NEDERLANDS JURISTENBLAD
VOORKEURSBELEID VOOR TOPVROUWEN • De papieren muur: proces-verbaal soms onbetrouwbaar
• De procureur-generaal bij de Hoge Raad en artikel 80a RO in strafzaken P. 167-238 JAARGANG 90 23 JANUARI 2015
10311886
3
ZHJHQVVXFFHVYHUOHQJG Wanneer u vóór 1 april 2015 voor Kleos kiest, krijgt u een
iPad mini cadeau. Bekijk de actievoorwaarden op kluwer.nl/kleos/ontdek
Al uw kantoorzaken, altijd geregeld
Kleos is gebruiksvriendelijke online software voor de slimme advocaat. Denk hierbij aan uw dossier- en relatiebeheer, tijdschrijven, declareren en rapporteren. En met de handige iPad App regelt u alle dagelijkse kantoorzaken waar en wanneer u maar wilt!
Kleos
De belangrijkste voordelen: • Overzichtelijk en gebruiksvriendelijk • Alles-in-één, geen extra kosten • Gemakkelijk overstappen • Professionele service en trainingen
www.kluwer.nl/kleos/ontdek
Inhoud
169
Prof. mr. T. Hartlief Flexibele arbeidsverhoudingen, rigide verhaal?
Wetenschap 146
Mr. E. Cremers-Hartman Dr. mr. P.A.T. Oden Voorkeursbeleid voor topvrouwen
Wetenschap 147
Mr. dr. M. Walsch R. Kranendonk MSc Prof. dr. J.W. de Keijser Prof. dr. H. Elffers Dr. M.L. Komter M. de Boer De papieren muur Proces-verbaal maakt bewijsvoering soms onbetrouwbaar
170
Schadeverzekeraars kunnen VOORKEURSBELEID VOOR TOPVROUWEN
op een COLLEGA-
• De papieren muur: proces-verbaal soms onbetrouwbaar
• De procureur-generaal bij de Hoge
werknemer maar WÉL op
Raad en artikel 80a RO in strafzaken P. 167-238 JAARGANG 90 23 JANUARI 2015
3
een UITZENDKRACHT 179
of ZZP-er, zelfs wanneer wel degelijk sprake is van DUURZAAMHEID van de verhoudingen Pagina 169
Focus 148
185
Rubrieken 149-180 Rechtspraak 181 Boeken 182-192 Tijdschriften 193-197 Wetgeving 198-200 Nieuws 201 Universitair nieuws 202 Personalia 203 Agenda
190 216 217 225 232 234 235 237
Mr. dr. J.S. Nan De procureur-generaal bij de Hoge Raad en artikel 80a RO in strafzaken
Bij de ontwikkeling van MAATREGELEN die tot doel hebben de toename van het aantal VROUWEN in TOPFUNCTIES, dient rekening te worden gehouden met UITSLUITINGSMECHANISMEN
Pagina 172
Het verdient AANBEVELING om op grotere schaal gebruik te maken van BEELD en GELUID, onder meer door het beschikbaar stellen van opnamen van VERHOREN aan de procesdeelnemers
Pagina 184
De RECHTSPRAKTIJK zou er meer bij GEBAAT zijn als het PARKET de moeite zou blijven nemen om ook in FLUTZAKEN in een korte CONCLUSIE c.q. standpunt – ter lering (ende vermaeck?) – zijn visie op de zaak te geven
Pagina 189 Omslag: © Neil Webb / Alamy
NEDERLANDS JURISTENBLAD
GEEN VERHAAL nemen
10311886
Vooraf 145
De CRVB oordeelt dat boetes NIET HOGER mogen zijn dan de BOETES die de rechter kan opleggen bij STRAFRECHTELIJKE Pagina 227 vervolging
In een groot aantal zaken (meer dan 16.000) wordt een STRAFBESCHIKKING uitgevaardigd ZONDER dat wordt BEOORDEELD of er sprake is van voldoende Pagina 232 BEWIJS
Het WETSVOORSTEL stoelt op de gedachte dat burgers MONDIGER zijn geworden maar RECHTERS zien juist veel mensen die NIET voor zichzelf kunnen OPKOMEN
Pagina 233
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma,
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Coen Drion (vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins,
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Taru Spronken, Peter J. Wattel
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (socialeze-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
kerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Adjunct-secretaris Berber Goris
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgever Simon van der Linde
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 310 (incl. btw.).
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
btw), extra gebruiker € 100 (excl. btw). Combinatieabon-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
nement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 340 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 100 (excl. btw). Bij
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,50. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
Verzekerd van verdieping 5 nieuwe delen en drukken In de Asser-serie www.kluwer.nl/asser De Asser-serie is de onmisbare kennisbron van civielrechtelijk Nederland en biedt sinds jaar en dag toonaangevend commentaar op het burgerlijk recht. Op papier en online. Wilt u zich écht verdiepen in het civiel recht, dan kunt u niet om de Asser-serie heen. Asser 2-I* De rechtspersoon prof. mr. M.J. Kroeze 9e druk, ca. 1.000 pagina’s, € 189,- (incl. btw) Verschijningsdatum 30 december 2014 Asser 7-X Onbenoemde overeenkomsten mr. I.S.J. Houben 1e druk, ca. 350 pagina’s, € 69,- (incl. btw) Verschijningsdatum 31 januari 2015 Asser Algemeen deel **** prof. mr. J.B.M. Vranken 1e druk, 292 pagina’s, € 69,- (incl. btw)
Asser 10-III Internationaal vermogensrecht prof. mr. X.E. Kramer, prof. mr. H.L.E. Verhagen 1e druk, ca. 1.000 pagina’s, € 175,- (incl. btw) Verschijningsdatum 23 december 2014 Asser 7-IV Opdracht, incl. de geneeskundige behandelingsovereenkomst en de reisovereenkomst prof. mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai 2e druk, 504 pagina’s, € 95,- (incl. btw) Meer informatie of bestellen? Ga naar www.kluwer.nl/asser
Vooraf
145
Flexibele arbeidsverhoudingen, rigide verhaal?
3
Inlening, inhuren van zzp-ers, payrolling. Meer dan ooit worden werkzaamheden op flexibele basis verricht. Steeds vaker rijst de vraag of regels die ooit voor klassieke arbeidsrelaties zijn geschreven ook kunnen worden toegepast op deze moderne verhoudingen. Soms creëert de wetgever een basis voor toepassing van regels voor formeel werkgeverschap op gevallen die daar buiten liggen. Mooi voorbeeld is art. 7:658 lid 4 BW dat toepassing van de regels van werkgeversaansprakelijkheid voor arbeidsongevallen in de verhouding tussen materiële werkgever en ingeleende werknemer mogelijk maakt en zo nodig zelfs op de relatie tussen opdrachtgever en kleine zelfstandige (NJ 2014/414 Davelaar/Allspan). Door regels met betrekking tot formele arbeidscontracten toe te passen op materiële werkgevers en werknemers doet het systeem recht aan de veranderde werkelijkheid. Dat lijkt ook het recept voor het volgende geval (RvdW 2015/5 Anderzorg/Veenstra en London Verzekeringen). Bij een eenzijdig auto-ongeluk loopt inzittende Stefansson letsel op. Net als bestuurder Veenstra werkt het slachtoffer bij een bestratingsbedrijf: Stefansson krachtens arbeidsovereenkomst, terwijl Veenstra is ingeleend via een uitzendbureau. Wanneer zorgverzekeraar Anderzorg als gesubrogeerde verzekeraar ex art. 7:962 jo. 6:162 verhaal zoekt op bestuurder Veenstra, krijgt zij art. 7:962 lid 3 BW tegengeworpen: ‘De verzekeraar krijgt geen vordering op de verzekeringnemer, een mede-verzekerde, de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of de geregistreerde partner van een verzekerde, (…), of op degene die in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde. … ’ Zo voorkomt de wetgever verhaal op personen van wie mag worden aangenomen dat de verzekering mede in hun belang is gesloten, voor zover zij al niet uitdrukkelijk zijn meeverzekerd. Hun relatie met verzekeringnemer/ verzekerde vloeit voort uit het familierecht, een arbeidsverhouding of woonsituatie en is van duurzame aard. Verhaal zou deze relatie kunnen verstoren. Voor de wetgever weegt, om bij ons geval te blijven, zwaarder dat de ‘arbeidsrust’ wordt bewaard, dan dat de ‘dader’ de volledige rekening voor zijn gedrag gepresenteerd krijgt. Geldt deze verhaalsbeperking, ook wel collegaverweer genoemd, nu ook ten voordele van ‘materiële’ werknemers als Veenstra? Het hof meent van wel. De arbeidsverhoudingen kunnen ook verstoord raken door een verhaalzoekende verzekeraar wanneer de collega op wie verhaal wordt gezocht, slechts is ingeleend. Daarbij komt dat ook de toepassing van bepalingen als art. 6:107a (loonverhaal), 6:170 (aansprakelijkheid voor werknemers) en 7:658 BW (aansprakelijkheid voor arbeidsongevallen) niet tot formele werknemers beperkt is. Het hof is niet bang voor moeilijke hanteerbaarheid van de regresbeperking, mede omdat inmiddels in ander verband het materiele werkgeverschap leidend is geworden, zonder dat dit noemenswaardig afbreuk heeft gedaan aan de hanteerbaarheid van de systematiek. De Hoge Raad gooit het echter over een andere boeg. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van art. 7:962 lid 3 haalt hij dat de wetgever wel degelijk een formeel-juridisch begrip voor ogen stond, nu dit scherp is omlijnd en
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
ziet op relaties die in het algemeen duurzaam zijn. Het als ‘werknemer’ aanmerken van ingeleend personeel past niet bij de strekking van art. 7:962 lid 3, nu ondernemingen kiezen voor inlenen van personeel of inschakelen van zzp’ers, omdat zij juist geen duurzame relatie willen aangaan. Dergelijke gevallen kunnen daarom voor de toepassing van art. 7:962 lid 3 niet op één lijn worden gesteld met de klassieke arbeidsverhouding. Dat een ruime, ‘materiële’ uitleg wel op verwante terreinen plaatsvindt, overtuigt de Raad evenmin. Daarbij geeft hij aan dat art. 6:107a, 6:170 en 7:658 een andere achtergrond hebben dan art. 7:962 lid 3. Zij regelen vanuit een oogpunt van werknemersbescherming de aansprakelijkheid van de werkgever voor ongevallen van zijn personeel en bij schade van derden de onderlinge draagplicht tussen werkgever en werknemer. Art.7:962 lid 3 betreft de verhouding tussen enerzijds de verzekeraar van de benadeelde en anderzijds degene die deze schade heeft veroorzaakt, en beoogt niet de bescherming van de vermogenspositie van degene op wie verhaal zou kunnen worden genomen. De conclusie is duidelijk: schadeverzekeraars kunnen geen verhaal nemen op een collega-werknemer maar wél op een uitzendkracht of zzp-er, zelfs wanneer in concreto wel degelijk van (een zekere) duurzaamheid van de verhoudingen sprake is. En dat is tegenwoordig niet denkbeeldig. Hof en Hoge Raad kiezen totaal verschillende standpunten. Tegen dat van het hof pleit dat bij materieel werknemerschap duurzaamheid veelal ontbreekt, zodat het kernargument dat de verhoudingen bij verhaal verstoord zouden kunnen raken dan niet opgaat. Tegen het even radicale standpunt van de Hoge Raad pleit dat dit risico in incidentele gevallen wel degelijk bestaat. Een middenweg, waarin het aankomt op beoordeling van het specifieke geval, wil de Raad kennelijk uit vrees voor een moeilijk hanteerbare regresregeling niet bewandelen. En dat terwijl hij bij de regelmatig opkomende vraag of een zzp-er zijn opdrachtgever ex art. 7:658 lid 4 kan aanspreken zelf een sterk casuïstische benadering heeft gekozen. Is eenvoudige hanteerbaarheid van regresregelingen werkelijk doorslaggevend? Hier gooit de Hoge Raad de problematiek in een obiter dictum uiteindelijk over de schutting: de wetgever buigt zich maar over de vraag of de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt uitbreiding van het subrogatieverbod wenselijk maken. De schoonheidsprijs verdient dit niet. De kans dat de wetgever hierin energie gaat steken, is klein. Dat de wetgever bij heroverweging van art. 7:962 lid 3 inderdaad zou kiezen voor uitbreiding van het subrogatieverbod naar bepaalde vormen van materieel werknemerschap, is echter aannemelijk, alleen al omdat in andere regresregelingen (in WAO, WIA, ANW bijvoorbeeld) het collegaverweer reeds ‘moderner’ is ingericht. Dat betekent in de huidige uitleg van de Hoge Raad dat bij een door een ingeleende werknemer veroorzaakt ongeval dat aanleiding geeft tot uitkeringen aan slachtoffer door zorgverzekeraar en andere uitkeringsinstanties, de zorgverzekeraar wél regres kan nemen op de veroorzaker, doch die andere instanties niet. Had de Hoge Raad dat niet beter (zelf) voorkomen? Ton Hartlief
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
169
146
Wetenschap
Voorkeursbeleid voor topvrouwen Eva Cremers & Petra Oden1
De ondervertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties in Nederland en veel andere EU-lidstaten is groot. Mede door negatieve seksestereotypering stromen vrouwen moeilijk door naar de (sub-)top van bedrijven. Arbeidsorganisaties staan voor de vraag welke maatregelen ze kunnen treffen om de streefcijfers te halen die ze zelf hebben gesteld of die in wetgeving zijn opgelegd. Is het reserveren van functies voor vrouwen een juridisch toelaatbare vorm van voorkeursbeleid? Of stuit dit zondermeer af op de Kalanke-norm van het Hof van Justitie van de EU? In deze bijdrage bespreken de auteurs de mogelijkheden voor werkgevers om zwaardere vormen van voorkeursbeleid toe te passen. Bij de vraag naar de juridische toelaatbaarheid betrekken zij inzichten die zijn verkregen uit sociaalwetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van seksestereotypering en andere uitsluitingsmechanismen.
1. Inleiding Sinds 2008 ondertekenden ruim 200 arbeidsorganisaties in Nederland het Charter Talent naar de top (Charter). Deze bedrijven conformeren zich daarmee aan meetbare doelstellingen om meer vrouwen in de (sub-) top van hun organisatie te benoemen. Met hun ondertekening zijn deze bedrijven ook juridisch gebonden aan de gedane toezeggingen.2 Omdat het aantal vrouwen in topfuncties slechts langzaam toeneemt, zijn sommige organisaties geneigd tijdelijk forsere maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door functies voor vrouwen te reserveren. De Charter-ondertekenaars Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en de Technische Universiteit Delft (TU Delft) zijn hiervan voorbeelden. Zij kozen voor dit voorkeursbeleid omdat ze een samenhang zagen tussen de achterstandspositie van vrouwen en uitsluitingsmechanismen. In 2011 oordeelde de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) dat het voorkeursbeleid van de RUG in strijd is met het discriminatieverbod. De jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) speelde daarbij een belangrijke rol. Sinds het Kalanke-arrest uit 1995 geldt de regel dat zwaardere vormen van voorkeursbeleid voor vrouwen zoals een benoeming bij voldoende geschiktheid of het reserveren van functies voor vrouwen, niet geoorloofd zijn omdat dit discriminatie van individuele mannen zou betekenen. In 2012 achtte het College voor de Rechten van de Mens (CRM) − de rechtsopvolger van de CGB − de voorkeursmaatregel van de TU Delft wel geoorloofd. Het CRM week in dit oordeel gemotiveerd af
170
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
van de Kalanke-jurisprudentie en betrok daarbij de aanscherping van de EU-regelgeving betreffende voorkeursbeleid voor vrouwen.3 Arbeidsorganisaties moeten weten welke maatregelen juridisch toelaatbaar zijn. Dat geldt voor de bedrijven die het Charter ondertekenen maar bijvoorbeeld ook voor de vennootschappen die onder de streefcijferregeling van artikel 2:166 en 2:276 BW vallen. Hierin is bepaald dat in het bestuur en de raad van commissarissen van NV’s en BV’s ten minste 30% vrouwen moet worden benoemd.4 Daarnaast heeft de Europese Commissie een conceptrichtlijn in petto die in november 2013 is goedgekeurd door het Europees Parlement. Deze richtlijn verplicht beursgenoteerde ondernemingen tot voorkeursbeleid tot het streefcijfer van 40 % vrouwelijke bestuurders is gehaald. Daarbij is de Kalanke-norm wel als voorwaarde verwoord.5 De ondervertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties is op dit moment in Nederland en andere EUlidstaten dusdanig groot dat het feitelijk onmogelijk is om deze streefcijfers te kunnen halen zonder tot straffere maatregelen over te gaan. Arbeidsorganisaties zitten daarmee in een spagaat. In dit artikel bespreken wij de mogelijkheden die werkgevers hebben om zwaardere vormen van voorkeursbeleid toe te passen. Voordat we de juridische aspecten van voorkeursbeleid bespreken, geven wij inzicht in cijfermatige gegevens over de positie van vrouwen en bespreken wij sociaal-wetenschappelijk onderzoek over de gevolgen van seksestereotypering en andere uitsluitingsmechanismen.
2. Positie van vrouwen op arbeidsmarkt en binnen arbeidsorganisaties In de afgelopen 30 jaar steeg het aantal vrouwen op de Nederlandse arbeidsmarkt aanzienlijk. Het aandeel vrouwen dat zich aanbiedt op de arbeidsmarkt steeg van 34% in 1985 naar 68% en deze bruto-arbeidsparticipatie, dat wil zeggen het aandeel werkzame en werkloze vrouwen in de beroepsbevolking afgezet tegen de totale populatie van 15 tot 65-jarigen, zal de komende jaren blijven stijgen.6 De Emancipatiemonitor 2014 laat zien dat het aantal uren dat vrouwen werken toeneemt.7 Van de universitair opgeleide werkzame vrouwen had in 2013 45% een voltijdbaan. In 2013 had van de vrouwen van 25 tot 65 jaar 32% een opleidingsniveau op tenminste het niveau van het hoger onderwijs; bij mannen was dit 34%. Jaarlijks stromen relatief meer vrouwen dan mannen het wetenschappelijk onderwijs in. Vrouwen zijn vooral werkzaam in de gezondheidszorg (80%) en het onderwijs (62%) en zijn ondervertegenwoordigd in het bedrijfsleven (31%). Managementfuncties werden in 2011 in de gezondheidszorg voor 58% door vrouwen bezet; in het onderwijs was dat 37% en in het particuliere bedrijfsleven 15%. Uit diverse gegevens blijkt dat het gemiddelde percentage vrouwen aan de top van organisaties rond de 10% schommelt.8 Het percentage vrouwen in topfuncties bij de Charter-ondertekenaars groeide van gemiddeld 14,7% in 2008 naar 18,6% in 2012.9 Bij beursgenoteerde ondernemingen waren in 2014 van de 658 bestuurders en commissarissen 99 personen van het vrouwelijk geslacht.10 Van de 87 beursgenoteerde bedrijven voldeed slechts één bedrijf bijna aan het streefcijfer van 30%. Als het percentage vrouwen in de top in dit tempo doorgroeit, duurt het tot 2033 voor 30% van de topfunctionarissen vrouw is. Om vrouwen te kunnen benoemen in topfuncties is het noodzakelijk dat er voldoende aanbod is in de echelons daaronder. Het aandeel vrouwen in het eerste echelon onder de raden van bestuur is 20%, in het tweede echelon 25%.11 Voor dit moment is dit qua omvang een voldoende gekwalificeerd aanbod voor de topfuncties,
Als het percentage vrouwen in de top in dit tempo doorgroeit, duurt het tot 2033 voor 30% van de topfunctionarissen vrouw is maar deze percentages rechtvaardigen wel een voorkeursbeleid voor de subtop. Het is ook interessant om de cijfermatige gegevens van vrouwen in de wetenschap te bezien. Uit de Monitor Vrouwelijke Hoogleraren 2012 blijkt dat in 2011 de functie van promovendus door 44,7% vrouwen werd vervuld, van de universitair docenten was 33,2% een vrouw en van de universitair hoofddocenten (uhd’s) 21,5%. Het percentage vrouwelijke hoogleraren steeg van 3,4% in 1990 naar 14,8% in 2011.12 Gemiddeld stijgt het percentage vrouwelijke hoogleraren met 0,7 procentpunt per jaar. De binnen de EU vastgestelde Lissabon-doelstelling van 25% vrouwelijke hoogleraren in 2010 heeft Nederland niet gehaald.
3. Oorzaken ondervertegenwoordiging De toelichting op de EU-concept-richtlijn noemt stereotype opvattingen bij werving/selectie en bevordering, een door mannen gedomineerde bedrijfscultuur en weinig transparante benoemingsprocedures als factoren die mede oorzaak zijn van de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de besturen van beursgenoteerde bedrijven.13 Deze analyse wordt bevestigd door sociaal-wetenschappelijk onderzoek, zoals onder meer blijkt uit een literatuuronderzoek van het CRM. Negatieve stereotypering van niet-dominante groepen leidt tot discriminatie en uitsluiting bij de toegang tot en doorstroming binnen arbeidsorganisaties. Vrouwen ondervinden hiervan vooral nadeel bij hogere functies en in sectoren waar van oudsher vooral mannen werken.14 Begin jaren negentig bleek al uit onderzoek van Oden dat uitsluitingsmechanismen een doorslaggevende rol kun-
10. M. Lückerath-Rovers, The Dutch Fema-
Auteurs
arresten en oordelen zijn daar opgenomen.
arbeidsparticipatie in Nederland sinds
1. Mr. E. Cremers-Hartman is zelfstandig
4. Uit een brief van Minister Bussemaker
1970’, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstuk-
le Board Index 2014, Tias, 2014, p. 7.
arbeidsrechtelijk onderzoeker te Leiden;
(Emancipatie) blijkt dat de resultaten
ken, 2009 (25) 3, p. 313; UWV Arbeids-
11. A. Merens & H. Bierings, ‘Topfuncties’,
dr. mr. P.A.T. Oden is lector Juridische
teleurstellend zijn: Kamerstukken II
marktprognose 2013-2014. Met een door-
Emancipatiemonitor 2014, p. 118.
aspecten van de arbeidsmarkt, Hanzehoge-
2014/15, 30420, 209; Bussemaker heeft in
kijk naar 2018, www.uwv.nl, p.18.
12. Monitor Vrouwelijke Hoogleraren
school Groningen; de auteurs bedanken dr.
december 2014 in de media toegezegd
7. A. Merens & M. van de Brakel, Emanci-
2012, http://www.stichtingdebeauvoir.nl/
M. van den Brink, verbonden aan het SIM,
samen met VNO-NCW een database aan
patiemonitor 2014, SCP en CBS, Den Haag
monitor/.
departement Rechtsgeleerdheid Universiteit
te leggen van vrouwen die een topfunctie
2014.
13. COM (2012) 614, p 4.
Utrecht voor haar kritische commentaar op
kunnen bekleden om daarmee de invoering
8. SER-advies 14/03 Discriminatie werkt
14. CRM, De juiste persoon op de juiste
een eerdere versie van dit artikel.
van een quotum te voorkomen.
niet, p. 90-93; SEOR Erasmus School of
plaats. De rol van stereotypering bij de
5. COM (2012) 614 en 615; zie E. Cre-
Economics, Nulmeting wettelijke streefcij-
toegang tot de arbeidsmarkt, juli 2013, bijv.
Noten
mers-Hartman & A. Eleveld, ‘Meer vrou-
fers vrouwen in de top, Rotterdam, 2012.
p. 17-20; zie ook: CRM Advies aan de SER
2. Vergelijk A.G. Castermans, De
wen aan de top in de vennootschap’, TRA
9. B. Pouwels & W. Hendrikse, ‘“Het zingt
over discriminatie op de arbeidsmarkt,
afdwingbare voorkeur voor diversiteit,
2014, afl. 1, p. 16-20, met een vergelij-
rond”. Succes door aanbod en kwaliteit
januari 2014.
Utrecht: CGB 2010; www.mensenrechten.
king van de Nederlandse en de Europese
van vrouwen.’ Monitor Talent naar de Top
nl/publicaties.
regeling.
2012, Zeist: SCP 2013, p. 7; www.
3. De jurisprudentie uit deze alinea wordt
6. L. Kösters, P. den Boer & B. Lodder,
talentnaardetop.nl; www.vandoornehuis-
besproken in par. 6; de vindplaatsen van
‘CBS-berichten: Veranderingen in de
kes.eu.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
171
Wetenschap
nen spelen bij benoemingsprocedures voor managementfuncties: door de ‘macht van de vanzelfsprekendheid’15 stelden mannen zich beschikbaar en werden zij geselecteerd, en trokken vrouwen zich terug. Vrouwen werden pas benoemd als ze de enige kandidaat waren en niet vergeleken hoefden te worden met mannelijke kandidaten.16 Wennerås en Wold toonden in 1997 aan dat vrouwen 2,5 keer productiever moesten zijn dan de gemiddelde mannelijke kandidaat om gelijk gekwalificeerd te worden geacht.17 Op basis van verschillende metingen lieten zij zien dat alleen de meest productieve vrouwelijke kandidaten gelijk gekwalificeerd werden geacht als de minst scorende mannen. Recenter onderzoek naar benoemingsprocedures van hoogleraren van Van den Brink laat zien dat ook daar uitsluitingsmechanismen een rol spelen.18 Zij toonde aan dat meer mannen dan vrouwen worden voorgedragen voor benoeming ondanks voldoende gekwalificeerd vrouwelijk aanbod. Dit wordt onder andere veroorzaakt door het ‘similar-to-me effect’, waarbij mensen kandidaten selecteren die op hen lijken.19 Vrouwen worden sneller over het hoofd gezien en minder vanzelfsprekend voorgedragen. Van den Brink concludeert dat geen sprake is van een bewuste uitsluiting van vrouwen.
Vrouwen moeten op een veel hoger niveau presteren dan mannen willen ze gelijk gekwalificeerd worden geacht als mannen
ties. Om voorkeursbeleid controleerbaar te maken kunnen arbeidsorganisaties op basis van het relevante aanbod op de arbeidsmarkt de wenselijke man/vrouw-verhoudingen in hun arbeidsorganisatie bepalen. De achterstand van vrouwen en de te halen streefcijfers kunnen op die manier worden vastgesteld. Bij voorkeursbeleid is sprake van tijdelijke maatregelen, die worden getroffen totdat de achterstand is opgeheven. Het formuleren van voorkeursbeleid is niet voldoende om te bewerkstelligen dat het aantal vrouwen in topfuncties groeit. Van den Brink toonde aan dat de protocollen die ertoe moesten bijdragen dat meer vrouwelijke hoogleraren worden benoemd, nauwelijks werden gehanteerd.21 Oden liet zien dat het voeren van voorkeursbeleid op zichzelf uitsluitingsmechanismen niet doorbreekt. Rechtstreeks ingrijpen in de sociale processen in de werksituatie en geschikte vrouwen stimuleren zich beschikbaar te stellen voor managementfuncties, is volgens Oden de beste strategie.22 Als het management actief en rechtstreeks intervenieert in het benoemingsproces, krijgen onzichtbare uitsluitingsmechanismen veel minder kans. Uit het onderzoek van Oden blijkt ook dat uitsluitingsmechanismen doorwerken bij de uitvoering van voorkeursbeleid. De vorm ‘bij gelijke geschiktheid’ bleek in de praktijk moeilijk toepasbaar, omdat de kwaliteiten van de mannelijke kandidaten als toetssteen werden gehanteerd en de vrouwelijke kandidaten pas werden benoemd als ze over díe kwaliteiten beschikten. Wennerås & Wold toonden eveneens aan dat vrouwen op een veel hoger niveau moeten presteren dan mannen willen ze gelijk gekwalificeerd worden geacht als mannen (vergelijk par. 3). Voorkeursbeleid om vrouwen ‘bij gelijke geschiktheid’ te benoemen gaat voorbij aan de uitsluitingsmechanismen.
5. Juridisch toetsingskader voorkeursbeleid Bij de ontwikkeling en de rechtvaardiging van maatregelen die tot doel hebben het aantal vrouwen in topfuncties te laten toenemen, dient rekening te worden gehouden met uitsluitingsmechanismen.
4. Noodzakelijke maatregelen Arbeidsorganisaties kunnen verschillende maatregelen nemen om de instroom en doorstroom van vrouwen te verbeteren. Deze kunnen deel uitmaken van het algemene sociaal beleid van de onderneming, zoals een actief loopbaanbeleid met regelmatige beoordelings- en functioneringsgesprekken, opleidingsfaciliteiten en transparante wervings- en selectieprocedures. Dit algemene sociaal beleid is geen voorkeursbeleid. Het gaat om het opheffen van beperkingen waar bepaalde groepen werknemers tegenaan lopen en is in beginsel niet aan een bepaalde tijdspanne gebonden.20 Daarnaast kunnen aan vrouwen extra rechten worden toegekend om hun achterstandspositie te verminderen. In dat geval is sprake van voorkeursbeleid. Dit kan toegepast worden bij de werving en selectie voor functies, bij bevorderingen en bij arbeidsvoorwaarden. Er zijn bij benoemingen drie vormen van voorkeursbeleid mogelijk: 1. op basis van gelijke geschiktheid, 2. op basis van voldoende geschiktheid, 3. middels het reserveren van func-
172
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Voor de juridische beoordeling van voorkeursbeleid voor vrouwen is het beginsel van gelijke behandeling en nondiscriminatie het vertrekpunt. Voor sekseonderscheid bij de arbeid is dit uitgewerkt in de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB), in artikel 7: 646 BW en in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB). Deze wetgeving dient de implementatie van EU-richtlijnen inzake de gelijke behandeling en is tevens een uitwerking van artikel 1 Grondwet en van diverse internationale verdragen waarin het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie is vastgelegd. Van de internationale verdragen is in dit verband vooral het Vrouwenverdrag van belang omdat dit verdrag is toegespitst op het verbeteren van de positie van vrouwen. In de nationale wetgeving is voorkeursbeleid toegestaan voor drie groepen personen met een structurele achterstandspositie op de arbeidsmarkt: vrouwen, leden van etnische of culturele minderheidsgroepen, en gehandicapten en chronische zieken. Voor vrouwen bepaalt artikel 5 lid 1 WGB: ‘van het verbod van onderscheid mag worden afgeweken als daarmee wordt beoogd vrouwen in een bevoorrechte positie te plaatsen teneinde nadelen op te heffen of te verminderen en het onderscheid in een redelijke verhouding staat tot het beoogde doel’. Een vrijwel gelijkluidende formulering is te vinden in artikel 2 lid 3
© Neil Webb / Alamy
15. Het begrippenpaar is van A.E. Komter,
ter verbetering van de arbeidspositie van
science. Gender practices in the recruitment
Universiteit 2011, p. 35.
De macht van de vanzelfsprekendheid:
vrouwen bij de gemeentelijke overheid
and selection of professors in the Nether-
20. Kamerstukken II 2004/05, 28770, 11,
relaties tussen vrouwen en mannen (diss.
(diss), Wolters-Noord BV Groningen, 1993.
lands, (diss. Nijmegen) Enschede: Ipskamp
p. 6; CGB-advies/2004/10 over de con-
Leiden), ’s-Gravenhage: VUGA 1985.
17. C. Wennerås & A. Wold, Nepotism and
Drukkers 2009.
cept-Nota Voorkeursbeleid, p. 3,4.
16. P.A.T. Oden, Voorkeursbeleid op lokaal
sexism in peer-review, Nature 1997,
19. M. Van den Brink, Hoogleraarbenoe-
21. Van den Brink, 2009.
niveau, Een rechtssociologisch onderzoek
p. 341-343.
mingen in Nederland m/v. Mythen, feiten
22. Oden, 1993, p. 326.
naar de sociale werking van maatregelen
18. M. van den Brink, Behind the scenes of
en aanbevelingen, Nijmegen: Radboud
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
173
Wetenschap
AWGB. Voorkeursbeleid voor vrouwen wordt aan de WGB getoetst omdat ingevolge artikel 4 AWGB deze wet onverlet wordt gelaten door de AWGB. Gezien de formulering van artikel 5 lid 1 WGB is voorkeursbeleid voor vrouwen toegestaan als 1. dit beleid tot doel heeft nadelen op te heffen of te verminderen en 2. dit beleid evenredig is in verhouding tot het nagestreefde doel (evenredigheids- of proportionaliteitsvereiste). Deze bepaling doet al sinds 1989 vrijwel ongewijzigd dienst. Bij de uitleg van artikel 5 lid 1 WGB moeten de bepalingen over voorkeursbeleid in de EU-regelgeving en het Vrouwenverdrag uiteraard worden betrokken. Hieronder bespreken we eerst de EU-regelgeving en vervolgens het Vrouwenverdrag. Voorkeursbeleid voor vrouwen in het Unierecht Sinds mei 1999 geldt de volgende bepaling voor een toelaatbaar voorkeursbeleid: ‘Het beginsel van gelijke behandeling belet niet dat een lidstaat, om volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk te verzekeren, maatregelen handhaaft of aanneemt waarbij specifieke voordelen worden ingesteld om de uitoefening van een beroepsactiviteit door het ondervertegenwoordigde geslacht te vergemakkelijken of om nadelen in de beroepsloopbaan te voorkomen of te compenseren.’
Het uitgangspunt is niet langer ‘het bevorderen van gelijke kansen’ maar ‘het verzekeren van volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk’ Deze omschrijving is met de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam opgenomen in artikel 141 lid 4 EG-verdrag en in 2009 ongewijzigd overgenomen in artikel 157 lid 4 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Tot de invoering van artikel 141 lid 4 EG-verdrag gold artikel 2 lid 4 van Richtlijn 76/207/EEG inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en bij arbeid. Daarin was bepaald: ‘Deze richtlijn vormt geen belemmering voor maatregelen die beogen te bevorderen dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen, in het bijzonder door feitelijke ongelijkheden op te heffen welke de kansen van de vrouwen op de in artikel 1 lid 1 bedoelde gebieden nadelig beïnvloeden.’ Een belangrijk verschil tussen de beide bepalingen is dat artikel 141 lid 4 EG-verdrag ruimer is geformuleerd dan artikel 2 lid 4 van Richtlijn 76/207/EEG. Het uitgangspunt is niet langer ‘het bevorderen van gelijke kansen’ maar ‘het verzekeren van volledige gelijkheid van mannen en vrouwen in het beroepsleven in de praktijk’. Herschikkingsrichtlijn 2006/54/EG inzake de gelijke
174
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
behandeling van mannen en vrouwen, die onder andere Richtlijn 76/207/EEG heeft vervangen, verwijst in artikel 3 voor de toelaatbaarheid van positieve maatregelen naar artikel 141 lid 4 EG-verdrag. De preambule van deze richtlijn bepaalt dat de verbetering van de situatie van vrouwen in het beroepsleven voorop moet staan. Voorkeursbeleid voor vrouwen in het Vrouwenverdrag Nederland is evenals veel andere lidstaten van de EU tevens gebonden aan de verplichtingen van het Vrouwenverdrag.23 Artikel 4 lid 1 Vrouwenverdrag heeft betrekking op voorkeursbeleid en luidt: ‘Wanneer de lidstaten die partij zijn bij dit verdrag, tijdelijk bijzondere maatregelen treffen die zijn gericht op versnelling van feitelijke gelijkstelling van mannen en vrouwen, wordt dit niet beschouwd als discriminatie, als omschreven in dit Verdrag, maar het mag geenszins leiden tot handhaving van ongelijke of afzonderlijke normen; deze maatregelen dienen buiten werking te worden gesteld zodra de doelstellingen ter zake van gelijke kansen en gelijke behandeling zijn verwezenlijkt.’ CEDAW, het toezichthoudend orgaan bij het Vrouwenverdrag, heeft in 1999 de betekenis van artikel 4 lid 1 Vrouwenverdrag voor de lidstaten uitgebreid toegelicht in de Algemene Aanbeveling 25.24 Het Comité is van mening dat het Vrouwenverdrag voorkeursbeleid niet alleen toestaat maar daartoe zelfs verplicht als dit beleid noodzakelijk en geschikt is om het doel van ‘wezenlijke gelijkheid’ versneld te bereiken (overweging 24). Formele versus materiële gelijkheid Het Vrouwenverdrag gaat uit van een materiële benadering van gelijkheid en stelt het effect van de juridische gelijkheidsnorm voorop. In deze visie leidt het toekennen van dezelfde rechten aan vrouwen in een situatie van maatschappelijke ongelijkheid tot bestendiging of versterking van de feitelijke ongelijkheid. Het toekennen van dezelfde rechten betekent in dit geval discriminatie van vrouwen. Een verschil in behandeling van mannen en vrouwen kan daarom noodzakelijk zijn. Voorkeursbeleid voor vrouwen is geoorloofd als hiermee gelijkheid wordt bevorderd en onder omstandigheden kan dit beleid verplicht zijn. In het Unierecht is elke discriminatie op grond van geslacht in beginsel verboden tenzij een uitzonderingsbepaling een verschil in behandeling toestaat. Dit betekent een formele benadering van gelijkheid bij de aanname dat ieder verschil in behandeling van mannen en vrouwen ongeacht hun maatschappelijke positie discriminatie is. De vraag of daadwerkelijk sprake is van gelijke gevallen die op dezelfde manier moeten worden behandeld, komt dan niet aan de orde. Uit de toelichting op de EU-concept-richtlijn ter verbetering van de man/ vrouwverhoudingen in beursgenoteerde vennootschappen blijkt dat daar van deze formele visie op gelijkheid wordt uitgegaan.25 De uitzonderingsbepalingen van artikel 2 lid 4 van Richtlijn 76/207/EEG en artikel 157 lid 4 VWEU/141 lid 4 EG-verdrag geven aan dat wel rekening mag worden gehouden met het verschil in positie van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en binnen arbeidsorganisaties. Onder de gestelde voorwaarden wordt het discrimina-
Het Vrouwenverdrag gaat uit van een materiële benadering van gelijkheid en stelt het effect van de juridische gelijkheidsnorm voorop tieverbod niet geschonden. Uit deze bepalingen spreekt een materiële benadering van gelijkheid.
6. Jurisprudentie inzake voorkeursbeleid Jurisprudentie HvJ EG Het HvJ EG heeft in de periode 1995 tot en met 2000 in vier arresten geoordeeld over de toelaatbaarheid van voorkeursbeleid voor vrouwen bij de werving en selectie voor functies, waaronder de doorstroming.26 Het voorkeursbeleid is in de eerste drie arresten getoetst aan artikel 2 lid 4 Richtlijn 76/207/EEG en in het laatste arrest Abrahamsson aan artikel 141 lid 4 EG-verdrag. Het voorkeursbeleid in de eerste arresten betrof de periode voor inwerkingtreding van artikel 141 lid 4 en het Hof kon deze bepaling daarom buiten beschouwing laten. Voor de inhoudelijke beoordeling van voorkeursbeleid heeft dit geen verschil gemaakt. In deze reeks arresten is als hoofdregel geformuleerd dat het niet is toegestaan bij de werving en selectie voor functies aan vrouwen een absolute en onvoorwaardelijke voorrang te geven. Alle sollicitaties moeten aan een objectieve beoordeling worden onderworpen, waarbij geen voorrang aan een vrouw kan worden gegeven boven een beter gekwalificeerde man. Voorkeursbeleid bij gelijke geschiktheid acht het Hof geoorloofd onder de voorwaarde dat een zogenaamde openingsclausule wordt gehanteerd. Deze clausule houdt in dat bij de selectie ook rekening moet worden gehouden met de bijzondere persoonlijke situatie van alle sollicitanten. Een voorkeursbeleid voor vrouwen dat verder strekt, betekent een ongeoorloofde schending van het discriminatieverbod. Met de openingsclausule introduceert het Hof een subjectief element dat de uitvoering van beleid ten gunste van vrouwen onmogelijk kan maken. Bij het antwoord op de vraag of voorkeursbeleid bij werving en selectie voor functies is toegestaan, stelt het Hof het discriminatieverbod als hoofdregel voorop waarvan alleen in bijzondere gevallen mag worden afgeweken. Het Hof gaat daarbij uit van het formele perspectief op gelijkheid waarbij mannen en vrouwen worden geacht bij de deelname aan de arbeid gelijke gevallen te zijn. Een
verschil in behandeling betekent in deze visie een schending van het discriminatieverbod. In de arresten Marschall en Badeck constateert het Hof wel dat in selectieprocedures een neiging bestaat mannelijke kandidaten bij bevordering voorrang te geven boven vrouwelijke kandidaten, als gevolg van onder meer vooroordelen en stereotype ideeën over de rol en de capaciteiten van vrouwen in het arbeidsproces, zodat het feit dat twee kandidaten van verschillend geslacht gelijke kwalificaties hebben, op zich niet betekent dat zij gelijke kansen hebben.27 De geconstateerde nadelen kunnen volgens het Hof voorkeursbeleid voor vrouwen rechtvaardigen mits de regeling in elk individueel geval aan gelijk gekwalificeerde mannelijke kandidaten een objectieve beoordeling garandeert. Dit is tegenstrijdig. Het Hof signaleert dat vrouwen in de praktijk met uitsluiting te maken hebben, benoemt dit echter niet als discriminatie en stelt vervolgens een vorm van voorkeursbeleid voor waarvan uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze discriminatie bestendigt. Het probleem is dat het Hof uitsluitingsmechanismen niet als (onbewuste) discriminatie van individuele vrouwen kwalificeert. Jurisprudentie CGB en CRM Vóór 1995 oordeelde de CGB als volgt over de toelaatbaarheid van voorkeursbeleid. Arbeidsorganisaties konden bij de werving en selectie kiezen uit de meest geschikte vorm van de drie varianten van voorkeursbeleid mits zij aan drie strikte criteria voldeden.28 De zwaardere vormen van voorkeursbeleid − ‘voldoende geschiktheid’ en ‘reservering functies voor vrouwen’ − werden alleen geoorloofd geacht bij een grote mate van achterstand omdat eerst dan sprake kan zijn van proportionaliteit tussen doel en middel. Deze vaste oordelenlijn van de CGB is in een kabinetsnotitie uit 1993 geaccordeerd.29 De CGB legde de nadruk op de mogelijkheden die artikel 5 lid 1 WGB biedt en stelde een materiële benadering van gelijkheid voorop. In de periode na het Kalanke-arrest kwam geleidelijk aan een wijziging in de oordelenlijn.30 Uiteindelijk heeft de Commissie de Kalanke-jurisprudentie verwerkt in het ‘zorgvuldigheidsvereiste’ dat als vierde toetsingscriterium is gaan gelden. Dit vereiste houdt in dat bij sollicitaties en promoties een objectieve beoordeling van alle kandidaten plaats dient te vinden, waarbij rekening wordt gehouden met de mate waarin ieder van de kandidaten aan de functie-eisen voldoet. Benoeming van een kandidaat uit de voorkeursgroep kan alleen plaatsvinden bij gelijke geschiktheid.31 In 2008 neemt de CGB enige afstand tot het zorgvuldigheidsvereiste. Bij het bestrijden van achterstanden van etnische minder-
23. Trb. 1980, 146; geratificeerd bij Rijks-
EG 11 november 1997, zaak C-409/95
27. Marschall r.o. 29, 30 en Badeck r.o. 21.
overeenstemming met het Kalanke-arrest;
wet van 3 juli 1991, Stb. 1991, 335.
(Marschall), JAR 1997/264; HvJ EG 28
28. Deze criteria zijn geformuleerd in CGB 9
oordeel 98-97: reserveren van functies voor
24. Zie www.un.org/womenwatch/daw/
maart 2000, zaak C-158/97 (Badeck), JAR
juli 1990, oordeelnummer 57-90-33 en in
vrouwen niet geoorloofd bij interne wer-
cedaw/recommendations/; zie ook www.
2000/104; HvJ EG 6 juli 2000, zaak
vele latere oordelen herhaald; zie over deze
ving; oordeel 99-57: reserveren van functies
rijksoverheid.nl/minocw met trefwoord
C-407/98 (Abrahamsson), JAR 2000/194;
criteria: E. Cremers-Hartman, ‘Voorkeursbe-
voor vrouwen wel geoorloofd bij externe
Vrouwenverdrag of emancipatiebeleid.
vergelijk S.D. Burri & A. G.Veldman, ‘Gelijke
handeling van vrouwen bij werving en
werving.
25. COM (2012) 614, p. 7.
behandeling’, in: S.S.M. Peters & R.M.
selectie’, NJB 1992, p. 1006-1013.
31. Oordelen 2004-10, 2004-36 en 2004-
26. HvJ EG 17 oktober 1995, zaak
Beltzer, Inleiding Europees Arbeidsrecht,
29. Kamerstukken II 1992/93, 23022.
173 en CGB-advies/2004/10 inzake de
C-450/93 (Kalanke), JAR 1995/234; HvJ
Deventer: Kluwer 2013, p.183-185.
30. Oordeel 96-97: toetsingscriteria CGB in
conceptnota Voorkeursbehandeling.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
175
Wetenschap
De algemene gegevens over de werking van seksestereotypering bieden een eerste aanknopingspunt voor de vraag of sprake is van een vermoeden van directe discriminatie van vrouwen binnen arbeidsorganisaties heden zou in uitzonderlijke situaties ruimte moeten zijn voor zwaardere vormen van voorkeursbeleid. Het argument is dat het zorgvuldigheidsvereiste niet uit de wet voortvloeit maar op basis van casuïstiek in de rechtspraak is ontwikkeld.32 In 2011 en 2012 volgen de in de Inleiding aangehaalde oordelen over het reserveren van functies voor vrouwen door de RUG en de TU Delft. De RUG reserveerde extra budget om het aandeel van vrouwelijke hoogleraren te verhogen en bood vrouwelijke uhd’s de mogelijkheid tot een benoeming als hoogleraar op grond van een persoonsgebonden bevordering. De selectie vond plaats conform de reguliere benoemingsvereisten voor het hoogleraarschap en de universiteit bevorderde twaalf vrouwelijke uhd’s tot hoogleraar. De CGB achtte het voorkeursbeleid van de RUG ongeoorloofd omdat de situatie aan de RUG niet zo uitzonderlijk zou zijn dat van het zorgvuldigheidsvereiste kon worden afgeweken.33 De Technische Universiteit Delft reserveerde voor vrouwelijke wetenschappers tien tenure trackposities. Voor de toegang tot deze posities gold − naast de reguliere eisen − als bijkomend vereiste dat de vrouwen over specifieke leiderschapskwaliteiten moesten beschikken om tevens als rolmodel te kunnen fungeren. Het CRM achtte deze reserveringsmaatregel van de TU Delft geoorloofd.34 Het voornaamste aspect van dit oordeel is dat meer afstand is genomen van de jurisprudentie van het Hof. Het hoofdargument hiervoor is het verschil in bewoordingen van artikel 2 lid 4 Richtlijn 76/207/EEG en artikel 3 Herschikkingsrichtlijn 2006/54/EG, waarmee de focus van ‘de bevordering van gelijke kansen van mannen en vrouwen’ is verschoven naar ‘het verzekeren van volledige gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de praktijk’. Het CRM oordeelt dat dit een ruimer toetsingskader biedt dat in zeer uitzonderlijke situaties een maatregel rechtvaardigt die alleen vrouwen ten voordeel strekt. Ook wijst het CRM op het feit van algemene bekendheid dat de positie van vrouwen in de hogere regionen van het beroepsleven niet aanmerkelijk is verbeterd sinds het Hof zijn arresten wees (punt 1.36). Met dit oordeel verlaat het CRM de vrij formele benadering van gelijkheid en krijgen arbeidsorganisaties meer mogelijkheden om voorkeursbeleid te voeren. In het oordeel overweegt het CRM overigens ten onrechte dat het Hof voorkeursbeleid niet eerder aan de tekst van artikel 141 lid 4 EG-verdrag zou hebben getoetst. Veldman signaleerde al eerder dat dit niet klopt omdat die toets in Abrahamsson is verricht.35 Deze fout doet ons inziens evenwel geen afbreuk aan de redenering dat de regeling inzake voorkeursbeleid binnen het Unierecht is verruimd, dat hieruit een meer materiële benadering van gelijkheid spreekt, hetgeen betekenis moet hebben voor de beoordeling van voorkeursbeleid.
176
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
7. Enkele opmerkingen bij de beoordeling van voorkeursbeleid Hieronder volgen enkele opmerkingen bij de beoordeling van voorkeursbeleid die duidelijk maken dat er voldoende argumenten zijn om de Kalanke-norm los te laten en dat werkgevers meer ruimte kan worden geboden om een effectief voorkeursbeleid te voeren. Seksesterotypering en uitsluitingsmechanismen Seksestereotypering en andere uitsluitingsmechanismen zijn een belangrijke oorzaak van de geringere doorstromingsmogelijkheden van vrouwen (vergelijk par. 3 en par. 4). Deze mechanismen zijn te duiden als onbewuste discriminatie. In een juridische discussie over een toelaatbaar voorkeursbeleid die niet wil abstraheren van de sociale werkelijkheid, moet aan deze wetenschappelijke inzichten waarde worden toegekend. Het besproken onderzoek levert algemene gegevens op die gebruikt kunnen worden bij het beantwoorden van de vraag of en in hoeverre binnen concrete arbeidsorganisaties sprake is van discriminatie van vrouwen. Als die vraag positief wordt beantwoord, kan dit noodzaken tot een verschil in behandeling van mannen en vrouwen, door voorrang te geven aan vrouwen. Het adagium ‘gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld en ongelijke gevallen ongelijk naar rato van hun ongelijkheid’ brengt dit mee. De definitie van directe discriminatie van artikel 1 lid 1 WGB biedt ruimte voor deze benadering. Directe discriminatie is daar gedefinieerd als: ‘wanneer iemand op grond van geslacht minder gunstig wordt behandeld dan een ander in een vergelijkbare situatie wordt, is of zou worden behandeld’. Een vergelijking kan dus niet achterwege blijven en kan de noodzaak tot een verschil in behandeling duidelijk maken. De algemene gegevens over de werking van seksestereotypering bieden een eerste aanknopingspunt voor de vraag of sprake is van een vermoeden van directe discriminatie van vrouwen binnen arbeidsorganisaties. In het verleden heeft de Hoge Raad in het arrest Binderen vs. Kaya het gebruik van dergelijke gegevens geaccepteerd door aan te nemen dat geen rechtsregel zich ertegen verzet aan algemene gegevens een (zwaarwegend) vermoeden van discriminatie te ontlenen.36 Ons inziens kunnen deze algemene gegevens worden gecombineerd met gegevens over de achterstandspositie van vrouwen in specifieke functies of functiegroepen binnen arbeidsorganisaties. Dit samenstel van gegevens kan voldoende zijn voor de conclusie dat vrouwen en mannen binnen (delen van) de arbeidsorganisatie niet in een vergelijkbare situatie verkeren en dat een verschil in behandeling daarom nodig is. Voorkeursbeleid voor vrouwen kan een adequate reactie zijn die in die situatie niet leidt tot een ongeoorloofde discriminatie van mannen.
Arbeidsorganisaties moeten daarbij kunnen kiezen voor de meest effectieve vorm van voorkeursbeleid rekening houdend met de mate van achterstand van vrouwen en ook met het gegeven dat voorkeur ‘bij gelijke geschiktheid’ uitsluitingsmechanismen kan bestendigen (vergelijk par. 4). Houdbaarheid uitleg artikel 141 lid 4 EG-verdrag (thans 157 lid 4 VWEU) Het Hof heeft alleen in het arrest Abrahamsson het voorkeursbeleid getoetst aan artikel 141 lid 4 EG-verdrag; het betrof voorkeursbeleid ‘bij voldoende geschiktheid’. Gezien het verschil in bewoordingen ten opzichte van artikel 2 lid 4 Richtlijn 76/207/EEG is het opmerkelijk dat het Hof in r.o. 55 zonder enige nadere motivering volstaat met de constatering dat ‘ook al staat deze gemeenschapsbepaling het toe om specifieke voordelen toe te kennen, hieruit niet kan worden afgeleid dat daarmee de betreffende voorkeursmaatregel geoorloofd is, omdat deze hoe dan ook onevenredig is aan het nagestreefde doel’. Veldman noemde het in 2001 teleurstellend dat het Hof de lijn in eerdere jurisprudentie ongewijzigd doortrekt terwijl de Europese wetgever met de herformulering een duidelijk signaal heeft afgegeven dat doorbreking van het verbod van sekseonderscheid in de vorm van specifieke voordelen geoorloofd wordt geacht.37 Ook de CGB wees in het verleden op de tekst van artikel 141 lid 4 EG-verdrag en nam aan dat een grotere beleidsvrijheid voor de lidstaten zou ontstaan om voorkeursbeleid voor vrouwen vorm te geven.38 De Vos heeft er op gewezen dat de advocaten-generaal in de zaken Badeck en Briheche39 het Hof uitdrukkelijk hebben gevraagd zich uit te spreken over de betekenis van de hun inziens ruimere bepaling.40 Het Hof heeft dit echter achterwege gelaten. Het ontbreken van een inhoudelijke motivering vraagt om een heroverweging van de uitleg van artikel 141 lid 4 EG-verdrag. Dit klemt te meer omdat andere lidstaten binnen de Europese Unie in hun wetgeving reservering van functies voor vrouwen wel mogelijk maken.41 CGB/CRM hebben de eis van het Hof dat voorkeursbeleid voor vrouwen alleen geoorloofd is als een individuele vergelijking van mannen en vrouwen plaatsvindt, gekwalificeerd als een jurisprudentienorm die niet rechtstreeks uit de regelgeving voortvloeit. Van die norm zou daarom onder bijzondere omstandigheden kunnen worden afgeweken. Wij kunnen die redenering onderschrijven. Naast de reeds genoemde argumenten voor een inhoudelijke heroverweging, zien wij hiertoe ook aanknopingspunten in jurisprudentie van het Hof zelf en eveneens in de afstemming op het Vrouwenverdrag.
Uitzondering op fundamentele rechten: tijdelijkheid en doeltoetsing Het is de vraag waarom het Hof arbeidsorganisaties niet toestaat tijdelijk verdergaande voorkeursmaatregelen voor vrouwen te treffen, zolang het doel, zoals omschreven in preambule en artikel 3 van Herschikkingsrichtlijn 2006/54/EG, nog niet is bereikt. Een dergelijke benadering paste het Hof wel toe in het arrest Vicoplus.42 Dit arrest betrof overgangsmaatregelen waarmee werd beoogd de toestroom van grote groepen arbeidsmigranten uit onder andere Polen te voorkomen. Bij de beoordeling van deze overgangsmaatregelen, die het vrij verkeer van werknemers en van diensten beperkten, verwees het Hof naar het doel van de toetredingsakte, namelijk het voorkomen van verstoringen op de arbeidsmarkt in de lidstaat. Het Hof achtte het hier wel mogelijk om tijdelijke maatregelen toe te staan ten einde het beoogde doel te bereiken.
In de Nederlandse rechtspraktijk speelt artikel 4 lid 1 Vrouwenverdrag bij de beoordeling van voorkeursbeleid nauwelijks een rol Betekenis Vrouwenverdrag Het Vrouwenverdrag heeft een andere visie op een toelaatbaar voorkeursbeleid dan de visie die uit de Kalankejurisprudentie spreekt (vergelijk par. 5). In de Nederlandse rechtspraktijk speelt artikel 4 lid 1 Vrouwenverdrag bij de beoordeling van voorkeursbeleid echter nauwelijks een rol. Het CRM moet zich in de oordelen beperken tot een toetsing aan de gelijkebehandelingswetgeving en daarbij het Unierecht en de uitleg van het Hof betrekken vanwege het supranationale karakter van dit recht. Voorkeursbeleid wordt vrijwel niet ter beoordeling voorgelegd aan de gewone rechter; daarmee vindt in de nationale rechtspraak dus geen toetsing aan het Vrouwenverdrag plaats. Uit de Nota Voorkeursbehandeling uit 2005 blijkt dat het toenmalige kabinet van mening was dat artikel 4 lid 1 Vrouwenverdrag de lidstaten slechts de mogelijkheid biedt maatregelen te treffen die de feitelijke gelijkstelling van mannen en vrouwen bevorderen. Van een eventuele verplichting zou geen sprake zijn.43 Deze uitleg staat haaks op de uitleg die het CEDAW heeft gegeven in de Algemene Aanbeveling 25 (vergelijk par. 5). Het CEDAW heeft in commentaren op de Nederlandse rapportage
32. Oordeel 2008-81.
maat (red.), Gelijke behandeling 2012:
38. Oordeel 99-57.
die Keure 2008, p. 299-332.
