voornamelijk bestemmingsverkeer naar de aanliggende percelen. De woningbouwlocaties liggen op minimaal 45 m uit de weg en bovendien zorgt bestaande lintbebouwing langs de Kwadijk voor afscherming van het verkeerslawaai, waardoor de geluidbelasting op de gevels van de geplande woningen ruim onder de voorkeursgrenswaarde zal liggen. Deze weg kan buiten beschouwing worden gelaten.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
38
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 5.1.2.2 Railverkeerslawaai Een spoorweg die is aangegeven op de geluidplafondkaart, heeft een zone die zich uitstrekt vanaf de as van de spoorweg tot de breedte naast de spoorweg, gemeten vanuit de buitenste spoorstaaf, als aangegeven in onderstaande tabel uit het Besluit Geluidhinder, afhankelijk van de hoogte van het geluidproductieplafond op het betrokken referentiepunt.
Uit raadpleging van de geluidplafondkaart heeft de ten oosten van het plangebied gelegen spoorweg een GPP van 57,8 db. Dit betekent dat voor realisatie van geluidsgevoelige objecten binnen een zone van 200 meter van deze spoorweg het aspect railverkeerslawaai onderzocht moet worden. Onderhavig plangebied bevindt zich op circa 830 meter afstand ten opzichte van deze spoorlijn. Het nader beschouwen van railverkeerslawaai kan dan ook achterwege blijven. 5.1.2.3 Industrielawaai In de nabijheid van het plangebied zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig. In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op geluidhinder als gevolg van individuele bedrijvigheid. Hier wordt geconcludeerd dat het aspect industrielawaai geen belemmering vormt.
5.1.3
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het voorgenomen plan.
5.2
Bodemkwaliteit
5.2.1
Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. In dit geval wordt in het plangebied een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van het onderzoek zijn bijgevoegd in bijlage 4. Hierna wordt ingegaan op de resultaten van dit onderzoek.
5.2.2
Situatie plangebied
De bovengrond bestaat overwegend uit neutraalgrijs, matig siltige klei. Daaronder bestaat de ondergrond overwegend uit neutraalbruin veen. Tijdens de monstername bedroeg de grondwaterstand 12 cm-mv voor peilbuis 05, 14 cm-mv voor peilbuis 09 en 18 cm-mv voor peilbuis 22. Tijdens de veldwerkzaamheden is gelet
BJZ.nu Bestemmingsplannen
39
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp op het voorkomen van asbest. Visueel is op de bodem en in het opgeboorde materiaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Zintuiglijk zijn er geen afwijkingen waargenomen. Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:
de grond licht verontreinigd is met Kwik, Lood, Molybdeen en PAK; het grondwater licht verontreinigd is met Barium en Nikkel; het grondwater sterk verontreinigd is met Lood.
Het is bekend dat in de bodem en in het grondwater zware metalen in sterk fluctuerende gehalten kunnen voorkomen, zowel door natuurlijke bronnen als door menselijke activiteiten veroorzaakt (vermesting). De gehalten betreffen dan (natuurlijke) achtergrondwaarden. De lood verontreiniging in het grondwater overschrijdt de interventiewaarde waarbij formeel gezien een herbemonstering en mogelijk nader onderzoek noodzakelijk is. Mogelijk komt het sterk verhoogde gehalte lood van nature voor in de bodem. Zeker gezien het feit dat er meerdere metalen verhoogd zijn aangetroffen. Ook zijn er geen matig tot sterk verhoogde gehalten aan lood in de grond aangetroffen, welke zouden kunnen duiden op een potentiële bron. Verder zijn er geen antropogene bronnen aan te wijzen en ligt de onderzoekslocatie in een van oorsprong agrarisch gebied. De verhoogde gehalten PAK in de grond worden (deels) waarschijnlijk veroorzaakt door de waargenomen antropogene bestandsdelen (puin-/kooldeeltjes) en/of door microscopisch kleine deeltjes (bijv. roet). Het betreffen dan diffuus verspreide verontreinigingen.
5.2.3
Conclusie
Op basis van de onderzoeksresultaten bestaat er op grond van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen bezwaar het onderzochte terreindeel voor de geplande bouwdoeleinden te gebruiken.
5.3
Luchtkwaliteit
5.3.1
Beoordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit. In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen); Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip ‘niet in betekenende mate’ is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg; woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen; kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
40
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. 5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen. De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
5.3.2
Situatie plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de realisatie van in totaal 33 nieuwe woningen. Een woningbouwlocatie voor 1500 woningen (met een enkele ontsluitingsweg) wordt al aangemerkt als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. In vergelijking hiermee is de realisatie van 33 nieuwe woningen zeker aan te merken als een project dat “niet in betekenende mate bijdraagt” aan luchtverontreiniging. Dit blijkt tevens uit de toetsing met behulp van de NIBM-tool:
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Tevens wordt de nieuwe functie niet aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.