33. Oordeel 2011-198, JAR 2012/78, m.nt.
Kronieken en Annotaties, Nijmegen: Wolf
39. HvJ EG 30 september 2004, zaak
41. Vergelijk M. Westerbeek, ‘Onze herse-
E.Cremers-Hartman.
Legal Publishers 2013, p. 290-295.
C-319/03, (Briheche), JAR 2004/260.
nen willen een man als baas’, Arbeidsrecht
34. Oordeel 2012-195, JAR 2013/41, m.nt.
36. HR 10 december 1982, NJ 1983/687,
40. M. de Vos, ‘Positieve actie en positieve
2014/41, p. 28.
E.Cremers-Hartman.
m.nt. EAA.
discriminatie in het Europese en Belgische
42. HvJ EU 10 februari 2011, gevoegde
35. A.G. Veldman, ‘Voorkeursbeleid en
37. A.G.Veldman, ‘De nieuwe Europese arres-
discriminatierecht’, in: S. Bayart, S. Sottiaux
zaken C-307/109-309/09 (Vicoplus).
Unierechtelijke beperkingen: over het CRM,
ten over voorkeursbeleid’, Nemesis 2001/4,
& S. van Drooghenbroeck (red.), De nieuwe
43. Kamerstukken II 2004/05, 28770, 11.
het konijn en de hoge hoed’, in: R. Holt-
p. 116-120 www.tijdschriftnemesis.nl.
federale antidiscriminatiewetten, Brugge:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
177
Wetenschap
inzake de naleving van het Vrouwenverdrag Nederland meerdere malen bekritiseerd en opgeroepen om gebruik te gaan maken van de tijdelijke speciale maatregelen waarin artikel 4 lid 1 voorziet.44 Nederland is als verdragspartij gehouden het Vrouwenverdrag na te leven en zal om die reden bij het formuleren van eisen aan voorkeursbeleid moeten zoeken naar een meer materiële invulling van het gelijkheidsconcept.
8. Meer vrouwen naar de top De ondervertegenwoordiging van vrouwen in topfuncties in Nederland en andere EU-lidstaten is groot en wordt als een steeds urgenter probleem ervaren. De cijfers laten zien dat het aanbod van gekwalificeerde vrouwen groeit. De regelgeving van lidstaten van de Europese Unie is heel divers. Landen als Frankrijk, Zweden en België hebben regelgeving die arbeidsorganisaties op straffe van zware sancties verplichten tot het treffen van maatregelen om de positie van vrouwen te verbeteren. Steeds meer arbeidsorganisaties willen zelf adequate maatregelen treffen om meer vrouwen in de top en subtop te kunnen benoemen. Deze arbeidsorganisaties weten echter niet goed waar ze aan toe zijn. Kunnen ze het oordeel van het CRM in de zaak TU Delft volgen of lopen ze daarmee een risico dat een man zich meldt met een schadeclaim? Onzes inziens zijn er voldoende steekhoudende argumenten om de Kalanke-norm los te laten en arbeidsorganisaties de ruimte te laten bij de keuze van een effectieve vorm van voorkeursbeleid voor vrouwen. Het Hof signaleert in enkele arresten weliswaar dat vrouwen in de prak-
178
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
tijk met uitsluiting te maken hebben, maar benoemt dit niet als discriminatie en staat uitsluitend een vorm van voorkeursbeleid toe waarvan uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat deze discriminatie bestendigt. In de loop der tijd is veel kennis verkregen over vaak onbewuste discriminatie binnen arbeidsorganisaties. Deze kennis moet worden betrokken bij de beoordeling van een juridisch toelaatbaar voorkeursbeleid. Artikel 5 lid 1 WGB staat voorkeursbeleid voor vrouwen toe onder de voorwaarden dat 1. dit beleid tot doel heeft nadelen op te heffen of te verminderen en 2. dit beleid evenredig is in verhouding tot het nagestreefde doel (evenredigheids- of proportionaliteitsvereiste). Deze bepaling biedt ruimte voor verschillende vormen van voorkeursbeleid mits de mate van achterstand dusdanig is dat sprake is van proportionaliteit tussen doel en middel. Binnen de grenzen die deze wetgeving stelt en op basis van adequaat cijfermateriaal over de positie van vrouwen in hun organisatie, kunnen arbeidsorganisaties die vorm van voorkeursbeleid toepassen die zij noodzakelijk achten als bijdrage aan de doelstellingen van zowel de Herschikkingsrichtlijn 2006/54/EG als het Vrouwenverdrag, namelijk een grotere gelijkheid van mannen en vrouwen binnen arbeidsorganisaties en op de arbeidsmarkt.
44. Kamerstukken II 2009/10, 30420, 154, Aanbevelingen 22-23; Kamerstukken II 2006/07, 30420, 46 en 41.
Wetenschap
147
De papieren muur Proces-verbaal maakt bewijsvoering soms onbetrouwbaar
Marijke Malsch, Robin Kranendonk, Jan de Keijser, Henk Elffers, Martha Komter, Meike de Boer1
Een kort geleden afgerond onderzoek laat zien dat processen-verbaal het verhoor zeer sterk samenvatten. Zij geven bovendien vaak een vertekend beeld van het verhoor. Dankzij opnamen van verhoren kan non-verbaal gedrag tegenwoordig worden bekeken en beluisterd. Verdachten blijken sneller schuldig te worden geacht als hun non-verbale gedrag zichtbaar is. Opnamen laten ook het gedrag van de verhoorder zien en daardoor kan het verhoor veel beter worden gecontroleerd dan vroeger het geval was. Er wordt echter in het strafproces nog te weinig gebruik gemaakt van audiovisuele middelen.
Inleiding Alle bewijs moet in zijn meest oorspronkelijke vorm op de zitting worden gepresenteerd aan de rechter, zo stelt het ‘onmiddellijkheidsbeginsel’.2 Alle personen die een verklaring over het tenlastegelegde feit kunnen afleggen, moeten dat (ook) op de zitting doen. Stukken van overtuiging moeten eveneens in hun originele vorm op de zitting aanwezig zijn, zodat de rechter ze zelf kan bekijken; foto’s van deze stukken van overtuiging zijn niet voldoende voor het bewijs, zo kan worden afgeleid uit dit onmiddellijkheidsbeginsel. In Nederland wordt het onmiddellijkheidsbeginsel op erg beperkte wijze nageleefd.3 Door de aanvaarding van de ‘de auditu’ verklaring (verklaring ‘van horen zeggen’) heeft het Nederlandse strafproces een sterk schriftelijk karakter ontwikkeld. Processen-verbaal (pv’s) van verhoor zijn de auditu verklaringen: de verbalisant heeft de verhoorde iets horen zeggen en heeft dit opgeschreven. Deze opgeschreven verklaring mag door de rechter worden gebruikt voor het bewijs.4 Papieren stukken hebben grotendeels de plaats ingenomen van getuigen en
deskundigen, en soms van verdachten, die live een verklaring afleggen op de zitting. Behalve voor de verklaring van horen zeggen geldt dit ook voor stukken van overtuiging waarvan uitsluitend via een foto of schriftelijke beschrijving op zitting kennis genomen kan worden. Denk aan schriftelijke beschrijvingen van kinderpornografisch materiaal die in de plaats komen van de afbeeldingen zelf. De aanvaarding van pv’s als bewijs laat een groot vertrouwen in verbalisanten zien, niet alleen in hun waarnemingsvermogen, maar ook in de manier waarop zij de feiten opschrijven in een proces-verbaal. Het is aan de rechter om te bepalen of en hoeveel ander bewijs nodig is naast de pv’s. De rechter is daarbij vrij in de bewijswaarde die hij wil toekennen aan bewijsmiddelen (zoals een pv), en hij is ook vrij in welke bewijsmiddelen hij selecteert voor een bewezenverklaring, zonder dat hij deze selectie hoeft te motiveren. Het is echter de vraag in hoeverre de rechter het proces-verbaal überhaupt kan toetsen, met andere woorden: weet de rechter of het pv het verhoor volledig ‘dekt’ en of er geen onjuistheden in staan, en kan hij dat nagaan?5
Auteurs
hoogleraar Criminologie bij het Instituut voor
Universiteit in Amsterdam en heeft tevens
4. In veel andere landen is het gebruik van
1. Mr. dr. M. Walsch is senior onderzoeker bij
Strafrecht en Criminologie aan de Universiteit
een bachelor in Taal & Communicatie. Zij
de auditu verklaringen voor het bewijs niet
het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit
Leiden. Prof. dr. H. Elffers is senior onderzoe-
heeft meegewerkt aan het onderzoek dat in
toegestaan: de personen die een verklaring
en Rechtshandhaving (NSCR), raadsheer-
ker bij het Nederlands Studiecentrum Crimi-
dit artikel wordt besproken.
hebben afgelegd moeten, zeker in zwaarde-
plaatsvervanger in het Hof Den Bosch en
naliteit en Rechtshandhaving en emeritus
rechter-plaatsvervanger bij de Rechtbank
hoogleraar empirisch onderzoek van de straf-
Noten
(nogmaals) een verklaring af te leggen. In
Noord-Holland. R. Kranendonk MSc heeft als
rechtspleging Vrije Universiteit Amsterdam.
2. M.J. Dubelaar, Betrouwbaar bewijs.
die landen is het strafproces dan ook minder
junior onderzoeker bij het NSCR meegewerkt
Dr. M.L. Komter is research fellow aan het
Totstandkoming en waardering van straf-
‘schriftelijk’ dan het Nederlandse strafproces.
aan onderzoeken naar processen-verbaal,
Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en
rechtelijke getuigenverklaringen in perspec-
5. M. Visser, ‘Bewijswaardering in het straf-
DNA-onderzoek en slachtofferbehoeften in
Rechtshandhaving (NSCR). M. de Boer is
tief, Deventer: Kluwer 2014.
recht: vrijheid met beperkingen’, Strafblad,
het strafproces. Prof. dr. J.W. de Keijser is
masterstudent Criminologie aan de Vrije
3. Dubelaar, 2014.
mei 2014, p. 157-161.
re zaken, ook op de zitting komen om daar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
179
Wetenschap
Het pv van verhoor blijft zelfs het centrale stuk bij de behandeling van de zaak ter zitting, en van opnamen wordt slechts incidenteel gebruik gemaakt eel) zijn vergeleken met de processen-verbaal die van diezelfde verhoren zijn gemaakt. Op deze wijze kon worden vastgesteld wat er wordt weggelaten, toegevoegd en/of gewijzigd tijdens het verbaliseren van het verhoor.7 Voordat dit onderzoek wordt besproken, wordt kort ingegaan op de rol van het dossier.
De rol van het dossier
Errors and Omissions Excepted © Peter Holt/Illustration Works/Corbis
Bemerkt de rechter het als het pv het verhoor onvolledig dan wel onjuist weergeeft? Pv’s zouden ‘de werkelijkheid’ (zoals: het verhoor van verdachten en getuigen, de aanhouding, de bevindingen van de verbalisanten, andere soorten ambtshandelingen, en de conclusies van deskundigen) adequaat en volledig moeten weergeven.6 Onvolledigheid, inaccuraatheid of suggestiviteit van pv’s kunnen het oordeel van de rechter over onder meer de schuld van de verdachte in een onjuiste richting sturen. Als het pv niet deugt, is er een probleem. Het is derhalve van groot belang dat de rechter adequate controlemogelijkheden heeft om de juistheid van het dossier te onderzoeken. Door de technologische ontwikkelingen bestaan op dit moment meer van dit soort controlemogelijkheden dan vroeger. In dit artikel wordt een recent afgerond onderzoek besproken naar de volledigheid en betrouwbaarheid van het proces-verbaal als verslaglegging van het verdachtenverhoor. Opnamen van verhoren (auditief en audiovisu-
180
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
De belangrijke rol die het schriftelijk dossier vervult in het (Nederlandse) strafproces is niet zonder risico, zo liet experimenteel onderzoek van Schünemann zien.8 Een deel van de (Duitse) rechters kreeg in dit onderzoek het dossier voorafgaand aan de zitting te lezen en een deel van de rechters niet. Rechters die het dossier hadden gelezen, veroordeelden de verdachte veel vaker dan rechters die niet het dossier hadden gelezen, terwijl de twee groepen dezelfde zaak beoordeelden. Het lezen van het dossier is derhalve van invloed op het schuldoordeel. Bovendien laat dit onderzoek zien dat het dossier vooral een belastende invloed heeft: het oordeel over de schuld steeg na het lezen ervan. Dat is op zich niet opmerkelijk omdat de officier van justitie die het dossier samenstelt meestal slechts tot een vervolging overgaat als deze van mening is dat er voldoende bewijs is voor een veroordeling. Het dossier is dan ook over het algemeen eenzijdig, in die zin dat er vooral belastend materiaal in zit. Dit betekent niet dat het dossier niet waarheidsgetrouw is. Er bestaat echter een mogelijkheid dat ontlastend materiaal er (nog) niet in zit terwijl dat wel zou moeten om een evenwichtig beeld te creëren van de zaak, en dat dit het oordeel van de rechter beïnvloedt. De gedachten en oordelen die zijn gevormd op basis van dit eenzijdige dossier werken door in de fase van de berechting van de zaak. Niet voor niets wordt genoemde studie vaak aangehaald als voorbeeld van ‘belief perseverance’, een van de mechanismen achter tunnelvisie.9
Methoden Sinds het in werking treden in 2010 van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (Aanwijzing AVR)10 worden verdachtenverhoren op grotere schaal opgenomen. De Aanwijzing gaat er echter vanuit dat een schriftelijke samenvatting van het verhoor (het pv) het belangrijkste blijft in het vervolg van het proces en niet de opname. De opname dient voornamelijk als controlemiddel en als hulpmiddel ten behoeve van de toetsbaarheid van het verhoor, zo stelt de inleiding op de Aanwijzing. Processen-verbaal blijven dus van groot belang voor de strafrechtspraktijk. Het pv van verhoor blijft zelfs het centrale stuk bij de behandeling van de zaak ter zitting, en van opnamen
wordt slechts incidenteel gebruik gemaakt, zo is gebleken uit het in dit artikel beschreven onderzoek. Als gevolg van deze Aanwijzing zijn inmiddels van veel verdachtenverhoren in zwaardere zaken zowel een schriftelijk pv als een (auditieve of audiovisuele) opname beschikbaar. Ten behoeve van het in dit artikel besproken onderzoek zijn 55 opgenomen verdachtenverhoren (45 auditief, 10 audiovisueel) onderzocht, en een deel daarvan is vergeleken met de pv’s die van deze verhoren zijn gemaakt. Onderzocht is in hoeverre het pv een volledige en accurate weergave van het verhoor geeft. Hiervoor is de lengte van het verhoor met die van het pv vergeleken, en is gekeken welke inhoudelijke informatie bij het opmaken van het pv is weggelaten, veranderd of toegevoegd. Daarnaast zijn interviews afgenomen aan rechercheurs, advocaten, officieren van justitie en rechters over de vraag hoe zij omgaan met het proces-verbaal en over de toename van beeld en geluid. Bij de interviews en de vergelijking tussen pv’s en verhoren is gebruik gemaakt van oorspronkelijk materiaal. Dat is niet het geval geweest bij het derde deel van het onderzoek, het experiment: daar is een kunstmatige situatie in het leven geroepen met als doel om onder gecontroleerde condities bepaalde effecten te onderzoeken. Een verhoor is op drie manieren aangeboden aan een groep respondenten (studenten die het vak strafrecht hadden gevolgd, van verschillende universiteiten): als audiovisuele opname, als auditieve opname, en als procesverbaal. Daarbij is gevarieerd in de hoeveelheid non-verbaal gedrag van de verdachte.11 Hiermee kon worden vastgesteld of het uitmaakt voor het oordeel over de verdachte en zijn verklaring of het verhoor via beeld, geluid of een pv wordt aangeboden, en wat de invloed is van het non-verbale gedrag van de verdachte als dit kan worden waargenomen.
Resultaten Weglating uit het pv Er zijn substantiële verschillen tussen de verhoren en de bijbehorende pv’s, vooral wat de lengte/duur en het aantal erin opgenomen vragen betreft. De onderzochte pv’s geven slechts tussen de twee en de 37 procent van de verhoren weer. Gemiddeld gaat het hierbij om ongeveer een kwart van het verhoor. In een eerdere survey gaf ruim driekwart van de rechercheurs aan ‘niets’ in te korten als zij proces-verbaal opmaken van een verdachtenverhoor, en 56 procent schatte ongeveer driekwart van het verhoor weer te geven in het pv.12 Verbalisanten lijken zich er dus niet altijd van bewust te zijn dat zij in feite heel veel weglaten als zij proces-verbaal opmaken. In pv’s die in de monoloogstijl zijn geschreven wordt (vrijwel) geen enkele van de tijdens het verhoor gestelde vragen opgenomen, maar ook bij de andere stij-
len (zoals de Vraag-Antwoordstijl) ontbreken veel van de gestelde vragen. De hoofdvragen worden meestal wél weergegeven in het pv (63%), maar van de vervolgvragen komt maar 25 procent in het pv terecht. Van alle antwoorden die tijdens de verhoren zijn gegeven (de meeste door de verdachte), komt 21 procent terug in het pv. Van alle interacties bij elkaar, wordt slechts 32 procent weergegeven in het pv. Ook confrontaties, bijvoorbeeld met belastend bewijs, of met tegenstrijdige verklaringen van de verdachte zelf, komen lang niet altijd goed uit de verf in de pv’s, of worden soms in hun geheel weggelaten. In sommige verhoren wordt druk opgebouwd om de verdachte een verklaring te laten afleggen. Die opbouw van de druk, door rechercheurs ‘omsingeling’ genoemd, kan soms een behoorlijke tijd in beslag nemen tijdens het verhoor. Toch wordt die opbouw vaak slechts in een enkel zinnetje weergegeven. De emoties die speelden en de spanning bij de verdachte blijken vaak niet uit het pv. Er zijn op dat punt belangrijke verschillen tussen pv’s en verhoren. Het is aan de hand van het pv meestal niet mogelijk om na te gaan van welke aard de druk was die werd opgebouwd, en of het wellicht om ongeoorloofde druk zou kunnen gaan. Dit vermindert de controleerbaarheid van het verhoor.
Verbalisanten lijken zich er dus niet altijd van bewust te zijn dat zij in feite heel veel weglaten als zij proces-verbaal opmaken Iets meer dan de helft van de pv’s bevat beschrijvingen van non-verbaal gedrag. Het gaat hier uitsluitend om non-verbaal gedrag van de verdachte. Non-verbaal gedrag van de verhoorder wordt buiten het pv gehouden, en daarmee eveneens mogelijke non-verbale druk die op de verdachte wordt uitgeoefend. Emoties, en de sfeer van een verhoor, komen meestal niet duidelijk tot uitdrukking in de pv’s. Toevoeging Soms wordt informatie toegevoegd aan de pv’s. Deze toevoegingen hebben meestal te maken met het juridische en formele karakter van het pv. Bij lezing van het pv lijkt het alsof de verbalisanten nadrukkelijk de cautie geven
6. M. Malsch, ‘Waardoor laat de rechter
over verdachtenverhoren’, Politie en
Kriminalitätskontrolle, Köln: Heymanns
getuigen en verdachten (2010A018; inwer-
zich overtuigen? De rol van onmiddellijk-
Wetenschap, 2015/79. Voor dit onderzoek
1983, p. 1109-1151.
kingtreding 1 september 2010).
heid bij het bewijs’, Cahiers Politiestudies,
is een subsidie verkregen van Politie en
9. Zie H.F.M. Crombag, ‘Over tunnelvisie’, in
11. Voor een volledige beschrijving van de
3, p. 263-278.
Wetenschap.
P.J. van Koppen, H. Merckelbach, M. Jelicic
methoden, zie Malsch et al., 2015.
7. Voor een volledig verslag van dit onder-
8. B. Schünemann, ‘Experimentelle Unter-
& J.W. de Keijser (red.), Reizen met mijn
12. Zie M. Malsch, J. de Keijser, M. de
zoek, zie M. Malsch, R. Kranendonk, J. de
suchungen zur Reform der Hauptbehand-
rechter: Psychologie van het recht, Deven-
Gruijter, M. Komter & H. Elffers, ‘De gevol-
Keijser, H. Elffers, M. Komter & M. de
lung in Strafsachen’, in: H.J. Kerner, H.
ter: Kluwer 2010, p. 387-399.
gen van beeld en geluid voor het proces-
Boer, ‘Kijken, luisteren, lezen. De invloed
Kurry & K. Sessar (eds.), Deutsche For-
10. Aanwijzing auditief en audiovisueel
verbaal van verdachtenverhoor’, Tijdschrift
van beeld, geluid en schrift op het oordeel
schungen zur Kriminalitätsentstehung und
registreren van verhoren van aangevers,
voor de Politie, 2012, afl. 10, p. 30-33.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
181
Wetenschap
De verklaring die op papier komt, wordt daarmee anders dan de werkelijke verklaring, niet zozeer op het punt wat daadwerkelijk is gezegd, als wel op de intentie, de sfeer, de emoties waarna de verdachte ook nog een keer bevestigt dat hij dit heeft begrepen, maar vaak gaat dit veel minder expliciet. Het voorlezen van het pv aan de verdachte aan het eind van het verhoor krijgt veel aandacht, althans dat suggereert het pv. Uit de opnamen van de verhoren blijkt echter dat dit veel minder duidelijk en expliciet gebeurt, of soms helemaal niet plaatsvindt. Soms staat er iets in het pv dat niet is voorgevallen tijdens het verhoor. Ook wordt informatie in het pv explicieter opgeschreven dan deze aan de orde is gekomen tijdens de verhoren. Hierdoor lijkt de verdachte zekerder in zijn uitspraken dan hij in werkelijkheid was. Verandering Formuleringen worden in pv’s soms veranderd. Spreektaal wordt schrijftaal en hakkelende zinnen worden omgewerkt tot beter leesbaar proza (zie Voorbeeld 1).13 Voorbeeld 1 Verhoor: V: Iemand zei uh waarom ben je weg. Ze werkte eraan mee want. In alle gedachten waarom. Ik kan het, je weet, ik ben een man ik zeg je altijd. De ene keer als je tv zit te kijken of uh dit en dat. Het werkte gewoon niet. Hebt uh heeft ze nou verstand. Is ze nou zo !dom! of. Waarom komt ze die kant en terwijl ze die kant uit kan gaan. Pv: Dat kwam omdat ze ook makkelijker werd en meewerkte. De door de verdachte gebruikte bewoordingen worden regelmatig veranderd door de verbalisant (zie Voorbeeld 2).14 Voorbeeld 2 Verhoor: V: Mm… mm…, nou ik weet bijna 100% zeker dat ik dat niet gezegd heb. P: Oké. Ik zal het ook in die bewoordingen op papier zetten. V: Mm... Pv: Ik heb in dit twistgesprek niet gedreigd Stefan dood te zullen maken. Door herformuleringen verschilt de sfeer van de pv’s van die tijdens de verhoren, en lijkt het contact tussen verdachte en verhoorder vloeiender te verlopen dan in feite het geval was. De bron van de informatie verandert daarnaast regelmatig in het pv: veel woorden die uit de mond van de verdachte lijken te komen, komen eigenlijk bij de verbalisant vandaan, althans, er heeft een herformulering tijdens het noteren in het pv plaatsgevonden.
182
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Vrijwilligheid van de afgelegde verklaring Bij lezing van pv’s wordt de indruk gewekt dat de verdachte op eigen initiatief zijn verklaring aflegt, terwijl die meestal juist door de verhoorders moet worden uitgelokt, zo blijkt uit de opnamen. De verklaring krijgt daardoor een vrijwilliger karakter dan deze in werkelijkheid heeft gehad. Verdachten lijken meewerkender en spraakzamer dan zij in werkelijkheid waren. Meestal moet flink aan een verdachte worden getrokken om een antwoord te krijgen. De drang die tijdens het verhoor op de verdachte wordt uitgeoefend om iets te zeggen, is vaak niet zichtbaar in de pv’s. Samenvattend blijkt dat de essentie van de informatie die de verdachte in het verhoor geeft in het pv is terug te vinden, maar dat het pv sterk wordt gekleurd door de verbalisant. Veel informatie wordt weggelaten. Antwoorden van de verdachte worden samengevoegd, en worden in ander taalgebruik en/of woordgebruik (dat van verbalisant) opgeschreven. Dit verandert de verklaring van de verdachte. De verklaring die op papier komt, wordt daarmee anders dan de werkelijke verklaring, niet zozeer op het punt wat daadwerkelijk is gezegd, als wel op de intentie, de sfeer, de emoties. Daarbij is de uitgeoefende druk vaak niet zichtbaar, waardoor op dit punt de verklaring oncontroleerbaar wordt. Beeld en geluid in het strafproces Het blijkt dat nog weinig gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om opnamen van verhoren te bekijken of te beluisteren. De belangrijkste reden hiervoor is dat het veel tijd kost. Wel vinden procesdeelnemers15 het van belang om opnamen achter de hand te kunnen houden, vooral om de gang van zaken tijdens het verhoor te kunnen controleren. Men wil de mogelijkheid hebben om te kunnen nagaan of de verhoorders druk uitoefenden op de verdachte, en de sfeer van het verhoor kunnen proeven. Daarvoor is het kunnen waarnemen van non-verbaal gedrag van belang. Slechts een enkele geïnterviewde procesdeelnemer denkt dat hij aan het non-verbale gedrag kan zien of de verdachte liegt.16 De naïviteit lijkt op dit punt inmiddels grotendeels te zijn verlaten, of misschien geven de geïnterviewden sociaal-wenselijke antwoorden. Opvallend is dat de (jongere, minder ervaren) studenten die meededen aan het experiment op wat grotere schaal van mening waren dat ze aan het non-verbale gedrag van de verdachte konden zien of hij loog of juist de waarheid sprak. Mogelijk heeft de kennis en ervaring van de professionele procesdeelnemers gemaakt dat zij voorzichtiger zijn geworden op dit punt. Deze bevinding geeft hoopvolle perspectieven voor het onderwijs aan toekomstige rechters en andere procesdeelnemers. Onderwijs (het doorgeven van inzichten en het bevorderen van het leren van ervaringen) kan de procesdeelnemers mogelijk behoeden
voor teveel optimisme over het kunnen inschatten van het waarheidsgehalte van verklaringen. Daarmee kunnen mogelijke fouten op dit punt worden voorkomen. Non-verbaal gedrag Uit het onderzoek bij rechtenstudenten blijkt dat als zij (bepaald) non-verbaal gedrag van de verdachte waarnemen, zij deze eerder schuldig achten. Dit effect is er echter alleen bij audiovisuele opnamen of als het non-verbale gedrag is beschreven in een proces-verbaal (‘verdachte zwijgt’, ‘verdachte friemelt’).17 Bij de auditieve opname had het non-verbale gedrag18 geen effect. Het gebruik van beeld in de strafrechtspraktijk kan derhalve risicovol zijn, evenals het lezen over non-verbaal gedrag in een pv, want mogelijk wordt de kijker/lezer door het non-verbale gedrag om de tuin geleid. Hoewel de procesdeelnemers er dus meestal niet van uitgaan dat zij aan non-verbaal gedrag kunnen zien of de verdachte de waarheid spreekt, blijken zij toch (onbewust) gevoelig te zijn voor de invloed van beeldmateriaal en de beschrijving van non-verbaal gedrag in een pv.
Het Nederlandse strafproces drijft op schriftelijke verslaglegging Conclusies en beschouwing Toen de auteurs begonnen met het hier beschreven project was op basis van eerder onderzoek reeds bekend dat pv’s verhoren niet altijd goed weergeven en dat er verschillen bestaan tussen de verbalisanten in de manier waarop zij pv opmaken. De ene verbalisant geeft vrijwel alle gestelde vragen weer en de andere vrijwel geen enkele, de ene kort het verhoor sterker in dan de andere, de ene verbalisant neemt non-verbaal gedrag op in het pv, de andere niet.19 Toch werden de onderzoekers in het huidige onderzoek verrast door de beperktheid van de weergave van verhoren in pv’s, de verschillen tussen verhoren en pv’s, en de vertekeningen die daaruit kunnen voortvloeien.
Het Nederlandse strafproces drijft op schriftelijke verslaglegging. Dat geldt niet alleen voor het pv van verdachtenverhoor door de politie, het geldt ook voor pv’s van verhoren van getuigen, van verhoren in het kabinet van de rechter-commissaris, van zittingen en van ambtshandelingen, en voor de schriftelijke deskundigenrapportages. Algemeen wordt uitgegaan van de assumptie dat deze schriftelijke verslagleggingen correct en volledig zijn. Het ter discussie stellen van een eenmaal vastgelegd pv is bovendien vrijwel onmogelijk, zeker als het door de verdachte is ondertekend.20 De onvolledigheid en (mogelijke) incorrectheid van het schriftelijke bewijs wordt (vrijwel) niet onderkend, en voor de risico’s ervan is weinig aandacht. Het hier besproken onderzoek laat zien dat de aanname dat schriftelijke pv’s een volledige en altijd correcte weergave vormen, niet klopt. Posthumus (2005) constateerde bij zijn analyse van de Schiedammer Parkmoordzaak dat de verslaglegging van de verdachtenverhoren op verschillende punten niet deugde.21 Sindsdien is er een wijziging in de stijl van verbaliseren gekomen: de beter controleerbare Vraag-Antwoordstijl is nu dominant in pv’s van verdachtenverhoren en er wordt nog maar zelden gebruik gemaakt van de monoloogstijl. Die – moeilijk controleerbare – monoloogstijl wordt echter nog steeds op grote schaal gebruikt bij de verslaglegging van andere typen verhoren, zoals verhoren in het kabinet van de rechter-commissaris en van zittingen. Ook wordt met enige regelmaat gebruik gemaakt van de zogenoemde ‘gerecontextualiseerde monoloogstijl’,22 waarbij de verhoorde, afgaande op het pv, steeds de vraag van de verhoorder herformuleert en pas daarna een antwoord geeft (‘U vraagt mij (…) Ik antwoord u’, en diverse varianten daarop). Ook deze stijl is weinig controleerbaar en vat het verhoor eveneens sterk samen, zo is uit het onderzoek gebleken.23 De Vraag-Antwoordstijl, de meest uitvoerige van de genoemde stijlen, geeft het verhoor echter eveneens beperkt weer, zo heeft het besproken onderzoek laten zien. Hoewel de overstap naar de Vraag-Antwoordstijl dus een verbetering is, blijkt ook deze stijl het verhoor nog steeds sterk samen te vatten en ook te veranderen wat de taal, de sfeer en de emoties van het verhoor betreft. De onvolledigheid en soms incorrectheid van pv’s, gecombineerd met het feit dat pv’s zelden daadwerkelijk
13. Afkomstig uit M. Malsch et al., 2015.
665-688.
door de verbalisanten (‘Ik zie dat je …’).
moord. Een rechtspsychologische recon-
14. Idem.
17. Uit de literatuur is bekend dat beeldma-
19. Zie M. Malsch, V. Haket & J.F. Nijboer,
structie, Nijmegen: Ars Aequi 2003.
15. Ten behoeve van het onderzoek zijn
teriaal (foto’s of film), bijvoorbeeld van het
‘De gevaren van het proces-verbaal’, NJB
22. Zie M.L. Komter, The interactional
zeven rechercheurs, zes officieren van justitie,
letsel van het slachtoffer, de bewijsdrempel
2008/2014, afl.41, p. 2578-2582; M. Mal-
antecedents of “recontextualisation phra-
vijf rechters en zes advocaten geïnterviewd.
kan doen verlagen en de toegekende scha-
sch, J.W. de Keijser, P.R. Kranendonk & M.
ses” in police records of suspect interroga-
16. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen
devergoedingen kan verhogen. Voor over-
de Gruijter, ‘Het verhoor op schrift of op
tions, paper presented at the International
denken dat zij aan iemands gedrag kunnen
zichten van deze literatuur, zie M.J. Dube-
band? De gevolgen van het ‘verbaliseren’
Conference on Conversation Analysis
zien of iemand liegt, terwijl er geen eendui-
laar & G.N.G. Vanderveen, ‘Beeld en geluid
van verhoren voor het oordeel van de jurist’,
(ICCA-06), Helsinki, 2006; T.C. van Charl-
dig non-verbaal gedragspatroon is dat
in het strafproces: implicaties van de
NJB 2010/1931, afl. 37, p. 2402-2407.
dorp, From police interrogation to police
onderscheidt tussen liegen en de waarheid
opkomst van (audio)visuele technieken en
20. P.T.C. van Kampen, Papieren werkelijk-
record (diss. Amsterdam VU), Amsterdam:
spreken. Zie onder meer A. Vrij, & F.W.
materialen voor communicatie en besluit-
heid. Het zittingsproces-verbaal in strafza-
Vrije Universiteit 2011; T.C. van Charldorp,
Winkel, ‘Leugendetectie door te letten op
vorming in de strafrechtspraktijk’, NJB
ken (oratie Utrecht), 2011.
From police interrogation to police record
non-verbaal gedrag’, in: P.J. van Koppen, H.
2009/1530, afl. 30, p. 1954-1960; Malsch
21. F. Posthumus, Evaluatieonderzoek in de
(diss. Amsterdam VU ), Amsterdam: Vrije
Merckelbach, M. Jelicic & J.W. de Keijser
et al., 2015.
Schiedammer Parkmoord, Den Haag, Colle-
Universiteit 2011.
(red.), Reizen met mijn rechter: Psychologie
18. Dit non-verbale gedrag was, naast zicht-
ge van Procureurs-Generaal, (p. 110-112);
23. Malsch et al., 2015.
van het recht, Deventer: Kluwer 2010, p.
baar, ook hoorbaar. Deels werd het benoemd
P.J. van Koppen, De Schiedammer Park-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
183
Wetenschap
worden gecontroleerd24 en de rechter vrij is in de selectie en de waardering van de bewijsmiddelen zonder die uitvoerig te moeten motiveren,25 maakt dat ongemerkt fouten in het strafproces kunnen sluipen die ook in de latere fasen van het proces niet worden ontdekt. Als bijvoorbeeld een verdachte tijdens het politieverhoor een valse bekentenis aflegt, bestaat er een kans dat de onjuistheid van die bekentenis in latere fasen van het strafproces niet wordt opgemerkt. Er wordt immers veelal uitgegaan van de juistheid van het proces-verbaal en dit wordt niet verder gecontroleerd. Israëls stelde vast dat de valse bekentenis in Nederland de belangrijkste oorzaak van gerechtelijke dwalingen is.26 Ook in de Schiedammer Parkmoord werd de valsheid van de bekentenis niet onderkend. De eenzijdigheid en moeilijke controleerbaarheid van de verslaglegging in deze zaak heeft ongetwijfeld aan die onjuiste veroordeling bijgedragen. Deze zaak heeft het belang van een volledige en correcte verslaglegging van het politieverhoor laten zien. Een goede verslaglegging zou de mogelijke druk die op een – zwakke – verdachte wordt uitgeoefend, en het moment waarop een bekentenis wordt afgelegd, moeten laten zien. Dat doet een opname wel, maar een proces-verbaal meestal niet. Opnamen van verhoren maken het mogelijk de gang van zaken tijdens het verhoor te controleren. Nog niet alle verhoren worden echter opgenomen en rechters gaan nog niet op grote schaal over tot het bekijken of beluisteren van opnamen. Het tot zich nemen van beeld en geluid kost teveel tijd en daarom wordt genoegen genomen met een schriftelijke beschrijving. Het is de vraag of het verstandig is om een beschrijving (‘verbalisering’) door de politie altijd als ‘voldoende’ bewijs te beschouwen dat geen nadere controle verdient. In een zaak met duizenden afbeeldingen van kinderporno valt het te begrijpen dat rechters de plaatjes niet allemaal zelf gaan bekijken.27 Maar ook bij andere typen beelden laat de rechter het bekijken, beluisteren, beschrijven en eventueel analyseren ervan soms over aan de politie en/of deskundigen. Als een fotoconfrontatie heeft plaatsgevonden ten behoeve van een herkenning door een getuige zitten de foto’s die zijn gehanteerd niet altijd
Visuele interpretatie van beeldmateriaal wordt aan anderen overgelaten, terwijl dit soms wel nodig kan zijn om het bewijs te controleren in het dossier. Als de rechter de betrouwbaarheid en validiteit van de herkenningsprocedure wil toetsen, moeten de foto’s apart worden opgevraagd. Het is niet bekend of rechters hier (standaard) toe overgaan. Als zij dit niet doen, kunnen zij de herkenningsprocedure niet beoordelen. Iets soortgelijks is het geval bij DNA-profielen: ook deze zitten vrijwel nooit in het dossier en zij kunnen dus niet door de rechter, eventueel na advies van een deskundige, worden bekeken en geïnterpreteerd.28 Visuele interpretatie van beeldmateriaal wordt aan anderen overgelaten, terwijl dit soms wel nodig kan zijn om het bewijs te controleren. Het zou, net als bij opnamen van verhoren, vanzelfsprekender zijn als dit soort beeldmateriaal standaard in het dossier zou zitten, waarbij natuurlijk altijd de mogelijkheid blijft bestaan om deskundigen op zitting op te roepen om uitleg te geven.29 In Nederland bestaat huiver voor het daadwerkelijk gebruik van beeld en geluid, zeker bij de rechter. Het kost teveel tijd en het zit niet in het automatisme. Die huiver kan gevaarlijk zijn in het licht van de geconstateerde onvolledigheden en gebreken in de schriftelijke verslaglegging. In combinatie met andere omstandigheden kan het ongebruikt laten van opnamen van verdachtenverhoren ertoe leiden dat onjuiste bekentenissen niet worden opgemerkt.30 Het verdient derhalve aanbeveling om op grotere schaal gebruik te maken van beeld en geluid, onder meer door opnamen van verhoren beschikbaar te stellen aan de procesdeelnemers. Met de daarmee gepaard gaande controleerbaarheid valt zeker winst te boeken.31
24. Malsch et al., 2008, constateerden dat
uitsluitend aan de politie zou overlaten. Zie
gering aantal afbeeldingen.
30. Zie Van Koppen, 2003; Posthumus,
verdachten vaak hun pv niet meer doorle-
ook HR 24 juni 2014,
28. M. Malsch, M.D. Taverne, H. Elffers,
2005; Israëls, 2014.
zen voordat zij dit ondertekenen. Ze gelo-
ECLI:NL:HR:2014:1497, NJ 2014/339,
J.W. de Keijser & P.R. Kranendonk, DNA-
31. Zie E. Cape, ‘Legal advice at the inves-
ven het wel, zijn moe, of willen naar huis.
m.nt. J.M. Reijntjes. In deze zaak steunde
rapporten: makkelijker kunnen we het niet
tigative stage in England and Wales’, Straf-
Daardoor ontbreekt een belangrijk controle-
de strafoplegging mede op de uitkomst van
maken, begrijpelijker wel, Den Haag:
blad, februari 2011, p. 25-29; R. Horselen-
mechanisme voor het pv.
een in het voorbereidend onderzoek onder-
Boom/Lemma 2013.
berg & P.J. van Koppen, ‘Een opname van
25. Visser, a.w.
zochte globale steekproef uit de aangetrof-
29. Te denken valt ook aan foto’s/afbeel-
het verhoor is de verbalisants beste
26. H. Israëls, ‘De koningin van het bewijs’,
fen hoeveelheid kinderporno. De Hoge
ding van hoofd of lichaam, om aan te
vriend’, Tijdschrift voor de Politie, 2011,
Expertise en Recht, 2014, afl. 2, p. 45-46.
Raad stelt dat in verband met de wenselijk-
geven waar een kogel het slachtoffer heeft
afl. 1, p. 23-25, voor de ervaringen in
In de VS zijn, anders dan in Nederland,
heid van begrenzing van enerzijds de
geraakt en vanuit welke hoek, en wat de
andere landen met het gebruik van opna-
eenpersoonsherkenningen meestal de oor-
omvang van het voorbereidend onderzoek
risico’s waren van een dergelijke plek. Zon-
men van verhoren. Deze ervaringen zijn
zaak van rechterlijke dwalingen.
en anderzijds de omvang van het onder-
der dit type illustratief beeldmateriaal kan
overwegend positief.
27. Maar ook in deze situatie is het mis-
zoek ter terechtzitting, de steller van de
het de rechter ontbreken aan essentiële
schien niet geheel onverstandig als de rech-
tenlastelegging zich bij voorkeur zou moe-
informatie om bepaalde belangrijke beslis-
ter het oordeel over de afbeeldingen niet
ten beperken tot het beschrijven van een
singen te nemen.
184
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Focus
De procureur-generaal bij de Hoge Raad en artikel 80a RO in strafzaken Joost Nan1
In zijn conclusie van 16 december 2014 heeft de procureur-generaal bij de Hoge Raad laten weten voornemens te zijn in strafzaken geen standpunt meer in te nemen als een zaak zich naar zijn mening leent voor afdoening op de voet van artikel 80a RO.2 De tijd die daardoor vrijkomt, wil hij besteden aan zaken die voor een volledige behandeling in cassatie geschikt zijn en waarin een conclusie een duidelijke toegevoegde waarde heeft. In andere zaken lijkt een conclusie hem niet langer nodig. Hij meent dat er geen verplichting bestaat om een standpunt over de afdoening via artikel 80a RO in te nemen. De vraag is echter of het de procureur-generaal zonder wetswijziging vrijstaat in het geheel geen conclusie c.q. standpunt te nemen en of sprake is van een wenselijke stap. De auteur meent dat beide vragen uiteindelijk ontkennend moeten worden beantwoord.
1. Artikel 80a RO Artikel 80a lid 1 RO biedt de Hoge Raad sinds 1 juli 2012, naast het al bestaande artikel 81 RO, de mogelijkheid een cassatieberoep versimpeld af te doen. Het beroep kan kortweg niet-ontvankelijk worden verklaard ‘wanneer de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep instelt klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep of omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden’. Met die motivering kan de Hoge Raad dan volstaan. Het gaat dan om zaken waarin kansloze klachten naar voren zijn gebracht die niet tot cassatie zullen leiden.3 De Hoge Raad moet de procureur-generaal krachtens dat artikel wel ‘horen’, alvorens hij het cassatieberoep op die grond niet-ontvankelijk kan verklaren. Tot nu toe neemt het parket van de procureur-generaal bij de Hoge Raad hierover, conform de uitdrukkelijke wens van ons hoogste rechtscollege,4 in alle zaken een schriftelijke standpunt in.
Dat schriftelijke standpunt houdt vaak slechts een summiere verwijzing naar de zaak in en in sommige gevallen ontbreekt zelfs ieder concreet aanknopingspunt waarom het middel niet kan slagen.5
2. Een taak minder? Van de taak om in – kort gezegd – klaarblijkelijk kansloze zaken een standpunt of conclusie te nemen, ontslaat de procureur-generaal zichzelf nu stapsgewijs. Eerst komt er vanaf 1 februari 2015 nog een standpunt met een motivering die enkel is geschoeid op de leest van artikel 80a RO, dus zonder verwijzing naar kenmerken van de voorliggende zaak. Vanaf komende zomer houdt hij naar verwachting ook daarmee op en laat het parket kennelijk helemaal niet meer van zich horen in evident kansloze cassatieberoepen. De procureurgeneraal blijft naar eigen zeggen overigens wel concluderen als het parket heeft afgezien van een standpunt inzake artikel 80a RO, maar de Hoge Raad de zaak zo niet wil afdoen
Auteur
NJB 2015/166).
over de inrichting van de cassatierecht-
schaduwzijde van art. 80a RO in strafza-
1. Mr. dr. J.S. Nan is universitair docent
3. Zie hierover de moederarresten HR 11
spraak naar aanleiding van de wet tot ‘ver-
ken’, in: M.S. Groenhuijsen, T. Kooijmans &
straf(proces) aan de Erasmus Universiteit
september 2012, NJ 2013/241-244, m.nt.
sterking’ daarvan’, DD 2013/9, J. Boksem,
J.W. Ouwerkerk (red.), Roosachtig straf-
Rotterdam en (cassatie)advocaat bij Gilhuis
F.W. Bleichrodt onder HR 22 januari 2013,
‘Klaarblijkelijk onvoldoende belang. Enkele
recht (De Roos-bundel), Deventer: Kluwer
Advocaten.
NJ 2013/245. Zie ook M.J. Borgers, ‘Door-
gedachten naar aanleiding van het nieuwe
2013, p. 463-477.
pakken in cassatie’, NJB 2013/2122, J.S.
artikel 80a RO’, in: M.S. Groenhuijsen, T.
4. HR 11 september 2012, NJ 2013/241,
Noten
Nan, ‘Artikel 80a RO’, DD 2013/70, P.A.M.
Kooijmans & J.W. Ouwerkerk (red.), Roos-
m.nt. F.W. Bleichrodt, r.o. 2.6.3.
2. ECLI:NL:PHR:2014:2304 (zie de rubriek
Mevis, ‘Versterking van het ‘piep’-systeem;
achtig strafrecht (De Roos-bundel), Deven-
5. Zie hierover ook J.S. Nan, ‘Motiveren in
Rechtspraak in deze aflevering,
tijd om te ‘piepen’? Enige opmerkingen
ter: Kluwer 2013, p. 1-15 en J.S. Nan, ‘De
cassatie’, Strafblad 2013, p. 126.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
185
148
Focus
(punt 15). In het huidige wettelijke systeem is het echter zo dat in alle zaken waarin een schriftuur wordt ingediend, door de procureur-generaal een conclusie wordt genomen en ook moet worden genomen.6 Ik licht dat als volgt toe.7 De procureur-generaal is volgens artikel 111 lid 2 aanhef en onder b RO onder meer ‘belast met (…) het nemen van aan de Hoge Raad uit te brengen conclusies in de bij de wet bepaalde gevallen’. De vraag is dan in welke gevallen de wet dat dan bepaalt voor strafzaken. Het antwoord op die vraag is voor een normale cassatiezaak te lezen in artikel 439 lid 1 Sv. Die bepaling schrijft dwingend voor dat op een bepaalde (nadere) rechtsdag de procureur-generaal zijn (schriftelijke) conclusie neemt.8 Volgens het tweede lid kan hij daarvan alleen afzien als niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend.9 In zaken waarin wel tijdig een cassatieschriftuur is ingediend moet dus altijd een conclusie volgen, ook als de cassatieklachten geen behandeling rechtvaardigen. Dat mag ook in de vorm van een standpunt. De huidige praktijk laat ook zien dat het parket altijd schriftelijk een conclusie c.q. standpunt aflevert, hoe kort soms ook. Mijns inziens doet de hoorplicht van de Hoge Raad ex artikel 80a lid 1 RO (‘gehoord de procureur-generaal’), die ook gelezen kan worden als een hoorrecht van de procureur-generaal, geen afbreuk aan het takenpakket van de procureur-generaal. Van zijn hoorrecht, dat voortvloeit uit een verplichting voor de Hoge Raad, hoeft hij geen gebruik te maken, zoals in de wetsgeschiedenis aan de orde is gekomen. De procureur-generaal wijst in zijn conclusie ook op een passage waaruit dat blijkt (punt 5):10 ‘Het is belangrijk dat de procureur-generaal in de gelegenheid wordt gesteld om zijn standpunt over de zaak of de toepasselijkheid van artikel 80a Wet RO naar voren te brengen. De zinsnede ‘gehoord de procureur-generaal’ in het eerste lid strekt daartoe. Overigens brengt deze zinsnede ook mee dat de procureur-generaal kan afzien van het innemen van een standpunt; zij schept daartoe geen verplichting.’ Dat laat de wettelijke concludeerverplichting van de procureur-generaal strikt genomen onverlet. De in artikel 80a RO opgenomen hoorplicht staat in afdeling 5 van het tweede hoofdstuk van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, getiteld ‘De Hoge Raad’. Het behelst niet meer dan de plicht van de Hoge Raad om de procureurgeneraal advies te vragen alvorens artikel 80a RO toe te passen. Hij kan het parket in die gevallen dus niet volledig passeren. De taken van de procureur-generaal zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van die wet, getiteld ‘De Procureur-generaal bij de Hoge Raad’. Een van die taken houdt dus in het nemen van conclusies op de voet van artikel 439 lid 1 Sv, met een uitzondering daarop in het tweede lid. Het bepaalde in artikel 80a RO doet daar niet aan af. Het systeem zoals in de wet neergelegd laat zich mijns inziens daarom als volgt samenvatten. De Hoge Raad moet de procureur-generaal in de gelegenheid stellen zich uit te laten over een afdoening op de voet van artikel 80a RO. De procureur-generaal mag daarvan gebruik maken, maar hoeft dat niet. Laat de procureur-generaal schriftelijk van zich horen, dan is gelijk aan artikel 439 lid 1 Sv vol-
186
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
In zaken waarin wel tijdig een cassatieschriftuur is ingediend moet dus altijd een conclusie volgen, ook als de cassatieklachten geen behandeling rechtvaardigen daan. Laat hij zich over voormelde afdoening niet uit, dan moet hij concluderen. Ik geef toe dat dit niet strookt met de wetsgeschiedenis zoals hiervoor al aangegeven.
3. Voorgeschiedenis Het is opmerkelijk dat aan deze kwestie tijdens de parlementaire behandeling onvoldoende aandacht is besteed. Keulen heeft dit punt namelijk al in 2009 aangestipt, terwijl er in de consultatie- en conceptfase wel rekening mee gehouden is.11 Die voorfase wordt in de uiteindelijke wetsgeschiedenis wel genoemd. Er wordt uitdrukkelijk verwezen naar het wetsvoorstel dat in consultatie is geweest.12 Maar kennelijk – en onbegrijpelijkerwijs – is de daarin voorgestelde wettelijke aanpassing van artikel 439 lid 2 Sv niet overgenomen. Uitdrukkelijk werd in het consultatiewetsvoorstel namelijk aanpassing van artikel 439 lid 2 Sv beoogd, zodat een conclusie van de procureur-generaal ook achterwege kon blijven bij toepassing van artikel 80a RO.13 Die bepaling zou door artikel IV komen te luiden: ‘In het geval de Hoge Raad toepassing geeft aan artikel 80a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie of in het geval dat namens de verdachte niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend, kan de procureur-generaal afzien van het nemen van een conclusie.’ In het kader van het op 27 november 2008 gehouden symposium ‘Versterking van de cassatierechtspraak door de Hoge Raad’ was al een conceptwetsvoorstel opgesteld.14 Daarin kon de procureur-generaal een zaak voor afdoening via artikel 80a RO voordragen, terwijl de Hoge Raad daartoe ook zelf kon overgaan, ‘gehoord de procureur-generaal’. Van een conclusieplicht zou volgens de toelichting geen sprake zijn omdat die nodeloos verstarrend zou kunnen werken. Een aanpassing van het Wetboek van Strafvordering was wel aangekondigd, doch niet uitgewerkt. Waarom uiteindelijk een dergelijke voorziening voor artikel 439 lid 2 Sv niet is getroffen door de wetgever is mij niet duidelijk. Zoals de procureurgeneraal in zijn conclusie van 16 december 2014 terecht opmerkt, was het wel de bedoeling van de wetgever om het parket te ontslaan van zijn concludeerverplichting en bij artikel 80a RO alleen een hoorrecht in het leven te roepen. Dit om ook het parket in kansloze cassatieberoepen te ontlasten.
4. Een andere opvatting? Eerder schreef ik over deze kwestie dat het systeem naar de bedoeling van de wetgever ‘dan maar zo moeten wor-
© Jon Berkeley / Alamy
11. Zie daarover ook J.S. Nan, ‘Artikel 80a
6. Over de inhoud daarvan laat de wet zich
een breekpunt?’, Rechtsgeleerdmagazijn
NJ 2013/241.
(natuurlijk) niet uit, zodat het de procureur-
Themis 2009, p. 203. Zie ook advocaat-gene-
9. Voor het cassatieberoep tegen beschik-
RO’, DD 2013/70, par. 2.3.
generaal wel vrijstaat summierlijk te conclu-
raal Knigge in zijn conclusie voor HR 11 sep-
kingen op de voet van art. 447 Sv is dit niet
12. Kamerstukken II 2010/11, 32756, 3, p. 9.
deren in de vorm van een kort standpunt
tember 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX0146,
anders (A.J.A. Van Dorst, Cassatie in straf-
13. Te vinden via www.internetconsultatie.
over de toepassingsgereedheid van de zaak
punt 5.5.24 e.v, NJ 2013/241.
zaken, Deventer: Kluwer 2012, par. 4.8.8).
nl/geslotenconsultaties.
op de voet van art. 80a RO. Voor bepaalde
8. Zie over die dwingendheid bijvoorbeeld
10. Kamerstukken II 2010/11, 32756, 3, p.
14. Zie bijlage 1 bij N.J.H. Huls (red.), Ver-
art. 81 RO-zaken was dat ook al gebruik.
advocaat-generaal Knigge in zijn conclusie
20. In gelijke zin ook Kamerstukken II
sterking van de cassatierechtspraak door de
7. Onder meer Keulen heeft dit probleem al
voor HR 11 september 2012, ,
2010/11, 32756, 6, p. 14 en Handelingen
Hoge Raad, Den Haag: Boom Juridische
eerder onderkend, B.F. Keulen, ‘Cassatie op
ECLI:NL:PHR:2012:BX0146, punt 5.5.24,
II 28 september 2011, 5-4-43.
uitgevers 2009.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
187
Focus
De wetgever zou er daarom goed aan doen zijn bedoeling ondubbelzinnig in de wet te regelen en aan het einde van dit stuk geef ik daarvoor een aanzet
den begrepen, dat art. 80a RO een uitzondering mogelijk zou maken op de bestaande schriftelijke conclusieverplichting ex art. 111 lid 2 aanhef en onder b RO juncto art. 439 lid 1 Sv.’ Fraai noemde ik die oplossing niet.15 In par. 3 heb ik net uiteengezet dat wat mij betreft het huidige (wettelijke) systeem inhoudt dat voor het parket een plicht bestaat om in alle strafzaken waarin tijdig een schriftuur is ingediend, schriftelijk een conclusie c.q. standpunt (in) te nemen. Advocaat-generaal Knigge behandelt deze kwestie in zijn conclusie voor een van de moederarresten ook en spreekt van de mogelijke opvatting dat sprake is van een ‘beperkte afwijzing van de cassatieregeling’ met de volgende inhoud:16 ‘De rolrechter kan de zaak op de eerste rechtsdag naar de meervoudige kamer verwijzen voor de in art. 80a RO bedoelde beoordeling, mits de procureurgeneraal op die rechtsdag zijn standpunt dienaangaande al dan niet door het nemen van een conclusie kenbaar heeft gemaakt.’ Advocaat-generaal Vellinga gaat in zijn uitgebreide conclusie over artikel 80a RO nog een stap verder en meent onder verwijzing naar de wetsgeschiedenis dat, in afwijking van artikel 439 lid 1 Sv, kan worden afgezien van het nemen van een conclusie. De procureur-generaal wordt alleen gehoord.17 En van dat recht hoeft hij, zo hebben we gezien, nu eenmaal geen gebruik te maken. Dit maakt duidelijk dat ook de opvatting kan worden verdedigd dat de procureur-generaal inderdaad geen conclusie c.q. standpunt hoeft te nemen als hij van mening is dat artikel 80a RO kan worden toegepast, wat er verder zij van de tekst van de voormelde wettelijke voorschriften. Zoals gezegd is dat ook in lijn met de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever en de commissie Hammerstein uit wiens rapport artikel 80a RO is voortgekomen.18 Maar mijns inziens zou die opvatting toch op een te gespannen voet staan met de tekst van de relevante wettelijke, procedurele bepalingen zelf. De wetgever zou er daarom goed aan doen zijn bedoeling ondubbelzinnig in de wet te regelen en aan het einde van dit stuk geef ik daarvoor een aanzet.
5. Wat gebeurt er met de Borgersbrief? Tussendoor nog het volgende. Algemeen wordt aangenomen dat als op de schriftuur geen conclusie of standpunt volgt, voor de partij die de schriftuur heeft ingediend geen recht bestaat daarop te reageren (zie voor dat recht artikel 439 lid 5 Sv, de zogeheten ‘Borgersbrief’). Ook de procureurgeneraal merkt dit expliciet op in zijn conclusie (punt 14). Het afzien van een schriftelijk standpunt is volgens hem geen ‘verkapt advies’. Daarin zal hij wel gelijk hebben, waarbij ook een rol speelt dat het lastig zal zijn voor de raadsman om, bij het uitblijven van een reactie van de zijde van
188
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
het parket, zijn schriftuur nog aan te vullen.19 En uit de schriftuur moet het gewicht van en belang bij de cassatieklacht afdoende kunnen blijken, dus waarom hem een tweede kans gunnen? Maar hier kan ook anders tegenaan gekeken worden. Allereerst zou indachtig het adagium ‘wie zwijgt stemt toe’, het uitblijven van een reactie van het parket kunnen worden opgevat als een impliciet ingenomen standpunt, inhoudende instemming met toepassing van artikel 80a RO door de Hoge Raad. Bewust niet-antwoorden kan hier dan ook een vorm van antwoorden zijn. En daar komt bij dat van een raadsman (alsmede van de cassatiedesk van het Openbaar Ministerie) mag worden verwacht dat hij, uitzonderingen daargelaten, geen schriftuur indient met middelen waarvan hij weet dat deze evident via artikel 80a RO zullen worden afgeserveerd. Dat betekent dat in de meeste gevallen de partij die in cassatie klachten heeft geformuleerd, enige hoopvolle verwachting koestert (tenzij het, bijvoorbeeld, alleen om uitstel van executie zou gaan). Als de raadsman in die gevallen merkt dat het parket geen positie inneemt in de procedure, kan hij zich achter de oren krabben en het gewicht van de klacht en het belang van de rechtzoekende daarbij (nader) uiteenzetten (omdat hij de bui anders wel ziet hangen). Waarom deze procespartij geen tweede kans bieden?
6. Is het afzien van het nemen van een conclusie wenselijk? Een tweede vraag is nog of het wenselijk is dat het parket zich in kansloze zaken helemaal terugtrekt. Enerzijds laat het huidige systeem hoe dan ook de mogelijkheid aan het parket om – net als de Hoge Raad zelf – met een aan artikel 80a lid 1 of 81 lid 1 RO ontleende, korte en nietszeggende formulering te volstaan. Als hij voortaan aan de rolraadsheer laat weten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid zijn standpunt over de toepasselijkheid van artikel 80a RO te geven, geeft hij impliciet toch zijn mening en is in die zaken van een wezenlijk verschil geen sprake. Anderzijds wil het parket ook in volstrekt kansloze zaken nog wel even kort aangeven waarom het middel niet kan slagen en het cassatieberoep dus niet-ontvankelijk kan worden verklaard (of kan worden afgedaan via artikel 81 RO). Als het parket daarmee stopt, valt ook die summiere aanwijzing c.q. terechtwijzing weg. Nu de procureur-generaal zichzelf werk wil besparen, gaat het uiteindelijk toch om een aanzienlijke verandering. De gevolgen van deze nieuwe werkwijze van de procureur-generaal zijn tweeërlei. Aan de ene kant valt voor het parket dus een werkbelasting weg en kan het uitgebreide adviezen (blijven) schrijven in zaken die er werkelijk toe doen. Van die taak loopt de procureur-generaal blijkens zijn conclusie ook nadrukkelijk niet weg (punt 15). Dat is ontegenzeggelijk winst, omdat de conclusie in dat soort zaken veelal een belangrijke bron van informa-
tie is en daarin de aan de orde zijnde leerstukken nader geplaatst kunnen worden. Maar aan de andere kant wordt zo het leermoment voor de rechtspraktijk in veel zaken wel stukken minder. De procureur-generaal meent dat in de evident kansloze zaken een conclusie niet nodig lijkt te zijn (punt 12): ‘Het gaat hier immers om de niet moeilijke vraag of de aangevoerde middelen klaar-
De nieuwe koers van de procureurgeneraal – indien juridisch al houdbaar – moet niet worden toegejuicht
schriftuur in waarop in veel gevallen door het parket in het geheel niet wordt gereageerd en door de Hoge Raad slechts met het oordeel ‘dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden.’21 De verdachte zal daarbij niet het gevoel krijgen dat er in cassatie echt naar hem geluisterd is, ondanks dat wel sprake is van een inhoudelijk oordeel van de Hoge Raad over de zaak (het ego van zijn raadsman laat ik in die gevallen dan maar even buiten beschouwing). Dit doet afbreuk aan de gezags- en acceptatiefunctie van het rechtsmiddel cassatie. Met name in zware zaken kan dat, zoals Keulen al opmerkte, minder gelukkig zijn.22 Per saldo meen ik daarom dat de nieuwe koers van de procureur-generaal – indien juridisch al houdbaar – niet moet worden toegejuicht.
7. Slot blijkelijk niet kunnen slagen of bij gebrek aan belang bij vernietiging niet kunnen slagen.’ De procespartij die de klachten niettemin heeft ingebracht dacht daar kennelijk anders over en hij krijgt niet meer kort te horen waarom zijn klachten geen uitgebreide behandeling in cassatie rechtvaardigen. ‘En uit de gepubliceerde zaken konden andere, potentiële (professionele) klagers nog enige lering trekken, al worden veruit de meeste van dat soort zaken niet gepubliceerd. In het algemeen wordt ook wel aangenomen dat de Hoge Raad kon volstaan met een verkorte motivering, juist omdat het parket in een conclusie het niet-slagen van de middelen geduldig uitlegde.20 Aan die wisselwerking – waarvan het parket natuurlijk de lasten heeft, maar niet de lusten – komt nu dus in veel gevallen een einde. Die pijn van het gemis van een antwoord op de klacht van het parket wordt overigens verzacht door het voornemen van de procureur-generaal om wel te concluderen in zaken die in de toekomst mogelijk voor afdoening op de voet van artikel 80a RO in aanmerking komen. Zo krijgt de rechtspraktijk vooraf nog enig cassatieonderwijs. Het voorgaande zal de individuele rechtszoekende natuurlijk worst zijn. Diens raadsman dient een cassatie-
Eerder heb ik naar aanleiding van deze problematiek aangeven dat in artikel 80a RO een uitzondering op de conclusieverplichting van de procureur-generaal zou moeten worden gelezen, om af te kunnen zien van het nemen van een conclusie als tijdig een schriftuur is ingediend. Fraai en sluitend is het systeem dan echter niet en een wetswijziging is mijns inziens geboden. Artikel 439 lid 2 Sv zou wat mij betreft kunnen komen te luiden: ‘In het geval dat namens de verdachte niet tijdig een schriftuur met middelen van cassatie is ingediend, of de procureur-generaal het beroep voordraagt voor toepassing van artikel 80a, eerste lid, van de Wet op de Rechterlijke Organisatie, kan de procureur-generaal afzien van het nemen van een conclusie.’ Dan is ook wettelijk zonder meer duidelijk dat het de procureur-generaal vrijstaat zijn tijd anders (lees: kennelijk beter) te besteden. Dat laat onverlet dat de rechtspraktijk er volgens mij meer bij gebaat is als het parket de moeite zou blijven nemen om ook in flutzaken in een korte conclusie c.q. standpunt – ter lering (ende vermaeck?) – zijn visie op de zaak te geven.
15. J.S. Nan, ‘Artikel 80a RO’, DD 2013/70,
Haag 2008, p. 33-34 (aangeboden bij
het ‘piep’-systeem; tijd om te ‘piepen’?
Rechtsgeleerd Magazijn Themis 2009, p.
par. 2.3.
Kamerstukken II 2007/08, 29279, 69).
Enige opmerkingen over de inrichting van
203.
16. HR 11 september 2012,
19. Zie bijvoorbeeld W.A.M. van Schendel,
de cassatierechtspraak naar aanleiding van
21. Dat is onderdeel van de vaste formule-
ECLI:NL:PHR:2012:BX0146, punt 5.5.26,
‘De Hoge Raad in 2010’, in: A.M. Hol
de wet tot ‘versterking’ daarvan’, DD
ring van de Hoge Raad, zie bijvoorbeeld
NJ 2013/241.
(red.), De Hoge Raad in 2025, Den Haag:
2013/9, par. 3.1; Bleichrodt in zijn noot
HR 12 maart 2013,
17. Zie zijn conclusie voor HR 11 september
Boom Juridische uitgevers 2011, p. 28 en
onder NJ 2013/245; A.J. Machielse, ‘Selec-
ECLI:NL:HR:2013:BZ3629, NJB 2013/740.
2012, ECLI:NL:PHR:2012:BX0132, punt 8,
A.J. Machielse, ‘Selecteren in strafzaken’, in:
teren in strafzaken’, in: A.M. Hol (red.), De
22. B.F. Keulen, ‘Het Nederlandse stelsel
NJ 2013/244.
A.M. Hol (red.), De Hoge Raad in 2025,
Hoge Raad in 2025, Den Haag: Boom
van rechtsmiddelen in strafzaken’, in: Het
18. Rapport Commissie normstellende rol
Den Haag: Boom Juridische uitgevers 2011,
Juridische uitgevers 2011, p. 112; Melai/
stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken
Hoge Raad, Versterking van de cassatie-
p. 111.
Groenhuijsen, aant. 4 bij art. 439; B.F.
(preadvies NVVS), Nijmegen: Wolf Legal
rechtspraak (Commissie Hammerstein), Den
20. Zie bijv. P.A.M. Mevis, ‘Versterking van
Keulen, ‘Cassatie op een breekpunt?’,
Publishers 2012, p. 51 en 62.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
189
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
bieden en kon ook geen gekwalificeerde arts
teerd vanwege de geuite doodsbedreigingen.
NJB 2014/ … (nummer uitspraak)
bereiken. Vervolgens schoot A.N. eerst M.B.B.
Gelet op dit alles is het Hof van oordeel dat
dood en verwondde hij zijn echtgenote; daar-
de staat zijn positieve verplichtingen tot
EHRM
190
na pleegde hij zelfmoord.
bescherming van het recht op leven niet vol-
Hoge Raad (civiele kamer)
191
Tegen de betrokken politiemensen is een dis-
doende is nagekomen.
Hoge Raad (strafkamer)
196
ciplinaire procedure ingesteld vanwege
Het Hof onderzoekt ook de klacht onder art.
Afd. bestuursrechtspraak RvS
209
onzorgvuldig handelen en het vervalsen van
13 EVRM, maar het wijst erop dat er in dit
Centrale Raad van Beroep
211
een rapport in het kader van het optreden
geval geen sprake is van strijd met het recht
tegen A.N. Dit leidde tot een lichte korting op
op een effectief rechtsmiddel. Bljakaj c.s. had-
hun salaris gedurende een maand. Een civiele
den voldoende mogelijkheden om een civiele
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
procedure tot schadevergoeding, ingesteld
procedure in te stellen en de nationale rech-
tegen de staat door de nabestaanden, was
ter heeft de zaak voldoende onderzocht.
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
voor de laatsten niet succesvol.
D. Slotsom
kers van de Universiteit Leiden, de VU Amsterdam en de Radboud Universiteit.
B. Procedure
Het EHRM stelt unaniem een schending vast
Onderstaande bewerking zijn verzorgd door
Bljakaj c.s. hebben op 27 oktober 2012 een
van art. 2 EVRM. Met vijf stemmen tegen
mw. prof. mr. J.H. Gerards (Radboud Universi-
verzoekschrift ingediend bij het EHRM, stel-
twee stelt het vast dat art. 13 EVRM niet is
teit) respectievelijk mw. mr. dr. F.M.J. den
lend dat de autoriteiten onvoldoende hebben
geschonden. Het kent Bljakaj c.s. een schade-
Houdijker (Universiteit Leiden). Alle uitspra-
gedaan om het leven van hun familieleden te
vergoeding toe van € 20 000 wegens immate-
ken van het EHRM staan op www.echr.coe.int;
beschermen, in strijd met art. 2 EVRM, en dat
riële schade. Rechters Lazarova Trajkovska en
een selectie verschijnt uiteindelijk in Reports
er onvoldoende toegang is geboden tot een
Pinto de Albuquerque hebben een ‘joint part-
of Judgments and Decisions. De uitspraken
effectief rechtsmiddel om schadevergoeding
ly concurring and partly dissenting opinion’
van kamers van het EHRM worden drie
te verkrijgen, in strijd met art. 13 EVRM.
aan de uitspraak toegevoegd.
maanden na de uitspraakdatum definitief, tenzij er intern appel wordt ingesteld bij de
C. Uitspraak van het Hof
Grote Kamer van het Hof.
(Eerste Kamer: Berro-Lefèvre (President),
150
Lazarova Trajkovska, Laffranque, Pinto de Albuquerque, Sicilianos, Møse, Turković)
149
2 oktober 2014, appl. nr. 97/11
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM kan een positieve verplichting voor de staat
Art. 8 EVRM. Doorzoeking kantoor rechts-
bestaan om, binnen de grenzen van zijn
persoon zonder voorafgaande rechterlijke
bevoegdheden, redelijke maatregelen te tref-
machtiging. Rechterlijke controle ex post
Recht op leven. Doodsbedreigingen. Persoon
fen om het leven te beschermen tegen
facto bood onvoldoende bescherming tegen
vormt gevaar voor omgeving en voor zich-
optreden door derden. Die verplichting ont-
mogelijke willekeur. Schending.
zelf. Preventieve positieve verplichting tot
staat in ieder geval als de staat redelijkerwij-
optreden politie. Gevaar hoeft niet een con-
ze wist of kon weten dat sprake was van een
creet aanwijsbare persoon te betreffen.
concreet en onmiddellijk dreigend gevaar
18 september 2014, appl. nr. 74448/12
voor het leven van een identificeerbaar indi(EVRM art. 2, 13)
(EVRM art. 8) Delta Pekárny A.S. vs. Tsjechië
vidu. Daarnaast kan deze verplichting ontstaan als het risico een meer algemeen
A. Feiten
karakter heeft, bijvoorbeeld als duidelijk is
Klaagster is een Tsjechische rechtspersoon.
dat een bepaalde persoon een gevaar vormt
Op 19 november 2003 stelde de Tsjechische
A. Feiten
voor zijn omgeving, zonder dat de bedrei-
mededingingsautoriteit haar op de hoogte
Bljakaj c.s. zijn nabestaanden van advocate
ging op een specifieke persoon of personen
van een onderzoek naar vermeende prijsaf-
M.B.B. en van de echtgenote van A.N. A.N. en
is gericht.
spraken tussen klaagster en twee ander
zijn echtgenote waren verwikkeld in een
In het geval van A.N. kon de politie volgens
bedrijven ten aanzien van de verkoop van
echtscheidingsprocedure, waarin de echtge-
het Hof redelijkerwijze hebben geweten van
bakkerijproducten. Op de dag van deze notifi-
note werd vertegenwoordigd door M.B.B. A.N.
het risico dat hij vormde voor zichzelf en
catie werden meteen ook de kantoren van
was eerder veroordeeld wegens mishandeling
voor anderen. De politie was op de hoogte
klaagster in Brno en Praag doorzocht. Uit het
van zijn echtgenote en zijn dochter en
van de eerdere veroordelingen van A.N.
proces-verbaal van de doorzoeking van het
wegens bedreiging met een vuurwapen. Op
wegens geweld en het gebruik van vuurwa-
Praagse kantoor blijkt dat de inspecteurs daar
zekere dag uitte A.N. doodsbedreigingen
pens. Bovendien waren de meldingen van de
geen toegang kregen tot alle (commerciële
jegens zijn echtgenote en dreigde hij zichzelf
bankbeambten en de analyse van de arts als
informatie op de) computers en dat medewer-
iets aan te doen. Dat deed hij ook bij een
zodanig reden tot grote zorg. Voor de politie
kers van het kantoor twee inbeslaggenomen
bank waar hij naartoe ging om geld op te
had in deze omstandigheden duidelijk moe-
documenten weer terugnamen, omdat deze
nemen. Voor de bankbeambten was dat
ten zijn dat A.N., ondanks diens vermeende
privéinformatie zouden bevatten. Dit komt
reden om de politie te informeren en aan te
kalmte, een gevaar vormde, en was het nodig
klaagster uiteindelijk op een boete van omge-
raden een arts te bellen. De politie ging langs
geweest om adequate maatregelen te nemen
rekend € 11 500 te staan. Klaagster komt tot
bij A.N., maar vond hem kalm en zag geen
tot bescherming. Daar komt nog bij dat de
in hoogste instantie op tegen de boete met
aanleiding om actie te nemen. De geïnfor-
autoriteiten ook op andere punten onzorgvul-
de stelling dat de doorzoeking niet had
meerde arts achtte psychiatrische hulp drin-
dig hebben gehandeld. Zo had A.N. naar nati-
mogen plaatsvinden zonder voorafgaande
gend gewenst, maar kon dergelijke hulp niet
onaal recht al eerder moeten zijn gearres-
rechterlijke machtiging, maar zonder resul-
Bljakaj e.a. vs. Kroatië
190
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
taat. Ook in de mededingingsrechtelijke pro-
mocht de mededingingsautoriteit niets in
cedure betwist klaagster de wijze van bewijs-
beslag nemen, maar alleen kopiëren en had-
vergaring door de mededingingsautoriteit.
den diens inspecteurs een geheimhoudings-
Universal Music, adv. mr. Chr.F. Kroes, vs. X,
Deze procedure is nog aanhangig bij de hoog-
plicht. Deze procedurele waarborgen zijn
adv. mrs. A. Knigge en P.A. Fruytier, Y, niet
ste Tsjechische bestuursrechter.
naar het oordeel van het Hof echter onvol-
verschenen, en Z, adv. mr. F.E. Vermeulen.
(EEX-Vo art. 5 aanhef en onder 3)
doende om het gebrek aan een voorafgaan-
B. Procedure
de machtiging, een effectieve controle van
Feiten en procesverloop
Klaagster dient op 22 december 2010 een ver-
de noodzakelijkheid van de doorzoeking
Universal Music, gevestigd in Nederland, is
zoekschrift in bij het Hof. Zij beklaagt zich
achteraf, alsook een regeling omtrent de
onderdeel van de Universal Music Group. In
hierin over een gebrek aan rechterlijke con-
eventuele vernietiging van inbeslaggeno-
1998 is een zustervennootschap van Univer-
trole op de doorzoeking van haar kantoor en
men documenten te remediëren.
sal Music met de aandeelhouders van de Tsje-
beroept zich daarbij op art. 8 en 13 EVRM.
chische vennootschap B&M overeengekomen
D. Slotsom
dat een vennootschap binnen de Universal
C. Uitspraak van het Hof
Het Hof oordeelt met vier stemmen tegen
Music Group eerst zeventig procent van de
(Vijfde Kamer: Villiger (President),
drie dat sprake is van een schending van art.
aandelen in B&M zou kopen en dan in 2003
Nußberger, Zupančič, Yudkivska, De Gaetano,
8 EVRM. Het Hof wijst het verzoek om een
de resterende dertig procent van de aandelen
Potocki en Pejchal)
materiële schadevergoeding ter hoogte van
in B&M zou overnemen. In een concept Let-
Het Hof stelt voorop dat niet in geschil is
het oorspronkelijke boetebedrag af. Dit
ter of Intent is vermeld dat de prijs voor alle
dat met de doorzoeking van het kantoor van
wegens een gebrek aan causaal verband tus-
aandelen vijfmaal de gemiddelde jaarwinst
klaagster sprake is van een inbreuk op het
sen de geconstateerde schending en de boete,
van B&M bedraagt (de beoogde prijs). Vervol-
recht op respect van haar ‘domicile’ − een
die het gevolg is van een gebrekkige samen-
gens hebben partijen onderhandeld over een
term die breder bereik heeft dan het woord
werking van de medewerkers van klaagsters
koopovereenkomst voor zeventig procent
‘home’ in de Engelse verdragstekst. Ten aan-
met de inspecteurs. Aan de uitspraak is een
van de aandelen en een optieovereenkomst
zien van de vraag of de inbreuk proportio-
gezamenlijke dissenting opinion van rechters
voor de resterende dertig procent. Op 5
neel is, overweegt het Hof dat nationale
Villiger, Yudkivska en Pejchal gehecht. Naar
november 1998 is de optieovereenkomst
autoriteiten in mededingingsrechtelijke
hun oordeel is de ex post facto rechterlijke
gesloten, opgesteld door een Tsjechisch advo-
zaken voldoende slagvaardig moeten kun-
controle van de doorzoeking van dien aard
catenkantoor. Doordat een medewerker van
nen optreden, maar dat de nationale wet- en
dat is voldaan aan de procedurele vereisten
dat kantoor een voorgestelde tekstwijziging
regelgeving en uitvoeringspraktijk waarbor-
van art. 8 EVRM.
deels heeft overgenomen, vermeldt de tekst van deze overeenkomst een prijs die ten
gen dienen te bevatten tegen willekeurig
opzichte van de beoogde prijs is vervijfvou-
gebruik van soms vergaande controlemiddelen. Klaagster ontving bij aanvang van de
Hoge Raad (civiele kamer)
digd en vermenigvuldigd met het aantal aan-
doorzoeking een kennisgeving ondertekend
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
deelhouders. In 2003 heeft Universal Music
door de directeur van de mededingingsauto-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
de aandelen afgenomen. Zij berekende de
riteit waarin zij op de hoogte werd gesteld
van Justitie van het Caribische deel van het
prijs op ongeveer € 300 000, overeenkomstig
van het tegen haar ingestelde onderzoek.
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
de beoogde prijs. De verkopers maakten
Hierbij was een brief gevoegd met daarin
zien op www.rechtspraak.nl.
evenwel aanspraak op een prijs van ongeveer € 30 miljoen, overeenkomstig de tekst van de
een autorisatie van de doorzoeking en de namen van de inspecteurs. De kennisgeving vermeldde slechts summier het doel van de
151
optieovereenkomst. Universal Music en de verkopers hebben het geschil voorgelegd aan een arbitragecommissie en uiteindelijk een
doorzoeking en gaf geen inzicht in de feiten, noch de documenten die ten grondslag
9 januari 2015, nr. 13/03881
vaststellingsovereenkomst gesloten op grond
lagen aan vermoedens van de prijsafspra-
(Mrs. E.J. Numann, C.E. Drion, G. Snijders,
waarvan een prijs van € 2,7 miljoen is vol-
ken. Conform het nationale recht was geen
M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek;
daan (het schikkingsbedrag).
voorafgaande rechterlijke machtiging
A-G mr. P. Vlas)
In dit geding heeft Universal Music hoofdelij-
gevraagd of verleend. Een ex post facto rech-
ECLI:NL:HR:2015:36
ke veroordeling van X, Y en Z gevorderd tot betaling van € 2,8 miljoen, zijnde de schade
terlijke controle van de rechtmatigheid en noodzakelijkheid van de doorzoeking kan
Internationale bevoegdheid. Handlungsort.
die Universal Music stelt te hebben geleden
een dergelijk gebrek verhelpen, mits de con-
Erfolgsort. Rechtstreekse vermogensschade.
door de handelwijze van de medewerker van
trole in juridische en feitelijke zin effectief
Afgeleide vermogensschade. Door een
het Tsjechische advocatenkantoor. Het gevor-
is te noemen en het mogelijk maakt een
(gestelde) fout van een medewerker van
derde bedrag is het verschil tussen enerzijds
eventueel onrechtmatig handelen afdoende
een advocatenkantoor in Tsjechië vermeldt
de beoogde prijs en anderzijds het schik-
te redresseren. Geen van beide door
een aandelenoptieovereenkomst een ver-
kingsbedrag en de kosten in verband met de
klaagster op nationaal niveau aangewende
keerde formule voor de vaststelling van
arbitrage en de schikking. Universal Music
procedures had echter direct betrekking op
een koopprijs. Hierdoor moet een in Neder-
heeft gesteld dat haar vermogen in Neder-
de rechtmatigheid van de doorzoeking. Als
land gevestigde koper een veel hogere
land is gelokaliseerd, dat zij het schikkings-
gevolg hiervan zijn de beslissing om tot een
koopprijs betalen dan hem voor ogen
bedrag en de kosten ten laste van dat vermo-
doorzoeking over te gaan, de duur en de
stond. Hij vordert schadevergoeding bij de
gen heeft betaald, dat zij daarom initiële
omvang van de doorzoeking niet aan rech-
Nederlandse rechter. Is deze internationaal
vermogensschade in Nederland heeft gele-
terlijke controle onderworpen geweest. Wel-
bevoegd? De Hoge Raad stelt prejudiciële
den en dat daarom ingevolge art. 5 aanhef en
iswaar waren vertegenwoordigers van
vragen aan het HvJEU.
onder 3 EEX-Vo internationale bevoegdheid
klaagster bij de doorzoeking aanwezig,
toekomt aan de Nederlandse rechter. Y is niet
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
191
Rechtspraak
verschenen. X en Z hebben zich beroepen op
vraag in een eerdere zaak aan het HvJ EU
stellingen die de eiser respectievelijk de ver-
onbevoegdheid van de Nederlandse rechter.
voorgelegd, maar het HvJ EU heeft de vraag
zoeker in verband met de rechterlijke
De rechtbank heeft zich onbevoegd ver-
niet beantwoord op de grond dat de vraag in
bevoegdheid heeft ingenomen (vgl. de conclu-
klaard. Het hof heeft het vonnis van de recht-
het voorliggende geval als zuiver hypothe-
sie A-G in C-375/13, ECLI:EU:C:2014:2135
bank bekrachtigd.
tisch moest worden aangemerkt (HvJ EU 16
(Kolassa vs. Barclays Bank)). De Hoge Raad zal
juli 2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475,
ook een hierop betrekking hebbende vraag
Hoge Raad
NJ 2011/349 (Zuid-Chemie vs. Philippo’s)). De
aan het HvJ EU voorleggen.
In het principale beroep: het middel klaagt
thans aan de orde gestelde vraag laat zich
Volgen als vragen van uitleg:
dat het hof heeft miskend dat de rechter van
niet zonder redelijke twijfel beantwoorden.
1. Moet art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo
de plaats waar initiële vermogensschade is
De Hoge Raad zal dan ook een prejudiciële
aldus worden uitgelegd dat als ‘plaats waar
ingetreden, internationale bevoegdheid toe-
vraag aan het HvJ EU voorleggen.
het schadebrengende feit zich heeft voorge-
komt uit hoofde van art. 5, aanhef en onder 3,
In de incidentele beroepen: de middelen beto-
daan’ kan worden aangemerkt de plaats in
EEX-Vo. Nu het hof in het midden heeft gela-
gen dat de enkele betaling van het schik-
een lidstaat waar de schade is ingetreden,
ten of de schade waarvan Universal Music
kingsbedrag ten laste van het vermogen van
wanneer die schade uitsluitend bestaat in
vergoeding vordert, kan worden aangemerkt
de in Nederland gevestigde Universal Music
vermogensschade die het rechtstreeks gevolg
als initiële schade, dient in cassatie ervan te
niet kan worden aangemerkt als initiële ver-
is van een onrechtmatige gedraging die zich
worden uitgegaan dat de vordering strekt tot
mogensschade die in Nederland is ingetreden
heeft voorgedaan in een andere lidstaat?
vergoeding van dergelijke schade. Uit de
als gevolg van de aan X, Y en Z verweten
2. Aan de hand van welke maatstaf of
rechtspraak van het HvJ EU kan worden afge-
gedraging die in Tsjechië heeft plaatsgevon-
gezichtspunten dient de nationale rechter,
leid dat art. 5, aanhef en onder 3, EEX-Vo als
den. In de hiervoor samengevat weergegeven
bij de beoordeling van zijn bevoegdheid op
volgt moet worden uitgelegd (volgt een
rechtspraak heeft het HvJ EU overwogen dat
de voet van art. 5, aanhef en onder 3, EEX-
samengevatte weergave van overwegingen uit
sprake was van ‘vermogensschade … als
Vo, te bepalen:
HvJ EU 16 mei 2013, zaak C-228/11,
gevolg van een door [de benadeelde] geleden,
a. of sprake is van vermogensschade die het
ECLI:EU:C:2013:305, NJ 2013/520 (Melzer vs.
in een andere [lidstaat] ingetreden aanvanke-
rechtstreeks gevolg is van een onrechtmatige
MF Global), HvJ EU 3 april 2014, zaak
lijke schade’ respectievelijk ‘financiële schade
gedraging dan wel van vermogensschade die
C-387/12, ECLI:EU:C:2014:215 (Hi Hotel vs.
… die voortvloeit uit het in een andere [lid-
het gevolg is van elders ingetreden aanvanke-
Spoering), HvJ EU 5 juni 2014, zaak C-360/12,
staat] ingetreden en door [de benadeelde]
lijke schade;
ECLI:EU:C:2014:1318 (Coty Germany vs. First
geleden verlies van onderdelen van zijn ver-
b. waar de vermogensschade – hetzij recht-
Note), HvJ EU 27 oktober 1998, zaak C-51/97,
mogen’. Het HvJ EU heeft evenwel niet gepre-
streekse hetzij afgeleide vermogensschade – is
ECLI:EU:C:1998:509, NJ 2000/156 (Réunion
ciseerd aan de hand van welke maatstaf of
ingetreden of wordt geacht te zijn ingetreden?
européenne vs. Spliethoff’s Bevrachtingskan-
gezichtspunten de nationale rechter dient te
3. Moet de EEX-Vo aldus worden uitgelegd dat
toor), HvJ EU 30 november 1976, zaak 21/76,
bepalen of in het voorliggende geval sprake is
de nationale rechter die dient te beoordelen
ECLI:EU:C:1976:166, NJ 1977/494 (Bier vs.
van ‘aanvankelijke vermogensschade’ (ook wel
of hem bevoegdheid toekomt, ertoe is gehou-
Mines de potasse d’Alsace), HvJ EU 16 juli
aangeduid als ‘initiële vermogensschade’ of
den om uit te gaan van de in dit verband rele-
2009, zaak C-189/08, ECLI:EU:C:2009:475, NJ
‘rechtstreekse vermogensschade’) dan wel van
vante stellingen van de eiser respectievelijk
2011/349 (Zuid-Chemie vs. Philippo’s), HvJ EU
vermogensschade die daarvan het ‘gevolg’ is
de verzoeker, dan wel aldus dat die rechter
10 juni 2004, zaak C-168/02,
respectievelijk daaruit ‘voortvloeit’ (ook wel
ertoe is gehouden tevens acht te slaan op het-
ECLI:EU:C:2004:364, NJ 2006/335 (Kronhofer
aangeduid als ‘gevolgschade’ of ‘afgeleide ver-
geen de verweerder ter betwisting van die
vs. Maier), HvJ EU 19 september 1995, zaak
mogensschade’). Evenmin heeft het HvJ EU
stellingen heeft aangevoerd?
C-364/93, ECLI:EU:C:1995:289, NJ 1997/52
gepreciseerd aan de hand van welke maatstaf
De A-G concludeert tot het stellen van een
(Marinari vs. Lloyd’s Bank) en HvJ EU 10 juni
of gezichtspunten de nationale rechter dient
enkele prejudiciële vraag, namelijk vraag 1
2004, zaak C-168/02, ECLI:EU:C:2004:364, NJ
te bepalen in welke plaats vermogensschade
(onder 2.15). Hij bespreekt onder 2.3-2.9 recht-
2006/335 (Kronhofer vs. Maier)). Uit deze uit-
– hetzij rechtstreekse hetzij afgeleide vermo-
spraak van het HvJ EU over art. 5, aanhef en
spraken volgt dat toepassing van art. 5, aan-
gensschade – is ingetreden of wordt geacht te
onder 3, EEX-Vo.
hef en onder 3, EEX-Vo niet is gerechtvaardigd
zijn ingetreden. De Hoge Raad zal hierop
indien in de lidstaat van de aangezochte rech-
betrekking hebbende vragen aan het HvJ EU
ter uitsluitend vermogensschade is ingetre-
voorleggen. In de rechtspraak van het HvJ EU
den die het gevolg is van in een andere lid-
zijn aanwijzingen te vinden voor de opvatting
staat reeds ingetreden schade. In de
dat de aangezochte rechter voor het vaststel-
9 januari 2015, nr. 13/04498
rechtspraak van het HvJ EU is evenwel nog
len van zijn bevoegdheid uit hoofde van de
(Mrs. E.J. Numann, C.A. Streefkerk, A.H.T.
niet de vraag beantwoord of het begrip ‘plaats
EEX-Vo dient uit te gaan van de stellingen
Heisterkamp, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den
waar het schadebrengende feit zich heeft
van de eiser respectievelijk de verzoeker (vgl.
Broek; A-G mr. M.H. Wissink)
voorgedaan’ van art. 5, aanhef en onder 3,
HvJ EU 4 maart 1982, zaak 38/81,
ECLI:NL:HR:2015:37
EEX-Vo wel het geval omvat dat in de lidstaat
ECLI:EU:C:1982:79, NJ 1983/508 (Effer vs. Kant-
van de aangezochte rechter (het ‘Erfolgsort’)
ner); HvJEU 3 april 2014, zaak C-387/12,
Bodemverontreiniging. Kosten van onder-
uitsluitend vermogensschade is ingetreden
ECLI:EU:C:2014:215 (Hi Hotel vs. Spoering)).
zoek en sanering. De bodem en het grond-
en die schade het rechtstreeks gevolg is van
Anderzijds is er steun voor de opvatting dat
water onder een terrein zijn ernstig veront-
een onrechtmatige gedraging die zich heeft
het recht van de verweerder om op de voet
reinigd. De Gemeente heeft omliggende
voorgedaan in een andere lidstaat (het ‘Hand-
van art. 24 EEX-Vo de bevoegdheid van de
terreinen in eigendom en vordert vergoe-
lungsort’), dus zonder dat die schade het
aangezochte rechter te betwisten, vergt dat
ding van kosten van onderzoek en sanering
gevolg is van in een andere lidstaat reeds
die rechter acht slaat op hetgeen de verweer-
betreffende de omliggende terreinen. HR:
ingetreden schade. De Hoge Raad heeft deze
der heeft aangevoerd ter betwisting van de
Het hof heeft (mogelijkerwijs) miskend dat
192
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
152
Rechtspraak
de regeling van art. 75 Wbb onverlet laat dat
gens de betrokkenheid van de gemeente als
moet worden aangemerkt als uitvoerend
een overheidslichaam op de grondslag van
bevoegd gezag en als uitvoerder en betaler
bestuurder in de zin van art. 2:18 van het
onrechtmatige daad vergoeding kan vorde-
van de sanering, de mogelijkheid van kosten-
Burgerlijk Wetboek van Curaçao (BWC). Onbe-
ren van schade die het in de hoedanigheid
verhaal en vragen van samenloop.
streden is dat ACU een rechtspersoon is. Op grond van art. 2:8 lid 1 BWC heeft iedere
van grondeigenaar lijdt wegens kosten van onderzoek en sanering.
153
rechtspersoon een bestuur. Het bestuur kan als ‘one tier board’ systeem (monistisch bestuursmodel) of als ‘two tier board’ systeem
(Wbb art. 75; BW art. 6:152, 6:162) 9 januari 2015, nr. 13/04894
(dualistisch bestuursmodel) worden ingericht.
De gemeente Haarlem, adv. mr. M.W.
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
Art. 2:18 BWC bepaalt dat de bestuurstaken
Scheltema, vs. A, adv. mr. J.A.M.A. Sluysmans.
Spapens, C.A. Streefkerk, M.V. Polak,
kunnen worden verdeeld over een algemeen
T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. P. Vlas)
bestuur en een uitvoerend bestuur (lid 1).
ECLI:NL:HR:2015:38
Het uitvoerend bestuur is belast met het
Feiten en procesverloop
besturen van de rechtspersoon voor zover het
A heeft een drukkerij geëxploiteerd op een complex. De Gemeente heeft het complex
Curaçao. Bestuurder. Ontslagvergunning. Op
de dagelijkse gang van zaken betreft (lid 3).
gekocht en in 1987 geleverd gekregen. Uit
Curaçao ontslaat een werkgever de ‘general
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de regeling
onderzoeksrapporten van 1991 en 1992
manager’. Is voor dit ontslag een ontslagver-
van art. 2:18 BWC niet uitsluit dat een belang-
blijkt dat de bodem en het grondwater
gunning vereist? HR: 1. Uitleg statuten. Het
rijk deel van de uitvoerende taken wordt
onder het complex ernstig tot zeer ernstig
oordeel van het hof dat de ‘general manager’
opgedragen aan een ‘directie’, bestaande uit
verontreinigd zijn.
als bestuurder moet worden aangemerkt, is
personen in dienst van de rechtspersoon
In dit geding heeft de Gemeente schadever-
onbegrijpelijk. 2. Ontslagvergunningsplicht.
(MvT op de Invoeringslandsverordening Boek
goeding gevorderd, althans vermindering
Personen die wel de titel ‘directeur’ dragen,
2 BW, Staten van de Nederlandse Antillen, zit-
van de koopprijs. De rechtbank heeft de vor-
maar niet tot bestuurder zijn benoemd bij of
ting 2003/04, 2803, 3, p. 34).
deringen afgewezen. Het hof heeft het von-
krachtens de statuten, het reglement dan
De statuten van ACU bepalen:
nis van de rechtbank bekrachtigd. Het cassa-
wel de regeling die de organisatie van de
‘Art. 36. 1. De coöperatie wordt bestuurd door
tieberoep betreft uitsluitend de afwijzing van
vennootschap of het doelvermogen beheerst,
een Bestuur bestaande uit ten minste drie
de vordering tot vergoeding van kosten van
vallen niet onder de in de landsverordening
en ten hoogste negen personen, waaronder
onderzoek en sanering betreffende de omlig-
voorziene categorie van personen voor wie
een voorzitter, een secretaris en een pen-
gende terreinen die aan de Gemeente in
geen ontslagvergunning nodig is.
ningmeester, die samen het dagelijks Bestuur vormen. (...)
eigendom toebehoren. (Burgerlijk Wetboek van Curaçao art. 2:8 lid 1
5. Het bestuur is (...) bevoegd zijn taken en
Hoge Raad
en 5, 2:18 lid 1 en 3; Landsverordening beëin-
bevoegdheden, het dagelijks Bestuur betref-
Het hof heeft niet toegelicht waarom naar
diging arbeidsovereenkomsten art. 2, aanhef
fende, te delegeren aan de algemeen directeur.
zijn oordeel ‘niet valt in te zien’ dat de
en onderdeel e)
Art. 40. Het Bestuur stelt een algemeen directeur aan die belast wordt met de uitvoering
Gemeente als eigenaar kosten zal maken voor onderzoek en sanering van haar terrei-
A, adv. mr. M.E. Gelpke, vs. ACU, adv. mr. L.
van bestuursbesluiten en met de dagelijkse
nen. Aldus heeft het onvoldoende inzicht
Ph.J. van Utenhove.
leiding van het kantoor van de coöperatie. De arbeidsvoorwaarden van de algemeen direc-
gegeven in zijn gedachtegang. Als uitgangspunt is immers juist aannemelijk dat een
Feiten en procesverloop
teur worden door het Bestuur vastgesteld.’
grondeigenaar schade zal lijden in verband
Op Curaçao is een arbeidsovereenkomst
In het licht van deze bepalingen is het oor-
met onderzoek en sanering indien zijn grond
gesloten tussen ACU als werkgever en A als
deel van het hof dat de ‘one-tier board’ waar-
zodanig verontreinigd blijkt dat sanering
‘general manager’. In 2012 heeft ACU de
in de statuten van ACU voorzien, bestaat uit
noodzakelijk is. Indien het hof zijn oordeel
arbeidsovereenkomst opgezegd, omdat A de
een niet-uitvoerend bestuur enerzijds en de
mede heeft gebaseerd op zijn overweging dat
pensioengerechtigde leeftijd bereikte. ACU
algemeen directeur, belast met het dagelijks
gemeenten de kosten van bodemsanering
heeft voor dit ontslag een vergunning aange-
bestuur, anderzijds, onbegrijpelijk. De statu-
kunnen verhalen op grond van art. 75 Wet
vraagd bij de Directie Arbeidszaken van het
ten bepalen immers dat het dagelijks
bodembescherming (Wbb), maar de Gemeen-
Land Curaçao. De Directie Arbeidszaken heeft
bestuur wordt gevormd door de voorzitter,
te haar vordering niet op die bepaling heeft
te kennen gegeven dat A als ‘general mana-
de secretaris en de penningmeester (art. 36
gebaseerd, heeft het miskend dat de regeling
ger’ bestuurder van ACU is en dat daarom
lid 1). Uit art. 36 lid 5 van de statuten volgt
van art. 75 Wbb onverlet laat dat een over-
ingevolge art. 2 aanhef en onderdeel e Lands-
niet dat de ‘algemeen directeur’ tot het (uit-
heidslichaam op de grondslag van onrecht-
verordening beëindiging arbeidsovereenkom-
voerend) bestuur gaat behoren. Bovendien
matige daad vergoeding kan vorderen van
sten (LBA) geen ontslagvergunning is vereist
bepaalt art. 40 van de statuten dat het
schade die het in de hoedanigheid van
voor zijn ontslag.
bestuur de arbeidsvoorwaarden van de ‘alge-
grondeigenaar lijdt wegens kosten van
In dit kort geding heeft A doorbetaling van
meen directeur’ vaststelt, hetgeen, gelet op
onderzoek en sanering. Mocht het hof ervan
loon gevorderd op de grond dat het ontslag
art. 2:8 lid 5 BWC, erop wijst dat de ‘alge-
zijn uitgegaan dat de Gemeente de kosten
nietig is, nu hij zonder ontslagvergunning is
meen directeur’ geen deel uitmaakt van het
waarvan zij vergoeding vordert niet kan
ontslagen. Het gerecht in eerste aanleg van
bestuur. Ook het bepaalde in art. 2:18 BWC
maken als grondeigenaar, berust zijn oordeel
Curaçao heeft de vordering afgewezen. Het
dwingt niet tot die conclusie. De hierop
eveneens op een onjuiste rechtsopvatting.
hof heeft het vonnis bevestigd.
gerichte klachten slagen. Ten overvloede overweegt de Hoge Raad het volgende. Art. 2
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkomstig de conclusie van de A-G.
Hoge Raad
LBA is op grond van de Invoeringslandsver-
De A-G bespreekt onder 2.3-2.10 achtereenvol-
Het middel komt op tegen het oordeel dat A
ordening Boek 2 BW gewijzigd. Uit de toe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
193
Rechtspraak
155
lichting op deze wijziging moet worden afge-
heeft de echtgenote van A met een beroep op
leid dat de uitzondering van het huidige art.
de art. 1:88 en 1:89 BW de leaseovereenkom-
2, aanhef en onderdeel e, LBA alleen betrek-
sten vernietigd.
9 januari 2015, nr. 13/05569
king heeft op een persoon die tot bestuurder
In dit geding heeft A een verklaring voor
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
van een vennootschap of een doelvermogen
recht gevorderd dat hij recht heeft op terug-
Spapens, C.A. Streefkerk, A.H.T.
is benoemd bij of krachtens de statuten, het
betaling van al hetgeen hij aan Dexia heeft
Heisterkamp, G. de Groot; A-G mr. G.R.B.
reglement dan wel de regeling die de organi-
betaald. De kantonrechter heeft de vordering
van Peursem)
satie van die vennootschap of dat doelver-
afgewezen op de grond dat de bevoegdheid
ECLI:NL:HR:2015:39
mogen beheerst. Personen die wel de titel
om de leaseovereenkomsten te vernietigen,
‘directeur’ dragen, maar niet op de hiervoor
was verjaard. In hoger beroep heeft A aange-
Arbeidsovereenkomst. Ketenregeling. Na
bedoelde wijze tot bestuurder zijn benoemd,
voerd dat de vernietiging tijdig is geweest,
drie opeenvolgende arbeidsovereenkomsten
vallen dus niet onder de in genoemde bepa-
voor zover deze ziet op de verlengingsover-
met telkens een duur van één jaar komen
ling voorziene categorie van personen voor
eenkomsten uit 2002. Het hof heeft dit
partijen in een bijlage bij de vierde arbeids-
wie geen ontslagvergunning nodig is. Het
betoog verworpen op de grond dat de verlen-
overeenkomst overeen dat zij die bij wijze
uitgangspunt dat alleen zij die bestuursbe-
gingsovereenkomsten niet zijn aan te mer-
van vaststellingsovereenkomst op een
voegdheid en -verantwoordelijkheid dragen
ken als zelfstandige overeenkomsten waarop
bepaalde toekomstige datum beëindigen
van bescherming door het vereiste van een
het toestemmingsvereiste van art. 1:88 lid 1
met wederzijds goedvinden. Het hof acht
ontslagvergunning zijn uitgesloten, strookt
aanhef en onder d BW van toepassing is.
deze constructie rechtsgeldig. HR: 1. Uitleg
met de beschermingsgedachte die aan de
arbeidsovereenkomst. Het hof heeft mis-
LBA ten grondslag ligt. Het is tevens in over-
Hoge Raad
kend dat bij de beantwoording van de vraag
eenstemming met de voor Nederland gel-
De hier aan de orde zijnde overeenkomsten
of partijen een arbeidsovereenkomst voor
dende regeling, waarbij de uitzondering op
houden in dat de looptijd van de eerder aan-
bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd zijn
de vergunningsplicht krachtens het (thans
gegane leaseovereenkomsten wordt verlengd,
overeengekomen, niet alleen acht dient te
nog geldende) BBA eveneens uitsluitend
met handhaving van de voorwaarden daar-
worden geslagen op de tekst van de arbeids-
geldt voor bestuurders (van naamloze en
van. De ratio van art. 1:88 lid 1 BW is om
overeenkomst. 2. Vaststellingsovereenkomst.
besloten vennootschappen).
echtgenoten, in hun belang en dat van het
Het hof heeft miskend dat de vaststelling
Volgt vernietiging en terugwijzing, overeen-
gezin, tegen elkaar te beschermen, onder
van een vaststellingsovereenkomst alleen
komstig de conclusie van de A-G.
meer wat betreft het verrichten van rechts-
dan in strijd mag komen met dwingend
De A-G bespreekt onder 2.2-2.10 het recht van
handelingen die kunnen ingrijpen in hun
recht indien deze strekt ter beëindiging van
Curaçao inzake de inrichting van het bestuur
financiële positie, zoals die tot het aangaan
een – reeds bestaand – geschil.
van rechtspersonen. Hij merkt op dat het
van de in het artikellid onder d genoemde
rechtspersonenrecht van Curaçao niet alleen
koop op afbetaling (waaronder ook valt die
(BW art. 3:40, 7:668a lid 1 sub b, 7:900 lid 1,
op Europa is gericht, maar ook op Noord- en
tot het aangaan van een huurkoop). Deze
7:902)
Zuid-Amerika.
ratio brengt mee dat ook voor verlengings-
154
overeenkomsten zoals hier aan de orde, de
A (de werknemer), adv. mr. S.F. Sagel, vs. B (de
toestemming van de andere echtgenoot is
werkgeefster), adv. mr. R.A.A. Duk.
vereist. Aan die overeenkomsten is immers hetzelfde bezwaar verbonden als aan de oor-
Feiten en procesverloop
9 januari 2015, nr. 13/05431
spronkelijk aangegane overeenkomsten,
A is in dienst (geweest) van B als ‘projectlea-
(Mrs. F.B. Bakels, C.E. Drion, G. Snijders,
namelijk dat deze leiden tot de verplichting
der shipbuilding production’. Tussen A en B
G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek;
om maandelijks (nieuwe) termijnbetalingen
zijn achtereenvolgens drie arbeidsovereen-
plv. P-G mr. C.L. de Vries Lentsch-Kostense)
te verrichten voor de duur van de (nieuwe)
komsten voor bepaalde tijd gesloten: van 18
ECLI:NL:HR:2015:41
looptijd. Het oordeel van het hof geeft dus
augustus 2008 tot 18 augustus 2009, van 18
blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
augustus 2009 tot 18 februari 2010 en van
Effectenlease. Verlenging. Toestemming
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkom-
18 februari 2010 tot 18 februari 2011. Met
andere echtgenoot. HR: De toestemming
stig de concluise van de plv. P-G.
ingang van 18 februari 2011 is een vierde
van de andere echtgenoot is ook vereist
De plv. P-G bespreekt onder 14-18 de
arbeidsovereenkomst gesloten. Hierin is ver-
voor overeenkomsten die inhouden dat de
bijzondere overeenkomsten koop op
meld: ‘Partijen hebben aanvullende afspra-
looptijd van eerder aangegane effecten-
afbetaling en huurkoop en onder 19-20 het
ken gemaakt. Zie bijlage (vaststellingsover-
leaseovereenkomsten wordt verlengd.
wettelijke vereiste van toestemming van de
eenkomst).’ De bijlage vermeldt: ‘Partijen
andere echtgenoot.
stellen vast dat zij de arbeidsovereenkomst
(BW art. 1:88 lid 1 aanhef en onder d 1:89)
voor onbepaalde tijd met wederzijds goedvinden beëindigen met ingang van 1 janua-
A, adv. mrs. J.W.H. van Wijk en G.C. Nieuw-
ri 2012. (...) Deze overeenkomst heeft te gel-
land, vs. Dexia, niet verschenen.
den als een vaststellingsovereenkomst in de zin van art. 7:900 BW.’
Feiten en procesverloop
In dit geding heeft A een loonvordering
In 1997 is A met een rechtsvoorgangster van
vanaf 1 januari 2012 ingesteld, op de grond
Dexia vijf leaseovereenkomsten aangegaan
dat de vaststellingsovereenkomst nietig is.
met een looptijd van zestig maanden. In 2002
De kantonrechter heeft de vordering
is de looptijd van de leaseovereenkomsten
toegewezen. Het hof heeft de vordering
met zesendertig maanden verlengd. In 2004
alsnog afgewezen.
194
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
Hoge Raad
156
heeft hetzij de zojuist genoemde hoofdregel miskend, hetzij ontoereikend gemotiveerd
De rechtsklacht van onderdeel 1 slaagt. Bij de beantwoording van de vraag of partijen een
9 januari 2015, nr. 14/00586
waarom het in dit geval van die hoofdregel
arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan
(Mrs. A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T.
is afgeweken.
wel onbepaalde tijd zijn overeengekomen,
Heisterkamp, C.E. Drion; A-G mr. E.M.
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkom-
dient niet alleen acht te worden geslagen op
Wesseling-van Gent)
stig de conclusie van de A-G.
de tekst van de schriftelijke arbeidsovereen-
ECLI:NL:HR:2015:40
De A-G geeft onder 2.3-2.7 regels over de beoordeling van alimentatiegeschillen.
komst. Voor de beantwoording van de vraag wat partijen zijn overeengekomen gaat het
Alimentatie. HR: 1. Waardering gedingstuk-
immers mede erom wat zij met de overeen-
ken. Het oordeel van het hof dat de man het
komst hebben beoogd en daarbij zijn alle
bestaan van de schuld onvoldoende aanne-
omstandigheden van het geval van belang. In
melijk heeft gemaakt, is gelet op de door de
het onderhavige geval is in het bijzonder van
man overgelegde producties onbegrijpelijk.
9 januari 2015, nr. 14/03426
belang dat partijen in samenhang met de
2. Draagkracht. Schulden. Bij het bepalen
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-
schriftelijke arbeidsovereenkomst de hiervoor
van de draagkracht dient ook rekening te
Spapens, G. Snijders, G. de Groot. T.H. Tanja-
genoemde ‘vaststellingsovereenkomst’ hebben
worden gehouden met schulden waarop
van den Broek; A-G mr. G.R.B. van Peursem)
gesloten, waarin beëindiging van de ‘arbeids-
niet wordt afgelost. Weliswaar kan de rech-
ECLI:NL:HR:2015:42
overeenkomst voor onbepaalde tijd’ per 1
ter redenen aanwezig oordelen om aan
januari 2012 is overeengekomen. Het hof
bepaalde schulden geen of minder gewicht
Prejudiciële vraag. Boedelschuld. Huur.
heeft dit miskend waar het heeft geoordeeld
toe te kennen, maar dan dient hij dit oor-
Roerende zaak. Art. 39 lid 1 Fw bepaalt dat
dat tussen partijen vaststaat dat zij een
deel te motiveren.
indien de gefaillieerde huurder is, de huur-
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gesloten en daaraan heeft toegevoegd
157
prijs van de dag der faillietverklaring af (BW art. 1:157)
dat de vaststellingsovereenkomst aan de
boedelschuld is. Geldt art. 39 lid 1 Fw ook voor de huur van roerende zaken? HR:
onbepaalde duur van de arbeidsovereenkomst
De man, adv. mr. S. Kousedghi, vs. de vrouw,
niet kan afdoen. Ook onderdeel 2 is gegrond.
niet verschenen.
Weliswaar kan rechtsgeldig een vaststellings-
Bevestigend. (Fw art. 39 lid 1; Rv art. 392)
overeenkomst worden gesloten ter voorko-
Feiten en procesverloop
ming van een (toekomstig) geschil (art. 7:900
Partijen zijn in 2008 gehuwd en in 2013
Doka, niet verschenen, vs. mr. M.D. Kalmijn
lid 1 BW), maar art. 7:902 BW brengt mee dat
gescheiden.
q.q., curator in het faillissement van A, adv.
de vaststelling alleen dan in strijd mag komen
In dit geding heeft de vrouw partneralimen-
mr. J.H.M. van Swaaij.
met dwingend recht indien deze strekt ter
tatie verzocht. De rechtbank heeft deze
beëindiging van een – reeds bestaand –
bepaald op € 90 per maand. Het hof heeft
Feiten en procesverloop
geschil (en dus niet strekt ter voorkoming
deze alsnog bepaald op € 65 per maand. Het
In 2012 heeft Doka ten behoeve van een
daarvan). Een andere opvatting zou het moge-
hof heeft ter zake van een door de man
bouwproject bekistingsmaterialen verhuurd
lijk maken bij een zodanige overeenkomst de
gestelde schuld aan zijn ouders overwogen
aan A. Op 22 januari 2013 is A in staat van
werking van (semi-)dwingend recht op voor-
dat de man onvoldoende aannemelijk heeft
faillissement verklaard. Op 12 april 2013
hand uit te sluiten en daarmee het (semi-)
gemaakt dat de schuld bestaat en voorts dat
heeft Doka de huurovereenkomst opgezegd
dwingende karakter daarvan op ontoelaatbare
niet kan worden aangenomen dat de man
en de bekistingsmaterialen opgehaald.
wijze te ondermijnen (vgl. Kamerstukken II
verplicht is de schuld af te lossen.
In dit geding heeft Doka een verklaring voor
1991/92, 17779, 8, p. 16 en Kamerstukken I
recht gevorderd dat haar huurvorderingen
1992/93, 17779, 95b, p. 3-4).
Hoge Raad
van € 27 573 als boedelvorderingen in de
Volgt vernietiging en verwijzing, overeenkom-
Gelet op een in eerste aanleg door de man
zin van art. 39 Fw moeten worden aange-
stig de conclusie van de A-G.
overgelegde geldleningsovereenkomst en
merkt. De kantonrechter heeft aan de Hoge
De A-G noemt onder 2.4 het fundamentele
een in hoger beroep door hem overgelegd
Raad de prejudiciële vraag voorgelegd of art.
karakter van ontslagbescherming en onder 2.7
testament, is het oordeel van het hof dat de
39 lid 1 Fw ook geldt voor de huur van roe-
de twee soorten vaststellingsovereenkomst (ter
man het bestaan van de schuld aan zijn
rende zaken.
beëindiging van onzekerheid of geschil/ter
ouders onvoldoende aannemelijk heeft
voorkoming van onzekerheid of geschil).
gemaakt, onbegrijpelijk. De klacht slaagt
Hoge Raad
Onder 2.11-2.12 gaat hij in op het rechtsge-
derhalve. Ook de tweede klacht is gegrond.
Volgens art. 39 lid 1 Fw kan, indien de
volg van een rechtshandeling die in strijd is
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad
gefailleerde huurder is, zowel de curator als
met een dwingende wetsbepaling.
dient bij het bepalen van de draagkracht
de verhuurder de huur tussentijds door
rekening te worden gehouden met alle
opzegging doen eindigen, op een termijn
schulden van de onderhoudsplichtige, ook
van in beginsel ten hoogste drie maanden.
met schulden waarop niet wordt afgelost.