5.3.3
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
41
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
5.4
Externe veiligheid
5.4.1
Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi); het Registratiebesluit externe veiligheid; het Besluit risico's Zware Ongevallen 1999 (Brzo 1999); het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de ‘Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen’ (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:
het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt); de Regeling basisnet; de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
5.4.2
Situatie plangebied
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (aangegeven met de rode kaders) en omgeving weergegeven.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
42
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Afbeelding 5.1: Uitsnede Risicokaart Nederland(Bron: Risicokaart Nederland)
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
5.4.3
zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico); zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.5
Milieuzonering
5.5.1
Algemeen
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is. Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van woningen worden gesitueerd.
5.5.2
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; ‘rustige woonwijk’ en ‘gemengd gebied’. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Het buitengebied betreft een met een ‘rustige woonwijk’ vergelijkbaar omgevingstype. Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als ‘gemend gebied’. Het omgevingstype ‘gemengd gebied’ wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’ als volgt omschreven: ‘Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.’ BJZ.nu Bestemmingsplannen
43
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp De richtafstanden (met uitzondering van het aspect gevaar) uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. In de tabel wordt het vorenstaande inzichtelijk gemaakt. Milieucategorie 1 2 3.1 3.2 4.1 4.2 5.1 5.2 5.3 6
5.5.3
Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk 10 m 30 m 50 m 100 m 200 m 300 m 500 m 700 m 1.000 m 1.500 m
Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied 0m 10 m 30 m 50 m 100 m 200 m 300 m 500 m 700 m 1.000 m
Gebiedstypering plangebied en omgeving
Feitelijk kan het plangebied opgedeeld worden in twee gebiedstypes. Het deel rond de kerk en school kan aangemerkt worden als een gemengd gebiedstype. Dit gebied maakt straks ruimtelijk-functioneel onderdeel uit van het dorpshart, waar gestreefd wordt naar functiemenging om zodoende levendigheid te creëren. Het overige deel van het plangebied is niet gericht op functiemenging en kan worden aangemerkt als een rustig gebiedstype.
5.5.4
Situatie plangebied
5.5.4.1 Algemeen Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe functies gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol: 1. 2.
past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking); laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.4.2 Externe werking Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast. In dit geval worden in totaal 33 nieuwe woningen in het plangebied gerealiseerd. De woonfunctie betreft een niet milieubelastende functie voor de omgeving. Er is daarom geen sprake van een aantasting van het woonen leefklimaat van omwonenden. 5.5.4.3 Interne werking Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. Grenzend aan het plangebied komen burgerwoningen en maatschappelijke functies voor. Zoals eerder aangegeven wordt een functie als ‘wonen’ niet gezien als een milieubelastende functie. Dit behoeft derhalve geen nadere toetsing. Op grotere afstand bevinden zich functies zoals een manege, kleinschalige bedrijvigheid en horeca. Hierna wordt getoetst of de ontwikkeling belemmeringen oplevert voor deze functies. BJZ.nu Bestemmingsplannen
44
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Maatschappelijke functies (Kwadijk 87, 91 en 92) Kwadijk 87 en 92 Op deze twee locaties zijn maatschappelijke voorzieningen toegestaan, vallend in milieucategorie 2. Het gaat hierbij om een kerk (Kwadijk 87) en een onderwijsvoorziening (Kwadijk 92). Een kerk wordt in de VNG-uitgave genoemd als ‘Kerkgebouwen e.d., SBI 2008: 9491). Een basisschool wordt onderscheiden als ‘Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs, SBI 2008: 852, 8531). Voor functies in milieucategorie 2 in een gemengd gebiedstype geldt een richtafstand van 10 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Kwadijk 91 Op deze locatie is een begraafplaats (SBI 2008: 96031) aanwezig. Dit betreft een categorie 1 functie, waarvoor een richtafstand van 10 meter geldt in het geval van een rustig gebiedstype. Hier wordt aan voldaan. Manege De Paardenhof (Kwadijk 126) Manege de Paardenhof aan de Kwadijk 126 wordt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering aangemerkt als ‘Manege’ (SBI 2008: 931), waarvoor op basis van een rustig gebiedstype een grootste richtafstand van 50 meter voor het aspect ‘geur’ geldt. Voor de aspecten ‘geluid’ en ‘stof’ gelden richtafstanden van 30 meter. De grens van de manege bevindt zich op 170 meter afstand uit de uiterste grens van het plangebied van dit bestemmingsplan. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de aan te houden richtafstand van 50 meter. Horeca (Kwadijk 94) Op de locatie Kwadijk 94 is planologisch horeca tot en met categorie 3 toegestaan. Uitgaande van de maximale planologische invullingsmogelijkheden (de locatie staat op dit moment te koop en staat leeg) zou zich hier een horecavoorziening in milieucategorie 2 kunnen vestigen. Voor een dergelijke voorziening geldt een richtafstand van 30 meter bij een rustig gebiedstype en 10 meter in geval van een gemengd gebiedstype. De kortste afstand bedraagt circa 65 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de aan te houden richtafstand. Bedrijfsbestemming (Kwadijk 95) Deze locatie is op basis van het bestemmingsplan “Dorpskernen 2011” voorzien van de enkelbestemming ‘Bedrijf’. Hier zijn bedrijfsfuncties toegestaan die zijn genoemd in de bij de regels behorende bijlage B, “Staat van Bedrijfsactiviteiten”, mits het geen bedrijven betreft welke omgevingsvergunningplichtig zijn op grond van artikel 2.1 Besluit omgevingsrecht. Op de locatie bevindt zich een transformatorhuisje, die geen belemmering voor de woningen met zich meebrengt.