Volgens de laatste volzin van art. 39 lid 1 Fw
Weliswaar kan de rechter redenen aanwezig
is de huurprijs vanaf de dag der faillietver-
oordelen om in afwijking van deze hoofdre-
klaring boedelschuld. De wetgever heeft met
gel aan bepaalde schulden geen of minder
de regeling van het artikellid de curator de
gewicht toe te kennen, maar in dat geval
mogelijkheid willen geven om, in afwijking
dient hij dit oordeel te motiveren (vgl. onder
van het wettelijk uitgangspunt dat het fail-
meer HR 14 maart 2014,
lissement geen wijziging brengt in de ver-
ECLI:NL:HR:2014:627, NJ 2014/169). Het hof-
bintenissen die voortvloeien uit een over-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
195
Rechtspraak
eenkomst (Van der Feltz I, p. 409), lopende
onder meer de intensiteit van de samenwer-
mogelijkheden om iemand, ook als hij niet
huurovereenkomsten op korte termijn te
king, de onderlinge taakverdeling, de rol in
zelf de gehele delictsomschrijving vervult − al
beëindigen, opdat de verschuldigde huur na
de voorbereiding, de uitvoering of de afhan-
dan niet in zogenoemd functionele vorm −
het faillissement niet kan oplopen tot een
deling van het delict en het belang van de
onder specifieke voorwaarden strafrechtelijk
hoog bedrag. Voor deze mogelijkheid heeft
rol van de verdachte, diens aanwezigheid op
aansprakelijk te stellen voor zijn betrokken-
hij de verhuurder gecompenseerd door de
belangrijke momenten en het zich niet
heid bij een strafbaar feit. In het geval van
huurprijs vanaf de dag der faillietverklaring
terugtrekken op een daartoe geëigend tijd-
medeplegen houden de voorwaarden voor
tot boedelschuld te verklaren en door ook
stip. Aan het zich niet distantiëren komt op
aansprakelijkstelling vooral in dat sprake
hem de bevoegdheid te geven tot tussentijd-
zichzelf geen grote betekenis toe.
moet zijn geweest van een voldoende nauwe
se beëindiging van de huurovereenkomst
De bijdrage van de medepleger zal in de
en bewuste samenwerking met een ander of
(Van der Feltz I, p. 419-420). De tekst van art.
regel worden geleverd tijdens het begaan
anderen. (Vgl. HR 24 mei 2011,
39 lid 1 Fw spreekt van ‘huur’, zonder onder-
van het strafbare feit in de vorm van een
ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481). Het
scheid te maken tussen huur van onroeren-
gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar
accent ligt daarbij op de samenwerking en
de zaken en huur van roerende zaken. Dit
de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm
minder op de vraag wie welke feitelijke han-
wijst erop dat deze bepaling ook van toepas-
van verscheidene gedragingen voor en/of
delingen heeft verricht. (Vgl. HR 6 juli 2004,
sing is op de huur van roerende zaken. Dit
tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is
ECLI:NL:HR:2004:AO9905, NJ 2004/443).
volgt ook uit de hiervoor weergegeven ratio
niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofd-
In de praktijk is een belangrijke en moeilijke
van de regeling van deze bepaling. Deze
zaak vóór het strafbare feit is geleverd.
vraag wanneer de samenwerking zo nauw en
doet immers evenzeer opgeld bij de huur
De Hoge Raad gaat in op verschil medeple-
bewust is geweest dat van medeplegen mag
van roerende zaken. Er is onvoldoende
gen en medeplichtigheid.
worden gesproken. Die vraag laat zich niet in
grond om, in afwijking van tekst en ratio
De Hoge Raad gaat in op tenlastelegging
algemene zin beantwoorden, maar vergt een
van art. 39 lid 1 Fw, in dit verband onder-
van medeplegen. Het valt de Hoge Raad
beoordeling van de concrete omstandigheden
scheid te maken tussen de huur van onroe-
daarbij overigens op dat het Openbaar
van het geval. Algemene regels kunnen daar-
rende zaken en die van roerende zaken.
Ministerie bij het tenlasteleggen van com-
om dienaangaande niet worden gegeven. Wel
Volgt het antwoord: art. 39 lid 1 Fw geldt ook
mune en andere niet-economische strafbare
kan de Hoge Raad met betrekking tot dit the-
voor de huur van roerende zaken.
feiten − in vergelijking met economische
ma, mede gelet op zijn eerdere rechtspraak,
De A-G concludeert dienovereenkomstig. Hij
delicten − vaker gebruik lijkt te maken van
enige aandachtspunten formuleren.
bespreekt wetsgeschiedenis (3.4-3.7), recht-
(soms ingewikkelde) deelnemingsconstruc-
3.2.1. De kwalificatie medeplegen is slechts
spraak (3.8-3.10) en literatuur (3.11-3.13).
ties dan van het meer geëigend lijkende
dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaar-
functionele daderschap.
de − intellectuele en/of materiële − bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoen-
Hoge Raad (strafkamer)
(Sr art. 47, 48, 49, 50, 51)
de gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen − bijvoorbeeld in de
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr. P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
Inleiding:
vorm van ‘in vereniging’ − een bestanddeel
straf(proces)recht Radboud Universiteit
Verdachte is veroordeeld, onder meer omdat
vormt van de delictsomschrijving.
Nijmegen.
(feit 1) hij – kort gezegd – ‘tezamen en in ver-
Dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaar-
eniging met anderen, met het oogmerk van
digd moet zijn, is mede van belang omdat
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggeno-
het in dit verband vaak gaat om de vraag:
men een hoeveelheid sieraden en juwelen
medeplegen dan wel medeplichtigheid aan
toebehorende aan [A] BV, welke diefstal werd
een strafbaar feit. Medeplichtigheid is
16 december 2014, nr. 13/02662
voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of
alleen strafbaar in geval van misdrijf. Verder
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G.
bedreiging met geweld tegen een of meerde-
kent medeplichtigheid een beduidend lager
Splinter-van Kan, Y. Buruma, N. Jörg)
re medewerkers van [A] BV, te weten [betrok-
strafmaximum (art. 49 lid 1 Sr). Medeplegen
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
kene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokke-
daarentegen levert regelmatig een wettelij-
strekkende tot verwerping; adv. mr. P.H.L.M.
ne 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene
ke strafverzwaringsgrond op (zie bijvoor-
Souren, Amsterdam)
5], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
beeld art. 311 lid 1 onder 4° Sr). Waar het
ECLI:NL:HR:2014:3637
voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
verwijt bij medeplegen zich concentreert op
welk geweld en welke bedreiging met geweld
het gewicht van de intellectuele en/of mate-
Overzichtsarrest medeplegen, art. 47 Sr.
hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn
riële bijdrage aan het delict van de verdach-
Medeplegen vereist een voldoende nauwe en
mededader(s) een of meermalen: een vuurwa-
te, is het kernverwijt bij medeplichtigheid
bewuste samenwerking met een ander of
pen, althans een op een vuurwapen gelijkend
‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van
anderen. Het accent ligt op de samenwer-
voorwerp, aan voornoemde persoon, te weten
een door een ander begaan misdrijf ’ (vgl.
king en minder op wie welke feitelijke han-
[betrokkene 1] heeft getoond en/of vitrines
HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO2629,
delingen heeft verricht. Medeplegen vereist
hebben stukgeslagen.’
NJ 2011/341). Voor het gewicht van de rol
dat intellectuele en/of materiële bijdrage
Het middel klaagt over de motivering van de
van de medepleger in de zin van art. 47 Sr
aan het delict van de verdachte van voldoen-
bewezenverklaring wat betreft het onder 1
kan ook worden gewezen op art. 141 lid 1 Sr.
de gewicht is. Dat geldt in vergelijkbare zin
tenlastegelegde ‘medeplegen’.
Het daar strafbaar gestelde ‘in vereniging
158
plegen’ van geweld eist dat de verdachte ‘een
indien het medeplegen – bijvoorbeeld in de
voldoende significante of wezenlijke bijdra-
Voor het oordeel dat sprake is van medeple-
Hoge Raad, voorafgaande beschouwingen over ‘medeplegen’:
gen kan de rechter rekening houden met
3.1. De art. 47 tot en met 51 Sr bieden diverse
aard behoeft te zijn geweest. (Vgl. bijvoor-
vorm van ‘in vereniging’ – een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving.
196
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
ge aan het geweld’ heeft geleverd, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige
Rechtspraak
beeld HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132,
bewijsvoering aandacht te worden besteed
4.2. Mede gelet op hetgeen hiervoor onder 3
NJ 2013/407).
aan de vraag of wel zo bewust en nauw is
is vooropgesteld, heeft het hof zijn oordeel
3.2.2. Een en ander brengt mee dat indien
samengewerkt bij het strafbare feit dat van
dat te dezen niet sprake is van (de subsidiair
het tenlastegelegde medeplegen in de kern
medeplegen kan worden gesproken, in het
tenlastegelegde) medeplichtigheid maar van
niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoe-
bijzonder dat en waarom de bijdrage van de
medeplegen, onvoldoende gemotiveerd. Daar-
ring, maar uit gedragingen die met mede-
verdachte van voldoende gewicht is geweest.
bij heeft de Hoge Raad in aanmerking geno-
plichtigheid in verband plegen te worden
Dat geldt in nog sterkere mate indien het
men dat het hof kennelijk vooral betekenis
gebracht (zoals het verstrekken van inlich-
hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het
heeft toegekend aan de omstandigheid ‘dat de
tingen, op de uitkijk staan, helpen bij de
strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april
verdachte niet alleen de bestuurder is
vlucht), op de rechter de taak rust om in het
2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229).
geweest van de beoogde vluchtauto (de Audi
geval dat hij toch tot een bewezenverklaring
Een geringe rol of het ontbreken van enige
S6) en ter plaatse de medeverdachten heeft
van het medeplegen komt, in de bewijsvoe-
rol in de uitvoering van het delict zal in der-
opgewacht, maar ook betrokken is geweest bij
ring – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig
gelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten
een voorverkenning van de plaats delict op
in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat
worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door
15 juni 2011’.
medeplegen nauwkeurig te motiveren. Bij de
een grote(re) rol in de voorbereiding.
4.3. Het middel is terecht voorgesteld.
vorming van zijn oordeel dat sprake is van
3.3.1. Er bestaat geen precieze afgrenzing
de voor medeplegen vereiste nauwe en
tussen medeplegen en de andere deelne-
bewuste samenwerking, kan de rechter reke-
mingsvormen. Dat neemt niet weg dat wan-
ning houden met onder meer de intensiteit
neer medeplegen wordt tenlastegelegd, dit
van de samenwerking, de onderlinge taak-
medeplegen moet worden beoordeeld aan de
16 december 2014, nr. 13/02332
verdeling, de rol in de voorbereiding, de uit-
hand van de voor medeplegen geldende
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin
voering of de afhandeling van het delict en
maatstaven. Het gebruikmaken van aan
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, N. Jörg)
het belang van de rol van de verdachte,
andere deelnemingsvormen ontleende
(Na conclusie van A-G mr. P.C. Vegter,
diens aanwezigheid op belangrijke momen-
begrippen of constructies kan de bewijsvoe-
strekkende tot verwerping; OM-cassatie,
ten en het zich niet terugtrekken op een
ring voor medeplegen compliceren en ver-
tegengesproken door adv. mr. B.P. de Boer,
daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient
dient daarom in zulke gevallen geen aanbe-
Amsterdam)
overigens opmerking dat aan het zich niet
veling. (Vgl. HR 18 december 2012,
ECLI:NL:HR:2014:3636
distantiëren op zichzelf geen grote beteke-
ECLI:NL:HR:2012:BX5140 en HR 1 juli 2014,
nis toekomt. Het gaat er immers om dat de
ECLI:NL:HR:2014:1593, in welke zaken het
Sprake van ‘hetzelfde feit’ in de zin van
verdachte een wezenlijke bijdrage moet heb-
medeplegen door het hof was bewezenver-
art. 68 Sr en art. 313 Sv? Herhaling en toe-
ben geleverd aan het delict. In dit verband
klaard aan de hand van criteria voor het
passing HR 1 februari 2011,
valt te wijzen op bijvoorbeeld HR 22 decem-
zogenoemde functionele daderschap).
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394. In
ber 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK3356, NJ
Het valt overigens op dat het Openbaar
casu onjuist oordeel van het hof dat toe-
2010/193 waarin ten aanzien van het mede-
Ministerie bij het tenlasteleggen van commu-
wijzing van de vordering tot wijziging van
plegen van een vernieling werd overwogen
ne en andere niet-economische strafbare fei-
de tenlastelegging van doodslag (art. 287
‘dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet
ten − in vergelijking met economische delic-
Sr) in diefstal met geweld, de dood ten
distantiëren van een door een ander
ten − vaker gebruik lijkt te maken van (soms
gevolge hebbend (art. 312 lid 3 Sr) een
gepleegde vernieling, alsmede het louter
ingewikkelde) deelnemingsconstructies dan
ander feit oplevert.
instemmen met die vernieling, ieder voor
van het meer geëigend lijkende functionele
zich en in onderlinge samenhang bezien
daderschap. (Vgl. HR 24 mei 2011,
daarvoor onvoldoende zijn’, alsmede HR 3
ECLI:NL:HR:2011:BP6581, NJ 2011/481 met
juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1307 inzake
betrekking tot de verkoop van hennepplan-
Inleiding:
diefstal door twee of meer verenigde perso-
ten door de eigenaar van een growshop).
OM-cassatie. Het gaat om de afwijzing van
nen waarin onvoldoende werd bevonden de
3.3.2. Het ontbreken van een precieze afgren-
een vordering tot wijziging van de tenlasteleg-
enkele vaststelling ‘dat de verdachte een
zing tussen medeplegen en de andere deelne-
ging. De aan de verdachte primair verweten
vluchtmogelijkheid heeft gefaciliteerd en
mingsvormen brengt mee dat het Openbaar
gedraging is in de tenlastelegging omschreven
dat het niet anders kan zijn dan dat over het
Ministerie in voorkomende gevallen er goed
als – kort gezegd – doodslag (art. 287 Sr), en in
verschaffen van deze vluchtmogelijkheid
aan doet de rechter een keuzemogelijkheid te
de vordering tot wijziging van de tenlasteleg-
van te voren door de verdachte en zijn
bieden door daarop toegesneden varianten in
ging als – kort gezegd – diefstal met geweld,
mededaders afspraken zijn gemaakt’.
de tenlastelegging op te nemen.
de dood ten gevolge hebbend (art. 312 lid 3
3.2.3. De bijdrage van de medepleger zal in de
Als het Openbaar Ministerie evenwel om hem
Sr). Het middel klaagt onder meer over de
regel worden geleverd tijdens het begaan van
moverende redenen uitsluitend het medeple-
afwijzing door het hof van de vordering tot
het strafbare feit in de vorm van een geza-
gen en niet ook de medeplichtigheid heeft
wijziging van de tenlastelegging.
menlijke uitvoering van het feit. Maar de bij-
tenlastegelegd, moet de rechter vrijspreken
drage kan ook zijn geleverd in de vorm van
indien het medeplegen niet kan worden
Hoge Raad, onder meer:
verscheidene gedragingen voor en/of tijdens
bewezen, ook al zou vaststaan dat de verdach-
2.3. Bij de beoordeling van de vraag of sprake
en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitge-
te medeplichtig was aan het feit.
is van ‘hetzelfde feit’, dient de rechter in de
sloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het
159
(Sr art. 68; Sv art. 313)
situatie waarop art. 68 Sr ziet de in beide ten-
strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR
Hoge Raad, onder meer:
lasteleggingen omschreven verwijten, en in
3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ
4.1. Het middel klaagt over de motivering van
de situatie waarop art. 313 Sv ziet de in de
2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin
de bewezenverklaring wat betreft het onder 1
tenlastelegging en de in de vordering tot wij
afwijkende of bijzondere, situaties dient in de
tenlastegelegde ‘medeplegen’.
ziging van de tenlastelegging omschreven
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
197
Rechtspraak
verwijten te vergelijken. Bij die toets dienen
tevens ter bescherming van het leven, terwijl
lijkheden van een politicus hierbij. De Hoge
de volgende gegevens als relevante vergelij-
de strafmaxima die op doodslag en op dief-
Raad wijst erop dat het daarbij niet uitslui-
kingsfactoren te worden betrokken.
stal met geweld, de dood ten gevolge heb-
tend gaat om uitlatingen die aanzetten tot
(A) De juridische aard van de feiten. Indien de
bend, zijn gesteld, niet uiteenlopen. De gedra-
haat of geweld of discriminatie maar ook
tenlastegelegde feiten niet onder dezelfde
gingen van de verdachte verschillen niet wat
om uitlatingen die aanzetten tot onver-
delictsomschrijving vallen, kan de mate van
betreft de tijd waarop, de plaats waar en de
draagzaamheid. In casu heeft het hof dit
verschil tussen de strafbare feiten van belang
omstandigheden waaronder zij zouden zijn
miskend voor zover het tot uitdrukking
zijn, in het bijzonder wat betreft (i) de rechts-
verricht, terwijl de aard en kennelijke strek-
heeft gebracht dat de tenlastegelegde uitla-
goederen ter bescherming waarvan de onder-
king van het tijdens een worsteling opzette-
tingen van de verdachte, nu deze zijn
scheidene delictsomschrijvingen strekken, en
lijk afschieten van kogels met een vuurwapen
gedaan door hem als politicus in het kader
(ii) de strafmaxima die op de onderscheiden
op een lichaam (zoals omschreven in de op
van het publieke debat, louter strafbaar zou-
feiten zijn gesteld, in welke strafmaxima
art. 287 Sr toegesneden tenlastelegging) in de
den kunnen zijn indien die uitlatingen de
onder meer tot uitdrukking komt de aard van
kern genomen slechts in beperkte mate
strekking zouden hebben om te bedreigen
het verwijt en de kwalificatie als misdrijf dan
afwijkt van het schieten met een vuurwapen
en/of te intimideren dan wel redelijkerwijs
wel overtreding.
terwijl dit de dood van een ander tot gevolg
geacht kunnen worden aan te zetten tot
(B) De gedraging van de verdachte. Indien de
heeft (zoals omschreven in de op art. 312, der-
haat of geweld.
tenlasteleggingen respectievelijk de
de lid, Sr toegesneden vordering tot wijziging
tenlastelegging en de vordering tot wijziging
van de tenlastelegging).
daarvan niet dezelfde gedraging beschrijven,
Gelet hierop geeft het oordeel van het hof dat
kan de mate van verschil tussen de
toewijzing van de vordering tot wijziging van
Inleiding:
gedragingen van belang zijn, zowel wat
de tenlastelegging een ander feit oplevert,
OM-cassatie; Verdachte is vrijgesproken van
betreft de aard en de kennelijke strekking
blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
het ten laste gelegde, dat – kort gezegd –
van de gedragingen als wat betreft de tijd
2.5. Het middel slaagt in zoverre.
inhoudt dat (feit 1; gebaseerd op art. 137c lid
waarop, de plaats waar en de omstandig-
Volgt vernietiging en terugwijzing.
1 Sr) hij zich in het openbaar, mondeling,
heden waaronder zij zijn verricht. Uit de bewoordingen van het begrip ‘hetzelfde feit’ vloeit reeds voort dat de beantwoor-
(EVRM art. 10; Sr art. 137c, 137d)
opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over
160
ding van de vraag wat daaronder moet wor-
een groep mensen, (te weten homoseksuelen) wegens hun homoseksuele gerichtheid, en (feit 2; gebaseerd op art. 137d lid 1 Sr) dat
den verstaan, mede wordt bepaald door de
16 december 2014, nr. 13/01327
hij (telkens) in het openbaar, mondeling,
omstandigheden van het geval. Vuistregel is
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
heeft aangezet tot discriminatie als bedoeld
nochtans dat een aanzienlijk verschil in de
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, E.S.G.N.A.I.
in art. 90 quater Sr, van mensen, te weten
juridische aard van de feiten en/of in de
van de Griend)
homoseksuelen, (telkens) wegens hun homo-
gedragingen tot de slotsom kan leiden dat
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge, strek-
seksuele gerichtheid.
geen sprake is van ‘hetzelfde feit’ in de zin
kende tot vernietiging en terugwijzing dan
Volgens de tenlastelegging heeft verdachte
van art. 68 Sr.
wel verwijzing; OM-cassatie, tegengespro-
(als lijsttrekker van de [partij]) op 24 februari
Bij de toepassing van art. 68 Sr en art. 313 Sv
ken door adv. mr. M.J.N. Vermeij, Den Haag)
2010 in ‘De Rode Hoed’ tijdens en/of na een
moet aan de hand van dezelfde maatstaf wor-
ECLI:NL:HR:2014:3583
lijsttrekkersdebat in een interview tegenover
den beoordeeld of sprake is van ‘hetzelfde
een verslaggever van de lokale televisiezender
feit’ (vgl. HR 1 februari 2011,
Overzichtsarrest groepsbelediging art. 137c
AT5 en/of op 25 februari 2010 en/of 26 febru-
ECLI:NL:HR:2011:BM9102, NJ 2011/394).
Sr en aanzetten tot discriminatie art. 137d
ari 2010 op AT5 televisie en/of de AT5 website
2.4. De aan de verdachte primair verweten
Sr: verdachte heeft als lijsttrekker van een
([website]), (telkens) opzettelijk beledigend
gedraging is in de tenlastelegging omschre-
politieke partij in het openbaar uitlatingen
een of meer van de volgende woorden uitge-
ven als − kort gezegd − doodslag, en in de vor-
gedaan over homoseksuelen.
sproken en/of laten uitspreken (feit 1): − “‘Ja,
dering tot wijziging van de tenlastelegging
Het recht op vrijheid van meningsuiting uit
kijk de ellende is dat eh dat we te maken heb-
als − kort gezegd − diefstal met geweld, de
art. 10 EVRM staat aan een strafrechtelijke
ben met agressieve homofielen he. En die
dood ten gevolge hebbend. De tenlastelegging
veroordeling ter zake van voormelde groeps-
agressieve homofielen zitten in het bestuur
is toegesneden op art. 287 Sr en de vordering
belediging en/of aanzetten tot discrimina-
van de partij. En dat werkt naar beneden...’ en/
tot wijziging van de tenlastelegging op art.
tie niet in de weg indien zo’n veroordeling
of ‘Het is echt een hele dominante homofiele
312, derde lid, Sr.
een op grond van art. 10 lid 2 EVRM toegela-
groep’ en/of ‘Het is heel normaal he om te
Zowel het verschil in de juridische aard van
ten beperking van de vrijheid van menings-
zeggen van ik heb een hekel aan homofielen’
de aan de verdachte verweten feiten als het
uiting vormt. Bij de beoordeling van een
en/of ‘We hebben te maken met hele agressie-
verschil tussen de omschreven gedragingen
uitlating in verband met de strafbaarheid
ve homofiele groepen hier. Zoals die homofie-
loopt niet zodanig uiteen dat geen sprake kan
daarvan wegens groepsbelediging en/of
len bij de politie. Weetje, kijk dat, dat moet
zijn van “hetzelfde feit” in de zin van art. 68
aanzetten tot discriminatie dient acht te
gewoon weg’ en/of ‘Kijk het zijn die mensen
Sr. Hoewel de strafbaarstelling van diefstal
worden geslagen op de bewoordingen van
met die seksuele afwijkingen die moeten
met geweld in het bijzonder strekt ter
die uitlating alsmede op de context waarin
gewoon eigenlijk bestreden worden door de
bescherming van het vermogen van de recht-
zij is gedaan. Daarbij is relevant of de
hetero’s, vind ik’ en/of ‘Laatste zag ik op tv dat
hebbende, strekt die strafbaarstelling, mede
gewraakte uitlating een bijdrage kan leve-
een dominee hostie weigerde aan een homo-
bezien in samenhang met de in art. 312, der-
ren aan het publieke debat of een uiting is
fiel. En dat die homofiel aangifte deed. Nou ik
de lid Sr opgenomen strafverzwarende
van artistieke expressie en of de uitlating
denk dat de dominee aangifte had kunnen
omstandigheid ‘de dood ten gevolge hebbend’,
in dat verband niet onnodig grievend is.
doen wegens belediging van het christelijk
evenals de strafbaarstelling van doodslag
De Hoge Raad gaat in op de verantwoorde-
geloof. Dat de homofiel ja eigenlijk naar hem
198
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
toekomt, en ja best wel dominant is’ en/of
voor vieze mannetjes en vieze vrouwtjes, bij
een democratische samenleving noodzakelij-
‘Dus mensen met afwijkende sekse die, die
de politie bijvoorbeeld’ en/of ‘We willen van
ke − beperking van de vrijheid van menings-
pakken we aan’ en/of ‘Die mensen er uit sode-
die pedo’s af joh. Echt dat is een hele, hele
uiting vormt.
mieteren’ en/of ‘Nou in ieder geval de homo-
zware punt. Bij de politie zitten er heel veel
4.4.3. Bij de beoordeling van een uitlating in
fiel. Ja, het spijt me maar die moet even weg
en ook die homofielen bij de poli... Daar wil-
verband met de strafbaarheid daarvan
want we zijn hetero. En die mensen met
len we vanaf. En daar gaan we ook van af. Dus
wegens groepsbelediging en/of aanzetten tot
andere seksuele geaardheid zoals met andere
als we republikeins stemmen dan gaan die
discriminatie in de zin van voormelde wette-
afwijkingen’ en/of ‘Ik denk dat Amsterdam
mensen in ieder geval weg. En alles wat er
lijke bepalingen, dient acht te worden gesla-
staat te snakken naar een hele mooie hetero-
was en wat afwijkend is dat gaat weg’ en/of
gen op de bewoordingen van die uitlating
seksuele Adam en Eva eh periode’ en/of ‘Nou
‘Dus het wordt weer een heteroland. U hoeft
alsmede op de context waarin zij is gedaan.
de homofiel wordt gewoon te dominant en
niet meer bang te zijn dat de homofiel weer
Daarbij dient onder ogen te worden gezien of
we zijn hetero’ en/of ‘Weet je, dat die man
te dominant wordt’, althans (telkens) woorden
de gewraakte uitlating een bijdrage kan leve-
met een andere man of een vrouw met een
van gelijke aard en/of strekking.”
ren aan het publiek debat of een uiting is van
andere vrouw, ja dat is afwijkend gedrag, dat
Het middel klaagt dat ’s hofs vrijspraak steunt
artistieke expressie. Tevens dient onder ogen
moet effetjes weg. We willen even een hetero-
op een onjuiste opvatting omtrent de
te worden gezien of de uitlating in dat ver-
stad’ en/of ‘hij heeft netwerken opgebouwd
bescherming die art. 10 EVRM biedt aan een
band niet onnodig grievend is.
voor vieze mannetjes en vieze vrouwtjes, bij
politicus ter zake van door hem in het kader
4.4.4. Bij de beoordeling van de vraag of een
de politie bijvoorbeeld’ en/of ‘Dus het wordt
van een publiek debat gedane uitlatingen.
uitlating onnodig grievend is, dient, indien het gaat om een uitlating door een politicus
weer een heteroland. U hoeft niet meer bang te zijn dat de homofiel weer te dominant
Hoge Raad, onder meer:
in het kader van het publiek debat – het poli-
wordt’, althans (telkens) woorden van gelijke
4.2. De tenlastelegging is onder 1 toegesne-
tieke debat daaronder begrepen – onder ogen
aard en/of strekking.” En (feit 2): “‘Ja, kijk de
den op art. 137c, eerste lid, Sr en onder 2 op
te worden gezien enerzijds het belang dat de
ellende is dat we te maken hebben met agres-
art. 137d, eerste lid, Sr. De in de tenlasteleg-
betreffende politicus daadwerkelijk in staat
sieve homofielen he. En die agressieve homo-
ging onder 1 voorkomende term ‘beledigend’
moet zijn zaken van algemeen belang aan de
fielen zitten in het bestuur van de partij. En
en het in de tenlastelegging onder 2 voorko-
orde te stellen ook als zijn uitlatingen kunnen
dat werkt naar beneden...’ en/of ‘Het is echt
mende begrip ‘aangezet tot discriminatie’ zijn
kwetsen, choqueren of verontrusten, maar
een hele dominante homofiele groep’ en/of
klaarblijkelijk gebezigd in de betekenis die
anderzijds ook de verantwoordelijkheid die de
‘Het is heel normaal om te zeggen van ik heb
daaraan toekomt in art. 137c Sr onderschei-
politicus in het publieke debat draagt om te
een hekel aan homofielen’ en/of ‘We hebben
denlijk art. 137d Sr.
voorkomen dat hij uitlatingen verspreidt die
te maken met hele agressieve homofiele groe-
4.3. Het of heeft blijkens zijn hiervoor onder
strijdig zijn met de wet en met de grondbe-
pen hier. Zoals die homofielen bij de politie.
2.2 weergegeven overwegingen vastgesteld
ginselen van de democratische rechtsstaat.
Weetje, kijk dat, dat moet gewoon weg’ en/of
dat de verdachte de tenlastegelegde uitlatin-
Daarbij gaat het niet uitsluitend om uitlatin-
‘Pro-homofiele netwerken die moeten gewoon
gen heeft gedaan in zijn hoedanigheid van
gen die aanzetten tot haat of geweld of discri-
weg’ en/of ‘Kijk het zijn die mensen met die
politicus in het kader van een publiek debat
minatie maar ook om uitlatingen die aanzet-
seksuele afwijkingen die moeten gewoon
over een zaak van algemeen belang. Deze uit-
ten tot onverdraagzaamheid.
eigenlijk bestreden worden door de hetero’s,
latingen hebben naar het – in cassatie niet
4.5. Voor zover het hof met zijn hiervoor
vind ik’ en/of ‘Nou ik denk dat er te veel
bestreden − oordeel van het hof niet de strek-
onder 4.3 samengevatte oordeel tot uitdruk-
homofielen zitten in de bestuur’ en/of ‘Dus
king om te bedreigen en/of te intimideren en
king heeft gebracht dat de tenlastegelegde
we gaan echt voor de hetero en ja, de homo-
zetten evenmin aan tot haat of geweld. Op
uitlatingen van de verdachte, nu deze zijn
fiel moet eventjes weg vind ik, weet je. Ergens
grond daarvan heeft het hof geoordeeld dat
gedaan door hem als politicus in het kader
anders maar een homofiele stad’ en/of ‘Weet
‘geen nadere bespreking nodig [is] van de
van het publiek debat, louter strafbaar zou-
je die, die homofielen en die andere netwer-
vraag of de ten laste gelegde uitlatingen straf-
den kunnen zijn indien die uitlatingen de
ken die in de loop der jaren heeft opgebouwd,
baar zijn te achten op grond van de bepalin-
strekking zouden hebben om te bedreigen
daar, ja daar bestrijden we al jaren tegen’ en/
gen 137c of 137d van het Wetboek van Straf-
en/of te intimideren dan wel redelijkerwijs
of ‘Dus mensen met afwijkende sekse die, die
recht (...). Immers, zelfs indien de uitlatingen
geacht kunnen worden aan te zetten tot haat
pakken we aan. Dat is heel serieus’ en/of ‘Die
volledig onder de delictsomschrijving van
of geweld, heeft het hetgeen onder 4.4 is
mensen er uit sodemieteren’ en/of ‘Nou in
deze strafbepalingen zouden vallen (...) zoda-
vooropgesteld miskend.
ieder geval de homofiel. Ja, het spijt me maar
nige omstandigheid er niet aan [kan] afdoen
4.6. Het middel klaagt daarover terecht.
die moet even weg want we zijn hetero. En
dat het de verdachte onder de gegeven
Volgt vernietiging en terugwijzing.
die mensen met andere seksuele geaardheid
omstandigheden krachtens artikel 10 EVRM
zoals met andere afwijkingen’ en/of ‘Nou die
vrij stond die uitlatingen te doen.”
gaan we er echt uit halen’ en/of ‘Ik denk dat
4.4.1. Het volgende wordt vooropgesteld.
Amsterdam staat te snakken naar een hele
4.4.2. Het, onder meer in art. 10 EVRM gega-
mooie heteroseksuele Adam en Eva periode’
randeerde, recht op vrijheid van meningsui-
16 december 2014, nr. 14/00065
en/of ‘Nou de homofiel wordt gewoon te
ting staat aan een strafrechtelijke veroorde-
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
dominant en we zijn hetero. Weet je en echt
ling ter zake van groepsbelediging en/of
Brink)
eh ik ja... Ik bedoel ik hoef die homofiel niet
aanzetten tot discriminatie in de zin van art.
(Na conclusie van A-G mr. F.W. Bleichrodt,
te accepteren joh’ en/of ‘Weet je, dat die man
137c Sr onderscheidenlijk 137d Sr niet in de
strekkende tot verwerping; adv. mr. N. van
met een andere man of een vrouw met een
weg indien zo een veroordeling een op grond
Schaik, advocaat te Utrecht)
andere vrouw, ja dat is afwijkend gedrag, dat
van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te
ECLI:NL:HR:2014:3621
moet effetjes weg. We willen even een hetero-
weten een bij de wet voorziene, een gerecht-
stad’ en/of ‘hij heeft netwerken opgebouwd
vaardigd doel dienende en daartoe een in
161
Bestanddeel ‘opzicht’ in art. 279 lid 1 Sr:
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
199
Rechtspraak
onjuist is de opvatting dat wanneer het in
162
art. 279 Sr bedoelde opzicht over een min-
Inleiding tweede middel: Het middel klaagt over de bewezenverklaring
derjarige wordt uitgeoefend door een ander
16 december 2014, nr. 13/00761
wat betreft de schuld als bedoeld in art. 6
dan de ouders die het in art. 279 Sr − en in
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en N. Jörg)
WVW 1994.
de tenlastelegging − bedoelde gezag over de
(Na conclusie van A-G mr. D.J.C. Aben, strek-
Het hof heeft een daarover gevoerd verweer als
minderjarige uitoefenen, het onttrekken
kende tot vernietiging uitsluitend wat
volgt samengevat: ‘Er is geen sprake van aan-
aan dat opzicht niet (mede) het onttrekken
betreft de strafoplegging, tot vermindering
merkelijk onvoorzichtig verkeersgedrag. De
aan het over de minderjarige gestelde gezag
van de straf en tot verwerping voor het
omstandigheden waaronder de aanrijding tus-
van de ouders kan opleveren.
overige; adv. mr. J.L.E. Marchal, Maastricht)
sen het voertuig van de verdachte en het voer-
ECLI:NL:HR:2014:3616
tuig van [betrokkene] heeft plaatsgevonden
(Sr art. 279)
zijn onbekend, zodat niet gesteld kan worden Schuld in de zin van art. 6 WVW 1994:
dat anders handelen voor de verdachte moge-
Inleiding:
onjuist is opvatting dat het gebruik van een
lijk zou zijn geweest. De mogelijkheid bestaat
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
stof die de rijvaardigheid kan verminderen
dat sprake is van een verontschuldigbare
gezegd – ‘opzettelijk een minderjarige, te
– zoals alcoholhoudende drank – in het
onmacht aan de zijde van de verdachte. Zo is
weten [betrokkene 1] (geboren op [geboorte-
geheel niet kan bijdragen aan het oordeel
het mogelijk dat [betrokkene] geen verlichting
datum] 1996), heeft onttrokken aan het wet-
dat sprake is van schuld in de zin van art. 6
aan de achterzijde van zijn voertuig heeft
tig over die minderjarige gestelde gezag (te
WVW 1994. De vaststelling van uitsluitend
gevoerd of dat [betrokkene] plotseling heeft
weten het gezag dat haar ouders hadden),
dergelijk gebruik, zal doorgaans evenwel
geremd en dat de verdachte dit niet tijdig heeft
immers heeft verdachte toen die [betrokkene
onvoldoende zijn voor het oordeel dat spra-
kunnen zien en niet de gelegenheid heeft
1] meegenomen naar een hotel en die
ke is van schuld in de zin van art. 6 WVW
gehad uit te wijken naar de linkerrijstrook.’
[betrokkene 1] zodanig feitelijk buiten de
1994, zoals dit ook geldt voor de in art. 175
Het hof heeft dat verweer als volgt verwor-
invloedssfeer van haar ouders gebracht, dat
lid 2 WVW 1994 opgenomen bijzondere
pen: ‘Uit het onderzoek is gebleken dat de
de uitoefening van het gezag door die ouders
schuldvorm roekeloosheid.
verdachte op een autosnelweg tegen een vóór
onmogelijk was geworden’ (art. 279 Sr).
Bloedonderzoek bestuurder motorrijtuig:
hem rijdende personenauto is gereden en dat
De raadsman heeft in hoger beroep aange-
art. 359a Sv vormt het toetsingskader voor
hij een aanzienlijke hoeveelheid alcohol heeft
voerd dat verdachte geen opzet heeft gehad
de gevolgen te verbinden aan het mogelijk
gebruikt. Daarmee heeft de verdachte zeer
op de onttrekking aan het gezag van [betrok-
onbevoegd vragen van bedoelde toestem-
onvoorzichtig gehandeld. Omstandigheden
kene 1] aan haar ouders. Daartoe is aange-
ming aan een persoon die niet wordt ver-
die zouden kunnen wijzen op een veront-
voerd dat [betrokkene 1] zelf de beslissing
dacht van overtreding van art. 8 WVW 1994.
schuldigbare onmacht van de zijde van de
heeft genomen om weg te lopen uit de instelling waar zij verbleef. Verdachte heeft geen
verdachte zijn niet aannemelijk geworden. Zo (Sv art. 359a; WVW 1994 art 6, 8, 163, 175)
beslissende invloed gehad op de scheiding
heeft [betrokkene] ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij reed met een snel-
tussen [betrokkene 1] en haar ouders en wist
Inleiding:
heid van 90 tot 100 km/u, dat dit een con-
niet dat [betrokkene 1] minderjarig was, aldus
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
stante snelheid was omdat hij de cruise con-
de verdediging.
gezegd – als bestuurder van een personenau-
trol gebruikte en dat hij niet heeft geremd.
Art. 279 lid 1 Sr luidt: ‘Hij die opzettelijk een
to, daarmede rijdende over de weg ‘zich zoda-
Voorts heeft hij verklaard dat hij de autolich-
minderjarige onttrekt aan het wettig over
nig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te
ten heeft aangedaan en dat hij kort voor de
hem gesteld gezag of aan het opzicht van
wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
klap nog in de achteruitkijkspiegel heeft
degene die dit desbevoegd over hem uitoe-
door zeer onvoorzichtig, na gebruik van alco-
gekeken en dat hij in de verte autolichten zag
fent, wordt gestraft met gevangenisstraf van
holhoudende drank, een vóór hem, verdach-
en dat er geen ander verkeer reed. (...) Gelet
ten hoogste zes jaren of geldboete van de
te, op dezelfde rijstrook van die Rijksweg A79
op de bewijsmiddelen gaat het hof er dan ook
vierde categorie.’
rijdende personenauto (te weten een Citroen
van uit dat de verdachte de zich vóór hem
Het middel klaagt dat het hof de bewezen-
Xsara Picasso, gekentekend [AA-00-BB]) van
bevindende personenauto tijdig had moeten
verklaring van feit 2 voor zover inhoudende
achteren te naderen en vervolgens de snel-
en kunnen waarnemen en zijn snelheid had
dat de verdachte een minderjarige aan het
heid van het door hem, verdachte, bestuurde
moeten verminderen dan wel had moeten
wettig gezag heeft onttrokken, ontoereikend
motorrijtuig niet tijdig of niet voldoende te
uitwijken naar het andere weggedeelte. Het
heeft gemotiveerd.
verminderen of niet behoorlijk uit te wijken
hof verwerpt het verweer.’
(naar de linkerrijstrook), waardoor een aanrij-
Hoge Raad, onder meer:
ding is ontstaan tussen zijn, verdachtes,
2.4. Het middel berust op de opvatting dat
motorrijtuig en voornoemde Citroen Xsara
Hoge Raad, tweede middel onder meer:
wanneer het in art. 279 Sr bedoelde opzicht
Picasso, waardoor een ander, te weten
4.3. Het middel steunt onder meer op de
over een minderjarige wordt uitgeoefend door
[betrokkene], zijnde de bestuurder van die
opvatting dat het gebruik van een stof die de
een ander dan de ouders die het in art. 279 Sr
Citroen, zodanig lichamelijk letsel werd toe-
rijvaardigheid kan verminderen, zoals het
− en in de tenlastelegging − bedoelde gezag
gebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of ver-
inwendig gebruik van alcoholhoudende
over de minderjarige uitoefenen, het onttrek-
hindering in de uitoefening van de normale
drank, in het geheel niet kan bijdragen aan
ken aan dat opzicht niet (mede) het onttrek-
bezigheden is ontstaan, terwijl hij, verdachte,
het oordeel dat sprake is van schuld in de zin
ken aan het over de minderjarige gestelde
verkeerde in de toestand als bedoeld in arti-
van art. 6 WVW 1994. Deze opvatting is
gezag van de ouders kan opleveren. Die opvat-
kel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet
onjuist. Het middel faalt in zoverre.
ting is onjuist, zodat het middel faalt.
1994: bij onderzoek bleek het alcoholgehalte
4.4. Opmerking verdient evenwel dat de vast-
van zijn bloed 1,80 milligram ethanol per
stelling van, kort gezegd, uitsluitend dergelijk
milliliter bloed te zijn.’
gebruik − hetwelk blijkens art. 175, derde lid,
200
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
WVW 1994 zelfstandig tot een aanzienlijke ver-
ander geen inbreuk heeft gemaakt op verdach-
van publiek aanleiding gevende gebeurtenis
hoging van het strafmaximum van art. 6 WVW
tes recht op een eerlijk proces. Vervolgens heeft
waardoor er wanordelijkheden ontstaan of
1994 leidt − doorgaans onvoldoende zal zijn
het hof geoordeeld dat dit, gelet op de aard en
dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in
voor het oordeel dat sprake is van schuld in de
de ernst van de verzuimen, tot strafverminde-
of aanwezig is bij een samenscholing, is ver-
zin van art. 6 WVW 1994, zoals dit ook geldt
ring moet leiden en niet tot bewijsuitsluiting.
plicht op een daartoe strekkend bevel van
voor de in art. 175, tweede lid, WVW 1994 opge-
Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste
een ambtenaar van politie zijn weg te vervol-
nomen bijzondere schuldvorm roekeloosheid
rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
gen of zich in de door hem aangewezen rich-
(vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960,
3.5. De klacht faalt.
ting te verwijderen.’
NJ 2014/25). Blijkens de hierboven weergegeven overweging van het hof doet zo een geval
Art. 6:1 lid 1 APV Den Haag luidt: ‘Overtreding van het bij of krachtens de volgende
zich hier echter niet voor.
163
Inleiding eerste middel:
16 december 2014, nr. 13/02972
geldboete van de tweede categorie en kan
De raadsman heeft in hoger beroep onder
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
bovendien worden gestraft met openbaarma-
meer aangevoerd dat geen sprake is geweest
Lohman, Y. Buruma, N. Jörg, E.S.G.N.A.I. van
king van de rechterlijke uitspraak: artikel 2:1
van een verdenking zoals bedoeld in artikel
de Griend)
(...)’
163 lid 1 WVW 1994 en dat het verzoek tot
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
Art. 154 Gemeentewet luidt: ‘1. De raad kan op
toestemming voor het verrichten van een
strekkende tot vernietiging en tot terugwij-
overtreding van zijn verordeningen en van die
bloedonderzoek dan ook onbevoegd is
zing; adv. mr. W. Römelingh, ‘s-Gravenhage)
van organen waaraan ingevolge artikel 156
gedaan. Dit levert een vormverzuim op in de
ECLI:NL:HR:2014:3639
verordenende bevoegdheid is gedelegeerd,
artikelen bepaalde (...) wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of
straf stellen maar geen andere of zwaardere
zin van art. 359a Sv. Het eerste middel klaagt onder meer over de verwerping door het hof
Bestanddeel ‘bevel van een ambtenaar van
dan hechtenis van ten hoogste drie maanden
van het verweer dat te dezen geen sprake is
politie’ in de zin van een APV jo. art. 154
of geldboete van de tweede categorie, al dan
van een onderzoek in de zin van art. 8 lid 2
Gemw: onjuist is de opvatting dat het feit in
niet met openbaarmaking van de rechterlijke
onder b WVW 1994.
casu niet als overtreding van de APV straf-
uitspraak. (...) 3. De in het eerste lid bedoelde
baar is, omdat noch in de APV noch elders
strafbare feiten zijn overtredingen.’
Hoge Raad, eerste middel onder meer:
aan de politieambtenaar uitdrukkelijk de
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring
bevoegdheid is verleend om de in de APV
dat de verdachte geen gevolg heeft gegeven
3.3. Met juistheid heeft het hof geoordeeld
bedoelde bevelen te geven, zodat een wette-
aan een door een politieambtenaar gegeven
dat alleen ten aanzien van een persoon die
lijk voorschrift ontbreekt waarop dit bevel
vordering geen overtreding oplevert van de
wordt verdacht van overtreding van art. 8
kan zijn gegrond; de in casu in art. 2:1 lid 2
ten tijde van het delict geldende Algemene
WVW 1994 de procedure strekkende tot een
APV Den Haag vervatte bevelsbevoegdheid
Plaatselijke Verordening van de Gemeente
onderzoek van diens bloed kan worden toege-
van de ambtenaar van politie behoeft niet
Den Haag (hierna: APV Den Haag).
past, welke procedure aanvangt met het vra-
afzonderlijk of uitdrukkelijk in de APV Den
gen van diens toestemming daartoe door een
Haag of elders te zijn verleend. Anders dan
Hoge Raad, onder meer:
opsporingsambtenaar (vgl. HR 6 september
bij art. 184 Sr, is hier niet vereist dat de vor-
2.4.1. De tenlastelegging en bewezenverkla-
2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3993, NJ 2006/447).
dering of het bevel door de politieambte-
ring zijn toegesneden op art. 2:1, tweede lid,
Het vragen van die toestemming behoort
naar is gedaan of gegeven krachtens een
APV Den Haag. Overtreding van het bij dit
daarmee wel tot de procedure strekkende tot
wettelijk voorschrift dat uitdrukkelijk
artikel bepaalde is strafbaar gesteld in art. 6:1,
een onderzoek van het afgenomen bloed
inhoudt dat de betrokken ambtenaar
eerste lid, APV Den Haag. Aldus heeft de raad
doch niet tot het in art. 8 WVW 1994 bedoel-
gerechtigd is tot het doen van de vordering
van de gemeente Den Haag toepassing gege-
de onderzoek als zodanig. Dit betekent dat
of het geven van het bevel. A-G: anders.
ven aan de hem in art. 154, eerste lid,
art. 359a Sv het toetsingskader vormt voor de
Gemeentewet toegekende bevoegdheid op
gevolgen te verbinden aan het mogelijk onbe-
(Sr art. 184; Gemw art. 154; APV Den Haag art.
overtreding van deze bepaling straf te stellen.
voegd vragen van bedoelde toestemming aan
2:1, 6:1)
2.4.2. Aan het middel ligt de opvatting ten
een persoon die niet wordt verdacht van over-
grondslag dat het feit niet als overtreding
treding van art. 8 WVW 1994.
Inleiding:
van art. 2:1, tweede lid, APV strafbaar is,
3.4.1. Het hof heeft dit toetsingskader blijkens
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
omdat noch in de APV noch elders aan de
zijn overwegingen niet miskend.
gezegd – het ‘niet voldoen aan een bevel van
politieambtenaar uitdrukkelijk de bevoegd-
3.4.2. Het hof heeft vastgesteld dat zonder dat
een ambtenaar van politie strekkend tot het
heid is verleend om de in art. 2:1 APV Den
sprake was van verdenking van overtreding
vervolgen van zijn weg of tot het zich, in een
Haag bedoelde bevelen te geven, zodat een
van art. 8 WVW 1994, bij de verdachte zonder
door de ambtenaar van politie aangewezen
wettelijk voorschrift ontbreekt waarop dit
diens toestemming bloed is afgenomen voor
richting, verwijderen, terwijl hij, verdachte,
bevel kan zijn gegrond. Die opvatting is
onderzoek. Het hof heeft echter tevens vastge-
aanwezig was bij een tot toeloop van publiek
onjuist. De in art. 2:1, tweede lid, APV Den
steld dat de hulpofficier van justitie door wie
aanleiding gevende gebeurtenis, waardoor er
Haag vervatte bevelsbevoegdheid van de
toestemming is verleend voor het bloedonder-
wanordelijkheden dreigden te ontstaan’. Het
ambtenaar van politie behoeft niet afzonder-
zoek, niet naar willekeur heeft gehandeld
bewezenverklaarde is gekwalificeerd als over-
lijk of uitdrukkelijk in de APV Den Haag of
omdat bij hem het vermoeden was gerezen dat
treding van art. 2:1 lid 2 APV Den Haag.
elders te zijn verleend.
sprake was het gebruik van alcohol of een
Art. 2:1 lid 2 APV Den Haag luidt: ‘Eenieder,
2.4.3. Anders dan het geval is indien de straf-
andere stof die de rijvaardigheid kon verminde-
die op de weg aanwezig is bij enig voorval
vervolging betrekking heeft op het misdrijf
ren, dat de verdachte de volgende dag alsnog
waardoor er wanordelijkheden ontstaan of
van art. 184 Sr, is hier niet vereist dat de vor-
toestemming heeft gegeven en dat een en
dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop
dering of het bevel door de politieambtenaar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
201
Rechtspraak
is gedaan of gegeven krachtens een wettelijk
(EVRM art. 6)
de − in cassatie niet bestreden − vaststelling van het hof dat de verdachte kennelijk leu-
voorschrift dat uitdrukkelijk inhoudt dat de betrokken ambtenaar gerechtigd is tot het
Inleiding:
genachtig heeft verklaard met de bedoeling
doen van de vordering of het geven van het
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
de waarheid te bemantelen dat hij op 31
bevel. Dat verschil laat zich mede hierdoor
gezegd – ter uitvoering van het door hem
augustus 2010 heeft geprobeerd een vrouw
verklaren dat de Gemeentewet de bevoegd-
voorgenomen misdrijf ‘om met het oogmerk
te overvallen. Voorts heeft het hof kennelijk
heid van de raad tot het stellen van straf op
om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat de ver-
overtreding van zijn verordeningen heeft
bedreiging met geweld [aangeefster] te dwin-
dachte zich gelet op de historische gegevens
beperkt tot overtredingen. Indien het niet
gen tot de afgifte van geld en/of goederen
van het mobiele telefoontoestel en de SIM-
opvolgen van een op een bepaling van een
toebehorende aan die [aangeefster], welke
kaart van de verdachte rond het tijdstip van
Algemene Plaatselijke Verordening gegrond
bedreiging met geweld hierin bestond dat hij
de tenlastegelegde poging bevond in de
bevel van de politieambtenaar zonder het
verdachte: naar het voertuig van die [aangeef-
omgeving van de plaats van het delict. Het
vereiste van verlening van een uitdrukkelijke
ster] is gegaan en het rechtervoorportier van
oordeel van het hof dat de betrokkenheid
bevelsbevoegdheid aan die ambtenaar het
dat voertuig heeft geopend en op de passa-
van de verdachte bij de hem tenlastegelegde
misdrijf van art. 184 Sr zou opleveren, zou in
giersstoel van dat voertuig heeft plaatsgeno-
feiten aldus in beslissende mate steun vindt
strijd met de Gemeentewet de bedoelde
men en een vuurwapen, althans een of op
in andere bewijsmiddelen, is gelet op een en
bevoegdheid van de raad in feite zijn uitge-
een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die
ander niet onbegrijpelijk.
breid tot misdrijven.
[aangeefster] heeft getoond.’
2.6. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
Volgt verwerping.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de verklaring van [getuige], nu de
A-G Machielse, onder meer:
verdediging niet in de gelegenheid is geweest
3.9. De bewijsmiddelen 7, 11, 12 en 13 hou-
hem te ondervragen, niet voor het bewijs
den in dat op 31 augustus 2010 omstreeks
mag worden gebruikt in verband met strijd
16.00 uur een met een vuurwapen bewapen-
16 december 2014, nr. 12/05663
met artikel 6 EVRM nu het bewijs niet in
de man op het parkeerterrein van super-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
beslissende mate steunt op deze verklaring.
markt Dirk van den Broek aan de Meeuwen-
Lohman en Y. Buruma)
Het middel klaagt over de verwerping door
laan 76 te Amsterdam (Noord) in de auto van
(Na conclusie van A-G mr. A.J. Machielse,
het hof van het verweer dat de tegenover de
aangeefster [aangeefster] is gestapt. De tele-
strekkende tot vernietiging voor zover het
politie afgelegde verklaringen van [getuige],
foon die, naar het niet onbegrijpelijke oordeel
de beslissingen ten aanzien van feit 3 en de
die door de verdediging niet kon worden
van het hof, in gebruik was bij verdachte met
strafoplegging betreft en in zoverre tot
ondervraagd, wegens strijdigheid met art. 6
daarin verdachtes simkaart, straalde op
terugwijzing; adv. mr. G. Spong, Amsterdam)
lid 3 aanhef en onder d EVRM niet voor het
genoemde datum om 16.02 uur een zend-
ECLI:NL:HR:2014:3634
bewijs mag worden gebezigd.
mast aan in de omgeving van de plaats delict,
Grenzen getuigenbewijs: gebruik voor het
Hoge Raad, onder meer:
dam (Noord). Het hof heeft de verklaring van
bewijs van een ambtsedig proces-verbaal
2.4. In het licht van het EVRM is het gebruik
verdachte dat hij nog nooit in Amsterdam-
inhoudende een niet ter terechtzitting afge-
voor het bewijs van een ambtsedig proces-
Noord is geweest en dat hij zijn telefoon ten
legde, de verdachte belastende getuigenver-
verbaal voor zover inhoudende een niet ter
tijde van het delict had uitgeleend aange-
klaring is niet zonder meer onverenigbaar
terechtzitting afgelegde, de verdachte belas-
merkt als kennelijk leugenachtig, bedoeld om
met art. 6 lid 1 en lid 3 aanhef en onder d
tende verklaring niet zonder meer ongeoor-
de waarheid te bemantelen dat hij op 31
EVRM indien de verdachte niet in enig sta-
loofd en in het bijzonder niet onverenigbaar
augustus 2010 heeft geprobeerd een vrouw te
dium van het geding de gelegenheid heeft
met art. 6, eerste lid en derde lid, aanhef en
overvallen, en heeft reeds op basis van deze
gehad die getuige te (doen) ondervragen,
onder d, EVRM. Van die ongeoorloofdheid is
feiten en omstandigheden geoordeeld dat het
doch die verklaring in belangrijke mate
geen sprake indien de verdachte niet in enig
niet anders kan zijn dan dat verdachte het
steun vindt in andere bewijsmiddelen. Dit
stadium van het geding de gelegenheid heeft
onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
laatste moet aldus worden begrepen dat
gehad om een dergelijke verklaring op haar
3.10. Vervolgens heeft het hof overwogen dat
reeds voldoende is als de betrokkenheid van
betrouwbaarheid te toetsen en aan te vech-
dit oordeel ‘bovendien’ steun vindt in de ver-
de verdachte bij het hem tenlastegelegde
ten door de persoon die de verklaring heeft
klaring van [getuige] dat hij van verdachte had
feit wordt bevestigd door ander bewijsmate-
afgelegd als getuige te (doen) ondervragen,
gehoord dat verdachte een poging tot overval
riaal. Dit steunbewijs zal dan betrekking
doch die verklaring in belangrijke mate steun
in de ‘Mauvenlaan’, vlakbij de Dirk van den
moeten hebben op die onderdelen van de
vindt in andere bewijsmiddelen. Dit laatste
Broek in Amsterdam-Noord had gepleegd en
hem belastende verklaring die de verdachte
moet aldus worden begrepen dat reeds vol-
dat verdachte een fout had gemaakt door te
betwist. In casu sprake van voldoende
doende is als de betrokkenheid van de ver-
vroeg zijn pistool te trekken, waardoor de
steunbewijs erin bestaande dat de verdachte
dachte bij het hem tenlastegelegde feit wordt
vrouw was weggerend. Uit de opbouw van de
kennelijk leugenachtig heeft verklaard met
bevestigd door ander bewijsmateriaal. Dit
nadere bewijsoverweging van het hof en het
de bedoeling de waarheid te bemantelen en
steunbewijs zal dan betrekking moeten heb-
gebruik van het woord ‘bovendien’, leid ik af
dat verdachte zich gelet op de historische
ben op die onderdelen van de hem belasten-
dat dit onderdeel van de bewijsoverweging
gegevens van het mobiele telefoontoestel en
de verklaring die de verdachte betwist (vgl.
kennelijk een overweging ten overvloede
de SIM-kaart van hem rond het tijdstip van
HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1439,
betreft en dat het hof de verklaring van [getui-
de tenlastegelegde poging bevond in de
NJ 2013/191).
ge] strikt genomen overbodig heeft geacht.
omgeving van de plaats van het delict. A-G:
2.5. Blijkens hetgeen hiervoor onder 2.3 is
3.11. Dit laatste oordeel komt mij niet zonder
anders.
weergegeven, heeft het hof het voorgaande
meer begrijpelijk voor. De feiten dat verdach-
in acht genomen. Mede tot het bewijs strekt
te op 31 augustus 2010 rond het tijdstip van
164
namelijk op de Meeuwenlaan [1] te Amster-
202
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
de poging tot afpersing aanwezig was in de
(EVRM art. 7; Uitleveringswet art. 5; Wet
zigheid, op zelfde datum, van een precieze en
omgeving van de plaats delict en hij kennelijk
overlevering inzake oorlogsmisdrijven art. 6)
toegankelijke definitie van de constitutieve elementen ervan alsook van een bestraffing
reden had hierover een als onwaar beoordeelde verklaring af te leggen, geven weliswaar te
Inleiding:
voorzien door de Rwandese wet, het principe
denken. Maar hieruit kan niet zonder meer
Uitleveringszaak. Blijkens de bestreden uit-
van de strafrechtelijke legaliteit, voorzien
worden afgeleid dat verdachte degene is
spraak is de uitlevering van de opgeëiste per-
door het verdrag inzake burgerrechten en
geweest die met een vuurwapen in de hand
soon verzocht met het oog op zijn vervolging.
politieke rechten en door het EVRM, welke
bij [aangeefster] in de auto is gestapt. Het
De rechtbank heeft de verzochte uitlevering
grondwettelijke waarde hebben in Frankrijk,
oordeel van het hof dat ‘het niet anders kan
aan Rwanda toelaatbaar verklaard ter zake
belet dat gezegde feiten zouden beschouwd
zijn’ dan dat verdachte het onder 3 ten laste
van onder meer – kort gezegd – genocide,
worden als zijnde strafbaar gesteld door de
gelegde feit heeft begaan, lijkt mij dan ook te
gepleegd in Rwanda in de periode van 7 april
verzoekende Staat, in de zin van art. 696-3, 1°
kort door de bocht.