5.5.5
Conclusie
Ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen kan in het kader van milieuzonering een goed woon- en leefklimaat worden gerealiseerd. Omliggende functies worden door deze ontwikkeling niet extra belemmert. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.6
Geurhinder
5.6.1
Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
45
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een nietconcentratiegebied (de gemeente Zeevang is gelegen binnen een niet-concentratiegebied), de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
5.6.2
Situatie plangebied
Kwadijk 128 Op de locatie Kwadijk 128 is planologisch een agrarisch bedrijf toegestaan. De afstand tot het bedrijf bedraagt 250 meter. Het plangebied bevindt zich niet binnen de afstandseisen die gelden op basis van de Wgv. Het agrarisch bedrijf ter plekke wordt niet belemmerd als gevolg van de ontwikkeling enerzijds. Anderzijds wordt ter plaatse van de woningbouwlocatie een goed woon- en leefklimaat verwacht. Manege De Paardenhof De manege kan op basis van artikel 1.1 van de Wgv en jurisprudentie (zie onder andere uitspraak 201103534/1/A4) worden aangemerkt als een ‘veehouderij’: veehouderij: inrichting die tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen categorie behoort en is bestemd voor het fokken, mesten, houden, verhandelen, verladen of wegen van dieren12. Afgezien van de vraag of de locatie binnen of buiten de bebouwde kom ligt, wordt in alle gevallen voldaan aan de vast afstandseisen uit de Wgv. De afstand van de uiterste grens van het plangebied tot aan de grens van de manege bedraagt 170 meter. De afstand tot aan de locaties waar de dierenverblijven c.q. paardenboxen zich bevinden is nog groter. Geconcludeerd kan worden dat de woningbouwontwikkeling hiermee geen belemmering vormt voor de manege en dat ter plaatse van de woningen geen hinder wordt ondervonden van de manege. 5.6.3 Conclusie De Wet geurhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van het gewenste plan.
5.7
Ecologie
5.7.1
Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
12
Het houden van paarden valt hier ook onder.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
46
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Natuurbank Overijssel heeft in het plangebied een Quickscan Natuurwaardenonderzoek uitgevoerd. In deze paragraaf zijn de resultaten en de conclusies van deze quickscan opgenomen. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar bijlage 5 bij deze toelichting.
5.7.2
Gebiedsbescherming
5.7.2.1 Algemeen Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd. Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN), de opvolger van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), is een Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. Het NNN is ruimer van omvang dan de in het bestuursakkoord herijkte EHS, maar heeft een beperktere omvang dan de oorspronkelijke EHS. In het Natuurpact hebben de provincies met het Rijk afgesproken om tot 2027 80.000 hectare natuur in te richten. 5.7.2.2 Natura 2000-gebieden Aan de noordzijde van Kwadijk, op een afstand van circa 30 meter uit de meest nabijgelegen grens van het plangebied, ligt het Natura 2000-gebied ‘Zeevang’. De ligging van het plangebied ten opzichte van dit Natura 2000-gebied wordt weergegeven in afbeelding 5.2.
Afbeelding 5.2: Ligging van het plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied “Zeevang” (Bron: provincie Noord-Holland)
BJZ.nu Bestemmingsplannen
47
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Het plangebied ligt niet in, of direct naast Natura2000-gebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal met uitzondering van de emissie van NOx. In de volgende effectenindicator wordt per soort de gevoeligheid van de soort op verschillende invloeden inzichtelijk gemaakt.