1994 tot 14 juli 1994.
wetboek van strafvordering, de onderzoekska-
Het middel stelt terecht dat de aanwezigheid
De raadslieden van de opgeëiste persoon heb-
mer de gezegde teksten en principes heeft
van verdachte in de omgeving van de plaats
ben blijkens het proces-verbaal van de zitting
miskend.’ 240. Het is de bevestiging van het
delict pas een strafrechtelijk relevante invul-
van de rechtbank onder meer het volgende
principe “nulla poena sine lege”. 241. Gesteld
ling krijgt door de verklaring van [getuige].
aangevoerd bij pleitnota.
dus dat alle constitutieve elementen van de
Deze verklaring is daarmee niet een overbodi-
De pleitnota van 24 juni 2014: ‘4.2.4 Legali-
misdaad van genocide in hoofde van appel-
ge bewijsgrond, maar juist de doorslaggeven-
teitsbeginsel[.] 233. In ondergeschikte orde:
lant zouden bewezen worden, quod certe non
de factor om tot bewezenverklaring te kunnen
niet strafbaarheid van eventuele in april 1994
(zie hoger), dan nog zou moeten vastgesteld
komen. Het oordeel van het hof dat de bewe-
in Rwanda begane daden van genocide − lega-
worden dat dit misdrijf enkel had kunnen
zenverklaring niet in beslissende mate steunt
liteitsbeginsel en verjaring. 234. Het verdrag
vervolgd worden onder de bepalingen van het
op de belastende verklaringen van [getuige],
van 9 december 1948 inzake de voorkoming
Rwandees strafrechtelijk gemeen recht van
waarin kennelijk ligt besloten dat de betrok-
en bestraffing van genocide schrijft in art. V
toepassing op datum van de feiten, en dat de
kenheid van verdachte bij het onder 3 ten las-
voor dat de verdragsluitende Staten zich
strafvervolging uit dien hoofde reeds verjaard
te gelegde feit in voldoende mate steun vindt
ertoe verbinden, overeenkomstig hun onder-
was op het ogenblik van de door appellant in
in ander bewijsmateriaal en dat dit steunbe-
scheiden grondwetten, de wetten af te kondi-
Nederland gedane verklaringen. Er zou dus
wijs betrekking heeft op die onderdelen van
gen, welke nodig zijn voor de tenuitvoerleg-
geen reden voorhanden zijn om appellant uit
de hem belastende verklaringen die verdachte
ging van de bepalingen van het verdrag, en,
te wijzen.’
betwist, geeft gelet op de inhoud van de door
in het bijzonder, voor de vaststelling van doel-
De pleitnota van 27 juni 2014: ‘3.4 Legaliteits-
het hof gebezigde bewijsmiddelen blijk van
treffende straffen. 235. De Republiek Rwanda
beginsel[.] 102. Het OM vergeet in zijn stand-
een onjuiste rechtsopvatting, althans is niet
heeft bij decreet-wet n° 08/75 d.d. 12 februari
punt aangaande het legaliteitsbeginsel dat,
zonder meer begrijpelijk.3
1975, gepubliceerd op 10 mei 1975, genoem-
zoals reeds gezegd, het genocideverdrag zelf
3.12. Het middel slaagt.
de conventie geratificeerd. 236. Het is slechts
uitdrukkelijk voorziet in de noodzaak van de
bij organieke wet 33bis d.d. 6 september 2003
vaststelling van ‘doeltreffende straffen’ in de
dat de bestraffing van de misdaad van geno-
onderscheiden wetgevingen van de verdrag-
cide wettelijk werd vastgesteld. Deze wet
sluitende staten (art. V). 103. Het is dus ten
bevestigt dat Rwanda weliswaar de internatio-
onrechte dat het OM meent te kunnen stellen
16 december 2014, nr. 14/04306
nale verdragen die in deze misdaad voorzien
dat genocide, uit hoofde van dit verdrag,
(Mrs. A.J.A. van Dorst, V. van den Brink,
had geratificeerd maar hiervoor geen toepas-
“strafbaar” was “naar internationaal recht”.
E.S.G.N.A.I. van de Griend)
selijke wettelijke sancties had voorzien. 237.
Het betrokken verdrag zelf voorziet, a contra-
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
Op basis hiervan heeft de meerderheid van
rio, dat, bij gebrek aan nationale voorziening
Spronken, strekkende tot verwerping;
de Franse Hoven van beroep verzoeken tot
in bestraffing, deze misdaad niet strafbaar is.
adv. mr. G.G.J. Knoops, Amsterdam)
uitlevering naar Rwanda afgewezen enerzijds
104. Eventuele misdaden in hoofde van dhr.
ECLI:NL:HR:2014:3627
op grond van het legaliteitsbeginsel en de
Mugimba, voor zover bewezen, quod non, zijn
non retroactiviteit van de strafwetten en
dus wel degelijk verjaard.’
Uitleveringprocedure, legaliteitsbeginsel art.
anderzijds op grond van de vaststelling dat de
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft
7 EVRM en dubbele strafbaarheid. Ten tijde
vervolging van misdaden op basis van het
in aanvulling op de pleitnota van 24 juni
van het begaan daarvan leverde genocide
strafrechtelijk gemeenrecht in voege op
2014 het volgende aangevoerd: ‘In aanvulling
naar internationaal recht ook in Rwanda een
datum van de feiten verjaard is. 238. Deze
op paragraaf 240 verklaart mr. Flamme dat
strafbaar feit op in de zin van art. 7 lid 1
rechtspraak werd recent bevestigd in verschil-
dit principe ook in het verdrag zelf is opgeno-
EVRM. Mede gelet op het Verdrag inzake de
lende cassatiearresten. 239. Het Hof van Cas-
men. Indien de bestraffing niet is voorzien,
voorkoming en de bestraffing van genocide,
satie motiveert aldus de verbreking van een
kan de misdaad niet bestraft worden.’
dat door Rwanda in 1975 is geratificeerd, was
afwijkend arrest: ‘Maar aangezien door aldus
De rechtbank heeft het verweer verworpen en
genocide ook in 1994 naar internationaal
te statueren, terwijl de misdaden van genoci-
heeft daartoe het volgende overwogen: ‘6.5
recht onmiskenbaar verboden en moet het
de en misdaden tegen de mensheid zouden
Naar Rwandees recht zijn deze feiten straf-
voor een ieder duidelijk zijn geweest dat
geviseerd zijn geworden door internationale
baar gesteld met een gevangenisstraf van
genocide een misdaad is waarvoor degene
instrumenten, meer in het bijzonder de Con-
meer dan een jaar. De feiten zijn volgens de
die zich daaraan schuldig maakt strafrechte-
ventie betreffende genocide van 9 december
Nederlandse wetsbepalingen eveneens straf-
lijk verantwoordelijk kan worden gehouden.
1948 en deze betreffende de onverjaarbaar-
baar gesteld met een vrijheidsstraf van meer
Aldus was de strafbaarheid van genocide in
heid van misdaden tegen de mensheid van
dan een jaar. 6.6 Ter zitting is namens de
1994 voldoende ‘accessible’ en ‘foreseeable’
26 november 1968, welke van toepassing
opgeëiste persoon het verweer gevoerd dat bij
als vereist door art. 7 EVRM.
waren op het ogenblik van de feiten, bij afwe-
uitlevering voor genocide het legaliteitsbegin-
165
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
203
Rechtspraak
sel zal worden geschonden, omdat genocide
toereikend gemotiveerd. Mede in aanmerking
vraag of de verdachte of het openbaar ministe-
in 1994 nog niet strafbaar was in Rwanda. De
genomen hetgeen door de raadslieden van de
rie geen belang heeft bij vernietiging van de
rechtbank verwerpt dit verweer. Volgens vaste
opgeëiste persoon ter zitting van de Recht-
bestreden uitspraak, bekend zijn heeft het par-
jurisprudentie van het Europees Hof voor de
bank is aangevoerd, zoals hiervoor onder
ket zich bezonnen op de vraag of het noodza-
Rechten van de Mens wordt dit beginsel niet
2.2.2 is weergegeven, was de Rechtbank niet
kelijk is dat de advocaten-generaal in de zaken
geschonden als sprake is van bestraffing voor
tot een nadere motivering gehouden. Daarbij
die op het eerste gezicht in aanmerking
een misdrijf dat ten tijde van het plegen
wordt in aanmerking genomen dat, mede
komen voor afdoening op de voet van art. 80a
strafbaar was naar internationaal recht. Niet
gelet op het Verdrag inzake de voorkoming en
RO, zich door bestudering van de zaak een oor-
alleen is Rwanda op 16 april 1975 toegetre-
de bestraffing van genocide, dat door Rwanda
deel blijven vormen over de vraag of art. 80a
den tot het Genocideverdrag, maar genocide
in 1975 is geratificeerd, genocide ook in 1994
RO inderdaad kan worden toegepast en dit
was reeds daaraan voorafgaand volgens vaste
naar internationaal recht onmiskenbaar ver-
oordeel vervolgens schriftelijk, beknopt gemo-
jurisprudentie strafbaar naar het internatio-
boden was en dat het voor een ieder duidelijk
tiveerd kenbaar blijven maken. Het parket is
naal gewoonterecht.’
moet zijn geweest dat genocide een misdaad
daarbij tot de conclusie gekomen dat dit niet
Het middel klaagt over de verwerping door de
is waarvoor degene die zich daaraan schuldig
langer nodig lijkt te zijn. Het gaat hier immers
rechtbank van het beroep op schending van
maakt strafrechtelijk verantwoordelijk kan
om de niet moeilijke vraag of de aangevoerde
het legaliteitsbeginsel. Het betoogt daartoe dat
worden gehouden. Aldus was de strafbaarheid
middelen klaarblijkelijk niet kunnen slagen of
de rechtbank het verweer dat naar Rwandees
van genocide in 1994 voldoende ‘accessible’
bij gebrek aan belang bij vernietiging niet kun-
recht genocide niet strafbaar was in de periode
en ‘foreseeable’ als vereist door art. 7 EVRM.
nen slagen. Daarom heeft het parket besloten
waarop het uitleveringsverzoek betrekking
2.7. Het middel faalt.
om op korte termijn ertoe over te gaan in deze
heeft ten onrechte niet tevens heeft getoetst
Volgt verwerping.
zaken niet langer een standpunt over afdoening met art. 80a in te nemen. Dat betekent
aan de aan art. 7 EVRM ten grondslag liggende criteria ‘foreseeability’ en ‘accessibility’ waardoor het oordeel van de rechtbank bovendien
166
dat in die zaken door de behandelend advocaat-generaal op de door de rolraadsheer bepaalde rechtsdag te kennen zal worden
ontoereikend is gemotiveerd. 16 december 2014, nr. 13/04605
gegeven dat hij geen gebruik maakt van de
Hoge Raad, onder meer:
(Conclusie van P-G mr. J.W. Fokkens,
bevoegdheid zijn standpunt over de toepasse-
2.4. Bij de beoordeling van het aan het middel
strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring
lijkheid van art. 80a te geven.
ten grondslag liggende beroep op het − in art.
van het cassatieberoep op de voet van art.
13. Ik heb hierboven met opzet niet geschre-
5 Uitleveringswet, dat ingevolge art. 6 Wet
80a RO)
ven dat het standpunt van het parket is dat
overlevering inzake oorlogsmisdrijven van
ECLI:NL:PHR:2014:2304
het geven van een standpunt over toepassing van art. 80a RO niet langer nodig is, maar dat
overeenkomstige toepassing is, vervatte − vereiste van dubbele strafbaarheid stelt de Hoge
Conclusie procureur-generaal bij de Hoge
dit niet langer nodig lijkt te zijn. Daarmee heb
Raad het volgende voorop.
Raad inzake de werkwijze van het strafpar-
ik willen aangeven dat dit naar het oordeel
In het kader van een uitleveringsprocedure
ket bij toepasselijkheid van art. 80a RO: het
van het parket een juiste en verantwoorde
waarin door de Nederlandse rechter dient te
strafparket zal vanaf de zomer 2015 in
keuze is, maar dat het parket bij het ontwikke-
worden beslist over de toelaatbaarheid van de
zaken die op het eerste gezicht in aanmer-
len van deze werkwijze deze geregeld zal eva-
uitlevering ter strafvervolging in de verzoe-
king komen voor afdoening ingevolge art.
lueren. Deze aanpak komt al direct tot uiting
kende staat, is in het kader van die in te stel-
80a RO, niet langer een standpunt innemen
in het besluit om niet onmiddellijk te begin-
len strafvervolging gelet op art. 7 EVRM van
over die afdoening. De procureur-generaal,
nen met het niet langer geven van een stand-
belang of de in het uitleveringsverzoek
mr. Fokkens, zet de nieuwe werkwijze van
punt over de toepassing van art. 80a, maar om
omschreven feiten reeds ten tijde van het
het strafparket in zaken die zich mogelijk
vanaf 1 februari 2015 eerst enkele maanden
begaan daarvan een strafbaar feit opleverden
lenen voor een dergelijke afdoening uiteen
nog wel een standpunt over de toepassing van
naar het recht van de verzoekende staat. Wat
en de redenen om over te gaan tot deze
art. 80a in te nemen, maar dat slechts te moti-
betreft de vraag of die feiten naar Nederlands
nieuwe werkwijze.
veren met de formulering van art. 80a en daaraan in het algemeen geen verwijzing naar
recht op de vereiste wijze strafbaar zijn, is echter beslissend de stand van het recht ten
(RO art. 80a)
concrete omstandigheden uit de voorliggende zaak toe te voegen. Indien de ervaringen daar-
tijde van de beslissing op het uitleveringsver-
mee geen aanleiding geven terug te keren
ECLI:NL:HR:1999:ZD5885).
Procureur-generaal Fokkens, onder meer:
2.5. Blijkens haar hiervoor onder 2.2.4 weer-
12. Zoals uit de tekst van art. 80a RO en de
volgens, vermoedelijk omstreeks de zomer van
gegeven overwegingen heeft de Rechtbank
hierboven in de nrs. 5 en 6 weergegeven passa-
2015, worden overgegaan naar het niet langer
het vorenstaande niet miskend. In die over-
ges uit de parlementaire behandeling van het
geven van een standpunt over toepassing van
wegingen ligt voorts als haar oordeel beslo-
wetsvoorstel versterking cassatierechtspraak
art. 80a.
ten dat genocide ten tijde van het begaan
blijkt, is de Procureur-Generaal niet verplicht
14. Ik wil hier wel benadrukken dat het afzien
daarvan naar internationaal recht ook in
zijn oordeel over de toepassing van art. 80a RO
van een schriftelijk standpunt geen verkapt
Rwanda een strafbaar feit opleverde in de zin
te geven. Tot op heden heeft het parket echter
advies ten aanzien van een zaak impliceert.
van art. 7, eerste lid, EVRM en thans in Rwan-
in alle strafzaken die naar het oordeel van de
Dat betekent naar mijn mening ook dat in
da bij nationale wet strafbaar is gesteld en
behandelend advocaat-generaal in aanmerking
geval van het afzien van een schriftelijk
wordt bedreigd met een vrijheidsstraf van
zouden kunnen komen voor afdoening op
standpunt de zogeheten borgersbrief, waarin
een jaar of langer.
basis van art. 80a RO een schriftelijk stand-
de raadsman kan reageren op de conclusie
2.6. Het oordeel van de Rechtbank getuigt
punt ingenomen. Nu de criteria voor toepas-
van de procureur-generaal, niet meer tot de
niet van een onjuiste rechtsopvatting en is
sing van art. 80a RO, ook ten aanzien van de
mogelijkheden zal behoren. Er is immers
zoek (vgl. HR 31 augustus 1999,
204
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
naar de tot nu toe gevolgde werkwijze zal ver-
Rechtspraak
geen standpunt waarop gereageerd kan wor-
onderbouwd standpunt of vragen over het
meer een aan de verdachte toebehorend
den. Ook hetgeen de Hoge Raad in zijn eerste
afwijzen van getuigenverzoeken aan de orde
zwart vest is aangetroffen met in de zak daar-
overzichtsarresten hierover heeft overwogen,
komen, schriftelijk wordt geconcludeerd, om
van een door hem gedragen bivakmuts als-
te weten:
de stand van zaken op deze terreinen nog
mede een RABO-bankpas die die nacht was
‘2.6.3. Art. 80a, eerste lid, RO houdt in dat de
eens duidelijk weer te geven en waar nodig
gestolen bij de inbraak in Amsterdam bij [B]
Hoge Raad in de daar genoemde gevallen het
voorstellen te doen om de gevestigde recht-
BV (feit 5), welke inbraak op dat moment nog
beroep in cassatie, gehoord de Procureur-
spraak bij te stellen of te verduidelijken.
niet was ontdekt; - dat in die kelderbox ook aan een medever-
Generaal, niet-ontvankelijk kan verklaren. Aangenomen moet worden dat de ProcureurGeneraal zijn standpunt over de toepasselijk-
167
dachte toebehorende voorwerpen zijn aangetroffen, waaronder een bivakmuts; - dat met de genoemde RABO-bankpas geld
heid van art. 80a RO kenbaar maakt op een door de rolraadsheer bepaalde rechtsdag als-
6 januari 2015, nr. 14/01159
was gepind door twee mannen die bivakmut-
mede dat de Procureur-Generaal in het geval
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
sen droegen die identiek waren aan die welke
dat hij van oordeel is dat art. 80a RO voor toe-
Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma, V. van den
in de kelderbox zijn aangetroffen;
passing in aanmerking komt, van dit stand-
Brink)
- dat de verdachte geen verklaring heeft gege-
punt schriftelijk blijk geeft. Alsdan kan de
(Na conclusie van A-G mr. T.N.B.M.
ven voor het feit dat die bivakmuts en dat
raadsman van degene door of namens wie het
Spronken, strekkende tot vernietiging en
RABO-bankpasje in zijn vest zijn aangetroffen;
beroep is ingesteld, binnen twee weken
terugwijzing; adv. mr. A.H. Tiemens en mr.
- dat genoemd vest voorts was besmeurd met
nadien schriftelijk reageren op dat standpunt’,
M.G. Cantarella, beiden ’s-Gravenhage)
zwart metaalslijpsel (bewijsmiddel 28);
impliceert dat een borgersbrief niet aan de
ECLI:NL:HR:2015:10
- dat verbalisanten kort daarvoor, afgaande op harde boor- en hamergeluiden, in een par-
orde is als er geen standpunt tot toepassing van art. 80a is gegeven.
Toepassing maatstaven medeplegen uit HR
keergarage, welke garage een doorgang heeft
15. Door deze nieuwe aanpak ontstaat meer
2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474. Het
naar de kelderbox, drie mannen bezig hebben
ruimte voor concluderen in zaken die voor
enkele voorhanden hebben van door een
gezien, na binnentreding aldaar een scherpe
een volledige behandeling in cassatie
vermogensdelict ontvreemde goederen kan
slijplucht hebben waargenomen en hebben
geschikt zijn en waarin een conclusie een dui-
niet zonder meer de conclusie dragen dat de
geconstateerd dat met een slijptol twee klui-
delijke toegevoegde waarde heeft. In ieder
betrokkene die goederen ook door het ple-
zen, die gestolen bleken te zijn (feiten 2 en 4),
geval in de volgende categorieën zaken zal
gen van dat vermogensdelict heeft verkre-
werden bewerkt;
geen gebruik gemaakt worden van de moge-
gen. In casu heeft de verdachte evenwel zo
- dat de verdachte op 26 juli 2009 met twee
lijkheid om af te zien van het innemen van
nauw en bewust met anderen samenge-
medeverdachten bij de Gamma een slijper,
een standpunt met betrekking tot de toepas-
werkt dat sprake is van het in vereniging
doorslijpschijven en een sloopbeitel heeft
sing van art. 80a RO en zal er dus op de
plegen van inbraken, dit gelet op de geza-
gekocht, die gelijken op in de kelderbox aan-
gebruikelijke wijze geconcludeerd worden:
menlijke uitvoering en de bijdrage van de
getroffen gereedschappen;
- zaken waarin het belang van de
verdachte voorafgaand en direct na de fei-
- dat in de kelderbox andere voorwerpen
rechtseenheid en/of de rechtsontwikkeling
ten. A-G: anders.
zijn aangetroffen die zijn te herleiden tot de in de feiten 2, 4 en 5 genoemde gestolen
aan de orde is; - andere zaken die dusdanig gecompliceerd
(Sr art. 47)
voorwerpen; - dat de onder 2 bewezenverklaarde diefstal
zijn dat een conclusie toegevoegde waarde heeft;
Inleiding:
blijkens camerabeelden door drie personen
- zaken waarin snel duidelijk is dat vernieti-
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
is begaan.
ging moet volgen;
gezegd – een drietal gekwalificeerde diefstal-
Voorts heeft het hof de door de verdachte
- zaken waarin de vraag rijst of er mogelijk
len. Het eerste, tweede en derde middel kla-
aangevoerde alternatieve scenario’s − waaron-
sprake is van een nieuwe categorie van onvol-
gen dat de bewezenverklaarde diefstallen met
der zijn stelling dat hij voor het laatst op 26
doende belang als bedoeld in art. 80a; in der-
braak in vereniging niet uit de bewijsvoering
juli 2009 in de kelderbox zou zijn geweest −
gelijke zaken zal een schriftelijk standpunt
kunnen volgen. De Hoge Raad bespreekt deze
als ongeloofwaardig ter zijde gesteld.
worden ingenomen.
gezamenlijk.
2.5. Gelet op dit een en ander heeft het hof kunnen oordelen dat de verdachte en een
Verder zal er, overeenkomstig de wettelijke verplichting daartoe, een conclusie worden
Hoge Raad, onder meer:
met name genoemde medeverdachte ‘als
genomen, indien de Hoge Raad van oordeel is
2.3. Vooropgesteld moet worden dat aan het
daders betrokken zijn geweest bij de onder 2
dat een zaak, waarin het parket heeft afgezien
enkele voorhanden hebben van door een ver-
primair, 4 primair en 5 primair bewezen ver-
van het innemen van een standpunt, niet
mogensdelict ontvreemde goederen niet zon-
klaarde inbraken’, in welk oordeel besloten
voor toepassing van art. 80a RO in aanmer-
der meer de conclusie kan worden verbonden
ligt dat de verdachte met zijn mededaders de
king komt.
dat de betrokkene die goederen ook door het
inbraken gezamenlijk heeft uitgevoerd. Het
16. Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat het
plegen van dat vermogensdelict heeft verkre-
kennelijke oordeel van het hof dat de ver-
parket periodiek aandacht besteedt aan een
gen. Voor de beoordeling van de betekenis die
dachte zo nauw en bewust met anderen
bepaald thema en gaat concluderen in alle
aan dat voorhanden hebben moet worden
heeft samengewerkt dat sprake is van het in
zaken, ook de zaken die niet binnen de hier-
gehecht, zijn de feiten en omstandigheden
vereniging plegen van de bewezenverklaarde
boven genoemde categorieën vallen, waarin
van het geval van belang (vgl. HR 19 januari
inbraken, is, gelet op die gezamenlijke uitvoe-
het gekozen thema een rol speelt. Dat zou
2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2880, NJ 2010/475).
ring en op hetgeen het hof voor het overige
bijvoorbeeld kunnen betekenen dat in een
2.4. Blijkens de bewijsvoering heeft het hof
heeft vastgesteld over de bijdrage van de ver-
bepaalde periode in alle zaken waarin vragen
onder meer vastgesteld:
dachte voorafgaand en direct na de bewezen-
over de responsieplicht op een uitdrukkelijk
- dat in een kelderbox in Den Haag onder
verklaarde feiten, niet onbegrijpelijk en toe-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
205
Rechtspraak
reikend gemotiveerd (vgl. HR 2 december
Het hof overweegt over het opzet op de zware
enkele omstandigheid dat de verklaring van
2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, r.o.. 3.2.3).
mishandeling onder meer: ‘Uit het handelen
de verdachte (dat hij op verzoek van een
2.6. Het middel faalt.
van de verdachte leidt het hof wel af dat de
kennis naar het airside-gedeelte van Schip-
verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar
hol was gegaan om aldaar € 20 000 voor die
lichamelijk letsel bij aangever [betrokkene 1]
kennis in ontvangst te nemen) door het hof
bewust heeft aanvaard. Door het aangaan van
zo onwaarschijnlijk is geacht dat daaraan
de confrontatie met [betrokkene 1] om de
moet worden voorbijgegaan, de gevolgtrek-
6 januari 2015, nr. 13/01125
controle over een scherp koksmes heeft ver-
king dat de verdachte opzettelijk heeft
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
dachte immers bewust de kans aanvaard dat
gehandeld niet dragen.
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
[betrokkene 1] zou worden geraakt door het
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
mes, hetgeen naar algemene ervaringsregels
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
de aanmerkelijke kans in zich bergt dat het
dan wel verwijzing; adv. mr. H.M.W.
slachtoffer hierdoor zwaar lichamelijk letsel
Inleiding:
Daamen, Maastricht)
oploopt. Van contra-indicaties is naar het oor-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
ECLI:NL:HR:2015:6
deel van het hof niet gebleken. Mitsdien acht
gezegd – te Nederland, tezamen en in vereni-
het hof opzet in voorwaardelijke zin aan de
ging met een ander of anderen, om een feit,
Opzet op poging tot zware mishandeling: de
zijde van verdachte op het toebrengen van
bedoeld in art. 10 lid 5 Opw, te weten het
enkele omstandigheid dat de verdachte de
zwaar lichamelijk letsel bij aangever [betrok-
opzettelijk binnen het grondgebied van
confrontatie met betrokkene is aangegaan
kene 1] aanwezig. Het hof acht de subsidiair
Nederland brengen van een hoeveelheid van
om de controle over het mes te verkrijgen
ten laste poging tot zware mishandeling dan
een materiaal bevattende cocaïne te bevorde-
dat deze in de hand had, is onvoldoende
ook wettig en overtuigend bewezen.’
ren; een ander heeft getracht te bewegen om
grond voor het oordeel dat de verdachte
Het middel klaagt onder meer dat het bewe-
dat feit mede te plegen en voorwerpen voor-
bewust de aanmerkelijke kans heeft aan-
zenverklaarde opzet niet uit de gebezigde
handen heeft gehad waarvan hij, verdachte
vaard dat betrokkene zou worden geraakt
bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
en zijn mededader(s) wist(en) dat zij bestemd
168
door een mes en daardoor zwaar lichame-
(Opw art. 10a)
waren tot het plegen van dat feit, immers is/
Hoge Raad, onder meer:
heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
2.3. Blijkens de vaststellingen van het hof is de
met elkaar telefonisch contact gehad en
aangever, [betrokkene 1], tijdens een worste-
informatie en/of instructies ontvangen ten
ling met de verdachte, waarbij ieder van hen
behoeve van invoer van en de overdracht van
Inleiding:
een mes in de hand had en sprake is geweest
hoeveelheden verdovende middelen en ont-
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
van duw- en trekwerk tussen beiden, gewond
moetingen gehad om afspraken te maken en
gezegd – ter uitvoering van het door hem
geraakt zonder dat duidelijk is geworden met
daarbij een foto met de afbeelding van
voorgenomen misdrijf om aan een persoon
welk mes [betrokkene 1] is geraakt. In het licht
[betrokkene 1] en een boek (de Celestijnse
genaamd [betrokkene 1] opzettelijk zwaar
hiervan is de enkele door het hof in aanmer-
belofte) in ontvangst genomen en/of onder
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
king genomen omstandigheid dat de verdach-
zich gehouden en met dat boek naar Schiphol
opzet [betrokkene 1] met een mes in het
te de confrontatie met [betrokkene 1] is aange-
gegaan en vervolgens airside betreden en
lichaam heeft gesneden, terwijl de uitvoering
gaan om de controle over het mes te
[betrokkene 1] op airside ontmoet en met
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
verkrijgen dat deze in de hand had, onvoldoen-
[betrokkene 1] daar in de douchecabine is
Het hof heeft aangaande de feiten onder meer
de grond voor het oordeel dat de verdachte
gegaan, welke achter de gedachtestreepjes
het volgende vastgesteld: Verdachte en [betrok-
bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard
vermelde handelingen bedoeld waren om de
kene 1] waren beiden op 6 juli 2010 in de keu-
dat [betrokkene 1] zou worden geraakt door
door [betrokkene 1] vervoerde 9.877,8 gram
ken van het Chinese restaurant [A] in Vaals aan
een mes en daardoor zwaar lichamelijk letsel
cocaïne van [betrokkene 1] over te nemen en
het werk als kok. Op enig moment is een woor-
zou bekomen. De bewezenverklaring is derhal-
verder binnen het grondgebied van Neder-
denwisseling ontstaan tussen beiden. [Betrok-
ve wat het bewezenverklaarde opzet betreft
land te brengen.
kene 1] is daarna met een mes in zijn hand op
niet toereikend gemotiveerd.
De raadsman heeft in hoger beroep een ver-
verdachte toegelopen, waarna ook verdachte,
2.4. Het middel slaagt.
weer strekkende tot vrijspraak van de ver-
een mes heeft gepakt en richting [betrokkene
Volgt vernietiging en terugwijzing.
dachte gevoerd wegens gebrek aan bewijs van
lijk letsel zou bekomen. (Sr art. 302)
het opzet van de verdachte op de (verlengde)
1] is gelopen. Vervolgens heeft [betrokkene 1] met de botte kant van zijn mes een tik gegeven op de arm van verdachte. Vervolgens is ver-
169
invoer van cocaïne. Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwo-
dachte een worsteling met [betrokkene 1] aangegaan waarbij verdachte heeft getracht het
6 januari 2015, nr. 13/02631
gen: ‘Het hof gaat […] voorbij aan de lezing
mes van [betrokkene 1] te bemachtigen. Daar-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
van de verdachte, inhoudende dat hij op de
bij is sprake geweest van duw- en trekwerk tus-
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
bewuste dag na thuiskomst van zijn werk
sen beiden. Tijdens deze worsteling zijn door
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
terug is gegaan naar Schiphol op verzoek
een beweging van verdachte de borst en de
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
van een kennis kort daarvoor om in de
hals van [betrokkene 1] geraakt, waarbij niet
dan wel verwijzing; adv. mr. J. Kuijper,
plaats van die kennis geld in ontvangst te
duidelijk is geworden met welk mes [betrokke-
Amsterdam)
nemen van een persoon in het airside-
ne 1] is geraakt. Hierdoor zijn wonden ontstaan
ECLI:NL:HR:2015:7
gedeelte van Schiphol. Het is volstrekt onbegrijpelijk waarom de verdachte door het
in de borst en de hals van [betrokkene 1]. Op enig moment tijdens de worsteling heeft ver-
Opzet op het bevorderen van de invoer van
misbruik van zijn Schipholpas zijn baan bij
dachte [betrokkene 1] gebeten in zijn arm.
cocaïne, art. 10a Opiumwet: in casu kan de
het luchthaven Schiphol zou hebben geris-
206
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
keerd om voor een kennis een relatief
(Sv art. 326)
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
gering bedrag aan contant geld binnen Nederland te brengen zonder aangifte daar-
Inleiding:
De raadsvrouwe van verdachte in hoger
van te doen bij de douane. Ook is niet in te
Het middel behelst de klacht dat het onder-
beroep het woord ter verdediging gevoerd
zien waarom de verdachte [betrokkene 1]
zoek ter terechtzitting in hoger beroep en de
overeenkomstig een aan het proces-verbaal
naar de toiletten heeft meegenomen indien
naar aanleiding daarvan gedane uitspraak
gehechte pleitnota. Die pleitnota houdt
hij slechts € 20 000 in ontvangst hoefde te
nietig zijn, aangezien geen proces-verbaal van
– voor zover hier van belang – het volgende
nemen, hetgeen gemakkelijk ongemerkt had
die terechtzitting is opgemaakt.
in: ‘16. Nu geen bevoegdheid heeft bestaan tot doorzoeking van de woning en dit gebrek
kunnen gebeuren in het McDonaldsrestaurant waar de twee elkaar hebben ontmoet.
Hoge Raad, onder meer:
naar mijn mening niet kan worden hersteld
En ten slotte is niet goed te begrijpen dat de
2.2. Volgens art. 326, eerste lid, Sv houdt de
met de later verleende toestemming door
verdachte, toen hij door het zien van de tas
griffier het proces-verbaal der terechtzitting,
cliënt, is het mobiele telefoontoestel onrecht-
naar eigen zeggen doorhad dat het niet om
waarin achtereenvolgens aantekening
matig in beslag genomen en hadden de gege-
geld ging, is doorgegaan met zijn activitei-
geschiedt van de in acht genomen vormen en
vens die daaruit zijn gelezen door de politie-
ten. Hij had toen immers eenvoudig kunnen
van al hetgeen met betrekking tot de zaak op
rechter moeten worden uitgesloten van
weglopen en verdere medewerking weige-
de terechtzitting voorvalt.
bewijs. 17. Hiermee is immers sprake van een
ren. Al met al is het door de verdachte
2.3. De raadsman van de verdachte heeft op
vormverzuim bij het voorbereidend onder-
geschetste scenario zo onwaarschijnlijk dat
de voet van art. IV lid 3 van het Procesregle-
zoek dat niet meer kan worden hersteld en
het als ongeloofwaardig moet worden
ment Strafkamer Hoge Raad verzocht om toe-
waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet.
gepasseerd.’
zending van het proces-verbaal van de
blijken. Omdat hier sprake is van een dusda-
Het middel klaagt onder meer dat het onder
terechtzitting in hoger beroep. Bij de op de
nig ernstige schending van een strafvorderlij-
1 bewezenverklaarde opzet op het bevorderen
voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge
ke waarborg, dient daaraan het gevolg te wor-
van het binnen het grondgebied van Neder-
Raad toegezonden stukken bevindt zich een
den verbonden dat de resultaten die door het
land brengen van een hoeveelheid van een
brief van de griffier van het hof. Op grond
verzuim – en daarmee onrechtmatig − zijn
materiaal bevattende cocaïne ontoereikend is
van de inhoud van deze brief moet worden
verkregen, niet mogen bijdragen aan het
gemotiveerd.
aangenomen dat is verzuimd een proces-ver-
bewijs van het ten laste gelegde.’
baal op te maken. Dit verzuim strijdt zozeer
Het hof overweegt omtrent de onrechtmati-
Hoge Raad, onder meer:
met een behoorlijke procesorde dat het nie-
ge doorzoeking onder meer als volgt: ‘Op
2.3. Uit de bewijsvoering kan het opzet van
tigheid van het onderzoek ter terechtzitting
dinsdag 15 maart 2011 is een machtiging
de verdachte op het bevorderen van de
en van de naar aanleiding daarvan gedane
afgegeven tot binnentreden van de woning
invoer van een hoeveelheid van een materi-
uitspraak meebrengt.
van verdachte op grond van artikel 55 [Sv].
aal bevattende cocaïne niet worden afgeleid.
2.4. Het middel is gegrond.
Deze machtiging had betrekking tot het bin-
De enkele omstandigheid dat de verklaring
Volgt vernietiging en terugwijzing.
nentreden van de woning ter aanhouding van de verdachte. (…) [De] verbalisanten
van de verdachte dat hij op verzoek van een kennis naar het airside-gedeelte van Schiphol was gegaan om aldaar € 20 000 voor die
171
[hebben] de woning, nadat verdachte niet werd aangetroffen, doorzocht. Verdachte heeft voorafgaand aan de doorzoeking van
kennis in ontvangst te nemen, door het hof zo onwaarschijnlijk is geacht dat daaraan
6 januari 2015, nr. 13/00300
de woning geen toestemming hiertoe ver-
moet worden voorbijgegaan, kan de gevolg-
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G.
leend. Tijdens deze doorzoeking is de Black-
trekking dat de verdachte opzettelijk heeft
Splinter-van Kan en Y. Buruma)
berry van verdachte in beslag genomen. Op
gehandeld niet dragen. De klacht is gegrond.
(Na conclusie van A-G mr. W.H. Vellinga,
grond van artikel 97 [Sv] kan in geval van
Volgt vernietiging en terugwijzing.
strekkende tot vernietiging en terugwijzing;
ontdekking op heterdaad danwel in geval
adv. mr. Th.J. Kelder, ‘s-Gravenhage)
van verdenking van een strafbaar feit waar-
ECLI:NL:HR:2015:4
voor voorlopige hechtenis is toegestaan
170
− bij dringende noodzakelijkheid − de (hulp) Onrechtmatige doorzoeking woning en
officier van justitie een woning doorzoeken.
6 januari 2015, nr. 13/03050
art. 359a Sv: in casu hoeft dit niet te leiden
Hiervoor is altijd voorafgaand een machti-
(Mrs. B.C. de Savornin Lohman, Y. Buruma,
tot bewijsuitsluiting, mede in aanmerking
ging van de rechter-commissaris noodzake-
N. Jörg)
genomen dat het gevoerde verweer
lijk. Uit het voorhanden zijnde dossier is
(Na conclusie van A-G mr. G. Knigge,
omtrent de ernst van het verzuim en het
niet gebleken dat de rechter-commissaris
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
daardoor veroorzaakte nadeel niet meer
zo’n machtiging heeft afgegeven. De verbali-
dan wel verwijzing; adv. mr. M. Berndsen,
inhoudt dan dat sprake is van ‘een ernsti-
santen hadden de situatie moeten bevriezen
Utrecht)
ge schending van een strafvorderlijke
en de machtiging moeten afwachten, dan
ECLI:NL:HR:2015:3
waarborg’. A-G: anders.
wel − indien geen sprake was van dringende
Verzuim tot opmaken proces-verbaal der
(Sv art. 359a)
noodzakelijkheid − de komst van de rechtercommissaris (ingevolge artikel 110 [Sv]). Tevens was in het onderhavige geval geen
terechtzitting, art. 326 lid 1 Sv: dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesor-
Inleiding:
sprake van ontdekking van een strafbaar
de dat het nietigheid van het onderzoek ter
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
feit op heterdaad en was, zoals hiervoor
terechtzitting en van de naar aanleiding
gezegd – opzettelijk heeft verkocht en/of
onder het kopje ‘Onrechtmatige aanhou-
daarvan gedane uitspraak meebrengt.
afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid
ding’ reeds is geoordeeld, geen sprake van
cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
een redelijk vermoeden van schuld aan een
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
207
Rechtspraak
strafbaar feit door verdachte waarvoor voor-
leiden tot uitsluiting van het bewijs. Dit oor-
gelegenheid wordt gesteld een raadsman
lopige hechtenis is toegestaan. Het hof komt
deel geeft niet blijk van een onjuiste rechts-
over het al dan niet verlenen van medewer-
derhalve tot de conclusie dat de doorzoe-
opvatting en is niet onbegrijpelijk, in aan-
king te raadplegen, alsmede dat zij van een
king van de woning van verdachte onrecht-
merking genomen dat het gevoerde verweer
en ander verslag doen in hun proces-verbaal.
matig is. Aldus is naar het oordeel van het
omtrent de ernst van het verzuim en het
Van een structureel verzuim als bedoeld in
hof sprake van een onherstelbaar vormver-
daardoor veroorzaakte nadeel niet meer
r.o. 2.4.6 van het hiervoor geciteerde arrest is
zuim in het voorbereidend onderzoek in de
inhoudt dan dat sprake is van ‘een ernstige
in casu geen sprake, maar het is wel van
zin van artikel 359a [Sv]. […] Bewijsuitslui-
schending van een strafvorderlijke waar-
belang dat voor herstel van vormverzuimen
ting kan slechts aan de orde komen indien
borg’. (Vgl. HR 19 februari 2013,
door de Hoge Raad een heldere norm wordt
het bewijsmateriaal door het verzuim is ver-
ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308).
geformuleerd. Daarmee wordt enerzijds
kregen, en komt in aanmerking indien door
3.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
bereikt dat de aandacht er nog eens op wordt gevestigd dat vormverzuimen kunnen
de onrechtmatige bewijsgaring een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift of rechtsbe-
A-G Vellinga, onder meer:
worden hersteld, anderzijds dat aan herstel
ginsel in aanzienlijke mate is geschonden.
22. Het gaat hier om een ernstig verzuim.
essentiële voorwaarden zijn verbonden. Zo
Het belang dat het geschonden voorschrift
Naar uit de overwegingen van het hof volgt
wordt de praktijk van de strafrechtspleging
dient, is de bescherming van de huisvrede
was er bij gebreke van een redelijk vermoe-
gediend en de eerlijkheid van het proces
en het privéleven van de bewoner. De ver-
den van schuld en van de vereiste machtiging
(art. 6 EVRM) bevorderd.
dachte is getroffen in die belangen en het
immers geen enkel aanknopingspunt voor
26. Het middel slaagt.
gaat hier om belangrijke rechtsbeginselen.
rechtmatige toepassing van een zo ingrijpend
27. De vraag is waartoe het voorgaande ver-
Het hof is evenwel van oordeel dat verdach-
dwangmiddel als doorzoeking.
volgens moet leiden.5 Technisch gesproken is
te in onvoldoende mate nadeel als gevolg
23. Uitsluiting van het door de onrechtmatige
er buiten de verklaringen van de verdachte
van de schending van het voorschrift heeft
doorzoeking verkregen bewijsmateriaal wordt
en de gegevens die zijn ontleend aan zijn bij
ondervonden om over te gaan tot bewijsuit-
afgewezen met de enkele overweging dat ver-
de doorzoeking inbeslaggenomen telefoon
sluiting. Het hof overweegt dienaangaande
dachte onvoldoende nadeel heeft ondervon-
voldoende bewijs. Dat wil echter niet zeggen
dat verdachte na de doorzoeking van de
den van dit ernstige verzuim omdat de ver-
dat valt te verwachten dat er na verwijzing
woning en de inbeslagneming van de Black-
dachte achteraf om toestemming voor de
geen ander oordeel volgt. Het bewijs dient
berry alsnog toestemming heeft verleend
doorzoeking is gevraagd en hij deze had kun-
immers niet alleen wettig maar ook overtui-
tot de doorzoeking van de woning. Dit ter-
nen weigeren. Die enkele omstandigheid acht
gend te zijn. Voorts valt niet uit te sluiten dat
wijl de verdachte in de positie verkeerde om
ik niet voldoende.
na verwijzing bij verweer aan de gestelde
hiertegen bezwaar maken. Dat de verdachte
24. Het hof heeft niet vastgesteld dat de ver-
onrechtmatigheden naast bewijsuitsluiting
niet is gewezen op de mogelijkheid om geen
dachte werd bijgestaan door een raadsman
subsidiair strafvermindering wordt verbon-
toestemming te verlenen − zoals door de
toen hem de vraag voor toestemming ach-
den. Het bestreden arrest kan dus niet in
verdediging is gesteld − doet hier niet aan
teraf werd voorgelegd. Evenmin heeft het
stand blijven.
af. Immers reeds het feit dat om toestem-
hof vastgesteld dat de verdachte is uitgelegd
ming wordt gevraagd, duidt er op dat die
wat de betekenis van toestemming dan wel
4. Ter zijde wijs ik er op dat de Centrale Raad van Beroep
toestemming ook kan worden geweigerd.
weigering achteraf zou zijn. Een dergelijke
voor het rechtsgeldig geven van toestemming voor huisbe-
Het verweer van de verdediging wordt dan
uitleg kan bij het ontbreken van rechtsbij-
zoek als controlemiddel bij onderzoek naar de rechtmatig-
ook verworpen. Het hof komt tot de slotsom
stand node worden gemist. Voor een ver-
heid van te verlenen of verleende bijstand eist dat dit
dat kan worden volstaan met de constate-
dachte die doorgaans niet zal zijn geverseerd
geschiedt op basis van ‘informed consent’ (o.a. CRvB 24
ring dat sprake is van een onherstelbaar
in het strafprocesrecht lijkt het immers zin-
november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009: BK4063, r.o. 4.3).
vormverzuim.’
loos achteraf toestemming te weigeren voor
5. Vgl. HR 2 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5960, r.o. 2.4,
Het middel klaagt dat het hof het gevoerde
doorzoeking als deze reeds is geschied – en
HR 11 juni 2014, ECLI:NL:HR:2013:CA2547.
verweer dat de berichten die zijn uitgelezen
dus niet meer valt terug te draaien − en
uit de inbeslaggenomen Blackberry van de
daarbij reeds voorwerpen in beslag zijn
verdachte moeten worden uitgesloten van
genomen. Tegen deze achtergrond kan in de
Raad van State
het bewijs ten onrechte, althans op ontoerei-
omstandigheden van het onderhavige geval
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B. Klein
kende gronden heeft verworpen.
voor zover deze in cassatie vast staan aan
Nulent en mr. drs. J. de Vries werkzaam bij de
het geven van toestemming achteraf niet
directie bestuursrechtspraak van de Raad van
Hoge Raad, onder meer:
zoveel gewicht worden gehecht als door het
State. Volledige versies van deze uitspraken
3.3. Het hof heeft vastgesteld dat de doorzoe-
hof is gedaan.
zijn te vinden op www.raadvanstate.nl.
king heeft plaatsgevonden zonder vooraf-
25. In dit verband merk ik op dat het van
gaande machtiging van de Rechter-Commis-
belang is dat opsporingsambtenaren duide-
saris dan wel voorafgaande toestemming
lijk moet zijn dat vormverzuimen bij het
van de verdachte. In zijn overwegingen heeft
opsporingsonderzoek heel wel kunnen wor-
het hof als zijn oordeel tot uitdrukking
den hersteld, maar dat zij er dan voor moe-
19 november 2014, nr. 201311752/1/A3
gebracht dat de omstandigheid dat de door-
ten zorgen dat voor zover medewerking van
(Mrs. Polak, Slump, Hammerstein)
zoeking van de woning van de verdachte, die
de verdachte daarvoor vereist is, deze duide-
ECLI:NL:RVS:2014:4129
na de doorzoeking en de inbeslagneming
lijk op de hoogte wordt gesteld van de gevol-
van de Blackberry alsnog toestemming heeft
gen van zijn medewerking, van de mogelijk-
Beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard
gegeven tot de doorzoeking van de woning,
heid zijn medewerking te weigeren en van
wegens misbruik WOB.
onrechtmatig is geweest, niet een zodanig
het gevolg daarvan,4 dan wel dat zij zich
ernstig vormverzuim oplevert dat dit moet
ervan verzekeren dat de verdachte in de
208
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
172
(BW art. 3:13, 3:15; WOB 1992)
Rechtspraak
Uitspraak op het hoger beroep van:
ten of bevoegdheden zodanig evident zijn
dat het over afzonderlijke Wob-verzoeken
[appellante] vs. de uitspraak van Rechtbank
aangewend zonder redelijk doel of voor een
spreiden van de wens om samenhangende
Rotterdam van 24 december 2013 in zaak nr.
ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat
documenten te ontvangen, een tijdige
13/4146 in het geding tussen: [appellante] en
het aanwenden van die rechten of bevoegd-
besluitvorming kan bemoeilijken. Ook heeft
de Minister van Veiligheid en Justitie.
heden blijk geeft van kwade trouw. Zoals
[juridisch adviseur 1] dan wel [juridisch
volgt uit de uitspraak van 21 juli 2003,
adviseur 2] meermalen om dezelfde docu-
(…)
levert een min of meer overmatig beroep op
menten gevraagd zonder reden te geven
5.1. De in artikel 13, eerste lid, van Boek 3
door de overheid geboden faciliteiten in het
voor die herhalingen. Verder heeft [juridisch
van het BW neergelegde regel dat een
algemeen op zichzelf geen misbruik van
adviseur 1] dan wel [juridisch adviseur 2]
bevoegdheid niet kan worden ingeroepen
recht op. Elk beroep op die faciliteiten
een Wob-verzoek neergelegd in een brief die
voor zover deze wordt misbruikt, vindt inge-
brengt immers kosten met zich voor de
primair een beroep tegen een besluit op
volge artikel 15 van Boek 3 van het BW ook
overheid en benadeelt de overheid in zover-
administratief beroep betreffende een ver-
toepassing buiten het vermogensrecht, ten-
re. Wel kan het aantal malen dat een
keersboete inhield, hetgeen de herkenning
zij de aard van de rechtsbetrekking zich
bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid
van het Wob-verzoek als zodanig kon
daartegen verzet. De bestuursrechtelijke
wordt aangewend, in combinatie met ande-
bemoeilijken. Weliswaar hebben zij hun cor-
aard van een rechtsbetrekking verzet zich
re omstandigheden bijdragen aan de conclu-
respondentie steeds gericht aan een aan de
niet tegen toepassing van deze regel, zoals
sie dat misbruik van recht heeft plaatsge-
CVOM toebehorend postadres of faxnum-
wordt bevestigd door artikel 3:3 en artikel
vonden.
mer, doch meermalen ging het daarbij om
3:4, tweede lid, van de Awb, waarin voor
(…)
een postadres of faxnummer dat afwijkt
bestuursorganen soortgelijke normen zijn
6.6. Zoals hiervoor onder 6.4 is overwogen,
van het aan hen medegedeelde postadres of
neergelegd. Bovendien liggen soortgelijke
moet ervan worden uitgegaan dat [juridisch
faxnummer van het ‘Cluster Wob’ van de
normen − ook voor particulieren − besloten
adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] wisten
CVOM of van een ander postadres of fax-
in artikel 6:15, derde lid, artikel 8:18, vierde
dat [appellante] stukken betreffende de aan
nummer dat met het oog op een eventuele
lid, en artikel 8:75, eerste lid, van de Awb,
haar opgelegde verkeersboete op grond van
reactie was vermeld in het besluit of de
welke bepalingen voorzien in sancties in
artikel 7:18, vierde lid, van de Awb en de
brief waarop zij reageerden. Deze wijze van
geval van misbruik van bestuursprocesrech-
genoemde Wahv-bepalingen had kunnen
corresponderen heeft een tijdige besluitvor-
telijke bevoegdheden. Die bepalingen beves-
verkrijgen en derhalve daartoe geen Wob-
ming eveneens bemoeilijkt. Het tegengaan
tigen tevens dat processuele bevoegdheden
verzoek had hoeven doen. Gezien hun ken-
van factoren die een tijdige besluitvorming
vatbaar zijn voor misbruik, zodat het derde
nis en ervaring, zoals hiervoor onder 6.4
konden bemoeilijken, was voor [juridisch
lid van artikel 13 van Boek 3 van het BW
genoemd, moet tevens ervan worden uitge-
adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] temeer
niet van toepassing is.
gaan dat zij wisten dat een op artikel 7:18,
geboden wegens de vele correspondentie die
Gelet op het voorgaande, kan ingevolge arti-
vierde lid, van de Awb of de genoemde
zij ook in andere zaken aan de CVOM heb-
kel 13, gelezen in verbinding met artikel 15,
Wahv-bepalingen gebaseerd informatiever-
ben gericht.
van Boek 3 van het BW de bevoegdheid om
zoek, anders dan een Wob-verzoek, er niet
6.8. Voor het hiervoor onder 6.7. vermelde pro-
bij de bestuursrechter beroep in te stellen,
toe kan leiden dat het aangezochte
cesgedrag kan geen andere plausibele verkla-
niet worden ingeroepen voor zover deze
bestuursorgaan, in geval van het niet tijdig
ring worden gevonden dan het oogmerk om
bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen
beslissen op het verzoek, aan de aanvrager
ten laste van de overheid dwangsommen en
verzetten zich derhalve tegen inhoudelijke
een dwangsom of proceskostenvergoeding
proceskostenvergoedingen te incasseren. Dit
behandeling van een bij de bestuursrechter
moet betalen. Uit het hiervoor onder 6.2
geldt temeer, nu [juridisch adviseur 1] en
ingesteld beroep dat misbruik van recht
beschreven procesgedrag van [juridisch
[juridisch adviseur 2] de aan [appellante] in
behelst en bieden dan ook een wettelijke
adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] blijkt
deze zaak verleende rechtsbijstand, blijkens de
grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring
dat de keuze om de informatieverzoeken op
in de aangevallen uitspraak aangehaalde
van een zodanig beroep. Het betoog faalt.
de Wob te baseren, niet erin gelegen kan
machtigingen die zij aan hen heeft gegeven,
(…)
zijn om het aangezochte bestuursorgaan
op ‘no cure no pay’-basis hebben verricht,
6.1. Voor het niet-ontvankelijk verklaren van
door middel van het risico van een verplich-
waarbij het te betalen bedrag voor de rechts-
een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel
ting tot betaling van een dwangsom en pro-
bijstand is gelijkgesteld aan de hoogte van
wegens misbruik van recht zijn zwaarwichti-
ceskostenvergoeding te stimuleren tot een
toegekende proceskostenvergoedingen. Ter
ge gronden vereist, aangezien met de niet-
spoedige beslissing op de verzoeken. Het
zitting bij de Afdeling heeft [juridisch advi-
ontvankelijkverklaring de betrokkene in fei-
procesgedrag geeft immers blijk van hande-
seur 1] verklaard dat het in zijn werkwijze
te het recht op toegang tot de rechter wordt
lingen waarvan [juridisch adviseur 1] en
voorkomt dat hij met cliënten afspreekt dat
ontzegd. Dit geldt temeer wanneer het gaat
[juridisch adviseur 2] geweten moeten heb-
aan hen wegens het niet tijdig nemen van een
om een door een burger tegen de overheid
ben dat die een tijdige besluitvorming
besluit verbeurde dwangsommen deels of
ingesteld rechtsmiddel, gelet op de −soms
onnodig konden bemoeilijken. Daartoe is
geheel aan hem moeten worden betaald. Een
zeer verstrekkende − bevoegdheden waar-
het volgende van belang.
dergelijke wijze van rechtsbijstandverlening
over de overheid beschikt en welke een bur-
6.7. Gezien hetgeen hiervoor onder 6.2 is
maakt de rechtsbijstandverlener rechtstreeks
ger in de regel niet pleegt te hebben. In het
vermeld, heeft [juridisch adviseur 1] dan
gebaat bij het verbeuren van dwangsommen
licht daarvan en gelet op artikel 13, tweede
wel [juridisch adviseur 2] achtereenvolgens
door het bestuursorgaan aan zijn cliënt en bij
lid, van Boek 3 van het BW en de uitspraak
zes op de Wob gebaseerde verzoeken om
een veroordeling van het bestuursorgaan tot
van de Afdeling van 21 juli 2003 in zaak nr.
toezending van documenten betreffende de
betaling van een proceskostenvergoeding aan
200302497/1 (AB 2004, 9) zijn in geval van
aan [appellante] opgelegde verkeersboete
zijn cliënt. Nu [juridisch adviseur 1] en [juri-
een dergelijk rechtsmiddel zwaarwichtige
ingediend. [juridisch adviseur 1] en [juri-
disch adviseur 2] de bevoegdheid om Wob-ver-
gronden onder meer aanwezig indien rech-
disch adviseur 2] hadden moeten begrijpen
zoeken in te dienen, hebben gebruikt met
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
209
Rechtspraak
kennelijk geen ander doel dan om ten laste
19 november 2013 behelst de opdracht. In
lege van 17 januari 2014, waarbij aan vergun-
van de overheid geldsommen te incasseren,
die brief heeft de staatssecretaris het stand-
ninghouder A], te [plaats], een vergunning
hebben zij die bevoegdheid gebruikt voor een
punt ingenomen dat artikel 3 van het EVRM
als bedoeld in art. 19d Natuurbeschermings-
ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is
zich niet langer tegen de uitzetting van de
wet 1998 (hierna: Nbw 1998) is verleend voor
gegeven, zodanig dat dit gebruik blijk geeft
vreemdeling naar China verzet.
de uitbreiding en in bedrijf houden van een
van kwade trouw. Derhalve hebben zij mis-
(…)
agrarisch bedrijf (hierna: Nbw-vergunning).
bruik gemaakt van een wettelijke bevoegd-
5.1. Uit overweging 4. volgt dat de rechtbank
Op 11 juli 2014 heeft het college het besluit
heid. Dit geldt evenzeer voor het gebruik van
terecht heeft overwogen dat de opdracht
van 17 januari 2014 herzien.
de bevoegdheid om het beroep bij de recht-
geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eer-
(…)
bank in te stellen, nu dat beroep niet los kan
ste lid, van de Awb en evenmin kan worden
worden gezien van het doel waarmee [juri-
aangemerkt als een handeling die op grond
Overwegingen
disch adviseur 1] en [juridisch adviseur 2] de
van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000
Verbeurde dwangsommen
Wob hebben gebruikt. Deze handelwijze moet
voor de toepassing van afdeling 2 van
5. De MOB heeft op de voet van artikel 8:55c
aan [appellante] worden toegerekend, aange-
hoofdstuk 7 van laatstgenoemde wet met
van de Awb verzocht tevens de hoogte van de
zien [juridisch adviseur 1] en [juridisch advi-
een beschikking wordt gelijkgesteld. Uit
ingevolge artikel 4:17 van de Awb verbeurde
seur 2] de betrokken handelingen namens
overweging 4. volgt evenzeer dat de recht-
dwangsommen vast te stellen.