Met betrekking tot verzuring en vermesting door N-depositie blijkt de Grutto zeer gevoelig en de Kievit gevoelig te zijn voor deze invloed. Alle andere soorten zijn niet gevoelig voor dit effect. De mate waarin de toename emissie NOx bedraagt aan aantasting van de instandhoudingsdoelen van het Natura2000gebied, kan berekend worden met behulp van het computermodel Aerius. Effectenanalyse m.b.v. Aerius Om het effect van de toename autoverkeer op de instandhoudingsdoelen van Natura2000-gebied door te rekenen is gebruik gemaakt van het rekenmodel Aerius. Er is een berekening gemaakt waarbij uitgegaan van een toename van 258 vervoersbewegingen van lichte voertuigen, binnen de bebouwde kom. De toename van dit aantal vervoersbewegingen leidt niet tot rekenresultaten (depositie NOx) die hoger liggen dan de drempelwaarde voor de desbetreffende vegetatietypen. Met andere woorden; de toename van autoverkeer leidt tot een niet meetbare toename depositie NOx in Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden. 5.7.2.3 Natuur Netwerk Nederland (NNN) Binnen het plangebied is geen NNN-gebied aanwezig. Er is van directe aantasting van het NNN dan ook geen sprake. Ook heeft de planontwikkeling geen negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland buiten het plangebied. Er is daarom geen noodzaak voor een compensatieplan. In afbeelding 5.3 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN (voorheen: EHS) weergegeven.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
48
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Afbeelding 5.3: Ligging van het plangebied ten opzichte van de NNN (Bron: Provincie Noord-Holland)
Het plangebied ligt buiten het Nationaal Natuurnetwerk en de invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op de kernkwaliteiten en omgevingscondities van het Nationaal Natuurnetwerk heeft. 5.7.2.4 Weidevogelgebied Om de achteruitgang van weidevogels tegen te gaan en de financiële middelen voor weidevogelbeheer effectief te besteden, kiest de provincie Noord-Holland met ingang van 2016 voor meer doen in minder gebieden. Om deze gebieden te selecteren heeft de provincie gebruik gemaakt van de kerngebiedenbenadering. Van de beherende partijen vraagt de provincie voorstellen voor structurele kwaliteitsverbeteringen van het leefgebied van de weidevogels. Vrijwel het gehele plangebied is aangemerkt als weidevogelgebied. Dit is hierna weergegeven.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
49
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
Afbeelding 5.4: Ligging van het plangebied ten opzichte van weideveogelgebied (Bron: Provincie Noord-Holland)
Het plangebied ligt volledig in Weidevogelleefgebied. Door uitvoering van de voorgenomen activiteit gaat oppervlakte weidevogelleefgebied verloren vanwege de fysieke omvorming van leefgebied in ongeschikt leefgebied (woonwijk), verstoring langs de randen van de wijk en mogelijk door inrichting van het groengebied. De afname areaal geschikt Weidevogelleefgebied dient gecompenseerd te worden. De Provincie Noord-Holland heeft daarvoor een compensatiemodule ontwikkeld. In samenspraak met de provincie zal de compensatie geregeld worden.
5.7.3
Soortenbescherming
5.7.3.1 Algemeen Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. 5.7.3.2 Situatie plangebied De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor het verstoren, verwonden en doden van soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling. Deze vrijstelling geldt ook voor soorten van tabel 2 van de Ff-wet, mits er gewerkt wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Een gedragscode geeft aan hoe bedrijven zorgvuldig met beschermde dier- en plantensoorten op bouwplaatsen dienen om te gaan. Voor het verstoren (verwonden en doden) van soorten uit tabel 3, evenals het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten en jaarrond beschermde vogelnesten dient een ontheffing aangevraagd te worden. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een weinig geschikt functioneel leefgebied voor beschermde flora- en faunasoorten. Mogelijk nestelen er ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied, groeien er beschermde plantensoorten, benutten sommige amfibieën- en zoogdiersoorten het gebied als foerageergebied en behoren de sloten in het gebied tot het functionele leefgebied van de Kleine
BJZ.nu Bestemmingsplannen
50
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Modderkruiper. Om de voorgenomen activiteit in overeenstemming met de Ffwet uit te voeren dienen de volgende maatregelen genomen te worden. Beschermde planten Mogelijk worden door de voorgenomen activiteit beschermde planten (Zwanenbloem) beschadigd/vernield. Het gebied dient geïnventariseerd te worden op het voorkomen van beschermde plantensoorten. Groeiplaatsen moeten beschermd worden of de planten dienen verplant te worden. Verondersteld wordt dat er alleen soorten van tabel 1 van de Ff-wet in het gebied aangetroffen worden. Voor het uitvoeren van de hierboven genoemde werkzaamheden hoeft geen ontheffing ex. art. 75C aangevraagd te worden mits de werkzaamheden conform een door de Minister goedgekeurde gedragscode uitgevoerd worden. Bezette vogelnesten Van de in het gebied nestelende vogels zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of nestplaats. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, kan voor het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten geen ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen worden. Het plangebied dient buiten de voortplantingsperiode van vogels bouwrijp gemaakt te worden. Initiatiefnemer mag door aangepast beheer voorkomen dat vogels gaan nestelen in het gebied. Kleine Modderkruiper & Bittervoorn Indien er sloten gedempt worden, wordt mogelijk het functionele leefgebied van de Kleine Modderkruiper en de Bittervoorn aangetast. Deze soort staan vermeld in respectievelijk tabel 2 en tabel 3 van de Ff-wet. Nader onderzoek is vereist om vast te stellen of het plangebied tot het functionele leefgebied van deze soort(en) behoord. Indien het plangebied tot het functionele leefgebied van deze soort(en) behoort en dit functionele leefgebied door de voorgenomen activiteit aangetast zal worden, dienen nadere maatregelen genomen te worden om te voorkomen dat beschermde vissoorten verwond/gedood worden. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden volgens een door de Minister goedgekeurde gedragscode hoeft geen ontheffing ex. art. 75C aangevraagd te worden voor het verwonden/doden van de Kleine Modderkruiper. Indien het functionele leefgebied van de Bittervoorn (of de dieren zelf) wordt aangetaste is een ontheffing ex. art. 75C van de Ff-wet vereist. De overige in het gebied voorkomende soorten worden door de voorgenomen activiteit niet aangetast en/of staan vermeld in tabel 1 van de FF-wet. Voor soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘verstoren, verwonden, doden’ als gevolg van activiteiten die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Het nemen van nadere maatregelen in het kader van de algemene zorgplicht wordt niet noodzakelijk geacht omdat de soorten zelfstandig het gebied zullen verlaten of omdat de dichtheid van de soorten in het gebied dusdanig laag is dat maatregelen geen effect sorteren.
5.7.4
Conclusie
Met inachtneming van het genoemde in de quickscan vormt het aspect ‘ecologie’ geen belemmering voor de in dit plan beschreven ontwikkeling.
5.8
Archeologie & Cultuurhistorie
5.8.1
Archeologie
5.8.1.1 Algemeen Op grond van de Monumentenwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Monumentenwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige BJZ.nu Bestemmingsplannen
51
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten. 5.8.1.2 Beleidsnota Archeologie gemeente Zeevang Op gemeentelijk niveau geldt een beschermingsregime ten aanzien van mogelijke archeologische waarden. Hiervoor is de ‘Beleidsnota Archeologie gemeente Zeevang’ vastgesteld, waarin staat vermeld hoe de bescherming van archeologische waarden in toekomstige ruimtelijke plannen dient te worden geregeld. Bij deze nota is een beleidskaart gemaakt waar van af te lezen is waar welk soort beschermingsregime van toepassing is. Voor Zeevang geldt een beschermingsregime waarbij de verplichting om het archeologisch belang bij een ruimtelijk plan te betrekken afhankelijk is van het oppervlak en de diepte van de bodemberoering van een plan. 5.8.1.3 Situatie plangebied 5.8.1.3.1
Algemeen
In voorliggend geval heeft Hamaland Advies een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd in bijlage 7. Hierna wordt ingegaan op de conclusies en selectieadvies van dit onderzoek. Voor een uitgebreide weergave van het onderzoek wordt verwezen naar voorgenoemde bijlage. 5.8.1.3.2
Conclusie
Op grond van de bestudeerde bronnen en de bekende archeologische waarnemingen in de omgeving van het plangebied, kan geconcludeerd worden dat het plangebied een middelhoge trefkans heeft op archeologische resten uit de periode van de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd. Er kunnen in het gebied restanten van veenterpen met bewoning, daliebulten of daliegaten en bolken aangetroffen worden. Daarnaast kunnen ontginningssporen, met name greppels en (afval)kuilen verwacht worden uit de periode tussen 1100 en 1400 n.C. Gemeentelijk beleid is om in geval van planvorming en voorafgaand aan vergunningverlening voor bodemingrepen vroegtijdig archeologisch onderzoek in de vorm van een inventariserend archeologisch veldonderzoek uit te voeren. Dit om de archeologische waarden van de gronden vast te stellen en in voldoende mate aan te geven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd. Door latere bebouwing, ontginning, herverkaveling en agrarische activiteiten is er een grote kans dat de natuurlijke bodemopbouw voor een deel is verstoord. Dit zal met het inventariserend veldonderzoek moeten worden bevestigd. 5.8.1.3.3
Selectieadvies