[appellante] hebben verricht en [appellante]
bank zich terecht onbevoegd heeft verklaard
6. Het college stelt zich op het standpunt dat
hen daartoe heeft gemachtigd.
van het door de vreemdeling ingestelde
geen dwangsommen zijn verschuldigd, omdat
(…)
beroep kennis te nemen.
de MOB geen belanghebbende is bij de verle-
5.2. Het voorgaande betekent evenwel niet
ning van de Nbw-vergunningen. (…)
dat het bepaalde in artikel 8:71 van de Awb
7. Gelet op artikel 7:14 van de Awb, is de rege-
van toepassing is. Bij een eventuele daad-
ling die is opgenomen in paragraaf 4.1.3.2.
werkelijke uitzetting naar China, die zich
van de Awb, Dwangsom bij niet tijdig beslis-
18 december 2014, nr. 201401734/1/V3
thans niet voordoet, kan de vreemdeling
sen, waarvan artikel 4:17 deel uitmaakt, even-
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk, Borman)
immers bij de vreemdelingenrechter aan de
eens van toepassing op een besluit op
ECLI:NL:RVS:2014:4680
orde stellen dat artikel 3 van het EVRM zich
bezwaar. Dit volgt ook uit de totstandko-
tegen haar uitzetting verzet. Aldus biedt de
mingsgeschiedenis van deze paragraaf
Terugkomen op eerder standpunt dat bij
Vw 2000 voor de vreemdeling afdoende
(Kamerstukken II 2004/2005,29 934, nr. 6, p.
uitzetting schending van art. 3 EVRM dreigt
rechtsbescherming. De rechtbank heeft dit
16):
kan bij feitelijke uitzetting aan de orde wor-
niet onderkend.
‘Door de voorgestelde aanvulling van artikel
den gesteld, zodat art. 8:71 Awb niet van toe-
(…)
7:14 wordt de regeling van de nieuwe para-
173
graaf 4.1.3.2 tevens van toepassing op beslis-
passing is. (Awb art. 1:3, 8:71; VW 2000 art. 72 lid 3;
174
singen op bezwaar die het karakter van een beschikking hebben. Dat geldt dus voor alle beslissingen op bezwaarschriften tegen
EVRM art. 3) 19 december 2014, nrs. 201407588/1/R2,
beschikkingen. (…) Het bezwaarschrift is
Uitspraak op het hoger beroep van: de
201407593/1, 201407621/1, 201407625/1,
immers zelf een aanvraag in de zin van de
[Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie],
201407759/1, 201407762/1, 201407766/1,
Awb (Parl. Gesch. Awb I, blz. 282).’
appellant, vs. de uitspraak van Rechtbank
201407830/1
Het gegeven dat, zoals onder 2 is overwogen,
Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch,
(Mrs. Van Buuren, Slump, Jurgens)
de indiener van een bezwaarschrift belang-
van 21 februari 2014 in zaak nr. 13/29587 in
ECLI:NL:RVS:2014:4736
hebbende is bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar, neemt
het geding tussen: de [vreemdeling] en de [staatssecretaris]. (…) 2. Bij besluit van 20 maart 2007 heeft de
De indiener van een bezwaarschrift die
niet weg dat, gelet op het doel en de strekking
geen belanghebbende is bij het besluit
van de regeling in paragraaf 4.1.3.2. van de
waartegen bezwaar wordt gemaakt, is even-
Awb, de indiener van het bezwaarschrift die
min belanghebbende als bedoeld in art. 4:17
geen belanghebbende is bij het besluit waarte-
lid 6 aanhef en onder b, Awb.
gen bezwaar wordt gemaakt, in dit geval een Nbw-vergunning, geen belanghebbende is als
staatssecretaris de vreemdeling ongewenst verklaard. Vaststaat dat dit besluit ook een
(Awb art. 1:2, 4:17, 7:14, 8:55c)
bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder b, zodat in dat geval geen dwangsom is
terugkeerbesluit inhoudt. De staatssecretaris heeft zich echter op het standpunt
Uitspraak in het geding tussen: de coöperatie
verschuldigd. Uit de totstandkomingsgeschie-
gesteld dat de vreemdeling niet naar haar
met uitgesloten aansprakelijkheid Coöpera-
denis van artikel 4:17 volgt immers dat het
land van herkomst, China, zal worden uitge-
tie Mobilisation for the Environment U.A.
begrip belanghebbende in dit artikellid geen
zet, omdat zij aannemelijk heeft gemaakt
(hierna: de MOB), gevestigd te Nijmegen,
betrekking heeft op de vraag of degene die
dat zij bij terugkeer naar dat land een reëel
appellant, en het college van gedeputeerde
een bezwaarschrift heeft ingediend belang
risico loopt te worden onderworpen aan een
staten van Fryslân, verweerder.
heeft bij een beslissing op dat bezwaar, maar op de vraag of diens belang rechtstreeks is
behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van
Procesverloop
betrokken bij het besluit waartegen het
de mens en de fundamentele vrijheden
De MOB heeft beroep ingesteld tegen het
bezwaar is gericht (Kamerstukken II
(hierna: het EVRM). Het terugkeerbesluit
niet tijdig nemen van een besluit door het
2004/2005, 29 934, nr. 6, p. 13):
van 20 maart 2007 staat in rechte vast.
college op haar bezwaarschrift van 28 februa-
‘Verder is geen dwangsom verschuldigd indien
De brief van de staatssecretaris van
ri 2014, gericht tegen het besluit van het col-
de aanvrager geen belanghebbende is in de
210
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
zin van de Awb of indien de aanvraag (of het
kers niet registreert, geen precieze informa-
ECLI:NL:CRVB:2011:BU8633, dat sprake is van
bezwaar) kennelijk niet-ontvankelijk is of ken-
tie geven over het aantal inwilligende beslui-
voldoende procesbelang als het resultaat dat
nelijk ongegrond (onderdeel c). (…) Het is
ten – in Nederland of in omringende
de indiener van een bezwaar- of beroepschrift
immers niet de bedoeling dat de dwangsom-
landen – op asielaanvragen van Oeigoeren,
met het maken van bezwaar of het instellen
regeling tot gevolg heeft dat het lucratief
en over de verschillen tussen die inwilligin-
van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerke-
wordt om maar zoveel mogelijk beschikkin-
gen en de onderhavige afwijzing. Voorts deel-
lijk kan worden bereikt en het bereiken van
gen aan te vragen en bezwaren in te dienen in
de de staatssecretaris desgevraagd mee niet
dat resultaat voor deze indiener feitelijk bete-
de hoop dat er zo hier en daar wel een − met
over informatie te beschikken over de behan-
kenis kan hebben. Het hebben van een louter
dit soort aanvragen en bezwaren overladen −
deling door de Chinese autoriteiten van uit
formeel of principieel belang is onvoldoende
bestuursorgaan niet tijdig zal kunnen beslis-
Nederland of omringende landen terugge-
voor het aannemen van voldoende procesbe-
sen. Ook deze bepaling strekt er vooral toe
keerde Oeigoeren. Onder deze omstandighe-
lang. Van de bestuursrechter kan in een geval
misbruik te voorkomen.’
den en in het licht van het onder 1.5. overwo-
waarin de uitkomst van het beroep niet in
(…)
gene, is de Afdeling, anders dan de
concreto tot een voor de betrokkene gunstiger
rechtbank, van oordeel dat de staatssecreta-
resultaat kan leiden, geen uitspraak worden
ris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat de
gevraagd.
vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt
4.2. Zowel de achterstallige kinderbijslag als
dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn
de wettelijke rente zijn reeds aan betrokkene
24 december 2014, nr. 201402639/1/V2
geraakt of zullen raken van zijn deelname aan
betaald en over de bedragen en de daaraan
(Mrs. Lubberdink, Troostwijk en Hent)
de demonstratie en dat de staatssecretaris
ten grondslag liggende toekenningsbeslissin-
ECLI:NL:RVS:2014:4764
daarom evenmin deugdelijk heeft gemoti-
gen bestaat geen verschil van mening. Gecon-
veerd dat de vreemdeling niet aannemelijk
stateerd kan worden dat er mitsdien geen
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justi-
heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar China
belang meer is bij een procedure omtrent het
tie heeft ondeugdelijk gemotiveerd dat de
een reëel risico loopt op een behandeling in
recht op kinderbijslag in de periode in geding
vreemdeling, van Oeigoerse afkomst, niet
strijd met artikel 3 van het EVRM (vergelijk de
noch bij een procedure omtrent de vergoe-
aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terug-
uitspraak van de Afdeling van 9 januari 2013
ding van wettelijke rente.
keer naar China een risico loopt op een
in zaak nr. 201109034/1/V2, www.raadvansta-
4.3. Appellant heeft in hoger beroep gesteld
behandeling in strijd met art. 3 EVRM.
te.nl).
dat hij een uitspraak wenst over het in 2
(…)
omschreven oordeel van de rechtbank, van-
175
wege de betekenis ervan voor de interne
(EVRM art. 3)
werkwijze in toekomstige gevallen. Gelet op Uitspraak op het hoger beroep van: de
Centrale Raad van Beroep
hetgeen onder 4.1 is overwogen is een derge-
[vreemdeling], appellant, vs. de uitspraak
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
lijk organisatorisch belang voor toekomstige
van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats
van der Ham, vice-president van de Centrale
gevallen niet toereikend voor het aannemen
Amsterdam, van 4 maart 2014 in zaak nr.
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
van voldoende procesbelang.
13/25890 in het geding tussen: de [vreemde-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
4.4. Het voorgaande betekent dat het hoger
ling] en de [staatssecretaris].
Raad van Beroep.
beroep vanwege het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
(…) 1.5. Gelet op het AIVD-jaarverslag heeft de
176
4.5. Ten overvloede wijst de Raad, met betrekking tot de vraag of op een in bezwaar gevraagde vergoeding van wettelijke rente bij
vreemdeling aannemelijk gemaakt dat de Chinese autoriteiten in vergaande mate
12 december 2014, nr. 13/3777 AKW
besluit op bezwaar moet worden beslist dan
geïnteresseerd zijn in en kennis hebben van
(Mrs. Van der Kade, Lenos, Schoor)
wel bij besluit in primo kan worden beslist,
activiteiten van Oeigoeren in Nederland.
ECLI:NL:CRVB:2014:4265
op zijn uitspraak van 7 oktober 1997 (ECLI:NL:CRVB:1997:ZB7276).
Daarnaast volgt uit paragraaf 3.4.2 van het algemeen ambtsbericht en paragraaf 2.3 van
Een organisatorisch belang voor toekomsti-
het thematisch ambtsbericht dat sinds 2012
ge gevallen is niet toereikend voor het aan-
de onrust in Xinjiang is toegenomen en dat
nemen van voldoende procesbelang.
177
(Awb art. 8:1)
23 december 2014, nr. 13/467 WWB-T
de Chinese autoriteiten daarom strengere veiligheidsmaatregelen treffen, waarbij zij hun aandacht voor Oeigoeren verder heb-
(Mrs. Korte, Hoogendijk, Stout)
ben verscherpt. Met die informatie, bezien
ECLI:NL:CRVB:2014:4416
in het licht van het AIVDjaarverslag, heeft
Overwegingen
de vreemdeling voorts aannemelijk gemaakt
4.1. Wat er ook zij van de houdbaarheid in
De afwijzing van de aanvraag op de grond
dat de Chinese autoriteiten ook belangstel-
rechte van de aangevallen uitspraak − het-
dat deze achteraf is ingediend is in strijd
ling hebben voor en kennis hebben van Oei-
geen in 4.2 wordt overwogen gold ook reeds
met het rechtszekerheidsbeginsel, dat mee-
goeren die, zoals hij, in Nederland hebben
ten tijde van de aangevallen uitspraak −, in
brengt dat een burger moet kunnen ver-
deelgenomen aan een demonstratie die de
hoger beroep dient eerst ambtshalve de vraag
trouwen op de continuïteit van overheids-
Chinese autoriteiten beschouwen als tegen
te worden beantwoord of appellant voldoende
handelen.
de Chinese staat gericht en naar China
procesbelang heeft. Het is vaste rechtspraak
terugkeren.
van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraken
1.6. Desgevraagd kon de staatssecretaris ter
van 28 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:CA1518,
zitting, omdat hij de etniciteit van asielzoe-
en van 13 december 2011,
(Awb art. 4:84)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
211
Rechtspraak
Overwegingen
standpunt heeft appellante bankafschriften
inhoudelijk nagenoeg niet afwijkt van de
4.1. Volgens vaste rechtspraak van de Raad
en stukken overgelegd waaruit naar haar
beleidsregel 2009, is onder toepassing van de
(uitspraak van 15 mei 2007,
mening blijkt dat het college in de periode
beleidsregel 2012 de uitvoeringspraktijk feite-
ECLI:NL:CRVB:2007:BA6875) vloeit uit artikel
van 9 februari 2010 tot en met 22 februari
lijk wel meer in overeenstemming met het
43, eerste lid, van de WWB voort dat in begin-
2012 in 65 gevallen bijzondere bijstand aan
beleid gebracht, aldus het college.
sel geen recht op bijzondere bijstand bestaat
cliënten van mr. Mes heeft verstrekt voor de
4.8. Op grond van wat onder 4.5 en 4.7 is
voor kosten die zijn opgekomen voor de
kosten van eigen bijdragen van rechtsbijstand
overwogen is aannemelijk dat in de jaren
datum waarop de aanvraag om bijstand is
en griffierecht, die voor de datum van indie-
voorafgaande aan de onderhavige aanvraag
ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden
ning van de aanvraag waren opgekomen. Nog
de sociale dienst van de gemeente Hoorn een
afgeweken indien bijzondere omstandighe-
nooit en ook niet na vaststelling van de
uitvoeringspraktijk hanteerde die ter zake
den dat rechtvaardigen.
beleidsregel 2009 is zo’n aanvraag afgewezen,
van aanvragen van bijzondere bijstand in de
4.2. Artikel 3, derde lid, van de beleidsregel
aldus appellante. Appellante heeft betoogd
kosten van rechtsbijstand structureel afweek
2009, luidt als volgt:
dat uit die stukken kan worden opgemaakt
van de beleidsregel 2009. Daarom heeft
‘Kosten die gemaakt zijn voordat de aanvraag
dat het college in gevallen waarin de kosten
appellante redelijkerwijs niet hoeven voor-
is ingediend, komen niet voor bijzondere bij-
van rechtsbijstand reeds vóór het indienen
zien dat het tijdstip van indiening van de
stand in aanmerking tenzij: a. de aanvrager
van de betreffende aanvragen waren
onderhavige aanvraag door het college aan
redelijkerwijs de aanvraag niet vooraf heeft
gemaakt, niettemin aan tientallen cliënten
haar zou worden tegengeworpen. De afwij-
kunnen indienen; b. er bijzondere omstandig-
van mr. Mes bijzondere bijstand heeft ver-
zing van die aanvraag op de grond dat deze
heden zijn die aanleiding geven om voor de
leend. Appellante heeft er daarom op mogen
achteraf is ingediend is daarom in strijd met
gemaakte kosten bijstand te verstrekken. Als
vertrouwen dat ook haar aanvraag van 28
het rechtszekerheidsbeginsel, dat meebrengt
dit het geval is, kan met terugwerkende
december 2011 zou worden toegewezen.
dat een burger moet kunnen vertrouwen op
kracht tot maximaal één jaar (twaalf maan-
4.6. Het college heeft de conclusie van appel-
de continuïteit van overheidshandelen. In dit
den) bijstand worden verleend.’ De beleidsre-
lante weersproken met de opmerking dat in
verband is van betekenis dat het college de
gel 2009 is met ingang van 26 januari 2012
de door appellante aangedragen gevallen wel-
wijziging van de uitvoeringspraktijk niet voor
vervangen door de op dit punt nagenoeg
licht bijzondere individuele omstandigheden
een breed publiek, en evenmin voor bekende
gelijkluidende Beleidsregel Bijzondere Bij-
aanleiding hebben gegeven om van de
rechtsbijstandsverleners, zoals mr. Mes, ken-
stand 2012 (beleidsregel 2012).
beleidsregel 2009 af te wijken, dan wel het
baar heeft gemaakt. Het betoog van het colle-
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat
college ten onrechte in strijd met die beleids-
ge dat van het college in redelijkheid niet kan
appellante ingevolge de artikelen 43 en 44
regel aanvragen heeft toegekend. Daaraan
worden verwacht een aanvraag in behande-
van de WWB, in verbinding met artikel 3, der-
heeft het college toegevoegd dat het niet
ling te nemen met betrekking tot kosten die
de lid, van de beleidsregel 2009, niet in aan-
gehouden is om eerder gemaakte fouten te
enkele maanden vóór het indienen van de
merking komt voor bijzondere bijstand, nu
blijven maken.
aanvraag al zijn gemaakt, slaagt, in het licht
zij de onderhavige kosten heeft gemaakt
4.7. De vermelding van enkel acht gevallen
van het voor 2009 gevoerde beleid en van de
voordat de aanvraag is ingediend, terwijl
waarin de aanvraag om bijzondere bijstand
hiervoor besproken uitvoeringspraktijk in de
geen sprake is van bijzondere omstandighe-
voor kosten als de onderhavige was afgewezen
periode van 2009 tot en met 2011, niet.
den als vorenbedoeld.
omdat deze achteraf waren ingediend is
4.9. Zoals hiervoor onder 4.8 is overwogen
4.4. Appellante heeft aangevoerd dat de
onvoldoende om de onderbouwde stelling ter
levert afwijzing van de onderhavige aanvraag
beleidsregel in het onderhavige geval buiten
zake van de uitvoeringspraktijk te weerleggen.
strijd op met het rechtszekerheidsbeginsel.
toepassing moet blijven. Daartoe heeft appel-
Voorts heeft het college ten aanzien van het
Hierin is een bijzondere omstandigheid gele-
lante gesteld dat de sociale dienst van de
beleid en de uitvoeringspraktijk ter zitting
gen op grond waarvan het college met toe-
gemeente Hoorn in de jaren voorafgaande
desgevraagd, samengevat, het volgende mee-
passing van artikel 4:84 van de Algemene wet
aan de onderhavige aanvraagdatum een uit-
gedeeld. Tot 2009 konden aanvragen om bij-
bestuursrecht van de beleidsregel 2012 had
voeringspraktijk hanteerde waarin ter zake
zondere bijstand in kosten als de onderhavige
moeten afwijken en de aanvraag inhoudelijk
van aanvragen om bijzondere bijstand in de
nog achteraf, binnen een jaar, worden inge-
had dienen te beoordelen. Nu in het bestre-
kosten van (de eigen bijdragen van) rechtsbij-
diend. Vanaf 2009 was de beleidsregel 2009
den besluit een inhoudelijke beslissing op de
stand en aanverwante kosten, structureel
van kracht en dienden achteraf ingediende
aanvraag ontbreekt, ziet de Raad aanleiding
werd afgeweken van de beleidsregels. Nu het
aanvragen te worden afgewezen, uitzonderin-
om met toepassing van artikel 21, zesde lid,
gaat om een besluit tot afwijzing van een
gen daargelaten. Doordat de medewerkers van
van de Beroepswet het college op te dragen
aanvraag om bijstand, rust de bewijslast ter
de sociale dienst het nieuwe beleid niet uit-
dit gebrek in het bestreden besluit te herstel-
zake in beginsel op appellante.
voerden zoals het bedoeld was, is de uitvoe-
len en alsnog een inhoudelijke beslissing op
4.5. Appellante heeft de in 4.4 bedoelde stel-
ringspraktijk in 2009 en daarna feitelijk onge-
de aanvraag te nemen. Zoals het college ter
ling als volgt toegelicht. Het college heeft in
wijzigd gebleven. Vanaf juli 2011 is getracht
zitting van de Raad heeft meegedeeld staat
de jaren voorafgaande aan de aanvraag van
aan de beleidsregel 2009 een strengere uitvoe-
vast dat de onderhavige kosten noodzakelijk
appellante aan (andere) cliënten van mr. Mes
ring te geven en een einde te maken aan de
zijn en dat deze voortvloeien uit bijzondere
structureel bijzondere bijstand toegekend
ruimhartige toepassing die de stelselmatige
omstandigheden, zodat het college nog moet
met terugwerkende kracht. Door in het onder-
praktijk was. De medewerkers werden hiervan
onderzoeken of appellante ten tijde van haar
havige geval de aanvraag af te wijzen op
op de hoogte gesteld, maar zij hielden zich in
aanvraag over onvoldoende draagkracht
grond van het moment van indiening ervan
de praktijk vaak nog steeds niet aan het beleid
beschikte om zelf in de kosten van rechtsbij-
heeft het college het, door de ervaring van
door het tijdstip van indiening van de aan-
stand te kunnen voorzien.
mr. Mes met dit soort aanvragen gewekte,
vraag niet in de beoordeling te betrekken. Met
vertrouwen dat indiening achteraf mogelijk
ingang van 26 januari 2012 werd de beleidsre-
was, geschonden. Ter ondersteuning van dit
gel 2012 van kracht. Hoewel deze op dit punt
212
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
178
dan ook, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24
onderzoek naar de gedragingen van appellant
van de Awb, van rechtswege mede betrekking
daarmee uitgebreid.
24 december 2014, nr. 12/3499 WW-T
op het besluit van 20 maart 2014 (bestreden
4.5.3. De resultaten van het onderzoek naar
(mrs. Van Dun, Lange, Elshoff)
besluit 2). Dit besluit wordt daarom in de
de gedragingen van appellant zijn, in vervolg
ECLI:NL:CRVB:2014:4388
beoordeling betrokken.
op een Rapport feitenonderzoek van 2 augus-
4.2. Appellant heeft ter zitting van de Raad te
tus 2010, neergelegd in een Rapport voortzet-
In gevallen als deze, waarin sprake is van
kennen gegeven met name belang te hebben
ten feitenonderzoek van 8 september 2010.
een aanvraag waarop zowel een voorschot-
bij een beoordeling van bestreden besluit 2.
4.5.4. Bij brief van 30 september 2010 heeft
besluit als een definitief besluit kan worden
4.3. Voor een weergave van het toepasselijke
de chef bureau [bureau] appellant medege-
genomen, wordt, anders dan voorheen, het
wettelijk kader wordt verwezen naar de over-
deeld dat hij het inmiddels mondeling ont-
definitieve besluit over het WW-recht
wegingen 5 en 6 van de aangevallen uit-
vangen advies om naar aanleiding van het
gekwalificeerd als een vervanging van het
spraak. Daaraan wordt toegevoegd artikel 27,
feitenonderzoek een disciplinaire procedure
besluit met betrekking tot het voorschot,
eerste lid, van de WW, waarin is bepaald dat
te starten overneemt. Op 5 oktober 2010
zoals bedoeld in art. 6:19 Awb. Van een
het UWV ter zake van het niet nakomen door
heeft de chef Bureau Arbeidsvoorwaarden de
voortvarend handelen door de korpschef
de werknemer van de verplichting als
chef bureau [bureau] schriftelijk geadviseerd
kan niet worden gesproken, zodat een sub-
bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a,
tot het starten van een disciplinaire procedu-
jectieve dringende reden ontbreekt. Het
van de WW, de uitkering blijvend geheel wei-
re. Bij brief van 11 oktober 2010 is appellant
UWV heeft aan appellant ten onrechte WW-
gert, tenzij het niet nakomen van de verplich-
aangezegd dat een disciplinaire procedure
uitkering geweigerd op de grond dat aan
ting de werknemer niet in overwegende mate
gestart zal worden.
zijn werkloosheid een arbeidsrechtelijke
kan worden verweten.
4.5.5. Bij brief van 14 oktober 2010 heeft de
dringende reden ten grondslag lag.
4.4. Niet in geschil is dat de aan appellant
toenmalige korpsbeheerder appellant het
verweten gedragingen in objectieve zin een
voornemen kenbaar gemaakt om hem
(Awb art. 6:19; WW art. 24 lid 2 aanhef en
dringende reden vormden voor de toenmali-
wegens vermeend zeer ernstig plichtsver-
onder a)
ge korpsbeheerder om de aanstelling van
zuim de straf van ontslag, conform artikel
appellant te beëindigen. In geschil is uitslui-
77, eerste lid, aanhef en onder j, van het
Overwegingen
tend de vraag of de toenmalige korpsbeheer-
Besluit algemene rechtspositie politie
4.1.1. Vooreerst dient de vraag te worden
der voor het beëindigen van de aanstelling
(Barp), op te leggen.
beantwoord of het onder 3.3 vermelde besluit
een zodanige voortvarendheid heeft betracht,
4.5.6. Vervolgens heeft op 17 november 2010
van 20 maart 2014 in het geding moet wor-
dat aan het ontslag ook een subjectieve drin-
de zitting plaatsgevonden van de Commissie
den betrokken. Daarover wordt het volgende
gende reden ten grondslag ligt. In dit verband
van Advies in Disciplinaire Zaken (CADZ). De
overwogen.
zijn de volgende feiten van belang.
CADZ heeft op 17 november 2010 advies uit-
4.1.2. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de
4.5.1. Op 22 februari 2010 is appellant aange-
gebracht. De CADZ heeft zeer ernstig plichts-
Algemene wet bestuursrecht (Awb), zoals dat
houden als verdachte ter zake van verkrach-
verzuim bewezen geacht, het voornemen tot
artikel luidt sinds 1 januari 2013, heeft het
ting en/of ontucht met een minderjarige.
strafoplegging passend geacht en geadviseerd
bezwaar of beroep van rechtswege mede
Appellant is na een inverzekeringstelling op
de straf op te leggen van ontslag conform
betrekking op een besluit tot intrekking, wij-
24 februari 2010 in vrijheid gesteld wegens
artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van
ziging of vervanging van het bestreden
het ontbreken van ernstige bezwaren voor
het Barp.
besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende
een inbewaringstelling. De toenmalige korps-
4.5.7. Bij besluit van 3 december 2010 heeft
belang hebben.
beheerder heeft naar aanleiding hiervan geen
de toenmalige korpsbeheerder appellant over-
4.1.3. De oorspronkelijke, in 1.2 vermelde, aan-
arbeidsrechtelijke stappen ondernomen ten
eenkomstig het voornemen en het advies van
vraag van appellant van 30 december 2010
aanzien van appellant, en ook geen nader
de CADZ, wegens zeer ernstig plichtsverzuim
was gericht op het verkrijgen van een WW-
onderzoek ingesteld, omdat de informatie
met ingang van 1 januari 2011 de straf van
uitkering. Deze aanvraag bood ruimte voor
over de aangifte beperkt was en appellant de
ontslag opgelegd. Op 6 december 2010 is aan
zowel een besluit tot het al dan niet toeken-
beschuldigingen ontkende.
de bureauchef verzocht dit besluit aan appel-
nen van een voorschot als voor een definitief
4.5.2. Op 6 mei 2010 heeft de toenmalige
lant uit te reiken, hetgeen uiteindelijk is
besluit over het WW-recht. Het besluit van 20
korpsbeheerder appellant naar aanleiding
gebeurd op 28 december 2010.
maart 2014, waarbij het UWV definitief heeft
van op die dag ontvangen informatie van ver-
4.6. In ambtelijke organisaties als die waarin
beslist over het WW-recht van appellant blijft
trouwenspersonen in het politiekorps waar
appellant werkzaam was kan enige tijd nodig
dan ook binnen de grondslag en reikwijdte
appellant werkzaam was, buiten functie
zijn alvorens (definitieve) rechtspositionele
van de oorspronkelijke aanvraag. In gevallen
gesteld. Daaraan is ten grondslag gelegd dat
stappen kunnen worden genomen. Wat er
als deze, waarin sprake is van een aanvraag
er een ernstig vermoeden bestond van seksu-
ook zij van de in de periode tot het Rapport
waarop zowel een voorschotbesluit als een
ele intimidatie binnen de eigen werkomge-
voortzetten feitenonderzoek van 8 september
definitief besluit kan worden genomen,
ving, terwijl er over appellant een strafrechte-
2010 gezette opeenvolgende stappen in de
wordt, anders dan voorheen (zie de uitspra-
lijk onderzoek gaande was naar aanleiding
besluitvorming, niet gezegd kan worden dat
ken van de Raad van 15 oktober 2004,
van de in 3.1 vermelde aangifte. Op dezelfde
de toenmalige korpsbeheerder na ontvangst
ECLI:NL:CRVB:2004:AR4853 en van 26 april
dag is er een feitenonderzoek gestart naar de
van voornoemd Rapport onverwijld actie
2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AX1641), het defini-
gedragingen van appellant. Halverwege juli
heeft ondernomen om te komen tot een
tieve besluit over het WW-recht gekwalifi-
2010 heeft justitie Rotterdam het proces-ver-
beëindiging van de aanstelling van appellant.
ceerd als een vervanging van het besluit met
baal van het strafrechtelijk onderzoek ter
Vanaf 8 september 2010, toen duidelijkheid
betrekking tot het voorschot, zoals bedoeld in
zake van verkrachting en/of ontucht met een
bestond over de verklaringen van de betrok-
artikel 6:19 van de Awb.
minderjarige ter beschikking gesteld aan de
kenen en de (ontkennende) verklaringen van
4.1.4. Het hoger beroep van appellant heeft
toenmalige korpsbeheerder, en is het feiten-
appellant, heeft het immers nog ruim 3,5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
213
Rechtspraak
maand geduurd voordat het strafontslag
179
werd geëffectueerd. In dat kader wordt met
Overwegingen 1.1. Aan appellante is bij besluit van 6 febru-
name van belang geacht dat de toenmalige
24 december 2014, nr. 13/495 WAJONG
ari 2012 op grond van het bepaalde bij en
korpsbeheerder er in het besluit van 3 decem-
(Mrs. Van Dun, Lange, Elshoff)
krachtens de Wet maatschappelijke onder-
ber 2010 bewust voor heeft gekozen het straf-
ECLI:NL:CRVB:2014:4394
steuning (Wmo) in de periode van 13 janua-
ontslag pas in te laten gaan op 1 januari 2011, ondanks het feit dat artikel 82 van het
ri 2012 tot 13 januari 2017 hulp in de huisGeen aanvraag, geen dwangsom.
Barp de mogelijkheid biedt bij het opleggen van de straf te bevelen dat deze onmiddellijk
houding voor drie uur en 45 minuten per week toegekend in de vorm van zorg in
(Awb art. 1:3, 4:17)
ten uitvoer wordt gelegd. Bovendien staat in
natura. Deze zorg wordt verstrekt door de door appellante gekozen thuiszorgorganisa-
de Toelichting op artikel 10 van de Discipli-
Overwegingen
tie [thuiszorg] Thuiszorg ([thuiszorg]).
naire procedure regiopolitie Haaglanden ver-
4.1. Centraal staat de vraag of het Uwv
1.2. Bij brief van 10 april 2013 heeft [thuis-
meld dat algemeen uitgangspunt is dat ten
terecht heeft geweigerd appellant de maxi-
zorg] appellante bericht dat met ingang van
uitvoerlegging van een opgelegde disciplinai-
male dwangsom te betalen. In dit verband is
1 mei 2013 bij korte afwezigheid van de
re straf zo spoedig mogelijk dient te geschie-
vooreerst van belang of de brief van 11 april
huishoudelijke hulp van maximaal twee
den. De korpschef heeft voor de ruime perio-
2010 moet worden aangemerkt als een aan-
weken in verband met ziekte of vakantie
de tussen 3 december 2010 en 1 januari 2011
vraag zoals bedoeld in artikel 1:3, derde lid,
geen vervanging wordt ingezet. Kostenbe-
ter zitting als verklaring gegeven dat destijds
van de Awb.
sparing en het aanvullend karakter van de
bij het maken van het concept ontslagbesluit
Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb
hulp zijn aanleiding geweest voor deze ver-
rekening werd gehouden met de dag waarop
wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek
andering.
de (toenmalige) korpsbeheerder het besluit
van een belanghebbende, een besluit te
1.3. Appellante heeft bij het college bezwaar
kon ondertekenen en met de dag waarop het
nemen.
gemaakt tegen deze brief. Bij besluit van
besluit aan betrokkene persoonlijk zou kun-
4.2. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, eerste
29 augustus 2013 heeft het college het
nen worden uitgereikt. Niet is toegelicht
volzin, van de Awb verbeurt het bestuursor-
bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het
waarom daarvoor een periode van 28 dagen
gaan, indien een beschikking op aanvraag
college heeft zich op het standpunt gesteld
vereist zou zijn. Uit het hanteren van deze
niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager
dat het bericht van [thuiszorg] niet kan wor-
ruime periode blijkt dan ook niet dat de toen-
een dwangsom voor elke dag dat het in gebre-
den aangemerkt als een besluit in de zin
malige korpsbeheerder er alles aan gelegen
ke is, maar voor ten hoogste 42 dagen.
van artikel 1:3 van de Algemene wet
was om de aanstelling van appellant op zo
4.3. De brief van 11 april 2010, met daarin het
bestuursrecht (Awb), omdat de brief afkom-
kort mogelijke termijn te doen eindigen.
verzoek om alsnog de arbeidsongeschiktheid
stig is van een privaatrechtelijke rechtsper-
Tegen deze achtergrond kan van een voortva-
van appellant op de dag dat hij 17 jaar werd
soon. Voorts is geen sprake van een publiek-
rend handelen door de korpschef niet worden
te beoordelen, is gedaan hangende de in 1.2
rechtelijke rechtshandeling maar van een
gesproken, zodat een subjectieve dringende
genoemde procedure over appellant zijn aan-
eenzijdige wijziging in een privaatrechtelij-
reden ontbreekt.
spraak op een WAJONG-uitkering. Tegen die
ke overeenkomst tussen [thuiszorg] en
4.7. Uit het vorenstaande volgt dat het UWV
achtergrond kan de brief van 11 april 2010
appellante.
bij bestreden besluit 2 aan appellant ten
niet worden aangemerkt als een op zichzelf
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uit-
onrechte WW-uitkering heeft geweigerd op de
staande aanvraag als bedoeld in artikel 1:3,
spraak het beroep van appellante onge-
grond dat aan zijn werkloosheid een arbeids-
derde lid, van de Awb, maar moet deze wor-
grond verklaard.
rechtelijke dringende reden ten grondslag lag.
den gezien als een herhaling van al eerder in
3. Appellante heeft in hoger beroep naar
Van verwijtbare werkloosheid in de zin van
die procedure aangevoerde argumenten. Nu
voren gebracht dat het college in overleg
artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van
er geen sprake was van een aanvraag als
met [thuiszorg] besloten heeft tot een
de WW is geen sprake. Hiermee is ook komen
bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb,
bezuiniging in de vorm van een eigen risico,
vast te staan dat het Uwv bij bestreden
heeft het Uwv ook geen dwangsom verbeurd
waardoor appellante zelf mogelijk meerdere
besluit 1 aan appellant ten onrechte een
op grond van artikel 4:17 van de Awb.
keren per jaar afwezigheid van de hulp
voorschot WW heeft geweigerd, aangezien alle in 4.5.1 en 4.5.2 genoemde feiten en omstandigheden toen al bekend waren.
gedurende maximaal twee weken moet
180
5. Omdat voor de bepaling van het recht van
opvangen. Dit levert een verschraling op van de voorziening hulp in de huishouding. Over de aanpassing is bovendien overleg
appellant op een WW-uitkering met ingang
24 december 2014, nr. 14/3028 WMO
geweest tussen het college en [thuiszorg].
van 3 januari 2011 diverse gegevens nodig
(mrs. Venema, Van Zeben-de Vries, ’t Hooft)
De Wmo voorziet in een rechtsgang tegen
zijn waarover de Raad niet beschikt, kan hij
ECLI:NL:CRVB:2014:4409
deze aanpassing van de hulp en de aan
niet zelf in de zaak voorzien. Het UWV zal
appellante gerichte brief van 10 april 2013.
daarom met toepassing van artikel 21, zesde
De brief van de thuiszorgorganisatie is niet
Zou er geen sprake zijn van een besluit dan
lid, van de Beroepswet worden opgedragen
aan te merken als een besluit in de zin van
zou er ook geen rechtsbescherming zijn
om met inachtneming van hetgeen in deze
art. 1:3 Awb, omdat geen sprake is van een
tegen de verschraling. Appellante heeft ver-
uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing
schriftelijke beslissing van een bestuursor-
wezen naar uitspraken van de Afdeling
op bezwaar te nemen.
gaan inhoudende een publiekrechtelijke
bestuursrechtspraak van de Raad van State
rechtshandeling.
(AB 1996/136) en de Raad (AB 2006/424). 4.1. De Raad komt tot de volgende
(Awb 1:3 Awb)
beoordeling. 4.2. Het geschil gaat over de vraag of de brief van [thuiszorg] van 10 april 2013 is
214
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Rechtspraak
aan te merken als een besluit. De Raad is
4.3. Een vergelijking met de beide door
van oordeel dat de brief niet is aan te mer-
appellante aangehaalde uitspraken gaat niet
ken als een besluit in de zin van artikel 1:3
op nu in die zaken sprake was van een
van de Awb. De Raad onderschrijft de over-
geheel andere wettelijke en feitelijke situa-
wegingen van de rechtbank dat zij geen aan-
tie. De inhoud van de gedingstukken en het
knopingspunten heeft kunnen vinden voor
verhandelde ter zitting mede in aanmerking
de opvatting dat sprake is van een schrifte-
genomen bestaat er in dit geval geen aanlei-
lijke beslissing van een bestuursorgaan
ding om een bevoegdheid van de zorgleve-
inhoudende een publiekrechtelijke rechts-
rancier aan te nemen tot het wijzigen van
handeling en dat ook geen besluit van het
de zorgtoekenning die door het college is
college aan te wijzen is waarin de in het
vastgesteld op grond van het bepaalde bij
kader van de Wmo vastgestelde omvang van
en krachtens de Wmo. Anders dan in de bei-
de toegekende aanspraak op hulp in de
de door appellante aangehaalde uitspraken
huishouding is gewijzigd. Het college heeft
is geen sprake van een rechtsbeschermings-
ter zitting van de Raad nog eens bevestigd
tekort nu het college, zoals ook ter zitting
dat het volledig verantwoordelijk blijft voor
nogmaals bevestigd, ten aanzien van de aan
de vastgestelde, niet gewijzigde zorgtoeken-
appellante toegekende − onder 1.1 vermel-
ning. De brief van [thuiszorg] doet niet af
de − Wmo-voorziening onverkort aanspreek-
aan de op artikel 4 van de Wmo gebaseerde
baar blijft.
compensatieplicht van het college en het college kan op het resultaat worden aangesproken.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. • Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden. • Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen
en een naschrift binnen de 300 woorden.
geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
- Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
worden verantwoord.
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woor-
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
bij voorkeur in de tekst zelf.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
215
181
Boeken
Klagen over politie en justitie In deze publicatie wordt nader ingegaan op het klachtrecht op het terrein van politie en justitie. De klager heeft sinds de inwerkingtreding van hoofdstuk 9 Awb op 1 juli 1999 recht op een behoorlijke klachtbehandeling door het bestuursorgaan zelf, het zogenoemde intern klachtrecht. Daarnaast wordt ook het externe klachtrecht besproken. De klager heeft namelijk recht op een onafhankelijke, externe behandeling van zijn klacht, het zogenoemde extern klachtrecht. Op het terrein van politie en justitie fungeert daartoe sinds 1982 de Nationale ombudsman. Op het werkterrein van politie en justitie zijn veel verschillende organisaties werkzaam, die ook veelal een eigen klachtenregeling kennen. In deze publicatie is geprobeerd hier zoveel mogelijk recht aan te doen: van het klagen over de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Rijksrecherche tot het klagen over het Ministerie van Veiligheid en Justitie en de rechterlijke macht. mr. Frank Dooren en mr. dr. Yvonne van der Vlugt Capita Selecta Handboek Strafzaken, deel 87 Kluwer 2015, 122 p., € 17,50 ISBN 978 90 1312 861 1
Criminal liability for serious traffic offences Essays on Causing Death, Injury and Danger in Traffic The traffic context presents legislators with numerous controversial issues. One such issue is when severe consequences are matched with low moral culpability. How should the law deal with a driver who kills someone because she failed to see the person when looking (momentary inattention)? Another controversial issue concerns highly culpable behaviour that remains without serious consequences. How should the law cope with a driver who nearly kills someone when overtaking recklessly? Courts dealing with serious traffic offences face equally difficult questions. The traffic context generates many hard cases that call
216
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
the outermost boundaries of general doctrinal concepts like intent, negligence or causation into question. Alwin van Dijk en Hein Wolswijk Eleven International Publishing 2015, 228 p., € 65 ISBN 978 94 6236 466 0
Freedom and its enemies The Tragedy of Liberty Contemporary Western constitutional systems promised a liberty-based political and social order. Yet over time, liberty has turned into a selfdestructive force, as rights claims have been increasingly advanced not to defend negative liberties, but to demand positive action from governments to promote freedom or righteous causes. This book reflects on the demise of liberty from the perspective of political practice and through the lenses of political theory, constitutional law and human rights. The authors contemplate key problems from the broader perspective of constitutionalism and liberty, address the tension between liberty and dignity, and bring case studies on particularly challenging issues to the discussion. Renáta Uitz Eleven International Publishing 2015, 232 p., € 67,50 ISBN 978 94 6236 432 5
De praktijk van de twee-wegenleer Nieuwe perspectieven op de privaatrechtelijke bevoegdheden van de overheid De overheid maakt met regelmaat gebruik van het privaatrecht om haar publieke belangen te verwezenlijken. Zo is niet ongebruikelijk dat de overheid contracten sluit over overheidseigendommen en handhaaft via de actie uit onrechtmatige daad. Dat de overheid van het privaatrecht gebruikmaakt, is bediscussieerd. In de juridische literatuur is meermaals gewezen op het gebrek aan essentiële waarborgen in het privaatrecht, zoals legaliteit (voorafgaande wettelijke verankering) en specialiteit (doelgebondenheid). Desondanks legt de Hoge Raad de privaatrechtelijk handelende overheid tot diep in de jaren ‘80 geen
strobreed in de weg. De Hoge Raad accepteert de tweewegenleer: de overheid heeft in beginsel een vrije keuze tussen het publiekrecht en het privaatrecht. Zelfs als een publiekrechtelijke weg bestaat, mag de overheid in die tijd naar haar privaatrechtelijke bevoegdheden grijpen. In de jaren ’80 maakt de Hoge Raad een omslag. De tweewegenleer blijft weliswaar overeind, maar de Hoge Raad accepteert steeds meer uitzonderingen op het uitgangspunt van de leer dat de privaatrechtelijke weg vrijelijk begaanbaar is. Twee recente arresten van de Hoge Raad werpen nieuw licht op de tweewegenleer. In het arrest Amsterdam/ Geschiere (2009) snoert de Hoge Raad – in lijn met de jurisprudentie van na de jaren ’80 – de privaatrechtelijke mogelijkheden van de overheid in. In het arrest Hoogheemraadschap van Rijnland/Götte (2012) bezigt de Hoge Raad opvallenderwijs – net als in de periode voor eind jaren ’80 – daarentegen een zeer ruimhartige benadering ten aanzien van gebruik het privaatrecht door de overheid. De auteur gaat onder meer in op de achtergrond en praktische betekenis van deze twee arresten voor het overheidsprivaatrecht. mr. Max Theunisse Celsus juridische uitgeverij 2015, x + 190 p., € 32,50 ISBN 978 90 8863 156 6
Privacy in de zorg Van wie is uw medisch dossier? Dit boek beschrijft een drietal grootschalige informatiseringsprojecten in de zorg. Door de manier waarop ze zijn ontworpen en worden gebruikt, ondermijnen deze projecten het medisch beroepsgeheim en de privacy van patiënten, zo stelt de auteur. De publicatie is gebaseerd op privacythema’s in de zorg die in de afgelopen jaren zijn gevolgd door het Platform Bescherming Burgerrechten, een netwerk van organisaties op het terrein van burgerrechten en privacy, opgericht door het Humanistisch Verbond. Centraal staan drie dossiers: het DBCdeclaratiesysteem, het Elektronisch Patiëntendossier en de decentralisatie van zorgtaken m.i.v. 2015. Ronald Huissen BV Uitgeverij SWP 2014, 88 p., € 13,90 ISBN 978 90 8850 575 1
Tijdschriften
182 Burgerlijk (proces)recht WPNR 146e jrg. nr. 7045, 3-10 januari 2015 Themanummer: Strikken voor Hartkamp – 25 jaar na zijn toetreding als lid van de redactie neemt Arthur Hartkamp afscheid van WPNR. Hartkamp heeft in de afgelopen kwart eeuw veel aan de ontwikkeling van het Nederlandse privaatrecht bijgedragen. Niet alleen door de conclusies die hij als advocaat-generaal, later als procureur-generaal bij de Hoge Raad in veel civielrechtelijke zaken heeft genomen, maar ook door zijn andere bijdragen aan het rechtswetenschappelijke debat in de vorm van boeken en tijdschriftartikelen. De laatste jaren richtte hij zich vooral op het Europees privaatrecht. Ter ere van zijn afscheid is dit themanummer uitgebracht dat is gewijd aan de verbindingen – de strikken – die tussen diverse privaatrechtelijke gebieden kunnen worden gelegd. Er is een ruim palet aan bijdragen ontstaan, waarin behalve met het privaatrecht ook op een of andere wijze een verbinding met Hartkamp is gelegd. Dr. mr. G.C.C. Lewin Verstrikt tussen het burgerlijk recht en het burgerlijk procesrecht: moet de rechter ambtshalve de absolute nietigheid van een rechtshandeling vaststellen? – Absolute nietigheid is: nietigheid die jegens iedereen werkt (erga omnes). Soms wordt met de term absolute nietigheid iets anders bedoeld: nietigheid die van rechtswege werkt (ipso jure). Volgens schr. geldt in beide betekenissen van de term dat de rechter aan wie ten processe blijkt dat een rechtshandeling absoluut nietig is, niet altijd verplicht is die nietigheid vast te stellen. Soms is hij daartoe verplicht, soms is hem dat verboden. In veel gevallen staat het hem vrij eerst een partijdebat erover uit te lokken. Schr. geeft een aantal voorbeelden. De bespreking heeft slechts betrekking op de procedure in eerste aanleg. Mr. V. van den Brink Enkele opmerkingen naar aanleiding van het verbod op staatssteun – Het onderwerp dat schr. in deze
bijdrage aansnijdt, een tweetal gevallen van staatssteun, houdt met ‘Europese’ nietigheden verband. Ook hier gaat het om de vraag hoe het eigenlijk werkt, dat nationale instrumentarium dat ervoor moet zorgen dat Europese regels en beginselen doorwerken in onze nationale horizontale privaatrechtelijke verhoudingen. Prof. mr. drs. C.H. Sieburgh Nul, één, drie, veel. De gevalsgebonden benadering van samenhangende rechtsverhoudingen – Het is algemeen aanvaard dat een overeenkomst een juridisch verschijnsel is dat niet alleen gevolgen heeft voor de contractsluitende partijen. Zij kan gevolgen hebben voor de betrekkingen tussen (een van de) partijen en derden. De rechtsgrond voor een aldus ontstane verbintenis kan overeenkomstenrechtelijk van aard zijn. De andere mogelijkheid is dat een onrechtmatige daad de rechtsgrond is voor een tussen partijen en derden bestaande rechtsverhouding. Wat dat laatste betreft: het bestaan van een overeenkomst heeft invloed op de zorgvuldigheid die van een derde jegens (een van de) partijen bij de overeenkomst gevergd kan worden. Omdat een contractuele verhouding in het rechtsverkeer een schakel kan vormen waarmee de belangen van derden verbonden kunnen zijn, wordt bovendien hetgeen de maatschappelijke zorgvuldigheid eist van (een van de) partijen jegens derden mede ingekleurd door het bestaan van de overeenkomst. Mr. H.J. van Kooten Over de rol van concordantie van rechtspraak bij de invulling van leemtes in de wet – In deze bijdrage plaatst schr. enige opmerkingen en beschouwingen over de rol van het beginsel van concordantie van rechtspraak bij de invulling van leemtes in de wet door de burgerlijke rechter, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad en de conclusie van A-G mr. Vlas in een Arubaanse aanvaringszaak. Mr. P.T.J. Wolters De strikken van de redelijkheid en billijkheid – Deze bijdrage gaat over de redelijkheid en billijkheid. De redelijkheid en billijkheid speelt een grote rol in het Nederlandse privaatrecht. Deze rol blijkt uit diverse bepalingen in het BW. Zij verwijzen bij uiteenlopen-
de onderwerpen naar de invloed van de redelijkheid en billijkheid. Mr. M.M. Stolp De zorg van een zorgvuldig commissaris – Commissarissen dienen zich bij de vervulling van hun taken te richten op het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Onder andere uit art. 2:8 BW vloeit een zorgplicht voor commissarissen voort jegens de vennootschap en degenen die daarbij zijn betrokken. Daarnaast geldt voor een commissaris dat zijn onbehoorlijke taakvervulling onrechtmatig kan zijn jegens derden. De bepalingen impliceren dat iedere commissaris gehouden is tot een behoorlijke, zorgvuldige uitoefening van zijn taak.
183 Fiscaal recht Trema 37e jrg. nr. 10, december 2014 Mr. L.J.A. Pieterse Handboek ‘Fiscaal procesrecht’ – Recent is een ingrijpende nieuwe bewerking verschenen van het handboek ‘Fiscaal procesrecht’. Deze bewerking is tot stand gekomen door de inbreng van vier bijzonder ervaren fiscalisten die dankbaar gebruik hebben gemaakt van de adviezen van Van den Berge, een bewerker van twee eerdere drukken van het boek. Deze bijdrage is een uitgebreide beschouwing op de herziene druk.
Weekblad Fiscaal Recht 144e jrg. nr. 7079, 8 januari 2015 Mr. V. Kloosterman, mr. drs. P. Ruige Tijd voor afschaffing van de houdsterverliesregeling? – In deze bijdrage maken schrs. de balans op ten aanzien van de houdsterverliesregeling die nu meer dan een decennium van kracht is. Aandacht wordt besteed aan de totstandkoming, de werking en de jurisprudentie met betrekking tot de houdsterverliesregeling. Schrs. vragen zich af of het niet tijd is voor afschaffing van de regeling in het licht van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
217
Tijdschriften
recente wetsontwikkelingen. Mr. S.R. Abdoelkariem, F. Prinsen MSc Het hoofdhuis en de vaste inrichting in de btw: ‘With or Without You’ – Schrs. gaan in op de afbakening van de belastingplicht van hoofdhuis en vaste inrichting voor de BTW in een grensoverschrijdende situatie. De concrete vraag die zij bespreken is of het onder omstandigheden denkbaar is dat een vaste inrichting voor de heffing van BTW als een zelfstandig belastingplichtige kan worden aangemerkt, ondanks de juridische eenheid met het hoofdhuis. In aansluiting daarop behandelen zij de vraag of de verhouding tussen hoofdhuis en vaste inrichting wijzigt, indien één van beide onderdeel is van een fiscale eenheid BTW. In samenhang daarmee bespreken zij de behandeling van internationale kostendoorberekeningen tussen hoofdhuis en vaste inrichting mede in het licht van de onlangs gepubliceerde International VAT/GST Guidelines.
184 Handels- & economisch recht European Company Law 11e jrg. nr. 6, december 2014 L. Kolding Foged-Ladefoged, E. Werlauff Limitation of auditors’ liability – This article re-examines the question of whether rules on the limitation of auditors’ liability within the perspective of EU law are needed, and if so, which rules can provide an appropriate balance between the potential injured party’s interests and those of the auditing sector, including with respect to the fact that the insurance premiums associated with an unlimited liability must of course make the auditor’s tasks more expensive. A. Fomcenco Rise of new corporate vehicle: Public Benefit Corporation – So-called Public Benefit Corporations do not bring any revolutionary amendments to the way the traditional corporations are. But they repre-
218
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
sent a shift in the way our corporate mind and mentality is evolving. Despite the deficiencies in legislation, it must be ackknowledged that this new corporate vehicle indicates that for some corporations public benefit objectives become more important than profits. J. Nijland Governance of government undertakings. Ensuring public interests in the Netherlands, Germany and France – This article focuses on a specific group of legal entities entrusted with economic activities of public interest, namely government undertakings – for example the Dutch railways or Schiphol Airport. A certain amount of (in)direct government influence on these companies may however be desirable when ultimately the government remains politically accountable for (the services provided by) these companies. M. Lamandini The ESAs’ Board of Appeal as a blueprint for the quasi-judicial review of European financial supervision – The ESAs Board of Appeal is a joint body of the three Authorities that displays quasi-judicial functions ensuring internal enforcement of the rule of law within the Authorities and a final administrative review process for appeals relating to the ESAs decisions. It also works as a de facto filter for the ECJ, which retains however full competence over the legitimacy of the Acts adopted by the Authorities under article 263 TFEU.