Om de bodemintactheid en de bodemsamenstelling te toetsen en antropogene ophogingslagen vast te stellen, wordt archeologisch onderzoek in de vorm van een verkennend booronderzoek en een veldkartering noodzakelijk geacht. In totaal dienen 6 boringen per hectare te worden gezet om aan de SIKB leidraad voor verkennende boringen te voldoen. Gezien de totale grootte van het plangebied (7,3 ha) wordt aanbevolen om in totaal 44 verkennende boringen te zetten. Om de getandheid/gelaagdheid van de bodem goed vast te stellen, wordt aanbevolen om de boringen met een steekguts te zetten tot in het kleidek van het laagpakket van Wormer, op een diepte van ca. 2m-mv. Indien er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van een veenterp in de ondergrond, dan dienen extra boringen in een kruisraai te worden gezet over de terp/terpzool, zodat op tenminste vier punten de begrenzingen van de opduiking kunnen worden vastgesteld. Bij een onderzoek op een gedeelte van een veenterp, dienen de boringen richting het hart van de terp te lopen. Daarnaast dient in aanvulling van het booronderzoek ook een veldkartering plaats te vinden waarbij de slootkanten en inritten op aanwezigheid van afvaldumps (bolken) gecontroleerd worden.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
52
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 5.8.2
Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden verstaan die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten. 5.8.2.2 Situatie plangebied In het plangebied komen geen gebouwde monumenten voor. In de direct omgeving van het plangebied bevindt zich de Hervormde Kerk, Kwadijk 87 (40328), die is aangemerkt als rijksmonument. Rijksmonument Kwadijk 87 (Hervormde Kerk) Omschrijving: Zaalkerk met spitsboogvensters en een houten torentje op de westgevel. Preekstoel, XVII. Doophek, XVIII A. Koperen doopboog met bekroning in Lodewijk XIV-stijl, 1741. Koperen lezenaar, XVIII. Tweeklaviers orgel, in 1866 gemaakt door P. Flaes. Mechanisch torenuurwerk van Eijsbouts, elektrisch opgewonden. (bron: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed) Dorpsstructuur Kwadijk In de verkenning ‘Bouwen voor Waterland’ 2020 is het landschap van de kern Kwadijk aangegeven als ‘Slotenland’, dat zowel lid is van de familie ‘Slotenlanddorpen’ als van de familie ‘Dijkdorpen’. Om tot een versterking te komen van de in ‘Bouwen voor Waterland 2020’ aangegeven ‘Dijkdorpen’ en ‘Slotenlanddorpen’ zijn de volgende criteria gesteld:
Aan de hoofdgraat (bedoeld wordt de weg Kwadijk) alleen bouwen aan de zuidzijde; Aan de dorpskern verder bouwen; Onbebouwde kavels aan de noordzijde van de hoofdgraat openhouden; Agrarisch openweide tussen Kwadijk en Purmerend behouden.
In 2013 zijn deze uitgangspunten met het ‘Beeldkwaliteitplan Zeevang’ op hoofdlijnen verder uitgewerkt, wat uiteindelijk heeft geresulteerd in de planstudie Land van Kwadijk (LA4sale Amsterdam, 29 juli 2014). Geconcludeerd kan worden dat hiermee voldoende rekening is gehouden met de cultuurhistorisch waarde volle dorpsstructuur van Kwadijk. Stelling van Amsterdam Het Nationaal Landschap Stelling van Amsterdam is een uit de periode 1880-1920 daterende verdedigingsgordel rondom de stad Amsterdam, bestaande uit 42 forten, vele dijken, inlaatsluizen, inundatievelden enzovoorts. Het nationaal Landschap Stelling van Amsterdam is in totaal 135 kilometer lang. In breedte varieert dit landschap tussen de 250 meter en circa vijf kilometer. De Stelling van Amsterdam is sinds 1996 UNESCO-werelderfgoed vanwege de unieke wijze waarop, met gebruikmaking van de karakteristieken van het omringende landschap en door middel van inundatie (onder water zetten van land), de verdediging werd vormgegeven. Doel van het Nationaal Landschap en UNESCO-werelderfgoed Stelling van Amsterdam is het behouden, duurzaam behoren, versterken en ontwikkelen van de kernkwaliteiten van dit gebied. Deze kernkwaliteiten zijn:
Een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen; Een groen en relatief stille ring rond Amsterdam; Relatief grote openheid.
Zoals reeds eerder aangetoond in voorliggend plantoelichting wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van de als Stelling van Amsterdam aangewezen gebieden.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
53
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp 5.8.3
Conclusie
Inventariserend veldonderzoek dient uitgevoerd te worden om te beoordelen wat de archeologische waarden van de gronden zijn. Nu de archeologische waarden nog niet geheel bekend zijn, is een planologisch beschermingsregime opgenomen door middel van een archeologische dubbelbestemming in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan. Het aspect cultuurhistorie vormt eveneens geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
5.9
Besluit milieueffectrapportage
5.9.1
Algemeen
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r. Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:
Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is; Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen). Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
5.9.2
belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk; belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.