Maandblad voor Vermogensrecht 24e jrg. nr. 12, december 2014 Mr. J. de Bie Leuveling Tjeenk Het csqn-verband in het financiële aansprakelijkheidsrecht – De Hoge Raad heeft voor massaschadegevallen als prospectusaansprakelijkheid en effectenlease het uitgangspunt van de aanwezigheid van het csqn-verband geformuleerd. In individuele geschillen bestaat geen behoefte om te werken met dat ‘uitgangspunt’, maar is wel sprake van een wisselwerking tussen de eisen die aan de zorgplicht worden gesteld en het aannemen van csqn-verband. Dr. drs. R.J. de Weijs, mr. T. Reker Civiel recht als ultimum remedium? Over de verstoorde verhouding
van de bankbreuk tot de pauliana – In deze bijdrage staat de opmars van het strafrecht binnen het faillissementsrecht centraal. Door deze opmars dreigt een vergaande gelijkschakeling tussen de faillissementspauliana en de bankbreukbepalingen. Ten onrechte dreigen daarbij schuldeisersbenadelende handelingen die met fraude niets te maken hebben, toch binnen het bereik van het strafrecht te komen. Mr. I. Tillema Cessie als instrument ter afwikkeling van massaschadezaken: in strijd met de openbare orde en goede zeden? – Het Landgericht Düsseldorf heeft onlangs in een kartelschadezaak een halt toegeroepen aan de cessie ter bundeling van massaschadeclaims. In het licht van enkele vergelijkbare, nog lopende procedures in Nederland en tegen de achtergrond van de nationale en Europese ontwikkelingen op het gebied van collectief verhaal staat schr. stil bij de vraag of de Nederlandse rechter tot eenzelfde conclusie komt als de Duitse rechter. Mr. drs. D.L.M.T. Dankers-Hagenaars De no-cure-no-payovereenkomst in verhouding tot de redelijkheidstoets bij de begroting van buitengerechtelijke kosten. Een analyse van HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2797 (De Jonge/ Scheper Ziekenhuis) – Welke betekenis moet worden toegekend aan de tussen de benadeelde en zijn belangenbehartiger overeengekomen no-cure-no-payovereenkomst bij de begroting van de buitengerechtelijke kosten op grond van art. 6:96 lid 2 sub b en c BW? Moet daarbij ook rekening worden gehouden met de overeengekomen vergoeding van 15% van het na een schikking verschuldigde schadebedrag? Die vraag komt aan de orde in het arrest De Jonge/Scheper Ziekenhuis van de Hoge Raad van 26 september 2014. De Hoge Raad bevestigt daarin dat een no-cure-no-payovereenkomst in letsel- en overlijdensschadezaken is toegestaan en dat bij de begroting van de redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte onder omstandigheden rekening moet worden gehouden met een overeengekomen vergoeding bestaande uit een percentage van het te verhalen schadebedrag.
Tijdschriften
NTER Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 10, december 2014 Mr. dr. H. van Eijken De zaken S. en G. & O. en B.: Grenzeloze gezinnen en afgeleide verblijfsrechten – In de twee arresten, de zaak S. en G. en de zaak O. en B., die het Hof van Justitie het voorjaar van 2014 wees, worden het vrije verkeer van personen en afgeleide verblijfsrechten uitgebreid. Het Hof van Justitie oordeelt in deze zaken dat een weigering van een verblijfsrecht aan een familielid in de lidstaat van nationaliteit in strijd met het vrije verkeer van werknemers en Unieburgers kan zijn. Dat betekent dat een Unieburger, onder omstandigheden, een recht heeft op gezinshereniging in de lidstaat van zijn nationaliteit. Mr. dr. N. Saanen De nieuwe Algemene Groepsvrijstellingsverordening – De nieuwe Algemene Groepsvrijstellingsverordening, die op 1 juli 2014 in werking is getreden, bevat een forse uitbreiding van de categorieën steunmaatregelen die niet door de Europese Commissie hoeven te worden goedgekeurd voordat ze ten uitvoer mogen worden gelegd. In deze bijdrage worden de nieuwe categorieën kort besproken en wordt stilgestaan bij de betekenis van deze nieuwe verordening voor de Europese Commissie, de lidstaten en de nationale rechters.
Vennootschap & Onderneming 24e jrg. nr. 12, december 2014 Mr. S.T.J. van Roessel Aansprakelijkheid van de indirecte bestuurder: rechtstreeks of via artikel 2:11 BW? – Schr. bespreekt aan de hand van een drietal arresten de mogelijkheden voor het aansprakelijk stellen van een indirect bestuurder van een vennootschap. Mr. A.C. Noordzij Beursnoteringen van (biotech- en andere) NV’s op NASDAQ; enkele aandachtspunten – In deze bijdrage bespreekt schr. een aantal keuzes en (aanvullende)
boord van koopvaardijschepen (Vessel Protection Detachments) – Sinds maart 2011 zet Nederland militaire beveiligingsteams, zogenaamde Vessel Protection Detachments (VPDs), in op koopvaardijschepen die onder de vlag van het Koninkrijk varen. Deze teams bieden bescherming tegen de dreiging van piraterij voor de kust van Somalië en op de Indische Oceaan. Deze manier van inzet roept een aantal vragen op betreffende de toepassing van het (internationaal) recht. Dit artikel gaat in op enkele van deze vragen. In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de rechtsgrondslag voor de inzet, geweldgebruik, de relatie tussen de kapitein van het koopvaardijschip en het VPD, en de status van VPDs.
verplichtingen van de Nederlandse biotech- en andere vennootschappen die een beursnotering in de Verenigde Staten beogen. Mr. M.A.C. Stapel, mr. T. Thuijs Collectief schadeverhaal in Nederland: we zijn er bijna, maar nog niet helemaal – Schrs. bespreken het voorontwerp wetsvoorstel afwikkeling massaschade in een collectieve actie en gaan zij – vanuit het perspectief van de schadeveroorzakende partij – kritisch in op enkele elementen van dit voorontwerp. Mr. drs. R.J. Bondrager Fiscale zaken bij de civiele rechter – Besproken worden een drietal opvallende zaken waarin fiscaliteit een rol speelde en de burgerlijke rechter een uitspraak moest doen over fiscale bepalingen in een overeenkomst.
187
185
Omgevingsrecht Tijdschrift voor Bouwrecht
Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht Berichten industriële eigendom 5e jrg. nr. 12, december 2014 Mr. G.H.M. Suelmann, mr. P.A.C.E. van der Kooij Het International Licensing Platform: een mijlpaal – In deze bijdrage staan schrs. stil bij enkele algemene karaktertrekken van het octrooi- en het kwekersrecht, ieder voor zich en in relatie tot elkaar, die een belangrijke factor hebben gevormd om tot de oprichting van het International Licensing Platform (ILP) te geraken. Daarna geven zij op hoofdlijnen de inhoud van de gemaakte afspraken weer.
186 Internationaal publiekrecht Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 6, december 2014 Dr. M.C. Zwanenburg Enkele juridische aspecten van militaire beveiligingsteams aan
8e jrg. nr. 1, januari 2015 Mr. G.H.J. Heutink, mr. A. Franken van Bloemendaal De ladder voor duurzame verstedelijking nader beschouwd (Deel B). Vervolg op TBR 2014/128 – In TBR 2013/137 verscheen van schrs. een bijdrage over art. 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) – de ladder voor duurzame verstedelijking – dat op 1 oktober 2012 in werking is getreden. Omdat sedert die eerste publicatie een relevante hoeveelheid Afdelingsuitspraken over de ladder voor duurzame verstedelijking het licht heeft gezien is een vervolgbijdrage geschreven in twee delen. Deel A is verschenen in TBR 2014/128. Daarin is ingegaan op de wijze waarop de Afdeling uitleg heeft gegeven aan de kernbegrippen die in de bijdrage in TBR 2013/137 aan de orde zijn gesteld op grond van de tekst van de bepaling, de toelichting en de wetshistorie. In deze bijdrage, Deel B, behandelen schrs. uit de bloemlezing van de Afdelingsuitspraken de materiële aspecten. Mr. T.H.H.A. van der Schoot Gebiedsaanwijzing voor modernisering of vervanging van bouwwerken. Onbekend maakt onbemind – Volgens de memorie van toelichting bij de Omgevingswet gaat de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
219
Tijdschriften
aandacht in de bouwsector verschuiven van grootschalige nieuwbouw naar beheer en (her)ontwikkeling van bestaande bouw. We gaan een toekomst tegemoet waarbij veel bestaande panden en locaties moeten worden aangepakt al dan niet met behoud van de bestaande functies/bestemmingen en bouwwerken. Het doel is om kwaliteitsverbeteringen en verbeteringen op het gebied van duurzaamheid tot stand te brengen en om leegstand en verpaupering tegen te gaan. Mr. J.W. Bitter Modernisering van het arbitragerecht (Deel 2). De wet van 2 juni 2014; wijzigingen in Boek IV Rv. (de Arbitragewet). En in bepalingen de arbitrage betreffende in de boeken 3, 6 en 10 BW – In het eerste deel van dit artikel werd de historie van de modernisering van het Arbitragerecht kort besproken, waarna een selectie van de wijzigingen in Boek IV Rv. aan de orde kwam. In dit tweede deel worden de wijzigingen buiten Boek IV Rv. besproken. De wijzigingen buiten Boek IV Rv. betreffen respectievelijk (i) de verjaring van rechtsvorderingen bij uitspraken tot onbevoegdheid wegens de (on)geldigheid van een arbitraal beding (artt. 3:316 lid 4 en 319 lid 3 BW), (ii) de vernietigbaarheid van arbitrale bedingen in algemene voorwaarden (art. 6:236 sub (n) BW (nieuw)), (iii) het recht dat van toepassing is op de overeenkomst tot arbitrage (art. 10:166 BW (nieuw)) en (iv) de bevoegdheid van rechtspersonen naar internationaal publiekrecht om arbitrageovereenkomsten te sluiten. Ook de evaluatie, een aantal algemene opmerkingen en arbitrages volgens de ARRvA komen nu aan bod. Prof. A. Lavers PhD. D.Litt Developments in resolution of construction contract disputes in the United Kingdom and Ireland – De Europese Vereniging voor Bouwrecht vergaderde in oktober 2014 in Milaan en had als onderwerp voor het jaarlijkse congres: ‘Construction Contract, Arbitration and ADR (Alternative Disputes Resolution)’. Tijdens deze bijeenkomst zijn vanuit verschillende landen van de Europese Unie voordrachten gehouden. Eén daarvan is de voordracht van A. Lavers, die met name aandacht
220
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
schenkt aan het sinds enkele jaren in het Verenigd Koninkrijk bestaande fenomeen van ‘adjudication’. In de Engelse bouwrechtspraak is dat fenomeen niet meer weg te denken.
190 Sociaal Recht Juridisch up to Date
188 Rechtsgeschiedenis Militair Rechtelijk Tijdschrift 107e jrg. nr. 6, december 2014 Prof. dr. C.G. Roelofsen Nederland in de Eerste Wereldoorlog: een neutrale staat klampt zich vast aan het recht – Aanleiding voor dit artikel is de herdenking van het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Een overzicht van de Nederlandse reacties op de ontwikkeling van het oorlogsrecht in 19154-1918 is wellicht ook nuttig bij de analyse van actuele ontwikkelingen. In deze bijdrage is niet alleen een commentaar te vinden op enige rechtsvragen die een rol speelden in het Nederlands beleid tijdens de Eerste Wereldoorlog of die voor de opstelling van Nederland van groot belang waren, maar ook enige opmerkingen over de contemporaine praktijk.
189
Nr. 1, 8 januari 2015 Mr. W. Hafkamp-van der Zwaard Wet- en regelgeving Sociaal recht: de stand van zaken 2015 – In dit overzicht van de wet-en regelgeving op het terrein van het sociaal recht bespreekt schr. eerst de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid op 1 januari 2015 met onder meer aandacht voor de transitievergoeding, de beperking van de ketenregeling en de introductie van een bedenktermijn beëindigingsovereenkomst. Voorts worden de wijzigingen in het ontslagrecht besproken en van de Wet Arbeid en Zorg in verband met de modernisering van de regelingen voor verlof en arbeidstijden. Daarnaast gaat schr. in op enkele sinds kort in werking getreden wetten. In dit kader bespreekt schr. kort de gevolgen van de invoering van de Participatiewet en de Werkkostenregeling. De Wet Normering Topinkomens-II (WNT-II), de opvolger van WNT-I, treedt nog niet in werking op 1 januari 2015. Tot slot wordt kort stilgestaan bij de wetsvoorstellen ‘Wet versnelde verhoging van de AOW-leeftijd’, ‘Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen’ en ‘Wet invoering beschikking geen loonheffingen’
Rechtspleging & procesrecht
Tijdschrift voor Arbeid & Onderneming
Trema
3e jrg. nr. 4, december 2014 Mr. dr. J.H. Even Driekwart dwingend ontslagrecht – Een lang gekoesterde wens in geledingen van de Nederlandse arbeidsrechtpraktijk is het van driekwartdwingend recht maken van het ontslagrecht. Deze wens is bij de Wwz, in elk geval gedeeltelijk, in vervulling gekomen. Bij cao (i) kan een ontslagcommissie in het leven worden geroepen, (ii) kunnen (van afspiegeling) afwijkende selectiecriteria bij boventalligheid worden ontworpen en (iii) kunnen eigenstandige beëindigingsvergoedingen worden geïntroduceerd die afwijken van de transitievergoeding. Het drieluik ontslaginstantie, selectiemethode en ontslagvergoeding is dus van driekwart dwingend
37e jrg. nr. 10, december 2014 Mr. M.M. van Maurik Klagen over de rechtspraak. Een stand van zaken – In Trema maart 2013 is aandacht besteed aan de aanbevelingen van de projectgroep Kwaliteit en Eenheid Klachtenbehandeling Rechtspraak ‘Klagen helpt’. In dit artikel bespreekt schr., landelijk klachtcoördinator Rechtspraak, de huidige stand van zaken en de ontwikkelingen in het klachtenverloop sinds 2005 en worden aan de hand van casus de leereffecten van klachten bezien.
Tijdschriften
recht geworden; een ontslag-cao lonkt. Hoe aanlokkelijk dit wellicht voor menig werkgever mag lijken, het systeem is niet geheel van uitdagingen ontbloot. Twee daarvan worden in deze bijdrage besproken: de gebondenheid (van werknemers) aan ontslag-cao’s en de grenzen aan de inhoud van dergelijke cao’s. Deze uitdagingen worden in beeld gebracht en mogelijke oplossingen dan wel oplossingsrichtingen hiervoor worden gesuggereerd. Aan het slot worden nog enkele opmerkingen gemaakt over de legitimiteit van deze introductie van driekwart dwingend ontslagrecht. Eerst worden de wijzigingen onder de Wwz kort aangestipt. Prof. mr. R.A.A. Duk Medezeggenschap en multinationals: hypocrisie helpt – Deze bijdrage vormt de uitwerking van een voordracht die schr. op 23 april 2014 hield, toen de sluiting van de sigarettenfabriek van Philip Morris in Bergen op Zoom nog maar een voornemen was en veel oppositie opriep. Het is aan de rechter, en daarmee uiteindelijk aan de Hoge Raad, om te bepalen in welke omstandigheden besluitvorming bij multinationals zodanige (directe of ook indirecte?) effecten op in Nederland gevestigde ondernemingen heeft dat het adviesrecht eerder aan de orde komt dan eerst wanneer het komt tot op dat concernbeleid voortbouwende eigen be sluitvorming van de Nederlandse ondernemer. Deze beschouwingen strekken er daarom vooral toe op dat punt te waarschuwen voor een te grote exportpretentie. Niet alleen leidt dat tot irritatie bij de betrokken concerns en hun nationale overheden, maar het noopt de rechter ook zich in te laten met besluitvorming waarover voor hem niet alleen weinig zinvols te beslissen valt, maar ook in redelijkheid niet mag worden verwacht dat al te grote exportpretenties van Nederlands recht worden geaccepteerd. Daarom gaat het op dit gebied naar oordeel van schr. om toepassing van de – niet voor niets in het Engels geformuleerde – wijsheid dat ‘(f)ools rush in where angels fear to tread’. Bescheidenheid siert (ook) de rechter. Mr. E.F. Grosheide Europa’s spagaat: vrije mededinging versus werknemersbescherming – Deze bijdrage gaat over twee ver-
schillende doelstellingen die de Europese Unie nastreeft: het waarborgen van de vrije mededinging en het bieden van een zekere sociale bescherming. Centraal staat de frictie tussen het collectieve-arbeidsovereenkomstenrecht en het mededingingsrecht. Zonder collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) kan de situatie ontstaan dat werknemers die werkzaam zijn in hetzelfde bedrijf en die exact hetzelfde werk verrichten onderling moeten concurreren op loon en andere arbeidsvoorwaarden. Cao’s hebben derhalve een beschermende werking jegens werknemers en zorgen voor rust op de arbeidsmarkt. Het mededingingsrecht gaat uit van een heel ander principe. Het leidende idee is dat vrije mededinging leidt tot de productie van goederen en het aanbieden van diensten tegen de optimale prijs. Afspraken die de concurrentie op de markt beperken, zijn slecht voor consumenten en belemmeren daarmee de economische groei. Het Hof van Justitie heeft in 1999 bepaald dat een collectieve overeenkomst die is gesloten tussen werkgevers- en werknemersorganisaties niet onder het kartelverbod van art. 85 lid 1 EG-verdrag (thans art. 101 lid 1 VWEU, en vergelijk art. 6 lid 1 Mededingingswet) valt als: 1) de collectieve overeenkomst het product is van collectieve onderhandelingen tussen werkgevers- en werknemersorganisaties en 2) de overeenkomst rechtstreeks bijdraagt aan de verbetering van werkgelegenheids- en arbeidsvoorwaarden van werknemers. Deze voorwaarden zijn cumulatief. De reikwijdte van deze zogenoemde cao-exceptie is ter discussie gesteld in een civiel geding dat FNV Kunsten Informatie en Media heeft aangespannen tegen de Staat der Nederlanden. Deze bijdrage bespreekt eerst het verloop van de procedures en wordt gevolgd door commentaar op de conclusie van A-G Wahl en het arrest van het Hof van Justitie.
191 Staats- & bestuursrecht Trema 37e jrg. nr. 10, december 2014 Prof. dr. Ch.W. Backes, mr. E.M.J. Hardy, dr. mr. A.M.L. Jansen, mr. S. Polleunis Toepassing van de bestuurlijke lus
– Bijna vijf jaar geleden is de bestuurlijke lus in de Awb geïntroduceerd. In opdracht van het WODC heeft een team onderzoekers van de Universiteit Maastricht een evaluatieonderzoek verricht naar het gebruik van deze rechtsfiguur. In dat kader is ook gekeken naar het recht in België en Duitsland. Deze bijdrage gaat in op twee aspecten. Het eerste betreft het opvallende onderzoeksresultaat dat de (relatieve) frequentie en de wijze van toepassing van de lus tussen individuele bestuursrechters en rechterlijke colleges sterk verschillen. De vraag rijst of die verschillen kunnen worden verklaard en of ze uit een oogpunt van gelijkheid en rechtszekerheid aanvaardbaar zijn. Het tweede aspect betreft een deel van het rechtsvergelijkend onderzoek waarin verslag wordt gedaan van de wijze van finale geschilbeslechting door de Duitse bestuursrechter.
192 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Justitiële Verkenningen 40e jrg. nr. 6, december 2014 Themanummer: 40 jaar JV – Ter gelegenheid van het 40-jarig jubileum van Justitiële Verkenningen (JV) wordt de blik naar binnen gericht en dit laatste themanummer van de 40e jaargang gewijd aan het tijdschrift zelf. Daar zijn twee redenen voor. De eerste is het vermoeden dat zo’n terugblik een heel aardig tijdsbeeld kan opleveren van maatschappelijke ontwikkelingen en discussies, in het bijzonder op het terrein van justitie, (straf)recht en criminologie. Ten tweede markeert dit 40-jarig jubileum een belangrijk omslagpunt voor het besluit van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) om met ingang van 1 januari 2015 het tijdschrift niet langer in gedrukte vorm te verspreiden. Uit de bijdrage De vier V’s van Justitiële Verkenningen van Frans van Leeuw blijkt dat de WODC zich zal inspannen om de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
221
Tijdschriften
webomgeving van JV zodanig aantrekkelijk en gebruiksvriendelijk te maken dat maximaal kan worden geprofiteerd van de digitale zegeningen. Het doel is vanuit die vier V’s naar de afgelopen decennia JV te kijken: V1 staat voor Vasthoudendheid, V2 voor Verdieping, V3 voor Vernieuwing en V4 voor Verbreding. Het jubileumnummer markeert tevens het afscheid van Bert Berghuis als redactielid. In zijn bijdrage Een einde aan een lange relatie geeft hij een korte analyse van de veranderende rol van het WODC door de jaren heen en de positie van JV daarbinnen. Albert Klijn en Frits Huls hebben in Er is er een jarig! een ABC gemaakt waar je als lezer met hinkstapsprongen doorheen kunt. Door hun aanpak is het verhaal over de geschiedenis van JV een caleidoscoop aan ‘kleine’ verhalen, getuigenissen, observaties, trendanalyses en ‘harde’ cijfers geworden.
NTER Nederlands Tijdschrift voor Europees recht 20e jrg. nr. 10, december 2014 Mr. dr. V. Glerum De balans van tien jaar Europees aanhoudingsbevel: efficiency en rechtsbescherming in balans? – Na tien jaar Europees aanhoudingsbevel (EAB) onderzoekt deze bijdrage of de vereenvoudiging en versnelling van de justitiële samenwerking in strafzaken in evenwicht zijn met de rechtsbescherming van de opgeëiste persoon. Waar het Hof van Justitie vooral uitgaat van het vertrouwen in de nationale rechtsorde van de uitvaardigende lidstaat, volgt uit recente Uniewetgeving dat dit vertrouwen soms onvoldoende is. Ook de oplossingen van de Uniewetgever richten zich hoofdzakelijk op rechtsbescherming in de uitvaardigende lidstaat. Voor het evenwicht tussen efficiency en rechtsbescherming is vooral een in de uitvoerende lidstaat toe te passen weigeringsgrond inzake grondrechtenschendingen van groot belang. Prof. mr. J. Boksem Recht op toegang tot een advocaat in het strafproces. Enkele gedachten naar aanleiding van de implementatie van Richtlijn 2013/48/EU. – Op 22 oktober 2013 werd Richtlijn 2013/48/EU vastgesteld. Deze Richtlijn bevat onder meer minimum-
222
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
voorschriften betreffende het recht van de verdachte op toegang tot een advocaat in strafprocedures. De advocaat moet op zijn beurt de fundamentele aspecten van de verdediging onverkort kunnen waarborgen. De Richtlijn dient uiterlijk op 27 november 2016 in de nationale wetgeving te zijn geïmplementeerd. In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de (mogelijke) gevolgen van de implementatie van de Richtlijn voor de Nederlandse rechtsorde.
Proces 93e jrg. nr. 6, december 2014 M. Althoff Ere wie ere toekomt. Een kritische analyse over de relatie tussen eer, geweld en gender – In de criminologie en strafrechtswetenschappen krijgen culturele benaderingen enorme aandacht en een bijzondere verklaringskracht toegewezen. In het verlengde van de culturele verklaringen komt het fenomeen eer aan bod, dat verbonden wordt met de etnische afkomst van de dader. Eer en cultuur worden hier gebruikt om geweld en criminaliteit te verklaren. Er wordt van uitgegaan dat de meerderheid van deze daders mannen zijn met een specifieke etnische (niet-westerse) achtergrond en de meerderheid van de slachtoffers geëmancipeerde vrouwen. Janssen spreekt in deze context van een etnocentrische vereenvoudiging door de functies van eercodes te reduceren tot vrouwenonderdrukking door niet-westerse mannen. Maar er vindt nog een tweede vereenvoudiging plaats, namelijk een genderspecifieke. Eer en eercodes worden hier namelijk uitsluitend toegeschreven aan mannen. Mannelijke beelden van eer gelden als criminogene factoren. Een vraag die hieruit rijst is wat eer is als het geldt als een deugdelijk motief voor het plegen van geweld. Een tweede vraag is dan ook hoe en waarom geweld als eergerelateerd worden geduid; is eer als motief voor geweldpleging gendergerelateerd door deze aan mannelijkheid toe te schrijven? Een hiermee verbonden laatste vraag is dan wat mogelijk de meerwaarde is van een kritisch genderperspectief voor het thema eer en criminaliteit voor criminologie en strafrechtswetenschappen. J. Janssen, R. Sanberg
Nog meer sterke verhalen. Verhalen over eer en geweld zoals verteld op internet en zoals verteld door mannen – In deze bijdrage staan schrs. stil bij twee aspecten waaraan zij in een eerder artikel relatief weinig aandacht aan hebben besteed en die in de literatuur over geweld uit naam van eer verder ook niet uitvoerig worden beschreven. Allereerst gaan zij in op de rol van internet. Internet speelt een grote rol bij het tot stand komen en beïnvloeden van de publieke opinie en het veroordelen van geweld uit naam en eer. Daarnaast vragen zij zich af hoe en waar mannen hun verhaal doen. Tot op heden wordt in de literatuur over eergerelateerd geweld vrij weinig aandacht besteed aan mannen. Zouden egodocumenten van de hand van mannen ons zicht op hun aandeel in de eerproblematiek kunnen verbeteren? Zowel bij de verhalen op internet als bij die van mannen vragen schrs. zich steeds af welk beeld hier wordt geschetst van de eerproblematieg en hoe het is gesteld met de authenticiteit van deze bronnen. G. Vanderveen Hoe beelden eren. Zoektocht naar betekenisgeving – In deze bijdrage wil schr. kort haar zoektocht beschrijven naar hoe afbeeldingen iemand kunnen eren. Globale kernwoorden zijn hier respect, trots en status. Iemand eren is in dit geval dus het impliciet dan wel expliciet toekennen van respect en status aan die persoon. Onteren is dan het vernederen, verlagen en kleineren van een persoon. Afbeeldingen zoals foto’s, cartoons, tekeningen en schilderijen kunnen eren en onteren, al naar gelang de kijker, het publiek, die specifieke betekenis eraan geeft. Doel van dit artikel is om de lezer te laten zien dat een dergelijke betekenis van een afbeelding niet vaststaat. Betekenisgeving en betekenissen zijn niet statisch, maar dynamisch van aard op in ieder geval twee maniere. Ten eerste kan de betekenis die aan een afbeelding wordt gegeven variëren tussen personen. Ten tweede kan een betekenis ook veranderen voor een enkel individu. Zo bezien heeft de inhoud van een afbeelding dan ook geen intrinsieke betekenis of intrinsieke effecten. E. van Ee
Tijdschriften
Trauma en eer. Een explosieve mix – Het woord trauma is ingeburgerd geraakt in ons taalgebruik. Dat de beleving van trauma door daders, slachtoffers en omstanders wordt gekleurd door de eigen betekenis die daaraan wordt gegeven, wordt minder vaak besproken. In dit artikel wordt de fascinerende interactie tussen trauma en eer besproken. Het herkennen van traumatisering en van symptomen van trauma kan binnen de strafrechtspleging ondersteunen bij het inschatten van risico’s. Het herkennen van de interactie tussen trauma en eer kan bijdragen aan het de-escaleren van deze explosieve mix. J. Janssen, M. van San In de leer over eer bij Curaçaose jongens. Mogelijkheden voor verdieping van het begrip ‘eergerelateerd geweld’ – Er komen weinig Antilliaanse zaken bij het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG) binnen. Dat wil echter nog niet zeggen dat die niet voorkomen. Het is mogelijk dat dergelijke zaken aan de aandacht van de politie ontsnappen of dat in bij de politie bekend geworden casuïstiek het eermotief bij Antillianen niet goed wordt herkend. Zouden eerzaken in familieverband bij Antillianen wellicht over het hoofd worden gezien, omdat de neiging bestaat eercodes in deze gemeenschap te koppelen aan delinquente groepen? In dit artikel staan schrs. stil bij deze vraag. Eerst gaan schrs. nog wat uitgbreider in op de vraag waarom aandacht voor Antillianen relevant is voor verder inzicht in de problematiek rond eergerelateerd geweld. En verder zoomen ze specifiek in op jonge mannen uit kansarme milieus op Curaçao en hun ideeën over eer. Tot slot volgen enkele suggesties voor verder onderzoek. H. Wels ‘Trots’, ‘eer’ en ‘medeplichtigheid’ . De Vrije Universiteit en Zuid-Afrika – De Vrije Universietit (VU) is op een bepaalde manier trots op har historische banden met Zuid-Afrika, die voornamelijk is gebaseerd op relaties met de voormalige Afrikaner universiteiten. Waar kan de VU in relatie tot Zuid-Afrika nu precies trots op zijn? Bij welke trots zoekt de VU aansluiting in Zuid-Afrika? In het bijzonder is in de context van de lange his-
torische lijnen van ongelijkheid en de medeplichtigheid van intellectuelen aan apartheid in Zuid-Afrika de vraag relevant hoe de VU zich daartoe concreet verhoudt. Schr. begint dit artikel met een korte schets van de historische banden en de ontwikkelingen daarbinnen die de VU sinds haar oprichting in 1880 met ZuidAfrika heeft gehad. Deze relaties worden vervolgens in een Zuid-Afrikaanse context van ongelijkheid en Afrikaner trots geplaatst om naar aanleiding daarvan een inschatting te kunnen maken van de positionering van de VU in de bredere ZuidAfrikaanse samenleving.
Tijdschrift over Cultuur & Criminaliteit 4e jrg. nr. 3, december 2014 Themanummer: Het Kwaad B. van Stokkom, M. Cools Het kwaad. Enkele inleidende gedachten – In deze inleiding bespreken schrs. de moeizame kwestie van hoe ‘het kwaad’ te definiëren. Ze stellen daarna vast dat gedragsen sociaalwetenschappers – anders dan theologen, ethici en historici – het kwaad weinig hebben geanalyseerd en onderzocht. Ze brengen enkele studies onder de aandacht die goed zicht hebben geboden op betekenissen van ‘kwaad’. Vervolgens richten ze zich op de Holocaust, een beklemmende thematiek die nog altijd veel debat losmaakt en waarover een stroom van publicaties blijft verschijnen. Vooral de these van de ‘banaliteit van het kwaad’ maakt veel emoties los. Die grote belangstelling voor mensonterende vormen van vernietiging roept vervolgens wederom de vraag op waarom reflectie op en onderzoek van grove en massale vormen van misdaad binnen de criminologie achterblijven. Ten slotte bespreken ze de esthetica van het kwaad aan de hand van De Sade. K. Rozemond Drie paradigma’s van het menselijke kwaad – In het filosofische debat over het menselijke kwaad speelt Hannah Arendt een vooraanstaande rol. Zij ging in tegen het klassieke paradigma van het kwaad waarin de kwade
wil een centraal element is; het kwaad bestaat uit schadelijke gedragingen die worden verricht met kwade intenties. Met haar banaliteitsbegrip is Arendt een van de grondleggers van een nieuw paradigma van het menselijke kwaad: het gehoorzaamheidsparadigma. Uit de kritiek op dit paradigma kan een derde paradigma worden afgeleid: het ideologieparadigma dat de ideologische motieven van de daders centraal stelt als verklarende factor voor het kwaad dat zij begaan. In deze bijdrage wil schr. onderzoeken hoe dit probleem van het kwaad kan worden geanalyseerd vanuit het paradigma van de gehoorzame dader en het paradigma van de ideologische dader. Hij gaat daarbij na op welke punten deze paradigma’s van elkaar verschillen en elkaar aanvullen en in hoeverre zij laten zien dat het klassieke paradigma van de kwade wil niet van toepassing is op de daders van genocide en misdrijven tegen de menselijkheid. Zijn bijdrage is een pleidooi om de verhouding van de daders tot de moraal te onderzoeken, zodat de daders en hun misdaden beter kunnen worden begrepen. A. Smeulers Het ultieme kwaad: de daders – In deze bijdrage over genocidale daders staat de vraag centraal of daders ‘gewone mensen’ zijn. Schr. brengt een onderscheid aan tussen enerzijds afwijkende daders (die over bijzondere kenmerken beschikken en ‘kwaadwillend’ kunnen worden genoemd) en anderzijds gewone daders (van wie het gedrag ‘normaal’ of ‘gemiddeld’ kan worden genoemd). Alvorens op deze twee groepen daders in te gaan, wordt eerst de context waarbinnen daders handelen uiteengezet. Het handelen van mensen in het algemeen, maar zeker ook van mensen die betrokken raken bij genocide kan immers niet los worden gezien van de context waarbinnen dat handelen plaatsvindt. J-M. Piret De seriemoordenaar als moreel verantwoordelijke actor. Christelijke, Sadeaanse en Nietzscheaanse perspectieven op het kwaad – Schr. reconstrueert in deze bijdrage eerst de traditionele christelijke visie op het morele kwaad in haar samenhang met de vrije wil, omdat zij ideeënhistorisch onmiskenbaar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
223
Tijdschriften
mede ten grondslag ligt aan het westerse schuldstrafrecht. Vervolgens zet schr. uiteen hoe in de filosofie van De Sade en Nietzsche een radicale herijking van goed en kwaad plaatsvindt. In het laatste gedeelte van deze bijdrage analyseert schr. de figuur van toerekeningsvatbare seriemoordenaar als actor die uit vrije wil kiest voor het kwaad. Zijn afsluitende stelling is dat het gedrag van psychopatische seriemoordenaars dan ook niet geheel valt te verklaren uit hun onvermogen tot empathie. A. van Stipriaan De achterkant van Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap. Nederland en zijn slavernijverleden – Slavernij is overal ter wereld verboden en ook wordt het trans-Atlantisch slavernijsysteem als een misdaad tegen de menselijkheid beschouwd. Al te gemakkelijk wordt het verleden vaak met een hedendaagse bril op misverstaan of er voor het hedendaagse gelijk bijgesleept. De vraag is dan ook hoe normaal slavernij in die tijd werd gevonden en in hoeverre men inderdaad toen in Nederland niet beter wist. Kon het toen ook al als een kwaad worden beschouwd en komt daarmee het hedendaagse argument van contact en tijdgeest in een ander daglicht te staan? En wat betekent dat voor de lange stilte die sindsdien over dit stuk Nederlands verleden heeft gehangen?
Tijdschrift voor Herstelrecht 14e jrg. nr. 4, decemer 2014 W. Schreurs, S. Zebel, E. Ufkes Prevalentie van ernstige misdrijven bij slachtoffer-daderbemiddeling – Als het gaat om slachtoffers van ernstige misdaad kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende vragen: zijn de betrokken slachtoffers bereid feitelijk deel te nemen, zijn ze tevreden over de afloop van het gesprek en heeft de bemiddeling bijgedragen aan een betere verwerking van nega-
224
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
tieve emoties of aan persoonlijk herstel? Aan die eerste vraag wordt aandacht besteed in deze bijdrage. Schrs. hebben onderzoek gedaan naar ernstige misdrijven als ‘zeldzame soort’ bij slachtoffer-daderbemiddeling. Hun onderzoek richt zich op een verondersteld negatief verband tussen de ernst van delicten en de mate waarin het in de praktijk tot bemiddeld contact komt. Daarvoor richten ze zich op de Nederlandse context en kijken naar zaken die worden aangemeld bij de stichting Slachtoffer in Beeld. Voorts wordt een vergelijking van de ernst van zaken gemaakt die hebben geleid tot verschillende vormen van bemiddeld contact. De uitkomsten van het onderzoek tonen aan dat een substantieel deel van de bemiddelingszaken die worden aangemeld bij Slachtoffer in Beeld zwaardere delicten betreft, en dat er weinig verschillen zijn in de ernst van de delicten in bemiddelingszaken die wel of niet uitmonden in verschillende vormen van bemiddeld contact. D. Weistra, A. Pemberton Restorative Transformative Learning and Partnergeweld. Van herstellen naar ‘herstellend transformeren’ – Schrs. gaan dieper in op Restorative Transformative Learning en partnergeweld. Ze stellen vast dat een klassiek hersteltraject voor partijen die met een aanhoudende gewelddadige situatie hebben te maken, weinig uitzicht biedt – net zo min als een rechtszaak. Schrs. vragen zich af hoe een herstelrechtelijk benadering zodanig kan worden aangepast, dat de vijandige situatie kwan worden te boven gekomen. Ze stellen voor met een andere blik te kijken naar het aspect ‘herstellen’. Herstel van de situatie waarin de partners zich bevonden voorafgaand aan de incidenten is zinloos. Juist in die situatie ligt de kiem voor (nieuw) geweld. In plaats van herstel zou het veranderen van overtuigingen die in het spel zijn meer uitzicht bieden. Schrs. geven handvatten hoe je van ‘herstel-
len’ kunt komen tot ‘herstellend transformeren’. Het gaat om een interdisciplinaire bijdrage, waarbij psychologische, victimologische en criminologische inzichten elkaar versterken. D. Dhondt, I. Aertsen Peacemaking circles. Een onderzoek naar de mogelijke implementatie in Europa – Schrs. brengen in hun bijdrage verslag uit over een onderzoek nara Peacemaking Circles in Europa. Daarbij staat de vraag voorop of deze brede vorm van herstelrecht te implementeren is in Europese context, en zo ja, welke vorm hiervoor het meest geschikt is en onder welke voorwaarden dit model verder kan worden ontwikkeld. Wezenlijk voor de circles is dat een breder geheel van gemeenschapsleden wordt geactiveerd om mee te doen om aldus beter zicht te krijgen op de behoeften en opvattingen naar aanleiding van een misdrijf en om de oorzaken van de gepleegde feiten beter te kunnen identificeren en aan te pakken. Uit het verrichte onderzoek blijkt dat het niet eenvoudig is een breder geheel van geïnteresseerde burgers bij een cirkel te betrekken. De belangrijkse meerwaarde is dat de voor slachtoffer en dader onbekende deelnemers nieuwe inzichten kunnen bieden, juist omdat zij met een externe blik naar het conflict kijken.
Trema 37e jrg. nr. 10, december 2014 Mr. W.F. Korthals Altes Verdachten onder ede: een voorstel – In ons huidige strafrechtsysteem is een verdachte niet verplicht de waarheid te spreken. In deze bijdrage bepleit schr. dat verdachten, net als in het Amerikaans recht, hun verklaringen onder ede moeten afleggen. De rechtsbescherming komt daardoor niet in het geding en het zou het vaak voorkomende liegen kunnen indammen en de andere betrokkenen in het strafproces veel tijd en moeite kunnen besparen.
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Spoor in beweging verblijfsverbod stations 193 - Wet tot wijziging van de Spoorwegwet en de Wet personenvervoer 2000 in verband met een tweede tranche van uitvoeringsmaatregelen van het kabinetsstandpunt ‘Spoor in beweging’, waaronder regels inzake bijzondere spoorwegen en vereenvoudiging van het vergunningenregime hoofdspoorwegen, en in verband met de invoering van een verblijfsverbod voor voorzieningen openbaar vervoer – De Spoorwegwet is in 2008 geëvalueerd. De resultaten daarvan zijn opgenomen in de kabinetsnotitie van 19 juni 2009 ‘Spoor in beweging’. Onderdeel van deze kabinetsnotitie is een meerjarige uitvoeringsagenda. Met de implementatiewet van 16 december 2010 (Stb. 2011, 218) en met de wet van 19 april 2012 (Stb. 2012, 213) (eerste tranche) is al een groot aantal wettelijke maatregelen uit de uitvoeringsagenda gerealiseerd. De onderhavige wet betreft de tweede wetgevingstranche. Naar verwachting zijn nog minimaal twee tranches nodig om alle beoogde versterkingen van de spoorwetgeving te realiseren. Daarbij zal het ook gaan om wetgevingsmaatregelen die voortvloeien uit de Europese herschikkingsrichtlijn van het eerste Europese spoorpakket. Deze wet behelst onder andere de volgende wijzigingen van de Spoorwegwet: • een vereenvoudiging van het vergunningenstelsel voor het omgevingsregime; • het opnemen van een basis voor regelgeving over bijzondere spoorwegen ter borging van veiligheid op bijzondere spoorwegen; • een nadere verduidelijking van de Spoorwegwet met betrekking tot de toegankelijkheid van stations in relatie tot andere wetgeving en in het bij-
zonder in relatie tot de zogenoemde passagiersrechtenverordening. Artikel 26 van de Spoorwegwet geeft onder meer regels ter waarborging van de primaire functie van stations, namelijk de transferfunctie. Dit betreft de mogelijkheid voor reizigers op een station om de treinen op een veilige en adequate wijze te kunnen bereiken. Met de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1371/2007 (PbEU 2007, L 315) betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer gelden wat betreft gehandicapte personen en personen met beperkte mobiliteit onder meer nadere regels voor stationsbeheerders. De onderhavige wijzigingen van artikel 26 strekken tot een goede doorwerking van deze EU-rechtelijke verplichtingen. Daarnaast behelst de wet een wijziging van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000), nl. een invoering van de mogelijkheid van oplegging van een verblijfsverbod. Deze wijziging beoogt om in geval van overlast in en in de onmiddellijke nabijheid van de voorzieningen behorende bij het openbaar vervoer, zoals stations, in het hele land op dezelfde wijze te kunnen optreden met een effectief en handhaafbaar verblijfsverbod. Met dat verblijfsverbod moeten vervoerders effectief kunnen optreden tegen overlastgevers, ook als die niet direct voornemens zijn om met het openbaar vervoer te reizen, maar wel de bedrijfsvoering hinderen en overlast veroorzaken voor personeel en reizigers. Hierbij kan men denken aan overlast als gevolg van bedelpraktijken en drugshandel. Inwerkingtreding op een bij kb te bepalen tijdstip.
lid, van het op 18 oktober 1961 te Turijn tot stand gekomen Europees Sociaal Handvest (Trb. 1962, 3 en Trb. 1963, 90) – Bij de bekrachtiging van beide verdragen heeft het Koninkrijk voorbehouden gemaakt ten behoeve van de toenmalige Nederlandse Antillen en wel voor artikel 8, eerste lid, onderdeel d, IVESCR (Trb. 1978, 178) en artikel 6, vierde lid, van het ESH (Trb. 1980, 65), waarmee het stakingsrecht voor het ambtelijke apparaat werd gelimiteerd. Er is veel kritiek geweest op deze voorbehouden, onder meer vanuit de bij de genoemde verdragen behorende toezichthoudende comités, de mensenrechtenraad en het Comité van Experts bij de Internationale Arbeidorganisatie. De destijds gemaakte voorbehouden op het stakingsrecht passen niet meer in deze tijd. De limitering van het stakingsrecht voor ambtenaren is door de rechtspraktijk en de jurisprudentie achterhaald. Het stakingsrecht is voor ambtenaren in de publieke sector een verworven recht, dat door de rechterlijke macht op zijn rechtmatigheid en doelmatigheid wordt getoetst. Het stakingsrecht is, zoals door zowel de publieke als de private sector toegepast, een ultiem middel, en is in de loop van de jaren vaker door de rechterlijke macht als een legitiem middel aangemerkt. Goedkeuring is daarom gevraagd – en verkregen – voor het voornemen tot intrekking van de genoemde voorbehouden. Inwerkingtreding m.i.v. 16-01-2015. Wet van 03-12-2014, Stb. 2015, 11 (Kamerstukken 33 782)
Wet van 19-11-2014, Stb. 2015, 9 (Kamerstukken 33 904)
Opheffing limitering stakingsrecht 194 - Rijkswet tot goedkeuring van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van het op 16 december 1966 te New York tot stand gekomen Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (Trb. 1969, 100) en van het voornemen tot intrekking van het voorbehoud bij artikel 6, vierde
Nieuwe wetsvoorstellen Hergebruik van overheidsinformatie 195 - Wetsvoorstel (12-01-2015) houdende regels over het hergebruik van overheidsinformatie (Wet hergebruik van overheidsinformatie) – Richtlijn 2003/98/EG van 17 november 2003 inzake hergebruik van overheidsinformatie is op 22
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
225
Wetgeving
december 2005 in de Wet openbaarheid van bestuur geïmplementeerd. Op 26 juni 2013 is richtlijn 2013/37/ EU van het Europees parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (hierna: de wijzigingsrichtlijn) vastgesteld. Dit wetsvoorstel strekt ter implementatie van de wijzigingsrichtlijn en stelt daarnaast voor om de regels inzake het hergebruik van overheidsinformatie in een afzonderlijke wet onder te brengen. Aan de richtlijn uit 2003 ligt het uitgangspunt ten grondslag dat in beginsel alle openbare overheidsinformatie zo gemakkelijk mogelijk beschikbaar moet zijn voor burgers en bedrijven. Deze openbare overheidsinformatie kan waarde hebben voor partijen buiten de overheid. Op basis van overheidsinformatie kunnen nieuwe producten en diensten met uiteenlopende doeleinden worden ontwikkeld. De wijzigingsrichtlijn brengt een viertal belangrijke wijzigingen in de richtlijn aan: 1. De reikwijdte van de richtlijn is uitgebreid naar archieven, musea en bibliotheken (waaronder ook universiteitsbibliotheken) wegens het grote potentieel dat de verzamelingen van cultureel erfgoed en de daarmee samenhangende metagegevens in zich dragen. Wel krijgen deze instellingen op onderdelen een enigszins afwijkende positie. 2. De keuzevrijheid om hergebruik al dan niet toe te staan, vervalt. Een verzoek om hergebruik moet worden ingewilligd, tenzij sprake is van één van de limitatief omschreven uitzonderingen. Musea, bibliotheken en archieven hebben daarnaast de bevoegdheid een verzoek af te wijzen als het informatie betreft waarvan zij over de auteursrechten beschikken. 3. Indien instellingen vergoedingen vragen voor het beschikbaar stellenvan informatie voor hergebruik, geldt hiervoor een maximum, met enkele uitzonderingen. 4. Instellingen kunnen niet langer volstaan met het langs elektronischeweg beschikbaar stellen van de informatie maar hebben een inspanningsverplichting om de informatie in een open en machine-leesbaar formaat aan te bieden en gebruik te maken van open standaarden. Kamerstukken II 2014/15, 34 123, nrs. 1-4
226
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
196
motie over de toelating van leerlingen tot het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).
Vervolgstukken
Kamerstukken II 2014/15, 33 911, nr. 25
Wet Natuurbescherming
Eindverslag (13-01-2015) over het inititatiefwetsvoorstel van de leden Fokke, Voortman en Schouw tot wijziging van de Wet raadgevend referendum houdende opneming van twee bepalingen: een opkomstdrempel en een horizonbepaling.