Situatie plangebied
5.9.2.1 Artikel 19j, lid 2 van de Natuurbeschermingswet 1998 Gezien de aard en omvang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling wordt geconcludeerd dat geen sprake zal zijn van een aantasting van de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura-2000 gebied. Een passende beoordeling op basis van artikel 19j van de Natuurbeschermingswet 1998 is in het kader van dit
BJZ.nu Bestemmingsplannen
54
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp bestemmingsplan dan ook niet noodzakelijk. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-plicht op basis van artikel 7.2a van de Wet milieubeheer. 5.9.2.2 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Op 1 juli 2015 is de PAS in werking getreden. De PAS is een gezamenlijke, samenhangende aanpak van alle betrokken overheden op provinciaal en rijksniveau. De PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000gebieden. Door deze maatregelen kunnen in en rondom de Natura 2000-gebieden nieuwe economische activiteiten, zoals bedrijfsuitbreidingen die stikstofdepositie veroorzaken, worden toegelaten. Activiteiten met een waarde van minder dan 0,05 mol per hectare per jaar worden als verwaarloosbaar beschouwd; deze activiteiten hoeven niet te worden gemeld (ook al niet onder de ontwerp Regeling). Ook cumulatief beschouwd zorgen deze activiteiten voor geen effecten voor de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden, aldus de toelichting van de PAS. In de Quickscan natuurwaardenonderzoek is met behulp van het rekenmodel Aerius een berekening uitgevoerd . De toename van dit aantal vervoersbewegingen leidt niet tot rekenresultaten (depositie NOx) die hoger liggen dan de drempelwaarde voor de desbetreffende vegetatietypen. Met andere woorden; de toename van autoverkeer leidt tot een niet meetbare toename depositie NOx in Natura2000-gebied. 5.9.2.3 Drempelwaarden Besluit m.e.r. Dit bestemmingsplan voorziet in principe in directe eindbestemmingen voor wat betreft de binnen het plangebied geplande woningbouwontwikkeling en voldoet daarmee aan de definitie van een ‘besluit’ als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit bestemmingsplan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden. In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en is daarom niet direct m.e.r.-plichtig. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. De ontwikkeling in dit bestemmingsplan is m.e.r.-beoordelingsplichtig indien de volgende drempelwaarden worden overschreden: 1. 2. 3.
een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Gezien de drempelwaarden kan worden geconcludeerd dat voor dit bestemmingsplan geen sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben. Indien de mogelijkheden van dit plan worden vergeleken met de drempelwaarden uit onderdeel D van het Besluit m.e.r. kan worden geconcludeerd dat er dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is. Daarnaast blijkt uit dit hoofdstuk en het volgende hoofdstuk dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.procedure noodzakelijk maken.
5.9.3
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.(beoordelings)-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
55
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 6
WATERASPECTEN
6.1
Vigerend beleid
6.1.1
Europees- en rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald. In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welke beleid het Rijk in de periode 2009-2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstroming, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie 'vasthouden, bergen, afvoeren' in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd.
6.1.2
Provinciaal beleid
Het Provinciaal Waterplan Noord Holland (2010-2015) is het strategisch plan van de provincie op het gebied van water. Het beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland en is zelfbindend voor de provincie. Binnen de kaders van het waterplan nemen hoogheemraadschappen en gemeenten maatregelen om inwoners te beschermen tegen wateroverlast en de kwaliteit van het water te verbeteren. Het Waterplan heeft het motto 'Beschermen, benutten, beleven en beheren'. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op het waterbeheer en ruimtelijke ontwikkeling. In het waterplan worden 4 strategische waterdoelen tot 2040 benoemd die richting geven aan het waterbeleid in Noord-Holland.
6.1.3
Bescherming tegen overstroming; Versterken en ontwikkelen van het watersysteem; Schoon en voldoende water; Maatwerk met behulp van gebiedsontwikkeling.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Op 4 oktober 2009 heeft het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier het 'Waterbeheersplan 2010-2015 - Van veilige dijken tot schoon water' (WBP4) vastgesteld. Het WBP4 beschrijft
BJZ.nu Bestemmingsplannen
56
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water. Het kerndoel is vierledig:
het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren; De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar te houden; Het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren; Het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.
6.2
Waterparagraaf
6.2.1
Watertoets
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
6.2.2
Watertoetsproces
6.2.2.1 Algemeen Het Hoogheemraadschap Hollands Noordkwartier is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de zogenoemde ‘normale procedure’ van de watertoets is toegepast. De watertoets is bijgevoegd in bijlage 7. 6.2.2.2 Wateradvies en bijbehorende waterparagraaf In samenspraak met het waterschap zal er verder invulling worden gegeven aan deze paragraaf.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
57
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 7 7.1
JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING
Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
7.2
Opzet van de regels
7.2.1
Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen. De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken: 1. 2. 3. 4.
7.2.2
Inleidende regels (begrippen en wijze van meten); Bestemmingsregels; Algemene regels (o.a. afwijkingsregels); Overgangs- en slotregels.
Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten: •
Begrippen (Artikel 1) In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
•
Wijze van meten (Artikel 2) Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
7.2.3
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.: •
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
BJZ.nu Bestemmingsplannen
58
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp • • • • •
7.2.4
Uitwerkingsregels: In de uit werken bestemming ‘Wonen – Uit te werken’ zijn uitwerkingsregels opgenomen. Binnen deze kaders dient de bestemming in het uitwerkingsplan uitgewerkt te worden; Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, dakhelling, oppervlakte etc.); Afwijkingen van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels. Specifieke gebruiksregels: hierin is vastgelegd wat onder strijdig/toegestaan gebruik wordt verstaan. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden: in een dergelijke bepaling (vroeger aanlegvergunningstelsel genoemd) is vastgelegd in welke gevallen voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:
Anti-dubbeltelregel (Artikel 5) Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.
Algemene bouwregels (Artikel 6) In dit artikel is een verbod opgenomen om zodanig te bouwen, dat daardoor op het aangrenzende terrein of perceel strijd met het bestemmingsplan ontstaat.
Algemene gebruiksregels (Artikel 7) In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Dit brengt met zich mee dat de bestemmingsomschrijving van de te onderscheiden bestemming helder en duidelijk moet zijn.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 8) In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.
Overige regels (Artikel 9) Hierin is geregeld dat waar in de regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, geduid wordt op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
7.2.5
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
7.3
Verantwoording van de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
59
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld. Wonen – Uit te werken (Artikel 3) Conform het raadsbesluit van de gemeente Zeevang inzake vaststelling Beeldkwaliteitsplan Zeevang (R-20130402 d.d. 17 december 2013) dient voor elke locatie voor bufferwoningen eerst een (afzonderlijk) globaal bestemmingsplan opgesteld te worden, waarin een uitwerkingsplicht is opgenomen. In de uitwerkingsregels worden kaders gegeven waarbinnen de uiteindelijke uitwerking plaats moet vinden. In de bestemmingsomschrijving van de uit te werken bestemming is opgenomen waar het toekomstige gebruik zich op richt. Deze bestemming is bedoeld voor woningen (met bijgebouwen), verkeer- en verblijfsgebied, parkeer- en groenvoorzieningen, water(voorzieningen), tuinen en erven, aanlegplaatsen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de uitwerkingsregels zijn allereerst algemene uitwerkingsregels opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld het maximum aantal woningen vastgelegd, is bepaald dat voorzien moet worden in voldoende parkeergelegenheid en is de verplichte uitwerking aan de hand van het Beeldkwaliteitsplan Zeevang (inclusief aanvulling) verankerd. Na de algemene uitwerkingsregels is een voorlopig bouwverbod opgenomen. Via een afwijkingsbevoegdheid kan hiervan worden afgeweken. Daarna wordt in de uitwerkingsregels onderscheid gemaakt tussen woningen, bijgebouwen, dakopbouwen op bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde. Deze regels geven richting aan de uiteindelijke uitwerking. Waarde - Archeologie (Artikel 4) Conform het gemeentelijke archeologisch beleid is op de verbeelding en in de regels de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen. Deze dubbelbestemming voorziet in het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Middels het opnemen van deze dubbelbestemming is het behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden voldoende verzekerd.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
60
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 8
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. In het voorliggende geval is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Tevens is een seperate planschadeovereenkomst gesloten zodat het kostenverhaal voor de gemeente volledig is verzekerd. Dit brengt met zich mee dat vaststelling van een exploitatieplan achterwege kan blijven.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
61
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
HOOFDSTUK 9 9.1
Vooroverleg
9.1.1
Rijk
VOOROVERLEG & INSPRAAK
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.
9.1.2
Provincie Noord-Holland
Het bestemmingsplan is voorbesproken met de provincie Noord-Holland (ARO). Zij kunnen instemmen met het plan.
9.2.3
Hoogheemraadschap Holland Noordkwartier
De watertoets heeft plaats gevonden op de website www.dewatertoets.nl. Op basis van de uitgevoerde watertoets is de ‘normale procedure’ van toepassing. De uitwerking van de waterparagraaf wordt in samenspraak met het waterschap vormgegeven.
9.2
Inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan wordt voor een ieder ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zijn of haar inspraakreactie indienen tegen het plan.
BJZ.nu Bestemmingsplannen
62
“Bufferwoningen Locatie Kwadijk 2015” Voorontwerp
BIJLAGEN BIJ DE TOELICHTING Bijlage 1:
Planstudie Land van Kwadijk
Bijlage 2:
Onderbouwing Nut en Noodzaak Land van Kwadijk
Bijlage 3:
Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4:
Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 5:
Quickscan natuurwaardenonderzoek
Bijlage 6:
Archeologisch bureau-onderzoek
Bijlage 7:
Watertoets
BJZ.nu Bestemmingsplannen
63