Brief van de Staatssecretaris van EZ (12-01-2015) over het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming). – Brief over de stand van zaken van het onderzoek naar de gevolgen voor regeldruk van het wetsvoorstel. Kamerstukken II 2014/15, 33 348, nr. 12
Verbetertermijnen zeer zwakke scholen Eindverslag (13-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het onderwijstoezicht in verband met het wettelijk regelen van de verbetertermijn voor zeer zwakke instellingen die bestaan uit basisscholen als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs en scholen als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs. Kamerstukken I 2014/15, 33 796, B
Onderwijstoezicht Brief van de Onderwijsraad (22-122014) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet primair onderwijs BES, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet voortgezet onderwijs BES en de Wet op het onderwijstoezicht in verband met een doeltreffender regeling van het onderwijstoezicht. – Brief met een reactie op het wetsvoorstel van de leden Bisschop, Van Meenen en Rog tot wijziging van o.a. de Wet op het primair onderwijs (WPO) (Kamerstuk 33 862, nr. 8). Kamerstukken II 2014/15, 33 862, nr. 9
Opkomstdrempel en horizonbepaling referendum
Kamerstukken I 2014/15, 33 934, E
Beroepsonderwijs Eindverslag (13-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs i.v.m. het bevorderen van een arbeidsmarktrelevant en doelmatig opleidingenaanbod in het beroepsonderwijs (macrodoelmatigheid in het beroepsonderwijs). Kamerstukken I 2014/15, 33 948, B
Beloningsbeleid banken Nadere memorie van antwoord (1201-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht houdende regels met betrekking tot het beloningsbeleid van financiële ondernemingen (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen). Kamerstukken I 2014/15, 33 964, F
Wet studievoorschot Eindverslag (13-01-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs). Kamerstukken I 2014/15, 34 035, G
Bestedingsvrijheid educatie Brief van de Minister van OCW (0601-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van onder meer de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake het invoeren van een specifieke uitkering educatie en het vervallen van de verplichte besteding van educatiemiddelen bij regionale Opleidingencentra. – Brief over de uitvoering van de
Wetgeving
197
Nota’s, rapporten & verslagen Fraudewet Brief van de Minister van SZW (1612-2014) over de handhaving middels boetes van de Fraudewet. – Op 3 december jl. heeft de wnd. Nationale ombudsman de minister zijn bevindingen van het vervolgonderzoek ‘Geen fraudeur, toch boete’ aangeboden. In deze brief wordt gereageerd op dit onderzoek en worden een aantal voorstellen gedaan om de wet- en regelgeving aan te passen. Op 24 november 2014 heeft bovendien de Centrale Raad van Beroep (CRvB) voor het eerst beslist over de Fraudewet in de sociale zekerheid en het hierop gebaseerde Boetebesluit sociale zekerheidswetten (Boetebesluit). De uitspraak raakt de kern van de wet en heeft vergaande gevolgen voor de wet en de uitvoeringspraktijk. In deze brief wordt ook ingegaan op de directe gevolgen van deze uitspraak. De CRvB oordeelt dat het overgangsrecht in strijd is met het legaliteitsbeginsel zoals opgenomen in het EVRM. Bij boeteoplegging voor overtredingen die zijn aangevangen voor 1 januari 2013 en voortduren na 1 januari 2013 moet voor het deel van de overtreding dat heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013, het op dat moment geldende lichtere sanctieregime worden toegepast. De CRvB stelt dat in de Fraudewet en het Boetebesluit geen sprake is van een gefixeerd boetestelsel. Dit heeft tot gevolg dat de hoogte van de boete bij overtredingen in ieder individueel geval moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van het geval. In de huidige situatie wordt de boete op standaard 100% gesteld (waarbij vervolgens verminderde verwijtbaarheid aan de orde kan zijn). De CRvB stelt dat de boetes zo hoog zijn dat dit vraagt om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel. Het
ligt naar het oordeel van de CRvB in de rede om alleen een boete van 100% van het benadelingsbedrag op te leggen als opzet is bewezen en van 75% als grove schuld is bewezen. In de overige gevallen is 50% het uitgangspunt. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid wordt de boete verlaagd tot 25%. Tot slot oordeelt de CRvB dat boetes niet hoger mogen zijn dan de boetes die de rechter kan opleggen bij strafrechtelijke vervolging. Per direct heeft de uitspraak van de CRvB een nieuwe juridische realiteit doen ontstaan waarnaar UWV, SVB en gemeenten moeten handelen. UWV, SVB en gemeenten zijn daarom verzocht, zolang de wet- en regelgeving niet in overeenstemming is gebracht met de uitspraak van de CRvB, naar dit nieuwe boeteregime te handelen. UWV en SVB hebben, ter voorkoming van onnodige bezwaar- en beroepprocedures, het proces waarin boetes worden opgelegd tijdelijk stilgelegd. Zodra de werkprocessen aan het nieuwe boeteregime zijn aangepast, zullen de overtredingen in lijn met de CRvB-uitspraak worden beboet. UWV en SVB zullen uiterlijk per 1 januari 2015 aanvangen met het toepassen van het nieuwe regime. Ook het rapport van de Nationale ombudsman laat zien dat de toepassing van de Fraudewet in de praktijk tot situaties kan leiden die door de wetgever niet zijn beoogd. Situaties waarin mensen zonder dat er sprake is van opzet of grove schuld, hoge boetes krijgen opgelegd. Met het aanpassen van de uitvoeringspraktijk aan de uitspraak van de CRvB wordt per direct tegemoet gekomen aan een aantal aanbevelingen van de ombudsman. Kamerstukken II 2014/15, 17 050, nr. 495
Vreemdelingenbewaring Brief van de Staatssecretaris van VenJ (05-01-2015) over het beleidskader dat de Directie Bijzondere Voorzieningen (DBV) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) hanteert ten aanzien van het opleggen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen in vreemdelingenbewaring. – Sinds 2011 hanteren de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring een beleidskader ‘disciplinaire straffen en ordemaatregelen’. Dit kader is gericht op het zoveel als mogelijk
voorkomen van disciplinaire straffen en ordemaatregelen (waaronder afzonderingen). Binnen de inrichtingen voor vreemdelingenbewaring is het uitgangspunt voor de omgang met ingesloten vreemdelingen een motiverende bejegening. In sommige gevallen kan evenwel om redenen van veiligheid en beheersbaarheid niet worden ontkomen aan het opleggen van een straf of ordemaatregel. Om een uniforme toepassing van het beleidskader te bevorderen hanteert DBV een leidraad waarin staat beschreven wanneer kan worden volstaan met een waarschuwing, dan wel een straf of ordemaatregel dient te volgen. Plaatsing in afzondering is de zwaarste straf of ordemaatregel die kan worden opgelegd. Afzonderen als disciplinaire straf kan volgen op verwijtbaar en ongeoorloofd gedrag zoals het plegen van geweld jegens het personeel of medeingeslotenen. Afzonderen als ordemaatregel is aangewezen als moet worden ingegrepen met het oogmerk van bescherming van een vreemdeling in een (psychische) crisissituatie. Ook kan afzondering als ordemaatregel plaatsvinden op eigen verzoek van een ingeslotene. Dagelijks wordt door een gedragsdeskundige bekeken of de maatregel kan worden beëindigd of ingekort. De directeur geeft van een plaatsing in afzondering onverwijld kennis aan de arts die aan de inrichting is verbonden en draagt er bovendien zorg voor dat, ingeval de afzondering langer dan vierentwintig uren duurt, de Commissie van Toezicht (CvT) hiervan terstond in kennis wordt gesteld. Plaatsing in afzondering betreft een beslissing van de directeur waarvoor beklag open staat bij de beklagcommissie. In 2011 zijn 6104 vreemdelingen ingestroomd in bewaring en is in 1100 gevallen overgegaan tot plaatsing in afzondering. In 2012 zijn 5420 vreemdelingen ingestroomd en is in 741 gevallen besloten tot plaatsing in afzondering. Voor 2013 geldt dat 3670 vreemdelingen instroomden en dat 662 keer werd afgezonderd. Over 2014 zijn de cijfers tot en met oktober bekend en staat de teller op 2304 ingestroomde vreemdelingen afgezet tegen 379 plaatsingen in isolatie. Uit deze cijfers kan worden afgeleid dat het absolute aantal plaatsingen in afzondering met de instroom van het
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
227
Wetgeving
aantal vreemdelingen in bewaring is gedaald. De in 2011 geconstateerde (relatieve) daling, lijkt zich echter niet voort te zetten. Een mogelijke verklaring hiervoor zou kunnen zijn het hoge aantal opgelegde ordemaatregelen ten opzichte van het aantal disciplinaire straffen. In 2012 werd in 57% van gevallen afgezonderd op grond van een ordemaatregel, in 2013 in 66% van de gevallen. Bij het opleggen van een ordemaatregel heeft de directeur, anders dan bij het opleggen van een disciplinaire straf waarbij eerst een alternatief kan worden overwogen, minder afwegingsruimte. Er moet dan in het belang van de ingeslotene immers direct worden ingegrepen. Hierbij is het advies van de arts of gedragsdeskundige leidend. Kamerstukken II 2014/15, 24 587, nr. 611
Nahang luchtvaartscreening Brief van de Minister van VenJ (0601-2014) waarin hij Stb. 2014, 585 in een nahangprocedure aan de Kamers voorlegt. – Het besluit strekt er onder meer toe continue screening in de burgerluchtvaart mogelijk te maken. De juridische grondslag voor deze screening wordt deels gelegd in het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (artikel 22c) en deels in het Besluit beveiliging burgerluchtvaart (artikel 11a). De wijziging van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart vindt zijn grondslag in de Luchtvaarwet. Een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 76, eerste lid, van de Luchtvaartwet treedt niet eerder in werking dan nadat de Tweede Kamer en de Eerste Kamer gedurende twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst, de gelegenheid hebben gehad hun wensen en bedenkingen daartegen kenbaar te maken. Daartoe dient deze nahang. Kamerstukken II 2014/15, 24 804, nr. 84
Staat van de Rechtshandhaving 2014 Brief van de Minister van VenJ (2312-2014) met een reactie op de Staat van de Rechtshandhaving 2014 van de Raad voor de Rechtshandhaving. – Met de Staat van de Rechtshandhaving 2014 geeft de Raad op basis van zijn eerdere onderzoeken in de afge-
228
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
lopen periode een beeld van de rechtshandhavingsketen in Caribisch Nederland, Curaçao en Sint Maarten. Het algemene beeld is dat de organisaties sinds 10 oktober 2010 in opbouw zijn en dat dit proces nog gaande is. Ten aanzien van Caribisch Nederland heeft de Raad vanaf 2011 tot en met medio 2014 de organisaties Voogdijraad BES, Stichting Reclassering Caribisch Nederland (SRCN) en de Justitiële Inrichting Caribisch Nederland (JICN) doorgelicht en onderzoek gedaan naar het aangifteproces, slachtofferhulp, jeugdreclassering, inclusief Voogdijraad BES en het opsporingsproces. De Raad deed voorts onderzoek naar politiecellen, politieonderwijs, sturing van het OM op de opsporing en de executie van strafrechtelijke vonnissen en deed een vervolgonderzoek naar het aangifteproces. De rechtshandhaving is echter een landsaangelegenheid. Het is daarmee primair aan de regeringen van Curaçao en Sint Maarten om op de constateringen van de Raad van de Rechtshandhaving de benodigde maatregelen te nemen en de Staten van respectievelijk Curaçao en Sint Maarten daarover te informeren. Tegelijkertijd hebben de landen een gezamenlijk belang bij het goed (kunnen) functioneren van de gemeenschappelijke instituties van de rechtshandhaving in het Caribische deel van het Koninkrijk zoals het gemeenschappelijk hof en zoals ten aanzien van het OM, de politie en de Raad voor de Rechtshandhaving. Voorts bestaat op grond van de waarborgfunctie van het 2e lid van art 43 van het Statuut een in verband met de rechtshandhaving relevante koninkrijksverantwoordelijkheid voor mensenrechten, rechtszekerheid en deugdelijkheid van bestuur. De Raad constateert onvolkomenheden in de rechtshandhaving in Curaçao en Sint Maarten, en ook uit eigen waarneming onderschrijft het kabinet deze constateringen. De Ministers van BZK en VenJ zullen met Curaçao en Sint Maarten, alsook met Aruba komen tot voorstellen ter versterking van de rechtshandhaving. De aandachtspunten zoals gesignaleerd in de Staat van de Rechtshandhaving worden hierbij betrokken. Kamerstukken II 2014/15, 29 279, nr. 222
Veiligheid vliegroute MH17 Brief van de CTIVD (06-01-2015) over een onderzoek naar de rol van de AIVD en de MIVD bij de besluitvorming rondom de veiligheid van vliegroutes. – De Ministers van BZK en Defensie hebben, op verzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV), op 21-11-2014 de de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) gevraagd dit onderzoek uit te voeren. In de brief van de ministers staat dat de OvV naar aanleiding van de crash van vlucht MH17 van Malaysia Airlines op 17 juli 2014 de besluitvorming rondom het bepalen van vliegroutes onderzoekt. In dit onderzoek zijn drie onderzoeksvragen over de AIVD en de MIVD gerezen die de OvV door de CTIVD wil laten onderzoeken. De CTIVD zal haar bevindingen rechtstreeks rapporteren aan de OvV en streeft ernaar haar rapport in het voorjaar van 2015 af te ronden. De OvV maakt de bevindingen van de CTIVD samen met zijn eigen rapport openbaar. Kamerstukken II 2014/15, 29 924, nr. 117
Toezicht crowdfunding Brief van de Minister van Financiën (19-12-2014) bij de aanbieding van een onderzoek, uitgevoerd door de AFM, naar de vraag of het huidige toezichtsysteem beter kan worden toegesneden op de snelle groei van crowdfunding. – Het onderzoek is als bijlage bij deze brief gevoegd. In de brief worden het onderzoek en de vervolgstappen die naar aanleiding van het onderzoek zullen worden genomen toegelicht. Er bestaan verschillende vormen crowdfunding, waarvan er twee relevant zijn voor het toezicht van de AFM. Dit zijn de vorm waarbij geld geleend wordt aan de partij die financiering zoekt met als compensatie rente en de vorm waarbij een aandeel genomen wordt in de partij die financiering zoekt met als compensatie dividend en waardevermeerdering van de aandelen. De eerste vorm wordt ook wel aangeduid met loan-based crowdfunding, de tweede vorm met equity-based crowdfunding. Wat betreft de bij deze financieringsvormen betrokken partijen wordt onderscheid gemaakt tussen geldgevers, geldvragers en de platfor-
Wetgeving
men die geldgevers en geldvragers met elkaar verbinden. Wet- en regelgeving mogen geen belemmering vormen voor een verantwoorde groei van deze alternatieve financieringsvorm die duidelijk in een behoefte van de consument en het mkb voorziet. Maar zowel het verstrekken van krediet als het participeren in het vermogen van een onderneming brengt risico’s met zich mee. In de rapportage worden de volgende prioritaire risico’s genoemd: 1. Disfunctioneren van het platform 2. Geldvrager voldoet niet aan betalingsverplichtingen 3. Investering is niet passend (voor de geldgever) 4. Financiering is niet passend (voor de geldvrager) 5. Fraude vanuit de geldvrager 6. Fraude vanuit het platform Om deze risico’s te adresseren, worden in het rapport vijf randvoorwaarden onderscheiden. Deze randvoorwaarden hebben betrekking op professionalisering, informatieverschaffing, bescherming van geldgevers, bescherming van geldvragers en samenwerking tussen platformen. Deze randvoorwaarden worden op dit moment naar het oordeel van de AFM niet in alle gevallen vervuld. Om dit te adresseren doet de AFM een aantal complementaire aanbevelingen voor de korte, middellange en lange termijn die zien op de handelwijze van de sector, het eigen handelen en op aanpassingen in wet- en regelgeving. Uitgangspunt bij de aanbevelingen is dat regelgeving en toezicht dienen aan te sluiten bij de fase van ontwikkeling van de sector, om zodoende in elke fase een passend toezichtsregime te hebben dat bijdraagt aan de professionalisering van platformen, bescherming van de consument en een efficiënte werking van de markt. Concreet betekent dit dat voor de korte en middellange termijn maatwerk in regelgeving en toezicht, gericht op aansluiting bij de specifieke eigenschappen van crowdfunding, voorop staat. Voor de lange termijn, wanneer de markt volwassen is, geldt dat regelgeving en toezicht wellicht verzwaard moeten worden. De draagkracht van platformen is immers toegenomen, evenals de inleg en de daarmee verbonden risico’s. De AFM zal begin 2015 nader in gesprek gaan met het veld. Bij
deze bijeenkomst zullen ook Financien, Economische Zaken en DNB vertegenwoordigd zijn. De AFM zal tevens een vragenlijst publiceren waarmee de betrokkenen uit de sector hun reactie kunnen geven op de geschetste aanbevelingen. De eerste voorgestelde aanpassing voor de korte en middellange termijn is de invoering van een passendheidstoets gericht op geldgevers. Momenteel hanteert de AFM een investeringsgrens van € 20.000 voor equity-based crowdfunding en van € 40.000 voor loan-based crowdfunding. Dat wil zeggen dat een investering van een individuele investeerder per platform niet hoger mag zijn dan voornoemde bedragen. Daar dit door de markt als knellend wordt ervaren, zal de AFM voortaan toestaan dat deze grenzen overschreden kunnen worden, mits het platform in dat geval een passendheidstoets hanteren ten aanzien van consumenten die meer dan deze bedragen willen inleggen. Een volgende aanbeveling houdt in dat de AFM het regime betreffende bemiddelen in krediet niet langer zal toepassen ten aanzien van crowdfundingplatformen, vanwege een aantal onoverkomelijke knelpunten. De AFM beveelt ten derde aan om crowdfundingplatformen uit te zonderen van het provisieverbod voor beleggingsondernemingen. Verder signaleert de AFM, ongeacht welk toezichtsregime van toepassing is, dat de activiteiten van platformen mogelijk als betaaldienst kwalificeren en daarmee vergunningsplichtig van DNB zouden zijn. Dit wordt uitgezocht. De laatste aanbeveling voor de korte en middellange termijn betreft het ontheffingsregime voor het bemiddelen in opvorderbare gelden. De AFM stelt voor dit regime meer gelijkwaardig te maken met de andere toezichtsregimes. Wanneer crowdfunding verder groeit tot een volwassen markt, beveelt de AFM aan om voor loan-based crowdfunding en equity-based crowdfunding twee aparte regimes op te stellen. Kamerstukken II 2014/15, 31 311, nr. 145
Rechtsbijstand Engeland Brief van de Staatssecretaris van VenJ (22-12-2014) over de gevolgen voor de rechtspraak in Engeland van bezuinigingen die daar op de gesubsidieerde rechtsbijstand worden
doorgevoerd en of daaruit lessen voor de vernieuwing van het Nederlandse stelsel getrokken zouden moeten worden. – De bewindsman benadrukt vooraf het belang dat bij de ontwikkeling van beleid over de grenzen heen wordt gekeken en wijst op het onlangs in opdracht van het WODC door het The Hague Institute for the Internationalisation of Law (HiiL) uitgevoerde onderzoek naar de stelsels van rechtsbijstand van negen Europese landen. Rechtsvergelijking levert echter geen pasklare antwoorden op, die naadloos naar Nederland kunnen worden overgebracht. Dat geldt ook voor de recente ontwikkelingen in Engeland. De uitgaven voor gesubsidieerde rechtsbijstand in Engeland bedroegen in het fiscale jaar 2012– 2013 circa € 2.489 miljoen. Om het begrotingstekort terug te dringen heeft de Engelse regering tot een omvangrijke bezuiniging besloten (€ 280 miljoen op strafzaken en € 447 miljoen op civiele zaken). Deze bezuiniging wil de Engelse regering realiseren door onder andere het uitsluiten van gefinancierde rechtsbijstand voor bepaalde rechtsterreinen en van zaken met een geringe kans op succes, aanpassing van inkomensen vermogensgrenzen, een inkomens toets voor strafzaken, verlaging van vergoedingen voor solicitors en barristers en het aanbesteden van rechtsbijstandverlening voor bepaalde rechtsterreinen. Door deze maatregelen wordt een vermindering van circa 500.000 zaken verwacht. Deze gefaseerd ingezette maatregelen hebben geleid tot heftig verzet van de beroepsorganisaties van solicitors en barristers en tot kritische reacties van de zijde van de rechtelijke macht. In het tijdschrift The Economist van 1 november 2014 is een artikel gepubliceerd met als titel ‘Austerity and the law’ waarin uitvoerig op de gevolgen van bezuinigen wordt ingegaan. Vergelijkbare artikelen verschenen in The Guardian van 15 oktober en 23 en 29 november 2014. De algemene teneur van deze publicaties is dat de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand averechts zouden uitpakken, doordat zij op andere beleidsterreinen hogere kosten generen. De staatssecretaris stelt dat het niet aan hem is om over de ontwikkelingen in Engeland een waarde-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
229
Wetgeving
oordeel uit te spreken. Wel moet worden vastgesteld dat het Engelse stelsel en de daar thans ingezette bezuinigingen wezenlijk verschillen van het Nederlandse stelsel en de vernieuwing die hier in voorbereiding is. Tot slot worden enkele kenmerkende aspecten van het Engelse stelsel benoemd. Kamerstukken II 2014/15, 31 753, nr. 91
Pensioen zzp’er en bijstand Brief van de Staatssecretaris van SZW (18-12-2014) over bescherming van het door zelfstandigen opgebouwde pensioen voor de vermogenstoets in de Wet werk en bijstand (WWB). – Anders dan bij werknemers doorgaans het geval is, bouwen zelfstandigen hun pensioen op in de zogeheten derde pijler. Bij een eventueel beroep op de WWB kan de gemeente verlangen dat de zelfstandige dat pensioenvermogen te gelde maakt. Gevolg daarvan is dat de besparingen die de zelfstandige had gedaan niet langer ten goede komen aan diens oudedagsvoorziening. In het Witteveenakkoord is aangekondigd dat wettelijk zal worden geregeld dat het pensioenvermogen in de derde pijler in het geval van een beroep op bijstand – onder voorwaarden en binnen bepaalde grenzen – niet hoeft te worden opgenomen en bestemd kan blijven voor een aanvullend pensioen. In het Witteveenakkoord zijn de hoofdlijnen van een dergelijke regeling neergelegd. De afgelopen periode is met de verschillende betrokken partijen gesproken over de uitwerking daarvan in concrete regelgeving. De contouren van de voorgenomen wettelijke regeling waarin deze uitwerking zijn beslag zal krijgen worden in deze brief beschreven. In de Participatiewet wordt geregeld dat de gemeente bij de aanvraag om bijstand – onder voorwaarden en binnen bepaalde grenzen – niet kan verlangen dat een voorziening voor een oudedagspensioen in de derde pijler te gelde wordt gemaakt. De wettelijke regeling beoogt voor het overige geen wijziging te brengen in de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de toepassing van de vermogenstoets van de bijstand. Het karakter van de bijstand als algemeen inkomensvangnet brengt met zich mee dat de regeling niet beperkt wordt tot degenen die als zelfstandi-
230
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
ge een dergelijk pensioenvermogen hebben opgebouwd. Zij moet ook gelden voor degenen die dat als werknemer hebben gedaan. De wettelijk te regelen vrijlating strekt zich uit tot een opgebouwd pensioenvermogen in de derde pijler van € 250.000. Met een spoedige behandeling van dit wetsvoorstel kan de beoogde pensioenvrijlating in de Participatiewet met ingang van 1 januari 2016 zijn beslag krijgen. Gemeenten en de Sociale Verzekeringsbank zullen met klem worden verzocht vooruit te lopen op deze wetswijziging en reeds vanaf 1 januari 2015 bij de middelentoets van de Participatiewet pensioenvermogens in de derde pijler overeenkomstig de in deze brief geschetste contouren te handelen. Kamerstukken II 2014/15, 32 043 nr. 239
Wet Bibob en eigen onderzoek bestuursorganen Brief van de Minister van VenJ (1206-2015) bij de aanbieding van het onderzoek ‘De Wet Bibob en het eigen onderzoek van bestuursorganen, een verkenning van scenario’s’. – Uit het rapport, dat als bijlage is bijgevoegd, vloeit voort dat de uitvoeringspraktijk van de Wet Bibob nog kan worden verbeterd. Anderzijds wordt geconcludeerd dat een ontwikkeling naar een systeem waarbij een bestuursorgaan dat deelneemt aan een Regionaal informatie- en expertisecentrum (RIEC) dat is gericht op geïntegreerd handhavend optreden bij de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, over ruimere onderzoeksbevoegdheden beschikt zodat met ondersteuning van een RIEC zelfstandig eenvoudiger zaken kunnen worden afgedaan. Het Landelijk Bureau Bibob adviseert dan ten aanzien van complexere zaken. Dat zou doeltreffender zijn dan het huidige systeem van de Wet bibob. Het rapport, de daarin opgenomen bevindingen en de suggesties van mogelijkheden van een scenario waarbij bestuursorganen sneller en doeltreffender de Wet Bibob kunnen toepassen, spreken de bewindsman aan. Met de betrokken partners zal hij de mogelijkheden voor ruimere onderzoeksbevoegdheden voor bestuursorganen bij de toepassing van deze wet verder verkennen, de rol van de RIEC’s daarbij betrekken en nader uitwerken in wel-
ke gevallen waarin en onder welke voorwaarden informatie kan worden gedeeld en daarbij de belangen van de bescherming van de privacy van belanghebbenden in het oog houden. Hij zal daar de resultaten van de eveneens aan de Tweede Kamer toegezegde monitor van de Inspectie Veiligheid en Justitie, de resultaten van het door het Landelijk Bureau Bibob uitgevoerde ‘Stromanonderzoek’ en de aanbevelingen van een ambtelijke werkgroep tot versterking van de samenwerking in het Bibobproces bij betrekken. Deze onderzoeken zullen op korte termijn worden afgerond. Op basis van deze scenarioverkenning en de drie hiervoor genoemde rapporten zal een nadere uitwerking worden aangeboden en de daarop gebaseerde beleidsvoornemens omtrent de eigen onderzoeksbevoegdheden van bestuursorganen bij de toepassing van de Wet Bibob. Kamerstukken I 2014/15, 32 676, J
Kaderwet gegevensuitwisseling Brief van de Minister van VenJ (1912-2014) bij de aanbieding van een Verkenning naar een kaderwet voor de gegevensuitwisseling op het terrein van fraudebestrijding. – Het kabinet heeft in de brief van 19 december 2013 over de kabinetsbrede aanpak over de fraude aangekondigd in 2014 een verkenning uit te voeren naar een kaderwet voor de gegevensuitwisseling op het terrein van fraudebestrijding (Kamerstuk 17 050, nr. 496). De verkenning zou een antwoord moeten geven op de vraag of zo’n kaderwet generieke knelpunten met betrekking tot de gegevensuitwisseling in bestaande wetgeving kan oplossen in plaats van het aanbrengen van afzonderlijke wijzigingen in specifieke wetten. Deze verkenning is thans gereed en als bijlage bij deze brief gevoegd. De verkenning heeft betrekking op gegevensuitwisseling op een breder terrein dan fraudebestrijding. Een eerste reden die in de verkenning daarvoor wordt aangedragen, is dat de meeste samenwerkingsverbanden die zich met de aanpak van fraude bezighouden, ook andere taken hebben. Een andere reden is dat een eventuele kaderwet evenzeer van belang kan zijn met het oog op knelpunten bij gegevensuitwisseling op
Wetgeving
andere terreinen. Volgens de verkenning zou beter kunnen worden gekozen voor een kaderwet voor de gegevensuitwisseling binnen samenwerkingsverbanden voor specifieke doelen op het brede terrein van de voorkoming van onrechtmatig gebruik van overheidsgelden en overheidsvoorzieningen, de uitoefening van toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en de handhaving van de openbare orde en veiligheid (bestuursrechtelijke preventie en handhaving), alsmede de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten (strafrechtelijke preventie en handhaving). Het is immers dit brede terrein waarop zich samenwerkingsverbanden manifesteren die gegevens binnen en tussen het bestuursrechtelijke en strafrechtelijke domein willen uitwisselen. Het kabinet kan zich in deze brede reikwijdte goed vinden. Uit de verkenning blijkt dat de geconstateerde knelpunten in belangrijke mate verband houden met het feit dat de huidige wetgeving niet altijd voldoende rekening houdt met het bestaan van samenwerkingsverbanden van verschillende partijen binnen de overheid en soms ook partijen uit de private sector en met de behoefte aan gegevensuitwisseling in dergelijke verbanden. Dat roept vragen op die, blijkens de praktijk, zich niet met uitleg van de huidige wetgeving laten oplossen en daardoor een rem op de uitwisseling en verdere verwerking van gegevens in samenwerkingsverbanden vormen. Tegelijkertijd realiseert het kabinet zich dat wat in de praktijk als een knelpunt wordt ervaren, omgekeerd een beperking van de mogelijkheden van gegevensverwerking kan inhouden die als een waarborg voor de bescherming van specifieke belangen, zoals de bescherming van persoonsgegevens, moet worden aangemerkt. Bij de weging van de in de verkenning geconstateerde knelpunten en voorgestelde oplossingsrichtingen zal het kabinet hiermee rekening houden. Tegen deze achtergrond worden in de verkenning verschillende generieke knelpunten geconstateerd. Het kabinet geeft in het vervolg van de brief de voornaamste knelpunten weer met de oplossingsrichtingen die in de verkenning worden aangereikt. Daarna wordt specifiek aandacht gegeven aan een vijf-
tal dilemma’s die met de geconstateerde knelpunten samenhangen. Deze dilemma’s betreffen: Geheimhoudingsplichten, de Vorderingsplicht van politie en OM, het Gebruik van moderne analysetechnieken, de Informatieplicht jegens betrokkenen, en de Juridische vormgeving. Het uitgangspunt voor een kaderwet, zoals deze in de verkenning is beschreven, is dat de bestaande regelgeving met betrekking tot gegevensverwerking, op enkele uitzonderingen na, in stand wordt gehouden. Dit geldt met name ook voor de daarin vastgelegde waarborgen voor de bescherming van persoonsgegevens, zoals het principe van doelbinding en de rechten van burgers van wie gegevens wordt verwerkt (recht op inzage, correctie en verzet). In zoverre zullen de algemene bepalingen over de gegevensuitwisseling in samenwerkingsverbanden een aanvulling op de bestaande regelgeving vormen. Het kabinet meent dat daarmee een verstandige keuze wordt gemaakt, omdat wetgeving die dieper in de bestaande wetgeving zou ingrijpen niet alleen tot een meer complexe wetgevingsoperatie zou leiden, maar ook sterker rekening zou moeten houden met verschillende lopende en nog in voorbereiding zijnde wetgevingstrajecten. Tot deze trajecten rekent het kabinet ook het traject waarbinnen in de Europese Unie een Algemene verordening gegevensbescherming wordt voorbereid. Uit de verkenning komt naar voren dat een eventuele kaderwet als in die verkenning omschreven, voorshands binnen de grenzen blijft van de huidige voorstellen voor deze verordening. Het kabinet komt, alles overziend, tot de conclusie dat met het voorbereiden van wetgeving ter oplossing van de geconstateerde knelpunten een aanvang dient te worden gemaakt. Het onderkent tegelijkertijd dat bij de voorbereiding daarvan nog verschillende aspecten verder doordacht zullen moeten worden. Kamerstukken II 2014/15, 32 761, nr. 79
Parlementair Koninkrijksoverleg Afsprakenlijst interparlementair Koninkrijksoverleg (06/09-01-2015, Oranjestad). – Van 6 t/ 9 januari vond het interparlementair koninkrijksoverleg plaats te Oranjestad. Er zijn allerhan-
de reglementaire afspraken gemaakt. Vervolgens is gesproken over de samenwerking op het gebied van energie, economische kansen binnen het Koninkrijk, werden er terugkoppelingen gegeven door de werkgroepen jeugd en jongeren, onderwijs en integriteit van bestuur. Voorts werd er gesproken over gezondheidszorg en discriminatie en is er een geschillenregeling overeengekomen. Staten-Generaal 2014/15, 33 845, nr. 5
Bezuinigingen rechtshulp Verslag van een deskundigenbijeenkomst op 24-11-2014 (vastgesteld 08-01-2015). – De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 24 november 2014 een deskundigenbijeenkomst georganiseerd over bezuinigingen op de rechtshulp en toegang tot de rechter. Van het overleg brengt de commissie stenografisch verslag uit. Het programma was als volgt: Blok 1 - Algemene inleiding, verzorgd door prof. mr. T. Barkhuysen die inging op de toepassing van artikel 6 van het EVRM en de criteria die in het oog moeten worden gehouden bij de toetsing van de maatregelen die de regering voorstelt. Blok 2 - Stelselvernieuwing rechtsbijstand: effecten voor rechtsbijstandverleners en rechtzoekenden verzorgd door vijf inleiders: de algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten de heer Hendriksen, de heer Van den Biggelaar, directeur van het stelsel van de Raad voor Rechtsbijstand, de heer Feiner, bestuurslid van de Vereniging Sociale Advocatuur Nederland, de heer Van Erven, voorzitter van de afdelingscommissie rechtsbijstand van het Verbond van Verzekeraars en de heer Peters, campagneleider consumentenrecht bij de Consumentenbond. Blok 3 – Verhoging griffierechten: mevrouw Van de Schepop van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de heer Bakker van de Raad voor de rechtspraak, de heer Van de Donk van de Koninklijke Bond van Gerechtsdeurwaarders en de heer Lammers, vertegenwoordiger van VNO-NCW en MKB-Nederland. Kamerstukken I 2014/15, 34 000, J
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
231
Nieuws
198
Rapport PG: strafbeschikkingen moeten beter De wijze waarop het openbaar ministerie strafbeschikkingen uitvaardigt, schiet op een aantal punten tekort. Dat concludeert procureur-generaal bij de Hoge Raad, J.W. Fokkens in een rapport dat aan de Minister van Veiligheid en Justitie is aangeboden. Het rapport bevat de resultaten van een onderzoek dat de procureur-generaal heeft laten instellen naar de vraag of de wettelijke regeling van de strafbeschikking in de praktijk voldoende wordt nageleefd.
H
et openbaar ministerie mag alleen een strafbeschikking uitvaardigen als er voldoende bewijs is dat de verdachte schuldig is. Het onderzoek levert geen aanwijzing op dat er in de zaken die door het openbaar ministerie op de normale wijze op het arrondissementsparket worden beoordeeld vaak zonder voldoende bewijs een strafbeschikking wordt opgelegd. Dat is anders met betrekking tot de zaken die via het ZSM-traject (Zo Spoedig Mogelijk) worden afgedaan. Hetzelfde geldt voor de zaken die centraal door de CVOM (Centrale Verwerkingseenheid Openbaar Ministerie) worden afgehandeld. In beide zaakstromen ligt het percentage zaken waarin het bewijs als onvoldoende is beoordeeld, in de onderzochte zaken op 8 %. Dit resultaat vormt, aldus de procureur-generaal, een ernstig te nemen indicatie dat de grondigheid en de zorgvuldigheid waarmee de schuldvaststelling moet plaatsvinden bij CVOM-zaken en ZSM-zaken in de praktijk te wensen over laat.
Bewijs Daarnaast constateert de procureurgeneraal dat de bij de CVOM werkzame ambtenaren de bevoegdheid missen om strafbeschikkingen uit te vaardigen. Het is de vraag of de wetswijziging die in dit probleem beoogt te voorzien, daarvoor een afdoende oplossing biedt. Ook stelt hij dat in een groot aantal zaken (meer dan 16.000) een strafbeschikking wordt uitgevaardigd zonder dat wordt beoordeeld of er sprake is van voldoende bewijs. Het gaat daarbij om zogenaamde feitgecodeerde zaken, dat zijn misdrijven en overtredingen waarvoor het openbaar ministerie een vast boetetarief heeft vastgesteld. In deze zaken maakt het CJIB (het Centraal Justitieel Incasso Bureau) ‘automatisch’ een strafbeschikking aan. Die gang van zaken is in strijd met de grondgedachte van de wet.
Waarborgen Ook op andere punten wijzen de onderzoeksresultaten op onvolkomenheden in de naleving van de regelgeving. De wettelijke waarborgen waarmee de wetgever de schuldvaststelling heeft omringd, worden onvoldoende in acht genomen. Zo vindt de beoordeling niet zelden plaats op basis van niet ondertekende processen-verbaal of op basis van door de politie mondeling verstrekte informatie. Bij de ZSM-afdoening is dit zelfs in meer dan de helft van het aantal onderzochte zaken het geval. Ook blijkt uit een betrekkelijk groot aantal van de onderzochte zaken niet dat de identiteit van de verdachte door de politie op de voorgeschreven wijze is vastgesteld.
Andere tekortkomingen die de procureur-generaal signaleert betreffen onder meer de plicht jeugdige verdachten vooraf te horen en de inhoud van de strafbeschikking: die bevat meestal niet de door de wet voorgeschreven dagtekening en zelden de correcte kwalificatie van het feit. Kritisch is de procureur-generaal verder over het feit dat de strafbeschikking doorgaans anoniem wordt opgelegd. De strafbeschikking bevat meestal niet de naam van de functionaris die de beslissing heeft genomen en is ook niet door die functionaris ondertekend.
Toezichthoudende bevoegdheid PG De procureur-generaal bij de Hoge Raad heeft op grond van art. 122 Wet RO een toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot het openbaar ministerie. Hij kan, zo bepaalt dat artikel, de minister in kennis stellen van het feit dat het openbaar ministerie naar zijn oordeel de wettelijke voorschriften niet naar behoren handhaaft of uitvoert. In overleg met het openbaar ministerie heeft de procureur-generaal besloten aan deze toezichthoudende bevoegdheid meer inhoud te gaan geven. Dit rapport is daarvan het eerste resultaat. Het onderzoek dat daaraan ten grondslag ligt, is onder verantwoordelijkheid van de procureur-generaal verricht door mr. G. Knigge en mr. drs C.H. de Jonge van Ellemeet, resp. advocaat-generaal en gerechtsauditeur bij de Hoge Raad. Het onderzoek is te vinden op www.rechtspraak.nl
Dit resultaat vormt een ernstig te nemen indicatie dat de grondigheid en de zorgvuldigheid waarmee de schuldvaststelling moet plaatsvinden bij CVOM-zaken en ZSM-zaken in de praktijk te wensen over laat 232
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Nieuws
199
Aanscherping inreisverbod De regelgeving over het inreisverbod wordt aangepast om illegale vreemdelingen te stimuleren om actief te werken aan terugkeer naar het land van herkomst. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de Tweede Kamer op 18 januari geïnformeerd over deze aanpassing. De wijziging past bij het streven naar een actief terugkeerbeleid uit het regeerakkoord.
I
llegale vreemdelingen die langdurig in Nederland verblijven en niet meewerken aan hun vertrek
krijgen een langer inreisverbod opgelegd. Hoe langer een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, hoe langer het inreisverbod. De maximale duur die hiervoor geldt wordt verhoogd van twee naar vijf jaar. De vreemdeling die wel meewerkt aan zijn vertrek en daadwerkelijk het land verlaat komt daarentegen in aanmerking komt voor vermindering van de duur van zijn inreisverbod. De mindering bedraagt twee jaar. Deze aanpassing heeft als doel om illegale vreemdelingen aan te moedigen om mee te werken aan hun terugkeer. De
aanpassing volgt op een evaluatie van het WODC waaruit bleek dat illegale vreemdelingen na het opleggen van een inreisverbod geen prikkel meer voelden om te vertrekken. Het inreisverbod voor criminele vreemdelingen die zijn veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minder dan een half jaar wordt verhoogd van drie naar vijf jaar. Het voorstel tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit is op www. internetconsultatie.nl gepubliceerd. Daar kan tot 20 maart 2015 op het voorstel gereageerd worden.
200
Raad rechtspraak: Wetsvoorstel rechtsbijstand vraagt (te) veel van burgers Het wetsvoorstel dat de kosten van rechtsbijstand aanzienlijk moet verlagen, gaat te sterk uit van zelfredzaamheid van burgers. Lang niet iedereen is in staat om voor zijn eigen belangen op te komen, stelt de Raad voor de rechtspraak in een advies over het wetsvoorstel Stelselvernieuwing rechtsbijstand.
I
n het nieuwe stelsel krijgt het Juridisch Loket een centrale rol. Dat loket geeft rechtzoekenden dan niet alleen advies over hun juridische positie, maar bepaalt ook of het echt nodig is een advocaat in te schakelen en wijst zo mogelijk op andere vormen van conflictoplossing. De bedoeling is dat meer geschillen zonder rechter worden afgehandeld. Het wetsvoorstel stoelt op de gedachte dat burgers mondiger zijn geworden en alternatieven voor het oplossen van juridische problemen toenemen. Daarvoor ontbreekt de onderbouwing, stelt de Raad. Rechters zien juist veel mensen die niet voor zichzelf kunnen
opkomen: verdachten met een lichte verstandelijke handicap, probleemgezinnen bij de familierechter, mensen die onder bewind worden gesteld bij de kantonrechter. De voorgestelde wetswijziging lijkt vooral een bezuinigingsmaatregel te zijn. Medewerkers van het Juridisch Loket kunnen daardoor druk voelen om rechtzoekenden zo min mogelijk door te verwijzen naar een advocaat. Onduidelijk is bovendien waar zij de expertise vandaan moeten halen die nodig is om hun ‘poortwachtersrol’ goed te vervullen, aldus het advies. Bij de keuze tussen rechtspraak en een alternatief moet het belang van de rechtzoekende voorop staan, niet het belang van de overheid. Volgens het wetsvoorstel vervalt het recht op door de overheid betaalde rechtsbijstand bij een echtscheiding, als het totale gezinsinkomen hoog genoeg is om zelf de kosten te dragen. Heeft een van de partners te weinig geld, dan wordt een advocaat toegevoegd mét terugbetalingsverplichting.
De vermogende partner moet daaraan bijdragen. Daarmee is de kiem gelegd voor een extra scheidingsconflict. Verdachten die in bewaring worden gesteld, krijgen een advocaat toegevoegd, wordt de bewaring direct geschorst, dan is dat volgens het wetsvoorstel niet nodig. De Raad is het daar niet mee eens. Bewaring wordt vaak onder voorwaarden geschorst. Verdachten hebben al tijdens de bespreking van die voorwaarden een advocaat nodig. De Raad wijst er verder op dat ook nu al een zeer beperkt percentage van de geschillen (4 à 5 procent) aan de rechter wordt voorgelegd. Alternatieven zijn niet altijd goedkoper. Bovendien kan lang zoeken naar een oplossing extra schade opleveren, bijvoorbeeld bij ernstige conflicten waar kinderen bij betrokken zijn. Een rechter die de knoop doorhakt, kan soms de rust en duidelijkheid geven die nodig is om uit de problemen te komen. www.rechtspraak.nl
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
233
201
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 13 februari 2015 aanvaardt prof.dr. J.J.M. Uijlenbroek zijn benoeming tot bijzonder hoogleraar Arbeidsverhoudingen Publieke Sector op de Albeda Leerstoel van de Universiteit Leiden en het CAOP in Den Haag. Zijn oratie, getiteld ‘Arbeidsvoorwaarden aan het werk’, begint om 16.00 uur. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Op 20 februari 2015 aanvaardt prof. mr. E. Koops om 16.00 uur zijn benoeming als hoogleraar Rechtsgeschiedenis aan de Universiteit Leiden, met het uitspreken van zijn oratie ‘Proces en financiering. Een rechtshistorische verkenning’. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden.
Promoties De invloed van de EU op het gezondheidsbeleid Hoewel de Europese Unie juridisch slechts beperkt bevoegd is als het gaat om gezondheidsbeleid, is de invloed van de EU op dit gebied groter dan het lijkt. Dit heeft onbedoelde en serieuze implicaties voor fundamentele mensenrechten. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Anniek de Ruijter. De Ruijter promoveerde op 23 december 2014 bij prof. Deirdre Curtin aan de Universiteit van Amsterdam. In het proefschrift wordt aangetoond dat er een grote discrepantie ontstaat tussen de Europese regels en de beleidspraktijk op het gebied van gezondheid. In juridische zin heeft EU maar beperkte bevoegdheden, maar in praktijk ziet het er heel anders uit en weet de EU op allerlei verschillende manieren toch gezondheidsbeleid te maken zonder dat direct duidelijk
234
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
is wat de juridische status hiervan is. Op basis van literatuur en interviews met betrokkenen beschrijft De Ruijter de enorme complexiteit van de wijze waarop de EU gezondheidsbeleid maakt. Hierbij wordt onder meer gekeken naar de betrokkenheid Europese institutionele actoren. Zowel bij de Europese Commissie, de Raad van de Europese Unie als het Europees Parlement kwam er systematisch meer aandacht voor gezondheidsbeleid. In het proefschrift wordt ook de varkensgriep uitbraak uit 2009 geanalyseerd, waarbij de EU in eerste instantie met name een ad hoc beleid voerde om de ziekte tegen te gaan. Aanvankelijk was de aanpak vooral informeel en coördinerend, toch konden lidstaten zich niet goed aan dit beleid onttrekken. Deze praktische gebondenheid leidde zowel tijdens als na de varkensgriep tot nieuwe formele regels. De Europese Commissie kwam bovendien met voorstellen die een nog veel bredere reikwijdte hadden dan de eerdere ad hoc maatregelen. Tenslotte beschrijft De Ruijter het wetgevingsproces van de Europese richtlijn over patiënten rechten. Het gaat hierbij onder meer om het recht op gezondheidszorg in een andere lidstaat dan waar men woont. Tijdens dit wetgevingsproces kwamen veel meer thema’s rond gezondheidszorg op de Europese agenda dan op basis van de verdragen mogelijk was. Hier leidde de discussie tussen en binnen Europese instellingen eveneens tot meer beleid. Nadat het proefschrift laat zien dat de macht van de EU ten aanzien van gezondheidsbeleid steeds maar groeit, wordt dit beleid geanalyseerd in het licht van fundamentele rechten. Deze analyse laat zien dat Europees gezondheidsbeleid implicaties kan hebben voor fundamentele rechten zoals het recht op toegang tot de gezondheidszorg en de bescherming van persoonsgegevens en zelfs op het fundamentele recht op informed consent. De conclusie van het proefschrift is dat ten gevolge van de groei van de macht van de EU op gezondheidsbeleid de EU verplichtingen op zich neemt om in dat kader fundamentele rechten te beschermen. Vaak gebeurt dit impliciet als gevolg van de dagelijkse praktijk waarin gezondheidsbeleid wordt gemaakt in plaats van dat dit het gevolg is van een formele procedure en politieke
keuze op Europees niveau. Daarmee is de legitimatie van Europees gezondheidsbeleid erg precair omdat het niet altijd mogelijk is om een rechtsmiddel in te brengen tegen de implicaties van dit beleid voor fundamentele rechten en waarden. Anniek de Ruijter A Silent Revolution: The expansion of EU power in the field of human health - A rights-based analysis of EU health law & policy Een handelseditie wordt verwacht in 2015
Peacekeepers’ joint responsibility This thesis of Moritz Moelle was submitted as part of a Double Doctorate Programme between the Universities of Geneva and Leiden under the joint supervision of prof. Laurence Boisson de Chazournes and prof. Niels Blokker. It dealt with the question as to whether international organisations could be jointly responsible for violations of international law committed by peacekeepers deployed in a peacekeeping operation. The idea to this PhD thesis arose when Moelle was conducting research for his master thesis in Leiden which analysed the responsibility of member states for UN peacekeeping operations. He noticed that the whole debate in academic writing and jurisprudence (e.g. the Behrami/Saramati case or the Srebrenica cases before Dutch Courts) is focused on the relationship between international organisations and member-states, despite the fact that in recent years the relations between international organisations have become increasingly institutionalised; in particular in the field of peacekeeping operations and collective security. The thesis started by exploring the development of the concept of peacekeeping operations and the relations between the UN and four specific regional organisations (NATO, EU, AU and ECOWAS) on the basis of the applicable dispositions of the UN Charter. The analysis first of all showed that the compromise between universalist and regionalists perceptions as contained in the
Universitair Nieuws
UN Charter is an incentive for cooperation between the UN and regional organisations. The following Chapter traced the development of relations among these organisations which illustrated the evolution of a certain division of labour and an augmentation of cooperation between the UN and these organisations. The potential for joint responsibility for peacekeeping operations in the practice of these international organisations was further confirmed by an examination of the applicable primary norms. International organisations are not only bound by norms of human rights law and international humanitarian law – if applicable – under general international law, but also by their own internal rules and the mandate of the peacekeeping if these amount to obligations under international law. One can therefore speak of a multi-layered network of international obligations which increases the potential for the attribution of conduct to international organisations. The question then arose how to accommodate the findings of the thesis with the Articles on the Responsibility of International Organisations (ARIOs). The analysis had shown that one can formulate a certain presumption that international organisations could be jointly responsible for viola-
tions of international law arising during the deployment of peacekeeping operations, but the ARIOs only allow for joint responsibility of international organisations in certain specific cases. It therefore justified the development and formulation of a new criterion of attribution of conduct (normative control). The following case-studies of specific peacekeeping operations (e.g. UNAMID in Darfur and AFISMA and MINUSMA in Mali) confirmed that in certain circumstances the UN and regional organisations have to be considered jointly responsible and allowed the inscription of the normative control criterion. Although external pressure may contribute to enhancing the effectiveness of holding international organisations jointly responsible, any substantial measures and mechanisms can only be implemented with the participation of states and international organisations. Moelle defended his thesis succesfully on 18 December 2014 at Leiden University. Moritz Moelle Cooperation of International Organisations in Peacekeeping Operations and Issues of International Responsibility
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
Een handelseditie wordt verwacht in 2015
Personalia
Advocatuur Het Amsterdamse kantoor van Stibbe heeft haar Commercial Litigation Group verder versterkt met de benoeming van Job van Hooff tot partner in de Restructuring & Insolvency praktijkgroep. Van Hooff begon zijn carrière bij Stibbe meer dan tien jaar geleden. Hij richt zich op complexe insolventiezaken, vaak in een internationale context.
Rick van Viersen is per 1 januari 2015 partner geworden bij Siekman & Stassen Advocaten en Belastingadviseurs N.V. te Hoofddorp. Van Viersen is gespecialiseerd in het ondernemingsrecht en arbeidsrecht. Ondernemers komen met al hun vraagstukken bij hem terecht. Hij adviseert, procedeert en stelt commerciële contracten op. Voordat Van Viersen partner werd, werkte hij bijna twee jaar als advocaat medewerker bij Siekman & Stassen.
202
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
Advocaten- en notariskantoor AKD heeft Jeroen Pop per 1 januari 2015 benoemd tot partner. Pop is werkzaam binnen de praktijkgroep Ondernemingsrecht in Amsterdam. Hij
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
235
Personalia Personalia
houdt zich bezig met joint ventures, (tax driven) grensoverschrijdende herstructureringen en investeringen, commercial contracting en algemene vennootschapsrechtelijke advisering. Daarnaast is hij medeverantwoordelijk voor de Azië desks van AKD (Japan, Korea en China). Clarice Stenger en Christian Visser zijn met ingang van 1 januari toegetreden tot de maatschap van het Amsterdamse strafrechtkantoor Meijers Canatan Advocaten. Stenger heeft een uitgebreide strafpraktijk en staat daarnaast mensen bij die te maken krijgen met een gedwongen opname in een psychiatrische kliniek. Visser houdt zich bezig met zeer uiteenlopende strafzaken en is gespecialiseerd in zaken met betrekking tot voetbalgeweld. Laura Parret is per 1 januari 2015 benoemd tot partner in de EU & Competition praktijk van Houthoff Buruma. Parret is gespecialiseerd in Europees recht en mededingingsrecht, waaronder staatssteun, zowel in Nederland als in België. Zij heeft ruime ervaring als advocaat, maar ook als handhaver bij de mededingingsautoriteit en in de academische wereld. Per 1 januari 2015 is Esther Glerumvan Aalst benoemd tot partner bij Kneppelhout & Korthals Advocaten, waar zij werkzaam is sinds 2006 en sinds 2012 leiding geeft aan het Team Mededinging & Marktregulering. Glerum-van Aalst heeft meer dan vijftien jaar ervaring op het
236
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
gebied van het mededingingsrecht en marktregulering. Zij begeleidde ondernemingen tijdens bedrijfsinvallen, bij inlichtingenverzoeken en in boeteprocedures. Frank Leyendeckers heeft CMS achter zich gelaten en is sinds 1 januari partner Bestuursrecht bij Griph. Hij vormt er een combinatie met de vorig jaar bij Griph begonnen vastgoedadvocaat Cheryl Leunissen: Leyendeckers neemt bij projectontwikkelingszaken ruimtelijke ordening en milieu voor zijn rekening, terwijl Leunissen zich bezighoudt met de privaatrechtelijke kant. Leyendeckers werkte voorheen bij CMS en AKD. Pascal Hulsegge is op 1 januari 2015 benoemd tot partner van JPR Advocaten. Zij is gespecialiseerd in het arbeidsrecht en adviseert onder meer over CAO-recht, medezeggenschap, individueel- en collectief ontslag. Daarnaast beschikt ze over kennis op het terrein van Intellectueel Eigendom. Zij treedt op als gesprekspartner van en raadsvrouw voor HR-managers en directeuren bij middelgrote tot grote (familie)bedrijven of particulieren. Advocaat en belastingadviseur Peter van Dijk is per 1 januari 2015 benoemd tot partner bij Buren, het kantoor waar hij sinds 2002 werkzaam is. Hij is gespecialiseerd in het opzetten van vennootschappelijke structuren voor investeringen van buitenlandse of in Nederland gevestigde internationaal opererende bedrijven, met name in relatie tot Rusland en de voormalige CIS-landen, Centraal- en Oost-Europa en Japan. Ook begeleidt hij internationaal opererende concerns bij M&Atransacties en de ontwikkeling van (grensoverschrijdende) activiteiten.
Brinkhof heeft per 1 januari twee nieuwe partners benoemd. Onder hen bevindt zich Daan de Lange, die in 2003 als advocaat bij Stibbe begon en sinds 2007 werkzaam is bij Brinkhof. Hij is expert op het gebied van Europees octrooirecht en gidst tal van internationale bedrijven door dit zeer specialistische vakgebied, met name in de farmaceutische en biotechnologische industrie. Ook Wieke van Angeren is sinds 1 januari als partner verbonden aan Brinkhof. Zij is advocaat sinds 1998 en werkte tot eind 2014 als counsel bij Freshfields in Amsterdam, waar zij de IT- en sourcing-praktijk opzette en leidde. Van Angeren is gespecialiseerd in commerciële contracten met een focus op software en IT (sourcing, licenties, SaaS, e-commerce). Daarnaast houdt zij zich bezig met IT-geschillen en advisering op het gebied van privacy. Pieter van den Brink is ingang van 1 januari 2015 als partner toegetreden bij BLIX Advocaten. Hij is gespecialiseerd in het ondernemingsrecht met een focus op fusies & overnames, private equity, joint ventures en adviezen en contracten op vennootschappelijk en commercieel gebied. Voor 1 januari was Van den Brink partner binnen de praktijkgroep Ondernemingsrecht van Van Doorne. ARBOR Advocaten heeft op 1 januari 2015 Michiel Koole benoemd tot partner. Koole is werkzaam bij het Amsterdamse arbeidsrechtelijke nichekantoor sinds de oprichting in 2012. Binnen het arbeidsrecht heeft Koole in het bijzonder expertise in concurrentiegeschillen en procesrechtelijke aangelegenheden.
Personalia Agenda
Per 1 januari 2015 is Jodit de Bruin benoemd tot partner vastgoedrecht bij FORT Advocaten in Amsterdam. Zij
zal zich richten op het verder uitbouwen van de vastgoedpraktijk. De Bruin is ruim negen jaar werkzaam bij FORT binnen de sectie Vastgoed en Overheid. De afgelopen jaren heeft zij zich gespecialiseerd in
huurrecht voor zowel woon- als bedrijfsruimte, koop en verkoop, appartementsrechten, erfpacht, opstal, burenrecht en procesrecht.
Agenda
29 01 2015 Seminar over de Duitse wet op het Minimumloon en de gevolgen en verplichtingen voor niet-Duitse vervoerders Op 16 augustus 2014 is de Duitse Wet op het Minimumloon (Mindestlohngesetz MiLoG) in werking getreden. Deze introduceert naast een verplicht minimumloon aanzienlijke administratieve lasten voor vervoerondernemers en de logistieke keten. De wet legt de daarin verankerde verplichtingen niet alleen aan Duitse ondernemers in hun relatie tot werknemers op, maar tevens aan buitenlandse werkgevers die in Duitsland diensten uitvoeren. In aanvulling op de wet is met ingang van 1 januari 2015 tevens een verordening in werking getreden op grond waarvan een verlichte documentatieplicht voor vervoerondernemers van kracht is. TLN, Transport en Logistiek Nederland, heeft begin december 2014 een klacht bij de Europese Commissie tegen deze wet ingediend op grond waarvan de Europese Commissie momenteel onderzoekt of de bepalingen van deze wet verenigbaar zijn met Europese wetgeving. In dit seminar worden de wet alsmede de documentatieverplichting toegelicht door een aantal experts, waarbij wordt ingegaan op de verplichtingen die rusten op een vervoerondernemer. Tevens is er voldoende ruimte om aan de sprekers vragen te stellen over de wet en de gevolgen voor de aansprakelijkheid in de logistieke keten. Tijd: donderdag 29 januari van 14.30 tot 18.00 uur Plaats: Van der Valk Hotel Ridderkerk, Krommeweg 1 te Ridderkerk Aanmelding: via: www.ivr.nl Inlichtingen: deelname is gratis voor leden van CBRB/IVR, voor overige deelnemers bedragen de kosten € 50. Aanmelding voor het seminar en de netwerkborrel is verplicht.
04 02 2015 Gelijke behandeling en stereotypering Hoe komt het dat mannen en vrouwen formeel gelijke rechten hebben, maar dat het in de rechtspraak vaak niet lukt om substantiële inhoud te geven aan deze gelijke rechten? Er lijkt een constante kloof te bestaan tussen formele gelijke rechten en de werkelijkheid van ongelijkheid. Alexandra Timmer, onderzoeker bij het Studie- en Informatiecentrum Mensenrechten van de Universiteit Utrecht, heeft in haar proefschrift (2014) gepoogd hierin verandering te brengen door te laten zien hoe de toepassing van de begrippen ‘stereotypering’ en ‘kwetsbaarheid’ de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in gelijke behandelingszaken kan verbeteren. Deze begrippen leggen bovenal de vinger op de onderliggende structurele oorzaken van ongelijkheid en discriminatie. Timmer bespreekt tijdens deze bijeenkomst Bijeenkomst van de Vereniging voor Vrouw en Recht Clara Wichmann (VVR) de belangrijkste uitkomsten van haar onderzoek en gaat hierbij mede in op nieuwe relevante ontwikkelingen in de rechtspraak van het Hof. Tijd: woensdag 4 februari van 18.30 tot 20.30 uur Plaats: Bibliotheek Rookhuizen, Rijnsburgerweg 18 te Leiden Aanmelding: via:
[email protected]
12 02 2015 Congresmiddag Fashion & IE 2015 Na de successen van de bijeenkomsten in 2012 en 2013 kon een vervolg met verdiepende thema’s niet uitblijven. Op de scheidslijn van Intellectu-
ele Eigendomsrechten en de wereld van Fashion organiseert eduLex, onderdeel van deLex, een interessante themamiddag. Thera Adam-van Straten (Kneppelhout & Korthals), Marieke Neervoort (SOLV) en Martijn van de Hel (Maverick advocaten) behandelen actuele uitspraken zoals HvJ EU - Karen Millen [IEF13959] en Hof Brussel - Louboutins rode zool [IEF14389]. Er zijn verdiepende onderwerpen over werkgevers- en opdrachtgeversauteursrecht, adwords en domeinnamen, online distributie en exclusiviteit en e-commerce en koop op afstand. Aansluitend is er gelegenheid na te borrelen. Tijd: donderdag 12 februari van 13.00 tot 17.30 uur Plaats: The College Hotel, Roelof Hartstraat 1 te Amsterdam Aanmelding: via: www.delex.nl/fashion2015.html Inlichtingen: via tel: 020-345 2212 of e-mail: service@ delex.nl. Deelname kost € 495, sponsoren IE-Forum betalen € 450, de rechterlijke macht/wetenschappelijk personeel (full time) en bedrijfsjuristen/medewerkers modeindustrie (selecteer ‘anders’) betalen € 195. Er worden 4 PO-punten toegekend door de Orde van Advocaten, 4 punten voor de BMM-opleiding en 4 punten voor de Permanente Vorming (Orde van Vlaamse Balies).
03 03 2015 GIS-bijeenkomst Tijdens deze bijeenkomst bespreekt Sergey Vasiliev (verbonden aan de Vrije Universiteit) het door hem geschreven proefschrift met de titel: ‘International Criminal Trials: A Normative Theory’. Michiel Pestman (advocaat bij Prakken d’Oliveira Human Rights Lawyers en nieuw toegetreden tot het GIS-bestuur) treedt hierbij op als referent. Tijd: dinsdag 3 maart van 19.00 tot 21.00 uur Plaats: Campus Den Haag van de Universiteit Leiden
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
237
203
Agenda
(zaal A2.05), Schouwburgstraat 2, Den Haag Aanmelding: via:
[email protected]. Aanmelding wordt op prijs gesteld. Inlichtingen: het is mogelijk als bewijs van deelname aan deze bijeenkomst een certificaat te ontvangen.
13 03 2015 TvOB Symposium De gedachte dat de belangen van aandeelhouders grotendeels gelijk zijn en dat aandeelhouders derhalve gelijkluidende rechten en plichten hebben, lijkt te hebben plaatsgemaakt voor een meer genuanceerde benadering. Daarin wordt meer aandacht besteed aan de omstandigheid dat de rol en positie van de aandeelhouder of kapitaalverschaffer moeten worden onderscheiden al naar gelang het type aandeelhouder alsmede het type vennootschap waarin deze participeert. Deze verandering is op nationaal en internationaal niveau waarneembaar. De rolveran-
deringen spelen bij beursgenoteerde vennootschappen, maar ook bij grote en kleinere niet-genoteerde ondernemingen. Het doel van dit symposium, dat als thema heeft ‘Van ondernemer tot kapitaalverschaffer. Over de rol van de aandeelhouder binnen besloten en open kapitaalvennootschappen’, is om de toekomstige rol van de aandeelhouder in de verschillende contexten in kaart te brengen tegen de achtergrond van deze aanmerkelijke en belangrijke ontwikkeling. Het symposium wordt georganiseerd door Uitgeverij Paris in samenwerking met het Eggens Instituut. Tijd: vrijdag 13 maart van 13.00 tot 17.00 uur Plaats: De Industrieele Groote Club, Dam 24 te Amsterdam Aanmelding: via: www.eggens.uva.nl/nieuws--agenda Inlichtingen: via: www.uitgeverijparis.nl. Deelname kost
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA) Deze conferentie richt zich op instrumentarium om symptoomvaliditeit vast te stellen bij patiënten en verdachten. Maar ook meer basale kwesties komen aan de orde zoals: op welke schaal wordt PTSS geveinsd, bestaat er een vloeiende overgang van geveinsde symptomen naar echte symptomen, falen patiënten met een traumatische voorgeschiedenis vaker op symptoomvaliditeitstests etc.? De conferentie is relevant voor forensisch psychiaters, neuropsychologen en rechtspsychologen. Keynote sprekers: Richard McNally (PTSS), Richard Rogers (SIRS-2), Michael Kopelman (Amnesia) en Richard Kanaan (functioneel of geveinsd).
€ 235, abonnees van TvOB betalen € 185 en studenten
Tijd: donderdag 11 juni van 9.30 tot 20.00 uur
€ 50. Er worden 3 NOvA?KNB punten toegekend.
Plaats: Crowne Plaza Hotel, Ruiterij 1 te Maastricht Aanmelding: via: www.tmfi.nl/nl/activiteiten/sva Inlichtingen: via: www.tmfi.nl/nl/activiteiten/sva. Deelname kost € 250.
Agenda kort 12 01 en 27 04 2015 Studiemiddagen Europees burgerlijk procesrecht
btw- en douane-aangiften NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
18 02 2015 200 jaar CCR en Rijnvaartrecht NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
04 02 2015 Gelijke behandeling en stereotypering
03 03 2015 GIS-bijeenkomst
NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
05 02 2015 Advocaat in dienstbetrekking
20 03 2015 ACIS-symposium
29 01 2015 De rechtspraak van morgen
NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
NJB 2015/144, afl. 2, p. 166
NJB 2014/2154, afl. 41, p. 2974
06 02 2015 IFR jaarsymposium
13 03 2015 TvOB Symposium
29 01 2015 Seminar over de Duitse wet op het Minimumloon en de gevolgen en verplichtingen voor niet-Duitse vervoerders
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3045
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
10 02 2015 IE-beleid binnen de onderneming
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA)
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
NJB 2015/88, afl. 1, p. 90
NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
12 02 2015 Congresmiddag Fashion & IE 2015
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
NJB 2015/203, afl. 3, p. 237
01 10 2015 The ‘Utrecht School’: Past, Present and Future NJB 2015/88, afl. 1, p. 91
03 02 2015 Centralisatie en vereenvoudiging in
238
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 23-1-2015 – AFL. 3
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
De ‘Parlementaire geschiedenis van de Arbitragewet’ bevat de systematisch gerangschikte parlementaire stukken van de Nederlandse Arbitragewet. In deel één is de parlementaire geschiedenis opgenomen van de arbitragewet,
Arbitragewet
inwerkingtreding op 1 januari 2015 (de “Arbitragewet 2015”). Deel twee bevat de voorstellen van de Commissie onder voorzitterschap van prof. mr. Albert Jan van den Berg, in 2006 aangeboden aan de Minister van Justitie. In deel drie is de parlementaire geschiedenis opgenomen van de Arbitragewet 1986. Daarmee is dit boek dan ook een onmisbaar naslagwerk voor iedere professional die alles wil weten over het oude én nieuwe arbitragerecht per 1 januari 2015.
Onder redactie van:
Druk: ISBN: Datum verschijning: Aantal pagina’s: Prijs:
Prof. mr. G.J. Meijer, Prof. mr. A.I.M. van Mierlo Mr. B.R.D. Hoebeke Mr. dr. K.J. Krzeminski 1 9789013127331 22 december 2014 932 € 129,- (incl. btw)
www.kluwer.nl/shop in onze shop bestelt u zonder verzendkosten
Dinsdag 3 maart 2015 BCN Utrecht CS
NIEUW!
Opleiding Jeugdwet en Jeugdbeschermingsmaatregelen
Het veld van jeugdhulp is volop in beweging. Zorg dat u het overzicht krijgt! Sprekers: Mr. A.P. (Ad) van der Linden Mr. P.A.J.Th. (Paul) van Teeffelen
Meer informatie en inschrijven? www.kluwer.nl/opleidingen
6 punten
punten op aanvraag